ONDERZOEK naar de moeilijkheden ondervonden BiJp|e: Uitvoering $$&n openbare werken in nederlandsch-indië door .tusschenkomst van aannemers. ri-GRAYENHAGE — TER ALG'EMEENE L AN DSD RUKKER" IJ — 1015... BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN. Uit de boekverzameling der voormalige Ned.-Ind. Bestuursacademie. Bruikleen van het Departement van Koloniën. Juli 1923. ONDERZOEK NAAR DE MOEILIJKHEDEN ONDERVONDEN BIJ DE UITVOERING VAN OPENBARE WERKEN IN NEDERLANDSCH-INDIË DOOR TUSSCHENKOMST VAN AANNEMERS. 'S-GRAVENHAGE — TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ — 1915. J VOORBERICHT. De Commissie die bij beschikking van den Minister van Koloniën van 3 Februari 1914, Afdeeling A* n°. 3, werd belast met eene zending naar Nederlandsch-Indië, ten einde den Gouverneur-Generaal onder meer van advies te dienen nopens het gebruik maken van de tusschenkomst van aannemers voor de uitvoering van Gouvernementswerken daar te lande en de oplossing der moeilijkheden, bij de toepassing van die werkwijze aldaar ondervonden, heeft, ingevolge een daartoe van den Landvoogd ontvangen opdracht, in de eerste plaats een onderzoek ingesteld naar de door die aannemers ingebrachte klachten en bezwaarschriften. De met dat onderzoek verband houdende bescheiden zijn — voor zoover zij betrekking hebben op de klachten en bezwaarschriften van de aannemers van de havenwerken te Makasser, Semarang en Tandjong Priok en de torpedoboothaven te Soerabaja en voor zoover zij voor een goed overzicht van de zaak noodig zijn — in de drie deelen van dit werk afgedrukt. Het onderzoek naar de klachten van den aannemer van de havenwerken te Soerabaja is nog niet geheel beëindigd; zoodra dat het geval zal zijn, zullen de daarop betrekking hebbende bescheiden, zoomede het algemeen verslag van de bovengerjoemde Commissie in een volgende uitgaven worden openbaar gemaakt. 's Gravenhage, Januari 1915. DEEL I. Bestekken der uit te voeren havenwerken en bezwaarschriften der bij die werken betrokken aannemers. Wijzigingen vóór de besteding in zwart. Wijzigingen na de besteding in rood. BESTEK EN VOORWAARDEN voor de uitvoering van het werk: „Het maken van de uitbreiding van de havenwerken te Makasser, met verschillende bijbehoorende werken." L.9 X > zoolang het werk buiten bemoeienis van den Gewestelijken Waterstaatsdienst wordt uitgevoerd, EERSTE APDEELING. Art. U Aantal perceelen. De aanbesteding geschiedt a forfait in één perceel. Art. 2. Algemeene voorwaarden. De algemeene voorwaarden voor de uitvoering bij aanneming der werken, onder beheer van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij Gouvernements besluit van 2 Januari 1892, n°. 11, gewijzigd en aangevuld bij de Gouvernements besluiten van 23 Augustus 1894, n°. 5; 8 September 1895, n°. 2; 2 Mei 1901, n°. 9; 27 Augustus 1904, n°. 6; 23 Januari 190|^n0. 23 en 16 November 1909, n°. 21, zijn van kracht en verbindend voor den aannemer, alsof zij in dit bestek woordelijk waren opgenomen voor zoover zij daarop van toepassing en daarin niet gewijzigd zijn. Deze algemeene voorwaarden worden in dit bestek door de letters A. V. aangeduid. Art. 3. Wijziging van de algemeene voorwaarden. Waar in de algemeene voorwaarden wordt gesproken van Chef der Waterstaatsafdeeling of Eerstaanwezend Ambtenaar der Burgerlijke Openbare Werken wordt T daarvoor gelezen Directie van het werk. nnnr s nimntin imn w ™n,-ir" mni-rinn »^tn.n ,^ a .^rir,^ ft-f hrv-onTrohcrr Art. 4. Peil. Als peil wordt aangenomen het Makasser havenpeil (M. H. P.), dat reeds in de nabijheid van het werk is vastgelegd en door de Directie nader plaatselijk zal worden aangewezen. Art. 5. Eenheidsprijzen. De eenheidsprijzen voor de berekening van meer of minder werk bedragen: 1 M1. caison van gewapend beton voor den kaaimuur voor groote zeeschepen, vanaf den voet op 14.20 M. min M. H. P. tot de hoogte van dagelijksch laagwater op 2.90 M. min M. H. P.; gevuld met beton en zand in het werk. f 1150.— 1 M', MaüUHia kalhyloyn, gulHVüid mi vuiwmkl lil do btuitlugau unübi water .... 2.25 1 M3. Madoera kali steen, gesorteerd vooi metselwerk, geleverd op den vasten wal 2.50 1 „ groote stukke ï Madoera kalksteen, e Jsorteerd voor deksteei.... 3.— 1 „ Madoera kalk steen, geleverd voor c 3 steenbezetting der g ooiingen langs de hs renkom 2.— 1 „ puin van Ma< oera kalksteen voor h< t puinbed van de stee tglooiing 1.75 1 „ Bangil grind 5.— 1 „ Singalan grim 2.75 1 „ Bangil steen 4.50 1 „ Brantas zand voor metselwerk, onge vasschen 1.25 1 „ Roode cemenl 6.— 1 „ Stuifkalk, gel Luscht 6.— 1000 halrstAftTipn I - 1 1 . . . 14.— 1 K.Gr. ijzer, verwerkt in de caissons van gewapend beton 0.14 1 M', djafetóa heutc& dolkon tot & M. longto on 80 oiMi omtrok; eomoton op 1 M. va i den kop .... 30.— 1 „ djattie hout roor de bekisting, voo • het maken van de g swapend betuiiLUiisli utlies ' 10. I , vervoeren 1000 K.G. Portlandcement, geleverd op het werk 32.60 1 M8. steenglooiing bijwerken 0.25 1 Ms. opbaggeren J_ en storten naar eene door de Directie aangewezen stortplaats over niet meer dan 2000 M. afstand 0.20 1 „ zandaanplemping achter de kaaimuren tot over een afstand van 150 M1. achter de kaaimuren 0.40 DainljuuLakuii mu Gt feot 0 ll\ longto on 7itot 10 o.M. middollijn, por otuk (AM Bamboestaken van i tot 3 M1. lengte en 8 tot 10 c.M. middellijn, )er stuk 0.15 1 M3. grof bamboe vlechtwerk .... 0.20 Arbeidsloonen 1 timmerman, per c ag *• 1 smidsbaas, „ „ • • 2- Overige bazen, „ „ 1 koeli, „ „ °-40 1 mandoer, „ „ *■ T^nmpflPschft ynnrweilcers \ —. . .| . . . 5.— De eenheidsprijzen voor meer en minder werk, waarvoor in dit artikel geen afzonderlijke cijfers worden genoemd, worden door de Directie berekend met de hierboven genoemde eenheidsprijzen als basis naar de grondslagen voor de samenstelling van de begrootingen, ten dienste van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, zooals vastgesteld bij beschikking van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 10 Juni 1905, N°. 8732 A. L of in vaten, -| zuiver, zoet water. X door de Directie Art. 6. Bouwstoffen. De op het werk gebrachte portlandcement zal door of vanwege de Directie worden gekeurd. Natuur- of ijzerportlandcement, alsmede cement vermengd met slakkenmeel of andere bijmengsels kunnen voor dit werk niet in aanmerking komen. De naam van de firma, de plaats van herkomst, alsmede het merk van de fabriek, waar de cement vervaardigd is, moeten worden opgegeven. Bij elke partij moet een behoorlijk gewaarmerkt bewijs van herkomst, afgegeven door de Directie van de betrokken fabriek, worden overgelegd. De portlandcement moet zijn langzaam bindend; tusschen het tijdstip van aanmaken en het einde van den bindtijd mag niet minder dan 5 uren en niet meer dan 7Va uur verloopen. De beproeving zal plaats hebben, zooals de Directie dat noodig zal oordeelen. Daarbij moet de cement voldoen aan de bepalingen van de „Deutsche Normen für einheitliche Lieferung und Prüfung von Portland-Zement, von December 1909", met dien verstande, dat zoowel de proeven met luchtverharding als die met verharding onder water, aan de gestelde eischen moeten beantwoorden. Bovendien zullen met het oog op de volumebestendigheid, ook de kookproef, alsmede de Le Chatelier-proef, gunstige resultaten moeten opleveren. Eene abnormale chemische samenstelling kan tot afkeuring aanleiding geven; een en ander ter beoordeeling van de Directie. Het soortgelijk gewicht van de portlandcement mag, na gloeiing, niet minder bedragen dan 3.10. Versche portlandcement mag niet worden geleverd; deze moet minstens gedurende één maand op de fabrieken zijn opgeslagen geweest. Indien de portlandcement uit Europa wordt betrokken, zal het vervoer moeten geschieden met eene der booten van de Maatschappij „Nederland" of van de Rotterdamsche Lloyd, tenzij de aannemer de lading per extraschip, alleen voor het cementvervoer bestemd, wil vervoeren. In elk geval zal de cement dan vooraf vanwege het Departement van Koloniën worden gekeurd. De ambtenaar, onder wiens verantwoordelijkheid deze keuring zal geschieden, heeft te allen tijde het recht van toegang voor zich of een gevolmachtigde tot de fabrieken, ter beoordeeling van de wijze van fabricage; hij kan desgewenscht de zakken, van zijnentwege doen verzegelen. De portlandcement moet geleverd worden in behoorlijk verzegelde zakken |__ welke tevens van het fabrieksmerk moeten voorzien zijn. Iedere zak moet 50 K.G. netto inhouden. Behalve de „Deutsche Normen" zijn de „Algemeene Voorschriften", vastgesteld bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 1 Februari 1901, Ia X, Afd. Waterstaat T, op de keuring enz. van de portlandcement van toepassing en verbindend voor den aannemer, voor zoover door de bepalingen in dit artikel niet van deze voorwaarden is afgeweken. Het ijzer en staal moeten voldoen aan de voorschriften betreffende de aanbesteding en levering van ijzerwerken met toebehooren, vastgesteld bij resolutie van den Minister van Koloniën van 13 Juni 1910, T. B., N°. 14. Het grind voor stampbeton moet zuiver en schoon, voldoende hard, niet kleiner dan 0.007 M. en niet grooter dan 0.03 M. zijn. Het zand moet zuiver, scherp, rivierzand zijn. Het voor den bouw benoodigde water moet zijn —| "nn tic Prinlr.-.-atciIcijiu0. De ijzeraardenbuizen moeten afkomstig zijn van eene gunstig bekende fabriek, ter beoordeeling van de Directie. Art. 7. Gewapend beton. Van al de onderdeden der werken in gewapend beton moeten de teekeningen vóór en tijdens de uitvoering j_ worden goedgekeurd; deze teekeningen zullen opgaven van afmetingen en van de bewapening zoo gedétailleerd mogelijk bevatten. De aan- |— , stukken f" in geen geval binnen acht dagen nadat het laatste gedeelte van het te ontkisten stuk is gebetonneerd, mits de mortel van 1 deel portlandcement en 3 deelen zand na die periode minstens een trekvastheid bezitte van 15 K.G. (Schrijven Dir. B. O. W. d.d. 24-5,'13, n°.8622/H.W.) J—| door de Directie wordt hoodig geacht, nemer is betreffende de geheele uitvoering der betonwerken verplicht de voorschriften der Directie met de uiterste zorgvuldigheid op te volgen. Overigens wordt het navolgende bepaald: a. Menging van de beton. De samenstellende deelen moeten zoo volkomen mogelijk in drogen toestand worden dooreengemengd; daarna kan, onder langzame toevoeging van water, de aanmaak, hetzij uit de hand door middel van harken en omzetten op een volkomen waterdichten vloer, hetzij machinaal geschieden in een mengtoestel, ter goedkeuring van de Directie. De aldus gemengde beton moet in elk geval binnen een half uur na de toevoeging van het water ter bestemde plaatse verwerkt zijn. De Directie kan de te gebruiken hoeveelheid water nader voorschrijven in verband met den toestand der bouwstoffen en de geaardheid van het werk. b. Bewerking van het ijzer. Het staafijzer moet nauwkeurig volgens het aangegeven beloop worden gebogen, voordat het ter plaatse wordt aangebracht. De uiteinden moeten worden bewerkt met klauw of haaks omgebogen eind. Roestkorsten of andere verontreinigingen moeten vóór het gebruik worden verwijderd. c. Bekisting. De bekisting moet volkomen dicht zijn en zoodanig worden samengesteld, dat bij het stampen niet de minste veering of zakking worde waargenomen en overigens zóo worden ingericht, dat bij het lossen geen geweld op de cpnstructie wordt uitgeoefend. Het lossen van stempels |— en bekisting mag niet geschieden zonder machtiging der Directie en f"nie,L biunui 11 du^en nu afloop van hot botonnooron) mot uitnondoring ¥an sluLlui m sluiiyOi, wulki lujL na 1 nullen mo^on woi'don T,r0»wijdordi d. Bewapening. De plaats der staven moet nauwkeurig in overeenstemming zijn met de détailteekeningen. Ten minste 24 uur voordat het betonneeren van eenig onderdeel zal aanvangen, moet aan de Directie daarvan kennis worden gegeven, zoodat deze zich behoorlijk kan overtuigen, dat het ijzer op de juiste plaats en tot de vereischte hoeveelheid aanwezig is. Tijdens het stampen moet de uiterste zorg worden gedragen, dat de plaats van de staven en beugels geen verandering ondergaat. Is dit laatste niettemin toch geschied, dan moet de beton, voor zoover zulks |iuüdig io,|worden gesloopt en het werk naar eisch opnieuw worden gemaakt. Voor het op juisten afstand houden van de evenwijdige netten, moeten hier en daar beugeltjes van rond ijzer, zwaar 6 m.M., worden aangebracht. Te rekenen is op ongeveer één beugeltje per M2. Lasschen van staven moeten zooveel mogelijk worden vermeden. Waar zij noodzakelijk blijken, zullen, indien de Directie zulks noodig oordeelt, de staven over eene lengte van minstens 40 maal de dikte voorbij elkaar moeten steken. De voorgeschreven beugels moeten vast aansluiten aan de staven, welke zij omklemmen moeten. e. Stampen. De beton moet op de bewapening en in de bekisting worden gelegd of zachtjes geschud (niet geworpen van eene hoogte) op de plaats, waar het gestampt moet worden. Het stampen moet geschieden in lagen, welke na het stampen hoogstens 7 c. M. dik zijn en zoodanig, dat reeds gestampte lagen niet worden losgestooten. De stampers moeten zijn van ijzer; de vorm moet zoodanig zijn als de aard van het werk vereischt. Alle ruimten moeten goed met specie worden opgevuld. f. Aansluiting der deelen. Zooveel mogelijk moet het werk onafgebroken worden voortgezet. Ingeval dit echter niet mogelijk mocht zijn, moet de reeds verharde oppervlakte, na zorgvuldige reiniging en verzadiging met water, met ^een mortel van 1 deel cement op 1% deelen zand worden vertind, voordat met het~stampen van de nieuwe laag wordt begonnen. g. Uitvoering. De met de uitvoering belaste personen moeten ervaren zijn in de uitvoering van werken m gewapend beton, waarvan desverlangd de noodige bewijzen worden overgelegd. h. Afdekken. De voltooide deelen der constructie moeten tegen inwerking van zonnewarmte en weersinvloeden worden beschut en volgens aanwijzing der Directie voldoende vochtig worden gehouden; een en ander tot de aanaarding zal zijn voltooid Alle wanden van de caissons moeten, voor zoover zij met grond of zand in aan. rakmg komen, twee maal worden gekoolteerd. Alle vloeren, wanden, schotten, enz. van de caissons moeten in sterke stampbeton worden uitgevoerd en voorzien worden van eene bewapening van getrokken ijzer De sterke stampbeton moet bestaan uit 1 deel cement, 1% deelen grof zand en 2y, deelen grind. De Directie behoudt zich het recht voor om, desverlangd, de toevoeging van eene door haar te bepalen hoeveelheid tras bij de stampbeton voor te schrijven Bij het maken van de betonmengsels moet de hoeveelheid cement door weging worden bepaald, zullende daarbij worden aangenomen, dat 135 KG cement eeliik staat met 1 H.L. droog gemeten. g JK Art. 8. Onderzoek der bouwstoffen. De kosten van het onderzoek der bouwstoffen alsmede van de door de Directie gewenschte proefstukken van de werken in gewapend beton, komen ten laste van den aannemer. De aannemer moet het door de Directie noodig geachte materieel en personeel verschaffen voor de weging en beproeving der bouwstoffen en proefstukken van gewapend beton. Blijft de aannemer in gebreke hieraan te voldoen binnen 2 v 24 uren na den door de Directie schriftelijk vastgestelden datum, dan zullen de proeven vanwege de Directie worden verricht en worden de daaraan verbonden kosten bij den eerstvolgenden betalingstermijn in mindering gebracht. Art. 9. Tijd van oplevering. De aannemer moet dadelijk na bekomen gunning met de uitzending en de bestelling van het benoodigd personeel en materieel aanvangen; hiermede, zoowel als met de latere uitvoering op de meest krachtige wijze voortgaan en het geheele werk |- gunning binnen 2y2 jaar na den datum der fcnc cl keuring opleveren. Tot 6 maanden na de voltooiing blijft het geheele werk in onderhoud en voor risico van den aannemer, ook al zijn inmiddels gedeelten van het werk in gebruik genomen. Gedurende dezen onderhoüdstermijn moet de aannemer alle ontstane gebreken voor zijne rekening en volkomen ten genoege van de Directie herstéllen. Art. 10. Betaling, Boete en premie. De betaling zal geschieden in twintig termijnen, elk groot y„0 der aannemingssom na aftrek van 5 % voor onderhoud. Zij zullen worden uitbetaald naar gelang van de vordering der werken ter beoordeeling van de Directie, en wel: de 1ste termijn, als y80 gedeelte van het werk is uitgevoerd; '• 2de » » 2/so n n ,, zijn „ ; » 3de » » Vso » » „ „ zijn „ ; enz. „ 20ste „ „ het geheele werk voltooid is. De resteerende 5 % zal worden betaald bij het einde van den onderhoudstermijn, als de aannemer aan al zijne verplichtingen heeft voldaan. "1 vyf en twintigste deel —| of de laatste termijnen |*" in duplo De boeten zullen voor eiken dag te late oplevering f 250 bedragen; daarentegen zal een premie van f 200 worden uitgeloofd voor eiken dag, ,dat de oplevering eerder plaats heeft dan den daarvoor vastgestelden datum. Het bedrag dezer boeten of dat dezer premiën zal elk voor zich nooit meer dan een ^ ™jf*;c°fo der aannemingssom kunnen bedragen. De hiervoren bedoelde boeten of premiën zullen worden verrekend bij den laatsten termijn —| van betaling, alnoo voorafgaande aan dien van den onderhoudstermijn. Tot het houden van aanteekeningen, vermeldende de vorderingen van het werk, wordt door de Directie wekelijks een staat f opgemaakt, die door den aannemer of zijn gemachtigde voor „gezien en aangenomen" geteekend wordt. De rekeningen moeten worden ingediend op het kantoor van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te Makasser. De betalingen zullen plaats hebben binnen 4 weken nadat de rekeningen door de Directie voor accoord zijn af geteekend. Art. 11. Wijze van uitvoering en volgorde der werkzaamheden. De aannemer is verplicht tijdig vóór den aanvang van het werk uitgewerkte plannen met toelichting betreffende de wijze van uitvoering en de daarvoor aan te wenden middelen, alsmede de volgorde dei werkzaamheden, aan de goedkeuring der Directie te onderwerpen. Deze goedkeuring ontheft den aannemer in geenendeele van de verantwoordelijkheid, noch ook van de verplichting, om de werken naar den eisch uit te voeren. Art. 12. Voorziening in de gemeenschap en de afwatering. De voorziening in de gemeenschap en de afwatering van de in uitvoering zijnde werken, gebouwen, magazijnen, werkplaatsen en opgehoogde terreinen, moet ten genoege van de Directie plaats hebben. Art. 13. In gebruik nemen van werken. De aannemer zal hebben te gedoogen: 1°. dat de werken, welke naar het oordeel der Directie voldoende gevorderd zijn, in gebruik worden genomen; 2°. dat aan personen, vaartuigen en dieren overgang wordt verleend over door de Directie aan te wijzen gedeelten van de in uitvoering zijnde werken. Een en ander zal den aannemer geen recht geven op vergoeding of op schadeloosstelling en ontheft hem niet van de verplichting om de werken op den bepaalden tijd gereed te hebben en die te onderhouden. Art. 14. Schade. Hooge of stormvloeden worden niet gerekend onder buitengewone omstandigheden bedoeld in art. 64 der A.V. Het herstel aan alle dientengevolge aan de werken ontstane schade is voor rekening van den aannemer. Schade aan de kunstwerken ontstaan door het gebruik, bedoeld in art. 13 ot door het scheepvaartverkeer en waarvan de aannemer kan aantoonen, dat zij niet te wijten is aan de wijze van uitvoering, is niet te zijnen laste. Tot het houden van kantoor zullen dc ar den aannemer daarto $ geschikte gebouwen ter beschikking van de Directie en haar pi rsoneel van toezicht v orden gesteld. De plaats deze- gebouwen, waarvan de gezamenlijke oppei vlakte circa 150 Ms. bedraagt, wordt in iverleg met de Directie bepaald. De aannemer : orgt voor het noodige kantoormeubilair in dii gebouwen, alsmede voor bewaking, vers trekken van drink- en huishoudwater, bedieni ïg, teeken- en schrijfbehoeften, enz. en telefonische gemeensc] ap met het werk en aansluiting aan het plaatselijk telefoonn )t, zoomede voor ondei boud. De hiervoren gi noemde kantoorgebouv en, alsmede het meubi air, voor welk laatste door den aannemei op een bedrag van f 2000.— moet worden £ srekend, gaan direct in eigendom aan 1 at Gouvernement ovei en komen ten dienste van het beheer der havonworiaen vm iiakaseori I I Ai L| 1*J. Kantoor voo de Directie. Art. 16. Verlichting. De aannemer draagt zorg voor de goede verlichting, ten genoege van de Directie, van alle tot het werk behoorende gebouwen, werkplaatsen, magazijnen, tijdelijke werken, vaartuigen, enz., alsmede van de werkterreinen, voor zoover deze niet reeds voor de havenexploitatie in gebruik worden genomen. De aannemer wordt van de in dit artikel bedoelde verplichting ontheven voor terreinen of gebouwen, waar reeds van wege de Directie of op andere wijze in de verlichting wordt voorzien. Art. 17. Algemeene verplichtingen. Db aamnjmm 'izuigl vuui dag- bu ■atlilvHiblljvbii In daaiiun gubdilklB vaai- tuigen voor het tc azichthoudend persone< 1 te water en voor de goede communicatie mot don vaoton wilh ■ ' De aannemer moet volgens aanwijzing en naar goedkeuring der Directie de benoodigde loodsen, keten, enz. plaatsen voor berging van eigen materialen, benevens een schaftlokaal ten behoeve der werklieden. Het opslaan van deze gebouwtjes, alsmede het maken van hulpwerken, mag op Gouvernementsgrond geschieden. Alle schade deswege aan de Rijks eigendommen toegebracht komt ten laste van den aannemer, evenals het ten genoege van de Directie weder in orde brengen van de ingenomen terreinen na de opruiming van de loodsen, keten, werkplaatsen, hulpwerken, enz. Het bouwterrein moet, ter plaatse waar de Directie zulks mocht verlangen, van den openbaren weg en de aangrenzende terreinen worden afgescheiden met soliede houten schuttingen van minstens 2 M. hoogte. Alle gereedschappen, stellingen, enz., benoodigd voor dezen bouw, of welke de Directie voor onderzoek als anderszins meent noodig te hebben, moeten steeds en in orde aanwezig zijn. Behoudens de in dit bestek of in de A. V. bepaalde hulpmiddelen, moeten zich te allen tijde op het werk bevinden: een waterpasinstrument met baken en waterpaspiketten, een équerre, de noodige jalons en meetlatten, peilgereedschappen, enz. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, moeten alle materialen, benoodigd voor het uitvoeren van de in dit bestek omschreven werken, door den aannemer op het werk worden geleverd. De aannemer moet het werk voor zijne rekening, ten name en ten behoeve van den Staat, tegen brandschade doen verzekeren, tegen zoodanig bedrag als de Directie zal bepalen; het bewijs daarvan stelt hij onder hare bewaring. De verplichtingen, bij de wet en andere verordeningen voorgeschreven, zijn geheel ten laste 'van den aannemer. Alle schade, aan eigendommen van het Gouvernement of van particulieren door de uitvoering van het werk toegebracht, komt geheel voor zijne rekening. «uwiuuiui iluuL vuui zlJiiL lukmilni mi ümkwuik iuui lifJiillJbLBii, iUg- ivyuk- en maand-rapporter, enz. laten vervaard! jen. Eveneens komt vc )r rekening van den aannemer de lever ng van alle op het verk benoodigde admii istratie-, teeken- en De aannemer neemt alle maatregelen in het belang van het verkeer en de veiligheid, die de Directie noodig oordeelt. De aannemer moet toelaten, dat werkzaamheden door het Gouvernement of door hen, aan wie het deze opdraagt, op of in de nabijheid van het bij dit bestek omschreven werk worden uitgevoerd. Hij is verplicht alle belemmering, die van zijne zijde met betrekking tot de uitvoering'van zulke werken bestaan, onmiddellijk weg te ruimen. In geval van oneenigheid tusschen de aannemers of uitvoerders dezer verschillende werken beslist de Directie in hoogste ressort. |- 19 Augustus 1910 n°. 11996 H. W. Al ll 18. 1 ^ aartuigen ter beschi feking van de Direct e. Tot het houder van toezicht en voor ie controle van het w< rk, alsmede voor het verrichten van de noodige peilingen en .pnemingen, moeten d< or den aannemer de noodige vaartuigen, voorzien van het vere schte personeel en mat deel, ter beschikking van de Directie wo: den gesteld, alsmede e m goed ingerichte zeev ^aardige stoombarkas of motorboot van ninstens 50 M3. inhou 1 en hoogstens 15 d.M diepgang, met eene snelheid van minstens 6 mijlen per uur. De aannemer c raagt zorg voor de ber lanning, de brandstoffe i en al hetgeen verder nnnriifT ie irnnr dn r^nrin nnrHnninp ,w ^nl.n.. ^ TtrnrtuigoJ Art. 19. Maatregelen in het belang der hygiëne. Ter.voorkoming van het ontstaan en het verbreiden van ziekten, in het bijzonder malaria, zullen door den aannemer alle maatregelen moeten worden genomen, welke ter zake door de Directie, ml^uu aduuj mn dm IjLlü jtudj-kmiuhuu Ll Mukajju noodig zullen worden geacht. Art. 20. Verpleging. De aannemer moet tijdens de uitvoering van het werk beschikbaar stellen verbandkisten, die voldoen aan het voorschrift, vastgesteld bij beschikking van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, dd.| ü?° April lCQg, n". 6310. CC. Het aantal daarvan wordt door de Directie bepaald naar het aantal werklieden op de werkplaatsen van den aannemer aanwezig. TWEEDE APDEELING. Art. 21. Algemeene omschrijving van het-werk. De te maken werken bestaan in: a. het maken van een 550 M. langen kaaimuur als aanlegplaats voor groote zeeschepen ; b. het maken van een 300 M. lange kade voor prauwen; c. het maken van eene 120 M. lange kade, eveneens voor prauwen, aansluitende aan de sub a en b genoemde kaaimuren; d. het doortrekken van den bestaanden steiger ter aansluiting aan de sub b genoemde kade; e. het maken van een tegen den sub b genoemde kade uitgebouwden schroefpaalsteiger, lang 120 M1.; ^» draagkrachtigen ouden zeebodem H peil ~\ 1 tot T bij voorkeur ƒ. het ophoogen van de terreinen, onmiddellijk grenzende aan de hiervorengenoemde kaaimuren en kaden; g. het aanleggen en verharden van wegen langs en op het nieuwe haventerrein; h. het opruimen van den bestaanden, uit schroef palen saamgestelden marinesteiger; een en ander volgens de hij dit bestek behoorende teekening. Art. 22. Kaaimuur voor groote zeeschepen. De te maken kaaimuur is aangegeven op de teekening. De richting van den kaaimuur is ongeveer Noord-Zuid, doch zal ter plaatse nader van wege de Directie worden uitgezet. De lengte van den kaaimuur bedraagt 550 M. Deze kaaimuur bestaat in het algemeen uit caissons, waarvan de onderkanten komen te liggen op 14.20 M. beneden M. H. P., terwijl op de caissons een bovenbouw is opgetrokken, waarvan het hoogste punt gelegen is op 0.70 M. beneden M. H. P., zijnde het toekomstige terreinpeil. Ter plaatse van den te maken kaaimuur-wordt, over de volle lengte, de slappe grond tot op den vasten Laiiüb weggebaggerd. De hiertoe te baggeren geul moet eene bodembreedte hebben van 30 M., terwijl mag worden aangenomen, dat het bodempeil gelegen is op 22.50 M. beneden M. H. P. De aldus gebaggerde geul moet vanaf den vasten bodem worden opgestort met zand. Alvorens tot het stellen van de caissons voor dezen kaaimuur over te gaan, moet de zandstorting worden voortgezet tot het —| van 2.30 M. boven M. H. P. Nadat deze zanddam eenige weken (minstens 2) den ondergrond zal hebben saam gedrukt, moet hij, ter plaatse van de kaaimuren, weer worden weggebaggerd tot het peil van 14.20 M. beneden M. H. P. Alsdan kan tot het plaatsen van de in art. 23 te beschrijven caissons en den verderen bouw van deze kaaimuren worden overgegaan. Tot op 1.50 M. boven den onderkant moet vóór den kaaimuur eene steenstorting worden aangebracht. De dikte van de steenlaag bedraagt minstens 1 Meter, de steenen minstens ter zwaarte van —| 3 picol. Art. 23. Kaaimuur bouw. Omtrent de constructie en de uitvoering van den in art. 22 beschreven kaaimuur voor diepgaande schepen, ter lengte van 550 M1, wordt het navolgende bepaald: De kaaimuur zelf bestaat uit bakken of caissons van gewapend beton, welke aan den oever, of wel in een dok of dokpunt gemaakt, vervolgens in drijvenden toestand gebracht en verder voltooid worden. Daarna worden zij naar hunne definitieve plaats gedreven, gezonken, en na in het werk te zijn gesteld, verder afgewerkt. Met inachtneming van het gestelde in art. 31 van het bestek wordt aan den aannemer vrijheid gelaten omtrent de keuze van het profiel en de constructie van den caisson. Intusschen zal het voorgestelde type f niet minder gewapend beton dan 16.7 M3. en niet minder ijzer dan 2000 K.G. mogen hebben, alles gerekend per M1. kaaimuur, met inbegrip van bodem, langs- en dwarswanden, eindwanden, consoles, enz. van de caissons. Bij eene geringere hoeveelheid gewapend beton of ijzer per M1. zal verrekening plaats vinden tegen de navolgende eenheidsprijzen: 1 M3. gewapend beton f 20.— 1 K.G. ijzer 0.10 Voorts wordt bepaald, dat de totale breedte van den caisson van onderen eene minimum breedte moet hebben van 11 M1., terwijl de hoogte 12 MV moet bedragen. De onderlinge aansluiting van de caissons geschiedt met eene messing en groefverbinding; de messing wordt daarbij massief gestampt. |— 1 deel cement op 8 deelen bijmengselen H 1 deel cement op 8 deelen bijmengselen "1 cementbetonblokken van eene verhouding van 1 deel cement op6deelen bijmengselen H cementbetonblokken f™ van eene harde inlandsche houtsoort Wanneer het Rotterdamsche type wordt gevolgd, worden de caissons, voor zoover de compartimenten langs de waterzijde be'treft, gevuld met slappe cementbeton van eene verhouding van \ op 8 en, voor zoover de overige compartimenten betreft, met zand; bij typen met eene enkele rij compartimenten, met slappe cement-beton van JJ op ^. Op de uiteinden van den kaaimuur, alsmede om de 180 M., worden naar aanwijzing van de Directie, zware versterkingen aangebracht, bestaande in stukken cementbeton, groot in oppervlak 9 X 9 M. en hoog als de caisson. Deze versterkingen worden met zware ankerstaven aan de caissons solide bevestigd. Op deze caissons worden, volgens nadere aanwijzing, "~| ™™"ntH?l:l::m gesteld, welke aan de voorzijden van eene basaltbekleeding zijn voorzien. Deze blokken worden aan de bovenzijden met granieten zerken afgedekt. Achter de —\ oomontblokdion worden ter plaatse van de aansluiting aan de caissons voorzorgen genomen ten behoeve de afwatering van het terrein, bestaande in eene rioleering, welke in een draineerbed van grind wordt gelegd en welke door middel van buizen, voorzien van zelfsluiting, afwatert in de haven; een en ander geheel volgens nadere aanwijzing van de Directie. Vóór de kaaimuren wordt een remmingswerk |~ aangebracht, bestaande uit vierkant behakte yarrfth palen, zwaar 40 tot 45 cM., gemeten op het midden van de lengte. Deze palen worden om de 5 M. gesteld; om de 3 palen loopt de koningpaal tot circa 2 M. boven den kaaimuur door. De palen worden alle door eene gording, zwaar 40 X 40 cJVL gekoppeld. Voorts worden dé noodige ijzeren ladders in het remmingwerk aangebracht. De Directie bepaalt nader de plaatsen, waar in de kaaimuren trappen met granieten treden moet worden gemaakt. Art. 23a. Kade voor prauwen, Naast en evenwijdig aan den in art. 21 beschreven kaaimuur, doch op een afstand van 120 M1. meer Oostwaarts, moet ter plaatse als nader op de teekening is aangegeven, eene kade van 300 M. lengte worden gemaakt voor het aanleggen van prauwen. De onderkant van den kaaimuur moet komen op 8 M. beneden M. H. P., terwijl de bovenkant moet gelegen zijn op 0.70 M. beneden M. H. P. De constructie van den kaaimuur, met inbegrip van ladders, trappen, remmingwerken, enz. zal nader door de Directie worden vastgesteld. Overeenkomstig de beginselen, nader in art. 22 uiteengezet, moet voor dezen kaaimuur eene gleuf worden gebaggerd, welke met zand wordt opgestort, terwijl de bouwgrond achter den kaaimuur tot op een afstand van 50 M. afdoende moet worden verbeterd. De bodem van de haven vóór den kaaimuur moet over eene breedte van 10 M., tot het peil van 8 M. beneden M. H. P. met zand horizontaal worden volgestort en daarna afloopen onder een talud van 2: 1. De zandaanstorting voor dezen kaaimuur moeten worden voorzien van eene steenbestorting van genoegzaam zware steenen en ter minste dikte van 0.50 M., rustende op eene laag puin of takkoraal, dik 0.20 M. |- 22 Art. 24. Aansluitingskade. Tot aansluiting van de artt. |34 en 23a beschreven kaaimuren moet een kaaimuur worden gemaakt, lang 120 M. en rechthoekig op de beide eerstgenoemde. Voor dezen kaaimuur gelden overeenkomstige beginselen, als in de artt. 21—23 omschreven. Nadat ter verwijdering van den slappen grond eene gleuf tot op den vasten bodem is gegraven, moet die gleuf worden volgestort en overbelast met zand tot op het peil van 2.30 M. boven M. H. P. Na wegbaggering van de overbelasting kan tot het stellen van de caissons worden overgegaan. Over de lengte van 120 M1. moeten worden gesteld 3 caissons, elk lang 40 M., waarvan: de Westelijke, in aansluiting met den kaaimuur voor groote zeeschepen, met den onderkant komt te liggen 14.20 M. beneden M. H. P.; de Oostelijke, in aansluiting met de 300 M1. lange kade voor prauwen met den onderkant gelegen is op 8 M. beneden M. H. P.; de middelste met den onderkant gelegen is op 11.10 M. beneden M. H. P. Voor dezen kaaimuur moet eene zandaanstorting worden aangebracht, welke verloopt van 8 M. beneden M. H. P. tot 14.20 M. beneden M. H. P. terwijl de zandstorting zelve weer moet worden voorzien van eene steenbestorting, als nader beschreven in art. 23. De constructie van de drie voor dezen kaaimuur benoodigde caissons, met inbegrip van ladders, trappen, remmingwerken, enz. zal nader door de Directie worden vastgesteld. Art. 25. Bestaande steiger. De bestaande steiger bezuiden de, in art. 23 beschreven kade voor prauwen, moet worden doorgetrokken en in aansluiting met deze kade worden gebracht. Tevens moet hierbij gerekend worden op behoorlijke aansluiting van het bestaand haventerrein met het nieuwe. Art. 26. Nieuwe schroefpaalsteiger. Tegen de in art. 23 beschreven kade voor prauwen moet worden gemaakt een schroefpaalsteiger van 120 M1. lengte en 10 M1. dekbreedte. Zoowel langs den kop als langs de zijden wordt deze steiger voorzien van wrijfhouten en gordingen, alsmede van gelegenheden tot het aanmeren van prauwen en kleinen Inlandsche zeeschepen. Van dezen schroefpaalsteiger moet vóór den aanvang van den bouw eene teekening, ter goedkeuring, aan de Directie worden ingediend. De materialen voor dezen schroefpaalsteiger zullen van Gouvernementswege ter beschikking van den aannemer worden gesteld. Art. 27. Ophooging van terreinen. De terreinen, oorstwaarts aan de kaaimuren grenzende, moeten tot aan de achterzijde van de perceelen, ten westen van de Passerstraat met zand worden volgestort. Deze terreinen moeten zoo spoedig mogelijk op het peil van 0.80 M. boven M. JE. P. worden gebracht, tijdens den duur van het werk zooveel mogelijk op dit worden gehouden en op het einde van den onderhoudstermijn worden opgeleverd op het peil van 0.70 M. beneden M. H. P. De Noordelijke begrenzing van'het haventerrein wordt gevormd door eene steenbezetting onder een talud van iy2 op 1 onder laagwater, als in Art. 23 beschreven. Boven laag water moeten de steenen behoorlijk gesteld worden op de onderlaag van puin of takkoraal, volgens de eischen van goed werk. Tot ondervanging van deze steenbezetting ter plaatse van den in Art. 22 beschreven kaaimuur, moet in het verlengde van dezen een vleugelmuur, lang 20 M., worden aangebracht. Deze vleugelmuur bestaat, evenals de kaaimuur, uit een caisson, waarvan de constructie, de fundeering en de bescherming door eene steenbestorting geheel overeenkomen met die, welke in de Art. 22 en 23 zijn beschreven. De te baggeren gleuf voor de zandstorting verkrijgt echter eene lengte van 50 M1. bij de voorgeschreven breedte van 30 M1. Op dezen vleugelmuur wordt echter geen bovenbouw opgetrokken. Art. 28. Wegen. De wegen verkrijgen eene tonrondte met een pijl van y40. De verharding zal bestaan uit gebroken rivier- of bergsteen, ter dikte van 0.20 M., ingewasschen met zand. Art. 29. Opruimen van den steenkolensteiger. De bestaande uit schroefpalen samengestelde steenkolensteiger benoorden het nieuwe haventerrein, moet worden opgeruimd. Het afbreken, enz. moet geheel overeenkomstig de nadere aanwijzing van de Directie plaats hebben. 1 ! Al 1.130. 1 Raming van Hoeveelheden. Tot inlichting fan den aannemer di men de navolgende 1 oeveelheden, welke echter geenszins bin lend zijn: te baggeren en ;e vervoeren specie 300000 M3. zandaahplempini; voor het haventerre n, ten dienste van z< e- schepen 1720000 M3. idem voor het 1 aventerrein, ten dienst; van prauwen en klei te zeeschepen 220000 M3. verhard onnervlik der wegen voor gehoon verkeer .... 10000 M3. Art. 31. Teekeningen van de Kunstwerken. Voordat met de uitvoering van de kunstwerken, met name 'de kaaimuren en de daarbij behoorende fundeeringen, mag worden aangevangen, moet de aannemer van alle kunstwerken constructie-teekeningen op voldoende schaal ter goedkeuring inzenden, waaruit de samenstelling van alle onderdeelen valt te beoordeelen, alsmede eene statische berekening. Van elke van de door de Directie goedgekeurde teekeningen worden door den aannemer acht lichtdrukken geleverd. Aan de vertraging in de goedkeuring van deze teekeningen zal de aannemer nooit eenig recht op schadeloosstelling kunnen ontleenen. Het in dit artikel bepaalde, noch eenige andere bepaling van het bestek ontheffen den aannemer in eenigen deele van zijne verantwoordelijkheid voor de uitgevoerde werken. Art. 32. Revisieteekeningen en photographieën. Vóór de eindoplevering van het werk stelt de aannemer aan de Directie ter hand een stel teekeningen op papier en twee stel calques op linnen van alle werken met détails. Deze teekeningen worden vervaardigd naar aanwijzing van de Directie. Elk stel moet zijn vervat in eene behoorlijke portefeuille. Zoo dikwijls de Directie dit noodig oordeelt, tot een maximum van 10 malen, moet van den stand der werken eene duidelijke photographische opneming worden gemaakt, zonder den rand groot 0.28 M. X 0.38 M. Telkenmale zijn te leveren 25 photogrammen op zwaar wit karton. |—| Art. 33. Slotbepalingen. Indien door den aannemer haven- en loodsgelden moeten worden betaald, zullen deze hem van wege de Directie worden vergoed. Voor zegelkosten moet door den aannemer op Vio °/o van de aannemingssom worden gerekend. De aanwezigheid van wrakken, dokken of schepen geeft den aannemer geen recht op vergoeding of op schadeloosstelling en ontheft hem niet van de verplichting om de werken op den bepaalden tijd op te leveren. Voor stortsteen mag koraalsteen worden gebruikt. In plaats van graniet, bazalt en grind ten behoeve van de beton tot opvulling van de caissons mag harde natuursteen worden gebruikt, een en ander ter nadere beoordeeling van de Directie. N°. 24/B. Met 10 bijlagen. Makasser, den lOden October 1913. HoogEdelGestrenge Heer. In aansluiting aan mijnen brief van 28 Augustus j.1. n°. 18/B zie bijlage VHI, heb ik de eer UHEdG. beleefd aan te bieden eene voorloopige begrooting van schade voortvloeiende uit de omstandigheden bedoeld in mijn brief van 23 Juli j.1. n°. 13/B (zie bijlage IX). Verder gaan hierbij de bijlagen van I tot en met IX. Blijkens deze begrooting bedraagt de schade voor zoover ik tot nu toe heb kunnen nagaan f 1 780 651,83, ongerekend de schade, genoemd in bijlage IV. Dat het mogelijk is dat op een werk van f 2 457 000 een zoo enorm bedrag aan volstrekt reëele en nauwkeurige becijferde schade kan worden geleden, zal duidelijk worden, indien men in aanmerking neemt dat het hier betreft een werk van betrekkelijk geringen omvang, dat met grooten spoed moest worden uitgevoerd. Aan de daardoor gestelde eischen was alleen te voldoen door zeer volmaakte en omvangrijke, kostbare mechanische inrichtingen en het doen uitkomen van een talrijk Europeesch personeel voor een betrekkelijk korten termijn. Op dit alles is bij de inschrijving gerekend en de resultaten daarvan zijn dan ook in alle opzichten bevredigend gebleken, zoodat nog op 7 December 1912 bij een schrijven aan den heer ingenieur der havenwerken, den heer Valk, kon worden medegedeeld, dat het werk ondanks de reeds toen ondervonden moeilijkheden op den gestelden datum zou kunnen worden voltooid. Nu echter het werk door het ontbreken van het aangewezen zand voor aanvulling belangrijke vertraging ondervindt, doen zich de kosten van deze noodzakelijke, dure werktuigen en kostbaar personeel daarbij zeer sterk gevoelen. Uit de door mij opgemaakte staten zult U dan ook zien, dat de kosten wegens het materieel, alsmede de algemeene onkosten, daarbij een overwegende plaats innemen. Indien het werk op de eenige thans mogelijk geachte wijze,, n.1. door vermeerdering van het aanwezige materiaal met nog een groote baggermolen en onderlossers wordt voltooid en niet door toevoeging van nieuwe werken de algemeene onkosten relatief worden verminderd, zal dus de schade inderdaad het door mij genoemd bedrag beloopen of dit zelfs belangrijk overschrijden. Zelfs indien het mogelijk ware een gedeelte van de schade op den aannemer af te wentelen, zou toch het finantiëele nadeel voor den lande zeker buitengewoon belangryk zijn. Zooals uit bovenmedegedeelde blijkt, bestaat de eenige mogelijkheid voor beperking van deze schade in uitbreiding van het werk en voorts in spoedige beslissing, aangezien juist uitstel in dezen, finantiëele niet te overziene gevolgen heeft. Bovendien zou naar aanleiding van het telegram van den Directeur van 6 Augustus j.1. waaruit blijkt, dat Aan den Heer Hoofd-Ingenieur der Burgerlijke Openbare Werken, Chef der Havenwerken te Makasser. bij den dienst der Burgerlijke Openbare Werken behoefte aan baggermateriaal bestaat en in verband met het schrijven van den Ingenieur der Havenwerken over den kleizuiger hopper „G. G. Idenburg" zijn te overwegen of wellicht dit baggerwerktuig door den Lande zou kunnen worden overgenomen. Verder zij het mij vergund u nog te mogen wijzen op de navolgende zeer belangrijke punten, ten opzichte van bovengenoemde begrooting met bijlagen. 1°. Er is gerekend het personeel en materieel zooveel mogelijk te benutten; n. 1. door dag en nacht te arbeiden. 2°. Alle in bijlage V genoemde hoeveelheden van opbrengst zijn hoog genomen (zie bijlage VI). 3°. Er is geen rekening gehouden met het feit, dat er zich belangrijke reparatiën aan het materieel, die veel tijd en geld kosten, kunnen voordoen (zie bijlage VI). 4°. Alle kosten zijn tot de minst mogelijke teruggebracht (zie bijlage VI). 5°. Tot nog toe is niets in rekening gebracht voor de enorme risicoposten volgens bijlage IV, zoodat de geheele schaderekening zoo voordeelig mogelijk voor het Gouvernement is opgesteld. De reden hiervan heb ik U reeds meermalen zoowel schriftehjk als mondeling medegedeeld, namelijk dat ik wil zijn en blijven: „De aannemer voor het Gouvernement"; in verband hiermede ben ik gaarne bereid de Directie (het Gouvernement) de hand te reiken om in gezamenlijk overleg te trachten op practische, snelle en voor beide partijen bevredigende wijze eene oplossing te vinden. Ik zoude mij, behoudens goedkeuring der deelnemers in Holland, kunnen vereenigen met de navolgende regeling: 1°. het Gouvernement betaald mij, op nader te noemen wijze, een schadevergoeding van f 1600 000. 2°. het Gouvernement staat mij kosteloos ten gebruike af van af 1 Januari 1914 of eerder tot dat de nieuwe baggermolen zal gearriveerd zijn een groote sterke baggermolen met 3 onderlossers en een sleepboot. 3°. door het Gouvernement wordt de kleizuiger hopper „G. G. Idenburg" met drijvende persleiding en alle reservedeelen overgenomen indien en zoodra dezelve hier gemist kan worden voor f 600 000. 4°. het Gouvernement draagt mij op de wijziging der prauwenkade c. a. overeenkomstig de gesloten overeenkomst voor f 719 000. 5°. het Gouvernement draagt mij op het uitvoeren der verdere uitbreidingswerken begrooting 1914 voor f 2 350 000. 6°. het Gouvernement draagt mij daarna op verdere werken voor zijn materiaal geschikt, hetzij hier, of elders in Nederlandsch-Indië, op billijke voorwaarden en tegen loonende prijzen. De f 1 600 000 zoude naar mijn bescheiden meening op grond van de hier en elders opgedane ondervinding gevoegelijk gevonden kunnen worden; b. v. als volgt: Wegens het ongunstig voorkomen van het zand wordt al het benoodigde zand met f 0.25 per M3. verhoogd; te weten voor het onderhanden zijnde werk plm. 2 300 000 M3. voor de wijziging der prauwenkade c. a. plm 400 000 „ voor de uitbreiding begrooting 1914 plm 2 000 000 „ Totaal plm 4 700 000 M3. 4 700 000 M3. a f 0.25 per M3. is f 1 175 000 Naar aanleiding der arbitrale uitspraak in zake storten in den droge te Soerabaja wordt de prijs voor den kademuur voor diepgaande schepen verhoogd met f 310 per M1., zoowel voor de oorspronkelijke lengte van 550 M1. als voor de overeengekomen uitbreiding met 230 M. en voor de uitbreiding met 550 M. begrooting 1914; dat is dus over 1330 M1. lengte ad f 310 per M1. is 412 300 Verder voor een gedeelte der overgangsstukken 12 700 Totaal f 1600 000 Voor voltooiing van alle bovengenoemde werken wordt mij drie jaar tijd gegeven, dus op 1 Januari 1917 met toepassing van eene boete van f 250 en een premie van f 200 per dag volgens bestek voor respectievelijk later en vroeger gereedkomen. Als men nu nagaat dat de berekende schade f 1 780 651,83 bedraagt en men stelt de schade overeenkomstig Bijlage IV op f 419 348,17, hetgeen, indien men deze schade wenscht te taxeeren, stellig niet .te hoog genoemd kan worden, dan komt men op een bedrag van f 2 200 000, waaruit blijkt, dat het door mij gedaan voorstel zeer in het flnantieel belang van den lande moet geacht worden; afgezien nog van de niet te berekenen voordeelen voor scheepvaart, handel en nijverheid bij het spoedig gereedkomen van de Havenwerken, hetgeen slechts kan geschieden bij een spoedige overeenkomst, ik herhaal de finantiëele gevolgen en nadeelen ook aan het werk bij verder stagnatie zijn niet te overzien; waarom ik mij durf vleien, mijn voorstel, hetwelk alleen wordt gedaan in de hoop en het vertrouwen van een spoedige beslissing, in zeer ernstige overweging zal genomen worden. Mocht deze aangelegenheid echter, niettegenstaande mijn ernstig streven, om hiertoe te geraken, niet of niet spoedig, bij minnelijke schikking geregeld kunnen worden en ik daardoor verplicht worden vergoeding te eischen langs arbitralen of rechterlijken weg, dan behoud ik mij alle rechten voor om op deze begrooting met bijlagen terug te komen en deze rekening, meer der werkelijkheid getrouw, belangrijk te verhoogen, omdat, zooals U gisteren uit de U persoonlijk ter inzage verstrekte boeken en andere offlcieele bescheiden, overtuigend is gebleken, alle posten voor zoover deze thans berekend konden worden, zoo voordeelig mogelijk voor het Gouvernement zijn gesteld. Inmiddels heb ik de eer te zijn, hoogachtend, USoogEdélGestrenge Dw. Dnr., (io: g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: Be Secretaris bij het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, (w. g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. 2 BIJLAGE I. HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Begrooting van te lijden schade wegens het niet voorkomen of het niet aanwezig zijn van de zandplaat aan den mond van de Goarivier overeenkomstig de officieele boring door de Directie verstrekt. Volgens berekening zal het werk vermoedelijk een jaar en 24 weken na den vastgestelden datum van oplevering gereed zijn. Doordat het zand niet wordt aangetroffen overeenkomstig de officieele boring komt het hier aanwezige hoofdbaggerwerktuigkleizuiger-hopper „Gouverneur-GeneraalIdenburg" niet tot zijn recht en kan hiermede in afzienbaren tijd het werk niet gemaakt worden, waarom ander baggermaterieel t. w. een groote emmerbaggermolen met ten minste twee groote onderlossers aangevoerd moeten worden, terwijl getracht zal worden het vervoer van het benoodigde zand te doen geschieden met de aanwezige sleepbooten en motorboot; mocht het blijken deze sleepkracht niet voldoende is, dan zal nog een sleepboot aangeschaft moeten worden. Daar bij informatie zoowel in Europa als in Indië en te Singapore gebleken is geen passende werktuigen te huur ofte koop zijn, moet tot nieuwbouw worden overgegaan. I. Kosten van een baggermolen en twee onderlosser-elevatorbakken. a. Transport en assurantie van een grooten baggermolen met twee dito onderlosser-elevatorbakken . . f 140 000, b. Reis- en verblijfkosten met salaris van het benoodigde personeel, voor het sub a genoemde baggermaterieel 10 400,— c. Transport van de materialen-sub a eventueel naar Holland terug; dit is afhankelijk of dezelven nog gebruikt zullen worden voor volgende werken, die hier nog gemaakt moeten worden of wel dat dit materiaal overgedaan kan worden aan derden ....... Pro Memorie. d. Exploitatie baggermolen per week f 1 665,— Afschrijving van idem 56Q> f 2 225,— dus over 50 weken zijnde de tijd, die aangenomen is, dat de baggermolen zal werken 50 X f 2 225 111250 — e. Exploitatie 2 onderlossers elevatorbakken: per week f ^0, afschrijving ^40, f 800 — Eveneens te rekenen over 50 weken •• • • • 40 000, II. Kosten van het reeds aanwezig zijnde materieel gerekend in bedrijf te zijn 76 weken nl. van af 1 Januari 1914—15 Juni 1915. a. Exploitatie van: Kleizuiger-hopper per week f 4 000, Sleepboot Gelebes 865,— Zandzuiger Makasser 1 010j— Motorsleepboot f \\q 9 dekschuiten 450 2 elevatorbakken 460 Kleine baggermolen 655 Te zamen per week ...f 7 550, dus over 76 weken f 573 800,— J)6. Afschrijving van het onder sub a genoemde materieel f 813 800 a 10 pet. is per jaar f 81 380, dus over 76 weken 118 940 III. Kosten op machinerie en gebouwen. a. Afschrijving en onderhoud van: de machinerie in de reparatie-werkplaats, 2 locomobielen, stoomkranen, houtzagerij, betoninrichtingen, electrische centrale installatie, stoomkranen, electrische kraan, heimachine, spoormateriaal, magazijnsgoederen enz. a f 14 000 per jaar, dus in 76 weken . . . . f 20 461,34 b. Gebouwen, afschrijving en onderhoud van: 2 cement loodsen, houtzagerij, magazijnen, 2 locomobielloodsen, reparatiewerkplaatsen, betoninstallatie, omtimmering f 5000 per jaar, dus in 76 weken 7 397 69 IV. Algemeene onkosten. a. Kantoorbenoodigheden, telegrammen, porti per jaar . f 2 000,— b. Maatregelen vóór de gezondheid van Europeesch en Inlandsen personeel, geneeskunde, medicijnen en verPleging a 3 000,— c. Verlies van arbeid door ziekte en verlof van personeel gesteld per jaar op 7 000 d. Verzekering van het personeel tegen ongevallen per jaar 7 000,— e. Huur van in gebruik genomen terreinen, huisvesting van het personeel en brandstoffen per jaar.... 4 000,— f. Europeesche pakhuismeester, dag- en nachtwachten, hulp in magazijnen, verlichting, enz. per jaar ... 4 000.— g. Administratie, uitvoering, diverse kosten per jaar . 65 000.— h. Reis-, verblijf- en onkosten 8 000 f 100 000,— dus in 76 weken m 153,85 i. Rente van het kapitaal en waarborgsom gedurende 76 weken . . 127 300 22 j. Passage, verblijfkosten en salaris van personeel wegens wisseling van het personeel, dat wegens ommekomst van het contract naar Europa teruggaat 28110 f 1 323 723,10 Makasser, den lOden October 1913. (w. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: Be Secretaris bij het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, (w.g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De G-ouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. l) Van den kostenden prijs is reeds ten laste van het tegenwoordige werk eene som van 1 103 200 afgeschreven. BIJLAGE II. HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Berekening van geleden schade ontstaan bij de uitvoering van het werk: „Het maken van de uitbreiding van de Havenwerken te Makasser, met verschillende bijbehoorende werken" ten gevolge van het voorkomen van een steenlaag in den geul voor den grooten kademuur welke in den boringstaten der bestekteekening niet is aangegeven. Van af 2 December 1912 tot 4 Januari 1913 en van af 20 Januari tot 15 Februari 1913 werden de geulen voor den grooten kademuur en overgangskademuur gebaggerd en werd bij de baggering van eerstgenoemden geul een groote massa steenen aangetroffen, waardoor het hoofdbaggerwerktuig zoodanig werd beschadigd, dat het ten slotte ter reparatie naar Soerabaja moest worden gezonden. Het werktuig vertrok op 9 Mei van hier en kwam op 14 Juni d.a.v. terug en heeft deze reparatie alzoo 5 y,. week geduurd. f 35 068 73. De kosten van reparatie c. a, en de reis heen en weder bedragen ^—35 cü38 73. Makasser, den lOden October 1913. (w. g.) DE GROOT Voor eensluidend afschrift, De Secretaris bij het Dept. B. O. W. (get.) POLAK. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE IIL HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Begroeting van schade reeds geleden of nog te lijden hij de uitvoering van het werk: ,.Het maken van de uitbreiding van de Havenwerken te Makasser, met verschillende brjhoorende werken", Wegens het niet beschikbaar stellen van terreinen voor den bouw der benoodigde loodsen, keten, enz. werd voorloopig het meest geschikt geacht een terrein in kampong Oedjong—Tanah; om echter tot den bouw van een en ander te kunnen overgaan, moesten eerst de gebruiksrechten der Inlanders, hun woningen en klapperboomen worden afgekocht, de bewoners schadeloos gesteld, het terrein ontruimd en door ophooging, afgraving en rioleering, enz., voor het doel geschikt gemaakt worden, de kosten hiervan bedragen f 6 860 Idem van een terrein te Paoterie; de hiervoor benoodigde grond werd ontleend aan een particulier terrein, hetwelk weder aangevuld moet worden; de kosten hiervan bedragen 20 000, Het afwerken in den bouwput, vervoeren, bewaren en stellen der caissons, het afwerken der kademuur, het maken der remmingwerken, rioleeringen enz., met het disponibel houden van de noodige materialen hiervoor, gedurende 1914 en 1915. Hoeveel deze arbeid zal kosten is niet vooraf te zeggen, dit hangt o.m. af van de vordering van het grondwerk, enz. en is dit weder afhankelijk van de soort van grond, die wordt aangetroffen, enz. stel 100 000, Voor het drooghouden van den put " 10 000,— Meerder ijzer wegens den eisch van storten in den droge in plaats van in den natte 30 000 Aanschaffingskosten van de hiervoor benoodigde gereedschappen, werktuigen en betimmeringen 30 000, Onderhoud van idem pro memorie Meerder hout aan de bekistingen tengevolge der afwijking van de Rotterdamsche wijze van werken bij het ontkisten f 50 000 .... pro memorie Totaal .... . f 196860,— Makasser den lOden October 1913. iw.g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: De Secretaris bij het Dept. der B. 0. W. (w. g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE IV. HAVENWERKEN VAN MAKLASSER. Andere posten, waaruit zeer groote nadeelen kunnen voortvloeien, ten gevolge der stagnatie ondervonden bij de uitvoering van het werk: „Het maken van de uitbreiding van de Havenwerken te Makasser, met verschillende bijbehoorende werken". 1°. Het vergaan of beschadiging van den baggermolen en/of de onderlossers gedurende de reis van Nederland naar Makasser. 2°. Het gewoon risico van schade aan de materialen zoowel te water als te land en aan het werk. 3°. Het gewoon risico van schade aan personen wegens ziekte en sterfgevallen. 4°. Het gewoon risico van schade aan derden. 5°. Het buitengewoon risico van schade aan alle materialen en het geheele werk wegens zware storm, stormvloeden, enz. 6°. Het risico dat de gebaggerde geul in de "Westmoesson van 1914 en 1915 door de zee kan afgesloten en door banjers weder aangevuld kan worden. Zie de ondervinding der werken te Semarang en ook reeds te Belawan. 7°. Eventueele winstderving, schade en risico, welke kan voortvloeien uit de aangelegenheid der Prauwenkade. Makasser, 10 October 1913. (w. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris bij het Dept. der B. 0. W. (ie. g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift, Be Gouvernements-Secretari8, VAN VALKENBURG. BIJLAGE V. HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Berekening van den vermoedelijken duur der vertraging enz. Daar geen baggermaterialen, meer speciaal geëigend voor het aanwezige zand, te verkrijgen zijn, moet voortgegaan worden met de thans aanwezige materialen, totdat de bestelde baggermolen met de beide onderlossers, thans in aanbouw, hier aangekomen, gemonteerd en tot werken gereed zullen zijn en stelde men dezen datum op grond van de ontvangen berichten op 1 Juli 1914; daarna kan begonnen worden met het baggeren en aanvoeren van zand met dezen baggermolen, de 4 onderlossers en de „Makasser" en de „Celebes" voor sleepdiensten. Tot het baggeren en het verwijderen van dezen grond door de drijvende persleiding met den kleizuiger-hopper, van het kanaal van uit zee naar de plaats, waar het beter zand gevonden wordt, dat is over een lengte van pl.m. 600 Meter en van een zwaaiplaats, is te verwerken minstens 260 000 M3. grond. . Deze grond bestaat voor een groot deel uit harde fijne zandlagen, waar tusschen klei- en sliblagen, en is daardoor een minder geschikt materiaal voor den kleizuigerhopper, omdat het zand niet vloeien of loopen wil en laat deze grond zich beter door een baggermolen verwerken. Stel in verband met bovenstaande en ook met het oog op de ongemakkelijke ligging der persleiding enz. met het thans aanwezige baggermaterieel 20 000 M3. per week te verwerken is, dan zal bovenstaande arbeid verricht zijn in 13 weken en dus gereed zijn op 31 December 1913; het inmiddels door den hopper losgebaggerd en door den zwaren waterstraal van dit werktuig gezuiverd zand, zal door de Makasser en verder materiaal respectievelijk opgezogen, vervoerd en in het werk gebracht zijn en valt voor deze hoeveelheid te rekenen 150 000 M3. Tot ultimo September is in het werk gebracht pl.m 280 000 „ dus te zamen tot 1 Januari 1914 430 000 M3. zand aangevoerd. Daar het zand in het algemeen veel fijner is dan men zich voorgesteld had, zal meer aangevoerd moeten worden dan waarop gerekend is, omdat er bij het storten veel meer verloren zal gaan en het zand een veel flauwer talud zal aannemen dan bij normaal zand het geval is, en moet dit meerdere zand later ook weder opgebaggerd worden. Volgens de oorspronkelijke berekening zoude er in totaal aangevoerd moeten worden 1940 000 M3. Stel meer aan te voeren 360 000 „ Totaal aan te voeren 2 300 000 M3. Reeds aangebracht 430 000 moet dus na 1 Januari 1914 nog 1 870 000 M3. aangevoerd worden, en zal tot de in bedrijfstelling van den in aanbouw zijnden grooten baggermolen en bakken, dit is vermoedelijk op 1 Juli 1914, de hier aanwezige baggermaterialen voor dezen arbeid gebezigd worden. Aangenomen, dat de toestand van het zand in het terrein der vischvijvers werkelijk veel verbeterd zal blijken te zijn, zal met den hopper, de bakken en booten per week 25000 M3. gedaan kunnen worden; van 1 Januari 1914 t/m. 1 Juli 1914 is 26 weken, verminderd met 4 weken voor onwerkbaar weder en reparatie, blijft 22 weken. 22 weken a 25 000 M3. per week is 550 000 M3. Rest dus na 1 Juli te baggeren 1 320 0Ó0 Ms. Met het oog op het resultaat der verrichte boringen, die aangeven dat er werkelijk goed zand gevonden wordt tot behoorlijke diepte, doch niet geheel onvermengd met klei- en sliblagen, de betrekkelijke geringe ruimte van het zandterrein en het toegangskanaal en de grootte van de verschillende werktuigen zal niet meer dan 25 000 M8. per week mogen gerekend worden en zal deze hoeveelheid ook slecht dan bereikt kunnen worden als het gevonden zand over het geheele terrein der vischvijvers werkelijk aan de boringen beantwoordt, hetgeen wel te verwachten is. Thans na de onttrekking uit dit terrein van bovengenoemde 260 000 M3. plus 550 000 M3. is 810 000 M3., zal de voor den hopper geschikte hoeveelheid zand daar ter plaatse zeker verwerkt zijn en zal deze baggerarbeid elders, b.v. in de rivier worden voortgezet met den grooten baggermolen, onderlossers en de beide booten en zal de hopper dan inmiddels de navolgende werkzaamheden moeten verrichten: 1°. Het opspuiten van het eerste deel der zandbelasting tot boven water. 2°. Het telkens wegnemen en verplaatsen van dit gedeelte der zandbelasting naar het volgende gedeelte. 3°. Het opbaggeren van het laatste gedeelte der zandbelasting en persen in de aan te vullen terreinen. 4°. Het op diepte en op maat baggeren van den bodem voor het plaatsen van de caissons. 5°. Het verder opbaggeren van het gestorte en zeewaarts gevloeide zand voor de kademuren en persen in het terrein achter de kademuren. 6°. Het daarna geheel volpersen van het terrein achter de kademuren, tot pl.m. 0.70 M. met het zand, hetwelk inmiddels door de onderlossers wordt aangevoerd. Stel te baggeren en aan te voeren 32 000 M3. zand per week, dan heeft dus de baggermolen onafgebroken werk gedurende 41 weken Voor onwerkbaar weder en gewone reparatie 4 „ 45 weken Voor afwerken terrein en werk 5 „ te zamen ... 50 weken en kan dus het werk gereed zijn 50 weken na 1 Juli 1914, dat is dus op 15 Juni 1915 of later. Makasser, den lOden October 1913. (ie. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: De Secretaris bij het Departement der B. 0. Werken, (get.) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE VI. HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Uittreksel uit en korte beschouwing over de mededeelingen gedaan door den heer van Tubergen, Directeur van de haven te Belawan in de eerste vergadering van de commissie van bijstand voor het havenbeheer te Balawan, aangaande de resultaten, tot dus verre met het baggerwerk in de Belawangeul verkregen (overeenkomstig de Sumatrapost dd. 15 September 1913). Door den slibzuiger Java is in den tijd van circa een jaar gebaggerd en over korten afstand vervoerd, immers in de nabijheid gestort een hoeveelheid van plm. 600 000 M3. slib n.1. over 1912 220 000 M3. over 1913 393 000 „ te zamen .... 613 000 M3. slib niet gemeten An het profil, doch getaxeerd naar den beuninhoud. Neemt men voor deze hoeveelheid en dit materiaal een zeer gunstige verhouding aan, n.1. van 4/6 slib en ]/6 water, dan volgt hieruit, dat eene hoeveelheid slib is verwerkt van 480 000 M3.; daar de slibzuiger een maand in reparatie is geweest (welke reparatie f 30 000 heeft gekost), is deze arbeid tot stand gekomen in 48 weken en komt men dus tot eene hoeveelheid verricht baggerwerk in gemakkelijken grond per week van 10 000 M8. terwijl voor den kleizuiger hopper wordt gerekend te baggeren en te vervoeren over een veel grooter afstand en ongemakkelijke grond gemeten in profil, per week 20 000 „ Het baggerwerk met den slibzuiger Java heeft behalve rente en afschrijving gekost per maand f 20 000 Reken om tot eene juiste en ware vergelijking te komen eene rente van 6 °/0 en dit over een kapitaal van f 600 000 is dit f 36 000 per jaar of per maand (geen aannemer kan geld bekomen voor 4 °/0) 3 000 Afschrijving ad 10 % is f 60 000 per jaar of per maand 5 000 (5 °/0 afschrijving voor aannemersmaterialen is geen rekening). Te zamen . . . f 28 000 terwijl voor den kleizuiger hopper met meer machines en hulpwerktuigen aan boord slechts gerekend wordt per maand 26 000 Dus minder per maand . . . . f 2 000 Het artikel in de Sumatrapost eindigt a. v.: „Dit blijkt in elk geval nu al na een jaar baggeren, verbetering is. bereikbaar. Dat geeft goeden moed. Alles valt misschien ten slotte nog mee " Makasser den lOden October 1913. (w. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris bij het Departement der B. O. W. (gel) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvemements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE VIL HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Tijdberekening voor het maken en stellen der caissons en het afwerken van den kademuur na het gesteld zijn van de caissons volgens het oorspronkelijk plan. Omschrijving van de werkwijze. De werkwijze is als volgt: De caissons worden in een ingedijkte put, waarvan de bodem ongeveer gelijk ligt met laag water, gemaakt en afgewerkt als volgt: De kleine caissons geheel, evenals de overgangsstukken (B stukken). De groote caissons tot 8.10 M. hoogte. Hieruit volgt dat de groote caissons in drijvenden toestand nog 3.10 M. verhoogd moeten worden. Zijn de caissons gereed, dan moet de grond onder de caissons verwijderd worden om ze drijvende te maken, hetgeen geschiedt door baggeren. De werkput is zoo verdeeld, dat de caissons niet alle gereed behoeven te zijn om met het baggeren aan te vangen b.v. kan die put in twee of zoo noodig meerdere deelen verdeeld worden, zoodat zoo spoedig mogelijk met het losbaggeren kan aangevangen worden. Zijn de kleine en overgangscaissons, welke vooraan in de put geplaatst zijn, in drijvenden toestand gebracht, dan kan direct begonnen worden met het stellen en afwerken van die caissons, terwijl de bovenbouw van den kademuur daarmede gelijken tred kan houden; dus naar gelang de caissons gesteld zijn, wordt ook voortgegaan met den bovenbouw. In hetzelfde putgedeelte waarin de kleine caissons worden gemaakt, worden ook de overgangscaissons geplaatst, welke het eerst noodig zijn omdat deze het eerst gesteld moeten worden; hetgeen noodig is omdat de grootste caissons op een diepte komen te staan van 14.20 M. M. P. en de kleine caissons van 8M.-^M. P. Er dient dus van het diepere gedeelte naar boven gewerkt te worden, om 't niveau verschil te overwinnen. Intusschen wordt voortgegaan met het bouwen der groote caissons; de put wordt daarbij in b.v. twee deelen verdeeld, zoodat reeds spoedig begonnen kan worden met het losbaggeren van caissons en het afbouwen in drijvenden toestand. Zoodra een groote caisson geheel afgebouwd is, wordt hij vervoerd en ter plaatse gezonken, waarna de vulling met beton geschiedt en direct met het maken en afwerken van den bovenbouw wordt aangevangen. Het heiwerk van de remmingwerken en andere bijkomende werkzaamheden kunnen ook direct volgen, zoodat het werk in alle deelen vlug uitgevoerd wordt. De kleine caisons en de overgangsstukken hadden gereed kunnen zijn 25 April van dit jaar (5 April waren 12 caissons gereed, waarna is gewacht op de beslissing omtrent eene verandering in de plaatsing van den kleinen kademuur en daarmede in verband staande wijziging van de aansluitingsstukken) zoodat aangevangen had kunnen zijn met losbaggeren van de stukken veertien dagen later, welke tijd noodig is voor het verharden en ontkisten van de laatste stukken, zoodoende had 9 Mei het losbaggeren kunnen aanvangen, hetgeen dan zoo geregeld moest zijn, dat reeds van te voren zooveel mogelijk van den dam was weggebaggerd. Daarbij moest dan in de put een hulpdam aangebracht zijn om de put voor de groote caissons droog te houden en had dit natuurlijk te voren gereed kunnen zijn. De kleine caissons gaan in drijvenden toestand 3.50 M. en de groote caissons, bij afwerking tot 8.10 M., 4.50 M. diep, zoodat de put waarin de kleine caissons staan, in verband met hoog water slechts uitgediept zal behoeven te worden tot 3.50 M. en op een gedeelte waar de overgangscaissons staan zooveel dieper als noodig is om die caissons los te maken. De kleine caissons staan in vier rijen van vier. Per M. zal nu verwerkt worden 260 M8. dus zal daar een caisson 20 M. lang is, plus 2 M. tusschenruimte, voor iedere vier los te maken caissons een grondverzet plaats hebben van 5720 M8. De zandzuiger Makasser heeft werkende , met een drijvende leiding of anderszins een capaciteit van plm. 2000 M8. per dag en zal dus vier caissons los hebben in 3 dagen of alle kleine caissons'met inbegrip van de overgangsstukken in 12 dagen of ruim gerekend drie weken dus zou een en ander voltooid zijn op 29 Mei. Daarna had ook het plaatsen en vullen der kleine stukken, evenals de opbouw van den kademuur een aanvang kunnen nemen en krachtig voortgezet kunnen worden. Voor het maken van de groote caissons was het noodig, eerst een zeker aantal caissons b.v. de helft van de 23 stuks tot 8.10 M. af te werken. Was er nu geen oponthoudt geweest in de goedkeuring der teekeningen en daardoor in de bestelling en in het gereedmaken van het ijzer, dan had men gelijktijdig met het bouwen van de kleine caissons qok reeds aan de groote caissons kunnen beginnen. De groote caissons worden gemaakt in vier gedeelten: 1°. de vloer, 2°. een opstand tot 2.20 M1 hoogte, 3°. een opstand tot 8.10 M1 hoogte en 4°. een opstand'in drijvenden toestand tot 11.20 M1 hoogte. Onze werkwijze heeft nu bewezen, dat iedere week' gestort kunnen worden 2 vloeren en 2 opstanden tot 2.20 M1 hoogte. 'Als men nu aangevangen had 1 April, dan hadden in twaalf weken alle vloeren en le opstanden van de groote caissons gereed kunnen zijn, d.i. 1 Juli. Intusschen was dan reeds begonnen met het stellen der bekistingen voor den 2den opbouw, dus tot 8.10 M1, waar toe de inrichting zoo is gemaakt, dat ook hier iedere week twee caissons gereed zouden zijn. Hiermede had begonnen kunnen worden 1 Mei of een maand later als de aanvang van het betonstorten van den lsten opbouw tot 2.20 M1 zoodat dan op 5 Juni gereed hadden kunnen zijn tien groote caissons tot een hoogte van 8.10 M1. Wordt nu gedurende het maken van de tien caissons in den put inmiddels een hulpdam gelegd, dan kan begonnen worden met het losbaggeren van die caissons en daarna ook direct met het afwerken in drijvenden toestand. Intusschen wordt op dezelfde wijze voortgegaan met het opbouwen der overige 13 caissons tot 8.10 M1 hoogte en kunnen deze gereed zijn 23 Juli. Het baggerwerk zal plm. 6.50 M. diep moeten zijn, hetgeen beteekent een grondverzet van plm. 500 M8. tusschen de put voor de kleine caissons en de put voor de groote caissons is ruimte gelaten van 20 M1 zoodat dus een lengte van 84 M1 gebaggerd moet worden, voordat de eerste zeven caissons vlot zijn. De eerste vier caissons staan echter slechts twee breed, de rest drie breed in den put, dus over de eerste 60 M1 lengte behoeft maar 300 M8 gebaggerd te worden. Per etmaal kan plm. 2000 M8 gebaggerd worden, zoodat in vijftien etmalen deze caissons vlot kunnen zijn of ruim gerekend 3 weken of 13 Juli. Het losbaggeren wordt voortgezet waarbij zoo noodig nog een hulpdam in den put wordt aangebracht. Intusschen zouden dan de steigers voor het afwerken in drijvenden toestand gereed zijn gemaakt en kon uiterlijk op 10 Juli aangevangen worden met het verder opbouwen in drijvenden toestand. Iedere week kunnen nu gemakkelijk twee stukken geheel afgewerkt worden, zoodat 13 Juli reeds een stuk gereed is, rekent men nu 8 dagen voor verharden en 8 dagen voor ontkisten, plaatsen en zinken van een caisson, hetgeen zeer ruim is, dan kon reeds 30 Juli begonnen worden met het betonstorten voor de vulling der caissons. Daarbij is het zonder bezwaar mogelijk iedere week twee stukken gevuld te krijgen, waartoe een betonmolen met eene capaciteit van 200 M3 per dag beschikbaar is, zoodat reeds 1 November alle stukken gevuld konden zijn. Daar het maken van den opbouw op de caissons direct geschiedt na het gereedkomen van de vulling, zou dit hoogstens een maand later gereed zijn of 1 December. Ook het heiwerk voor de remmingwerken en de rioleeringen volgen direct; rekent men nu daarvoor nog pp een maand langer dan hadden dus alle kunstwerken gereed kunnen zijn op 1 Januari 1914. Toelichting op de tijdberékening voor het losbaggeren van de groote en kleine caissons. Er is gezegd dat de Makasser doen kan pl.m. 2000 M3. per etmaal, doch is deze opbrengst niet aangehouden, omdat de ondervinding steeds leert, dat dergelijke groote hoeveelheden niet aangehouden kunnen worden, vooral niet als men niet geheel zeker is van de goede grondsoorten, vandaar dat, zooals uit bovenstaande berekening blijkt, een ruime speling is genomen. Voor het losbaggeren van de kleine caissons is een tijdsduur aangenomen van 12 dagen, doch is verder gezegd hier 3 weken voor te stellen, waardoor dus 6 werkdagen langer gerekend is; hieruit blijkt, dat met bovenstaande rekening is gehouden. Voor het losbaggeren van de eerste zeven caissons is de tijd gesteld van ongeveer 19 Juni tot 13 Juli of een tijdsruimte van 24 dagen of 21 werkdagen; evenwel zou bij een grondverzet van pl.m. 2000 M8. per etmaal ook reeds in vijftien dagen deze caissons los zijn; ook hier is dus 6 dagen speling gehouden, welke speling nog grooter wordt, als men rekent dat met den 2den opbouw der groote caissons in plaats van een maand na den aanvang van het betonstorten van den lsten opbouw drie weken na dien begonnen werd; dan komt deze week het baggerwerk ten goede en wordt de speling dus 12 dagen. Nadat de eerste zeven caissons los zijn, moeten nog losgemaakt worden zestien groote caissons, hetgeen een lengte baggerwerk is van 165 M1. of rond 170 M1.; dus pl.m. 85 000 M3. of bij een grondverzet van pl.m. 2000 M3. van 43 dagen; hiervoor is echter tijd van 13 Juli tot 1 October, zijnde een maand vroeger als de datum waarop alle caissons gesteld en gevuld konden zijn; dus een tijd van 79 dagen of 66 werkdagen; ook hier is dus voldoende ruimte gelaten. Makasser, den lOden October 1913. (w. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: De Secretaris bij het Departement der B. O. W., (gel) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE VLÏÏ. Makasser, den 28sten Augustus 1913. N°. 18/B. HoogEdelGestrenge Heer. In het bezit van het aan mij gericht telegram aan den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken d.d. 8 dezer en van het afschrift van diens missive van denzelfden datum N°. 13328, mij met Uw schrijven van 16 dezer N°. 212/5 H. W. toegezonden, heb ik de eer UHEdG. het navolgende beleefd mede te deelen. Reeds in November 1912 besprak ik met U de gevaren die m. i. verbonden waren aan de uitvoering van de prauwenhaven volgens het bestek; in December d. a. v. werd aan wijlen den heer Nobel, tijdens zijn bezoek alhier, zoowel door U als door mij hierop gewezen en op 20 Februari j.1. werd deze omstandigheid opnieuw doch toen schriftelijk door mij aan de orde gesteld met het U bekende gevolg, dat ter oplossing van deze aangelegenheid de Directeur de heeren Straatman Hoofd-Ingenieur en Bendixen Ingenieur naar hier afvaardigde; tijdens welk bezoek het door genoemde heeren voorgesteld plan tot wijziging der prauwenkade, de aannemingssom en de benoodigde tijdverlenging voorloopig werden vastgesteld. Deze voorloopige overeenkomst werd door den Directeur eenigszins gewijzigd; dit gewijzigd ontwerp werd mij bij telegram van den Directeur aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden d.d. 7 Juli j.1. aangeboden en gegund voor de som van f719000 en door mij aangenomen bij brief d.d. 9 Juli j.1. N°. 11/B, zoodat deze overeenkomst, behoudens goedkeuring der Regeering, tusschen den Directeur en mij is gesloten en beide partijen dus rechtens verbonden zijn en kan naar mijn bescheiden meening geen der partijen dit contract daarna ongedaan maken. Deze zaak thans geregeld zijnde, wenschte ik ook verschillende andere punten genoemd in mijn vroegere brieven aan U gaarne geregeld te zien en schreef ik U hierover in mijnen brief d.d. 23 Juli j.1. N°. 13/B en stelde ik daarin tevens voor dit te doen in den vorm van bijbetaling voor het benoodigde zand ten behoeve van dit werk van b.v. f 0.20 per M8; welk voorstel tot nu toe niet werd geaccepteerd. Het is U bekend dat van af het eerste oogenblik waarop met de uitvoering van het werk werd begonnen tot nu toe, door mij al het mogelijke is gedaan om goed en deugdzaam werk te leveren en het werk te bespoedigen; geen moeite, zorgen of kosten worden door mij gespaard om te kunnen voldoen aan den opleveringstermijn van het door mij aangenomen contract of althans dezen datum zoo min mogelijk te overschrijden; dit eischte mijn eigen belang, doch tevens mijn eer als aannemer. Alle pogingen, ook in het belang van het werk zelf, werden door mij gedaan om de onjuistheden of onduidelijkheden in het bestek voorkomende, op minnelijke wijze op te lossen en deze zoo min mogelijk van invloed te doen zijn op de deugdzaamheid of de voortgang van het werk; wat het laatste betreft, vrijwel, zonder resultaat; het telegram immers van den Directeur d.d. 8 dezer, plaatst dezelfde hinderpalen, die een jaar geleden bestonden en oorzaak waren van groote vertraging en schade, opnieuw Aan den Heer Hoofd-Ingenieur der Burgerlijke Openbare Werken, Chef der Havenwerken te Makasser. op mijn weg en weet ik thans niet meer wat te doen; kan ik thans niet meer de gevolgen van een dergelijke toestand overzien, en gevoel ik mij thans tot mijn groot leedwezen verplicht, een ander standpunt in te nemen. In verband nu met het feit dat het mij, trots alle onderzoekingen, tot nog toe niet is mogen gelukken een behoorlijke zandlaag aan te treffen; de schade daardoordagelijks grooter en grooter en niet meer te overzien wordt en in verband met het reeds meergenoemd telegram van den Directeur d.d. 8 dezer en diens missive N°. 13328 van denzelfden datum waarbij de Directeur ongedaan maakt of tracht ongedaan te maken, de tusschen ons gesloten overeenkomst, en dit nog wel zooals U bekend is uit mijnen brief d.d. 9 dezer N°. 15/B, op onjuiste gronden, deel ik U mede, ik het in mijn brief van 23 Juli j.1. N°. 13/B gedaan voorstel niet langer gestand kan doen en reserveer ik bij deze al mijne rechten tot het eischen van schadevergoeding voor de reeds geleden en nog te lijden schade, voor alle gevallen, die zich tot nog toe bij de uitvoering van dit werk: „Het maken van de uitbreiding en verschillende bijbehoorende werken voor de nieuwe havenwerken te Makasser", hebben voorgedaan en zich verder nog zullen voordoen, ook de schade eventueel aan het werk zelf. Met beleefd verzoek nevensgaand afschrift van dezen brief voor gezien te teekenen en mij terug te zenden, heb ik de eer te zijn, Hoogachtend, UHoogEdelGestrenge Dw. Dnr., (w.g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift: De Secretaris bij het Departement der B. O. W. {w. g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE IX. Makasser, den 23sten Juli 1913. N°. 13/B. HoogEdelGestrenge Heer. Door dezen heb ik de eer mij tot U HoogEdelGestrenge te wenden met de navolgende, in verband met de uitvoering van dit werk, zeer ernstige aangelegenheid. Zooals U bekend is door Uwe bezoeken aan den mond der Goarivier, uit de TJ gezonden weekrapporten en mijn herhaalde mondelinge'en schriftelijke mededeelingen, ben ik reeds sinds maanden aan het zoeken naar de goede zandlaag voor en in den mond der Goarivier, zonder resultaat. Geen kosten en moeite heb ik gespaard om deze laag te ontdekken; honderd duizenden Ms. grond heb ik verplaatst, op verschillende plaatsen aan den omtrek der ons aangewezen zandbank; grootere en kleinere kanalen heb ik gebaggerd in de bank; ik heb proeven genomen zoowel met den hopperzuiger G. G. Idenburg als met den zandzuiger Makasser heb ik boringen doen verrichten op verschillende plaatsen op de zandbank en in de richting der riviermond, zonder eenig resultaat; de grond wordt eerder slechter dan beter en kan ik thans zoo niet langer voortgaan, zonder U hiermede in kennis te stellen en Uwe aandacht te vestigen op de enorme schade, die hierdoor reeds is teweeggebracht en der vertraging hierdoor ontstaan. Om deze zaak met juistheid te kunnen beoordeelen, zij het mij vergund U een kort overzicht te mogen geven van de geschiedenis van dit werk. In het begin van April 1911 te Weltevreden aangekomen, werd door ons, den heer W. P. de Groot en ondergeteekende, besloten, ten einde zooveel en zoo goed mogelijk te kunnen informeeren naar de verschillende omstandigheden en werkwijzen in Indië, onzen arbeid te verdeelen. De heer W. P. de Groot, nam op zich het terrein te Soerabaja te gaan verkennen en het werk daar op te nemen; terwijl ik op Batavia achterbleef, om mijne opwachting te maken bij den heer Directeur der B. O. W., bij wijlen den heer Nobel en andere Autoriteiten en tevens om met de Directie de noodige besprekingen te houden en verschillende informatiën in te stellen, om daarna te zamen naar Makasser te gaan, op welk werk wij speciaal het oog hadden gevestigd. Vooraf waren wij overeengekomen om de Directie te verzoeken ons de noodige grondboringstaten te willen verschaffen, daar wij zonder deze in ons bezit te hebben niet zouden kunnen en mogen inschrijven; wetende welke rampen kunnen voortvloeien uit onbekendheid der grondsoorten, enz. In verband hiermede stelde ik dit punt reeds aan de orde bij de eerste ontmoeting met den heer Nobel, ten einde ZEd. in de gelegenheid stellen, alsnog de noodige boringen te kunnen doen verrichten, bij aldien men niet in het bezit hiervan mocht zijn. Aan den HoogEdelGestrengen Heer Den Heer H. Ch. J. Strengnaerts, Hoofd-Ingenieur B. 0. W. te Makasser. Met het oog op de groote belangrijkheid van dit punt en om te voorkomen, dat dit soms door mij mocht worden vergeten of niet voldoende op den voorgrond mocht worden gesteld, seinde de heer W. P. de Groot mij op 5 April 1911 van uit Soerabaja: Degroot Hotel des Indes Batavia, „• verzoek Directeur (of) Nobel boringen zandplaten. Zonder bekendheid dier platen kunnen wij niet inschrijven. Openbare Werken heeft boortoestellen, gaat gij maandag mee (naar) Makasser". de Groot. Bij aankomst te Makasser werd aan gegadigden de bank voor den Noordelijken mond der Goa- of Berangrivier aangewezen, als de plaats van waar het benoodigde zand voor de aanvulling kon betrokken worden, terwijl dit zand daar in voldoende hoeveelheid aanwezig zoude zijn. De Directie begaf zich met gegadigden naar bedoelde zandplaat om het terrein en de ligging op te nemen en het zand te onderzoeken. Algemeen was men van oordeel, dat het aangewezen zand, tamelijk grof, zeer geschikt was voor hopper of zuiger; doch werd tevens opnieuw te kennen gegeven, dat het noodzakelijk was te weten, tot welke diepte dit zand zich uitstrekte en wat daaronder zich bevond en werd door ons opnieuw om de boringen gevraagd; deze werden toegezegd. Daar deze boringen nog slechts eenige dagen voor de aanbesteding van het werk op het Departement der B. O. W. te Weltevreden niet aanwezig waren en het zich liet aanzien, dezelve ook niet op de gewone wijze, n.1. per post tijdig zoude arriveeren, werd door de Directie te Weltevreden aan de Directie der B. O. W. te Makasser hierover geseind. Daarna werd ons op 26 April 1911 de door den heer Nobel geteekende boringstaat ter hand gesteld en konden wij voortwerken aan ons werkplan en aan de begrooting van het werk en heeft deze boringstaat natuurlijk tot basis gediend bij de vaststelling van onze eenheidsprijzen en de soort en de hoeveelheid der aan te bouwen werktuigen. Onmiddellijk na aankomst en monteering van deze werktuigen, werden de diepe geulen ten behoeve der te plaatsen caissons gebaggerd en werden daarna op de aangewezen zandplaat en ook Zuidelijk daarvan voorloopige onderzoekingen verricht. Daar deze geen resultaat opleverden en ook met het oog op de Westmoesson en den korteren afstand, werden proeven genomen Noordelijk van het werk, nabij Paoterie. Ook deze hadden geen of weinig resultaat en keerden wij naar de Goarivier terug om daar met beide zuigers de onderzoekingen voort te zetten. Daar slechts weinig en dan nog wel zeer fijn zand werd gevonden en de bodem bleek te bestaan uit modder en klei vermengd met wat fijn zand, werd besloten met den hopper een kanaal te baggeren door de bank heen naar den riviermond; de slechte specie werd door de drijvende leiding weggeperst; het uitkomende, zand naar het werk gebracht. Inmiddels werden ook met den zandzuiger „Makasser" de proeven voortgezet; dan hier, dan daar, waar men maar meende behoorlijk zand te kunnen aantreffen; het verkregen zand werd naar het werk gebracht. Bij het baggeren van het kanaal naar de rivier, meende men af en toe de goede zandlaag gevonden te hebben, al spoedig bleek dan daarna, dat men zich vergist had. en de toestand niets vooruit gegaan was en ten slotte eerder minder dan beter genoemd konde worden. De inmiddels verrichte grondboringen daar ter plaatse hadden evenmin eenig succes; weinig fijn zand, de rest modder en klei. In verband hiennede en ook omdat de gebaggerde geul door de werking van den stroom der rivier en die der zee, geregeld en belangrijk werd verondiept, zag men zich genoodzaakt, dezen arbeid te staken en werden op nieuw pogingen aangewend om meer Zuidelijk zand te vinden. Aanvankelijk meende men eene goede zandplaat gevonden te hebben, doch weldra vervloog ook deze hoop en is de toestand ook daar, ofschoon eenigszins beter, dan aan de bank der rivier, nog ongunstig; gepasseerde nacht draaiden wij over een bak van 300 M3. inhoud 5 uren. In verband met bovenstaande mag en kan ik zoo niet langer voortgaan en verzoek ik U zeer beleefd, doch dringend met mij de noodige maatregelen te willen beramen, om op bevredigende wijze uit deze moeilijkheid te geraken; het zal U na 3 lezing van bovenstaande duidelijk zijn, dat ik niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de groote nadeelen en vertraging hierdoor in de uitvoering ontstaan en dat dit, het niet voorkomen van het zand op de aangewezen plaats, overeenkomstig de mij verstrekte officieele boringstaat een hoogst belangrijke aangelegenheid is, moge U blijken uit de navolgende feiten: 1°. komt de krachtige, zeer goed en economisch ingerichte hopperzuiger niet tot zijn recht; 2°. heeft het proeven nemen en zoeken naar de goede ■ zandlaag veel tijd en geld gekost; 3°. ben ik genoodzaakt andere werktuigen uit Holland te laten komen, n.1. een vlotgaande emmer baggermolen met de noodige bakken, waarvoor opnieuw een kapitaal noodig is van minstens f 250 000. 4°. de uitzending en monteering van deze werktuigen zal maanden duren, zoodat gezegd kan worden, dat met inbegrip van het zoeken naar zand, enz. ongeveer een jaar verloren is gegaan in de uitvoering van het werk; wat dit beteekent kunt U afleiden uit de nevensgaande staat, welke een opsomming geeft van de voornaamste posten, welke tot de Algemeene onkosten behooren. 5°. de eenheidsprijs van het zand zal zeer beduidend hooger worden, dan waarop door mij is gerekend. Ten slotte zij het mij vergund U nogmaals te mogen wijzen op de navolgende omstandigheden, die eveneens van zeer nadeeligen invloed op de uitvoering van het werk geweest zijn en het nog dagehjks zijn en gelieve U ook deze ter kennis van den heer Directeur der B. O. W. te willen brengen met vriendelijk verzoek aan Zijn HoogEdelGestrenge ook deze punten met mij te willen regelen. 1°. Tot tweemaal toe werden de door mij aangeboden teekeningen der caissons afgekeurd, omdat de heer Directeur niet wenschte dat de vulling der beton in den natte geschiede; het gevolg hiervan is: a. dat de bestelling van het ijzer belangrijk werd vertraagd. b. ik voor ruim f 30 000 meer aan ijzer in het werk moet brengen. c. de vulling thans op een veel kostbaarder wijze moet geschieden dan bij storting in den natte. 2°. Artikel 17 alinea 1 van het bestek zegt: „De aannemer moet volgens aanwijzing en naar goedkeuring der Directie de benoodigde loodsen, keten, enz. plaatsen voor berging van eigen materialen, benevens een schaftlokaal ten behoeve der werklieden. Het opslaan van deze gebouwtjes, alsmede het maken van hulpwerken, mag op gouvernementsgrond geschieden. Alle schade deswege aan de Rijkseigendommen toegebracht, komt ten laste van den aannemer, evenals het ten genoege van de Directie weder in orde brengen van de ingenomen terreinen na de opruiming van de loodsen, keten, werkplaatsen hulpwerken, enz." en heb ik er natuurlijk bij mijn inschrijving op gerekend, dat mij een voldoend terrein ter beschikking zoude worden gesteld. Bij mijn komst hier was er hoegenaamd geen terrein disponibel en heeft de aanschaffing hiervan mij veel tijd en geld gekost, terwijl het mij niet mogelijk was een terrein te vinden, groot genoeg en geschikt voor het geheele bedrijf, zoodat ik mijn toevlucht heb moeten nemen tot twee afzonderlijke terreinen, op vrij grooten afstand van elkander verwijderd, hetgeen de uitvoering omslachtig en kostbaar maakt en veel kost aan transport, enz.: 3°. heb ik veel hooger koelieloonen moeten betalen dan waarop ik ingevolge de mij hier verstrekte inlichtingen gerekend heb en is het mij niettegenstaande alle mogelijke pogingen niet mogen gelukken, een voldoend aantal koelies te verkrijgen en deze tot eenigszins geregelden arbeid te gewennen, waarom ik heb moeten besluiten tot het aanwerven van contractkoelies; deze koelies kosten mij ruim f 1 daags, terwijl het zich laat aanzien, deze loonen nog zullen stijgen. 4°. Bij de baggering van de voorgeschreven diepe geul onder de groote kademuur vond men plaatselijk een groote steenlaag, waardoor een der pompen van den hopper werd beschadigd, benevens de direct daaraan verbonden afvoerpijp, terwijl de persleiding van 300 M. lengte voor een groot deel werd vernield. Deze abnormale massa groote steenen zijn tevens oorzaak geweest, dat het schip bij de baggering zwaar werkte, waardoor de paalkokers beschadigd werden. Om deze schade te herstellen, was het noodig dat de hopper, naar het dok te Soerabaja werd gebracht, welke reparatie zeer lang heeft geduurd en veel geld heeft gekost. 5°. Door de bepaling dat de bekistingen niet mogen afgenomen worden voor en aleer 14 dagen na het betonneeren zijn verstreken, kost mij de arbeid meer en heb ik veel meer hout noodig, dan waarop wij bij het maken van onze begrooting hebben kunnen rekenen; ons is toch gezegd geworden dat de aannemer vrij is in de keuze der caissons, doch zooveel mogelijk de wijze van werken der gemeente te Rotterdam zoude gevolgd worden en daar werden de bekistingen in 2 a 3 dagen afgenomen. Naar mijn zeer bescheiden meening komt mij naar recht en billijkheid vergoeding toe voor deze gevallen, waarom ik bij deze den Heer Directeur beleefd verzoek deze aangelegenheid met mij te willen regelen en Uwe welwillende medewerking hiertoe inroep. Mij schijnt een dergelijke regeling niet moeilijk n.1. door verhooging van de eenheidsprijs van het zand voor dit werk benoodigd, met b.v. f 0.20 per M3. Waar de heer Directeur heeft ingezien en erkend dat voor de tegenwoordige prijzen, onmogelijk zonder schade kan gewerkt worden, vooral onder de omstandigheden waarin het werk hier verkeert (welke omstandigheden zijn geheel onafhankelijk van mijnen wil) en waar zijn HoogEdelGestrenge mij voor het meerdere werk, de verlenging der groote kademuur met 230 M. enz. een betere prijs heeft toegestaan n.1. van f 0.60 per M3. zand, durf ik mij vleien dit mijn voorstel in gunstige overweging zal genomen worden. In afwachting heb ik de eer te zijn met hoogachting UHoogEdelGestrenge Bw. Br. {ic. g.) DE GROOT. Voor eensluidend afschrift, Be Secretaris bij het Bept. der B. O. W. (w. g.) POLAK. Voor eensluidend afschrift, Be Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BIJLAGE X. HAVENWERKEN VAN MAKASSER. Voorloopige begrooting van schade reeds geleden en nog te lijden bij de uitvoering van het werk; „Het maken van de uitbreiding van de Havenwerken te Makasser, met verschillende bijbehoorende werken" voor zoover deze schade thans kan begroot worden. Volgens bijlage I f 1 323 723,10 Volgens bijlage II 35 068,73 Volgens bijlage III 196 860 — Winstderving over 1V2 jaar ad f 150 000 per jaar 225 000,— Te zamen . . . f 1 780 651,83 De schade volgens bijlage IV thans nog niet vast te stellen Pro memorie. Totaal . . . Pro memorie. Makasser 10 October 1913. (get.) DE GROOT. Voor eensluidend afschift, De Secretaris bij het Departement van Burgerlijke Openbare Werken, (get.) POLAK. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. BESCHEIJY1IG M VOOEWAAEÏÏEÏÏ voor de uitvoering van het werk: „De verbetering van de haveninrichtingen te Semarang". EERSTE AFDEELING. Voorwaarden van algemeenen aard. Artikel 1. Aantal perceelen. De aanbesteding geschiedt in één perceel. Artikel 2. Algemeene voorwaarden. De Algemeene Voorwaarden voor de uitvoering bij aanneming der werken onder beheer van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij Gouvernements Besluit van 2 Januari 1892 N°. 11, gewijzigd en aangevuld bij de Gouvernements Besluiten van 23 Augustus 1894 N°. 5, 8 September 1895 N°. 2, 2 Mei 1901 N°. 9, 27 Augustus 1904 N°. 6, 23 Januari 1907 N°. 23 en 16 November 1909 N°. 21 zijn van kracht alsof zij in dit bestek woordelijk waren opgenomen, voor zoover zij daarop van toepassing en daarin niet gewijzigd zijn. Deze Algemeene Voorwaarden worden in het bestek door de letters A.V. aangeduid. Artikel 3. Wijziging van de Algemeene Voorwaarden. Waar in de Algemeene Voorwaarden wordt gesproken van Chef der Waterstaatsafdeeling of Eerstaanwezend Ambtenaar der Burgerlijke Openbare Werken, wordt daarvoor, zoolang het werk buiten bemoeienis van den Chef der 3de Waterstaatsafdeeling wordt uitgevoerd, gelezen Directie van het werk. Artikel 4. Peil. Als peil wordt aangenomen het Semarangsch peil (S. P.), welk peil reeds in de nabijheid van het werk is vastgelegd en door de Directie nader plaatselijk aan den aannemer zal worden aangewezen. Artikel 5. Eenheidsprijzen. De eenheidsprijzen voor de berekening van meer of minder werk bedragen: 1 M3. koraalsteen geleverd en verwerkt in het W esterhavenhoofd f 3.35 1 „ kleine rivier- of bergsteen geleverd en verwerkt in het Westerhavenhoofd „ 4.75 1 „ groote steenblokken voor deksteen van 1—3 picol gewicht per steen, geleverd en verwerkt in het Westerhavenhoofd 7.30 1 „ betonblokken verwerkt in het Westerhavenhoofd (samenstelling 8V2 d. steenslag, 4 d. zaöd, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement) . . . 15.10 1 M3. beton verwerkt in zakken in het Westerhavenhoofd (samenstelling als boven) f 15.10 1 „ grond ontgraven of uitbaggeren en transporteeren dan wel wegpersen naar de plaatsen, hierachter omschreven en nader door de Directie aan te geven „ 0.30 1 M2. wegsverharding of bevloering van de open loodsen, dik 0.20 M., bestaande uit 3 lagen rivier- of bergsteen, ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 M. a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden) , „ 1-74 1 M3. zandaanplemping met zeezand „1.35 1 „ metselwerk aan kaaimuren en steunpunten van hangars, entrepots en loodsen, van breuksteen in Portland-cement-Moeriatrasmortel (verhouding van de specie 1 d. Portlandcement, 1 d. Moeriatras en 4 d. zand). . „ 14.38 1 „ beton voor afdekking der kaaimuren, en steunpunten van hangars, entrepots en loodsen (samenstelling 8V3 d. steenslag, 4 d. zand, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement) „ 15.10 1 M2. voegwerk van metselwerk in breuksteen in Portland-cement-Moeriatrasmortel (menging van de specie 1 d. Portland-cement, 3/4 d. Moeriatras en 3 d. zand) „ 0.45 1 „ pleisterwerk ter dikte van 0.01 M. in Portland-cement-Moeriatrasmortel (menging als bij voegwerk) „ 0.59 1 M3. beton aan de fundeeringsplaten voor de kaaimuren, én de steunpunten der hangars, entrepots en loodsen (samenstelling 3 d. steenslag, 2. d. zand en ld. Portlandcement) ,, 21.35 1 KG. ijzer verwerkt in dezelfde fundeeringsplaten „ 0.14 1 M1. Djati-houten Damwand van afmeting en constructie als hierachter nader omschreven „ 63.40 1 M2. taludbekleeding, bestaande uit een laag goed aaneengesloten koraalsteen, dik 0.23 M., rustende op een laag steenslag, dik 0.18 M „ 1.83 1 M3. steenstapeling, dienende tot voeting van de taludbekleeding, in koraalsteen „ 5.50 1 „ metselwerk van breuksteen in basterdtras (menging van de specie in 1 d. kalk, 1 d. Moeriatras en 3 d. zand) „ 10.54 1 KG. getrokken, gesmeed, gegolfd gegalvaniseerd, vlak gegalvaniseerd en gesmeed gegalvaniseerd ijzer, zink, metaalgaas of ijzerdraad, geleverd, en in het werk gebracht aan hangars en de daarbij behoorende hekwerken, entrepots en loodsen ». 0.25 1 Ms. bepleisteren van de wanden van metaalgaas, ter dikte van 0.05 M. (menging van de specie 1 d. Portland-cement, 1 d. Moeriatras en 4 d. zand) „ 1.50 1 „ beschieting van djati-hout, ter dikte van 0.015 M „1.68 1 M3. djati-hout geleverd en in het werk gebracht aan dakribben onder de beschieting » 56.38 1 „ ijzerwerk tweemaal meniën en tweemaal oververven met zinkwitverf. „ 0.58 1 M2. bevloeren met Chineesche graniettegels, groot 0.40 M., bij 0.40 M., dik 0.08 a 0.10 M., gelegd in een laagje beton, dik gemiddeld 0.05 M. en van de samenstelling 873 d. steenslag, 4 d. zand en 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement „ U-03 1 M1. afvoergoot van beton (samenstelling 1 d. Portland-cement, 2 d. zand en 3 d. steenslag) ter wand- en bodemdikte van 0.10 M. en gemiddelde ontwikkelde lengte van 1.10 M. of daarbij behoorende afvoerbuis ter wanddikte van 0.10 M., beide .afgepleisterd met een specie van 1 d. Portland-cement, 3/4 d. Moeriatras en 3 d. zand „ 3.— 1 M2. bevloeren met Escauzijnsche tegels, groot 0.50 M. bij 0.50 M., dik 0.05 M. rustende op een halfsteensrollaag in basterdtrasspecie (1 d. kalk, 1 d. Moeriatras en 3 d. zand), waaronder een platte laag baksteen in zand f 8.35 1 „ bevloeren met Portland-cementtegels, groot 0.40 M. bij 0.40 M., dik 0.04 M. in basterdtras (samenstelling als bij de Escauzijnsche tegels). . . . „ 2.77 1 „ bebouwd oppervlak aan het kantoorgebouw voor de recherche. . . . „ 40.— 1 „ „ „ „ „ entrepot voor zelfontbrandbare goederen . „ 35.— 1 „ „ „ „ wachtposten enz ,, 30.— Artikel 6. Kosten van toezicht. De door den aannemer te betalen kosten aan toezicht bedragen per dag f 35 (vijf en dertig gulden). Artikel 7. Tijd van oplevering. De oplevering van het werk moet geschieden in 910 (negen honderd en tien dagen. Artikel 8. Verantwoordelijkheid van den aannemer. De aannemer is gedurende een tijdvak van één jaar verantwoordelijk voor alle schaden en gebreken, welke tengevolge van het bezigen van slechte materialen of van slechte uitvoering mochten ontstaan. Artikel 9. Boeten. De door den aannemer te betalen boete in geval van te late oplevering bedraagt per dag f 500 (vijf honderd gulden). De boete zal in geen geval meer dan een twintigste van de aannemingssom bedragen. Artikel 10. Betaling. De betaling van de aannemingssom geschiedt in veertig termijnen. Van iederen termijn wordt tot algeheele afbetaling een bedrag van 22 percent (Twee en twintig ten honderd) gekort, ten behoeve van de verrekening van het door den aannemer van den lande overgenomen of nog over te nemen baggermaterieel met inbegrip van transport- en monteerkosten. De rekeningen moeten worden ingediend op het kantoor van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te Semarang. Artikel 11. Kantoor voor de Directie. Tot het houden van kantoor zal door den aannemer een daartoe geschikt gebouw ter beschikking van de Directie worden gesteld. De plaats daarvan wordt in overleg met de Directie bepaald. Tevens zorgt de aannemer voor het noodige bureaumeubilair in dat gebouw, alsmede voor bewaking en telefonische gemeenschap met het werk en aansluiting aan het plaatselijk telefoonnet. Het meubilair blijft eigendom van den aannemer. Zoodra het te bouwen kantoorgebouw voor de recherche gereed en voor gebruik geschikt is, is de aannemer van het beschikbaar stellen van een afzonderlijk kantoor voor de Directie ontheven. Hetgeen boven omtrent meubileering, bewaking en telefonische gemeenschap is bepaald, geldt dan gedurende den verderen duur van het werk voor het nieuwe kantoor voor de recherche. Artikel 12. Maatregelen in het belang der hygiëne. Ter voorkoming van het ontstaan van ziekten, met name van malaria, zullen door den aannemer alle maatregelen moeten worden genomen, welke ter zake door de Directie, volgens advies van den lsten stadsgeneesheer te Semarang, noodig zullen worden geacht. TWEEDE AFDEELING. Omschrijving van het werk. Artikel 13. Onderdeelen van het werk. De te maken werken zijn: a. Het verlengen van het Westerhavenhoofd te Semarang. b. Het graven en baggeren van een prauwhaven c. a. te Semarang. c. Het bouwen van kaaimuren. d. Het maken van taludbekleedingen. e. Het bouwen van vijf hangars. f. Het bouwen van twee entrepots. g. Het bouwen van twee open loodsen. h. Het bouwen van een kantoorgebouw voor de recherche. i. Het bouwen van een entrepot voor zelfontbrandbare stoffen. k. Het bouwen van verschillende wachtposten. I. Het aanleggen van vloeren op het havenemplacement. m. Het maken van afvoergoten en buizen op het havenemplacement. n. Het maken van toegangswegen, pleinen en emplacementen. ' o. Het maken van een stekeldraadafrastering met toegangspoort en hekken. p. Het leveren en plaatsen van negen verplaatsbare kranen met daarbij behoorende rails. q. Het aanbrengen van de noodige verlichtingsmiddelen. r. Het bouwen of verplaatsen van een passarloods bij de visschershaven. 8. Het maken van een kleine sleephelling voor visschersprauwen. Artikel 14. Verlenging van het Westerhavenhoofd. Het Westerhoofd zal worden verlengd met 400 M., gemeten langs de kruin. Als beginpunt van telling is aangenomen het middelpunt van de kruin van den kop van den bestaanden dam; als eindpunt het middelpunt van de kruin van den nieuwen damkop. De as van het.nieuw te maken gedeelte zal op een afstand van 20M. westwaarts evenwijdig loopen aan de as van den bestaanden dam; de overgang tusschen de beide assen zal een lengte verkrijgen van 150 M., zoodat de lengte van het nieuwe gedeelte, dat evenwijdig zal loopen aan den bestaanden dam 250 M. bedraagt. De dam zal geheel moeten worden uitgevoerd als is aangegeven op teekening 2 en zooals hieronder nader is omschreven. De dam zal worden aangelegd met taluds van 172 op 1 aan de westzijde en van 2 op 1 aan de Oost- of kanaalzijde. De kruin zal een breedte verkrijgen van 3 M. en over de geheele lengte komen te liggen op 0.85 M. — S.P. Het damlichaam zal bestaan uit een onderlaag van koraalsteen, ongeveer dik 1 M., ter goedkeuring door de directie; daarop zal onder de voorgeschreven taluds moeten worden gestort rivier- of bergsteen van een soortelijk gewicht van minstens 1.8, waarna de dam zal worden afgedekt met een 1.50 M. dikke laag zwaarderen steen. Deze deksteen reikt aan de kanaalzijde over de volle damlengte van onderen tot 3.50 M. — S. P.; aan de westzijde verloopt die hoogte van 2.60 — S. P. bij het begin van het nieuwe gedeelte tot 3.50 M. — S. P. aan het kopeinde. De deklaag zal moeten bestaan uit steenen van minstens 1 tot 3 picol gewicht, zoodanig in het damlichaam verwerkt, dat de zwaarste steenen aan de dagzijde komen te liggen. Alvorens met het storten van rivier- of bergsteen te beginnen, zal met het storten van de koraallaag steeds voldoende vooruit gewerkt moeten worden ter goedkeuring door de Directie. De kruin van den dam zal over de volle breedte van 3 M. moeten worden afgedekt met betonblokken die dus komen te liggen op den deksteen. Alle blokken zijn 1.25 M. lang en 0.60 M. dik; de middelste blokken zijn 0.50 M., de blokken aan de zijden 0.60 M. breed. De blokken aan de zijden worden met hun lengteas geplaatst loodrecht op de asrichting van den dam, de middelste blokken evenwijdig aan die as. Behalve de kruin wordt ook het talud aan de kanaalzijde van betonblokken voorzien. Deze blokken worden zoodanig gelegd, dat twee trappen worden gevormd, met de bovenkanten der treden respectievelijk liggende op 0.25 -f- en 0.35 — S. P., terwijl van 0.35 — tot 1.00 — S. P. de blokken worden gelegd met hun lengterichting evenwijdig aan het talud. Dé blokken van de bovenste laag der taludbekleeding zijn 1.25 M. lang en 0.60 M. breed en dik; zij steken 1.20 M. buiten de kruinbedekking uit en worden door deze dus 0.05 M. gedekt. De onderste rij horizontaal liggende blokken en de blokken, die onder een helling van 2 op 1 liggen, zijn eveneens 0.60 M. breed en dik; de eerstgenoemde steken weder 1.20 M. buiten de daarboven gelegen laag uit. Overigens worden deze twee rijen blokken in verband gelegd, zoodat de naden verspringen, hetgeen zal worden verkregen door voor elke rij twee soorten blokken van verschillende vorm te bezigen, die beurtelings naast elkander worden gelegd. De dam wordt aan het Noordelijk einde van een kop voorzien, die op de hoogte van de kruin gemeten een diameter verkrijgt van 9 M. De taluds van den damkop worden 3 op 1 gemaakt, naar het damlichaam toe geleidelijk verloopende tot iy3 op 1 aan de West- en 2 op 1 aan de Oostzijde. De deklaag voor den kop van den dam bestaat uit steenen van minstens 2 tot 3 picol, waarvan weder de zwaarste steenen aan den buitenkant worden verwerkt. De kruin en de taluds van den kop tot een hoogte van 1.00 — S. P. worden van betonblokken voorzien op de wijze, als op de teekening is aangegeven. Van 0.25 4tot 1.00 — S. P. worden hier de betonblokken van 1.25 M. bij 0.60 M. met hun lengterichting geplaatst loodrecht op het beloop van het talud, rustende op de deklaag, die daar ter plaatse 0.50 M. dik is. Ter verkrijging van een behoorlijk gelijk steunvlak voor de betonblokken, wordt de ruimte tusschen de deksteenen met beton in zakken opgevuld. De samenstelling van al deze beton zal zijn: 8y3 deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel portland Cement. Met het plaatsen der betonblokken mag niet begonnen worden, dan nadat het damlichaam geen zetting van beteekenis meer vertoont. Het havenlicht, thans staande op den kop van het bestaande Westerhavenhoofd, zal op een nader door de Directie aan te geven en in overleg met den Havenmeester vast te stellen tijdstip door den aannemer moeten worden afgebroken en op nieuw op den kop van het verlengde havenhoofd moeten worden opgesteld. Zulks zal moeten geschieden volgens de aanwijzingen en ten genoege der Directie. Bovendien is de aannemer verplicht, gedurende den geheelen duur der uitvoering van dit onderdeel van dit werk, des nachts voor een zoodanige verlichting van het werk te zorgen, dat de stand daarvan voor de scheepvaart volkomen duidelijk is; terwijl hij verder in het algemeen zorg heeft te dragen, dat de scheepvaart zoo min mogelijk en in elk geval geen onnoodige overlast van de uitvoering van het werk ondervindt. Hij heeft zich ook te dier zake strikt te gedragen naar de aanwijzingen van de Directie. Artikel 15. Pranwhaven c. a. De te graven en te baggeren prauwhaven c. a. is aangegeven op teekening Blad 5. Zij bestaat uit een haventoegang, een voorhaven, twee douanebassins en een visschershaven. De as van den haventoegang maakt een hoek van + 60° met de as van het bestaande havenkanaal, waarmede hij in verbinding wordt gebracht. Die as zal door de Directie nader op het terrein worden uitgezet. Gemeten op den bodem is de haventoegang 75 M. breed. De Noordelijke oever sluit met een boog van 100 M. straal aan het bestaande Oosterhavenhoofd, de Zuidelijke oever aan den bestaanden kaaimuur langs het havenkanaal benoorden de 10 tons kraan en op een nader aan te geven wijze. De voorhaven zal worden gemaakt als op de teekening aangegeven; zij heefteen oppervlakte van ongeveer 4.8 H.A.; de juiste grenzen zullen door de Directie nader plaatselijk op het terrein worden uitgezet. De beide douanebassins zijn, gemeten op den bodem, elk 53.22 M. breed; van beide loopt de as evenwijdig aan die van den haventoegang; de afstand der assen onderling bedraagt 155 M. De lengte van het Westelijk bassin zal moeten worden 285, die van het Oostelijk bassin 314 M. De visschershaven is gemeten op den bodem 100 M. lang en 38.22 M. breed. De assen van de douanebassins en van de visschershaven zullen door de Directie op het terrein nader worden aangegeven. Alle genoemde onderdeelen van de haven zullen moeten worden opgeleverd met een bodemhoogte van 3.00 — S. P. De uit te graven en uit te baggeren grond wordt gedeeltelijk geborgen op het terrein, gereserveerd voor kampong, gelegen ten Zuidwesten van de haven, zooals dit op teekening Blad 5 is aangegeven, tot eene hoogte van 1.45 -f- S. P.; voorts op de langs de West-, Zuidwest- en Zuidzijde van de haven gelegen terreinen, mede tot een hoogte van 1.45 S. P. De overblijvende grond wordt gedeponeerd aan de Noordzijde van het op teekening Blad 7 aangegeven toekomstige kanaal voor export, weder tot een hoogte van 1.45 M. -f- S. P. De grond, welke bij het begin ,van het werk gebaggerd wordt uit den haventoegang kan tot een hoeveelheid ter beoordeeling van de Directie met klepschouwen in zee worden gestort, ter plaatse nader door haar aan te wijzen. Artikel 16. Kaaimuren. Langs eenige gedeelten van de haven zullen kaaimuren worden gebouwd. De lengte dier muren bedraagt, gemeten langs de voorzijde op de hoogte van 1.45 + S. P. Langs de korte of Z.W. zijde van de visschershaven 40 M. „ lange „ Z.O. „' „ „ „ 100 » ■ Z.W. zijde van het Westelijk douanebassin 285 „ 7, Cs . „ 55 , „ „ N.O. „ „ „ „ n " „ „ voorhaven 100 „ - „ Z.W. zijde van het Oostelijk douanebassin 314 „ „ Z.O. j „ „ n 55 « „ n.o. „ „ „ , „ 50 » Totaal . H73 M. Bovendien worden bij het beginpunt langs de N.W. zijde van de visschershaven en bij het eindpunt in het verlengde van den kaaimuur afloopende muren, gebouwd, ter opvanging van en behoorlijke aansluiting aan de hierna onder artikel 17 te noemen taluds. De muren zullen komen te rusten op een zandaanplemping, met den onderkant liggende op 4.50 + S.P. en op die hoogte minstens 5.50 M. breed. Aan de voorzijde van de muren wordt die zandaanplemping opgesloten door een damplankrij, dik 0.10 M.; ingeheid tot 6.75 -f S. P. en met messing en groef bewerkt. Aan de bovenzijde worden de damplanken gespijkerd aan een sloof, zwaar 0.20 X 0.25 M.; met den bovenkant liggende op 3.25 + S. P. De sloof wordt bevestigd aan dampalen, op onderlingen afstand van 0.80 M.; zwaar 0.25 M. en ingeheid tot 8.25 M. + S.P. Al het hout moet zijn Djatihout. Den binnenkant van den damwand ligt 1.50 M. buiten den voet van het opgaand metselwerk van den kaaimuur. Op de zandaanplemping wordt aangebracht een fundeeringsplaat van gewapend beton, onder het opgaand muurwerk dik 0.50 M. en met den onderkant liggende op 8.50 -4- S. P. De plaat sluit aan de eene zijde tegen de damplankrij aan en steekt aan de achterzijde van den muur 1.00 M. buiten het opgaand muurwerk uit, zoodat de totale overbreedte wordt 4.66 M. Naar de zijden Verloopt de dikte van den plaat van 0.50 M. tot 0.25 M. Voor den fundeeringsplaat wordt beton gebezigd van de samenstelling: 1 deel Portlandcement, 2 deelen zand en 3 deelen steenslag. De wijze van bewapening van deze fundeeringsplaat zal door de Directie nader worden vastgesteld in verband met de draagkracht van den grond, en zullen voor de uitvoering de noodige details worden verstrekt. De per M1. fundeeringsplaat te verwerken hoeveelheid ijzer wordt gerekend te zullen bedragen ongeveer 250 K.G. Indien dit volgens nadere aanwijzingen belangrijk meer of minder mocht bedragen, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. - De eigenlijke kaaimuur, waarvan de onderkant komt te liggen op 3.00 -f- S. P., en die wordt getrokken tot 1.45 -f- S. P., heeft een onderdikte van 2.16 M. met een voorhelling van y6 en een achterhelling van yi2, zoodat de bovendikte wordt 0.90 M. De muur wordt tot 1.20 -j- S. P. opgetrokken van breuksteen in Portlandcementtrasmortel, samengesteld uit 1 deel Portlandcement, 1 deel Moeriatras en 4 deelen zand. De muur wordt ter dikte .van 0.25 M. afgedekt met beton, bestaande uit 8y3 deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel Portlandcement. Het metselwerk wordt opgevoegd met een specie, bestaande uit 1 deel Portlandcement, 3/4 deelen Moeriatras en 3 deelen zand. Met specie van dezelfde samenstelling wordt ook de afdekking gepleisterd. Alvorens definitief tot de uitvoering van dit onderdeel van het werk op de boven beschreven wijze wordt overgegaan en daarmede een aanvang mag worden gemaakt, zal de draagkracht van den grond nader moeten worden nagegaan. Daartoe zullen door den aannemer op verschillende punten op aanwijzing van en geheel ten genoege van de Directie grondboringen moeten worden verricht en drukproeven moeten worden genomen, welke door de Directie zullen worden gecontroleerd. Bovendien zullen tijdens de uitvoering maatregelen moeten worden genomen, om eventueele zakking van het metselwerk gedurende de uitvoering en na de voltooiing daarvan te voorkomen. Die maatregelen zullen daarin bestaan, dat de zandaanplemping, na voldoenden tijd, ter beoordeeling door de Directie, onder water te hebben gestaan, ter breedte van den fundeeringsplaat, zoodanig zal worden belast, dat die belasting minstens overeenkomt met het gewicht, dat de aanplemping na voltooiing van het opgaand muurwerk zal hebben te dragen. Eerst wanneer de ondergrond op deze wijze belast geen zakking meer vertoont, zal met het aanbrengen van den fundeeringsplaat en met het opmetselen van den kaaimuur mogen worden begonnen. Artikel 17. Talndbekleedingen. Behalve daar waar kaaimuren worden gebouwd, worden de havenboorden overal onder talud afgewerkt. Langs het Oostelijk douanebassin geschiedt dit onder 4 op 1 als aarden talud. Alle overige taluds van den haventoegang, van de voorhaven en van de visschershaven worden onder 2 op 1 afgewerkt en voorzien van een steenbezetting, reikende van 3.00 -f- S. P. tot 1.45 -f- S. P. Deze steenbezetting zal bestaan uit een laag goed aaneengesloten koraalsteen, dik 0.23 M., rustende op een laag steenslag, dik 0.18 M. Als steun voor deze steenbezetting wordt een voeling aangebracht, mede van koraalsteen, ter inhoud van 0.50 M2. per M., waarvan vorm, hoogte en dikte nader door de Directie zullen worden aangegeven. Artikel 18. Hangars. Er zullen moeten worden gebouwd vijf hangars, elk lang 125 M., gemeten tusschen de hartlijnen der eindspanten en breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. Van deze gebouwen worden er twee geplaatst langs de Zuidwestzijde van het Westelijk douanebassin, één langs de Noordoostzijde van dat bassin en twee langs de Zuidwestzijde van het Oostelijk douanebassin. De gebouwen worden met hun lengteas geplaatst evenwijdig aan de kaaimuren, waarlangs zij worden opgericht; de afstand gemeten uit deze as tot voorkant kaaimuur bedraagt 22 M. De afstand tusschen twee naast elkander staande hangars bedraagt 15 M., gemeten tusschen de hartlijnen der beide eindspanten. De gebouwen zullen bestaan uit een ijzeren opbouw, rustende op gemetselde neuten. De ijzeren opbouw zelf bestaat uit stijlen met horizontaal regelwerk, waarop een kap met luchtkap en gordingen. De afstand der stijlen en spanten (hart op hart gemeten) bedraagt 5 M. De kap met een spanning van 24 M. heeft een middenhoogte van 4.606 M., overeenkomende met een dakhelling van 21°. De hoogte van den vloer zal zijn 1.75 -4- S. P. Langs de voor- en achterzijden (de beide lange wanden) worden afdaken van 3 M. breedte aangebracht. Het ijzeren geraamte van elk gebouw zal komen te rusten op gemetselde neuten. Deze komen juist onder het midden der stijlen te staan: in de lange wanden dus op onderlingen afstand van 5 M. In elk der korte wanden komen bovendien nog 3 neuten te staan. Onder de neuten wordt een doorgaande zandaanplemping aangebracht, met den onderkant liggende op 1.60 + S. P. en op die hoogte een breedte hebbende van minstens 5 M. Op de zandaanplemping wordt onder elke neut aangebracht een fundeeringsplaat van gewapend beton, onder het metselwerk dik 0.35 M. en met den onderkant liggende op 0.60 -f- S. P. De plaat is 3.05 M. bij 2.55 M. groot en wordt met de grootste afmeting gelegd loodrecht op de lengteas van het gebouw. Naar de zijden verloopt de dikte van den plaat van 0.35 M. tot 0.20 M. De beton voor deze fundeeringsplaten te bezigen, is van dezelfde samenstelling als in art. 16 voorgeschreven voor den fundeeringsplaat onder den kaaimuur. Evenals bij den kaaimuur zal de bewapening van de fundeeringsplaten der steunpunten voor de hangars nader door de Directie worden vastgesteld in verband met de draagkracht van den grond en zullen voor de uitvoering de noodige details worden verstrekt. De te verwerken hoeveelheid ijzer per steunpunt wordt gerekend te zullen bedragen ongeveer 152 KG. Indien dit volgens nadere aanwijzingen belangrijk meer of minder mocht bedragen, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. Het opgaand metsel- en betonwerk der steunpunten ligt met den onderkant op op 0.25 + S. P. en met den bovenkant op 1.75 -j- S. P. Het grondvlak is 2.05 M. bij 1.55 M.; de zijvlakken hebben een helling van y6 en is dus het bovenvlak 1.25 bij 0.75 M. De neuten worden tot 1.50 -|- S. P. opgetrokken van breuksteen in basterdtrasmortel (verhouding 1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3 deelen zand). Zij worden ter dikte van 0.25 M. afgedekt met een laag beton van de samenstelling: 8V2 deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel Portland-cement. Alvorens definitief tot de uitvoering der steunpunten van de hangars op de boven beschreven wijze wordt overgegaan en daarmede een aanvang mag worden gemaakt, zal de draagkracht van den grond nader moeten worden nagegaan. Daartoe zullen door den aannemer op verschillende punten op aanwijzing van en geheel ten genoege van de Directie grondboringen moeten worden verricht en drukproeven moeten worden genomen, welke door de Directie zullen worden gecontroleerd. Bovendien zullen tijdèns de uitvoering maatregelen moeten worden genomen, om eventueele zakking van de gebouwen gedurende de uitvoering en na de voltooiing daarvan te voorkomen. Die maatregelen zullen daarin bestaan, dat de zandaanplemping, na voldoenden tijd, ter beoordeeling van de Directie, onder water te hebben gestaan, zoodanig zal worden belast, dat op het oppervlak onder eiken fundeeringsplaat een gewicht rust, dat minstens overeenkomt met het gewicht, dat datzelfde oppervlak na voltooiing van het gebouw zal hebben te dragen. Eerst wanneer de ondergrond op deze wijze belast geen zakking meer vertoont, zal met het aanbrengen van een fundeeringsplaat en met het opmetselen der neuten mogen worden begonnen. Na voltooing der steunpunten zelf zal daarop, alvorens met het opstellen van den opbouw te beginnen, nogmaals een last worden geplaatst minstens gelijk aan het gewicht, dat bet steunpunt na voltooiing van den opbouw zal hebben te dragen en eerst, wanneer blijkt, dat het steunpunt niet meer zakt, met de opstelüng van het ijzerwerk mogen worden begonnen. Van den ijzeren opbouw van de hangars moet door den aannemer een volledig ontwerp met toelichting, berekening én de noodige details ter goedkeuring worden aangeboden aan het Technisch Bureau van het Departement van Koloniën, bij welk ontwerp de volgende gegevens moeten worden in acht genomen. De hartlijnen van de stijlen en kapbeenen vormen met den vloer een vijfhoek, waarvan de horizontale zijde is 2\ M., en de twee verticale zijden zijn 6 M., terwijl de afstand van den top tot de horizontale zijde is 10.606 M. Bij de berekening van den kap zal een winddruk moeten worden aangenomen van 125 KG. per M2. op een verticaal vlak; de windrichting wordt gerekend horizontaal te zijn. De maximum toe te laten spanning in het ijzer mag op 900 K.G. per cM2. worden aangenomen, zoowel voor trek als voor druk; alleen voor de op knik te berekenen deelen van de kap wordt voor die maximum toe te laten spanning aangenomen 800 KG. Verder wordt ter bepaling van het eigen gewicht, voor zoover zulks niet uit de normaalproflllen is af te leiden, aangenomen voor ijzer een soortelijk gewicht van 7,8 en voor djatihout van 0,8. Wijders zal het ontwerp moeten voldoen aan de volgende eischen: Tegen schranking van de kapspanten en gordingen in de richting van de as van de hangar moet op het aanbrengen van windverstij vingen en windschoren worden gerekend. Eveneens moeten in het raamwerk van elk der langswanden schrankschoren worden aangebracht. In elk der eind- of gevelwanden zullen drie tusschenstijlen moeten worden geplaatst van balkijzer n«. 30 (300 X 125 X 10,8 mM.), waartusschen vakwerkliggers van ongeveer 2 M. hoogte worden aangebracht met den onderkant liggende op 4 M. boven den vloer. De onder- en bovenregel alsmede de verticalen ter plaatse der eindstijlen, van dit vakwerk zullen bestaan uit kanaalijzer n°. 18 (180 X 70 X 8), waartegen een enkel hoekijzer van 70 x 70 x 7 mM. is bevestigd. De verticalen ter plaatse der tusschenstijlen bestaan uit enkel voorkomende hoekijzers van 70 X 70 X 7 mM • de overige verticalen uit dubbel voorkomende en de diagonalen uit enkel voorkomende hoekijzers van 75 X 50 X 7. De wanden der hangars zullen tot een hoogte van 4 M. boven den vloer worden gemaakt van bepleisterd ijzergaas (métal déployé). Deze bewanding loopt van onderen tot 1 M. beneden den vloer door d. i. tot 0,75 -f- S. P. Ter bevestiging van het ijzergaas zullen in de vakken der lange wanden waar geen roldeuren voorkomen, ter hoogte van 4 en 2 M. boven den vloer twee kanaalijzers n. 16 (160 X 65 X 7,5 mM.) tusschen de stijlen worden aangebracht en ter hoogte van den vloer en 1 M. daar beneden respectievelijk een kanaalijzer n°. 16 en een kanaalijzer n. 8 (80 X 45 X 6 mM.) in de neuten worden ingemetseld, waarin op afstanden van ongeveer 0,30 M. in verticale richting geplaatste staven rondijzer zwaar 0,009 M. (%") worden opgehangen en met moeren worden bevestigd. In de vakken der lange wanden, waar roldeuren worden aangebracht, wordt het middelste kanaalijzer gelegd ter hoogte van bovenkant deur en voor het kanaalijzer waaraan de deur hangt of waarop zij loopt, niet n°. 16, maar n°. 24 (240 X 85 V 9 5) genomen. In de gevelwanden wordt de onderregel van het vakwerk tevens als bovenregel van den pleisterwand gebezigd; voor de regels ter hoogte van en 2 M. boven den vloer wordt kanaalijzer n°. 18 (180 X 70 X 8) gebruikt. Het te bezigen ijzergaas, z.g.n. plafondgaas, wegende ± 1.65 KG. per M2 zal een maaswijdte moeten hebben van 10 mM. en een dikte van 2,5 bij 0 6 mM Het wordt met IJzerdraad, dik 1,2 mM. aan de kanaalijzers en de verticale staven verbonden De bepleistering zal een totale dikte verkrijgen van 0,05 M. en bestaan uit een specie samengesteld uit 1 deel Portland Cement, 1 deel Moeriatras en 4 deelen zand De mortel moet ter gelijke dikte aan weerszijden van het metaalgaas worden aangebracht en van beneden af worden opgewerkt. Alvorens met het aanbrengen der specie wordt aangevangen, moet het metaalgaas strak worden gespannen. Het gedeelte der langswanden, gelegen boven het gepleisterd metaalgaas, wordt afgesloten middels een traliewerk van bandijzer, breed 0,025 M. en dik 0 002 M geklonken in een raamwerk van enkel voorkomend hoekijzer, bestaande uit ee'n bovenregel van 70 x 70 x 9, een onderregel en eindverticalen ter plaatse der stijlen van 70 x 70 X 7 en tusschenverticalen, voorkomende op afstanden van ongeveer 1 23 M van 75 X 50 X 7. ' Het bovengedeelte der eind- of gevelwanden wordt gesloten middels gegolfd gegalvaniseerd ijzer. In elke hangar zullen twintig roldeuren worden aangebracht; in eiken langswand tien De plaats dier deuren is zoodanig, dat op elke 25 M. lengte hangar twee deuren in eiken wand voorkomen en wel in het 2de en 4de wandvak van elke 25 M. lengte. De roldeuren zdllen moeten zijn dubbele deuren eh van ijzer moeten worden gemaakt; zij moeten gemakkelijk loopen en goed afsluitbaar zijn. De hoogte der deuren zal zijn 2 50 M en de totale breedte van een dubbele deur 2,40 M. Elke hangar zal door een hek te plaatsen in de lengteas van het gebouw in twee helften moeten worden verdeeld, terwijl ieder dezer helften door een viertal dwarshekken weder in vijven wordt verdeeld. Deze hekken worden uit den vloer gemeten 2,50 M. hoog. Zij bestaan uit stijlen van kanaalijzer n°, 8 (80 X 45 X 6), waartusschen drie horizontale regels van hoekijzer van 45 X 30 X 5 mM., aan de stijlen bevestigd middels hoekijzer van 50 X 50 X 7 mM. Op afstanden van ongeveer 0.10 M. hart op hart worden verticale spijlen aangebracht van rond staafijzer van 15 mM. diameter. De stijlen worden 0.50 M. ingemetseld in een blok metselwerk van 0,64 M. bij 0,89 M., en reikende tot 0,60 M. onder bovenkant vloer (1,15 -4- S. P.); zij worden van onderen voorzien van een schoor van plat staafijzer van 50 X 20 mM. die in datzelfde" metselwerk wordt verankerd. In het langshek is de afstand tusschen twee stijlen 2.455 M.: in dat hek komen bovendien vijf dubbele deuren voor van 2.45 M. breedte, één in het midden van elk vak van 25 M. lengte hangar. ' In de dwarshekken is de afstand tusschen twee stijlen 1.90 M.: m deze hekken komt aan elke zijde van het langhek één deur voor van 0.80 M. breedte, waarnaast één vak van 1.025 M. breed. De 3 M breede afdaken moeten zoodanig worden ontworpen, dat gelegenheid zal bestaan met het rollend materieel der Nederlandsen-Indische Spoorwegmaatschappij en der Staatsspoorwegen op Java onder de afdaken te rijden. Zij moeten dus buiten het profil van vrije ruimte blijven, waarbij gerekend wordt, dat kop rail komt te liggen op 1.60 -4- S. P. De afdaken worden van een doorloopende goot van gegalvaniseerd ijzer van 0.45 M. breedte en 0.22 M. hoogte voorzien, de plaatdikte zal zijn 0.002 M. Om de anderen stijl wordt een afvoerpijp voor deze goot aangebracht van hetzelfde materiaal, wijd 0.15 M., plaatdikte 0.0015 M. Langs de einden der gordingen zal een sierlijst van geperst zink moeten worden aangebracht. . *' . De hangars zullen moeten worden ingedekt met gegalvaniseerd gegolfd dakijzer, wegende per M2. dakijzer 10.8 K.G. Onder de dakbedekking wordt in de hangars en onder de afdaken een djatihouten beschieting aangebracht ter dikte van schoon 0.015 M. Alle ijzerwerken zullen minstens tweemaal moeten worden gememed en tweemaal moeten worden overgeverfd met zinkwitverf ten genoege van de Directie. Indien het den aannemer gewenscht voorkomt in de ijzerconstructie, voor zooverre die hiervoren gedetailleerd is aangegeven, alsnog wijzigingen aan te brengen, zoo kan daartoe door het Technisch Bureau voornoemd vergunning worden verleend, voorzooverre die wijzigingen het Bureau nuttig voorkomen. Minstens van af de hoogte van 0.75 + S.P. zal de ophooging onder de hangars moeten bestaan uit zand. De vloeren zelf zullen bestaan uit Escauzijnsche tegels van 0 50 M lang en breed, dik 0.05 M. Deze tegels moeten worden gelegd op een halfsteensrollaag in basterdtras (1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3 deelen zand), waaronder een platte laag, gelegd in de zandophooging. Artikel 19. Entrepots. Er zullen moeten worden gebouwd twee entrepots, elk lang 55 M., gemeten tusschen de hartlijnen der eindspanten en breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. Deze entrepote zullen worden geplaatst langs de beide korte of Zuidoostzijden der douanebassins en daaraan evenwijdig. De afstand van de lengte-as van elk gebouw tot voorkant kaaimuur,zal 22 M. bedragen. Behoudens de na te noemen afwijkingen, komt de constructie van de entrepots geheel met die van de hangars overeen. Alleen worden in de entrepots de hekken weggelaten en worden de vloeren gemaakt van machinaal gevormde Portlandcement tegels, groot 0.40 M. hij 0.40 M. gelegd in basterdtrasmortel (1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3 deelen zand). Wat de te nemen maatregelen voor en gedurende den bouw betreft, geldt alles wat ter zake in artikel 18 is voorgeschreven. In elke loods worden tien dubbele roldeuren aangebracht, vijf in eiken langen wand en voorkomende om het andere vak tusschen twee kapspanten. Van de entrepots zullen door den aannemer eveneens ontwerpteekeningen moeten worden aangeboden ter goedkeuring door het Technisch Bureau voornoemd, waaruit o. a. zal moeten blijken, waar windverstij vingen, windschoren en schrankschoren zullen worden aangebracht. Voor de details zal mogen worden verwezen naar de overeenkomstige teekeningen van de hangars. Artikel 20. Open loodsen. Er zullen moeten worden gebouwd twee open loodsen, de ééne lang 80 M. de andere lang 35 M. gemeten tusschen de hartlijnen der eindspanten, beide breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. De loods van 80 X 24 M. wordt geplaatst langs en evenwijdig aan het gedeelte kaaimuur langs de voorhaven, de loods van 34 X 24 M. langs en evenwijdig aan het gedeelte kaaimuur langs de Noordoostzijde van het Oostelijk douanebassin. De afstand van de lengteas van elk gebouw tot voorkant kaaimuur zal 22 M. bedragen. De constructie van de open loodsen komt geheel overeen met die der hangars, behoudens de navolgende afwijkingen. De hekken en de wanden, die bij de hangars voorkomen worden niet aangebracht. Evenwel blijven de vakwerkliggers in de eindwanden en het traliewerk in de lange zijden der gebouwen behouden. De vloeren der loodsen zullen bestaan uit drie lagen rivier- of bergsteen, ter gezamenlijke dikte van 0.20 M., ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 M. a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden). Wat de te nemen maatregelen voor en gedurende den bouw betreft, geldt alles, wat ter zake in artikel 18 is voorgeschreven. Van de open loodsen zullen door den aannemer eveneens ontwerpteekeningen moeten worden aangeboden ter goedkeuring door het Technisch Bureau voornoemd, waaruit o. a. zal moeten blijken, waar windverstij vingen, windschoren en schrankschoren zullen worden aangebracht. Voor de details zal mogen worden verwezen naar de overeenkomstige teekeningen van de hangars. Artikel 21. De aanschaffing en de keuring der materialen voor de hangars, entrepots en open loodsen, bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20 van dit bestek, benevens de uitvoering der constructie zal, met uitzondering van de bepalingen omtrent het monteeren, moeten plaats hebben volgens de Voorschriften betreffende de aanbesteding en levering van ijzerwerken met toebehooren, vastgesteld bij resolutie van den Minister van Koloniën van 25 Mei 1894 La. T. B. N°. 22. Artikel 22. Kantoorgebouw voor de recherche. Er zal moeten worden gebouwd een kantoor voor de recherche. Dit gebouw zal komen te staan nabij de Oostelijkste hoek van het Westelijk douanebassin, zooals op teekening Blad 5 aangegeven. Er wordt gerekend, dat het gebouw een bebouwd oppervlak zal hebben van 529 M3., daaronder begrepen de galerijen en gerekend tot de buitenzijden van de opgaande muren, hetgeen is afgeleid uit den platten grond, voorkomende op teekening Blad 6. Evenwel zal de indeeling en grootte van bet gebouw nader kunnen worden gewijzigd en zal door de Directie een volledig ontwerp daarvan worden opgemaakt, dat bij de uitvoering zal moeten worden gevolgd. Brengt zulks wijziging mede van het bovengenoemd bebouwd oppervlak, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. In hoofdzaak wordt bepaald, dat het gebouw zal worden opgetrokken van steen, met houten kap, pannen dak en vloeren van Portland Cementtegels. Artikel 23. Entrepot voor zelfontbare stoffen. Er zal, ter plaatse op teekening Blad 5 aangegeven, moeten worden gebouwd een entrepót voor zelfontbrandbare stoffen met een bebouwd oppervlak van 660 M3., daaronder begrepen de galerijen en gerekend tot de buitenzijden van de opgaande muren. De platte grond van dat gebouw is schetsmatig op teekening Blad 6 aangegeven. Een volledig ontwerp zal nader door de Directie worden opgemaakt en bij de uitvoering moeten worden gevolgd. Wijziging daaibij gebracht in het bovengenoemd bebouwd oppervlak van dit gebouw zal als meer of minder werk worden verrekend. Het gebouw zal worden opgetrokken van steen met spouwmuren, en ijzeren kap met luchtkap en worden ingedekt met gegolfd gegalvaniseerd ijzer, waaronder een djatihouten beschieting. Toegang tot het gebouw zal worden gegeven door twee ijzeren schuifdeuren, terwijl het. van de noodig licht- en luchtgaten zal worden voorzien. De vloer zal bestaan uit Portland cementtegels dik 0.04 M. Artikel 24. Wachtposten, enz. Op nader door de Directie aan te geven plaatsen zullen wachtposten moeten worden gebouwd. De afmetingen en constructie van deze gebouwtjes zullen bij het opmaken van volledige ontwerpen door de Directie nader worden bepaald. Voorloopig wordt aangenomen, dat in totaal een oppervlak van 300 M2., daaronder begrepen de galerijen en gerekend tot de buitenzijden van de opgaande muren, aan wachtposten noodig zal zijn. Mocht van dat cijfer bij de definitieve vaststelling van het bebouwd oppervlak aan wachtposten worden afgeweken, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. Artikel 25. Vloeren. Beginnende 10 M. ten zuidoosten van de visschershaven wordt het havenemplacement tusschen den kaaimuur eenerzijds en de hangars, entrepots en loodsen anderzijds, bevloerd met Chineesche graniettegels, lang en breed ongeveer 0.40 M. en dik 0.08 a 0.10 M. De tegels worden gelegd in een laagje beton dik gemiddeld 0.05 M. van de samenstelling: 81/, deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel Portland Cement. Deze bevloering loopt van af bovengenoemd beginpunt doorgaande langs de geheele lengte van den kaaimuur door. Artikel 26. AfVoergoten. Rondom alle hangars, entrepots en loodsen, met uitzondering van het entrepot voor zelfontbrandbare stoffen, worden betongoten aangelegd. Deze hebben een wand- en bodemdikte van 0.10 M. en een gemiddelde ontwikkelde lengte van 1.10 M. De bovenkant der gootwanden ligt overal op 1.55 4- S.P.: de aan den gootbodem te geven helling en hoogte zullen nader door de Directie worden aangegeven. De goten worden afwaterend gemaakt naar de aan de havenzijde gelegen hoeken der gebouwen. Van daar worden aansluitende aan de goten in een richting, die een hoek van 45° maakt met de voorzijde van den kaaimuur, buizen gelegd, waardoor het water in de haven kan worden geloosd. Deze buizen hebben een wanddikte van 0.10 M.: de diameter zal nader door de Directie worden vastgesteld. Goten en buizen worden gemaakt van beton, bestaande uit 1 deel Portland cement, 2 deelen zand en 3 deelen steenslag, afgepleisterd met een specie, samengesteld uit 1 deel Portland cement, 3/4 deelen Moeriatras en 3 deelen zand.- Artikel 27. Toegangswegen, pleinen en emplacementen. Verschillende gedeelten van het havenemplacement zullen van een wegsverharding moeten worden voorzien. Die gedeelten zijn: A. Het geheele douane-emplacement binnen de in artikel 27 genoemde stekeldraadafrastering, voor zoover dat emplacement niet is bebouwd en met Chineesche graniettegels is bevloerd, en met uitzondering van: a. een strook ter breedte van 11 M. langs de afrastering loopende ten Zuidwesten van het Westelijk douanebassin. b. het terrein gelegen tusschen het niet van een kaaimuur voorziene gedeelte van het Oostelijk douanebassin en de afrastering ten Noordoosten daarvan gelegen. c. een strook ter breedte van 11 M. langs het overige gedeelte van laatstgenoemde afrastering ter lengte van 115 M. B. Een strook ter breedte van 20 M. van het karrenplein, aangegeven op teekening Blad 5, loopende langs de afrasteringen, die aan bedoeld plein grenzen en langs de toegangspoort. Deze verhardingen zullen ten genoege der Directie aansluitend moeten worden gemaakt aan den weg langs het Zeestrand en bij de hoeken moeten worden afgerond. C. De strook tusschen den kaaimuur langs de Züidoostzijde van de visschershaven en de daarlangs loopende afrastering, ter lengte van 65 M., gemeten langs dien kaaimuur; een strook ter breedte van 10 M. aan weerzijden van de in artikel 30 genoemde passarloods, ter lengte van het overige gedeelte van dien kaaimuur (35 M.); een strook van 10 M. breedte, gemeten uit den insteek van het talud langs het Noordwestelijk boord der visschershaven; en een strook van 10 M. breedte om het plein gelegen ten Zuidwesten van de visschershaven,' met afrondingen bij de hoeken. D. Een verbindingsweg ter breedte van 10 M. van laatstgenoemd plein naar een der in de nabijheid loopende hoofdwegen. De richting van dien verbindingsweg zal nader door de Directie worden aangegeven. E. Een weg van 6 M. breedte van het douane-emplacement naar het entrepot voor zelfontbrandbare stoffen, mede volgens aanwijzing der Directie. De verharding zal bestaan uit 3 lagen rivier- of bergsteen, ter gezamenlijke dikte van 0.20 M., ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden). Artikel 28. Stekeldraadafrasterlng met toegangspoort en hekken. Om het gedeelte van het havenemplacement, bestemd voor de douane-inrichtingen, zal een stekeldraadafrastering moeten worden gemaakt. Zij is met een blok- en stippellijn op teekening blad 5 aangegeven en heeft een totale lengte van ongeveer 1280 M. Die gedeelten van de afrastering, die ten Zuidwesten, Zuidoosten en Noordoosten van de douanebassins evenwijdig loopen aan den kaaimuur, worden op een afstand van 65 M. uit den bovenvoorkant van dien muur geplaatst. De afsnijdingen der hoeken bij den weg langs het zeestrand en bij de toegangspoort, alsmede de aansluitingen aan de voorhaven zullen nader door de Directie worden aangegeven. Tusschen de beide eindpunten der afrastering zal het douane-emplacement aan de zijde van de voorhaven door een ketting van nader op te geven zwaarte moeten worden afgesloten. Op de plaats op teekening blad 5 aangegeven zal een toegangspoort van steenen pilaren met ijzeren hekken moeten worden gebouwd. Zoowel van de afrastering als van toegangspoort en hekken zullen de teekeningen nader door de Directie worden vastgesteld. Artikel 29. Verplaatsbare kranen. Door den aannemer zullen ten genoege der Directie en volgens door haar goed te keuren ontwerpen moeten worden geleverd, gemonteerd en geplaatst negen stuks l'/3 tons loopkranen met de daarbij behoorende rails. ■ De rails zullen moeten worden gelegd langs den kaaimuur ter zelfder lengte als de bevloering met Chineesche graniettegels. Artikel 30. Verlichtingsmiddelen. Het havenemplacement zal moeten worden voorzien van een gasverlichting, in aansluiting aan het net van de Nederlandsch-Indische Gasmaatschappij te Semarang. De aannemer zal zich ter zake van den aanleg hebben te verstaan met de Directie van genoemde gasmaatschappij, terwijl het aantal en de plaatsen der 4 lantaarns, alsmede dé lichtsterkte door "de Directe van het werk zullen moeten worden aangegeven en de lantaarns ten haren genoege moeten zijn. Artikel 31. Passarloods b^j de visschershaven. Bij de visschershaven zal ter plaatse als aangegeven op teekening blad 5 een passarloods moeten worden opgericht. Dit gebouw zal 35 M. lang en 8 M. breed moeten worden en met de lengteas worden geplaatst evenwijdig aan den kaaimuur langs de zuidoostzijde van de visschershaven; de afstand van die as tot boven-voorkant kaaimuur zal 14 M. moeten bedragen. Voor dit gebouw zal waarschijnlijk kunnen worden gebruik gemaakt van den afbraak van een der gebouwen, welke thans dienen tot tijdelijke uitbreiding van den Grooten Boom. De aannemer zal het daarvoor aan te wijzen gebouw moeten afbreken, transporteeren en weder opstellen. Bovendien zal hij het gebouw op aanwijzing van en geheel ten genoege der Directie moeten voorzien van een gemetselden vloer en van de noodige inrichtingen (banken, tafels enz.) voor vischafslag en vischverkoop. Bijaldien aan bovengenoemde gebouwen een andere bestemming mocht worden gegeven, waardoor het afbreken, vervoeren en weder opstellen van de tot vischmarkt bestemde loods vervalt, zoo wordt daarvoor de totale aannemingssom verminderd met een bedrag van f 2000.— (Twee duizend gulden). Artikel 32. Sleephelling voor visschersprauwen. Bij de visschershaven zal op een nader door de Directie aan te geven plaats een kleine sleephelling voor visschersprauwen moeten worden gemaakt. De inrichting daarvan zal mede door de Directie woeden vastgesteld. De Aannemers: Ten Bokkel Huinink, Korthals Altes & van Thiel de Vries. S. TEN BOKKEL HUININK. J. KORTHALS ALTES. G. VAN THIEL DE VRIES. De Borgen: W. M. DE VRIES. A. DE VRIES. Goedgekeurd bij besluit van 24 Mei 1910 n°. 5. Mij bekend, De Gouvernements-Secretaris, Behoort bij de overeenkomst, onder dagteekening van 3 Juni 1910 gesloten tusschen den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken en de Heeren S. ten Bokkel Huinink c. s. betreffende de verbetering van de haveninrichtingen te Semarang. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, W. N. VAN GOOR. De Aannemers, (w. g.) G. VAN THIEL DE VRH1S. GEWIJZIGDE BESCHRIJVING EBT VOORWAARDEN voor de uitvoering van het werk: „De verbetering van de haveninrichtingen te Semarang". EERSTE AFDEELING. Voorwaarden van algemeenen aard. Artikel 1. Aantal perceelen. De aanbesteding geschiedt in één perceel. Artikel 2. Algemeene voorwaarden. De Algemeene Voorwaarden voor de uitvoering bij aanneming der werken onder beheer van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij Gouvernements Besluit van 2 Januari 1892 N°. 11, gewijzigd en aangevuld bij de Gouvernements Besluiten van 23 Augustus 1894 N°. 5, 8 September 1895 N°. 2, 2 Mei 1901 N°. 9, 27 Augustus 1904 N°. 6, 23 Januari 1907 N°. 23 en 16 November 1909 N°. 21 zijn van kracht alsof zij in dit bestek woordelijk waren opgenomen, voor zoover zij daarop van toepassing en daarin niet gewijzigd zijn. Deze Algemeene Voorwaarden worden in het bestek door de letters A. V. aangeduid. Artikel 3. Wijziging van de Algemeene Voorwaarden. Waar in de Algemeene Voorwaarden wordt gesproken van Chef der Waterstaatsafdeehng of Eerstaanwezend Ambtenaar der Burgerlijke Openbare Werken, wordt daarvoor, zoolang het werk buiten bemoeienis van den Chef der 3de Waterstaatsafdeeling wordt uitgevoerd, gelezen Directie van het werk. Artikel 4. Peil. Als peil wordt aangenomen het Semarangsch-peil (S. P.) welk peil reeds in de nabijheid van het werk is vastgelegd en door de Directie nader plaatselijk aan den aannemer zal worden aangewezen. Artikel 5. Eenheidsprijzen. De .eenheidsprijzen voor de berekening van meer of minder werk bedragen: 1 M3. koraalsteen geleverd en verwerkt in het Westerhavenhoofd . . . . f 3.35 1 „ kleine rivier- of bergsteen geleverd en verwerkt in het Westerhavenhoofd „ 4.75 1 „ groote steenblokken voor deksteen van 1—3 picol gewicht per steen, geleverd en verwerkt in het Westerhavenhoofd 7.30 1 „ betonblokken verwerkt in het Westerhavenhoofd (samenstelling 81/,, d. steenslag, 4 d. zand, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement) . . . „ 15.10 1 M3. beton verwerkt in zakken in het Westerhavenhoofd (samenstelling als boven) f 15.10 1 „ grond ontgraven of uitbaggeren en transporteeren dan wel wegpersen naar de plaatsen, hierachter omschreven en nader door de Directie aan te geven „ 0.30 1 „ Wegverharding of bevloering van de open loodsen, dik 0.20 M. bestaande uit drie lagen rivier- of bergsteen, ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 M. a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden) „1.74 1 „ Zandaanplemping met zeezand „1.35 1 „ metselwerk aan steunpunten van hangars, entrepot en loodsen van breuksteen en Portland-cement-Moeriatrasmortel (verhouding van de specie 1 deel Portland-cement, 1 d. Moeriatras en 4 d. zand). . . . „ 14.38 1 „ beton voor afdekking der steunpunten van hangars, entrepots en loodsen (samenstelling 8l/s d. steenslag, 4 d. zand, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement) „ 15.10 1 „ vulbeton (samenstelling SVs d. grind, 4 d. zand, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement) „ 13.84 1 „ beton aan blokken (samenstelling als bij vulbeton) „ 15.34 1 „ gewapend beton aan caissons (samenstelling 3 d. grind, 2 d. zand en 1 d. Portland-cement) met inbegrip van ijzer, stellen enz „ 50.33 1 Ms. voegwerk van metselwerk in breuksteen in Portland-cement Moeriatrasmortel (menging van de specie 1 d. Portland-cement, 3/4 d. Moeriatras en 3 d. zand) „ 0.45 1 „ pleisterwerk ter dikte van 0.01 M. in Portland-cement Moeriatrasmortel (menging als hij voegwerk) „ 0.59 1 M3. beton aan de fundeeringsplaten voor de steunpunten der hangars, entrepot en loodsen (samenstelling 3_ d. steenslag, 2 d. zand en 1 d; Portland-cement) „ 21.35 1 KG. ijzer verwerkt in dezelfde fundeeringsplaten „ 0.14 1 M1. djati-houten damwand van afmeting en constructie als hierachter nader omschreven „ 63.40 1 M2. taludbekleeding, bestaande uit een laag goed aaneengesloten koraalsteen dik 0.23 M. rustende op een laag steenslag dik 0.18 M. . . . „ 1.83 1 M3. steenstapeling dienende tot voeting van de taludbekleeding in koraalsteen „ 5.50 1 „ metselwerk van breuksteen in basterdtras (menging van de specie 1 d. kalk, 1 d. Moeriatras en 3 d. zand) „ 10.54 1 KG. getrokken, gesmeed, gegoten, gegolfd gegalvaniseerd, vlak gegalvaniseerd, gesmeed gegalvaniseerd ijzer, zink, metaalgaas of ijzerdraad, geleverd en in het werk gebracht aan hangars en de daarbij behoorende hek-, werken, entrepots en loodsen „ 0.25 1 M2. bepleisteren van de wanden van metaalgaas ter dikte van 0.05 M. (menging van de specie 1 d. P. C., 1 d. Moeriatras en 4 d. zand) . . „ 1.50 1 „ beschieting van djati-hout, ter dikte van 0.015 M „ 1.68 1 M3. djati-hout geleverd en in het werk gebracht aan dakribben onder de beschieting » 56.38 1 M2. ijzerwerk tweemaal meniën en tweemaal oververven met zinkwitverf „ 0.51 1 „ bevloeren met Chineesche graniettegels groot 0.40 M. bij 0.40 M., dik 0.08 M. a 0.10 M. gelegd in een laagje beton dik gemiddeld 0.05 M. en van de samenstelling 81/,, d. steenslag, 4 d. zand, 1 d. Moeriatras en 1 d. Portland-cement „11.03 1 M1. afvoergoot van beton (samenstelling 1 d. Portland-cement, 2 d. zand, en 3 d. steenslag) ter wand- en bodemdikte van 0.10 M. en gemiddelde ontwikkelde lengte van 1.10 M. of daarbij behoorende afvoerbuis ter wanddikte van 0.10 M., beide afgepleisterd met een specie van 1 d. Portland-cement, 3/4 d. Moeriatras en 3 d. zand f 3,— 1 M3. bevloeren met Escauzijnsche tegels, groot 0.50 M. bij 0.50 M., dik 0.05 M. rustende op een halfsteensrollaag in basterd-tras-specie (1 d. kalk, 1 d. Moeriatras en 3 d. zand) waaronder een platte laag baksteen in zand „ 8.35 1 „ bevloeren met Portland-cement tegels, groot 0.40 M. bij 0.40 M., dik 0.04 M. in basterd tras (samenstelling als bij de Escauzijnsche tegels) „ 2.77 1 „ bebouwd oppervlak aan het kantoorgebouw voor de recherche . . . „ 40.— 1 „ bebouwd oppervlak aan het entrepot voor zelfontbrandbare goederen „ 35.— 1 „ bebouwd oppervlak aan wachtposten enz „ 30.— Artikel .6. Kosten van toezicht. De door den aannemer te betalen kosten aan toezicht bedragen per dag f 35.— (vijf en dertig gulden). Artikel 7. Tijd van oplevering. De oplevering van het werk moet geschieden in 1270 (twaalfhonderd zeventig) dagen. Artikel 8. Verantwoordelijkheid van den aannemer. De aannemer is gedurende een tijdvak van één jaar verantwoordelijk voor alle schaden en gebreken, welke tengevolge van het bezigen van slechte materialen of van slechte uitvoering mochten ontstaan. Artikel 9. Boeten. De door den aannemer te betalen boete ingeval van te late oplevering bedraagt per dag f 500.— (vijf honderd gulden). De boete zal in geen geval meer dan een twintigste van de aannemingssom bedragen. Artikel 10. Betaling. De betaling van de aannemingssom geschiedt in veertig termijnen. Van iederen termijn wordt tot algeheele afbetaling een bedrag van 22 percent (twee en twintig ten honderd) gekort, ten behoeve van de verrekening van het door den aannemer van den Lande overgenomen of nog over te nemen baggermaterieel met inbegrip van transport- en monteerkosten. De rekeningen moeten worden ingediend op het kantoor van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te Semarang. Artikel 11. Kantoor voor de Directie. Tot het houden van kantoor zal door den aannemer een daartoe geschikt gebouw ter beschikking van de Directie worden gesteld. De plaats daarvan wordt in overleg met de Directie bepaald. Tevens zorgt de aannemer voor het noodige bureaumeubilair in dat gebouw, alsmede voor bewaking en telefonische gemeenschap met het werk en aansluiting aan het plaatselijk telefoonnet. Het meubilair blijft eigendom van den aannemer. Zoodra het te bouwen kantoorgebouw voor de recherche gereed en voor gebruik geschikt is, is de aannemer van het beschikbaar stellen van een afzonderlijk kantoor voor de Directie ontheven. Hetgeen boven omtrent meubileering, bewaking en telefonische gemeenschap is bepaald, geldt dan gedurende den verderen duur van het werk voor het nieuwe kantoor voor de recherche. Artikel 12. Maatregelen in het belang der hygiëne. Ter voorkoming van het ontstaan van ziekten, met name van malaria, zullen door den aannemer alle maatregelen moeten worden genomen, welke ter zake door de Directie, volgens advies van den eersten stadsgeneesheer te Semarang, noodig zullen worden geacht. TWEEDE AFDEELING. Omschrijving van het werk. Artikel 13. Onderdeden van het Werk. De te maken werken zijn: a. Het verlengen van het Westerhavenhoofd te Semarang. b. Het graven en baggeren van een prauwhaven c. a. te Semarang. c. Het bouwen van kaaimuren. d. Het maken van taludbekleedingen. e. Het bouwen van vijf hangars. f. Het bouwen van twee entrepots. g. Het bouwen van twee open loodsen. h. Het bouwen van een kantoorgebouw voor de recherche. i. Het bouwen van een entrepot voor zelfontbrandbare stoffen. k. Het bouwen van verschillende wachtposten. I. Het aanleggen van vloeren op het havenemplacement. m. Het maken van afvoergoten en buizen op het havenemplacement. n. Het maken van toegangswegen, pleinen en emplacementen. ' o. Het maken van een stekeldraad afrastering met toegangspoort en hekken. p. Het leveren en plaatsen van negen verplaatsbare kranen met daarbij behoorende rails. q. Het aanbrengen van de noodige verlichtingsmiddelen. r. Het bouwen of verplaatsen van een passerloods bij de visschershaven. s. Het maken van een kleine sleephelling voor visschersprauwen. Artikel 14. Verlenging van het Westerhavenhoofd. Het Westerhavenhoofd zal worden verlengd met 400 M. gemeten langs de kruin. Als beginpunt van telling is aangenomen het middelpunt van de kruin van den kop van den bestaanden dam; als eindpunt het middelpunt van de kruin van den nieuwen damkop. De as van het niéuw te maken gedeelte zal op een afstand van 20 M. Westwaarts evenwijdig loopen aan de as van den bestaanden dam; de overgang tusschen de beide assen zal een lengte verkrijgen van 150 M. zoodat de lengte van het nieuwe gedeelte, dat evenwijdig zal loopen aan den bestaanden dam, 250 M. bedraagt. De dam zal geheel moeten worden uitgevoerd, als in aangegeven op teekening 2 en zooals hieronder nader is omschreven. De dam zal worden aangelegd met taluds van iy2 op 1 aan de Westzijde en van 2 op 1 aan de Oost-of kanaalzijde. De kruin zal een breedte verkrijgen van 3 M. en over de geheele lengte komen te liggen op 0.85 M -f- S. P. Het damlichaam zal bestaan uit een onderlaag van koraalsteen, ongeveer dik 1 M. ter goedkeuring door de Directie: daarop zal onder de voorgeschreven taluds moeten worden gestort rivier- of bergsteen van een soortelijk gewicht van minstens 1.8, waarna de dam zal worden afgedekt met een 1.50 M. dikke laag zwaarderen steen. Deze deksteen reikt aan de kanaalzijde over de volle damlengte van onderen tot 3.50 M. -}- S. P.: aan de Westzijde verloopt die hoogte van 2.60 M. -f- S. P. bij het begin van het nieuwe gedeelte tot 3.50 M. -\- S. P. aan het kopeinde. De deklaag zal moeten bestaan uit steenen van minstens 1 tot 3 picol gewicht, zoodanig in het damlichaam verwerkt, dat de zwaarste steenen aan de dagzijde komen te liggen. Alvorens met het storten van rivier- of bergsteen te beginnen zal met het storten van de koraallaag steeds voldoende vooruit gewerkt moeten worden ter goedkeuring door de Directie. De kruin van den dam zal over de volle breedte van 3 M. moeten worden afgedekt met betonblokken, die dus komen te liggen op den deksteen. Alle blokken zijn 1.25 M. lang en 0.60 M. dik; de middelste blokken zijn 0.50 M., de blokken aan de zijden 0.60 M. breed. De blokken aan de zijden worden met hun lengteas geplaatst loodrecht op de asrichting van den dam, de middelste blokken evenwijdig aan die as. Behalve de kruin wordt ook het talud aan de kanaalzijde van betonblokken voorzien. Deze blokken worden zoodanig gelegd, dat twee trappen worden gevormd, met de bovenkanten der treden respectievelijk liggende op 0.25 -f- 0.35 -f- S. P. terwijl van 0.35 tot 1.00 -J- S. P. de blokken worden gelegd met hun lengterichting evenwijdig aan het talud. De blokken van de bovenste laag der taludbekleeding zijn 1.25 M. lang en 0.60 M. breed en dik; zij steken 1.20 M. buiten de kruinbedekking uit en worden door deze dus 0.05 M. gedekt. De onderste rij horizontaal liggende blokken en de blokken, die onder een helling van 2 op 1 liggen, zijn eveneens 0.60 M. breed en dik; de eerstgenoemde steken weder 1.20 M. buiten de daarboven gelegen laag uit. Overigens worden deze twee rijen blokken in verband gelegd, zoodat de naden verspringen, hetgeen zal worden verkregen door voor elke rij twee soorten blokken van verschillende vorm te bezigen, die beurtelings naast elkander worden gelegd. De dam wordt aan het noordelijk einde van een kop voorzien, die op de hoogte van de kruin gemeten een diameter verkrijgt van 9 M. De taluds van den damkop worden 3 op 1 gemaakt, naar het damlichaam toe geleidelijk verloopende tot iy3 op 1 aan de West- en 2 op 1 aan de Oostzijde. De deklaag, voor den kop van den dam bestaat uit steenen van minstens 2 tot 3 picol, waarvan weder de zwaarste steenen aan den buitenkant worden verwerkt. De kruin en de taluds van den kop tot een hoogte van 1.00 -4- S. P. worden van betonblokken voorzien op de wijze, als op de teekening is aangegeven. Van 0.25 -f- tot 1.00 -I- S. P. worden hier de betonblokken van 1.25 M. bij 0.60 M. met hun lengterichting geplaatst loodrecht op het beloop van het talud, rustende op de deklaag, die daar ter plaatse 0,50 M. dik is. Ter verkrijging van een behoorlijk gelijk steun vlak voor de betonblokken, wordt de ruimte tusschen de deksteensn met beton in zakken opgevuld. De samenstelling van al deze beton zal zijn 8Y2 deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel Portland-cement. Met het plaatsen der betonblokken mag niet begonnen worden, dan nadat het damlichaam geen zetting van beteekenis meer vertoont. Het havenlicht, thans staande op den kop van het bestaande Westerhavenhoofd, zal op een nader door de Directie aan te geven en in overleg met den Havenmeester vast te stellen tijdstip door den aannemer moeten worden afgebroken en opnieuw op den kop van het verlengde havenhoofd moeten worden opgesteld. Zulks zal moeten geschieden volgens de aanwijzingen en ten genoege der Directie. Bovendien is de aannemer verplicht, gedurende den geheelen duur der uitvoering van dit onderdeel van het werk, des nachts voor een zoodanige verlichting van het werk te zorgen, dat de stand daarvan voor de scheepvaart volkomen duidelijk is; terwijl hij verder in het algemeen zorg heeft te dragen, dat de scheepvaart zoo min mogelijk en in elk geval geen onnoodige overlast van de uitvoering van het werk ondervindt. Hij heeft zich ook te dier zake strikt te gedragen naar de aanwijzingen van de Directie. Artikel 15. Prauwenhaven c.a. De te graven en te baggeren prauwhaven ca. is aangegeven op teekening Blad 5. Zij bestaat uit een haventoegang, een voorhaven, twee douanebassins en een visschershaven. De as van den haventoegang maakt een hoek van + 60° met de as van het bestaande havenkanaal, waarmede hij in verbinding wordt gebracht. Die as zal door de Directie nader op het terrein worden uitgezet. Gemeten op den bodem is de haven- toegang 75 M. breeed. De Noordelijke oever sluit met een boog van 100 M. straal aan het bestaande Oosterhavenhoofd, de Zuidelijke oever aan den bestaanden kaaimuur langs het havenkanaal benoorden de tien tons kraan en op een nader aan te geven wijze. De voorhaven zal worden gemaakt als op de teekening aangegeven: zij heeft een oppervlakte van ongeveer 4.8 H.A.; de juiste grenzen zullen door de Directie nader plaatselijk op het terrein worden uitgezet. De beide douanebassins zijn, gemeten op den bodem, elk 53.22 M. breed; van beide loopt de as evenwijdig aan die van den haventoegang: de afstand der assen onderling bedraagt 155 M. De lengte van het Westelijk bassin zal moeten worden 285 die van het Oostelijk bassin 314 M. De visschershaven is gemeten op den bodem 100 M. lang en 38.22 M. breed. De assen van de douanebassins en van de visschershaven zullen door de Directie op het terrein nader worden aangegeven. Alle genoemde onderdeelen van de haven zullen moeten worden opgeleverd met een bodemhoogte van 3.00 -4- S. P. De uit te graven en uit te baggeren grond wordt gedeeltelijk geborgen op het terrein, gereserveerd voor kampong, gelegen ten Zuidwesten van de haven, zooals dit op teekening Blad 5 is aangegeven, tot een hoogte van 1.45 -|- S. P: voorts op de langs de West-, Zuidwest- en Zuidzijde, van de haven gelegen terreinen, mede tot een hoogte van 1.45 -f- S. P. De overblijvende grond wordt gedeponeerd aan de Noordzijde van het op teekening Blad 7 aangegeven toekomstige kanaal voor export, weder tot een hoogte van 1.45 -4- S. P. De grond welke bij het begin van het werk gebaggerd wordt uit den haventoegang kan tot een hoeveelheid ter beoordeeling van de Directie met klepschouwen in zee worden gestort, ter plaatse nader door haar aan te wijzen. Artikel 16. Kaaimuren. Langs eenige gedeelten van den haven zullen kaaimuren worden gebouwd. De lengte dier muren bedraagt, gemeten langs de voorzijde op de hoogte van 1.45 _|_ s. P. Langs de korte of Z.W. zijde van de visschershaven, 40 M. „ „ lange , Z.O. „ „ , 100 » „ „ Z.W. „ zijde van het Westelijk douanebassin 285 „ i , Z.O. „ „ „ „ „ „ 55 ■ I „ N.O. „ „ „ „ „ „ 174 » „ „ voorhaven : 100 „ „ ■ „ Z.W. zijde van het Oostelijk douanebassin 314 „ 7 n 55 „ „ „ Zj.KJ. „ „ „ „ » f „ N.O. „ „ „ . „ „ 50 „ Totaal ... 1173 M. Ter plaatse waar die kaaimuren zullen worden gebouwd en aan elk der beide uiteinden over een meerdere lengte van 25 M. zal een sleuf worden gebaggerd rèikende tot 6.00 M -f- S. P. en op die hoogte een breedte hebbende van 12.50 M. met taluds niet steiler dan 1 op 1 als aangegeven in Fig. IV op teekening Blad 8. Naar mate die sleuf gereed komt en nadat de Directie zich zal hebben overtuigd, dat de voorgeschreven afmetingen zijn gegeven, wordt zij volgestort met zand, waarop volgens aanwijzing der Directie een overbelasting eveneens van zand wordt aangebracht reikende tot 1.45 -j- S.P. Nadat deze zanddam eenige weken (minstens 2) den ondergrond zal hebben samengedrukt, moet hij ter plaatse van de kaaimuren, vlak worden afgebaggerd tot het peil van 3.50 -4- S. P. waarna tot het plaatsen van de hieronder te beschrijven caissons en den verderen bouw van deze kaaimuren kan worden overgegaan. De kaaimuren zelf bestaan uit bakken of caissons van gewapend beton, zooals aangegeven op Blad 10, welke aan den oever, of wel in een dok of dokput gemaakt en daarna in drijvende toestand gebracht, naar de plaats van bestemming vervoerd en aldaar worden gezonken, gevuld en verder afgewerkt. De caissons komen met den onderkant te liggen op 3.50 -4- S. P., zij zijn 3.50 M. hoog en stemt dus de bovenkant overeen met het waterpasnulvlak. Zij bestaan uit een bodemplaat met twee opstaande wanden, welke op afstanden van 2.50 M. door tusschenschotten zijn verbonden. De afstand der opstaande wanden bedraagt buitenwerks gemeten van boven 1.40 M. en van onderen 2.50 M., de bovendikte dier wanden is 0.12 M., de onderdikte 0.20 M. De dikte der tusschenschotten is doorgaand 0.16 M. De bodemplaat heeft een totale breedte van 4.50 M.; het gedeelte tusschen de opstaande wanden is 0.20 M. dik, de daarbuiten uitstekende gedeelten zijn aan voor- en achterzijde ter plaatse der opstaande wanden respectievelijk dik 0.33 M. en 0.25 M. voor beide naar de einden verloopende tot een dikte van 0.15 M. De onderlinge aansluiting der caissons geschiedt met een messing- en groefverbinding: de messing wordt daarbij massief gestampt. Op de uitspringende, zoowel als de inspringende hoeken van de kaaimuren worden zwaardere caissons aangebracht op de wijze als aangegeven op Blad 9, en verder door de Directie aan te wijzen. Ter verankering van de twee langste gedeelten kaaimuur van 314 en 285 M. worden ongeveer in het midden eveneens zwaardere caissons geplaatst, en eindelijk wordt een dergelijk stuk ook aangebracht ter opvanging van het talud aan het einde van den kaaimuur langs de' N.O. zijde van het Oostelijk douanebassin. Dit laatste stuk valt buiten de hierboven genoemde 50 M. kaaimuurlengte langs die zijde van dat bassin. De bewapening van de beton zal moeten geschieden volgens teekening Blad 10 en verder volgens door de Directie goed te keuren detailteekeningen. De stampbeton voor het maken der caissons zal bestaan uit 1 deel Portlandcement, 2 deelen zand en 3 deelen grind. De Directie behoudt zich echter het recht voor om desverlangd de toevoeging van een door haar te bepalen hoeveelheid tras bij de stampbeton voor te schrijven. Nadat de caissons op de juiste plaats zullen zijn gezonken, zullen de verschillende compartementen successievelijk en in door de Directie aan te geven volgorde van een waterdicht deksel moeten worden voorzien en worden leeggemalen, waarna de ruimte met beton, bestaande uit 1 deel Portlandcement, 1 deel Moeriatras, 4 deelen zand en 81/, deelen grind wordt opgevuld. De aldus verkregen grondslag wordt daarna zoodanig belast, dat de druk op het zand gelijk wordt aan dien, welke na voltooiing en ingebruikstelling der werken daarop mag worden verwacht. Na weder opruiming daarvan worden op de gevulde caissons betonblokken gesteld, reikende tot 1.45 -4- S.P'. van onderen breed 1.10 M. van boven 0.60 M. De samenstelling van de beton voor deze blokken is dezelfde als voor de vulbeton. Overigens wordt omtrent de te bezigen bouwstoffen voor dit onderdeel der werken nog het volgende bepaald: De op het werk gebrachte Portlandcement zal door of van wege de Directie worden gekeurd. Natuur- of ijzerportlandcement, alsmede cement vermengd met slakkenmeel of andere bijmengselen kunnen voor dat werk niet in aanmerking komen. De naam van de firma, de plaats van herkomst, alsmede het merk der fabriek, waar de cement vervaardigd is, moeten worden opgegeven. Bij elke partij moet een behoorlijk gewaarmerkt bewijs van herkomst, afgegeven door de Directie van de betrokken fabriek, worden overgelegd. De Portlandcement moet zijn langzaam bindend, tusschen het tijdstip van aanmaken en het einde van den bindtijd mag niet minder dan 5 urén en niet meer dan Ti/3 uur verloopen. De beproeving zal plaats hebben, zooals de Directie dat noodig zal oordeelen. Daarbij moet de cement voldoen aan de bepalingen van de „Deutsche Normen für einheitliche Lieferung und Prüfung von Portlandzement, von Dezember 1909," met dien verstande, dat zoowel de proeven met luchtverharding als die met verharding onder water, aan de gestelde eischen moeten beantwoorden. Bovendien zullen met het oog op volume bestendigheid, ook de kookproef, alsmede de Le Chatelierproef, gunstige resultaten moeten opleveren. Eene abnormale chemische samenstelling kan tot afkeuring aanleiding geven, een en ander ter beoordeeling van de Directie. Het soortelijk gewicht van het Portlandcement mag, na gloeiing niet minder bedragen dan 3.10. Versche Portlandcement mag niet worden geleverd; deze moet minstens gedurende één maand op de fabrieken zijn opgeslagen geweest. De Portlandcement moet geleverd worden in behoorlijk gesloten vaten, welke tevens van het fabrieksmerk voorzien moeten worden. Behalve de „De Deutsche Normen" zijn de Algemeene Voorschriften vastgesteld bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 1 Februari 1901 La X, afd. Waterstaat, op de keuring enz., van het Portland-cement van-toepassing en verbindend voor den aannemer voor zoover door de bepalingen in dit artikel niet van deze voorwaarden is afgeweken. Het ijzer en staal moeten voldoen aan de voorschriften betreffende de aanbesteding en levering van ijzerwerken met toebehooren, vastgesteld bij resolutie van den Minister van Koloniën van dertien Juni 1910 T. B. N°. 14. Het grind voor stampbeton moet zuiver en schoon, voldoende hard, niet kleiner dan 0.007 M. en niet grooter dan 0.03 M. zijn. Het zand moet zuiver scherp rivierzand zijn. Het voor den bouw benoodigde water moet afkomstig zijn uit artesische putten. Omtrent dé wijze van uitvoering wordt het volgende voorgeschreven: a. Menging van de beton. De samenstellende deelen moeten zoo volkomen mogelijk in drogen toestand worden dooreen gemengd; daarna kan onder langzame toevoeging van water de aanmaak, hetzij uit de hand door middel van harken en omzetten op een -volkomen waterdichten vloer, hetzij machinaal geschieden in een mengtoestel, ter goedkeuring van de Directie. De aldus gemengde beton moet in elk geval binnen een half uur na de toevoeging van het water ter bestemde plaatse verwerkt zijn. Bij het maken van de betonmengsels moet de hoeveelheid cement door weging worden bepaald, zullende daarbij worden aangenomen dat 135 K.G. cement gelijk staat met een H.L. droog gemeten. De Directie kan de te gebruiken hoeveelheid water nader voorschrijven in verband met den toestand der bouwstoffen en de geaardheid van het werk. b. Bewerking van het ijzer. Het staafijzer moet nauwkeurig volgens het aangegeven beloop worden gebogen, voordat het ter plaatse wordt aangebracht. De uiteinden moeten worden bewerkt met klauw of haaks omgebogen eind. Roestkorsten of andere verontreinigingen moeten voor het gebruik worden verwijderd. c. Bekisting. De bekisting moet volkomen dicht zijn en zoodanig worden samengesteld, dat bij het stampen niet de minste veering of zakking worde waargenomen en overigens zoo worden ingericht, dat bij het lossen geen geweld op de constructie wordt uitgeoefend. Het lossen van stempels en bekisting mag niet geschieden zonder machtiging der Directie en niet binnen 14 dagen na afloop van het betonneeren, met uitzondering van stutten en stempels, welke eerst na 4 weken mogen worden verwijderd. d. Bewapening. De plaats der staven moet nauwkeurig in overeenstemming zijn met de detailteekeningen. Ten minste 24 uren voordat het betonneeren van eenig onderdeel zal aanvangen, moet aan dé Directie daarvan kennis worden gegeven, zoodat deze zich behoorlijk kan overtuigen, dat het ijzer op de juiste plaats en tot de vereischte hoeveelheid aanwezig is. Tijdens het stampen moet de uiterste zorg worden gedragen, dat de plaats van de staven en beugels geen verandering ondergaat. Is dit laatste toch niettemin geschiedt, dan moet de beton, voor zoover zulks noodig is, worden gesloopt en het werk naar den eisch opnieuw worden gemaakt. Voor het op juisten afstand houden van de evenwijdige netten, moeten hier en daar beugeltjes van rondijzer, zwaar 6 m. 6, worden aangebracht. Te rekenen is op ongeveer één beugeltjè per M2. Lasschen van staven moet zooveel mogelijk worden vermeden. Waar zij noodzakelijk blijken zullen, indien de Directie zulks noodig oordeelt, de staven over een lengte van minstens 40 maal de dikte voorbij elkaar moeten steken. De voorgeschreven beugels moeten vast aansluiten aan de staven welke zij omklemmen moeten. e. Stampen. De beton moet op de bewapening en in de bekisting worden gelegd of zachtjes geschud (niet geworpen van een hoogte) op de plaats, waar het gestampt moet worden. Het stampen moet geschieden in lagen, welke na het stampen hoogstens 7 c.M. dik zijn en zoodanig, dat reeds gestampte lagen niet worden losgestooten. De stampers moeten zijn van ijzer; de storm moet zoodanig zijn als de aard van het werk vereischt. Alle ruimten moeten goed met specie worden opgevuld. f. Aansluiting der deelen. Zooveel mogelijk moet het werk onafgebroken worden voortgezet. Ingeval dit echter niet mogelijk mocht zijn, moet de reeds verharde oppervlakte, na zorgvuldige reiniging en verzadiging met water, met een mortel van 1 deel cement op iys deelen zand worden vertind, voordat met het stampen van de nieuwe laag wordt begonnen. g. Uitvoering. De met de uitvoering belaste personen moeten ervaren zijn in de uitvoering van werken in gewapend beton, waarvan desverlangd de noodige bewijzen moeten worden overgelegd. h. Afdekken. De voltooide deelen der constructie moeten tegen inwerking van zonnewarmte en weersinvloeden worden beschut en volgens aanwijzing der Directie voldoende vochtig worden gehouden; een en ander tot de aanaarding zal zijn voltooid. Alle wanden van caissons moeten, voor zoover zij met grond of zand in aanraking komen, tweemaal worden gekoolteerd. Artikel 17. Taludbekleedingen. Behalve daar, waar kaaimuren worden gebouwd, worden de havenboorden overal onder talud afgewerkt. Langs het Oostelijk douanebassin en over een lengte van 500 M. in het verlengde daarvan geschiedt dit onder 4 op 1 als aarden talud. Alle overige taluds van den haventoegang, van de voorhaven en van de visschershaven worden over het onderste gedeelte d. w. z. van 3.00 -|- S. P. tot 0.10 M. -f S. P. eveneens als aarden talud onder 4 op 1 afgewerkt. Ter hoogte van 0.10 -4- S. P. wordt een berm gemaakt van minstens 1 M. breedte en het talud daarboven d. i. dus van af 0.10 -|- S. P. onder 2 op 1 afgewerkt en voorzien van een steenbezetting, reikende tot 1.45 -f- S. P. Deze steenbezetting zal bestaan uit een laag goed aaneengesloten koraalsteen, dik 0.23, rustende op een laag steenslag, dik 0.18 M. Als steun voor deze steenbezetting wordt een voeting aangebracht mede van koraal- • steen, ter inhoud van 0.25 M3 per M. Een en ander is in Fig. II, Blad 8 aangegeven. Artikel 18. Hangars. Er zullen moeten worden gebouwd vijf hangars, elk lang 125 M., gemeten tusschen de hartlijnen der eindspanten en breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. Van deze gebouwen worden er twee geplaatst langs de Zuidwestzijde van het Westelijk douanebassin, één langs de Noordoostzijde van dat bassin en twee langs de Zuidwestzijde van het Oostelijk douanebassin. De gebouwen worden met hun lengte-as geplaatst evenwijdig aan de kaaimuren, waarlangs zij worden opgericht; de afstand gemeten uit deze as tot voorkant kaaimuur bedraagt 22 M. De afstand tusschen twee naast elkaar staande hangars bedraagt 15 M., gemeten tusschen de hartlijnen der beide eindspanten. De gebouwen zullen bestaan uit een ijzeren opbouw, rustende op gemetselde neuten. De ijzeren opbouw zelf bestaat uit stijlen met horizontaal regelwerk, waarop een kap met luchtkap en gordingen. De afstand der stijlen en spanten (hart op hart gemeten) bedraagt 5 M. De kap met een spanning van 24 M. heeft een middenhoogte van 4.606 M. overeenkomende met een dakhelling van 21°. De hoogte van den vloer zal zijn 1.75 -4- S. P. Langs de voor- en achterzijden (de beide lange wanden) worden afdaken van 3 M. breedte aangebracht. Het ijzeren geraamte van elk gebouw zal komen te rusten op gemetselde neuten. Deze komen juist onder het midden der stijlen te staan: in de lange wanden dus op onderlingen afstand van 5 M. In elk der korte wanden komen bovendien nog drie neuten te staan. Onder de neuten wordt doorgaande zandaanplemping aangebracht, met den onderkant liggende op 1.60 -4- S. P. en op die hoogte een breedte hebbende van minstens 5 M. Op de zandaanplemping wordt onder "elke neut aangebracht een fundeeringsplaat van gewapend beton, onder het metselwerk dik 0.35 M. en met den onderkant liggende op 0.60 -f- S. P. Deze plaat is 3.05 M. bij 2.55 M. groot en wordt met de grootste afmeting gelegd loodrecht op de lengte-as van het gebouw. Naar de zijden verloopt de dikte van de plaat van 0.35 M. tot 0.20 M. De beton voor deze fundeeringsplaten te bezigen, is van dezelfde samenstelling als in artikel 16 voorgeschreven voor den fundeeringsplaat onder den kaaimuur. Evenals bij den kaaimuur zal de bewapening van de fundeeringsplaten der steunpunten voor de hangars nader door de Directie worden vastgesteld in verband met de draagkracht van den grond en zullen voor de uitvoering de noodige details worden verstrekt. De te verwerken hoeveelheid ijzer per steunpunt wordt gerekend te zullen bedragen ongeveer 152 K.G. Indien dit volgens nadere aanwijzingen belangrijk meer of minder mocht bedragen, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. Het opgaand metsel- en betonwerk der steunpunten ligt met den onderkant op 0.25-f S.P. en met den bovenkant op 1.75-f S.P. Het grondvlak is 2.05 M. bij 1.55; de zijvlakken hebben een helüng van 1.5 en is dus het bovenvlak 1.25 bij 0.75 M. De neuten worden tot 1.50-f-S.P. opgetrokken van breuksteen in basterdtrasmortel (verhouding 1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3 deelen zand.) Zij worden ter dikte van 0.25 M. afgedekt met een laag beton van de samenstelling: 81/,, deelen steenslag, 4 deelen zand, 1 deel Moeriatras en 1 deel Portland-cement. Alvorens definitief tot de uitvoering der steunpunten van de hangars op de boven beschreven wijze wordt overgegaan en daarmede een aanvang mag worden gemaakt, zal de draagkracht van den grond nader moeten worden nagegaan. Daartoe zullen door den aannemer op verschillende punten op aanwijzing van en geheel ten genoege van de Directie grondboringen moeten worden verricht en drukproeven moeten worden genomen, welke door de Directie zullen worden gecontroleerd. Bovendien zullen tijdens de uitvoering maatregelen moeten worden genomen, om eventueele zakking van de gebouwen gedurende de uitvoering en na de voltooiing daarvan te voorkomen. Die maatregelen zullen daarin bestaan, dat de zandaanplemping, na voldoenden tijd ter beoordeeling van de Directie, onder water te hebben gestaan, zoodanig zal worden belast, dat op het oppervlak onder eiken fundeeringsplaat een gewicht rust, dat minstens overeenkomt met het gewicht, dat datzelfde oppervlak na voltooiing van het gebouw zal hebben te dragen. Eerst wanneer de ondergrond op deze wijze belast geen zakking meer vertoont, zal met het aanbrengen van den fundeeringsplaat en met het opmetselen der neuten mogen worden begonnen. Na voltooiing der steunpunten zelf zal daarop, alvorens met het opstellen van den opbouw te beginnen, nogmaals een last worden geplaatst minstens gelijk aan het gewicht, dat het steunpunt na voltooiing van den opbouw zal hebben te dragen en eerst, wanneer blijkt, dat het steunpunt niet meer zakt, met de opstelling van het ijzerwerk mogen worden begonnen. Van den ijzeren opbouw van de hangars moet door den aannemer een volledig ontwerp met toeüchting, berekening en de noodige details ter goedkeuring worden aangeboden aan het Technisch Bureau van het Departement van Koloniën, bij welk ontwerp de volgende gegevens moeten worden in acht genomen. De hartlijnen van de stijlen en kapbeenen vormen met den vloer een vijfhoek, waarvan de horizontale zijde is 24 M. en de twee verticale zijden zijn 6 M. terwijl de afstand van den top tot de horizontale zijde is 10.606 M. Bij de berekening van den kap zal een winddruk moeten worden aangenomen van 125 K.G. per M2. op een verticaal vlak; de windrichting wordt gerekend horizontaal te zijn. De maximum toe te laten spanning in het ijzer mag op 900 K.G. per c.M2. worden aangenomen, zoowel voor trek als voor druk; alleen voor de op knik te berekenen deelen van de kap wordt voor die maximum toe te laten spanning aangenomen 800 K.G. Verder wordt ter bepaling van het eigen gewicht, voor zoover zulks niet uit de normaalproflllen is af te leiden, aangenomen • voor ijzer een soortgelijk gewicht van 7.8 en voor djatihout van 0.8. Wijders zal het ontwerp moeten voldoen aan de volgende eischen: Tegen schranking van de kapspanten en gordingen in de richting van de as van de hangar moet op het aanbrengen van windverstijvingen en windschoren worden gerekend. Eveneens moeten in het raamwerk van elk der langswanden schrankschoren worden aangebracht. In elk der eind- of gevelwanden zullen drie tusschenstijlen moeten worden geplaatst van balkijzer n°. 30 (300X125X10,8 mM.), waartusschen vakwerkliggers van ongeveer 2 M. hoogte worden aangebracht met den onderkant liggende op 4 M. boven den vloer. De onder- en bovenregel alsmede de verticalen ter plaatse der eindstijlen, van dit vakwerk zullen bestaan uit kanaalijzer n°. 18 (180 X 70 X 8), waartegen een enkel hoekijzer van 70 X 70 X 7 mM. is bevestigd. De verticalen ter plaatse der tusschenstijlen bestaan uit enkel voorkomende hoekijzers van 70 X 70 X 7 mM.; de overige verticalen uit dubbel voorkomende en de diagonalen uit enkel voorkomende hoekijzers 75 X 50 X 7. De wanden der hangars zullen tot een hoogte van 4 M. boven den vloer worden gemaakt van bepleisterd ijzergaas (métal déployé). Deze bewanding loopt van onderen tot 1 M. beneden den vloer door d. i. tot 0,75 -f- S. P. Ter bevestiging van het ijzergaas zullen in de vakken der lange wanden, waar geen roldeuren voorkomen, ter hoogte van 4 en 2 M. boven den vloer twee kanaalijzers n°. 16 (170 X 65 x 7.5 mM.) tusschen de stijlen worden aangebracht en ter hoogte van den vloer en 1 M. daar beneden respectievelijk een kanaalijzer n°. 16 en een kanaalijzer n°. 8 (80 X *5 X 6 mM.) in de neuten worden ingemetseld, waaraan op afstanden van ongeveer 0,30 M. in verticale richting geplaatste staven rondijzer zwaar 0.009 M. (3/8") worden opgehangen en met moeren worden bevestigd. In de vakken der lange wanden, waar roldeuren worden aangebracht, wordt het middelste kanaalijzer gelegd ter hoogte van bovenkant deur en voor het kanaalijzer waaraan de deur hangt of waarop zij loopt, niet n°. 16, maar n°. 24 (240 X 85 X 9,5) genomen. In de gevelwanden wordt de onderregel van het vakwerk tevens als bovenregel van den pleisterwand gebezigd; voor de regels ter hoogte van en 2 M. boven den vloer wordt kanaalijzer n°. 18 (180 X 70 x 8) gebruikt. Het te bezigen ijzergaas, z.g.n. plafondgaas, wegende + 1,65 K.G. per M2. zal maaswijdte moeten hebben van 10 mM. en een dikte van 2.5 bij 0,6 mM. Het wordt met ijzerdraad, dik 1,2 mM. aan de kanaalijzers en de verticale staven verbonden. De bepleistering zal een totale dikte verkrijgen van 0.05 M. en bestaan uit een specie, samengesteld uit 1 deel Portland Cement, 1 deel Moeriatras en 4 deelen zand. De mortel moet ter gelijke dikte aan weerszijden van het metaalgaas worden aangebracht, en van beneden af worden opgewerkt. Alvorens met het aanbrengen der specie wordt aangevangen, moet het metaalgaas strak worden gespannen. Het gedeelte der langswanden, gelegen boven het gepleisterd metaalgaas, wordt afgesloten middels een traliewerk van bandijzer, breed 0,025 M. en dik 0,002 M., geklonken in een raamwerk van enkel voorkomend hoekijzer, bestaande uit een bovenregel van 70 X 70 X 9, een onderregel en eindverticalen ter plaatse der stijlen van 70 X 70 X 7 en tusschenverticalen, voorkomende op afstanden van ongeveer 1,23 M. van 75 X 50 X 7. Het bovengedeelte der eind- of gevelwanden wordt gesloten middels gegolfd gegalvaniseerd ijzer. In elke hangar zullen twintig roldeuren moeten worden aangebracht; in eiken langswand tien. De plaats dier deuren is zoodanig, dat op elke 25 M. lengte hangar twee deuren in eiken wand voorkomen en wel in het 2de en 4de wandvak van elke 25 M. lengte. De roldeuren zullen moeten zijn dubbele deuren en van ijzer moeten worden gemaakt; zij moeten gemakkelijk loopen en goed afsluitbaar zijn. De hoogte der deuren zal zijn 2,50 M. en de totale breedte van een dubbele deur 2,40 M. Elke hangar zal door een hek te plaatsen in de lengteas van het gebouw in twee helften moeten worden verdeeld, terwijl ieder dezer helften door een viertal dwarshekken weder in vijven wordt verdeeld. Deze hekken worden uit de vloer gemeten 2,50 M. hoog. Zij bestaan uit stijlen van kanaalijzer n°. 8 (80 X 45 X 6), waartusschen drie horizontale regels van hoekijzer van 45 X 30 X 5 mM., aan de stijlen bevestigd middels hoekijzer van 50 X 50 X 7 mM. Op afstanden van ongeveer 0,10 M. hart op hart worden verticale stijlen aangebracht van rond staafljzer van 15 mM. diameter. De stijlen worden 0,50 M. ingemetseld in een blok metselwerk van 0,64 M. bij 0.89 M.; en reikende tot 0,60 M. onder bovenkant vloer (1,15 -j- S. P.); zij worden van onderen voorzien van een schoor van plat staafljzer van 50 X 20 mM., die in datzelfde metselwerk wordt verankerd. In het langshek is de afstand tusschen twee stijlen 2,455 M.; in dat hek komen bovendien vijf dubbele deuren voor van 2,45 M. breedte, één in het midden van elk vak van 25 M. lengte hangar. In de dwarshekken is de afstand tusschen twee stijlen 1,90 M.; in deze hekken komt aan elke zijde van het langshek één deur voor van 0,80 M. breedte, waarnaast één vak van 1,025 M. breed. De 3 M. breede afdaken moeten zoodanig worden ontworpen, dat gelegenheid zal bestaan met het rollend materieel der Nederlandsen-Indische Spoorwegmaatschappij en der Staatsspoorwegen op Java onder de afdaken te rijden. Zij moeten dus buiten het profil van vrije ruimte blijven, waarbij gerekend wordt, dat kop rail komt te liggen op 1,60 +S.P. De afdaken worden van een doorloopende goot van gegalvaniseerd ijzer van 0,45 M. breedte en 0,22 M. hoogte voorzien, de plaatdikte zal zijn 0,002 M. Om den anderen stijl wordt een afvoerpijp voor deze goot aangebracht van hetzelfde materiaal, wijd 0,15 M., plaatdikte 0,0015 M. Langs de einden der gordingen zal een sierlijst van geperst zink moeten worden aangebracht. De hangars zullen moeten worden ingedekt met gegalvaniseerd gegolfd dakijzer, wegende per M3. dakijzer 10,8 K.G. Onder de dakbedekking wordt in de hangars en onder de afdaken een djatihouten beschieting aangebracht ter dikte van schoon 0,015 M. Alle ijzerwerken zullen minstens tweemaal moeten worden gemenied en tweemaal moeten worden overgeverfd met zinkwitverf ten genoege van de Directie. Indien het den aannemer gewenscht voorkomt in de ijzerconstructie, voor zooverre die hiervoren gedetailleerd is aangegeven, alsnog wijzigingen aan te brengen, zoo kan daartoe door het Technisch Bureau voornoemd vergunning worden verleend, voor zooverre die wijzigingen het Bureau nuttig voorkomen. Minstens van af de hoogte van 0.75 -f- S. P. zal de ophóoging onder de hangars moeten bestaan uit zand. De vloeren zelf zullen bestaan uit Escauzijnsche tegels van 0.50 M. lang en breed, dik 0.05 M. Deze tegels moeten worden gelegd op een halfsteensrollaag in basterdtras (1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3'deelen zand), waaronder een platte laag, gelegd in de zandophooging. Artikel 19. Entrepots. Er zullen moéten worden gebouwd twee entrepots, elk lang 55 M., gemeten tusschen de hardlijnen der eindspanten en breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. Deze entrepots zullen worden geplaatst langs de beide korte of Zuidoostzijden der douanebassins en daaraan evenwijdig. De afstand van de lengte-as van elk gebouw tot voorkant kaaimuur zal 22 M. bedragen. Behoudens de na te noemen afwijkingen, komt de constructie van de entrepots geheel met die van de hangars overeen. Alleen worden in de entrepots de hekken weggelaten en worden de vloeren gemaakt van machinaal gevormde Portlandcement tegels, groot 0.40 M. bij 0.40 M., dik 0.04 M., gelegd in basterdtrasmortel (1 deel kalk, 1 deel Moeriatras en 3 deelen zand). Wat de te nemen maatregelen voor en gedurende den bouw betreft, geldt alles wat ter zake in artikel 18 is voorgeschreven. In elke loods worden tien dubbele roldeuren aangebracht, vijf in eiken langen wand en voorkomende om het andere vak tusschen twee kapspanten. Van de entrepots zullen door den aannemer eveneens ontwerpteekeningen moeten worden aangeboden ter goedkeuring door het Technisch Bestuur voornoemd, waaruit o. a. zal moeten blijken, waar windverstijvingen, windschoren en schrankschoren zullen worden aangebracht. Voor de details zal mogen worden verwezen naar de overeenkomstige teekeningen van de hangars. Artikel 20. Open loodsen. Er zullen moeten worden gebouwd twee open loodsen, de ééne lang 80 M., de andere lang 35 M., gemeten tusschen de hartlijnen der eindspanten, beide breed 24 M., gemeten tusschen de hartlijnen der stijlen. De loods van 80 X 24 M. wordt geplaatst langs en evenwijdig aan het gedeelte kaaimuur langs de voorhaven, de loods van 35 X 24 M. langs en evenwijdig aan het gedeelte kaaimuur langs de Noordoostzijde van het Oostelijk douanebassin. De afstand van de lengteas van elk gebouw tot voorkant kaaimuur zal 22 M. bedragen. De constructie van de open loodsen komt geheel overeen met die der hangars, behoudens de navolgende afwijkingen. De hekken en de wanden, die bij de hangars voorkomen worden niet aangebracht. Evenwel blijven de vakwerkliggers in de eindwanden en het traliewerk in de lange zijden der gebouwen behouden. De vloeren der loodsen zullen bestaan uit drie lagen rivier- of bergsteen, ter gezamenlijke dikte van 0.20 M., ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 M. a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden). Wat de te nemen maatregelen voor en gedurende den bouw betreft, geldt alles, wat ter zake in artikel 18 is voorgeschreven. Van de open loodsen zullen door den aannemer eveneens ontwerpteekeningen moeten worden aangeboden ter goedkeuring door het Technisch Bureau voornoemd, waaruit o. a. zal moeten blijken, waar windverstijvingen, windschoren en schrankschoren zullen worden aangebracht. Voor de details zal mogen worden verwezen naar de overeenkomstige teekeningen van de hangars. Artikel 21. De aanschaffing en de keuring der materialen voor de hangars, entrepots en open loodsen, bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20 van dit bestek, benevens de uitvoering der constructie zal, met uitzondering van de bepalingen omtrent het monteeren, moeten plaats hebben volgens de Voorschriften betreffende de aanbesteding en levering van ijzerwerken met toebehooren, vastgesteld bij resolutie van den Minister van Koloniën van 25 Mei 1894 La. T. B. N°. 22. Artikel 22. Kantoorgebouw voor de recherche. Er zal moeten worden gebouwd een kantoor voor de recherche. Dit gebouw zal komen te staan nabij de Oostelijke hoek van het Westeüjk douanebassin, zooals op teekening Blad 5 aangegeven. Er wordt gerekend, dat het gebouw een bebouwd oppervlak zal hebben van 529 M2., daaronder begrepen de galerijen en gerékend tot de buitenzijden van de opgaande muren, hetgeen is afgeleid uit den platten grond, voorkomende op teekening Blad 6. Evenwel zal de indeeling en grootte van het gebouw nader kunnen worden gewijzigd en zal door de Directie een volledig ontwerp daarvan worden opgemaakt, dat bij de uitvoering zal moeten worden gevolgd. Brengt zulks wijziging mede van het bovengenoemd bebouwd oppervlak, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. In hoofdzaak wordt bepaald, dat het gebouw zal worden opgetrokken van steen, met houten kap, pannen dak en vloeren van Portland Cementtegels. Artikel 23. Entrepot voor zelfontbrandbare stoffen. Er zal, ter plaatse op teekening Blad 5 aangegeven, moeten worden gebouwd een entrepot voor zelfontbrandbare stoffen met een bebouwd oppervlak van 600 M2., daaronder begrepen de galerijen en gerekend tot de buitenzijden van de opgaande muren. De platte grond van dat gebouw is schetsmatig op teekening Blad 6 aangegeven. Een volledig ontwerp zal nader door de Directie worden opgemaakt en bij de uitvoering moeten worden gevolgd. Wijziging daarbij gebracht in het bovengenoemd bebouwd oppervlak van dit gebouw zal als meer of minder werk worden verrekend. Het gebouw zal worden opgetrokken van steen met spouwmuren, en ijzeren kap met luchtkap en worden ingedekt met gegolfd gegalvaniseerd ijzer, waaronder een djatihouten beschieting. Toegang tot het gebouw zal worden gegeven door twee ijzeren schuifdeuren, terwijl het van de noodige licht- en luchtgaten zal worden voorzien. De vloer zal bestaan uit Portland cementtegels dik 0.04 M. Artikel 24. Wachtposten, enz. Op nader door de Directie aan te geven plaatsen zullen wachtposten moeten worden gebouwd. De afmetingen en constructie van deze gebouwtjes zullen bij het opmaken van volledige ontwerpen door de Directie nader worden bepaald. Voorloopig wordt aangenomen, dat in totaal een oppervlak van 300 M2., daaronder begrepen de galerijen en gerekend tot de buitenzijden van de opgaande muren, aan wachtposten noodig zal zijn. Mocht van dat cijfer bij de definitieve vaststelling van het bebouwd oppervlak aan wachtposten worden afgeweken, zoo zal zulks als meer of minder werk worden verrekend. Artikel 25. Vloeren. Dit artikel komt geheel te vervallen. Artikel 26. Afvoergoten. Rondom alle hangars, entrepots en loodsen, met uitzondering van het entrepot voor zelfontbrandbare stoffen, worden betongoten aangelegd. Deze hebben een wand- en bodemdikte van 0.10 M. en een gemiddelde ontwikkelde lengte van 1.10 M. De bovenkant der gootwanden ligt overal op 1.55 -f- S. P.; de aan den gootbodem te geven helling en hoogte zullen nader door de Directie worden aangegeven. De goten worden afwaterend gemaakt naar de aan de havenzijde gelegen hoeken der gebouwen. Van daar worden aansluitende aan de goten in een richting, die een hoek van 45° maakt met de voorzijde van den kaaimuur, buizen gelegd, waardoor het water in de haven kan worden geloosd. Deze buizen hebben een wanddikte van 0.10 M.; de diameter zal nader door de Directie worden vastgesteld. Goten en buizen worden gemaakt van beton, bestaande *uit 1 deel Portland cement, 2 deelen zand en 3 deelen steenslag, afgepleisterd met een specie, samengesteld uit 1 deel Portland cement, 8/4 deelen Moeriatras en 3 deelen zand. Artikel 27. Toegangswegen, pleinen en emplacementen. Verschillende gedeelten van het havenemplacement zullen van een wegsverharding moeten worden voorzien. Die gedeelten zijn: A. Het geheele douane-emplacement binnen de in artikel 27 genoemde stekeldraadafrastering, voor zoover dat emplacement niet is bebouwd en met uitzondering van: a. een strook ter breedte van 11 M. langs de afrastering loopende ten Zuidwesten van het Westelijk douanebassin. b. het terrein gelegen tusschen ,het niet van een kaaimuur voorziene gedeelte van het Oostelijk douanebassin en de afrastering ten Noordoosten daarvan gelegen. c. een strook ter breedte van 11 M. langs het overige gedeelte van laatstgenoemde afrastering ter lengte van 115 M. B. Een strook ter breedte van 20 M. van het karrenplein, aangegeven op teekening Blad 5, loopende langs de afrasteringen, die aan bedoeld plein grenzen en langs de toegangspoort. Deze verhardingen zullen ten genoege der Directie aansluitend moeten worden gemaakt aan den weg langs het Zeestrand en bij de hoeken moeten worden afgerond. C. De strook tusschen den kaaimuur langs de Zuidoostzijde van de visschershaven en de daarlangs loopende afrastering, ter lengte van 65 M., gemeten langs dien kaaimuur; een strook ter breedte van 10 M. aan weerszijden van de in artikel 30 genoemde passarloods, ter lengte van het overige gedeelte van dien kaaimuur (35 M.); een strook van 10 M. breedte, gemeten uit den insteek van het talud langs het Noordwestelijk,boord der visschershaven; en een strook van 10 M. breedte om het plein gelegen ten Zuidwesten van de visschershaven, met afrondingen bij de hoeken. D. Een verbindingsweg ter breedte van 10 M. van laatstgenoemd plein naar een der in de nabijheid loopende hoofdwegen. De richting van dien verbindingsweg zal nader door de Directie worden aangegeven. E. Een weg van 6 M. breedte van het douane-emplacement naar het entrepot voor zelfontbrandbare stoffen, mede volgens aanwijzing der Directie. De verharding zal bestaan uit 3 lagen rivier- of bergsteen, ter gezamenlijke dikte van 0.20 M., ingewasschen met zand (de steentjes 0.04 a 0.06 M. dik en kleinere van 0.025 M. voor het vullen van holligheden). Artikel 28. Stekeldraadafrastering met toegangspoort en hekken. Om het gedeelte van. het havenemplacement, bestemd voor de douane-inrichtingen, zal een stekeldraadafrastering moeten worden gemaakt. Zij is met een blok- en stippellijn op teekening Blad 5 aangegeven en heeft een totale lengte van ongeveer 1280 M. Die gedeelten van de afrastering, die ten Zuidwesten, Zuidoosten en Noordoosten van de douanebassins evenwijdig loopen aan den kaaimuur, worden op een afstand van 65 M. uit den bovenvoorkant van dien muur geplaatst. De afsnijdingen der hoeken bij den weg langs het Zeestrand en bij de toegangspoort, alsmede de aansluitingen aan de voorhaven zullen nader door de Directie worden aangegeven. Tusschen beide eindpunten der afrastering zal het douane-emplacement aan de zijde van de voorhaven door een ketting van nader op te geven zwaarte moeten worden afgesloten. Op de plaats op teekening Blad 5 aangegeven zal een toegangspoort van steenen pilaren met ijzeren hekken moeten worden gebouwd. Zoowel van de afrastering als van toegangspoort en hekken zullen de teekeningen nader door de Directie worden vastgesteld. Artikel 29. Verplaatsbare kranen. Door den aannemer zullen ten genoege der Directie en volgens door haar goed te keuren ontwerpen moeten worden afgeleverd, gemonteerd en geplaatst negen stuks l1/,, tons loopkranen met de daarbij behoorende rails. De rails zullen moeten worden gelegd langs den kaaimuur ter zelfder lengte als de bevloering, met Chineesche graniettegels. Artikel 30. Verlichtingsmiddelen. Het havenemplacement zal moeten worden voorzien van een gasverlichting, in aansluiting aan het net van de Nederlandsen-Indische Gasmaatschappij te Semarang. De aannemer zal zich ter zake van den aanleg hebben te verstaan met de Directie van genoemde gasmaatschappij, terwijl het aantal en de plaatse» der lantaarns, alsmede de lichtsterkte door de Directie van het werk zullen moeten worden aangegeven en de lantaarns ten haren genoege moeten zijn. 5 Artikel 81. Passarloods bty de visschershaven. Bij de visschershaven zal ter plaatse als aangegeven op teekening Blad 5 een passarloods moeten worden opgericht. Dit gebouw zal 35 M. lang en 8 M. breed moeten worden en met de lengteas worden geplaatst evenwijdig aan den kaaimuur langs de Zuidoostzijde van de visschershaven ; de afstand van die as tot boven-voorkant kaaimuur zal 14 M. moeten bedragen. Voor dit gebouw zal waarschijnlijk kunnen worden gebruik gemaakt van den afbraak van een der gebouwen, welke thans dienen tot tijdelijke uitbreiding van den Grooten Boom. De aannemer zal het daarvoor aan te wijzen gebouw moeten afbreken, transporteeren en weder opstellen. Bovendien zal hij het gebouw op aanwijzing van en geheel ten genoege der Directie moeten voorzien van een gemetselden vloer en van de noodige inrichtingen (banken, tafels enz.) voor vischafslag en vischverkoop. Bijaldien aan bovengenoemde gebouwen een andere bestemming mocht worden gegeven, waardoor het afbreken, vervoeren en weder opstellen van de tot vischmarkt bestemde loods vervalt, zoo wordt daarvoor de totale aannemingssom verminderd met een bedrag van f 2000.— (Twee duizend gulden). Artikel 32. Sleephelling voor visschersprauwen. Bij de visschershaven zal op een nader door de Directie aan te geven plaats een kleine sleephelling voor visschersprauwen moeten worden gemaakt. De inrichting daarvan zal mede door de Directie worden vastgesteld. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Geeft met verschuldigden eerbied ■ te kennerj, S. ten Bokkel Huinink, ten deze handelende voor en namens de Maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, aanneemster van de „Werken tot verbetering van de haveninrichtingen te Semarang"; dat requestrante in het jaar 1910 eerst na lange aarzeling en slechts op grooten aandrang, van wege het Ministerie van Koloniën op haar uitgeoefend, aanneemster is geworden van het in de vorige alinea genoemd werk; dat de reden van die aarzeling gelegen was in de omstandigheid dat zij, de door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken in hare begrooting van het ontwerp neergelegde eenheidsprijzen, in nagenoeg alle opzichten te laag achtte en vermeende het werk voor het daarvoor uitgetrokken totaal bedrag niet te kunnen uitvoeren; dat haar echter de verzekering werd gegeven, dat het geheele ontwerp van het werk en de genoemde eenheidsprijzen, als bestemd voor de uitvoering van het werk in eigen beheer, met de uiterste zorg waren samengesteld, zoodat de aanneming met gerustheid kon worden aanvaard; dat de aanneming een geheel bijzonder karakter heeft, daar de inschrijving geschiedde op uitnoodiging van de Regeering, zonder eenige mededinging, en moet worden beschouwd als een proef of dergelijke groote werken, welke tot nu toe steeds in eigen beheer werden uitgevoerd, voor aanneming geschikt zouden blijken; dat requestrante meende te mogen vertrouwen op de deugdelijkheid van de door de Directie vastgestelde eenheidsprijzen en verstrekte gegevens, te meer, nu zelfs niettegenstaande op requestrante's gevraagde inlichtingen omtrent de door de Directie aangegeven vindplaats van zand een teleurstellend antwoord werd ontvangen (zie bijlage 3 ]) der nota), de Directie daarin geen aanleiding mocht vinden over te gaan tot eenige prijsverhooging; dat requestrante in dat goed vertrouwen er toe is overgegaan het contract voor de aanneming op' de door de Directie vastgestelde voorwaarden af te sluiten; dat zij tot haar leedwezen echter al spoedig na den aanvang van het werk moest ondervinden, dat de verstrekte gegevens op weinig ernstige wijze en onjuist waren verzameld en dat eenige'maanden daarna (November 1910) niet alleen bleek, dat op de in het bestek voorgeschreven werkwijze het werk niet kon worden uitgevoerd, maar zelfs voor wat betreft den bouw der kademuren, het ontwerp en daarmede het bestek geheel moesten worden gewijzigd; dat zij bij de vaststelling van de nieuwe eenheidsprijzen — gevolg van bestekswijziging — wederom de aandacht der Directie er op heeft gevestigd, dat deze prijzen over 't algemeen weer veel te laag werden aangenomen; dat deze 'opmerking bij de Directie echter gèen ingang mocht vinden en zij voor het alternatief werd gesteld deze te aanvaarden dan wel het werk uit te voeren op eene, ook volgens het oordeel van de Directe, niet mogelijke wijze; ') De bijlagen van deze nota zijn niet opgenomen. dat er in verband hiermede voor haar niets overbleef dan de te lage eenheidsprijzen wederom aan te nemen; dat reeds bij den aanvang van het werk het duidelijk werd dat zij, tengevolge van een en ander, ernstige verliezen zoude lijden, welke thans tot een zoodanig bedrag zijn opgeloopen dat het hare maatschap bijna onmogelijk is geworden de zaken drijvende te houden; dat zij het verloop van de aanneming en de daarmede gepaard gaande verliezen heeft uiteengezet in de dit verzoekschrift vergezellende nota, naar den inhoud waarvan het haar vergund moge zijn, kortheidshalve te verwijzen en welke geacht moet worden in dit verzoekschrift te zijn geïnsereerd; dat zij steeds nog in de hoop heeft verkeerd, dat de Directie de billijkheid van hare verzoeken om verliooging van verschillende prijzen zoude erkennen en haar daarin ernstig zoude tegemoetkomen; dat hare ter zake gedane verzoeken echter een weinig welwillend oor mochten vinden en dat daarbij herhaaldelijk de meening werd geuit, dat de aanneming geschiedt a forfait, dat wil zeggen dat, onder welke omstandigheden ook, het werk tegen den eenmaal bedongen prijs moet worden afgeleverd en dat zelfs voor het meerder werk de eenheidsprijzen van het bestek zullen worden gevolgd; dat zij van verdere onderhandelingen in deze met de Directie weinig heil verwacht, en dan ook, waar haar flnancieele toestand bijna niet meer houdbaar is, zich thans rechtstreeks tot Uwe Excellentie wendt in het vaste vertrouwen, dat deze aangelegenheid hare volle belangstelling zal mogen hebben; dat zij nog bescheiden onder de aandacht van Uwe Excellentie wil brengen, dat zij in deze aangelegenheid steeds zooveel mogelijk de aanwijzingen van de Directie heeft gevolgd; dat zij vermeent, ook volgens het oordeel van de Directie, steeds de meest rationeele en als gevolg van dien ook de goedkoopste werkwijze te hebben gevolgd; immers ware dit niet het geval geweest, dan had het, waar de Directie een verzoek tot verhooging van prijzen en aannemingssom bepaald van onze maatschap moest verwachtèn, zeer zeker op haren weg gelegen onze maatschap daarop te wijzen; dat de enkel ter zake gegeven aanwijzingen door ons zijn opgevolgd zonder dat daardoor echter eenig noemenswaardig resultaat werd verkregen; dat, gelet hierop, niet alleen ieder onbevangen beoordeelaar, maar ook de Directie zelve zal moeten erkennen, dat bij uitvoering in eigen beheer het totaal der uitgaven niet lager zoude zijn geweest dan thans het geval is, zoodat met toekenning aan onze maatschap van de te vragen schadeloosstelling, de Régeering van NederlandschIndiê feitelijk niet zal worden benadeeld; dat, als berekend in de bij de bovengenoemde nota behoorende bijlage: „Begrooting van de door de aanneemster geleden en te lijden schade", het bedrag van hare verliezen is te stellen op f 1028 490, zegge één millioen, acht en twintig duizend en vier honderd en negentig gulden; dat daarin niet is begrepen de schade, veroorzaakt door het werken der kademuren (aangevangen op 13 October 1913) niet alleen, omdat het bedrag daarvan nog niet is vast te stellen, maar oók omdat zij reeds begonnen is in deze de bemiddeling van de voor de aanneming van het onderhavige werk benoemde technische commissie in te roepen; dat zij de hoop uitspreekt met het bovenstaande er in geslaagd te mogen zijn Uwe Excellentie de overtuiging te hebben geschonken, dat de billijkheid en goede trouw medebrengen, dat hare maatschap met het voren genoemd bedrag wordt schadeloos gesteld; dat requestrante tevens de hoop koestert, dat Uwe Excellentie in den, tengevolge der verschuiving van de kademuren nog pijnlijker en meer onhoudbaar geworden financieelen toestand van hare maatschap aanleiding moge vinden te dezer zake zoo spoedig mogelijk eene beslissing te nemen; redenen waarom zij Uwe Excellentie eerbiedig in overweging geeft, dat het Haar moge behagen te willen bepalen, dat aan de maatschap „ten Bokkel Hoinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries" boven en behalve den door haar gecontracteerden aannemingsprijs voor het werk: „Werken tot verbetering van de havenwerken te Semarang" worde uitbetaald een bedrag van f 1 028 490 (één millioen, acht en twintig duizend vier honderd en negentig gulden), dan wel, indien het onverhoopt niet mogelijk mocht zijn om het gevraagde bedrag thans in zijn geheel te doen uitkeeren, dan toch, met het oog op bovenvermelde bijzondere en dringende flnancieele redenen in elk geval wel te willen besluiten reeds dadelijk een gedeelte daarvan ter hare vrije beschikking te willen doen stellen. 't Welk doende enz. Voor de Maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, (w. g.) S. TEN BOKKEL HULNLNK. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Searetaris, VAN VALKENBURG. Batavia, 2 Maart 1914. NOTA VAN TOELICHTING bij liet rekest aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, dd. 2 Maart 1914. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Buitenzorg. De ondergeteekende Maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, aanneemster van de „Werken tot verbetering van de haveninrichtingen te Samarang" heeft de eer eerbiediglijk het volgende onder de aandacht van Uwe Excellentie te brengen. Ondergeteekende is aanneemster van dit werk geworden nadat — tengevolge van haar verzoek aan zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 20 Februari 1909 om voor de uitvoering van Waterwerken in Nederlandsch-Indië in aanmerking te mogen komen — deze haar uitnoodigde om voor verschillende werken, waaronder het onderhavige, prijsopgaaf in te dienen. Zijne Excellentie de'Gouverneur-Generaal zegde tijdens een audiëntie op 18 Augustus 1909 verleend aan de Heeren ten Bokkel Huinink en Jhr. J. de Graeff, administrateur harer Maatschap, de volle medewerking voor de aanneming dier werken toe en gaf aan de Directie der Burgerlijke Openbare Werken instructies, hun de meest uitgebreide inlichtingen en gegevens betreffende de bedoelde werken- te geven. Voor het onderhavige werk, dat het Departement van Burgerlijke Openbare Werken voornemens was in eigen beheer uit te voeren, toen de bovenbedoelde uitnoodiging tot de aanneemster werd gericht en dat niet in een bestek was vastgelegd, was door dat Departement een begrooting gemaakt van exclusief het baggervaartuig, f 2 050 000. De toen aanwezige Heer Hoofd-Ingenieur was aangewezen om aan den Heer S. ten Bokkel Huinink, een der leden van ondergeteekende, de bovenbedoelde inlichtingen en gegevens te verstrekken. Deze gaf den Heer Hoofd-Ingenieur te kennen dat de eenheidsprijzen der bovenbedoelde begrooting hem te laag voorkwamen en werd door hem aan de Directie der Burgerlijke Openbare Werken een aanmerkelijk hoogere rekening overgelegd. (Bijlagen 1, 2 en 2a). Op de uiterst belangrijke vraag van den Heer ten Bokkel Huinink ter welker plaatse het benoodigde zand, waarvoorin de bedoelde begrooting gld. 1.35 per M3. was uitgetrokken, kon worden gewonnen, werd door den Heer Hoofd-Ingenieur aangewezen eene plaats even ten westen van den Westelijken Havendam der reede van Semarang; het bleek dat daarvan geen boringen bestonden. De Heer ten Bokkel Huinink moest de tusschenkomst van den Heer Directeur der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia voor die boringen inroepen, daar de Heer Hoofd-Ingenieur uit eigen beweging daartoe niet te krijgen was. Inmiddels vertrok de Heer ten Bokkel Huinink op uitnoodiging van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal naar de reede van Belawan en de Aroebaai om ook voor de daar voorgenomen werken eventueel te opteeren. Zoodra de Heer ten Bokkel Huinink in Nederland was teruggekeerd werden de onderhandelingen aan het Departement van Koloniën over de afsluiting van het contract Semarang gevoerd. Toen die onderhandelingen reeds ver gevorderd waren, kwam er een telegram van den Heer Hoofd-Ingenieur in, van den volgenden inhoud, „Laagdikte ongeveer vijf tien centimeter, gehalte ongeveer dertig procent zand, rest slib, oppervlakte een vierkante kilometer". (Bijlage 3.)1) Het ligt wel in den aard der zaak dat een zandlaag onder water en op een onderlaag van slib van een zoo geringe dikte niet geschikt is, om met het hiervoor benoodigde baggermaterieel te worden opgebracht, nog daargelaten, dat dit zand met 70 °/0 slib, volkomen ongeschikt was voor het maken van grondverbeteringen voor fundêeringen, waarvoor het moest dienen. Hoe moest ondergeteekende nu handelen? Zij mocht aannemen, dat de Directie der Burgerlijke Openbare werken niet op lossen grond den prijs van gld. 1.35 per M3. voor zeezand had bepaald en mocht daaruit dus wel concludeeren, dat het zand inde buurt van Semarang voor'dien prijs van gld. 1.35 per M3. zou aanwezig zijn. Het gold hier een werk van het Nederlandsen Indische Gouvernement en mocht ondergeteekende er dus op afgaan, dat wat de ambtenaren in de begrooting opnamen, betrouwbaar was, te meer daar de eenheidsprijzen der begrooting op de opmerkingen van den heer ten Bokkel Huinink door de ambtenaren onwrikbaar gehandhaafd werden en uitdrukkelijk verklaard werd, dat er geen aanleiding was, die eenheidsprijzen te verhoogen. De bovenbedoelde Heer Hoofd-Ingenieur had trouwens verzekerd, dat in elk geval zoo niet ter aangegeven plaatse dan toch in de onmiddellijke nabijheid daarvan goed zand in lagen van 2 a 3 Meter dikte aanwezig was. Ook vóór de afsluiting van het contract aan het Departement van Koloniën, was door een der Heeren, die de Regeering daarbij vertegenwoordigde, er op gewezen, dat het benoodigde zand wel gevonden zou worden op het Wester Bandjir-kanaal boven den stuw van Simongan. Mede wegens de door Nederlandsen-Indische Regeering voor de toekomst in uitzicht gestelde loonende werken en het daarbij gegeven advies, om nu niet de gunning onmogelijk te maken, door afwijkend van de bedoelde begrooting bij den eisch van hoogere cijfers te blijven, besloot ondergeteekende geheel in goed vertrouwen, het contract voor de Nieuwe Prauwenhaven te Semarang voor gld. 2 200 000,— af te sluiten. De offlcieele datum van den aanvang der werken werd. op 6 Augustus 1910 gesteld. Het werk werd dadelijk met kracht aangevat, maar reeds spoedig bleken zoo ernstige moeilijkheden, dat niet alleen een wijziging van het bestek moest plaats hebben, maar bovendien de grondslagen van het geheele werk geheel gewijzigd moesten worden, doordat de omstandigheden, waarop deze berusten, bleken geheel anders te zijn. Hierdoor ontstonden voor ondergeteekende kosten, zoo groot, dat zij in verhouding tot het werk ongehoord moeten genoemd worden en waar deze noodig werden door omstandigheden geheel buiten den wil en de macht van ondergeteekende, meent zij beleefdelijk aanspraak te mogen maken op schadeloosstelling door terugbetaling van hetgeen het werk meer gekost heeft en nog zal kosten, boven hetgeen waarop redelijkerwijze had kunnen en mogen worden gerekend. Zij doet dit ook op grond, dat dezelfde omstandigheden zich ook zouden hebben voorgedaan en dat de bovengenoemde meerdere kosten ook noodig zouden zijn geweest, wanneer het werk door anderen, speciaal door het Departement van Burgerlijke Openbare Werken in eigen beheer zoude zijn uitgevoerd. Ondergeteekende wenscht er zeer met nadruk op te wijzen, dat niettegenstaande de groote moeielijkheden en de daaruit voortspruitende groote vertraging, zij nooit van de Directie aanmaning ontving, om het werk aan de Prauwenhaven met grootere kracht en met meer spoed voort te zetten. Wel is door de Directie een enkele maal mondeling voorgesteld om speciaal voor het verkrijgen van zand een wijze van werken te volgen, welke ondergeteekende, als niet tot eene oplossing kunnende voeren, ongeschikt achtte, en telkens is deze wijze van werken ook gevolgd met het resultaat, dat ook deze niet tot een goed resultaat kon voeren, en moest worden opgegeven. Hierop zal nader teruggekomen worden. ') De bijlagen van deze nota zijn niet opgenomen. Het werk bestaat wat den aard aangaat uit twee deelen, welke verschillende moelijkheden opleverden, waarom deze beide hieronder ieder afzonderlijk behandeld zullen worden en wel: a. de Prauwenhaven met den toegang naar zee, waarvoor de begrootte kosten ongeveer 85% van de geheele begrooting bedroegen; b. het verlengen van het Westerhavenhoofd. De bij de uitvoering ondervonden moeilijkheden waren van deze beide onderdeelen verschillend, maar hadden toch een punt gemeen n.1. dat de moeilijkheden aanleiding gaven tot zeer groote vertraging. De aanvang van de werken had plaats op 6 Aug. 1910 en volgens art. 7 van het bestek moesten deze na 910 dagen worden opgeleverd, zoodat zij 31 Januari 1913 hadden moeten zijn voltooid. Bij bestekswijziging werd de tijd van oplevering later bepaald op 3Ï Januari 1914. Na de in October LI. plaats gehad hebbende verschuiving en verzakking van den kademuur, door ondergeteekende voorzien (vide schrijven aan den Hoofdingenieur Kruimel de dato 20 Augustus 1912 kan thans echter niet met zekerheid gezegd worden wanneer of ooit de uiteindelijke oplevering zal kunnen plaats hebben. Dit groote oponthoud is voor ondergeteekende oorzaak van aanzienlijke schade en wel omdat: 1. volgens art. 6 van het besték door ondergeteekende gld. 35,00 per dag moet worden betaald aan kosten voor toezicht door de Directie. 2. ondergeteekende gedurende dien langeren tijd dan waarop gerekend was een kostbare staf met hetgeen daarvoor noodig is, moet onderhouden; 3. omdat zooveel langeren tyd rente, assurantie en diverse andere zware loopende kosten moeten worden betaald. Ware dit oponthoud aan ondergeteekende te wijten, dan zou zij zelve daarvan de gevolgen moeten dragen, maar met nadruk zij het hier gezegd, dat is niet het geval, zooals uit het volgende zal blijken. In het onderstaande zullen nu de oorzaak en den omvang van de door ondergeteekende geleden schade tot 1 Mei '1913 en een raming van de nog te lijden schade voor de voltooiing van het werk, worden gegeven, waarbij nog buiten rekening gelaten worden de gevolgen van de hierboven vermelde verschuiving en verzakking van den kademuur. A. Geleden verliezen tot 1 Mei 1913. a. De Prauwenhaven. Hieronder is alles te begrijpen wat in art. 13 van het bestek onder de letters b tot en met s is genoemd. Het bestek schrijft voor het maken van een haventoegang, een voorhaven, twee douanebassins en een visschershaven; deze allen moesten gebracht worden op een diepte van 3 M. -+- S. P.; dieper moest gebaggerd worden onder de plaatsen waar de Kademuren zouden moeten komen. De bedoeling was onder deze sleuven te graven of te baggeren tot eene diepte van 4.50 + S. P.; deze sleuven met zand te vullen en daarop de Kademuren te bouwen. De voor een deel uitgegraven en voor een deel uitgebaggerde grond moest op verschillende in het bestek aangegeven plaatsen worden gebracht om den uit vischvijvers bestaanden bodem in een vlak egaal terrein te herscheppen, ter hoogte van 1.45 + S.P. Op den aldus voorbereiden bodem moesten de onder c. genoemde kaaimuren en de verder genoemde werken worden gebouwd. Voordat de grondwerken en de zandaanplemping in hoofdzaak gereed waren kon van de uitvoering van de overige werken geen sprake zijn. Grondwerken. In de begrooting van de Directie was voor het graaf- en baggerwerk een hoeveelheid ■ geraamd van 400 000 M3. terwijl daarvoor een prijs was gerekend van gld. 0.30 per M8. Deze prijs heeft van den aanvang af, vóór de tot standkoming van de overeenkomst, een punt van verschil uitgemaakt. In den uiterst slappen bodem kon, naar het oordeel van ondergeteekende, dit werk, dat gedeeltelijk uit de hand moest plaats hebben en voor een deel moest worden gebaggerd en opgeperst, voor den prijs van gld. 0.30 per M8., onmogelijk gemaakt worden. In hare oorsponkelijke begrooting werd bij aanhouding van de door de Directie genoemde hoeveelheid deze post dan ook gld. 140 000,— hooger geraamd dan in de begrooting van de Directie. Dit verschil was één van de oorzaken van de hoogere aanbieding welke door ondergeteekende was gedaan en die zij alleen noodgedrongen heeft verlaagd. De ondervinding heeft ondergeteekende in het gelijk gesteld, in werkelijkheid heeft de grond, nog afgescheiden van schade die is geleden, door het niet geregeld door kunnen werken, zelfs nog meer per M8. gekost dan door ondergeteekende oorspronkelijk was begroot. Maar reeds spoedig kwam er een tegenslag, die een grooten invloed had op den geheelen gang van het werk. Nadat het baggerwerk buiten de dammen gereed was en de perskade, waarbinnen de op te persen grond moest worden geborgen, zoo goed als gereed waren, werd in November 1910 gevolg gegeven aan het bepaalde in de voorlaatste alinea van art. 16 van het bestek, volgens welke bepaling grondboringen moesten worden verricht en drukproeven worden genomen, om de draagkracht van den grond nader na te gaan. Tevens werden voor het zelfde doel eenige palen ingeheid. De hierbij verkregen resultaten waren van dien aard, dat de Directie de overtuiging verkreeg, dat op de in het bestek bepaalde wijze, de werken niet konden worden uitgevoerd en dat wat betreft den bouw der Kademuren, het bestek moest worden gewijzigd. Volgens het bestek zouden de kademuren na afdamming en leegpomping in den droge gebouwd worden. Zij zouden uitgevoerd worden in metselwerk in breuksteen op een fundeeringsplaat van gewapend beton, aan de voorzijde begrensd door damplanken. Bij de bestekswijziging werd voorgeschreven geheel in den natte te werken, de geulen onder de kademuren moesten 1.50 M. dieper worden gebaggerd dan oorspronkelijk was voorgescheven, dus tot 6.00 M. -4- S. P.; de zandaanplemping moest eveneens over een zooveel grootere hoogte plaats hebben, terwijl de kademuren zouden gemaakt worden van in een te bouwen dok te maken caissons van gewapend beton, welke drijvende naar hun plaats moesten worden gebracht, daar gezonken en daarna gevuld met beton. Zoolang omtrent deze bestekswijziging geen beslissing was genomen, moest het werk aan de Prauwenhaven geheel stilliggen, het baggeren van de geulen was niet mogelijk omdat ondergeteekende niet wist hoe diep gebaggerd moest worden, en zoolang die geulen niet gebaggerd waren kon met zandaanplempen ook niet aangevangen worden. Het duurde tot 5 September 1911, voordat de goedkeuring der bestekswijziging afkwam, terwijl het onderzoek dat aanleiding tot de bestekswijziging had gegeven reeds begin November 1910 had plaatsgevonden. Gedurende al dien tijd had het baggermaterieel dat te Semarang was aangevoerd, daar niet werkeloos kunnen blijven liggen en was dus op andere wijze werkzaam gesteld. Van het Departement van Burgerlijke Openbare Werken werd een andere baggermachine in huur verkregen, de „Merak", waarmede op 17 October 1911 werd begonnen. Maar reeds spoedig bleek, dat dit werktuig geheel onbruikbaar was, omdat het niet kon voorbaggeren. Nadat van het Departement van Marine een ander baggerwerktuig de „Sindoro" was gehuurd, welke 28 November te Semarang kwam, moest de „Merak" weder terug worden gezonden. Behalve genoemde baggerwerktuigen kwam een groote persmachine de „Cycloop" om den uitgebaggerden grond op te persen. Behalve de schade,, die ondergeteekende geleden heeft, door het groote oponthoud, (waarover later), heeft zij bovendien, wat het hierbedoelde grondverzet betreft, schade door de staking van het werk geleden, omdat zij wegens het niet meer aanwezig zijn van het baggermaterieel, heeft moeten betalen het vervoer heen en terug van de „Merak" en de „Sindoro", respectievelijk van en naar Tandjong-Priok en Soerabaja, terwijl eindelijk de hoeveelheid zoowel als de prijs van het grondverzet, vergeleken bij de daarvoor in het bestek en de bestekswijziging, gestelde hoeveelheden en prijzen, haar schade hebben berokkend. Het bedrag van die schade is in de hierbij gaande begrooting van schade in post I. berekend op f 211 908.— Zand. Reeds boven is medegedeeld, dat door het telegram van 13 Maart 1910 gebleken was dat de plaats, welke door de de Directie was aangewezen voor ontleening van het zand, daarvoor geheel ongeschikt was, terwijl toen bij de onderhandelingen in Nederland het Westerbandjir-Kanaal boven den stuw van Simongang werd aangeduid als de plaats, waar zand zou kunnen worden verkregen. Reeds dadelijk na zijn komst te Semarang werd door den Heer van Thiel de Vries nogmaals een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om zand te ontleenen aan de oorspronkelijk aangewezen plaats, maar ook hij vond dat daar slechts een laag van 15 c.M. aanwezig was van zandachtig slib, welke niet meer dan 25% zand bevatte, terwijl daar onder alleen zachte slib werd gevonden. Het onderzoek op het Wester Bandjirkanaal bij de stuw van Simongan leverde betere resultaten, daar werd werkelijk zand gevonden, beneden in het kanaal was echter alles modder. Er werd daarom besloten, het zand vandaar te betrekken, hetgeen te meer aannemelijk was, omdat volgens de verkregen inlichtingen bij eiken bandjir groote hoeveelheden zand zouden worden aangevoerd en dus op een regelmatige eD blijvende exploitatie mocht worden gerekend. Om dit zand te verkrijgen werd in Juni 1910, dus reeds voor den aanvang van het werk, van uit Nederland besteld een kleine zandzuiger, de „Salak" met drie zolderbakken geschikt voor de afmetingen van het kanaal. De voorgestelde werkwijze was om dien zuiger en die bakken aan den bovenkant van de stuw te monteeren; het zand zou dan op die bakken gestort en naar den wal gevaren worden, om daar met een stoomkraan te worden gelost in de spoorwagens, die het naar het werk moesten brengen. Daar wegens de vele werken die bij Semarang aan den gang waren en ook met het oog op den suikertijd, een vervoer met karren en prauwen geen zekerheid van het vervoer zouden bieden, was het noodzakelijk zelf een spoor aan te leggen. In Februari 1911 werd vergunning verkregen om het zand in het Westerbandjir Kanaal te baggeren en konden dus de daarvoor noodige werken worden gemaakt, waarmede men half Juli gereed kwam. In dien tusschentijd was echter het geheele werk gestaakt wegens de bestekswijziging waarvan de goedkeuring, als bovengezegd, eerst 5 September 1911 afkwam en kon met den zandaanvoer dus nog niet worden aangevangen. Hier doet zich dé vraag voor, of het niet mogelijk zoude geweest zijn om het zand aan te voeren en bij het werk in depot te brengen. Te meer is er reden om hier bij stil te staan, omdat door de Directie hierop mondeling werd aangedrongen. Het zoude. echter geen zin hebben gehad om het zand daar te brengen in een terrein, dat bestond uit diepe drassige vijvers, in een bodem waarin dit zand voor een groot gedeelte zoude wegzakken. Bovendien, die vijvers waren bestemd om met den uit te baggeren grond te worden opgeperst en dit baggerwerk moest gereed zijn alvorens met het brengen van het zand in het werk kon worden aangevangen. Het vervoer per stoomtram van het zand leverde grootere moeilijkheden op dan was voorgespiegeld, maar het ergste was, dat, na eenigen tijd gewerkt te hebben, bleek dat het aanwezige zand was uitgeput. De voorstelling dat dit zand geregeld door bandjirs zou worden aangevoerd bleek onjuist; die bandjirs voerden grootendeels modder aan. Onder het zand werden lagen gevonden, waarin nog wel zand aanwezig was maar waarin zich groote steenen en kleilagen zoodanig bevonden, dat het zand niet verkregen kon worden. De zandaanvoer moest dus hier, in April 1912, gestaakt worden. De geheele kostbare inrichting, welke voor de zandwinning was gemaakt en ondergeteekende meent hierbij te moeten voegen, in overleg en met volle goedkeuring der Directie, was daardoor waardeloos geworden en moest worden opgeruimd. Die inrichting had, zooals nader gespecificeerd in de bijgaande begrooting van schade, in post II, aan ondergeteekende gekost gld. 43 460,— terwijl voor de opruiming nog gld. 8 440,— moest worden betaald. Intusschen was reeds in November 1911 gebleken, dat voor goede uitvoering van het werk met den zandaanvoer alléén van Simongan niet kon worden volstaan; de Directie, die het werk had ontworpen en van wie ondergeteekende meende te moeten aannemen dat zij de mogelijkheid van uitvoering had beoordeeld en in verband daarmede ook de eenheidsprijzen had vastgesteld, kon geen enkele aanwijzing geven omtrent vindplaatsen van zand. De eenige aanwijzing welke deze kon geven was het zand te betrekken door middel van Chineezen, die onder water latende duiken het zand in mandjes lieten opscheppen en in vaartuigjes brengen van een laagdikte van 20 a 30 c.M. Hoewel ondergeteekende van oordeel was, dat een dergelijke wijze van werken bij de hier benoodigde hoeveelheid nooit een goed resultaat kon opleveren, heeft zij om goeden wil te toonen herhaaldelijk dit middel beproefd. Het heeft tot eene algeheele mislukking geleid. Met groote moeite kon op deze wijze ongeveer 300 M3 sterk met slib bezwangerd zand per week wordên geleverd en deze hoeveelheid kon nog geenszins als maatstaf dienen, daar deze wijze van werken alleen bij kalme zee kon plaats vinden. Bovendien zoude het geen zin gehad hebben om zooals de Directie voorgaf deze wijze van werken van den aanvang af toetepassen, en zoodoende zand in depot te brengen omdat hiervoor, het is reeds vroeger gezegd, het terrein alle geschiktheid miste. Ondergeteekende heeft toen alles in het werk gesteld om zand te vinden, met allerlei autoriteiten werd geconfereerd en hierbij bleek, dat het onmogelijk geacht moest worden het zand van de landzijde aan te voeren, omdat er geen zand was; het eénige dat mogelijk zoude wezen was het zand van Solo, op 100 K.M. van Semarang, te betrekken en per N. I. Spoor aan te voeren, maar nog afgescheiden van de hooge prijs, gld. 5.05 per M3. welke hiervoor betaald zoude moeten worden, zoude hiermede toch niet aan te stellen eischen kunnen worden voldaan, omdat gedurende de suikercampagne bijna geen zandaanvoer zou kunnen plaats hebben. Bovendien werd langs de kust gezocht zonder resultaat, tot eindelijk aan den mond van de Kali Bodiï, bij Kendal, op 32 K.M. afstand van Semarang, zand werd gevonden. Op 9 Januari 1912, toen dus de zandaanvoer van Simongan nog in gang was, kon gemeld worden, dat boringen daar ter plaatse de aanwezigheid van een 3 a 4 M. dikke zandlaag hadden aangetoond en dat de boringen werden voorgezet. De 16 Januari werd gemeld dat ook de volgende boringen goede resultaten hadden opgeleverd. Hier was dus voldoende zand te krijgen, maar de vraag bleef hoe dit, over dezen afstand, naar Semarang te krijgen. Van een vervoer over land moest worden afgezien omdat gedurende den Oostmoesson wegens het suikertransport geen wagens waren te krijgen en bovendien de tramweg maatschappijen overal zelve bezig waren met verbetering van hare lijnen. Trouwens, in een latere periode van het werk, toen de zandaanvoer van Kali Bodri over zee gestaakt moest worden, werden pogingen aangewend om dit zand per Semarang-Cheribon-Stoomtram te vervoeren, doch hiertegen werd door die Maatschappij bezwaar gemaakt op grond zij zelve veel zand noodig had en daarom de vergunning aan Chineezen om het van daar betrokken zand aan derden te leveren, had ingetrokken. De eenige weg die open bleef, om het zand van de Kali Bodri naar Semarang te vervoeren, was over zee. Dit was waarlijk niet gemakkelijk, daar het werk geheel in open zee moest plaats hebben en bij de zeer hooge zeeën volkomen zeewaardig materieel gebruikt moest worden. Bovendien was het zand van uit zee niet te bereiken en moest eerst een geul van 700 M. lengte worden gebaggerd om met de baggermachine het zand te kunnen ophalen. De werkwijze was nu als volgt: Een geul werd gebaggerd ter diepte van 4 M. -f S. P. met een bodembreedte van 80 M. aan de zeezijde, versmallende tot 40 M. aan de landzijde, benevens een put aan de zeezijde tot een oppervlakte van 6000 M3. en eene diepte "van 11.50 M.-f S. P. Het zand uit de Kali Bodri gebaggerd werd met bakken vervoerd naar dien put en daarin gestort. De bodem van de zee is ter plaatse zeer zacht en veel zand moest in dien put gestort worden alvorens een behoorlijk hechte grondslag werd verkregen, maar deze eenmaal aanwezig, kon daarin het zand in depot worden gebracht, om door den zuiger „Cycloop" te worden opgezogen. De „Cycloop" kon 385 M3. bergen in eigen laadruim en zich in gemiddeld 1V3 uur volzuigen; naar de reede van Semarang kon zij de reis in ongeveer 4 uren doen, om daar gelost te worden. Geladen kon de zuiger de haven niet binnenkomen, de inhoud moest op de reede in bakken worden overgestort en zoo naar het werk worden gebracht. Een enkele maal was het bij kalme zee mogelijk, ook een paar geladen bakken mede te brengen, maar kalme zee kwam weinig voor. Integendeel werd bij het geheele werk, vooral bij Kendal, zeer veel overlast van hooge zeeën ondervonden, waardoor hooge reparatiekosten noodig waren, hooger dan waarop de toch steeds hooge reparaties moeten worden gerekend, terwijl het zeer moeielijk was het volk aan den gang te houden voor wie het werk dikwijls levensgevaarlijk moest worden geacht. Voor het baggeren van de geul ging 11 Juni 1912 het baggervaartuig „Bromo" naar de Kali Bodri, met twee sleepbooten en vier bakken, welke laatste later nog met drie vermeerderd werden, toen de eigenlijke zandaanvoer aanving. Reeds spoedig bleek het, dat de „Bromo" voor het werk onder de bestaande omstandigheden niet geschikt was. Dat van het Gouvernement overgenomen vaartuig, dat tot nu toe steeds gebruikt was voor diep baggeren, had eenigermate hetzelfde euvel als de „Merak" n.1. dat het niet voldoende kon voorbaggeren om zich in den bovengrond in te werken. Het werd daarom vervangen door de „Merapi" met welke het werk verder werd voortgezet. Hierdoor en door de zeer bezwarende omstandigheden, waaronder moest worden gewerkt, kwarii de geul met bijbehooren eerst half October 1912 gereed, zoodat eerst 21 October met den eigenlijken zandaanvoer kon worden aangevangen. Met inbegrip van, het transport der schepen had het baggeren van de geul, met hetgeen daarbij behoort, eene uitgaaf gevorderd van gld. 126 910.— zooals nader in post II van de bijgaande begrooting is gespecificeerd. Daar in April 1912 de zandaanvoer te Simongan moest gestaakt worden en die van de Kali-Bodri eerst 21 October kon aanvangen, kon in dien tusschentijd geen zand worden aangevoerd. Dit gaf aan ondergeteekende aanleiding om 20 Augustus 1912 de Directie schriftelijk te wijzen (bijlage 5a) op den onhoudbaren toestand ontstaan door de omstandigheid, dat niet vóór het opmaken van ontwerp en begrooting een behoorlijk onderzoek naar de aanwezigheid van het benoodigde zand was ingesteld, terwijl toen gebleken was, dat dit zand niet kon worden gevonden op de plaats welke, zonder onderzoek, daarvoor was aangewezen. Daardoor toch was ondergeteekende in den waan gebracht dat in de nabijheid van Semarang zand kon worden verkregen en tegen den in het bestek gestelden prijs in het werk kon worden gebracht. Zij wees daarbij op de werken die nu aan de Kali Bodri werden uitgevoerd en op de omstandigheid dat in de begrooting aangenomen hoeveelheid veel te klein was berekend, omdat daarbij geen rekening was gehouden met den slappen ondergrond, waardoor op een klink van minstens 40 % had moeten worden gerekend, wat niet was gedaan. Bij den toen geraamden prijs van het zand van de Kali Bodri van gld. 3.— per M3. berekende ondergeteekende, dat zij toen door deze wijze van werken een schade zou lijden van gld. 351.582,— en deed zij het verzoek om door verhooging van den eenheidsprijs van het zand haar tot dit bedrag schadeloos te stellen. Voordat zij daartoe overging had ondergeteekende naar aanleiding van de bewering van de Directie dat het zand door Chineezen kon worden verkregen, hiermede pogingen beproefd, met het vroeger gemelde gevolg. Daar op boven gemeld schrijven geen antwoord ontvangen werd, werd dat 4 November 1912 bevestigd, (bijlage 6) nadat bij een bezoek aan de havenwerken de Directeur der Burgerlijke Openbare Werken en de adviseur der Havenwerken in N. O. Indië hadden verklaard, dat een dergelijk voorstel door den Chef der Havenwerken in te dienen gunstig zou worden ontvangen. Intusschen was het aanvoeren van zand op 21 October 1912 aangevangen. Aangevoerd werden van 21 Oct. —26 Oct. 1912 2670 M8. 28 „ — 2 Nov. „ 3580 „ 4 Nov.— 9 „ „ 3160 „ 11 „ —16 „ „ 3138 jjj 18 „ -^23 „ „ 2468 „ in 5 weken .... 15016 M3. dus gemiddeld 3000 M8. per week. Volgens de gedetailleerde analyse van kosten als bijlage 7 aantoont heeft dit zand gekost gld. 3.85 per MA afgescheiden van de kosten van de geul, dus gld. 2.50 per M8. meer dan de eenheidsprijs van gld. 1.35 in de begrooting van de Directie, zoodat hier meer betaald moest worden gld. 37.540.—, zooals in post II van de begrooting is opgenomen. Maar feitelijk hebben èn de geul èn het zand meer gekost en wel door twee oorzaken. De eene oorzaak is, dat de in de bovengenoemde bijlage vervatte cijfers werden vastgesteld toen de loop van het werk kon worden overzien en speciaal voor wat betreft het onderhoud is geraamd. Door de hooge zeeën waren de reparaties echter buitengewoon en werd het werkelijk betaalde voor onderhoud gld. 16.380.— hooger dan was geraamd, zooals in post II van de begrooting nader is gespecificeerd. De tweede oorzaak ligt in de groote kosten van drinkwater en water voor de stoomketels, dat van Semarang met bakken moest worden aangevoerd en volgens de specificatie in post II der begrooting gld. 7310.— had gekost. ' Het werk aan de Kali Bodri was in Juni 1912 aangevangen en reeds spoedig bleek het bezwaarlijk om het benoodigde water yan Semarang aan te voeren. In Juli 1912 werd daarom het verzoek gericht aan het Departement van de Gouvernementsbedrijven om aan de Kali Bodri drinkwaterputten te boren. De inwilliging van dit verzoek kwam eerst in Juni 1913 dus bijna een jaar na de aanvraag af, toen reeds niet meer aan de Kali Bodri werd gewerkt. De opgaaf van de verwerkte hoeveelheden loopt tot 23 November 1912. In den nacht van 22 op 23 November liep bij een hevigen bandjir de geheele geul vol modder (zie bijlage 8). De baggermachine „Merapi" kon slechts met zeer veel moeite gered en naar Semarang getransporteerd worden. Er was geen sprake van dit werk opnieuw op te vatten vóór den Oost-moesson en zoo zoude alweder het werk moeten stil liggen, wanneer geen ander zand kon worden gevonden. Van de zijde der Directie werd wel beweerd, dat zand te krijgen was, maar een plaats kon zij niet aanwijzen. Zij grondde die bewering o. a. op -het feit, dat de Spoorwegmaatschappij wekelijks 2400 M8. zand te Semarang ontving, maar bij onderzoek bleek dit onjuist; die hoeveelheid bedroeg niet meer dan 200 M8. en dan nog zand met 30 % slib, zoogenaamde tuinaarde. Op voorstel der Directie werd opnieuw een onderzoek ingesteld in het Wester Bandjir Kanaal, daar werd echter niet meer dan een laag van 0.50 M. gevonden vol met wortels. Een eveneens op voorstel van de Directie ingesteld onderzoek te Djarakka leverde ook een negatief resultaat; er werd toen op aandrang van de Directie wederom getracht door Chineezen zand te doen aanvoeren, ook deze proef liep uit op een algeheele mislukkjng. Het gelukte een hoeveelheid van 2400 M8. benoodigd voor den caissonbouw aangevoerd te krijgen door de Semarang—Cheribon Stoomtram, welk zand gld. 3.70 per M8. kostte. Er bleef dus niets anders over dan te wachten tot het weder het toeliet om het werk aan de Kali Bodri te hervatten. Intusschen kreeg ondergeteekende groote moeielijkheden met den onderaannemer van de hangars en entrepots, die 12 September 1912 personeel had uitgezonden om deze te stellen; hiervoor moesten echter de caissons geplaatst zijn, benevens de steunpunten van die hangars worden gebouwd. Op 25 Januari 1913 kon de eerste caisson worden gesteld, maar het maken van steunpunten leverde groote moeielijkheden op, daar ondergeteekende op 26 Januari 1913 van de Directie nog niet de maten had ontvangen van het daarvoor noodige ijzer, dat in Nederland moest besteld worden; indien het werk niet wegens het zand was opgehouden, zou het uit dezen hoofde vele maanden oponthoud ondervonden hebben. Den 24sten Maart 1913 kon met het oog op het weder het werk aan de Kali Bodri weder worden aangevangen en ging de baggermolen „Merapi" daarheen. Die moest aanvangen de bij den bandjir van 23 November 1912 dicht geloopen geul weer open te baggeren. Dit was een zeer belangrijk werk. Volgens de verrichte peilingen moesten daarvoor 70 000 M3. modder en boomen worden weggeruimd. Ten einde zandaanwinning van de Kali Bodri te bespoedigen werd door den hoofduitvoerder van ondergeteekende aan de Directie gevraagd of door het Gouvernement nog niet een sleepboot en twee klepschouwen ter beschikking konden worden gesteld. Door de Directie werd aan dit verzoek den 4den Maart 1913 voldaan door een schrijven te richten aan den Inspecteur bij den baggerdienst. Den 14 Mei d. a. v. ontving ondergeteekende een schrijven van de Directie, dat zij ten antwoord had gekregen dat er geen materieel beschikbaar was. Uit deze welwillende poging van de Directie, al leidde die niet tot eenig resultaat, blijkt ook wel dat zij van meening was, dat ondergeteekende voor zandaanvoer op de Kali Bodri was aangewezen. Intusschen was reeds lang, vóór het ontvangen van dit antwoord, dat werk op nieuw gestaakt. Zand kon vóór dat de geul geheel was uitgebaggerd, niet regelmatig worden aangevoerd, maar toch werd bij dit baggeren een enkele maal zand aangetroffen, zoodat enkele bakken naar Semarang konden worden vervoerd, welk zand echter, als te veel slib houdend, door de< Directie werd afgekeurd. Tot geregelde zandlevering kwam het niet, want op 18 April 1913 werd bij een hevige bandjir de Merapi in het zand vast gezet. Met de grootste inspanning gelukte het den 8sten Mei de „Merapi" weer vlot te krijgen en ter dokking naar TandjongPriok te vervoeren, van waar zij den 18den Mei 1913 te Semarang terugkwam. Het van 24 Maart tot 18 Mei uitgevoerde werk had wederom een uitgaaf gevorderd van gld. 39 600, als in post II van de begrooting nader is gespecificeerd. De groote kosten van het zand van de Kali Brodi had aanleiding gegeven om gedurende den tijd dat de Merapi de geul baggerde, met den zandzuiger Cycloop die op het werk eerst noodig werd als met den zandaanvoer werd begonnen, nogmaals in alle richtingen een onderzoek in te stellen om op andere plaatsen zand te krijgen. Dit was te meer noodig, omdat de kosten van het zand een ongekende hoogte zouden bereiken, daar de benoodigde hoeveelheid veel grooter zou wezen dan in de begrooting en de latere bestekswijziging was voorzien. Volgens de begrooting zouden moeten worden geleverd en verwerkt 75 500 M3. wegens bestekswijziging 55 035 „ totaal düs . . . .130 535 M3. Bij een gedetailleerde becijfering bleek echter de hoeveelheid van 75 500 M3. in profiel onjuist, deze moest zijn 89 867 M3. meer wegens bestekswijziging 55 035 „ verder moest nog worden geleverd tusschen de hangars 2 000 „ totaal dus ... . 146902 M». Hierbij nog niets gerekend voor klink, welke in den slappen bodem op 40 % moet gesteld worden. 40 % van 146 902 .. . = 58 761 „ Totaal .... 205663 M3. Het onderzoek met de Cycloop werd in Westelijke richting tot op enkele mijlen van Pekalongan voortgezet, echter zonder gevolg; daarna werd in Oostelijke richting gezocht en eindelijk bij Mandalika, op 80 K.M. van Semarang, zand gevonden. Van 12 April tot begin Mei 1913 werd van dit zand een hoeveelheid van 3849 M3. naar Semarang vervoerd. Bij den grooten afstand was dit echter ook zeer kostbaar: het zand kostte gld. 2.66 per M3. dus gld. 1.31 meer dan de in de begrooting opgenomen prijs van gld. 1.35, waardoor wederom een meerdere uitgaaf ontstond van gld. 5042, terwijl het onderzoek naar zand met de Cycloop eene uitgaaf gevorderd had van gld. 7623. Afgescheiden van de schade, die ondergeteekende geleden heeft door het groote oponthoud, is dus voor het tot begin Mei 1913 geleverde zand, zooals in post II der begrooting is vermeld, een bedrag van 'gld. 292 305 meer moeten worden uitgegeven, dan volgens de door ondergeteekende verkregen inlichtingen, vóór zijn inschrijving had kunnen worden verwacht. De groote kosten verbonden aan de zandwinning, zoowel aan de Kali Bodri als te Mandalika, waardoor, bij de groote hooveelheid nog aan te voeren zand, tonnen gouds gemoeid zouden zijn, terwijl wegens te geringen aanvoer van die plaatsen het werk zelve, in al zijne onderdeelen, te groot oponthoud zou ondervinden, maakten, dat opnieuw naar zandvindplaatsen werd gezocht en werd eindelijk einde Juni 1913 door den hoofduitvoerder van het werk aan de kust een zandplaat gevonden bij de Kali Woengoe, een eind voorbij Djarakka. Van 2 Juli tot 9 Juli werd hier eene hoeveelheid van 6593 Ms. gebaggerd. Daar dit werk plaats had na 1. Mei, zal over de gevolgen hiervan gehandeld worden in de begrooting van schade na 1 Mei 1913. Caissons. Tengevolge van de bestekswijziging zijn de in metselwerk ontworpen Kademuren niet uitgevoerd, maar werden hiervoor caissons noodig, die in gewapend beton in een te maken dok moesten worden gebouwd, en dan drijvende naar het werk moesten worden gebracht, om daar te worden gezonken en met beton te worden gevuld. Bij de besprekingen over deze bestekswijzigingen heeft ondergeteekende dadelijk bezwaar gemaakt tegen de eenheidsprijzen, welke voor gewapend beton en andere materialen werden aangenomen. Ondergeteekende heeft daarin in geen opzicht medezeggingschap gehad; zij werd eenvoudig gesteld voor de vraag om óf die eenheidsprijzen te accepteeren óf het werk uit te voeren, op de oorspronkelijk ontworpen wijze, wat volgens het oordeel der Directie zelve niet mogelijk was. Ondergeteekende heeft gemeend zooveel in haar vermogen was mede te moeten werken om het werk tot stand te brengen, en daarom de van Directiewege vastgestelde prijzen geaccepteerd, te meer omdat bij het vaststellen van die prijzen, had medegewerkt de adviseur der havenwerken in N. O. Jndië, die wegens zijn ervaring op dat gebied moest geacht worden de prijzen te kunnén beoordeelen. Het maken van dergelijke Caissons is een zeer speciaal werk, zoodat ondergeteekende reeds dadelijk moest besluiten een op dit gebied ervaren man te doen uitkomen, die hiertoe bereid werd bevonden, doch alleen op een salaris van gld. 1000.— per maand. Op 5 Sept. 1911 werd de bestekswijziging goedgekeurd en kon met de voorbereidende maatregelen voor den caissonbouw worden begonnen; die voorbereidende werkzaamheden waren zeer omvangrijk; alle materialen moesten worden besteld en bovendien moest een dok worden gebouwd, waarin tegelijkertijd drie ongeveer 40 M. lange caissons konden worden vervaardigd. Het werk werd dadelijk met kracht aangevangen; terstond na de goedkeuring werd het benoodigde hout voor het dok telegrafisch besteld, terwijl reeds tevoren de staten van het voor de caissons benoodigde ijzer voor zooveel dit toen reeds kon worden opgegeven, naar Nederland werden gezonden, om het daar te bestellen. Het door de Directie ontworpen dok bleek niet op de vastgestelde wijze te kunnen worden uitgevoerd, terwijl vele zaken daarbij waren vergeten. Dit heeft gemaakt, dat een verrekening moest plaats hebben, welke door den ondergeteekende volgens den als bijlage 9 bij de begrooting gevoegden staat gesteld is op een bedrag aan meer werk van gld. 23.342.— van welk meer werk een bedrag van 10.169 door de Directie is bewilligd. Ondergeteekende maakt echter aanspraak op het geheel, zoodat haar te dezen nog toekomt 13.173.— gulden, welke in post Hl der begrooting is opgenomen. De uitvoering van het Dok, waarbij de geaardheid van den bodem beter dan vóór dien tijd kon worden beoordeeld, gaf ondergeteekende o. a. aanleiding om er op te wijzen, dat naar hare meening de bij de bestekswijziging voorgeschreven grondverbetering onder de Kademuren niet voldoende is (zie bijlage 5); naar haar oordeel was de zelve door het voorgeschreven aanplempen met zand tot 6 M. -f S.P. niet voldoende, maar zoude deze in allen gevalle tot 10 M. -f- S. P. moeten reiken en over een breedte van 20 M. in den bodem, wilde men niet het gevaar loopen, dat bij de belasting van de hangars eene grondverschuiving zou plaats hebben, waardoor de kademuren en ook de hangars zouden medegenomen worden. In genoemd schrijven van 20 Augustus 1912 zette zij hare bezwaren in dezen uiteen en verzocht zij aan de Directie ontheffing van de risico, welke uit de voorgeschreven werkwijze voor haar zoude voortvloeien. Bij schrijven van 31 October d.a.v. deelde de Directie mede, dat wanneer de vrees van ondergeteekende bewaarheid zoude worden, van toepassing zoude zijn art. 64 van de Algemeene Voorwaarden, waarin o. m. is bepaald, dat schade, die een gevolg is van naderhand gebleken ondoelmatigheid van het ontwerp ter beoordeeling van den Directeur der B. O. W. niet komt ten laste van den aannemer. Daar echter de beoordeeling volgens de voorwaarden berust bij genoemden Directeur, kon van de zijde der Directie geen verklaring worden afgegeven, waarbij ontheffing van [risico wordt verleend. Intusschen bleef het project gehandhaafd, maar dat de vrees van ondergeteekende niet ongegrond was, moge blijken uit het feit, dat nu reeds; bij nog geene volle belasting eene belangrijke verschuiving van den kademuur heeft plaats gehad. Nadat het dok gereed was, werd het maken van de caissons aangevangen en geregeld voortgezet; den 19den Sept. 1912 kon de eerste caisson het dok verlaten, terwijl in de maand Mei van 1913 alle caissons gereed waren. Tengevolge van het ontbreken van zand duurde het echter tot 27 Jan. 1913 voor de eerste caisson geplaatst kon worden. De opmerking van ondergeteekende, dat bij de bestekswijziging de eenheidsprijzen van het gewapend beton voor de caissons te laag was gesteld, bleek echter volkomen juist. Terwijl toch daarbij werd aangenomen gld. 55.50 per M3. is deze prjjs in werkelijkheid geweest 70.50 gld. volgens de bij de begrooting gevoegde bijlage 11, waarin een specificatie van dezen prijs is gegeven. Het daaruit voor ondergeteekende ontstane nadeel is zeer aanzienlijk. Volgens het gewijzigde bestek moesten worden geleverd 2770 M3. gewapend beton. Deze berekening was echter niet juist; de hoeveelheid moest 265 M3. meer zijn berekend. Bovendien werden de caissons iets hooger gemaakt, omdat het stellen derzelve zulks vorderde, waardoor een vermeerdering van de hoeveelheid ontstond van 195.70 M3. samen dus 460.70 M3. Door de Directie werd dat meerdere goedgekeurd tot een hoeveelheid van 431.80 M8., doch de betaling bleef achterwege. In werkelijkheid werd dus aan ondergeteekende betaald een bedrag dat overeenkomt met een hoeveelheid van 2770 -|- 45.1 = 2815.1 M3. berekend tegen een prijs van gld. 55.50 per M8. Waar echter die prijs in werkelijkheid gld. 15 per M3. hooger is, ontstond daaruit een schade van gld.. 42.226.50, terwijl bovendien aan onderg. toekomt 431.8 M8. — 45.1 M8. = 386.7 M3. ad. 70.50 = f 27.262.35, welke beide bedragen met f 69.488.— in post Hl der begrooting is opgenomen. Volgens post Hl van de begrooting hebben dus de caissons van gewapend beton gld. 82 661 meer gekost dan volgens het bestek aan ondergeteekende zoude worden vergoed, terwijl, zij herhaalt het hier, de prijzen waarnaar de begrooting van de bestekswijziging werden gemaakt, eenzijdig zijn vastgesteld en aan ondergeteekende werden opgelegd. Dubbel verwerken van zand. In de derde en vierde alinea van art. 16 van het gewijzigd bestek werd bepaald, dat de voor de kademuren te maken sleuven moesten worden volgestort met zand, waarop volgens aanwijzing der Directie een overbelasting van zand wordt aangebracht reikende tot 1.45 -f- S. P.; nadat deze zanddam eenige weken (minstens twee) den ondergrond zal hebben samengedrukt moet hij ter plaatse van de kademuren worden afgebaggerd tot het peil van 3.50 -j- S. P. Voor deze bewerking is echter niets in rekening gebracht, de prijs van het zand werd zonder meer óp den oorspronkelijken prijs van gld. 1.35 per M3. gehouden. Deze bewerking heeft tot Mei plaats gehad over een lengte van 180 M., waarbij 45 M3. per M1. moesten verwerkt worden of 8100 M3., welke tegen gld. 0.50 per M3. eene uitgaaf vorderde van gld. 4050, welke in post IV van de begrooting is opgenomen. b. Westerhavenhoofd. Terwijl het groote oponthoud van de Prauwenhaven is ontstaan door het gebrek aan zand, heeft de zandaanvoer voor de verlenging van het Westerhavenhoofd géén rol gespeeld, dan in zooverre, dat ondergeteekende door de verkregen inlichtingen in den waan gebracht, dat zand op gemakkelijke wijze zoude zijn te verkrijgen, zich had voorgesteld, om met het oog op den slappen bodem onder het hoofd een gleuf te baggeren en deze ter grondverbetering met zand te vullen. De bedoeling van dezen maatregel was", om waar uit de begrooting gebleken was, dat bij de berekening van de hoeveelheid te bezigen steen een belangrijke zakking in aanmerking was genomen, door deze grondverbetering die hoeveelheid steen te beperken en de uitvoering te bespoedigen. Wegens het bezwaar om zand te krijgen moest dit plan vervallen en werd in overweging genomen om zinkstukken onder het werk aan te brengen alvorens met den dam te beginnen; op dezelfde wijze,- als ondergeteekende te Shanghaij voor soortgelijke dammen heeft gedaan. Een poging om het daarvoor benoodigde rijshout uit Shanghaij te betrekken, stuitte af op de zeer groote kosten van vervoer; het bezigen van materieel dat, in Indië groeiend, de plaats van rijshout zoude hebben kunnen innemen, werd door de Directie niet goedgekeurd. Er bleef dus niets anders over, dan het werk geheel volgens het bestek uit te voeren. Volgens art. 14 van het bestek moest de dam bestaan uit een onderlaag van koraalsteen van een meter dikte, waarop een storting van rivier of bergsteen, welke wederom wordt afgedekt met een 1.50 M. dikke laag van zwaardere steen. De kruin en het talud aan de kanaalzijde moesten daarna bekleed worden met betonblokken. Het werk vlotte in den eersten tijd zeer goed tot op 16 Oct. 1912, toen de dam, over de geheele lengte opgestort en gedeeltelijk met Kalisteen was afgewerkt, over de geheele lengte 0.50 tot 0.70 M. wegzakte. Dit zakken bleef voortduren, waardoor het zetten van de bovenlaag der groote kalisteen, met moeite gepaard ging, omdat de reeds gestorte steen voor een deel onder water lag en dus nieuwe steen moest opgebracht worden.. De verzakking had dergelijke afmetingen aangenomen, dat de onderste laag koraalsteen door den bovenlast werd weggeperst en over eene lengte van 250 M. aan beide zijden zelfs boven water kwam en op sommige plaatsen hooger lag dan de daarop gestorte kalisteen. Intusschen bestond nog eene moeilijkheid; de volgens het bestek voorgeschreven plaatsing van betonblokken op het talud bleek onuitvoerbaar. Die betonblokken moesten in verband gesteld worden op een gevleide laag van groote kalisteen, wat uitvoerbaar was boven water, doch onder water onmogelijk kon geschieden. Op 17 Maart 1913 werd door ondergeteekende een voorstel aan de Directie ingediend, om wijziging in deze afdekking met betonblokken aan te brengen, welk voorstel den 15den April 1913 door de Directie werd goedgekeurd. Alles werd aangewend om het werk te bespoedigen en met grond kon verwacht worden, dat de dam nog in het jaar 1913 zou gereed komen, toen een nieuwe tegenslag werd ondervonden, doordat op 26 April 1913 wederom een verzakking plaats had van ongeveer 0.80 M. over eene lengte van 50 M., waarbij de onderlaag van koraalsteen wederom meer opkwam, zoodat moeite werd ondervonden, om met de bakken bij den dam te komen, en de, voor herstel van de schade, benoodigde steen te lossen. .Hiermede was de mogelijkheid, om in 1913 gereed te komen, vervlogen en moest er op gerekend worden, dat de dam vermoedelijk eerst einde 1914 kon worden opgeleverd. Dit was te meer het geval, omdat niettegenstaande de wijziging van de betonblokken op de taluds deze niet geregeld kunnen geplaatst worden. Dit is alleen mogelijk bij laag water, waarop enkel in de periode van September tot het begin van den Oostmoesson kon worden gerekend. De zooeven genoemde oplevering per einde 1914 wordt wederom aanmerkelijk verschoven, doordien juist dezer dagen de zoover voltooide dam over een lengte van 120 M. is weggeslagen, tijdens een storm uit het N. W. Ondergeteekende schrijft zulks toe aan het buitentalud van 1 ]/3:1, dat volgens hare meening in open zee veel te stijl is. Door de vele verzakkingen en het vervallen van de betonblokken was ondergeteekende verplicht meer grooten steen te verwerken dan in de haar voorgelegde begrooting was aangenomen en welke als basis diende voor hare prijsaanbieding. 6 In onderstaand staatje zijn de verschillen van begrooting en verwerkte steen aangegeven. Volgens Werkelijk begrooting te j geleverde leveren steen. I steen. Koraalsteen 8 850 M3. 9 583 M3. Kleine kalisteen 26 500 „ 21 285 „ Groote kalisteen 9 250 „ 15 435 „ Hoewel de totale hoeveelheid weinig afwijkt van die in de begrooting opgenomen, is tengevolge van de vele verzakkingen, toen reeds met de plaatsing van grooten steen was begonnen, meer van dat veel duurdere matèriaal moeten worden gebezigd. Wegens de verandering van de afdekking met betonblokken, waardoor een mindere hoeveelheid van deze noodig is geworden, zal een verrekening moeten plaats hebben, waarbij dan echter ondergeteekende meent, dat de meerdere kosten van het gebruik van een grootere hoeveelheid van grooten steen, mede in rekening moeten worden gebracht, te meer omdat de werkelijke kosten van ' den steen per M8. aanmerkelijk nieer hebben bedragen dan in de begrooting was voorzien. De groote hoeveelheid voor dit werk benoodigde steen, moest toen van verschillende plaatsen worden aangevoerd en daar waar de meeste zware steen voorradig was, was deze juist alleen te verkrijgen door het maken van een in exploitatie kostbare inrichting te Gogodalem. Niettegenstaande de steen van drie zijden werd aangevoerd, soms met twee treinen van 12 wagons per dag, kwamen er toch tijden voor van gebrek aan steen, 'omdat de voorraad tijdelijk was uitgeput en gewacht moest Worden op nieuwen aanvoer van steen door bandjirs. In post 5 van de begrootiug is de berekening van dit meer en minder werk opgenomen met een bedrag aan ondergeteekende toekomende van f 18677.40. De meeste schade in dezen, voor ondergeteekende ontstaan, is de verlenging van den werktijd, waardoor de kosten in groote mate werden verhoogd. C. Schade door den langen duur van het werk. Het werk dat op 6 Augustus 1910 was aangevangen, moest volgens het bestek in 910 dagen voltooid zijn, zoodat de oplevering moest plaats hebben op 31 Januari 1913. Ondergeteekende kon, daar de tijd van 2l/2 jaar van te voren was vastgesteld, dus rekenen op een bedrag aan algemeene onkosten, gedurende dezen tijd. Wel werd de opleveringstijd bij de bestekswijziging met één jaar verlengd en de oplevering gesteld op 31 Januari 1914, maar dit beteekende alleen dat eerst op dien datum zoude ingaan eventueele boete voor te late oplevering; daarbij is geen rekening gehouden met de omstandigheid, dat ondergeteekende daardoor een jaar langer f 35.— per dag aan Directiekosten moet betalen, dat zij een jaar langer haar staf moet aanhouden en rente betalen van gelden, welke zij in het werk had vastgelegd, enz. Wanneer dus ondergeteekende een overzicht geeft van de schade, die zij geleden heeft omdat het grootste gedeelte van het werk gedurende 10 maanden heeft moeten stilliggen door de bestekswijziging en vele maanden door de verschillende onderbrekingen, welke geheel buiten haar schuld en toedoen, het gevolg waren van gemis aan zand en verder door de ontstane verzakkingen van het westelijk havenhoofd, door al welke omstandigheden het geheele'werk zooveel later moet gereedkomen, dan moet zij deze schade berekenen van af den oorspronkelijken datum van oplevering, dus 31 Januari 1913. Op 1 Mei 1913 was deze termijn reeds met drie maanden overschreden en werd door ondergeteekende een schade geleden, die berekend wordt per maand ad f 20.480. = over de drie maanden Februari, Maart en April 1913 f 61440, welk bedrag onder post VI van de begrooting is opgenomen. B. Schade geleden na 1 Mei 1913 en nog te lijden voor het afmaken van het werk Prauwenhaven. Zand. Als de hoeveelheid zand aan de Kali Woengoe voldoende zal wezen voor het afmaken van het werk en daarbij niet de groote kosten zullen ontstaan als noodig bij de vorige zandvindplaatsen, zou het mogelijk kunnen zijn dat aan te voeren tegen den in de begrooting der Directie gestelden prijs van gld. 1,35. Hiervoren is berekend, dat totaal benoodigd zal wezen een hoeveelheid van + 205 000 M3, terwijl in de oorspronkelijke begrooting en bij de bestekswijzing is gerekend op 75 500 -f 55 035 — 130 535 M3, dus meer ... 74 465 M3. Het bedrag daarvoor is onder post VII in de begrooting opgenomen met f 100 527.—. Uit den aard der zaak kan het juiste bedrag eerst vastgesteld worden na afloop van het zandvervoer, wanneer de klink door de praktijk zal zijn gecontroleerd. Dit voorbehoud moet bij dezen post dus worden gemaakt. Dubbel verwerken van zand. Evenals voor het plaatsen van caissons vóór Mei 1913, moet ook voor de volgende de zandaanplemping plaats hebben tot 1.45 M. -\- S. P. om later weder tot 3.50 M. -4- S. P. te worden weggebaggerd. In het geheel zijn 1200 M1 bovenbelasting, waarvoor in post IV reeds 180 M1 in rekening zijn gebracht, blijft dus 1020 M1. 1020 M1 a 45 M3 maakt 45 900 M3 a gld. 0,50 geeft een bedrag van gld. 22 950.— dat in post VIII is vermeld. Belasting van de steunpunten der hangars. In de zevende alinea op pag. 8 van het oorspronkelijke bestek is bepaald, dat de zandaanplemping ter plaatse van de steunpunten der hangars moet worden belast met het gewicht, dat daarop zal komen. In de begrooting, die als grondslag van de prijsopgaaf heeft gediend, is hiervoor niets opgenomen. Toch is dit een belangrijk werk, daar behalve de daarvoor uit te geven directe kosten belangrijk tijdverhes ontstaat, daar die belasting moet worden onderhouden tot geen zakking meer plaats heeft. Voor de 412 steunpunten zijn de daardoor ontstane kosten zeer matig berekend gld. 5371,20. Zooals in post IX der begrooting is opgenomen. Caissons. (Vulbeton en afdekking.) De vulbeton, welke na plaatsing der caissons daarin moet worden gebracht, is in de door de Directie vastgestelde prijzen te laag berekend wegens hoogere kosten, zoowel van grint als van zand. De grint voor vulbeton kostte in werkelijkheid per M3 gld. 4,30 terwijl daarvoor een prijs van gld. 2,75 was gesteld. Voor het zand waren de prijzen respectievelijk gld. 3,20 en gld. 1,85. De hoogere prijs van grint a gld. 1.55 en die van zand a gld. 1.35 geeft eene schade van: voor de noodige grint . . . 7798 M3 a f 1,55 = f 12 086,90 voor het noodige zand. . . 7798 „ a „ 1,35 = „ 10 527,30 f 22 614,20 terwijl in de begrooting van het beton evenmin is opgenomen een bedrag voor het vereischte water. Het gezamenlijke bedrag ad gld. 22 614,20 is in post X van de begrooting opgenomen. Djati-hout. De prijzen van de in djati-hout uit te voeren werken van dakribben en beschieting zijn in de begrooting te laag wegens de zeer groote stijging van den prijs van dit hout, welke niet kon worden voorzien. Volgens de begrooting is aangenomen: voor de beschieting: aankoop hout f 18 972,— zaagloon „ 9 486,— voor de dakribben: aankoop hout „ 2 720,— zaagloon „ 293,76 f 31 471,76 terwijl voor aankoop en zaagloon is betaald moeten worden 49616,62 gld. dus meer gld. 18144,— welk bedrag in post XI van de begrooting is opgenomen, terwijl bovendien ca 32000 boutjes, dienende tot vasthechting der houten ribben aan de gordingen van de hangars in de Directiebegrooting vergeten zijn. Grint en zand voor steunpunten etc. Voor de steunpunten van de hangars etc. zijn nog noodig 1215 M3 grint en zand voor welken prijs hetzelfde geldt als voor grint en zand van het vulbeton is gezegd nl. dat de prijzen gld. 1,55 en 1,35 per M3. te laag gerekend zijn, wat een schadepost uitmaakt van gld. 3523,— welke in post XII is opgenomen. C. Schade door langeren duur van het werk. Stellende, dat het werk op 31 December 1914 gereed zal wezen, dan zullen de in post VI genoemde kosten na den daar gerekenden termijn van 1 Mei 1912 nog 20 maanden voor ondergeteekende komen, hetgeen volgens denzelfden maatstaf, over den tijd van 1 Mei 1913 tot ulto. Januari 1914 (het jaar verlenging wegens bestekswijziging,) een verlies zoude beteekenen van 9 X f 20 480,— = f 184 320,—. Als in post XIII is aangegeven. Het verdere verlies voor den tijd van 1 Februari 1914 tot einde De.cember 1914 kan nog niet worden begroot. Ook moet de schade voor het Westerhavenhoofd wegens force majeur langeren duur van het werk pro memorie gesteld worden. SLOT. Uit de in de begrooting opgenomen recapitulatie volgt, dat ondergeteekende bij de uitvoering van het werk „Verbetering van de haveninrichting te Semarang" heeft geleden en voor zoover thans te begrooten nog zal lijden eene schade van f 1 028 490,— later loopende tot 14 Maart 1914 gesteld op f 1 187 649,—. Zij brengt nogmaals met de meeste bescheidenheid ernstig onder de aandacht van Uwe Excellentie, dat deze aangelegenheid voor haar ondergeteekende van zoo groot belang is, dat zij genoemd moet worden een levenskwestie, dat bij hare inschrijving alleen ter beschikking was de,begrooting van de Directie en het bestek eerst later tot stand kwam, dat waar zij met onderscheidene cijfers der Directie niet accoord kon gaan, zij tot een hoogeren prijs kwam waarvoor zij zich bereid verklaarde het werk aan te nemen, dat echter op straffe van het werk niet uit te kunnen voeren zij verplicht is geweest het aan te nemen tegen de begrooting der Directie, dat bij de uitvoering van het werk bleek, dat de omstandigheden, zooals die bij het maken der haar als inlichting gegeven begrooting waren aangenomen, geheel andere waren, waaruit zijn voortgevloeid de buitensporige hoogere kosten van sommige onderdeelen en het groote tijdverlies, dat deze andere omstandigheden hebben noodig gemaakt een ingrijpende bestekswijziging, waardoor het werk in hoofdzaak gedurende geruimen tijd heeft moeten stilliggen en waarbij de prijzen van de te maken werken eenzijdig door de Directie zijn vastgesteld, dat in het bovenstaande geen rekening kon worden gehouden met de gewichtige omstandigheid der verschuivingen en verzakkingen van den kademuur, ingetreden den 13den October 1913, welker invloed op het werk en de daaruit voortvloeiende kosten nader zullen moeten blijken, en waaromtrent het uit den aard der zaak niet mogelijk is hier thans nader mededeelingen of gegevens te verstrekken, dat eindelijk ondergeteekende Uwe Excellentie eerbiedig nadert met het verzoek al het vorenstaande wel in overweging te willen nemen en daarin aanleiding te willen vinden haar, ondergeteekende de door haar geleden groote schade wel te willen vergoeden. Tbn B. H., K. A. en v. Th. de Vr. S. E. N. BOKKEL HUININK. Semarang, Februari 1914. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie. Geeft met yerschuldigden eerbied te kennen, S. ten Bokkel Huinink, ten deze handelende voor en namens de maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, gewezen aanneemster van het werk: „Het uitdiepen van de haven te Tandjong-Priok"; dat requestrant in het jaar 1910 eerst langs aarzeling en slechts op grooten aandrang van wegen het Ministerie van Koloniën op haar uitgeoefend, aanneemster is geworden van het in de vorige alinea genoemd werk; dat de reden van die aarzeling was gelegen in de omstandigheid dat zij de door de Directie der Burgerlijke Openbare Werken aangenomen eenheidsprijzen te laag achtte, de wijze van meting van de gebaggerde hoeveelheden — door inpeiling en uitpeiling — voor haar nadeelig geloofde, terwijl het door de Directie niet willen afnemen van elke 100 M. gebaggerde en dus voltooide havenkom voor haar evenzeer een ernstig bezwaar vormde; dat haar échter de verzekering werd gegeven dat de genoemde eenheidsprijzen als bestemd voor de uitvoering van het werk in eigen beheer met de uiterste zorg waren samengesteld, zoodat de aanneming met gerustheid kon worden aanvaard; dat ook, voor wat betreft het door de aanneemster van de Regeering over te nemen materieel, bestaande uit: „de baggermachine Bromo, een sleepboot en zes klepschouwen" haar de verzekering werd gegeven dat het geheel in bekwamen staat zou worden afgeleverd en speciaal voor het beoogde doel geconstrueerd zijnde, als zoodanig volkomen geschikt zou zijn; dat de aanneming een geheel bijzonder karakter heeft gehad, daar de inschrijving geschiedde op uitnoodiging van de Regeering zonder eenige mededinging en moest worden beschouwd als een proef of dergelijke groote werken, welke tot nu toe steeds in eigen beheer werden uitgevoerd, voor aanneming geschikt zouden blijken; dat requestrante in goed vertrouwen er toe is overgegaan het contract voor de aanneming op de door de Directie vastgestelde voorwaarden af te sluiten, daarbij de hoop koesterde dat het niet maken van winsten bij dit werk, ja zelfs eventueele verhezen, in de toekomst door de aanneming van meer loonende werken zouden worden vergoed; dat zij tot haar leedwezen al spoedig na den aanvang van het werk vele, geheel buiten hare schuld vallende, doch aanzienlijke verliezen veroorzakende, teleurstellingen moest ondervinden; dat het verloop van de aanneming is neergelegd in de, dit verzoekschrift vergezellende nota, naar den inhoud waarvan het vergund moge zijn kortheidshalve te verwijzen en welke nota geacht moet worden in dit verzoekschrift te zijn geinsereerd; dat naar zij vertrouwt uit die nota afdoende blijkt, dat de geleden verhezen in geen enkel opzicht aan haar zijn te wijten, doch uitsluitend moeten worden beschouwd als te zijn het gevolg van force majeure en van door haar bij het opmaken van hare begrooting niet te voorziene omstandigheden; dat zij daartoe in het bijzonder de aandacht vestigt op de, geheel buiten haar schuld vallende, slechte bedrijfsvaardigheid van het, in volkomen goede trouw van het Gouvernement als daarvoor volkomen geschikt gesignaleerde, overgenomen baggermaterieel ; het gewijzigde verlangen van de Directie in zake het opbergen van de gebaggerde specie, — voor het grootste gedeelte op te persen in stede van in zee te storten — en de schade haar veroorzaakt door het oponthoud ontstaan door de onvoldoende constructie van door de .Directie afgeleverde persdijken; dat zij eenmaal met het werk begonnen zijnde, de door de Directie verlangde wijzigingen, de in verband daarmede staande wijzen van verrekenen en het gedurende den loop van het werk, ten behoeve van de Directie nog op zich nemen van eenige werkzaamheden — of schoon zij vooruit wel wist, dat daarop wederom verloren zou worden — dan ook alleen heeft aanvaard, teneinde in het belang van den Lande te handelen; dat voor zooverre haar bekend, zij steeds op de meest practische, oordeelkundige en zuinige wijze heeft gewerkt en dat zij dan ook gelooft dat haar in deze van de zijde der Directie niet alleen geen enkel verwijt kan treffen, maar dat zij zelfs op gepasten lof aanspraak kan maken; dat waar zij als aanneemster met zeer groote ervaring op het gebied van grond en baggerwerken, zulke groote verliezen heeft geleden, als vaststaand mag worden aangenomen, dat bij uitvoering van het werk in eigen beheer de eindkosten voor den Lande niet alleen evengroot als de hare zouden zijn geweest, maar zelfs zoo goed als zeker tot een veel aanzienlijker cijfer zquden zijn opgeloopen; dat haar niet bekend is hoeveel, bij de thans in eigen beheer in uitvoering zijnde werken, de kosten van gelijksoortige werkzaamheden beloopen, doch. dat, mocht al blijken, dat deze kosten thans lager zijn dan die welke door hare maatschap destijds zijn besteed, daarbij niet mag worden vergeten dat de Directie nu beschikt over de, bij de uitvoering van het door requestrante afgeleverde werk, opgedane ervaring en over het door haar verbeterde, noodgedrongen tot zeer lage prijzen afgestane baggermaterieel, waardoor die wellicht lagere prijzen feitelijk dus op onze kosten worden verkregen; dat zij bij de voltooiing van het werk nog steeds in de hoop leefde, dat de geleden verliezen zouden worden goedgemaakt door onderhandsche gunning van meer loonende werken en daarin dan ook de reden moet worden van haar, niet dadelijk na den afloop van het werk doen van het verzoek om vergoeding van de geleden schade; dat zij daarin echter ernstig werd teleurgesteld omdat bij die volgende werken openbare besteding is gehouden, waarbij haar de uitvoering niet werd gegund, omdat hare inschrijvingen, thans gebaseerd op de alhier opgedane ervaring, niet de laagste bleken te zijn; dat de andere, eveneens op verzoek van de Regeering door haar aangenomen werken — beleefde referte naar de daaromtrent ingediende verzoekschriften, — haar evenzeer zeer groote geldelijke verliezen hebben veroorzaakt, met het gevolg dat de maatschap, indien de Regeering haar niet spoedig te hulp komt, eerlang de zaken niet meer drijvende zal kunnen houden; dat zij dientengevolge thans genoodzaakt is, ter zake de financieele hulp der Regeering in te roepen en daarbij de hoop uitspreekt, met het bovenstaande er in te zijn geslaagd Uwe Excellentie de overtuiging te hebben geschonken, dat de billijkheid en goede trouw mede brengen dat hare maatschap, met het oog op de bij de uitvoering van het onderhavige werk geleden verliezen, als in de nota berekend tot een totaal bedrag van f 217409, zegge tweehonderd en zeventien duizend vierhonderd en negen gulden, wordt schadeloos gesteld; Redenen waarom requestrante Uwe Excellentie eerbiedig in overweging geeft, dat het Haar moge behagen té willen bepalen, dat aan de maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries boven en behalve de voor de uitvoering van het werk „Het uitdiepen van de haven te Tandjong-Priok" door haar reeds ontvangen bedragen, nog zal worden uitbetaald een som van tweehonderd zeventien duizend vierhonderd en negen gulden, zegge f 217 409, hopende zij tevens dat, in den meer dan pijnlijken financieelen toestand van hare maatschap, Uwe Excellentie aanleiding mogé vinden ter zake eene zeer spoedige beslissing te nemen. 't Welk doende enz. Voor de maatschap, ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries. (w. g.) S. TEN BOKKEL HUININK. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. Batavia, 4 Maart 1914. NOTA VAN TOELICHTING bij liet request aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië dd. 4 Maart 1914. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indië. Op verzoek van de Regeering deed ondergeteekende den 25 September 1909 eene schriftelijke aanbieding voor de uitvoering der Baggerwerken in de Binnen- en Buitenhaven te Tandjong Priok. (Bijlage I).*) Voor het baggeren en in zee storten van een kubiek van circa 2 000 000 M3 bood zij aan dit werk uit te voeren ad f 0.28 per M3, waarbij echter harerzijds de voorwaarde gesteld werd, dat wegens eventueele aanslibbing, elke 100 Meter op juiste diepte gebrachte lengte, zou worden afgenomen. Tevens werd aangeboden, dat de prijs f 0.26 per M3 zou bedragen, indien de meting in de middelen van vervoer zou plaats vinden. Ondergeteekende bood voorts aan, om het kubiek desgewenscht op een geschikt terrein (indien aanwezig) aangrenzende aan de binnenhaven of aan de Zuidelijke helft der Buitenhaven op te persen, echter onder voorwaarde, dat geene perskaden ten hare laste kwamen en het perswater gemakkelijk af kon vloeien en wel voor de volgende prijzen: a. In proflei gemeten (plaats van herkomst) f 0.35 per M3. b. In de middelen Van vervoer gemeten ad f 0.33 per M3. Eenige weken vóór de schriftelijke aanbieding had de Heer ten Bokkel Huinink aan het Departement der B. O. W. besprekingen, over de aanneming dezer werken, met den Heer Directeur van Goor en den Heer Hoofdingenieur Elenbaas, waarbij de heer ten Bokkel Huinink opmerkte, dat dusdanig baggerwerk in eene zeehaven, feitelijk alleen door meting van het kubiek in de middelen van vervoer kon plaats vinden, dat zulks in Nederland en vele andere landen, ook gewoonte was. De heer Directeur der B. O. W. sprak zich toen reeds uit, dat de meting in ieder geval in profiel zou moeten geschieden. Tijdens de daaropvolgende besprekingen dd. 31 Januari 1910 aan het Departement van Koloniën was daar dan ook van de Nederlandsch Indische Regeering bericht ontvangen, dat men de meting niet in de middelen van vervoer wenschte, dat iedere 100 Meter gebaggerde lengte ook niet kon worden afgenomen, doch dat de aanneming geschieden moest zoodanig, dat vóór begin der uitbaggering der Havenkom, door peilingen de diepte vastgesteld zou worden, en eerst na algeheele beëindiging eene uitpeiling zou geschieden en dat de betaling der gebaggerde hoeveelheden aldus van deze inpeiling en uitpeiling zou afhangen.- Hiermede moest ondergeteekende, niettegenstaande gegronde bezwaren tegen dusdanige meting, genoegen nemen, omdat aan het Departement van Koloniën uitdrukkelijk verklaard werd, dat anders geene opdracht van dit werk kon volgen, wijl de Directie der B. O. W. te Batavia niet van haar standpunt wilde afwijken. Hierbij dient opgemerkt dat de heer Directeur der B. O. W. te Batavia aanvankelijk voor de uitvoering dezer Baggerwerken, geene prijsopgave van ondergetee- J) De bijlagen van deze nota zijn niet opgenomen. kende wenschte, doch dat ondergeteekende hare aanbieding dd. 25 Sept. 1909 inreikte op uitdrukkelijk verzoek van Z.E. den Gouverneur Generaal, die daartoe den 20 September 1909 aan het Departement der B. O. W. een desbetreffend schrijven richtte, waarop den 24 Sept. 1909 eene uitnoodiging aan ondergeteekende volgde. Bij de zooeven genoemde bespreking dd. 31 Januari 1910 aan het Departement van Koloniën werd als éene kleine tegemoetkoming de eenheidsprijs van baggeren en in zee storten tot f 0,30 per M» verhoogd, terwijl bepaald werd dat het kubiek niet zou worden opgeperst en werd bij eene missive dd. 23 Maart 1910 aan ondergeteekende medegedeeld dat het contract in Nederlandsch-Indië zou worden opgemaakt, terwijl het van Regeeringswege voor de haven van Tandjong Priok in Nederland in aanbouw zijnde materieel, bestaande uit de Baggermachine „Bromo", één sleepboot en zes klepschouwen, door ondergeteekende tegen den kostenden prijs zou worden overgenomen; voor de sleepboot en 6 klepschouwen, welke in Indië gemonteerd moesten worden, werd dit bedrag met f 53 000 verhoogd. Volgens eene missive van het Departement dd. 24 Januari 1910 zouden de kosten voor dit materieel f 544 975,50 bedragen. De totaal kosten zouden dus f 544 975,50 + f 53 000 = f 597 975 50 bedragen, terwijl ondergeteekende in werkelijkheid daarvoor f 626 655,40 moest uitgeven en dus eene schade leed van f 28 679,90, als Post I in de Schaderekening opgenomen. Daarbij komt nog dat de Baggermachine Bromo dusdanige constructie-fouten had, dat ondergeteekende reeds tijdens den aanbouw in Nederland, uit eigen middelen, ruim f 14 000 — besteden moest, om het werktuig voor de praktijk bruikbaar te maken, (als Post II in de Begrooting der Schade opgenomen). Den 23en Mei 1910 had de heer G. van Thiel de Vries te Tandjong Priok eene bespreking met de Directie der B. O. W. betreffende de inpeiling van het te baggeren werk, bij welke gelegenheid medegedeeld werd dat de Directie het grootste gedeelte van den grond gaarne zou opgeperst hebben, daarbij te kennen gevende, dat in de opgegeven f 0,07 méér voor persen, in de aanbieding dd. 25 September 1909 te Batavia gedaan, ook het maken der dijken inbegrepen was. In deze aanbieding, (door de overeenkomst van 23 Maart 1910 te 's Hage geheel vervallen), was door ondergeteekende uitdrukkelijk aangeboden, dat de eventueele prijs voor oppersen f 0,28 -4- f 0,07 zou bedragen onder voorwaarde dat geene persdijken ten hare laste kwamen. De heer G. van Thiel de Vries bracht zulks dan ook onder de aandacht van de Directie der B. O. W. Den 16en Juni 1910 berichtte de heer van Thiel de Vries naar Amsterdam: „De Directie blijft er nog al op aandringen om zooveel mogelijk te persen te Tandjong Priok, om al die moerassen weg te krijgen. Als wij de Torpedoboothaven aannemen, blijft de bepaling van kracht om de zuiger van Leiden voor f 9000,— over te nemen; als die zuiger nu vlug gereed is, zal die, het eerst dienst moeten doen te Tandjong Priok. Over 4 a 5 maanden zullen wij te Tandjong Priok wel een tweede zuiger moeten hebben, als wij de Torpedoboothaven aannemen." Den 21 Juni 1910 berichtte de heer van Thiel de Vries als volgt naar Amsterdam: „Uit mijne brieven van 25 Mei en 16 Juni zult U wel begrepen hebben, dat de Directie te Priok zooveel mogelijk wil oppersen; wij zullen evenwel met baggeren en storten kunnen aanvangen. „Het algemeen gevoelen is, zelfs van den Gouverneur-Generaal, om de moerassen rondom de haven van Priok alle op te persen. De heeren Kraüs en de Jongh schijnen dat zeer aangeraden te hebben. Om alzoo het geheele Bestuur niet te ontstemmen, moeten wij alles in het werk stellen om zoo spoedig doenlijk met persen te beginnen." Den 17den Juni 1910 was dan ook reeds door den heer van Thiel de Vries naar Amsterdam geseind, dat te Priok 3/4 geperst moest worden, dat de zuiger van Leiden te laat gereed zou zijn en de zuiger Cykloop van Sanghai naar Priok moest komen. "Wegens den langzamen gang der uitvoering der persdijken, welke de Directie der B. O. W. in eigen beheer uitvoerde, zag de heer van Thiel de Vries zich verplicht om het uitzenden van den Hopperzuiger Cykloop, welke half Juli 1910 van Shanghai naar Java zou vertrekken (onder eigen stoom) uit te stellen, weshalve hij den 2en Juli 1910 seinde: „Hopperzuiger Cykloop must arrivé here 15th day of September." Den 7den Juli 1910 werd het uitzenden van dit werktuig nogmaals telegraphisch uitgesteld, en wel tot 15 Oct. 1910, omdat de persdijken vóór dien tijd niet gereed konden zijn, dat den 9en Juli 19.10 bevestigd werd als volgt: „de zuiger van Leiden komt in het laatst dezer maand te Soerabaja en kan dan volgens opgaaf der marinewerf eerst 15 October 1910 gereed zijn. „Ook de havendijken en persdijken voor de Torpedoboothaven rijn niet gereed vóór 15 October 1910. „Dat ik geseind heb, dat de Cykloop eerst den 15 Oct. 1910 te Priok behoeft . te zijn, vindt eveneens zijn oorzaak daarin, dat de Directie, die zelf de dijken maakt, niet voor dien tijd gereed kan zijn." De Cykloop arriveerde den 19den October 1910 te Tandjong Priok. Intusschen was de baggermachine Bromo (door ondergeteekende voor circa f 400 000 van de Regeering overgenomen) den 20sten Juni 1910 te Priok aangekomen en zou dit werktuig terstond in dienst gesteld worden, om den gebaggerden grond in zee te storten. Tot 16 October 1910 was een onafgebroken reparatie en optuigen noodig zoodat het werktuig eerst 26 October 1910 in dienst gesteld kon worden en ook toen' nog openbaarden zich zulke buitengewone constructiefouten, dat gedurende de eerste negen weken, van 27 October-31 December 1910, slechts 130000 M3. grond kon verzet worden, welk kubiek na eene kostbare reparatie in Januari 1911 tot 119000 M3 m Februari tot 97 020 M3., in Maart tot 154 280 M3. en in April tot 181160 M3' steeg, waaruit duidelijk blijkt, dat ondergeteekende, geheel buiten hare schuld eroote verliezen leed. Het kubiek gedurende deze eerste maanden van 1911 had ook nog grooter kunnen zijn, ware het niet dat door voortdurende reparatie aan de Bromo en de zes van het Gouvernement overgenomen klepschouwen, onafgebroken oponthoud in de uitvoering ontstond. P Volgende.berichten van den heer G. van Thiel de Vries geven een overzicht van den onverantwoordelijken gang van het werk, door allerlei oorzaken, onafhankelijk van den wil van ondergeteekende en geheel buiten hare schuld. 3 Augustus 1910: „Het duurt nog wel 1 maand voordat de Bromo gereed is- de twee onderlossers zijn bijna gereed; n. 3 en 4 staan op stapel, het gereedkomen duurt nog wel 6 weken." 11 Augustus 1910: „Priok moet later begonnen worden, wegens reparatie der Bromo " 19 Sept. 1910: „De Bromo zal over 1 week gereed zijn, bak 3 is gereed n° 4 over 2 weken." ' 26 Oct. 1910: „Het voornemen is morgen te beginnen met 2 lekke Bakken (overgenomen van het Gouvernement); als er tijd voor is, zullen deze bakken weder moeten dokken." 12 Nov. 1910: „Het contract Tandjong Priok is geteekend." 15 Nov. 1910: „Volgende week komt Bak 5 gereed en eene week later bak N° 6 " 9 Januari 1911 (telegram): „Zend hardstalen loopringen en gietijzeren pasring voor kolenlager verticale as Bromo met twee stel kogels." 9 Januari 1911: „Met de Bromo hebben wij stukken gehad en bijgaand telegram aan de werf Conrad verzonden. Gelukkig hebben wij hier in eene autozaak nog kogels gevonden, anders hadden wij weken kunnen stilliggen." 16 Januari 1911: „Ingesloten copie van de correspondentie met de werf Conrad Met onze reservewielen heeft Lakerveld (Chef-Machinist van ondergeteekende) een en ander vlug kunnen verhelpen. m h'\flVn?n\f 6r 66116 f°Ut in de constractie. Lakerveld zal rapport opmaken en heb ik den heer Vogelpoel (Inspecteur materieel B. O. W.) en de Droogdok-Maatschappij verzocht, dat rapport mede te teekenen." Brief van den heer van Thiel de Vries aan de .Werf Conrad dd. 16 Januari 1911. 31 Januari 1911: „Van Chef-Machinist Lakerveld ontvang ik geregeld miserabele berichten over de Bromo. Met het overbrengwerk (staande as en kogellager) hebben wij enorm veel last. Elke week moeten de ringen met kogellager vernieuwd worden. Dergelijk w,erk moest toch 1V2 ad 2 jaren kunnen loopen. Morgen ga ik naar Batavia om met den Inspecteur van B. O. W., den heer Vogelpoel en Lakerveld te overleggen, wat ons te doen staat; op deze wijze kunnen wij niet blijven sukkelen." 2 Februari 1911: Brief aan de Conrad. 21 Februari 1911: „Met de Bromo blijft het nog steeds sukkelen, waardoor groot oponthoud." 14 Maart 1911: „Het blijft met de Bromo en bakken slecht gaan. Wij doen slechts de helft van het kubiek, dat we doen moesten." 4 April 1911: „Volgens ontvangen berichten van Chef Lakerveld schijnen ze nog geregeld last en oponthoud van het kogellager Bromo gehad te'hebben. Als wij deze last niet hadden, zou de Bromo nog al wat werk verrichten. 9 Mei 1911: „Met Baggermolen Bromo hebben wij een koopje gehad, de emmerladder is verbogen. In elk geval moet de molen worden afgetuigd, om de ladder af te nemen en te repareeren. De reparatie zal 2 ad 3 weken duren, — dus een slechte Baggerstaat voor de Maand Mei." 29 Mei 1911: „Na eene reparatie van ongeveer 3 weken is de Bromo weer in het werk gesteld, ook is de Cykloop met oppersen begonnen." (De Directie berichtte begin Maart jl. dat wegens een onteigeningskwestie met een Chinees, te Priok, vóór 20 Maart niet met oppersen kon aangevangen worden.) Aldus ondervond het werk van 6 Juli 1910 tot 29 Mei 1911 groot oponthoud en ontstond voor ondergeteekende groote schade, daar gedurende dit tijdperk van 45 weken slechts 727520 M8. verwerkt werden, dat (om niet meer dan 40 weken als normalen werktijd te rekenen), bij een kubiek van gemiddeld 35000 M3. per week, dat voor een Baggermolen als de Bromo, ter waarde van ruim f 400.000 veilig gesteld mag worden 1.400.000 M3. had kunnen bedragen. Het kubiek van 727850 M3. had alzoo, ad 35000 M3. per week, in 21 weken kunnen voltooid zijn, terwijl er 45 weken over gewerkt werd. In de oorspronkelijke berekening, dd. 25 Sept. 1909, werd dan ook door ondergeteekende 35 000 M3. als een gemiddeld kubiek per week gerekend voor eene baggermachine, kleiner dan de Bromo. Ondergeteekende leed daardoor een verlies per week van f4920, alzoo gedurende 20 weken (feitelijk 24 weken) van f 98 400, als Post IH in de Begrooting der schade opgenomen. In de oorspronkelijke rekening is voor huur eener Baggermachine slechts f 600.— gerekend, terwijl de huur voor dusdanige molen in Nederland minstens f 900.— bedraagt, dus in Indië wel f 1400 a f 1500 moet zijn. Aangezien ondergeteekende zich met haar werkplan en het daarvoor benoodigde materieel, volgens de overeenkomst dd. 23 Maart 1910, met het Departement van Koloniën te 's-Gravenhage, alleen op baggeren en storten in zee ingericht had, was zij om aan het dringende verzoek der Directie der B. O. W., om een gedeelte van den grond op te persen te kunnen voldoen, genoodzaakt het perswerktuig (de Cykloop), twee elevatorbakken en eene kostbare buisleiding van Shanghai te doen uitkomen. Zooals in de Nota, welke den 16den Juni 1913 aan Z. E. den Minister van Koloniën te 's-Gravenhage door ondergeteekende werd aangeboden, uitvoerig is aangetoond, werd het dringende verzoek om een gedeelte van den grond op te persen, dan ook alleen ingewilligd, wegens het speciale karakter der uitnoodiging van Z. E. den Gouverneur-Generaal en de na voltooiing der werken door de Regeering in uitzicht gestelde meer loonende werken, waarvoor ondergeteekende het genoemde perswerktuig, elevatorbakken en buisleiding hoopte te gebruiken. Den 4den Juli 1910 werd dan ook van Amsterdam, door ondergeteekende, aan den heer van Thiel de Vries naar Java bericht dat bij de overeenkomst te 'sHage alleen baggeren en storten in zee was afgesloten en zij zich dus volkomen gerechtigd achtte, nu oppersen verlangd werd, een hooger cijfer dan f 0,37 voor baggeren en oppersen te bedingen. Den 7den Juli 1910 seinde ondergeteekende aan den heer van Thiel de Vries waarom de van de Marine overgenomen bakkenzuiger niet vroeger gebruikt werd en dat het Contract van Priok voor baggeren en storten was afgesloten. Den llden Juli 1910 werd andermaal over dit onderwerp naar Batavia geschreven. Na vele besprekingen van den heer van Thiel de Vries met de Directie der B. O. W. werd ten slotte door ondergeteekende ingewilligd om de Regeering ter wille te zijn, en den 12den November 1910 het contract geteekend en daarbij in art. 9 bepaald, dat de meting van den opgepersten grond op den wal zou geschieden, terwijl (art. 10) de Directie de persdijken zou maken en onderhouden. Zooals hierboven reeds medegedeeld was de hopper en bakkenzuiger Cykloop den 19den October 1910 te Tandjong Priok aangekomen, doch moest de heer van Thiel de Vries den 7den Maart 1911 naar Amsterdam berichten: „Van de directie ontvingen wij een week geleden bericht, dat wegens eene onteigeningskwestie met een Chinees te Priok niet met persen kon begonnen worden." Einde Mei 1911 kon eerst met oppersen aangevangen worden, en was de 1ste loswal den 22 Augustus 1911 gereed. Tijdens het oppersen werd groot oponthoud ondervonden door het breken der persdijken, welke te licht waren aangelegd. Den 29sten Augustus 1911 berichtte de heer van Thiel de Vries: „te Tandjong Priok wordt nu gebaggerd en gestort: de Cycloop ligt op 't oogenblik stil, daar de Directie geen loswal meer heeft. Er is nog een groote omkade loswal, doch daarmede heeft B. O. W. proces met een Chinees." Ofschoon nu de zuiger Cykloop tusschentijds eenige weken te Semarang dienst deed, ontstonden voor ondergeteekende door het transport van Shanghai naar Tandjong Priok en het lange gedwongen stilliggen aldaar eene schade van: a. voor het transport van Shanghai inclusivo zeeverzekering en uitrusting f 29 360, ; b. schade door oponthoud aan de Cykloop en zwakke persdijken f 23 010, ; welke bedragen als Post IV en V in de Begrooting der schade zijn opgenomen. Den 5den September 1911 zag ondergeteekende ,zich door omstandigheden buiten haar wil genoodzaakt eene verlenging van den opleveringstermijn te verzoeken, welke dan ook ingewilligd werd; de datum van oplevering, werd nu gesteld op 1 Maart 1912. In October en November 1912 werd op op versoek der Directie, extra werk, buiten het Bestek vallende, uitgevoerd en schreef de heer van Thiel de Vries den 2den Januari 1912: „Zooals ik reeds bericht heb, zal de oplevering wegens de twee extra baggerwerkjes, die wij van 1 October tot 15 December verricht hebben, wel wat later zijn; volgens art. 9 geschieden de peilingen vóór den aanvang en na afloop van het werk. Met de extra werkjes, heb ik de Directie er reeds op gewezen, dat ons werk zooveel langer onder den voet blijft, doch zij blijft bij de bepaling wat in- en uitpeilen betreft." 20 Februari 1912, berichtte de heer van Thiel de Vries: „Bij de Heeren Directeur B. O. W. en Ingenieur Diikstra heb ik alle moeite gedaan om voor de terugzending der baggermolen Merak (van B. O. W. in verrekening met het baggeren der extra werkjes te Priok, voor Semarang afgestaan, doch wegens ouderdom en ongeschiktheid om voortebaggeren als onbruikbaar van Semarang naar Priok teruggezonden) vergoeding te krijgen, doch de Heeren beweren maar, dat als zij de Merak gehouden hadden, zij zelf dat baggerwerk hadden kunnen verrichten. Voor dat moeielijk werk had ik gaarne f 0,50 per M8. gehad, doch kon ik de Heeren niet daartoe bewegen. Met onze twee extra werkjes hebben wij 2 maanden verspeeld en zullen wij denkelijk ééne maand te laat komen, om de 2 000 000 M8. te baggeren. Een en ander heb ik met de Directie besproken, doch het advies was, om niet op nieuw verlenging aan te vragen. Hierbij moet opgemerkt worden, dat het baggeren der extra werkjes, waarvan het eene tot 13,5 M. door de oude, geheel vervallen, baggermolen Merak (ook wegens de constructie) niet uitgevoerd kon worden en leed ondergeteekende, behalve het groote oponthoud eene schade van f 17 660,—, als Post VI in de begrooting opgenomen. Den 12d'en April 1912 werd op instructie der Directie het baggerwerk te Tandjong Priok stopgezet, omdat zij van oordeel was, dat het totaal kubiek van 2 000 000 M3. bereikt zoude zijn. De voorloopige uitpeiling was begin April door de Directie begonnen. Den 7den Mei 1912 berichtte de heer van Thiel de Vries, dat de berekening der peilingen aantoonde, dat er nog ruim twee maanden gebaggerd moest worden en dat volgens eene voorloopige opgave van de Directie de korting, bakken tegenover profiel, 39% moest zijn en niet 30-%, zooals aanvankelijk overeengekomen. Aangezien te Semarang, bij de uitvoering der Prauwenhaven, geen zand te bekomen was en ondergeteekende genoodzaakt was dit op 32 K.M. afstand van Semarang, aan de Kali Bodri te gaan baggeren, werd door de Directie te Semarang met die te Priok gecorrespondeerd om het baggermaterieel van Priok naar de Kali Bodri te zenden. Ware dit niet noodig geweest, zoo had ondergeteekende het restant baggerwerk te Tandjong Priok onmiddellijk kunnen voltooien, om het risico van verdere aanslibbing geheel te ontgaan. Hierna zal volgen, dat het kubiek der 2 000 000 M3. intusschen •begin Maart 1912 reeds voltooid was, dat 7 Mei 1912 door den heer van Thiel de Vries. als zijne meening, dan ook naar Amsterdam bericht was. Al deze moeilijkheden en Onzekerheid over de hoeveelheid van het gebaggerde kubiek zouden vermeden zijn, indien de oorspronkelijke aanbieding van ondergeteekende, om de meting niet volgens de Profielen, doch naar den inhoud der bakken te doen geschieden, geaccepteerd ware, of wel dat bij meting volgens profielen, iedere 100 M. gebaggerde lengte, telkens ware opgenomen. Volgens overzicht van foutieve berekeningen en daaruit voortvloeiend noodeloos oponthoud in de uitvoering, dat beduidende schade veroorzaakte, bewijst dat ondergeteekende geheel buiten hare schuld, de dupe werd van verkeerde opvattingen der Directie. Den 3den Juni 1912 deelde de Directie mede, dat totaal tot 17 Maart 1912 gebaggerd zoude zijn 1697 700 M3. en dat dit kubiek volgens meting der bakken 2 653 214 M3. zou bedragen en daaruit bleek, dat om de hoeveelheid uit profiel gebaggerden grond te krijgen, de hoeveelheid, berekend uit het aantal bakken, met 36 °/0 (alzoo niet met 30 %) verminderd moest worden. Den 18den November 1912 werd door de Directie kennis gegeven dat er totaal 2 096 325 M3. gebaggerd was. Den 19den November 1912 gaf ondergeteekende kennis dat er volgens hare berekening 69 075 M3. meer gebaggerd zou zijn, alzoo totaal 2 165 400 M3. Den 25sten November 1912 ontving ondergeteekende eene verbeterde opgave van de Directie tot een totaal van 2 179 000 M3. hiervan .... 1 820375 M3. a f 0,30 = f 546 112,50 358 825 M3. a „ 0,15 = „ 53 823,75 Samen 2 179 200 M3. gebaggerd f 599 936,25 en hiervan 208 950 M3. opgeperst a f 0,07 . . . „ 14 626,50 f 614 562,75 Hiervan betaald . . . „ 568 522,20 Rest . . . f 46 040,55 Den 27 November 1912 ontving ondergeteekende een schrijven van de Directie dat de tijd van oplevering met eenige maanden overschreden was en volgens art. 6 van het contract een boete van f 100,— per dag verschuldigd was, dat door ondergeteekende als oorzaak van de overschrijding kon worden aangegeven: „Het baggeren op verzoek van den Directeur van de Haven, in den Z. O. hoek van de bestaande Binnenhaven voor eene fundeering voor de aldaar te maken kade en het baggeren van eene geul, naar de bouwputten voor de caissons van dezelfde kade, dat deze werken buiten het Bestek vielen, zoodat de verrichte arbeid 123 000 M3. niet in het totaal was inbegrepen en ; dat deze werken bovendien moeielijk uit te voeren waren, hetgeen zich o. a. afspiegelde in den betaalden prijs voor laatstgenoemd werk van f 0,40 per M3. Inmiddels was het der Directie gebleken dat in hare be- rekeningen een paar vergissingen waren, en stelde zij voor, teneinde verwarring te voorkomen, het Baggerwerk verricht van 11 tot 30 November 1912, ook in de eindafrekening optenemen. Eene nieuwe berekening, nu de werkelijke eindafrekening wees aan dat er totaal 2 281 700 M3. gebaggerd was, terwijl ondergeteekende nog als eindsaldo toekwam f 61 985,55. De berekening van het gebaggerde kubiek, volgens profil, bestond van het begin tot het einde uit eene aaneenschakeling van onjuistheden, daar ten slotte tot 1 Maart 1912 totaal gebaggerd waren 1969124 M3., zoodat na 1 Maart 1912 nog slechts 30876 M3. te verwerken waren. N. B. Daar van 1 tot en met 7 Maart 1912 gebaggerd werden 30876 M3., was -het baggerwerk dus 7 dagen te laat opgeleverd en verviel ondergeteekende slechts in een boete van f 700, welke officieel op 10 dagen of f 1000; gesteld werd. Merkwaardig is het feit dat, terwijl de Directie de gebaggerde hoeveelheid per 1 Maart 1912 (volgens schrijven van 3 Juni 1912) opgaf als te zijn 36 % minder dan de bruto hoeveelheid, de eindafrekening nu heeft aangetoond, dat volstaan had kunnen worden met een aftrek van 23 %. n. 1.: tot 1 Maart 1912 gebaggerd Bruto 2 548 214 M3. af ongeveer 23 % 579 090 „ Tot 1 Maart 1912 gebaggerd netto 1 969 224 Ms. Den 22sten Januari 1913 werd door ondergeteekende restitutie verzocht der betaalde boete, welk verzoek door den Heer Directeur der B. O. W. ingewilligd werd. Nog moet opgemerkt worden, dat ondergeteekende geheel buiten beschouwing laat 358 825 M3. ad f 0,15 voor buiten profiel gebaggerde hoeveelheden, hetgeen niet ontgaan kon worden, om absoluut zeker te zijn van eene voldoende diepte achter de Baggermolen. Hoewel dit kubiek tot een bedrag van f 53 823 verwerkt werd, ontving ondergeteekende daarvoor geene betaling, terwijl toch de diepgaande zeeschepen van de grootere diepte der haven profiteeren en B. O. W. bij latere baggering, den door ondergeteekende opgeruimden vasten grond, niet meer behoeft te verwerken. Betreffende den schadepost van f 29360, voor het zeetransport van den Hopperzuiger Cykloop van Shanghai naar Tandjong Priok moet nog opgemerkt worden,: dat dit werktuig van Shanghai werd uitgezonden om 3/4 gedeelte van 2 000 000 M3. op' den wal te persen, waarvoor ad f 0,07 per M3. alzoo eene vergoeding zou gegeven worden van f 105 000,—. Inplaats van 1500 000 M3. werden slechts 208 950 M3 -j- 90 000 M3. = 298950 M3. opgeperst, van welk kubiek 90 000 M3. als in deschaderekening aangetoond niet vergoed, en dus slechts 208 950 Ms. ad f 0,07 = f 14 626,50 betaald werden. Het behoeft wel geen nader betoog dat ondergeteekende voor een zoo gering kubiek (om op te persen) van 208950 M3. ad f 14 626,50, geen kostbaar perswerktuig van Shanghai zou hebben doen uitkomen, indien zij tevoren geweten had, dat de Directie geene persloswallen ter harer beschikking had, te meer daar later bleek dat de uitgave van het zeetransport ad f 29360 reeds zoo belangrijk hooger was dan de som van f 14626,50 voor het opgeperste kubiek ontvangen. Ondergeteekende heeft hiermede een uitvoerig overzicht gegeven van den loop van het werk te Tandjong Priok en veroorlooft zich Uwe Excellentie eerbiedig op te merken, dat eene arbitrale Commissie samengesteld uit vakmannen, practisch bekend met de uitvoering van Baggerwerken in Zeehavens, ongetwijfeld onderstaande billijke schadevergoeding zou toestaan. Begrooting van door aanneemster geleden schade. Post I. Schade op het Materieel van het Gouvernement overgenomen f 28 679,— Post II. Uit eigen middelen betaald, om de Baggermolen Bromo, tijdens den aanbouw, voor de practijk bruikbaar te maken . . . 14 000 — Post IH. Het kubiek van 727 520 M3. van 6 Juli 1910 tot 29 Mei 1911, (45 weken) had in 21 weken ad gemiddeld 35 000 M3. verwerkt kunnen zijn, dus 24 weken te lang gewerkt, door constructiefouten der Bromo. 1 molen f 1770.— meer voor huur der Bromo, dan in Vla voor kleinere molen berekend „ 260.— 2 sleepbooten ad f 730 . „ 1460.— 4 bakken ad f 160 „ 640.— 1 kolenbak „ 150.— f 3000 Diversen per week water - „ 50.— 1 f 60 f 30000 Uitvoering ,— = „ 500.— 5 f 60 " Diversen per week „ 90.— f 4920.— In plaats van 24 weken te nemen 20 weken ad f 4920 . . f 98 400.— N. B. Bij de berekening werden vóór de inschrijving de prijzen reeds zoo laag gesteld — om het werk te kunnen aannemen. Voor deze schaderekening is een en ander te laag, doch de oorspronkelijke rekening aangehouden, terwijl voor de winst diverse huur gesteld werd. Post IV. Transport van den Hopperzuiger Cykloop om' op te persen te Tandjong Priok (van Shanghai naar Tandjong Priok) . . . „ 29 360.— Post V. Oponthoud van de Cykloop, kunnende niet werken daar B. O. W. de persdijken niet gereed had en wegens' doorbreken der door B. O. W. gebouwde, niet sterk genoeg gebouwde persdijken. a. 8.5 week ad f 1770 b. 4.5 „ ad „ 1770 13 weken ad f 1770 , „ 23 010.— Post VI. Schade ontstaan, door het baggeren der 2 extra werkjes voor B. O. W " „ 17 660.— Post VH. Het opgeperstte kubiek bedroeg volgens de Directie 208950 M8. De loswal lag van Augustus 1911 tot November 1912 in de tropische zon uit te drogen, terwijl gedurende den Westmoesson door de plasregens en doorbreken grond verloren ging. Het kubiek bedroeg ruim 90 000 M8. meer, indien de uitpeiling tijdig had plaats gevonden. 90000 M8. ad f 0.07 „ 6 300.— Totaal f 217 409.— Bovenstaande uiteenzetting beveelt ondergeteekende eerbiedig in de aandacht van Uwe Excellentie aan en zij veroorlooft zich tot Uwe Excellentie te richten het zeer beleefde verzoek, om haar algeheele schadevergoeding voor dit zoo groote verlies te willen toekennen. Het zij haar vergund Uwe Excellentie eerbiedig op te merken, dat dit verlies geheel en alleen ontstaan is door verschillende oorzaken onafhankelijk van haar wil en geheel buiten hare schuld, terwijl zij steeds tot het laatste oogenblik, zooals haar als aanneemster betaamde, in goed vertrouwen in alle opzichten de wenschen en instructies der Directie van het werk inwilligde en opvolgde, om goed werk te leveren en hare volle medewerking verleende om hetzelve, in het algemeen belang, met den meesten spoed te voltooien. Met den meesten eerbied van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaren ten Bokkel Huinink,, Koethals Altes & van Thiel de Vbies. S. TEN BOKKEL HUININK. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, S. ten Bokkel Huinink, ten deze handelende voor en namens de Maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, gewezen aanneemster van het werk: „Het maken van een torpedoboothaven te Soerabaja"; dat requestrante in het jaar 1910, eerst na lange aarzeling en slechts op grooten aandrang van wege het Ministerie van Koloniën op haar uitgeoefend, aanneemster is geworden van het.in de vorige alinea genoemd werk; dat de reden van die aarzeling was gelegen in de omstandigheid dat zij de door de Directie vastgestelde maximum aannemingssom te laag achtte; dat haar echter de verzekering werd gegeven dat het uitgetrokken bedrag, als zijnde met de uiterste zorg berekend en samengesteld, als ruimschoots voldoende voor uitvoering in eigen beheer was te beschouwen en dat daarom de aanneming met gerustheid kon worden aanvaard; dat requestrante daarbij van zelfsprekend ten volle heeft vertrouwd op de omtrent den aard van de te baggeren specie door de Directie verstrekte, middels boring verkregen, gegevens; de aard van de specie vormt toch de basis van elke, voor de uitvoering van grond en baggerwerk samen te stellen begrooting van kosten, zoodat aan de volkomen juistheid van de bij de boringen verkregen resultaten, zelfs niet mocht worden getwijfeld; dat de aanneming een geheel bijzonder karakter heeft gehad, daar de inschrijving geschiedde op uitnoodiging van de Regeering zonder eenige mededinging en moest worden beschouwd als een proef of dergelijke groote werken, welke tot nu toe steeds in eigen beheer waren uitgevoerd, voor aanneming geschikt zouden blijken; dat requestrante in goed vertrouwen er toe is overgegaan het contract voor de aanneming op de door de Directie vastgestelde voorwaarden af te sluiten, daarbij de hoop koesterende dat het niet maken van winsten bij dit werk, ja zelfs eventueele verliezen, in de toekomst door de aanneming van meer loonende werken zouden worden vergoed; dat zij tot haar leedwezen gedurende den loop van het werk vele, geheel buiten hare schuld vallende, doch aanzienlijke verliezen veroorzakende, teleurstellingen moest ondervinden; dat het verloop van de aanneming is neergelegd in de, dit verzoekschrift vergezellende twee nota's, naar den inhoud waarvan het vergund moge zijn kortheidshalve te verwijzen en welke beide nota's moeten worden geacht in dit verzoekschrift te zijn geinsereerd; dat naar zij vertrouwt uit die nota's afdoende blijkt, dat de geleden verliezen in geen enkel opzicht aan haar zijn te wijten, doch uitsluitend moeten worden beschouwd als te zijn het gevolg van den verkeerden opzet van het ontwerp door de Directie en van het door de Directie verstrekken van gegevens, welke in geene deele zijn gebleken met de werkelijkheid te strooken; 7 dat zij de vrijheid neemt daarbij speciaal de aandacht te vestigen op de ondervolgende punten: a. het te laat beschikbaar komen van den van de Regeering overgenomen bakkenzuiger „Smeroe" en de, in verband met de te verwerken specie, gebleken, geheel onvoldoende bedrijfsvaardigheid van dit werktuig; zij was genoodzaakt een sterker werktuig dan de Smeroe te laten overkomen en gelooft niet te overdrijven met te beweren dat, waar bij uitvoering in eigen Beheer een dergelijk krachtig werktuig maar niet dadelijk ter beschikking van de Directie zou zijn geweest, het werk in dat geval niet alleen ernstige vertraging zou hebben ondervonden, maar dat ook de kosten van uitvoering veel hooger zouden zijn geloopen dan de aannemingssom vermeerderd met de thans gevraagde schadeloosstelling; b. het maken van eenen in het Bestek niet aangegeven buitendijk van de torpedoboothaven, wederom een gevolg van de verkeerde door de Directie ter zake verstrekte gegevens; c. de aard van de verwerkte soorten specie. Zooals uit de nota blijkt verschilden deze soorten — geheel ten nadeele van de aanneemster, doch bijzonder ten voordeele van den Lande — zoodanig van de door de Directie verstrekte gegevens, dat verder toelichting omtrent de billijkheid van het thans gedane verzoek om schadeloosstelling misschien wel overbodig is te noemen; Wellicht ten overvloede vestigt zij echter nog de aandacht op het schrijven van den toenmaligen Ingenieur bij de Havenwerken te Soerabaja, (den Heer van de Veen) dato September 1912 waaruit afdoende blijkt dat de toenmalige Directie, zij het dan ook dat over het aantal weken verschil van meening bestaat, het geheel met requestrante eens is, dat het moeten verwerken van geheel andere soorten specie dan in de boorrapporten aangegeven, oorzaak is geweest van zeer groote geldelijke verliezen voor requestrante; dat zij vermeent steeds tot volkomen tevredenheid van de Directie te hebben gewerkt en de groote geleden verliezen dus niet op rekening van mindere voortvarendheid, dan wel niet oordeelkundige wijze van werken van de aanneemster kunnen worden gesteld, doch voor ieder onbevangen beoordeelaar moeten zijn het uitsluitend gevolg van force-majeure voor de aanneemster; dat waar zij als aanneemster met zeer groote ervaring op het gebied van grond en baggerwerken, zulke groote verliezen heeft geleden, als vaststaand mag worden aangenomen, dat bij uitvoering van het werk in eigen Beheer de eindkosten voor den Lande, niet alleen evengroot als de hare zouden zijn geweest, maar zelfs zoo goed als zeker tot een veel aanzienlijker cijfer zouden zijn opgeloopen; dat haar niet bekend is hoeveel bij de thans in eigen Beheer in uitvoering zijnde werken de kosten van gelijksoortige werkzaamheden beloopen, doch dat, mocht al blijken dat deze kosten thans lager zijn, dan die welke door hare maatschap destijds zijn besteed, daarbij niet mag worden vergeten, dat de Directie nu beschikt over de, bij de uitvoering van het door requestrante afgeleverde werk opgedane ervaring en over het door haar verbeterde, noodgedwongen tot zeer lage prijzen aan de Regeering afgestane baggermaterieel, waardoor die wellicht lagere prijzen feitelijk dus op hare kosten worden verkregen; dat tengevolge van de door de aanneemster ondervonden, groote verliezen veroorzakende, teleurstelling in zake het moeten verwerken van zwaar zand, in stede van de door de Directie aangegeven lichte specie voor den lande dadelijk bruikbare terreinen zijn verkregen, waarop zonder buitengewone kosten van fundeering dadelijk is kunnen worden gebouwd; ware de specie geweest overeenkomstig hetgeen men naar aanleiding van de boorrapporten moest verwachten, dan ware dit zeer zeker niet het geval geweest; voor den Lande is daarmede eene groote winst aan tijd en geld verkregen, echter geheel ten koste van de aanneemster; dat zij eenmaal met het werk begonnen zijnde steeds de door de Directie verlangde wijzigingen heeft aanvaard en dat zij, ofschoon reeds zeer goed wetende dat met aanzienlijk verlies zou worden geëindigd, ook niet aan verbreken van het contract heeft gedacht, integendeel alles in het werk heeft gesteld om onder de gegeven omstandigheden zoo vlug en goedkoop als mogelijk was, door te werken; dat zij gedurende den loop van het werk nog steeds in de hoop leefde, dat de geleden verliezen zouden worden goedgemaakt door onderhandsche gunning van meer loonende werken en daarin dan ook de réden moet worden gezocht van haar niet, dadelijk na den afloop van het werk, doen van het verzoek om vergoeding van de geleden schade; dat zij daarin echter ernstig werd teleurgesteld omdat bij die volgende werken openbare besteding is gehouden, waarbij haar de uitvoering niet werd gegund, omdat hare inschrijvingen, thans gebaseerd op de hier te lande opgedane ervaring, niet de laagste bleken te zijn; dat de andere, evenzeer op verzoek van de Regeering door haar aangenomen werken — beleefde referte naar de daaromtrent ingediende verzoekschriften — haar eveneens zeer groote geldelijke verliezen hebben veroorzaakt, met het gevolg dat de maatschap, indien de Regeering haar niet spoedig te hulp komt, eerlang de zaken niet meer drijvende zal kunnen houden; dat tengevolge van de zeer zware renten die zij over het door haar opgenomen bedrag moet betalen, de door haar, ten behoeve van de uitvoering der aangenomen werken, noodgedwongen gemaakte schulden, indien niet zeer spoedig wordt geholpen, echter tot éen zoodanig bedrag zullen oploopen, dat de thans gevraagde schadeloosstellingen niet meer voldoende zullen zijn om haar nadeelig saldo te dekken; dat zij dientengevolge thans genoodzaakt is, ter zake de flnancieele hulp der Regeering in te roepen en daarbij de hoop uitspreekt, met het bovenstaande er in te zijn geslaagd, Uwe Excellentie de overtuiging te hebben geschonken, dat de billijkheid en goede trouw medebrengen, dat hare maatschap, met het oog op de bij de uitvoering van het onderhavige werk geleden verhezen, berekend tot een totaal bedrag van een honderd zeven en tachtig duizend vijf honderd en negentig gulden, zegge f 187590,— wordt schadeloosgesteld; Redenen waarom requestrante Uwe Excellentie eerbiedig in overweging geeft, dat het Haar moge behagen te willen bepalen, dat aan de maatschap ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, boven en behalve de voor de uitvoering van het werk: „Het maken van een torpedoboothaven te Soerabaja" haar thans reeds toekomende bedragen nog zal worden uitbetaald een bedrag van eenhonderd zeven en tachtig duizend vijfhonderd en negentig gulden, zegge f 187 590,—, hopende zij tevens dat in den meer dan pijnlijken financieelen toestand van hare maatschap, Uwe Excellentie aanleiding moge vinden ter zake eene zeer spoedige beslissing te nemen. 't Welk doende enz. Voor de Maatschap, ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries, (w. g.) S. TEN BOKKEL HUININK. Voor eensluidend afschrift Be Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. Batavia, 7 Maart 1914. In aansluiting aan de, den 16den Juni 1913, aan Zijne Excellentie den Minister van Koloniën — met verzoek om doorzending aan Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsen Indië — aangeboden nota, handelende onder meer over het door onze maatschap uitgevoerde werk HET MAKEN VAN EEN TORPEDOBOOTHAVEN TE SOERABAJA volgen hieronder nadere bijzonderheden en eene schaderekening, ontstaan door diverse oorzaken, onafhankelijk van den wil en buiten schuld van ondergeteekende, bij de uitvoering van dit werk. Zooals in de genoemde Nota reeds werd aangetoond werd door ondergeteekende op verzoek der Regeering mede eene aanbieding gedaan voor het maken der Torpedohaven: d.d. 2 Sept. 1909 ad f510000,—. Deze aanbieding werd uitgereikt aan den Heer Directeur van het Marine Etablissement, die aan het Departement van Marine te Batavia voorstelde, om het werk voor genoemd cijfer aan ondergeteekende te gunnen. Bij deze aanbieding toonde ondergeteekende duidelijk aan dat zware perskaden noodig waren, om de specie, welke volgens de haar verstrekte gegevens slap en dun zoude zijn, op de voorgeschreven terreinen te kunnen oppompen en te voorkomen dat dezelve op aangrenzende terreinen zou wegvloeien. De Directie der B. O. W. vond dergelijke perskaden niet noodig, doch had in hare Begrooting van ongeveer f405000,— op persdijken van gevlochten bamboewerk gerekend. Na besprekingen met de Directie van het Marine Etablissement en der B. O. W. te Soerabaja deed ondergeteekende den volgenden dag eene nieuwe aanbieding voor plan a f504000,—, of plan b f500000,—, Daar de Directie der B. O. W. aan het Departement van Marine verklaarde, dat het werk zeer gemakkelijk voor hare Begrooting van + f 405 000,— kon uitgevoerd worden en het in eigen Beheer wenschte uittevoeren, werd door ondergeteekende op een hernieuwd verzoek van den heer Directeur van het Marine Etablissement, na gehouden besprekingen en eene kleine wijziging van het Project, aan den Heer Overste, Chef der Afdeeling Materieel van het Departement van Marine, den Heer J. J. Rambonnet en den Heer Koning, Directeur van het Marine Etablissement, den 22sten September 1909 eene nieuwe aanbieding gedaan voor a f450000,— en b met wegneming van den driehoek bij het Fort voor f472000,—. Teneinde de gunning gemakkehjker te maken, werd door den heer Chef der Afdeeling materieel van Marine, den 5den October 1909 het voorstel gedaan, om een door het Departement van Marine in Nederland bestelden bakkenzuiger over te nemen, dat door ondergeteekende geaccepteerd en voor f90000,— afgesloten werd. Den lsten December 1909 ontving ondergeteekende het volgende telegram van Z. E. den Commandant der Zeemacht: „Beslissing Torpedoboothaven ondervond vertraging, wat is uiterste termijn van Uw aanbod?" Waarop ondergeteekende telegraphisch antwoordde: „Doen ons aanbod tot eersten Januari aanstaande gestand." Hierop volgden Februari 1910 besprekingen aan het Departement van Koloniën te 's-Gravenhage, waarbij door ondergeteekende aangeboden werd, dat zij alsnog genegen was het werk aantenemen voor f467000,— onder voorwaarde: „Dat de oplevering van het werk zou plaats hebben, één jaar na den datum op welken de over te nemen Bakkenzuiger der Marine te Soerabaja werkvaardig zou zijn. Als in de „Nota" aangegeven, geschiedden deze elkander opvolgende verminderde aanbiedingen noodgedrongen, wegens het te lage begrootingscijfer der Directie der B. O. W., welke steeds aan de Regeering voorhield, dat het werk in eigen Beheer zoo aanmerkelijk goedkooper uitgevoerd kon worden. Het is ondergeteekende bekend, dat om deze redenen het Departement van Marine er niet in kon slagen het werk voor een behoorlijk cijfer aan haar op te dragen. Den 20sten Mei 1910 confereerde de heer G. van Thiel de Vries te Batavia met den heer van Goor, Directeur der B. O. W., die de rekening van ondergeteekende, den 22sten September 1909 te Semarang door den heer S. ten Bokkel Huinink opgesteld, te hoog vond en vooral op het cijfer voor persdijken gesteld, aanmerking maakte. Na eene bespreking met den heer Directeur der B. O. W. richtte de heer G. van Thiel de Vries den 8 Juni 1910 een schrijven aan den Heer Hoofd-Ingenieur der B. O. W. te Soerabaja, daarin o. a. voorstellende dat B. O. W. de persdijken voor hare berekende kosten zelve zou laten uitvoeren. Na gehouden besprekingen met de Directie der B. O. W. deed ondergeteekende den 28sten Jnni 1910 eene laatste offerte en werd eindelijk den 30 Juni 1910 voor f 430 000 afgesloten, waarbij bepaald werd, dat de oplevering van het werk zou geschieden 365 dagen nadat de door den aannemer over te nemen bakkenzuiger van het Marine Etablissement te Soerabaja, ter beoordeeling van den Chef der Waterstaatsafdeeling gereed en werkvaardig zou worden afgeleverd. Aangezien het contract nog niet definitief was goedgekeurd, werd door de Directie der B. O. W. de voorwaarde gesteld, dat ondergeteekende tot dien datum het werk niet zelve zou uitvoeren, doch dat de voorbereidende werkzaamheden, b.v. het maken der persdijken, door de Directie zelve geschieden; er werd wel met ondergeteekende overlegd, hoe de persdijken gemaakt zouden worden, doch de uitvoering zelve geschiedde door de Directie van B. O. W., voor rekening van ondergeteekende. Het contract werd officieel door beide partijen geteekend den 3den Januari 1911. Ofschoon de Directie der B. O. W. steeds beweerd had, dat het maken der persdijken vlug en goedkoop kon geschieden, waren de dijken 21 Februari 1911 nog slechts half gereed. De overgenomen Bakkenzuiger Smeroe, welke per S.S. Ambon einde Juli 1910 te Soerabaja arriveerde en aan het Marine Etablissement in elkander gezet moest worden, kon eerst den lsten Mei 1911 officieel overgenomen worden, zoodat volgens Artikel 8 van het contract voor het maken der Torpedoboothaven, de oplevering van het geheele werk den 30sten April 1912 zou moeten geschieden. Inmiddels bleek in April 1911 dat de buitendijk der Torpedoboothaven niet uit klei kon samengesteld worden, daar te dier plaatse de ondergrond veel te slap was en ook in de nabijheid geen geschikte grond daarvoor te vinden was. De daarvoor benoodigde grond (zand) moest gewonnen worden van de zandplaten op de Tong ten Z. van Madoera. Van 12 Mei 1911 tot 1 Augustus 1911 werd hierover gewerkt; daar dit transport alleen gedurende den vloed kon plaats hebben, duurde het zeer lang en veroorzaakte buitengewone kosten en oponthoud, te meer daar de overgenomen zuiger Smeroe niet in orde was, en veranderingen aangebracht moesten worden. Het oppersen van den voet van den Buitendijk, gedurende 10 weken kostte extra 10 X f 7075 = f 70 750,—, welk bedrag in Post I der begrooting van geleden schade is opgenomen. Ondergeteekende zag zich dan ook genoodzaakt, den 17den Nov. 1911 een request aan den Heer Directeur der B. O. W. in te dienen, daarbij verzoekende den opleveringstermijn met 2 maanden te willen verlengen: ten 1ste wegens de onmogelijkheid om tijdens het heerschen der pest voldoende koelies te Soerabaja te krijgen, ten 2de wegens het maken van voornoemden dijk, zijnde eene Bestekswijziging. Deze verlenging werd door den heer Directeur den 29sten December 1911 goedgekeurd en daarbij erkend, dat omstandigheden onafhankelijk van den wil en buiten schuld van de aannemers, de oplevering van het werk in den eerst vastgestelden tijd, onmogelijk maakten. HOEVEELHEDEN VERZETTE SPECIE. Aard van de verwerkte soorten. Van 14 Augustus 1911—31 Augustus 1911—verzet. . . . 13 440 M8. September 1911 „ . . . . 32 320 „ October 1911 „ . . . . 75 400 „ November 1911 „ .... 81800 „ 1—17 December 1911 „ .... 25 200 „ 18—30 „ 1911 „ .... 39400 „ In 1911 .... 267560 M8. In Januari 1912 (zeer veel zand) 73 400 M8. In Februari 1912 ( „ „ „ ) 69 600 „ In Maart 1912 (met veel zand) 87 800 „ In April 1912 (in het geheel geen zand) 135 000 „ In Mei 1912 (zeer veel zand, gedeeltelijk grof) . . . 58 800 „ In Juni 1912 (zeer veel zand, grof zand) 55 400 „ In Juli 1912 (zachte specie met zand) 110 200 „ In Augustus 1912 (gedeelte zachte specie en gedeeltelijk zand) 85 800 „ Totaal . . . .676 000 M8. Wijst de maand April 1912 het hoogste cijfer aan voor gebaggerd kubiek, zoo dient echter toch te worden opgemerkt dat gedurende die maand, tengevolge van Zonen feestdagen slechts 23 dagen gewerkt werd; o. a. werden 15 April 1912 verzet 5 000 M8. „ 16 „ „ , 6400 „ i 17 „ „ „ 5400 . „ 18 „ „ „ 3 200 „ „ 19 „ „ „ (persleiding versteld) „ 20 „ „ „ „ n „ 22 „ „ , 5400 , k 23 „ „ „ 7000 „ „ 24 „ „ „ 8200 „ \ 25 „ i „ 6 800 „ . | 26 „ g „ -7 200 „ ■ 27 „ „ 3200 „ , 29 „ „ „ 8 200 „ „ 30 „ „ „ 7800 „ . Alzoo in 12 dagen 73 800 M8. Gemideld per dag + 6160 Ms. hetgeen bij normaal bedrijf per maand een kubiek van 26 X 6150 = 159 900 M8. zou gegeven hebben, rond 160 000 M8. per maand. Van 1 Januari tot 31 Augustus 1912, in 8 maanden, werden slechts verzet 676 000 M8. hetgeen in Ij* jjgjj = 4.5 maand had kunnen geschieden, indien niet zwaar zand gevonden was, op plaatsen waar volgens de offlcieele boringen zachte, gemakkelijk te verwerken specie aanwezig moest zijn. Den 5den Juli 1912 zag ondergeteekende zich dan ook genoodzaakt, andermaal eene verlenging van den opleveringstermijn aan te vragen, daarbij o. a. aan den heer Directeur der B. O. W. te kennen gevende: „De boringen, die ons voor den aanvang der werkzaamheden getoond zijn, geven aan slappe klei met een weinig fijn zand, terwijl de werkelijkheid heeft uitgemaakt, dat het grootendeels grof zand geweest is, wat wij op groote afstanden te persen hadden, hetgeen de werkzaamheden zeer bemoeilijkt heeft. Was de specie werkelijk geweest volgens de boringen, zoo hadden wij het werk gemakkelijk op tijd kunnen opleveren. Aldus ondervond de geheele uitvoering van het werk groot oponthoud en ontstond voor ondergeteekende, geheel onafhankelijk van haar wil, groote schade. Lichte specie kan men met een bakkenzuiger van normale capaciteit als de Smeroe, gemakkelijk over een grooten afstand opspuiten, doch met zware specie is zulks onmogelijk. Het gevolg was dan ook, dat gedurende de vele maanden, dat zwaar zand gebaggerd werd, de lange buisleiding telkens moest worden geledigd; geheele dagen en nachten moest daarvoor worden stilgelegen, terwijl groote kosten door extra koeliwerk daardoor ontstonden. Hoezeer dit voor ondergeteekende zeer nadeelig was, was de aanwezigheid van het grove zand van groote waarde voor het Marine-Etablissement. Immers werd den lsten April 1912 door den heer Directeur van het MarineEtablissement aan ondergeteekende verzocht om eerst met het zware zand de Marineterreinen op hoogte te brengen, teneinde op dien vasten zandgrond onmiddellijk te kunnen bouwen, terwijl dat vaste terrein mede dienst moest doen ter stapeling van hout voor de Marine. Om aan dien wensen tegemoet te komen, moest ondergeteekende telkens als er lichte specie gevonden werd, de baggermolen verleggen, om zooveel mogelijk zand te baggeren. Het zand was echter zoo zwaar, dat het vlak voor den mond der buis bleef liggen, zoodat voor iedere twee bakken eenige buizen moesten worden aangekoppeld en deze veel omgesteld moest worden. Ondergeteekende was zelfs genoodzaakt den sterkeren Bakkenzuiger Cycloop van Tandjong-Priok naar Soerabaja te zenden, om den Bakkenzuiger Smeroe te vervangen. Ook dit nieuwe werktuig bleek niet in staat, het materieel over den gewenschten afstand te persen en moest dikwijls 3 uren over éen bak van 200 M8. geperst worden, om het zand ter plaatse te krijgen. Den 2den Juli 1912 berichtte de heer Ingenieur Blom, vertegenwoordiger van ondergeteekende, uit Soerabaja: „De Directie van de Marinewerf is zeer tevreden over haar terrein, waarop de nieuwe gebouwen al haast onder de kap staan." Voor ondergeteekende gaf een en ander echter een groot verlies. Zulks wordt officieel bevestigd, door eene Missive van den Heer H. van deb Veen, Ingenieur bij de Havenwerken te Soerabaja, die daartoe door den heer Dir. der B. O. W. uitgenoodigd, in September 1912 een schriftelijk rapport aan den Chef der 4de Waterstaatsafdeeling te Soerabaja indiende, waarin ZEdelgestr. resumeerende tot de conclusie komt, dat indien werkelijk die specie ware gevonden, welke de boringen aantoonden, den aannemer een groot verlies zou zijn bespaard gebleven en het werk ruim 2 maanden vroeger zou zijn gereedgekomen." Ondergeteekende heeft reeds aangetoond, dat zij deze 2 maanden, op 3.5 maand moet stellen en komt dan tot een geleden verlies van f 103 500, welk bedrag als Post II in de begrooting van geleden schade is opgenomen. De tengevolge van de niet juiste door den dienst der B. O. W. verstrekte gegevens in totaal geleden verliezen zijn vereenigd in de op de volgende bladzijde gestelde begrooting. Begrooting van de door de aanneemster geleden Schade bij de uitvoering der Torpedoboothaven te Soerabaja. Post L Het oppersen van den Buitendijk kostte: Baggermachine per week f 1250,— huur „ 800,— 1 zuiger per week . . . . f 1725 huur 1000 „ 2725,— 4 bakken ad f 100. . . . f 400 huur „ 300 „ 700,- 2 sleepbooten ad f 500 . . f 1000 huur „ 400 „ 1400,— aan buisleiding „ 200,— f 7075,— 10 weken ad f 7075 = f 70 750,— Post II. Het kubiek had 15 weken vroeger verwerkt kunnen zijn: Baggermachine per week f 2050,— 1 zuiger ' „ „ „ 2725,— 3 bakken „ „ » 525,— 1 sleepboot „ „ 700,— aan Buisleiding „ 200,— Personeel loswal, voor buizen, enz. . . . „ 400,— Toezicht „ 300,— f 6900,— 15 weken ad f 6900 103 500,— Aan extra in dienst stellen van den Hopperzuiger Cykloop, omdat de Smeroe (overgenomen) niet sterk genoeg was 7 840,— Oponthoud en daardoor te laat ontvangen van termijnen, renteverlies 6% van ongeveer f 100 000 .... 6 000,— Totaal. . . . . f 187 590 — Opgemerkt dient te worden, dat de heer ten Bokkel .Huinink den 22sten September 1909 bij zijne laatste rekening voor het diverse materieel geene huur kon berekenen, zooals zulks in Nederland en in het Buitenland, bij het opmaken eener begrooting gewoonte is, omdat de begrooting der Directie van B. O. W. slechts f 405 000 bedroeg, en de rekening van ondergeteekende zonder berekening van huur, slechts een winstpost van f 50 000 kon bevatten, terwijl het totaalcijfer dan toch reeds kwam op f 450 000. Opgemaakt te Batavia den 25 Februari 1914. Voor de Maatschap, ten Bokkel Huinink, Koethals Altes en van Thiel de Vries, S. TEN BOKKEL HUININK. DEEL II. Adviezen van de Havencommissie en Beslissingen van den Gouverneur-Generaal. EXTRACT uit de Ministerieele beschikking van 3 Februari 1914, Afdeeling A4, n°. 3. DE MINISTER VAN KOLONIËN, Gelezen (enz.); Heeft goedgevonden: Krachtens verkregen Koninklijke machtiging: L a. de heeren C. L. M. Lambbechtsen van Ritthem, oud-Directeur der gemeentewerken van Amsterdam, j. M. W. van Elzehngen, hoofdingenieur van den provincialen waterstaat in Zuid-Holland, en W. Cool, adjunct-directeur der gemeentewerken van Rotterdam, te belasten met eene zending naar Nederlandsch-Indië, ten einde den Gouverneur-Generaal onder meer 'van advies te dienen nopens het gebruikmaken van de tusschenkomst van aannemers voor de uitvoering van Gouvernementswerken daar te lande en de oplossing der moeilijkheden, bij de toepassing van die werkwijze aldaar ondervonden, zullende ten aanzien van de uitvoering dezer opdracht de leiding berusten bij den heer Lambrechtsen van Ritthem voornoemd; b. (enz.). De Minister van Koloniën, (get.) Th. B. PLEYTE. Makasser, 7 Mei 1914. De Commissie bedoeld bij beschikking van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën dd. 3 Februari 1914 ingesteld om Uwe Excellentie o. m. van advies te dienen nopens het gebruik maken van de tusschenkomst van aannemers voor de uitvoering van Gouvernementswerken in Nederlandsch-Indië en de oplossing der moeilijkheden bij de toepassing van die werkwijze aldaar ondervonden, mocht 6 April 1.1. te Buitenzorg van Uwe Excellentie de opdracht ontvangen een rapport uit te brengen omtrent de moeilijkheden zich voordoende bij de uitvoering der niéuwe havenwerken te Makasser. Ter' kwijting van die opdracht heeft onze Commissie de eer Uwe Excellentie hierbij dat rapport gedateerd 7 Mei 1914 met bijlagen aan te bieden, onder opmerking dat hedenmorgen in verband met den precairen toestand waarin de aannemer L. de Groot te 'Makassar verkeert, door ons een telegram aan Uwe Excellentie werd aangeboden in copie als bijlage tot dezen brief gevoegd, met de bedoeling dat door het verleenen van machtiging tot uitbetaling vóór 16 Mei van eene som ad f 340 000.— eene déconfiture van dien aannemer de Groot zou worden vermeden en zoo doende geen ernstig nadeel berokkend worden aan de groote belangen die bij de ongestoorde uitvoering van deze nieuwe havenwerken op het spel staan. In dat telegram wordt mede verwezen naar een door den aannemer onderteekende verklaring waarin deze onder het voorbehoud van de uitbetaling ad f 340 000.— vóór 16 Mei 1914, zich verbindt tegen verschillende vastgestelde bedragen zijn claim geregeld te achten, de gewijzigde prauwenhaven te zullen uitvoeren enz. Bedoelde verklaring wordt in origineel bij dezen brief overgelegd. In de hoop dat Uwe Excellentie zich met de conclusies van ons rapport zal kunnen vereeniging, veroorlooft zich onze Commissie er op te wijzen, dat een beslissing omtrent: a. de schadeloosstelling van f 388 000.—; b. de verhooging der aannemingsom met f 811 800.—; c. de uitvoering der gewijzigde prauwenhaven voor f 1 000 000.— onverwijld moet genomen worden, wil het doel de ongestoorde voortzetting der havenwerken te Makasser door den aannemer de Groot bereikt kunnen worden. In afwachting van Uwe nadere instructies, teekenen zich van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaren (w.g.) C. L. M. LAMBRECHTSEN, „ VAN ELZELINGEN, „ WOUTER COOL. Voor eensluidend afschrift: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. Aan . Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië te Buitenzorg. Advies behoorende bij het schrijven van de Commissie van 7 Mei 1914. ADVIES betreffende de in uitvoering zijnde Havenwerken van Makasser aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië uitgebracht door de Commissie, benoemd bij beschikking van den Minister van Koloniën, dd. 3 Februari 1914. Makasser, 7 Mei 1914. 1. Opdracht. Bij beschikking van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën dd. 3 Februari 1914 Afd. A* N°. 3 werden ondergeteekenden belast met eene zending naar Nederlandsch-Indië teneinde Uwe Excellentie onder meer van advies te dienen nopens het gebruik maken van de tusschenkomst van aannemers voor de uitvoering van Gouvernements-werken daar te lande en de oplossing der moeilijkheden bij de toepassing van die werkwijze aldaar ondervonden. In aansluiting met deze opdracht ontving onze Commissie van Uwe Excellentie bij het onderhoud op 6 April 1914 te Buitenzorg het verzoek om in de eerste plaats een rapport uit te brengen omtrent de moeilijkheden zich voordoende bij de uitvoering der nieuwe havenwerken te Makasser. Dientengevolge hebben wij de eer het volgende te rapporteeren. 2. Omschrijving der nieuwe havenwerken te Makasser. De bedoelde havenwerken te Makasser werden aanbesteed volgens het bestek goedgekeurd bij art. 2 van het Gouvernementsbesluit van 1 Juli 1911 n°. 5 voor een bedrag van f 2 457 000 en met een termijn voor uitvoering van 2y2 jaar. De gunning geschiedde op 12 Juli 1912 bij voorloopig telegram en 8 Augustus d.a.v. bij officieel schrijven aan den heer Cornelis de Groot Aartszoon, aannemer van werken te Gorinchem, welke aannemer dus begin 1914 het geheele werk zoude hebben op te leveren. In het kort omvatte het bestek: 1. het maken van een 550 M. langen kademuur als aanlegplaats voor zeeschepen. 2. het maken van een 300 M- lange kade voor prauwen. 3. het maken van een 120 M. lange kade eveneens voor prauwen, aansluitend tusschen de bovengenoemde kademuren. 4. Voorts verschillende andere bijkomende werken van niet zoo omvangrijke beteekenis. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indiê te Buitenzorg. Voor de bedoelde kademuren, welke in hoofdzaak zouden gevormd worden door caissons, in gewapend beton (systeem Rotterdam) moest ter plaatse, over de volle lengte, de slappe grond weggebaggerd worden tot op den vasten draagkrachtigen zeebodem. Verwacht werd dat een diepte van 22.50 M. voldoende zou wezen. De gebaggerde geul moest opgevuld worden met zand, dat alvorens tot het daaropstellen der caissons werd overgegaan, eene tijdelijke zandbelasting moest dragen tot de hoogte van 2.30 M. boven M. H. P. (Makassaarsch Havenpeil) om het samendrukken en vastleggen van den ondergrond te bevorderen. Die tijdelijke zandaanplemping moest na een vast te stellen tijd verwijderd worden, waarna het afkomende materiaal kon worden gebruikt voor grondaanvulling tusschen den kademuur en de oude oeverlijn, en dus de geprojecteerde handelsterreinen gevormd zouden worden. 8. Stand der nieuwe werken in April 1914. Bij onze komst te Makasser op 17 April 1914 hadden deze werkzaamheden, behoudens steeds mogelijken tegenslag, gereed moeten wezen, doch instede daarvan omvatte de uitgevoerde arbeid in hoofdzaak slechts het gereedkomen der baggering en het vullen met zand van de geul onder den kademuur voor zeeschepen; het storten van eenige honderdduizenden kubieke meters zand op de plaats van het toekomstige havenemplacement: het in den bouwput tot 8.20 M. hoogte gereed staan van de caissons in gewapend beton voor den zeeschepen-kademuur, welke caissons in totaal 11.20 M. hoog moeten worden; het in drijvenden toestand voltooid zijn der gewapend beton caissons voor den kleinen kademuur, welke caissons (met een enkele uitzondering) op last der Directie gedeponeerd werden op eene tijdelijke bergplaats buiten het werk; het voor een deel gereed en in drijvenden toestand gebracht zijn van de in 2 onder 3° genoemde overgangs-caissons, waarmede tevens het bewijs is geleverd dat de werkwijze door den aannemer ten deze gekozen (caissonsbouw op het strand) ook voor de groote caissons goed uitvoerbaar is. 4. Voornaamste oorzaken van den achterstand. De opvallende achterstand in de uitvoering van het aangenomen werk, te meer bevreemdend waar het materieel voor de uitvoering zelve, zoowel de drijvende werktuigen als de installaties op de werkterreinen, op onze Commissie zoo'n uitnemenden indruk maakten, moet geweten worden aan verschillende factoren, waarvan als de voornaamste kunnen worden aangemerkt: 1°. de moeilijkheden ondervonden bij het verkrijgen van het benoodigde bruikbare zand voor aanvulling en ophooging; 2°. de gebleken onuitvoerbaarheid van den kademuur voor prauwen op de wijze zooals die in het bestek ontworpen was. 5. Moeilijkheden der zandwinning. Wat het eerste punt betreft, wordt in herinnering gebracht dat aan de gegadigden voor de uitbreidingswerken der haven van Makasser in April 1911 en in bijzijn van den toenmaligen adviseur voor het havenbeheer, den heer C. Nobel, en den Ingenieur der Burgelij ke Openbare Werken A. Perelaeb, een zandplaat nabij den Noordelijken mond der Goarivier was aangewezen als de piek vanwaar het voor de uitvoering van het bestek benoodigde zand kon worden verkregen; terwijl tevens een monster van dat zand werd opgedoken, vertoonende een mooi grofkorrelig materiaal. Aangezien dit monster wel blijk gaf van de goede geaardheid van het zand aan den bovenkant, maar niet medegedeeld kon worden tot op welke diepten men op zulk een samenstelüng kon rekenen, verzochten de gebroeders de Gboot voor de eventueele mschrijving daaromtrent opgave. Zulks werd hun 26 April 1911 verstrekt bijeendoor den heer Nobel onderteekend schrijven (boringstelegram) waarin vermeld stond dat tot 5 M. onder laag water zuiver zand aangetroffen werd, daaronder tot 7 M. met weinig slib vermengd, tot 8 M. met 25 percent slib, tot 9 M. fijn zand en slib, tot 11 M. slib met weinig fijn zand. Deze inlichtingen voor de aanbesteding op uitdrukkelijk verzoek van den gegadigde, die er zijne inschrijving van afhankelijk maakte, verstrekt door een der hoog geplaatste en na bij het werk betrokken autoriteiten, den adviseur voor het havenbeheer, mogen misschien naar de beginselen van streng recht en volgens § 5 art. 23 alinea 3 der, op het werk van toepassing, Algemeene Voorwaarden, niet als bindend voor het Gouvernement beschouwd kunnen worden, naar de eischen van goede trouw zijn zij het zeker, en was dus, naar de meening van onze Commissie, de aannemer ten volle verantwoord den hem verstrekten uitslag der boringen als basis zijner inschrijving te beschouwen. Het genoemde resultaat van het grondonderzoek, hetwelk tot op eene diepte van bijna 7 M. kon doen rekenen op goed zand van grofkorrelige geaardheid (het laatste door combinatie van het bovengebrachte monster van de oppervlakte met de gelijknamige betiteling tot 5 M. diepte) gaf den aannemer aanleiding bij de alom gunstig bekende werf Conrad te Haarlem een baggerwerktuig te bestellen, dat den naam „GouverneurGeneraal Idenburg" ontving en waarvan de constructie en werkwijze voldoende malen uitvoerig en duidelijk beschreven zijn, zoodanig dat van eene volledige uiteenzetting in dit rapport kan worden afgezien. Aangeteekend zij echter dat het werktuig, hetwelk door onze Commissie in elk opzicht als een voortreffelijk geslaagd werkstuk wordt beschouwd, al of niet, met behulp van een cutter, grond kan zuigen en lossen in de beun met ongeveer 800 Ms. inhoud en dat tegelijkertijd naast de G. G. Idenburg liggende onderlossers of bakken mede met specie gevuld kunnen worden. Deze hopper-cutter-zuiger, met eene capaciteit in normaal grof zand van circa 800 M3. per uur, verscheen gereed voor het bedrijf einde 1912 op de reede van Makasser, en werd te werk gesteld aan het baggeren van de geul voor de zandaanplemping onder de toekomstige kade voor zeeschepen. Zonder groote storingen werd dit gedeelte van het werk voltooid, al werden moeilijkheden ondervonden door het aanwezig zijn van koraal en steen, welke niet op de grondboringen, op de besteksteekeningen weergegeven, vermeld waren. De slappe geaardheid van den zeebodem was oorzaak dat de geul veel breeder gebaggerd moest worden dan het ontwerp-profiel aangaf, terwijl niet overal de voorgeschreven diepte bereikt kon worden in verband met den steenachtigen ondergrond. Na, het gereedkomen van deze geul vertrok einde Februari 1913 de G. G Idenburg naar de Noordelijke Goamonding om op de vroeger aangewezen plaats voor den mond het zand voor de vulling en aanplemping te halen. Toen bleek onmiddellijk dat het daar aanwezige materiaal, in plaats van uit grof zand te bestaan, gevormd werd door fijn zand met slib vermengd en niet practisch te verwerken door den daarvoor beschikbaren zuiger. Het fijne zand en het slib toch kwamen in de beun van de G. G. Idenburg niet tot rust en spoelden met het water mede over boord. De beun vulde zich niet of pas na vele uren met een veel te fijne zandmassa, in het kort, overtuigend bleek dat öf een ander werktuig moest worden aangeschaft, öf een andere vindplaats van het zand moest worden gezocht. Het ligt voor de hand, dat dit laatste geschiedde in overleg met de directie van het werk. Ter oriënteering en ter vermijding van uitvoerige uiteenzettingen kan verwezen worden naar de kaart als bijlage II overgelegd, die voor zich zelf sprekend is ten opzichte van de verschillende ligplaatsen der G. G. Idenburg bij het zoeken naar het zand op de aan de weekrapporten ontleende tijdstippen. Hierbij zij nog opgemerkt, dat de aan den aannemer behoorende zandzuiger Makassar, die reeds in December 1912 op de Goaplaat vruchteloos naar goed zand gezocht had, bij dezen opsporingsarbeid mede behulpzaam was en dat ook later zoowel ten zuiden van de Goamonding als ten noorden van Makasser naar bruikbaar zand werd gezocht. Een enkele maal werden kleine hoeveelheden geschikt materiaal gevonden en naar de geul gebracht, maar van te geringe beteekenis, om niet volkomen het besluit van den aannemer, op aanraden van de Directie genomen, te wettigen, om behalve proef baggeringen ook tot boringen in de Goamonding over te gaan. Van Maart tot Juni 1913 werd hieraan gearbeid. Op een enkele plaats werd goed zand gevonden, doch slechts over kleine uitgestrektheid, zoodat in Augustus 1913 de Directie besloot eveneens zelve boringen te verrichten en te trachten voldoende hoeveelheden goed zand te vinden. Limiddels had de aannemer 23 Juli 1913 een claim ingediend betreffende de schade door hem ondervonden wegens het ontbreken van het bruikbare zand op de plaats der officieele aanwijzing. Omstreeks September 1913 verkreeg de Directie in den vischvijver als resultaat van haar arbeid de aanwijzing, dat zich aldaar een groote hoeveelheid vrij goed zand bevond en trachtte diensvolgens de aannemer met zijn baggerwerktuig dat emplacement te bereiken, daar de vischvijver slechts bereikt kon worden na het doorsnijden van een breed voorland waarin de G.-G. Idenburg een voor haar bruikbaar kanaal had te baggeren. De intredende westmoesson maakte een einde aan dat pogen, het reeds gemaakte kanaal slibde nagenoeg vol, zoodat de geschetste poging eerst in December 1913, toen de weeromstandigheden gunstiger waren, herhaald kon worden. Bij ons bezoek ter plaatse trof onze Commissie'de G.-G. Idenburg aldaar werkende aan, maar had deze toen nog niet het kanaal tot het eigenlijke vischvijver-terrein kunnen voltooien. Ondanks het feit dat het opgebaggerde zand fijner was dan de geaardheid van het oppervlaktezand op de plaat in den noordelijken Goamond, dat in het boringstelegram van 26 April 1911 bedoeld werd en welk zand onze Commissie eveneens ter plaatse liet opduiken, leverde die fijnere samenstelling (mits zij niet beneden zekere grenzen ging en niet te veel met slib en kleibonken vermengd) geen bezwaar voor de G.-G. Idenburg om in betrekkelijk korten tijd (de gegarandeerde capaciteit naderende) verwerkt te worden. Op deze wijze is dus onweerlegbaar het bewijs geleyerd dat het door den aannemer bij de werf Conhad bestelde baggervaartuig volkomen in staat ware geweest den verlangden arbeid te leveren indien de opgaven van het voor de inschrijving verstrekte boringsbericht juist waren geweest, zoowel wat de geaardheid als de diepteligging van het zand betreft. In dit opzicht kan den aannemer geenerlei verwijt treffen. Het spreekt van zelf dat toen eenmaal de onjuistheid van de officieele boormededeeling gebleken was, de aannemer zooals reeds aangestipt werd, mede overwoog of niet het gebruik van een meer gewoon werktuig, als een eenvoudige baggermachine, in deze omstandigheden raadzaam ware. In het algemeen brengen de emmerbaggermolens al het materiaal op dat zich voor den ladder bevindt, onafhankelijk van de fijnheid van het zand of van de aanwezigheid van slib, terwijl zij door den gebruikelijken minderen diepgang bij aanwezigheid van dunnere bovenlagen goed zand, deze gemakkelijker kunnen afnemen; waar tegenover de G.-G. Idenburg zich zelf een geul moet baggeren van circa 6.5 M. diepte om vooruit te komen, maar tegenover de emmerbaggermolens het voordeel heeft dat zij in of nabij de open zee werkzaam kan blijven, waar de andere werktuigen wegens stampen moeten uitvallen. Achteraf beschouwd, nu buiten de schuld van den aannemer het zand niet van samenstelling was zooals hij gegronde reden had te mogen verwachten, was misschien het directe gebruik van een emmerbaggermolen practischer geweest, maar vóór het werk staande was, in zijne positie, de aanschaffing van de G.-G. Idenburg met de speciale inrichtingen en groote capaciteit, tevens dienst doende voor het transport van het zand, zeer zeker verantwoord. Inmiddels werd in verband met de ondervonden teleurstellingen een emmerbaggermolen (met bijbehoorende sleepbooten, enz.) in Holland besteld, de „Madjoe", die echter in de Noordzee door averij beloopen, thans met het oog op den aanstaanden slechten moesson in den Indischen Oceaan niet voor het najaar 1914 te Makasser kan arriveeren en dan een, voor het onderhavige werk wel is waar niet onmiddellijk noodzakelijke, maar toch zeer welkome aanvulling zal vormen van de G.-G. Idenburg, indien de laatste hetzij door breuk van onderdeelen dan wel voor normaal onderhoud stil zal moeten liggen. Volledigheidshalve kan hieraan toegevoegd worden dat de aannemer om het onderhanden zijnde werk zoo krachtig mogelijk te kunnen voltooien, nog dezer dagen een flinke baggermachine uit China gehuurd heeft, welke medio Juli te Makasser kan aankomen en in gebruik worden genomen. De aanschaffing door den aannemer van een zoodanigen baggermolen en de G.-G. Idenburg beide tegelijk vóór de uitvoering der werkzaamheden te Makassar, zoude redelijkerwijze bij den betrekkelijk geringen omvang van het geheele werk niet gevergd kunnen worden. Reeds nu was met de G--G. Idenburg, den zuiger Makassar, de bijbehoorende sleepbooten en werkvaartuigen ongeveer de helft van de aannemingssom in materieel vastgelegd. Eene andere omstandigheid die de uiteengezette kwesties van het niet vinden van goed zand vertroebeld heeft, is aan Uwe Excellentie door den heer Directeur der Burgerlijke Openbare Werken uiteengezet in zijn schrijven van 10 Januari 1914, n°. 560, H. W., en laatstelijk bij zijn brief van 3 April 1914, n°. 6413, H. W.; daar de inhoud van die berichten onjuist is, kan een en ander tot verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding geven. De aangehaalde brief van 10 Januari 1914 komt neer op de vermelding van de zoogenaamde „ontdekking" van den Ingenieur der Burgerlijke Openbare Werken F. C. Nienabeb dat de aannemer op het oogenblik der indiening van zijn claim op 23 Juli 1913 betreffende de schade ondervonden door het niet aanwezig zijn van bruikbaar zand op de noordelijke plaat in het boringstelegram van wijlen den heer Nobel bedoeld, wel degelijk bekend was met de aanwezigheid van goed zand op een plaats meer zuidelijk in den Goamond gelegen, welk zand gevonden was bij boringen verricht door den werkbaas van den aannemer, de Keaay genaamd. De aannemer zou over die laatste boringen opzettelijk gezwegen hebben. Een blik op de kaart (Bijlage II) toont onmiddellijk de situatie van die noordelijke plaat en de situatie van het terrein waarbinnen de boringen de Kraay vallen en dus dat, afgezien van alle andere factoren, die zoogenaamde boringen de Kraaij geheel buiten het gedeelte zandplaat vallen, waarop het boorbericht der aanwijzing betrekking heeft. De aannemer, die zijn verzoek om schadeloosstelling steunde op het ontbreken van het goede bruikbare zand op de noordelijke plaat en daartoe afzonderlijk boringen had doen verrichten, welke later door de Directie werden gecontroleerd en juist bevonden en waarvan de resultaten ook door onze Commissie werden vergeleken, kon in zijn eisch gevoegelijk het boorterrein de Kraaij als in geenerlei opzicht met de door hem bedoelde kwestie verbonden, buiten beschouwing laten. Evenwel, nog een ander punt verdient in dit verband de aandacht. De boringen de Kraay en de resultaten daarvan, waren niet uitsluitend den aannemer bekend doch ook aan de Hoofddirectie van het werk, den Hoofdingenieur der Burgerlijke Openbare Werken H. O J. Strengnaerts, die volledig op de hoogte gehouden werd en wien van alle uitkomsten mededeeling werd gedaan. In de toevallige omstandigheid dat de Ingenieur Nienabeb van een en ander niet op de hoogte was en meende een ontdekking te doen, een uitvoerig schrijven met proces-verbaal richtte tot zijn directen Chef, den Hoofdingenieur Stbengnaebts, met de uitkomsten der boringen de Kraay, aan diens kladzakboek ontleend, ziet onze Commissie een gebrek aan volledige .openhartigheid tegenover dien Chef met als gevolg het verrichten van een overbodigen arbeid die nuttiger aan andere zaken had kunnen' worden gewijd. Dit klemt te meer, waar 'op deze boringen van de Kraay door de Directie controleboringen zijn verricht en waardoor aangetoond werd dat de uitkomsten der boringen door den ingenieur Nienabeb van den werkbaas de Keaay overgenomen, niet alleen minder juist waren, maar bevestigd werden, de gegevens indertijd door den aannemer aan den Hoofdingenieur StRengnaerts verstrekt. Ook dit heeft onze Commissie gedetailleerd nagegaan en onze conclusie luidt dat van achterhouden van uitkomsten van boringen verricht door den werkbaas van den aannemer of van misleiding door den aannemer geen sprake is geweest. In dit opzicht mag niet over het hoofd gezien worden, dat ten tijde de ingenieur Nienabeb de „misleiding" vermoede, het werktuig van- den aannemer lag te baggeren in de geul juist in de richting van die boringen om te trachten het door de Kraay gevonden vrij goede zand te bereiken. Trouwens van aannemers-standpunt bezien, was het voor den heer De Groot van het meeste belang zoo snel mogelijk zand te brengen naar de stortplaatsen voor Makasser om zijn werk te kunnen afmaken. Hij was toch door al dien tegenslag belangrijk ten achter geraakt; had de aannemer direct het goede zand kunnen vinden, dan had hij in Augustus-September 1913 kunnen beginnen met het plaatsen der groote caissons, waarvoor de bouwput ten behoeve van dag- en nachtbedrijf oorspronkelgk was ingericht, hetgeen nu overbodig werd daar met het stellen van de caissons toch niet kon worden begonnen. 6. Gevolgen van het ontbreken van goed zand. Resumeerende was dus het gevolg van het ontbreken op de aangewezen plaat van goed bruikbaar zand, dat door den aannemer schade ondervonden werd: 1°. door de uitgaven voor de proefnemingen om het gewenschte zand te winnen; 2°. door het tijdverlies dat met een en ander geleden werd, waarhij de dagelijksche uitgaven doorgingen, en waardoor de contracten met het aanwezige personeel verliepen en moeite ondervonden werd nieuwe krachten aan te werven: 3°. door de noodzakelijkheid een geul te baggeren om het eindeüjk gevonden zand bij den vischvijver te kunnen bereiken, welke geul voor de oorspronkelijk aangewezen plaat bijna geheel achterwege had kunnen blijven; 4°. door de meer verwijderde en aan weersinvloeden meer blootgestelde ligging van den toegang der nieuwe vindplaats; 5°. door de omstandigheid dat het eindelijk gevonden zand fijner is dan dat der aanwijzing en dus in verband met flauwer beloopen en wegstroomen bij getijde meer hoeveelheden gevorderd worden dan waarop oorspronkelijk gerekend kon worden. De waardeering van deze schadeposten in geldelijke bedragen wordt hieronder nader besproken na de behandeling van den tweeden voornaamsten tegenvaller, welke buiten den schuld van den aannemer staat, zijnde de gebleken onuitvoerbaarheid van de prauwehhaven volgens de in het bestek gegeven omschrijving. 7. Onuitvoerbaarheid van de prauwenhaven. In Februari 1913 was het baggeren van de geul onder de aanstaande kademuren voor de prauwenhaven aan de beurt van uitvoering. De te vormen sleuf zou volgens het bestek moeten reiken tot eene diepte van 22.50 M. onder M. H. P. en was gelegen in de onmiddellijke nabijheid van verschillende bestaande gebouwen, die hetzij als kantoren hetzij als bewaarplaatsen van koopmansgoederen benut werden en uit dien hoofde en met het oog op ligging en stand een belangrijk en kostbaar bezit voor de eigenaren vormden. Op grond van de ervaring vroeger bij de constructie van dën schroefpaalstijger opgedaan, toen met eene ophooging niet verder gaande dan het peil van het achtergelegen terrein, in soortgelijke omstandigheden bezwaren waren ondervonden door het scheuren der huizen, had de aannemer bedenking om tot de uitvoering van het bedoelde baggerwerk over te gaan, en deed daarvan blijken in een schrijven gedateerd 20 Februari 1913. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, wien van dat schrijven was kennis gegeven, seinde 4 Maart 1913 uit Medan dat tegen minder diepe baggering (op 17.25 M. beneden M.H.P.) en tegen het verplaatsen der kleine kademuren over eenigen afstand naar voren, zijnerzijds, behoudens verrekening van meer en minder werk, geen tegenkanting bestond. Dit antwoord gaf aanleiding tot een geheele omwerking van het prauwenhavenplan, waarbij de oude oeverlijn onaangetast bleef en de kade voor zeeschepen met 230 M. werd verlengd. Achter die kade' werd een emplacement ontworpen van circa 60 M. breedte en tusschen dit handelsterrein en den ouden oever werd het bassin der prauwenhaven gedacht zij het dan ook met de eenigszins beperkte afmetingen van 280 M. lengte en 75 M. breedte. Mede werden door deze ligging de prauwen in de toekomst meer beschut tegen directen golfslag. Van dit project is Uwe Excellentie uitvoerig mededeeling gedaan in het schrijven van den Heer Directeur der Burgerlijke Openbare Werken d.d. 24 September 1913 N°. 16406 H. W. Met den aannemer werd overeenstemming verkregen omtrent de geldelijke gevolgen van deze wijziging in het oorspronkelijk bestek en verklaarde de heer De Groot zich bereid om voor een extra bedrag van f719000 de omgewerkte prauwenhaven uit te voeren. Aangezien deze prijs ook den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken rationeel voorkwam werd 5 Juli 1913 den aannemer door genoemden Departementschef, behoudens goedkeuring der Regeering, spoedshalve telegrafisch het gewijzigde werk opgedragen. Het heeft onze Commissie m getroffen, dat aleer deze decisie tot stand kwam een tijd van ongeveer vijf en een halve maand moest verloopen, maar de verwondering over deze traagheid wordt naar deü achtergrond gedrongen door den verderen gang der gebeurtenissen. Op 28 Juli 1913 had de aannemer in verband met den tegenspoed ondervonden bij het zoeken naar bruikbaar zand een eisch van schadevergoeding ingediend, en achtte de Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, hangende de beslissing omtrent dat verzoek het niet wenschelijk den aannemer met eenig meerder werk te belasten, zoodat deze 8 Augustus 1913 bericht kreeg dat het hem reeds toegezegde werk zonder meer teruggenomen werd; terwijl bovendien in November 1918 de Directeur voornoemd den aannemer nader informeerde dat ook de prauwenhaven volgens de omschrijving van het bestek, niet meer tot uitvoering zou komen, zoodat de ten deele gereedgekomen kleine caissons voorloopig naar een tijdelijke bergplaats moesten worden gedreven. Onze Commissie mag niet verhelen dat zoodanige behandeling van zaken haar zeer bevreemdt en naar hare meening als geheel willekeurig moet worden beschouwd. Den aannemer immers werd, volgens een bestek, dat is een contract dat beide partijen op gelijken voet bindt, het Gouvernement te eener zijde en den aannemer daartegenover, de uitvoering van een werk opgedragen. In welke omstandigheden zoodanige overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan vervallen of verbroken worden is in de Algemeene Voorwaarden § 2 art. 13 omschreven, maar geen dier omstandigheden is ih dit geval van toepassing. De Directeur der Burgelijke Openbare Werken heeft onze Commissie mondeling als zijne uitdrukkelijke meening te kennen gegeven, dat hem z. i. steeds het recht toekwam om een aannemer na de aanbesteding om welke reden ook, hetzij een deel, hetzij het geheele werk te ontnemen, behoudens de verrekening van meer en minder werk en uitkeering van 10 % voor gederfde winst. Deze stelling, als men haar zoo betitelen mag, komt onze Commissie onhoudbaar voor en vindt volgens hare meening nergens steun in de Algemeene Voorwaarden, noch in de bepalingen omtrent meer en minder werk, § 8 artikel 31 en 32, noch in § 9 artikel 38. Bovendien mag men hier niet vergeten dat de onuitvoerbaarheid van het werk niet een gevolg was van onkunde, onwil of welk gebrek ook van aannemerszijde, maar veroorzaakt werd door de fouten van het project door den dienst der Burgerlijke Openbare Werken zelve opgesteld. Een beroep van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, zooals in het schrijven aan Uwe Excellentie van 24 September 1913 .n°. 16406 H. W. op artikel 16 alinea 8 in het bestek gaat evenmin op. De bedoelde clausule luidt: „Alle schade aan eigendommen van het Gouvernement of van particulieren door de uitvoering van het werk toegebracht, komt geheel voor zijne (des aannemers) rekening." .De Directeur voornoemd verklaart dat deze bepaling uitdrukkelijk was ingelascht door de oorspronkelijke ontwerpers van het havenplan te Makasser, de heeren Prof. Dr. Kbaus en G. J. de Jongh, omdat zij het gevaar, verbonden aan de uitvoering van de prauwenkade voorzagen en het daaruit voortvloeiende risico voor rekening van den aannemer wenschten te doen komen. Deze .argumentatie was onze Commissie uit de in Holland te onzer beschikking gestelde bescheiden reeds zoodanig opgevallen, dat zij aan den heer G. J. de Jongh het verzoek richtte (Prof. Dr. .T. Kraus vertoefde toen in Zuid-Amerika) haar wel te willen mededeelen, welke gedachtengang had voorgezeten bij het stellen van de aangehaalde risico-zinsnede. Het gevraagde antwoord dd. 3 Maart 1914 luidde: , „In zake de Oostersche kwestie moet ik beginnen met een einde te maken aan de legende, die in Indië schijnt te bestaan, dat de bestekken en uitgewerkte plannen van de havenwerken van Kraus en mij afkomstig zijn. Wij zijn niet verder aansprakelijk dan onze bekende rapporten, die in de blauwe boekjes zijn opgenomen. „De clausule waarover gij mij schrijft komt veel in Rotterdamsche bestekken voor maar wordt alleen bedoeld om schade aan derden door het werk veroorzaakt op den aannemer te verhalen, wanneer deze niet de noodige voorzorgen mocht hebben genomen om schade te voorkomen, onvoldoende hulpmiddelen, onvoorzichtigheid enz. in een woord wanneer de schade aan de wü'ze van uitvoering van den aannemer is te wijten, wanneer hij nalatig is geweest. Nooit wanneer de schade een gevolg is van het project of van de voorgeschreven wijze van uitvoering. Ik herinner mij nog dat bij het maken van de fundeering van het stoomgemaal te Charlois, de slappe ondergrond bij de ontgraving naar boven kwam en op dertig meter afstand van de fundeeringsput acht huizen scheurden en ineenstortten. Niettegenstaande er dezelfde clausule in het bestek stond, heeft niemand er een oogenblik aan gedacht de schade op den aannemer te willen verhalen. De Gemeente kocht die huizen met den grond er bij. Anders te handelen zou ieder in Rotterdam immoreel gevonden hebben. De aannemer had het werk volgens het bestek gemaakt en de schade was onafhankelijk van zijn wil. Het lag nooit in de bedoeling onvoorziene risico's op de schouders van een aannemer af te wentelen, die nog minder op de hoogte is van locale toestanden dan de Directie " Met deze aanhaling van het duidelijke en zakelijke antwoord van een der betrokken en hoogststaande Nederlandsche Ingenieurs, aan wie door den Directeur der B. O. W. de bedoeling werd toegedacht opzettelijk het risico verbonden aan het totstandkomen der prauwenhaven op de schouders van den aannemer gelegd te hebben, meent onze Commissie te kunnen volstaan als motiveering van hare uitspraak dat de aannemer in geenen deele verantwoordelijk zou wezen voor de ongevallen welke het diepe baggeren van de prauwenhavengeul zou hebben kunnen veroorzaken. Evenmin mocht den aannemer zonder meer de uitvoering van de prauwenhaven worden ontnomen. Het is dus het oordeel van de Commissie, waarop hieronder teruggekomen zal worden, dat men had moeten trachten met den aannemer, de heer de Groot, in deze zaak tot overeenstemming te geraken opdat die aannemer tegen een behoorlijke som de gewijzigde prauwenhaven zou hebben kunnen uitvoeren. 8. Andere oorzaken van vertraging of redenen voor schadeloosstelling. Zijn de beschreven moeilijkheden met de zandwinning en de verandering van het prauwenhavenplan de voornaamste redenen van vertraging in de oplevering van het bestekswerk, zoo zijn er nog enkele andere posten die den aannemer niet alle, recht op reclame geven maar uit een standpunt van billijkheid in het oog moeten worden gehouden. Zoo opende art. 16, alinea 1, van het bestek, luidend: „De aannemer moet volgens aanwijzing en naar goedkeuring der Directie de benoodigde loodsen, keten, enz. plaatsen voor berging van eigen materialen benevens een schaftlokaal ten behoeve der werklieden. Het opslaan van deze gebouwtjes alsmede het maken van hulpwerken, mag op Gouvernementsgrond geschieden", het uitzicht dat inderdaad voor het werkterrein vrijelijk over Gouvernementsgrond onmiddellijk zou kunnen worden beschikt. In werkelijkheid echter heeft de aannemer kamponggronden moeten opkoopen en regelingen moeten treffen, waarmede niet alleen geld, maar ook vooral tijd was gemoeid, zoodat na zijn aankomst te Makasser in 1912 eenige maanden verliepen, alvorens men met de hulp- en werkterreinen gereed was. Voorte zijn bij den caissonbouw voorwaarden gesteld wat den duur der bekisting betreft die met het bestek in de hand geëischt konden worden, maar overdreven en onnoodig bezwarend waren, en welke den aannemer ten opzichte van kosten en tijdsduur zonder noodzaak belastten. Deze factoren blijven echter belangrijk achter bij de gevolgen van het uitdrukkelijk voorschrift van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken dat de vulbeton voor de caissons niet in den natte zou mogen worden gestort. De aannemer heeft zich aanvankelijk bij dien eisch, nadat herhaaldelijk zijne ontwerpteekeningen waren afgekeurd, neergelegd, doch door de bekende arbitrale uitspraak dd. 14 Juni 1913 voor den caissonbouw te Soerabaja, is officieel uitgemaakt, dat de Directeur der Burgerlijke Openbare Werken niet het recht had zonder bijbetaling storting in den droge te gelasten, en dat voldoening aan dien eisch extra kosten mede brengt, welke te Soerabaja op f310 — per strekkenden meter worden geschat. De billijkheid brengt dus mede ook voor de werken te Makasser met die uitspraak rekening te houden. 9. Berekening der schadeloosstelling. Zooals Uwe Excellentie reeds door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken bericht is, heeft de aannemer de Groot voor de eerste maal op 23 Juli 1913 en daarna op 10 October 1913 eene schaderekening ingediend. Blijkens de, bij het laatste schrijven gevoegde, begrooting schatte de heer de Groot de schade, voor zoover hij die op dat oogenblik kon nagaan op rond f 2 200 000. In dienzelfden brief verklaarde de heer de Groot zich echter bereid tot een minnelijke schikking, op voorwaarden waarmede tevens bedragen van millioenen guldens gemoeid waren.. Onze Commissie kan niet nalaten een woord van ernstige afkeuring uit te spreken over de wijze, waarop die schaderekening werd samengesteld en over de voorwaarden waarop de aannemer zich bereid verklaarde de nieuwe overeenkomst te willen sluiten. Uit dien hoofde zal onze Commissie niet nader ingaan op de door den aannemer genoemde bedragen, maar schenkt zij er de voorkeur aan zelfstandig de cijfers op te maken waarop de aannemer naar hare meening, volgens de beginselen van billijkheid, recht heeft. Onze Commissie stelt mede met het oog op de bij het baggeren gebleken geringe homogeniteit van het zand der Goamonden, den prijs van het zand gebracht van den Zuidelijken mond der Goarivier in de omgeving van den vischvijver in het werk op f 0.60 per M8. Voor de werken volgens het bestek werden indertijd noodig geraamd 1.940.000 M3., waaronder 220.000 Ms. zand voor de prauwenhaven. Wordt deze laatste niet of gewijzigd uitgevoerd, dan blijven 1.720.000 M8. zand over voor de aanlegplaats der zeeschepen. Volgens de, door den dienst der Burgerlijke Openbare Werken na de aanbesteding becijferde begrooting, werd het zand gesteld op f 0.38 per M3. en zou dus een bijbetaling van f 0.22 per M3. moeten volgen. Behalve met deze cijfers moet rekening gehouden worden met de grootere fijnheid van het zand, waarvan het gevolg is dat de taluds waaronder het zand bij storting valt flauwer worden en ook meer zand door den stroom wordt medegevoerd. Door deze omstandigheid wordt volgens den aannemer en door onze Commissie overgenomen 320.000 M3. meerder zand benoodigd, hetwelk tegen f 0.60 per M8. vergoed moet worden. De schadeloosstelling uitsluitend voor het zand wordt dus (alles ongerekend de prauwenhaven) 1.720.000 X f 0.22 = rond f 378.000 320.000 X f 0.60 - f 192.000 Te zamen . . . f 570.000 Feitelijk zou nog meer vergoed moeten worden daar door de grootere zandmassa's ook meerdere hoeveelheden zand voor den tweeden keer verwerkt moeten worden, doch onze Commissie wenscht dit buiten beschouwing te laten evenals de kwestie van het gebruik maken van den Gouvernementsgrond, enz. omdat daar tegenover de aannemer ook meer voordeelige posten kan boeken dan waarop aanvankelijk gerekend was; o. a. werd hem vergund circa 230.000 M3. grond uit de baggergeul in het werk te storten. Wat het tijdverlies betreft heeft de aannemer van einde Februari 1913 tot medio Januari 1914 naar zand moeten zoeken, en in dien tijd successievelijk slechts 565.000 M8. zand in het werk kunnen brengen, dit is y4 van het benoodigde. Ook al wordt in aanmerking genomen, dat onder normale omstandigheden steeds onwerkbare dagen voorkomen, zoo is toch duidelijk dat het tijdverlies, dientengevolge de schade, zeer groot is. Gelet op het weinige dat ook sedert Januari van dit jaar tot op heden door de veel besproken moeilijkheden bij de zandhaling is kunnen verricht worden, heeft onze Commissie in overleg met den aannemer ten slotte de schade door tijdverlies geleden geraamd op f 388.000. 10. Begrooting der gewijzigde prauwenhaven. De financieele gevolgen der verandering in de prauwenhaven eischen nu de aandacht. De voor die haven bestemde kleine caissonblokken en overgangsstukken zijn in eersten opbouw gereed en bijna alle gebracht op een tijdelijke bergplaats, vanwaar zij' bij de uitvoering van.het gewijzigde prauwenbavenplan gedreven kunnen worden naar de definitieve plaats. Niet alleen dat hierdoor meerdere kosten gevoegd zullen moeten worden bij de oorspronkelijk overeengekomen f 719 000 ook om andere redenen zal dat bedrag verhooging behoeven, nu de meerdere caissons niet meer gelijktijdig met de overige thans reeds voltooide kunnen aangemaakt worden, en de tijdsduur van het werk belangrijk wordt verlengd door de latere opdracht. De gewijzigde prauwenhaven komt thans naar raming onzer Commissie te staan op eene verhooging van f 1 000 000 der oorspronkelijke aannemingssom, waarbij echter de verbeterde meer beschutte prauwenhaven en 230 M1. meerdere lengte van kademuur voor zeeschepen verkregen wordt. Behalve verandering in geldelijken zin, zal het ontwerp-bestek voor de wijziging van de prauwenhaven zelf ook aan eene grondige omwerking moeten worden onderworpen, zoowel in groepeering als in redactioneelen zin. Op het bureau Havenwerken Makasser, kon eigenaardig genoeg, onze Commissie geen exemplaar van dat bestek ter inzage worden verstrekt, slechts door de hulp van den aannemer in te roepen, mocht dit gelukken. Onze Commissie beveelt o. a. aan in de beton voor de caissons het gebruik van tras voor te schrijven, wat de bestendigheid in zeewater belangrijk verhoogt. Ook zou kunnen worden toegestaan de bekistingen spoediger te lossen dan tot heden het geval was, een en ander te regelen onder het werk door de Directie na voorafgaande proeven omtrent de verharding van de trasbeton. Van stampen der beton voor caissonbouw, zooals in het ontwerp-bestek, kan uiteraard redelijkerwijze geen sprake wezen; eveneens moet overwogen worden of steenen voor de bestorting voorgeschreven van 1—3 pieol zwaarte in voldoende hoeveelheid tegen redelijke prijzen aan te koopen zullen zijn. 11. Totaal met den aannemer overeen te komen bedragen. Uit het voorgaande volgt dat de oorspronkelijke aannemingssom van f 2 457 000 behoort verhoogd te worden: voor zand met f 570 000 voor caissonbouw met 241800 of te zamen f 811800 Voorts behoort ter vergoeding van schade op eenmaal te worden uitgekeerd f 388 000; terwijl ten slotte aan den aannemer onmiddellijk de bindende opdracht moet gegeven worden het gewijzigd ontwerp prauwenhaven uit te voeren voor een bedrag van f 1 000 000. In Bijlage IV „Financieele Toeüchting" heeft onze Commissie de genoemde cijfers nader toegelicht en ook de gevolgen dier uitbetalingen op de reeds gedane betalingen uitgerekend. Zij neemt de vrijheid kortheidshalve naar deze bijlage IV en de daarbij behoorende Staten A en B te verwijzen. In het geheel wordt dus meer gevorderd, doch ook meer werk geleverd, een bedrag van f 2 199 800. Tevens zij gezegd dat naar het oordeel onzer Commissie bij eene regeling als bovenbedoeld van eene verplichting tot overneming van het werktuig G. G. Idenburg niet langer sprake kan zijn. De keuze van dit baggerwerktuig blijft voor verantwoording van den aannemer en dit punt kan verder buiten beschouwing gelaten worden. Ons is gebleken dat de aanneiher met eene regeling ter verhooging aannemingssom en schadevergoeding als bovenbedoeld en met gunning der prauwenhaven, genoegen neemt en in dat geval zijn claim geregeld wil achten. 12. Rentabiliteit der werken. In het bekende verslag over de verbetering van de haventoestanden van Makasser door de heeren Prof. Dr. J. Kraus en G. J. de Jongh aan Uwe Excellentie in 1910 uitgebracht, becijferen deze deskundigen dat de oude en nieuwe havenwerken te zamen f 1 600 000 -f f 2 400 000 = f 4 000 000 zullen kosten en voor onderhoud en rente een bedrag van f 305 000 zal moeten worden opgebracht hetwelk weer te splitsen valt in f 152 000 als bate van de verhuring der terreinen en f 153 000 als revenuen van het havengeld. Waar de werken door den geschetsten samenloop der omstandigheden nu belangrijk duurder worden en de verhuring der haventerreinen waarschijnlijk niet veel verhooging zal kunnen ondergaan, zouden de havengelden opgedreven moeten worden om tot dekking van rente en aflossing der uitgegeven gelden en onderhoud der uitgevoerde werken te geraken. Onze Commissie raadt een uitweg in deze richting af en is van meening dat het niet aangaat die meerdere kosten geheel op de haven van Makasser te doen drukken, waar die haven toch niet van uitsluitend plaatselijk belang kan worden beschouwd en een deel van die verhooging in kosten vermeden had kunnen worden, indien door den dienst der Burgerlijke Openbare "Werken te Batavia de voorgekomen bezwaren bij de uitvoering der havenwerken te Makasser met meer beleid waren behandeld geworden. 13. Uitbreiding der havenwerken. Is hiermede de beschouwing over het bij Gouvernementsbesluit van 1 Juli 1911 n°. 5 goedgekeurde werk besloten, zoo is het volgende onderwerp dat behandeling vraagt, de uitbreiding welke aan de in uitvoering zijnde havenwerken moet worden gegeven en waarover reeds meerdere malen aan Uwe Excellentie is gerapporteerd door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. Te zelf der tijd werden door dien dienst uitbreidingsplannen ontworpen en berekend welke behalve de 230 M. meerdere zee-kadenmuurlengte door de gewijzigde prauwenhaven aan de zuidzijde verkregen, ook omvatten 320 M. verlenging van den zeekadenmuur naai het noorden. Dit laatste werk werd indertijd (Juni 1913) volgens met den heer de Groot voor de prauwenhaven overeengekomen eenheidscijfers door den Directeur .der B. O. W. begroot op f 1 336 750,—. Behalve het meerdere bedrag dat thans voor uitvoering op grond van de te Makassar opgedane ervaring benoodigd zal wezen, zouden de kosten nog verder stijgen, indien men een deel van den nieuwen kadenmuur op eene diepte van 17,20 M. onder M. H. P. zoude aanleggen, zooals reeds overwogen werd. Onze Commissie acht deze diepte op de bedoelde plaats niet noodig en ongewenscht, waarop hieronder nog wordt teruggekomen en raamt bij uitschakeling van dit vraagpunt der grootere diepte de kosten van de 320 M. noordelijke uitbreiding op de gewone wijze doorgetrokken op rond f 2 000 000,—. Bij de raming van deze uitbreiding is rekening gehouden met de moeilijkheid der zandwinning aan de Goamonden. De beschikbare hoeveelheid bruikbaar zand in den vischvijver zal dooi de reeds genoemde werken geheel zijn uitgeput en zal men dus voor deze uitbreiding andere plaatsen bij dezen mond of wel elders moeten opsporen. De zeer ongelijkmatige samenstelling van de zandplaten aan de Goamonden blijft groote risico's medebrengen, die in onze berekening ten laste van den aannemer blijft als zijnde thans de aannemer met deze risico voldoende bekend. Wij achten het, zoowel in het belang van den aannemer als in het voordeel van het Gouvernement als met den te Makasser werkenden aannemer de Groot tot overeenstemming voor de uitvoering wordt verkregen. In dien gedachtengang heeft onze Commissie met den aannemer overleg gepleegd en hem bereid bevonden de bedoelde noordelijke uitbreiding voor f 2 000 000 — uit te voeren. 14. Verdere uitbreiding der havenwerken. Zoodra de noordelijke verlenging ad 320 M. van den zeekadenmuur gereed gekomen is, hetgeen met krachtig doorwerken einde 1916 het geval kan wezen staan behalve de schroefpaalsteiger ter beschikking van de zeescheepvaart 230 -f- 550 -|- 320 = 1100 M. kadenmuur. In hoeverre deze lengte voldoende zal zijn, heeft een onderwerp van beschouwing uitgemaakt in het schrijven van 26 April 1913 n°. 7002 H. W. van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken aan Uwe Excellentie. In dat schrijven is becijferd dat in 1916 aan kadenmuur 1200 M. beschikbaar moest wezen. Onze Commissie heeft getracht ook harerzijds tot eene berekening te komen en in de eerste plaats opgave verzocht van de kadenmuurlengte waarop door belanghebbenden werd gereflecteerd en bleek daarop dat reeds nu in totaal ongeveer 1800 M. kadelengte zijn aangevraagd en bovendien 300 M. in optie. Oogenschijnlijk zou dus eene uitbreiding tot 1100 M. op het oogenblik reeds veel te weinig zijn, maar verschillende gegadigden dienden hun verzoek in voor eenzelfde plaats, zij het dan in meerdere of mindere lengte, zoodat uit de aanvrage allerminst voortvloeit dat werkelijk totaal 1800 M. zullen worden verhuurd. Tevens is onze Commissie gebleken dat de wijze waarop de aanvragen behandeld worden, voor groote verbetering vatbaar is. Bij den tegenwoordigen toestand worden de requesten gedeponeerd, vernemen de belanghebbenden voorloopig niet wat met hunne verzoeken (waaronder er dateeren van 1912) gebeurt, en betracht men verder de grootste omzichtigheid. De Commissie beveelt in deze aan den weg te volgen zooals die bij uitgifte van haventerreinen te Rotterdam, Amsterdam en elders geschiedt, waarbij openbaarheid niet wordt geschuwd en hij die het eerst tot denitief afsluiten van een contract komt, voorgaat. Deze methode is zeer zeker ook wel aan den Adviseur voor het Havenbeheer te Batavia bekend. Indien deze handelswijze gevolgd wordt, zal op meer redelijken grondslag nagegaan kunnen worden het aantal meters kademuur, dat in de directe behoeften moet voorzien en voor. de naaste toekomst noodig zal wezen. Tevens moeten voor oogen gehouden worden de eischen van een rationeel havenbeheer, waarbij ook ruimte wordt gereserveerd voor de schepen van den eigen dienst, der hiet-vaste lijnen, voor industrieele doeleinden, voor kolenopslagplaatsen enz. In deze materie bestaat mede urgentie, want de cijfers der scheepvaartbeweging hieronder in een tabel vereenigd, toonen overtuigend de zeer sterke stijging van deze tonneninhoud der Makasser aandoende stoomschepen gedurende de laatste jaren. , , Netto Inhoud Toename in % Jaartal. Stoomschepen in M3. (afgerond). 1900 728 000 1901 805 000 10 1902 945 000 17 1903 1 175 000 24 1904 1 256 000 7 1905 1 460 000 16 1906 1555 000 6 1907 1485 000 ± 4 1908 1960 000 32 1909 2145 000 9 1910 2 270 000 6 1911 2 230 000 +2 1912 2 525 000 13 1913 2 742 000 8 terwijl de eerste 4 maanden van het jaar 1914 vergeleken met denzelfden tijdsduur van het jaar 1913 opleverden respectievelijk 1 004 000 M3. tegenover 853 000 M3. of rond 17 % vermeerdering. Bovendien is het van overwegend belang dat behalve de gelegenheid tot het ontvangen der schepen en behandelen der goederen ook ter zake deskundigen en bekwame personen het havenbedrijf leiden en besturen. In dezen gedachtengang verwacht onze Commissie dat, als men den tijdsduur rekent noodig voor den aanleg van dezen zeekademuur, ook zeer spoedig zal moeten worden besloten tot nog meerdere verlenging over 240 M. in noordelijke richting zooals in de schets, bijlage VI, volgens het gronddenkbeeld van de heeren Prof. Dr. J. Kbaus en C J. de Jongh. is geteekend, behoudens' een enkele wijziging betreffende de breedte van het toekomstige havenbassin nabij den geprojecteerden verbindingsdam. Naar onze meening is het raadzaam en het meest voordeelig om deze laatste verlenging indien het mogelijk is, te doen wezen een voortzetting van de genoemde uitbreiding met 320 M., als het ware er één werk van te maken en met den aannemer van die 320 M., eventueel den heer L. de Groot, dus te contracteeren. Het baggeren van de geul over de geheele lengte onder den toekomstigen kademuur en de zandaanplemping met overhoogte over die lengte kan dan regelmatig tot stand worden gebracht en zal geregeld kunnen worden voortgearbeid aan het meest tijdroovende gedeelte, het zandwinnen. Achtereenvolgens kan dan hand in hand met de behoeften de caissonkaaimuurbouw volgen, en het achtergelegen terrein op de hoogte worden gebracht, geëgaliseerd, enz. Bovendien kan dan op het meest noordelijk einde een terrein voor kolenopslag worden aangeplempt ten behoeve der Marine en van particulieren, c. q. met de meest moderne losmiddelen voorzien. Zooals reeds met een enkel woord gezegd werd, adviseerd onze Commissie niet aan deze zijde van den kademuur tot de groote diepte van 13 M. te gaan; in de toekomst is daarvoor den tegenoverliggenden oever te bestemmen. Mochten voor den aanleg van dien oever schepen met grooteren diepgang dan 9.— M. te Makasser komen, om bijv. steenkolen in te nemen, dan laten afgezien van de drijvende werktuigen, de moderne installaties zonder eenig bezwaar toe dat op een afstand van 40 a 50 M. buiten de voorlijn van den muur, waar men dus de grootere diepte van 13 M. kan onderhouden, zonder schade voor den minder diepe kademuur, steenkolen of andere goederen geladen en gelost worden. 15. Conclusie. Resumeerende komt onze Commissie derhalve tot de volgende conclusies: 1°. Aan den aannemer L. de Groot Azn. moet als schadeloosstelling voor de bij de uitvoering van het bestek, goedgekeurd bij art. 2 van het G. B., dd. 1 Juli 1911, n°. 5, ondervonden moeilijkheden een bedrag van f 388 000,— in eens uitbetaald worden; 2°. De aannemingssom van f 2 457 000,— voor het onderhanden werk moet verhoogd worden met f 570 000— voor de zandaanplemping en met f 241 800,— voor den caissonbouw of te zamen,f 811 800— en moet alzoo gesteld worden op f 3 268 800 —; 3°. Aan den aannemer L. de Groot moet worden opgedragen de uitvoering van de gewijzigde prauwenhaven voor het bedrag van f 1000 000,— ; 4°. Met spoed worde besloten tot verdere uitbreiding van de havenwerken in noordoostelijke richting volgens het door onze Commissie boven geschetste denkbeeld, ter lengte van 320 M. en 240 M. of totaal 560 M. lengte, waarvan de aannemer L. de Groot de eerst genoemde lengte van 320 M. bereid is uit te voeren voor f 2 000 000— mits in samenhang met het onderhanden zijnde werk. Be Commissie voornoemd, (w.g.) C. L. M. LAMBRECHTSEN. „ VAN ELZELINGEN. „ WOUTER COOL. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. Batavia, den 12den Juni 1914. Op 9 Juni 1914 mocht ondergeteekende Commissie bij schrijven van den Gouvernements-Secretaris N°. 1446 d.d. 8 Juni 1914 namens Uwe Excellentie ontvangen eene missive van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken gedateerd 3 Juni 1914 N°. 10758/HW. handelende over het door onze Commissie uitgebracht advies van 7 Mei j.1. nopens de Havenwerken te Makasser; met het verzoek zoo spoedig mogelijk ons gevoelen te doen blijken omtrent de door den Heer Homan van der Heide daarbij geleverde beschouwingen. Ter voldoening aan die opdracht hebben wij de eer Uwe Excellentie, onder toezending der bovengenoemde in handen gestelde bescheiden, het volgende te berichten. In de aangehaalde missive verwijst de Directeur der Burgerlijke Openbare Werken voor zijne beschouwingen in hoofdzaak naar een toegevoegde nota met verschillende' bijlagen (gedateerd 30 Mei j.1.) terwijl in den begeleidenden brief de tegenover den aannemer de Groot te volgen gedragslijn in een zestal punten wordt omschreven. Bovendien wordt er een tweede behandeling voor dien aannemer bij wijze van uitzonderingsmaatregel voorgesteld als Uwe Excellentie in het bijzonder wenscht rekening te houden met „de belangen van den aannemer en van diens geldschieters en leveranciers". Het is onze Commissie niet mogen gelukken in de meer dan honderd bladzijden tellende uitvoerige nota c. a. van den genoemden Departementschef, noch in diens begeleidende missive, nieuwe zakelijke uiteenzettingen of argumenten te ontdekken, die ons aanleiding zouden kunnen geven ons oordeel te herzien of tot andere denkbeelden te geraken. Onze Commissie behoeft naar hare meening niet in te gaan op de herhaling van redeneeringen, of voorstellingen, welke ons reeds bekend waren uit de vroeger door ons ontvangen bescheiden of welke wij vernamen bij ons onderzoek ter plaatse. Evenmin kunnen wij verdere aandacht schenken aan uitdrukkingen als hierboven (tusschen aanhalingsteekens) uit de missive ontleend of aan soortgelijke zinswendingen, die slechts beteekenis hebben als bewijs van de afwezigheid eener werkelijke objectiviteit bij de behandeling van het vraagstuk. Wij achten het echter raadzaam, om waar in de nota sommige punten als nieuwe zaken sterk naar den voorgrond worden gedrongen door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken deze met enkele woorden in het juiste licht te plaatsen; zoodoende aan te toonen dat daaraan geen' waarde mag worden toegekend. Uwe Excellentie gelieve deze uiteenzetting in bijgaande nota aan te treffen. De door onze Commissie overgelegde verklaring van den aannemer d.d. 6 Mei j.1. waarin de bedragen en voorwaarden worden genoemd waaronder die aannemer behoudens de reeds gecontracteerde bedragen afstand doet van alle verdere aanspraken en de risico's op zich neemt binnen de grenzen van het bestek, is zooals de slotzin dier verklaring luidt door den Heer de Groot in goede trouw onderteekend. Voor den Directeur der B. O. W. hebben deze woorden blijkbaar een geheel andere beteekenis, dan die door ons daaraan gehecht wordt. Genoemde functionaris leest er uit dat niets Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. den aannemer belet zoo spoedig mogelijk weer een nieuwe claim in te dienen, dat een verklaring als de onderwerpelijke in dit opzicht niets baat, en dat ook het advies van den Directeur van Justitie daaromtrent moet worden ingewonnen. Onze Commissie zij in dit verband als beantwoording der gedane opmerking de vraag veroorloofd, welké waarde een aannemer moet of kan hechten aan eene verklaring hem mondeling of schriftelijk door den Directeur der B. O. W. gegeven, als deze zich plaatst op een standpunt als in de missive ten opzichte der besproken verklaring omschreven. Hoogst ernstig, acht onze Commissie de verklaring van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken uit zijn missive dat in geen geval aan den aannemer de Groot verder eenig nieuw werk mag worden opgedragen. Mocht toch Uwe Excellentie besluiten gevolg te geven aan het advies, door ons neergelegd in ons rapport van -7 Mei 1914 en dus de aannemer de Groot worden belast met de uitvoering van de gewijzigde prauwenhaven enz. dan is na bovenstaande uitspraak succes der werken uitgesloten. Zoolang toch de Hoofddirectie der havenwerken zetelt bij den tegenwoordigen Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, die evenals tot nu geschied is zoowel te Makasser als te Soerabaja, Semarang en Tandjong-Priok aan zich zelve gehouden heeft de beslissingen voor alle kwesties, zelfs details, die zich bij de uitvoering dier havenwerken voordoen, zoolang kan van' een behoorlijke samenwerking tusschen directie van het werk en aannemer geen sprake wezen en zeer zeker niet voor de havenwerken van Makasser waar de tegenwoordige Departementschef der B. O. W. zich zoo geprononceerd uitdrukt tegen den aannemer de Groot. Onze Commissie acht zich genoopt Uwe Excellentie hierop te wijzen, en te verklaren dat handhaving van dien toestand haar uitermate bedenkelijk voorkomt, in het belang van alle havenwerken in Nederlandsch-Indië. Met deze opmerkingen meent onze Commissie voorhands te kunnen volstaan. Resumeerend heeft dus de studie der bescheiden ons toegezonden bij, het in het hoofd van dezen brief aangehaald schrijven, geene wijziging gebracht in ons advies betreffende de in uitvoering zijnde Havenwerken van Makasser gedateerd 7 Mei 1914 en Uwe Excellentie aangeboden bij ons schrijven van denzelfden datum. De Commissie benoemd bij beschikking van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën d.d. 3 Februari 1914. (w. g.) LAMBRECHTSEN. (w. g.) ELZELINGEN. (w. g.) WOUTER COOL. Voor eensluidend afschrift; De Gouvernements-Secretaris, G. R. ERDBRINK. BIJLAGE tot den brief aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië dd. 12 Juni 1914. NOTA van de Commissie benoemd bij beschikking van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën dd. 3 Februari 1914 behoorende bij het schrijven van 12 Juni-1914 aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. In de nota gevoegd bij het advies van den Directeur der Burgerlijke Openbare "Werken van 3 Juni j.1. n°. 10758/H. "W. handelende over het advies door onze Commissie onder datum van 7 Mei j.1. uitgebracht betreffende de Havenwerken te Makasser, worden op zeer uitvoerige wijze herhaald de ons reeds bekende beschouwingen over het waardelooze der aanspraken van den aannemer de Groot, diens ongeschiktheid voor het werk en de oorzaken, welke naar het gevoelen van den Directeur der B. O. "W. hebben geleid tot de bekende teleurstelhngen. Onze Commissie meent zich uitsluitend te kunnen bepalen tot die punten in de nota van den Directeur der Burgerlijke Openbare "Werken welke betrekking hebben op cijfers of gegevens voorkomende in ons advies van 7 Mei 1914 en voor zooverreeen en ander op zakelijke wijze is bestreden geworden. Hoewel niet behandeld in de nota van den Directeur der Burgerlijke Openbare "Werken doch in diens begeleidend schrijven, meenen wij eenvoudigheidshalve hetgeen wordt opgemerkt omtrent de onjuistheid onzer termijnberekening omtrent het den aannemer op 14 Januari j.1. verschuldigde, mede in deze nota te kunnen behandelen. 1. Termijnberekening 14 Januari 1914, van het den aannemer voor geleverd werk op dien datum verschuldigde. Door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken wordt thans in eene bijlage eene nieuwe termijnberekening overgelegd, welke blijkt f 37872,— hooger te zijn dan de ons indertijd te Makasser voor dien termijn ter inzage gegeven becijfering. De door ons opgestelde globale berekening is vervat in bijlage IV, staat A, van ons advies dd. 7 Méi 1914. De beide staten naast elkander plaatsende, komt men tot de volgende optelling, het verschil duidelijk aangevende. Berekening Dir. B. O. W. Berekening der Commissie. 1. Baggerwerk . . . f 55 080,— f 54 000,— 2. Zandaanplemping . „ 169500— „ 141250,— 3. Materialen. . . . „ 264 680,— „ 233 239,— 4. Caissons . . . . „ 591226— „ 775 400,— Totaal . . . f 1 080 486,— f 1 203 889,— L'it deze optelling blijkt, dat onze Commissie voor de posten 1, 2 en 3 lager raamde dan de Directeur der Burgerlijke Openbare Werken; post 3 nam onze Commissie over uit eene opgave der Directie, sedert echter blijkbaar door deze verhoogd. Het verschil schuilt in post 4, caissons welke onze Commissie f 184174,— hooger raamde. Dit verschil is aldus te verklaren; B. O. W. neemt ter berekening van de waarde der caissons den ongemotiveerden prijs per kub. meter van f 58,77, welke noch in het bestek, noch in de begrooting door de Directie voor de raming van het werk opgemaakt voorkomt. Onze Commissie, nam daarentegen aan de bedragen, zooals deze in de Directiebegrooting voorkwamen, gelijk blijkt uit de copie dier begrooting bijlage IV en uit den daarbij behoorenden staat A (Rapport 7 Mei 1914). Evenwel werden de prijzen door ons slechts gèdeeltelijk in rekening gebracht, daar de caissons nog niet geheel voltooid waren, nog in den dokput stonden, enz. enz. Uit dien hoofde werd slechts 8/11 X 2/3 = 16/33 in rekening gebracht, komende dus bijv. voor de caissons van den grooten kademuur op f 1770 X 16/33 = f860 per strekkende meter lengte. Naar ons gevoelen volkomen rationeel en beter dan de willekeurige berekening door de B. O. W. opgemaakt. Het geheele verschil 'echter, waaraan de Directeur der B. O. W. zulk eene waarde hecht, tusschen de beide berekeningen, te weten tusschen f 1 080 486,75 en het door ons gestelde van f 1 203 889,— bedraagt thans na de herziening door B. O. W. slechts f 123 403 —. Dat de B. O. W. hare berekening met f37872,— moest verhoogen wijst er op dat onze Commissie niet ten onrechte van termijnberekeningen het woord „globaal" gebruikte. De geheele berekening is geen emdrekening doch heeft uitsluitend ten doel na te gaan welk bedrag veilig aan den aannemer als termijn voor geleverd werk kon uitbetaald worden. 2. Zandwinning. Als nieuw bewijsstuk wordt thans overgelegd een brief van den Ingenieur der B. O. W. den heer A. Perelaeb, betreffende de plaats waar door de Directie indertijd het zand voor het werk werd aangewezen. Uit het slot van dien brief kan onze Commissie niet anders lezen, dan dat inderdaad slechts het Noordelijk deel van de Goaplaat werd bezocht en dat door genoemden Ingenieur werd gezegd „verderop zit vermoedelijk meer". Voor den Directeur der B. O. W. blijft hoofdzaak de vraag of het boringstelegram rechtskracht heeft, voor onze Commissie de vraag wat ten deze goede trouw tegenover den aannemer voorschrijft. Nog steeds houdt de Directeur der B. O. W. vol dat het voorkomen van zand op de Goaplaat „veel gunstiger" is dan „zelfs bij de meest optimistische lezing" van het telegram zoude kunnen verwacht worden. Deze uitspraak is in strijd met de feiten gelijk door ieder moet erkend worden, die zich onbevooroordeeld rekenschap geeft van het feit, dat thans, Mei 1914 nog steeds het goede zand in den vischvijver niet is bereikt kunnen worden. Om bij dit zand te kunnen komen moet een kanaal, door het strand en door een landrug gebaggerd worden. De hopperzuiger „G. G. Idenburg" lag in April hier te werk en werden door onze Commissie aan boord van dien hopperzuiger monsters van de zware kleibonken in handen genomen, die aan den mond van den zuiger zich hadden vastgezet. In de zandlagen hier ter plaatse komen zulke zware kleibonken voor, dat één dag na onze komst te Makasser de Klei-cutter ernstig werd beschadigd en na voorloopig herstel het baggerwerktuig enkele dagen later zulk een zware averij opliep, dat het voor reparatie naar Soerabaja moest gesleept worden, zulks wederom ten gevolge van plaatselijke kleibonken tusschen het zand. Eerst verder landwaarts geven de boringen recht beteren stand van zaken te verwachten. Homogeen van samenstelling is deze plaat wellicht nergens. Daar onze Commissie op het bureau der Havenwerken te Makassar in tegenwoordigheid van Hoofdingenieur en ingenieur gezamenlijk heeft geconstateerd dat de zoogenaamde boringen de Kraay op verschillende plaatsen niet overeenstemden met de latere op nieuw verrichte boringen van den aannemer en de daarop gevolgde controle boringen van de Directie, welke beide laatste series van boringen wel overeenkwamen, daar hadden wij niet verwacht nogmaals het verhaal van de „ontdekking" der boringen de Kraay in een ernstig stuk te zullen terugvinden. 8. Gewijzigde Prauwenhaven. De Directeur der B. O. W. meent dat in stede van verbazing over de traagheid, waarmede de noodzakelijk gebleken wijziging van den ontworpen bouw der prauwenhaven behandeld is, onze Commissie zich had behooren te verwonderen „over het buitengewoon spoedige verloop dezer zaak". De brief van den aannemer de onuitvoerbaarheid betoogende, dateert van 20 Februari 1913, thans Juni 1914 is deze. zaak nog steeds hangende. Deze onbegrijpelijke gang van zaken is niet te wijten aan de Heeren Ingenieurs der B. O. W., welke inderdaad met bekwamen spoed de wijziging hebben ontworpen en begroot, doch aan het niet nemen van eenig besluit door den Directeur zelve ten deze, zoodat Directie en aannemer te Makassar nog steeds in afwachting leven van hetgeen beslist zal worden. De redenen welke leidden tot verhooging van het vroeger voor deze wijziging der prauwenkade vastgestelde bedrag zijn in ons rapport blz. 20 uiteengezet, herhaling is overbodig. Welk gevaar de uitvoering van het ongewijzigde plan voor een belangrijk deel van de dichtbebouwde havenwijk zoude1 opgeleverd hebben kon onze Commissie afleiden uit de schade, welke indertijd reeds ontstond aan meerdere gebouwen ih deze wijk bij den vroeger uitgevoerden bouw van den aanlegsteiger,- die eene op zich zelve onbeduidende ontgraving langs de zeezijde noodig maakte. Zelfs de pertinente verklaring van den Heer G. J. de Jongh in ons rapport van 7 Mei 1.1. aangehaald, is nog niet voldoende om den Directeur der B. O. W. tot de erkenning te brengen dat de heeren Prof. Dr. J. Kraus en G. J. de Jongh de ongelimiteerde en buitensporig groote risico in kwestie niet voor rekening van den aannemer bedoelden te laten. 5. Betonstorten in den droge of in het natte. Aan deze zaak wordt een lang betoog gewijd door den Directeur der B. O. W. met berekening van de meerdere kosten voor het storten in den natte. Onze Commissie heeft zich ten deze geheel gevoegd naar de omtrent dit vraagstuk te Soerabaja gevallen arbritrale uitspraak. Deze beslissing wordt nogmaals door den Directeur der B. O. W. op blz. 72 in zijn nota aangevochten en nogmaals gewezen op hetgeen bedoelde arbitrage commissie „geheel over het hoofd" zoude gezien hebben. Het zij herhaald dat onze Commissie zich bij de uitspraak meent te moeten nederleggen en de door arbiters berekende vergoeding te moeten overnemen. 6. Verhooging zandprys. De billijkheid dier verhooging wordt door den Directeur der B. O. W. ontkend op de ons reeds bekende gronden. In ons advies van 7 Mei 1914 zijn uiteengezet de argumenten, welke ons leidden tot het voorstel den eenheidspriis van het zand te verhoogen. Onze Commissie heeft daaraan niets toe te voegen, behoudens de opmerking dat het toekennen van eene verhooging van den zandprijs den aannemer ook reeds van overheidswege was in uitzicht gesteld, lang voor het uitbrengen van ons advies. 7. Bedrag der schade door tijdverlies buiten schuld van den aannemer geleden. Hieromtrent zij aangeteekend, dat de loopende uitgaven van den aannemer per maand bedroegen f 45000 a f 50000. Het rapport van den Directeur der B. O. W. acht (blz. 81) het maximum tijdverlies voortgevloeid uit het niet vinden van zand, 46 weken, stel rond 11 maanden. Door onze Commissie werd.aangenomen dat de moeilijkheden der zandhaling oorzaak waren van minstens 8 maanden langeren duur van het werk. Het is deze tijdsberekening welke in verband met de genoemde maanduitgaven onze Commissie ten slotte deed overnemen het door den aannemer genoemde bedrag van f 388000. 8. Bet mengen van tras in betonspecie voor zeewerken. Het voordeel van bovenstaande handelwijze wordt door >de gezaghebbende deskundigen op dit gebied algemeen erfcemd. Voor het overige raakt dit punt een technisch detail dat naar wij meenen thans gerusteKjk ter zijde kan worden gelaten. 9. Prijs der caissons. Voor de wijziging der prauwenhaven en de verdere uitbreiding noordwaarts zoude onze Commissie eene raming gegeven hebben 65% en 75 % hooger, dan het bedrag (f 1560 per Meter) waarvoor de aannemer te Priok schriftelijk heeft aangeboden verdere uitbreidingen aan te nemen. Door onze Commissie is juist als basis harer berekening aangehouden de bewuste offerte, waarvan zij zich langs telegrafischen weg van uit Makassar door bemiddeling van den Directeur der B. O. W. op de hoogte had gesteld. Niet alleen van de aangeboden prijzen, maar ook van de afmetingen. Wat blijkt nu? De caissons te Makasser zijn breed in afgeronde maten aan den voet 10 M die te Priok voor de tweede binnenhaven 8.65 M., de hoogte (van de eigenlijke caissons) 11.20 M. te Makasser, 10 M. te Priok, de bovenbreedte 6 M. te Makasser en 5 M. te Priok, alzoo zijn de caissons te Makasser circa 15 . of op rond 40 000 M3., dan is het bedrag dat de aannemer daarvoor heeft genoten te stellen op rond f 12 000. De schade die de aannemer gedurende het tijdverlies van 7 weken in verband met de gesteldheid van de zandplaat heeft geleden is derhalve hoogstens te stellen op f 58 660 — f 12 000 of rond f 47 000. Rekent men voor het zand f 0.60 per MA, zooals de Commissie voorstelt, dan wordt het bedrag dat den aannemer wegens het aangevoerde zand ten goede komt rond f 20000 en dus de schade gereduceerd tot rond f 39 000. Zelfs indien men ook de periode van af het vinden van het „goede" zand in Juli 1913 tot midden Januari 1914, gedurende wélke de aannemer van die hem bekende vondst geen gebruik heeft gemaakt, bovendien de periode van einde Februari tot midden April, toen het materiaal nog niet op de zandplaat werkte, en voorts de periode gedurende welke de hopper-cutter-zuiger voor herstellingen naar Soerabaja is geweest, als tijdverlies in verband met de gesteldheid van de zandplaat in rekening wil brengen, zooals de Commissie doet, dan krijgt de berekening nog een geheel ander aanzien, dan het resultaat waartoe de Commissie komt. Bedoeld tijdverlies zou dan loopen over de periode einde Februari 1913 tot medio Januari 1914 of over 46 weken. De kosten wegens het geheele voor de zandhaling beschikbare baggermaterieel zouden gedurende die geheele periode van 46 weken hoogstens hebben bedragen 46 X f 8380 = f 385 480. Van midden Februari 1913 tot begin December 1913, dus gedurende 41 weken, is blijkens de peilingen van de Directie in het werk gebracht 349.000 M3. zand. Wordt nu op grond hiervan aangenomen dat gedurende de geheele vorenbedoelde periode van 46 weken ff X 349.000 M3., of rond 390.000 M3. zand in het werk is gebracht, dan heeft de aannemer voor het werk gedurende dien tijd van zijn voor de zandhaling beschikbaar baggermaterieel genoten 390.000 X f 0.30 = f 117.000. De geleden schade wegens tijdverlies over de geheele periode van 46 weken wordt dan f 385 480 — f 117 000 = f 268 480. Indien voor het zand f 0,60 per M3. wordt betaald, zooals de Commissie rekent dat het geval zal zijn, dan wordt de voor het aangevoerde zand te goed gedane som rond f 195 000 en de geleden schade voor de geheele periode van 46 weken dus f 385 480 — f 195 000 = rond f 190 000. Wordt evenwel het tijdvak einde Februari midden April (6 weken) buiten rekening gelaten, omdat gedurende dien tijd het materieel niet op de zandplaat aan den mond van de Goarivier heeft gewerkt en dus onmogelijk tijdverlies heeft kunnen ondervinden in verband met de gesteldheid van die plaat, en evenzoo het tijdvak van 6 weken gedurende hetwelk de hopper-cutter-zuiger voor herstellingen naar Soerabaja is geweest en de zandzuiger c. a. bovendien zeer goed heeft gewerkt, dan zou de geleden schade, indien de zandprijs op f 0,60 wordt gesteld, £$ X f 190 000 = rond f 140 000 bedragen. Hoe de Commissie wegens het tijdverlies jgeleden bij de zandhaling in verband met de gesteldheid van de zandplaat tot eene schadeberekening van f 388 000 kan komen is mij geheel onverklaarbaar en moet dit cijfer zeker op een vergissing berusten. Kosten gewijzigde prauwenhaven c. a. Ten aanzien van de raming van kosten voor de gewijzigde prauwenhaven c a. stelt de Commissie voor het bedrag daarvan op f 1 000 000 in stede van op f 719 000 te stellen. Als eenige reden voor deze verhooging der raming voert de Commissie aan dat de 15 caissons voor de prauwenkade, na het vlot maken, naar een tijdelijke bergplaats gebracht moeten worden (blz. 20). Dit zou echter in elk geval noodig zijn geweest, als gevolg van de wijze waarop de aannemer de bouwput heeft ingericht; want deze brengt mede dat hij eerst de kleine caissons vlot moet maken alvorens hij de groote kan bereiken, en aangezien hij de groote caissons het eerst moet stellen, terwijl daarna pas het stellen der kleine caissons aan de beurt kan komen (de aanleg van den grooten kaaimuur moet in elk opzicht voorgaan met het oog op de dringende behoefte aan aanlegruimte voor zeeschepen), zou het onder alle omstandigheden noodig zijn geweest de kleine caissons tijdelijk ergens op te bergen. Indien het mogelijk ware de groote caissons vlot te maken zonder de kleine eerst te verwijderen zou de aannemer zich uiteraard de daarmede verbonden moeite en kosten wel bespaard hebben. Een reden tot verhooging van de raming van kosten kan de bedoelde omstandigheid derhalve niet zijn; bovendien geldt het hier eene manupulatie die, als de kleine caissons eenmaal vlot zijn geweest,, wel eenige duizenden guldens, doch geenszins tonnen zal vorderen. . De Commissie vermeldt ook nog dat de caissons voor de uitbreiding van den grooten kaaimuur met 230 M. thans niet meer gelijktijdig gebouwd zullen kunnen worden met die voor het onderhanden zijnde werk. Van het gelijktijdig bouwen van deze caissons zou echter nimmer sprake hebben kunnen zijn. De caissons voor het onderhanden zijnde werk zijn immers ook niet gelijktijdig, doch achtereenvolgens gebouwd. De tegenwoordige bouwput wordt geheel ingenomen door de caissons voor het onder handen zijnde werk. Na het vlot maken van die. caissons is het betreffende terrein niet meer voor hetzelfde doel te benutten, tenzij het eerst weer met zand wordt opgehoogd. Voor het maken van meer caissons zal derhalve eene uitbreiding van den bouwput met nieuw terrein vereischt zijn. De daarmede verbonden kosten zijn niet afhankelijk van het tijdstip waarop de uitbreiding van nieuw terrein plaats vindt. Bij de raming die tot het eindbedrag van f 719 000 heeft geleid is de prijs van het störtzand op f 0,60 per MA gerekend, met 35 % voor inklinking en met extra betaling wegens 2 maal verwerken en wegens het hooger opvoeren van een dam, *) en de prijs der caissonmuren op f 1815 per strekkende M. De overeenkomstige caissonmuren te Tandjoeng Priok 3) zijn aangenomen tegen f 1560 per strekkende M. muurlengte, terwijl de betrokken aannemer onlangs schriftelijk heeft aangeboden eventueele verder benoodigde caissonmuren tegen denzelfden prijs te bouwen. De betreffende raming voor de gewijzigde prauwenhaven c. a. is derhalve reeds zeer hoog gesteld; daarbij heeft de bedoeling voorgezeten den aannemer de Groot te helpen, in verband met den te lage aannemingsprijs van het onderhanden zijnde werk. De heer de Groot was aanvankelijk dan ook bijzonder met het nieuwe werk ingenomen. Onder die omstandigheden is er geen enkele reden hoegenaamd om de raming nog te verhoogen. De Commissie wenscht de rammg, zooals gezegd, tot f 1 000 000 dus nog met 39 % te verhoogen. De eenheidsprijs van het störtzand, in het op te leveren werk gemeten, zou dan f 1,57 per M3., tegen f 0,51 bij het loopende contract, en van den caissonmuur f 2540 per strekkende M. worden, terwijl de aannemingsprijs voor den caissonmuur te Tandjong Priok. die een hoogte heeft van 13 M., tegenover 13.50 M. te Makassar, f 1560 bedraagt. 3) ») De prijs per Ms. störtzand in het op te leveren werk gemeten wordt dan f 1,13 per M3., terwijl die piijs volgens het loopende contract met den aannemer f 0,51 bedraagt. *) De caissonmuren te Tandioeng Priok zijn 13 M. hoog en die te Makassar 13.50 M. *) De eenheidsprijs voor den caissonbouw volgens de raming voor het loopende contract te Makassar sluit de zandaanvulling daaronder en dergelijke in zich en leent zich derhalve niet voor vergelijking. Waar de aannemer te Tandjoeng Priok schriftelijk heeft aangeboden tegen den genoemden prijs het caissonwerk ook voor verdere uitbreidingen voort te zetten, zou het uiteraard onverantwoordelijk zijn den aannemer de Groot voor dat werk f 2540 per M1. of 63 % meer te betalen. Dit klemt te meer omdat de prijzen der materialen en der werkloonen te Makassar en te Tandjong Priok weinig uiteenloopen, zooals uit onderstaande vergelijkende opgave kan blijken. Makassar. Tandjong Priok. mortelzand per M3 f 1,50 a f 2,— I f 2,50 grind „„.... f 3,50 A f 3,— a f 4,— koelies per dag „ 0,60 „ 0,70 a „ 0,80 ambachtslieden per dag. . . f 1,50 a f 2,00 „. 1,50 a „ 2,— De prijzen van ijzer en cement zijn uiteraard op beide plaatsen ongeveer gelijk. Bestek en tras. De Commissie meent dat het concept-bestek voor de gewijzigde prauwenhaven en de uitbreiding van den grooten kaaimuur met 230 M. aan een grondige omwerking moet worden onderworpen en wijst te dien opzichte op het stampen van de beton, blijkbaar bedoelende om de tot dusverre, in afwijking van het bestek zooals dat door de heeren Kraus en de Jongh is gewijzigd, ter zake aan den aannemer verleende faciliteiten als regel in het nieuwe bestek op te nemen. De Commissie zegt het concept van zulk een bestek van den aannemer ter inzage te hebben ontvangen. Dat er een concept bestek bestond voor dat werk was mij evenmin bekend als de Directie van het werk; want de voorloopige gunning ervan heeft plaats gehad op den grondslag van het loopende bestek als meer en minder werk, tegen een op nieuwe eenheidsprijzen gegrond vooraf bepaald in het betreffende telegram genoemd bedrag.J) De Commissie beveelt o.a. aan (blz. 21) om in het concept bestek het gebruik van tras in de beton voor te schrijven. Ten aanzien van dit punt zij opgemerkt dat in artikel 7 onder h. (alinea 4) van het loopende bestek reeds eene bepaling voorkomt krachtens welke het gebruik van tras door de directie kan worden voorgeschreven. In verband hiermede zijn kort na de aanbesteding door wijlen den Heer Nobel verschillende speciale beton technici geraadpleegd omtrent de wenschelijkheid tot het bijvoegen van tras in het betonmengsel. De geringere kosten en de hoewel niet onbestreden, toch veel verspreide en ook door mij gedeelde meening dat door bijvoeging van tras vooral slappe beton beter bestand wordt tegen de inwerking van zeewater, pleiten ten gunste van het gebruik van tras. Niettemin werd ten slotte daarvan afgezien, omdat van verschillende zijden de meening werd geuit dat door het toevoegen van tras aan de mortel de aanhechting van de beton aan het ijzer, die bij het gewapend beton een punt van het grootste belang is, zou worden benadeeld. Of deze meening juist of onjuist is schijnt ook thans nog niet voldoende te zijn uitgemaakt; niettemin scheen het bij den heerschenden twijfel niet geraden tot het gebruik van tras over te gaan bij den caissonbouw. Tot het achterwege laten van tras in de mortel voor den caissonbouw werd te eerder besloten omdat de gunstige werking van de tras met betrekking tot de inwerking van zeewater in hoofdzaak gezocht wordt in de meerdere dichtheid die poreuze mortels daarvoor krijgen en de sterke P. C. mortel die voor het gewapend beton wordt gebruikt op zich zelf reeds een zeer bevredigende dichtheid bezit. i) Het stuk dat de Commissie bedoelt zal wellicht op de verdere uitbreiding met 320 M. betrekking hebben. Ook voor de in den droge te storten slappe vulbeton werd bijvoeging van tras ten koste van cement niet geraden geacht, omdat het quantum actief bindmaterieel (cement) in deze beton reeds niet groot is, terwijl bijvoeging van tras zonder vermindering van de cement zeer kostbaar zou zijn. Voor de in den natte te storten sterke vulbeton werd echter wel tras voorgeschreven, tegen vermindering van de cement, omdat bij die beton het actief element in meer dan voldoende hoeveelheid aanwezig is en de, met het oog op het gevaar voor uitspoeling, vereischte overmaat van fijne specie althans ten deele zoowel met tras als met cement verkregen kan worden. Op grond van de bovenstaande overwegingen schijnt het mij ook thans nog niet geraden het denkbeeld van de Commissie, om tras aan de mortel voor gewapend beton toe te voegen, in toepassing te brengen. In dit verband zij nog opgemerkt dat geen van de leden van de Commissie als specialiteit op het gebied van gewapend beton aangemerkt kan worden. Voorts maakt de Commissie nog de opmerking dat overwogen zou moeten of de steenen van 1 — 3 picol zwaarte, voorgeschreven voor de bestorting, in voldoende hoeveelheid tegen redehjke prijzen aan te koopen zijn. Het aanbrengen van stortsteen voor de uitbreidingswerken zal op geheel overeenkomstige wijze geschieden als voorgeschreven voor het onderhanden zijnde werk, en is deze aangelegenheid bij het opmaken van die ontwerpen uiteraard overwogen. Het komt mij overigens voor dat dit punt ten aanzien van de gewijzigde prauwenhaven ca., waaromtrent wat de aannemingssom aangaat te voren reeds volledige overeenstemming met den aannemer was verkregen, geen bijzondere nadere overweging behoeft. Niet de directie, doch de aannemer neemt op zich de steen te leveren en men kan toch zeker wel aannemen dat de aannemer zich ter zake thans in elk geval wel behoorlijk georiënteerd zal hebben. Of hebben we hier wellicht met een aanwijzing te doen omtrent een toekomstige claim van den aannemer wegens tijdverlies als gevolg van het zoeken naar stortsteen en wegens het ongunstig voorkomen van de stortsteen? Totale bedragen en verklaring van den aannemer. Met de samenvatting der Commissie van de aan den aannemer toe te kennen bedragen kan dzz. uiteraard niet worden medegegaan, al ware het alleen omdat de verschillende posten waaruit de samenvatting bestaat onjuist geacht moeten worden, zelfs indien men zich plaatst op het standpunt vanwaar de Commissie de zaak beschouwd. De verklaring die de Commissie overlegt ten bewijze dat de aannemer alsdan het bestaande contract verder zal nakomen en zijn claim geregeld acht, is naar mijn oordeel geheel waardeloos, want wat de aannemer daarin op zich neemt heeft hij in hoofdzaak ook reeds op zich genomen bij het door hem geteekend contract, waarbij hij het onderhanden zijnde werk a forfait heeft aangenomen. Hij verklaart thans feitelijk, wat het bestaande contract aangaat, niets anders dan dat hij dit door hem aangegane contract wel verder wil nakomen, indien hem een groote sont wordt bijbetaald. Er is geen reden om aan die verklaring meer waarde toe te kennen dan aan het bestaande contract. Even waardeloos als de bedoelde verklaring is ten opzichte van het verder nakomen van het bestaande contract, is zij ten aanzien van de claims. In rechten kan hij die niet doen gelden en in billijkheid is er geen grond om daarmede rekening te houden, daar hij de door hem geleden schade geheel aan zich zelf heeft te wijten. Hem werd er zelfs vooruit op gewezen dat de aannemingssom te laag geacht moet worden. Verhooging kosten niet ten laste havenwerken. De Commissie raadt om het meerdere bedrag dat zij den aannemer wenscht toe te kennen niet ten laste van de havenwerken te Makassar te brengen, omdat zulks de kostenrekening dier werken te zeer zou bezwaren. Dit ben ik geheel met de Commissie eens. Als reden daarvoor voert de Commissie in de eerste plaats, aan dat de haven niet uitsluitend van plaatselijk belang is. Dit is volkomen juist, de haven dient in de eerste plaats de handels- en scheepvaartbelangen, en daarom wordt dan ook niet de plaats, doch worden deze belangen met de goedmaking der kosten belast. Voorts voert de Commissie als reden aan dat^ „een deel van die verhooging van kosten vermeden had ' kunnen worden, indien door den dienst der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia de voorgekomen bezwaren bij de uitvoering der havenwerken te Makassar met meet der beleid waren behandeld geworden". Deze beschuldiging schrijft de Commissie neer zonder eenig beioijs aan te voeren. De drie oorzaken op grond waarvan de Commissie de kosten van het onderhanden zijnde werk wenscht te verhoogen zijn: 1. De te lage eenheidsprijs, waarvoor de aannemer het leveren van het störtzand heeft aangenomen. 2. Het tijdverlies geleden wegens het zoeken naar „goed" zand. 3. De omstandigheid dat slappe beton niet in den natte gestort kan worden. Op geen dezer 3 oorzaken heeft het beleid van den dienst der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia eenigen invloed kunnen uitoefenen. Hoe zou meerder beleid dan hebben kunnen strekken om de daaruit voortvloeiende kosten ten deele te vermijden. De dienst der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia heeft nimmer iets van den aannemer gevergd, dan hetgeen hij krachtens het bestek bevoegd en om deugdelijk werk te krijgen verplicht was te vergen. De Commissie noemt geen enkel feit, waaruit het tegendeel zou zijn af te leiden. Aan den aannemer is daarbij alle mogelijke vrijheid van beweging gelaten in de uitvoering van het werk en is hem tevens in bijzondere mate tegemoet gekomen door het verleenen van faciliteiten. Indien de kosten van het onderhanden zijnde werk, zonder dat daarvoor noch rechtens noch naar billijkheid geldige redenen bestaan, belangrijk worden verhoogd om den aannemer en diens geldschieters en leveranciers te helpen, dan is dat in het allerminst niet te wijten aan het beleid van den dienst der Burgerlijke Openbare Werken doch aan het beleid van de Commissie, die den aannemer vergoeding wenscht te geven voor schade die hij geleden heeft uitsluitend als gevolg van zijn eigen onverstandige wijze van handelen, nl. door het werk tegen een te laag bedrag aan te nemen, door te laat met de uitvoering te beginnen, door de aanschaffing van voor het doel niet geschikt baggermaterieel en door gebrekkige regeling van het werk. Indien de Commissie het noodig acht om den aannemer en diens geldschieters en leveranciers te helpen, moet zij de verantwoordelijkheid daarvoor zelf aanvaarden en niet op anderen trachten af te schuiven. Ten aanzien van de gewijzigde prauwenhaven en de uitbreiding der groote kaaimuur met 230 M. stelt de Commissie, zooals reeds vermeld, eveneens voor de kosten belangrijk te verhoogen, en de eenige reden die zij daarvoor aanvoert is, dat de caissons voor de prauwenhaven alvorens te kunnen worden gesteld naar een tijdelijke bergplaats moeten worden gebracht. Ook deze noodzakelijkheid heeft met het beleid van den dienst der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia absoluut niets uit te staan, want zij vloeit daaruit voort dat de aannemer zijn bouwput zoodanig heeft ingericht, dat hij de kleine caissons moet verwijderen alvorens de groote die hij het eerst noodig heeft te kunnen bereiken om ze vlot te maken. De door de Commissie genoemde oorzaak is ook in dit geval uitsluitend een gevolg van de wijze van handelen van den aannemer. Van oponthoud in het werk als gevolg van het intrekken van de voorloopige gunning van de gewijzigde prauwenhaven c. a. spreekt de Commissie zeer terecht niet. Ook thans zou de aannemer nog in geen maanden mei het grondverzet en met het nieuwe caissonwerk voor die uitbreidingswerken kunnen beginnen. Ten aanzien van het grondverzet 'moet eerst nog de zanddam voor den onderhanden zijnden grooten kaaimuur worden opgeworpen en weer weggeruimd en moet verder, na het stellen der groote caissons, eerst nog de zandaanvulling daarachter tot stand worden gebracht. Ten aanzien van den caissonbouw, moeten eerst nog de 23 groote caissons en 4 overgangscaissons worden vlot gemaakt, en vervolgens in drijvenden toestand van 8.10 M. tot 11.20 M. hoogte worden opgebouwd (wat vrij langzaam gaat), alvorens deze kunnen worden gesteld. Voor het stellen en vullen der groote caissons zal de aannemer vervolgens nog langen tijd al . zijn hulpkrachten noodig hebben. Eerst daarna zou hij aan de nieuwe caissons kunnen gaan werken. Ten aanzien van het punt van beleid moet nog worden opgemerkt dat de Commissie gemakkelijk met den aannemer kon onderhandelen, want hare uitzending is een uitvloeisel van de invloeden die zijn geldschieters en leveranciers in Nederland hebben weten te doen gelden en zij kon den aannemer duidelijk maken hoe ver die invloeden strekken. Hier te Lande was daarentegen met den aannemer niets te bereiken, daar hij aan den invloed van zijn geldschieters en leveranciers zulk een onbeperkte strekking toekende dat hij wat de Commissie noemt ernstig afkeurenswaardige eischen en voorwaarden meende te kunnen stellen en daarbij volharde, te kennen gevende dat er spaanders zouden vallen indien daarin niet werd getreden. Verdere uitbreidingsplannen. De Commissie geeft vervolgens nog beschouwingen over de nadere uitbreiding der havenwerken te Makassar met 320 M. kaaimuur voor oceaanschepen en over verdere toekomstige uitbreidingen. Deze eventueele uitbreidingen houden alleen in zooverre verband met de aannemingsaangelegenheden dat zij aan aannemers werk zouden kunnen verschaffen. De raming van kosten voor de bedoelde verdere uitbreiding der groote kaaimuur met 320 M. is, zeer hoog gerekend, f 1336 750,—. Daarbij is de prijs voor het störtzand op f 0.60 gerekend, met extra betaling wegens tweemaal verwerken en wegens opvoeren in den te maken zanddam, als gevolg waarvan de kosten van het störtzand, m het op te leveren werk gemeten, op f 0.97 per M. zullen komen te staan, V) tegenover op f 0.51 volgens het contract omtrent het onderhanden zijnde werk, terwijl voor den caissonmuur, hoog 13.50 M., op f 1815,— per strekkende M. muurlengte is gerekend, hoewel de caissonmuur voor de haven'te Tandjong-Priok, hoog 13 M., voor f 1560,— per strekkende M. is aangenomen. De eenheidsprijzen van deze raming zijn, met in acht neming van het verschil in het percentage van het störtzand dat twee maal verwerkt en hooger opgevoerd moet worden, geheel in overeenstemming met die waarop de vorengenoemde d.w.z. raming voor de gewijzigde prauwenhaven ca. is gebaseerd. De Commissie wenscht dit werk ook maar spoedig te gunnen aan den aannemer de Groot tegen de ronde som van f 2 000 000 of ongeveer 50 % hooger dan de dzz. raming. De eenheidsprijs voor den caissonmuur wordt naar dezen maatstaf f 2720 per strekkende M., d.i. f 1160 per strekkende M. of rond 75 % meer dan waarvoor de aannemer te Tandjong-Priok den caissonbouw heeft aangenomen en schriftelijk heeft aangeboden ook voor verdere uitbreidingen voort te zetten. De eenheidsprijs voor het zand wordt dan f 1.46 per M3. in het op te leveren werk gemeten (tegen f 0.51 volgens het loopende contract). Voor de onderwerpelijke, procentsgewijze nog belangrijk grootere, verhooging der raming voor de uitbreiding van den grooten kaaimuur met 320 M., geldt uiteraard met de ten aanzien van de gewijzigde prauwenhaven ca. aangevoerde reden nopens het trjdelijk naar een bergplaats brengen van de caissons voor de prauwenhaven Evenmin kan ten opzichte van dit werk het beleid van den dienst der Burgerlijke Openbare Werken te Batavia als reden dienen. Ook zonder dat van eenige reden, als gebrek aan meerder beleid of het tijdelijk opbergen van een deel der caissons sprake kan zijn, verhoogt de Commissie, en nu nog in sterkere mate (met 50°/0 instede van met 39/o) de kosten der werken voor dl^JT^ 7^ Zand dat 2 maal verwerkt en *°°ger opgevoerd moet worden is voor deze mtbreidmg veel geringer dan bij de gewijzigde prauwenhaven ca. Men zou daaruit moeten concludeeren dat de door de Commissie ten aanzien van de gewijzigde prauwenhaven genoemde redenen naar haar oordeel feitelijk een negatieven invloed op de verhooging der kosten hebben gehad. Het behoeft geen verdere toelichting dat mij de raming der Commissie geheel en al onaannemelijk voorkomt, en ik het geheel onverantwoordelijk zou achten de kosten der havenwerken te Makassar zonder eenige noodzaak en in strijd met 's Lands belang op een dergelijke wijze te doen stijgen. Of de hoogere kosten dezer toekomstige werken ten laste van de rekening der havenwerken zouden moeten worden gebracht dan wel, bijv. in verband met eventueel toekomstig gebrek aan beleid bij den dienst der Burgerlijke Openbare Werken in den zin als de Commissie noodig schijnt te achten, maar aanstonds afgeschreven beschouwd zouden moeten worden, vermeldt de Commissie niet. De Commissie is van oordeel dat het niet noodig zou zijn voor een gedeelte der beoogde toekomstige verdere uitbreiding van de groote kaaimuren op een waterdiepte van 12 M. te rekenen. Dit denkbeeld is aan het slot van mijn schrijven van 24 September 1913 N°. 16406/H.W. als een punt van nadere overweging aangeroerd, in verband met de omstandigheid dat o. a. de op Australië varende oceaanschepen der Duetsch-Australische Dampfschiff" Gesellschaft Makassar aandoen. De Commissie wenscht daartoe pas bij een latere uitbreiding over te gaan en voert als reden voor haar meening aan „Mochten voor den aanleg van dien oever (die latere uitbreiding) schepen met grooteren diepgang dan 9.00 M. te Makassar komen, om bijv. steenkolen in te nemen, dan laten, afgezien van de drijvende werktuigen die de schepen op de reede zouden kunnen voorzien, de moderne installaties zonder eenig bezwaar toe dat op een afstand van 40 a 50 M. buiten de voorlijn van den muur, waar men dus de grootere diepte van 13 M. kan onderhouden, zonder schade voor den minder diepen kademuur, steenkolen of andere goederen geladen en gelost worden". Of de moderne installaties die de Commissie bedoelt, te Makassar wel te verwachten en op hun plaats zouden zijn, en wellicht niet nog kostbaarder zouden uitkomen dan een dieper aangelegde kaaimuur, laat de Commissie in het midden. Overigens wordt thans overwogen een der kleine eilanden op de reede van Makassar te benutten voor kolenopslagplaats en een ander voor petroleumbewaarplaats. Het denkbeeld der Commissie zal in elk geval ook nog van andere zijde moeten worden bekeken, en zou het derhalve voorbarig zijn op grond van hetgeen de Commissie terzake aanvoert eene beslissing te nemen. Deze beslissing zal uiteraard in de eerste plaats ook daarvan moeten afhangen of de Agenten der Duetsch Australische Dampfschiff Gesellschaft een grootere aanlegdiepte wenschen en bereid zijn de vereischte extra-huursom daarvoor te betalen. De Commissie tracht voorts nu reeds de urgentie van nog verdere uitbreidingen der kaaimuur-lengte te Makassar te betoogen door te wijzen op de kaaimuurlengte die in huur of in optie is aangevraagd en op de toeneming van den tonneninhoud der scheepvaartbeweging te Makassar (6% in 1910, 2% in .1911, 13% in 1912, 8% in 1913 en 17 % in de eerste 4 maanden van 1914). De toeneming van den tonneninhoud is uiteraard een factor die bij de beoordeeling der vereischte aanleglengte van ondergeschikte beteekenis is, want de vereischte aanleglengte is in het allerminst niet evenredig met de tonneninhoud. Het is zelfs zeer wel mogelijk dat als gevolg van het toenemen van de grootte der schepen (zooals thans het geval is ook te ;Makasser, in verband met het steeds grooter type van schepen dat de Koninklijke Paketvaart Maatschappij in de vaart brengt) bij een sterke vermeerdering van den tonneninhoud, de vereischte aanleglengte toch afneemt. In mijn door de Commissie aangehaald schrijven van 26 April 1913, n°. 7002/H.W. werd de noodzakelijkheid der verdere uitbreiding met 550 M. kadelengte, waarvoorbij de begrooting voor 1914 voor de eerste maal gelden zijn uitgetrokken, uitvoerig besproken en werd er op gewezen dat de door de locale autoriteiten daarvoor aangevoerde argumenten niet overtuigend waren. Op grond van de dzz. nader aangevoerde gegevens kon de bedoelde verdere uitbreiding echter wel als gemotiveerd worden beschouwd. Sedert zijn nadere gegevens verzameld en verwerkt, in het bijzonder in verband met de omstandigheid dat van een belangrijk gedeelte dér indertijd aangevraagde kaaimuurlengte te Makassar is afgezien. Voor zoover hier bekend, is te Makassar aangevraagd: Door de Scheepsagentuur namens de Java-China-Japanlijn, de Maatschappij Nederland en de Koninklijke Paketvaart Maatschappij . . . 280 M. aanleglengte. door de Koninklijke Paketvaart Maatschappij 500 „ door het Departement van Marine 100 „ „ door de firma Mohbm \.nn & C° - 230 „ „ door de flma Stephens en Gregory 280 „ Totaal . . . 1390 M. „ Voorts is nog door de Koninklijke Paketvaart Maatschappij in optie aangevraagd 250 M. aanleglengte. Van deze optie is echter reeds afgezien en ook de aanvrage van 500 M. van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij zal, naar verder werd medegedeeld, wellicht tot de helft worden teruggebracht in verband met de omstandigheid dat de aanvrage van de scheepsagentuur mede, feitelijk in hoofdzaak, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij geldt. Ook de aanvrage van het Departement van Marine zal vermoedelijk worden ingetrokken. Er blijft dan nog slechts ongeveer 1000 M. aangevraagde aanleglengte over. Daar komt bij dat de aanvrage van de firma Stephens en Gregory betrekking heeft op hetzelfde gedeelte van den grooten kaaimuur dat door de Scheepsagentuur reeds eerder is aangevraagd, welk gedeelte met het oog op de nabijheid van de prauwenhaven belangrijke voordeelen biedt. Het is daarom zeer twijfelachtig of de genoemde firma, indien zij het aangevraagde gedeelte der groote kaaimuur niet kan krijgen, een ander gedeelte zal aanvragen. Feitelijk kan derhalve nog slechts op aanvragen tot een lengte van ruim 700 M. worden gerekend. Daarbij komt nog dat de aanvragers in den uiteraard onjuiste meening verkeerden dat, ook op den duur, geen gedeelte van de bestaande steigers en opslagloodsen in huur zouden worden afgestaan. Daar de huurprijs voor deze aanleg- en opslaggelegenheid veel lager zal zijn dan die voor den grooten kaaimuur en het daarachter gelegen terrein, en deze bovendien geen kapitaaluitgave voor het bouwen der pakhuizen zullen vorderen, is het te verwachten dat de aanvragen in verband daarmede ook nog verder een zeer belangrijke wijziging zullen ondergaan. Op grond van de bedoelde aanvragen, die een geheel voorloopig karakter dragen, en bovendien naar alle waarschijnlijkheid ten deele zijn ingediend Qm er in elk geval tijdig bij te zijn en er zoo noodig van te kunnen profiteeren, kan derhalve de urgentie eener verdere uitbreiding van de haven te Makassar nog niet worden aangenomen. In de toekomst moet natuurlijk zooveel mogeüjk worden voorkomen dat kaaimuren worden gebouwd op aanvrage van belanghebbenden en deze als het werk gereed is daarvan afzien, zooals met den kaaimuur ter lengte van 124 M. te Tandjoeng Priok is geschied, aangezien de Koninkhjke Paketvaart-Maatschappij, voor wie deze kaaimuur is gebouwd, in verband met den langen duur van de uitvoering van het door de Hollandsche Beton-Maatschappij; aangenomen werk, intusschen van gedachten was veranderd. In het aangehaalde geval was dit geen groot bezwaar daar te Tandjoeng Priok groot gebrek aan aanleggelegenheid bestaat en het betreffende gedeelte kaaimuur voor andere doeleinden benut kan worden; doch is het in verband daarmede niettemin thans toch noodig geworden van Landswege nogmaals een belangrijk bedrag vast te leggen door op het terrein langs den bedoelden kaaimuur pakhuizen c. a. te bouwen, waarvoor bij mijn rapport van 25 April j.1. n°. 2 voorgesteld is een bedrag van f 250 000 toe te staan l). Ten einde meer bepaalde gegevens te verkrijgen ter beoordeeling van de werkelijk vereischte kaai- en steigerlengte is gedurende het geheele jaar 1913 door den havenmeester te Makassar 3 maal daags ('s morgens, 's middags en 's avonds) nagegaan de totale lengte der aan den steiger en op de reede liggende handelsschepen. Deze gegevens zijn in de bijgevoegde grafiek overzichtelijk verwerkt. In deze grafiek is voor eiken dag de grootste waargenomen totale lengte van al de ter plaatse aanwezige handelsschepen aangegeven. Uit dit overzicht blijkt in de eerste plaats dat zeer dikwijls de totale lengte der schepen veel grooter was dan de beschikbare steigerlengte, waaraan schepen tot een totale lengte van omstreeks 560 M. (de steiger heeft een lengte van 510 M.) plaats kunnen vinden, als wanneer de aan de einden van den steiger liggende schepen wel elk ongeveer 25 M. buiten den steiger uitsteken, doch nog volle gelegenheid tot laden en lossen hebben. Hieruit vólgt dat er zeer dringende behoefte is aan meerdere aanleggélegenheid dan den steiger kan bieden. Uit deze grafiek blijkt verder dat de grootste totale lengte van de ter plaatse aanwezige schepen die in 1913 is voorgekomen, rond 1000 M. heeft bedragen. De totale lengte der schepen waarvoor aanleggélegenheid ontbrak is derhalve in 1913 op den dag dat het allerhoogst was, nog beduidend beneden 500 M. gebleven. De thans onderhanden zijnde kaaimuur voor zeeschepen ter lengte van 550 M. zou derhalve in 1913, ook op den allerdruksten dag nog ruimschoots in de thans ontbrekende aanleggélegenheid hebben kunnen voorzien 2). Indien die kaaimuur derhalve in 1913 gereed ware geweest zou te Makassar een ideaal toestand hebben geheerscht, wat de beschikbare aanleggélegenheid betreft, zooals nergens noodig wordt geacht en die alleen voorkomt in havens waar men aanlegkaden bouwt op hoop van zegen, doch zonder dat de behoefte daaraan blijkt. Indien, behalve de onderhanden zijnde groote kaaimuur van 550 M. lengte, nog een verdere uitbreiding van 230 M. lengte wordt aangelegd, zal men daarin een zeer aanzienlijk reserve voor de toekomst hebben. Alvorens tot de beoogde verdere uitbreiding van 320 M. wordt overgegaan zullen derhalve naar mijn oordeel in elk geval de gegevens omtrent het scheepvaartverkeer in 1914 moeten worden afgewacht. Waaraan echter dringende behoefte bestaat, dat is aan de voltooiing van den onderhanden zijnden kaaimuur van 550 M. lengte. In verband daarmede zou het bepaald onraadzaam zijn den aannemer thans eenig nieuw werk op te dragen, want elke combinatie van een nieuw werk met het onderhanden zijnde werk zou tot versnippering van krachten, en dus onvermijdelijk tot vertraging in den voortgang van het zeer urgente onder hande zijnde werk moeten leiden. Ten aanzien van de verdere uitbreidingswerken is trouwens buitengewone spoed geen vereischte. Of er binnen afzienbaren tijd behoefte zal ontstaan aan een uitbreiding der kaaimuurlengte boven 550 -f- 230 + 320 = 1100 M. schijnt mij twijfelachtig, gezien de om: standigheid dat ook hier te Lande het tijdperk" der hochconjunctur reeds over het culminatiepunt heen blijkt te zijn. Ten aanzien van die verdere uitbreidingen zal in elk geval, ook in beginsel, geen beslissing kunnen worden genomen op grond van de opmerkingen vervat in het onderwerpelijke advies der Commissie. De Commissie kan zich voorts niet vereenigen met de tegenwoordige wijze van behandelen der aanvragen om aanleggélegenheid en terreinen. Die wijze van behandelen bestaat daarin dat op dergelijke aanvragen alleen dan definitief wordt beschikt indien de aanleggélegenheid of het terrein aanwezig is en i) Ingezonden door tusschenkomst van den Directeur van Gouvernements-Bedrijven. *) Het verwondert mij dat de Hoofdingenieur Stbengnaebts de Commissie niet opmerkzaam heeft gemaakt op deze en de verder ten opzichte van het onderwerpelijk punt dienende vorenvermelde omstandigheden. geleverd kan worden en de kosten met voldoende nauwkeurigheid bekend zijn om den te vorderen huurprijs te kunnen bepalen. Aanvragen betreffende» objecten die nog gemaakt moeten worden, worden in beraad gehouden en wordt daarvan aanteekening gehouden in een register, hetgeen dan aan den aanvrager wordt medegedeeld. Dit geschiedt door d^ Regeering *) door dit Departement of door het Hoofd van gewestelijk bestuur, al naar gelang van de autoriteit tot wien het verzoek is gericht. De requesten worden derhalve niet gedeponeerd (zooals de Commissie zegt dat het geval zou zijn) en de belanghebbenden vernemen wel degelijk wat er met hunne verzoeken gebeurt. Door het overlijden van den Heer Nobel'en de omstandigheid dat de Hoofdingenieur Karsten pas 6 maanden daarna als diens vervanger is kunnen optreden is bij dit Departement in de afdoening van dergelijke niet pressante zaken echter eenigen achterstand ontstaan. Van het schuwen van openbaarheid of het betrachten van de grootste geheimzinnigheid te dier zake, zooals de Commissie verder schijnt te meenen dat het geval is, is in het allerminst geen sprake. Hoe de Commissie tot deze meening is gekomen is mij een raadsel, want zij heeft noch mij, noch den Chef of den sous-Chef van de afdeeling Havenwezen, de Heeren Kaesten en Steffelaar met een enkel woord over de wijze van behandeling van de betreffende aanvragen gesproken! Geadverteerd wordt ter zake uiteraard niet, omdat zulks bij het beperkt aantal belanghebbenden geheel overbodig zou zijn. Aan elke belanghebbende, die inlichtingen vraagt, worden deze echter steeds zonder eenige terughouding verstrekt. Van het verhuren van nog in aanleg zijnde of nog temaken objecten wordt n.h.v. zeer terecht zooveel mogelijk afgezien. Dit zou naar mijn oordeel vooral onraadzaam zijn ten aanzien van caissonkaden, omdat verrassingen ten dien aanzien volstrekt niet zijn uitgesloten, ook in verband met de slappe gesteldheid van den bodem op de meeste kustplaatsen, o. a. als gevolg van de omstandigheid dat deze veelal aan riviermonden zijn gelegen. Alleen indien eenige belanghebbende een bepaalde strekking kaaimuur van aanzienlijke lengte gebouwd wenscht te hebben, die anders niet zou worden gemaakt, dient er uiteraard vóórdat tot den' bouw wordt overgegaan, waarborg te bestaan dat de aanvrager deze strekking ook werkelijk zal huren tegen een voor den Staat niet bezwarenden prijs. Alvorens tot den bouw van zulk een strekking kaaimuur wordt overgegaan, dient voorts onderzocht te worden of het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat met het oog op den verhuur reeds gebouwde of in aanleg zijnde kaaimuren onbenut en renteloos zouden moeten blijven liggen. De wijze, waarop de onderwerpelijke aanvragen tot dusverre zijn behandeld is een aanpassing van de door wijlen den Heer Nobel ingevoerde Rotterdamsche wijze van handelen ter zake, aan de Indische verhoudingen, en heeft deze wijze van behandelen tot dusverre, voor zoover ik kan nagaan, noch voor den Staat noch voor de belanghebbenden bezwaren opgeleverd. De bezwaren die de belanghebbenden ondervinden betreffen in werkelijkheid dan ook niet het behandelen der aanvragen, doch het nieUijdig gereed komen der aangevraagde aanlegkaden en terreinen; dit is echter niet een gevolg van de wijze van behandeling der aanvragen, doch van de vertraagde oplevering der werken. Onder die omstandigheden kunnen plannen voor de verdere toekomst voorloopig op den achtergrond treden en dient in de eerste plaats aan den voortgang der onderhanden zijnde werken de aandacht te worden gewijd. Die voortgang heeft in hooge mate geleden: doordat de aannemers veel te laat na de gunning met de uitvoering der werken zijn begonnen; (zoowel te Soerabaja als te Makassar. heeft men ongeveer een jaar schier onbenut voorbij laten gaan); J) Zie o. m. het besluis van 18 Augustus 1913, N°. 16. doordat hun uitvoerders niet voldoende berekend blijken voor hun taak; doordat zij niet over het noodige voor het doel geschikte materieel beschikken (de aannemer der Havenwerken te Soerabaja, waar de toestand overigens nog het gunstigst is, kan slechts tot 18 M. diepte baggeren en met kunst en vliegwerk, bij laag water tot 20 M., terwijl een belangrijk gedeelte der te baggeren geulen een diepte van 23.50 M. moet krijgen); doordat het hun aan de vereischte geldmiddelen ontbreekt. De aannemers zelf leiden dientengevolge schade; doch de Staat, wegens derving van inkomsten, en de belanghebbenden bij handel en scheepvaart niet 'minder. De schade wordt dubbel groot voor den Staat en voor de belanghebbenden bij handel en scheepvaart, indien de schade der aannemers ook nog door den Staat moet worden vergoed en op rekening der werken wordt gebracht. Conclusies. Ten aanzien van de conclusies van de Commissie zij aangeteekend, op grond van het hiervoren aangevoerde: t. dat er naar mijn oordeel noch daar recht noch naar billijkheid reden is om aan den aannemer een schadevergoeding toe te kennen wegens de ondervonden moeilijkheden, daar hij deze geheel aan zich zelf heeft te wijten; 2. dat er naar mijn inzien in 'sLands belang geen reden is de eenmaal overeengekomen aannemingssom te verhoogen; de meerdere kosten verbonden met het storten van de vulbeton in den droge en met verder reeds verricht en nog te verrichten meerder werk, dienen als zoodanig op den voet van de bepalingen van het contract met hem te worden verrekend; 3. dat het onverantwoordelijk zou zijn de reeds zeer hoog gestelde raming van kosten van de gewijzigde prauwenhaven ca. tot f 1000000,— d.i. nog met 39 % te verhoogen, als gevolg waarvan 'den aannemer te Makasser voor nagenoeg het zelfde werk 63 % meer betaald zou worden, dan waarvoor de aannemer te TandjongPriok den caissonbouw heeft aangenomen en heeft aangeboden ook voor verdere uitbreidingen te continueeren; en dat het niet geraden is, in het belang zoowel van 'sLands finantien als van handel en scheepvaart, dit werk aan den aannemer de Groot te gunnen, aangezien door de trage en onpractische uitvoering van het onderhanden zijnde werk is gebleken dat deze niet over de noodige vaardigheid en de vereischte materieele en finantieele hulpmiddelen beschikt om zulk een werk met de vereischte voortvarendheid tot stand te brengen; (de uitvoering van het onder handen zijnde werk, dat in 21/s jaar voltooid had moeten zijn is thans, nu de termijn van voltooiing reeds bijna 5 maanden verstreken is, nog niet voor de helft gereed); bovendien is gebleken dat de aannemer het met hem aangegane contract niet loyaal nakomt, doch boven de overeengekomen som ernstig afkeuring verdienende eischen en voorvxmrden stelt (de laatste woorden zijn van de Commissie); 4. dat het prematuur zou zijn ten aanzien van verdere uitbreidingen der havenwerken van Makassar thans reeds eenige beslissing te nemen, aangezien het twijfelachtig is of er nog wel veel 'meer uitbreiding noodig zal zijn en in elk geval aan een beslissing te dien opzichte een deugdelijke behandeling der zaak dient vooraf te gaan; overigens zou het onverantwoordelijk zijn de reeds zeer hoog gestelde raming van kosten der ontworpen verdere uitbreiding van den grooten kaaimuur met 320 M. lengte tot f 2000000.—, d. i. nog met 50 % te verhoogen, zooals de Commissie wenscht, en dus den eenheidsprijs voor nagenoeg hetzelfde werk 75 % hooger te stellen dan waarvoor de aannemer te Tandjong-Priok de caissonmuur aldaar heeft aangenomen en heeft aangeboden dat werk voor eventueele verdere uitbreidingen te continueeren. Be Birecteur der Burgerlijke Openbare Werken, (io. g.) HOMAN VAN DER HEIDE. Batavia, den 30sten Mei 1914. DEPARTEMENT DER BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN. N°. 13932/H.W. Batavia, den lOden Juli 1914. Met referte aan het schrijven van den Algemeenen Secretaris van 17 Juni jl. n°. 1524 en onder terug aanbieding der daarbij in mijne handen gestelde missive ged. 11 Juni t.v. in zake de claims van de aannemersmaatschap Ten Bokkel Huinink, Korthals Altes en van Thiel de Vries met het daarop betrekking hebbend advies met bijlagen van de Commissie benoemd bij de beschikking van den Minister van Koloniën van 3 Februari jl., heb ik de eer Uwer Excellentie het volgende eerbiedig te berichten. In de in hoofde genoemde Regeeringsmissive wordt aangenomen dat uit het vermelde schrijven der bedoelde Commissie o.m. zou blijken dat, ondanks de waarschuwingen van de aanneemster, op last der Directie door haar is voortgewerkt aan de havenwerken te Semarang op eene wijze die uit een technisch oogpunt ten eenen male foutief was en dat ter zake groote misslagen zijn begaan. Een en ander blijkt echter in het allerminst niet uit het schrijven dier Commissie doch wordt alleen door haar beweerd, zonder eenigen grond. "Wat uit dat schrijven blijkt is dat het de Commissie geheel en al ontbreekt aan een klaar en onbevooroordeeld inzicht in de zaak in kwestie; want er zijn ter zake in het geheel geen technische misslagen begaan, doch er is in elk opzicht op een geheel rationeele en technisch volkomen verdedigbare wijze gehandeld. Anders te handelen zou onder de gegeven omstandigheden niet te verantwoorden zijn geweest, een werkelijke misslag hebben gevormd. Dat de Commissie hier fouten en misslagen ziet ligt daaraan dat zij zich geen rekenschap heeft gegeven van den stand van zaken in October jl. doch slechts met den oogenblikkelijken stand van zaken rekening heeft gehouden. Wat de verantwoordelijkheid betreft ten aanzien van de maatregelen die de Commissie geheel ten onrechte misslagen noemt, zij aangeteekend, dat deze zijn genomen door den met de Directie van het werk belasten Hoofdingenieur Kruimel, in overleg en in overeenstemming met zijn ambtgenoot den Heer Elenbaas. Deze maatregelen hebben voorts van den aanvang af mijne volle instemming gehad. Het vereischt, daarop zij in het bijzonder gewezen, in het geheel geen technische kennis om zonder voorbehoud te kunnen inzien dat de bedoelde maatregelen in het allerminst geen misslagen zijn geweest, doch volkomen rationeel en door de omstandigheden geboden waren. Toen in October jl., nadat de aannemer ter plaatse de havenkom te diep had uitgebaggerd, de aan elkaar aansluitende einden van 2 caissons eene horizontale verplaatsing vertoonden, rees wel eenige twijfel omtrent de stabiliteit der caissonmuren, doch bestond daaromtrent nog in het minst geen zekerheid. Integendeel golden toen overigens nog dezelfde gronden die tot het aanvankelijk ontwerp hebben geleid, hetwelk ook de Commissie gemotiveerd noemt (op blz. 6 van haar advies ter zake), en verder die welke tot de wijziging hebben geleid. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. 13 De een jaar na zijne onvoorwaardelijke instemming gekomen waarschuwing van de aannemersmaatschappij, vervat in haar brief aan de Directie van 20 Augustus 1912 (waarover o. m. wordt gehandeld in mijn brief van 4 Mei jl. n°. 8557), was op geen enkel nieuw feit gegrond doch uitsluitend op omstandigheden die bij de wijziging van het bestek reeds ampel waren overwogen en kon daarom naar het eenstemmig oordeel van den Heer Kruimel, van wijlen den Heer Nobel en van mij geen aanleiding geven tot eene nadere wijziging van het ontwerp. Het volgen van den betreffenden voorslag van de aannemers om de zandfundeering, in plaats van 6 M., een diepte van 10 M. te geven zou trouwens slechts weinig meerdere zekerheid hebben gegeven. Dit is blijkbaar ook het oordeel van de Commissie, want zij wenscht de zandfundeering een diepte van 14 M. te geven, en zulks niet omdat zij 14 M. voldoende acht, doch omdat de beschikbare baggermolen niet dieper kan baggeren. Toen twijfel omtrent de stabiliteit der caissonmuren ontstond, is onmiddellijk een aanvang gemaakt met het aanbrengen van de vereischte proefbelastingen van zand die zekerheid daaromtrent zouden kunnen verschaffen. Het zou absoluut onverantwoordelijk zijn geweest zonder proefbelasting in verband met den gerezen twijfel zoo maar aan te nemen dat de stabiliteit werkelijk ontoereikend zou zijn, daar tegenover de vroegere gegevens en ervaring, op grond waarvan het ontwerp (ook volgens de Commissie) volkomen gemotiveerd moet worden geacht, nog slechts stond een reden van twijfel van zeer onzekeren aard. De toestand waarin de einden van 2 caissons en de bodem van de havenkom ter plaatse zich bevonden na de verschuiving, gaf reden tot twijfel; doch de toestand van den bodem der havenkom ter plaatse was uiteraard na de verschuiving een andere dan vóór de verschuiving. Bij de verschuiving toch is ook de aarde in de havenkom door de caissons in beweging gebracht en heeft deze ter plaatse de gebaggerde diepe kuil ten deele gevuld. Hoe diep die kuil aanvankelijk is geweest was niet bekend en niet na te gaan. Indien met zekerheid bekend ware geweest dat de diepte van de gebaggerde kuil, voordat de verschuiving plaats had, belangrijk grooter was dan daarna, zou in de verschuiving zelfs nog geen reden tot twijfel aan de stabiliteit van den caissonmuur hebben gelegen. De proefbelastingen van zand hebben in Maart jl. tot het resultaat geleid dat de stabiliteit der caissonmuren werkelijk ontoereikend is, gebleken. Dat de proefneming zoolang heeft geduurd is uiteraard te wijten aan den langzamen aanvoer van zand door de aannemers. Indien het resultaat der proefneming vooraf bekend ware geweest (in dat geval zou de proefneming echter overbodig geweest zijn) dan ware het voorzichtigheidshalve beter geweest indien in October jl. de andere werkzaamheden, in het bijzonder die betreffende de caissonmuren, gestaakt waren geworden, en is daartoe, zoodra dat resultaat bekend was, in Maart jl. voorzichtigheidshalve dan ook aanstonds overgegaan, in afwachting van de uitkomst der proef met de thans in de eerste plaats beoogde voorziening met rijen heipalen langs de reeds gereed zijnde caissonmuren. Blijkt deze voorziening aan het doel te beantwoorden, dan kan met het caissonwerk als te voren worden doorgegaan. Alsdan strekt het stellen en vullen van een aantal caissons tijdens het nemen van de belastingsproeven (dit is het eenige onderdeel van het verrichte werk waartegen de Commissie bezwaar maakt) onvoorwaardelijk en in zijn geheel tot bespoediging van het gereedkomen der havenwerken, want indien die werkzaamheden niet reeds geschied waren zouden zij later nog moeten geschieden. De voortzetting van het caissonwerk tijdens de periode van twijfel blijkt dan een voordeel te zijn geweest. Indien de voorziening met de paalrijen niet toereikend blijkt, en dat is zeer onwaarschijnlijk, want indien twee rijen niet afdoende blijken zal dit toch zeker met 3 of 4 rijen wel het geval zijn, dan ware het, zooals gezegd, achteraf gezien beter geweest indien gedurende den tijd dat de zandbelastingsproeven hebben geduurd niet met het stellen en vullen der caissons waren voortgegaan. Maar daar staat tegenover dat het niet voortgaan met de vulling ernstige nadeelen zou hebben veroorzaakt indien het resultaat der zandbelasting bevredigend ware geweest. Deze nadeelen zijn: 1. Een aanzienlijk tijdverlies en dus vertraging van het gereed komen van de havenwerken met het daaraan verbonden ongerief voor den handel en derving van inkomsten voor den Staat. 2. Een volkomen gemotiveerde eisch tot schadevergoeding van den aannemer, wegens door de Directie gelast oponthoud bij de uitvoering der werken. Ten aanzien van het voortgaan met het stellen en vullen der caissons stond der halve, tegenover de beide genoemde belangrijke en zekere nadeelen voor het geval de proefbelasting gunstig mocht uitvallen, een mogelijk doch zeer onwaarschijnlijk nadeel voor het geval het resultaat ongunstig mocht zijn. Omtrent het resultaat bestond te voren natuurlijk geen zekerheid. Daar komt nog bij dat in October jl. de caissonmuur reeds over een lengte van 350 M. (het gedeelte C.-B.-D.-H. op het kaartje bijlage I van het advies der Commissie, vergel. ook blz. 14 van dat advies) gesteld en gevuld waren. Indien men volgens het oordeel der Commissie had gehandeld en aanstonds zonder zich eerst zekerheid te verschaffen, ware overgegaan tot het aanbrengen van een zandfundeering ter diepte van 14 M. zou men of die 350 M. kaaimuur alleen op grond van een gerezen twijfel al aanstonds hebben moeten opgeven (wat geheel onverantwoord geweest zou zijn), öf wel men zou ter verzekering van dat gedeelte van 350 M. caissonmuur een andere voorziening hebben moeten toepassen. Maar indien men zulk eene voorziening ten aanzien van de in October jl. reeds gereed zijnde 350 M. caissonmuur zou moeten toepassen, waarom zou dit dan niet even goed kunnen geschieden met betrekking tot het gedeelte van den caisson dat tijdens de belastingsproeven is gesteld en gevuld?1) Onder die omstandigheden was het voortgaan met het stellen en vullen der caissons naar het oordeel van de Heeren Kruimel en Elenbaas, en ook naar zijn oordeel, zeer bepaald geboden. Indien men de bedoelde maatregel niet oppervlakkig en achteraf beschouwt, zooals de Commissie doet, doch den oogenblikkelijken stand van zaken en alle omstandigheden in het oog houdt, kan die maatregel in het allerminst niet als een misslag of als een fout worden beschouwd, doch is in dezen geheel in overeenstemming met het havenbelang en met het Landsbelang gehandeld. Indien gehandeld ware zooals de Commissie meent dat had moeten geschieden, zou integendeel een misslag, een fout zijn begaan. Het oordeel van de Commissie is ten opzichte van dit punt derhalve even oppervlakkig als onjuist. Met betrekking tot het onderwerpelijke havenplan in het algemeen moge nog worden opgemerkt dat ten aanzien daarvan zoo wel bij het opmaken van het oorspronkelijk als van het gewijzigd ontwerp zeer naar beperking van kosten is gestreefd, o. a. omdat het een plan van beperkte strekking n. 1. slechts een prauwenhaven gold. Dit leidde er in de gegeven omstandigheden van zelf toe bij het ontwerp met beperkte eischen van zekerheid genoegen te nemen. Op dergelijke wijze is onder de leiding van den bekenden havendeskundige den Heer G. J. de Jongh tientallen jaren gewerkt te Rotterdam. Het gevolg daarvan was uiteraard dat te Rotterdam meermalen een gedeelte kaaimuur is ingestort. Maar de kosten daarvan werden ruimschoots opgewogen doordien aan de kaaimuren in het algemeen geen, in de meeste gevallen overbodige, extra kosten werden besteed tot het bereiken van een vrijwel absolute zekerheid tegen ongevallen. In Amsterdam heeft men ter zake, uiteraard tegen hooge kosten, meer naar groote zekerheid gestreefd, en zijn daar dan ook zoo goed als geen ongevallen met kaaimuren voorgekomen. De laatste wijze van werken is de verkieselijkste voor den bouwmeester, doch de eerste zal veelal voordeeliger zijn voor den bouwheer. l) Een groot gedeélte (140 M.) van het tijdens de belastingsproeven gestelde en gevulde gedeelte van de caissonmuur loopt langs de visschershaven, waar later het terrein niet beduidend belast zal worden en dus waarschijnlijk geen voorziening noodig zal zijn. Ik ga thans over tot de behandeling van de vorengenoemde missive der Commissie. Op blz. 1 dier missive vestigt de Commissie de aandacht op een ook bij dit advies overgelegde verklaring van de aannemers. Deze verklaring is in goede irouw geteekend, en blijkens hare missive van 12 Juni jl. schijnt de Commissie bijzondere waarde aan die uitdrukking te hechten. Indien dit juist ware gezien, moet het wel verwondering wekken, dat niet in alle aannemingscontracten deze formule opgenomen wordt; want die moeten toch ook, evenals andere contracten, te goeder trouw zijn aangegaan en dienen ook te goeder trouw te worden uitgevoerd, zooals artikel' 1338 I. B. W. uitdrukkelijk voorschrijft. Het schijnt mij toe dat de bedoelde formule, waaraan de Commissie zooveel waarde blijkt te hechten, in verband met het aangehaald wetsartikel en ook omdat kwade trouw strafbaar is, eigenlijk zonder eenigen zin en dus geheel overbodig is. Hetgeen de Commissie op bladzijden 2 en 3 van hare aangehaalde missive mededeelt omtrent de maatregelen die na de verschuiving van 2 caissons, d. w. z. van de aaneensluitende einden van 2 caissons waartegenover een kuil in de havenkom was gebaggerd (de andere einden waren op hun plaats gebleven) in October jl. genomen zijn, en die volgens haar genomen hadden moeten worden, heb ik reeds te voren besproken, en aangetoond dat de Commissie dit punt geheel averechts blijkt in te zien. Terwijl de Commissie het voortgaan met werk, zooals is geschied, na October jl. verkeerd acht, zegt zij dat het onnoodig ware geweest het werk te staken, nadat zekerheid was verkregen omtrent de onvoldoende stabiliteit der caissonmuren. Deze staking, nadat zekerheid was verkregen, is echter evenzeer een rationeel uitvloeisel van een logische behandeling van zaken als de voortzetting van het werk was, nadat nog slechts reden tot twijfel was ontstaan. Zoolang nog slechts twijfel bestond, ,was voortgaan met het werk geboden, omdat aan geheele of gedeeltelijke staking van werk in elk geval belangrijke nadeelen verbonden zouden zijn geweest, terwijl indien de twijfel bevestigd mocht worden, slechts de mogelijkheid, doch geenszins de waarschijnlijkheid zou bestaan, dat aan de voortzetting eenig nadeelig gevolg verbonden zou zijn. Eerst toen inzake de ongenoegzame stabiliteit zekerheid was verkregen, gebood de voorzichtigheid om, alvorens voort te gaan, eerst zekerheid te trachten te krijgen aangaande de thans te nemen maatregelen. De voor deze maatregelen vereischte. proefnemingen leenen zich bezwaarlijk voor uitvoering in aanneming; dit wordt ook zelfs door de aannemers beaamd. Bovendien maakte de finantieele positie van de aannemers voortgang van het werk in gewijzigden vorm practisch ondoenlijk, aangezien zij zich daarvoor tot andere leveranciers zouden moeten wenden dan diegene welke reeds aan hen gebonden waren. Nu is de opmerking van de Commissie wel is waar volkomen juist dat indien aan de aannemers in October jl. bijv. een half mihoen boven de aannemingssom was toegekend hun finantieele positie anders geweest zou zijn; doch tot een voorstel in dien zin werd dzz. geen vrijheid gevonden. Dzz. toch werd en wordt het nog als van zelf sprekend beschouwd dat zoowel de aannemers als het Gouvernement zich hadden te houden aan het geldende contract, zooals dat met de onvoorwaardelijke instemming van de aannemers was gewijzigd en aangevuld. Deze wijziging is bovendien tot stand gekomen nadat de aannemers reeds meer dan een jaar aan het werk bezig waren en dus zeker geacht konden worden vólkomen op de hoogte te zijn van de plaatselijke omstandigheden. Het in het bestek en de daarbij behoorende teekeningen omschreven werk was door de aannemers in zijn geheel aangenomen, tegen een bepaalde som. Voor zoover in het werk, zooals het was omschreven, geen afwijkingen werden gelast zouden de aannemers, naar dzz. oordeel voor het overeengekomen bedrag het werk hebben moeten opleveren, terwijl eventueel gelaste afwijkingen op de in het bestek bepaalde wijze als meer of minder werk zouden moeten worden verrekend. Een andere lezing laat de inhoud,van het contract niet toe. De Commissie geeft voorts als hare meening te kennen dat zij aan het onderwerpelijke contract minder Waarde en kracht toekent omdat het bestek, dat een onderdeel daarvan uitmaakt, niet is opgemaakt voor de onderhandelingen ter zake, dus eenzijdig door den aanbesteder, doch na de onderhandelingen, dus nadat ter zake overeenstemming tusschen partijen was verkregen. Indien er van meerder of minder waarde en kracht van een contract sprake kan zijn zou echter naar mijn oordeel, zeker veeleer meer waarde en kracht moeten worden toegekend aan bepalingen die na de betreffende onderhandelingen zijn vastgesteld, dan aan zulke welke voor die onderhandelingen eenzijdig door een der partijen zijn opgemaakt; want in het eerste geval bestaat er immers veel meer reden om aan te nemen dat de bepalingen door beide partijen goed zijn begrepen, dan in het laatste geval. Ook omtrent de beteekenis van de uitdrukking a forfait in aanbestedingscontracten houdt de Commissie een beschouwing die geheel en al onjuist is. Zij zegt n.1. dat de „caissonbouw niet a forfait geschiedde maar volgens in het bestek omschreven maten". Naar het oordeel der commissie zou derhalve aanbesteding a forfait beteekenen, dat omtrent het werk geen maten zijn aangegeven, dat het werk derhalve niet behoorlijk is omschreven, doch alleen in algemeenen zin is aangeduid. De uitdrukking a forfait heeft echter niets uit te staan met de meer of minder nauwkeurige en al of niet door maten aangegeven omschrijving van het werk. Men vindt deze uitdrukking in'van Dale's Groot woordenboek verklaard met de woorden: „bij de hoop, in eens, voetstoots (bij aanbestedingen)". Geheel in overeenstemming daarmede zijn de woorden a forfait dan ook gebruikt in artikel 1 der bestekken voor de havenwerken te Soerabaja en te Makasser L), terwijl ook in deze bestekken de te maken werken naar behooren en met aanduiding van maten zijn omschreven. Deze bestekken zijn opgemaakt in Nederland door de Heeren Kraus, de Jongh en Nobel (zie o. a. de missive van den Minister van Koloniën van 13 Februari 1911 Afdeeling A3 2de Bureau n°. 30/39). Het Indische concept-bestek is door genoemde Heeren met de woorden a forfait aangevuld; men kan derhalve wel aannemen dat deze uitdrukking daarin is gebezigd op de in Nederland gebruikelijke wijze. De omstandigheid dat bijv» ten aanzien van het caissonwerk in het bestek voor de haven te Semarang maten zijn vermeld kan derhalve niet derogeeren aan het feit dat het werk in eens, in zijn geheel, a forfait is aangenomen tegen een bepaalde som. Verder doet het uiteraard niets ter zake of het woord a forfait in het bestek is vermeld (in de Indische bestekken wordt het doorgaans weggelaten) indien slechts uit den zin van het bestek blijkt dat de aanbesteding in zijn geheel tegen een overeengekomen totaal som is geschied. De Commissie gaat voorts uit van de veronderstelling dat de Directie aan de aannemers de plaats had moeten aanwijzen waar deze het vereischte zand zouden kunnen vinden. Een dergelijke bepaling komt echter, in het contract en bestek in het geheel niet voor en is het bovendien nergens, noch in Nederland, noch hier te lande noch elders, gebruikelijk dat de Directie van een werk de aannemers aangeeft of moet aangeven waar deze zich de vereischte materialen moeten vei schaffen. De Directie keurt alleen de materialen. Door aan te nemen dat er een dergelijke verplichting van de zijde der Directie bestond geeft de Commissie een uitlegging aan de overeenkomst die geheel in strijd is met hetgeen ten dien opzichte is bepaald bij artikel 1342 j°. artikel 1347 van het Ind. B. W. (artikel 1378 en 1383 Nederl. B. W.) *). Want uit de bewoordingen van het contract en bestek is zulk een verplichting niet af te leiden, aangezien elke aanduiding daaromtrent ontbreekt, en een bestendig gebruikelijk beding is deze verplichting ook in het geheel niet. J) Dit artikel luidt in beide bestekken: „De aanbesteding geschiedt a forfait in een perceel". 2) Deze artikelen luiden: Artikel 1342. „Indien de bewoordingen eener overeenkomst duidelijk zijn, mag men daarvan door uitlegging niet afwijken". Artikel 1347. „Bestendig gebruikelijke bedingen worden geacht stilzwijgend in de overeenkomst te zijn begrepen schoon dezelve daarbij niet zijn uitgedrukt". Ik breng deze punten naar voren om te doen uitkomen tot welke middelen de Commissie haar toevlucht moet nemen om te kunnen adviseeren de aannemers rond 5 ton van de door hen gevraagde extra uitkeering van bijna 12 ton toe te kennen; daaruit volgt ten duidelijkste dat de directie, die zich aan het contract heeft te houden en aan de aannemers geen gelden mag toekennen die hun niet overeenkomstig het contract verschuldigd zijn, de finantieele positie van de aannemers niet gezond kon worden, door hun eenvoudig maar meer geld toe te kennen, van het nalaten waarvan de Commissie de directie een verwijt maakt J). De directie èn de aannemers waren immers contractueel gebonden, en kon de directie uiteraard het door de Regeering goedgekeurde contract niet gedeeltelijk als niet bestaand beschouwen, zooals de Commissie blijkt te doen. Bovendien vindt de ongunstige finantieele positie der maatschap Ten Bokkel Huinink c.s. geenszins haar oorzaak speciaal in Indië, doch hield deze nauw verband met elders door de aannemers aangenomen werken. Wat de directie tot verbetering van de finantieele positie van de aannemers heeft kunnen doen heeft zij gedaan, o. a. door hen bij herhaling voorloopig aan werkkapitaal te helpen en door, ten einde hun faillissement te voorkomen, voor te stellen hun een voorschot te verleenen ten bedrage van 2 ton, waarin door de Regeering werd bewilligd (besluit van 12 Augustus 1913 n°. 28). Dat de lange duur van het onderwerpelijke werk zoowel voor handel en scheepvaart als voor den Lande een groot nadeel is wordt dzz. voorzeker niet ontkend. Bij de wijziging van het bestek heeft de maatschap niettemin 360 dagen uitstel gekregen, en met inbegrip daarvan had zij 26 Januari jl. met het werk gereed moeten zijn. Dit uitstel hield hoogstens voor 4 maanden (Mei—September 1911) verband met de wijziging van het plan en strekte overigens om de maatschap te helpen, die met het werk zeer ten achter was. Ook later heeft de voortgang van het werk veel te wenschen overgelaten zoodat, ook zonder eenig ongeval, het gewijzigde werk op 26 Januari jl. nog lang niet voltooid zou zijn geweest 2). Juist om de duur van het werk niet zonder noodzaak nog meer te verlengen werd de aannemers o. a. het vorengenoemde voorschot van 2 ton verstrekt en werd ook met het werk voortgegaan na de in October jl. gerezen twijfel omtrent de stabiliteit der caissonmuren. Over het dzz. aanhangig gemaakte denkbeeld om te Semarang een zeehaven te bouwen, hetwelk de Commissie op blz. 3 van hare meergenoemde missive aanroert, handelen het laatst mijn missives van 23 en 26 Juni jl. n08. 12532 en 12821/H.W. In verband met de torpedoboothaven te Soerabaja maakt do Commissie een opmerking omtrent het 14000 tons dok. Dat dit dok voorshands onbenut blijft liggen is een gevolg van den tragen voortgang in de uitvoering der havenwerken te Soerabaja. Blijkens zijn brief gedateerd Soerabaja 15 Januari 1912 n°. 68 was wijlen de Heer Nobel van oordeel dat de betreffende werken en terreinen in de nieuwe haven voor het dok en de noodige werkplaatsen met 1 November 1912 gereed hadden kunnen zijn (vergelijk mijn rapport van 29 Januari 1912 n°. 2). Het zal echter nog zeer moeten meevallen indien de bedoelde onderdeelen tegen het einde van dit jaar, dus ruim 2 jaren later, zoo ver gevorderd zijn dat met het opstellen der werkplaatsen een begin kan worden gemaakt. De verdere opmerkingen van de Commissie ten aanzien van het dok gaan het Departement van Marine aan, dat het dok in beheer heeft, en heb ik den Vlootvoogd mitsdien met de betreffende opmerkingen in kennis gesteld. Ten aanzien van Tandjong-Priok maakt de Commissie in haar meervermelde missive ook eenige opmerkingen. Zij klaagt over stagnatie in de technische uitvoering ') Hoe gul de Commissie is met verwijtingen aan de directie en hoe weinig doordacht die zijn moge o. a. daaruit blijken dat zij op dezelfde blz. van haar advies de directie eerst verwnt dat zij de aannemers na October jl. onvertraagd het werk heeft doen voortzetten, en daarna dat de aannemers in de werkzaamheden niet hadden behoeven belemmerd te worden. 2) Tot Maart jl. is onvertraagd doorgewerkt en moest toen nog ongeveer V< gedeelte van het werk verricht worden. en in de afdoening van belangrijke beslissingen omtrent de uitbreiding der havenbassins, zeer ten ongerieve van handels en industrieele ondernemingen. In de eerste plaats moet hieromtrent worden opgemerkt dat met de uitvoering van de werken tot uitbreiding van de haven te Tandjong-Priok ingevolge de pogingen van de maatschap ten Bokkel Huinink c.s. om door invloeden in Nederland te bewerken dat hun het baggerwerk werd gegund, niettegenstaande hun geheel onaannemelijken inschrijvingsprijs, pas in October 1912, in plaats van in het begin van 1912, een aanvang is kunnen worden gemaakt.*) Sedert deze stagnatie ten aanzien van de werken te Tandjong-Priok heeft opgehouden is geregeld met de uitvoering goed voortgewerkt. Het baggerwerk en de zandaanvulling, die in eigen beheer worden uitgevoerd, zijn het caissonswerk belangrijk vooruit, niettegenstaande daaraan tot Februari 1914 slechts met reeds 30 jaar oud en voorts met klein baggermaterieel gewerkt is kunnen worden. Eerst sedert Februari jl. was de nieuwe molen Bromo geregeld bij dit werk in gebruik geweest. Naar het zich laat aanzien zal het baggerwerk en de zandaanvulling te TandjongPriok niettegenstaande het gebruik van zeer oud en van klein materieel toch niet meer kosten dan het daarvoor uitgetrokken bedrag. De havenwerken te Tandjong-Priok zijn de eenige der thans in uitvoering zijnde havenwerken h.t.1. die ongeveer binnen den voor de uitvoering gestelden termijn gereed zullen kunnen komen, in tegenstelling met die te Semarang waar de uitvoering, geheel afgescheiden van de bij het gewijzigd bestek verleende verlenging van den opleveringstermijn met een jaar en de thans nöodig gebleken nadere voorzieningen, ongeveer dan een jaar ten achter was; te Makasser waar de werken ongeveer 2 jaar ten achter zijn (zij hadden 12 Januari jl. voltooid moeten zijn en waren toen nog niet half voltooid) en te Soerabaja waar de werken vermoedelijk ook wel een paar jaar langer zullen duren (van de bouwtijd van 41/» jaar is thans ruim 3 jaar verstreken en de aannemers hebben op hun aannemingsprijs van f 11 764 000.— tot ultimo Maart jl. slechts f 3 919 765.— kunnen toucheeren). Ook de torpedoboothaven te Soerabaja is veel te laat gereed gekomen en evenzoo het uitdiepen van de bestaande havenkom te Tandjoeng Priok. Met de, boven de onderhanden zijnde werken, nog noodige verdere uitbreidingswerken te Tandjoeng Priok zal eerst kunnen worden begonnen, wat het maken van caissons betreft, indien de caissons voor de onderhanden zijnde werken zoo ver gereed zijn dat ze zich in drijvenden toestand bevinden* Dit kan pas tegen het einde van het loopende jaar het geval zijn. Met het baggerwerk voor die verdere uitbreidingen zal pas kunnen worden begonnen, voor zoover betreft het meest urgente gedeelte, nadat de onteigening bedoeld bij Staatsblad 1912, n°. 328 en Staatsblad 1914, n°. 232 s) haar beslag heeft gekregen, hetgeen nog geruimen tijd kan duren. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van een door de pas opgerichte Nederlandsen-Indische Steenkolen Maatschappij bij haar schrijven van 4 Juni jl. definitief aangevraagden kaaimuur langs het Zuidelijkste gedeelte van het Oosterboord van de nieuwe havenkom ter lengte van 300 M., want dit valt juist binnen het nog te onteigenen perceel. Dat deze Maatschappij zou worden opgericht en alsdan een kaaimuurlengte met terrein zou wenschen te huren was reeds vroeger aangekondigd, het eerst bij de mij bij het Gouvernements renvooi van 30 Januari 1913, n°. 3070 en vervolgens -bij het Gouvernements renvooi van «23 October jl. n°. 32182 in handen gestelde stukken. Op grond van zulke voorloopige aanvragen kan men uiteraard geen voorstellen doen tot den bouw van kaaimuren, doch de betreffende werken slechts voorbereiden, zooals ook is geschied. Het betreffende voorstel, naar aanleiding van de hoogergenoemde definitieve aanvrage van 4 Juni jl. zal de Regeering eerlang bereiken. ') Door de vertraging, in de uitzending van het vereischte Gouvernements baggermaterieel, die het gevolg is geweest van de bedoelde pogingen van de maatschap ten Bokkel Huinink c.s. is ook stagnatie ontstaan in de werken tot verbetering van verschillende kleinere havens (vergel. mijn brief van 1 April jl. n°. 6261/H.W.). s) Dat de noodzakelijkheid dezer onteigening voor de tweede maal uitgesproken is moeten worden is te wijten aan eene informaliteit, ter zake begaan op het bureau van den toenmaligen Assistent-Resident van Meester-Cornelis. Ook de uitbreiding van het nieuwe havenbassin van 120 M., zooals o. a. door de Heeren Kraus en De Jongh na ampel overleg werd aanbevolen, tot 150 M. is in dat voorstel begrepen. Ik behoef niet te vermelden dat ik tot het voorstellen van deze afwijking van het plan Kraus—De Jongh pas heb besloten na de zaak met nauwgezetheid te hebben overwogen en daarover de belanghebbenden bij de scheepvaart te hebben geraadpleegd. Tot de conclusie dat de breedte van het nieuwe havenbassin 150 M. zal moeten zijn, ben ik overigens reeds zeer geruimen tijd geleden- gekomen; doch zoolang de vermelde onteigening nog niet haar beslag heeft gekregen is niet alleen deze verbreeding niet mogelijk, doch zal de haven zelfs niet op een breedte van 120 M. kunnen worden gebracht. Ook overigens zou trouwens met het baggerwerk ten behoeve van de verbreeding nog in geen maanden een begin kunnen worden gemaakt. Het ligt echter niet in de bedoeling, zooals de Commissie schijnt te meenen, om wijziging te brengen in de bij het ontwerp voor de onderhanden zijnde uitbreidingswerken vastgestelde diepte der nieuwe havenkom. Daarvoor bestaan tot dusverre geen redenen, en is zulks door de reederijen dan ook nimmer gevraagd. Hoe de Commissie zich heeft overtuigd, zooals zij zegt dat het geval is, van de gegrondheid van de bedoelde door haar vermelde klachten, is mij een raadsel. Indien zij eenig persoon had gevraagd die met de zaak bekend was, zou deze haar onmiddellijk hebben medegedeeld hoe het met de betreffende verdere uitbreiding staat, n. 1.: dat de betreffende Maatschappij eerst tot stand is moeten komen en een definitieve aanvrage heeft moeten doen (deze werd zooals gezegd bij haar brief van 4 Juli jl. ontvangen); dat voorts de onderhanden zijnde werken beduidend verder gevorderd moeten zijn dan thans het geval is, zelfs om met het maken van caissons voor het verdere uitbreidingswerk "te kunnen beginnen; dat met de eigenlijke uitvoering van het werk eerst een aanvang kan worden gemaakt nadat de onteigening haar beslag heeft gekregen. De Commissie is ter zake blijkbaar maar op zeer losse praatjes afgegaan Tijdens het eenige korte gesprek over zaken dat ik met de Commissie heb gehad, een paar dagen na haar aankomst h. t. L, is de. betreffende aangelegenheid even ter sprake gekomen tusschen den Heer Lambrechtsen van Ritthem en mij, waarbij (hetzij terloops vermeld) de Heer Lambrechtsen van Ritthem al heel gaarne in een kregeligen toon verviel. Ik heb toen o. a. aan genoemden Heer medegedeeld dat een door de reederijen eventueel wenschelijk geachte uitbreiding der haven daarom nog niet noodzakelijk behoefde te zijn, en dat de urgentie van zulk een werk eerst nagegaan zou moeten worden, o. a. om te voorkomen dat door het bouwen van nieuwe kaaimuren de bestaande ongebruikt en renteloos zouden kunnen blijven liggen en zoodoende tot nuttelooze finantieele lasten voor handel en scheepvaart en voor de geheele gemeenschap zouden leiden. Het zal geen verder betoog behoeven dat steeds dienovereenkomstig gehandeld zal moeten worden. In het bijzonder releveert de Commissie dat op de onderhandsche offerte van de Hollandsche Beton Maatschappij voor het maken van caissons ten behoeve van de verdere uitbreidingswerken nog geen beslissing is gevallen. Dit spreekt anders toch wel van zelf, zoolang tot de uitvoering van het werk nog geen machtiging is verleend. De betreffende kaaimuur is, zooals reeds vermeld, pas definitief aangevraagd bij een brief gedateerd 4 Juni jl., terwijl de brief van de Commissie, waarin zij het uitblijven van die beslissing laakt is gedateerd op 11 Juni jl. Deze data spreken! Alle aanvragen van belanghebbenden om inhuur van kaaimuur en terreinen te Tandjoeng Priok zijn of worden geregeld behandeld. Behalve de juist genoemde aanvrage van 4 Juni jl. ligt. er thans geen enkele aanvrage om terreinen of kaaimuren te Tandjoeng Priok die nog geen behandeling heeft gevonden; doch zoolang de betreffende kaaimuren en terreinen niet gereed zijn, .kunnen deze uiteraard ook nog niet in huur worden afgestaan.*) Bovendien is het niet mogelijk te voren reeds den prijs voor deze objecten met bepaaldheid vast te stellen. Aanvankelijk werd, o. a. door wijlen den heer Nobel, gemeend dat dit wel het geval zou kunnen zijn, omdat al de havenwerken a forfait tegen vaste bedragen zijn aanbesteed; doch sedert gebleken is dat de aannemers net doen alsof er geen vaste aannemingssommen zijn overeengekomen, kan daarvan uiteraard geen sprake meer zijn. Wat de aanvrage van de Nederlandsen-Indische Steenkolen Handelmaatschappij betreft, die de Commissie speciaal bedoelt, deze is zooals gezegd gedateerd op 4 Juni jl. zoodat het wel wat veel gevergd is om daarop toen de Commissie haar brief schreef (11 Juni jl.) reeds een afdoend antwoord te verwachten. Niettemin blijkt de Commissie het juist en in het bijzonder een bezwaar te vinden dat dit nog niet geschied is. Een nadere voorloopige aanvrage met betrekking tot de bedoelde toen nog niet opgerichte steenkolen handelmaatschappij werd, zooals gezegd, ontvangen bij brief van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Scheepsagentuur e. a. bij het Gouvernements renvooi van 23 October 1913 n°. 32182. Naar aanleiding hiervan is, na inwinning van het advies van de Commissie van Bijstand (waarvoor het stuk bij dzz. schrijven van 7 November jl. n°. 19531/H.W. aan den Directeur der Haven werd gezonden), aan de Koninklijke Paketvaart Maatschappij geantwoord bij het dzz. schrijven van 18 Maart jl. n°. 5191/H.W., waarop, na de oprichting der bedoelde maatschappij, de vaakgenoemde definitieve aanvraag ged. 4 Juni jl. is gevolgd. „Voorstellen der havencommissie (bedoeld wordt der Commissie van bijstand) in zake een modern en practisch havenbeheer blijven bij het Departement der Burgerlijke Openbare Werken onafgedaan liggen, sommige meer dan 2 jaar" schrijft de Commissie op blz. 5 van haren brief. De Commissie heeft noch bij mij, noch bij den Heer Karsten, noch bij den Heer Steffelaar navraag gedaan aangaande deze aangelegenheid. Hieronder volgt een lijst van de voorstellen van den Directeur der haven en van de Commissie van Bijstand, verband houdende met het beheer der haven, waaruit de onjuistheid van de bewering der Commissie voor het aanDemingsvraagstuk in elk opzicht kan blijken. I. Grens haventerrein. Voorgesteld door Directeur Haven Tandjoeng Priok bij missive 26 Januari 1911 N°. 77/B4. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. schrijven van 21 Februari 1911 N°. 2723/F. n. Onteigening Tandjoeng Priok. Voorgesteld door Directeur Haven Tandjoeng Priok bij missive 23 Februari 1912 N°. 185/a 4 Geheim. Laatste toelichting van Directeur Haven bij diens missive van 5 Maart 1912 N°. 221/B 4. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. schrijven van 14 Maart 1912 N°. 59/H. W. Geheim. m. Reglement voor de verhuur aan derden van materieel van de haven Tandjoeng Priok. Voorgesteld door Directeur haven Tandjoeng Priok bij missive van 22 Juni 1912 N°. 705/C 9. Machtiging tot verhuur gevraagd aan de Regeering bij dzz. missive van 30 Juli 1912 N°. 11949/H.W. ') Voor de belanghebbenden zou dit van geen nut zijn en voor het Gouvernement zou zulks een bron van- moeihjkheden kunnen worden. IV. Priok Veerreglement. Voorgesteld door Directeur haven Tandjoeng Priok bij missive 12 Juli 1912 N°. 804/B 11. Nader toegelicht door den Heer Dijkstra bij zijne missive van 24 Juli 1912 N°. 881/B 11. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. schrijven van 13 Januari 1913 N°. 674. V. Reglement op het verstrekken van water uit de waterleiding te Tandjoeng Priok. Voorgesteld door Directeur haven Tandjoeng Priok bij missive 22 Augustus 1913 N°. 1205/B 6. Nader toegelicht bij missive 29 September 1913 N°. 1457,/B 6. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. schrijven van 30 Januari 1914 N°. 1898/H.W. VI. Reglement locaal havengeld. Voorgesteld door Directeur Haven Tandjoeng Priok bij missive 4 Juni 1913 N°. 776/B 11. Laatste toelichting bij missive van 4 Februari 1914 N°. 277/B 11. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. missive van 20 Februari 1914 N°. 3333/H. W. VII. Priok opslag reglement. Voorgesteld door Directeur haven Tandjoeng Priok bij missive 13 Februari 1913 N°. 181/B 11. Laatste toelichting bij missive van 6 October 1913 N°. 1534/B 4. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. missive van 2 Juli 1914 N°. 13373/H.W. VIII. Reglement op de heffing van kade en steigergeld. Voorgesteld door Directeur haven Tandjoeng Priok bij ' missive 5 Juni 1913 N°. 777/B 11. Laatste toelichting bij missive van 6 October 1913 N°. 1534/B 4. Voorgesteld aan de Regeering bij dzz. schrijven van 2 Juli 1914, N°. 13373/H.W. De beide laatstgenoemde voorstellen (VII en .VIII) betreffen belangrijke posten der inkomsten op de ramingen van inkomsten en uitgaven, waarop de voorstellen met betrekking tot het locaal havengeld zijn gebaseerd. In verband daarmede, en lettende op de bezwaarschriften waartoe de voorstellen betreffende het locaal havengeld hebben geleid, kwam het mij gewenscht voor deze voorstellen aan te houden totdat de beslissing omtrent het locaal havengeld zou zijn gevallen, aangezien eene eventueel noodig geoordeelde wijziging in de voorstellen betreffende het locaal havengeld, ook tot wijziging in de onderwerpelijke beide reglementen en tot wijziging van het voor het beheer vereischte personeel zou kunnen leiden. Zoodra echter de beslissing der Regeering omtrent het locaal havenbeheer bekend was (Javasche Courant van 23 Juni jl.), is tot de definitieve behandeling van het opslagreglement en het reglement op de kade en steigergelden overgegaan en zijn deze thans bij mijn schrijven van 2 Juli jl., N°. 13373/H.W., der Regeering aangeboden door tusschenkomst van den Vlootvoogd en van mijn ambtgenooten van Financien en Justitie. Thans zijn nog bij het Departement in behandeling de volgende voorstellen van den Directeur der haven en de Commissie van Bijstand van Tandjoeng Priok: I. Voorstel tot het afstaan in huur van grond voor koeliewoningen, zooals reeds ondershands geschied. Ontvangen bij missive Directeur haven van 19 Maart jl., N°. 681/B4, door tusschenkomst van den Resident van Batavia bij diens missive van 30 Maart jl., h°. 5986/12. II. Reglement van orde. Ontvangen bij missive Directeur haven van 19 Februari jl., N°. 428/B11, en nader toegelicht bij diens missive van 21 Maart jl., N°. 803/B11. HE. Reglement ijzer-opslagterrein. Ontvangen bij missive Directeur haven van 25 Juni jl., N°. 1491/B4. Uit het vorenstaande blijkt, dat er thans ten aanzien van de afdoening der bedoelde aangelegenheden feitelijk geen achterstand bestaat en dat, niettegenstaande het overlijden van den heer Nobel en de daardoor ontstane stagnatie, de betreffende voorstellen bij dit Departement toch steeds vrij tijdig zijn afgedaan. Het spreekt overigens van zelf, dat met het opmaken en verder met het tot stand komen van dergelijke vrij omvangrijke nieuwe regelingen waaromtrent, behalve met den Directeur der haven en de Commissie van Bijstand, veelal nader overleg moet worden gepleegd met verschillende andere takken van dienst (o. a. met de hoofdinspectie van Scheepvaart en den dienst der in- en uitvoerrechten) en met de belanghebbenden bij handel en scheepvaart, geruimen tijd gemoeid is, in het bijzonder indien het eerstelingen geldt, zooals ten aanzien van Tandjong Priok vrijwel steeds het geval is, en indien deze tevens bij verscheidene andere departementen en diensten behandeld moeten worden, zooals ook steeds het geval is. Het schijnt mij onbegrijpelijk hoe de Commissie voor het aannemingsvraagstuk zoo maar, zonder eenig ernstig onderzoek zulke frappante onjuistheden kan neerschrijven, als de bewering dat de voorstellen betreffende de organisatie van het havenbeheer soms meer dan 2 jaar onafgedaan bij dit Departement zouden blijven liggen. Dat dezerz. de claims van de aannemers niet zoo vlug behandeld kunnen worden als dit door de Commissie geschiedt, en dat op de bij de missieve van den Gouvernements Secretaris van 11 Maart jl. n°. 6644 in mijne handen gestelde stukken betreffende de claims van de maatschap ten Bokkel Huinink c. s. niet zoo aanstonds beantwoord is kunnen worden, zal wel geen verwondering wekken. Eerstens toch dient door mij ter zake het advies te worden ingewonnen van de betrokken directies van de werken, die uiteraard niet hun geheelen tijd aan het onderzoeken en behandelen van claims kunnen wijden, daar zij bovendien dagelijks een drukken dienst hebben gaande te houden. Voorts dienen de claims dzz. uiteraard zorgvuldig aan de feiten te worden getoetst en dient het betreffende feitenmateriaal op voldoend overzichtelijke wijze te worden geordend. Ik heb de Commissie voordat zij met de behandeling der claims ten Bokkel Huinink c. s. is begonnen, de ter zake strekkende adviezen van de directies der betreffende stukken kunnen doen toekomen, doch niet de dzz. beschouwingen ter zake. Ook bij dit Departement moet uiteraard dagelijks veel ander werk worden verricht om den dienst gaande te houden en kan noch ik noch de Hoofdingenieur Kaesten zich uitsluitend aan de behandeling van de claims van de aannemers wijden. Bovendien hebben op het bericht van de komst der onderwerpelijke Commissie de aannemers zich om het harst geweerd in het opmaken van claims, ten einde mede een snede van de koek te krijgen, en zijn de claims dientengevolge in de laatste maanden als paddestoelen uit den grond verrezen. Behalve met de 3 nieuwe claims van de Maatschap ten Bokkel Huinink c. s. is het aantal plotseling met die van de Hollandsche Aanneming Maatschappij te Soerabaja vermeerderd en heeft ook de Hollandsche Beton Maatschappij een memorie van klachten ingediend die tijd en aandacht vergen. Hoewel de Hoofdingenieur Kaesten, na kennisneming van de claims der Hollandsche Aanneming Maatschappij, onverwijld naar Soerabaja is vertrokken om in overleg met den Hoofdingenieur Straatman deze te behandelen, zal het nog verscheidene dagen duren alvorens het dzz. advies daaromtrent kan worden ingediend. Ten aanzien van het bij den vaak vermelden brief van de Commissie overgelegde advies in zake de claims van de maatschap ten Bokkel Huinink c.s. moge verder nog het volgende worden aangeteekend. Op bladzijde 1 en 2 van haar advies ter zake schrijft de Commissie als eerste algemeene opmerking: „Aan deze telegrafische opdracht (tot het onderzoeken van de claim van de maatschap ten Bokkel Huinink c.s. betreffende de havenwerken te Semarang) was op 10 April 1914 een schrijven van onze Commissie aan Uwe Excellentie voorafgegaan, waarin wij hadden te kennen gegeven, dat naar ons gevoelen het staken van de werken te Semarang om de bekende redenen, feitelijk was een afdanken van de aanneemster en niet gerekend kon worden te vallen onder de termen van „minder werk" en „afwijking van het bestek" in den zin van artikel 31 der Algemeene Voorwaarden (A.V.) „Wij vonden ons advies daarna versterkt door de adviezen van den Directeur van Justitie dd. 23 en 29 April 11. N°. 5771 en N°. 6022, uitgebracht aan den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, waarin gewezen werd op het feit dat de bevoegdheid welke de Directeur van laatstgenoemd Departement meende te bezitten, zich in het onderhavige geval niet grondde op artikel 31 der A.V., gelijk reeds door ons werd betoogd, doch voortvloeide uit het bepaalde in artikel 1611 van het Burgerlijk Wetboek en bij het gebruik maken van die bevoegdheid dus gebonden is aan het bepaalde in dat artikel". De Directeur >van Justitie schreef in zijn door de Commissie aangehaalden brief van 29 April jl. N°. 6022 o.a. het volgende: „Indien, wat in mijn vorige brieven onzeker werd geacht doch in Uw aangehaald schrijven uitdrukkelijk wordt medegedeeld, thans reeds vaststaat dat de voltooüng der havenwerken te Semarang meer werk zal vereischen dan naar het plan, volgens hetwelk de aannemer zou werken, noodig zou zijn, dan staat niets de onmiddellijke ontheffing van den aannemer van de verdere uitvoering van het werk overeenkomstig alinea 9 van artikel 31 der algemeene voorwaarden in den weg *). In dat geval zal dan ook de berekening der schadevergoeding door de in artikel 24 bedoelde commissie kunnen geschieden. „Het zal dan echter aanbeveling verdienen de gedragslijn in artikel 31 aangegeven ook regelmatig te volgen". „Ik teeken hierbij duidelijkheidshalve, in verband met het in alinea 5 van mijn schrijven van 23 Juni jl. N°. 5771 medegedeelde, nog aan dat de bevoegdheid om een aannemer naar goedvinden af te danken en de voltooiing van het werk verder zelf op zich te nemen, ook al is er geen meerder werk te doen, evenzeer J) den aanbesteder toekomt. Deze bevoegdheid berust echter niet, zooals in Uw schrijven van 16 Juni jl. N°. 7161/D werd voorgesteld, op artikel 31 der Algemeene Voorwaarden maar geheel buiten het contract om op artikel 1611 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij daaraan door partijen is gederogeerd, wat echter v.z.n. ik kan nagaan niet is geschied". Naar het mij toeschijnt valt uit de aangehaalde zinsnede te lezen dat naar het oordeel van den Directeur van Justitie in het onderwerpélijk geval artikel 31 der A.V. wel degelijk van toepassing was, aangenomen dat er meer werk te verrichten zou zijn. Dat dit laatste het geval is bestrijdt de Commissie uiteraard niet, want zij acht zelf een grondverbetering tot veel grootere diepte, dus meerder werk op groote schaal noodig. Doch ook indien er geen meerder werk was zou de aannemer van het werk ontheven kunnen worden, zegt Mr. Cordes verder; doch in dat geval niet op grond van artikel 31 der A. V. doch van artikel 1611 I. B. W. (artikel 1647 Nederl. B. W.). Hoe de Commissie in de woorden van den Heer Cordes eene bevestiging wil vinden van hare in haar schrijven van 10 April jl. n°. 1 uitgesproken geheel tegenovergestelde meening, is mij een raadsel. De tweede algemeene opmerking in het advies der Commissie betreft de omstandigheid dat in het onderwerpelijke geval de bestekken zijn opgemaakt nadat tusschen partijen ter zake overeenstemming was verkregen en dus in overleg met den aannemer, zooals o. a. kan blijken uit de missive van den Minister van Koloniën van 12 April 1910 n°. 26/665 (Afdeeling A3 2de Bureau), in stede van op de anders veelal gebruikelijke eenzijdige wijze voor de onderhandelingen en aUeen door de directie. De Commissie kent aan de onderwerpelijke bestekken dientengevolge „niet dezelfde waarde en kracht toe" als aan een op eenzijdig door de Directie opgemaakt bestek. J) De cursiveeringen zijn van mij. Zooals ik reeds eerder opmerkte, schijnt mij deze conclusie niet gemotiveerd doch zou ik eer geneigd zijn, indien er van verschil in waarde of kracht ten aanzien van aan alle wettelijke eischen voldoende contracten sprake kan zijn, om aan een na verkregen overeenstemming opgemaakt bestek meer waarde en kracht toe te kennen dan aan een eenzijdig door een der partijen opgemaakt bestek, omdat men in het eerste geval meer reden heeft aan te nemen dat beide partijen den inhoud er van juist begrepen hebben. De Commissie meent (blz. 3 van haar advies) dat bestekken die eenzijdig door .de Directie zijn opgemaakt slechts zelden recht tot het instellen van claims geven. De ervaring hier te lande leert echter dat alle bestekken, zoowel die welke eenzijdig zijn opgemaakt door de Directie, zelfs indien dit is geschied door autoriteiten op dat gebied als de Heeren Kraus, de Jongh en Nobel, als die welke zijn opgemaakt nadat overeenstemming met den aannemer is verkregen, wel is waar geen recht, maar de groote aannemers dan toch aanleiding geven tot ciaims. Trouwens ook in Nederland zijn claims aan de orde van den dag, zoodat men er zelfs een Permanente Baad van Arbitrage voor de bouwbedrijven heeft. Ook de uitvoering van de nieuwe havenwerken te Singapore heeft tot reusachtige claims van de zijde van de aannemersfirma geleid. De claims en de verdere bezwaren verbonden met de uitvoering, vooral van baggerwerken, in aanneming hebben in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en in Duitschland reeds geleid tot de aanschaffing van zeer uitgebreide vloten van Staatsbaggermaterieel voor de uitvoering in eigen beheer. Ook de Britsch-Indische port-trusts laten het baggerwerk voor de uitbreiding der havens gewoonlijk in eigen beheer uitvoeren, niettegenstaande het daarvoor aangeschafte nieuwe materieel dikwijls moeilijk van de hand kan worden gedaan. Ook de uitvoering van werken door deskundige technische bureaux (en werven) tegen betaling van de werkelijke kosten plus een vast winstpercentage neemt in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in Canada, in Engeland en in Duitschland hand over hand toe. Dat is dezelfde bouwwijze als de uitboering van werken in eigen beheer door de architecten, die door den redacteur van het tijdschrift „de bouwwereld", de bekende bouwkundige Ingenieur Leliman, als de werkwijze van de toekomst wordt beschouwd. Voor een en ander moeten uiteraard gegronde redenen bestaan; en die redenen vermeerderen naar mate machtige en invloedrijke lichamen bij het aannemersbedrijf geinteresseerd geraken en pressie weten uit te oefenen. De Commissie spreekt voorts met betrekking tot het bestek over de voorbereiding van het werk te Semarang. De grondgesteldheid was bekend; de boringen vermeld in de bestekteekeningen geven slappe grond aan tot groote diepte, zooals ik reeds aanteekende is het ontwerp opgemaakt volgens het te Rotterdam sedert 1 O-tallen van jaren gevolgde beginsel, om rekening houdende met de locale ervaring, liever eenige risico te aanvaarden dan overdadig kostbaar te bouwen. Tegen de schade die daardoor in enkele gevallen kan ontstaan, en ook te Rotterdam door het instorten van gedeelten kaaimuur verscheidene malen werkelijk is ontstaan, weegt de besparing op de bouwkosten in alle andere gevallen ruimschoots op. Trouwens te Rotterdam rendeéren de havenwerken, en is Amsterdam, waar wegens het toepassen van bijzonder solide doch uiteraard kostbare constructies het instorten van gedeelten kaaimuur niet voor schijnt te zijn gekomen, is dit niet het geval. Naar aanleiding van wat de Commissie omtrent de voorbereiding en de raming van kosten van de havenwerken te Semarang zegt, dient te worden opgemerkt dat de technische voorbereiding hier te lande in het algemeen veel zorgvuldiger en in veel meerdere opzichten geschiedt dan bijv. in Nederland. De reden daarvan is dat h.t.1. in 't algemeen op uitvoering in eigen beheer wordt gerekend en daarom, behalve ten aanzien van de grondgesteldheid, veelal ook onderzoekingen worden gedaan omtrent de prijzen en de vindplaatsen der materialen. In de Nederlandsche begrooting vindt men, naast veel stelposten, slechts hoeveelheden vermeld met meestal een ronde som als de prijs per eenheid van hoeveelheid. De ramingen voor de Waterstaatswerken hier te lande geven daarentegen gedetailleerde cijfers omtrent de te bezigen materialen. Zoo vindt men, tegenover een post in Nederlandsche raming van bijv. 1000 Ms. metselwerk a f 25.—, in een raming van een Indisch waterstaatswerk afzonderlijk aangeduid de vereischte hoeveelheden en de prijzen van de steen, de kalk, het zand, de cement, de metselaars, de opperlieden etc. Hierin vindt de aannemer veel meer aanwijzingen dan in een Nederlandsche raming; doch aan den anderen kant zijn de Indische ramingen opgemaakt met veel giooter nauwkeurigheid en met veel juister kennis van de werkelijke kosten der uitvoering. Ten aanzien van de naar het oordeel der Commissie onvoldoende voorbereiding van de werken te Semarang wordt speciaal op de bagger- en de zandkwesties gewezen. Wat het baggerwerk aangaat heeft zich echter in het minst geen bezwaar voorgedaan, behalve dat de aannemer niet over voor het doel geëigend baggermaterieel beschikte en dit zooveel doenlijk van de Directie in bruikleen heeft ontvangen. Wat betreft het störtzand heeft de Directie, zoodra zij meende zelf zand noodig te hebben voor de verdere uitvoering in eigen beheer, dit onmiddellijk langs de kust op korten afstand van Semarang (1 K.M. voorbij Djerakka) gevonden in overgroote hoeveelheid en onder zulke gunstige condities dat het zand volgens een deskundige berekening voor een beduidend geringer bedrag is te verkrijging dan in de begrooting is uitgetrokken. Dat de aannemers de raad van de Directie om onderzoekingen in te stellen langs de kust in het bijzonder bij Djerakka pas hebben opgevolgd na eerst op allerlei ongelegen plaatsen, zelfs bij Djapara op 80 K.M. afstand van Semarang te hebben gezocht, is zeker niet de schuld der Directie. Ook de aannemers hebben ten slotte bij Kali Wongoe op 4.5 K.M. voorbij Djerakka zand in groote hoeveelheid gevonden. Op blz. 4, aan het slot van hare algemeene opmerking omtrent het tot stand komen van de bestekken nadat eerst overeenstemming was verkregen tusschen de Directie en de aannemersmaatschap, schrijft de Commissie: „Onze Commissie is dus van meening dat de billijkheid medebrengt, gehoor te verleenen aan de verzoeken van de aanneemster der werken te Soerabaja, Semarang en Tandjoeng-Priok, om tegemoetkoming in de teleurstellingen bij de uitvoering ondervonden en die zij niet voorzien kon bij het tot stand komen der inschrijving, toen zij slechts beschikken mocht over eene onvoldoende omschrijving van den omvang van het werk en over de mondelinge inlichtingen van Directiewege verstrekt". Aangezien bij uitvoering in eigen beheer geen andere stukken worden opgemaakt dan de ontwerpteekeningen en dé raming van kosten, en daarbij van een bestek geen sprake is, ligt het in den aard der zaak dat in de teekeningen en de raming eene voldoende omschrijving der werken opgesloten moet liggen. De bestekken worden dan ook steeds aan de hand van en in overeenstemming met die stukken opgemaakt. Het schijnt mij toe dat men bovendien bezwaarlijk kan veronderstellen dat de onderwerpelijke bestekken niet in overstemming zouden zijn geweest met hetgeen tusschen de Directie en de maatschap tevoren was overeengekomen, want indien dit het geval ware geweest, zouden de aannemers, die ervaren zakenmenschen zijn, toch zeker niet hebben nagelaten daarop de aandacht te vestigen en niet tot het onderteekenen van het contract en bestek zijn overgegaan. „Als laatste algemeene opmerking, zegt de Commissie verder, mag niet over het hoofd gezien worden de drang die op de aanneemster van de zijde der opdrachtgevers is uitgeoefend om de werken aan te nemen, voor een bedrag zoo dicht mogelijk bij het eindcijfer van de begrooting der Directie". Van zulk een bij zonderen drang is dezerzijds nimmer iets gebleken. De aannemers hadden, zooals elke andere aannemer, de vrije keuze om het werk te aanvaarden voor het bedrag dat de aanbesteder meende te mogen besteden of om ervan af te zien. Zooals reeds vermeld werd heeft het baggerwerk geen bezwaar opgeleverd en blijkt het zand vlak bij Djerakka in .overmaat en tegen lagere prijzen dan in de begrooting is aangenomen te verkrijgen te zijn, zoodat de aannemers wat dat aangaat zeker geen redenen tot klagen hebben. Met betrekking tot de opmerkingen van de Commissie in het bijzonder omtrent de claims ten aanzien van de haven te Semarang diene verder het volgende. Na een inleiding waarin de betreffende werken worden omschreven, vermeldt de Commissie met betrekking tot de bestekswijziging dat op 11 September 1911 dienaangaande tot overeenstemming was gekomen doch eerst op 6 Augustus 1912 het betreffende contract is geteekend. Ten dien aanzien zij in de eerste plaats aangeteekend dat de aannemers zich niet op die omstandigheid beroepen en deze op het geheele verloop der zaak dan ook geenerlei invloed heeft gehad. De reden waarom het gewijzigde contract veel later is geteekend dan den datum waarop tot overeenstemming was gekomen ligt daarin dat daarvoor behalve de goedkeuring der Regeering, die verleend werd bij het besluit van 19 September 1911 n°. 22, ook de goedkeuring van de in Nederland woonachtige borgen van de maatschap (de Heeren W. M. en A. de Veies te Rossum) vereischt was (verg. de 2de zinsnede van de ministerieele depêche van 12 April 1910 n°. 26/665, afdeeling A3 2de Bureau). Dat onder die omstandigheden met de formeele afsluiting van de overeenkomst geruime tijd gemoeid is geweest spreekt van zelf. De- wijziging van het bestek omvatte, behalve de toepassing van caissons, een aantal bezuinigingen op de bevloering der hangars en haventerreinen en op de steenbezettingen, waardoor de meerdere kosten verbonden met den caissonbouw in hoofdzaak gecompenseerd werden. Op blz. 7 en 8 van haar advies schrijft de Commissies „In November 1910 toch waren de proeven op den bodem aangevangen; en openbaarde zich spoedig de dringende eisch van eene verandering in het redelijkerwijze technisch niet wel uitvoerbare werk, eene verandering dus, die niet ten genoege van de aanneemster geschiedde, zooals dit later door den dienst der Burgerlijke Openbare Werken is voorgesteld; maar waarmede beide partijen in het belang van het werk gebaat werden. „De baggerwerken in de voorhaven konden geregeld doorgaan; doch de excavator, die de bouwput voor de kademuren in den droge zou tot stand brengen, werd een overbodig werktuig. Wel leende de dienst der Burgerlijke Openbare Werken later de aanneemster op coulante wijze klein materieel om ter plaatse van de toekomstige caisson-kademuren in den natte te baggeren, maar daar de juiste diepte der grondverbetering niet vaststond kon hier niet zoo krachtig en afdoende doorgearbeid worden, als anders mogelijk ware geweest. „Van af 1 December 1910 tot begin September 1911 heeft de aanneemster slechts met halve kracht (terwijl hare uitgaven ongeveer normaal bleven) kunnen voortwerken". Ten aanzien hiervan moge, in aansluiting met mijn brief van 18 Juni jl. n°. 11900/H.W., worden opgemerkt dat de wijziging van het ontwerp wel degelijk in de eerste plaats in het belang van de aannemers strekte en de Heer Van Thiel de Vries tegenover mij dan ook zeer bepaald zijn bijzondere ingenomenheid daarmede betoonde. Dat de aannemers in het jaar 1911 niet krachtig hebben voortgewerkt is niet aan de wijziging van het ontwerp te wijten. Dit zou hoogstens tusschen 22 Mei 1911, toen de gegraven putten tot de conclusie leiden dat wijziging van het ontwerp aanbeveling zou verdienen, en 11 September 1911, toen omtrent de wijziging tot algeheele overeenstemming was gekomen, dus gedurende ruim 3% maand, van invloed hebben kunnen zijn. Indien deze omstandigheid werkelijk van invloed was geweest, zou de Directie zeker geen reden hebben gevonden om bij de aannemersmaatschap, in het bijzonder gedurende 1911, bij herhaling mondeling en ook schriftelijk ter bespoediging van het werk op aanschaffing van de vereischte materialen aan te dringen, zooals uit het jaarverslag over 1911 van den Hoofdingenieur Kruimel kan blijken dat geschied is. Hoewel ook bij het oorspronkelijke ontwerp op eene fundeering van gewapend beton was gerekend, was op ultimo December 1911 bijv. nog slechts aanwezig 1500 vaten portlandcement, 150 ton ijzer, benevens 1500 tegels. Er is alle reden om aan te nemen dat de ongunstige finantieele toestand van de maatschap toen reeds den voortgang van het werk in den weg heeft gestaan. Op blz. 8 van haar advies zegt de Commissie verder: „Het had naar de meening onzer Commissie een goed recht der aanneemster geweest om voor het aangaan van de nieuwe bestekswijziging van het Gouvernement eene schadeloosstelling voor dezen tegenvaller te eischen en ook enkele andere eenheidsprijzen van de Directie overgenomen en welke haar inmiddels te laag gebleken waren, te herzien. „Hiertoe niet overgaande heeft de aanneemster het recht daartoe prijs gegeven". De ervaren aannemersmaatschap, in kwestie, die men mag aannemen dat zeker wel van hare rechten op de hoogte geweest zal zijn, heeft blijkbaar haar rechtspositie heel anders ingezien dan de Commissie blijkt te doen. Overigens zijn, in tegenstelling met wat de Commissie schijnt te meenen, bij de wijziging van het bestek voor zoover daartoe aanleiding was, wel degelijk veranderingen in de eenheidsprijzen gebracht; zoo is bijv. de prijs van het djatihout verhoog'd van f 40 per M3. tot f 80 en is voorts, ter besparing van kosten, in de plaats van steenslag tegen f 4 per M3., grind tegen f 2.75 voorgeschreven, wat voor de aannemers gunstiger was, daar het breken van steen tot steenslag hun zeker meer dan f 1.25 per M3. zou hebben gekost. De Commissie schildert verder de aannemersmaatschap als „onder den indruk van de macht der directie, welker hoogste vertegenwoordiger sterke antipathie toonde in zake de uitvoering van groote werken door aannemers". De Commissie noemt ook hier, zooals gewoonlijk, geen feiten, doch beweert alleen maar. Overigens kan naar mijn oordeel uitvoering van werken al of niet door aannemers bezwaarlijk een zaak van antipathie of sympathie zijn, doch slechts een kwestie van Landsbelang, van voor- of nadeel voor de schatkist in zake de degelijkheid, den duur en de kosten der werken. Uit het in gebruik afstaan van Gouvernements baggermaterieel, zoodra bleek dat de aannemers te Semarang het voor het betrekkelijke werk vereischte materieel misten, alsmede uit de hulp welke de aannemers door de directie bij het monteeren hunner uit Europa aangebrachte klepschouwen en bij de aan hunne schepen en werktuigen te verrichten herstellingen verleend werd, als ook uit het aan de aannemers als bergplaats afstaan der Gouvernements-steenkolenloods, blijkt genoegzaam dat de maatschap steeds de meest mogelijke medewerking heeft ondervonden. Dit blijkt voorts ook uit de wijziging van het bestek en uit de overname van het baggermaterieel der aannemers door het Gouvernement. Verder volgt dit uit het dezer zijds genoegen nemen met dakijzer voor de hangars te Samarang van minder gewicht dan in het bestek voorgeschreven is. Ook de' finantieele hulp, welke den aannemers te Semarang, in verband met de geldelijke moeilijkheden waarin zij ten gevolge van het plotseling opzeggen van hun crediet door de Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij geraakten, zoowel van de zijde der Regeering, op mijn voorstel, als van die der directie werd geschonken, waardoor zij aan een faillissement ontkwamen, getuigt toch zeker ook niet van antipathie, doch van buitengewone hulpvaardigheid x). Deze feiten wijzen er zeker niet op dat de aannemers reden hadden om bijzonder onder den druk van de macht der directie te staan. Dat echter sommige handelwijzen van sommige aannemers, zooals bijv. „het stellen vah voorwaarden en het opmaken van een schadeberekening, die naar het oordeel der Commissie s) ernstige afkeuring verdienen" mij antipathiek zijn, zal wel geen verwondering wekken; men zou een ware passie voor het aannemersbedrijf moeten gevoelen om zulks niet antipathiek te vinden. Zooals door de Commissie wordt erkend en ik ook in mijn schrijven van 16 Juni jl. n°. 11900/H.W. betoogde, heeft de aannemersmaatschap met de onvoorwaardelijke aanvaarding in September 1911 van het gewijzigd contract hare op het vorige contract gebaseerde eventueele rechten op vergoeding wegens oponthoud in verband met die 1) Vergel. ook blz. 63 en 64 van mijne nota ged. 30 Mei jl. betreffende het advies der Commissie in zake de claims van den aannemer der Havenwerken te Makasser. 2) Bladz. 18 van haar advies omtrent de claims van den aannemer der havenwerken te Makassar. wijziging prijs gegeven, of beter gezegd heeft zij bij het aangaan van het nieuwe contract daarmede uiteraard rekening moeten houden. Naar mijn oordeel geldt dit echter niet slechts voor het eventueel in verband met de wijziging van het bestek ondervonden oponthoud, doch tevens voor de schade die de aannemersmaatschap zegt te hebben ondervonden ten opzichte van het baggerwerk en de zandhaling; want ook al wil men aannemen dat zij bij het aangaan van het oorspronkelijke contract zonder voldoende kennis van zaken hebben gehandeld (een omstandigheid waarvan zij overigens n. h. v. zelf verantwoordelijk zoude zijn), men moet toch zeker veronderstellen dat de aannemers in September 1911, dus meer dan een jaar nadat zij met het werk waren begonnen, in elk opzicht behoorlijk op de hoogte zullen zijn geweest. Ten aanzien van het baggerwerk komt de Commissie ook tot een gelijke conclusie en schrijft: „Het zij herhaald, eenmaal de schadeloosstelling prijs gegeven en de eenheidsprijs van f 0.30 (bij het nieuwe contract) geaccepteerd zijnde, was zij (de maatschap) daaraan contractueel gebonden". Dat zelfde kan men m.i. echter ten opzichte van schier alle onderdeelen van de claim van de maatschap zeggen, bijv. ten opzichte van het zand, het grind, de caissons, het djatihout etc. Het is onverklaarbaar waarom de Commissie de bedoelde conclusie wel op het grondverzet en niet op de andere posten toepast! De aangehaalde woorden ten aanzien van den eenheidsprijs voor het baggerwerk zouden uiteraard niet uitsluitend moeten gelden ten opzichte van het gewijzigde contract, doch gelden evengoed ten opzichte van het oorspronkelijke contract, waardoor de maatschap evenzeer contractueel was gebonden. De commissie past hare vermelde conclusie zooals gezegd, echter alleen toe op het baggerwerk. Ten aanzien van de zandkwestie schrijft de Commissie: „Bij de inschrijving op de eerste begrooting was voor het zand gesteld een bedrag van f 1,35 per M3. en was door den aanwijzer aan de aanneemster medegedeeld dat voor dien prijs eene voldoende hoeveelheid zand in de nabijheid van het werk te vinden zou zijn." Dit is alles volkomen juist gebleken. Zand is aan de kust o. a. op 1 K.M. ten westen van Djerakka, d. i. op omstreeks 10 K.M. afstand van het werk, in ruime hoeveelheid aanwezig, er is 145 000 M3. noodig en op' 22 Mei jl. was reeds 500 000 M3. aangeboord), in lagen van 4 M. dikte.. Uit de bij mijn brief van 16 Juni jl. n°. 11900/H.W. overgelegde deskundige berekening blijkt verder dat het aanvoeren en verwerken van dat zand niet meer dan f 0.80 per M3. zal behoeven te kosten. De dikte van de zandlagen vlak voor en ten Oosten van Djerakka zijn nog niet onderzocht, naar de Hoofdingenieur Kruimel mij mededeelde; ook niet door de aannemers. . Hoe de Commissie er toe komt te vermelden (blz. 11 van haar advies), dat de uitkomst heeft geleerd dat bij Djerakka geen voldoende laag bruikbaar zand aanwezig was, is mij derhalve een raadsel. Zoodra de Directie zelf zand meende noodig te hebben heeft zij het aanstonds gevonden. En de plaats waar de Directie zand heeft gevonden is niet de eenige plaats langs de kust waar zand aanwezig is, want ook de aannemer heeft ten slotte bij Kali Woengo op 4,V2 K.M. ]) ten Oosten van Djerakka zand in voldoende hoeveelheid gevonden. 2) Indien het vinden van zand te Kali Woengoe een toeval is geweest, zooals de Commissie zegt (op blz. 12 van haar advies), moet de aannemers toch wel een bijzondere mate van onbedachtzaamheid worden toegeschreven. De bezwaren die de aannemers ten aanzien van het zand hebben ondervonden zijn, naar mijn inzicht, daaraan te wijten dat hun gemachtigde aanvankelijk, tegen ') Zie blz. 12 van het advies der Commissie. *) Het zand wordt door de aannemers gehaald van een bij vloed onderloopende plaat, waarlangs aan de landzn'de een paar erfpachtsperceelen zjjn gelegen met vischvn'veis. Het behoeft geen betoog dat dit strand geen particulier terrein is, zooals de Commissie aanneemt. 14 den raad der Directie, meende bij Simongan een bijzonder gunstige vindplaats te heb- . ben gevonden en toen dit bleek verkeerd te zijn gezien zeer ongaarne tot een onderzoek aan de kust overging omdat, indien dat onderzoek een gunstig resultaat opleverde, daardoor de geheele Simongan-onderneming nog meer veroordeeld zou zijn. Men zocht daarom bij voorkeur in andere richting. Goede raad van de zijde der Directie heeft trouwens in 't algemeen bij de uitvoerders der groote aannemers weinig ingang gevonden. De Heeren leden nog al aan de gewone „baren" waan van alles beter temeenen te weten en alles wat in Indië anders gedaan wordt dat zij het gewend zijn, voor ontzettend onverstandig aan te zien. De Directie heeft de Maatschap geraden bij Djerakka naar zand te zoeken, zegt de Commissie, naar zij meent ten onrechte. En toch heeft de Directie toen zij het zand zelf is gaan zoeken dit bij die plaats (nl. op 1 KM. Westwaarts daarvan) onmiddellijk gevonden in overgroote hoeveelheid en onder gunstige omstandigheden. Dat de aannemers naar den raad der Directie niet hebben willen luisteren, doch het zand, zooals de Commissie zegt met groote energie overal elders (tot bij Japara op 80 K.M. van Semarang) hebben gezocht dan waar men hun zeide dat het te vinden was, is werkelijk aan niemand anders te wijten dan aan de aannemers zelf. De aannemers hebben hun energie in dit opzicht in een geheel verkeerde richting verspild. De Commissie gaat uit van de veronderstelling dat de directie de aannemers de plaats waar, het zand gehaald zou moeten worden precies had moeten aanwijzen en daarvoor onderzoekingen en boringen had moeten doen. Van een dergelijke verplichting is in het bestek echter in het geheel geen sprake; en evenmin is het hier te lande, noch in Nederland, noch elders een bestendig gebruik, dat de directie zich in dier voege met de aanvoer van materialen bemoeit. De uitlegging, die de Commissie in dit opzicht aan het bestek geeft, is derhalve geheel en al in strijd met het bepaalde bij artikel 1342 j°. artikel 1347 van het Indisch BW. (Ned. BW. artikelen 1378 en 1383). De aannemers zouden wellicht in billijkheid reden tot een claim gehad hebben indien langs de kust op redelijken afstand van Semarang in het geheel geen bruikbaar zand aanwezig bleek te zijn, ingeval men als juist aanneemt, dat de Oud-Hoofdingenieur Lamminga hun, na ontvangst van het hoogst ongunstige telegram omtrent het zand van den toenmaligen Chef der 3de Waterstaatsafdeeling te Semarang den Hoofdingenieur Stoel (zie blz. 14 van mijn brief van 16 Juni jl. n°. 11900/H.W.) heeft medegedeeld dat de zaak wat de zandhaling betreft wel mee zou vallen. Dat de Heer Lamminga daarbij op Simongan als een vindplaats van zand zou hebben gewezen, zooals de Commissie blijkbaar op gezag van de aannemers vooropstelt (blz. 11 van haar advies), is den Hoofdingenieur Kruimel, die de onderhandelingen in Nederland heeft mede gemaakt (zie de ministerieele depêche van 12 April 1910 n°. 26/665 Afd. A3. 2de Bureau) niet bekend, en meen ik derhalve te moeten betwijfelen. In elk geval zijn de aannemers, tegen het advies van den Heer Kruimel in, tot het exploiteeren van deze vindplaats overgegaan en is hun door dezen steeds naar de kust bij Djerakka verwezen, waar het zand o. a. op 1 K.M. ten Westen van die plaats ruimschoots uanwezig blijkt te zijn. De voorstelling van zaken van de aannemers ten aanzien van de bezwaren, die zij met het zand hebben ondervonden, wordt uitvoerig behandeld en bestreden in de aan de Commissie, voor haar onderzoek te Semarang, in afschrift (3 voud) ter hand gestelde omvangrijke nota's van den Heer Kruimel, gedateerd 14 Februari en 31 Mei jl. Daaraan had de Heer Kruimel uiteraard mondeling weinig toe te voegen. Ik vermeld dit omdat de mededeeling der Commissie, luidende: „Onze Commissie acht zich ontslagen van eene beschrijving dier bezwaren (ten opzichte van het zand) na de uitvoerige uiteenzetting in de bekende nota's van de aanneemster, welke door den betrokken Hoofdingenieur in ons bijzijn niet weersproken worden", anders wellicht een verkeerden indruk zou kunnen wekken. Ik heb in het betoog van de Commissie geen enkel geldig motief gevonden dat zou kunnen strekken om de aannemers met betrekking tot het zand eenige vergoeding toe te kennen. Met betrekking tot de claim van de aannemersmaatschap omtrent de caissons geeft de Commissie het betoog, hetwelk hiervoren reeds werd besproken, dat de onderwerpelijke aanneming niet a forfait zou zijn geschied, omdat de maten der caissons in het bestek zijn aangegeven. In aansluiting aan hetgeen ik hiervoren ter zake vermelde zij er op gewezen, dat reeds in mijn meergenoemden brief van 16 Juni jl; bij herhaling werd gereleveerd dat volgens mededeeling van den Hoofdingenieur Kruimel (o. a. in zijn reeds genoemde nota van 30 Maart jl.) de Heer Lamminga er bij de onderhandelingen met de aannemers in Nederland bij herhaling op heeft gewezen dat de aanbesteding d forfait, en bloc geschiedde. De Commissie merkt ten aanzien van de caissonclaim verder op: „Voor eene verhooging per M3. (beton) met f 2.15 pleit echter het feit dat van grint- en zandprijzen was uitgegaan bij het genoemd onderling overleg, waarvoor die materialen niet te verkrijgen waren". Het is mij niet duidelijk hoe deze opvatting in overeenstemming is te brengen met de uitspraak der Commissie luidende: „Hetzij herhaald, eenmaal door de aanneemster de eenheidsprijs van f 0.30 (voor baggerwerk) geaccepteerd zijnde, was zij daaraan contractueel gebonden". Overigens .moge terzake worden verwezen naar mijn meergenoemden brief van 16 Juni jl. onder de hoofden post IV en post X. Met betrekking tot den langen duur van het werk geeft de Commissie beschouwingen die ten deele hiervoren reeds zijn beantwoord. De Commissie „drukt er hare verbazing over uit dat niet aanstonds na het ongeval op 13 October 1913 de Directie van het werk met de aanneemster en haar uitvoerder overwogen heeft wat verder te doen stond". Deze verbazing is geheel en al ongemotiveerd, want de Directie heeft wel degelijk zoowel met de gemachtigde als met de uitvoerder van de maatschap nauwgezet overwogen wat verder te doen zou zijn. Alleen waren de directie en de andere bedoelde Heeren het niet eens en hebben zij zich gezamenlijk bij mij op het Departement vervoegd om de zaak te bespreken. Ik was toen van oordeel dat het plan der Directie rationeel was en ging daarmee accoord,l) op de hiervoren uitvoerig uiteengezette gronden. De Commissie blijkt achteraf van een andere meening te zijn. Zij meent dat het geraden geweest zou zijn toen in October 1913 twijfel, doch ook niet meer dan twijfel, was gerezen omtrent den fundeeringgrond onder de kaaimuren, al aanstonds over te gaan tot het aanbrengen van een zandfundeering tot een diepte van 14 M. Deze maatregel had uiteraard ook toen alleen kunnen worden toegepast voor dat gedeelte der kaaimuren waar de caissons nog niet gesteld of in elk geval nog niet gevuld waren met beton. Er was toen echter reeds een gedeelte der caissonmuren ter lengte van 350 M. gevuld, n.1. het gedeelte tusschen de punten C. B. B. en H. op de bij het advies der Commissie gevoegde teekening bijlage I. Indien naar het inzicht der Commissie was te werk gegaan, zou derhalve ten behoeve van het gedeelte der kaaimuren waar de caissons reeds gevuld waren, óf'eene andere voorziening noodig zijn geweest dan zij voorstelt, öf zou men dit gedeelte der kaaimuren ter lengte van 350 M., alleen maar op grond van de gerezen twijfel, al aanstonds geheel hebben moeten opgeven. Het spreekt vanzelf dat dit laatste een onverantwoordelijke wijze van handelen zou zijn geweest. In de eerste plaats moest zekerheid worden verkregen door het aanbrengen van proefbelastingen. ') Ter ondervanging van het denkbeeld dat dit van zelf spreekt zij er op gewezen, dat ik uiteraard volstrekt niet altijd onvoorwaardelijk met de directie instem; een voorbeeld van het tegendeel is o. a. vermeld in de memorie van de Hollandsche Beton Maatschappij ten aanzien van den kaaimuur te Kali Anget, in welk geval eveneens de directie en de gemachtigde van de aanneemster zich gezamenlijk tot uw wendden. En ten einde die zekerheid te verkrijgen zonder vertraging van het werk en zonder aanleiding te geven tot een gegronde claim van de zijde van de aannemers is men intusschen voortgegaan met het stellen en vullen der caissons voor 2 korte kadelengten, te zamen 140 M. lang, langs de visschershaven, waar geen belasting van beteekenis op het terrein is te verwachten en dus naar alle waarschijnlijkheid, ook volgens de thans opgedane ervaring, de kaaimuren geen voorzieningen noodig zullen hebben, en verder tot het stellen en vullen der caissons langs twee korte muurvakken (100 M. en 110 M) van een der havenkommen. Het onderscheid tusschen den toestand in October 1913 en Maart j.1. wat aangaat de caissonmuren, bestaat derhalve uitsluitend daarin, dat toen een andere voorziening dan het verzwaren der zandfundeering noodig geweest zou zijn voor 350 M. kaaimuur en thans voor 560 M. kaaimuur. Indien zulk eene andere voorziening niet mogelijk zou zijn of veel kostbaarder zou zijn dan het verzwaren der zandfundeering, zou men kunnen aanvoeren dat de schade thans toch belangrijk grooter is dan deze in October jl. reeds was. Noch het een noch het ander is echter het geval; een andere voorziening is wel mogelijk en niet kostbaarder dan het verzwaren der zandfundeering en zal ook niet meer tijd eischen. Door beide voorzieningen gelijktijdig toe te passen zal integendeel naar alle waarschijnlijkheid de haven het spoedigst voltooid kunnen worden. De verbazing der Commissie ten aanzien van de na October jl. door de Directie genomen maatregelen, uitgesproken op bladz. 16 in haar advies, is derhalve al bijzonder weinig gemotiveerd, en toont de Commissie daardoor, naar mijn oordeel, dat zij de zaak al heel- weinig grondig heeft ingezien. De Commissie wenscht de zandfundeering te doen reiken tot 14 M. diepte, niet op grond van de uit de boringen gebleken gesteldheid van den bodem, maar omdat met het baggermaterieel van de aannemersmaatschap tot die diepte gebaggerd kan worden. De maatschap wenschte bij haar brief van 20 Augustus 1912 de zandfundeering te doen reiken tot 10 M. diepte, doch zooals reeds vermeld in mijn schrijven van 4 Mei jl. n°. 8557/H. W., lag aan dat denkbeeld niet eenig sedert de wijziging van het bestek zich voorgedaan hebbend nieuw feit, noch de uit de boringen gebleken gesteldheid van den bodem ten grondslag en was er daarom geen enkel logisch motief op het denkbeeld der maatschap in te gaan. Er is ook thans geen bepaalde reden om aan te nemen dat zich hetzelfde bezwaar dat zich nu voordoet niet zou hebben voorgedaan indien aan het denkbeeld van de aannemers gevolg ware gegeven. Dit is blijkbaar ook de meening van de Commissie; want volgens haar opvatting zou de zandfundeering tot 14 M., dus nog 4 M. dieper moeten reiken dan door de aannemers 'noodig werd geacht. Het ligt in de bedoeling ook ih die richting de proef te nemen bij de voortzetting van den havenbouw te Semarang, doch zal het dan naar m. i. raadzaam zijn allicht nog vrij wat dieper te gaan dan de Commissie wenscht; want ook de op de dieptecapaciteit van het baggermaterieel der maatschap berustende diepte van 14 M. levert geen bepaalde waarborg op. Voor dat doel zal van een molen met grootere baggerdiepte gebruik gemaakt moeten worden. Tot welke diepte gebaggerd zal moeten worden zal van de geaardheid van den plaatselijk opgebaggerden grond afhangen. Door tegelijkertijd voorzieningen aan te brengen van verschillenden aard ten behoeve van de reeds gestelde en gevulde kaaimuren en van de nog niet gestelde en gevulde, zal naar alle waarschijnlijkheid, ook in verband met de beperkte hoeveelheid hei- en baggermaterieel, in den koristen tijd de prauwenhaven in behoorlijken staat kunnen worden opgeleverd. De Commissie ziet in den volkomen logiscnen en in elk opzicht door de omstandigheden aangewezen gang van zaken na, de verschuiving van de 2 caissons in October jl. of gebrekkig inzicht of een onweerlegbaar bewijs der tegenwerking van het groot aannemersbedrijf. Eerstens is het groot aannemersbedrijf door den dienst der Burgerlijke Openbare Werken nimmer op eenigerlei wijze tegengewerkt doch steeds in elk opzicht zooveel mogelijk geholpen (ik voerde de bewijzen daarvan reeds vaak genoeg aan om dat hier niet nogmaals te behoeven te doen) en ten tweede heeft de Directie van de werken te Semarang, de Hoofdingenieur Kruimel, in het bijzonder de aannemers steeds eene buitengewoon groote medewerking getoond. De bewering der Commissie is derhalve ten eenenmale onjuist. De Commissie wenscht ten slotte aan de maatschap tegenover haar eisch van f 1 187 649,— als extra uitkeering een bedrag toe te kennen van f 534 563,—. Zooals uit het vorenstaande kan blijken, kan ik in de beschouwingen der Commissie geen reden vinden om terug te komen op de in mijne meergenoemde missive van 16 Juni jl. vervatte conclusie, dat de aannemersmaatschap, behalve voor eenig meerder werk, waarvoor de betaling nimmer bestreden is, geen bijzondere vergoeding of schadeloosstelling toekomt. „Het zij herhaald", schrijft de Commissie, „eenmaal door de aanneemster de schadeloosstelling prijs gegeven en de eenheidsprijs van f 0.30 (voor het baggerwerk) geaccepteerd zijnde, was zij daaraan contractueel gebonden". De Commissie is m. i. geheel in gebreke gebleven aan te toonen waarom deze redeheering wél op' het baggerwerk en niet op de rest van het werk zou zijn toe te passen. Thans overgaande tot de behandeling van de beschouwingen der Commissie ten aanzien van de claim van de maatschap ten Bokkel Huinink c. s. met betrekking tot de torpedoboothaven te Soerabaja zij het volgende aangeteekend. In hare beschrijving van het tot stand komen van het werk vermeldt de Commissie o. a.: „de Hoofdingenieur A. H. Saltet, welke bij de besprekingen met de aanneemster tegenwoordig zoude geweest zijn, weigerde zelfs na herhaald verzoek tot onze Commissie te komen ten einde hieromtrent inlichtingen te verstrekken". De heer Saltet heeft, naar ik vernam, de Commissie doen weten, dat hij de heeren gaarne op zijn kantoor te woord zou staan. Hetzelfde verwijt dat ter zake den heer Saltet kan treffen, treft uiteraard ook de Commissie. Overigens was de Commissie dzz. in het bezit gesteld van afschriften (in drievoud) van het advies, ged. 23 October 1913, N°. 6682/14, van den heer Saltet met betrekking tot de onderwerpelijke claim. Ook ten aanzien van dit werk is het contract en bestek opgemaakt nadat ter zake met den aannemer tot overeenstemming was gekomen. De Commissie kent dientengevolge aan het bestek minder waarde en kracht toe. Naar mijn tevoren gemotiveerd oordeel zou eer het tegendeel het geval moeten zijn. De Commissie schrijft verder: „Aan het Etablissement kende men dit terrein (waar de torpedoboothaven gebaggerd zou moeten worden) met zijn vele verrassingen door en door. „Wij moeten er wederom op wijzen, hoe onvolledig de Directie der Burgerlijke Openbare Werken zich blijkbaar vooraf op de hoogte had gesteld van het uit te voeren werk, waarvoor zij zelve ook eene begrooting had samengesteld, en waaruit volgt van hoe weinig waarde eigenlijk die raming was (waarmede de aannemersprijs steeds gedrukt werd),l) afgezien nog van de eenheidsprijzen zelve. De Ingenieur der Burgerlijke Openbare Werken L. Valk toch; die de informaties moest verstrekken, kon immers niets anders dan de boring van den Hoofdingenieur Bjbbers mededeelen, en was dus onkundig van de ervaring van den heer Koning en van het Marine-etablissement." Volgens de Commissie is derhalve het grondonderzoek niet voldoende geweest. De kennis en ervaring ten aanzien van het terrein van het Marine-etablissement berust in hoofdzaak, zoowel wat betreft het Marinepersoneel als het Waterstaatspersoneel, op een zeer uitgebreid grondonderzoek, dat omstreeks 30 jaar geleden in verband met de uitbreidingen van het etablissement ter plaatse is ingesteld en waarvan de resultaten zijn vastgelegd in de verhandeling van den toenmaligen Ingenieur Ypes in het tijdschrift ') De Commissie beziet de zaak, dit is duidelijk, uitsluitend van het aannemersstandpunt, dat het zoo hoog mogelijke opschroeven der eenheidsprijzen vordert. van de Afdeeling Nederlandsch-Indië van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs over 1887/88, waarop in mijn brief van 9 Juni jl. n°. 11218/H.W. uitvoerig is gewezen. Het spreekt wel van zelf dat men zulk een onderzoek niet voor elk werk opnieuw gaat overdoen, en dat ook de Heer Ribbers op het betreffende terrein geen uitgebreide boringen heeft verricht, doch zich tot een enkele controle boring heeft bepaald. De Commissie is blijkbaar wel een beetje gauw klaar met haar oordeel, als het de voorbereiding van werken door den Indischen Waterstaat betreft. Trouwens indien zij de aannemers wil kunnen helpen moet uiteraard de Directie de schuld hebben van alle ware of vermeende bezwaren. In een de Commissie in April jl. in afschrift aangeboden brief van den Ingenieur J. Valk, gedateerd Serang 6 Februari jl., schrijft deze: „Met beleefde referte aan Uwen brief dd. 4 Februari 1914 n°. 2272/H.W., heb ik de eer UHEd.G-estr. mede te deelen, dat voor zoover ik mij herinner aan den aannemer van de torpedoboothaven geen officieele boringen mijnentwege zijn verstrekt en door hem ook niet om het verrichten van boringen of overlegging van bestaande boringsresultaten is verzocht. „Ik meen mij evenwel te herinneren den aannemer gewezen te hebben op de resultaten van het grondonderzoek aan het Marine-etablissement, voorkomende in de gepubliceerde bescheiden inzake het maken van een haven voor Soerabaja, en op de mogelijkheid op het voorkomen van zandlenzen ter plaatse van de uit te baggeren kom van de torpedoboothaven". Zooals uit de aangehaalde woorden van den Heer Valk moet worden opgemaakt, en ik in mijn reeds genoemden brief van 9 Juni jl. ook vermeldde, zijn aan de aannemers geen op het werk betrekking hebbende officieele boringen verstrekt, hetgeen trouwens van zelf spreekt, daar het doen van nieuwe boringen in verband met de vroegere onderzoekingen geheel overbodig was te achten. Hoeveel boringen men ook doet, er blijven uitteraard steeds groote tusschenruimten tusschen de boorgaten over, die allerlei verrassingen kunnen bezorgen. De grondgesteldheid is in het onderwerpelijke geval overigens gebleken vrijwel in overeenstemming te zijn met de vorenbedoelde vroeger verkregen gegevens, want de bodem bleek te bestaan uit klei en slib met, in hoofdzaak fijn, zand. Het percentage eenigszin grof zand is, blijkens de van mijn meergenoemden brief van Juni jl. vermelde resultaten van de grondonderzoekingen op het met den uitgebaggerden grond opgehoogde terrein, zeer gering. De ondervolgende zinsnede is dan ook onjuist. „Bij de uitvoering heeft de aanneemster dan ook de gevolgen van de slechte voorlichting te dragen gekregen, en in plaats van gemakkelijk verwerkbaar slib, voor de taak gestaan, veel zandhoudende specie over groote afstanden te moeten wegpersen". De aannemers toch hadden volgens de hun verstrekte inlichtingen wel degelijk zand moeten verwachten. Bij artikel 3 van het bestek was dan ook bepaald dat zij de niet voor oppersing geschikte specie in zee konden storten. Zij hebben bij het baggerwerk geen bijzondere moeilijkheden ondervonden, zooals in mijn vaakgenoemden brief werd aangetoond, hetgeen o. a. kan blijken uit de omstandigheid dat zij nimmer zelfs den wensch hebben te kennen gegeven om van bedoeld artikel 3 van het bestek gebruik te maken. Nog minder juist dan de vorenaangehaalde is de volgende zinsnede: „Wel was het de aanneemster volgens het bestek vergund de specie in plaats van op te persen in zee te storten, maar dit verlof verloor grootendeels zijne waarde daar onverminderd de verplichting op de aanneemster bleef rusten, het nevenliggend terrein op hoogte te brengen". De verplichting van den aannemer om het terrein op te hoogen had namelijk slechts betrekking op het gedeelte daarvan dat ten Zuiden van de havenkom is gelegen en niet op dat gelegen ten Noorden van de kom. De maatschap heeft echter verkozen ook het terrein ten Noorden van de havenkom op te hoogen, uiteraard omdat de extra betaling voor het oppersen haar voordeel opleverde. i) Het opschroeven der kosten van openbare werken kan n. m. i. echter niet in overeenstemming worden gebracht met de plichten van een correcte Directie. De bedoelde verplichting heeft de aannemers derhalve in het allerminst niet belet specie in zee te storten. Zij hebben het echter voordeeliger gevonden de specie tegen de daarvoor gestipuleerde extra betaling op den wal te brengen. De door de Commissie als juist aanvaarde bewering van de aannemers, dat zij als gevolg van de aanwezigheid van veel grof zand voor het oppersen van de specie gebruik hebben moeten maken van een krachtiger perswerktuig dan den van het Gouvernement overgenomen bakkenzuiger Smeroe is ook geheel onjuist, want met hetzelfde werktuig (de Smeroe) is nadat dit weer Gouvernements-eigendom was geworden aan den linkeroever van de Kali Mas zonder bezwaar zuiver zand, en wel in hoofdzaak grof zand, opgeperst tot op een afstand van 1000 M. en tot een hoogte van 7 M. (over de spoorbaan heen met vrijlating van het profil der vrije ruimte); dit is zoowel wat de afstand als de hoogte meer dan wat het perswerktuig bij de torpedohaven had te verrichten. Met het oog op de geaardheid van den bodem heeft de aannemersmaatschap derhalve zeker geen andere bakkenzuiger dan de Smeroe noodig gehad. De Commissie meent dat de zanderige samenstelling van de specie een belangrijk voordeel is voor het Marine-Etablissement omdat men daardoor spoediger op het opgehoogde terrein kan bouwen. Dit zou juist zijn, merkt de Commandant der Zeemacht op in zijn brief van 16 Mei jl. n°. 4464, indien het in de* bedoeling lag van deze terreinen spoedig gebruik te maken, doch vermoedelijk zullen deze terreinen in de eerste jaren niet als bouwterrein worden gebruikt. Met betrekking tot het kleine gedeelte van het opgehoogde terrein waarop de pyrotechnische werkplaats der Marine is gebouwd, en waarvoor zulks wel het geval is, zijn de aannemers gecompenseerd door, zonder verrekening als minder werk, te berusten in verschillende tekortkomingen hunnerzijds. Een reden om de aannemersmaatschap in verband met de grondgesteldheid eenige schadeloosstelling toe te kennen bestaat er naar mijn oordeel dan ook evenmin als ten aanzien van eenig ander punt. Dit werd uitvoerig aangetoond in mijn meergenoemd schrijven ter zake van 9 Juli jl. n°. 11218/H.W., waarnaar ter bekorting verder moge worden verwezen. Naar mijn oordeel geldt in dit geval zoo goed als in andere gevallen dat de bedongen prijs „eenmaal geaccepteerd zijnde de aannemers daaraan contractmei waren gebonden". Vervolgens behandelt de Commissie de claim der Maatschap ten Bokkel Huinink c. s., met betrekking tot het uitdiepen van de haven van Tanjong-Priok. Dit werk is, in tegenstelling met de andere werken, die en blok waren aangenomen tegen een bepaalde totaalsom (uiteraard met verrekening van het eventueel vereischte meerder of minder werk), aanbesteed tegen een bepaald bedrag per eenheid van hoeveelheid, met bepaling van een minimum hoeveelheid op te baggeren specie van 2 000 000 Ms. Ten aanzien van de op te persen specie "was noch een minimum, noch een maximum hoeveelheid vastgesteld, doch slechts bepaald dat dit zou geschieden volgens aanwijzing der Directie. Het contract en bestek waren ook in dit geval opgemaakt nadat ter zake tusschen de Directie en de aannemersmaatschap overeenstemming was verkregen. De bedongen eenheidsprijs voor het oppersen kwam overeen met de vraagprijs van de Maatschap (f 0.07 per M3.). Ten aanzien van dit werk geldt m. i. in de allereerste plaats de door de Commissie uitgesproken meening dat, de eenheidsprijzen eenmaal geaccepteerd zijnde de aannemers daaraan contractueel waren gebonden. De Commissie wenscht de Maatschap een vergoeding toe te kennen omdat de kostprijs van het baggervaartuig „de Bromo", dat zij van het Gouvernement heeft overgenomen, hooger is geweest dan het bedrag dat volgens de aannemers hun oorspronkelijk was genoemd bij de voorloopige omschrijving. In den betreffenden brief van het Ministerie van Koloniën, ged. 24 Januari 1910 n°. 349 (afdeeling A3, 2de Bureau), wordt hun echter niet medegedeeld hoeveel de kosten van het materieel, die f 626 655,40 hebben beloopen, zouden bedragen, doch alleen dat daaromtrent nog slechts het vermelde kon worden opgegeven. Bij het sluiten van het contract, waarin ten aanzien van de eenheidsprijzen van het baggerwerk een hooger cijfer is bepaald dan de maatschap in haar oorspronkelijke aanbiedingen gevraagd en dat ook van grootere omvang was dan aanvankelijk bedoeld, was de aannemers de juiste prijs van het materieel wel degelijk ten volle bekend. Nu is het toch wel wat al te vreemd om op grond van deze bij het sluiten der overeenkomst geheel en ten volle bekend geweest zijnde aangelegenheid achteraf nog eene extra vergoeding uit te betalen. Daar komt nog bij dat hetzelfde materieel 2 jaar later weder door het Gouvernement van de aannemers is overgenomen, uiteraard met den werkelijk betaalden prijs als grondslag voor den koopprijs. De Commissie wenscht voorts de maatschap eene vergoeding toe te kennen omdat zij een sleepboot en eenig personeel te Tandjong Priok beschikbaar had, voordat het contract was gesloten en het werk kon beginnen. Naar mijn oordeel geldt hier, evenzeer als ten aanzien van de betreffende vergoeding die de aannemers eischten met betrekking tot de havenwerken te Semarang, de voorkomende uitspraak der Commissie dat met het aangaan van het contract de aannemers de aanspraak op schadevergoeding, indien zij die eventueel hadden, hebben prijs gegeven. De goede trouw zou hebben medegebracht dat zij anders van de vermeende aanspraken aanstonds melding hadden gemaakt. In de omstandigheid dat de aannemers veel minder specie op den wal hebben geperst 'dan zij meenden te kunnen verwachten, ziet de Commissie aanleiding de maatschap een vergoeding toe te kennen wegens het aanvoeren uit Shanghai van het daarvoor onmisbare werktuig de- Cykloop. Dat de maatschap voor dat doel het genoemde werktuig noodig had, en tevens voor de door haar aangenomen werken te Semarang, wist zij uiteraard bij het aangaan van de betreffende overeenkomst, en kan er daarom, naar mijn oordeel, in redelijkheid geen sprake zijn van eene bijzondere vergoeding voor eene in den aard van het werk liggende uitgaaf. Dat'de aannemers te Tandjong Priok met dit werktuig slechts omstreeks 300000 MX specie hebben opgeperst is voorts niet te wijten aan de Directie, die gaarne meer aarde op den wal geperst wenschte te hebben en de aannemers daartoe herhaaldelijk heeft aangemaand, doch was hun eigen verkiezing. De kosten van het persen bleken n.1. zoo hoog te zijn dat dit onderdeel van het werk verlies opleverde en de aannemers daarvan dus zoo weinig mogelijk werk maakten. Dat de aannemers, die geacht werden eene bijzonder groote ervaring te hebben juist op het gebied van zulk baggerwerk ca. de kostprijs van het perswerk sterk hebben onderschat is een aangelegenheid waarvoor zij zelf aansprakelijk zijn. De eenheidsprijzen eenmaal geaccepteerd zijnde waren de aannemers daaraan contractueel verbonden, zegt de. Commissie. De directie heeft zich bijzonder welwillend tegenover de aannemers betoond door ten slotte met heel weinig perswerk genoegen te nemen. Een reden om aan hen een extra vergoeding toe te kennen kan daarin echter in het allerminst niet worden gevonden. Verder moge ten aanzien van de claim in zake het werk te Tandjoeng-Priok worden verwezen naar mijn brief van 10 Juni jl. n°. 11362/H.W. Met de berekening der Commissie van de schadevergoeding ten aanzien van het werk te Tandjoeng-Priok kan ik, zooals uit het vorenstaande blijkt, mij geenszins vereenigen. Dit is uiteraard evenmin het geval met hare samenvatting van de voor de 3 betreffende werken uit te keeren schadevergoeding. Te dien opzichte moet ik de conclusies vervat in mijn meergenoemde brieven ter zake gedateerd 9, 10 en 16 Juni jl. nos. 11218,11 362 en 11900/H.W. ten volle handhaven. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, (w.g.) HOMAN VAN DER HELDE. Voor eensluidend afschrift: Be Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. INHOUDSOPGAVE. DEEL I. Bestekken der uit te voeren havenwerken en bezwaarschriften der bü die werken betrokken aannemers. Bladz. Bestek en voorwaarden voor de uitvoering van de havenwerken te Makasser. . 3 Bezwaarschrift van den aannemer van de havenwerken te Makasser, van 10 October 1913, met 10 bijlagen 15 Beschrijving en voorwaarden voor de uitvoering van de havenwerken te Semarang 51 Bezwaarschrift van de aanneemster van de havenwerken te Semarang, van 2 Maart 1914 67 Nota van toelichting, behoorende bij dat bezwaarschrift 70 Bezwaarschrirt van de aanneemster van het werk „Het uitdiepen van de haven te_ Tandjong-Priok", van 4 Maart 1914 86 Nota van toelichting, behoorende bij dat bezwaarschrift 89 Bezwaarschrift van de aanneemster van het werk „Het maken van een torpedoboothaven te Soerabaja", van 7 Maart 1914 97 Nadere toelichting daarop 100 DEEL H Adviezen van de Havencommissie en beslissingen van den Gouverneur-Generaal. Extract uit het Benoemingsbesluit van de Nederlandsche Havencommissie. . . 107 Brief van de Commissie van 7 Mei 1914 108 met bijbehoorend advies betreffende de havenwerken te Makasser 109 Brief van de Commissie van 12 Juni 1914 122 met bijbehoorend nader advies betreffende de havenwerken te Makasser. . . 124 Brief van de Commissie van 11 Juni 1914 128 met bijbehoorend advies betreffende de havenwerken te Semarang, de torpedoboothaven te Soerabaja en de uitdieping van de haven te Tandjong-Priok .... 131 Nader advies van de Commissie, van 15 Juli 1914, betreffende de hooger genoemde werken 144 Extract Gouvernementsbesluit van 10 Juli 1914, N°. 3 149 Extract Gouvernementsbesluit van 29 September 1914, N°. 7 150 DEEL UI. Adviezen van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. Rapport van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 3 Juni 1914 153 met bijbehoorende Nota naar aanleiding van het advies der Commissie betreffende de havenwerken te Makasser 158 Rapport van denzelfden van 10 Juli 1914, naar aanleiding van het advies der Commissie betreffende de havenwerken te Semarang, de torpedoboothaven te Soerabaja en de uitdieping van de haven te Tandjong-Priok . .' 193