2563 BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN. Uit de boekverzameling der voormalige Ned.-Ind. Bestuursacademie. Bruikleen van het Departement van Koloniën. Juli 1923. ' WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË. EERSTE BOEK. Algemeene bepalingen. Titel I. Omvang van de werking der wettelijke strafbepalingen. Artikel 1. (1) Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. (2) Bij verandering in de wetgeving na liet tijdstip waarop bet feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast. Artikel 2. Be Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zicli binnen Nederlandsch-Indië aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. Artikel 3. Be Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië nnn boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. Artikel 4. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt: 1°. aan een der in de artikelen 104—110, 127 en 130—133 omschreven misdrijven; 2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspeciën of muntpapier in Nederlandsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken vanwege de Nederlandsch-Indische Regeering uitgegeven of geplaatst; 3°. aan valschlieid hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Nederlandscli-Indië, van een gewest of een gedeelte van een gewest, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of in de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, hetzij in biljetten eener krachtens algemeene verordening opgerichte Nederlandsch-Indische circulatiebank, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier vermelde geschriften ; 4°. aan het in artikel 438 omschreven misdrijf, aan dat omschreven in artikel 444, voor zooveel zeeroof betreft, en aan dat omschreven in artikel 447 voor zooveel betreft liet brengen van een vaartuig in de macht van zeeroovers. Artikel 5. (1) De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op den ingezetene van Nederlandsch-Indië die zich buiten Nederlandscli-Indië schuldig maakt: 1°. aan een der misdrijven, omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 240, 279, 450 en 451; 2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. (2) De vervolging ter zake van een feit onder ii°. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit ingezetene van Nederlandsch-Indië wordt. Artikel 6. De toepasselijkheid van artikel 5, eerste lid, 2°. wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van liet land waar het feit begaan is, de doodstraf niet is gesteld. Artikel 7. De Nederlandsch-Indisehe wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op den Nederlandseh-Indisclien ambtenaar, die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXVIII van liet Tweede Boek. Artikel 8. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch-Indiscli vaartuig, die zich buiten NederlandschIndië, ook buiten boord, schuldig maken aan een der strafbare feiten, omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek, zoomede in de algemeene verordening omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië. Artikel 9. De toepasselijkheid der artikelen 2—5, 7 en 8 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend. Titel II. Straffen. Artikel 10. De straffen zijn: a. hoofdstraffen: 1°. doodstraf, 2°. gevangenisstraf, 3°. hechtenis, 4°. geldboete; b. bijkomende straffen: 1°. ontzetting van bepaalde rechten, 2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, 3°. openbaarmaking van de recliterlijke uitspraak. Artikel 11. De doodstraf wordt door den scherprechter uitgevoerd op een schavot door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen. Artikel 12. (1) De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. (2) De duur der tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren. (3) Tijdelijke gevangenisstraf kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf hetzij de doodstraf, levenslange en tijdelijke gevangenisstraf, hetzij levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens straf verhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden. (4) Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan. Artikel 13. De tot gevangenisstraf veroordeelden worden verdeeld in klassen. Artikel 14. De tot gevangenisstraf veroordeelde is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 29 gegeven. Artikel 15. (1) De tot gevangenisstraf veroordeelde kan, wanneer hij drie vierden en tevens ten minste drie jaren van zijne straf heeft ondergaan, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. (2) Deze invrijheidstelling is te allen tijde herroepbaar ingeval de veroordeelde zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaarden. (3) De tijd verloopen tusschen de invrijheidstelling enliët besluit van herroeping wordt niet in rekening gebracht op den duur der straf. (4) De veroordeelde wiens invrijheidstelling is herroepen, kan niet opnieuw voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. (5) De gevangenisstraf wordt geacht geheel te zijn ondergaan, indien zonder herroeping de straftijd is verstreken. Artikel 16. (1) De besluiten van voorwaardelijke invrijheidstelling worden op voorstel of na ingewonnen bericht van het hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort de veroordeelde zich bevindt, genomen door het hoofd van gewestelijk bestuur na machtiging van den Directeur van Justitie. (2) De besluiten van herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling worden genomen door den Directeur van Justitie op voorstel of na ingewonnen bericht van het hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort de veroordeelde zich bevindt. (3) De aanhouding van den voorwaardelijk in vrijheid gestelde, die zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaarden, kan in het belang der openbare orde worden bevolen door het hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort hij zich bevindt, onder verplichting om daarvan onverwijld kennis te geven aan den Directeur van Justitie. (4) Yolgt daarna de herroeping, dan wordt zij geacht bevolen te zijn op den dag der aanhouding. Artikel 17. Het formulier der verlofpassen en de verdere voorschriften ter uitvoering van de artikelen 15 en 16 worden bij ordonnantie vastgesteld. Artikel 18. (1) I)e duur der hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar. (2) Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van een jaar wordt overschreden. (3) Zij kan in geen geval den tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan. Artikel 19. (1) De tot hechtenis veroordeelde is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 29 gegeven. (2) Hem wordt lichtere arbeid opgedragen dan aan den tot gevangenisstraf veroordeelde. Artikel 20. (1) Bij de rechterlijke uitspraak kan bepaald worden, dnt de tot hechtenis van ten hoogste zes dagen veroordeelde de uren buiten den werktijd in vrijheid zal doorbrengen. (2) Indien de veroordeelde ten aanzien van wien eene zoodanige bepaling is gemaakt, anders dan om redenen van zijn wil onafhankelijk, niet op den bepaalden tijd en de aangegeven plaats aanwezig is ten einde de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten, ondergaat hij verder zijne straf op de gewone wijze. (3) Het bepaalde bij het eerste lid is niet toepasselijk, indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert de schuldige gevangenisstraf of hechtenis heeft ondergaan. Artikel 21. Hechtenis wordt ondergaan in het gewest waar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terechtgestaan, tenzij hem op zijn verzoek door den Directeur van Justitie vergund wordt haar elders te ondergaan. Artikel 22. (1) Hechtenis welke ondergaan moet worden door een veroordeelde die eene vrijheidsstraf ondergaat in een gesticht, bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, van hechtenis of van beide, kan op diens verzoek terstond na het eindigen van die vrijheidsstraf in datzelfde gesticht worden ondergaan. (2) De hechtenis, welke dientengevolge wordt ondergaan in een gesticht, uitsluitend bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, verandert daardoor niet van aard. Artikel 23. De tot hechtenis veroordeelde mag zich op eigen kosten eenige lotsverbetering verschaffen overeenkomstig bij ordonnantie vast te stellen voorschriften. Artikel 24. De tot gevangenisstraf en de tot hechtenis veroordeelden kunnen verplicht worden arbeid te verrichten, zoowel binnen als buiten de muren van een gesticht, bestemd tot liet opnemen van veroordeelden. Artikel 25. Arbeid buiten de muren van een zoodanig gesticht wordt niet opgedragen aan: 1°. levenslang veroordeelden; 2°. vrouwen; 3°. veroordeelden die daarvoor na geneeskundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn. Artikel 26. Wanneer naar het oordeel van den rechter uit hoofde van persoonlijke of maatschappelijke omstandigheden daarvoor termen bestaan, wordt bij de rechterlijke uitspraak beppald, dat aan den veroordeelde geen arbeid buiten de muren van een «-^sticht, bestemd tot het opnemen van veroordeelden, zal worden opgedragen. Artikel 27. De duur der tijdeliike gevangenisstraf en der hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan. Artikel 28. Gevangenisstraf en hechtenis kunnen in hetzelfde gesticht mits in afzonderlijke afdeelingen, worden ondergaan. Artikel 29. (1) De aanwijzing der gestichten, waar hetzij gevangenisstraf, hetzij hechtenis, hetzij beide worden ondergaan, alsmede de regeling van de inrichting en het beheer dezer gestichten, van de verdeeling der gevangenen in klassen, van den arbeid, van de belooningen voor den arbeid, van de huisvesting der buiten de gevangenis verblijvende veroordeelden, van het onderwijs, van de godsdienstoefeningen, van de tucht! van de ligging, van de voeding en van de kleeding geschiedt ni overeenstemming met dit wetboek bij ordonnantie. (2) Huishoudelijke reglementen voor die gestichten worden zoo noodig door den Directeur van Justitie vastgesteld. Artikel 30. (1) Het bedrag der geldboete is ten minste vijf en twintiocents. (2) Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van betaling binnen een door den rechter te bepalen termijn van ten hoogste twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. (3) De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der bedreigde geldboete vijftallen guldens bevat, of, indien dit maximum negenhonderd gulden te boven gaat, zes maanden. (4) Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepanid, dat voor eene opgelegde boete van een halven gulden of minder een dag, voor eene opgelegde boete van een hooger bedrag niet meer dan een dag voor eiken halven gulden der opgelegde boete en voor het overblijvend gedeelte daarvan in de plaats treedt. (5) De hechtenis kan voor ten hoogste acht maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52. de som van negenhonderd gulden wordt overschreden. (6) Zij kan in geen geval den tijd van aclit maanden te boven gaan. Artikel 31. (1) De veroordeelde kan de lieciitenis ondergaan zonder den termijn van betaling: af te wachten. (2) Hij is altijd bevoegd zich van de hechtenis te bevrijden door betaling van de boete. (3) De betaling van een gedeelte der boete, hetzij vóór de uitvoering der hechtenis, hetzij nadat deze is aangevangen, bevrijdt van een gedeelte der vervangende straf; dat gedeelte staat in dezelfde verhouding tot den geheel en duur der hechtenis als het betaalde gedeelte der boete staat tot de geheele boete. Artikel 32. (1) De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zooveel elke dezer straffen betreft, in: ten aanzien van veroordeelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak. (2) Zijn bij dezelfde rechterlijke uitspraak gevangenisstraf en hechtenis opgelegd ter zake van feiten, waarvoor of voor één van welke de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt, en erlangt die uitspraak voor alle veroordeelingen op hetzelfde tijdstip kracht van gewijsde, dan gaat de gevangenisstraf in op dat tijdstip en de hechtenis onmiddellijk nadat de gevangenisstraf is ondergaan. Artikel 33. (1) Bij do rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat de tijd, door den veroordeelde vóór den dag waarop die uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan voorloopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering gebracht; wat de geldboete betreft volgens den in het derde lid van artikel 31 bepaalden maatstaf. (2) De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de ver- oordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroordeelde zicli voorloopig iu verzekerde bewaring bevindt. Artikel 34. Bij ontvluchting van een veroordeelde tijdens het ondergaan van zijne straf, wordt de tijd dientengevolge door hem doorgebracht buiten de plaats waar hij zijne straf moet ondergaan niet in rekening gebracht op den duur der straf. Artikel 35. (1) De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit wetboek of eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen, bij rechtelijke uitspraak kan worden ontzet, zijn: 1°. het beldeeden van ambten of van bepaalde ambten; 2°. het dienen bij de gewapende macht; 3°. liet kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens algemeene verordening gehouden verkiezingen; 4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder en bei zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen; 5°. de vaderlijke macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen; 6°. de uitoefening van bepaalde beroepen. (2) De bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig bepaald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer bij algemeene verordening eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting is aangewezen. Artikel 36. Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken. Artikel 37. Ontzetting van de vaderlijke macht en van de voogdij, de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende curateele, zoowel over eigen kinderen als over anderen, kan, behalve 111 de gevallen in liet Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling van: 1°. ouders of voogden die opzettelijk niet een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deelnemen ; 2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onderworpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschreven in de Titels XIII, XIV, XV, XVIII, XIX, en XX van het Tweede Boek. Artikel 38. (1) Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt: 1°. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven; 2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande; ■3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten lioogste vijf jaren. (2) De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd. Artikel 39. (1) Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, door middel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurd verklaard. (2) Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk gepleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken in de bij wettelijk voorschrift bepaalde gevallen. (3) Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken ten laste van den schuldige die ter beschikking van de Regeering is gesteld, doch alleen van goederen welke reeds in beslag zijn genomen. Artikel 40. Bij bezit, in- of vervoer van goederen in strijd met de bepalingen betreffende 's lands middelen en pachten, met die ter regeling van het toezicht op de scheepvaart in bepaalde gedeelten van -Nederlandsch-Indië en met die tot verbod van in-, uit- en doorvoer van goederen, door een persoon beneden den leeftijd van zestien jaren, kan de rechter, ook indien de schuldige zonder toepassing van eenige straf aan zijne ouders, zijn voogd of' zijn verzorger wordt teruggegeven, de verbeurdverklaring van de aangehaalde goederen uitspreken. Artikel 41. (1) Verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uitspraak geschat worden, niet wordt betaald binnen een door den rechter te bepalen termijn van ten hoogste twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. (2) De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden. (3) Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat voor een geldelijk bedrag van een halven gulden of minder een dag, voor een hooger bedrag niet meer dan een dag voor eiken lialven gulden en voor het overblijvend gedeelte daarvan in de plaats treedt. (4) Op deze hechtenis is artikel 31 van toepassing. (5) Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis. Artikel 42. Alle kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen ten laste, alle opbrengst van geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van den lande. Artikel 43. In de gevallen waarin de rechter krachtens dit wetboek of eene andere algemeene verordening de openbaarmaking zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven. Titel III. Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid. Artikel 44. (1) Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat liem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend. (2) Blijkt dat liet begane feit liem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigengesticht worde geplaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande. (3) Het bepaalde in het voorgaande lid geldt alleen voor de Europeesclie rechtbanken en voor de landraden en de daarmede gelijkstandige Inlandsche rechtbanken. Artikel 45. Bij strafrechtelijke vervolging van een minderjarigen persoon wegens een feit, begaan voordat hij den leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kan de rechter: hetzij bevelen dat de schuldige aan zijne ouders, zijn voogd of zijn verzorger zal worden teruggegeven, zonder toepassing van eenige straf, hetzij, indien het feit valt in de bepaling1 van een misdrijf, dan wel in die van eene der overtredingen, omschreven in de artikelen 489, 490, 492, 496, 497, 503—505, 514, 517—519, ;)2G, 531, 532, 536 en 540 en is begaan nadat nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere schuldigverklaring van denzelfden persoon aan eene dezer overtredingen of aan eenig misdrijf onherroepelijk is geworden, bevelen dat de schuldige ter beschikking van de Regeering zal worden gesteld, zonder toepassing van eenige straf, hetzij den schuldige tot straf veroordeelen. Artikel 46. (1) Indien de rechter heeft bevolen, dat de schuldige ter beschikking van de Regeering zal worden gesteld, wordt hij: hetzij in een landsopvoedingsgesticht geplaatst, ten einde alda ar, of later op andere wijze, van Regeeringswege in zijne opvoeding worde voorzien, hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan een in NederlandschIndië gevestigd bijzonder persoon of aan eene aldaar gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, of aan eene aldaar gevestigde stichting of instelling van weldadigheid, ten einde door deze, of later op andere wijze, van ltegeeringswege in zijne opvoeding worde voorzien, in het eene en liet andere geval uiterlijk tot liij den leeftijd van een en twintig jaren zal hebben bereikt. (2) Bepalingen ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel worden bij ordonnantie vastgesteld. Artikel 47. (1) Indien de rechter den schuldige tot straf veroordeelt, wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare feit gesteld, met een derde verminderd. (2) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren. (-3) De in artikel 10 onder b, 1°. en 3°. vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd. Artikel 48. Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Artikel 49. (1) Niet strafbaar is hij die een feirbegaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke of onmiddellijk dreigende, wederrechtelijke aanranding. (2) Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Artikel 50. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Artikel 51. (1) Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door liet daartoe bevoegde gezag. (2) Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel beft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen. Artikel 52. Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd. Titel IV. Poging. Artikel 53. (1) Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk, niet is voltooid. (2) Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd. (3) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren. (4) De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf. Artikel 54. Poging tot overtreding is niet strafbaar. Titel Y. Deelneming aan strafbare feiten. Artikel 55. (1) Als daders van een strafbaar feit worden gestraft: 1°. zij die liet feit plegen, doen plegen of medeplegen; 2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag of van aanzien, geweld, bedreiging of misleiding liet feit opzettelijk uitlokken. (2) Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen. Artikel 56. Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft: 1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrij f'; 2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf. Artikel 57. (1) Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd. (2) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren. (3) I)e bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf. (4) Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen. Artikel 58. De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen. Artikel 59. In de gevallen waarin wegens overtreding straf wordt bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of commissarissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den be- stuurder of commissaris van wien blijkt dat de overtreding buiten zijn toedoen is gepleegd. Artikel 60. Medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar. Artikel 61. (1) Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den uitgever is bekend gemaakt. (2) Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of huiten Nederlandsch-Indië gevestigd was. Artikel 62. (1) Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekend gemaakt. (2) Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was. Titel VI. Samenloop van strafbare feiten. Artikel 63. (1) Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. (2) Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking. O Artikel 04. (1) Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zicli zelf misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband, dat zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. (2) Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschlieid, valsche munt of muntschennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is. Artikel 65. (1) Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt ééne straf uitgesproken. (2) Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet liooger dan een derde boven het zwaarste maximum. Artikel 00. (1) Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen. (2) Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der op het feit gestelde vervangende hechtenis. Artikel 07. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen, en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Artikel 08. (1) In de gevallen der artikelen G5 en 66 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen: 1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te hoven gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste'vijf jaren; 2°. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; 3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden, evenals de vervangende hechtenis bij nietuitlevering dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd. (2) De straffen van vervangende hechtenis mogen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan. Artikel 69, (1) De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 10. (2) Waar den rechter de keuze tusschen meerdere hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking. (•3) De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door liet maximum. (4) De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door liet maximum. Artikel 70. (1) Bij samenloop op de wijze in de artikelen 65 en 66 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd. (2) De straffen van hechtenis, vervangende hechtenis daaronder begrepen, mogen voor de overtredingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan. Artikel 71. Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van dezen titel voor liet geval van gelijktijdige berechting. Titel VII. Indiening en intrekking der Machte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar. Artikel 72. (1) Zoolang hij tegen wien een alleen op klachte vervolgbaar misdrijf gepleegd is, den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en tevens minderjarig is, of zoolang hij, anders dan wegens verkwisting, is onder curateele gesteld, is zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken de tot klachte gerechtigde. (2) Indien deze ontbreekt, of de persoon is tegen wien de klachte moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezienden voogd of curator of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloedverwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten. Artikel 73. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervolging geschieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtgenoot, ten ware blijken mocht dat de overledene eene vervolging niet gewild heeft. Artikel 74. (1) De klachte kan slechts worden ingediend gedurende zes maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij binnen Nederlandsch-Indië, of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten NederlandschIndië verblijf houdt. (2) Indien op het tijdstip, waarop hij, tegen wien het misdrijf is gepleegd, tot klachte gerechtigd wordt, de in het eerste lid bedoelde termijn nog niet verstreken is, blijft hij na dat tijdstip tot het indienen van de klachte slechts gedurende zooveel tijd bevoegd als er nog aan dien termijn ontbreekt. Artikel 75. Hij die de klachte indient, blijft gedurende drie maanden na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken. Titel VIII, Verval van het reclit tot strafvordering en van de straf. Artikel 76. (1) Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van den Xederlandscli-Indischen rechter, of van den rechter in Nederland of in de koloniën en bezittingen van Xederland buiten Xederlandsch-Indië, onherroepelijk is beslist. Onder Xederlandsch-Indischen rechter worden hier mede verstaan de inheemsche rechters in streken waar het recht van zelfbestuur aan de Inlandsche vorsten en volken is gelaten, zoomede waar de Inlandsche bevolking in het genot liarer eigene rechtspleging is gelaten. (2) Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen dpnzelf'den persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval van: 1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging; 2°. veroordeeling gevolgd door geheele uitvoering, gratie of verjaring der straf. Artikel 77. Het recht tot strafvordering vervalt door den dood van den verdachte. Artikel 78. (1) Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring: 1°. in één jaar voor alle overtredingen en voor de misdrijven door middel van de drukpers gepleegd; 2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld; 3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld; 4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de doodstraf of levenslange gevangenisstraf is gesteld. (2) Ten aanzien van een persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt elke der boven vermelde verjaringstermijnen tot een derde van den daar bepaalden duur ingekort. Artikel 79. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen : 1°. bij valschheid, valsche munt of muntschennis vangt de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is; 2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 328, 329, 330 en 333 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is; 3°. bij de overtredingen omschreven in de artikelen 556, 557 en 558 op den dag na dien waarop ingevolge de artikelen 17 en 18 van het Reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking in Nederlandscli-Indië de aldaar bedoelde registers waaruit zoodanige overtreding blijkt, ter griffie van den raad van justitie zijn overgebracht. Artikel 80. (1) Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad den vervolgde bekend of Item op de bij algemeene verordening daarvoor bepaalde wijze bekend gemaakt zij. (2) Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Artikel 81. De schorsing der strafvervolging' ter zake van een praejudicieel geschil schorst de verjaring. Artikel 82. (1) Het recht tot strafvordering wegens overtredingen waarop geene andere hoofdstraf is gesteld dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum der boete, en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehad, op machtiging van den bij algemeene verordening daartoe aangewezen ambtenaar binnen den termijn door hem te stellen. (2) Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit gesteld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen worden afgegeven of de wamde waarop zij door den iu het eerste lid bedoelden ambtenaar geschat zijn, worden voldaan. (3) In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger gepleegde overtreding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is vervallen. (4) De bepalingen van dit artikel gelden niet voor een minderjarigen persoon, die vóór bet begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt. Artikel 83. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door den dood van den veroordeelde. Artikel 84. (1) Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door verjaring. (2) De termijn dezer verjaring is bij overtredingen twee jaren, bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd vijf jaren, en bij andere misdrijven een derde langer dan de termijn der verjaring van het recht tot strafvordering. (3) In geen geval is de termijn der verjaring korter dan de duur der opgelegde straf. (4) Het recht tot uitvoering van de doodstraf verjaart niet. Artikel 85. (1) De termijn van verjaring' vangt aan op den dag- na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd. (2) Bij ontvluchting van een veroordeelde tijdens het ondergaan van zijne straf, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvluchting. Bij herroeping eener voorwaardelijke invrijheidstelling vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der herroeping. (3) De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene verordening bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van eene andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is. Titel IX. Bet-eekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen. Artikel 86. Waar van misdn'i f in het algemeen of van eenig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor zoover niet uit eenige bepaling liet tegendeel volgt. Artikel 87. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare poging tot het voorgenomen feit aanwezig is. Artikel 88. Samenspanning bestaat zoodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen. Artikel 89. Met het plegen van.ge weid wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht. Artikel 90. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan: ziekte of' verwonding die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of waardoor levensgevaar ontstaat; voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden ; verlies van het gebruik van eenig zintuig; verminking; verlamming; verstoring der verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft; afdrijving of dood van de vrucht eener vrouw. Artikel 91. (1) < )nder vaderlijke macht wordt begrepen de macht van het hoofd der ïaïïTÏÏIe. " (2) Onder ouders wordt begrepen het hoofd der familie. (3) ()nder vader wordt begrepen hij die eene met de vaderlijke overêënïcömende macht uitoefent. (4) Onder kind wordt begrepen hij die onder eene met de vaderlijke overeenkomende macht staat. Artikel 92. (1) Ouder ^ambtenaren worden begrepen alle personen verkozen bij krachtens algemeene verordening gehouden verkiezingen, alle leden van locale raden die dit niet zijn krachtens eene verkiezing, zoomede alle Inlandsche hoofden en hoofden van Vreemde Oosterlingen die wettig gezag oefenen. (2) Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheidsrechters; onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oefenen, benevens de voorzitters en de leden van de priesterraden. . (3) Allen die tot de gewapende macht beliooren. worden mede als ambtenaren beschouwd. Artikel 93. (1) SchjgjieLis elk gezagvoerder van een vaartuig of die dezen vervangt. (2) Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden, met uitzondering van den schipper. '%-j1 £I:lëliEa&L1 zijn allen die zich als scheepsofficieren of scheepsgezellen aan boord bevinden. Artikel 94. Onder Nederlandsche schepen worden verstaan die vaartuigen welTie door de Kederlandsche wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsclie vlag als zeeschepen worden aangemerkt. Artikel 95. Onder Nederlandsch-Indisclie schepen worden verstaan: 1°. die vaartuigen welke door de algemeene verordening omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië als zeeschepen worden aangemerkt; 2°. de in de zelfbesturende landschappen thuis behoorende vaartuigen welke van een door het zelfbestuur overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften uitgereikten zeebrief of jaarpas zijn voorzien. Artikel 96. (1) Onder vijand worden begrepen opstandelingen. (2) Onder oorlog worden begrepen vijandelijkheden met zelfbesturende landschappen, alsmede burgeroorlog. (3) Onder tijd van oorlog: wordt begrepen de tijd waarin oorlog dreigende is. Tijd van oorlog wordt mede geacht te bestaan zoodra de mobilisatie van het leger is bevolen en zoolang het leger gemobiliseerd is. Artikel 97. Door dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig uren, door maan cl een tijd van dertig dagen. Artikel 98. , Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zonsondergang / en zonsopgang. Artikel 99. Onder i n klimming wordt begrepen het ingaan door eene bestaande niet tot ingang bestemde of door eene opzettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het overschrijden van slooten of grachten tot afsluiting dienende. , p. ^c7 -JL oaA- 3^ r/ ; Yh OuhA-I/J^ Artikel 100. Onder valsclie sleutels worden begreHfiii alle tot opening van liet slot niet bestemde werktuigen.' Artikel 101. Onder veef worden verstaan eenhoevige dieren, herkauwers en varkens. Artikel 102. Onder wettelijk voorschrift en onder wettelijke strafbepaling wordt verstaan elk voorschrift en elke strafbepaling, voorkomende in algemeene of locale verordeningen of in reglementen en keuren van politie. SLOTBEPALING. Artikel 103. De bepalingen der eerste acht Titels van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voorschriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Koninklijk besluit anders is bepaald. TWEEDE BOEK. Misdrijven. Titel I. Misdrijven tegen de veiligheid van den staat. Artikel 104. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Koning, de regeerende Koningin of den Regent van het leven of de vrijheid te berooven of tot regeeren ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf of levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Artikel 105. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal van liet leven of de vrijheid te berooven of tot de uitoefening van de regeering ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf of levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Artikel 106. De aanslag ondernomen met het oogmerk 0111 het grondgebied van den staat geheel of gedeeltelijk onder vreemde heerschappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Artikel 107. De aanslag ondernomen met liet oogmerk om . _ y ,j Artikel 370. De bepaling van artikel 367 is op de in dezen titel omschreven misdrijven van toepassing. Artikel 371. Bij veroordeeling wegens een der in dezen titel omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 35 n°. 1 4 vermelde rechten worden uitgesproken. Titel XXIV. Verduistering. Artikel 372. Hij die opzettelijk eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort en dat Bij anders dan door misdri.it onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent, wordt, als schuldio- aan verduistering, gestralt met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of h™gste Zestl* Kulden. 1 -■ ""I Artikel 373. Het in artikel 372 omschreven feit wordt, indien het verduisterde niet bestaat in vee, en de waarde niet meer Indraagt dan vijf en twintig gulden, als lichte verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden. Artikel 374. Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijne persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. Artikel 375. Verduistering gepleegd door hem wien het goed uit noodzaak in bewaring is gegeven of door voogden, curators, bewindvoerders, uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen of beheerders van instellingen van weldadigheid of van stichtingen, ten opzichte van eenig goed dat zij als zoodanig onder zich hebben, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Artikel 376. De bepaling van artikel 367 is op de in dezen titel omschreven misdrijven van toepassing. Artikel 377. (1) Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 3(2, 374 en 375 omschreven misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking zijner uitspraak gelasten en ontzetting uitspreken van de in artikel 35 n°. 1—4 vermelde rechten. (2) Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. Titel XXV. Bedrog. I Artikel 378. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, hetzij door het aannemen van een valschen naam of van eene valsche lioedaniglieid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van eenig goed of tot liet aangaan van eene schuld of het tenietdoen van eene inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jareni -4, r ,> r- (- Artikel 379. 1 ^ 5 Het in artikel 378 omschreven feit wordt, indien het afgegeven goed niet bestaat 111 vee, en de waarde van het goed, van de schuld of van de inschuld niet meer bedraagt dan vijf en twintig gulden, als lichte oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden. Artikel 380. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden of geldboete van ten hoogste vijf duizend gulden wordt gestraft: 1°. hij die op of in een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of nijverheid valschelijk eenigen naam of eenig teeken plaatst, of den echten naam of het echte teeken vervalsclit, met het oogmerk om daardoor aannemelijk te maken, dat dat werk zoude zijn van de hand van dengene, wiens naam of teeken hij daarop of' daarin aanbracht ; 2°. hij die opzettelijk een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of nijverheid, waarop of waarin valschelijk eenige naam of eenig teeken is geplaatst, of de echte naam of het echte teeken is vervalsclit, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen Nederlandscli-Indië invoert, als ware dat werk van de hand van dengene, wiens naam of teeken daarop of daarin valschelijk is aangebracht. (2) Het werk kan, indien het den veroordeelde toebehoort, worden verbeurd verklaard. Artikel 381. Hij die door listige kunstgrepen den verzekeraar in dwaling brengt ten opzichte van omstandigheden tot de verzekering betrekking hebbende, zoodat deze eene overeenkomst sluit die liij niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten, indien hij den waren staat van zaken gekend had, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden. Artikel 382. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadeele van den verzekeraar of van den wettigen houder van een bodemerijbrief, wederrechtelijk te bevoordeelen, brand sticht of eene ontploffing teweegbrengt in eenig tegen brandgevaar verzekerd goed, of een vaartuig dat verzekerd is of waarvan de lading of de te verdienen vrachtpenningen zijn verzekerd, of waarop bodemerijpenningen zijn geschoten, doet zinken of stranden, vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, wordt o-estraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. , \ I W h) Artikel 383. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden wordt gestraft de verkooper die den kooper bedriegt : 1°. door hem die een bepaald aangewezen voorwerp koclit. opzettelijk iets anders daarvoor in de plaats te leveren; 2°. ten opzichte van den aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde, door het aanwenden van listige kunstgrepen. Artikel 384. De in artikel 383 omschreven feiten worden, indien de waarde van het genoten voordeel niet meer bedraagt dan vijf en twintig gulden, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden. ^ Artikel 385. JJ • 4 yov Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt gestraft: 1°. hij die, met het oogme'rk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, eenig Inlandsch gebruiksrecht op het landsdomein of op de particuliere landerijen of eenig gebouw, werk, beplanting of bezaaiing op grond waarop Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend, wetende dat een ander daarop rechthebbende of mederechtliebbende is, verkoopt, verruilt of met credietverband bezwaart; 2°. hij die, met gelijk oogmerk, eenig reeds met credietverband bezwaard Inlandsch gebruiksrecht op het landsdomein of op de particuliere landerijen of eenig daarmede bezwaard gebouw, werk, beplanting of bezaaiing op grond waarop Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend, verkoopt, verruilt of met credietverband bezwaart zonder de wederpartij met het bestaan van het credietverband in kennis te stellen; 3°. hij die, met gelijk oogmerk, eenig Inlandsch gebruiksrecht op het landsdomein of op de particuliere landerijen, niet credietverband bezwaart, aan de wederpartij verzwijgende dat de grond waarop dat recht wordt uitgeoefend, is verpand; 4°. hij die, met gelijk oogmerk, een stuk grond waarop eenig Inlandsch gebruiksrecht wordt uitgeoefend, wetende dat een ander daarop rechthebbende of mederechthebbende is, verpandt of verhuurt; 5°. hij die, met gelijk oogmerk, een reeds verpand stuk grond waarop eenig Inlandsch gebruiksrecht wordt uitgeoefend, verkoopt of verruilt zonder de wederpartij met die verpanding in kennis te stellen; 6°. hij die, met gelijk oogmerk, een stuk grond, waarop eenig Inlandsch gebruiksrecht wordt uitgeoefend, verhuurt voor een tijdsverloop waarvoor hij weet dat dit reeds aan een ander is verhuurd. Artikel 386. Söl (1) Hij die eet- of drinkwaren of geneesmiddelen verkoopt, te koop aanbiedt of aflevert, wetende dat zij vervalsclri zijn en die vervalsching verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. (2) Eet- of drinkwaren of geneesmiddelen zijn vervalscht wanneer door bijmenging van vreemde bestanddeelen hunne waarde of hunne bruikbaarheid verminderd is. Artikel 387. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren wordt gestraft de aannemer of do bouwmeester van eenig werk ot de verkooper van bouwmaterialen, die bij üe uitvoering van liet werk of de levering der materialen eenige bedriegelijke handeling pleegt, ten gevolge waarvan de veiligheid van personen of goederen, of de veiligheid van den staat in tijd van oorlog kan worden in gevaar gebracht. (2) Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over het werk of over de levering der materialen belast, opzettelijk de bedriegelijke handeling toelaat. Artikel 388. (1) Hij die, bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, eenige bedriegelijke handeling pleegt, ten gevolge waarvan de veiligheid van den staat in tijd van oorlog kan worden in gevaar gebracht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. (2) Met dezelfde straf' wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering der goederen belast, opzettelijk de bedriegelijke handeling toelaat. Artikel 389. Hij die, niet het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, hetgeen tot afbakening der grenzen van erven dient vernielt, verplaatst, verwijdert of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 390. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, door liet verspreiden van een logenachtig bericht, den prijs van koopwaren, fondsen of geldswaardig papier doet stijgen of dalen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 391. Hij die, zich belastende met of zijne medewerking verleenende tot het plaatsen van schuldbrieven van eenigen staat of gedeelte daarvan, of van eenige openbare instelling, of van aandeelen in of schuldbrieven van eenige vereeniging, stichting of vennootschap, het publiek tot inschrijving of deelneming tracht te bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware of voorspiegelen van valsche feiten of omstandigheden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 392. De koopman, de bestuurder of commissaris eener naamlooze vennootschap of coöperatieve vereeniging die opzettelijk eenen onwaren staat of balans openbaarmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden. Artikel 393. (1) Hij die opzettelijk waren, welke zelve of op hare verpakking valschelijk voorzien zijn van den naam, de firma of het merk, waarop een ander recht heeft, of, ter aanduiding van herkomst, van den naam eener bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichten naam of firma, of op welke of op wier verpakking zoodanige naam, firma of merk, zij het ook met eene geringe afwijking zijn nagebootst, binnen Nederlandsch-Indië invoert zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of ten verkoop of ter uitdeeling in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden worden opgelegd. Artikel 394. De bepaling van artikel 367 is op de in dezen titel omschreven misdrijven van toepassing. Artikel 395. (1) Bij veroordeeling wegens een der in dezen titel omschreven misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking zijner uitspraak gelasten en de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft begaan. (2) Bij veroordeelinp; wegens een der in de artikelen 378, 382, 385, 387 en 388 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 35 n°. 1—4 vernielde rechten worden uitgesproken. Titel XXVI. Benadeeling van schuldeiscliers uf rechthebbenden. Artikel 396. ])e koopman die in staat van faillissement is verklaard of tot gerechtelij ken boedelafstand is toegelaten, wordt, als schuldig aan eenvoudige bankbreuk, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden: 1°. indien zijne verteringen buitensporig zijn geweest; 2°. indien hij, met het oogmerk om zijn faillissement uit te stellen, wetende dat liet daardoor niet kon worden voorkomen, op bezwarende voorwaarden geldopnemingen heeft gedaan; 3°. indien hij de boeken die hij gehouden heeft, niet in ongeschonden staat te voorschijn brengt. Artikel 397. ])e koopman die in staat van faillissement is verklaard of tot gerechtelijken boedelafstand is toegelaten, wordt, als schuldig aan bedriegelijke bankbreuk, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren, indien liij ter bedriegelijke verkorting van de rechten zijner schuldeiscliers: 1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij eenig goed aan den boedel onttrokken heeft of onttrekt; 2°. eenig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd; 3°. ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een zijner schuldeiscliers op eenige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt; 4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het houden, bewaren en te voorschijn brengen van boeken en papieren. Artikel 398. De bestuurder of commissaris eener naamlooze vennootschap of coöperatieve vereeniging welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden: 1°. indien hij heeft medegewerkt of zijne toestemming gegeven tot handelingen met de statuten in strijd, waaraan de door de vennootschap of vereeniging geleden verliezen geheel of grootendeeis zijn te wijten; 2°. indien hij, met liet oogmerk om het faillissement der vennootschap of vereeniging uit te stellen, wetende dat het daardoor niet kon worden voorkomen, heeft medegewerkt of zijne toestemming gegeven tot het doen van geldopnemingen op bezwarende voorwaarden ; 3°. indien het aan hem te wijten is dat niet geregeld is boek gehouden, of dat de boeken die gehouden zijn, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht. Artikel 399. De bestuurder of commissaris eener naamlooze vennootschap of coöperatieve vereeniging welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren, indien hij ter bedriegelijke verkorting van de rechten der schuldeischers van de vennootschap of vereeniging: 1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij eenig goed aan den boedel onttrokken heeft of onttrekt; 2°. eenig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd ; 3°. ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een der schuldeischers op eenige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt; 4°. niet voldaan, heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van liet houden, bewaren en te voorschijn brengen van boeken en papieren. Artikel 400. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren en /es maanden wordt gestraft hij die ter bedriegelijke verkorting van de reeliten der schuldeischers: 1°. in geval van gerechtelij ken boedelafstand of van faillissement, of in het vooruitzicht van het een of het ander, indien het faillissement of de boedelafstand is gevolgd, eenig goed aan den boedel onttrekt, of betaling aanneemt, hetzij van eene niet opeischbare schuld hetzij van eene opeischbare schuld, in het laatste geval wetende dat het faillissement van den schuldenaar reeds was aangevraagd of ten gevolge van overleg met den schuldenaar; 2°. bij verificatie der schuldvorderingen in geval van gerechtelijken boedelafstand of van faillissement, eene niet bestaande schuldvordering voorwendt of eene bestaande tot een verhoogd bedrag doet gelden. Artikel 401. (1) De schuldeischer die tot een aangeboden gerechtelijk akkoord toetreedt ten gevolge van eene overeenkomst hetzij niet den schuldenaar, hetzij met een derde, waarbij hij bijzondere voordeelen heeft bedongen, wordt, in geval van aanneming van het akkoord, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden. (2) Gelijke straf wordt in hetzelfde geval toegepast op den schuldenaar of op den bestuurder of commissaris der gefailleerde vennootschap, maatschappij, vereeniging of stichting, die zoodanige overeenkomst sluit. Artikel 402. Hij die in staat van ken]ijk onvermogen is verklaard of, zonder koopman te zijn, in staat van faillissement is verklaard, of tot gerechtelijken boedelafstand is toegelaten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren en zes maanden, indien hij, ter bedriegelijke verkorting van de rechten zijner schuldeischers, hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij eenig goed aan den boedel onttrokken heeft of onttrekt, hetzij eenig goed om niet of klaarblijkelijk beneden de waarde beeft vervreemd, hetzij ter gelegenheid van zijn kenlijk onvermogen, boedelafstand of faillissement, of op een tijdstip waarop hij wist dat liet een of het ander niet kon worden voorkomen, een zijner schuldeischers op eenige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt. Artikel 403. De bestuurder of commissaris eener naamlooze vennootschap of coöperatieve vereeniging die, buiten het geval van artikel 398, zijne medewerking heeft verleend of zijne toestemming gegeven tot handelingen met de statuten in strijd, ten gevolge waarvan de vennootschap of vereeniging buiten staat geraakt aan hare verplichtingen te voldoen of moet worden ontbonden, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien duizend gulden. Artikel 404. ^ ■ • 'J (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft: 1°. hij die opzettelijk zijne eigene zaak of, ten behoeve van den eigenaar, eene hem niet toebehoorende zaak onttrekt aan een ander die daarop een recht van pand, terughouding, vruchtgebruik of gebruik heeft; 2°. hij die opzettelijk zijne eigene zaak of, ten behoeve van den eigenaar, eene hem niet toebehoorende zaak ten nadeele van den hypothekairen scliuldeischer geheel of ten deele aan een daarop gevestigd liypotliekair verband onttrekt; 3°. hij die opzettelijk eene zaak waarop door hem oogstverband is gevestigd, of, ten behoeve van den verbandgever, eene zaak waarop door een ander oogstverband is gevestigd, ten nadeele van den verbandhouder geheel of ten deele aan dat verband onttrekt; 4°. hij die opzettelijk zijne eigene zaak of, ten behoeve van den eigenaar, eene hem niet toebehoorende zaak ten nadeele van den verbandhouder geheel of ten deele aan een daarop gevestigd credietverband onttrekt. (2) De bepaling van artikel 367 is op deze misdrijven van toepassing. Artikel 405. (1) Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 397, 399, 400 en 402 omschreven misdrijven, kan de schuldige worden ontzet van de in artikel 35 n°. 1—4 vermelde rechten. (2) Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen ,396—402 omschreven misdrijven, kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gelast. Titel XXYII. Vernieling of beschadiging van goederen. Artikel 40(>. (1) Hij die opzettelijk en wederrechtelijk eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft niet gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (2) Gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een diei; dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt. Artikel 407. (1) De in artikel 406 omschreven feiten worden, indien de waarde van het veroorzaakte nadeel niet meer bedraagt dan vijf en twintig gulden, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden . (2) Indien de in artikel 406, tweede lid, omschreven feiten gepleegd zijn door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen, of indien het dier behoort tot die genoemd in artikel 101, blijft de bepaling van het voorgaande lid buiten toepassing. Artikel 408. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk spoorweg-, tramweg-, telegraaf- of telefoonwerken, werken dienende tot waterkeering, waterverdeeling of waterloozing, electriciteit-, gasof waterleidingen of riolen, voor zoover deze werken, leidingen of riolen ten algemeenen nutte gebezigd worden, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 409. Hij aan wiens schuld te wijten is dat eenig in liet vorig artikel bedoeld werk vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt wordt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Artikel 410. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk eenig gebouw of vaartuig dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort, veinielt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. Artikel 411. De bepaling van artikel 367 is op de in dezen titel omschreven misdrijven van toepassing. Artikel 412. Indien buiten het geval van artikel 407, eerste lid, een der in dezen titel omschreven misdrijven door twee of meer vereenigde personen gepleegd wordt, kan de straf met een derde worden verhoogd. Titel XXVIII. Ambtsmisdrijven. Artikel 413. De bevelhebber der gewapende macht die weigert of opzettelijk nalaat op de wettige vordering van het bevoegd burgerlijk gezag, de onder zijn bevel staande macht aan te wenden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 414. (1) De ambtenaar die opzettelijk den bijstand der gewapende macht inroept tegen de uitvoering van wettelijke voorschriften, van wettige bevelen van het openbaar gezag of van rechterlijke uitspraken of bevelschriften, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. (2) Indien die uitvoering daardoor wordt verhinderd, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. Artikel 415. De ambtenaar of een ander met eenigen openbaren dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon die opzettelijk geld of geldswaardig papier, dat hij in zijne bediening onder zich heeft, verduistert of toelaat dat het door een ander weggenomen of verduisterd wordt, of dien ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. .. Artikel 416. De ambtenaar of een ander met eenigen openbaren dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon die opzettelijk boeken of registers, uitsluitend bestemd tot controle van de administratie, valschelijk opmaakt of vervalscht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 417. De ambtenaar of een ander met eenigen openbaren dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon die opzettelijk zaken bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers, welke hij in zijne bediening onder zich heeft, verduistert, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, of toelaat dat zij door een ander worden weggemaakt, vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, of dien ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren en zes maanden. Artikel 418. De ambtenaar die eene gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijne bediening iets te doen of na te laten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 419. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren wordt gestraft de ambtenaar: 1°. die eene gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijne bediening iets te doen of na te laten; 2°. die eene gift aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijne bediening is gedaan of nagelaten. Artikel 420. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wordt gestraft: 1°. de rechter die eene gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde invloed te oefenen op de beslissing van eene aan zijn oordeel onderworpen zaak; 2°. hij die, ingevolge wettelijk voorschrift als raadsman of als adviseur aangewezen om de terechtzitting van eene rechtbank of van een gerecht bij te wonen, dan wel de Inlandsche officier van justitie die eene gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde invloed te oefenen op het door hem uit te brengen advies of gevoelen betreffende eene aan het oordeel van de rechtbank of van het gerecht onderworpen zaak. (2) Indien die gift of belofte wordt aangenomen met het bewustzijn dat zij gedaan wordt om eene veroordeeling in eene strafzaak te verkrijgen, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Artikel 421. De ambtenaar die door misbruik van gezag iemand dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 422. De ambtenaar die in eene strafzaak dwangmiddelen bezigt om hetzij eene bekentenis te ontwringen, hetzij eene verklaring uit te lokken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 423. De ambtenaar die met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, door misbruik van gezag iemand dwingt iets af te geven, eene betaling te doen, met eene terughouding bij eene uitbetaling genoegen te nemen, of een persoonlijken dienst te verrichten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Artikel 424. De ambtenaar die met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, door misbruik van gezag, over tot het landsdomein behoorende gronden, waarop Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend, beschikt, wordt gestraft met gevangenisstraf' van ten hoogste zes jaren. Artikel 425. Als schuldig aan knevelarij wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren: 1°. de ambtenaar die in de uitoefening zijner bediening, als verschuldigd aan hem zeiven, aan een ander ambtenaar of aan eenige openbare kas, vordert of ontvangt of bij eene uitbetaling terughoudt hetgeen hij weet dat niet verschuldigd is; 2°. de ambtenaar die in de uitoefening zijner bediening als verschuldigd persoonlijke diensten of leveringen vordert of aanneemt, wetende dat zij niet verschuldigd zijn; 3°. de ambtenaar die in de uitoefening zijner bediening als overeenkomstig de betrekkelijke voorschriften over tot het landsdomein behoorende gronden, waarop Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend, ten nadeele van den rechthebbende beschikt, wetende dat hij daardoor in strijd met genoemde voorschriften handelt. Artikel 426. (1) De ambtenaar die, belast met de bewaking van iemand die op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid is beroofd, hem opzettelijk laat ontsnappen of bevrijdt of bij zijne bevrijding of zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. (2) Indien de ontsnapping, bevrijding of zelfbevrijding aan zijne schuld te wijten is, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 427. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt gestraft: 1°. de ambtenaar, met het opsporen van strafbare feiten belast, die opzettelijk niet voldoet aan de vordering om van eene wederrechtelijke vrijheidsberooving te doen blijken of daarvan aan de hoogere macht opzettelijk niet onverwijld kennis geeft; 2°. de ambtenaar die, na in de uitoefening van zijne bediening kennis te hebben bekomen dat iemand op onwettige wijze van de vrijheid is beroofd, opzettelijk nalaat daarvan onverwijld kennis te geven aan een ambtenaar met het opsporen van strafbare feiten belast. (2) De ambtenaar aan wiens schuld eenig in dit artikel omschreven verzuim te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 428. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden wordt gestraft het hoofd van een gesticht, bestemd tot opsluiting van veroordeelden, voorloopig aangehoudenen of gegijzelden, of van een landsopvoedingsgesticht of krankzinnigengesticht, die weigert te voldoen aan eene wettige vordering om iemand, die in het gesticht is opgenomen, te vertoonen, of om inzage te geven van het register van inschrijving of van de akte waarvan eene algemeene verordening de inschrijving vordert. Artikel 429. (1) De ambtenaar die, met overschrijding van zijne bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij algemeene verordening bepaalde vormen, in de woning of in het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege den rechthebbende aanstondi verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (2) Met gelijke straf wordt gestraft de ambtenaar die, ter gelegenheid eener huiszoeking, met overschrijding van zijne bevoegdheid of zonder inachtneming van de bi] algemeene verordening bepaalde vormen, geschriften, boeken of andere papieren onderzoekt of in beslag neemt. Artikel 430. De ambtenaar die, met overschrijding van zijne bevoegdheid, zicli doet overleggen of in beslag neemt een aan eenige openbare instelling van vervoer toevertrouwden brief, briefkaart, stuk of pakket, of een telegrafisch of telefonisch bericht dat zich in handen bevindt van een ambtenaar der telegrafie of telefonie of van andere personen belast met den dienst van eene ten algemeenen nutte gebezigde telegraaf- of telefooninrichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 431. De ambtenaar van eenige openbare instelling van vervoer die een aan zoodanige instelling toevertrouwden brief, gesloten stuk of pakket opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of den inhoud aan een ander bekendmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Artikel 432. (1) De ambtenaar van eenige openbare instelling van vervoer die een aan zoodanige instelling toevertrouwden brief, briefkaart, stuk of pakket opzettelijk aan een ander dan den rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toeëigent, of den inhoud wijzigt of eenig daarin gesloten voorwerp zich toeëigent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. (2) Indien zoodanig stuk of voorwerp geldswaarde heeft, wordt de toeëigening gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. Artikel 433. De ambtenaar der telegrafie of telefonie of eenig ander persoon belast met liet toezicht op of met den dienst van eene ten algemeenen nutte gebezigde telegraaf- of telefooninrichtiug, wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, indien hij den inhoud van een aan de telegrafie, telefonie of aan zoodanige inrichting toevertrouwd bericht opzettelijk en wederrechtelijk aan een ander bekendmaakt of een telegram of telefonisch bericht opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of den inhoud aan een ander bekendmaakt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren, indien hij een aan de telegrafie of telefonie of aan zoodanige inrichting toevertrouwd bericht of een telegram of telefonisch bericht opzettelijk aan een ander dan den rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zicli toeëigent of den inhoud wijzigt. Artikel 434. De ambtenaar van eenige openbare instelling van vervoer, der telegrafie of der telefonie of eenig ander in artikel 433 bedoeld persoon, die opzettelijk toelaat dat een ander een der in de artikelen 431—433 vermelde feiten pleegt, of dien ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met de straffen en naar de onderscheidingen in die bepalingen vastgesteld. Artikel 435. De ambtenaar die opzettelijk deelneemt, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen, leverantiën of verpachtingen waarover hem op het tijdstip der handeling geheel of ten deele het bestuur of toezicht is opgedragen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. Artikel 436. (1) Hij die, krachtens het voor partijen geldende recht bevoegd tot het voltrekken van huwelijken, iemands huwelijk voltrekt, wetende dat diens bestaand huwelijk of diens bestaande huwelijken een wettig beletsel daartegen opleveren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. (2) Hij die, krachtens het voor partijen geldende recht bevoegd tot het voltrekken van huwelijken, iemands huwelijk voltrekt, wetende dat daartegen eenig ander wettig beletsel bestaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 437. Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 415, 419, 420, 423, 424, 425, 432, laatste lid, en 436, eerste lid, omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 35 n°. 3 en 4 vermelde rechten worden uitgesproken. Titel XXIX. Scheepvaartmisdrijven. Artikel 438. (1) Als schuldig aan zeeroof wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren, hij die als schipper dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, wetende dat het bestemd is of het gebruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen of tegen zicli daarop bevindende personen of goederen, zonder door eene oorlogvoerende mogendheid daartoe te zijn gemachtigd of tot de oorlogsmarine eener erkende mogendheid te behooren; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, hij die, bekend met deze bestemming of dit gebruik, als schepeling dienst neemt op zoodanig vaartuig of vrijwillig in dienst blijft na daarmede bekend te zijn geworden, dan wel tot de bemanning van zoodanig vaartuig behoort. (2) Met het gemis van machtiging wordt gelijkgesteld het overschrijden van de machtiging alsmede het voorzien zijn van machtigingen afkomstig van tegen elkander oorlogvoerende mogendheden. (3) Artikel 89 blijft buiten toepassing. Artikel 439. (1) Als schuldig aan kustroof wordt met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren gestraft, hij die met heliulp van een vaartuig binnen den afstand van minder dan drie Engelsclie zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-Indië daden van geweld pleegt tegen een ander vaartuig of tegen zich daarop bevindende personen of goederen. (2) De afstand van drie Engelsclie zeemijlen wordt gerekend van de laagwaterlijn van de kusten der tot Nederlandsch-Indië behoorende eilanden, alsmede van droogliggende of bij laagwater droogvallende rotsen, banken en riffen, wier laagwaterlijn niet meer dan zes Engelsclie zeemijlen van de naaste kustwaterlijn verwijderd is. Artikel 440. Als schuldig aan strandroof wordt met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren gestraft, hij die aan land, op of in de nabijheid van het strand of van de riviermondingen, na zich met dat doel geheel of gedeeltelijk over zee daarheen te hebben begeven, daden van geweld pleegt tegen zich aldaar bevindende personen of goederen. Artikel 441. Als schuldig aan rivierroof wordt met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren gestraft, hij die op eene rivier met behulp van een vaartuig, na met dat doel op een vaartuig van elders te zijn gekomen, daden van geweld pleegt tegen een ander vaartuig of tegen zich daarop bevindende personen of goederen. Artikel 442. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft, hij die als bevelhebber of aanvoerder dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, wetende dat het bestemd is om gebruikt te worden dan wel dat het gebruikt wordt tot het plegen van een der in de artikelen 439—441 vermelde feiten. Artikel 443. Met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren wordt gestraft, hij die als schepeling dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, wetende dat het bestemd is om gebruikt te worden dan wel dat het gebruikt wordt tot het plegen van een der in de artikelen 439—441 vermelde feiten, dan wel op zoodanig vaartuig vrijwillig in dienst blijft na met de bovenbedoelde bestemming van het vaartuig bekend te zijn geworden. Artikel 444. Indien de in de artikelen 438—441 omschreven daden van geweld den dood van een der zich op het aangevallen vaartuig bevindende of van een der aangevallen personen ten gevolge hebben, worden de schipper, bevelhebber of aanvoerder en zij die aan de daden van geweld hebben deelgenomen, gestraft met de doodstraf, met levenslaijge gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Artikel 445. Hij die voor eigen of vreemde rekening een vaartuig uitrust met de in artikel 438 omschreven bestemming of met het oogmerk om een der in de artikelen 439—441 omschreven feiten te plegen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Artikel 446. Hij die voor eigen of vreemde rekening middellijk of onmiddellijk medewerkt tot het verhuren, vervrachten of verzekeren van een vaartuig, wetende dat het de in artikel 438 omschreven bestemming beeft of bestemd is om gebruikt te worden tot het plegen van een der in de artikelen 439—441 omschreven feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Artikel 447. Hij die een Nederlandscli of Nederlandsch-Tndisch vaartuig opzettelijk in de macht van zeeroovers, kustroovers, strandroovers of rivierroovers brengt, wordt gestraft: 1°. indien liij de schipper is, met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren; 2°. in alle andere gevallen, met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Artikel 448. De opvarende van een Nederlandse!) of NederlandschIndiscli schip die zich wederrechtelijk van het scliip meester maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. Artikel 449. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indiscli schip die het schip aan den eigenaar of de reederij onttrekt en ten eigen bate gebruikt, wordt gestraft met gevang-enisstraf van ten hoogste acht jaren en zes maanden. Artikel 450. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren wordt gestraft de Nederlandsche onderdaan die zonder vergunning van de Nederlandsche Regeering een kaperbrief aanneemt, of als schipper dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, wetende dat het zonder vergunning van de Nederlandsche Regeering voor de kaapvaart bestemd is. Artikel 451. De Nederlandsche onderdaan die als schepeling dienst neemt op een vaartuig, wetende dat het zonder vergunning van de Nederlandsche Regeering voor de kaapvaart bestemd is of gebruikt wordt, of vrijwillig in dienst blijft na die bestemming of dat gebruik te hebben vernomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 452. (1) Hij die in het proces-verbaal eener scheepsverklaring eene valsche opgave doet opnemen aangaande een feit, van welks waarheid de akte moet doen blijken, met liet oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijne opgave in overeenstemming met de waarheid, wordt, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren. (2) Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van de akte als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan. Artikel 453. Wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden, de schipper van een Nederlandsch of Nederlandscli-Indisch schip, die, na den aanvang van de monstering of van het inhuren der schepelingen en vóór het einde zijner verbintenis zich opzettelijk en wederrechtelijk aan het voeren van het schip onttrekt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste eene maand en twee weken, de schipper van een Nederlandsch-Indiscli zeevisschersvaartuig die, na den aanvang van de monstering of van het inhuren der schepelingen en vóór het einde zijner verbintenis, zich opzettelijk en wederrechtelijk aan het voeren van het vaartuig onttrekt. Artikel 454. Wordt gestraft, als schuldig aan desertie vóór den aanvang der reis: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken, de schepeling die opzettelijk en wederrechtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch of INederlandsch-Indisch schip verbonden heeft, niet medemaakt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie weken, de schepeling die opzettelijk en wederrechtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederbindsch-Indisch zeevisschersvaartuig verbonden heeft, niet medemaakt. Artikel 455. Wordt gestraft, als schuldig aan desertie gedurende de reis : 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden, de schepeling die opzettelijk en wederrechtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch of Xederlandsch-Indisch schip verbonden heeft, niet verder medemaakt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste eene maand en twee weken, de schepeling die opzettelijk en wederrechtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandscli-Indisch zeevisschersvaartuig verbonden heeft, niet verder medemaakt. Artikel 456. Wordt gestraft, als schuldig aan desertie na den afloop der reis: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken de schepeling van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indiscli schip, die, na den afloop der reis en vóór het einde zijner verbintenis, zich opzettelijk door wederrechtelijke afwezigheid aan zijne verdere dienstverrichtingen onttrekt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie weken, de schepeling van een Nederlandsch-Indiscli zeevisschersvaartuig die, na den afloop der reis en vóór het einde zijner verbintenis, zich opzettelijk door wederrechtelijke afwezigheid aan zijne verdere dienstverrichtingen onttrekt. Artikel 457. De in de artikelen 454—456 bepaalde straffen kunnen worden verdubbeld, indien twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van samenspanning het misdrijf plegen. Artikel 458. (1) De reeder, boekhouder of schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip of van een Neder* landsch-Indisch zeevisschersvaartuig, die een schepeling in dienst neemt, wetende dat er nog geene maand is verstreken sedert deze zich aan zijne verbintenis voor een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip of voor een NederlandschIndisch zeevisschersvaartuig heeft onttrokken op de wijze in een der artikelen 454—456 omschreven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (2) Niet strafbaar is het feit indien de indienstneming buiten Nederlandsch-Indië geschiedt met toestemming van den Nederlandsclien consul of, zoo die er niet is, op verzoek van de plaatselijke overheid. Artikel 459. (1) De opvarende van een Nederlandsch of NederlandschIndisch schip of van een Nederlandsch-Indisch zeevisschers- vaartuig die aan boord den schipper, of de schepeling die aan boord of in dienst een meerdere in rang feitelijk aanrandt, zich met geweld of bedreiging met geweld tegen hem verzet of hem opzettelijk van zijne vrijheid van handelen berooft, wordt, als schuldig aan insubordinatie, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. (2) De schuldige wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, indien liet misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden eenig lichamelijk letsel ten gevolge hebben; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren en zes maanden, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben; 3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, indien zij den dood ten gevolge hebben. Artikel 4f»0. (1) Insubordinatie gepleegd door twee of meer vereenigde personen wordt, als muiterij, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. (2) De schuldige wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren en zes maanden, indien liet door hem gepleegde misdrijf of de daarbij door hem gepleegde feitelijkheden eenig lichamelijk letsel ten gevolge hebben; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben; 3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren, indien zij den dood ten gevolge hebben. Artikel 4(51. Hij die aan boord van een Nederlandsch of NederlandschIndisch schip of van een Nederlandsch-Indisch zeevisschersvaartuig tot muiterij op dat schip of vaartuig opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Artikel 4(12. Dienstweigering door twee of meer schepelingen van een Nederlandscli-Indisch schip of van een Nederlandsch-Indiscli zeevissehersvaartuig gezamenlijk of teil gevolge van samenspanning gepleegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 46.'{. Wordt gestraft: 1°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden, de schepeling van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch scliip die, na wegens dienstweigering disciplinair te zijn gestraft, bij zijne dienstweigering volhardt; 2°. met gevangenisstraf van ten hoogste eene maand en twee weken of geldboete van ten hoogste zestig gulden, de schepeling van een Nederlandsch-Indisch zeevissohersvaartuig die zich gedurende de reis schuldig maakt aan dienstweigering. Artikel 464. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de opvarende van een Nederlandsch of NederlandschIndisch schip of van een Nederlandsch-Indisch zeevisschersvaartuig: 1°. die opzettelijk niet gehoorzaamt aan eenig bevel des schippers tot herstel der orde aan boord gegeven; 2°. die, wetende dat de schipper van zijne vrijheid van handelen beroofd is, liem niet naar vermogen te hulp komt; 3°. die, kennis dragende van een voornemen tot het plegen van insubordinatie, opzettelijk nalaat daarvan tijdig aan den .schipper kennis te geven. (2) De onder n°. 3 vermelde bepaling is niet van toepassing indien de insubordinatie niet is gevolgd. Artikel 465. De in de artikelen 448, 451, 454—456 en 459—464 bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige aan een der in die artikelen omschreven misdrijven scheepsofficier is. Artikel 466. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip, die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen of zoodanige bevoordeeling te bedekken, hetzij het schip verkoopt, hetzij geld opneemt op het schip, het scheepstoebeliooren of den scheepsvoorraad, hetzij goederen van de lading of van den scheepsvoorraad verkoopt of verpandt, hetzij verdichte schaden of uitgaven in rekening brengt, hetzij het vereisclite dagregister niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften houdt, hetzij bij het verlaten van het schip niet zorgt voor het behoud der scheepspapieren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. Artikel 467. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen of zoodanige bevoordeeling te bedekken, van koers verandert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 468. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip die, buiten noodzaak of in strijd met het voor hem geldende recht, gedurende de reis het schip verlaat en ook aan zijn scheepsvolk daartoe last of vergunning geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren en zes maanden. Artikel 469. (1) De schipper van een Nederlandsch of NederlandschIndisch vaartuig die, buiten noodzaak en buiten voorkennis van den eigenaar of de reederij, handelingen pleegt of gedoogt, wetende dat deze het vaartuig of de lading aan opbrenging, aanhouding of ophouding kunnen blootstellen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. (2) De opvarende die, buiten noodzaak en buiten voorkennis van den schipper, met gelijke wetenschap gelijke lian- delingen pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Artikel 470. De schipper van een Nederlandscli of Nederlandsch-Indisch schip die opzettelijk buiten noodzaak aan een opvarende niet verschaft datgene wat hij verplicht is hem te verschaffen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en aclii maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 471. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandscli-Indisch schip die opzettelijk buiten noodzaak of in strijd met het voor hem geldende recht goederen werpt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 472. Hij die lading, scheepsvoorraad of sclieepsbehoefte, aan boord van een vaartuig aanwezig, opzettelijk en wederrechtelijk vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden. Artikel 47.1. De schipper die de Nederlandsclie vlag voert wetende dat hij daartoe niet gerechtigd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden Artikel 474. De schipper die opzettelijk door het voeren van eenig onderscheidingsteeken aan zijn vaartuig den schijn geeft alsof het een Nederlandscli oorlogsvaartuig ware, een vaartuig der gouvernementsmarine, of een loodsvaartuig in NederlandschIndische wateren of zeegaten dienst doende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 475. Hij die buiten noodzaak op een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip optreedt als schipper, stuurman of machinist, wetende dat hem door het bevoegd gezag de bevoegdheid is ontnomen om als zoodanig hetzij op een Nederlandscli hetzij op een Nederlandsch-Indisch schip te varen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Artikel 476. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch schip die zonder geldige reden weigert te voldoen aan eene wettelijke vordering om een beklaagde of veroordeelde benevens de tot zijne zaak betrekkelijke stukken aan boord te nemen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 477. (1) De schipper van een Nederlandsch of NederlandschIndisch schip die een beklaagde of veroordeelde, dien hij op. eene wettelijke vordering aan boord genomen heeft, opzettelijk laat ontsnappen of bevrijdt, of bij zijne bevrijding of zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. (2) Indien de ontsnapping, bevrijding of zelfbevrijding aan zijne schuld is te wijten, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Artikel 478. De schipper van een Nederlandsch of Nederlandsch-Indisch vaartuig die aan vaartuigen, schippers of opvarenden, wetende dat zij in nood zijn, niet zoodanige hulp verleent als waartoe hij bij machte is, zonder zijn vaartuig, de opvarenden of zich zeiven aan ondergang bloot te stellen, wordt, indien de nood het gevolg is van aanvaring of aandrijving met het vaartuig waarover hij bevel voert, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Artikel 179. Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 438— 449, 466 en 467 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 35 n°. 1—4 vermelde recliten worden uitgesproken. Titel XXX. Begunstiging. Artikel 480. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zestig gulden wordt gestraft: 1°. als schuldig aan heling, hij die eenig voorwerp waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf is verkregen, koopt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt, of uit winstbejag verkoopt, in ruil geeft, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt; 2°. liij die uit de opbrengst van eenig voorwerp waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf is verkregen, voordeel trekt. Artikel 481. (1) Hij die een gewoonte maakt van het opzettelijk koopen, inruilen, in pand nemen, bewaren of verbergen van door misdrijf verkregen voorwerpen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. (2) De schuldige kan worden ontzet van de in artikel 35 n°. 1—4 vermelde rechten en van de uitoefening van liet beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft. Artikel 482. De in artikel 480 omschreven feiten worden, indien het misdrijf, waardoor het voorwerp is verkregen, is een der misdrijven omschreven in de artikelen 364, 373 en 379, als lichte begunstiging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden. Artikel 483. Hij die eenig geschrift of eenige afbeelding uitgeeft van strafbaren aard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten lioogste een jaar en vier maanden of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden, indien: 1°. de dader noch bekend is, noch op de eerste aanmaning na den rechtsingang is bekend gemaakt; 2°. de uitgever wist of moest verwachten, dat de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd zou zijn. Artikel 484. Hij die eenig geschrift of eenige afbeelding drukt van strafbaren aard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en vier maanden of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten lioogste driehonderd gulden, indien: 1°. de persoon op wiens last het stuk gedrukt is noch bekend is, noch op de eerste aanmaning na den rechtsingang is bekend gemaakt; 2°. de drukker wist of moest verwachten, dat de persoon op wiens last het stuk gedrukt is, op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd zou zijn. Artikel 485. Indien de aard van het geschrift of de afbeelding een misdrijf oplevert dat alleen op klachte vervolgbaar is, kan de uitgever of drukker in de gevallen der beide voorgaande artikelen alleen vervolgd worden op klachte van hem tegen wieu dat misdrijf gepleegd is. Titel XXXI. Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen. Artikel 486. De in de artikelen 127, 204, eerste lid, 244—248, 253—260, 263—268, 272. 274, 362, 363, 365, eerste, tweede en derde lid, 368, eerste lid en het tweede lid voor zoover daarin naar het tweede en derde lid van artikel 365 wordt verwezen, 369, 372, 374, 375, 378, 380, 381—383, 385—388, 397, 399, 400, 402, 415, 417, 425, 432, laatste lid, 452, 466, 480 en 481 bepaalde gevangenisstraf, alsmede de tijdelijke gevangenisstraf op te leggen krachtens de artikelen 204, tweede lid, 365, vierde lid, en 368, tweede lid voor zoover daarin naar het vierde lid van artikel 365 wordt verwezen, kan met een derde worden verhoogd, indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert de schuldige hetzij eene tegen hem wegens een der in die artikelen omschreven misdrijven uitgesproken gevangenisstraf, hetzij eene wegens diefstal, verduistering of bedrog krachtens de militaire wetten uitgesproken straf geheel of ten deele heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden; of indien tijdens het plegen van het misdrijf het recht tot uitvoering dier straf nog niet is verjaard. Artikel 487. De in de artikelen 109, 130, eerste lid, 131—133, 140, eerste lid, 141, 170, 213, 214, 338, 341, 342, 344, 347, 348, 351. 353—355, 438—443, 459 en 460 bepaalde gevangenisstraf, alsmede de tijdelijke gevangenisstraf op te leggen krachtens de artikelen 104, 105, 130, tweede en derde lid, 140, tweede en derde lid, 339, 340 en 444, kan met een derde worden verhoogd, indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert de schuldige hetzij eene tegen hem wegens een der in die artikelen omschreven misdrijven uitgesproken gevangenisstraf, hetzij eene wegens gewelddadig verzet tegen of mishandeling van meerderen in rang of schildwachten, of van geweldenarijen tegen personen krachtens de militaire wetten uitgesproken straf geheel of ten deele heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden; of indien tijdens het plegen van het misdrijf liet recht tot, uitvoering dier straf nog niet is verjaard. Artikel 488. Do in de artikelen 134—138, 142 144, 207, 208, 310—321, 483 en 484 bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien tijdens liet plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert de schuldige eene tegen Item wegens een der in die artikelen omschreven misdrijven uitge- sproken gevangenisstraf geheel of ten deele heeft ondergaan, of sedert die straf hein geheel is kwijtgescholden; of indien tijdens het plegen van het misdrijf liet recht tot uitvoering dier straf nog niet is verjaard. DERDE BOEK. Overtredingen. Titel I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van personen en goederen en de openbare gezondheid. Artikel 489. (1) Baldadigheid tegen personen of goederen, waardoor gevaar, nadeel of ongerief kan worden teweeggebracht, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste drie dagen worden opgelegd. Artikel 490. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft: 1°. hij die een dier aanhitst op een mensch of op een dier dat bereden wordt, voor een rij- of voertuig gespannen is of een last draagt; 2°. hij die een onder zijne hoede staand dier, wanneer het een mensch of een dier dat bereden wordt, voor een rij- of voertuig gespannen is of een last draagt, aanvalt, niet terughoudt ; 3°. liij die geene voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijne hoede staand gevaarlijk dier; 4°. hij die gevaarlijke wilde dieren houdt zonder aan het hoofd van plaatselijk bestuur of den door dezen aangewezen ambtenaar daarvan kennis te geven, of die de voorschriften door dat hoofd of dien ambtenaar te dien aanzien gegeven, niet naleeft. Artikel 491. Met geldboete van teil hoogste vijftig gulden wordt gestraft: 1°. liij die een voor zich zeiven of voor anderen gevaarlijken krankzinnige op wien hij verplicht is toezicht te • houden, onbewaakt laat rondwaren; 2°. hij die een kind waarop hij verplicht is toezicht te houden, onbewaakt laat zoodat daardoor gevaar ontstaat voor het kind zelf of voor anderen. Artikel 492. (1) Hij die, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert, hetzij in het openbaar het verkeer belemmert of de orde verstoort, hetzij eens anders veiligheid bedreigt, hetzij eenige handeling verricht waarbij, tot voorkoming van gevaar voor leven of gezondheid van derden, bijzondere omzichtigheid of voorzorgen worden vereisclit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke of de in artikel 536 omschreven overtreding onherroepelijk is geworden, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee weken. Artikel 493. Hij die wederrechtelijk op den openbaren weg een ander in zijne vrijheid van beweging belemmert of met een of meer anderen zich aan een ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarden wil blijft opdringen of hem op hinderlijke wijze blijft volgen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Artikel 494. Met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft: 1°. hij die niet zorgt dat eene door hem of op zijn last op een openbaren weg gedane op- of uitgraving of een door hem of op zijn last op den openbaren we> V. Misdrijven tegen de openbare orde 154—181 >» VI. Tweegevecht 182—18G >> VII. Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht 187—206 ,, VIII. Misdrijven tegen het openbaar gezag 207—241 ,, IX. Meineed 242—243 ,, X. Muntmisdrijven 244—252 ,, XI. Valschheid in zegels en merken 253—262 „ XII. Valschheid in geschriften 263—276 ,, XIII. Misdrijven tegen den burgerlijken staat 277—280 ,, XIV. Misdrijven tegen de zeden 281—303 ,, XV. Verlating van hulpbehoevenden 304—309 ,, XVI. Beleediging 310—321 ,, XVII. Schending van geheimen 322—323 „ XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid 324—337 ,, XIX. Misdrijven tegen het leven ge- richt 338—350 ,, XX. Mishandeling 351—358 ,, XXI. Veroorzaken van den dood of van lichamelijk letsel door schuld ... 359—361 XXII. Diefstal 362—367 ,, XXIII. Afpersing en afdreiging 368—371 XXIV. Verduistering 372—377 XXV. Bedrog 378—395 ,, XXVI. Benadeeling van schuldeischers of rechthebbenden 396—405 m vvtt . aiujiei Iitel livll. Vernieling of beschadiging van goederen 406—412 ,, XXVIII. Ambtsmisdrijven 413 437 ,, XXIX. Scheepvaartmisdrijven 438 479 XXX. Begunstiging 480^-485 ,, XXXI. Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende titels gemeen 486—488 DhRDE BOEK. — Overtredingen. 1 Itel I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van personen en goederen en de openbare gezondheid 489—502 » II. Overtredingen betreffende de openbare orde 503—520 ,, III. Overtredingen betreffende het openbaar gezag 521—528 ,, IV. Overtredingen betreffende den burgerlijken staat 529—530 ,, V. Overtreding betreffende hulpbehoevenden 531 ,, VI. Overtredingen betreffende de zeden 532—547 ,, VII. Overtredingen betreffende de veldpolitie 548—551 ,, VIII. Ambtsovertredingen 552 559 ,, IX. Scheepvaartovertredingen 560 566