18. Hoe heetten de zonen van Mattathias f De zonen van Mattathias heeten Johannes, Simon, Judas, Eleazar ea Jonathan. a. Welken bijnaam droeg Judas, de zoon van Mattathias ? 19. Wanneer zijn de Joden door de Syriërs vrij verklaard ? De Joden zijn van de Syrische heerschappij vrij verklaard onder Simon, den opvolger van JoDathan, die Judas opgevolgd was. 20. Hoelang heeft het geslacht der Makkabeën aan het hoofd des Joodschen volks geslaan/ Het geslacht der Makkabeën heeft ruim honderd jaren lang aan het hoofd des Joodschen volks gestaan. 21. Wie was Johannes Hyrkanus? Johannes Hyrkanus, de zoon van Simon, heeft na zijns vaders dood, gedurende ongeveer 30 jaren, voorspoedig en onafhankelijk over Judea, Samaria en Galilea geregeerd. 22. Zijn de Joden onafhankelijk gebleven? De Joden zijn later gekomen onder de heerschappij der Romeinen, die ter hulp geroepen waren door Aristobulus II, den kleinzoon van Johannes Hyrkanus, in een twist met zijn broeder. a. Wie waren de Romeinen? 23. Wanneer zijn de Joden onder de heerschappij der Romeinen gekomen ? In het jaar 63 vóór Christus zijn de Joden gekomen onder de heerschappij der Romeinen, die later Herodes, een Idumeër van afkomst, tot „koning der Joden' hebben aangesteld. 24. Wat is er merkwaardigs onder de regeering van Herodes gebeurd J Nadat Herodes, die de Groote genoemd wordt, ruim 35 jaren geregeerd had, is onder zijne regeering de beloofde Verlosser Israëls, onze Heer Jezus geboren. 25. Waarom is de oude geschiedenis van Israël bijzonder belangrijk voor ons? De oude geschiedenis van Israël is bijzonder belang- LI rijk, als geschiedenis van het volk, waarin God alle geslachten der aarde gezegend heeft, en omdat men naar waarheid kan zeggen: de zaligheid is uit de Joden, § »• VAN DE GEBOORTE VAN DEN HEER JEZUS TOT DE UITSTORTING VAN DEN HEILIGEN GEEST. (De vier Evangeliën.) 1. Is de komst van den Heer Jezus in de wereld behoorlijk voorbereid? De oude geschiedenis van Israël, zoowel als die der oude Heidensche volken, is de voorbereiding geweest voor de komst van den Verlosser der wereld. a. Hoe was het tijdens de geboorte van den Heer Jezus met de meest bekende Heidensche volken gesteld, en in welken toestand verkeerde toen het Joodsche volk? h. Hadden de Heidensche volken gedurende de vorige eeuwen ook iets van den éenen waren God kunnen vernemen? c. Wie noemt het tijdstip, waarop de Heer Jezus geboren werd, de volheid des tijds? Gal. 4:4. 2. Waren er reeds eenige bijzonderheden aangaande den beloofden Verlosser Israels bekend gemaakt, voordat hij geboren werd? God heeft aangaande den beloofden Verlosser Israëls doen bekend maken, dat hij zou zijn uit Davids geslacht, op een wondervolle wijze, te Bethlehem, geboren zou worden, en dat hij zou lijden en sterven. a. Waar vinden wij die bijzonderheden in de profetiën van Jesaja en Micha? b. Waarom had God dit vooraf laten bekend maken ? c. Zijn er nog andere bijzonderheden van den beloofden Verlosser Israëls voorzegd ? 3. Hoelang is het geleden, dal Jezus geboren werd? Ruim 1900 jaren geleden is Jezus geboren te Bethlehem, in Palestina. a. Waar ligt Palestina, en heeft dit land ook noq een anderen naam ? Jezus ontving allen, die tot hem kwamen, met zachtmoedigheid en goedertierenheid, zonder echter hen, die bestraffing verdienden, te ontzien. He zondares bij Simon den Farizeër, Luk. 7:37—50. De overspelige vrouw, Joh. 3:3—11. De moeders met hare kinderen, Matth. 18:13—15. Maria en Martha, Luk. 10 : 38—42. De moeder van .lakobus en Johannes, Matth. 20:20—23. Zaccheüs, Luk. 19: 2—10. Nikodemus, Joh. 3:1, enz. De tollenaars, Matth. 9:10—13 De Wetgeleerde, Mark. 11:21—34. De rijke jongeling, Matth. 19:16—23, vgl. 23—27. De Farizeër en de Wetgeleerde, Luk. 11:37—F>2. De discipelen van Johannes den Dooper, Matth. 9:14—17. De geldgierige, Luk. 12:13—15. De Parizeen met den penning, Matth. 22:15—22. De Farizeën en de Sadduceën, Matth. 16:1—4. De Schriftgeleerden, Matth. 15:1—11, 13—20. De Samaritaansche vrouw, Joh. 4:7, enz. 38. Bij wie vond Jezus veel tegenstand ? Jezus vond veel tegenstand bij de aanzienlijksten des volks, bij de Overpriesters en Schriftgeleerden, bij de Farizeën en Sadduceën, die zich meer en meer als zijne vijanden gedroegen. a. Wie waren de Farizeën en Sadduceën ? b. Hoe waren de broeders van Jezus jegens hem gezind ? Joh. 7:5. c. Welke houding nam Herodes, die Johannes den Dooper gedood had, tegenover Jezus aan? Luk. 13:31. 39. Waarin toonden de tegenstanders van Jezus hun vijandige gezindheid jegens hem ? De tegenstanders van Jezus toonden hun vijandige gezindheid jegens hem in beleedigingen, listige aanslagen en vervolgingen. 40. Waaruit is de vijandige gezindheid der tegenstanders van Jezus vooral te verklaren? Men was vijandig gezind tegen Jezus uit haat tegen God en uit afkeer van verootmoediging, uit vijandschap tegen de waarheid en uit liefde tot de zonde. 41. Wat was er in Jezus, dat zijne vijanden vooral ergerde!' De vijanden van Jezus ergerden zich vooral aan hetgeen hij van zichzelven zeide als Gods Zoon, en aan hetgeen hij als zoodanig deed, zonder hen eenigszins te vreezen. 42. Is de tegenstand, dien Jezus vond, niet uit misverstand te verklaren? De tegenstand, dien Jezus vond, is niet uit misverstand te verklaren, omdat hij zeide wie hij was, omdat hij de goddelijkheid zijner zending duidelijk bewees, en zijne vijanden toonden hem te begrijpen. a. Waaruit verklaarde Jezus den tegenstand zijner vijanden tegen hem? Joh. 5:40—47. b. Hoe bewezen de vijanden van Jezus hun onwil en kwade trouw jegens hem ? Matth. 21: 23—27. 43. Ontzag Jezus zijne vijanden niet, om hen te winnen? In plaats van zijne vijanden te ontzien, zeide Jezus hun vrijmoedig de waarheid, ofschoon hij niets deed om hen te verbitteren. 44. Waarom zocht Jezus zijne vijanden niet te behagen? Jezus was niet gekomen, om zijn eigen eer te zoeken, maar om den wil zijns Vaders te volbrengen. 45. Wat hebben de vijanden des Heeren eindelijk weten te bewerken? De vijanden des Heeren hebben eindelijk weten te bewerken, dat hij gevangen is genomen, als godslasteraar ter dood is veroordeeld, en als oproermaker is gekruisigd. 46. Verwachtte Jezus, dat hij in de handen zijner vijanden zou vallen? Jezus heeft voorzegd, dat hij zou lijden en sterven, en wist wat hem zou overkomen en wie hem verraden zou. Matth. 16 : 21; 26 : 20—25. Vgl. Joh. 6 : 64b. a. Hoe werd de voorzegging van zijn lijden en sterven door zijne discipelen opgenomen ? Matth. 16 : 22, 23. 17 : 23b. b. Heeft Jezus meer voorzegd, dan dat hij lijden en sterven zou? Matth. 21. Luk. 21:5, enz. a. Wat wist Jezus, behalve de toekomende dingen meer, zonder dat men het hem bekend maakte ? Joh. 2:24, 25. 47. Wat deed de vijanden van Jezus eindelijk het besluit nemen, om zich van hem meester te maken ? Daar het getal van hen, die Jezus volgden, al grooter en grooter werd, besloten zijne vijanden, hem uit den weg te ruimen. Job. 11 :47—53. a. Wie drong onder de vijanden van Jezus vooral op zijn dood aan1 Joh. 11:49, 50. b. Welk plan maakten de vijanden van Jezus eerst, om hem ter dood te brengen ? Matth. 26: 3—5. c. Wat is met den Heer kort vóór zijn dood gebeurd te Bethanië? Joh. 12:1—8. Matth. 26:12, 13. d. Wat lezen wij van den luistervollen intocht des Heeren in Jeruzalem ? Luk. 19: 28—40. 48. Waardoor is het aan de vijanden van Jezus gelukt, hem in hunne macht te krijgen.'' Het is aan de vijanden des Heeren gelukt, hem in hunne macht te krijgen, door dat hij zich niet aan hen onttrok, maar vrijwillig liet gevangen nemen. 49. Wat deed Jezus den avond, voordat hij gevanqen genomen werd? Jezus heeft, den avond voor zijne gevangenneming, het Pascha met zijne discipelen gegeten, het Avondmaal ingesteld, en nog zeer veel tot hen gesproken. a. Wat is vóór en aan den Paaschmaaltijd gebeurd ? Luk. 22:7—13. Joh. 13:3—17; vgl. Luk. 22:24—30. b. Hoe is het Avondmaal ingesteld ? Matth. 26 :26—28. c. Wat heeft_ Jezus na de instelling van het Avondmaal nog tot zijne discipelen gezegd ? Joh. 14—16. d. Welk gebed heeft de Heer daarop laten volgen ? Joh. 17. 50. Waar is Jezus gevangen genomen ? Jezus is gevangen genomen in den hof Gethsemané, nadat hij daar een groote benauwdheid der ziel had doorgestaan. a. Ging Jezus alleen naar en in den hof Gethsemané? Matth. 26 : 36, 37. b. Wat voorspelde Jezus op den weg naar Gethsemané aan Petrus? Matth. 26:30—35. DOEDES, Handl. JBijb. Qesch. 5 c. Wat lezen wij van de zielsbenauwdheid onzes Heeren in Gethsemané? Matth. 26:38—45. Luk. 22:40—44. 51. Door wie is Jezus gevangen genomen? Jezus is gevangen genomen door een bende, welke zijne vijanden op hem hadden afgezonden, en die geleid werd door Judas Iskariot. a. Voor hoeveel had Judas aangenomen, den Heer aan zijne vijanden over te leveren ? Luk. 22 : 3—6. Matth. 26:15. b. Heeft Judas ook berouw gehad over zijn misdaad ? Matth. 27:3—10. Hand. 1: 18, 19. c. Wat zou Judas bewogen hebben, den Heer aan zijne vijanden te verraden ? d. Hoe ontving Jezus de bende, die op hem afgezonden was? Jh. 18:4—9. Matth. 26:55. Luk. 22:52, 53. e. Wie heeft in G-ethsemané een poging gedaan, om Jezus te verdedigen? Joh. 18:10. f. Wat zeide Jezus, toen Petrus zijn zwaard had getrokken? Joh. 18:11. Mitth. 26:52—54. 52. Waarheen heeft men Jezus gebracht, nadat hij gevangen was genomen1 Jezus is voor den Joodschen raad gebracht, daar valsch beschuldigd, als godslasteraar ter dood veroordeeld en schandelijk mishandeld. a. Wat vroeg men den Heer in den Joodschen raad, waarvan beschuldigde men hem, en wat antwoordde hij ? Joh. 18:12—14, 19—24. Matth. 26:59-64. b. Waarom noemde men Jezus een godslasteraar ? Matth. 26 : 63—66. c. Aan welke mishandeling stond Jezus bloot voor den Joodschen raad ? Matth. 26: 67, 68. d. Hoe gedroeg Petrus zich, terwijl Jezus door den Joodschen raad verhoord werd? Matth. 26:69—75; vgl. Joh. 18 : 15—18, 25—27. 53. Heeft de Joodsche raad het doodvonnis aan den Heer Jezus voltrokken? Daar de Joden aan de Romeinen onderworpen waren, is Jezus gebracht voor den rechterstoel van den Romeinschen Landvoogd Pontius Pilatus. Joh. 18 : 28—32. 54. Wat is met Jezus gebeurd voor den rechterstoel van Pilatus? Jezus is bij Pilatus door de Joden beschuldigd als oproermaker, maar door den Romeinschen Landvoogd meer dan eens voor niet schuldig verklaard. a. Welk gesprek hield Pilatus eerst met Jezus ? Joh. 18 : 33—38. Tot wien zond Pilatus den Heer ? Luk. 23:5—12, 55. Heeft Pilatus den Heer vrijgesproken? Ofschoon Pilatus verklaarde, geen schuld in Jezus te vinden, heeft hij hem toch laten geeselen en daarna ter kruisiging overgegeven. a. Deed Pilatus niets, om Jezus in vrijheid te stellen ? Luk. 23:13—16. Matth. 27 : 15—23. Joh. 19:1—5. b. Aan welke mishandeling stond Jezus bij Pilatus bloot» Matth. 27 : 27—30. c Waarom ontsloeg Pilatus den Heer niet? Joh. 19 :12. Mark. 15:15. d Zou de Heer den Romeinschen landvoogd zonder veel moeite hebben kunnen bewegen, om hem los te latend Joh. 19:6—11. e. Wat hébben de Joden en wat heeft Pilatus verklaard met betrekking tot den dood van Jezus? Matth. 27 : 24, 25. 56. Waar is Jeius gekruisigd? Jezus is gekruisigd op den heuvel Golgotha, bij Jeruzalem, tusschen twee boosdoeners. a. Wat is het eigenaardige van de kruisstraf? b. Wat heeft Jezus gezegd en wat is met hem gebeurd op den weg naar Golgotha? Luk. 23: 26—28. c. Wat bood men Jezus op Golgotha aan? Matth. 27:33, 34. d. Wat deed men met de kleederen van Jezus? Matth. 27:35. e. Welk opschrift stond op het kruis van Jezus? Joh. 19:19—22. 57. Heeft Jezus nog iets geiegd, terwijl hij aan het kruis hing? Jezus heeft, terwijl hij aan het kruis hing, zevenmaal gesproken. a. De zeven kruiswoorden: 1. Vader, vergeef het huu, wantzij weten nietwatzij doen. Luk.23:34. -. (Tot Maria:) Trouw, zie, uw zoon; (tot Johannes:) Zie, uwe ' moeder. Joh. 19: 26, 27. 3. Voorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij in het Paradiis ziin. Luk. 23:: 43. J J J 4. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Matth. 27:46 5. Mij dorst. Joh. 19:28. 6. Het is volbracht. Joh. 19: 30. 7. Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Luk. 23:46. 58. Heeft Jeins veel moeten lijden op Golgotha? Behalve de smarten van het kruislijden, heeft Jezus op Golgotha veel smaad, hoon en bespotting van zijne vijanden moeten verdragen. Matth. 27 : 39—43. 59. Heeft Jezus niets gedaan, om aan den dood te ontkomen ? Jezus heeft evenmin voor den Joodschen raad als in Gethsemané, evenmin op Golgotha als bij Pilatus, iets gedaan om zich te verlossen. 60. Is het van groot belang voor ons, dat Jezus zich niel aan het lijden en sterven heeft onttrokken.1' Indien Jezus zich aan het lijden en sterven onttrokken had, zou hij den wil zijns Vaders niet hebben volbracht, en nu niet de Zaligmaker van zondaars zijn. 61. Hoelang heeft Jezus aan het kruis geleden? Jezus heeft van des morgens negen uur tot ruim drie uur des namiddags aan het kruis geledén, totdat hij stierf. a. Wat is gebeurd, toen Jezus den geest gaf ? Matth. 27:51—54. Luk. 23:44—46 b. Op welken dag is Jezus gestorven, en welke dag is thans gewijd aan de gedachtenis van zijnen dood ? 62. Hoe heeft Jezus zich onder al zijn lijden gedragen ? Jezus heeft al zijn lijden doorgestaan met volkomen zelfverloochening, zachtmoedigheid en geduld, altijd volmaakt in het doen van den wil zijns Vaders. a. Waartoe is Jezus gestorven? Matth. 26 : 28. Rom. 5 :10. b. Wat is voor ons te leeren uit de wijze, waarop Jezus geleden heeft ? 1 Petr. 2:21—23. 63. Wat heeft men met den Heer Jezus gedaan, nadat hij gestorven was? Nadat onze Heer gestorven was, hebben twee van zijne vrienden hem, met toestemming van Pilatus, afgenomen van het kruis en in een graf gelegd. a. Zou Jezus wel waarlijk gestorven zijn? Joh. 19:31 35. b. Door wie is Jezus begraven? Matth. 27 : 57—60. Joh. 19:39. c. Wat hebben de vijanden van Jezus aan zijn graf gedaan? Matth. 27:62—66. 64. Is Jezus in het graf gebleven ? Nadat Jezus des vrijdags avonds begraven was, is hij, des zondags morgens vroeg, opgestaan uit den dood. a. Wat is er merkwaardigs bij de opstanding van Jezus gebeurd? Matth. 28:2—4. b. Wie vernamen het 'teerst, dat Jezus opgestaan was? Matth. 28 :1, 5—8. Luk. 24 :1—10. c- Wanneer vieren wij het feest van 's Heer en opstanding? 65. Wie hebben Jezus na zijne opstanding levend gezient Jezus is na zijne opstanding verschenen aan zijne elf discipelen en aan anderen onder zijne volgelingen. a■ Verschijningen van Jezuz na zijne opstanding: Aan Maria Magdalena, Joh. '20:1—18, en aan de vrouwen, Matth. 28:9, 10. Aan Petrus, Luk. 24:34. 1 Kor. 15:5. Aan de Emmaüsgangers, Luk. 24:13—33. Aan de tien discipelen. Joh. 20:19-22, 24. Aan de elf discipelen, Joh. 20:24—29. Aan zeven discipelen bij de zee van Tiberias, Joh. 21:1—14- val 15—17. 8 Aan de discipelen in Galilea. Matth. 28:16—18. Mark. 16-16—18 Vgl. 1 Kor. 15:6. Aan Jakobus, 1 Kor. 15:7. b. Had Jezus voorzegd, dat hij uit den dood zou opstaan? c. Hébben de vrienden van Jezus verwacht, dat hij zou opstaan uit den dood, en geloofden zij terstond, dat hij opgestaan was ? d. Waarom is Jezus niet aan zijne vijanden verschenen ? e. Welk gerucht hebben de vijanden van Jezus na zijne opstanding verspreid1 Matth. 28:11—15. 66. Hoelang heeft Jezus na zijne opstanding nog op deze aarde vertoefd? Jezus is op den veertigsten dag na zijne opstanding ten hemel gevaren, voor de oogen van zijne elf discipelen, op den Olijfberg bij Jeruzalem. Hand. 1:3—11. 67. Wat heeft Jezus aan zijne discipelen in last gegeven, voordat hij de aarde verliet? Jezus heeft vóór zijne hemelvaart zijne discipelen geboden, het Evangelie aan alle volken te prediken, en den doop ingesteld voor allen, die belijden zouden in hem te gelooven. Matth. 28 :19. Mark. 16 : 15. 68. Is Jezus niet te vroeg van deze aarde weggegaan ? Toen Jezus ten hemel voer, had hij volkomen volbracht al wat de Vader hem op aarde te doen gegeven had. 69. Moeten wij ons verblijden over de hemelvaart van onzen Heer ? De hemelvaart van onzen Heer is zijne verhooging in heerlijkheid, tot heil van zondaars. a. Zou het niet beier zijn geweest, dat Jezus op aarde was gebleven ? Joh. 16:7. Matth. 28: 18, 20. b. Waarmede mogen zij, die in den Heer Jezus gelooven, zich vertroosten, als zij aan zijne hemelvaart denken? Joh. 14:3. 17:24. 70. Is na Jezus geen meer volkomen Zaligmaker voor zondaren te verwachten f Jezus is de eenige en volkomen Zaligmaker van zondaars. Die in Hem gelooft zal zalig worden. Hand. 16: 31. 1 Tim. 2 : 5b. § 9. VAN DE UITSTORTING DES HEILIGEN GEESTES TOT DE VEBWOESTING VAN JEKDZALEM. (Tot het jaar 70 na Christus.) (De Handelingen der Apostelen.) 1. Wat is gebeurd op den tienden dag na de hemelvaart van Jezus ? Op den tienden dag na de hemelvaart van Jezus is de Heilige Geest te Jeruzalem uitgestort op de apostelen. a. Waren het alleen de apostelen, die op den tienden dag na Jezus' hemelvaart den Heiligen Geest ontvingen ? Hand. 2:1, 4; vgl. 1:15. b. Door welke teekenen werd de uitstorting van den H. Geest vergezeld ? Hand. 2 : 2—4. c. Wie was in de plaats van Judus Iskariot tot apostil gekozen? Hand. 1: 15—26. d Op welk feest der Joden is de H. Geest uitgestort, en wanneer vieren wij het feest van die uitstorting? e. Wie waren het eerst getuigen van de werking des E. Geestes in de apostelen, en welken indruk maakte sm ? Hand. 2 : 5—13. ' 2. Waren de apostelen voorbereid op de uitstorting van den Heiligen Geest ? De Heer Jezus heeft vóór zijnen dood de komst des Heiligen Geestes beloofd aan zijne discipelen. Joh. 14: 1G, 17, 26. 16: 7. Hand. 1:5, 8. 3. Waar is het Evangelie gepredikt na de uitstorting van den Heiligen Geest.'' Na de uitstorting van den Heiligen Geest is het Evangelie gepredikt eerst onder de Joden, daarna onder de Heidenen. a. Wat beteekent het woord Evangelie? h. II ie heeft na de uitstorting van den E. Geest het eerst te Jeruzalem het Evangelie gepredikt ? Hand. 2:14— 36 38—40. ' 4. Werd er spoedig een Christelijke gemeente te Jeruzalem gevestigd? Op den dag der uitstorting van den Heiligen Geest werden velen te Jeruzalem gebracht tot het geloof in den Heer Jezus, en binnen kort was daar een bloeiende gemeente. Hand. 2 : 37, 41—47. 6:7. a. Wat lezen wij van den eersten toestand der Jeruzalemsch e gemeente? Hand. 4 :32—35. b. Wat is gebeurd met Ananias en Saffira? Hand. 5 :1—11. c. Wanneer en waarom zijn de eerste diakenen verkozen? Hand. 6:1—6. 5. Deden de apostelen ook wonderen? De apostelen deden vele teekenen en wonderen, zoodat zij in srroote eer waren bij het volk. .Hand. 5: 12 16. , a. Welk wonder heeft Petrus aan een kreupelen man te Jeruzalem gedaan ? Hand. 3:1—8. b. Wat is op dit wonder gevolgd ? Hand. 3:9—26. 23. Is Paulus altijd aan de vervolging zijner vijanden ontkoment Jfaulus is eindelijk te Jeruzalem in de handen der Joden gevallen, en zou door hen gedood zijn, indien hij niet door de Romeinen gered en naar Cesarea gevoerd was. a. Wie had aan Paulus voorspeld, dat hij te Jeruzalem gebonden zou worden? Hand. 21:10, li. b. Aarzelde Paulus niet, naar Jeruzalem te gaan? Hand. 21:12—lé. c. Wat deed hij na zijn aankomst te Jeruzalem? Hand. 21:17-26. d. Waarmede is de vervolging der Joden tegen Paulus te Jeruzalem begonnen en waartoe leidde zij ? Hand. 21: 27-39. e. Wat heeft Paulus ter zijner verdediging gezegd tot de Jeruzalemsche Joden, Hand. 22:1 enz., en in den Joodschen raad? Hand. s!3:1 —10. f. Hoe versterkte en vertroostte de Heer Jezus den apostel te midden der verdrukking, waarin hij zich te Jeruzalem bevond? Hand. 23:11. g. Welke samenzwering maakten de Joden tegen Paulus, en hoe ontkwam hij het gevaar ? Hand. 23:12—35. 24. Is Paulus te Cesarea in vrijheid gesteld? Paulus is te Cesarea twee jaren gevangen gebleven, daar verhoord door de Romeinsche landvoogden Felix en Festus, en ten laatste naar Rome opgezonden. a. Wat is te Cesarea met Paulus gebeurd bij het eerste verhoor., Hand. 24:1—23, daarna voor den rechterstoel van Felix, 24—27, vervolgens onder Festus en in tegenwoordigheid van koning Agrippa? Hand. 25:1—26:31. b. Waarom is Paulus niet vrijgesproken, maar naar Rome gezonden? Hand. 26 : 82; vgl. 25:9—12. 25. hoe is het Paulus te Rome gegaan ? Paulus bleef te Rome in verzekerde bewaring, arbeidde er naar zijn vermogen tot uitbreiding van het Koninkrijk •Gods, en is er later onthoofd. a. Wat is Paulus op zijn reis van Cesarea naar Rome wedervaren? Hand. 27: l—28:15. b. Wat ondervond en wat deed hij te Rome? Hand. 28 :16—31. c. Welke brieven heeft hij uit Rome geschreven ? 26. Verhief Paulus zich op hetgeen hij als apostel des Heer en was en deedf Paulus noemde zich den minste der apostelen, en verklaarde, dat hij al wat hij was te danken had aan Gods genade. 1 Kor. 15: 9, 10. a. Hoe werd Paulus door den Heer beschut tegen zelfverheffing? 2 Kor. 12:1—10. 27. Was er eensgezindheid tusschen Paulus en de andere apostelen? Paulus en de andere apostelen hebben met elkander in eenheid des geestes en der liefde gearbeid. Gal. 2: 9. a. Wat is voorgevallen tusschen Paulus en Petrus te Antiochië? Gal. 2:11—14. 28. Weten wij veel van de lotgevallen der twaalf apostelen na de uitstorting van den Heiligen Geest? Van Petrus, Johannes en Jakobus weten wij zeer weinig, van de overigen wordt ons ia de Handelingen der apostelen niets bericht. a. Wat weten wij van Petrus en Johannes ? Vgl. vraag 6. Hand. 12:3—12. 15:7. 1 Petr. 5 :13. Openb. 1:9. b. Wat weten wij van Jakobus, den zoon van Zebedeüs? Hand. 12 :1, 2. c. Wat wordt ons verhaald van Jakobus, den broeder des Heeren? Hand. 15:13. 21:18. Gal. 2:9. d. Van wie zijn de zoogenaamde Algemeene Zendbrieven afkomstig ? 29. Welke waren de twee aanzienlijkste Christelijke gemeenten in de dagen der apostelen? In de dagen der apostelen waren de gemeenten te Jeruzalem en te Antiochië in Syrië de twee aanzienlijkste gemeenten. 30. Waardoor lieejt de Jeruzalemsche gemeente opgehouden te bestaan? De Jeruzalemsche gemeente hield op te bestaan bij de belegering en verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, in het 70ste jaar onzer jaartelling. 31. Was de verwoesting van Jeruzalem iets onverwachts voor de Christenen? De Heer Jezus had voorzegd, dat Jeruzalem zou verwoest worden. Luk. 19 : 41 —44. 21: 20—22. Matth. 24:20—22. 32. Wat is er van de Joden geworden na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen? Na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen zijn de Joden verspreid over de geheele aarde, tot straf voor hunne verwerping van den Messias. 33. Hoe is het gegaan met de Christenen, na de verwoesting van Jeruzalem? Na de verwoesting van Jeruzalem zijn de Christenen vermenigvuldigd onder de Heidenen, ofschoon zij eerst nog langen tijd zeer door hen verdrukt zijn geworden. 34. Welken dag der week hebben de Christenen reeds vroeg afgezonderd tot Christelijken rustdag ? Reeds zeer vroeg is de eerste dag der week door de Christenen als rustdag afgezonderd. Joh. 20:26. Hand. 20:7. 1 Kor. 16:2; vgl. Openb. 1:10. a. Waarom is de Zondag daartoe gekozen? 35. Is het niet te vreezen, dat de Christenen eens van de aarde zullen worden uitgeroeid door de vijanden des Heeren? De Heer Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde, en draagt als hoofd zijner gemeente zorg, dat zij bloeit en zich al meer en meer uitbreidt. 36. Welke geschiedenis moet als het vervolg van de Bijbelsche geschiedenis beschouwd worden? De geschiedenis der Christelijke Kerk op aarde moet beschouwd worden als het vervolg van de Bijbelsche geschiedenis. a. Waarom is de geschiedenis der Christelijke Kerk op aarde voor ons zoo hoogst belangrijk? b. Hoelang bestaat de Christelijke Kerk nu reeds, wat weet gij van hare geschiedenis te verhalen, in hoeveel tijdvakken wordt die geschiedenis verdeeld, welk gedeelte van de geschiedenis der Christelijke Kerk mag u het meeste belang inboezemen ? G 16 &4»8 HANDLEIDING BIJ HET ONDERWIJS IN DE BIJBELSCHE GESCHIEDENIS DOOR J. I. DOE DES. Zestiende druk. F. 5 7 KEMINK & ZOON, OVEB DEN DOM TE UTSECHT. Prijs 25 Ct. HANDLEIDING BIJ HET ONDERWIJS IN DE BIJBELSCHE GESCHIEDENIS, DOOR »r J. I. DOE DES. Zestiende druk. KEMINK & ZOON, OVEIi DEN DOM TE UTBECHT. JjCjü ij J Uitgaven van KEMINK & ZOON te Utrecht van denzelfden Schrijver: Ilandlei ding bij het onderwij s in de Bijbelscho Geschiedenis ƒ0.25 Verkorte Handleiding bij het onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenis. . .-0.15 De Leer der Zaligheid. Leiddraad bij Katechetisch onderwijs en onderzoek der Christelijke waarheid .... - 0.20 De Leer der Zaligheid. Verkorte Leiddraad voor Katechetisch onderwijs. Ten behoeve van mingeoefenden. . - 0.12 J Al deze werkjes zijn reeds meermalen herdrukt. Aan de leerlingen, die deze Handleiding gebruiken. Bedient u van deze Handleiding met veel genoegen• De vragen, die hier niet beantwoord zijn, zult gij doorgaans zonder veel moeite kunnen beantwoorden, als gij de plaatsen, welke achter die vragen opgegeven worden, in den Bijbel raadpleegt. Doet gij dit nauwgezet, dan wordt gij met vele bijzonderheden der Bijbelsche Geschiedenis nader bekend, terwijl gij u tevens oefent in het onderzoek van de Heilige Schriften. Deze Handleiding moge u bij uw Bijbelonderzoek een goede leidsman zijn, en een der middelen, door welke gij gebracht wordt tot den goeden Herder, van wien de Heilige Schriften getuigen. Weet gij nog niet veel van de Bijbelsche Geschiedenis, dan doet gij wel, als gij dit boekje eens geregeld dóórleest. Hebt gij u reeds eenigszins met haar bekend gemaakt, dan zult gij waarschijnlijk bij het gebruik van dit boekje weldra bemerken, dal hier en daar nog wel iets aan uwe aandacht ontsnapt was. Hoe weinig of hoe veel gij overigens ook van de Bijbelsche Geschiedenis weet, dit stemt gij zeker toe, dat er geen belangrijker, geen schooner, geen boeiender geschiedenis, dan de Bijbelsche Geschiedenis, te vinden is. Komt, ijverig aan het werk en onvermoeid in den arbeid! BIJBELSCHE GESCHIEDENIS. INLEIDING. 1. De Bijbelsche Geschiedenis stelt ons voor, hoe God zich van het begin geopenbaard heeft aan de menschen, later inzonderheid aan de Israëlieten, eindelijk door den Heer Jezus Christus tot heil der geheele wereld. * Geschiedenis. Algemeene Geschiedenis. Bijbelsche Geschiedenis. 2. Wij leeren de Bijbelsche Geschiedenis vooral uit de geschiedboeken des Ouden en Nieuwen Verbonds kennen. Tot de geschiedboeken des Ouden Yerbonds worden gerekend: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Richteren, Ruth, 2 van Samuël, 2 der Koningen, 2 der Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther. Op de historische boeken volgt dit vijftal: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied. Daarna de Profetische boeken: Jesaja, Jeremia, Klaagliederen van Jeremia, Ezechiël, Daniël, Hozea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zephanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi. Te zamen 39 in getal. De geschiedboeken des Nieuwen Verbonds zijn: vier Evangeliën, 1 van Mattheus, 1 van Markus, 1 van Lukas, 1 van Johannes, en de Handelingen der Apostelen door Lukas. Daarop volgen 21 brieven: 14 van Paulus, namelijk 1 aan de Romeinen, 2 aan de Korinthiërs, 1 aan de Galaten, 1 aan de Ephesiërs, 1 aan de Philippensen, 1 aan de Kolossensen, 2 aan de Thessalonicensen, 2 aan Timotheus, 1 aan Titus, 1 aan Philémon, 1 aan de Hebreën en 7 algemeene zendbrieven, 1 van Jakobus, 2 van Petrus, 3 van Johannes, 1 van Judas. Eindelijk: de Openbaring van Johannes. Te zamen 27 in getal. * Vindt men ook het een en ander, dat tot de Bijbelsche Geschiedenis behoort, of daarvoor belangrijk is, in de andere boeken des O. en N. V., behalve in de geschiedboeken? »* Verklaring van de namen en opgaaf van den inhoud der boeken des O. en N. Yerbonds. *** Taal, ouderdom, echtheid, ongeschondenheid, geloofwaardigheid, gezag van de boeken des O. en N. V. 3. Uit de boeken des Ouden Verbonds leeren wij, hoe God zich vóór de komst van den Heer Jezus aan de menschen bekend heeft gemaakt, en wat Hij heeft gedaan, om zijne komst vóór te bereiden. 4. Uit de boeken des Nieuwen Verbonds leeren wij, wat de Heer Jezus heeft gedaan om zondaren zalig te maken, en hoe wij door Hem zalig kunnen worden. 5. Bij de behandeling van de Bijbelsche Geschiedenis geve men afzonderlijk acht op hetgeen gebeurd is: I. Van den aanvang dezer wereld tot den zondvloed, II. Van den zondvloed tot de roeping van Abraham, III. Van de roeping van Abraham tot den uittocht der Israëlieten uit Egypte, IV. Van den uittocht der Israëlieten uit Egypte tot koning Saul, 'N . "V an koning Saul tot de scheiding der twee rijken Juda en Israël, VI. "Van de scheiding der twee rijken, Juda en Israël, tot de Babylonische gevangenschap, VII. \an de Babylonische gevangenschap tot de geboorte van den Heer Jezus, VIII. Van de geboorte des Heeren Jezus tot de uitstorting van den Heiligen Geest, IX. Van de uitstorting des Heiligen Geestes tot de verwoesting van Jeruzalem. § 1. VAN DEN AANVANG DEZEK WERELD TOT DEN ZONDVLOED. (Gen. 1 : 1—7 : 24.) 1. Wanneer heeft God alles geschapen? In het begin schiep God den hemel en de aarde. Gen. 1 :1. 2. Wat lezen wij het eerst van onze aarde? Wij lezen het eerst van onze aarde, dat zij woest en ledig was, terwijl duisternis op haar heerschte, en dat God haar in zes dagen voor menschen en dieren bewoonbaar gemaakt heeft. a. Wat heeft God op elk van die zes dagen gedaan? Gen. 1:3—31. b. Waartoe heeft God den zevenden dag bestemd? Gen. 2:2, 3. 3. Wie waren de eerste menschen? De eerste menschen waren Adam en Eva, geschapen naar Gods beeld, naar zijne gelijkenis, en door Hem geplaatst in eenen hof in Eden, gelegen in Azië. a. Hoe is Adam geschapen, en wat had hij in den hof van Eden te doen ? Gen. 2:7, 15. b. Vanwaar was Eva, en waartoe was zij door God bestemd ? Gen. 2:18, enz. c. Wat beteekent het, dat de mensch naar Gods beeld, naar Gods gelijkenis geschapen is ? Vgl. Gen. 9 : 6. Jak. 3 : 9. d. Hoelang is het geleden, dat God de eerste menschen geschapen heeft ? 4. Waren Adam en Eva zondaars, zooals wij zijn ? Adam en Eva waren eerst zonder zonde, maar door de overtreding van Gods gebod zijn zij zondaars geworden. a. Welke macht en vrijheid gaf God aan den eersten mensch? Gen. 1:28—30. b. Waaruit blijkt, dat Adam en Eva eerst rein waren? Gen. 1: 31. 2 : 25. c. Welk gebod gaf God eerst aanden mensch? Gen. 2:16,17. d. Met welk doel verbood God den mensch, te eten van den boom der kennis des goeds en des kwaads? 5. Hoe zijn Adam en Eva tot overtreding van Gods gebod gekomen ? Eva heeft zich laten verleiden door de slang, en Adam door Eva, en zoo zijn beiden door zonde schuldig geworden. a. Gesprek van de slang en Eva, en Eva's zonde. Gen. 3:1—6. b. Adams en Eva's verantwoording. Gen. 3 : 9 13. c. Wie heeft Eva eigenlijk verzocht en verleid? Joh. 8 : 44. 3 Joh. 3 : 8. Openb. 12 : 9. d. Waarom zijn Adam en Eva schuldig te noemen weaens hunne overtreding? e. Eet woord van God tot de slang. Gen. 3:14, 15. 6. Welke gevolgen heeft de eerste zonde van Adam en Eva voor hen gehad? Adam en Eva werden bevreesd en beschaamd, toen zij gezondigd hadden, verborgden zich voor God, zijn uit Eden gebannen, aan allerlei ellende onderworpen en ten laatste gestorven. Gen. 3 : 7—24. Rom. 5: 12. 7. Welke kinderen hebben Adam en Eva gehad? Adam en Eva hebben, nadat zij gezondigd hadden en uit Eden verdreven waren, vele zonen en dochteren gekregen, uit welke ons alleen Kaïn, Abel en Seth bii name genoemd worden. 8. Wat lezen wij van Kaïn en Abel? Kaïn was een landbouwer en Abel een schaapherder die door zijn broeder Kaïn uit nijd gedood is. a. Waarom benijdde Kaïn zijn broeder ? Gen. 4 • 3 5 1 Joh. 3:12. b. Is Kaïn niet door God gewaarschuwd, en hoe is hij door God bestraft en gestraft? Gen. 4:6, 7, 9—16. c. Wat lezen wij van Kaïns nakomeling Lamech ? Gen. 4. IJ—24. ^ 9. Wat lezen wij van Seth? Aan Seth werd een zoon geboren, Enos genaamd, die de stamvader is van Noachs geslacht, en in wiens dagen men God gemeenschappelijk begon te vereeren. 10. Waren de nakomelingen van Kaïn en Seth godvreezend ? De nakomelingen van Kaïn hebben de nakomelingen van Seth tot allerlei goddeloosheid verleid, zoodat de boosheid der menschen zich vermenigvuldigde op de aarde. Gen. 6:1—12. 11. Waren allen even goddeloos? Wij lezen van Henoch, dat hij met God wandelde, en evenzoo van Noach, die rechtvaardig en oprecht was. Gen. 5:24. 6:9. a. Geslachtsregister van Adam tot Noach. Gen. 5 :1—32. b. Hoe oud is Adam geworden ? Gen. 5: 5. c. Is Henocli ook gestorven, en was hij oud, toen hij de aarde verliet ? Gen. 5:21—24. Hebr. 11:5. d. Wie heeft het langst geleefd ? Gen. 5 :27. e. Waartoe kon de hooge leeftijd der eerste menschen dienen ? 12. Waarmede is de goddeloosheid van het eerste menschengeslacht gestralt ? God heeft een grooten watervloed over de aarde gebracht, om al wat op de aarde was den geest te doen geven. a. Waarom wordt die groote watervloed gewoonlijk de zondvloed genoemd? b. Hébben de tijdgenooten van Noach zich vóór den zondvloed kunnen bekeer en ? Gen. 6 : 3. 13. Zijn allen in den zondvloed omgekomen? God gebood Noach eene ark te bouwen en deed hem daarin gaan met zijne vrouw en zijne drie zonen, benevens hunne vrouwen. a. Beschrijving van de Ark. Gen. 6 14—16. b. Gods belofte aan Noach. Gen. 6: ±8. c. Beschrijving van den zondvloed. Gen. 7: 11—14. Matth. 24:37—39. d. Hoe oud waren Noach en zijne zonen tijdens den zondvloed? Gen. 5 : 32. 7 : 11. s 14. Is al het gedierte in den zondvloed omgekomen ? Noach heeft op Gods bevel van sommige dieren zeven paar, en van andere één paar met zich in de ark genomen. Gen. 7 : 2—5. a. Wanneer heeft de zondvloed allen, die niet met Noach in de ark waren, verzwolgen? § 2. VAN DEN ZONDVLOED TOT DE ROEPING VAN ABRAHAM. (Gen. 8: 1 — 11 : 29.) 1. Wie is de tweede stamvader van het menschelijk geslacht? De tweede stamvader van het menschelijk geslacht is Noach, die drie zonen had, Sem, Cham en Jafeth. Gen. 10 :1, 32. 2. Wat beloofde God aan Noach, nadat hij de ark had verlaten? Nadat Noach de ark had verlaten, beloofde God hem, dat zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht voortaan geregeld zouden terugkeeren. Gen. 8:21, 22. a. Hoelang is de zondvloed op de aarde geweest, hoe is deze van de wateren des zondvloeds bevrijd, en hoe vernam Noach, dat hij de ark kon verlaten? Gen. 7:24. 8:1—19. b. Wat deed Noach, toen hij de ark had verlaten? Gen. 8:20. 9:20. 3. Hebben wij voor een tweeden zondvloed te vreezen? God heeft gezegd, dat er geen watervloed meer komen zal, om alle vleesch uit te roeien, en heeft tot teeken van deze belofte den regenboog gesteld. Gen. 8 : 21. 9:9—17. 4. Is de zonde door den zondvloed uitgeroeid? De zonde heeft zich ook na den zondvloed in Noachs huis en geslacht vertoond. a. Welke geboden ontving Noach na den zondvloed van God? Gen. 9:4—6. b: Welke zonden vinden wij in Noachs huis na den zon 1 vloed bedreven ? Gen. 9 : 20—2a. c. Wat zeide Noach tot zijne zonen ? Gen. 9 : 24—27. d. Hoe oud is Noach geworden? Gen. 9:28, 29. 5. Waaruit moeten wij verklaren, dat de zondvloed de zonde niet heeft uitgeroeid ? De zonde komt uit het hart des menschen voort, waarom God ook gezegd heeft, dat het gedichtsel van het hart des menschen boos is van zijne jeugd. Gen. 8:21. 6. Wat zou waarschijnlijk gebeurd zijn, indien God de kennis van zijn dienst niet onder de menschen had bewaard? Waarschijnlijk zouden alle menschen, in allerlei goddeloosheid voortgaande, God onder beeldendienst en afgoderij geheel vergeten hebben, indien Hij het niet had verhinderd. a. Be hoovaardij der menschen uit de tijden na den zondvloed. Gen. 11: 4. b. Sodom en Gomorra. Gen. 18:20. 19:24, 25, 28. 7. Waarom zijn de nakomelingen van Noach in verschillende volken uit elkander gegaan? Noachs nakomelingen wilden een hoogen toren bouwen, om bij elkander te blijven; maar God heeft dit verhinderd, de spraak verward, en hen over de aarde verstrooid. a. Spraken alle menschen vóór den torenbouw van Babel dezelfde taal? Gen. 11:1. b. Is het verschil van talen een gevolg van de scheiding der volken ? Gen. li: 2. c. Is het heilzaam geweest, dat er onderscheidene volken en talen zijn ontstaan ? 8. Wat heeft God na den torenbouw van Babel gedaan, om zijn dienst onder de menschen te bewaren f God heeft Abraham, uit het geslacht van Sem, geroepen, om de vader te worden van een volk, waardoor alle volken zouden gezegend worden. a. Geslachtsregister van Sem tot Abraham. Gen. 11:11---27. b. Nimrod uit het geslacht van Cham. Gen. 10:8—10. * De geschiedenis van Job, zijne godsvrucht, beproevingen en gemoedsstemming, Job 1: 1—2:8; zijne huisvrouw r 2:9, 10; zijne vrienden Elifas, Bildad, Zofar en Elihu, 2:11—37:24; zijne herstelling en zijn qeluk» 38 : 1—42:17. § 3. VAN DB KOEPING YAN ABRAHAM TOT DEN UITTOCHT DER ISRAËLIETEN UIT EGYPTE. (Gen. 11:31—Exod. 12:51.) 1. Wat heeft God eerst aan Abraham geboden ? God heeft Abraham geboden, uit zijn land te gaan naar het land, dat Hij hem wijzen zou. Gen. 12 : 1. a. Wie was de vader en wie waren de twee broeders van Abraham ? Gen. 11:27. b. Was Ter ah godvruchtig, en is hij ook in Kanaan gekomen? Joz. 24:2. Gen. 11:32. c. Ging Abraham rechtstreeks uit Ur der Chaldeën naar Kanacin ? Gen. 11: 31. 12 : 5. d. Hoevele jaren vóór de geboorte van onzen Heer leefde Abraham ? 2. Wat is de eerste belofte, die Abraham van God ontving ? God zeide tot Abraham: Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen, en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 12:2, 3. a. Hoe heetten Abraham en Sara eerst? Gen. 17 : 5, 6, 15, 16. 3. Hoe oud was Abraham, toen hij in het land Kanaan kwamf Abraham was 75 jaren oud, toen hij in Kanaan kwam met zijne huisvrouw Sara en zijn neef Lot. a. Waar ligt Kanaün? b. Wiens zoon was Lot, en is hij in Kanaan bij Abraham gebleven? Gen. 11:27. 13:5—13. c. Wat overkwam Lot, nadat hij zich van Abraham had gescheiden? Gen. 14:12.18:16—19 : 30. Luk. 17 :28,29, 32» d. Waartoe zonderde God Abraham van Lot af? Gen. 13: 14—17. 4. Welke belofte ontving Abraham van God in Kanaan? Abraham ontving in Kanaan van God de belofte, dat hij een zoon zou hebben, en dat diens nakomelingen Kanaiin zouden bezitten. a. Waarom heet deze nakomelingschap het volk der Hebreen? Gen. 14:13. 5. Is Abraham gedurende zijn geheele leven in Kanaan gebleven f Abraham is voor een tijd naar Egypte getogen, omdat er een hongersnood in Kanaan was, en eenige jaren later naar Gerar bij Abimelech. a. Wat overkwam Abraham in Egypte? Gen. 12:10—20. b. Wat overkwam Abraham bij Abimelech? Gen. 20:1. 6. Heeft God Abraham zeer gezegend? Abraham was zeer rijk in vee, in zilver en in goud, en zoo machtig, dat hij 318 gewapende mannen onder zijne dienstknechten had. a. Hoe heeft Abraham zijne macht gebruikt ten behoeve van Lot? Gen. 14:12—16, 21—24. b. Welke ontmoeting had Abraham met Melchizedek, den koning van Salem? Gen. 14:18—20. 7. Vervulde God al zijne beloften spoedig aan Abraham? Ofschoon God tot Abraham gezegd had, dat zijne nakomelingschap talrijk zou zijn als het stof der aarde en als de sterren des hemels, werd toch zijn huwelijk langen tijd niet met kinderen gezegend. a. Waarom wachtte God langen tijd met de vervulling van zijne belofte? b. Hoe was Abraham er onder gestemd, dat hem geen zoon geboren werd? 8. Wie was Abrahams oudste zoon ? De oudste zoon van Abraham was Ismaël, hem geboren uit Hagar, de dienstmaagd van Sara, toen hij 86 jaren oud was. a. Waarom was het niet goed te keuren, dat Sara hare dienstmaagd Eagar aan Abraham tot vrouw gaf ? 9. Wat heeft God voor al de nakomelingen van Abraham ingesteld ? God. heeft de besnijdenis ingesteld als het teeken van zijn verbond met Abraham en diens geslacht. a. Hoe oud was Abraham, toen hij met zijn huis besneden werd? Gen. 17 : 24—27. b. Hoe vernam Abraham, dat God zijne beloften niet in Ismaël vervullen zou? Gen. 17:16—21. 10. Is Hagars zoon de vader geworden van het volk, dat Kanaan beërven zou? De vader van het volk, dat Kanaan beërven zou is Izaiik geweest, de zoon van Sara, geboren toen zij 90 en Abraham 100 jaren oud was. 11. Wat is van Ismaël geworden na Izaaks geboorte!' Ismaël heeft met zijne moeder Abrahams tenten moeten verlaten. Gen. 21 : 14—21. a. Wat was de aanleiding tot de wegzending van Hagar en Ismaël, en waarom was deze wegzending noodig ? Gen. 21 i 9 — 12. b. Heeft God Ismaël ook gezegend ? Gen. 17 : 20. 21:13. 12. Wanneer is Abrahams geloof op de zwaarste proef gesteld? Abrahams geloof is op de zwaarste proef gesteld, toen God hem gebood, zijn zoon Izaak tot een brandoffer te offeren. Gen. 22 : 1, 2. 13. Heeft Abraham zijn zoon Izaak tot een brandoffer geofferd? Abraham nam zijn zoon Izaak, en was gereed, om hem aan God te offeren, toen God het verhinderde. Gen. 22:3-14. a. Gods belofte aan Abraham na deze betooning van gehoorzaamheid. Gen. 22 :15—18. 14. Hoe oud was Abraham, toen hij stierf ? Abraham is in den ouderdom van 175 jaren gestorven, nadat hij eene begraafplaats in Kanaan gekocht, eene vrouw voor Izaiik gezocht, en zich na Sara's dood met Ketura in den echt begeven had. •a. Wat heeft God tot Abraham gezegd aangaande dat gedeelte zijner nakomelingschap, dat Kanaan beërven zou? Gen. 15:13—16. Vgl. 17:16. b. Roe oud was Sara, toen zij stierf? Gen. 23:1. c. Waarom kocht Abraham de begraafplaats Machpéla? Gen. 23:3—18. d. Eliëzers tocht naar Bethuël. Gen. 24. e. Hebben de zonen van Ketura ook met Izaak geërfd ? Gen. 25 : 5, 6. f. Abrahams eeretitél. 2 Kron. 20:7. Rom. 4:11. Jak. 2 :23. 15. Is Izaaks huwelijk met kinderen gezegend? Nadat Izaak 20 jaren met Rebekka gehuwd was geweest, werden hem op zestigjarigen leeftijd tweelingen geboren, Ezau en Jakob. 16. Wat heeft God vóór de geboorte van Ezau en Jakob van hen gezegd? Reeds vóórdat Ezau en Jakob geboren waren, heeft God gezegd, dat de oudste den jongste zou dienen. 17. Heeft Izaak zijn zoon Jakob als den erfgenaam der belofte gezegend? Izaak had Ezau lief, en wilde hem zegenen, maar door Rebekka is dit verhinderd, zoodat Jakob, 77 jaren oud, den aartsvaderlijken zegen heeft ontvangen. a. Wat deed Bebekka, om te voorkomen, dat Ezau door Izaak werd gezegend? Gen. 27 :1—29. b. Wat had Jakob gedaan, om de vervulling van Gods belofte in de hand te werken ? Gen. 25: 29—34. c. Hoe moeten wij over Ezau oordeelen? Gen. 26 : 34, 35. 27 :41. Hebr. 12: 16, 17. d. Beschuldigde Ezau zijn broeder te recht, dat hij hem tweemalen bedrogen nad ? Gen. 27 : 36. 18. Is het gedrag van Rebekka en Jakob jegens Izaak goed te keuren ? Rebekka's gedrag tot verkrijging van den zegen voor Jakob is evenmin goed te keuren, als dat Jakob zijn vader misleid heeft. a. Is er niets tot verschooning van Bebekka en Jakob te zeggen? b. Heeft het misleiden van Izaak ook onaangename gevolgen voor Bebekka en Jakob gehad? Gen. 27:42—45. 19. Hoe was Izaak tegen Jakob gestemd, nadat hem gebleken was, dat hij misleid was? Izaak heeft den zegen, dien hij aan Jakob gegeveD had, bevestigd, en hem op aanraden van Rebekka naar haren broeder Labau gezonden. Gen. 28:1—5. 20. Wal beloofde God aan Izaak? God herhaalde aan Izaak de belofte, die Hij aan Abraham gedaan had. Gen. 26:3—5, 24. a. Bleef Izaak altijd in Kanaan wonen, en wat overkwam hem te Gerar ? Gen. 26 : 7—23. 21. Heeft God, den zegen, dien Jakob zich van zijn vader had toegeëigend, ook bevestigd? God heeft den zegen, dien Jakob zich van zijn vader toegeëigend had, bevestigd, door aan hem de beloften te vernieuwen, welke Hij aan Abraham en Izaak had gegeven. Gen. 28 : 10—18. 34 : 11, 12. a. Welke belofte deed Jakob, nadat God hem te Bethel verschenen was? Gen. 28:20—22. 35:14, 15. 22. Hoe is het Jakob bij Laban gegaan? Jakob heeft Laban twintig jaren gediend, eerst diens oudste dochter Lea, vervolgens zijne tweede dochter Rachel tot vrouw bekomen, en zich grooten rijkdom verworven, a. Heeft Laban Jakob eerlijk behandeld? Gen. 31:38-42. b. Wat kon Jakob uit Labans bedriegelijke handelwijze voor zichzelven leeren ? c. Hoe heeten de twee bijwijven, die Jakob behalve zijne beide vrouwen had ? Gen. 35 : 25, 26. d. Hoe was Laban bij het zien van Jakobs voorspoed legens hem gezind ? Gen. 31:2. 23. Waarom verliet Jakob zijn oom Laban? Na twintig jaren bij Laban gewoond te hebben, beval God aan Jakob, terug te keeren naar het land zijner vaderen en naar zijne maagschap. Gen. 31: 3. 24. Is Jakob behouden in het land zijner vaderen teruggekomen ? God heeft Jakob verlost uit de hand van Laban, die hem vervolgde, en uit de hand van Ezau, die hem te gemoet trok. Gen. 33 : 18—20. a. Is het goed te keuren, dat Jakob in stilte Laban ontvlood? Gen. 31:17 — 22. b. Wat deed God, om Jakob uit Labans hand te redden, en hoe zijn Laban en Jakob van elkander gescheiden ? c. Hoe was Jakob gestemd bij de nadering van Ezau, en wat deed hij, om Ezau met zich te verzoenen ? Gen. 32:1—23. d. Hoe heeft Ezau Jakob ontvangen? Gen. 33:1—16. e. Is Ezau in Kanaan blijven wonen, en welk volk is uit hem voortgekomen ? Gen. 36 : 6—9. f. Heeft Jakob zijn vader Izaak nog weder gezien ? Gen„ 35 : 27—29. 25. Welken naam heeft God aan Jakob gegeven op zijn terugtocht naar Kanaan!' God heeft aan Jakob den naam gegeven van Israël, waardoor Jakobs nakomelingen Israëlieten heeten. Gen. 35:10. a. Hoe is God aan Jakob verschenen in den nacht in welken Hij Jakobs naam veranderde ? Gen. 32 : 24—32. 26. Hoeveel kinderen heeft Jakob gehad? Jakob heeft, behalve ééne dochter, twaalf zonen gehad, namelijk: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dan, Nafthali, Gad, Aser, Jozef en Benjamin. a. Wie van deze twaalf zonen waren uit Lea, wie uit Rachel, wie uit Bilha, wie uit Zilpa geboren ? (Gen. 35 : 23—26) en wie van hen was de stamvader van koning Davids geslacht ? 27. Waren de kinderen van Jakob hem altijd eene oorzaak van vreugde? Jakob heeft veel verdriet gehad door hetgeen met zijne dochter Dina en zijn zoon Jozef is gebeurd, zoowel als door hetgeen Ruben, Simeon en Levi hebben gedaan. Vgl. Gen. 34:27—30. 28. Uit welken zoon van Jakob is het volk voortgekomen , waardoor al de geslachten der aarde zouden gezegend worden ? Jakobs twaalf zonen zijn de stamvader van het volk Israël. 29. Is Jakoib met zijn huisgezin in Kanaan blijven wonen ? Jakob is met zijn huisgezin uit Kanaan vertrokken naar Egypte. Vgl. Gen. 15 : 13. 30. Wat heeft aan Jakob aanleiding qegeven om ügypte tot woonplaats te verkiezen? De geschiedenis van Jozef is de aanleiding geweest, dat Jakob zich met zijn huisgezin in Egypte heeft gevestigd. 31. Wat is met Jozef gebeurd? Jozef is door zijne broeders als slaaf verkocht en daarna weggevoerd naar Egypte, waar hij eerst in vernedering is geweest, maar vervolgens tot hoog aanzien en groote macht is gekomen. ü' Gen °ïf- 'faS ^°Zef' toen ^ aJs sfMaf verkocht werd ? b. Bij welke gelegenheid en door wie werd hij als slaaf verkocht ? Gen. 37 : 12— 28. c. Waarom werd Jozef door zijne broeders gehaat ? Gen. o1 l o—11. . d. Welke houding namen Jozefs broeders na zijnewenvoerina tegenover hun vader Jakob aan? Gen. 37:29 35. e. Hoe ging het Jozef eerst in Egypte? Gen. 39 :1 s. Gra^ï? 0>i ne gevangenschap in dat land kunnen leeren? £"j.<7 het Jozef in de gevangenis, nadat hij er onschuldig ingekomen was? Gen. 39:21—23. . Hoe heeft Jakob door Jozef aanleiding gekregen, om naar Egypte te vertrekken? Nadat Jozef in Egypte tot hoog aanzien en groote macht gekomen was, liet hij zijn vader door zijne broeders uitnoodigen om derwaarts te komen. a. Hoe is Jozef uit de gevangenis aan het hof van koning harao gekomen? Gen. 4u:l—41:14 b. Welke macht werd door den koning van Egypte aan Jozef gegeven, en hoe oud was hij, toen hij onderkoning van Egypte werd? Gen. 41:15-16. c. Waardoor is Jozef het eerst weder in aanraking met zv)ne broeders gekomen? Gen. 42:1—5. Doedes, Handl. Bijb. Qesch. 9 d. Hoe heeft Jozef zijne broeders, voordat hij zich aan hen bekend maakte, ontvangen? Gen. 42:6—44:34. e. Hoe ontdekte Jozef zich aan zijne broeders? Gen. 45:1-15. f. Vond de koning van Egypte goed, dat Jozefs familie zich in Egypte zou neerzetten? Gen. 45 :16—20. g. Hoe heeten de beide zonen van Jozef, die hem, na zijne verheffing tot onderkoning, geboren werden? G. 41:50-52. 33. Iloe oud was Jakob, toen hij naar Egypte toog ? Jakob was honderd en dertig jaren oud, toen hij met zijn huisgezin naar Egypte toog, en heeft zeventien jaren in het land Gosen geleefd. Gen 47 : 28. a. Hoe ontving Jakob het bericht, dat hem van Jozef gebracht werd? Gen. 45:21—28. b. Had Jakob, toen hij naar Egypte trok, grond om te gelooven, dat dit naar Gods wil was? Gen. 46:1—4. c. Hoe was de ontmoeting van Jakob en zijn zoon Jozef? Gen. 46:28-30. cl. Hoe is Jakob met de zijnen^ door den Egyptischen koning ontvangen? Gen. 47:5—10. e. Hoe heeft Jozef gedurende den hongersnood voor Egypte gezorgd? Gen. 47 : 12—26. 34. Wat heeft Jakob merkwaardigs op het laatst van zijn teven gedaan? Jakob heeft kort vóór zijn dood zijne twaalf zonen gezegend, nadat hij Jozefs beide zonen, Manasse en Efraïtn, in den rang zijner eigen zonen had opgenomen. a. Wat gebeurde er merkwaardigs bij gelegenheid, dat Jakob Jozefs beide zonen zegende? Gen. 48: 1—20. b. Wat heeft Jakob gezegd tot zijne zonen, toen hy hen zegende? Gen. 49 : 1—28. c. Heeft Ruben den vollen zegen des eerstgeboren zoons ontvangen? , „ „ ._ d. Waar wenschte Jakob begraven te worden? bren. 47 vs. 29—31. 49:29—32. 35. Waartoe heeft het vertrek van Jakobs huisgezin uit Kanaan naar Egypte kunnen dienen ? Door het vertrek van Jakob uit Kanaan naar Lgjpte konden de kinderen Israëls het land Kanaan later als een geschenk uit Gods hand ontvangen. 36. Hoe is het den zonen van Jakob gegaan in Egypte, gedurende Jozefs leven? Daar Jozef alles aan zijne broeders vergeven had, konden zij in vrede leven, terwijl zij zich in Gosen zeer vermenigvuldigden, en er als bezitters in woonden. Gen. 47 : 27. a. Wat zeiden Jozefs broeders, nadat Jakob begraven was1 Gen. 50:15—18. b. Wat verklaarde Jozef aan zijne broeders na Jakobs dood? Gen. 50:19—21. c. Hoe oud is Jozef geworden? Gen. 50:22, 23. d. Wat liet Jozef zijne broeders beloven met betrekking tot zijn gebeente ? Gen. 50 :24, 25. ó7. Hoe is het den Israëlieten in Egypte gegaan na den dood van Jozef en zijne broeders? De Israëlieten zijn, na den dood van Jozef en zijne broeders, meer en meer verdrukt geworden door de Egyptenaars. a. Waarom was deze verdrukking heilzaam voor de Israëlieten ? 38. Waarom verdrukten de Egyptenaars de Israëlieten? De koning van Egypte vreesde, dat de Israëlieten de bondgenooten zijner vijanden zouden worden en over Egypte zouden heerschen. Exod. 1:6—11. 39. Wanrin bestond de verdrukking der Israëlieten door de Egyptenaars ? De Egyptenaars deden de Israëlieten dienen in allerlei zwaren dienst, zoodat zij hun het leven verbitterden. 40. Verminderde hel getal der Israëlieten door de verdrukking der Egyptenaren? Hoe meer de Israëlieten door de Egyptenaren verdrukt werden, des te meer vermeerderde hun getal, zoodat de verdrukkers er verdrietig over werden. 41. Welken maatregel nam de koning van Egypte, om de vermeerdering der Israëlieten tegen te gaan? De koning van Egypte gebood, dat de Israëlietische kinderen van het mannelijk geslacht bij hunne geboorte in de rivier zouden geworpen worden. Exod. 1 :22. 42. Is er geen einde gekomen aan de verdrukking van de Israëlieten door de Egyptenaren? God heeft de Israëlieten eindelijk uit het land der dienstbaarheid uitgevoerd door Mozes. 43. Wie was Mozes ? Mozes, uit den stam van Levi, was de zoon van Amram en Jochébed, en is opgevoed aan het hof des konings van Egypte. 44. Hoe kwam Mozes aan het hof van den Egyptischen koning ? Mozes was eerst door zijne moeder drie maanden verborgen, maar daarna aan den oever der rivier nedergelegd, waar hij gevonden is door des konings dochter,, die hem tot haren zoon heeft aangenomen. a. Hoe heeten Mozes' zuster en broeder ? Num. 26: 59. b. Waarom en hoe legde Jochébed haar kind aan den oever der rivier, en hoe vond de dochter des konings het biezenkistje'? Exod. 2 : 3—9. c. Werd Mozes terstond aan het hof des konings opgenomen ? Exod. 2:10. d. Was het heilzaam voor Mozes, dat hij aan het hof des konings opgevoed werd ? 45. Is Mozes altijd aan Farao's hof gebleven ? Mozes moest op zijn veertigste jaar Egypte verlaten, omdat Farao hem zocht te dooden, daar hij een Egyptenaar verslagen had. Exod. 2:11—15. a. Wat bewoog Mozes den Egyptenaar te verslaan ? b. Wat kon Mozes leeren uit de gevolgen van zijn doodslag ? 46. Waar ging Mozes heen, toen hij Egypte verlaten moest? Mozes vlood uit Egypte naar Midian, waar hij bij Jethro heeft gewoond, en zich met diens dochter Zippora in het huwelijk heeft begeven. a. Welke ontmoeting had Mozes, toen hij in Midian kwam? Exod. 2:15—21. b. Heeft Mozes ook kinderen uit zijn huwelijk met Zi%> pora gehad? Exod. 18:3, 4. • 4b-J-Wat, is, met Mozes debeurd, nadat hij vele jaren in Midian had vertoefdf Toen Mozes tachtig jaren oud was, verscheen de Engel des Heeren hem bij Horeb, in een brandenden braambosch, en zond hem naar Farao, om de Israëlieten te verlossen. a' he[ eerste> dat de Engel des Heeren uit den brandenden braambosch Mozes toeriep? Exod. 3:1—5 ' Exod T?3-°l? t0t de Israëlieien omtrent God zéggen? «18' j W noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zinnen os, noch zijnen ezel, noch iets, dat uws naasten is. a. Waar vinden wij de wet der tien geboden ? Exod. 20:3—17. Deut. 5:7—21. h, Hoe is het oude verbond na de wetgeving op Sinaï ingewijd? Exod. 24: 4—8. (Vgl. Hebr. 9:11, 12.) c. Mochten de Israëlieten zich met een uitwendige vervulling van deze wet tevreden stellen? Deut. 10:12—16. d. Wat is het hoofdgebod der wet ? Deut. 6 : 5. Lev. 19 :18. (Verg. hierbij Mattb. 22 : 35—40 en Job. 13 : 34.) e. Hoe kon de wet dienen tot voorbereiding voor de komst van onzen Heer Jezus Christus? 10. Hadden de Israëlieten geen andere geboden, dan deze tien, te onderhouden? Mozes heeft op Gods bevel aan Israël een menigte geboden en instellingen gegeven, die met de wet der tien geboden in nauw verband stonden. 11. Hebben de Israëlieten, nadat zij de wet der tien geboden ontvangen hadden, haar gehoorzaamd? Reeds kort, nadat de Israëlieten de wet der tien geboden ontvangen hadden, maakten zij zich aan beeldendienst schuldig, en ook later hebben zij Gods wet dikwijls overtreden. Deut. 9 : 7. a. Hoe zijn de Israëlieten tot de vereering van het gouden kalf gekomen? Exod. 32:1—6. b. Hoe zijn zij voor hun beeldendienst in de woestijn gestraft? Exod. 32:7—35. 12. Waarom heeft God juist de Israëlieten gemaakt tot een volk, waardoor Hij alle volken zou zegenen? God heeft zich de Israëlieten tot een heilig volk verkoren, om zijne genade en getrouwheid te verheerlijken. Deut. 7 : 6—8. 9 : 6. a. Hoe moest Israël, als het in Kanadn gekomen was, Gods genade en getrouwheid gedenken?Bent. 26:1—11. 13. Heeft God ook bepaald, hoe de Israëlieten Hem openlijk moesten vereeren? God heeft den tabernakel aangewezen als de plaats, waar Hij openlijk vereerd moest worden door de Israëlieten, en heeft den offerdienst onder hen ingesteld naar vaste wetten. 14. Hoe was de tabernakel ingericht? De tabernakel was verdeeld in twee deelen, het heilige en het heilige der heiligen, omringd door een open ruimte, die de voorhof genaamd werd. a. Beschrijving van den tabernakel, Exod. 26:1—33.. 27 : 9—18. b. Wie hebben den tabernakel gemaakt, en vanwaar verkreeg men de bouwstoffen er voor? Exod. 31:2—6. 35:4— 36:8. c. Had ieder den vrijen toegang tot het heilige en het heilige der heiligen ? 15. Welke voorwerpen trekken in den tabernakel vooral onze aandacht ? In den voorhof: het brandoffer-altaar en het koperen waschvat. In het heilige: het gouden reukaltaar, de kandelaar met de zeven lampen en de tafel der toonbrooden. In het heilige der heiligen: de ark des verbonds met het verzoendeksel, en in de ark de tafelen der wet. a. Het brandoffer-altaar, Exod. 27 :1—8, het koperen waschvat, Exod. 30: 18—21. b. Het reukaltaar, Exod. 30:1 —10; de kandelaar met de zeven lampen, Exod. 25 : 31—39; de tafel der toonbrooden, Exod. 2 i:23—30. c. De ark des verbonds, Exod. 25: 10—16, het verzoendeksel, Exod. 25 : 16 — 22. 16. Hoeveel soorten van offers waren er in den Mozaïschen offerdienst ? Er waren in den Mozaïschen offerdienst drie soorten van offers: brandoffers, zoenoffers en dankoffers. a. Kan men de offers ook op eene andere wijze in soorten verdeelen ? 17. Mochten alle Israëlieten met hunne offers vrij tot God gaan ? Geen Israëliet mocht met offeranden tot God naderen zonder bemiddeling der priesters. 18. Wie waren als priesters aangewezen ? God heeft het geslacht van Aaron afgezonderd als het priesterlijk geslacht, en de overige nakomelingen van Levi als de dienaren en helpers der priesters. a. De priesters. Num. 3 :10. 17 : 2—8. b. De Levieten. Num. 1:50—53. 3:6—8, 11—13, 45. 19. Wie was onder de priesters de eerste in rang f Aan het hoofd der priesters stond de Hoogepriester. a. Beschrijving van de kleeding des Hooqepriesters, Exod. 28 :4-39. b. Wie is de eerste Hoogepriester geweest ? Exod. 28:1. 20. Welke waren de hooge feesten onder Israël? De drie hooge feesten voor Israël waren het Paaschfeest, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest. Exod. 23 : 14—17. Deut. 16 : 1—17. a. Waren er nog andere feestdagen vastgesteld ? 21. Welke dag desjaars was de belangrijkste voor Israël? De belangrijkste dag des jaars voor Israël was de groote verzoendag, als de Hoogepriester verzoening deed van de zonden des geheelen volks. a. Het offer des grooten verzoendags. Lev. 16:2—34. 22. Zijn de Israëlieten kort na den uittocht uit Egypte in Kanaan gekomen? Toen de Israëlieten na een tocht van bijna twee jaren bij Kanaan kwamen, wilden zij het niet binnentrekken, waarom zij tot hun straf nog 38 jaren in de woestijn hebben moeten rondzwerven. a. Wat moest Mozes doen, toen de Israëlieten bij Kanaan kwamen ? Num. 13:1 —20. b. Met welk bericht kwamen de mannen, die Kanaan verspied hadden, terug ? Num. 13:21—33. c. Wat deden Jozua en Kaléb, om de Israëlieten van wederspannigheid af te houden ? Num. 14: 6—9. d. Wie zouden naar Gods oordeel Kanaan niet binnentrekken? Nam. 14:22—35. Deut. 2: 14. 23. Waartoe heeft het verlengde verblijf de Israëlieten in de woestijn kunnen dienenf Door het verlengde verblijf in de woestijn hebben de Israëlieten kunnen leeren, zich voor God te verootmoedigen, en het rustig bezit van het beloofde land op den rechten prijs te stellen. a. Heeft God de Israëlieten nog bij voortduring gezegend ? Num. 21—24. 3 L : 1—12, 46—54. Deut. 29:5, 6. b. Wie was Bileam, en wie verhinderde hem, Israël te vloeken? Num. 22:7 enz. Joz. 13:22. 24:9, 10. c. Welken strik heeft Bileam voor de Israëlieten gespannen? Num. 31:16, vgl. vs. 8. 24. Heeft Mozes de Israëlieten in Kanaan binnengeleid? Mozes moest sterven, voordat de Israëlieten bezit namen van het beloofde land. a. Waarom mocht Mozes de Israëlieten niet in Kanacin brengen? Num. 20:7—12. Deut. 82:48—52. b. Waarom is Aaron ook in de woestijn gestorven * Num. 20:23—29, vgl. vs. 7—12. c. Heeft Mozes niets van het land Kanacin gezien ? Num 27 : 12—14. Deut. 34 : 1—5. d. Zou Mozes gaarne met de Israëlieten in Kanaan zijn getrokken? Deut. 3:23—28. e. Hoe oud was Mozes, toen hij stierf ? Deut. 34: 7. 25. Hoelang heeft Mozes aan het hoofd der Israëlieten gestaan ? Mozes heeft de Israëlieten 40 jaren lang geleid, en in^ dien tijd een leven gehad vol moeilijkheden en bewijzen van Gods genade, macht en getrouwheid. a. Mozes' herinneringen van den geheelen tocht door de woestijn. Deut. 1 : 3—4: 40. b. Wat lezen wij Num. 12:3 van Mozes ? c. Is na Mozes onder Israël ooit een profeet opgestaan hem gelijk? Deut. 34: 10. d. Wat leest gij Deut. 18:15? 26. Onder wiens aanvoering zijn de Israëlieten in Kanaün gekomen ? Jozua, de zoon van Nun, uit den stam van Efraïm, heeft de Israëlieten in Kanaan geleid. a. Wie van degenen, die uit Egypte getrokken waren, zijn m Kanaan gekomen ? Num. 26 : 64, 65. Joz. 5 : 6. b. Waren de Israëlieten talrijk bij hun intocht in Kanaan? Deut. 10:22. C' ^0zua door God zeiven aangesteld tot opvolger van Mozes, en welk bevel en welke belofte ontving hin van God? Num. 27 : 15—23. Joz. 1:1—9. d. Welke verklaring legde het volk voor Jozua af* Joz. 1 : 16—18. e. Is het gezag, dat Jozua bij de Israëlieten had, gelijk geweest aan dat van Mozes ? Joz. 3:7. 4:14. 27. Van welke zijde zijn de Israëlieten in Kanaan gekomen ? De Israëlieten zijn van de oostzijde in Kanaan gekomen, de rivier de Jordaan doorgegaan, en allereerst tegen Jericho opgetrokken. a. Was Kanaan een goed land? Deut. 8:7—9. b. Hoe heeft Jozua de stad Jericho laten verspieden, en wat is met de verspieders gebeurd? Joz. 2:1—24. c. Hoe zijn de Israëlieten door de Jordaan getrokken? Joz. 3:1—17. 4:10, 11, 15—18. d. Welke gebeurtenissen heeft Jozua ter gedachtenis van den doortocht door de Jordaan moeten oprichten? Joz. 4 : 1—9, 20—24. 28. Heeft hel den Israëlieten veel moeite gekost, Jericho in te nemen ? God heeft de stad Jericho aan de Israëlieten in handen gegeven, zonder dat zij er voor hebben behoeven te strijden. a. Welke verschijning viel aan Jozua te beurt, vóórdat hij tegen Jericho optrok? Joz. 5: 13—15. 6:2—5. b. Hoe is Jericho den Israëlieten in handen gevallen ? Joz. 6 : 6—21, 24. c. is niemand onder Jericho's inwoners in het leven gespaard? Joz. 6 : 22—25. d. Aan welke zonde heeft Achan zich schuldig gemaakt bij de inneming van Jericho, en hoe ishij gestraft? Joz. 7:1—26. c. Welken indruk maakte de verschijning der Israëlieten in Kanaan op de inwoners des lands? Joz. 2:9—11. 5:1. 29. Zijn de Israëlieten verder voorspoedig geweest in het innemen van Kanaan? God heeft aan de Israëlieten onder Jozua de overwinning gegeven over hunne vijanden. Joz. 10:42. 12: la, 24b, 21 :44, 45. a. Hoe hebben de Israëlieten de overwinning behaald over den koning van Ai, Joz. 8: 1—29, en over Adoni. Zedek met zijne bondgenooten? Joz. 10:1—28. 30. Hoe moesten de Israëlieten met de inwoners des lands en met den buit handelen ? De Israëlieten moesten de inwoners des lands dooden, en den buit afzonderen voor den dienst van God. u. Waarom moesten de Israëlieten de inwoners van Kanaan uitroeien ? Exod. 23 : 32, 33. Num. 33 : 55. b. Wat deden de Gibeonieten, om gespaard te worden? Joz. 9 : 3—27. 31. Wat heeft Jozua gedaan, om de Israëlieten in Kanaan met de wet des Heeren bekend te maken? Jozua heeft, overeenkomstig het bevel van God, de geheele wet aan de Israëlieten voorgelezen bij de bergen Ebal en Gerizim. Joz. 8 :33—35. 32. Hoe is Kanaan onder de stammen Israëls verdeeld? Het land ten oosten der Jordaan is gegeven aan de stammen van Ruben en Gad en aan den halven stam van Manasse, en het land aan de westzijde der Jordaan aan de overige stammen, behalve Levi. a. Waarom bouwden de stammen van het Overjordaansche een altaar aan de Jordaan? Joz. 22:10. 24, 25. b. Wat kreeg de stam van Levi-? Num. 18 :24. 35 : 2. 33. Waar is de tabernakel geplaatst ? De tabernakel is geplaatst te Silo. Joz. 18 : 1. 34. Iloe oud is Jozua geworden ? Jozua is in den ouderdom van 110 jaren gestorven, nadat hij den laatsten tijd zijns levens met de Israëlieten in rust had doorgebracht. Joz. 23 : 1—24: 29. 35. Hoe heeft Israël zich in de eerste tijden na den dood van Jozua gedragenf Israël diende God al de dagen der oudsten, die na Jozua leefden, en het werk gezien hadden, dat God aan Israël gedaan had. Joz. 24:31. 36. Zijn de Israëlieten na Jozua's dood altijd getrouw gebleven in den dienst van God? Toen een ander geslacht was opgestaan, dat Gods werk aan Israël niet kende, keerden de Israëlieten zich tot den afgodendienst. Richt. 2 : 8—11. 37. Waarmede strafte God den afgodendienst der Israëlieten!' God strafte den afgodendienst der Israëlieten met verdrukking door hunne vijanden. 38. Verloste God de Is raëlieten niet uit de hand hunner vijanden ? God verwekte mannen, die de Israëlieten uit de hand hunner vijanden verlosten, en onder den naam van Richteren bekend zijn. 39. Koevele Richteren heeft God onder Israël verwekt? Veertien Richteren heeft God verwekt onder Israël > namelijk: 1. Othniël. 6. Thola. 11. Abdon. 2. Ehud. 7. Jair. 12. Simson. 3. Samgar. 8. Jeftha. 13. Eli. 4. Debora. 9. Ebzan. 14. Samuël. 5. Gideon. 10. Elon. 40. Wat deden Othnièl en Ehud? Othniël verloste Israël van de overheersching des konings van Mesopotamië; en Ehud doodde Eglon, den koning der Moabieten. Richt. 3:8—30. a. Hoe verloste Samgar zijn volk? Richt. 3:31. 41. Wat deed Debóra ? Debóra, een profetes, liet haren krijgsoverste Barak optrekken tegen Sisera, Jabins krijgsoverste, die geheel verslagen werd. Richt. 4 : 2—24. a. Welk lied is van Debóra bewaard ? Richt. 5. 42. Wat deed Gideon? Gideon versloeg de Midianieten met eene kleine bende van 300 mannen. Richt. 7 : 9—22. 8 : 28. a. Hoe verdrukten de Midianieten de kinderen Israëls; hoe is Gideon tot het rechterambt geroepen, en vanwaar had hij den naam van Jerubbaiil? Richt. 6:2—6, 11—32. b. Waardoor werd aan Gideon verzekerd, dat God Israël door zijne hand verlossen zou, en waarom gebruikte Gideon slechts 800 mannen ? Richt 6 : 36—40. 7 : 2—7. c. Wat wilden de Israëlieten uit dankbaarheid jegens Gideon doen, enhoe gedroeg Gideon zich daarbij? Richt. 8:22--27. d. Wat heeft Abimelech, de zoon van Gideon, gedaan? Richt. 9. e. Wat lezen wij van Thola ? Richt. 10:1—2. f. Wat lezen wij van Jair ? Richt. 10: 3—5. 43. Wat deed Jeftha ? Jeftha verloste Israël uit de hand der Ammonieten. U Richt'S'ii \—nhet hoofd der Israëlieten gekomen? b. Welke belofte deed hij? Richt. 11:30, 31. c. Wat wordt verhaald van zijne dochter ? Richt. 11:34—40. 44. Waardoor is Simson vermaard? Simson is vermaard door zijn groote lichaamskracht, met welke hij de Philistijnen bij herhaling groote schade en menige nederlaag heeft toegebracht. a Ittcht V, lo. b. Welken raacl gaf Samuël aan het volk ? 1 Sam. 12 • 20—25 vei. 13—15. ' c. Waren alle Israëlieten tevreden over de keus van Saul tot koning ? 1 Sam. 10:26, 27. 2. Hoe heeft Saul zich als koning gedragen? Eerst was Saul nederig en zachtmoedig, maar later werd hij hoogmoedig en achterdochtig, zoodat hij van een gplukkig een ongelukkig koning werd. a. Wat was de eerste overwinning, die Saul als koning behaalde? l Sam. i':i_n. vgl. vs. 15. b. Welk bewijs van edelmoedigheid gaf Saul na deze overwinning? 1 S