2561 DE SËDËKAHS EN SLAMËTANS IN DE DESA DOOR L. Tli. MAYER en J. F. A. C. van MOLL. E24 G. C. T. VAN DORP & Co. Semarang — Soerabaia — '3 Hage. 1909. BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN. Uit de boekverzameling der voormalige Ned.-Ind. Bestuursacademie. Bruikleen van het Departement van Koloniën. Juli 1923. ■ DE SÈDËKAHS EN SLAMËTANS IN DE DESA en de daarbij gewoonlijk door den Javaan gegeven andere festiviteiten DOOK L. Th. MAYER en J. F. A. C. van MOLL. U. C. T. VAN DORP & Co. Semarang— Soerabaia— 's Huge. 1909. Voorwoord. Om dengeen die veel mot den inlander in aanraking komt, om hem die in de suikercultuur of in eene andere cultuur werkzaam is, in beknopten vorm, een overzicht te geven van de verschillende bij den inlander in de desa gebruikelijke sëdèkahs en slamètans, is dit werkje geschreven. De kennis daarvan kan den omgang met den inlander veraangenamen en vergemakkelijken. De schrijvers. Inleiding. Bij een volk als het Javaansche, dat in zijn synkretisme (*) behalve Mohammedaansche, nog zoovele aan het Hindoeïsme en den Polynesischen eeredienst, voornamelijk het fetisisme (2) en het spiritisme ( ) ontleende geloofsbegrippen huldigt, behoeft het niemand te verwonderen, wanneer het in zijne zeden, gebruiken en instellingen, in het, kort in zijne adat afwijkingen vertoont, die geheel of gedeeltelijk in strijd zijn met de voorschriften van den Islam, dien het thans heet — ook meent — te belijden. Dit wonderlijk dooreenhaspelen en vermengen van de verschillende gods- en eerediensten, die de Javaan in den loop der tijden heeft leeren kennen, komt vooral uit in de sëdèkahs en slamëtans, die bij verschillende gelegenheden gegeven worden. En wat hebben wij nu eigenlijk onder adat te verstaan? In strikt Mohammedaanschen zin de gewoonte (adat of Ar. orf <_J ;e), die alléén mag worden gevolgd, wanneer de wet (Ar. sjai « ji) zwijgt, of er uitdrukkelijk naar verwijst, doch in het dagelijksche leven wordt onder de belijders van den Islam op Java en bijna overal elders in Nederlandsch Oost-Indië, aan dit begrip een veel ruimeren zin en uitgebreider beteekenis toegekend, en algemeen onder adat verstaan: de van oudsher (!) Godsdienst-, eeredienst- of geloofsvermenging. (*) Ook fetisisme en fetischisme de vereering van zinnelijk waarneembare voorwerpen als bezielde en machtige wezens. (3) De vereering van onbelichaamde, in de lucht ot op aarde rondwarende geesten, waaronder in de eerste plaats de zielen der voorouders. bestaande, van geslacht tot geslacht overgegane gewoonte met de daaraan verbonden gebruiken en instellingen, die, zooals wij hiervoren reeds aanstipten, nog aan vele geloofsbegrippen uit den vóór-islamitischen tijd herinneren. Ook met de benamingen sëdëkah of sidëkah (Ar: ï.ï = aalmoes) en slamëtan (Ar: jL» )U = heil) neemt de Javaan het zoo nauw niet, daar verscheidene slamëtans door hem ook sëdëkahs worden genoemd. Onder sëdëkah moet toch feitelijk alleen verstaan worden het offer-(eig: het lijk-) maal voor overledenen. d. w. z. voor het welzijn van de dooden in de andere wereld. Hierbij wordt uit den Qoran gelezen, of het een of ander gebed uitgesproken dan wel een dikir (Ar: f j = het zingen van een soort litaniën, waarbij de naam Allah, Ar: dü U! herhaaldelijk voofkomt) gehouden. Onder de benaming slamëtan valt feitelijk elk ander offermaal, dat gegeven wordt voor het welzijn van een persoon of familie, of zaak, op deze aarde. Bij een sëdëkah behoort steeds een voorganger aanwezig te zijn, voldoende is iemand die het daarbij behoorende gebed kan uitspreken; bij slamëtans waarvan het aantal legio is, daar elke bijzondere gelegenheid of gebeurtenis aanleiding kan zijn tot het geven van zulk een offermaal, is de hulp van een geestelijke of priester noodig, wanneer er bepaald sprake is van het aanrichten van een maaltijd, waaraan vele genoodigden deelnemen en waarbij het een of ander gebed dient te worden uitgesproken. De kleine offers, die bijna dagelijks gebracht worden ter wille van allerlei omstandigheden en gebeurtenissen, geschieden meèst zonder eenige plechtigheid en ook zonder de hulp van een geestelijke of iemand, die als zoodanig fungeeren kan. Deze kleine offers bestaan trouwens gewoonlijk uit niets anders dan een gevlochten plat mandje met eenig gebak of gerecht en wat vruchten en bloemen, dikwijls ook uit bloemen alleen, die hier of daar, al naar gelang van de omstandigheden, opgehangeti, neergelegd of gestrooid worden, zooals bijv: binnenshuis of op het erf, bij een voor heilig gehouden boom of steen, bij een bron of aan den oever eener rivier, op kruis- en andere wegen, enz. Deze kleine slamëtans, die ieder voor zich zelf geeft, zonder 'eenige ceremonie en waartoe bijv. een slechte droom, een visioen, de een of andere wensch enz. aanleiding kunnen zijn, kosten gewoonlijk niet meer dan een paar centen, hoogstens een dubbeltje en dienen in den regel meer om de booze geesten gunstig te stemmen, opdat de offeraar en de zijnen van hun kwaden invloed bevrijd mogen blijven, dan wel om de goede goden (?) en geesten dank te betuigen voor hunne welwillendheid en bescherming. Ook hierbij speelt het geloof aan het spiritisme een groote rol. Naar het animitische (*) dogma toch zijn de goden en geesten vrij egoïstisch van aard, en wordt iedere veronachtzaming of verwaarloozing van hunnen dienst of hunne vereering met allerlei ongelukken, ziekten en plagen gestraft; vandaar, dat gezorgd moet worden, hen steeds te vriend te houden en hen niet te ontstemmen! En vandaar ook de verschillende offers en offermaaltijden, waarvan verondersteld wordt, dat het onstoffelijke, het essentiëele deel door de goden en geesten wordt gebruikt, terwijl de offeraar en de zijnen of zijne gasten van het overblijvende stoffelijke deel genieten kunnen. Ook aan de sëdèkahs en de voor speciale gelegenheden voorgeschreven of noodig geachte groote slamëtans ligt deze mèèning, of liever dit geloof, ten grondslag. Wat nu deze sëdèkahs en slamëtans betreft, naar hunne bestemming of het doel, waarvoor zij door den Javaan gegeven (*) Overeenkomstig het animisme, d. i. het dogma (de meening ot de leer), dat alle beweging en werking, die in de Natuur waargenomen wordt, uitgaat van persoonlijk, denkende, en willende wezens in engeren zin: de leer der zielswerkzaamheid. worden, kunnen wij ze gevoegelijk onderscheiden in offerrtialen: a. die betrekking hebben meer speciaal op het geloof, dat hij belijdt; b. die hij geeft of aanricht als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin en c. die dienen, om de gunst der goden en geesten af te smeéken voor zijn gewas en zijn vee, dus die meer bepaaldelijk betrekking hebben op zijn landbouw en veeteelt. De sêdëkahs sn slamétans, die betrekking hebben meer speciaal op het geloof dat de Javaan belijdt. Allereerst dient genoemd: de sëdëkah-balcdd-Hadji of sëdëTcahbakdd-Bësar, ook garëbëg Bësar ('Ar: Idoe'l-qorban s* - ) op den 10'-" der maand Hadji of Bësar, ook Doelhidjah (Ar: t, J Dzoe'l-hidjah), de laatste maand van het Mohammedaansch-Javaansche jaar, ter viering van den afloop der bedevaart, wanneer de bedevaartgangers of hadji's na het verrichten der verplichte tawabs (Ar: tawaf , j J ) of omgangen om de kaabah (Ar: ) alvorens naar hunne woonsteden terugtekeeren een groot feest aanrichten, het slachtfeest. Bij deze sëdëkah worden voorgediend: koepat, d. z. vierhoekige van jonge klapperbladeren gevlochten zakjes, gevuld met daarin gaargestoomde of gekookte rijst, lontong, d. i. in klappermelk geweekte, daarna in pisang-blad gerolde en aldus verder gaargestoomde of geroosterde rijst, këtan, d. i. gewoon gaargekookte of gestoomde kleefrijst, lëpët d. i. këtan, soms met gepelde katjang-tanah vermengd, in klapper- of ook wel bamboebladeren tot rollen gewikkeld en verder gaargestoomd, koewih apëm (een soort gebak), enz. alsmede verschillende vleeschen vischgerechten, sambëlans, groenten, enz. De vleeschgerechten bestaan gewoonlijk uit: op diverse wijzen bereid, runderof karbouwe en kippevleesch, terwijl voor de vischgerechten verscheidene soorten van versche dan wel gezouten en gedroogde visch dienen kunnen. Hebben de ten maaltijd uitgenoodigden zich neergezet om de spijzen die gewoonlijk zijn klaargezet op een uitgespreide mat, die of eenvoudig den grond dekt, of een grooté ambén, (rustbank), dan wordt eerst het gebed gedaan, door ©en geestelijke, in de desa gewoonlijk door den lëbé of z. g. dorpspriester, anders door een santri, d. i. iemand, die eenige godsdienstige kennis bezit, gewoonlijk verkregen door het eenige jaren volgen van een dorpspriester, soms door genoten onderwijs aan een godsdienstschool dan wel door de lessen te volgen van een goeroe, een godsdienstonderwijzer. Dat gebed, donga slamat (Ar: dóa salamah i,,JU \c j) luidt: ,,0 God, voorwaar wij vragen U zuiverheid in den eeredienst, „gezondheid in het lichaam, vermeerdering in de kennis, zeggen in de middelen van bestaan, bekeering voor den dood, „genade bij den dood en vergiffenis na den dood! Verzacht „onzen doodsstrijd! (Wij vragen U) bevrijding van het helle„vuur en mildheid bij het vorderen van rekenschap, voorwaar „Allah en zijne engelen zeigenen den profeet! 0 gij, die ge„loovig zijt, zegen hem en wensch hem heil." De laatste woorden van hun (d. i. der engelen) gebed luiden: „Voorwaar, eere „zij God. den Heer der schepselen! Amen." Voor het opzeggen van dit gebed ontvangt de voorganger een sëlawat (Ar: salawat^I VL:= geld voor het gebed) ook wadjib of panjoemping genaamd, van 2tot 5 centen, — gaat de pënghoeloe (*) van het district of onderdistrict voor, zoo ontvangt deze gewoonlijk iets meer, nl. 10 tot 50 centen—. (2) Deze sëdëkah wordt altijd door één enkele persoon of familie, nooit of hoogst zelden door velen te zamen gegeven, en behoort derhalve tot de klasse der sëdëkahs, die wij in tegen- (l) Tiet hoofd der dorpspriesters woonachtig in een bepaalde streek, onderdistrict of district. (J) Wat de kosten betreft van deze en de andere behandelde sëdëkahs en slamëtans, zie de betreffende opgave aan het einde van dit werk. stelling met de algemeene, die door velen gezamenlijk gegëvên worden, particuliere offermaaltijden noemen kunnen. Dergelijke sëdëkahs worden ook altijd ten huize van den persoon die ze geeft, aangericht. Voorts bestaat nog de gewoonte, dat iedere deelnemer aan zulk een maaltijd bij het naar huis gaan eene portie van het opgedischte medekrijgt, verpakt in pisang- of andere bladeren; dit wordt bërkat (Ar: &J j) of zegen (geschenk) genaamd. Zelfs de niel opgekomen genoodigden ontvangen zulk een bërkat, doch dan tjarikan geheeten, het wordt hun thuisgezonden. De sèdSJcah Soeran (Ar: Asjoera' }^i,\e) gewoonlijk op den 10en der maand Moharram (Ar. f ^ ) of Soera, de eerste van het Mohammedaansch-Javaansche jaar, ofschoon in verscheidene streken geen bepaalde datum daarvoor wordt aangenomen, mits dit offermaal maar in de maand Soera en niet in een andere maand gegeven wordt, en wel ter herdenking van den dood van Mohammeds kleinzoon Hosaïn, die in het 61e jaar der Hidjrat, in den slag bij Karbala, sneuvelde. Ook bij deze sëdëkah wordt het hiervoren reeds opgegeven donga slamët, dat in sommige streken naar de gelegenheid en de maand ook donga Soeran genoemd wordt, uitgesproken en hetzelfde sëlawat aan den voorganger betaald. De daarbij aangeboden spijzen bestaan echter, al naar gelang van hel aantal deelnemers, uit een of meer ambëngs, d. z. platte schotels of platte gevlochten manden, waarin of waarop gewoon gekookte of gaargestoomde rijst, (voldoende voor 6 a 8 personen) met de daarbij behoorende vleesch- en andere gerechten (geen sajoer of andere sauzen) er om heen gerangschikt, geplaatst is, dan wel sëga bogana, sëga woedoek, sëga langi, sëga ramës, d. i. op verschillende wijzen bereide rijst; voorts, zoo noodig, nog afzonderlijke schotels met sambëlans. rëmpali enz., alsmede met diverse vleesch-, visch-, eier- en an- dere gerechten, ook këmangi en andere -bladeren (lalab), d. i. bladgroente, die rauw of gekookt als toespijs bij de rijst gegeten wordt. Armen, die deze sëdëkah welke meestal alleen door santri s, hetzij ieder voor zich, te hunnen huize of in hunne langgars, hetzij in vereeniging met anderen ten huize of in de langgar van een hunner, zelden in de moskee geven, toch willen aanrichten, dienen daarbij dikwijls slechts boeboer (rijstpap) met suiker voor. De, sëdëkah Maüloed of Moeloed, ook garëbëg Moeloed en Moeloeda.li (Ar: jJ ^ maulid = geboortedag, ook plaats) op den avond van den 12L" der maand Moeloed of Rabingoe 1-awal (Ar: Rabioe'l-awal j, ï I ^ j; ) de derde van het MohammedaanschJavaansche jaar, ter herdenking van Mohammeds geboorte. Hierbij wordt het donga ras oei (Ar: (_),*,' ^ \e J ) uitgesprjoken, luidende: „O God, geeft genadegiften bij het luisteren naar de lessen „omtrent de dingen, die onze harten omkeeren door het lezèn „van Uw boek (d.w. z. den Qoran). Verwijder van de blikken „van ons verstand het wijde kleed van verwarring der zorgeloosheid wegens de smartelijkheid van Uwe bestraffing. Schenk „rust aan onze zielen. De schoonste hoop is de hoop op het „voorrecht van door U te worden beloond. Doe ons behooren „tot hen, die de waarheid zoeken, die naar de gerechtigheid „verlangen, die zich op hunne verbetering toeleggen en dié „nederknielen voor de poort, waardoor Uwe vrienden gaan. (Wij „vragen dit alles) wegens de voortreffelijkheid van de ziel der „zielen, den heer van de twee vormen van ons bestaan (d.w. z. „het lichaam en de ziel), den middelaar van ons dagelijksch „leven, liet parelsnoer der twee soorten van stoffelijke wezens „(d. w. z. de menschen en de geniëen); tot hen die nederknie„len voor den man, die een gesprek heeft gehad op een af- „stand van twee ellebogen voor den Profeet, die sprak met „duidelijke en ware woorden, den boomstam, den man, die gestempeld is met het zwijgende schrift, hem, die gezag voert „op de terreinen der opstanding in zijn geprezen waardigheid, „het ontplooide vaandel van den lof, het water der indompeling, ,,bestemd voor den reine, Mohammed, den zoon van Abd allah, „den zoon van Abd'al Mottalib, den zoon van Hasjun, den zoon „van Abd'al Manif. Voorwaar, God en zijne engelen zegenen „den Profeet! O gij, die geloovig zijt, zegen hem en wensch hem „heil"! De laatste woorden van hun (d. i. der engelen) gebed luiden „Voorwaar, eere zij God, den Heer aller schelpselen! Amen." Soms laat de voorganger hierop nog het, ons reeds bekende donga slamët volgen, of wordt dit gebed alleen ook voor deze sëdëkah gebruikt. Hiervoor wordt ook sëlawat betaald. Wat het maal zelf betreft, ook dit bestaat gewoonlijk uit. een of meer ambèngs met wat daarbij behoort, — bij minder gegoeden dikwijls alleen uit goedkoop inlandsch gebak . Deze sëdëkah wordt algemeen gegeven, — zelfs door hen, die niet tot de meer met aardsche goederen bedeelden behooren—, hetzij persoonlijk en in de eigen woning, hetzij te zamen met anderen in de moskee of masdjid (Ar:j^sw»), in de langgar, of eenig andere bidplaats, dan wel ten huize van het desa hoofd. In dit laatste geval is het gewoonte, dat iedere deelnemer zijn eigen ambëng medebrengt en, wanneer de sëdëkah gevolgd wordt door een wajang-voorstelling of een tajoeban (Javaansche danspartij) dan draagt ie|der nog lü a 20 centen bij voor de kosten daarvan. Santri's echter bepalen zich gewoonlijk tot de sëdëkah alleen, die of te huis, of in de moskee dan wel in de langgar gegeven wordt. Blijven de deelnemers daarna nog bijeen, dan hoort men hen niet zelden een dikir of daroesan lezen, d. w. z. een paar, meestal drie hoofdstukken uit den Qoran. Bij santri's is het veelal ook gewoonte, om eemgé dagen voor de sëdëkah nioeloed deze te doen voorafgaan door de sëdëkah tekoeiui (Ar: takwin ^So — scheppen, doen zijn) ter herinnering aan de eerste barensweeën van Mohammeds moeder. Hierbij worden gebak en vruchten voorgediend, het donga rasoel of donga slamët uitgesproken en sëlawat betaald. De sëdëkah mihrad of-mikrad (Ar: miradj I ^ = trap, hemelvaart) op den 27en der maand Radjab (Ar: }) of Rëdjëb, de zevend van het Mohammedaansch-Javaansche jaar, ter herinnering van Mohammeds hemelvaart, gewoonlijk alleen door santri's in de langgar of eigen woning gegeven. Ook hierbij dient het donga rasoel en wordt sëlawat betaald, terwijl de voor deze gelegenheid klaar te zetten spijzen, enz. ongeveer dezelfde zijn als die, welke gewoonlijk bij één sëdèkah Soeran worden opgedischt. De sëdëkah Eoeah (Ar: \}J != zielen, zaligen) ook sëdëkah oenggah-oenggahan of sadranan, meest op den 21en, 23en, 25en, 27en, 29en of 3üen der maand Roewah of Sjaban (Ar: ook Sadran, de achtste van het Mohammedaanscli-Javaansche jaar, gegeven ter eere van de zielen der afgestorvenen, die verondersteld worden dan op de aarde terug te keeren, om er deel te nemen aan de voorgeschreven vasten in de maand Ramèlan (Ar: Ramadlan^pasa of Siam, de negende van het Mohammedaansch-Javaansche jaar. Deze sëdëkah, waarbij evenals bij de sëdëkah-bakda-Hadji diverse gerechten worden opgedischt en men een sëlawat betaalt, wordt algemeen gegeven door rijken en armen; de laatsten dienen dikwijls slechts wat koewih apëm met djoeroeh goela djawa (tot dikke stroop gekookte Javaansche suiker) voor. Het hierbij uit te spreken gebed is het donga koeboer (Ar. lc j) of donga mëmoelé, luidende: „0 God, doe Uwe barmhartigheid nederdalen op hen, die „zich in de graven bevinden, en behooren tot de muzelmannen en muzelmansche vrouwen, de geloovigen en de geloo„vige vrouwen. Verhef hen in rang, verdubbel de waarde hun„ner goede werken, bedek hunne zonden en doe hen het Paradijs ingaan met hunne vaders en moeders. 0 ziel, die hier „rust, keer terug tot uwen Heer, verheugd en begenadigd! Ga „in tot mijne dienaren .en ga in tot het Paradijs 1 Voorwaar, „Allah en Zijne engelen zegenen den Profeet! 0 gij, die ge„loovig zijt, zegen hem en wensch hem heil!" De laatste woorden van hun (d. w. z. der engelen) gebed luiden: „Voorwaar, „eere zij God, den Heer aller schepselen! Amen." De sëdëkah wordt zoowel te huis en dan door de familie alleen, als gezamenlijk evenals de sëdèkah -Moeloed ten huize van het desa-hoofd, of op een kerkhof dan wel bij het graf van het een of ander familielid of van iemand, die kramat (Ar: karama f f = heilig, door God verheerlijkt) is, gegeven, en de maand Roewah is de maand, waarin bijna overal de graven en kerkhoven schoon gemaakt, met bloemen, voornamelijk van de soelasih (Ocinium basilicum) bestrooid, en ook bewierookt worden. Deze van eerbied voor de dooden getuigende handeling heet bèrsih koeboer, ook ngirim. Voor de sëdèkah bij een graf of op een kerkhof wordt meest een Djoemoeah-(Vrijdag) kliwon gekozen. N. B. In sommige streken wordt de sëdëkah of slamëtan, vóór het begin der bewerking van de sawah- en andere velden en na den oogst, ook sadranan of njadran genoemd. De hierbij aangeboden spijzen bestaan uit gaargestoomde rijst, zooals zij uit de koekoesan komt, met eenige toespijzen, terwijl het gebed dan is het donga slamët. De sëdèkah bakdan, ook sëdëkah bakda-pasa, sëdëkah bakda- riaja, garëbëg poeasa genoemd, (Ar: Idoél-fitr Wn) t ), het z. g. ontbijtfeest bij het eindigen der vasten op den len dér maand Sawal (Ar: Sjawal jly£), de tiende van het MohammedaanschJavaansche jaar. Bij deze sëdëkah, die ieder voor zich en te zijnent geeft, worden koepat, lëpët, lontong, kètan, apëm en ander gebak, alsmede vleesch en andere bijgerechten der rijsttafel voorgediend, en het donga slamët, donga ariajan of donga ariadi, gebeden, terwijl ook hiervoor sëlawat betaald wordt. In sommige streken wordt op den dag of op den avond voor het .eindigen der vasten nog een kleine sëdëkah gegeven, die sèdëkah oedoen-oedoenan wordt genoemd, en. meestal slechts uit koewih apëm met djoeroeh goela djawa bestaat. Ook daarbij wordt een gebed, nl. het donga koeboer opgezegd, een daroesan gehouden, (als de sëdëkah 's avonds wordt gegeven) en sëlawat betaald. Deze sëdëkah oedoen-oedoenan, die voornamelijk door santri's gegeven wordt, heeft ten doel, den geesten, die voor het algeheele einde der vasten naar hunne woonplaatsen terug moeten keeren, een afscheidsmaal Ie bereiden. De sëdëkah bakdd-Sawal, ook sëdëkah bakda-koepat naar het voornaamste gerecht, de koepat, die daarbij wordt opgedischt, genaamd, op den 8011 der maand Sawal na de vasten van den 2en tot en met den 7en dier maand. Deze sëdëkah wordt niet algemeen gevolgd; hij wordt alleen door santri s en enkele andere inlanders gegeven te hunnent of in hun langgar op dezelfde wijze als met de sëdëkah bakda pasa geschiedt, doch zonder daroesan. De sëdëkah malëman, altijd 's avonds en op de oneven data na den 20en in de maand Ramadlan of Pasa, dus op den avond van den 21en, 23en, 25en, 27en en 29en dier maand, door een ieder, die het maar eenigszins doen kan, in de eigen woning of langgar gegeven, om de gunst der goden en geesten te verwerven. Deze sëdëkah of slamëtan wordt gewoonlijk gevolgd door een soort van algemeene receptie, waarbij om zoo te zeggen open tafel wordt gehouden en de verschillende familieleden, vrienden en kennissen elkander wederkeerig bezoeken, om zich te verzetten en onder gezelligen kout het eentonige en voor velen vrij bezwarende vasten over dag té vergeten. Bij deze sëdëkah worden door de meer gegoeden een of meer ambëngs met het daarbij behoorende gebak en vruchten voorgediend , armen bepalen zich hierbij meetetal tot koewih apëm met stroop. Het hiervoor voorgeschreven gebed is het donga slamèt, in dit speciale geval gewoonlijk donga malèman genoemd; ook hiervoor wordt een sëlawat betaald. Tot de hier behandelde categorie van sëdëkahs zijn ook nog de twee volgende te rekefnen, die soms, maar hoogst zelden, en dan meer speciaal door santri's alleen, worden gegeven. De sëdëkah lailat-al-baraat {Arisl^)! iuj) ook: lailat an-nisfmin as-Sjaban (Ar li, _a£iJ iJm j) genoemd, ,in den nacht, of op den avond van den vijftienden der maand Sja'ban omdat Allah in dien nacht het al of niet blijven leven van iedejr individu bepaalt. De sëdëkah lailat-al-gadr (Ar: jij | ïxo) op den avond van den 27en der maand Ramadlan of Pasa, nl. den nacht, waarin eerder het oudste stuk van den Qóran, nl. de verzen een tot en met vijf van het 96e hoofdstuk, uit den hemel tot Mohammed volgens de overlevering zijn nedergedaald. Deze beide sëdëkahs, worden gewoonlijk in de eigen woning of langgar gegeven, en bestaan meestal uit wat inlandsch gebak. Hierbij wordt ook het donga slamët gebeden en sëlawat betaald. De gewoonte van het sëdëkah geven hoewel langzaam aan verminderende, bestaat niet al- leen onder den z. g. kleinen man, maar ook onder de priaji's (ambtenaren, inlanders van geboorte), zelfs onder degenen, die een z. g. Europeesche opvoeding hebben genoten. In de desa acht ieder wong somahan d. i. iedere huis- en erfbezitter of bezitster (gehuwd, weduwnaar of weduwe) zich verplicht tot het geven van sëdëkahs, en bestaat verder de gewoontei om een deel van het gastmaal, kirimans te doen toekomen aan ouders, fami-lieleden en vrienden, die niet gekomen of om de een of andere reden niet uitgenoodigd zijn geworden. Het wordt net verpakt aangeboden. Het is gewoonte kirimans te beantwoorden. Voorts moet hier worden opgemerkt, dat, vooral in de desa, het gebruik bestaat, om na de sëdëkah-bakdan, d. i. dus na het eindigen der vasten op den 1L:1 Sawal, die gewoonlijk feestelijk gevierd wordt, bij ouders, oudere familieleden, vrienden en kennissen bezoeken af te leggen en dezen de sëmbah te brengen, niet alleen als bewijs van eerbied, maar ook ten teeken, dat men hun vergeving vraagt voor de fouten en onhebbelijkheden, waaraan men zich gedurende het afgeloopen jaar te hunnen opzichte mocht hebben schuldig gemaakt. Dat een ieder zich bij het eindigen der vasten zooveel mogelijk in nieuwe en mooie kleederen steekt, behoeft hier zeker niet nader vermeld, evenmin als het gebruik, om. zoowel voor als na het vasten (dit laatste meest den dag vóór het einde der Pasa) het haar te wasschen (kramas). Zelfs de armste desa-bewoner tracht dan zoowel voor zich zeiven als voor ieder lid van zijn gezin, iets nieuws te krijgen; het een of ander kleedingstuk, eenig lijfsieraad, enz. dal op den ariaja-dag gebruikt kan worden, en verder, zij het ook op meer dan bescheiden voet, eenige gerechten of versnaperingen klaar te houden voor familieleden, vrienden en kennissen, die hem en de zijnen op dien dag of gedurende de eerste week na den bakda-riaja (zoolang, dikwijls zelfs nog langer, brengt men elkander z. g. nieuwjaarsbezoeken) de sèmbah of eene contra dan wel beleefdheids-visite komen brengen. Eindelijk nog moeten wij hier melding maken van de pitrali (Ar: fitrah s^ki) d. i. een cijns in natura, die aan de geestelijken, in de desa op den laatsten dag der vastenmaand, gewoonlijk in den vorm van twee bèroeks (een maat voor rijst van 1 a I1/2 tot 2 a 21/2 kati's inhoud) ontbolsterde, ongekookte, rijst wordt aangeboden. In tegenstelling met de djakat (Ar. zakat 5 ij), waarover wij het straks nader zullen hebben, is de pitrah meer een zuivering van personen, dan een van goederen, en dient zij eensdeels voor het onderhoud der geestelijken, anderdeels voor andere doeleinden, waarom zij ook in de moskeekas of bait-al-mal (Ar. jl.51 gestort wordt. Het gebruik bestaat om ter gelegenheid van den bakda-riaja, en dikwijls zelfs op den malëm sëlikoer (den nacht van den 20en op den 21en Ramadlan) soms ook op de overige oneven data nadien, vuurwerk af te steken en de huizen en erven te illumineeren. De ofïermalen die de Javaan geeft of aanricht als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. Deze slamëtans of sëdëkahs kunnen wij onderverdeelen in: Offers die bijna dagelijks, op ongeregelde tijden, al naar omstandigheden, gebracht worden; Offers die op bepaalde tijdstippen en voor bijzondere gelegenheden worden aangeboden. Tot de eerst bedoelde zijn te rekenen: De antjaTcs of platte mandjes van klapperbladeren of gevlochten bamboe, enz. die hier en daar aan boomen gehangen worden of de antjaks van pisangstammetjes dan wel van de zachte middennerven der pisangbladeren gemaakt, wélke men in stroomend water laat afdrijven, gevuld met een weinig rijst of gebak, ook bloemen, waarbij dikwijls een gloeiende boutskool is gevoegd, waarop gestrooid menjan (benzoë) of doepa (wierook). De verschillende sadjèns of sesadjens, ook tjaosans in den vorm van bloemen al naar gelang van het doel, waarvoor deze offers gebracht worden, die bij steenen of boomen dan wel andere voorwerpen, ook in de huizen en op de erven worden neergelegd, of indien bestaande uit boreh, — welriekend meest geel gekleurd smeersel — daartegen gestreken worden. Ook wordt de sadjèn gelegd op kruiswegen. Vorenbedoelde antjaks en sadjèns dienen, om gevaren af te wenden en de gunst der goden en geesten te verwerven; bijv: na een slechten droom, na het hebben van een visioen, na eenig ongeval of eene gebeurtenis, dié slechte gevolgen kan hebben, voor en na een reis, enz., kortom wanneer de offeraar, hetzij voor zich persoonlijk, hetzij voor zijn gezin eenig onheil vreest. De andere hier bedoelde categorie van slamëtans is belangrijker en kan onderverdeeld worden in: a. periodiek terugkomende en b. bepaalde gelegenheids-offers, nl. die betrekkin» hébben op het huwelijk, de geboorte, den leeftijd der puberteit. dc»n dood, enz. Tot de periodiek terugkomende slamëtans behooren: Be slamètan lahiran of pëndak dina, d. i het telkens om de vijf en dert'f? da^en op den geboortedag en — pa?aran bijv. eiken Sènenlëgi of Rëbo-wagé. enz.1) aangerichte offennaal tot heil van den persoon, die on dien dag geboren werd, meest bestaande uit sëga gollong,— tot ballen gekneede en in pisangblad gewikkelde riist -, met to^behooren, boeboer bëkatoel, — pap van fiine zemelen - . of boeboer ahnng. - - met suiker gekookte en min of meer bruin uitziende rijstpan—, en boeboer poetih,— met of zonder klappermelk gekookte rijst —. Van de sëga gollong worden daarbij gewoonlijk zeven ballen, en van de boeboer twee borden voorgediend. Regenten en andere inlandscbe hoofden, zoo ook inlanders van geboorte laten op dergelijke dagen gewoonlijk de gamelan bespelei en geven daarbij receptie. Dit gebruik is echter op vele plaatsen afgeschaft. Regenten bezitten zonder uitzondering een eigen gamëlan, andere personen als bovenbedoeld veelal, en die er geen bézitten huren er een. Bij deze slamëtan wordt het donga rasooi gebeden en aan den voorganger in het gebed een sèlawat of wadjib betaald. Eindelijk moet hier omtrent deze slamëtan nog worden opgemerkt, dat zij steeds in eigen huis wordt gegeven. De slamëtan Miwonin, door eenigen op eiken \ rijdag-kliwon, door anderen op eiken Dinsdag-kliwon, den anggara-kasih of heiligen dag, gegeven, en waarbij 7 a 9 ponggols in een kommetje tot gedeeltelijk afgeknotte bollen samèngéperste gekookte rijst met de daarbij behoorende vleesch- en andere gerechten en pëtjël pitik, — een op bijzondere wijze bereid gerécht van kippevleesch -, worden voorgediend, doch geen gebed wordt gédaan noch sèlawat wordt betaald, dus meer een soort van gelegenheidsdiner, waaraan genoodigden deelnomen, en dat in t algemeen dient, om de goden en geesten gunstig te stemmen voor den persoon, die deze slamëtan geeft, en "voor zijn gezin. Meer algemeen is echter hot gebruik om op Vrijdag- of Dinsdagkliwon op z. g. heilige plekken, in huis, in keukens, loemboengs (rijstschuren), bij putten of boomon op hot erf, op wegen, enz. als offers aan de geesten wierook to branden of bloemen tc strooien, (lok dit wordt slamëtan kliwonan genoemd. De slamëtan dina (of Rebo wëkasun) d. i. het offermaal, dat gegeven wordt, (niet algemeen en slechts door enkele bemiddelden) op den laatsten Woensdag der maand Sapar (Ar: Safar ; i^), d. i. de tweede van het Mohammedaansch-Javaansche jaar. De daarbij voorgebrachte spijzen bestaan uit koepat of een ambëng met wat daarbij behoort, soms ook uit lëpët of, toekon pasar, d. z. allerlei op de markt gekochte snoeperijen, enz. Het bij deze slamëtan uit te spreken gebed is hot donga slamët waarvoor ook een sèlawat moet worden betaald," terwijl hei doel van dit offermaal, dat altijd tehuis wordt gegeven, in het algemeen is om het welzijn der familie, die het aanricht, te bevorderen. Zijn er in het gezin schoolgaande kinderen, dan is het gewoonte, dat deze de toekon pasar met hunne kameradén verorberen. Voorts plegen personen, die lang haar dragen, dit op dezen dina-wëkasan even lang te knippen, en zij, die kaal loopen of zeer kort haar dragen, het hoofd glad te scheren. De sedeJcah-of slamëtan ngrasoel-akën, bestaande uit 7 tot 9 ponggols met de daarbij behoorende vlees eh- en andere gerechten ter gelegenheid van het bouwen eener woning, bet verhuizen naar een andere plaats in d^ d^sa of naar elders, de uitvoering van het eQn of andet werk e*i7. In dit laatste geval wordt de sëdëknh gewoonbik gezam^n^ik door de verschillende uitvoerders hetzij bii h^t wprk zelf. hetzii ten huizé van bet desa hoofd gegeven, anders in d^ eÏTen wonin^. Voor deze soort van pic-nic brengt gewoonüik ieder" deelnemer zijn aandeel in de voor te dienen gerechten m^de. of worden, wanneer die door één nepioon geleverd woeden, de kosten daarvan pondsnondsgewiis door a^le deflnem^rs gedragen. Het hierbii voorgeschreven g^bed is he+ donga slamët, waarvoo" ook sëlawat betaald wordt. Bij het bouwen van ean hn>s of bü verbuizen wordt de slamëtan meest ten huize van de betrokken familie gegeven, soms oo zeer bescheiden schaal en zonder eenig gebed. Alleen wordt in het eerste geval aan den nok van het huis, zoodra het dak wordt opgezet, soms ook aan een of meer hoeken daarvan, als offer aan de goden en geesten eenige jonge klappernoten, een tros pisangs of een antjak gehangen en een witte of roode lap dan wel een vlag bevestigd. De „particuliere," slamëtan-ngrasoel-akën kost gewoonlijk meer dan de „algemeene," vooral wanneer er vele deelnemers aan zijn. N. B. Zooals reeds gezegd is, worden van de vier hiervoren genoemde slamëtans alleen de onder sub 2 en 4 vermelden meer algemeen gegeven, d. i. zoowel door de hoogere standen als door den kleinen man, althans indien men het in de desa heerschende gebruik, om op Vrijdagen Dinsdag kliwon offers aan de geesten te brengen ook slamëtan noemen wil. Met betrekking tot het verhuizen moet hier nog melding worden gemaakt van het in vele streken heerschende gebruik, om een weinig aseh uit de keuken of een weinig aarde van het erf der woning, die verlaten wordt, mede te nemen en een en ander als afweringsmiddel tegen alle mogelijke onheilen en plagen in de nieuwe woning en op het nieuwe erf uit te strooien. Ook hier wordt, zoodra de nieuwe woning betrokken is, gewoonlijk een nieuwe slamëtan ngrasoelakën gegeven, doch eenvoudiger en dikwijls slechts bestaande uit eenige borden of schotels met roode en witte boeboer. Meergegoeden en hoofden wijden hun nieuwe woning niet zelden in met een wajangvertooning of een tajoeban, waartoe dikwijls vele uitnoodigingen worden gezonden en veel geld ten koste gelegd. Tot de bepaalde gelegenheids-offers die betrekking hebben op het huwelijk, de geboorte, den leeftijd der puberteit, het huwelijk, den dood, behooren: a. bij huwelijksvoltrekkingen De slamëtan ngroeivah-ngrasoelaTcën, in den avond van den dag. waarop de sasrahan, d. i. het bij wijze van schadeloosstelling voor haren afstand aan de ouders der bruid (vooral wanneer deze nog prawan, d. i. maagd, is) te geven geschenk, aangeboden wordt en dienende om den gezant Gods en de geesten der voorouders eer te bewijzen, opdat zij het huwelijk zegenen zullen. Deze slamëtan, waarbij diverse ambëngs of toempëngs met de daarbij behoorende vlessch- en andere gerechten en vruchten worden voorgediend, behoort te worden voorgezeten door een geestelijke, die daarover eerst het donga rasoel en daarna het donga slamët uitspreekt, en voor een en ander een sëlawat ontvangt. Het maal dat gewoonlijk ten huize van de ouders der bruid wordt gegeven, wordt meestal gevolgd door een djagongan of receptie, waarbij koffie of thee met de noodigé gebakjes wordt gepresenteerd. Bedoelde maaltijd en receptie worden verdér meestal onder familieleden en goede vrienden gegeven, en door bruid en bruidegom in half-ornaat bijgewoond. Dc slamëtan midadarèni op den avond vóór de huwelijkssluiting. bestaande uit ongeveer dezelfde spijzen als de vorige, en dikwijls gevolgd door een djagongan, soms door een tajoeban, terwijl bruid en bruidegom, die dezen nacht wakend door moéten brengen, daarbij in half-ornaat tegenwoordig zijn, omringd van hunne wederzijdsche vrouwelijke familieleden. Deze gewoonlijk ten huize van de ouders der bruid gegéven wordende slamëtan dient om de gunst der widadari s of hemelnimfen voor het jonge paar te winnen, en tevens den mannelijken familieleden en gasten gelegenheid te geven, hunne gelukwenschen en huwelijksgeschenken, boewoehans of pasoembangs, meest in den vorm van geld, aan te bieden. Het voor dit offermaal voorgeschreven gebed is weder het donga slamët, waarvoor ook een sêlawat verschuldigd is. De slamëtan pëngantèn of slamët an madjëmoek ook walimahan genoemd, op den avond van den huwelijksdag, ten einde den zegen van Allah en Mohammed, alsmede dien van alle geesten en zielen van voorouders over het jonggetrouwde paar af te smeken. Hierbij wordt het donga koenoet, waarvoor ook een sëlawat moei worden betaald, uitgesproken, dat luidt: „O God, geleid mij met hen, die Gij reeds geleid hebt; bedaar mij met hen, die Gij reeds bewaaiii hebt; verkies mij „onder hen, die Gij reeds uitverkoren hebt; zegen mij met hén, „aan wie Gij reeds zooveel gegeven hebt: red mij van het kwaad, „dat Gij over mij besloten hebt! Voorwaar, Gij zijt degeen, die „besluiten neemt, en tegen wien geène besluiten genomen wor„den! Voorwaar, niemand kan vervallen, dien Gij uitverkoren ,,hebt, en niemand kan verheven worden, wiens vijand Gij zijt! „Wees gezegend, o, onze Heer. en verheerlijkt. Wij vragen I „om vergiffenis, o God! en wij keeren ons tot U! Moge God „Zijn zegen schenken aan onzen meester Mohammed, den on„geletterden Profeet en aan zijne familie! Moge Hij hem begunstigen en genadig zijn! Amen'" Gedurende dezen maaltijd die uit verscheidene ambëngs of itotempëngs en allerlei andere gerechten, ook gebak en vruchten bestaat, en waarvan bruid en bruidegom ook hun deel krijgen, moéten zij in vol ornaat, gekleed blijven, waarin zij gearakt zijn geworden, of, indien zij dien plechtigen omgang in en door het dorp niet gemaakt hebben, (in sommige streken is 'zulks o. a. geen gebruik meer) t'huis receptie hebben gehouden; eerst daarna mogen zij zich verkleeden, om in half ornaat weder te voorschijn te komen, totdal de bruid naar de bruidskamer wordt geleid. Gewoonlijk wordt deze slamëtan die mede ten huize van de bruid gegeven wordt, gevolgd door een tajoeban, die door den bruidegom moet worden geopend, waarna alle gasten beurtelings dansen Voor dit feest wordt het huis meestal ook versierd en door bijbouwing tijdelijk vergroot. Rijken en meergegoeden vieren een huwelijk dikwijls 3 a 4 dagen, soms een week lang, met allerlei maaltijden en feesten; in zulk een geval worden de kosten belangrijk. N. B. Na de feitelijke voltrekking van het huwelijk in de masdjid of in huis door den betrokken geestelijke wordt door dezen nog het z. g. donga bakda nikahan (gebed na de sluiting van het huwelijk) uitgesproken, dat luidt: „O God! vereenig hen, gelijk Gij het water „vereenigt met de sneeuw en het slijk, door „Uwe barmhartigheid, o Barmhartigste der barm„hartigen! Amen." Zooals bekend, is de bruid bij deze huwelijkssluiting niet tegenwoordig, maar treedt daarbij haar wali (voogd) voor haar op. Gewone desalieden gaan daartoe naar den pënghoeloe van het district of onderdistrict, doch ambtenaren en adellijken van hoggen rang doen het huwelijk' niet zelden te hunnen huize en niet in de „masdjid" sluiten. Soms wordt op den 35on dag van het huwelijk bij wijze 'van viering van den afloop der wittebroodsweken van 5x7 dagen nog een „slamëtan" gegeven, die slamëtan njëlapani pëngantën wordt genoemd, doch waarvoor niet zooveel ten koste wordt gelegd als voor de „slamëtan madjëmoek." Ook hierbij wordt een gebed, nl. het donga slamët uitgesproken en sëlawat betaald. De slamëtan ngoendoeh mantoe op den derden of vierden dag na het huwelijk ten huize van de schoonouders der bruid (gewoonlijk toch wordt het huwelijk ten huize van de ouders der bruid gesloten of gevierd) of van den bruidegom (wanneer ■ de huwelijksfeesten ten huize van diens ouders hebben plaats gehad), waarbij hetzelfde (althans door gezeten lieden) wordt gegeven als bij de slamëtan madjëmoek en hetzelfde gebed uitgesproken, ook hetzelfde sëlawat betaald wordt. Ook hierbij wordt het huis vergroot, wanneer voor deze gelegenheid de wajang vertoond, of een tajoeban gegeven wordt. In dit laatste geval wordt de danspartij mede door den bruidegom geopend. N. B. Zooals wij hiervoren gezien hebben, zijn aan de huwelijks-slamëtans vrij groote kosten, vooral wanneer er bij- en verbouwingen, enz. voor noodig zijn, verbonden. Dikwijls moeten dien ten gevolge schulden worden gemaakt en een deel der bezittingen van de feestgevierd hebbende familie verkocht worden, om de op crediet gekocht of gehuurde benoodigdheden voor het feest behoorlijk te kunnen betalen. Wel worden door de gasten boewoehans of pasoembangs aangeboden, doch het bedrag daarvan is dikwijls verre van voldoende, om er de voor het feest gemaakte onkosten mede te dekken. Gewoonlijk toch wordt reeds 10 a 20 dagen vóór den feestdag het noodige gedaan tot het repareeren, uitbouwen, versieren, enz. van het huis, waarin het feest zal worden gegeven, en het verzamelen der noodige meubels, alsmede van hetgeen den gasten zal worden voorgezel. Inlandsche ambtenaren nemen meestal betaalde daglooners aan voor het verrichten van de noodige werkzaamheden, doch onder, den kleinen man in de desa geschiedt zulks gewoonlijk bij wijze van sambatan (onderling hulpbetoon) waarvoor niets wordt betaald, maar alleen eten en drinken worden verstrekt. Wat de boewochans, atoerans of soembangans, zoowel die in baar geld, als in andere zaken of artikelen, dan wel levende dieren, aangaat, deze worden gewoonlijk door een soort van commissie van een paar oude lieden ontvangen en genoteerd, en wel voornamelijk met het doel om eventueel te weten, hoeveel aan iederen schenker bij eenig feest te zijnent moet worden terugaangeboden. Dit reciproceercn van een boewoehan moet minstens met een gelijke waarde (satatané) geschieden. Het aldus ontvangen geld wordt gewoonlijk in een geslolten kistje op de padjangan (het staatsiebed) bewaard en bewaakt, terwijl daarnaast een sadjèn van gebakjes wordt geplaatst. Na afloop van het feest wordt het bedrag daarvan geteld en de waarde der andere ontvangen soembangans geschat, en daaruit verder de voor het feest gemaakte schulden betaald. Is een en ander daartoe niet voldoende, wat gewoonlijk het geval is, dan gebeurt het niet zelden, dat preciosa of andere eigendommen der familie naar het pandhuis gebracht of verkocht worden, want schulden voor' dergelijke feesten moeten zoo spoedig mogelijk afbetaald zijn, wil men verwachten, dat het gesloten huwelijk in alle opzichten zegenrijk zal wezen. Bij velen bestaat nog de gewoonte, om vóór de telling van het ontvangen geld een kleine slamètan te houden van de bij het geldkistje geplaatste sadjèns, doch zonder gebed en zonder voorganger, en alleen onder de in huis aanwezige mannelijke leden van het gezin en de mannelijke gasten. In enkele streken, voornamelijk in het westen van Java, o. a. in de districten Pëmalang, Pëtaroekan, en Banjoemoedal der residentie Pëkalongan bestaan vereenigingen onder de namen kasinoman en grëmëngan, wier leden zich onderling verbonden hebben, elkander bij eventueele familiefeesten bij te sta'an, meest inet geldelijke bijdragen, soms met gebak of andere gerechten, waarvan de hoeveelheid telkens bepaald wordt, zijnde elk lid van zulk een vereeniging, dat een feest wenscht te geven, verplicht, daarvan 10 a 15 dagen te voren aan zijne medeleden kennis te geven. Dergelijke kasinomans hebben gewoonlijk een vast aantal, zoowel mannelijke als vrouwelijke, doch meest mannelijke leden (20, 30, soms meer) die, naar gelang der behoefte f 1 a f 2 soms meer per hoofd bijdragen. Bestaan deze bijdradragen alleen in geld, dan wordt voor de inzameling daarvan een der leden tot penningmeester benoemd, en moet deze voor de even- tueele uitbetalingen aan feestgevende leden zorgen. Door deze kasinomans wordt dikwijls het leenen tegen woekerrente tegengegaan. Een andere adat, die in sommige districten bestaat, is de gantingan, d. i. het zenden van invitaties in den vorm van stukken vleesch van 14, i/2, of 1 ka,ti gewicht, 4 a 5 dagen vóór het te geven feest. Degeen nu, die zulk een invitatie ontvangt, is verplicht minstens de waarde daarvan in geld (gewoonlijk 20 tot 50 centen) als soembangan aan den feestgevers te doen toekomen, zelfs al woont hij het feest niet bij, terwijl de feestgever op zijne beurt iederen vertrekkenden gast een boentilan (pakje met gerechten en gebak) ter waarde van minstens 10 centen nïede moet geven. Eindelijk nog moeten wij gewag maken van de hier en daar heerschende gewoonte, om bij het sluiten van een huwelijk een soort van schatting te betalen aan het hoofd der desa, van waar de bruid afkomstig is, welke schatting wordt genoemd: a. bëdol-patok of pëncitas-dadoeng, groot minstens f 0.50, hoogstens f 1.—, wanneer bij een (exogaam) huwelijk de vrouw haren man volgt en dus hare desa verlaat, en b. pëlangkat-watés of wadoeng-këbirèn, mede minstens ƒ 0.50, hoogstens f 1.— bedragende, of anders uit een wadoeng (bijl) en een këbirèn (kapoen) bestaande (van daar de naam wadoeng-këbirèn), wanneer een man uit een andere desa een vrouw uit de desa van het hoofd neemt, en deze toestaat, in hare desa te blijven wonen. Ten slotte zij hier nog medegedeeld, dat in enkele streken bij eén huwlijk toewvplêk pondjèn, nl. dat van de jongste en laatste dochter uit een gezin, de gewoonte bestaat, dat bruid en bruidegom, zoodra zij op de padjangan gezeten zijn, samen een met bèras (ontbolsterde, ongekookte rijst) gevuld zakje (pondjèn) vasthouden, zoodanig, dat men gemakkelijk door de opening eenig geld daarin werpen kan, en dat ieder mannelijk familielid of gast daarin zijn pasoembang in geld brengt. Hebben allen zulks gedaan, dan wordt het zakje door de bruid op een tampah (platte wan) leeggestort en de bèras door den bruidegom weder in het zakje gedaan, terwijl het daartusschen liggend geld op de tampah blijft. Deze handeling van het ontvangen der op die wijze gebrachte pasoembangs wordt tot driemalen herhaald, en het daarmede verkregen geld later door het getrouwde paar tot pawitan (werkkapitaal) aangewend. b. bij zwangerschap, 2>e slamètan ngébor-ébori, zoo genoemd, omdat daarbij van een ébor (scheplepel) gebruik wordt gemaakt om het eenige, hiervoor klaargemaakte gerecht, nl. de djënang ébor-ébor, d. i. in kokosmelk (santen) gekookte rijst, op te scheppen, en wel in de tweede maand der zwangerschap. tueele uitbetalingen aan feestgevende leden zorgen. Door deze kasinomans wordt dikwijls het leenen tegen woekerrente tegengegaan. Een andere adat, die in sommige districten bestaat, is de gantingan, d. i. het zenden van invitaties in den vorm van stukken vleesch van 1/4, V2, of 1 kati gewicht, 4 a 5 dagen vóór het te geven feest. Degeen nu, die zulk een invitatie ontvangt, is verplicht minstens de waarde daarvan in geld (gewoonlijk '20 tot 50 centen) als soembangan aan den feestgevers te doen toekomen, zelfs al woont hij het feest niet bij, terwijl de feestgever op zijne beurt, iederen vertrekkenden gast een boentilan (pakje met gerechten en gebak) ter waarde van minstens 10 centen nlede moet geven. Eindelijk nog moeten wij gewag maken van de hier en daar heerschende gewoonte, om bij het sluiten van een huwelijk een soort van schatting te betalen aan het hoofd der desa, van waar de bruid afkomstig is, welke schatting wordt genoemd: a. bëdol-patok of pënatas-dadoeng, groot minstens f 0.50, hoogstens f 1.—, wanneer bij een (exogaam) huwelijk de vrouw haren man volgt en dus hare desa verlaat, en b. pëlangkat-watës of wadoeng-këbirèn, mede minstens f 0.50, hoogstens ƒ1.— bedragende, of anders uit een wadoeng (bijl) en een këbirèn (kapoen) bestaande (van daar de naam wadoeng-këbirèn), wanneer een man uit een andere desa een vrouw uit de desa van het hoofd neemt, en deze toestaat, in hare desa te blijven wonen. Ten slotte zij hier nog medegedeeld, dat in enkele streken bij eén huwlijk toemplëk pondjèn, nl. dat van de jongste en laatste dochter uit een gezin, de gewoonte bestaat, dat bruid en bruidegom, zoodra zij op de padjangan gezeten zijn, samen een met bèras (ontbolsterde, ongekookte rijst) gevuld zakje (pondjèn) vasthouden, zoodanig, dat men gemakkelijk door de opening eenig geld daarin werpen kan, en dat ieder mannelijk familielid of gast daarin zijn pasoembang in geld brengt. Hebben allen zulks gedaan, dan wordt het zakje door de bruid op een tampah (platte wan) leeggestort en de bèras door den bruidegom weder in het zakje gedaan, terwijl het daartusschen liggend geld op de tampah blijft. Deze handeling van het ontvangen der op die wijze gebrachte pasoembangs wordt tot driemalen herhaald, en het daarmede verkregen geld later door het getrouwde paar tot pawitan (werkkapitaal) aangewend. b. bij zwangerschap. l)e slimëtan ngébor-ébori, zoo genoemd, omdat daarbij van een ébor (scheplepel) gebruik wordt gemaakt om het eenige, hiervoor klaargemaakte gerecht, nl. de djënang ébor-ébor, d. i. in kokosmelk (santen) gekookte rijst, op te scheppen, en wel in de tweede maand der zwangerschap. Deze slametan, waarbij het donga rasoel of ook het dongaslamët uitgesproken en veelal sëlawat betaald wordt, wordt steeds in de eigen woning gegeven en dient voornamelijk om de gunst der goden en geesten af te smeekén voor de zwangere, opdat zij geen miskraam (kèloeron) of eenig ander onheil krijgen zal. Deze slamëtan is niet algemeen. De slamëtan nëloni of wiloedjëngan nigani voor de driemaandsche zwangerschap, gewoonlijk de eerste der offermalen, die voor deze délicate positie der vrouw gegeven worden, bestaande uit een of meer toempëngs van sëga poenar (geelgekleurde rijst) met wat daarbij behoort. Het gebed voor deze slamëtan is het donga rasoel, waarvoor mede sëlawat wordt betaald, terwijl het doel van dit offer is, in de eerste plaats den gezant Gods en in dé tweede, door diens bemiddeling, de godheid zelf en de geesten gunstig te stemmen voor de zwangere en daardoor te voorkomen, dat haar in haren belangwekkenden staat eenig kwaad zal geschieden. Deze slamëtan, die verre van algemeen is en dan altijd te huis gegeven wordt, wordt ook door geen andere festiviteiten gevolgd. De slamëtan mitoni of slamëtan tingkëb, ook slamëtan nandangi, sëmajd en slamëtan ngroewah-ngrasoelakën, in de zevende maand der zwangerschap, (gewoonlijk op den Ten, 17en of 27en dier maand) het voornaamste der gedurende deze periode der vrouw gegeven offermalen, waarvoor, vooral bij een eerste zwangerschap, vele invitaties worden rondgezonden en dikwijls zeer vele uitgaven worden gedaan. Bij deze slamëtan speelt het getal zeven één groote rol, want de voorgediende spijzen moeten bestaan uit zeven toempëngs met wat daarbij behoort, zeven soorten van djënang d. z. min of meer brijachtige snoeperijen, en, zoo mogelijk ook uit ze- ven soorten roedjak (schijfjes onrijpe vruchten met lombok, etc.), waaronder de roedjak tjrobo (een mengsel van fijngesneden en fijngestampte curcuma, sereh (Andropogon Schoenanthus) en djaé (Zingiber officinale) met doedoeh of cocosmelk niet mag ontbreken, daar naar den smaak, sëdëp (pittig) of ora sëdëp (laf), voorspeld kan worden, of het kind van de mannelijke dan wel van de vrouwelijke kunne zal zijn. De zwangere woijdt bij deze gelegenheid gebaad, zoo mogelijk in water uit zeven putten of bronnen verzameld, waarin zeven soorten bloemen gedaan zijn. De badende moet zich gedurende én na het baden zeven keeren in andere kleerén steken. Gewoonlijk wordt deze slamëtan 's avonds gevolgd door een wajang-vertooning, waarbij meestal onder den kleinen man in de desa de lakon Brajoet (een symbolische voorstelling der vruchtbaarheid), doch onder de meergegoeden, adellijken en ambtenaren de een of andere geboorte-lakon, zooals de lakon Gatoetkatja-lahir (geboorte van Gatoetkatja) en dergelijken worden opgevoerd. Het voor deze slamëtan (waarbij, vooral bij een eerste zwangerschap, dikwijls vele bijbouwingen aan het huis plaats hebben) gebruikelijke gebed is weder het donga rasoel, waarvoor ook sëlawat moet worden betaald. Bij een tweede en verdere zèvenmaandsche zwangerschap wordt meestal zulk een omslag niet gemaakt en zijn de kosten der slamëtan gewoonlijk dan ook belangrijk minder. jDe slamëtan mémoelé sëdoeloer ook wel slamëtan nglolosi genaamd, in de negende maand der zwangerschap, als offer aan de naaste betrekkingen van het aanstaande of verwacht wordende kind, nl. het banjoe kawah (vrucht- of lendewater) en de ari-ari (nageboorte), waarvan het eerste als de oudere broeder en de laatste als de jongere zuster van het kind beschouwd worden. Bij deze verre van algemeen gegeven, en altijd in de eigen . woning aangericht wordende slamëtan, waarbij het donga slamet wordt uitgesproken en sëlawat wordt betaald, worden slechts drie soorten versnaperingen, nl. pasoeng protjot, djongkong en int.il, suiker, gesloten in rijst waarop gestrooid geraspte klapper, aangeboden in een omhulsel van klapperblad, pandanblad of wel karablad, een boonensoort, alle symbolen voor een gemakkelijke bevalling, voorgediend, zoodat dit offermaal, dat geen ander doel heeft., dan de goden en geesten gunstig te stemmen, opdat zij de aanstaande bevalling zoo voorspoedig mogelijk zullen doen plaats hebben, niet bijzonder veel kost. N. B. Ofschoon sommigen zulks doen, en dan alleen wat gebak of rijstpap voordienen, echter zonder dat daarbij gebeden wordt, is het geen gewoonte, om ook in de vierde, vijfde, zesde en achtste maand der zwangerschap eenige slamëtan te geven, of die perioden met een feest te vieren. Overigens worden deze slamëtans, ook die voor de overige maanden, niet gegeven, wanneer zulks door een pantang, boejoet. of pamali (Jav. larangan of awisan = een door voorouders enz. ingestelde verbodsbepaling of uitgesproken vloek) verboden is. Alleen moet de zwangere, soms ook haar man, zich gedurende hare geheele zwangerschap van bepaalde handelingen onthouden; welke deze zijn, kan men vinden in Maijer ,,De Javaan als mensch en als lid van het Javaansche huisgezin", blz. 128. c. bij geboorten en gedurende den kinderleeftijd. De slamëtan brohohan (naar de brokohs of kleine, van ooren voorziene mandjes, waarin de spijzen dienen té worden opgedischt) of slamëtan namoe (meer speciaal voor de bezoeksters en helpsters, en bestaande uit een of meer ambëngs met het daarbij hoorende, alsmede koeloeban of bladgroenten van het eigen erf), 'direct na afloop der bevalling en nadat de nageboorte bezorgd en de kraamvrouw gebaad, verschoond en tot rust gekomen is, in de eigen woning aardgericht, ter eerbewijzing aan de sëdoeloer nom toewa d. z. het lendewater en de nageboorte die met het kind ter wereld kwamen. Het voor de slamëtan brokohan aangerichte maal moet bestaan uit sëga wadjar golong, d. i. gewoon gekookte of gaargestoomde, maar tot ballen geknede rijst, met de noodige soepen en andere bijgerechten, en het zoowél hiervoor, als voor de slamëtan namoe voorgeschreven gebed is het donga tawwil (Ar:().WlcJ) dat luidt: ,,0 God, verleng ons leven, genees onze lichamen, verlicht „onze harten, bevestig ons geloof, maak onze werken goed, „voorzie ruimschoots in onze levensbehoeften en breng ons tot „het goede, maar verwijder ons van het kwade. Mogè God ons „en hun vergiffenis schenken door Uwe barmhartigheid, Barm„hartigste der barmhartigen! Amen." Voor het uitspreken van dit gebed ontvangt de betrtokken geestelijke ook een sëlawat. Deze slamëtan wordt gewoonlijk gedurende de eerstê nachten gevolgd door een djagongan of lèklèkan (wakkerblijven, waken) waarbij koffie, thee en gebakjes worden voorgediend, en wel totdat de navelstreng van het jonggeboren kind is afgevallen. Voorts moeten wij hier nog melding maken van een nog in enkele residenties, voornamelijk in die welke aan West-Java grenzen, beerschende adat, nl. om bij de aangifte aan het betrokken desabestuui' van de geboorte van een kind aan den desaschrijver voor zijn moeite, om hiervan aanteekening te houden, een douceurtje van 10 centen te geven, dat patjëngèk of pë-ongkos wordt genoemd. Wat de kosten van latere bevallingen betreft, deze zijn, indien.daarvoor al een sëdëkah gegeven wordt, gewoonlijk veel minder dan die voor de geboorte van het eerste kind, terwijl, indien dit een jongen is, de sëdëkah, enz. iets meer kost, dan die voor een meisje. Gewoonlijk echter, althans onder den kleinen man, wordt dit onderscheid niet opgemerkt, en een tweede en volgende bevalling dikwijls zelfs niet door een sëdëkah >of eenige andere festiviteit gekenmerkt. De slamëtan pöepoet (of poepnk) poesër, altijd in de eigen woning gegeven op den dag van het afvallen van den navelstreng, dat gewoonlijk 3 a 4 dagen na de geboorte plaats heeft, en waarbij sëga oedoek of woedoek — d. i. rijst in santen gekookt, — den hoofdschotel vormt en de andere gerechten uit op diverse wijze bereid vleesch en groenten bestaan. De oedjoeb— oedoeling—en het gebed voor deze slamëtan zijn dezelfde als die voor de vorige; en ook hierbij wordt een sëlawat betaald. Gewoonlijk wordt na deze slamëtan aan het kind een naam gegeven, en door de ouders een djagongan gehouden met familieleden en kennissen, die den nacht dan wakend doorbrengen met praten, kaartspelen of luisteren naar een voorlezer. De slamëtan njëpasari, d. i. de slamëtan, die mede altijd in de eigen woning gegeven wordt, gewoonlijk reeds 1 a 2 dagen na de vorige, wanneer het kind vijf dagen — een pasaran — oud is, en waarbij hetzelfde gebed en dezelfde oedjoeb dienen als voor de twee vorige slamëtans, ook hetzelfde sëlawat betaald wordt. Aan deze slamëtan wordt echter meer waarde gehecht, en daarom gezorgd, dat aan het maal, welks hoofdschotel uit sëga boetjëng of toempëng —, rijst zooals die uit de koekoesan kom't, — bestaat, niets ontbreekt van hetgeen de Javaansche keuken schaffen kan, want een kind, dat koerang djanganan is, d. i. voor heftwelk bij deze gelegenheid niet gènoég bijspijzen zijn opgedischt., zal later een alles behalve fijn en wel opgevoed lid der maatschappij worden, wat natuurlijk voor alle partijen verre van aangenaam kan zijn. Vooral mogen daarbij niet vergeten worden koepat of këtoepat, lëmpër en iwël-iwël of ëmbël-ëmbël. Koepat is rijst in van jonge cocosbladeren gevlochten zakjes gaargeistoomd; lëmpër een soort van uit këtan gevormd inlandsch sancijsbroodje, gevuld met aan kleine reepjes uitgeraveld of fijngehakt, met diverse kruiden toebereid, kippe- of ander vleesch, en verder in pisangblad gewikkeld; terwijl iwël-iwël of ëmbëlëmbël beisftaat uit in tjontongs Of peperhuisjes van jonge klapperbladeren gaargestoomd këtanmeel, waarin stukjes javaansche suiker zijn verborgen. Aan de Vorenmedegedeelde formaliteiten wordt door sommigen nog de volgende sarat toegevoegd. Aan het voeteneinde der slaapplaats van het wicht worden papieren wapens, vlaggetjes, zonneschermen, enz. alsmede een bezem van klapperbladnerven, waaraan specerijen gestoken zijn en die te zamen toembaq sèwoe genoemd worden, nêergelegd, als afweringSmiddelen tegen ziekten of onheilen aanbrengende booze geesten en dergelijken. Voorts verbindt men wel aan de vorenbeschreven slamëtan njëpasari nog een bantjaqan of kindersmulpartij met uitdeeling van het niet opgegetene. Hiertoe wordt een afzonderlijke met de daarbij behoorende andere gerechten klaargezette toempëng of liever ambëngan, d. i. een van allerlei bijgerechten omringde rijstkegel, be- stemd, welke aan de voor deze gelegenheid bijeen geroepen kinderen der familieleden en buren wordt voorgediend. Is hei eten van deze ambëngan afgeloopen, dan wordt het restant door een der huisgenooten in pakjes van pisangbladeren gedaan en onder de aanwezige kinderen verdeeld, en als bërkal of aandeel aan het gehouden offermaal voor hunne t'huis gebleven betrekkingen medegegeven. Soms wordt, vóór dat deze kinderen naar huis gezonden worden, door den vader van het jonge kind, ook wat klein geld over het erf te grabbel gestrooid, aan deze grabbelpartij of bantjaqan ontleent dit kinderfeest zijn naam. (*) Indien zulks bij de vorige slamëtans niet geschied is, wordt bij de slamëtan njëpasari aan het kind een naam gegeven; verder scheren sommigen het kind nu het hoofdhaar, ofschoon velen zulks eerst doen, wanneer het kind 35 dagen oud is geworden, wanneer wederom een slamëtan gegeven wordt. In casu wordt geen onderscheid gemaakt tusschen het scheren van jongens en meisjes. Alleen op lateren leeftijd bestaat in de haardracht der jongens en meisjes verschil, daar men het haar bij de meisjes reeds na het derde of vierdê jaar vrij laat doorgroeiën, terwijl de jongens meestal tot hun achtste of negende jaar het haar kort geknipt dragen. De slamëtan njëlapani, De slamëtan nëheng-lapani, De slamëtan nglimang-lapani, De slamëtan mitoeng-lapani en De slamëtan njangang-lapani, wanneer het kind respectievelijk den leeftijd bereikt heeft van (*) Zie L. Th. Mayer. de Javaan als mensch en als lid van het Javaansehe huisgezin, bladz: 150 e. v. Het onderstaande is daaraan voor een groot deel ontleend. 1, 3, 5, 7 en 9 Japans, d<. i. tijdkringen' van 35 dagen, dus 1, 3, 5, 7, 9 x 35 dagen oud is geworden. De oedjoeb, het gebed en de voor te dienen spijzen voor deze langzaam aan geheel in onbruik gerakende, en thans nog alleen door meer gegoeden gegeven wordende slamëtans komen geheel overeen met die voor de slamëtan njëpasari, alleen in het aantal boetjengs of toempëngs bestaat verschil, daar dit in overeenstemming moet zijn met het aantal lapans, zoodat voor de hiervoren opgegeven slamëtans respectievelijk 1, 3, 5, 7 en 9 boetjëngs of toempëngs aanwezig moeten zijn. Wordt aan de slamëtan njëlapani de sëdëkah voor het scheren van het hoofdhaar van het kind verbonden, dan wordt het hiervoor te brengen offer of Icékah, bestaande voor jongens uit een geit of een schaap en voor meisjes uit een geit of schaap dan wel een aantal duiven met hetgeen voor de slamëtan njëlapani klaar is gezet, vereenigd. Gewoonlijk echter, vooral bij den kleinen man, geschiedt het scheren van het hoofdhaar zonder eenige plechtigheid hoegenaamd en wel door de doekoen, die hiervoor soms een paar centen ontvangt. Eenig onderscheid tusschen een jongen of meisje, dan wel tusschen een eerstgeboren en een latër kind wordt daarbij niet gemaakt. Van de slamëtan mitoeng lapani wordt soms door meer gegoeden veel werk gemaakt, omdat het kind tegen dien tijd niet 'alleen tandjes begint te krijgen, — de hiervoor te gevèn slamëtan heet meer speciaal slamëtan anggraoeli, waarover hier onder nader, — maar ook begint te leeren loopen. Alvorens tot. deze slamëtan over te gaan plaatst men het kind onder een ronde, conisch uitloopende kooi zonder bodem, waarin o. m. eenige kuikens zijn geplaatst. In deze kooi bevindt zich ook een bakje met door middel van curcumasap geelgekleurde rijst en eenige centen, terwijl daarbij meestal ook nog eenige lijfsieraden, als: gouden of zilveren arm- en enkelbanden, enz. alsmede eenig schrijf- en landbouwgereedschap is neêrgelegd. Een en ander dient, om-de toekomst van het kind te kunnen voorspellen, want grijpt het 't eerst naar het geld of de sieraden, dan zal het in den handel rijk worden; is zijn eerste greep naar het schrijfgereedschap, dan zal het in de ambtelijke wereld geluk hebben; wordt zijne aandacht het eerst door de kuikens getrokken en strekt het dadelijk de handjes uit naar het landbouwgereedschap dan zal het door beoefening van den landbouw fortuinlijk zijn. Hierna wordt het kind gebaad met banjoe sëtaman, d. i. water, met diverse soorten bloemen welriekend gemaakt. Is dit baden afgeloopen, dan laat men het kind een ladder opklimmen, die zeven sporten telt, daarna laat men het loopen over zeven soorten van min of meer stijve brijkoeken, die voor deze bijzondere gelegenheid afzonderlijk zijn klaar gemaakt. Wat de soort en den aard dier brijkoeken — djënangs —, betreft, kan worden vermeld, dat zij voor een deel bestaan uit rijstpap, al of niet vermengd met inlandsche suiker, al of niet gekleurd met plantaardige verfstoffen, voor een ander deel uit këtanrneel vermengd met stukjes cocosvleesch of andere toevoegselen. De djënangs worden, na door het kind betreden te zijn, bij de voor de slamëtan gereed gezette gerechten gevoegd, waarna de doekoen die bij de geboorte hulp heeft verleend, het kind opneemt en het met de voetjes op den grond plaatst. Dit wordt de formaliteit der nederzetting (op den grond) genoemd, en de hieraan verbonden omslag is oorspronkelijk een gevolg van het geloof, dat de aarde, de zoovele onheilen en zooveel geheimzinnigs in haren schoot verbergende voedster van mensch en dier, niet dan met de grootste omzichtigheid en de beste voorzorgen- door de voeten van het kind mag worden aangeraakt. ls dit geschied dan wordt het vorenvermelde bakje met gele rijst en centen uit de kooi, waarin het kind gezeten heeft;, gehaald en de inhoud daarvan voor de intusschen bijeengeroepen kinderen der buren enz. over den grond gestrooid. Dat bij elk dezer gelegenheden de doekoen niet wordt vergeten, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Gewoonlijk wordt voor haar een afzonderlijke ambëngan met de noodige bijgerechten klaargemaakt, en een en ander ten harent bezorgd. Sommigen vieren, zooals opgemerkt, den dag waarop het kind negen lapans telt, en verder ook dien, waarop het een jaar oud is geworden. De sëdëkah die voor deze laatste gebeurtenis gegeven wordt, heet slamëtan njëtaoeni d.i. het offerfeest voor het een-jaarschap van het kind. De slamëtan njëtaoeni, wordt in de eigen woning gegeven en bestaat gewoonlijk uit niet meer dan een ambëng en het daarbij behoorende, vaak alleen uit gebakjes. Het hierbij gebeden gebed is het donga slamët waarVoor een sëlawat wordt betaald. Be slamëtan anggraoeli, wanneer het kind zijn eerste tandjes krijgt, tegen zijn zesde a zevende maand d. i. het offermaal voor het leeren kauwen of gebruikmaken van de tandjes, waarbij niets anders wordt voorgediend dan een gesuikerde pap van gewone rijst, waarin maiskorrels, dan wel kleine dobbelsteentjes cocosvleesch drijven. Deze slamëtan wordt meest alleen door meer gegoeden en dan in de eigen woning gegeven. Ook hierbij wordt het donga slamët uitgesproken en een sëlawat betaald. De oedjoeb bestaat in de bede, dat het kind onder het zuigen niet bijten en zonder stoornis of pijnen zijne andere tanden krijgen zal. De moeder dient zich na haar bevalling aan eenige regels voor hare gezondheid te houden, en moet onder meer enkele larangans in acht nemen. Deze verbodsbepalingen betreffen voornamelijk de uitoefening van den coitus vóór dat de voorgeschreven reiniging op den veertigsten dag behoorlijk heeft plaats gehad, omdat eene kraamvrouw vóór dien nog onrein wordt geacht door de vloeiing van het hoe langer zoo dunner wordende en lichter gekleurde Lochia rubra, serosa en lactea. Het overtreden van dit gebod wordt dan zondig genoemd. Op den veertigsten dag na hare bevalling wordt de vrouw door de doekoen gebaad en onderzocht; bij dit baden moet zij ook het. haar kramas. Is dit geschied, dan wordt zij in geheel nieuwe kleederen gestoken en vérder plechtig door dé doekoen aan haren man teruggegeven, die na haar in ontvangst te hebben genomen, met haar der doekoen verder vergiffenis, pëngapoerci op pëngapoentën verzoekt voor de zorgen en de moeite, die zij der vroedvrouw berokkend hebben. Hierna ontvangt de doekoen het door haar bedongen, of het haar toegezegde loon of „opah", waarbij gewoonlijk nog een sadjèn of offer wordt gevoegd, bestaande behalve uit eene kleine hoeveelheid rijst en de daarbij behoorêndé ingrediënten, sirih en wat daarmede gekauwd moet worden, pisang en andere vruchten of snoeperijen, ook nog uit eëne lévendè kip of haan, die pëngoeripan d. i. middel om het leven te behouden, genoemd wordt, en ofschoon deze meëning langzamerhand hare vroegere beteekénis en waarde verloren hééft, beschouwd wordt als een dubbelganger van het kind, wiens lot door dit kind gtedeeld wordt. Vandaar, dat voor dit dier de beste zorg moet worden gedragen en de doekoen het désnoodig door een ander moet vervangen, wanneer het sterft of sukkelt. Intusschen ziet men tegenwoordig algemeen, dat dit dier eenvoudig beschouwd wordt als een gewoon deel van het haar geschonken loon en er naar welgevallen mede handelt. Na ontvangst van een en ander neemt de doekoen van dè familie afscheid en hiermede is hare taak afgeloopén. Hét staat haar echter vrij, ook hierna nog de familie te bezoeken, om zich op de hoogte te stellen van den gezondheidstoestand harer patiënte en van het door haar verzorgde kind; hiervoor zijn do ouders niet verplicht haar iets te geven, ofschoon de usance toch medebrengt, bij die gelegenheden telkens een kleine attentie, in welken vorm ook, te bewijzen. De slamëtan ngatamakén voor kinderen, die volleerd zijn in het lezen van den Qoran, meest alleen door santri's en enkele inlandsche hoofden gewoonlijk te huis, soms ook in de langgar of de masdjid gegeven, wanneer een of meer hunner kinderen de pësantrén — godsdienstschool — verlaten. Bij uitzondering ziet men meisjes daar onderwijs krijgen. Hierbij wordt het donga rasoel uitgesproken, sèlawat betaald, en nadat het kind of de kinderen in tegenwoordigheid van genoodigden proeven hebben gegeven van hunne vaardigheid in het lezen van den Qoran, — verder strekt zich dit examen gewoonlijk niet uit—, de maaltijd opgedischt, die in den regel slechts uit jeen of meer ambëngs, soms uit wat gebak alleen bestaat. De slamëtan ngroewah-ngrasoelakën op den avond vóór de besnijdenis, — der jongens: soenat, tëtak, këtokan, tatasan of pagasan en tëkës, der meisjes soenat genoemd. In hunne jeugd is de besnijdenis zoowel voor de jongens als voor de meisjes de voornaamste gebeurtenis, eene formaliteit, die, hoewel niet in den Qoran besproken toch door den Profeet aan de ouders voorgeschreven is,als eene voor hen dure verplichting. De beteekenis van een godsdienstige wijding heeft de besnij- deins echter niet; al wordt een niet besnedene daarom ook niet als een waar moslim of sëlam aangemerkt, al heeft hij ook den Islam omhelsd. Omtrent den leeftijd, waarop de besnijdenis geschieden moet, is niets bepaald. Sommigen doen hunne kinderen, vooral de meisjes, deze bewerking op zeer jeugdigen ouderdom, soms zelfs wanneer zij twee a drie maanden oud zijn, ondergaan. De besnijdenis der jongens heeft meestal tegen hun vijftiende, die der meisjes tegen haar vijfde of zesde jaar plaats. Voor de jongens heeft de besnijdenis de beteckenis van een gelijkstelling van volwassen mannen, voornamelijk wat de gevolgen en de rechten der puberteit betreft. De puberteit der meisjes echter wordt berekend naar dat waarop de menstruatie intreedt, gewoonlijk op haar twaalfde of dertiende jaar. Het voor de eerste maal en volgende malen menstrueeren wordt gewoonlijk onopgemerkt gelaten. Alleen gegoede inlanders geven bij de eerste maal menstrueeren soms een slamëtan, en wel bestaande uit een ambèng of toempëng met de daarbij bchoorende bijgerechten, hetzij eenige soorten „djënang" alleen. Hierbij dient het donga slamët en wordt ook sëlawat betaald, terwijl het betrokken meisje na afloop der menses het hoofdhaar wasschen — kramas — moet en bij een eerste menstruatie soms ook met door diverse soorten bloemen welriekend gemaakt water wordt gebaad. Overigens hebben te dezer gelegenheid geen andere festiviteiten plaats. De slamëtan ngroewah-ngrasoelakën, d. i. zulk eene, waarbij de gunst en de zegen van den Profeet worden ingeroepen, opdat alle onheilen, die het gevolg der besnijdenis kunnen zijn, afgeweerd worden; welke slamëtan na afloop der besnijdenis wordt gevolgd door een slamëtan djënang abang, d. i. een offermaal als eerbewijs van den ouderen broeder en de jongere zuster van het kind, waaronder het lendewater en de nageboorte worden verstaan. Bij de slamëtan djënang abang wordt roode djënang of sëgil golong, d. i. tot ronde ballen gekneede daarna gekookte rijst als hoofdschotel voorgediend. Deze beide altijd in de eigen woning plaats hebbende slamëtans, waarbij het donga rasoel en donga slamët dienen en ook sëlawat betaald wordt, worden zelfs door de armsten in de desa gegeven, wanneer zij een of meer hunner kinderen besnijden laten. Dikwijls wordt aan een vriend of kennis, die een dergelijke slamëtan geeft en zulks beter doen kan, gevraagd, of een of meer hunner kinderen tegelijk met diens kind of kinderen besneden kunnen worden en of zij van de voor zijn kind of kinderen gegeven slamëtan voor hunne kinderen mede mogen profiteeren hetgeen gewoonlijk,, in de meeste gevallen, wordt toegestaan. Meer gegoeden, ambtenaren en inlanders van geboorte doen de slamëtan ngroewah-ngrasoelakën gewoonlijk gepaard gaan met een wajang-vertooning of een tandak partij, of een tajoeban, en laten, vooral in de stad, de kinderen, die besneden moeten worden, en dan in de kleeding van bruid of bruidegom worden gestoken, vóór hunne besnijdenis onder begeleiding van muziek en gevolg in optocht door de plaats hunner inwoning rondvoeren. Gewoonlijk worden jongens en meisjes uit hetzelfde gezin, die daarvoor reeds geschikt zijn, te zamen besneden. De slamëtan ngroewat, d. i. het onder het vertoonen van een toepasselijken lakon — meestal de lakon moerwa-kala— aanbieden van eene offerande, aan de goden en aan de goede en aan de booze geesten en het uitspreken van bezweringsformulieren voornamelijk, om iemand — hier een of meer kinderen—, te verlossen of te bevrijden van een hem of hun door de hoogere machten opgelegde siraf of betoo vering, in het algemeen ter afwering van alle mogelijke onheilen. Soms gaat het ngroewah, wanneer ter plaatse geen wajang; te krijgen is, niet met wajangspel gepaard, en wordt volstaan met het uitspreken der voorgeschreven bezweringsformulieren door iemand die in staat is deze zonder fout op te zeggen; de _sadjèns en ander formaliteiten blijven echter dezelfde. Tot de categoriën van personen (*), die voor het ngroewat in aanmerking komen, d.w. z. voor wie zulk een slamëtan behoort te worden gegeven, behooren o. a. 1 een anak oentang-oentang, d. i. een eenige zoon, 2. een anak oenting-oenting, d. i. een eenige dochter, 3. anak këdana-këdini, d. z. een zoon en een dochter, 4. anak oegër-oegër lawang, d. z. twee eenige zoons, 5. anak këmbang sapasang, d. z. twee eenige dochters, 6. anak tjagak lawang, d. z. drie eenige zoons, 7. anak tëlaga ngapit. pantjoeran, d. z. drie eenige kinderen, w7aarvan het middelste een jongen is, 8. anak Uëlaga kapit pantjoeran, d. z. drie eenige kinderen, waarvan liet middelste een meisje is, 9. anak Pandawa olah-olah, d. z. vijf eenige kinderen, waarvan het derde een meisje, de overigen jongens, 10. anak Pandawa njandangi, d. z. vijf eenige kinderen, waarvan het derde een jongen, de overigen meisjes en 11. anak Pandawa lima, d. z. vijf eenige kinderen, allen jongens. Opgemerkt dient dat deze kinderen van een en dezelfde moeder moeten 'zijn. In andere streken kent men nog andere personen en categoriën van personen, die in aanmerking komen, om geroewat te worden, o. m. (,*) Naar het geloof in de residentie PeUalongan. a. anak këmbar, d. z. tweelingen onverschillig van welke kunne, b. anak boengkoes, d. i. een met den helm geboren kind, c. anak pantjoeran pagiring sëndang, d. i. wanneer het oudste kind -een zoon is en de volgenden allen meisjes zijn d■ anak sëdang pangiring pantjoeran, d. i. wanneer het oudste kind een meisje en de volgende allen jongens zijn, e. anak-anak oegër-oegèr lawang d. z. vier kinderen, waaronder slechts een jongen. ƒ. ajiak oepit-oepit d. z. vier kinderen, waaronder slechts een meisje. g. anak Pandawa-padangan, d. z. vijf kinderen, allen meisjes. h. personen, onverschillig van welken leeftijd of welke kunne, die het ongeluk hebben gehad, een pipisan (i) of den gandik (2) daarvan te breken, dan wel een dandang om te werpen. Behalve voor personen kan voor allerlei gebeurtenissen van eenige belangrijkheid, zooals geboorten, oogsten, enz. het roewat-feest worden gegeven. Aan dit ngroewat zijn vele formaliteiten en voorschriften verbonden, die behoorlijk en zonder fout nageleefd moeten worden, wil men er succes van verwachten. Een en ander houdt verband met het doel waarvoor die handeling verricht, wordt en is afhankelijk van de meerdere of mindere belangrijkheid der feiten, die gebeurd zijn of verwacht worden en tot het ngroewat aanleiding geven. Ook dient de wajang lakon die opgevoerd moet worden in overeenstemming te zijn met het doel waarvoor hét roewat feest wordt gegeven, kan men geen toepasselijken lakon vinden, zoo wordt veelal de lakon moerwakala gekozen, wan- (!) pipisan. Platte steen, waarop medicynen, specerijen, enz. fijn worden gewreven. (2) gandik. Kolsteen of wrijfcilinder. neer het roewat-feest in het algemeen ten doel hééft, om allé mogelijke onheilen af te wenden. Bij huwelijken wordt meestal de lakon Mintaraga of Parta Krama (Ardjoena's huwelijk), soms ook een andere huwelijks- lakon, als: Djaladara-rabi (Djaladara's huwelijk) gekozen, bij geboorten de lakon Gatoetkatjalahir (Gatoetkatja's geboorte), bij een oogstfeest de lakon Sri Sèdana of Boedoeg-basoe, enz. De keuze van den lakon wordt meest aan den héér des huizes overgelaten, en alleen, wanneer deze niet in staat is, een goeden lakon te kiezen, wordt het te verloonen stuk door den wajangspeler bepaald. Bestaat er alzoo keuze en verscheidenheid genoég in de aanleidingen tot het geven van een roewatfeest, de daarbij klaar te Jna.kcn en aan te bieden sadjèns zijn vele en omslachtig. (*) Naar hunne bestemming worden zij verdeeld in die voor den god Goeroe, den god Bagoe (L), den god Endra, den god Wisnoe, den god Jamadipati (2), den god Soerja, Brama, Siwah, Sèdana (3), Sambo (4), Kramadjaja (5), Sri (fi), Kala (7), (*) Een groot deel van liet bovenstaande en van het ondervolgende is overgenomen uit het werk van L. Th. Mayer. „Het ngroewat en het wajangverhaal iloerwfi-kalA", voor welk werk Dr. G. A. J. Hazen de grondstoffen verzamelde. (1) Hajoe, Wajoe, de god des winds. (2) jamSdipati, de god des doods, ook genaamd AntflM, Killfl, Kalantflkfl, KSlft-mrëtijoe. (3j Sedflnfl, naam van een broeder van Dewi Sri, zoon van Sri MShft Poenggoeng, vorst van Poerwntjaritft (volgens den lakon Sri-Södfln/t), hieronder de godheden opgenomen. (4) Sambo, een zoon van god Krishna, de achtste incarnatie van Wisnoe. (6) Ki'3niödjSjfi, de god der liefde, ook genaamd KandarpA. (6) Sri of Dewi Sri, Laksmi, de gemalin van Wisnoe, de godin der fortuin. (!) de god des doods. de godin Doerga (*), den geest Sapoe-djagad (2), de Badjoebarat (3), den Penjarikan (4),' den dalang (5). En al naar den god waarvoor zij bestemd zijn is de samenstelling der sadjèns verschillend. Zoo bestaat de sadjèn voor den god Goeroe uit: 1) een stapel tot kleine ballen gekneede gekookte rijst met toebehooren; 2) geroosterde kip, welke kip witte veeren dient te hebben gehad; 3) een kegel gekookte rijst, versierd met daarin gestoken bloemen. Voor den god Endra. uit: 1) een schotel met allerlei groentespijzen. Voor den god Siwah uit: 1) Zeven soorten zoet gebak van kètan bereid. Voor het. ngroewat is het voorgeschreven gebed het donga slamët, dikwijls voorafgegaan door het donga rasoel. Ook hiervoor wordt een sëlawat betaald. Vermelding verdient, dat in de desa Pagiringan, residentie Pekalongan, onderdistrict Bantarbolang, de adat bestaat, dat wanneer gedurende een roewatvoorstelling van den wajang poerwa oi' golek een kind geboren wordt binnen een omtrek van tien erven van de plaats, waar het roewatfeest gegeven wordt, de dalang verplicht is de kosten der bevalling enz. voor zijne rekening te nemen, en het kind, dat dan een anak panggoeng genoemd wordt, als zijn pleegkind te erkennen en te verzorgen. (1) Doergfi, de gemalin van Siwa, ook bij genaamd MAhfldèwi, Oemê, Parwati, Kali. (2) Sapoe-djagad, bezem van het heelal. (3) Badjoe-barat, geesten, volgelingen van Kal.1. (4) De godheid door Bsltflrft Goeroe belast met het houden van aanteekening van al wat gedurende het wajangspel gebeurt of voorvalt. ip) de wajangspeler. d. bij sterfgevallen. De sëdëkah ngësoer tanah, (eig: offer aan den grond) direct na de begrafenis. Voor deze en de volgende sëdëkahs die in het algemeen voor de rust en zaligheid van den overledene aangericht worden, zijn geen bepaalde gerechten voorgeschreven. Alleen moet de toempëng voor deze sëdëkah over de lengte middendoor gesneden zijn en zoodanig geplaatst, dat de helften öf met de bolle zijde tegen elkander aan staan, of, wanneer zij op een platte schaal liggend worden voorgediend, dat de top der eene helft naast den voet der andere komt, en zulks als een symbool van de scheiding tusschen den overledene en zijne achterblijvende familieleden, en van de hoop, dat beide partijen het in den hemel en op aarde goed mogen hebben. De voor deze en de volgende sëdëkahs voorgeschreven gebeden zijn het donga rasoel en het donga slamët, die achter elkander moeten worden gebeden, en waarvoor de voorganger een sëlawat ontvangt. De hierbij voorgaande geestelijke is dezelfde, die de gebeden bij het lijk en bij het graf heeft opgezegd. Voor een en ander ontvangt hij behalve de bérkat die hij na de sëdëkah mede krijgt, nog zekere hoeveelheid betelnoot met het daarbij behoorende, alsmede eenig geld wang salat, wang sembajang, d. i. geld of loon voor het opzeggen van de gebeden voor den overledene. Deze giften of geschenken worden herhaald bij de volgende sëdëkahs respectievelijk bekend onder de namen: De sëdëkah nëloengdind, De sëdëkah mitoengdina, De sëdëkah matang-poeloehdind, De sëdëkah njatoes, De sëdëkah përtdak sapisan, De sëdëJcak pèndak pingpindo, en De sëdëkah njèwoe. Alle van dezelfde strekking met dezelfde gerechten én gébeden als de sub 1 bedoelde, doch respectievelijk gegeven op den 3en, 7en, 40en, lOOen dag, den dag der verstrijking van het eerste en tweede jaar en dén lOOOen dag na den dood. De sub 5 t/m 8 bedoelde sëdëkahs worden echter niet algemeen, maar bij uitzondering en dan ook alleen door de meer gegoeden gegeven. Deze uit den aard der zaak particuliere sëdëkahs worden steeds in het sterfhuis gegeven, dat niet zelden vooral bij het vinden van een lijk eens onbekenden door één afdoeningsoffer vervangen wordt, sëdëkah ngësali genaamd. De kosten voor al deze sëdëkahs loopen vrij wel uiteen en zijn niet zelden verschillend voor een man of voor een vrouw. Zoodra iemand gestorven is, wordt het lijk opgenomen en buitenshuis op een bank neergelegd, om gewasschen en verschoond te worden. Voor deze wasschifng, moet het lijk in eene richting van Oost naar West, met het gelaat naar het Westen, geplaatst worden. De verzorging van het lijk geschiedt door de erfgenamen, wier plicht het is, het te behandelen. Is de overledene een man, dan rust deze plicht, op zijne mannelijke betrekkingen; eene vrouw wordt door hare vrouwelijke verwanten bezorgd, terwijl kinderen meest door hunne ouders zeiven, of indien deze er niet zijn, zoowel door hunne mannelijke als door hunne vrouwelijke familieleden gewasschen en gekleed worden. De wassching geschiedt met vijf soorten water, namelijk: gewoon put-, bron- of rivierwater, loogvvater (meestal verkregen door padistroo te branden en in zuiver water te blusschen, of asch uit de keuken in water te roeren en dit vérder te filtreeren), water waarin tamarinde is gekneusd, om het zuur te maken, evenals wij dikwerf azijn in water gieten, water waarin zout is opgelost en water, waarin welriekend rijstpoeder is geborgen wordt. Nadat het lijk met deze verschillende soorten water in de hiervoren aangegeven volgorde gewasschen is, wordt het op eene andere bank overgebracht en hierop in eene richting van Noord naar Zuid met het hoofd aan de noordzijde geplaatst. Zoodra dit geschied is, worden de armen kruiselings over elkander op de borst geplaatst evenals bij het bidden. Daarna wordt het lijk in wit lijnwaad gewikkeld en wel zoodanig, dat het linnen in drie, soms in vijf, zelfs in zeven windingen het lijk bekleedt, en het geheele lichaam daarin verborgen wTordt, Vervolgens wordt een en ander vastgebonden, meestal op drie, soms op vijf of zeven plaatsen, namelijk: boven het hoofd, om den gordel en onder de voeten, wanneer drie banden gebruikt worden, verder over de armen en* de knieën, wanhet lijk op vijf plaatsen gebonden wordt, en eindelijk nog om den hals en om de enkels, wanneer zulks met zeven banden geschiedt. Hierna wordt het lijk op een lijkbaar of op een mat op den grond in het middenvertrek van het huis geplaatst, totdat het grafwaarts gedragen wordt. Over het ingepakte lijk wordt een laken van wit katoen gespreid, waarop snoeren van diverse bloemen worden neergelegd. De lijkbaar is gewoonlijk nieuw en vervaardigd van bamboe, meestal is zij voorzien van een langwerpig bamboezen halfcylinder vormig deksel waarover het.vorenbedoelde laken geworpen wordt. Aan het hoofd en het voeteneind worden, zoolang het lijk in huis is, lichten gebrand, verder vindt men in de nabijheid eein potje met brandende wierook of .benzoë. Terwijl dit te huis plaats heeft, zijn eenige vrienden naar de begraafplaats gesgaan, om den grafkuil te graven. Alvorens de overledene naar zijne laatste rustplaats te brengen wordt het gebed voor de gestorvenen door den voor deze gelegenheid geroepen geestelijke opgezegd. Dit gebed luidt: „Ik „wensch zegen af te bidden voor dit lijk door vier malen achtereen Allahs grootheid te roemen. God is groot!" en wordt gewoonlijk gevolgd door het volgende: ,,0, Heer! vergeef den overledene, en ook ons, wanneer wij „eenmaal ten grave zullen dalen, zijne en onze zonden, en „doe hem en ons de gunst van den gezant Gods en zijne „barmhartigheid verwerven door Uwe goedertierenheid, die geene „grenzen kent!" Daarna wordt de baar door de mannelijke familieleden of vrienden van den overledene opgenomen en grafwaarts gedragen. De stoet wordt gewoonlijk geopend door den priester, die de voorgeschreven gebeden op moet zeggen, soms vergezeld van eenige andere geestelijken die met hem gedurende den gang naar de begraafplaats die gebeden medeprevelen. Daarop volgen de naaste familiebetrekkingen zoowel vóór, als achter en rondom de lijkbaar, waarover door een hunner een geopend zonnescherm wordt gehouden, terwijl de stoet verder gesloten wordt door vrienden en belangstellenden. Het overbrengen van het lijk naar het graf moet zooveel doenlijk in een vroolijke', echter niet luidruchtige stemming geschieden, ten teeken, dat de dood geenszins gevreesd wordt, maar men hem integendeel met vreugde tegemoet gaat, en het den betrokken familieleden en vrienden niet past droefheid te toonen over eene verandering, die den overledene eer groot geluk dan het tegendeel belooft. Het zonnescherm is aan het boveneinde met wit katoen omwonden, terwijl voor kransen en snoeren, die op de lijk- baar geplaatst worden, mede zooveel mogelijk witte bloemen gekozen worden. Gedurende den gang naar het graf wordt hier en daar ©enig klein geld gestrooid, welke handeling dient om aan te geven, dat de overledene gedurende zijn leven behoorlijk aan zijne plichten betreffende de uitoefening der liefdadigheid, gastvrijheid enz. heeft voldaan. Het formulier, dat gedurende den gang naar de begraafplaats gepreveld of luid opgezegd wordt is het gewone geloofsformulier: „Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn Profeet!" Op de begraafplaats gekomen wordt het lijk van de baar opgenomen en in het graf neergelegd, en wel in ©ene richting van Noord naar Zuid, met het hoofd in het Noorden, en min of meer schuin met de helling naar het Westen, d. i. met het gezicht naar de streek gekeerd, waarin de heilige steen te Mekka gelegen is. Om het lijk in de gewenschte en voorgeschreven houding te doen liggen, wordt het met ballen van gekneede • aarde gesteund. Vervolgens worden de banden waarmede de wade om het lijk gehouden werd losgemaakt. Is men hiermede gereed, dan spreekt de bij deze begrafenis tegenwoordige geestelijke het formulier der oproeping tot het gebed uit, luidende: Allaho akbar (4 malen). Asjhado an la ilaha illa Allah (2 malen); ashado anna Mohammadan rasoel Allah (2 malen); haya 'alag<;alat (2 malen); haya'alah '1-fallah (2 malen); Allaho akbar (2 malen); la ilaha illa Allah (2 malen); d. w. z. God is groot (4 malen). Ik getuig, dat er geen God is dan Allah (2 malen); ik getuig, dat Mohammed de gezant is van Allah (2 malen); komt tot het gebed (2 malen); komt tof de zaligheid (2 malen); Allah is groot (2 malen); er is geen God dan Allah. Hierna wordt de grafopening met een bamboelatwerk gedekt, waarover de uitgeworpen aarde wordt geworpen. De vrije ruimte dient om den overledene in staat te stellen zich eenigszins op te richten, wanneer de doods-engelen Nakir en Mongkir hem over zijn geloof, enz. komen ondervragen. Naar het algemeen® geloof toch zal hij bij de nadering dezer hemelsche zendelingen tijdelijk ontwaken, om hen te woord te staan. Al naar gelang, dat zijne antwoorden juist of slecht bevonden worden, wordt, de overledene dan beloond of getuchtigd en het is ter voorkoming van deze tuchtiging en verdere straffen, dat de bij deze gelegenheid dienstdoende geestelijke na bet uitspreken van hef donga koeboer of gebed voor de begravenen, het donga tlëkim of onderricht der dooden opzegt, luidende : Het donga koeboer luidt: ,,0 Heer! laat Uwe barmhartigheid nederdalen op de mannelijke en vrouwelijke Islamieten, op de mannelijke en vrou„welijke geloovigen die begraven of dood zijn! verhef hen „uit hunnen stand en doe hen in deugden toenemen: bescherm hen tegen al wat kwaad en slecht is en doe hen „bij hunne ouders én voorouders tot Uwen Hemel ingaan! „O, onsterfelijke zielen! komt tot Uwen Heer met vreug,,de en laat U opnemen onder het aantal zijner dienaren „en gaat zijnen Hemel in! Voorwaar Uw God en al zijne engelen spreken zegenbeden uit over Mohammed, uwen profeet. „Daarom, o geloovigen, moet, gij zogen- en heilbeden tot hem „opzenden, want alle tot hem gerichte loftuitingen zijn ook aan ,,God, den Heer aller werelden!" Het donga Koeboer wordt uitgesproken terwijl het graf gedicht wordt. Voor zoover de overige aanwezigen daartoe in staat zijn, doen zij hieraan méde; anders vergenoegen zij zich met na iedere zinsnede hun „amin" of amen daaraan te voegen. Is dit aügeloopen, dan plaatst zich de geestelijke, die het donga tlëkim op zal zeggen dichter bij, soms zelfs op het graf, als om den overledene in staat te stellen, hem des te beter te hooren en te verstaan. Dit gebed luidt als volgt: „In den naam van God, den Goedertierene en Barmhartige, „den Hoogverhevene en Heilige, die ovér het léven en den ,,dood gebiedt! Al wat ademt, zal eenmaal tot den dood in,,gaan, en hunne verdiensten zullen op den dag des oordeéls ,.gewikt en gewogen worden! Alwie van het vagevuur bevrijd zal worden, en tot den Hemel zal worden toegelaten, „voorwaar, die zal leven in heerlijkheid! Op aarde is geen „leven, dat zoo heerlijk en zoo volmaakt is! Uit stof heb ik ,.u geschapen, tot stof zult gij terugkoeren, en uit stof „zal Ik u andermaal scheppen, o dienaar Gods, kind van dienaren „Gods! Dit zal het einde zijn van uw aardsch bestaan, en „het begin van uw toekomstig leven! Daarom zijt indachtig, „dat gij tijdens uw leven op aarde verklaard hebt, geen an„deren waren God te kennen dan Allah, den eenigen God, „die geen andere godheid neven zich hééft!" „Hij is de Eenige, de Groote, de Machtige! En gij zult „verder verklaren: Voorwaar de profeet Mohammed is de ge„zant en de dienaar Gods, die door Hem gezonden werd, „om u te wijzen en te leeren, dat uw godsdienst de ware „is, en boven alle andere godsdiensten staat. Ook zult gij ^getuigen, dat de dood goed is, dat het graf eene goede „plaats is, en dat het onderzoek der doodsengelen Moengkir „en Nakir goed is! Voorwaar, de opstanding uit het graf is „waar, ook de gang over de brug Sirat'almoestakim is waar! „Do hemel is de plaats der heerlijkheid, de hel die der zwaar„ste straffen, — dit is waar! En dat gij den Heer in den he,,mel van aangezicht tot aangezicht zult zien, is waar, en dat de „profeet alle menschen op den dag des oordeels helpen zal, is waar! oorwaar, de dag des oordeels zal eenmaal aanbreken, en „op dien dag zal God, de Allerhoogste, de dooden doen op,,staan! O, dienaar Gods! wanneer de doodsengelen Moeng„kir en ]\akir tot u komen, wees dan niet bevreesd en beef „niet, want voorwaar, ook die twee zijn dienaren Gods! En „wanneei zij u ondervragen, wie uw Heer is, en wie uw ,,Profeet is, en welke uw godsdienst is, en wat door u wordt „gevolgd, en wat door u wordt gevraagd, en wie Uwe broeders ,,zijn, dan zult gij antwoorden met luider stemme en in vol „vertrouwen. „Allah is mijn Heef, die alles geschapen heeft, en Moham„med is mijn Profeet, de hoogste van alle Profeten, en de „Islam is mijn godsdienst en de Qoran, dat wat ik volg, en „het is het woord van den heer der werelden en de woon„pLiats van God, waarheen mijn hart trekt, ook om mijn pro„feet \an aangezicht tot aangezicht te zien, en alle mannelijke „en vrouwelijke Islamieten zijn mijne broeders en zusters, „die met mij denzelfden weg bewandelen. Daarvoor hebben »z'j geleefd, zijn wij gestorven en zullen wij weder opstaan, „als zulks idoor Allah verlangd wordt van diegenen, welke „reeds in zijne heerlijkheid zijn opgenomen. Moge God U daar„in bevestigen zoowel hier op aarde als in het hiernamaals, „wan! rein is Uw Heer, 0 Mohammed, en onbevlekt van al „de smetten, die het ongeloof op hem werpt! En vrede zij „al zijne gezanten! Lof zij den Heer der werelden! Amen!" Hierna wordt het graf weder met aarde opgehoogd, in den vorm van een langwerpig heuveltje. Aan het hoofd en aan het, voeteneind worden houten of steenen merkteekens geplaatst, gedeeltelijk onder de ophoogingsaarde begraven en paisah geheeten. Zelden worden graven voorzien van een schutting van planken of van steenen. Nog zeldzamer is een hekwerk, dan wel ©en laag muurtje om een graf. Soms ziet men boven gravein een op vier stijlen rustend koepeltje, een eenvoudig afdak, zeldzamer een primitief gebouwtje, nog zeldzamer is het, dat daarbij het griaf achter een hanggordijn is verscholen. Dit laatste n. 1. alleen bij vorstelijke personen. Staan de daarin begraven personen in een reuk van heiligheid, dan wordt bij deze "graven niet zelden geofferd; dergelijke graven worden dan ook dikwijls bewaakt. N. B. Zooals uit het vorenstaande blijkt geeft de .Tavaan in zijn qualiteit meer speciaal van hoofd van het Javaansche huisgezin vrij veel slamëtans en wordt in den regel aan deze verplichting ook door hem voldaan op zoodanige wijze als hem mogelijk is. Alle hiervoren genoemde slamëtans zijn particuliere, en worden steeds te huis, nooit elders, gegeven; ook worden de kosten daarvan gewoonlijk door de familie zelf gedragen, tenzij dat anderen verzocht hebben, daaraan deel te mogen nemen, in welk geval die kosten dan onderling worden verdeeld. Buitendien komen hierbij nog de vele kleine offers in den vorm van antjaks of sadjèns, die zonder eenige plechtigheid worden gebracht, bijv. bij het begraven dor placenta, na genezing van een ziekte, enz. en die, hoe weinig zij ook kosten mogen, toch altijd eenige meerdere uitgave dan de gewone dagelijksche eischen. \oorts zij hier nog aangeteekend, dat huwelijken met sëlirs gewoonlijk met geen festiviteiten gepaard gaan, en zoo die plaats hebben, deze meest bestaan uit een sëdëkah en djagongan, zelden uit een tajoeban, zoodat de daaraan verbonden onkosten meestal weinig bedragen. Huwelijken met weduwen geschieden in den regel mede zonder bijzondere feestelijkheden. Bij echtscheidingen worden geen feesten gegeven en bepalen de onkosten zich tot de in elk regentschap voorgeschreven betalingen aan de moskeekas, enz. en het afgeven van de maskawin, zoo die nog niet betaald is, alsmede van de aan de vrouw van 'rechtswege toekomende goederen, enz. De ofFermalen die de Javaan als landbouwer en veefokker geeft. Zonder de ook in deze qualiteiten dikwijls door hem in den vorm va.n antjaks of sadjèns gebracht wordende kleine offers te vermelden of te beschrijven, kunnen de volgende worden genoemd: De sëdëkah boemi, in sommige streken ook sëdëkah lëgëna (naar de maand Lëgëna of Apit, ar: Dzoe'lkaïdah de 11e van het Mohammedaansch-Javaansche jaar) en sëdëkah bërësih desa genoemd, gewoonlijk na den padioogst en onder de landbouwers gezamenlijk Ion huize van liet desa-hoofd. Voor deze sëdëkah brengt iedere deelnemer zijn aandeel in den vorm van een ambëng met het daarbij behoorende mede, of betaalt 'indien het eten door één persoon gelevérd wordt, en de sëdëkah door een tajoeban of ander feest gevolgd wordb, zijn aandeel in de kosten van een en ander. Het voor deze gelegenheid voorgeschreven gebed is het donga ratjoekan of rantjoekan, een door de samenvoeging van de woorden van het donga-rasoel en donga slamët in elkander gezet gebed, waarvoor de voorganger een sèlawat. ontvangt. De kosten van zulk een sëdëkah zijn, aangezien iedere deelnemer er zijn aandeel toe bijdraagt, voor ieder hunner gewoonlijk niet bezwarend. De sëdëkah njadran, vóór het begin van, soms ook na den padi-ooogst, mede door de landbouwers te zamen ten huize van het desa-hoofd of op een sawah of tëgalan, enz. gegeven, evenals de vorenbedoelde. Hierbij wordt het donga slamët gebruikt, waarvoor ook sëlawat moet worden betaald. De sëdëkah laboehan, wanneer de landbouwer met de bewerking zijner velden beginnen wil, en waarbij sëga golong met wat er bij behoort, den hoofdschotel vormt. Deze sëdëkah is particulier en wordt ofschoon niet algemeen door iedenen landbouwer zelf, zelden in vereeniging met een ander, te huis gegeven. Het voorgeschreven gebed, waarvoor ook een sëlawat verschuldigd is, is het donga slamët. Deze sëdëkah dient ter zegening en vereering der jaren, maanden, weken, dagen, zon, maan, aarde en sterren, en der daarover gezagvoerende goden, alsmede van al het landbouwgereedschap, dat gebruikt zal worden. De sëdëkah nandoer, ook slamëtan nëmbë of slamëtan oendoer-oendoer geheeten, vóór het uitplanten der op de kweekbeddingen staande bibit (zaadpadi) op de daartoe gereedstaande sawahs, en bestaande uit sega goerih, en sega wadjar met allerlei toespijzen, alsmede djadah, djënang dodol, intil en tëntën waarbij allerlei vruchten worden voorgediend. Deze slamëtan dient ter verheerlijking van Adam, Baginda Këlir, Moeder Aarde, Vader Hemel, en van alle patronen van den landbouw, opdat zij alle ziekten en plagen verwijderd zullen houden van het plantsoen. Ook hierbij wordt het donga slamët gebeden en sëlawat betaald. Deze sëdëkah, wordt niet algemeen door iederen landbouwer gegeven. De slamëtan ngoelër-oelëri of slamëtan ngëntas-êntasi ook slamëtan djëviënking of slamëtan gëmadoeng genoemd, zelden zelf, of gezamenlijk met al de landbouwers, en in dit laatste geval ten huize van het desa-hoofd of op de sawali gegeven, wanneer de uitgeplante padi 20 a 30 dagen oud is, en begint te nglilir, d. i. zicli begint te herstellen van het overplanten. Behalve een of meer toempëngs met wat daarbij behoort, wordt hierbij ook koewih ooelër-oelër, een soort inlandsche krakelingen voorgediend. Het hiervoor voorgeschreven gebed is weder het donga slamët en wordt er sëlawat voor betaald. Deze slamëtan dient ook om de gunst der goden in te roepen tot wering van alle mogelijke plagen van het gewas. De sëdëkah of slamëtan nawang, ook slamëtan tëboes wëtëng en slamëtan mitoni genoemd, evenals bij de zwangerschap der vrouw, — wanneer de padi z. g. mëtëng of zwanger is,—d. i. wanneer de aren zich gezet hebben—, bestaande uit een toempëng met het daarbij behoorende, voorts allerlei sambëlans en roedjaks — daar verondersteld wordt, dat de padi dan, evenals de vrouw gedurende hare zwangerschap, vreemde lusten kan hebben — alsmede koewih apëm en sërabi, waarvan een deel der sambëlans en roedjaks in pisangbladeren gewikkeld in een der hoeken van de sawah wordt neergelegd. Deze slamëtan wordt soms door de bezitters van in bovenbedoelden toestand verkeerende en aan elkander grenzende padiaanplantingen te zamen gegeven, en wel op een open plek midden in de sawah of in de nabijheid daarvan, zelden te huis. Zoo er bij gebeden wordt, is het donga slamèt het aangewezen gebed en moet daarvoor ook sëlawat worden betaald, doch meestal wordt deze slamëtan bij wijze van een picnic gegeven. Dè slamëtan ngisën-isëni, eenigen tijd later, wanneer de aren beginnen uit fce schieten en de korrels zich beginnen te ontwikkelen, daarin bestaande, dat de eigenaar van het veld zijn aanplant hier en daar besproeit met door hem gekauwd cocosvleesch, ongekookte këtan en Javaansche suiker. Ofschoon slamëtan genoemd heeft deze handeling echter meer de beteekenis en waarde van een sarat of voorbehoedmiddel tegen onheilen, die den aanplant kunnen treffen; van een offermaal of iets dergelijks toch is dan 'geen sprake; ook wordt, hoogst zelden hieraan gedacht. De slamëtan mëtik of slamëtan 'panen op den dag vóór den pluk of het snijden der rijpe padi, bestaande uit een of meer toempëngs waarbij djadah, djënang-salaq, ijënang-bëkatoel, djènang-sangkal, djënang lëmoe, djënang soeng-soem, djënang biroe en djënang-tdwd of- këmbd, d. z. diverse soorlen van brijachtige gebakken, alsmede sëgdwoedoeq en sëga-wadjar, d. i. op bijzondere wijze bereide rijst, met de daarbij behoorende bijgerechten of lawoehans, waartoe voornamelijk aardvruchten of pala-kapëndëm het noodige hebben geleverd, worden voorgediend, soms, vooral wanneer een kaoel of gelofte met betrekking tot de padi moet worden ingelost, gepaard met een wajangvertooning of een tandakpartij. De nacht wordt wakende doorgebracht, terwijl van de bij bedoelde slamëtan voorgediende toempëng, de top bewaard wordt, om den volgenden ochtend met wat spaansche peper, gezou.ten visch, javaansche suiker, uien, sirih, boreh, padistroo en jonge frawfroe-bladeren op het veld verbrand te worden. • Deze slamëtan, die niet algemeen soms echter door den eigenaar dan wel door den opkooper van het product, en dan altijd te huis gegeven wordt, soms zelfs alleen wanneer de oogst overvloedig belooft te zijn, wordt meest door een geestelijke geleid, die daarover het donga slamët of donga totoelak bilahi uitspreekt. Hij ontvangt daarvoor een sëlawat. D( slamëtan goegoer toempoekan, wanneer de ter droging op liet veld opgestapelde padi, uitéén genomen en tot gèdèngs (bossen) gebonden wordt, voor het latere vervoer naar de schuren. Deze slamëtan, die echter niet algemeen en slechts door enkele landbouwers gegeven wordt, en waarbij geen gebed wordt gebeden, wordt meest, ter plaatse gegeven. De daarbij voorgediende sëga gollong of ponggol vormt dan den hoofdschotel. De slamëtan moenggah loemboeng, wanneer de padi van het nieuwe jaar in de schuur wordt gebracht, waarna de loemboeng wordt gesloten, als 't kan een veertigtal dagen. Dinsdag en Vrijdag kliwon wordt gedurende die periode onder de loemboeng wierook gebrand. De slamëtan ■ moedoen loemboeng, bij het den eersten keer uit de schuur haten der onlangs geoogstte padi, waarbij als hoofdschotel rijst van den nieuwen oogst wordt voorgediend, in den vorm van sega gollong met wat daarbij behoort. Beide slamëtans worden alleen door echte koena (ouderwetsche) landbouwers gegeven, zelden door anderen. Een gebed wordt |er 'niet bij uitgesproken. De sëdëJcah istika, (Ar: I), naar het gebed (om regen), dat daarbij uitgesproken wordt, en gegeven alleen na een zeer langdurige droogte. Deze sëdèkah wordt meestal op initiatief van het betrokken desa-bestuur door de gezamenlijke landbouwers gegeven, en gaat dikwerf gepaard met een wajang vertooning of wel een tandakpartij. De deelnemers brengen daarbij gewoonlijk hoenders en eenden mede, die zij tot kakelen en kwaken dwingen terwijl zij elkander met dawet — een soort pap, erg waterig met klonters meel — werpen. Het voor deze sëdëkah voorgeschreven gebed, waarvoor mede sëlawat wordt betaald, luidt: „O God, geef ons een overvloedigen regen, die den grond „goed vochtig maakt, die ons goed doet, die ons voordeel aanbrengt, die de aarde vruchtbaar maakt, die zich overal verspreidt, die zich uitsteekt over al deze landen, een regen, die „van langen duur is! O God, geef ons een overvloedigen regen en „breng ons niet. tot wanhoop! O God, wij vragen U vergiffenis, want (iij schenkt die gemakkelijk! Maak, dat de hemelen ons ©en overvloedigen regen geven! Amen." Al naar gelang van het aantal deelnemers en genoodigden — gewoonlijk worden de districts- en andere inlandsche ambtenaren ter bijwoning van dit feest gevraagd — kunnen de kosten voor deze sëdëkah vrij hoog worden. Daar velen hiertoe bijdragen, wordt, ieders aandeel echter niet bijzonder zwaar. .Meestal wordt deze sëdëkah gegeven bij den een of anderen dam, van waar uit het water voor de sawahs verkregen wordt., en behoort soms tot de feestelijkheden het baden der betrokken hoofden door de gezamenlijke landbouwers, die hen, zoo gekleed als zij zijn, met het uit de leiding geschepte water begieten, of ze eenvoudig in triomf en onder vreugdegejuich in de leiding dragen- om hen daar verder nat te maken,—een symbolische handeling, die ten doel heeft, den Ilemel te bewegen, de aarde even nat te maken, als zij met hunne hoofden hebben gedaan. Behalve de hiervoren beschreven landbouw sedëkahs en slamëtans worden in vele streken door de wong tani of landbouwers nog verscheidene andere offers gebracht, waarvan wij hier volledigheidshalve nog de volgenden noemen willen, namelijk : De slamëtan noeroet banjoe, bij den aanleg of liet weder in orde maken van een waterleiding, door de gebruikers van liet daarin vloeiende water gezamenlijk, en hetzij vlak bij de rivier of den dam, hetzij op een andere aan die leiding gelegen open plek, en bestaande uit een toempëng waarin een witgevederde kip is gaargetstoofd. Het hierbij uitgesproken gebed, waarvoor een sëlawat verschuldigd is, is het donga slainèt. Overigens hebben hierbij geen andere feesten plaats. De slamëtan 'rnbabad, bij of vóór de bewerking van nieuw aan te leggen sawahs of andere velden, waarbij slechts een paar soorten djënang worden voorgediend zonder eenig gebed. Deze slamëtan wordt echter niet algemeen door een ieder gegeven. De slamëtan anglër bij het effenen en onder water zetten van het te beplanten veld, zoowel nieuwe als oude sawahs en kweekbedden, doch zelden en niet algemeen. Behalve bloemen en boreh, op de hoeken van het veld neergelegd, wordt voor deze slamëtan een toempëng met het daarbij behoorende geofferd. Een gebed wordt daarbij zelden uitgesproken, doch wordt er bij gebeden, dan is het het donga slamët en moet er ook sëlawat voor worden betaald. De slamëtan njëbar, zelden gegeven, maar evenals de sub 13 hiel4voren genoemde bestaande uit een toempëng, waarin een wit gevederde kip is gaargestoomd, doch waarbij gewoonlijk geen gebed wordt uitgesproken. Deze slamëtan wordt gegeven bij het uitzaaien van het ontkiemde padi-zaad op de kweekbeddingen. De slamëtan toelak bilahi of slamëtan toelak ama, die in elk jaar van een windoe (cyclus van acht jaren) vóór den aanvang der sawahbewerking moet worden gegeven ter wering van de padiziekten en — plagen, die in dat jaar verwacht kunnen worden. Elk jaar van een windoe toch heeft zijn eigen plagen en goede en slechte begindagen voor de bewerking der velden; hierop moet worden gelet, wil de landbouwer geen verlies lijden. Van daar de verschillende slamëtans, die voor elk der jaren Alip, Ehé, Djimawal, Djé, Dal, Bé, Wawoe en Djimakir van den windoe, afzonderlijk zijn voorgeschreven, en bestaan! voor het jaar: a. Alip, wanneer het werk op een Vrijdag moet worden begonnen, uit sëga liwët met wat daarbij behoort, terwijl het gebed is het donga ngroewah-nigrasoelakën, waarvoor sëlawat moet worden betaald, en de sarat tegen de in dit jaar meest voorkomende ama-abang (roode ziekte) djëroekgoeloeng (een cilrns-soort) is, die in de waterleiding moet worden neergelegd. b. Ehé, wanneer het op een Woensdag moet worden aangevangen, uit sëga liwët met gekookte eieren en gezouten visch; het gebed is dan het donga slamët of donga toelak bilahi en de sarat tegen de ama soendëp, paardenmest, in de waterleiding geworpen. c■ Djimawal, waarin op een Donderdag met de bewerking der velden moet wor'den begonnen, uit sëga liwët met eierkoek; het gebed is het donga koenoet en de sarat tegen de plaag der vogels is het planten van pisang saba langs de waterleiding. d. Djé, waarin weder een Vrijdag de begindag moet zijn, uit dezelfde gerechten als de slamëtan voor het jaar Ehé, terwijl het gebed mede hetzelfde is, en de sarat tegen de ama tjèlèng of wilde varkens in de met trasi vermengde asch van verbrande djagoeng of sëga goerih in de leiding geworpen. e. Dal, wanneer de begindag evenals in het jaar Ehé een Woensdag moet zijn, uit gewoon gekookte rijst met zout alleen, zonder andere gerechten meer, terwijl het gebed het donga slamët en de sarat tegen de ama-lodoh (verrotting) het. planten van pisang sëpët langs de leidinig! moet zijn. f■ Bé, waarin de begindag weder een Woensdag is, uit de zelfde gerechten en met hetzelfde gebed als voor het jaar Djimawal zijn voorgeschreven; de sarat tegen de ama walang-sa.ngit is het bestrijken of besproeien der padi hier en daar op het veld met sterk riekende oliën. g. Wawoe, wanneer op een Vrijdag als in Alip en Djé moet worden begonnen, uit dezelfde gerechten als voor het jaar Ehé, docih met bet donga slamët, terwijl de sarat tegen de ama lodoh en de ama poetih moet bestaan uit kleine reepjes djëroek-nipis, die in de leiding worden geworpen, en eindelijk h. Djimakir, waarin de begindag een Donderdag moet wezen, uit gewoon gekookte rijst met pëtjël ajam (op bijzondere wijze bereid hoendervleesch), terwijl het gebed is het dongS, toelak bilahi, en de sarat tegen de ama tikoes (muizen) moeten zijn allerlei op de markt gekochte snoeperijen (toekon pasar) dan wel versche geitenvellen, op de galëngans uitgespreid of neergelegd. Deze verschillende slamëtans, die niet door iederen landbouwer gegeven worden, omdat de meesten hunner niet bekend zijn met vorenbedoelde windoe — jaartelling — kosten echter niet veel. ' i N. B. Behalve de hier behandelde slamëtans brengt de Javaansche landbouwer nog menig klein of- fertje in den vorm van antjaks en sadjens vooral .op de z. g. na-as — ongeluks— dagen, waarvan er legio bestaan, en die altijd het een of ander onheil, en de een of andere plaag medebrengen waardoor de hoop op een voordeeligen oogst, enz. den bodem ingeslagen kan worden. Voorts moeten wij hier nog melding maken van het gebruik van de primbon nandoer, waardoor de landbouwer in staat is dein goeden dag te kiezen voor het begin van zijn landbouwarheid. Hiertoe maakt hij gebruik van de nepfoe's der dagen en pasarians en van de telling met de woorden ojot, oewit, godong en oewah. Bedoelde neptoes zijn voor: Zondag 5 en voor Paing 9 terwijl de volgorde der getallen Maandag 4 Pon 7 der woorden die wij hierboven Dinsdag 3 Wagé 4 aangaven, nl. is: Woensdag 7 Kliwon 8 ojot 1, 5, 9, 13, 17 Donderdag 8 Legi 5 oewit 2, 6, 10, 14, 18 Vrijdag 6 godong 3, 7, 11, 15, Zaterdag 9 oewoh 4, 8, 12, 16, Deze woorden geven aan: Ojot — dat de planter beginnen moet met katela rambat en dergelijken. Oewit * — idem met suikerriet en dergelijken. Godong — idem met tabak en dergelijken en Oewoh — idem met vrtichtboomen te planten. Wil bijvoorbeeld iemand weten, waarmede hij zijn landbouwbedrijf bijv. op een Woensdag Kliwon aan moet vangen, om zeker te zijn van het slagen van zijn plantsoen, dan telt hij de neptoes = 7 + 8 = 15 samen op. Dit getal bij de vorenopgegeven woorden zoekende, zal hij het achter godong vin- den, zoodat hij op dien dag dus tabak en dergelijke planten, waarvan de bladeren gebruikt worden, in den grond moet brengen. Voor den aanplant van rijst op pëkarangaris, waarvan de bewerking der sawah geschiedt op dezelfde -wijze als der gewone sawah, worden gewoonlijk geene slamëtans noodig geacht. Ook voor den aanplant van tweede gewassen worden geene slamëtans vereischt, ofschoon enkelen toch vóór het in den grond brengen van het zaad aan de goden een klein offer aanbieden, door op een of meer hoeken van het veld wat rijst en gebak neer te leggen. Voor zijn vee geeft de Javaan ook slamëtans, doch meest alleen bij de geboorte van een runder of buffelkalf, een veulen, een lam of een jong geitje. Deze slamëtans heeten: Slamëtan brókoh voor een hengst of merrie veulen, bestaande uit gewoon inlandsch gebak, of dawët. Slamëtan këtan voor een runder- of buffelstierkalf, een jonge ram of bok, bestaande uit gekookte këtan — kleefrijst — met geraspt cocosvleesch en stroop van Javaansche suiker, en Slamëtan dawët voor een runder- of buffelkoekalf, een ooitje of een geitje, alleen bestaande uit dawët. Slamëtan lëbar gawé voor het ploegvee, eens per jaar na afloop van het planten, bestaande uit eenig gebak of boeboer dan wel dawët alleen. Deze slamëtans, waarbij geen gebed of sëlawat noodig is, en de voorgediende gerechten gewoonlijk zelf klaar gemaakt worden of anders eenvoudig op de paser worden gekocht, kosten mede niet veel. N. B. Van andere slamëtans of feesten in het belang of ter eere van zijn vee weet de Javaan niets af. Voor hen, die daarvan nog niet op de hoogte zijn, zij het ons vergund hier eene opgave te doen volgen der Arabische en gewone Javaansche namen der maanden en dagen van het Mohammedaansch-Javaansche jaar, en de gewone zeven- en vijfdaagsche (of paser-) week. De maanden zijn: 1. Moharram, Moeharram soera. 2. Safar of Sapar. 3. Rabioe'l-awal, Rabingoel-awal of Moeloed. 4. Rabioel'achir, Rabingoel-akir of Bakda-Moeloed. 5. Djoemadi'l-awal. 6. Djoemad'l-achir of Djoemaddilakir. 7. Radjab of Rëdjëb. 8. Sjaban, Saban, Arwah of Roewah. 9. Ramadlan, Ramëlan, Pasa of Siam. 10. Sjawal of Sawal. 11. Dzoe'lkaidah, Doelkangidah, Sëla, Apit of Lëgëna. 12. Dzoe'lhidjah, Doelkidjah, Bësar of Hadji. De dagen der zevendaagsche week zijn: 1. Ahad iof Minggoe 2. Itsnain of Sënén 3. Tsalatsa of Slasa 4. Afbaah of Rëbo 5. Chamis of Këmis 6. Djoemaat of Djoemoengah 7. Sahtoe of Sëptoe De dagen der vijfdaagsche week zijn: 1. Païng 2. Pon 3. Wagé 4. Kliwon 5. Lëgi N. B. Sommigen doen deze pasarweek met Lëgi beginnen. Ten slotte wordt hieraan toegevoegd eene opgave van alle hier behandelde sëdëkahs en slamëtans, waarin gemakkelijk te vinden is wat men daaromtrent direct wenscht te weten. Recapitulatie der hiervoren behandelde sëdekahs en slametans, tevens aangevende de daaraan verbonden kosten N. B. De opgaven der kosten voor de verschillende hier opgegeven offermalen, enz. zijn nader gesplitst voor de verschillende categorieën van personen, die ze geven, als: a. voor de priajis b. voor de rijke grondbezitters c. voor de kleine, welvarende grondbezitters d. voor de "Dbmiddelden (niet-grondbezitters.) e. voor de minder gegoeden. /. voor de armen. zij zijn in de betrekkkelijke kolommen met de letters a.'/m. ƒ aangeduid. A. Sëdëkahs, die betrekking hebben meer speciaal op het geloof, dat de Javaan belijdt. Het doel of ae TT . Andere aaar- Aaam van de , , . , Het tijdstip u ,v, , ... gelegenheid, , nieae gepaara „sedekah of " waarop ze wordt waarvoor die gaande iees- „slametan. , gegeven. gegeven wordt ten, enz. 1. Sëdëkah bak- Afloop van de be- Op den lOen der Geen. aa, Hadji, — of: : devaart naar Mek- maand Dzoelhidjah bakda Bësar, of I ka (eig: het slacht- of Hadji, ook Bësar. Garëbëg Bësar. feest). Algemeen en altijd in de eigen woning gegeven, zelden samen met anderen. 2 Sëdëkah Soe- Herdenking van Op den lOen der Geen. ran den dood van Mo- maand Moharram Meestal alleen hammeds kleinzoon of Soera,.— Sommidoor santri's in Hosaïn, die in den gen houden zich eigen woning of slag bij Karbalaniet aan dezen dalanggar, zelden in (680 n. Ch.) sneu- turn, — alleen aan de masdjid gege- velde. de maand. ven. 3.Sëdëkahmaü- Herdenking van Op den 12en(meest Santri's doen hierloed of- moeloed, Mohammeds ge- 's avonds) van de aan dikwijls voorook Garëbëg moe- boor te. maand Rabioe'la- afgaan de sëdëkah loed of moeloe- wal of Moeloed. tëkoewi (ar: tak- da'n. win) ter herinne- ' Algemeen, hetzij ring aan de eerste barensweeën van ft ■ i • • i tt i Totale onkosten in liet bi] het ofier- Het voor het ,, guldens maal uit te gebed te betalen Ioelichtingen , , , u. Min- Hoog- Gemiaspreken gebed selawat & stens stens deld Do'a salamah of Weduwen beta- a . Na ieder e„së T\ V,u. . er J N.B. Desedekah d ' tëkoewi kost ge- e „ 0 25 „ 1.— woonlijk/0 50tot f „ 0.10 „ 0 25 ƒ 1.50. I Wanneer deze sëdëkah ge&a- É A. Sédékahs, die betrekking hebben meer Naam van de Het doel of de Het tjjdst.jp Andere daar- sëdëkah of gelegenheid mede geDaara • ,. waaron ze worat - slamëtan waarvoor die - gaande fees- gegeven ° gegeven wordt ten, enz m de eigen wo- Mohammeds nioe- mng, hetzij geza- rier, en verder od menlijk metande- de Moeloedan vol- remn de masdjid gen een dikir, dan of ten huize van wel een aaroesan het desahoofd. Niet-santri's echter doen zulks niet. 4. Sëdëkah mih- Herdenking van Op den 27en van Geen rad (of mikrad) Mohammeds hemel- de maand Rëajëb, ar: miradj. vaart. ■ —gewoonlijk al- Gewoonlijk al- leen door santri's leen door santri's gegeven. 111 de eigen woning of langgar gegeven. 5. Së - Het bij het offer- Het voor het iotale onkosten in , . , , guldens. maal uit te gebed te betalen — Toelichtingen spreken gebed sëlawat in~ Hoog- Gemid- __ stens [ stens deld Jlaatste geval meestal op een Vrijdag-Kliwon, en dan beloopt , ieders aandeel hoogstens ƒ0.20. De maand Roewah is die, waarin de graven worden schoongemaakt en met bloemen bestrooid. D'oa salamah Als voren. a \ Ook bii deze °f donga slamët, h j » , ook (eenio-szins W- f^O.- se^ekah worden .. ( ® f ó C l en „bërkat's"mede- !=ewijzigd) donga w ) nv,- • . „ meer gegeven. ariajan of donga „ < cn f k n i ar- .. D e 1-50 J 5.— De kosten van f 0.25 „ 1.— de sëdëkah oe- doen - oetjoenan beloopen hoogstens ƒ 1 —. | A< Sedëkahs, die betrekking hebben meer speciaal op het geloof, dat de Javaan belijdt. - ,» ~ TTflt rïnal nf dp Andere daar- n , , , , „„ TT , , , Totale onkosten in a Het aoei 01 ae „ ^stip , , Het bq het offer- Het voor het "ï1,™, V?n f 6 gelegenheia, waarop ze wordt me e gepaai maal uit te gebed te betalen —— —- — — Toelichtingen setjekah of wMrv00r die gaande fees- ngft slamët. _ kah bakda koe- kleine vasten, die woonlijk alleen c — pat. van den 2en tot en door santri's en rf ƒ1.- ƒ 2.50 (santri s) Meestal alleen met den 7en Sawal meer orthodoxe ge- - e — _ door santri's en duren. loovigen gegeven. f — — ■ orthodoxen in de \ eigen woning of langgar gegeven. 8 Sëdëkah ma- Om den gunst der Op denavond van Algemeenerecep- Do'a salamah of als voren. a — — als voren. lëman goden en geesten den 21en, 23en, tie met open tafel dong& slamët, in bl — - Door 'meergegoe- te verwerven. 25en, 27en of 29en voor de bezoekers, dit specialegeval c ƒ0.50 ƒ 5.- den in de eigen wo- der maand Ramad- °ok donga male- d ) - ning of langgar. lan of Pasa. genoemd. • e - - 9. Sëdëkah lai- Om Allah's gunst In den nacht van Geen. Do'a salamah of als voren. a — - als voren, lat al-baraat of te verwerven, want den 15en der maand °nga slamët. sëdëkah lailatan- in den nacht, waar- Sjaban,— gewoon- ° ~ ~ , nisfmin as-Sja- op deze sëdëkah lijk alleen door or- » dfOAO/1.^ (santri s) gegeven wordt, be- thodoxe santri s ge- e Zelden en alleen paalt Allah wie van geven (zelden). f — — A. Sedëkahs, die betrekking hebben meer Het doel of de „ Andere daar- Naam van de gelegenheid, 1 word, mede f l?ard setfekahof wil„rv00r «i. te gebed «e ^ Ge|„i,, Toelioh.inge» spreken gebed sëlawat gtens gtens de)d Do'a salamah of als voren, a als voren. Qonga slamët. ^ c — — d f 0.10 ƒ1.— (santri's) e — — f - geeft of aanricht als hoofd en als lid van huisgezin. rugkeerende Do'a of donga Weduwen beta- a f 2.50 J 10 Ook bij deze së- rasoel. lenl—2V2,gewo- b — dëkah worden ne landbouwers c — „bërkats," mede- 2'/2 — 5 en meerad — gegeven, gegoeden, adellij-e — ken en ambtena- f — ren naar gelang van omstandigden 10—50 soms meer centen. Geen. Geen. « I Geen bërkats. b c ƒ 1.50 ƒ 5.- d\ e f speciaal op het geloof, dat de Javaan belijdt. B. Sédëkahs en slamètans die de Javaan geeft of aan- Het doel of de TT . Andere aaar- Naam van de , , . , Het tiidstio w u „ gelegenheid, ' ' , mede gepaard sedekah of waarop ze wordt , " waarvoor die gaande fees- slametan , gegeven gegeven wordt ten, enz. 3. Slamëtan di- Heil van den per- Volgens sommi- Geen na (of Rëbo) wë- soon (en diens ge- gen op den laat- kasan. zin)—die deze sla- sten Woensdag der Niet algemeen; mëtan geeft. maand Sapar, vol- zelfs zelden en gens anderen op slechts door enke- den Woensdag-kli- len in de eigen won, die samenvalt woning. met den 26en dier maand (niet algemeen, slechts door enkelen gegeven). 4. Sëdëkah of Welzijn van den Bij het bouwen, Geen slamëtan ngroe- persoon (en diens verhuizen, enz. of wah - ngrasoela- gezin), soms van ook bij de uitvoe- kën. een geheele desa, ring van eenig Bij het verhui- die deze slamëtan werk, etc. In dit ~ zen, bouwen van geeft. laatste geval ge- een huis enz; ook woonlijk gezamen- bij de uitvoering lijk door de ver- van werken in 't schillende uitvoer- algemeen belang. ders gegeven. In 't eerste geval in de eigen woning, in het andere bij het werlc of ten huize van het desahoofd. richt als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. Totale onkosten in Het bij het offer- Het voor het guldens .„aai „i, te gebed „Wh M|n, h.os" Ge.n.dspreken gebed sela»at sle|is slens deM Do'a of donga Sëlawat als voor « j met bërkat slamet. de sedekah bak- b L0 50 ƒ 1>50 (zeiden) da Hadji is opge- c f geven. d ) als voren. als voren. a i als voren. I /!.- ƒ 5.- I en meer d\ e 0.25 ƒ 0.50 f 0.05 ƒ 0.10 B. Sedèkahs en slametans die de Javaan geeft of aan- richt als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. Het doel of de Tr ..... Andere daar- haam van de . ... Hettiidstio, u lU, . „ gelegenheid, - , mede gepaard sedekah of waarop ze wordt f „ waarvoor die gaande fees- slametan , gegeven gegeven wordt ten, enz. II. Bij huw- 1. Slamëtan Om den gezant Op den avondvan Djagongan ofrengroewah-ngra- Gods en de geesten den dag, waarop de ceptie. soelakën. der voorouders sasrahan aan de In de eigen wo- gunstig te stem- ouders der bruid ning der bruid. men voor het aan- wordtaangeboden. staande huwlijk. 2. Slamëtan mi- Idem, en meer in Op den avond Djagongan of redadarèni. het bijzonder de vóór de huwlijks- ceptie, dikwijls ook In de eigen wo- widadari's of he- sluiting in de mas- een tajoeban. ning der bruid. meinimfen. djid. 3. Slamëtan pe- Ter verkrijging Op den avond van Wajang of tajoengantènof slamë- van den zegen van den huwlijksdag. ban dikwijls dagen tan madjëmoek. Allah, Mohammed, achtereen,— en op In de eigen wo- en de geesten der den 35en dag nog ning der bruid. voorouders voor gevolgd door een het jonggetrouwde slamëtannjëlapani paar. „pëngantèn,"waar bij het donga slamët uitgesproken en mede sëlawat betaald wordt, doch verder geen andere festiviteiten worden gegeven. —. .. Het bij het offer- Het voor het T°tale °"kosten in , . , , guldens maal uit te gebed te betalen —— ;— Toelichtingen spreken gebed sëlaWat -in- Hoog- Gemid- stens stens deld lijken. Do'a of donga Sëlawat als voor a ) als voren, slamët. de sëdëkah bak- b f da Hadji is op- e i •/^.50 ƒ 25. gegeven. d\ en meer e /I - / 2.50 f f 0.50 ƒ 1.50 als voren. als voren. a \ als voren. I ƒ2.50 / 25 - d j en meer e /1 — ƒ 2.50 f f 0.50 ƒ 1.50 Do'a of donga als voren. a \ als voren, koenoet. b f cjf 25. ƒ100.— N B. De kosten d) en meer voor de slamë- e ƒ5.-— ƒ 25.— tan njëlapani pë- f f 1.50 ƒ 5 — ngantèn kunnen op ƒ 5.— tot ƒ 45, gemiddeld op ƒ 20, worden gesteld. > ' B. Sëdëkahs en slametans die de Javaan geeft of aan- richt als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. , ~ Het doel of de TT , .., . Andere daar- Naam van de gelegenheid, ® 1] S 1P, mede gepaard s&Jêkahof „S„al.;oor dle waarop ze wordt gaande fe6s. slarrietan gegeven gegeven wordt ten, enz 4. Slamëtan Ter verkrijging 3 a 4 dagen na Wajang - vertoo- • ngoendoeh man- van den zegen van dehuwlijksvoltrek- ning of tajoeban. toe. Allah, Mohammed king,enweltenhui- In de woning der en de geesten der zevandeschoonouschoonouders. voorouders voor ders der bruid of het jonggetrouw- van den bruidegom. de paar. III. Bij zwan- l.Slamëtanngé- Welzijn der zwan- In de tweede Geen bor-ébori. gere, opdat haar maand der zwan- Niet algemeen en geen onheilen zul- gerschap. dan altijd in de len treffen. eigen woning. 2. Slamëtan në- Als voren. In denderde maand Geen loni. der zwangerschap. Niet algemeen en dan altijd in de eigen woning. 3. Slamëtan mi- Als voren. In de zevende Wajangvertootoni of-tingkëb, maand der zwan- ning, vooral bij of-nandangsëma- gerschap. een eerste zwanja, of-ngroewah- gerschap. ngrasoelakën. In de eigen woning. u- v t cc tt ±. , iotale onkosten in Het bi] het offer- Het voor het , A ' guldens maal uit te gebed te betalen Toelichtingen cv. i u j "i Min- Hoog- Gemid- spreken gebed selawat _ stens stens deld Do'a of donga Sëlawat alsvoor a met bërkat. slamët. de sëdëkah bak- b ' daHadji,isopge- c V / 25 geven. d) °f meer e ƒ 1.50 f 5.— gerschap. Do'a of donga als voren. a j als voren. ' Sla"l6t' " 0.25 ƒ1.50 - e — f -- Do'a of donga als voren. a j als voren. rasoel. b ( )f 0.25 /1.50 'A e — f — als voren. als voren. a ] als voren. Ff c;/3 - /25 d \ e f 1.- ƒ 3.f ƒ0.80 ƒ 1.— B. Sëdëkahs en slamëtans die de Javaan geeft of aan- Het doel of de „ „ ... .. Andere daar- Naam van de legenheid) Het Mstip mede gepaard sëtjekah of daarvoor die waaroPze wordt gaande feesslamëtan. ^geven wordt gegeVe" ten, enz. IV. Bij geboorten kinder l.Slamëtanbro- Eerbewijzing aan Na de geboorte. Djagonganof lèkkohan of slamë- den ouderen broe- lèkan. tan namoe. In de der en de jongere eigen woning. zuster (lendewater en nageboorte) van het kind (tot zijn welzijn). 2.Slamëtanpoe- Welzijn van het Bij het afvallen Geen poet (of poepak) jonggeboren kind. van de navelpoesër. In de ei- streng. gen woning. 3. Slamëtan një- als voren Wanneer het kind Geen pasari. In de ei- 5 dagen (één pa- gen woning. saran) oud is ge¬ worden. 4. Slamëtan një- als voren Wanneer hetkind Geen. Dikwijls lapani. Lang- 35 dagen (één la- echter wordt tegezaam aan in on- pan) oud is gewor- lijk met deze slabruik gerakend, den. mëtan een andere doch zoo zij ge- gegeven voor het Het bij het offer- jjet voor het Totale onkosten in i •<- guldens maal uit te gebed te betalen : -— Toelichtingen spreken gebed sëlawat Min- Hoog- Gemid- stens stens deld ' en gedurende den leeftijd. Do'a of donga Sëlawatalsvoor a \ als voren tawwil. de sëtjëkah bak- bl N.B. De kos- jo TT . ƒ0.50 ƒ 2.50 da Hadji is op-c r J ten van de dja- gegeven. dj gongan of lèk- e /0.25 ƒ 1.— lèkan beloopen f ƒ0.10 ƒ 0.25 gewoonlijk niet meerdan/0.25 — ƒ0.50 met bërkat. Do'a of donga als voren a ] slainët. b I , ƒ0.50 ƒ2.50 c r y e f 0.25 ƒ1.— als voren als voren f ƒ0.10 ƒ0.25 als voren als voren als voren ais voren b ■ richt als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. . B. Sëdëkahs en slamëtans die de Javaan geeft of aan- richt als hoofd en ais lid van het Javaansche huisgezin. : — — - -J f ^ .. . — xt /i Het doel of de u f Andere daar- Totale onkosten in Naam van de Het tijdstip Het bij het offer- Het voor het ,, n gelegenheid, . mede gepaard J guldens „ . sedekah ot waarop ze worctt maal uit te gebed te betalen 1 oelichtingen waarvoor cue ' gaande iees- & Mm- Hooo-- Gemid- slametan gegeven spreken gebed selawat ° gegeven wordt ten, enz J * stens stens deld geven wordt, al- afscheren van het - tijd in de eigen haar van het kind. woning. 5. Slamëtan no- Welzijn van het Op den leeftijd Geen Doa of donga Sëlawatalsvoor loeng lapani. jongeboren kind. van 3 lapans. slamët. de sëdëkali bakLangzaam aan da Hadji is op- in onbruik ge- gegeven. met bërkat. rakend, doch zoo zij gegeven wordt, altijd in de eigen woning. 6. Slamëtan als voren. Op den leeftijd Geen als voren. als voren. als voren, nglimang lapani. van 5 lapans. Langzaam aanin onbruik gerakend, doch zoo zij gegeven wordt, altijd in de eigen woning. 7. Slamëtan mi- als voren. Op den leeftijd Geen als voren. als voren. als voren, toeng lapani. van 7 lapans, ge- N.B. De kosten Langzaam aanin woonlijk gepaard voor deslamëtan onbruik gera- met de slamëtan anggraoeli bekend, doch zoo anggraoeli voor dragen gewoonzij gegeven hettandjes krijgen. lijkniet meer dan wordt, altijd in / 0.10— ƒ 0.25. de eigen woning. B. Sëdëkahs en slamëtans die de Javaan geeft of aan- Hcht als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. .. , Het doel of de TT . Andere daar- JNaam van ae , , . , Het tiidstiü „ .yj, . . gelegenheid, " . mede gepaard seaekah of waarop ze worat , . „ waarvoor die gaande fees- slametan . gegeven gegeven worat ten, enz. 8. Slamëtan Welzijn van het Op den leeftijd van Geen njangang lapani- kind. 9 lapans. (zelden) als voren. 9. Slamëtan anggraoeli zie onder 7 hiervoren. 10. Slamëtan als voren Wanneer het kind Geen njëtaoeni als vo- één jaar oud is ge- <■ ren. worden. 11. Slamëtan als voren Wanneer het kind Geen ngatamakën de „pësantrèn" meestal alleen verlaat, (niet algedoor santris in meen, alleen door de eigen woning welgestelden en of langgar. voornamelijk door santri's gegeven). 12. Slamëtan als voren Op den avond vóór Bij meer gegoengaroewat-ngra- de besnijdenis. den: optocht, en soelakën. In de wajangvoorsteleigen woning. ling of najoeban ; bij armen geen. 13 Slamëtan als voren 1 Naafloop der be- Geen; (soms voort- djënang abang snijdenis. zetting der wajang- of-sëga golong vertooning of van Zelden en dan in de tajoeban). tj , , .. , „„ TT , Totale onkosten in Wet bij het offer- Het voor het guldens maal uit te gebed te betalen —— r ; — — Toelichtingen. sn i ,, w, „ Min- Hoog- Gemid- 8preken gebed. selawat. „ stens. stens. deld. Doa of donga Sëlawatalsvoor a — — als voren sianiët, de sëdëkah bak- b — — N. B. De kos- da Hadji is op- c — — ten van de dja- gegeven. df 1— ƒ2,50 (santris) gongan of lèk- e — — lèkan beloopen f — — gewoonlijk niet meer dan/0.25—- ƒ0.50 met bërkat. ■ als voren als voren a i als voren b ( c ƒ5.- ƒ 25, en ^ ] meer. öoa of donga als voren e ƒ1.— ƒ2,50 als voren l"as°el. f ƒ0.10 /0,25 als voren als voren a \ als voren b I c ƒ1-/5d / e ƒ0,50 ƒ1.— f ƒ0,10/0,20 als Voren als voren a j als voren b > als boven. c [ \d \ I B. Sedëkahs en slamëtans die de Javaan geeft of aan- richt ais hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. - Het doel de TT^t Andere daar- J de eigen woning, desa, enz. V. Bij sterfgeval' 1. Sëdëkah ngë- Yoor het welzijn Direct na de be- Geen. soe tanah. In de van den overlede- grafenis. eigen woning. ne en de achtergebleven betrekkingen. 2. Sëdëkah në- als voren. Op den derden Geen. loeng dina. In de dag na het sterven. eigen woning. 3. Sëdëkah mi- als voren Op den zevenden Geen. toeng dina In de dag. eigen woning. Het bij het offer- Het voor het Totale «^kosten in guldens maal uit te gebet te betalen —— — — Toelichtingen , _ Min- Hoos:- Genua- ^preken gebed selawat steng steng deld e f Üoa of donga Sëlawatalsvoor a > Geen. slamët. de sëdëkah bak- b { da Hadji is op-c ^ **' gegeven. d e ƒ O.jO ƒ 1.— /' ƒ0.10 ƒ 0.20 als voren als voren a ) als voren " ƒ5.-/25.- I en meer cL \ e f 1.50 ƒ 5.— f 'en. Do'arasoel. als voren a ) als voren b (ƒ5.— ƒ 10.— c l \ en meer d ) als voren als voren e f 1.—• ƒ 5.— ajs voren als voren als voren ƒ 0.25 ƒ 0.50 als voren B. Sédëkahs en Slametans die de Javaan geeft of aan- richt als hoofd en als lid van het Javaansche huisgezin. Naam van de Het doel of de Het, tijdstip Andere daar- sëdëkah of Deie_,enhJd, waarop ze wordt ,nede gepaard waarvoor die gaande fees- slametan gegeven gegeven wordt ten, enz 4. Sëdëkah ma- Yoor het welzijn Op den veertig- Geen. tang poeloeh ai- van den overlede- sten dag. na. In de eigen ne en deachtergewoning. j bleven betrekkin¬ gen. 5. Sëdëkali nja- ais voren Op den honderd- Geen. toes niet alge- ste dag meen. In de eigen woning. 6. Sëdëkah pen- als voren Na één jaar. Geen. dak sapisan In de eigen woning. 7. Sëdëkah pën- als voren Na twee jaren. Geen. dak ping pindo. In de eigen woning. 8. Sëdëkah nje- als voren Na 1000 dagen. Geen. woe In de eigen woning. 9 Sëdëkah ngë- als voren In ééns, voor al- sah. In óe eigen deze sëkëkah's te woning. zamen. i u.. v. , tt tt , , Totale onkosten in «et bii het otter- Het voor net J guldens maal uit te gebed te betalen ; Toelichtingen u, Min- Hoog- | Gennd- spreken gebed selawat gteus steng deld —- ' Do'a rasoel. Sëlawat als voor Geen de sëdëkah bakda Hadji is opgegeven, als voren als voren als voren als voren als voren a^voren als voren als voren als voren | als voren als voren ƒ 0.50 ƒ 1.50 als voren of meer (Alleen minder gegoeden geven deze sedekaliof wanneer het een vreemdeling geldt. ■ C. Sëdékahs en slamëtans die de Javaan geeft of aanricht als landbouwer en veefokker. \7rt«™ j Het doel °f de TT . Andere daar]Naam van de Het tijdstip ox^xi „u * gelegenheid, * mede gepaard sëgekah of ö ° ' waarop ze wordt ° \ , u waarvoor die gaande feesslametan. gegeven. gegeven wordt ten, enz. I. Als landbouwer 1 ..I I 1. Sëdëkah boe- Gewoonlijk na In de maand Lë- Geen. mi, of-legena-bë- den padioogst. gëna of Apit ar. resih desa. Ten Dzoe'lkaïdah. huize van het desahoofdgegeven. 2 Sëdëkah nja- Ter zegening en Vóór het begin als voren, dran. Ten huize vereering der ja- van, soms ook na van het desa- ren, maanden enz., den padioogst. hoofd, of op de zon, maan, aarde sawah gegeven, en sterren alsmede van het landbouwgereedschap. 8. Sëtjëkah la- Bij het begin der als voren, boehan. Niet al- velabewerking. gemeen en thuis gegeven. 4. Sëdëkah nan- Ter verheerlij- Vóór het uitplan- als voren doer, ook slamë- king van Adam, ten der zaadpadi. tannëmbé,of sla- Baginda Ketir, mëtan oendoer- Moeder Aarde, Vaoendoer. der Hemel en van alle patronen van den landbouw. 5. Slamëtan Om de gunst der 20 a30 dagen na als voren, ngoelër-oelëri of goden in te roepen J het uitplanten der slamëtan ngen- ter wering van al-1 padi. Totale onkosten in Het bij het offer- Het voor het guldens. maal uit te gebed te betalen Min„ Hoog. Gemid- ToehchtinSen spreken gebed sëlawat gteng gteng de,d Do'a of donga als voren. ƒ 10- / 50- ƒ 25— Door iederen ratjoekanofran- deelnemer wordt tjoekan. een aandeel in geld of eten meegebracht. I Do'a of donga als voren. / 10— ƒ 50— ƒ 25— als voren, slamet. I id. id. ƒ0.50—ƒ1.50—ƒ 1.— id. id. ƒ0.50—ƒ 1.50 - ƒ 1.— id. id. ƒ0.50-ƒ 1.50—ƒ 1.— * C. Sedékahs en Siamëtans die de Javaan geeft of aanricht als landbouwer en veefokker Naam van de Het doel "f de Het riidstin Andere daar- , Totale onkosten in u o-eleo-enheid ujastip Het bn het offer- Het voor het sëdëlnh nf gtuegenntio, mede gepaard guldens • ' waarvoor die waarop ze wordt . * maal uit te gebed te betalen ~ ~ Toelichtingen slametan. waaivooi aie o-eo-PVPn gaande fees- D Min- Hoog- Gemid- fe o-ooeven wordt aegeveu. spreken gebed selawat , , , 0i0ivc" wouit ten, enz. ___ ® stens stens deld tas-entasi, ook le mogelijk plagen slametan dje- van het gewas. ! menking of slametan gemadoeng. Niet algemeen, en meestal gezamenlijk ten huize van het desahoofd gegeven of op de sawah.' fi. Sëdëkah of Wanneer de aren Geen. Do'a of donga als voren. ƒ0.25—ƒ0 50— ƒ0 30— Meestal aiseene slametan na- zich gezet hebben. I slamet. gewone pic-nic wang, teboesjwe- gegeven. ' teng en slametan mitoni. Te zamen op een open plek midden in de sawah gegeven; zelden te huis. 7.SlametanNgi- Wanneer de aren als voren. Geen. Geen. ƒ0.01— a ƒ 0.02— Heeft meer de sèn-iseni. beginnen uit te beteekenis van schieten en zich de . een voorbehoed- korrels gezet heb- middel tegen on- k®11, heil (sarat.) 8. Slamëtanjnë- Op den dag vóór Wajangvertoo- E>o'a of donga Als gewoonlijk. / 0.50— ƒ 1.50— ƒ 0.75— Wordt soms al- tik of slamëtan het snijden der ning of tajoe- siamet, of donga leen om de 3 of panèn. Wordt padi. ban. koelak bilahi. 4 jaren gegeven, thuis gegeven. wanneerdeoogst K C. Sedekahs en slamëtans die de Javaan geeft of ... . Het doel of de TT . Andere daarin aam van de , , Het tijdstip , „ gelegenheid, , mede gepaard sedekah of ' waarop ze wordt , „ . „ waarvoor die gaande feesslametan. , gegeven. gegeven wordt ten, enz. 9.Slamëtangoe- Bij het binden tot Geen. goertoempoekan gèdèngs van de op Niet algemeen en het veld opgesta- slechts door en- pelde padi. kele landbouwers gegeven. 10. Slametan Bij het voor den ia. moenggah loem- eersten keer in de boeng. Wordt schuur brengen thuis gegeven der padi. dochslechtsdoor enkelen aangericht. 11. Slametan Bij het voor den id. moedoen loem- eersten keer uit de boeng. Wordt schuur halen der thuis gegeven, padi. dochslechtsdoor enkelen aangericht. 12 Sëdëkah is- Ter verkrijging Na langdurige Wajang- en danstika. Wordt ge- van regen. droogte. partijen. geven bij den een of anderen dam op initiatief van aanricht als landbouwer en veefokker Totale onkosten in Het bij het offer- Het voor het o-ulciens. maal uit te gebed te betalen Min_ goo- Gemid- Toellchtingen spreken gebed sëlawat ^ de]d belooft overvloedig te zijn. Geen. Geen. ƒ0.10 ƒ 1- ƒ0.30 als voren als voren ƒ0.10 ƒ0.50 ƒ0.20 als voren als voren ƒ0.10 ƒ0.50 ƒ0.20 Gebed om re- Als gewoonlijk, ƒ 10.— ƒ 50.— ƒ 20.— Aangezien nagen. genoeg ieder¬ een iets tot de kosten bijdraagt zijn de uitga- C. Sëdékahs en siamëtans die de Javaan geeft of aanricht als landbouwer en veefokker. vQQm Tror, j-. H-et doel of de Andere daar- I _ Totale onkosten in Aaam \an de o-oWonhoiri tijdstip , Het bij het offer- Het voor het fri,iHoii« v |M , gelegenheid, , meüe sjepaara ' i guldens. ^.eclekah 01 -• waarop ze worat , maal uit te gebed te betalen — ~ ~ Toelichtingen waarvoor die gaande fees- ° Min- Hoog- Gemidslametan. gegeven. spreken gebed selawat " . , , gegeven wordt ten, enz. - ° stens stens deld I - 1 het desabestuur | ven per hoofd door de geza- j gering. menlijke landbouwers. 13. Slaniëtan Bij den aanleg of Geen. Do'a of donga Als gewoonlijk, ƒ0.50 ƒ 2.50 ƒ 1.— noeroet .banjoe. het in orde maken slamët. Wordt vlak bij van een waterlei- den aam, of lei- ding. dinggelegenplek gegeven, door de gezamenlijke verbruikers van water. 14.Slamëtanba- Bij of vóór de be- als voren Geen. ƒ0.10 tot ƒ1.— bad. Niet alge- werking vannieuw meen. aan te leggen sa- wahs of andere velden. 15. Slamëtan Bij het effenen en als voren Do'a of dongü id ƒ0.10 ƒ 1.— ƒ 0.50 anglër.Zelden,en onder water zetten slamët. niet algemeen. van het te beplan¬ ten veld. 16. Slaniëtan Bij het uitzaaien als voren Geen. Geen. ƒ0.10 ƒ1.— ƒ0.50 njëbar.Zeldenge- van het padi-zaad. geven. i i i C. Sedekahs en slametans die de Javaan geeft of aanricht als landbouwer en veefokker i Het doel of de TT .. , . Andere daar- Naam van de , , . , Het tijdstip , „ gelegenheid, ' * , mede gepaard sedekah of waarop ze wordt waarvoor die gaande fees- slametan. . gegeven. gegeven wordt ten, enz. 17. Slamëtan Ter wering van Voor den aan- als voren toelak-bilahi of padiziekten en pla- vang der sawahslamëtan toe- gen. bewerking. lakama. Worden niet dooriederen landbouwer gegeven en slechts in elk jaar van een windoe (cyclus van acht jaren.) II als veefokker. 1. Slamëtan Bij de geboorte Geen. brokoh. van een mannelijk of vrouwelijk veulen. y~ 2. Slamëtan ke- Bij de geboorte als voren, tan. van een mannelijk runder-of buffelkalf, rammetje of bokje. 3. Slamëtan da- Bij de geboorte als voren, wet. vaneen vrouwelijk runder-of buffelkalf,ooit je of geit j e. ■ 4. Slamëtan le- Voor het ploeg- Na afloop van het als voren, bar gawé. vee. planten. Totale onkosten in Het bij het offer- Het voor het guldens. maal uit te gebed te betalen ~ ~~ r~~; ~ Toelichtingen ® u Mm- Hoog- Gemidsnreken gebed selawat , _ ju ö stens stens | deld Verschillen- ƒ0.50 ƒ2.50 ƒ 1.— de gebeden. Geen. Geen. ƒ0.10 ƒ0.30 ƒ 0 121/2 als voren. als voren. ƒ0.10 ƒ0.30 ƒ 0.121/2 als voren. als voren. ƒ0.10 ƒ0.30 ƒ 0.121/2 als voren. als voren. ƒ0.10 ƒ0.30 ƒ0.12J/2