G10 EEN EN ANDER OVER Coöperatie in Indië 1908—1917 DOOR E. L. K. SCHMÜLLING OUD ASSISTENT-RESIDENT BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN. Uit de boekverzameling der voormalige Ned.-Ind. Bestuursacademie. Bruikleen van het Departement van Koloniën. Juli 1923. INHOUDSOPGAVE. 5—6. O.g. boekje over de „Coöperatie en hare beteekenis voor Indië", in 1913 vóór het Semaranghoongres der Indische Partij, dat niet is doorgegaan, verschenen; Indische schrijvers over Coöperatie. 6—16. Oprichting van „Boedhi Oetomo" in 1908; Tjipto Mangkoekoesoemo te Demak; vereenigingsleven aldaar op theosofisch en grondslag; lezing te Koedoes met uitleg door suggestieve tabellen in 1911; ongeveer hetzelfde te Demak; oprichting eener coöperatief bedoelde vereeniging aldaar, en mislukt. In Modjokerto waren de in 1912 te Solo opgerichte „Sarekat Islam" en zijne daarheen overgeslagen beweging: de „prijajibank" en andere factoren de voor- en wegbereiders voor coöperatief bewustzijn. Verkeerde opvatting van Coöperatie bij Inlanders; min of meer als een foef, recept of handigheid beschouwd; eind 1912 eene lezing gehouden voor Europeanen, eene voor Inlanders; ook bij Europeanen bleken averechtsche begrippen, kromme opvattingen te bestaan. Inlanders behoeven onderwijs en opvoeding, ook met betrekking tot de Coöperatie1. Merkwaardige, groote S.I.-vergadering te Soerabaja; coöperatieve winkels opgericht in verband daarmee; twee bezocht; sceptisch. 16—18. Ontstaan van mijn boekje. Heeren Hulshof en Topee te Semarang; ï'oering onder het personeel der Nederl.-Indische Spoor wegmaatsch appij. ] 8 -21. Pogingen van inlandsche zijde in Karangannjar werden van overheidswege in 1913 verijdeld; zij waren bedoeld en begonnen op een grondslag met zeer geringe kans van slagen op den duur; allesbehalve op zijn Rochdaleseh. Hoe moet de 'houding van ambtenaren tegenover de Coöperatie zijn! Onjuist inzicht daaromtrent van een "Regent; bemoeienis er mee is een© mooie taak en plicht van Landsdienaren, en niet 't minst van bestuursambtenaren, eerder 't meest. 21-24. In 1913 op mondeling verzoek van Tjokroaminoto, toen onder-voorzitter der S. I., hem mondeling raad gegeven tegen zijn nog gevaarlijker en riskanter schema. In 1914 hadden ©enige coöperatieve winkels in Madioen moeilijkheden; daartegen had „coöperatieve trouw" moeten en kunneni helpen; beteekenis van ideëele en moreel© vereisehten. Schijnvereeniging in Keboemen in 1913 aangetroffen. Vertrouwen geven en vertrouwen verdienen. Onder Inlanders acht ik aanwezig een toereikend aantal genoegzaam betrouwbare personen. 241—27. Iets omtrent de coöperatieve verbruik-svereeniging van het personeel der Staatsspoorwegen 0. L. 27 -36. Hoe moet de houding van den Staat tegenover coöperatieve actie zijn? Antwoord: proeoöperatie even beslist als hij is: anti-drank, anti-opium, anti-woeker e.d. Wat dr. Boeke in „Koloniale Studiën" van October 1916 schrijft omtrent coöperatiepolitiek. Ambtelijke en niet-ambteli,jke bronnen voor de kennis van wat er op gebied van coöperatie in Indië omgaat. 36—40. Pogingen voor de oprichting van een coöperatief coprabedrijf door den landbouwleeraar Tromp, met ± ƒ 15.000.kapitaal, vanaf 1913; in middien 1916 was de opzet nog niet geslaagd; verijdeling van de totstandkoming eener eocosoliefabriek in Midden-Java met ƒ 300.000.— kapitaal in 1916, volgens openbare bekendmaking op coöperatieven grondslag. Oprichting van coöp. vereenigingen door en voor beroeps- en vakgenooten moet verkeerd worden geacht. Gedacht aan een coöp. suikerfabriek in Bandjarnegara. Oprichting van coöperatieve, niet gemeentelijke instelilir"r9n voor kléin-krediet sindis 1914 of '15 in stad en land. • Wat de Minister in 1917 gezegd heeft; dr. 't Hoen over coöperatieve fokvereenigingen in de „Veeartsenijkundige Bladen" van ik meen October 1916. Aankoop van Soembawapaarden door den Regent van Karangannjar. Likwidatie der vereeniging te Medan. De Directeuren van B. B. en van L., N. en H. zijn coöperatoren. Door velerlei andere plichten ben ik eerst thans in de gelegenheid aan een reeds lang, ook als plicht opgevat, gekoesterd verlangen) uitvoering te geven. In het voorjaar 1913 werd door de „Indische . Partij" te Bandoeng uitgegeven een door mij bewerkt boekje onder den titel „Over Coöperatie en de beteekenis daarvan voor Indië". Ik heb er den Indischen autoriteiten tot de hoogste toe een exemplaar van aangeboden, opdat zij de zekerheid zouden verkrijgen, dat het daarin betoogde en beoogde in geenerlei, tenzij zeer verren samenhang stond met de staatkundige tendenizen dier Partij, die voor een deel destructief moeten worden geacht, terwijl voor de Coöperatie ook in Indië de bekende zuivere sociaal-economische doeleinden zijn weggelegd, wier lang niet gemakkelijke vervulling of bereiking ïn.i. der Overheid juist hoogst welgevallig en welkom moeten zijn. Het is te betreuren, dat het verloop van zaken in dat woelige voorjaar heeft geleid tot de weigering van dé erkenning der „Indische Partij" als rechtspersoon door met-goedkeuring harer ontwerp-,stat ut en door de Indische Regeering; het gevolg is geweest, dat het „Eerste Indiërs Congres" op het einde van Maart niet als zoodanig is gehouden kunnen worden en dit onderwerp, n.1. de Coöperatie, op hare &genda gestaan hebbende, niet is behandeld. Dat is jammer, omreden het idee door de bespre- kingen, door de congresverslagen, de pers, bewerkingen in inlandsche talen vertalingen zijn ondoenlijk van deze in te groote Westersehe abstractheid behandelde materie — de zoo hoog noodige ruimere verbreiding had kunnen vinden. Op liet nut en de beteekeniiis van coöperatie is reeds sinds 1905 door den toenmalige n Inspecteur van het Credietwezen, den heer Carpentier Alting, gewezen in het „Tijdschrift van het B. B." en ik meen ook later in de z.g. „Mededeelingen van de Centrale Kas", in 1906 heeft o.g. dit gedaan in het „Tijdschrift van het B. B.", en de heer Besseling, thans adviseur van liet Volkscredietwezen, heeft Britsch-Indië bezocht en er mededeelingen over gegeven; zoo is er ook door anderen voor geijverd, zooals de heeren Kroes, Jasper, Lovink, Tromp, Boeke e.a. * * * In 1908 werd de bekende vereeniging „Boedi Oetomo" geboren en is op hare eerste congressen met een groot programma van zeer verschil!end-soortige eischen en verlangens voor den dag gekomen, ook uiteenloopende in strekking en draagwijdte, en daaronder was ook de coöperatie. Van 1908—1911 was ik Controleur van het Binnenlandsch Bestuur in Demak en heb daar in kleinen kring meermalen over deze zaak gesproken; de bekende Tjipto Mangkoekoesoemo, toen lid van het Hoofdbestuur der „Boedi Oetomo", was daar inlandscli arts en heeft veel gepoogd en gewérkt voor het doen ontstaan en de bevestiging van vereenFgingsJeven onder de Javanem; dit was echter wel is waar meer vau geestelijken aard, n.1. in de lijn van de denkbeelden der theosofie; maar daardoor was er aan de hand van statistische gegevens, in speciale tabellen, voorzien van Maleische toelichtingen (niet altijd even gemakkelijk), indrukwekkend en in licht begrijp el ijke vormen opgesteld, veel meer belangstelling en ontvankelijkheid voor coöperatie; een Europeesch theosoof noemde haar o.m. 0111 haar menschlievend streven een der stoffelijke verwezenlijkingen der theosofische beginselen of leerstellingen. In 1911 hield ik in de naburige nijvere handelsplaats Koedoes, vergezeld van den administrateur der Demaksche Afdeelingsbank, eene lezing in liet Maleisch voor de „Boedhi Oetomo-vereeniging" aldaar, bezocht door een ± 200tal Inlanders, zoowel ambtelijke als niet ambtelijke en onder de laatsten vele handelaren, ook eenige Europeanen, w.o. twee collega's en Chineezen waren er bij. Het was tot dat oogenblik de meest vooruitstrevende, in meest Westersclien zin geleide en werkzame vergadering van Inlandschen huize, door mij in mijn toen 16-jarig verblijf in Indië bijgewoond. Er werd op voor mij tot dusverre onbekende en ongehoorde wijze, tot mijne aangename verbazing, zeer „frisch von der Leber" weg gesproken. Het zevental wandplaatachtige tabellen voormeld was opgehangen en ik kon waarnemen, dat het aan de hand daarvan medegedeelde insloeg, en de gemoederen door zijn nieuwheid beroerde. Voor lvet eerst was aan zulk een heterogeen gezelschap een steviger begrip gegeven van het bestaan van een „kleinen man" — waar men liet in Java terecht zooveel over heeft in Europa, diens bestaansmoeilijkheden en de wijze, waarop hij ze met min of meer succes, o.m. door coöperatief handelen, de baas was geworden. Maar tuisschen woord en daad gaapt, gelijk overal elders ook in Indië, vaak eene kloof. Voor zooverre mij bekend, is er in Koedoes verder niets gebeurd in die richting. In Demak werd een coöperatief bedoeld winkeltje opgericht, maar het is er slecht mee gegaan. Gelukkig is er niet veel kapitaal bij ingeschoten; maar zij is eene les geweest, dat het geen kinderspel of een foefje is, o.m. werd er niet de hand gehouden aan contante betaling, er werden ook fouten gemaakt met den verkoop van waren. Een ander plan, hier niet nader aan te geven (zie lager en het boekje, bl. 47) en gekoppeld aan de Afdeelingsbank, is niet tot stand gekomen, maar was althans in den beginne niet bedoeld met coöperatief karakter. In Modjokerto heb ik in liet eind van 1912 twee lezingen gehouden, mede om- reden daar de pas geboren „Sarekat Islam" aanhangers had verkregen, alsook omdat de „Indische Partij" er eene groep had gevormd en beide onder meer verbetering van den stoffelijken toestand beoogden. Ook bestond daar de indertijd veel besprokene, in 1907 opgerichte pryaji's bank (pryaji = inlandsch ambtenaar), vrijwel een unicum, maar zij bleef voortbestaan naast de in 1910 opgerichte Afdeelingsbank daar ter plaatse. De eerstbedoelde bank, bedoeld als geldinstituut voor onderling financiëel hulpbetoon aan inlandsche ambtenaren en beambten, met ruim 50 leden had, bij vele inlanders van ontwikkeling en nadenken het inzicht en het besef doen ontstaan, van hetgeen eendracht en rationeele samenwerking vermochten en vooral nog zouden kunnen vermogen en uitwerken. Daarbij kwam, dat de toenmalige gewestelijke ambtenaar voor het Volkscredietwezen voor Soerabaja, de heer Berkeljon, ontwerpstatuten1 en ik meen ooi? reglementen voor eene inlandsche coöperatieve vereenigin? bezat, terwijl er in dien tijd de eerste dessabedrijfs- en dessalandbouwbanken met vrij goed succes in het Regentschap Modjokerto in werking waren gebracht, regentschap dat overigens niet juist uitmuntte in vooruitstrevendheid of aan overmaat van democratische overtuiging leed, evenmin als Demak. Desondanks achtte ik er on grond van bovengenoemde feiten, den bodem genoeg voor beploegd en openge- werkt, dat het ontvankelijk kon worden geacht voor uitgestrooide zaadkorrels, n.1. aanwijzingen ter verkrijging van lotsverbetering in stoffelijken zin, in de eerste plaats ten behoeve en ten voordeele van hen. die het noodig hadden, er om vroegen en alvast door onderlinge zelfhulp haar althans voor een deel meenden te kunnen verkrijgen1. De eerste lezing hield ik in een lokaal der ïnlandsche school op het Regentserf: niet alleen de Regent, maar ook de andere hoogere ambtenaren van bestuur en justitie waren: afwezig. Toch was de opkomst vrij groot, vooral van de kleinere inlandsclie ambtenaren, onderwijzers e.d. Met genoegen zag ik er een ouden inlandschen hoofdonderwijzer, isecretaris-penningimeester der prijaji's-vereendging voormeld, een braaf, nauwgezet, werkzaam en vrij bekwaam man, maar wat eigenzinni?-antiek van begrip; toen ik dan ook', gesteund door dezelfde tabellarische overzichten, liet meest noodige in het maleisch had uiteengezet, eenigszins anders dan te Koedoes, n.1. meer met het oog op een dadelijk nractisch be*lo-fïpT*mnQn_ sc.hen volkerenkring min of meer vanzelf sprekend is, maar bij de Aziaten, en vooral de Zuid-Aziaten, eerst moet wortel schie¬ ten en daarna uitgroeien tot de vaste overtuiging, dat er ook een stel zedelijke kwaliteiten voor noodig is (zie het boekje bl. 56); ook in het Tijdschrift B.B. van 1906 weesik op soortgelijke verschillen tusschen Noorden Znid-Europa. Daarom moet de leuze voor de Inlanders luiden, niet alleen onderwijs, maar onderwijs en opvoeding, dus verwezenlijking van het betrekkelijke eerste woord van Van Deventer's ge vleugelden drieterm: educatie, irrigatie, emigratie. Dit zij naast die der onderwijzers vooral, meer en meer de taak en de plicht der bestuursambtenaren, die in den allerlaatsten tijd van veel min of meer onderwetsche of niet tot hun eigenlijken werkkring behoorende directe werkzaamheden zijn ontlast; zij moeten arbeiden eenigszins als zendelingen, maar in plaats van op de basis van geloofsleer en dogma, op die van een o n kerkelijk humanisme, waarvan geen geringere als v. Deventer als de gedeeltelijke personificatie kan gelden en o.a. de tegenwoordige Directeur van het Binneniandsch Bestuur, de heer Carpentier Alting voormeld, zulks veel vollediger is. (Zie ook mijn meer speciaal daarover handelend stuk in de „Poetra Hindia", Decembernummer 1916.) Kort daarna hield ik te Modjokerto de tweede lezing in de Societeit en voor Europeanen — dit was, zoolang de Societeit bestond, de eerste van den aard als voorzien en aangegeven in hare Statuten. De opkomst was tamelijk groot; de „haute finance sucrière" was er vertegenwoordigd, maar daarnaast ook de bekende oudxendeling Kruijt, als emeritus te Modjokerto wonende. De tabellen, mijne trouwe trawanten1, hingen er weer, en dat was vooral ook noodig en goed, omreden er ook op reëele uitkomsten moest kunnen worden gewezen; en dat kon juist en op treffende wijze door die statistische overzichten. In eene suikerstreek van Java, en Modjokerto is juist bet centrum van de meest intensieve, hoort men veel getallen noemen van analyzen, loonen, oppervlakte, paardekrachten, laadvermogen, bevloeiingswerken, maar vooral van het geld: als tractement, extra uitkeering, winst, kosten van aankoop en herstel van machines, van veldwerk en transporten, waterwerken, exploitatie enz. en loopende van honderden tot millioenen. De vergeldelij- king is daar ver ontwikkeld, het mammonbewustzijn wijd verspreid en heeft diepe wortels geschoten, men kan bijkans spreken van ingevreten bij blank en bruin, zoodat ik aan dat bewustzijn ook voldoening" kon geven en zelfs impoeneren door de millioenien tot zelfs de milliarden van die tabellen. Maar desondanks bleek uit het debat, hoe enkele administrateurs van suikerfabrieken er zeer kromme opvattingen op na hielden en potsierlijke gevolg trekkingen uit het mijnerzijds beweerde maakten, niet hooger staande dan die van een achterlijken middenstander uit de provincie. Gelukkig waren er echter ook suikerindustrieelen van breedere eni meer vooruitstrevende opvattingen, die dadelijk — mede ook door vroegere eigen aanschouwing van of deelneming aan coöperatief leven in Nederland — met de uiteengezette denkbeelden en feiten sympathiseerden en beloofden ze te zullen ondersteunen. Uit het debat bleek ook, dat zij hunne tegenstanders beter op enkele punten konden weerleggen dan ik zelve. Dit waren medewerkers in of goedgezinden van den z.g. Suikerbond, eene soort beroeps- of vakvereeniging van de in het Suikerbedrijf werkzame geëmployeerden. De bedoeling was, om tot de oprichting van eene algemeene verbruikscoöperatie te geraken. Eene commissie van voorbereiding werd benoemd, maar midden Mei 1913 van Modjokerto overge- plaatst, heb ik alleen later vernomen, dat er een Inlandsche coöperatieve winkel was opgericht. Om het ook voor het te verwachten en vrij talrijk aanwezige damespubliek aantrekkelijker en begrijpelijker te maken, waren er eene serie van sclioolwandplaten opgehangen, die tafereelen van Nederlandsclie bedrijven bevatten, en vooral dat van den kleinen landbouwer en ambachtsman voorstelden en den uitleg zeer vergemakkelijkten. Maar overigens geloof ik niet, hoewel het tevenovergestelde hopende, dat Modjokerto carrière heeft gemaakt in deze zaaK. In Januari 1913 had in het nabijgelegen Soerabaja de merkwaardige ochtendvergadering der „Sarekat Islam" in den Stadstuin plaats, waaraan 4 a 5000 inlanders deelnamen; allen stadstypen: goed gekleed, een geheel anderen totaal-indruk opleverende dan ooit van te voren gezien: ambachtslieden, werkbazen, handelaars, kleine kooplieden of winkeliers, lagere ambtenaren, hadji's en hadji's genooten; velen waren in Arabische kleeding, er was veel lucht van rozenolie. Verscheidene keeren kwam ik bij de muziektent, waar het hoofdbestuur, de intieme voormannen en afgevaardigden uit andere plaatsen, al-mede verslaggevers zaten. Kort vóór en na dien dag, de geboorte der „Tjabang Soerabaja", (tjabang — twijg, hier beteekeniende „groep of afdeeling"), waren er in de stad Soerabaja in een opmerkelij'ken élan, een betrek- kelijk groot aantal winkels van provisiën, dranken, manufacturen, galanteriewaren e.d. voor Inlanders opgericht met mooie Javaansche namen, waarin oude woorden gebezigd waren, (zooals ongeveer bij ons: Heemzuclit, Heemschut, Beukenhorst, e.d.) uitdrukkende menschlievendheid, eendrachtigheid, hulpbetoon, wederkeerigheid e.d. Maar ik had al weer den indruk en liet gevoel, dat hier een fel stroo-, in plaats van een stevig doorbrandend anthracietvuur laaide; geestdrift is een onmisbaar elixer, meer dan dat, een bestanddeel; maar geestdrift als hoofdfactor of nagenoeg bij uitsluiting is onvoldoende en kan noodlottig worden; evenals de Fransehe arbeiders in 1848 in de Juli-revolutie uitriepen: „Les ateliers nationaux! Eh bien, nous y travaillerons pour rien!" Dat heeft natuurlijk zeer kort geduurd. Met hoevele „Associations productives" is het niet in Frankrijk ook slecht gegaan, op teleurstelling en ondergang uitgeloopen, omdat men niet gedacht heeft aan kapitaalkracht, controle, zaakkennis, eerlijkheid, volharding en meer zulke kleinigheden. Ik hen benieuwd, hoe het er verder mee te Soerabaja gegaan is, en zal daaromtcen/t de noodige informaties inwinnen eu die t.z.t. bekend maken. • * * ln het Tijdschrift van Binnen], Bestuur, den „Suikerhond", het „Tijdschrift" n.1. van de Indische partij, had ik intusschen verscheidene opstellen over dit onderwerp ge- schreven, die tot één geheel vereenigd, zijn uitgegeven als publicatie No. VIII der Indische Partij, met den titel in het begin genoemd, bestemd om onder de deelnemers van het Eerste Indiërs-Congres verspreid en daarna besproken te worden. Evenwel is daarvan, zooals gezegd, niets gekomen. In Augustus 1914 voor het bezoek der uitnemend geslaagde „Koloniale Tentoonstelling te Semarang zijnde, kwam ik in aanraking met de heeren, die te Semarang eene verbruikscoöperatie wilden scheppen'. Ik meen, dat een groot aantal personen, werkzaam bij de Nederl.-Indische Spoorweg-Maatschappij, reeds hun lidmaatschap hadden; toegezegd. Eenen deivoormannen, den heer Topee, ook bij die maatschappij werkzaam, ontmoette ik in haar monumentale Centrale Administratiegebouw. Ook heeft een bouwkundig ambtenaar der N.I.S., 11.1. de lieer Hulshof, steeds geijverd voor coöperatieve atcie in het vakblad van den Bond van Spoor- eii Tramwegpersoneel op Java; er was bij die spoorwegmannen dus reeds eenige, op zijn minst ideëele voorbereidende arbeid verricht. De heer Topee em zijne medeoprichters waren juist bezig, om goedkeuring op hunne statuten te vragen of hadden die reeds verkregen, ik meen als zedelijk lichaam volgens de wet van 1855: hadden ook, zooals ze mij mededeelden, de Handelskamer te Rotterdam bezocht, er betrekkingen mee aangeknoopt, ƒ 8000.— bijeen .... maar de oorlog was juist uitgebarsten en het was zeer de vraag, of ze het bestelde of te bestellene uit Rotterdam konden krijgen. Ze waren dus, wat het begin betrof, m.i. alleszins op den goeden weg; men was ook in heit bezit van de jaarverslagen der Verbruiksvereeniging Medan, me zoo goed van wal was gestoken en zulke mooie uitkomsten had. Ook was het volstrekt niet hunne bedoeling, om zich te beperken tot personeel van de N.I.S., tot Indiërs, n.1. gemengd-bloedigen, maar men wilde de volbloed Europeanen alsook Inlanders als geheel gelijkgerechtigd toelaten. Wat zij sindsdien verder hebben „geleistet" is nog niet bekend, ik hoop er het beste, maar heb er geringe verwachtingen van. Uit de dagbladen vernam ik, hoe er in 1913, 1914 on 1915 propagandavergaderingen werden gehouden, o.m. te Solo, en ik meen ook andere plaatsen. * * * In 1913 werd ik als Assistent-Resident belast met het bestuur over eene der vooruitstrevendste, zoo niet de vooruitstrevendste, bloeiende en zwaar bevolkte afdeeling van Java, n.1. „Keboemen" en stellig de meest democratische, o.m. doordien aan liet hoofd van eene harer twee Regentschappen gedurende 8 jareni had gestaan de oudRegent van Karangannjar, R. A. Tirto Koesoemo en die eenige jaren voorzitter der vereeniging „Boedhi Oetomo" voormeld, is geweest. Daar had men het plan, om tot eene vereeniging te geraken door kleine bijdragen, ik meen van ƒ 1.— tot ƒ 2.50, van vrij talrijke, maar alom tot over afstanden van 30 K.M. verspreid wonende lieden en die elkaar in het geheel niet kenden (het Regentschap Karangannjar heeft 400.000 zielen); de bedoeling was, om met het aldus bijeengebrachte bedrag als werkkapitaal aankoopen van consumtie- en andere artikelen te doen, onder superintendentie van den Regent, zoon van den evenbedoelden, mijn „jongeren broeder", wellicht in zekere samenwerking met de Regentschapsbank. Dit voornemen kon echter, hoogst waarschijnlijk ten rechte, de goedkeuring van den Resident niet verwerven, het geld werd teruggegeven en er kwam niets tot stand. M.i. waren de kansen, dat het niet aan zijn doel zou beantwoorden en op teleurstelling zou uitloopen grooter dan de andere, de goede; ofschoon, bij een goeden wil, volharding en bekwaamheid ook een van de beproefd geblekene wegen afwijkende weg of methode, n.1. van klein beginnen en in tweeledigen groei met de Centrale aansterkende, goede resultaten kan hebben, zooals Bremen getoond heeft, waar men, ik meen in 1908, dadelijk op ongebruikelijke wijze en vrij grootscheeps aangevangen heeft. In dien tijd werd de vraag, ik meen van Regieeringiswege, gesteld, of ambtenaren zich met coöperatie mochten bemoeien, en zoo ia, waarom, hoe ver dat gaan kon, hoe, onder ambtenaren te verstaan vooral die van het B. B., Inlandsche als Europeesche. Een Regent gaf toen als zijne me enting te kennen, dat zulks niet mocht, want ambtenaren mochten niet handel dryven. Dit was natuurlijk een geheel onjuist argument, daar er van handeldrijven, n..l. koopen en verkoopen, geen sprake is, maar alleen van inkoopen en verdeelen; ongeveer hetzelfde als in societeiten en cantinen, in welker besturen toch ook ambtenaren en officieren zitten. Bovendien heeft men juist en uitsluitend voor Landsdienaren in Londen de „Army- and Navystore's" en in Berlijn het „Waremhaus fiir Heer und Marine". Maar het gold veel meer de subtiele vraag, dat er geene coöperaties werden ongericht onder aandrang of aanbevoling van bestuursambtenaren, uit voortvarendheid, belangstelling, vijandig vooroordeel tegen Chineezen, Arabieren of middenstand in liet algemeen, als berijden van stokpaardjes. uit ijdelheid', zonder voldoende kennis en1 betgrip van het wezen der zaak, noer <1 aargelaten de oontiniuteitsverbreking door overplaatsing. Een ambtgenoot van njombang gaf, toen hij vernomen had van mijne po Ti neren te Modjokerto en van eene uitnoodiging, om te Djombansp te komen spreken (wat niet door is kunnen gaan) als zijne meening te kennen, dat ambtenaren absoluut lijdelijk in dezen moesten zijn, en er zich volstrekt buiten moeten houden. Ik ben daarentegen van meenting, dat het een mooie, maar moeilijke zaak en taak is en acht het een van de plichten van den modernen Bestuursambtenaar, om aan deze sociaal-economische aangelegenheid, op zijn minst zijne welwillende aandacht te schenken, er zoo mogelijk positieve medewerking aan te geven, zich er echter voor hoedende, om ,er een ambtelijken geest in te brengen, of ambtelijke pressie uit te oefenen. Hij moet de zaak degelijk genoeg in het algemeen bestudeeren en er mee bekend zijn, om te weten hoeveel moeilijkheden en gevaren er aan verbonden zijn, ongeveer zooals o.m. genoemd in blz. 56—57 en op grond daarvan zal men maar al te vaak in de gelegenheid en verplicht zijn, om „Gründerabsichten" op dit gebied als gevaarlijke beunhazerij in den kiem te smoren: de kennis en studie van coöperatie zal dus positief als negatief heilzaam kunnen zijn en ook nog in ander opzicht: zie lager. * * * Ongeveer in het midden van 1913, kort nadat ik moest meewerken tot de te niet doening van de poging van Karanganjar voormeld, kwam de heer Tjokroaminoto, toen ondervoorzitter, thans voorzitter van •de Sarekat Islam met naar vernomen meer dan 1 millioen „leden", mij om raad vragen over de totstandbrenging van wat hij meende te mogen noemen een „coöperatief bedrijf"; dat was mntatis mutandis ongeveer hetzelfde als voor Karanganjar, maar nog nobuleuzer en riskanter; n.1. het bijeenbrengen van gelijksoortige kleine bedragen van tienduizenden lieden uit heel Java. Ik ried hem dat natuurlijk sterk af en legde hem uit, hoe de zaak van beneden af moest worden opgebouwd in organieken groei, tot er eene Centrale uit voort zal kunnen komen, evenals men eeni huis ook bouwt van onderop. Wel deelde ik hem iets mede van de z.g. „Small share bolders" in Engeland, maar dat was geheel iets anders dan wat hij bedoelde. Ik ried hem aan, om op alle wijzen werk te maken van de consolideering in elke richting van de bestaande kleine vereenigingen der S. I., dan zou hij al de handen vol hebben, en dit zou reeds liet „Zweet der Edelen" waard zijn. Ter illustratie van de moeilijkheden, waaraan z.g., „coöperatieve winkels" bloot staan, diene de mededeeling, die mij de Regent van Karanganjar deed, omtrent dergelijke, in M'adioteni in betrekkelijk groot aantal opgerichte winkeltjes: toen de Chineesche concurrenten vrij ras merkten, hoe er de wind niet uitwoei, maar zoude kunnen waaien, gingen ze gedurende eenige weken met hun prijzen voor kruidenierswaren, kramerij en en dergelijk en naar beneden, met het bekende gevolg, dat de coöperatieve winkels hunne klanten verloren en onder gingen. „Op die wijze", zei ongeveer de Regent, „kan er van coöperatie toch niets terecht komen." „Toch wel Regent", zei ik, „maar nu ziet u, dat liet niet zoo eenvoudig is, dat er o.m. niet bij mag ontbreken wat cement voor specie is, n.1. de coöperatieve trouw, de stellige wil om niet van het vaandel weg te loopen, ook al kan men tijdelijk wat uitzuinigen: er zijn dus ook ideëele krachten en vereischten bij noodig. O.a. moet dat in het begin ingeprent, ja ingehamerd; het scheepje moet storm- en zeevast gemaakt worden, alvorens het uitvaart langs klippen, over banken, en door mist. In die richting kunnen ambtenaren veel zegenrijks doen in waarschuwenden, versterkenden, bemoedigenden zin. Blijkt eene coöperatie goed te gaan, en menschel ijkerwijs geoordeeld goed te zullen blijven gaan, dan behoorden ambtenaren er zich zelfs uit terug te trekken, d.w.z. hunne bemoeienissen als raadis- eni leidslieden, o.q. leden van het bestuur te staken of in te krimpen. Want hoe eerder zulke vereenigingen blijk geven de vereischte beheersbekwaamheden zelve te bezitten, hoe beter. In Keboemen trof ik in Mei 1913 ook eene vereeniging aan, die zich als coöperatie uitgaf, maar dat achtte ik deels comedie of eene modeschepping, deels een blijk van totaal vernis van begrip omtrent de , hoofdzaken, waarop het aankomt, n.1. ver\y\j trouwen schenken en vertrouwen verdie; nen! Er moet een zeker minimaal aantal lieden zijn die vertrouwen willen schenken, zedelijk eni financieel, aan eene veel kleinere, zelfs zeer kleine groep, maar die dan ook dat- vertrouwen als bestuurders ten volle verdienen en gaarne de verantwoording-willen dragen. Maar zelfs, indien deze twee bestanddeelen in min of meer .gelukkige harmonie aanwezig zijn, dan is menl er wel nog niet, volstrekt niet, maar men is wel eengrooteni,zelfsmeerderegroote stappen, vooruit gekomen. De bedroevende ervaringen, die men bij vele S. I. vereenigingen, ook van niet-coöperatieven huize, heeft opgedaan, komen juist voort uit deze onbarmonie, het hebben van één- inplaats van twee beemeni; zoodat de man of hinkt of geheel omvalt, meestal zelfs om nooit meer op te staan. Ik ben er niet pessimistisch over, dat men onder de inlanders genoeg en genoegzaam betrouwbare personen kan vinden voor de leiding ook van coöperatieve bedrijven; want de duizenden mantri's van den opiumdienst, de zoutregie, de haltechefs der Staatsspoorwegen, die der invoerrechten en accijnzen en allen met geldelijke verantwoordelijkheid, voldoen even goed als Europeanen; men denke daarbij aan de ± 35 millioen gulden, die er aan landrente, hoofdgeld, bedrijfsbelasting door de meer dan 26000 de-ssa- hoofden als belastinggaarders elk jaar bij den Indischen fiscus binnenkomen. * * * Eene merkwaardige schepping is de Coöperatieve Verbruiksvereeniging van het personeel der Staatsspoorwegen der Oosterlijnen, waarvan ik in Mei 1917 het flinke hoofdelijke maatregel alleen daarom in het verslagjaar werd toegepast, omdat de vrees bestond, dat het bedrijfskapitaal niet toereikend zou worden. De inleggeldien (aandeelen. zijn thans dan ook voor alle ledeni gelijk. Was dit in het verslagjaar ook het geval geweest dan zouden de leden insted'e vian 2% %, eene uitkeering vani 5 % op hunne inkoopen hebben kunnen ontvangen. Volgens de oude statuten was 't beheer der verbruikscoöperatie opgedragen aan een oommissie van Toezicht, bestaande uit 7 Leden. Thans wordt de Vereeniging beheerd door een bestuur, bestaande uit 5 leden. In den beginme ondervond de Coöperatie van dienstwege niet alleen steun door de te voren reeds vermelde besolii klbaarstel 1 ing van een tokogebouw tegen matige huur en vrij vervoer van goederen, maar ook hij het voeren deiadministratie, in dien zin, dat eenige beambten van de af deeling Boekhouding aangewezen waren, om de administratie der Vereeniging hij te houden. Deze laatste steun kon Langzamerhand verminderd worden, naarmate de coöperatieve vereeniging groeide en financieel sterker werd, zoodat thans de administratie gevoerd wordt door personeel, dat in zijn geheel door de Vereeniging zelf betaald wordt. De verhouding tusschen de Vereeniging en den dienst der S.S. is thans in dien geest geregeld, dat den Dienstchef in verband met verschillende te verleenen faciliteiten de gelegenheid wordt gegeven, om kennis te nemen van de controle, uit te oefenen op de uitkomsten van het bedrijf, doch dat de dienst overigens geen medezeggenschap heeft in detailregelingen en evenmin eene verantwoordelijkheid medebrengende controle uitoefent op het beheer der Vereeniging."" * * * Nu rijst hierbij dadelijk de vraag, of zulk een partij kiezen van de Overheid voor ééne sociale groep ten nadeele van éene of meerdere andere wel rechtvaardig' en billijk kan heeteni; al® partij kiezen kan n.1. worden aangemerkt verstandelijke, stoffelijke of zedelijk© steun van staaitswege. De Staat: heeft, telkens een zeker onrecht begaan, als hij voor het coöperatieve beginsel partij1 koos; maar dit is schijnbaar, want bij nader inzien heeft de moderne Staat waarachtig" toch sinds vrij lang opgehouden, lijdelijke toekijker van het sociaal-economische gebeuren te zijn, als onaandoenlijke boven-de-wolkeni-tronende macht; en omlaagziende in onpartijdige onbewogenheid met de gedachte „laissez-faire, • laissez-passer" en „alles zal recht kom" of, zooals het dan „recht komt", is zulks niet „goed" zonder meer, maar zelfs het best; eenigfezins dus als nachtwaker. De moderne Staat acht zich echter, en gelukkig, een critisch, verantwoordelijk en deelnemend observator van het sociaal-economisch mechanisme en van zijn werking; hij acht zich verplicht, om waar iets te veel buiten het lood dreigt te groeien of reeds staat, te trachten dit recht te zetten; dat hem veel scheefheden ontgaan, of dat hij meent, die scheef te moeten laten staan of slechts wat minder scheef te moeten, te mogen, te kunnen zotten, dan menligeem verkiest of noodig acht, zij gaarne erkend; dit laatste is vaak de resultante van wat hij noodig achtte of waartoe hij bij machte bleek in verband met de krachten der hem beïnvloedende belangen- of partijgroepen, d)us niet altijd de ongewijzigde gedragslijn of ongerepte maatregelen, meestal voortgekomen uit zijne waarnemingen: eni constateeringen. In het onderwerpelijke geval nu rijst de vraag: is de Staat, die toch ook voor de vergroolting en verhooging der levensspeelruimte zijner burgers te zorgen dan wel er zeer groot belang bij heeft, niet zelfs ver-dicht, om, wetende en overtuigd, dat daartoe de coöperatie als voortreffelijk hulpmiddel kan geldenl en dienstdoen, haar in alles het pad! te effenen! en de helpende hand toe te steken? En als nu dientengevolge «enige lieden of maatschappelijke groepen, maar als verreweg het kleinste euvel, er het loodje bij moeten leggen, en hun bestaan moeten verliezen, dan is d!it terwille van het beëindigen van een veel grooter euvel, een veel omvangrijker en bedenkelijker misstand, toch geheel gerechtvaardigd, dus geboden, en niet zoo tragisch en onbillijk als het wel lijkt. Zie het boekje daaromtrent op bl. 52. Wellicht heeft ook deze overweging voorgezeten bij het vraagstuk der ambtelijke bemoeienis met coöperatie, n.1. zekere vrees voor het begaan van onbillijkheden. Men vergete daarbij toch niet, dat ook in deze bijkans alles gaat langs lijnen van geleidelijkheid: de hoofdzaak is, dat zij zoo kort mogelijk zijn; niet 20 jaar over iets doen, als het in zieven af kan. Oprui- men in de eerste plaats van den parasitairen middenstand is zeer noodig. (Men zie daarover de herhaaldelijke gedocumenteerde mededeel ingen in de degelijke •laarhoeken van den ZentraJverband deutsclier Konsumvereine.) Trouwens, zelfs d sitreven van inlanders ontstaan, om voor het verkrijgen van klein crediet niet meer de zoogenaamde dessabanken te bezigen, dus gemeentelijke instellingen (met in den regel dorpelijk karakter), maar er meer den vorm van coöperatieve crediet-vereenigingen aan te geven; want, werd er tegen de gemeentelijke aangevoerd, dat van de aldus gemaakte winsten ook die gemeentenaren zouden profiteeren, die geen geld hadden geleemd van of ingelegd bij die banken. Verder zal ik er op deze plaats niet over uitwijden. In de Tweede Kamer heeft zich de. Minister blijkens de Handelingen bl. 208i, en dat is ook in verband met de coöperatieen woeker-ordbnnantie van eind 1916 heel verblijdend, aldus uitgelaten: „Het krediet is in de laatste jaren ontzettend veel verbeterd en ruimer geworden. Coöperatie is, sinds ik de eer heb ge- had, een ooöperati everordening te mogen vaststellen, krachtig bevorderd. Ik geef het volmaakt toe, dat wij aan het begin staan van eene groote taak ... In de Veeartsenijikundige Bladen beveelt de Adjunct-Inspecteur v. d. Veeartsenijk. Dienst, dr. 't Hoen, de oprichting van fokvereeni gingen op coöperatieven, grondslag aan, terwijl, dank zij het initiatief van den Regent van Karanganjar in 1915 en 19IK twee .keer, voor fokdoeleinden van dat Regentschap paarden zijn gekocht, na persoonlijk door hem op het eiland Soembawa te zijn uitgezocht en gekeurd, tot een aantal van bij elkaar 275 stuks; aldius kon een liefhebber ze krijgen voor minder dan ƒ 140.— per stuk, inplaats van voor meer dan ƒ 175.— op de vroegere wijze; dit is een mooie actie van eenigszins coöperatieven aard. De deputatie „Indië WeeTbaar" staat zeer sympathiek tegenover de coöperatie ent inzonderheid het lid Abdoel Moeis achtte haar onmisbaar en zeer noodig als voornaam hulpmiddel voor de economische weerbaarmak ing. Ik moet eindigen met de verklaring, dat de tot dusverre in Indië behaalde resultaten nog gering, zelfs teleurstellend zijn, dat het verloop van zaken niet schitterend, maar volstrekt ook niet ontmoedigend is. Van de Verbruiksvereeniging van Medan vernam ik, dat zij in likwidatie is gekomen en hare betrekkingen' inet de Nederlandsche Handelskamer wenschte af te breken. Verstandig is het allerminst, het is eene soort zelfverminking, die kan leiden tot ondergang. Het feit, dat er twee coöperatoren thans Directeur zijn, n.1. de lieeren Lovink en Carpentier Alting, waarborgt wel, dat deze veelbelovende plant naar edsch zal verzorgd worden en dit zal later beter gaan, alserover en weer voor de Handelskamer een Agent in Indië is, die omgekeerd voor de Indische coöperaties de b u sin e ss - v e r t eg erowoordiger is, en zoo noodig deze Indische vereenigingen een Agent in Nederland hebben, want ook in deze zaak is saamhoorigheid en harmonische wisselwerking zeer van noode. In 1914 kwam ook de heer Van der Mandere naar Indië, om de Koloniale Tentoonstelling te Semarang te bezoeken; maar door een ongniistigen samenloop van omstandigheden kon ik hem niet ontmoeten, ofschoon wij ± 6 uur van elkaar af waren. Er zal worden samengesteld, wat er sinds 1900 over coöperatie en aanverwante zaken is openbaar gemaakt en door wien, terwijl ik mij op een andere plaats hoop te kunnen uitspreken over de coöperatie in Japan en Britsch-Indië. Dit stuk is bedoeld als fragment, waarvan de aanvulling door mededeelingen van belangstellenden wellicht zelfs belanghebbenden in en buiten Indië, zeer gewenscht en noodig geacht wordt.