2590 WETTELIJKE MAATREGELEN TOT REGELING DER I. Wetboek van Administratieve Rechtsvordering II. Wijziging der wet op de j Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie III. Klass' ii en samenstelling der Gerechten en jaarwedden dei- Rechterlijke ambtenaren en beambten Wetsontwerpen en Toelichtende Memoriën El. 8-GltAVENH AGE BOEKHANDEL vh. GICBR. BELINFANTE = 19 0 5 = Geschenk uit Je boeken van mr. C. van V ollenhoven. A './an WETTELIJKE MAATREGELEN TOT REGELING DER I. Wetboek van Administratieve Rechtsvordering II. Wijziging der wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie TIL Klassen en samenstelling der Gerechten en jaarwedden der Rechterlijke ambtenaren en beambten Wetsontwerpen en Toelichtende Memoriën 's-Gkavenhage BOEKHANDEL vh. GEBR. BELINFANTE = 1905 = -»<• iedrukt bij F. ,T. BELINFANTE, voorh.: A. D. SCHINKEL I NI I O U D Blz. KONINKLIJKE BOODSCHAP - 1 ONTWERP I: WETBOEK VAN ADMINISTRATIEVE RECHTSVORDERING. Ontwerp van wet BOEK I. Algemeene Bepalingen. Eerste Titel. Inleidende bepalingen Artt. 1—14 Tweede Titel. Van de partijen, hare vertegenwoor- digers en raadslieden >> ^0 Derde Titel. Van de verplichtingen van partijen getuigen en deskundigen en van hunne aanspraak op vergoeding ,, 25 2J Vierde Titel. Van de wraking en verschooning van rechters >- 30—3 b IU Vijfde Titel. Van de terechtzittingen ,, 37—41 12 Zesde Titel. Van de rechterlijke uitspraken „ 42 45 13 Zevende Titel. Van het nemen van inzage en het nemen of bekomen van afschrift van processtukken en rechterlijke uit- spraken 11 Achtste Titel. Van de toezending van kennisgevingen, oproepingen en stukken en van de bekendmaking van ingestelde beroepen en aangewende rechtsmid- delen » 51-59 lj Blz. Negende Titel. Van de verwijzing van het rechtsgeding naar den onmiddellijk hoogeren rechter of den hoogen raad Artt. 60—69 17 Tiende Titel. Slotbepalingen „ 70—73 18 BOEK II. Van liet rechtsgeding in eersten aanleg. Eerste Titel. Van de betrekkelijke bevoegdheid des rechters. Afd. 1. Van de arrondissementsrechtbanken Artt. 74—75 19 ,, 2. Van de gerechtshoven ... ,, 76—77 20 Tweede Titel. Van den termijn voor het instellen van beroep >■ 78—82 20 Derde Titel. Van de wijze van behandeling voor de gerechtshoven. Afd. 1. Van den aanvang van het rechtsgeding en de schriftelijke behandeling Artt. 83—99 21 ,, 2. Van het voorbereidend onderzoek ,, 100—120 24 ,, 3. Van de behandeling ter terechtzitting 121—137 29 ,, 4. Van eenige gronden van niet-ontvankelijkheid 138—146 32 ,, 5. Van de schorsing der tenuitvoerlegging van een aangevallen besluit ,, 147—151 33 ,, 6. Van de voeging en de tusschenkomst ,, 152—158 34 ,, 7. Van de schorsing van het rechtsgeding voor onbe- paalden tijd ,, 159—165 35 ,, 8. Van den afstand van het beroep, den dood en de verandering van den staat van partijen en het optreden van nieuwe vertegenwoordigers 166—168 37 ,, 9. Van het bewijs , ,, 169—174 38 ,, 10. Van de beraadslaging en de beslissing ,, 175—190 39 Blz. Vierde Titel. Van de wijze van behandeling voor de arrondissements-rechtbanken ... Artt. .191—192 42 BOEK III. Van de gewone en de buitengewone rechtsmiddelen. Eerste Titel. Van het hooger beroep Artt. 193—220 42 Tweede Titel. Van het beroep in cassatie ,, 221—247 48 Derde Titel. Van de nietigverklaring van gewijsden ,, 248—261 53 Vierde Titel. Van de herziening van onderling onvereenigbare gewijsden van den administratieven, den burgerlijken of den strafrechter , 262—274 56 BOEK IY. Eenige Titel. Van de rechtskracht en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken Artt. 27/5—292 59 Slotbepaling 62 Memorie van toelichting' Algemeene beschouwingen 63 Inleiding 03 HOOFDSTUK I. De grondslagen der administratieve rechtspraak. § 1. Doel der administratieve rechtspraak 64 § 2. Omvang der administratieve rechtspraak: Nü. 1. Beperking ten aanzien van zekere organen van openbaar gezag. Begrip „administratief orgaan" 65 N°. 2. Beperking ten aanzien van zekere daden der administratieve organen. Wetten, wettelijke voorschriften, besluiten, weigeringen en handelingen 66 Blz. § 3. Rechtsmacht van den administratieven rechter: N°. ï. Haar karakter in het algemeen 67 N°. 2. Haar inhoud 68 N°. 3. Afdwingen van vergoeding ter zake van onwettige handelingen, weigeringen of besluiten 69 8 4. Vervolg. Van de aanspraak op vergoeding wegens onwettige besluiten, handelingen of weigeringen 69 | 5. Vervolg. Besluiten en handelingen, tot tenuitvoerlegging van onwettig verklaarde besluiten genomen of verricht 70 § 6. Vervolg. De rechtsmacht van den administratieven rechter en het vrije goedvinden der administratie 71 § 7. Vervolg. De tenuitvoerlegging van de veroordeelingen van den adnhnistratieven rechter 72 § 8. Vervolg. De bevoegdheid van den administratieven rechter, zelf te besluiten 73 § 9. Enumeratie of algemeene formule: N°. 1. De gronden voor enumeratie 74 N°. 2. Overbodigheid, onuitvoerbaarheid en onhoudbaarheid der enumeratie 74 N°. 3. Beginselloosheid der enumeratie 76 §10. Beperkingen der administratieve rechtspraak door speciale wetsbepalingen " HOOFDSTUK II. Omvang en geledingen van het rechterlijk onderzoek. § 11. Onderzoek van rechtspunt en feiten "8 § 12. Rechtspraak in twee instanties en in cassatie 79 HOOFDSTUK III. De rechterlijke organisatie. § 13. Eigenschappen van den administratieven rechter. Verband met de bestaande rechterlijke organisatie '1 § 14. Misstanden in de bestaande rechterlijke organisatie 80 §15. Reorganisatie van de bestaande rechterlijke macht en organisatie van den administratieven rechter: N°. 3. Vijf maatregelen tot verbetering van den bestaanden toestand en tot organisatie van den administratieven rechter N°. 2. Salarisverhooging en pensionneering 82 Blz. N°. 3. Bezuiniging op het personeel van den hoogen raad en de gerechtshoven 83 Nu. 4. Het doctoraat in de rechts- óf in de rechts- en staatswetenschap als voorwaarde voor het lidmaatschap van rechterlijke colleges. De instelling van administratieve kamers. Doctoren in de rechtswetenschap optredend in de burgerlijke en strafkamers, doctoren in de rechtsen staatswetenschap in de administratieve kamers ... 83 N°. 5. Vorming van administratieve kamers bij den hoogen raad en de gerechtshoven zonder versterking van personeel 85 N°. 6. De administratieve kamers der rechtbanken. Alleenrechtspraak 86 § 16. Financieel verband tusschen de administratieve rechtspraak en de rechtspraak in ongevallenzaken 86 § 17. Voordeelen der inlijving van den administratieven rechter bij de rechterlijke macht; financieele en ideëele: N°. 1. Financieele voordeelen 87 N°. 2. Ideëele voordeelen 88 HOOFDSTUK IV. Het proces. • §18. Karakter van het proces. Onderzoek van eene klacht, niet van eene vordering 89 § 19. De algemeene en de betrekkelijke bevoegdheid des rechters • N°. 1. Algemeene bevoegdheid 90 N°. 2. Betrekkelijke bevoegdheid 90 N°. 3. Afwijking van de gewone regels der bevoegdheid: onderdrukking van instanties 91 | 20. De bevoegdheid, partij te zijn : N°. 1. Klager en verdediger 92 N°. 2. Nadere bepaling van het begrip „belanghebbende" ... 94 | 21. Het bezit van subjectieve rechten als voorwaarde voor de bevoegdheid des klagers, partij te zijn : N°. 1. De subjectieve rechten als grondslag der administratieve rechtspraak. Onvoldoende bescherming tegen administratief onrecht 95 N°. 2. Inconsequente uitbreiding van de bevoegdheid tot klachte 96 N°. 3. Onbepaaldheid van het stelsel 96 | 22. De bekwaamheid, partij te zijn 97 Blz. § 23. De beginselen van procesrecht 98 Eerste beginsel. De rechter leidt het proces 98 Tweede beginsel. Het recht der partijen op mondeling gehoor 99 Derde beginsel. Bewijslevering ter openbare terechtzitting ... 99 Vierde beginsel. Beslissing naar vrije overtuiging 99 § 24. De gang van het onderzoek in het algenieen 100 | 25. De enkelvoudigheid van het onderzoek. Openbare bekendmaking der beroepen 100 | 26. De gewone rechtsmiddelen 102 § 27. De vernietiging van gewijsden wegens nieuwe feiten 103 § 28. De herziening van onderling onvereenigbare gewijsden 104 § 29. De rechtsgeleerde raadsman der partijen; ten deele verplichte en ten deele kostelooze rechtsbijstand 106 § 30. De rechtskracht van het vonnis: Nu. 1. Algemeene grens der rechtskracht 107 N°. 2. Inhoud der gebondenheid en gebonden personen bij veroordeelingen en wettig- of onwettigverklaringen ... 107 NJ. 3. Inhoud der gebondenheid en gebonden personen bij rechterlijke besluiten 109 N°. 4. De rechtskracht van rechterlijke besluiten en de beYoegdheid van administratieve organen, besluiten in te trekken, te wijzigen of te vernietigen 309 HOOFDSTUK V. Administratie en administratieve rechtspraak. § 31. Administratief en rechterlijk beroep. Niet-ontvankelijkheid van het rechterlijk beroep, waar administratief beroep openstaat of open heeft gestaan Hl § 32. De invloed van de invoering der administratieve rechtspraak op de bestaande administratieve instanties 112 § 33. Vernietiging en schorsing van besluiten door hoogere administratieve organen 112 § 34. Intrekking of wijziging van besluiten door de administratieve organen, die deze genoten hebben 114 HOOFDSTUK VI. Verband lusschen de burgerlijke, de administratieve en de strafrechtspraak. § 35. De bevoegdheid van den burgerlijken rechter en het publiek recht 114 § 36. Praejudicieele geschillen 115 HOOFDSTUK VIL Verband tusschen de administratieve rechtspraak en de rechtspraak in ongevallenzaken. Blz. s; 37. Invloed van invoering der administratieve rechtspraak op de rechtspraak in ongevallenzaken 116 § 38. De reorganisatie van de rechtspraak in ongevallenzaken 117 De artikelen 118 ONTWERP II: WIJZIGING DER WET OP DE REGTERLIJKE ORGANISATIE EN HET BELEID DER JUSTITIE. Ontwerp van wet Voorgestelde wijzigingen in artikelen 134 Overgangsbepalingen 142 Slotbepalingen 144 Memorie van Toelichting Algemeene Beschouwingen 145 De artikelen 145 ONTWERP III: KLASSEN EN SAMENSTELLING DER GERECHTEN EN JAARWEDDEN DER RECHTERLIJKE AMBTENAREN EN BEAMBTEN. Ontwerp van wet De voorgestelde artikelen 151 Overgangsbepalingen 158 Slotbepalingen 159 Memorie van Toelichting Blz. Algemeene Beschouwingen 160 ^ 1. De samenstelling dei' gerechten in het algemeen 160 $ 2. De samenstelling van den hoogen raad, de gerechtshoven, de rechtbanken en de kantongerechten 160 ^ 3. De toekomstige feitelijke samenstelling der gerechten 162 § 4. De salarieering bij de colleges 167 § ij. De classificatie der kantongerechten in verband met de salarieering 168 § 6. De jaarwedden der griffiers en substituut-griffiers, benevens die der ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten 170 § 7. De ambtenaren, die tweejaarlijksche verhoogingen niet of slechts ten deele genieten 171 De artikelen 171 Bijlage behoorende bij de Memorie van Toelichting op het Ontwerp van Wet (Proeve van indeeling en Toelichting) 176 KONINKLIJKE BOODSCHAP MIJNE HEEREN! Wij bieden U hiernevens ter overweging' aan drie ontwerpen van wet houdende maatregelen tot regeling der Administratieve Rechtspraak: I. Wetboek van Administratieve Rechtsvordering; II. Wijziging der wet op de Regterlijke Organisatie en liet Beleid der Justitie; III. Klassen en samenstelling der gerechten en jaarwedden der rechterlijke ambtenaren en beambten. ])e toelichtende memoriën (en bijlagen), die de wetsontwerpen vergezellen, bevatten de gronden waarop zij rusten. En hiermede, Mijne Heeren, bevelen Wij I' in Grodes heilig'e bescherming. 's-Gravenhage, den 17 Februari 1905. WILHELMINA Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ont,w. Adm. Rechtspr. ONTWERP VAN WET Wij WILHELMINA, hij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatt, enz., enz., enz. Allen, die (leze zullen zien of liooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo wij in overweging genomen Lebben, dat liet wenschelijk is, de administratieve rechtspraak te regelen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Ntaten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, uitmakende het: Wetboek van Administratieve Rechtsvordering, EERSTE BOEK. Algemeene Bepalingen. titel i. Inleidende Bepalingen. Artikel 1. Onder administratief orgaan verstaat dit Wetlxiek iederen persoon of ieder college, binnen het Rijk, voortdurend of tijdelijk met eenig openbaar gezag bekleed. Artikel 2. Administratieve organen in den zin van liet voorgaande artikel zijn niet: 1°. de leden der rechterlijke macht, benevens de bijzitters en leiders van voorbereidend onderzoek in administratieve zaken, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, leden der griffiën en van het openbaar ministerie inbegrepen; 2°. zij, die met de rechtspleging in militaire en schutterlijke strafzaken belast zijn, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, auditeurs, fiscalen, advocaat-fiscaal en griffiers inbegrepen; 3°. zij, die met het opsporen van strafbare feiten belast zijn, als zoodanig optredend; 4°. de leden van de raden van beroep, bedoeld in de wetten van 2? September 1892 (Staatsblad n°. 22-3) op de vermogensbelasting, van 2 October 1893 (Staatsblad n°. 149) tot heffing eener belasting op bedrijfs- en andere inkomsten en van 16 April 1890 (Staatsblad n°. 72) tot regeling der personeele belasting, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de secretarissen inbegrepen; 5°. de leden van de hoofdcommissie, bedoeld in de wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de secretaris inbegrepen; 0°. de leden van den raad van beroep, bedoeld in de wet van 20 April 1895 (Staatsblad n°. 54), houdende nadere bepalingen omtrent de heffing* van invoerrecht naar de waarde der goederen, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de secretaris inbegrepen; 7°. de leden van den raad van tucht, bedoeld in de wet van 7 Mei 1856 (Staatsblad n°. 32), houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de secretaris inbegrepen; 8°. de leden der Algemeene Rekenkamer, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de secretaris inbegrepen; 9°. de leden van de Sta ten-Generaal, als zoodanig alleen of vereenigd optredend, de griffiers inbegrepen; 10°. het Bureau van den Industrieelen Eigendom; 11°. ambtenaren van den Burgerlijken Stand, bewaarders der hypotheken, notarissen en deurwaarders. Artikel 3. Onder besluit van een administratief orgaan verstaat dit Wetboek iedere uitspraak van een administratief orgaan als zoodanig, die eenig publiekrechtelijk rechtsgevolg teweegbrengt. Wetten en wettelijke voorschriften zijn geene besluiten in den zin van het eerste lid van dit artikel. Artikel 4. Onder handeling van een administratief orgaan verstaat dit W etboek iedere daad van zulk een orgaan als zoodanig. Onder weigering van een administratief orgaan verstaat dit "Wetboek de weigering van zulk een orgaan, als zoodanig een besluit te nemen of eene handeling te verrichten. Artikel 5. Administratieve organen worden geacht het nemen van een besluit of het verrichten van eene handeling te weigeren, indien zij binnen zes maanden, nadat de verplichting tot besluiten of handelen ontstaan is, een besluit niet genomen of eene handeling niet verricht hebben. Verdaging van een besluit kan slechts eenmaal en ten hoogste voor zes maanden plaats hebben. Artikel 6. Besluiten, handelingen of weigeringen, namens of in opdracht van een administratief orgaan bevoegdelijk genomen, verricht of uitgesproken, worden geacht genomen, verricht of uitgesproken te zijn door het administratief orgaan, in welks opdracht of namens hetwelk gehandeld is. Artikel 7. Administratieve organen, wier zetel niet door wet of wettelijk voorschrift aangewezen is, worden geacht hunnen zetel te hebben in de gemeente, waar zij hunne ambtsverrichtingen plegen te vervullen. Artikel 8. Onder wettelijke voorschriften verstaat dit "Wetboek algemeene maatregelen van bestuur benevens verordeningen en reglementen, door de bevoegde macht in provincie, gemeente, waterschap, veenschap of veenpolder vastgesteld, die algemeene regels inhouden. Artikel 9. Onder openbaar lichaam verstaat dit Wetboek, niet uitzondering van den Staat, iedere publiekrechtelijke corporatie of stichting, dieree htspersoonlijkheid bezit. Artikel 10. (hider ambtenaar verstaat dit Wetboek i wier, in voortdurende of tijdelijke publiekrechtelijke dienstbetrekking tot den Staat of eenig openbaar lichaam staande. Artikel 11. Onder uitspraken van den administratieven rechter verstaat dit Wetboek door hem gewezen beschikkingen, vonnissen of arresten. Onder vonnissen of arresten verstaat dit Wetboek rechterlijke uitspraken, tijdens of na geheelen of gedeeltelijken afloop van de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting gewezen, onder beschikkingen alle andere rechterlijke uitspraken. Artikel 12. Onder einduitspraken verstaat dit Wetboek beschikkingen, als in de artikelen 94, 206 en 233 bedoeld, benevens eindvonnissen of -arresten. Onder eindvonnissen of -arresten verstaat dit Wetboek rechterlijke uitspraken, na geheelen afloop van de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting gewezen. Artikel 13. Verlies van of schade aan goederen, door onwettige handelingen van organen van openbaar gezag veroorzaakt, wordt aan den rechthebbende vergoed door den Staat, voor wien, of door het openbaar lichaam, voor hetwelk het handelend orgaan bij zijne handeling is opgetreden. Artikel 14. Xaar publiek recht onverschuldigd betaalde gelden moeten worden teruggegeven. TITEL II. Van de partijen, hare vertegenwoordigers en raadslieden. Artikel 15. Bevoegd tegen een besluit, eene handeling of eene weigering van een administratief orgaan beroep in te stellen is: lq. ieder, die persoonlijke belangen heeft, welke rechtstreeks door het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering worden getroffen; 2°. ieder orgaan van openbaar gezag, dat als zoodanig bijzondere belangen heeft, welke rechtstreeks door het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering worden getroffen. Administratieve organen zijn onbevoegd, beroep in te stellen tegen besluiten van andere administratieve organen, die zij bevoegd zijn te vernietigen of in te trekken. Zij zijn onbevoegd, beroep m te stellen tegen weigeringen van anaere administratieve organen, indien zij bevoegd zijn, zelf te besluiten of te doen, hetgeen die andere organen weigeren te hesluiten of te doen. Artikel 16. Onmiddellijk belanghebbende bij besluiten van administratieve (organen, in administratief beroep genomen, zijn, in den zin van artikel 15, zij, die bevoegd waren het administratief beroep in te stellen. Artikel 17. In liet rechtsgeding, ontstaan door het instellen van beroep tegen besluiten, handelingen of weigeringen van administratieve organen, is: 1°. klager degene, die het beroep heeft ingesteld; 2°. verdediger het administratief orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering het beroep is ingesteld; 3°. medeklager degene, die hangende het rechtsgeding daarin partij wordt. Artikel 18. Indien het administratief orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering beroep is ingesteld, ophoudt of opgehouden heeft te bestaan, kan de rechter, voor wien het rechtsgeding aanhangig is, te allen tijde bij beschikking een ander administratief orgaan aanwijzen om ten name van den verdediger op te treden. Artikel 19. In het rechtsgeding, dat ontstaat door liet instellen van beroep tegen besluiten, handelingen of weigeringen, van Ons uitgegaan, worden Wij door den betrokken Minister vertegenwoordigd. Artikel 20. Indien een orgaan van openbaar gezag, dat een college is, als verdediger 'of klager optreedt, wordt het door zijnen voorzitter vertegenwoordigd. Een college is evenwel bevoegd, aan een zijner leden de vertegenwoordiging in bepaalde rechtsgedingen of bepaalde sooi-ten van rechtsgedingen op te dragen. Artikel 21. Natuurlijke personen, onbekwaam in rechte te staan, en rechtspersonen worden vertegenwoordigd door hunne vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. Met uitsluiting van de bepalingen der artikelen 103, 165 en 179 van liet Burgerlijk Wetboek, treden gehuwde vrouwen geheel zelfstandig in rechte- op. Wederkeerige verzekering- of waarborgmaatschappijen worden vertegenwoordigd op de wijze, bij hare statuten ten aanzien van de vertegenwoordiging- in rechte bepaald, of, bij gebreke van zoodanige bepaling-, door hare bestuurders. Artikel 22. Voor partijen, die niet zelve in rechte kunnen staan en zonder wettelijken vertegenwoordiger zijn, kan een voorloopige. vertegenwoordiger worden benoemd, die voor haar in rechte zal optreden, totdat de wettelijke vertegenwoordiger opkomt. Hetzelfde kan geschieden, indien de verblijfplaats van den wettelijken vertegenwoordiger onbekend of van den zetel des rechters ver verwijderd i». De voorloopige vertegenwoordiger wordt, op verzoek of ambtshalve, benoemd door den rechter, die bevoegd is, van het aanhangig gemaakte of te maken rechtsgeding kennis te nemen. Artikel 23. De partijen procedeeren in persoon of bij gemachtigde. Zij kunnen zich bij het voeren van het rechtsgeding bedienen van den bijstand van eenen raadsman en zich door dezen doen vergezellen, waar zij in het geding optreden. Als gemachtigden of raadslieden kunnen alleen optreden in het Kijk gevestigde personen. Zij moeten, desgevorderd, hunne bevoegdheid aantoonen door het overleggen eener schriftelijke volmacht. Advocaten en procureurs, als raadslieden optredende, zijn tot deze overlegging niet gehouden. De rechter kan weigeren personen, die van het verleenen van rechtsgeleerde hulp hun beroep maken en geen advocaat of procureur zijn, als gemachtigden of raadslieden toe te laten. Artikel 24. • Een Minister kan bij besluit eenen ambtenaar aanwijzen, 0111 in bepaalde rechtsgedingen of bepaalde soorten van rechtsgedingen als gemachtigde voor hem op te treden. TITEL III. Van de verplichtingen van partijen, getuigen en deskundigen en van hunne aanspraak op vergoeding. Artikel 25. Ieder, die in den loop van een [rechtsgeding, ingevolge de voorschriften van dit Wetboek, ambtelijk of door eene 'partij als getuige, deskundig© of partij is opgeroepen, is verplicht, aan die oproeping gevolg te geven. Getuigen en deskundigen zijn verplicht in de gevallen, bij dit A\ etboek bepaald, den eed of de belofte te doen en getuigenis af te leggen of hunne diensten als deskundige te verleenen. Artikel 26. Yan het doen van den eed of de belofte kunnen zich verschoonen degenen, die eene der partijen in bloed- of aanverwantschap bestaan in de rechte lijn of in de zijlijn tot den tweeden graad ingesloten, alsmede de echtgenoot van eene der partijen. Artikel 27. Van het afleggen van getuigenis kunnen zich verschoonen degenen, die uit hoofde van hunnen stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleenlijk omtrent hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. Artikel 28. Getuigen, deskundigen en partijen, die, ingevolge de voorschriften van dit Wetboek, ambtelijk zijn opgeroepen of met eene opdracht belast, ontvangen xrit 'sBijks kas vergoeding, overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen tarief. Getuigen en deskundigen, die door de partijen ter terechtzitting zijn opgeroepen, of aldaar of bij liet voorbereidend onderzoek zijn medegebracht, of, in verband met een aanhangig rechtsgeding, met eene opdracht zijn belast, ontvangen van de partijen, vergoeding, overeenkomstig gemeld tarief. Afwijkende afspraken zijn niet verbindend. Artikel 29. l)e ingevolge het voorgaande artikel verschuldigde vergoeding wordt volgens regels, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen, begroot: a. door den rechter, voor wien, of den voorzitter van liet college, waarvoor het rechtsgeding dient of gediend heeft; h. voor zoover de vergoeding betreft, verschuldigd aan partijen, getuigen en deskundigen, die door den rechter-commissaris voor administratieve zaken of den kantom-echter opgeroepen of met eene opdracht belast zijn, door dien leider van het voorbereidend onderzoek. De begrooting der ingevolge artikel 28, lid 2, verschuldigde vergoeding is op de minuut uitvoerbaar, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. TITEL IV. Van de wraking en verschooning van rechters. Artikel 30. Ieder lid van den hoogen raad, van een gerechtshof of van eene arrondissements-rechtbank, die over een rechtsgeding zit, kan zich versclioonen en door ieder der partijen worden gewraakt: 1°. indien de betrokken raadsheer of rechter een rechtstreekseh persoonlijk belang bij het geschil heeft.; 2°. indien hij aan eene der partijen in bloed- of aanverwantschap bestaat tot den vierden graad ingesloten; 3°. indien, op zijn beklag1 of door zijn toedoen, binnen het jaar vóór de wraking, tegen eene der partijen of haar echtgenoot of bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn, eene vervolging wegens misdrijf heeft plaats gehad ; 4°. indien hij een schriftelijk advies in de zaak gegeven heeft; 5°. indien hij, hangende het geding, van iemand, die bij de zaak belang heeft, geschenken heeft ontvangen of geschenken hem zijn beloofd en hij deze belofte heeft aangenomen; 6°. indien hij, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn een verschil over een gelijksoortig onderwerp hebben, als hetwelk tusschen partijen in geschil is; 7°. indien een burgerlijk rechtsgeding tusschen hem, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn en eene der partijen hangende is; 8°. indien liij voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator, vermoedelijk erfgenaam of begiftigde is van eene der partijen, of indien eene der partijen zijn vermoedelijke erfgenaam is; 9°. indien hij is bewindvoerder van eenige stichting, maatschappij of lichaam van bestuur of commissaris van eene naamlooze vennootschap, welke partij in de zaak is; 10°. indien een liooge graad van vijandschap bestaat tusschen hem en eene der partijen; 11°. indien tusschen hem en een der partijen, sedert den aanvang van het rechtsgeding of binnen zes maanden vóór de behandeling deizaak ter terechtzitting, beleedigingen of bedreigingen hebben plaats gehad. Artikel 31. De verschooning of de wraking wordt onmiddellijk, na den aanvang van de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting, voorgedragen of voorgesteld. I )(> verschooning of de wraking wordt met de daarvoor aangevoerde redenen in het proces-verbaal der terechtzitting vernield. Het voordragen eener verschooning of het voorstellen eener wraking schorst de behandeling van het rechtsgeding. Artikel 32. I)e hooge raad of het gerechtshof zal onverwijld, 11a verhoor van den betrokken raadsheer, over de verschooning of de wraking beraadslagen en bij arrest uitspraak doen. De raadsheer, die zich verschoont of wiens wraking is voorgesteld, wordt bij de beraadslaging en de uitspraak door eenen anderen raadsheer vervangen. Artikel 33. Het arrest, dat over de- wraking of de verschooning beslist, bepaalt den dag voor de voortzetting van de behandeling ter terechtzitting. De partijen, getuigen en deskundigen worden, zoo noodig, opnieuw overeenkomstig de artikelen 12G, 127 en 129 opgeroepen. Indien de wraking of de verschooning geldig wordt verklaard, wordt de hooge raad of liet gerechtshof door eenen anderen raadsheer aangevuld. Artikel 34. Indien een lid eener arrondisseinents-rechtbank zich verschoont of gewraakt wordt, doet hij onverwijld een afschrift van het proces-verbaal der terechtzitting aan het gerechtshof toekomen. Het gerechtshof zal onverwijld, na verhoor van den betrokken rechter, over de verschooning of de wraking beraadslagen en bij arrest uitspraak doen. Artikel 35. Indien de wraking of de verschooning geldig wordt verklaard, wordt het lid der rechtbank door eenen anderen rechter of door eenen ree li ter-plaatsvervanger vervangen. Artikel 30. Nadat over de wraking of de verschooning is beslist, bepaalt liet lid der rechtbank, of indien de wraking of de verschooning geldig is verklaard, degene, die dit lid vervangt, den dag voor de hervatting van de behandeling ter terechtzitting. De griffier brengt de dagbepaling tijdig ter kennis van de partijen. De partijen, getuigen en deskundigen worden, zoo noodig, opnieuw overeenkomstig de artikelen 120, 12? en 129 opgeroepen TITEL V. Van de terechtzittingen. Artikel 37. De terechtzittingen worden gehouden ter standplaats van het gerecht, tenzij de rechter of, indien het rechtsgeding voor een college dient, de voorzitter, tot heter verstand van de verklaringen der te hooren partijen, getuigen of deskundigen, de terechtzitting belegt op of nabij de plaats, waar tot het geding betrekkelijke feiten zijn geschied. Indien de rechter of de voorzitter van deze bevoegdheid gebruik maakt, geeft de griffier hiervan tijdig kennis aan de partijen. De terechtzitting kan nimmer belegd worden buiten het rechtsgebied van het gerecht. Artikel 38 De terechtzittingen zijn openbaar. In het belang der openbare orde of zedelijkheid of op verzoek van eene der partijen, indien deze aantoont, dat zulks noodzakelijk is voor hare belangen, kan van dezen regel worden afgeweken. Zoodra een verzoek, als in het tweede lid bedoeld, ter terechtzittingwordt gedaan, wordt het publiek verwijderd en worden de deuren gesloten, totdat de verzoeker zijn verlangen mondeling heeft toegelicht en aan de andere verschenen partijen de gelegenheid is gegeven, van haar gevoelen te doen blijken. Over het verzoek wordt onmiddellijk uitspraak gedaan. Artikel 39. Van liet verhandelde ter terechtzitting wordt door den griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat door hem met den rechter of, indien liet rechtsgeding voor een college dient, met den voorzitter, binnen tweemaal vierentwintig uren onderteekend wordt. Verklaringen en vorderingen van eene partij worden op haar verzoek in liet proces-verbaal vernield. Artikel 40. Indien de voorzitter van een college verhinderd is, liet proces-verbaal eener terechtzitting te onderteekenen, geschiedt dit door het oudste lid. dat over de behandelde zaken gezeten heeft. Dij verhindering van den griffier of den rechter wordt de reden daarvan in liet proces-verbaal vermeld. Artikel 41. De rechter of, indien liet rechtsgeding voor een college dient, (le voorzitter handhaaft de orde ter terechtzitting. Hij is bevoegd, daarbij de hulp der openbare burgerlijke of gewapende macht in te roepen. Indien op eene terechtzitting de stilte of orde wordt verstoord of teekenen van goed- of afkeuring gegeven worden, kan de schuldige worden verwijderd en, zoo noodig, tot na afloop in bewaring worden gehouden. TITEL VI. Van de rechterlijke uitspraken. Artikel 42. Alle rechterlijke uitspraken zijn gedagteekend en behelzen: 1°. de namen, voornamen, beroepen en woonplaatsen der partijen, vertegenwoordigers en gemachtigden; 2°. de gronden der uitspraak; •3°. eene stellige beslissing: O O " 4°. den naam van den rechter, die over de zaak gezeten heeft of, Ündien het rechtsgeding voor een college dient, de namen van den voorzitter en van hen, die met hem over de zaak gezeten hebben. Artikel 43. Alle vonnissen en arrest-en worden ter terechtzitting uitgesproken. Beschikkingen worden niet ter terechtzitting uitgesproken, tenzij dit Wetboek anders bepaalt. Door een college gewezen rechterlijke uitspraken, die ter terechtzitting uitgesproken worden, kunnen, in tegenwoordigheid van den griffier, door den voorzitter alleen uitgesproken worden. Artikel 44. Alk' rechterlijke uitspraken worden door den rechter, die, of dooiden voorzitter van het college, dat haar gewezen heeft, en door den griffier binnen tweemaal vierentwintig uren onderteekend. Indien de rechterlijke uitspraak ter terechtzitting wordt uitgesproken, wordt zij in het proces-verbaal der terechtzitting opgenomen. Artikel 45. Indien de voorzitter van een college verhinderd is, eene rechterlijke uitspraak te onderteekenen, geschiedt dit door liet oudste lid, dat over de zaak gezeten heeft. Bij verhindering van den griffier of van den rechter wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. TITEL VIL Van het nemen van inzage en het nemen of bekomen van afschrift van processtukken en rechterlijke uitspraken. Artikel 46. Van alle rechterlijke uitspraken zendt de griffier binnen drie dagen, nadat zij zijn gewezen, een door lieni onderteekend afschrift aan de partijen. Het afschrift vermeldt, of en binnen welken termijn tegen de uitspraak verzet, hooger beroep of beroep in cassatie ingesteld kan worden. Afschriften worden niet g'ezonden aan de partij, die verklaart deze niet te verlangen. Artikel 47. Onverminderd de bepaling van het voorgaand artikel kunnen partijen in en belanghebbenden bij een rechtsgeding ter griffie inzage nemen en, tegen belooning volgens liet. tarief in strafzaken, afschrift nemen of bekomen van de processtukken van het geding en de daarin gewezen uitspraken. Artikel 48. Indien eene partij aantoont, dat zulks noodzakelijk is voor hare belangen, kan de rechter, voor wien, of de voorzitter van het gerecht, voor hetwelk het rechtsgeding dient, op haar verzoek bij beschikking bepalen, dat alleen de partijen van de tot bewijs dienende bescheiden van het geding inzage of afschrift mogen nemen of bekomen. Artikel 49. Indien de griffier weigert inzage te verleenen, afschriften te laten nemen of te verstrekken, beslist de rechter, voor wien, of de voorzitter van liet college, voor hetwelk het rechtsgeding dient of gediend heeft, bij beschikking op het verzoek van dengene, die beweert partij of belanghebbende te zijn. Artikel 50. Aan de partij, die tegen eene rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel wenscht aan te wenden of eene rechterlijke uitspraak wenscht ten uitvoer te leggen, wordt op haar verzoek krachtens beschikking van den rechter, voor wien, of van den voorzitter van het college, voor hetwelk liet rechtsgeding gediend heeft, kosteloos een afschrift der uitspraak verstrekt, indien de partij ten genoege van den rechter of den voorzitter van haar onvermogen doet blijken. TITEL "VIII. Van de toezending van kennisgevingen, oproepingen en stukken en van de bekendmaking van ingestelde beroepen en aangebeende rechtsmiddelen. Artikel 51. Alle ambtelijke kennisgevingen en oproepingen, in dit Wetboek voorgeschreven, geschieden schriftelijk en bij te adviseeren dienstbrief. Iedere ambtelijke toezending van stukken, in dit Wetboek voorgeschreven, geschiedt bij te adviseeren dienstbrief. De griffier vermeldt op alle door hem verzonden kennisgevingen, oproepingen en stukken den dag der verzending. Artikel 52. Alle van partijen uitgaande kennisgevingen aan gerechten, voorzitters van gerechten of leiders van voorbereidend onderzoek, geschieden •schriftelijk en bij aangeteekenden brief met vrijstelling van port. Iedere van partijen uitgaande toezending van stukken aan gerechten, voorzitters van gerechten of leiders van voorbereidend onderzoek, geschiedt bij aangeteekenden brief met vrijstelling van pori. Artikel 53. De griffier geeft, onverwijld aan den afzender kennis van den dag der ontvangst van kennisgevingen en stukken, die door de partijen aan heti gerecht of den voorzitter van het gerecht per post toegezonden zijn. De griffier teekent onverwijld den dag der ontvangst op de ingezonden stukken en kennisgevingen en daarbij overgelegde afschriften aan. Hij vergelijkt deze stukken met de daarvan, ingevolge de voorschriften van dit Wetboek, overgelegde afschriften en teekent deze, desnoods na verbetering, voor eensluidend afschrift. Artikel 54. Toezending op de wijze, in de artikelen 51 en 52 bedoeld, kan worden vervangen door terhandstelling tegen gedagteekend ontvangbewijs : 1°. aan den griffier, indien het geldt eene kennisgeving of een stuk, voor een gerecht of den voorzitter van een gerecht bestemd; 2°. aan den leider van voorbereidend onderzoek, indien het geldt eene kennisgeving of een stuk, voor dezen bestemd; 3°. aan den geadresseerde of een van diens huisgenooten in alle andere gevallen. Artikel 55. In geval van toezending door middel van de post geldt de dag van verzending als dag van ontvangst. Op aanvrage van den rechter, voor wien, of van den voorzitter van liet college, voor hetwelk het rechtsgeding dient of gediend heeft, geeft de administratie der posterijen schriftelijk inlichtingen omtrent den dag van verzending. Artikel 56. De administratie der posterijen zendt onbestelbare oproepingen, kennisgevingen en stukken onverwijld aan den afzender terug. De griffier maakt de terugzending van door hem verzonden oproepingen, kennisgevingen en stukken onverwijld in de Nederlandsche Slaatscotirant bekend. De bekendmaking en opneming geschiedt, kosteloos. Artikel 57. De griffier maakt onverwijld in de Nederlandsche Staatscourant bekend: 1°. den dag, waarop tegen besluiten, handelingen of weigeringen van administratieve organen beroep is ingesteld of tegen einduitspraken een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel is aangewend; 2°. den dag, voor de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting bepaald; 3°. de verwijzing en de terugwijzing van het rechtsgeding, nis in de artikelen 60 en 65 bedoeld; 4°. de beslissing van de einduitspraak. Artikel 58. Iedere bekendmaking houdt bovendien in: 1°. de benaming en den zetel van het gerecht; 2°. den naam van den verdediger; 3°. eeiie beknopte omschrijving van het besluit, de handeling, de weigering of de rechterlijke uitspraak, waartegen het beroep of hel rechtsmiddel gericht is. De bekendmaking en opneming geschiedt kosteloos. Artikel 59. De griffier zendt een afschrift der bekendmaking, in artikel 57 onder n°. 1 bedoeld : 1°. voor zoover beroepen betreft, aan den verdediger; 2°. voor zoover rechtsmiddelen betreft, door een der partijen aangewend, aan ieder der andere partijen. TITEL IX. Van de verwijzing van het rechtsgeding naar den onmiddellijk hoogeren rechter of den hoogen raad. Artikel GO. Indien de dag voor de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting nog- niet is bepaald, kan, op verzoek van een© der partijen: 1°. de rechter van eersten aanleg het voor hem aanhangig rechtsgeding ter afdoening naar den hoogen raad of, indien deze niet de onmiddellijk hoogere rechter is, hetzij naar den hoogen raad, hetzij naar den rechter in hooger beroep verwijzen; 2°. de rechter in hooger beroep het voor hem aanhangig rechtsgeding ter afdoening naar den hoogen raad verwijzen. Het verwezen rechtsgeding wordt hervat in den staat, waarin het zich ten tijde der verwijzing bevindt. Artikel 61. De rechter wijst het verzoek om verwijzing af: 1°. indien de kosten van het onderzoek ter terechtzitting, ten gevolge van de verwijzing, vermoedelijk hooger zullen zijn; '2°. indien eene der partijen, ten gevolge van haar onvermogen of om eenige andere reden, vermoedelijk niet in staat zal zijn, de terechtzitting van den hoogeren rechter bij te wonen. Artikel 62. Ingeval van verwijzing zendt de griffier van den lageren rechter de processtukken, benevens een afschrift der uitspraak, onverwijld in ter griffie van den rechter, naar wien het rechtsgeding verwezen is. Artikel 63. Indien een in eersten aanleg aanhangig rechtsgeding naar een gerechtshof of den hoogen raad verwezen is., wordt het afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den derden titel van liet Tweede Doek. Indien een in hooger beroep aanhangig rechtsgeding naar den hoogen raad verwezen is, wordt het afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den eersten titel van liet. Derde Boek. Artikel 64. hen verwezen rechtsgeding kan niet ten tweede male verwezen worden. Ontw. Adm. Rechtspr. 2 Artikel 65. Zoolang' de dag voor de behandeling ter terechtzitting nog niet is bepaald, kan, bij beschikking, het verwezen rechtsgeding door den rechter, naar wien het is verwezen, worden teruggewezen naar den rechter, die het verwezen heeft. Indien de hooge raad een door eene rechtbank verwezen rechtsgeding terugwijst, kan hij het terugwijzen naar liet gerechtshof, binnen welks rechtsgebied zich de zetel der rechtbank bevindt. De terugwijzing kan slechts plaats hebben, indien de verwijzing ten onrechte blijkt geschied te zijn. Artikel 06. Het teruggewezen rechtsgeding wordt hervat in den staat, waarin het zich ten tijde der terug-wijzing bevindt. Indien de hooge raad een door eene rechtbank verwezen geding naar een gerechtshof terugwijst, wordt het afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den derden titel van liet Tweede Boek. Artikel 67. Ingeval van terugwijzing zendt de griffier van den hoogeren rechtei de processtukken, benevens een afschrift der uitspraak, onverwijld jtv ter griffie van den rechter, naar wien het rechtsgeding teruggewezen is. Artikel 68. Alvorens over de verwijzing of de terugwijzing' te beslissen, kan de rechter de partijen hooren. ])e rechter, of indien het rechtsgeding voor een college dient, de voorzitter stelt onverwijld den dag voor het verhoor der pai tijen tei terechtzitting vast. De griffier brengt die dagbepaling ter kennis van de partijen. Artikel 65). 15ii het verhoor kan ieder der partijen mondeling de gronden uiteenzetten, waarop hij de verwijzing of de terugwijzing wenscht of lHHet(1»'erecht beslist Dij ter terechtzitting uitgesproken beschikking binnen drie dagen na het, verhoor of, indien dit met plaats heeft, zoo spoedig mogelijk. TITEL X. Slotbepalingen. Artikel 70. Indien de laatste dag van eenen in dit Wetboek voorgeschreven termijn op eenen Zondag of algemeen erkenden Christelijken feestdagvalt, wordt de termijn verlengd tot en met den eerstvolgenden werkdag. Artikel 71. Leden der rechterlijke macht en griffiers, die zich ingevolge de voorschriften van dit Wetboek naar eene andere plaats begeven, dan waar het gerecht gevestigd is, hebben aanspraak op vergoeding overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen bepaling-en. Artikel 72. Deurwaarders hebben voor de werkzaamheden, ingevolge het voorschrift van artikel 129 van dit Wetboek, door hen verricht, aanspraak op belooning ten laste van dengene, die hen in het werk gesteld heeft, overeenkomstig de bepalingen van het tarief van gerechtskosten in strafzaken. Artikel 73. Alle processtukken, behalve de voorgeschreven beteekeningen bij deur waard ers-exploit, alsmede alle stukken, opgemaakt ter voldoening aan eenige bepaling-, voorkomende in eenen e.lgemeenen maatregel van bestuur, op grond van een voorschrift van dit Wetboek uitgevaardigd, zijn vrij van het recht van zegel en de formaliteit van registratie. TWEEDE BOEK. Van het rechtsgeding in eersten aanleg. TITEL I. Van de betrekkelijke bevoegdheid des rechters. Afdeeling I. Van de arrondissements-rechtbanken. Artikel 74. Het beroep tegen besluiten, handelingen of weigeringen van administratieve organen wordt ingesteld bij de rechtbank, binnen wier rechtsgebied zich de zetel dier organen bevindt. Het beroep tegen schorsing-s- en vernietigingsbesluiteu wordt ingesteld bij de rechtbank, binnen wier rechtsgebied zich de zetel bevindt van het orgaan, welks besluit vernietigd of geschorst is. Artikel 75. Indien geene andere rechtbank bevoegd is, neemt de rechtbank te I trecht van het beroep kennis. Afdeeling II. Van de gerechtshoven. Artikel 7(5. Het beroep tegen besluiten, in administratief beroep genomen, wordt ingesteld bij liet liof, binnen welks rechtsgebied zich de zetel bevindt van het orgaan, tegen welks besluitj, handeling of weigering administratief beroep ingesteld is. Artikel 77. Indien geen ander hof bevoegd is, neemt liet hof te Amsterdam van het beroep kennis. TITEL II. Van den termijn voor het instellen van beroep. Artikel 78. Heit beroep tegen besluiten van administratieve organen wordt ingesteld binnen dertig dagen na den dag, waarop het besluit aan den klager toegezonden is. Besluiten, die overeenkomstig wetten of wettelijke voorschriften openbaar bekend gemaakt zijn, worden geacht op den dag dier bekendmaking aan den klager te zijn toegezonden. Artikel 79. Indien een besluit niet aan den klager is toegezonden, doch geacht wordt aan liem toegezonden te zijn, wordt het beroep daartegen ingesteld binnen zestig dagen na den dag, waarop liet besluit genomen is. Artikel 80. Het beroep tegen handelingen van administratieve organen wordt ingesteld binnen zestig dagen na den dag, waarop de handeling verricht is. Artikel 81. Het beroep tegen weigeringen van administratieve organen wordt ingesteld binnen zestig dagen na den dag, waarop de weigering uitgesproken is of geacht wordt uitgesproken te zijn. Artikel 82. Indien een beroep na afloop van den daarvoor bepaalden termijn is ingesteld, houdt het gerecht het verzuim voor gedekt, als de klager ten genoege des rechters aantoont, het beroep te hebben ingesteld binnen dertig dagen na den dag, waarop hij van het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. TITEL III. Van de wijze van behandelhuj voor de gerechtshoven. lste Afdeeling. Van den aanvang van het rechtsgeding en de schriftelijke behandeling. Artikel 83. Het rechtsgeding vangt aan niet liet instellen van beroep tegen een besluit, eene handeling of eene weigering van een administratief orgaan. Een tegen een deel van een besluit, eene handeling of eene weigering- ingesteld beroep wordt geacht tegen het geheele besluit of de geheele handeling of weigering gericht te zijn. . Het beroep mist schorsende kracht. Artikel 84. Het tegen een besluit, eene handeling of eene weigering van een administratief orgaan ingesteld beroep wordt gegrond op schennis Van publiekrechtelijke wetten of wettelijke voorschriften. Artikel 85. Het beroep wordt ingesteld door het inzenden van een klaagschrift ter griffie van liet bevoegd gerecht. Bij het klaagschrift wordt een afschrift overgelegd van het besluit, waartegen het beroep gericht is. Artikel 86. Het klaagschrift moet door eenen advocaat of procureur namens den klager onderteekend worden. Artikel 87. Indien hij, die een klaagschrift wenscht in te dienen, ten genoege van den voorzitter van het gerecht, bevoegd van het beroep kennis te nemen, van zijn onvermogen doet blijken, voegt deze hem bij beschikking eenen advocaat of procureur toe, tenzij het in te stellen beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is. De toegevoegde advocaat of procureur stelt kosteloos het klaagschrift op en onderteekent liet. De toevoeging gescliiedt uit de advocaten en procureurs, in liet rechtsgebied van het gerecht gevestigd. Artikel 88. Het klaagschrift houdt in: 1°. den naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van den klager en diens vertegenwoordiger, in de artikelen 21 en 22 bedoeld; 2°. de woonplaats, door den klager of diens vertegenwoordiger voor het rechtsgeding binnen het Rijk gekozen, indien de klager of, indien hij vertegenwoordigd wordt, diens vertegenwoordiger binnen het Rijk geene woonplaats heeft ; ■3°. eene duidelijke omschrijving van het besluit, de handeling of de weigering, waartegen het beroep gericht is; 4°. de gronden, waarop het beroep berust. Artikel 89. Gedingvoerende partijen kunnen voor het rechtsgeding binnen het Rijk woonplaats kiezen. De keuze van woonplaats geschiedt in het klaagschrift of liet %eitoogschrift der partij of in eene onderteekeiule kennisgeving, ingezonden ter griffie van het gerecht, waarvoor het rechtsgeding dient. Artikel 90. Op verzoek van den voorzitter zendt de verdediger onverwijld alle onder hem berustende stukken, waarvan bij het nemen van liet aangevallen besluit, het verrichten der aangevallen handeling of het uitspreken der aangevallen weigering gebruik gemaakt is, hetzij de oorspronkelijke stukken, hetzij door hem gewaarmerkte afschriften, m ter griffie van het betrokken gerecht. Een gewaarmerkt afschrift van het aangevallen besluit wordt op verzoek mede ingezonden. . Indien de verdediger een college is, geschiedt de waarmerking dooiden voorzitter, een lid of den secretaris van het college. Artikel 91. De voorzitter is bevoegd, aan den klager schriftelijke of mondelinge inlichtingen omtrent het klaagschrift te vragen. De inlichtingen worden binnen den door den voorzitter bepaalden termijn verstrekt. Artikel 92. Indien het klaagschrift ter griffie van een kennelijk onbevoegd gerecht ingezonden is, noodigt de voorzitter den klager uit, binnen eeiien bepaalden termijn, een ander gerecht ter behandeling van het ingestelde beroep aan te wijzen. Indien de klager binnen den bepaalden termijn aan de uitnoodiging gevolg geeft, doet de voorzitter het klaagschrift met de bijbehoorende stukken ter griffie van het aangewezen gerecht inzenden. Het aldus ingezonden klaagschrift wordt geacht op den dag der oorspronkelijke inzending ter griffie van het aangewezen gerecht ingezonden te zijn. Artikel 93. Indien het beroep niet is ingesteld overeenkomstig de voorschriften der artikelen 80 en 88, noodigt de voorzitter den klager uit, het gepleegd verzuim binnen eenen bepaalden termijn te herstellen, tenzij het beroep om andere redenen kennelijk niet-ontvankelijk is. Artikel 94. Indien liet beroep is ingesteld bij een kennelijk onbevoegd gerecht of indien het kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan, bij beschikking, het gerecht zich onbevoegd of het beroep niet-ontvankelijk of het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering wettig verklaren. Indien artikel 92 of 93 toegepast is, beschikt het gerecht niet, voordat de door den voorzitter bepaalde termijn verstreken is. Indien twee of meer beroepen gevoegd zijn, wordt de niet-ontvankelijkheid van liet beroep niet bij beschikking uitgesproken, tenzij het ten aanzien van alle klagers niet-ontvankelijk is. Artikel 95. Met toestemming van zijne medeleden kan de voorzitter van bet gerecht alleen de in het voorgaand artikel bedoelde beschikking wijzen. I)e toestemming der medeleden wordt in de beschikking vermeld. Artikel 96. Tegen de beschikking, in artikel 94 bedoeld, kan de klager, binnen veertien dagen na den dag, waarop zij is gewezen verzet doen bij liet gerecht, dat, of welks voorzitter haar gewezen heeft. Ten gevolge van dat verzet vervalt de beschikking, tenzij het verzet nietig verklaard wordt. Artikel 97. Het verzetschrift moet, op straiïe van nietigheid, onderteekend zijn. Xamens den klager kan het verzetschrift door den burgemeester zijner woonplaats, door eenen gemeente-ambtenaar, door dien burgemeester daartoe aangewezen, of door eenen advocaat of procureur onderteekend worden. Artikel 8? vindt overeenkomstige toepassing. Alvorens het gerecht een verzet nietig verklaart, stelt (1e voorzitter dengene, die verzet gedaan heeft, in de gelegenheid, binnen eenen bepaalden termijn het gepleegd verzuim te herstellen. Tegen nietigverklaring van het verzet staat geene hoogere voorziening open. Artikel 98. Indien een ingesteld beroep niet bij beschikking afgedaan of eene beschikking ten gevolge van verzet vervallen is, doet de voorzitter zoo spoedig mogelijk een afschrift van het door ieder der partijen ingezonden klaagschrift aan de andere partijen toekomen. Artikel 99. De partijen kunnen naar aanleiding van ieder haar toegezonden klaagschrift, binnen veertien dagen na ontvangst van een afschrift, ter griffie van het gerecht een vertoogschrift indienen. De voorzitter kan dezen termijn op verzoek eener partij verlengen. Van liet vertoogschrift van iedere partij doet de voorzitter zoo spoedig mogelijk een afschrift aan de andere partijen toekomen. 2de Afdeeling. Van het voorbereidend onderzoek. Artikel 100. Xadat de vertoogschriften ingediend of de termijnen voor hunne indiening verloopen zijn, kan de voorzitter overeenkomstig de voorschriften dezer afdeeling voorbereidend onderzoek doen of gelasten. Artikel 101. De voorzitter is bevoegd, aan organen van openbaar gezag en aan ambtenaren schriftelijke inlichtingen te vragen omtrent bepaalde feitelijke punten, die voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kunnen zijn. De inlichtingen worden binnen den door den voorzitter bepaalden termijn verstrekt, voor zoover zij punten betreffen, aan het orgaan van openbaar gezag of den ambtenaar als zoodanig bekend. De inlichtingen worden geweigerd, indien hare verstrekking in strijd zou zijn met de verplichting tot geheimhouding, bij de wet aan het orgaan van openbaar gezag of den ambtenaar opgelegd. Artikel 102. De voorzitter is bevoegd, aan onderofficieren der maréchaussee en rijksveldwachters op te dragen, inlichtingen in te winnen omtrent bepaalde feitelijke punten, die voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kunnen zijn, en van hunne bevinding procesverbaal op te maken en in te zenden. Artikel 103. De voorzitter is bevoegd, omtrent bepaalde feitelijke punten voorbereidend onderzoek op te dragen aan: 1 . rechters-commissarissen voor administratieve zaken en kantonrechters ; I . commissarissen van rijks- of gemeentepolitie en in gemeenten, waar zoodanige commissaris ontbreekt, aan de burgemeesters; 3°. inspecteurs van den arbeid; 4°. inspecteurs van de volksgezondheid. Met toestemming van den voorzitter kan de inspecteur van den arbeid het onderzoek opdragen aan eenen onder hem werkzaam gestelden adjunct-inspecteur. Artikel 104. Het gerechtshof benoemt bij iedere arrondissements-rechtbank uit hare leden een of meer rechters-commissarissen, belast met het voorbereidend onderzoek in administratieve rechtsgeding'eu. Artikel 105. De rechters-commissarissen voor administratieve zaken worden voor den tijd van twee jaren aangesteld. Echter zal het voorbereidend onderzoek eener zaak worden voortgezet en ten einde gebracht door dengene, die het heeft begonnen. De rechters-commissarissen zijn steeds weder benoembaar. Artikel 106. Indien de rechter-commissaris tijdelijk verhinderd is, wijst de rechtbank eenen anderen rechter voor de waarneming van zijnen dienst aan. Daar, waar meer dan één rechter-commissaris is, zal de dienst Van dengene, die verhinderd is, bij voorkeur door den anderen worden waargenomen. Artikel 107. De leider van voorbereidend onderzoek is, ter uitvoering der hem verstrekte opdracht, bevoegd: 1°. de personen, hem door den voorzitter opgegeven of andere, wier verhoor hem wenschelijk voorkomt, als getuigen of deskundigen op te roepen, om te verschijnen op de plaats bij die oproeping vermeld, ten einde gehoord te worden; 2° aan deskundigen op te dragen, schriftelijk van advies en verslag te dienen, binnen den door liem bepaalden termijn ; 3°. eene partij op te roepen, om te verschijnen op de plaats, bij die oproeping1 vermeld, ten einde gehoord te worden; 4°. vergezeld van de door hem volstrekt noodzakelijk geachte getuigen en deskundigen alle plaatsen, waar eenig feitelijk punt, dat voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kan zijn, tot klaarheid kan worden gebracht, binnen te treden, ten einde daar plaatselijk onderzoek te doen; 5°. inzage en afschrift te nemen van de onder organen van openbaar gezag of ambtenaren als zoodanig berustende boeken en bescheiden voor zoover deze betrekking hebben op eenig feitelijk punt, dat voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kan zijn. Het nemen van inzage en afschrift wordt geweigerd, indien liet vergunnen daarvan in strijd zou zijn met de verplichting tot geheimhouding, bij de wet aan liet orgaan van openbaar gezag of den ambtenaar opgelegd; 6°. aan organen van openbaar gezag en aan ambtenaren schriftelijke inlichtingen te vragen omtrent feitelijke punten, die voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kunnen zijn. De inlichtingen worden, binnen den door den leider van het voorbereidend onderzoek bepaalden termijn, verstrekt, voor zoover zij punten betreffen, aan het orgaan van openbaar gezag of den ambtenaar als zoodanig bekend. . De inlichtingen worden geweigerd, indien hare verstrekking in strijd zou zijn met de verplichting tot geheimhouding, bij de wet aan het orgajan van openbaar gezag of den ambtenaar opgelegd; 7°. aan onderofficieren der maréchaussee en rijksveldwachters op te dragen, inlichtingen in te winnen omtrent bepaalde feitelijke punten, die voor de beslissing van het aanhangig rechtsgeding van gewicht kunnen zijn, en van hunne bevinding proces-verbaal op te maken en in te zenden. Artikel 108. Indien eene partij een natuurlijk persoon is, onbekwaam m rechte te staan, kan zij in persoon of bij haren vertegenwoordiger of kunnen beiden door den leider van liet voorbereidend onderzoek opgeroepen worden. . , ... Indien een orgaan van openbaar gezag, dat een college is, als partij optreedt, kunnen alle of een of meer -der leden van het college dooiden leider van liet voorbereidend onderzoek opgeroepen worden. De opgeroepenen kunnen zoowel te /.amen als afzonderlijk gehoord worden. Artikel 109. De leiders van voorbereidend onderzoek, behalve de rechter-commissaris en de kantonrechter, oefenen de in artikel 107 onder de nemers 2, 3, 4. 5, 0 en 7 omschreven bevoegdheden slechts uit, krachtens bijzondere schriftelijke machtiging van den voorzitter. Voor zoover de Rijkswerkplaatsen en Rijksfabrieken en de inrichtingen, bedoeld in artikel 24 der Hinderwet betreft, kan de bijzondere schriftelijke machtiging tot het binnentreden, in artikel .107 n°. 4 bedoeld, slechts aan de inspecteurs van den arbeid verleend worden. Artikel 110. In plaatsen, welke tevens woningen of alleen door eene woning toegankelijk zijn, treedt de leider van voorbereidend onderzoek, vergezeld van de door hem volstrekt noodzakelijk geachte getuigen en deskundigen, tegen den wil van den bewoner niet binnen, dan op vertoon van eenen bijzonderen schriftelijken last van den voorzitter en in tegenwoordigheid van den kantonrechter, den burgemeester, eenen wethouder der gemeente of eenen commissaris van politie. Van dit binnentreden wordt door den leider van het voorbereidend onderzoek een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vierentwintig uren aan den bewoner in afschrift medegedeeld wordt. Artikel 111. De leider van voorbereidend onderzoek vervult zijne ambtsverrichtingen slechts binnen zijn ambtsgebied. Getuigen of deskundigen, die buiten liet ambtsgebied van den leider van voorbereidend onderzoek verblijven, mogen niet dan krachtens bijzondere machtiging van den voorzitter opgeroepen worden. Artikel 112. De leider van voorbereidend onderzoek handhaaft de orde ter plaatse, waar hij zijne ambtsverrichtingen vervult. Hij is bevoegd, daarbij de hulp van openbare burgerlijke of gewapende macht in te roepen. Indien bij eene ambtsverrichting de stilte of orde wordt verstoord of teekenen van goed- of afkeuring gegeven worden, kan de schuldige worden verwijderd en, zoo noodig, tot na afloop in bewaring worden gehouden. Artikel 113. De leider van voorbereidend onderzoek brengt tijd en plaats van ieder voorgenomen onderzoek, behalve het in artikel 107 onder nummer G en 7 vermelde, zoo mogelijk tijdig vooraf ter kennis van de partijen. Deze kunnen bij liet onderzoek tegenwoordig zijn en verzoeken, dat door haar medegebrachte personen als getuige of deskundigen gehoord zullen worden. De leider van voorbereidend onderzoek, die liet in artikel 107 onder nummer ti, 4 en 5 bedoelde onderzoek doet, kan bevelen, dat dit geheel of gedeeltelijk plaats hebbe buiten tegenwoordigheid van eene partij, eenen gemachtigde of raadsman. Artikel 114. Indien de leider van voorbereidend onderzoek aan deskundigen opdraagt, schriftelijk van advies en verslag te dienen, wordt van deze opdracht een proces-verbaal opgemaakt. Artikel 115. • De leider van een voorbereidend onderzoek maakt van de uitkomsten daarvan een proces-verbaal op. Verklaringen en vorderingen van eene partij worden op haar verzoek in het proces-verbaal vermeld. Xa afloop van het voorbereidend onderzoek zendt de leider daarvan de van wege den voorzitter in zijne handen gestelde stukken van het geding aan dezen terug". Hij voegt daarbij de door hem opgemaakte processen-verbaal. Artikel 11(5. De rechter-commissaris en de kantonrechter worden in hunne ambtsverrichtingen bijgestaan door den griffier, die hen bij het voorbereidend onderzoek vergezelt, de vereiselite processen-verbaal opstelt, met hen onderteekent en namens hen getuigen en deskundigen oproept. Artikel 40, lid 2, vindt overeenkomstige toepassing. Artikel 117. Op verzoek van eene partij kan de voorzitter omtrent bepaalde feitelijke punten het door haar gevraagde voorbereidend onderzoek doen of gelasten. Van de afwijzende beschikking des voorzitters staat, gedurende vijf dagen na ontvangst van een afschrift daarvan, beroep open bij het gerecht, waarvoor het rechtsgeding dient. Artikel 118. De rechter-commissaris, die in een rechtsgeding als leider van voorbereidend onderzoek is opgetreden, neemt aan de behandeling van dit geding ter terechtzitting g-een deel. Artikel 119. Een algemeene maatregel van bestuur regelt, nader, ten aanzien van welke onderwerpen de voorzitter de inspecteurs van den arbeid en van de volksgezondheid met voorbereidend onderzoek belasten kan. Artikel 120. Het is aan de leiders van voorbereidend onderzoek verboden, hetgeen zij als zoodanig te weten zijn gekomen, verder bekend te maken, dan voor de vervulling hunner werkzaamheden gevorderd wordt. 3de Afdeeling. Van de behandeling ter terechtzitting. Artikel 121. Het rechtsgeding wordt ter terechtzitting behandeld op den door den voorzitter bepaalden dag, dien de griffier tijdig ter kennis van de partijen brengt. De behandeling ter terechtzitting heeft niet plaats, voordat de vertoogschriften ingediend of de termijnen voor hunne, indiening verloopen zijn en het voorbereidend onderzoek, indien dit geschiedt, ten einde gebracht is. Artikel 122 oor de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting worden alle daarop betrekking hebbende stukken, hetzij de oorspronkelijke stukken, hetzij door den griffier gewaarmerkte afschriften daarvan: a. voor door den voorzitter te bepalen termijnen ter inzage gezonden aan de leden, die voor de behandeling zullen zitting nemen; b. gedurende ten minste zes dagen ter griffie nedergelegd, ter kostelooze inzage van partijen en belanghebbenden. De voorzitter bepaalt den onder a bedoelden termijn op ten minste t-w ee dagen, tenzij om bijzondere redenen de bepaling van een korteren termijn dringend noodzakelijk is. De griffier brengt de nederlegging ter griffie tijdig ter kennis van de partijen. De kennisgeving vermeldt de tot bewijs dienende bescheiden, die ter griffie nedergelegd zijn. Artikel 123. De voorzitter opent, leult en sluit de terechtzitting. Hij draagt de te behandelen rechtsgedingen voor en zorgt, dat deze op doelmatige wijze tot beslissing gebracht worden. Artikel 124. De voorzitter doet de behandeling van ieder rechtsgeding een aan\ ang nemen, door de partijen, hare gemachtigden en raadslieden af te vragen hunne namen, voornamen, beroepen en woonplaatsen. De behandeling wordt onafgebroken voortgezet, behoudens de gevallen, waarin de wet onderbreking toelaat. Artikel 125. . toestemming van het gerecht is de klager bevoegd, de omschrijving van het aangevallen besluit- of de aangevallen handeling of weigering te wijzigen. Be toestemming wordt steeds geweigerd, indien de wijziging de behandeling van het rechtsgeding aanmerkelijk vertragen of den verdediger in zijne verdediging henadeelen zou. Zn wordt ook steeds geweigerd, indien de wijziging ten gevolge zou hebben, dat eene der partijen noodeloos kosten gemaakt had, tenzij de klager haar deze vergoedt. Artikel 126. De voorzitter doet ambtshalve, indien hij dit noodig acht, eene partij door den griffier ter terechtzitting oproepen. Indien eene partij een natuurlijk persoon is, onbekwaam m rechte te staan, kan zij in persoon of bij haren vertegenwoordiger, of kunnen beiden opgeroepen worden. . iin ■■ Indien een orgaan van openbaar gezag, dat een college is als pa j optreedt, kunnen alle of een of meer der leden van het college opge- 10 ]')e' opgTToe'penen kunnen zoowel te zamen als afzonderlijk gehoord ^Tegenwoordigheid bij het verhoor van gemachtigden, raadslieden en anderen, wier aanwezigheid ongewenscht voorkomt, kan \ei boden worden. Artikel 127. De voorzitter doet ambtshalve de naar zijn oordeel noodige getuigen en deskundigen door den griffier ter terechtzitting oproepen De o-riffier geeft van de namen der door hem opgeroepen getuigen en deskundigen zoo spoedig mogelijk aan de partijen kennis. Artikel 128. Op verzoek van eene partij kan de voorzitter eene partij, bepaalde getuigen of deskundigen door den griffier ter terechtzitting doen °Pvir«le afwijzende beschikking des voorzitters staat, gedurende vijf dagen na ontvangst van een afschrift daarvan, beroep open bij het gerecht, waarvoor het rechtsgeding dient. Artikel 129. De partijen kunnen getuigen en deskundigen ter terechtzitting medebrengen of bij (leurwaarders-exploit ter terechtzitting oproepen. De partijen geven van de namen der getuigen en deskundigen, die door haar ter terechtzitting zijn opgeroepen of zullen worden medegebracht, ten minste drie dagen vóór de terechtzitting aan den %oor- /VlHetkgerecht kan weigeren, getuigen en deskundigen te liooren, ten aanzien van wie de bepaling van het tweede lid niet is machtgenomen. Artikel 130 De getuigen en deskundigen geven vóór den aanvang van hun verhoor hunne namen, voornamen, beroepen en woonplaatsen op en doen, alvorens hunne verklaringen af te leggen, in handen van den voorzitter den eed of de belofte : de getuigen, dat zij zullen zeggen de geheele waarheid en niets dan de waarheid, de deskundigen, dat zij verslag zullen doen naar hun geweten. Het gerecht kan bevelen, dat bepaalde personen gehoord zullen worden zonder het afleggen van eed of belofte. Artikel 131. De getuigen en deskundigen zullen zich, zonder verlof van het gerecht, niet van een schriftelijk opstel mogen bedienen. De volgorde, waarin de getuigen en deskundigen gehoord zullen worden, alsmede de met het oog op hunne onbevangenheid ter terechtzitting te nemen maatregelen, worden door den voorzitter bepaald. De getuigen en deskundigen mogen, voor het einde van de behandeling* van het rechtsgeding, zich niet verwijderen, dan nadat zij van den voorzitter daartoe verlof bekomen hebben. Artikel 132. De getuigen en deskundigen kunnen door den voorzitter en de leden van het gerecht en, door tusschenkomst van den voorzitter, door de partijen ondervraagd worden. Vragen, door het gerecht op verzoek van eene der partijen of ambtshalve gewraakt, hetzij als niet ter zake dienende, hetzij om andere tei vermelden redenen, worden niet gedaan. Artikel 133. De partijen kunnen elkander door tusschenkomst van den voorzitter vragen stellen. Zij kunnen zoowel dotor den voorzitter als door de overige leden van het gerecht ondervraagd worden. "\ ragen, door het gerecht op verzoek van eene der partijen of ambtshalve gewraakt, hetzij als niet ter zake dienende, hetzij om andere te vermelden redenen, worden niet gedaan. Artikel 134. Ambtshalve of op verzoek van eene der partijen kan het gerecht bevelen, dat de verklaring van eene partij, eenen getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal der terechtzitting zal worden opgenomen. Aan zoodanig bevel wordt terstond gevolg g-egeven, waarna het in schrift gestelde aan de partij, den getuige of deskundige voorgelezen en door haar of hem met den voorzitter en den griffier onderteekend wordt. Heeft onderteekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld. Artikel 135. Het gerecht kan, ambtshalve of op verzoek van eene der partijen, de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting schorsen tot het bij liet arrest van schorsing bepaalde tijdstip. De opgeroepen partijen, getuigen en deskundigen zijn verplicht, zonder nieuwe oproeping op dit tijdstip te verschijnen, tenzij bet gerecht ben van die verplichting ontslaat. Artikel 136. Het gerecht beslist bij arrest alle ter terechtzitting rijzende geschillen, betreffende de wijze van behandeling van het rechtsgeding aldaar. Artikel 137. Aan ieder der partijen wordt op haar verzoek door den voorzitter het woord verleend, voor het uitoefenen der haar toegekende bevoegdheden. Voordat de behandeling van liet rechtsgeding ter terechtzitting gesloten wordt, heeft ieder der partijen het recht het woord te voeren. De voorzitter deelt vervolgens mede, wanneer het gerecht uitspraak zal doen. 4ij rechterlijke uitspraak wettig of onwettig verklaard wordt, worden de overige nog aanhangige gedingen door den rechter, voor wien zij. dienen, ambtshalve of op verzoek van eene der partijen, voor onbepaalden tijd geschorst. Indien deze gedingen nog andere onderwerpen betretten dan liet besluit, de handeling of de weigering, bij rechterlijke uitspraak wettig of onwettig verklaard, worden zij slechts ten aanzien van dit laatste onderwerp geschorst. Zoodra de reden der schorsing vervallen is, worden de geschorste gedingen op verzoek van de meest gereede partij hervat. Ieder der partijen is verplicht, de reden der schorsing onverwijld tei kennis van het gerecht te brengen. Artikel 161. Indien beroep is ingesteld tegen een besluit van een administratief orgaan, dat voor de einduitspraak door een besluit van een administratief orgaan gewijzigd, ingetrokken of vernietigd wordt schorst het gerecht, ambtshalve of op verzoek van eene der partijen, het geding voor onbepaalden tijd. n Zoodra de reden der schorsing vervallen is, wordt het geding p verzoek van de meest gereede partij hervat. Ieder der partijen is verplicht, de reden der schorsing onverwijld ter kennis van den rechter te brengen. Artikel 162. Indien een voor onbepaalden tijd geschorst geding hervat wordt, vindt artikel 121, lid 1, overeenkomstige toepassing. De partijen, getuigen en deskundigen worden, zoo noodig, overeenkomstig de artikelen 126, 127 en 129 opnieuw opgeroepen. Artikel 163. Indien het verzoek tot schorsing in den loop van de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting gedaan wordt schorst liet gerecht de behandeling van het rechtsgeding, ten einde onverwijld de aanwezige partijen te hooren. Het rechtsgeding blijft tot aan de uitspraak geschorst. Artikel 104. In alle andere gevallen kan liet gerecht, alvorens over de schorsing te beslissen, de partijen hooien. Alvorens over de hervatting van een geschorst geding te heslissen, kan het gerecht eveneens de partijen hooren. De voorzitter stelt onverwijld den dag voor het verhoor van de partijen ter terechtzitting vast. ])e griffier brengt die dagbepaling ter kennis van de partijen. Artikel 165. Bij het verhoor kan ieder der partijen mondeling de gronden uiteenzetten, waarop li ij de schorsing of de hervatting wenscht of bestrijdt. Het gerecht beslist bij ter terechtzitting uitgesproken beschikking binnen drie dagen na het verhoor of, indien dit niet plaats heeft, zoo spoedig mogelijk. 8ste Afdeeling. Van den afstand van het beroep, den dood en de verandering van den staat van partijen en het optreden van nieuwe vertegenwoordigers. Artikel 166. Niet-verschijning ter terechtzitting of afstand van beroep, gedaan nadat het onderzoek ter terechtzitting aangevangen is, heeft op den loop van het geding geenen invloed. Het beroep vervalt voor dengene, die bij schriftelijke kennisgeving vóór den aanvang van liet onderzoek ter terechtzitting aan het gerecht mededeelt, dat het beroep ingetrokken wordt. Artikel 97, lid 1 en 2, vindt overeenkomstige toepassing. Artikel 167. Indien hangende het rechtsgeding eene bekwame partij onbekwaam, of eene onbekwame bekwaam wordt, in rechte te staan, of indien de vertegenwoordiger eener partij door eenen nieuwen wordt vervangen, loopt liet rechtsgeding onafgebroken door. De bekwaam geworden partij treedt voor het vervolg zelve op. Voor de onbekwaam geworden partij treedt voor liet vervolg haar vertegenwoordiger op. De nieuwe vertegenwoordiger vervangt den vroegeren. Artikel 168. Indien hangende het rechtsgeding een der partijen overlijdt, loopt het rechtsgeding onafgebroken te haren name door. Ode Afdeeling. Van het bewijs. Artikel 169. De rechter doet, naar vrije overtuiging, recht op de bewijsmiddelen en deskundigen-verklaringen, die bij de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting te berde gebracht zijn. Artikel 170. Bescheiden worden geacht bij de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting te berde gebracht te zijn: 1°. indien te hunnen aanzien artikel 122b toegepast is; 2°. indien de rechter in den loop der behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting verklaart, dat zij een onderwerp van bespreking uitmaken. De rechter spreekt de onder n°. 2 bedoelde verklaring niet uit, indien eene der ter terechtzitting aanwezige partijen zich daartegen verzet. Artikel 171. Voorschriften, krachtens welke een administratief orgaan een feit onder zekere voorwaarden voor bewezen moet, mag of niet mag houden, zijn slechts verbindend, voor zoover zij zijn vervat in eene wet, eenen algemeenen maatregel van bestuur, eene provinciale verordening of een provinciaal reglement voor een waterschap, veenschap of veenpolder. Artikel 172. Voorschriften, krachtens welke een administratief orgaan eene wet of een wettelijk voorschrift moet, mag of niet mag toepassen, indien eenig feit naar het oordeel van een in die voorschriften aangewezen persoon aanwezig is, zijn slechts verbindend, voor zoover ?.ij zijn vervat in eene wet, eenen algemeenen maatregel van bestuur, eene provinciale verordening of een provinciaal reglement voor een waterschap, veenschap of veenpolder. Artikel 173. Voorschriften, krachtens welke een administratief orgaan eene wet of een wettelijk voorschrift moet, mag of niet mag toepassen, indien eenig feit naar zijn oordeel aanwezig is, zijn slechts verbindend, voor zoover zij zijn vervat in eene wet, eenen algemeenen maatregel van bestuur, eene provinciale verordening of een provinciaal reglement voor een waterschap, veenschap of veenpolder. Artikel 174. Feiten, die van algemeen e bekendheid of den rechter uit eigen waarneming ter terechtzitting bekend zijn, behoeven niet bewezen te worden. 10de Afdeeling. Van de beraadslaging en de beslissing. Artikel 175. Het gerecht beraadslaagt en beslist in raadkamer. De raadkamer wordt gehouden terstond na afloop, hetzij van de behandeling van het rechtsgeding ter terechtzitting, hetzij van de terechtzitting, waarop die behandeling heeft plaats gehad, tenzij het gerecht een ander tijdstip daarvoor bepaalt. Artikel 176. Indien het gerecht den dag, voor de uitspraak der beslissing bepaald, wijzigt, brengt de griffier de nieuwe dagbepaling ter kennis van de partijen. In geen geval mag de uitspraak later dan drie weken na het sluiten van het onderzoek plaats hebben. Indien de uitspraak niet binnen drie weken na het sluiten van liet onderzoek plaats heeft, wordt het rechtsgeding opnieuw ter terechtzitting behandeld. Artikel 177. In hetzelfde rechtsgeding hebben dezelfde leden zitting bij de behandeling ter terechtzitting en de daarop volgende beslissing. Wordt na den aanvang van de behandeling ter terechtzitting de raadkamer onvoltallig, hetzij voor goed, hetzij tijdelijk, terwijl uitstel niet raadzaam is, dan wordt zij aangevuld en de zaak opnieuw ter terechtzitting behandeld. Artikel 178. Alvorens de gegrondheid van het beroep te onderzoeken, gaat het gerecht na, of het bevoegd is, van het beroep kennis te nemen en vervolgens, of het beroep ontvankelijk is. Indien liet gerecht bevindt, dat het onbevoegd is van het beroep kennis te nemen of dat het beroep niet-ontvankelijk is, verklaart het zich onbevoegd of het beroep niet-ontvankelijk. Artikel 179. Indien liet gerecht bevindt, dat de voorzitter de artikelen 92 of 93 niet toegepast heeft, doet het alsnog, wat de voorzitter had behooren te doen. Het geding wordt alsdan, zoo noodig, teruggebracht in den staat, waarin het zich bevond op het oogenblik, dat de voorzitter de artikelen 5)2 of 93 had behooren toe te passen. De artikelen 92, 93, 94, 95, 96, 97 en 138 n°. 4 vinden voor dat geval overeenkomstige toepassing. Artikel 180. Indien liet gerecht bevindt, dat de behandeling van het rechtsgeding niet volledig geweest is, kan het gelasten, dat op eene daarbij aangewezen terechtzitting de behandeling wordt hervat. Het arrest wijst aan de partijen, getuigen of deskundigen, van wie het verhoor, en omschrijft de bescheiden, waarvan de behandeling ter terechtzitting door het gerecht noodig wordt geacht. De partijen, getuigen of deskundigen, wier verhoor gelast is, worden door den griffier opgeroepen en ten aanzien van de bescheiden, in het arrest omschreven, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 122. Artikel 181. In het geval, voorzien in het eerste lid van het voorgaand artikel, kan het gerecht, bij arrest, ook voorbereidend onderzoek gelasten met aanduiding van het onderwerp en daartoe de stukken stellen in handen van een der in artikel 103 vermelde ambtenaren of van deu voorzitter. Het voorbereidend onderzoek geschiedt volgens de voorschriften van dezen titel. De voorzitter draagt zorg, dat aan bedoeld bevel van het gerecht uitvoering gegeven wordt. Artikel 182. Na afloop van het voorbereidend onderzoek bepaalt de voorzitter, met inachtneming van artikel 122, den dag voor de hervatting der behandeling ter terechtzitting. De griffier geeft van die dagbepaling aan de partijen kennis. Artikel 183. Indien liet gerecht liet beroep gegrond bevindt, verklaart het de aangevallen handeling of weigering of het aangevallen besluit geheel of ten deele onwettig. Indien vormen geschonden zijn, spreekt het gerecht de onwettigheid niet uit, tenware zij op straffe van nietigheid voorgeschreven of hunne schennis op liet aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering van invloed geweest kan zijn. Artikel 184. Indien het gerecht een besluit onwettig verklaart, veroordeelt het, met eerbiediging van het vrije goedvinden der administratie, den verdediger om te besluiten, hetgeen deze ingevolge liet publieke recht besluiten moet. Indien liet vrije goedvinden der administratie ten aanzien van liet besluit, tot liet nemen waarvan de verdediger veroordeeld worden moet, volstrekt uitgesloten is, kan de reeliter, in de plaats van den verdediger, dit besluit in zijne uitspraak vaststellen. Artikel 185. Indien het gerecht eene weigering onwettig verklaart, veroordeelt het, met eerbiediging van liet vrije goedvinden der administratie, den verdediger om te doen of te besluiten, hetgeen deze ingevolge het publieke recht doen of besluiten moet. Indien het vrije goedvinden der administratie ten aanzien van het besluit, tot het nemen waarvan de verdediger veroordeeld worden moet, volstrekt uitgesloten its, kan de rechter, in de plaats van den verdediger, dit besluit in zijne uitspraak vaststellen. Artikel 186. Indien liet gerecht liet beroep niet gegrond vindt, verklaart het de aangevallen handeling of weigering of het aangevallen besluit wettig. Artikel 187. De beslissing van liet gerecht betreft de onderwerpen, door het klaagschrift aan zijn oordeel onderworpen. Indien het gerecht in zijne uitspraak eene veroordeeling uitspreekt of een besluit vaststelt, iis het bevoegd, anders te veroordeelen of te besluiten, dan door den klager gevorderd is. Artikel 188. Het gerecht beslist, hetzij op de gronden, door de partijen aangevoerd, hetzij op die, welke het zelf oordeelt te bestaan. Artikel 189. Hij de einduitspraak beveelt het gerecht, dat aan de partij, daarbij geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld, de kosten van den verplichten rechtsgeleerden raadsman, benevens de door haar gemaakte kosten tot dagvaarding en schadeloosstelling van getuigen of deskundigen of tot het bijbrengen van eenig schriftelijk advies van deskundigen, uit s I!ijks kas geheel of gedeeltelijk zullen worden vergoed. Als kosten van den verplichten rechtsgeleerden raadsman komen enkel in aanmerking de kosten, die de klager ter zake van het opstellen en onderteekenen van het klaagschrift aan zijnen advocaat of procureur verschuldigd is. Met noodeloas gemaakte kosten wordt geene rekening gehouden. Het bedrag der te vergoeden kosten wordt bij de uitspraak vastgesteld. De voorzitter geeft, daarvoor, zoodra de uitspraak in kracht van gewijsde gegaan is, een bevelschrift van tenuitvoerlegging af. Artikel 190. Teil hoogste acht dagen, nadat de einduitspraak in kracht van gewijsde gegaan is, zendt de griffier de tot bewijs gediend hebbende bescheiden van het geding, die zich onder zijne berusting bevinden, aan de rechthebbenden terug. TITEL IY. Van de ivijze van behandeling voor de arrondissementsrechtbanken. Artikel 191. Op liet beroep, bij de arrondissements-rechtbanken ingesteld, vinden de bepalingen van den derden titel overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende afwijkingen: 1°. het lid van de administratieve kamer der rechtbank bezit alle bevoegdheden, die ingevolge de bepalingen van dien titel aan den voorzitter van liet gerechtshof toekomen; 2°. indien tegen beschikkingen, als bedoeld in de artikelen 11' en 128, beroep ingesteld wordt, doet het lid der administratieve kamer onverwijld den griffier het beroepschrift, benevens een afschrift der aangevallen uitspraak, inzenden ter griffie van liet gerechtshof; 3°. de griffier van het gerechtshof geeft van de op dit beroepschrift gewezen beschikking onverwijld aan de arrondissements-rechtbank kennis. Artikel 192. Indien het lid van de administratieve kamer der rechtbank door bijzitters bijgestaan wordt, vinden de bepalingen van den derden titel zonder eenige afwijking overeenkomstige toepassing. DERDE BOEK. Van de gewone en de buitengewone rechtsmiddelen. TITEL I. Van het hooger beroep. Artikel 193. Ieder der partijen in een rechtsgeding is bevoegd, tegen de daarin door eene arrondissements-rechtbank gewezen einduitspraak hooger beroep in te stellen. B Tegen vonnissen, die niet zijn eindvonnissen, kan te gelijk niet liet beroep tegen het eindvonnis hooger beroep worden ingesteld. Een tegen een deel eener uitspraak ingesteld beroep wordt geacht tegen de gelieele uitspraak gericht te zijn. Artikel 194. Het hooger beroep wordt ingesteld binnen veertien dagen na den dag, waarop de aangevallen uitspraak gewezen is. Het hooger beroep, ingesteld tegen eene beschikking, als bedoeld in artikel 94, vervalt, indien de aangevallen beschikking zelve ten gevolge van verzet is vervallen. Artikel 195. Het hooger beroep wordt ingesteld door het inzenden van een beroepschrift ter griffie van den rechter, die de aangevallen uitspraak gewezen heeft.. Indien het beroepschrift ter griffie van eenen anderen rechter ingezonden wordt, doet deze, of, indien hij een college is, de voorzitter van dit gerecht den griffier onverwijld het beroepschrift inzenden ter griffie van den rechter, die de aangevallen uitspraak gewezen heeft. Het aldus ingezonden beroepschrift wordt geacht op den dag der oorspronkelijke inzending ter griffie van dezen laatsten rechter te zijn ingezonden. Artikel 196. Het hooger beroep schorst de uitspraak, waartegen het gericht is. Zij, die in het rechtsgeding in eersten aanleg partij geweest zijn, treden ook bij de behandeling in hooger beroep als zoodanig op. Artikel 197. Nadat de termijn voor het instellen van hooger beroep verstreken is, doet de rechter, die, of de voorzitter van het gerecht, dat de aangevallen uitspraak gewezen heeft, den griffier de ingezonden beroepschriften, voor zoover zij niet zijn vervallen, benevens de processtukken en een afschrift der aangevallen uitspraak, inzenden ter griffie van den recliter in hooger beroep. De griffier zendt de vervallen beroepschriften aan de inzenders terug. Artikel 198. Het beroepschrift moet onderteekend zijn. Namens den klager kan het beroepschrift door den burgemeester zijner woonplaats, door eenen gemeente-ambten aar, door dien burgemeester daartoe aangewezen, of door eenen advocaat of procureur onderteekend worden. Artikel 199. Indien hij, die een beroepschrift wenscht in te dienen, ten genoege van den voorzitter van het gerecht in hooger beroep of van het gerecht, v tegen welks uitspraak liet beroep is gericht, van zijn onvermogen doet blijken, voegt deze liem bij beschikking eenen advocaat of procureur toe, tenzij liet in te stellen hooger beroep kennelijk metontvankelijk of ongegrond is. De toegevoegde advocaat of procureur stelt kosteloos liet beroepschrift op en onderteekent het. De toevoeging geschiedt uit de advocaten en procureurs, m liet rechtsgebied van het gerecht gevestigd. Artikel 200. Het beroepschrift houdt in: 1°. den naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van den appellant en diens vertegenwoordiger, in de artikelen 21 en 22 bedoeld ; 2°. de woonplaats, door den appellant of diens vertegenwoordiger voor het rechtsgeding binnen het Rijk gekozen, indien de appellant of, indien hij vertegenwoordigd wordt, diens vertegenwoordiger binnen het Rijk geene woonplaats heeft; 3°. eene duidelijke omschrijving van de uitspraak, waartegen het hooger beroep gericht is. Artikel 201. Gedingvoerende partijen kunnen voor het rechtsgeding binnen het Rijk woonplaats kiezen. De keuze van woonplaats geschiedt in het beroepschrift of liet 'vertoogschrift der partij of in eene onderteekende kennisgeving, ingezonden ter griffie van het gerecht, waarvoor het rechtsgeding dient. Artikel 202. Indien meer dan ééne partij binnen den daarvoor bepaalden teimijn beroep ingesteld heeft, worden hare beroepen tegelijk behandeld en beslist. Artikel 203. Op verzoek van den voorzitter van het gerecht in hooger beroep, zendt de verdediger onverwijld alle onder hem berustende stukken, waarvan bij het nemen van het aangevallen besluit, het verrichten deiaangevallen handeling of liet uitspreken der aangevallen weigei mg gebruik gemaakt is, hetzij de oorspronkelijke stukken, hetzij door hem gewaarmerkte afschriften, in ter griffie van het betiokken gei et it. Een gewaarmerkt afschrift van het aangevallen besluit wordt op verzoek mede ingezonden. . Indien de verdediger een college is, geschiedt de waarmerking dooiden voorzitter, een lid of den secretaris van het college. Artikel 204. De voorzitter van het gerecht in hooger beroep is bevoegd, aan den appellant schriftelijke of mondelinge inlichtingen omtrent liet beroepschrift te vragen. De inlichtingen worden binnen den door den voorzitter bepaalden termijn verstrekt. Artikel 205. Indien het liooger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de voorschriften der artikelen 198 en 200, noodigt de voorzitter den appellant uit, het gepleegd verzuim binnen eenen bepaalden termijn te herstellen, tenzij het liooger beroep om andere redenen kennelijk nietontvankelijk is. Artikel 206. Indien het hooger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan, bij beschikking, het gerecht het hooger beroep niet-ontvankelijk verklaren of de aangevallen uitspraak bevestigen. Indien artikel 205 toegepast is, beschikt het gerecht niet, voordat de door den voorzitter bepaalde termijn verstreken is. Indien meer dan ééne partij binnen den daarvoor bepaalden termijn hooger beroep ingesteld heeft, wordt de niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep niet bij beschikking uitgesproken, tenzij het ten aanzien van alle appellanten niet-ontvankelijk is. Artikel 207. Met toestemming van zijne medeleden kan de voorzitter van het gerecht alleen de in het voorgaand artikel bedoelde beschikking wijzen. De toestemming der medeleden wordt in de beschikking vermeld. Artikel 208. Tegen de beschikking, in artikel 206 bedoeld, kan de appellant, binnen veertien dagen na den dag, waarop zij is gewezen, verzet doen bij het gerecht, dat haar gewezen heeft. Tengevolge van dat verzet vervalt de beschikking, tenzij het verzet nietig verklaard wordt. Het verzetschrift moet, op straffe van nietigheid, onderteekend zijn. De artikelen 195, lid 2, 198, lid 2, en 199 vinden overeenkomstige toepassing. Alvorens het gerecht een verzet nietig verklaart, stelt de voorzitter dengene, die verzet gedaan heeft, in de gelegenheid, linnen eenen bepaalden termijn het gepleegd verzuim te hei-stellen. Tegen nietigverklaring van het verzet staat geene lioogere voorziening open. Artikel 209, Indien een ingesteld hooger beroep niet bij beschikking afgedaan of eene beschikking ten gevolge van verzet vervallen is, doet de voor- zitter zoo spoedig mogelijk liet voorbereidend oftiderzoek of, indien liij dit niet noodig acht, de behandeling ter terechtzitting plaats hebben. _ . . . .. Alvorens het voorbereidend onderzoek of, indien hij dit niet noodig acht, de behandeling ter terechtzitting te doen plaats hebben, kan de voorzitter een afschrift van het door ieder der appellanten ingezonden beroepschrift aan de andere partijen doen toekomen. Artikel 210. De partijen kunnen naar aanleiding van ieder haar toegezonden beroepschrift, binnen veertien dagen na ontvangst van een afschrift, ter griffie van het gerecht in hooger beroep een vertoogschrift indienen. De voorzitter kan dezen termijn op verzoek eener partij verlengen. Yan het vertoogschrift van iedere partij doet de voorzitter zoo spoedig mogelijk een afschrift aan de andere partijen toekomen. Het voorbereidend onderzoek of, indien dit niet geschiedt, de behandeling ter terechtzitting heeft in dit geval niet plaats, voordat de vertoogschriften ingediend of de termijnen voor hunne indiening verloopen zijn. Artikel 211. Op de behandeling in liooger beroep vinden, met uitzondering van de artikelen 100 en 121, lid 2, de bepalingen der tweede, derde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende afdeeling van den derden titel van het Tweede Boek overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende afwijkingen: 1°. dat de voorzitter de te behandelen rechtsgedingen niet voordraagt ; 2°. dat de voorzitter bij het bepalen van den dag voor de behandeling van het liooger beroep ter terechtzitting, indien hem zulks wenscheliik voorkomt, een lid aanwijst om aldaar als rapporteur op te treden, welke rapporteur alsdan zijn rapport uitbrengt onmiddelliji: na den aanvang van het onderzoek; 3° dat de rechter in hooger beroep ook recht kan doen op de verklaringen van partijen, getuigen en deskundigen, die bij de behandeling van het rechtsgeding in eersten aanleg ter terechtzitting afgelegd zijn. Artikel 212. Niet-ontvankelijk is he.t hooger beroep, ingesteld: 1°. na afloop van den daarvoor bepaalden termijn; 2°. door eenen appellant, onbevoegd hooger beroep in te stellen of onbekwaam in rechte te staan; 3°. door eenen vertegenwoordiger of gemachtigde, niet bevoegd voor den appellant op te treden; 4°. met veronachtzaming van eenig voorschrift der artikelen 198 en 200, tenzij het verzuim overeenkomstig artikel 205 tijdig hersteld wordt. Artikel 213. De rechter in hooger beroep beraadslaagt en beslist overeenkomstig de voorschriften der artikelen 175, 176 en 177. Artikel 214. Alvorens de gegrondheid van het hooger beroep te onderzoeken, gaat de rechter in hooger beroep na, of het hooger beroep ontvankelijk is. Indien hij bevindt, dat het hooger beroep niet-ontvankelijk is, verklaart. hij het niet-ontvankelijk. Artikel 215. Indien het gerecht in hooger beroep bevindt, dat de voorzitter artikel 205 niet toegepast heeft, doet het alsnog-, wat de voorzitter had behooren te doen. Het geding wordt alsdan, zoo noodig, teruggebracht in den staat, waarin het zich bevond op het oogenblik, dat de voorzitter artikel 205 had behooren toe te passen. De artikelen 205, 206, 207, 208 en 212 n°. 4 vinden voor dat geval overeenkomstige toepassing. Artikel 216. Indien de rechter in hooger beroep bevindt, dat de behandeling van het rechtsgeding in hooger beroep niet volledig geweest is, kan hij, bij arrest, hervatting der behandeling ter terechtzitting of voorbereidend onderzoek selasten. De artikelen 180, 181 en 182 vinden overeenkomstige toepassing. Artikel 217. De rechter in hooger beroep bevestigt de uitspraak van den rechter van eersten aanleg, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging daarvan, hetgeen de lagere rechter had behooren te doen. De rechter in hooger beroep beraadslaagt en beslist overeenkomstig het voorschrift van artikel 188. Artikel 218. Indien de rechter in hooger beroep eene uitspraak vernietigt, waardoor de hoofdzaak niet beslist is, en de beslissing daarvan het gevolg zijn moet van de vernietiging der aangevallen uitspraak, verwijst de rechter in hooger beroep het rechtsgeding naar den rechter, die de vernietigde uitspraak gewezen heeft, om het met inachtneming zijner uitspraak af te doen. Artikel 215) Indien ile rechter in hooger beroep bevindt, dat bij de behandelingin eersten aanleg- vormen zijn geschonden, die op stralfe van nietigheid voorgeschreven of wier schennis op de aangevallen uitspraak van invloed kan zijn, vernietigt de rechter in hooger beroep de aangevallen uitspraak en verwijst hij het rechtsgeding naar den rechter, die de vernietigde uitspraak gewezen heeft, 0111 te worden hervat in den staat, waarin het zich voor het plegen van het verzuim bevond. Artikel 121, lid 1, vindt overeenkomstige toepassing. De partijem, getuigen en deskundigen worden, zoo noodig, overeenkomstig- de artikeleii^ 126, 127 en 129 opnieuw opgeroepen. Artikel 220. Ingeval van verwijzing van een rechtsgeding zendt de griffier van den rechter in hooger beroep de processtukken, benevens een afschrift der uitspraak, in ter griffie van den rechter, naar wien het rechtsgeding verwezen is. De inzending- geschiedt onverwijld, nadat de uitspraak van verwijzing in kracht van gewijsde gegaan is. Indien de rechter in hooger beroep het rechtsgeding afdoet, vinden de artikelen 189 en 190 overeenkomstige toepassing. TITEL II. Van het beroep in cassatie. Artikel 221. Ieder der partijen in een rechtsgeding is bevoegd, tegen de daarin door een gerechtshof gewezen einduitspraak beroep in cassatie in te stellen. Tegen arresten, die niet zijn eindarresten, kan tegelijk niet het beroep tegen het eindarrest beroep in cassatie worden ingesteld. Een tegen een deel eener uitspraak ingesteld beroep wordt geacht tegen de gelieele uitspraak gericht te zijn. Artikel 222. Het beroep in cassatie wordt ingesteld binnen veertien dagen na den dag, waarop de aangevallen uitspraak gewezen is. Het beroep in cassatie, ingesteld tegen eene beschikking van een gerechtshof, als bedoeld in artikel 94 of 200, vervalt, indien de aangevallen beschikking zelve ten gevolge van verzet is vervallen. Artikel 223. Het beroep in cassatie wordt ingesteld door het inzenden van een beroepschrift in cassatie ter griffie van den rechter, die de aangevallen uitspraak gewezen heeft. Indien liet beroepschrift ter griffie van eenen anderen rechter wordt ingezonden, doet deze, of indien hij een college is, de voorzitter van dit gerecht, den griffier onverwijld het beroepschrift inzenden ter griffie van den rechter, die de aangevallen uitspraak g-ewezen heeft. Het aldus ingezonden beroepschrift wordt geacht op den dag der oorspronkelijke inzending ter griffie j*an dezen laats ten rechter te zijn ingezonden. Artikel 224. Het beroep in cassatie schorst de uitspraak, waartegen het gericht is. Zij, die in het rechtsgeding, door de aangevallen uitspraak beslist, partij geweest zijn, treden ook bij de behandeling in cassatie als zoodanig op. Artikel 225. Nadat de termijn voor liet instellen van beroep in cassatie verstreken is, doet de voorzitter van het gerecht, dat de aangevallen uitspraak gewezen heeft, den griffier de ingezonden beroepschriften in cassatie, voor zoover zij niet zijn vervallen, benevens de processtukken en een afschrift der aangevallen uitspraak, inzenden ter griffie van den hoogen raad. De griffier zendt de vervallen beroepschriften in cassatie aan de inzenders terug. Artikel 226. Het beroepschrift in cassatie moet onderteekend zijn. Namens den appellant kan het beroepschrift door den burgemeester zijner woonplaats, door eenen gemeente-ambtenaar, door dien burgemeester daartoe aangewezen, of door eenen advocaat of procureur onderteekend worden. Artikel 227. Indien hij, die een beroepschrift in cassatie wenscht in te dienen, ten genoege van den voorzitter van den hoogen raad of van het gerecht, tegen welks uitspraak het beroep is gericht, van zijn onvermogen doet blijken, voegt deze hem bij beschikking eenen advocaat of procureur toe, tenzij het in te stellen beroep in cassatie kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is. De toegezegde advocaat of procureur stelt kosteloos het beroepschrift in cassatie op en onderteekent het. De toevoeging geschiedt uit de advocaten en procureurs, in het rechtsgebied van het gerecht gevestigd. Artikel 228. Het beroepschrift in cassatie houdt in: 1 . den naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van den appellant en diens vertegenwoordiger, in de artikelen 21 en 22 bedoeld ; Ontw. Adm. Rechtspr. 4 2°. de woonplaats, dooi' den appellant of diens vertegenwoordiger voor het rechtsgeding binnen het Kijk g-ekozen, indien de appellant of, indien hij vertegenwoordigd wordt, diens vertegenwoordiger binnen het Bijk geene woonplaats heeft; 3°_ eelle duidelijke omschrijving van de uitspraak, waartegen het beroep gericht is. Artikel 229. Gedingvoerende partijen kunnen voor het rechtsgeding binnen liet Bijk woonplaats kiezen. De keuze van woonplaats geschiedt in het beroepschrift in cassatie of liet vertoogschrift der partij of in eene onderteekende kennisgeving, ingezonden ter griffie van het gerecht, waarvoor het rechtsgeding dient. Artikel 230. Indien meer dan één partij binnen den daarvoor bepaalden termijn beroep in cassatie ingesteld heeft, worden hare beroepen tegelijk behandeld en beslist. Artikel 231. De voorzitter van den hoogen raad is bevoegd, aan den appellant schriftelijke of mondelinge inlichtingen omtrent het beroepschrift in cassatie te vragen. De inlichtingen worden binnen den door den voorzitter bepaalden termijn verstrekt. Artikel 232. Indien het beroep in cassatie niet is ingesteld overeenkomstig de voorschriften der artikelen 226 en 228, noodigt de voorzitter den appellant uit, het gepleegd verzuim binnen eenen bepaalden termijn te herstellen, tenzij liet beroep in cassatie om andere redenen kennelijk niet-ontvankelijk is. Artikel 233. Indien het beroep in cassatie kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan, bij beschikking, het gerecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren of de aangevallen uitspraak bevestigen. Indien artikel 232 toegepast is, beschikt liet gerecht niet, voordat de door den voorzitter bepaalde termijn verstreken is. Indien meer dan ééne partij binnen den daarvoor bepaalden termijn beroep in cassatie ingesteld heeft, wordt de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie niet bij beschikking uitgesproken, tenzij het ten aanzien van alle appellanten niet-ontvankelijk is. Artikel 234. J\iet toestemming van zijne medeleden kan de voorzitter \ an den hoogen raad alleen de in het voorgaand artikel bedoelde beschikking wijzen. De toestemming der medeleden wordt in de beschikking vermeld. Artikel 235. Tegen de beschikking, in artikel 233 bedoeld, kan de appellant, binnen veertien dagen na den dag, waarop zij is gewezen, verzet doen bij het gerecht, dat haar gewezen heeft. Ten gevolge van dat verzet vervalt de beschikking, tenzij het verzet nietig verklaard wordt. Het verzetschrift moet, op straffe van nietigheid, onderteekend zijn. De artikelen 223, lid 2, 22G, lid 2, en 227 vinden overeenkomstige toepassing. Alvorens het gerecht een verzet nietig verklaart, stelt de voorzitter dengene, die verzet gedaan heeft, in de gelegenheid binnen eenen bepaalden termijn het gepleegd verzuim te herstellen. legen nietigverklaring van het verzet staat geene hoogere voorziening open. Artikel 236. Indien een ingesteld beroep in cassatie niet bij beschikking afgedaan of eene beschikking ten gevolge van verzet vervallen is, doet de voorzitter zoo spoedig mogelijk de behandeling ter terechtzitting plaats hebben. Alvorens de behandeling ter terechtzitting te doen plaats hebben, kan de ^ oorzitter een afschrift van liet door ieder der appellanten ingezonden beroepschrift in cassatie aan de andere partijen doen toekomen- Artikel 237. De partijen kunnen naar aanleiding van ieder haar toegezonden beroepschrift in cassatie, binnen veertien dagen na ontvangst van een afschrift, ter griffie van den hoogen raad een vertoogschrift indienen. De voorzitter kan dezen termijn op verzoek eener partij verlengen. V an het vertoogschrift van iedere partij doet de voorzitter zoo spoedig mogelijk een afschrift aan de andere partij toekomen. De behandeling ter terechtzitting heeft in dit geval niet plaats, voordat de vertoogschriften ingediend of de termijnen voor hunne indiening verloopen zijn. Artikel 238. Op de behandeling in cassatie vinden, met uitzondering van de artikelen 100, 121, lid 2, 125 tot en met 134, de bepalingen van de derde, vijfde, zesde, zevende en achtste afdeeling van den derden titel van het Tweede Boek overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende afwijkingen: 1 . dat de voorzitter de te behandelen rechtsgedingen niet voordraagt; , 2°. dat de voorzitter bij het bepalen van den dag voor de behandeling- van het beroep in cassatie ter terechtzitting, indien hem zulks wenschelijk voorkomt, een lid aanwijst, om aldaar als rapporteur op te treden, welke rapporteur alsdan zijn rapport uitbrengt onmiddellijk na den aanvang van het onderzoek; •3°. dat de hooge raad recht doet op het bewijs, dat blijkens de aangevallen uitspraak, geleverd is, en, voor zoover betreft de schennis van vormen door eenen lageren rechter, op de stukken, waaruit dit verzuim blijken kan. Artikel 239. Xiet-ontvankelijk is het beroep in cassatie, ingesteld: 1°. na afloop van den daarvoor bepaalden termijn; 2°. door eenen appellant, onbevoegd beroep in cassatie in te stellen of onbekwaam in rechte te staan; 3°. door eenen vertegenwoordiger of gemachtigde, niet bevoegd voorden appellant op te treden; 4°. met veronachtzaming van eenig voorschrift der artikelen 220 of 228, tenzij het verzuim overeenkomstig artikel 232 tijdig hersteld wordt. Artikel 240. De hooge raad beraadslaagt en beslist, overeenkomstig de voorschriften der artikelen 11 5, 1 < 6 en 11 7. Artikel 241. Alvorens de gegrondheid van het beroep in cassatie te onderzoeken, gaat de hooge raad na, of het beroep in cassatie ontvankelijk is. & Indien hij bevindt, dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, verklaart hij het niet-ontvankelijk. Artikel 242. Indien de hooge raad bevindt, dat de voorzitter artikel 232 niet toegepast heeft, doet hij alsnog, wat de voorzitter had behooren te doen. Het geding wordt alsdan, zoo noodig, teruggebracht 111 den staat, waarin het zich bevond op liet oogenblik, dat de voorzitter artikel 232 had behooren toe te passen. De artikelen 232, 233, 234, 235 en 239 n°. 4 vinden voor dat geval overeenkomstige toepassing. Artikel 243. De hooge raad bevestigt de uitspraak van den rechter van lioogsten aanleg, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging- daarvan, hetgeen de lagere rechter had behooren te doen. l)e liooge raad beraadslaagt en beslist overeenkomstig- liet voorschrift van artikel 188. v Artikel 244. Indien de liooge raad eene uitspraak vernietigt, waardoor de hoofdzaak heslist is., en hij, ten gevolge van de onvolledigheid der feiten, buiten staat is de hoofdzaak te beslissen, zooals de rechter, door wien de aangevallen uitspraak gewezen is, had behooren te doen, verwijst hij het rechtsgeding naar dezen rechter, om het met inachtneming zijner uitspraak af te doen. Artikel 245. Indien de hooge raad eene uitspraak vernietigt, waardoor de hoofdzaak niet beslist is, en de beslissing daarvan liet gevolg zijn moet van de vernietiging der aangevallen uitspraak, verwijst de hooge raad het rechtsgeding naar den rechter, die de vernietigde uitspraak gewezen heeft, om het met inachtneming zijner uitspraak af te doen. Artikel 246. Indien de hooge raad bevindt, dat bij de behandeling in hoogsten aanleg vormen zijn geschonden, die op straffe van nietigheid voorgeschreven of wier schennis op dei aangevallen uitspraak van invloed geweest kan zijn, vernietigt de hooge raad de aangevallen uitspraak en verwijst hij het rechtsgeding' naar den rechter, die de vernietigde uitspraak gewezen heeft, om te worden hervat in den staat, waarin het zich voor het plegen van het verzuim bevond. Artikel 121, lid 1, vindt overeenkomstige toepassing. De partijen, getuigen en deskundigen worden, zoo noodig, overeenkomstig de artikelen 126, 12T en 129 opnieuw opgeroepen. Artikel 247. Ingeval van verwijzing van een rechtsgeding zendt de griffier van den hoogen raad de processtukken, benevens een afschrift der uitspraak, onverwijld in ter griffie van den rechter, naar wien liet rechtsgeding verwezen is. Indien de hooge raad het rechtsgeding afdoet, vinden de artikelen 18!) en 190 overeenkomstige toepassing. TITEL III. Van de nietigverklai ing van gewijsden. Artikel 248. Ieder der partijen in een rechtsgeding is bevoegd, nadat de daarin gewezen einduitspraak in kracht van gewijsde gegaan is, de vernietiging daarvan te verzoeken. Van vonnissen of arresten, die niet zijn eindvonnissen of -arresten, kan de vernietiging tegelijk niet die van de einduitspraak worden verzocht. Artikel 249. De vernietiging wordt verzocht op grond, dat, 11a de behandeling ter terechtzitting in eersten aanleg of, indien liet geding in hooger beroep ter terechtzitting is behandeld, 11a die in hooger beroep, feiten aan het licht gekomen zijn, destijds den rechter onbekend, die, op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen, ernstigen twijfel doen ontstaan aan de juistheid der uitspraak. Indien het rechtsgeding in eersten aanleg of in hooger beroep niet ter terechtzitting behandeld is, wordt de vernietiging verzocht op grond, dat, 11a de inzending van het klaagschrift of het beroepschrift, feiten aan liet licht gekomen zijn, die, op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen, ernstigen twijfel doen ontstaan aan de juistheid der uitspraak. Artikel 250. ])e vernietiging wordt verzocht aan het gerecht, dat de aangevallen uitspraak gewezen heeft. Zij wordt verzocht binnen twee jaren 11a den dag, waarop de aangevallen rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde gegaan ia. Artikel 251. De vernietiging wordt verzocht door het inzenden van een verzoekschrift tot vernietiging ter griffie van het bevoegd gerecht. Artikel 87 vindt overeenkomstige toepassing. Op straffe van niet-ontvankelijkheid: 1°. is het verzoekschrift met redenen omkleed; 2°. bevat- het eene opgave der bewijsmiddelen, waaruit de nieuwe feiten blijken kunnen; 3°. gaat het vergezeld van zooveel afschriften als er, behalve den inzender, partijen in liet geding tot vernietiging zijn, en van een authentiek afschrift van de aangevallen uitspraak; 4°. wordt liet door eenen advocaat of eenen procureur namens den verzoeker onderteekend. Artikel 252. In liet geding tot vernietiging vormen degene, die liet verzoekschrift ingezonden heeft, en zij, die met hem partij geweest zijn in het geding, door de aangevallen uitspraak beslist, de partijen. Artikel 253. De rechter of, indien het verzoekschrift bij een college ingezonden is, de voorzitter doet den griffier onverwijld een afschrift van liet verzoekschrift aan de andere partijen toezenden. Hij is bevoegd naar de waarschijnlijkheid der nieuwe feiten onderzoek te doen of te gelasten. De bepalingen van de tweede afdeeling van den derden titel en die van den vierden titel van het Tweede Boek vinden op dit onderzoek overeenkomstige toepassing. Artikel 254. De rechter of, indien het verzoekschrift bij een college ingezonden is, de voorzitter stelt den dag voor de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting vast. De griffier brengt die dagbepaling ter kennis van de partijen. Artikel 122 vindt overeenkomstige toepassing. Bij de behandeling ter terechtzitting kan ieder der partijen mondeling de gronden uiteenzetten, waarop hij de vernietiging van de aangevallen uitspraak wenscht. of bestrijdt. Artikel 255. Het gerecht beslist bij ter terechtzitting uitgesproken beschikking binnen drie weken na de behandeling ter terechtzitting. Indien liet gerecht het verzoek ongegrond bevindt, wijst het dit af. Indien liet gerecht het verzoek gegrond bevindt, schorst het de aangevallen uitspraak, tenzij artikel 257 toepassing vindt. Artikel 256. Indien het gerecht de aangevallen uitspraak schorst, heeft bij dit gerecht een geheel nieuw onderzoek plaats. Indien de hooge raad eene door hem gewezen uitspraak schorst, vinden de bepalingen van de tweede tot en met tiende afdeeling van den derden titel van liet Tweede Boek op dit nieuwe onderzoek overeenkomstige toepassing. Artikel 257. Indien de aangevallen uitspraak die van een lager gerecht bevestigt, is het hooger gerecht bevoegd, zijne bevestigende uitspraak te vernietigen, de bevestigende uitspraak te schorsen en het rechtsgedingte verwijzen naar het lager gerecht, dat de geschorste uitspraak gewezen heeft. Indien het hooger gerecht van deze bevoegdheid gebruik maakt, vindt bij het lager gerecht een geheel nieuw onderzoek plaats. Artikel 258. Ingeval van verwijzing van een rechtsgeding zendt de griffier van het hooger gerecht de processtukken, benevens een afschrift der uitspraak, onverwijld in ter griffie van het gerecht, waarnaar het rechtsgeding verwezen is. Artikel 259. Het gerecht, dat de geschorste uitspraak gewezen heeft, bevestigt zijn© vroegere uitspraak, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging daarvan, hetgeen het had behooren te doen. Tegen de nieuwe uitspraak staan dezelfde rechtsmiddelen open, als tegen de geschorste konden worden aangewend. Artikel 260. Indien de geschorste uitspraak vernietigd wordt, wordt de tenuitvoerlegging van die uitspraak of van het besluit, hetwelk bij die uitspraak wettig verklaard was, gestaakt. Artikel 261. De vernietiging van eene uitspraak brengt geenerlei nadeel toe aan de aanspraken, door derden te goeder trouw tegen praestatie van tegenwaarde verworven, nadat de vernietigde uitspraak, waarbij over die aanspraken beslist is, in kracht van gewijsde gegaan was. TITEL IV. Van de herziening van onderling onvereenigbare gewijsden van den administralieven, den burgerlijken of den strafrechter. Artikel 262. Indien eene in kracht van gewijsde gegane einduitspraak van den administratieven rechter ten aanzien van een onderwerp eene beslissing bevat, die onvereenigbaar is niet eene beslissing, ten aanzien van hetzelfde onderwerp in een eindgewijsde van den administratieven, den burgerlijken of den strafrechter gegeven, is: 1°. ieder der partijen in het administratief geding of de administratieve gedingen; 2°. ieder der partijen in het burgerlijk geding; 3°. de procureur-generaal bij den hoogen raad en ieder der beklaagden bevoegd, aan den hoogen raad de herziening der onvereenigbare gewijsden te verzoeken. Van vonnissen of arresten, die niet zijn eindvonnissen of -arresten, kan de herziening tegelijk met die van de einduitspraak worden verzocht. Artikel 263. Het verzoek tot herziening wordt gegrond op de onderlinge onvereenigbaarlieid der aangevallen gewijsden ten gevolge van rechtsschennis. Artikel 264. De herziening- wordt verzocht binnen dertig dagen na den dag, waarop de jongste der onvereenigbare uitspraken in kracht van gewijsde gegaan is. Zij wordt tevens verzocht binnen twee jaren na den dag, waarop de oudste der onvereenigbare uitspraken in kracht van gewijsde gegaan is. Artikel 265. De herziening wordt verzocht door het inzenden van een verzoekschrift tot herziening ter griffie van den hoogen raad. Artikel 87 vindt overeenkomstige toepassing. Op strafte van niet-ontvankelijkheid: 1°. is liet verzoekschrift met redenen omkleed; 2°. gaat het vergezeld van zooveel afschriften als er, behalve den inzender, partijen in het geding tot herziening zijn, en van authentieke afschriften der onvereenigbare gewijsden; 3°. wordt het door eenen advocaat of eenen procureur namens den verzoeker onderteekend. Artikel 266. In het geding' tot herziening vormen degene, die het verzoekschrift ingezonden heeft, en zij, die verder partij geweest zijn in de administratieve gedingen of in het administratief en het burgerlijk of strafgeding, door de aangevallen gewijsden beslist, de partijen. I>e procureur-generaal bij den lioogen raad en de beklaagden worden geacht in het strafgeding partij geweest te zijn. Artikel 267. Indien herziening wordt verzocht van gewijsden, waarvan het eene door den burgerlijken of den strafrechter gewezen is, behandelt de hooge raad het verzoekschrift tot herziening met zeveii leden, den voorzitter van den hoogen raad inbegrepen. De zes overige leden worden door den voorzitter ter h elfte uit de leden der administratieve kamer en ter helfte uit de burgerlijke of dei strafkamer aangewezen, al naar liet eene der onvereenigbare gewijsden door den burgerlijken of door den strafrechter gewezen is? Artikel 268. De voorzitter doet den griffier onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen toezenden. Hij stelt, den dag voor de behandeling van liet verzoekschrift ter terechtzitting vast. De griffier brengt die dagbepaling ter kennis van de partijen. Artikel 122 vindt overeenkomstige toepassing". Bij de behandeling ter terechtzitting kan ieder der partijen mon- Artikel 259. Het gerecht, dat de geschorste uitspraak gewezen heeft, bevestigt zijne vroegere uitspraak, hetzij niet overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging daarvan, hetgeen het had beliooren te doen. Tegen de nieuwe uitspraak staan dezelfde rechtsmiddelen open, als tegen de geschorste konden worden aangewend. Artikel 260. Indien de geschorste uitspraak vernietigd wordt, wordt de tenuitvoerlegging van die uitspraak of van het besluit, hetwelk bij die uitspraak wettig verklaard was, gestaakt. Artikel 261. De vernietiging van eene uitspraak brengt geenerlei nadeel toe aan de aanspraken, door derden te goeder trouw tegen praestatie van tegenwaarde verworven, nadat de vernietigde uitspraak, waarbij over die aanspraken beslist is, in kracht van g-ewijsde gegaan was. TITEL IV. Van de herziening van onderling onvereenig bare gewijsden van den administratieven, den burgerlijken of den strafrechter. Artikel 262. Indien eene in kracht van gewijsde gegane einduitspraak van den administratieven rechter ten aanzien van een onderwerp eene beslissing bevat, die onvereenigbaar is met eene beslissing, ten aanzien van hetzelfde onderwerp in een eindgewijsde van den administratieven, den burgerlijken of den strafrechter gegeven, is: 1°. ieder der partijen in het administratief geding of de administratieve gedingen; 2°. ieder der partijen in het burgerlijk geding; 3°. de procureur-generaal bij den lioogen raad en ietier der beklaagden bevoegd, aan den hoog-en raad de herziening der onvereenigbare gewijsden te verzoeken. Van vonnissen of arresten, die niet zijn eindvonnissen of -arresten, kan de herziening tegelijk met die van de einduitspraak worden verzocht. Artikel 263. Het verzoek tot herziening wordt gegrond op de onderlinge onvereenigbaarlieid der aangevallen gewijsden ten gevolge van rechtsschennis. Artikel 264. De herziening wordt verzocht binnen dertig dagen na den dag, waarop de jongste der onvereenigbare uitspraken in kracht van gewijsde gegaan is. Zij wordt tevens verzocht binnen twee jaren na den dag, waarop de oudste der onvereenigbare uitspraken in kracht van gewijsde gegaan is. Artikel 265. De herziening wordt verzocht door het inzenden van een verzoekschrift. tot herziening ter griffie van den lioog-en raad. Artikel 87 vindt overeenkomstige toepassing. Op strafte van niet-ontvankelijkheid: 1°. is het verzoekschrift met redenen omkleed; 2°. gaat het vergezeld van zooveel afschriften als er, behalve den inzender, partijen in het geding tot herziening zijn, en van authentieke afschriften der onvereenigbare gewijsden; •3°. wordt het door eenen advocaat of eenen procureur namens den verzoeker onderteekend. Artikel 266. In het geding tot herziening vormen degene, die het verzoekschrift ingezonden heeft, en zij, die verder partij geweest zijn in de administratieve gedingen of in het administratief en het burgerlijk of strafgeding, door de aangevallen gewijsden beslist, de partijen. De procureur-generaal bij den lioogen raad en de beklaagden worden geacht in het strafgeding partij geweest te zijn. Artikel 267. Indien herziening wordt verzocht van gewijsden, waarvan het eene door den burgerlijken of den strafrechter gewezen is, behandelt de hooge raad het verzoekschrift tot herziening met zeven leden, den voorzitter van den hoogen raad inbegrepen. De zes overige leden worden door den voorzitter ter h elf te uit de leden der administratieve kamer en ter lielfte uit de burgerlijke of der strafkamer aangewezen, al naar het eene der onvereenigbare gewijsden door den burgerlijken of door den strafrechter gewezen is. Artikel 268. De voorzitter doet den griffier onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen toezenden. Hij stelt den dag voor de behandeling van liet verzoekschrift ter terechtzitting vast. De griffier brengt die dagbepaling ter kennis van de partijen. Artikel 122 vindt overeenkomstige toepassing'. Bij de behandeling ter terechtzitting kan ieder der partijen mon- deling de gronden uiteenzetten, waarop hij de herziening der aangevallen gewijsden wenscht of bestrijdt. Artikel 269. De hooge raad heslist hij ter terechtzitting uitgesproken beschikking binnen drie weken na de behandeling ter terechtzitting. Hij doet recht op het bewijs, blijkens de aangevallen gewijsden m ieder geding geleverd. Artikel 270. Indien de liooge raad het verzoek ongegrond bevindt, wijst hij het af. Indien hij het verzoek gegrond bevindt, herziet hij het gewijsde, 111 hetwelk de wet geschonden is, en doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging daarvan, hetgeen de rechter, wiens gewijsde herzien wordt, had beliooren te doen. Artikel 271. De herziening van een gewijsde van den burgerlijken rechter brengt geenerlei nadeel toe aan de rechten, door derden te goeder trouw tegen praestatie van tegenwaarde verworven, nadat de herziene uitspraak, waarbij over die rechten beslist is, in kracht van gewijsde gegaan was. Artikel 272. De herziening van een gewijsde van den strafrechter biengt geeneilt i nadeel toe aan eenen beklaagde, die veroordeeld, vrijgesproken of van rechtsvervolging ontslagen of te wiens aanzien het recht tot strafvordering vervallen verklaard is. Artikel 273. Indien een gewijsde van den administratieven rechter herzien wordt, wordt de tenuitvoerlegging van de herziene uitspraak of van liet besluit, hetwelk bij die uitspraak wettig verklaard was, gestaakt. Artikel 274. De herziening van een gewijsde van den administratieven rechter brengt g-eenerlei nadeel toe aan de aanspraken, door deiden te goe ei trouw tegen praestatie van tegenwaarde verworven, nadat de herziene uitspraak, waarbij over die aanspraken beslist is, in kracht van gewijsde gegaan was. VIERDE BOEK. EENIGrE TITEL, Van de rechtskracht en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Artikel 275. Een rechter kan de door hem gewezen uitspraak niet meer wijzigen. Artikel 276. Het gezag van eene rechterlijke uitspraak reikt niet eerder dan liet onderwerp der beslissing. Artikel 277. \ oor zoover eene rechterlijke uitspraak, een besluit, eene handeling of eene weigering van een administratief orgaan wettig of onwettig \ erklaart, bindt zij elk en een iegelijk. ^ 00v zoover eene rechterlijke uitspraak eene veroordeeling om te doen of te besluiten inhoudt, bindt zij enkel degenen, die zij veroordeelt. "V oor zoover eene rechterlijke uitspraak een besluit vaststelt, bindt zi;, als ware het besluit genomen door liet administratief orgaan, in welks plaats de rechter het vastgesteld heeft. Artikel 278. Besluiten van administratieve organen of gedeelten daarvan, die eene rechterlijke uitspraak onwettig verklaart, worden geacht nimmer bestaan te hebben. De tenuitvoerlegging van een onwettig verklaard besluit wordt gestaakt. ° Artikel 279. Besluiten, genomen tot tenuitvoerlegging van een besluit of van een deel van een besluit, dat bij rechterlijke uitspraak onwettig verklaard is, worden ingetrokken. Artikel 280. Het administratief orgaan, in welks plaats de rechter een besluit heeft vastgesteld, is bevoegd de rechterlijke uitspraak, met eerbiediging liaier bindende kracht, in te trekken of te wijzigen, voor zoover zoodanige intrekking of wijziging niet terugwerkt. Artikel 281. Om redenen van algemeen belang is de rechter bevoegd, in zijne uitspraak hetzij te bepalen, dat de onwettigverklaring van een besluit eerst zal welrken van den dag, waarop de uitspraak is gewezen, hetzij de onwettigheid van een besluit of eene weigering voor gedekt ie verklaren. Indien hij van deze bevoegdheid gebruik maakt, vergoedt voor zooveel noodig. de Staat, dien of het openbaar lichaam, hetwelk het aangaat, aan de onmiddellijk belanghebbenden het geleden ongelijk. Er wordt geene vergoeding genoteli door de onmiddellijk belanghebbenden, die niet, gelijk de klager, tijdig beroep hebben ingesteld Vergoed wordt slechts de schade, die onmiddellijk en noodwendig uit 's rechters beslissing voortvloeit. Artikel 282. In de uitspraak, waarin de rechter van de bij artikel 281, lid 1, bedoelde bevoegdheid gebruik maakt, kan liij tegelijkertijd tot schadeloosstelling, althans van den klager en den medeklager, veroordeelen. De veroordeeling wordt uitgesproken tegen het administratief orgaan, bevoegd de betaling der door den Staat of het openbaar lichaam verschuldigde vergoeding te bevelen. Artikel 283. Indien de veroordeelde niet aan eene tegen hem uitgesproken veroordeeling voldoet, wordt op verzoek van den klager of den medeklager, nadat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde gegaan is, een commissaris tot tenuitvoerlegging benoemd. Indien eene veroordeeling tegen Ons uitgesproken is, vindt het eerste lid van dit artikel geene toepassing. Artikel 284. De commissaris tot tenuitvoerlegging wordt benoemd door het gerecht, dat de veroordeeling uitgesproken heeft. Indien de veroordeeling door eenen hoogeren rechter bevestigd is, „eschiedt de benoeming door den rechter, wiens uitspraak bevestigd is. r Indien de veroordeeling door eenen hoogeren rechter geheel of ten deele vernietigd is, geschiedt de benoeming door den hoogeren rechter, tenzij deze in zijn uitspraak den lageren tot deze benoeming bevoegd verklaart. Artikel 285. De klager, de medeklager en de veroordeelde worden door den griffier tegen den door den rechter of, indien het verzoekschrift bij een college ingediend is, door den voorzitter bepaalden dag opgeroepen, ten einde op het verzoek gehoord te worden. Het gerecht beslist bij beschikking. Artikel 286. De oriffier zendt aan den commissaris tot tenuitvoeilegging een afschrift van de beschikking, waarbij hij benoemd is, benevens een afschrift van de tenuitvoer te leggen uitspraak. Artikel 287. De commissaris tot tenuitvoerlegging- bezit dezelfde bevoegdheden als het administratief orgaan, in welks plaats hij optreedt. Besluiten of handelingen, door den commissaris tot tenuitvoerlegging genomen of verricht, worden geacht genomen of verricht te zijn door het administratief orgaan, in welks plaats liij optreedt. Artikel 288. Met machtiging van den rechter is de commissaris tot tenuitvoerlegging bevoeg-d zoo noodig, ten name van den Staat, dien, of het openbaar lichaam, hetwelk het aangaat, en tot het door den rechter bepaalde bedrag: 1°. de gelden op te nemen, die hij behoeft om aan de vei'oordeeling te kunnen voldoen; 2°. de gelden op te nemen, die hij behoeft om aan de onmiddellijk belanghebbenden het geleden ongelijk te vergoeden, indien hij buiten staat is, aan de veroordeeling te voldoen. Er wordt geene vergoeding, als bedoeld in n°. 2 van het eerste lid, genoten door de onmiddellijk belanghebbenden, die niet, gelijk de klager, tijdig beroep hebben ingesteld. Vergoed wordt slechts de schade, die onmdidellijk en noodwendig uit de niet-voldoening voortvloeit. Artikel 289. Indien de in het voorgaand artikel bedoelde machtiging niet reeds bij zijne benoeming verleend is, kan de commissaris tot tenuitvoerlegging haar alsnog te allen tijde verzoeken aan den rechter, die hem benoemd heeft. Artikel 285 vindt dan overeenkomstige toepassing. In het geval, bedoeld in artikel 288, lid 1 n°. 2, worden, behalve den klager en den medeklag-er, ook gehoord de overige onmiddellijk belanghebbenden, die zich bij den commissaris om vergoeding aanmelden. Artikel 290. Eene rechterlijke uitspraak, die een besluit vaststelt, wordt tenuitvoergelegcl, als ware het besluit genomen door het administratief orgaan, in welks plaats de rechter het vastgesteld heeft. De bepalingen omtrent de kosten der tenuitvoerlegging vinden overeenkomstige toepassing. Artikel 291. Eene rechterlijke uitspraak, die een besluit vaststelt, dat bij dwangbevel uitvoerbaar is, wordt op de wijze, in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald, tenuitvoergelegd. De tenuitvoerlegging heeft plaats op een door den griffier onderteekend afschrift der rechterlijke uitspraak. De kosten der tenuitvoerlegging zijn ten laste van hem, tegen wieti de tenuitvoerlegging plaats heeft. Artikel 292. Geschillen, over de tenuitvoerlegging der in het voorgaand artikel bedoelde uitspraken rijzend, worden berecht door den burgerlijken rechter. Bevoegd is de arrondissements-rechtbank, binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging plaats grijpt. Zoodanige geschillen worden door een exploit van verzet aan het oordeel des rechters onderworpen. Slotbepaling. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat. alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ])c Minister van Justitie, Algemeene beschouwingen Inleiding anneer eene administratieve rechtspraak tot stand komt, zal ons land dit in de eerste plaats te danken hebben aan den invloed dien de hoogleeraar Buys door verschillende geschriften heeft uitgeoefend". Zoo schreef de bij Koninklijk Besluit van 16 September 1891 n°. 14, benoemde Staatscommissie tot voorbereiding der uitvoering van de voorschriften der Grondwet, aangaande de regeling van de Administratieve Rechtspraak, in het Verslag, dat zij op 15 Mei 1S94 aan Hare Majesteit, de Koningin-TV eduwe, Regentes van het Koninkrijk, aanbood. Hooge lofspraak voorwaar, en ten volle gerechtvaardigd! Want aan den verscheiden hoogleeraar komt de onvergankelijke eer, het probleem der administratieve rechtspraak gesteld, zijne beteekenis ontvouwd en zijne oplossing voor een goed deel voorbereid te hebben. In grooten getale zijn voorhanden de werken van allerlei omvang, aan de administratieve rechtspraak hier te lande gewijd. Het voortreffelijke V erslag der Staatscommissie vormt de kern eener uitgebreide vaderlandsche bibliotheek, in wier catalogus de namen Buys, van Idsinga, A os, Röell en Oppenheim, om van anderen te zwijgen, meer dan eens voorkomen. Maar zoo overvloedig als de literatuur is, zoo verscheiden is zij ook van richting. Slechts over één punt zijn alle schrijvers het eens, over de groote weldaden, die eene goed geregelde administratieve rechtspraak zal brengen. Be opzet der memorie van toelichting was daarmede gegeven. De wenschelijklieid van de invoering eener administratieve rechtspraak mocht zij voor erkend houden; de beginselen, die aan de in het ontwerp neergelegde regeling tot grondslag liggen, moest zii zelfstandig ontwikkelen en verklaren. Alleen op deze wijze was eene volledige en toch sobere motiveering dezer wetsvoordracht te bereiken. Geroepen telkens tusschen tal van uiteenloopende meening'en eene keuze te doen, moest de ondergeteekende immers, op straffe van overgroote uitvoerigheid, de verzoeking weerstaan, aan de menigvuldige controversen eene opzettelijke bespreking te wijden. Daarom moest hij er ook van afzien, de ontwikkeling zijner inzichten met de uiteenzettingen der Staatscommissie van 1891 in verband te brengen. Haar voortreffelijk verslag zorgvuldig en met vrucht geraadpleegd, ook waar het slechts op eenen afstand werd gevolgd — leverde immers tot velerlei uiteenloopende beschouwingen stof. En bijgevolg kon de memorie van toelichting dezen uitnemenden arbeid bezwaarlijk telkens vermelden, als zij niet tevens op de talrijke meeningsverschillen wilde wijzen, wier behandeling juist, om kortheidswille, voorkomen diende fe worden. De regeling van de administratieve rechtspraak vordert meer dan ééne wet. Behalve eene wet op die rechtspraak zelve -— in het betrekkelijk ontwerp Wetboek van administratieve rechtsvordering genoemd (Ontw. I) moest eene wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie worden ontworpen (Ontw. II). De beperking van het ledental van de kamers der hoogere gerechten, de vorming van administratieve kamers, de invoering eener leeftijdsgrens voor het rechterlijk personeel en nog tal van andere veranderingen in de bestaande rechterlijke organisatie, met de invoering der administratieve rechtspraak nauw samenhangend, waren toch alleen door eene herziening dier wet te bereiken. Dan leidt, de invoering dezer rechtspraak, gelijk zal blijken, tot verhooging' van de salarissen der rechterlijke ambtenaren, tot wijziging van de samenstelling der gerechten en tot gedeeltelijke herziening hunner classificatie. In een ontwerp van eene nieuwe wet op de samenstelling der gerechten en de wedden van het rechterlijk personeel zijn deze veranderingen neergelegd (Ontw. III). Vervolgens dienen — de invoering der administratieve rechtspraak noopt daartoe — de griffiersemolumenten te worden afgeschaft; ook deze materie eisclit een zelfstandig ontwerp (Ontw. IV). Verder moet de rechtspraak in ongevallenzaken opnieuw geregeld worden; een ontwerp van eene nieuwe Be roepswet zal dus saamgesteld moeten worden (Ontw. \ ). En eindelijk zullen in het ontwerp eener Invoeringswet (Ontw. VI) de verschillende kleinere wijzigingen worden vereenigd, die, behalve de genoemde, nog tal van andere w.etten in verband met de invoering der administratieve rechtspraak behooren te ondergaan. De drie eerste ontwerpen vormen een afgerond geheel, voor zelfstandige behandeling vatbaar. Hunne indiening behoefde dus niet te worden uitgesteld, totdat ook de voorbereiding der overige wetsvoordracliten haar beslag gekregen had. HOOFDSTUK I. De grondslagen der administratieve rechtspraak. § 1. Doel der administratieve rechtspraak. De Overheid is binnen haren kring de hoogste macht in den Staat. Eiken tegenstand, haar geboden, vermag zij neer te werpen; eiken dwang, haar aangedaan, desnoods met geweld, te breken. Dwang ïot doen of niet doen is derhalve ten aanzien der ()verlieid uitgesloten. Eigenlijke rechten, bevoegdheden, waarvan de eerbiediging kan worden afgedwongen, kan niemand tegen de Overheid, als zoodanig, bezitten. Evenwel, deze hoogheid van het overheidsgezag sluit rechtspraak niet uit, want de Overheid streeft naar gerechtigheid. Dat leert het privaatrecht. Burgerlijke rechten, die de Overheid bezit, Oefent zij, ingeval van tegenstand, niet dan krachtens rechterlijk vonnis; zij pleegt geen eigenrichting. En aan een burgerrechtelijk onnis, dat haar veroordeelt, voldoet de Overheid zonder tegenstreven. Voor zoover het terrein van het publiek recht betreft, ontbreekt tot lieden echter iedere algemeene rechterlijke controle op de handelingen der Overheid. Alle macht, die aan de Overheid toekomt, oefent zij, althans in beginsel, ondanks verzet, zonder rechterlijk verlof. Tegenstand vernietigt zij desnoods met geweld. Publiek recht vergunt dus aan de Overheid eigenrichting. En wat de verplichtinge.i betreft, die liet publiek recht aan de Overheid oplegt, de vervulling daarvan kan niet krachtens rechterlijk vonnis worden afgedwongen. Een rechter, die de Overheid tot handelen veroordeelt, is — behoudens uitzondeïingen aan het publiek recht onbekend. Zelf beoordeelt zij, öf en hoe zij gehouden is, iets te verrichten. 1 w eeërlei onrecht kan de Overheid op het terrein van het publiek ïecht dus straffeloos plegen, /ij kan in strijd met dat recht optreden, waar zij niet, of anders optreden, dan zij bevoegd is; zij kan in strijd met dat recht niet optreden, waar zij daartoe gehouden is. Tegen die schennis van het publiek recht door de Overheid moet de administratieve rechtspraak bescherming verleenen. Dit is haar doel. § 2. Omvang van de administratieve rechtspraak. No. 1. Beperking ten aanzien van zekere organen van openbaar gezag. Begrip „administratief orgaan". Evenwel, niet elke schennis van het publiek recht, waaraan de \ erheul zich schuldig maakt, zal door den administratieven rechter gewraakt kunnen worden. De uitoefening van het overheidsgezag, of zooals het misschien beter wordt genoemd, het openbaar gezag, is tusschen verschillende organen personen of colleges verdeeld; tusschen de Kroon, de Staten-Generaal. < e .linisters, de besturen van provinciën, de rijksambtenaren enz. En nu zijn er in de eerste plaats verschillende organen, met openbaar gezag bekleed, wier optreden, om voor de hand liggende redenen, aan het toezicht van den administratieven rechter onttrokken moetwezen. Vooreerst de rechterlijke macht, dan de colleges met militaire oi sckutterlijke strafrechtspleging belast, benevens de gerechtelijke politie. \gl. de wet op de Rechterlijke Organisatie van 18 April 1827 (Staatsblad n . 20); de wet van 16 Juli 1869 (Staatsblad n°. 139), tot uitvoering der bepalingen van de artt. 33, 36, 37 en 38 der herziene av e omtrent de Rijnvaart; het besluit van den souvereinen Vorst der \ ereenigde Nederlanden van 20 .Juli 1814 {Staatsblad n°. 85), betreflende de rechtspleging bij de land- en zeemacht en houdende eene provisioneel» instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof; de wet van 11 April 18*2< (,Staatsblad n°. 17) op de schutterijen [artt. 63 vv eo aQ«r/°ii\ ™ Koninklijk besluit van 4 Augustus 1839 (,Staatsblad 11: ' I; 'let " etboek van Strafvordering (artt. 8 v.v.) benevens verschillende speciale wetten. Dan de raden van beroep, die in zake de personeele, de bedrijfs- en de vermogensbelasting in hoogste ressort recht spreken; de hoofdcommissie, bedoeld in de wet tot herziening van de belastbare opbrengst Ontw. Adm. Rechtspr. der gebouwde eigendommen; de raad van beroep, bedoeld in de wet omtrent de beffing van invoerrecht, en verder de raad van tucht der wet van 7 Mei 1856 (n°. 32) benevens de Algemeene Rekenkamer. \ gl. de wet van 27 Sept. 1892 (Staatsblad n°. 223) op de vermogensbelasting ; van. 2 October 1893 (Staatsblad n°. 149) tot heffing eener belastino- op bedrijfs- en andere inkomsten; van 16 April l80(> (Staatsblad ii°. 72) tot regeling der personeele belasting; van 2 Mei 1897 (,Staatsblad n°. 124) tot herziening van de belastbare opbrengt der gebouwde eigendommen; van 20 April 1895 {Staatsblad n . 54), noudende nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen; van 5 October 1841 (Staatsblad n . 40), houdende instructie voor de Algemeene Rekenkamer. Al die personen of colleges zijn toch inderdaad rechters, zij het dan ook slechts voor speciale zaken. En wat voor den rechter zelf geldt, moet ook voor zijne medehelpers als griffiers, secretarissen, ambtenaren van het openbaar ministerie, auditeurs enz., gelijk ook voor de opsporingsambtenaren gelden; zij staan onder zijne controle. Vervolgens de Staten-Generaal; ten aanzien van hunne daden is administratieve rechtspraak uitteraard uitgesloten. Ook deurwaarders, notarissen, hypotheekbewaarders, ambtenaren van den burgerlijken stand en het bureau van den industrieelen eigendom behooren aan de controle van den administratieven rechter onttrokken te zijn. De burgerlijke rechter oefent immers reeds toezicht o\ er hen. En ten slotte kan de administratieve rechtspraak niet tot handelingen van organen, met militair gezag bekleed, uitgestrekt worden. Vg. artt. 1 en 2 Ontw. Dit is de eerste beperking; zij raakt de organen van opanbaar gezag. Er is nog eene andere; zn betreft den aard hunner daden. No. 2. Beperking ten aanzien van zekere daden der administratieve organen. Wetten, wettelijke voorschriften, besluiten, weigeringen, handelingen. Tegen wetsscliennis, gepleegd door de niet uitgezonderde organen van openbaar gezag — zi] worden in liet Ontwerp administratieve organen geheeten - behoort bij den administratieven rechter te kunnen worden opgekomen. Dat sluit echter niet in, dat over elke administiatieve daad geprocedeerd moet kunnen worden. De daden der Overheid vallen in twee soorten: in materieele daden (het doen afbreken van een huis b.v. of het uiteendrijven eener vergadering), en in uitspraken. Tegen materieele daden, in strijd met het publiek recht verricht, moet de "administratieve rechter bescherming kunnen verleenen. Maar hoe met de uitspraken ? Men onderscheide. Vooreerst zijn er uitspraken van administratieve organen zonder eenig publiekrechtelijk rechtsgevolg, b.v. adviezen, niet bindende aanbevelingen en dergelijke meer. Zij behooren geen voorwerp van administratieve rechtspraak te zijn om de eenvoudige reden, dat zij nimmer iemand eenig nadeel kunnen toebrengen. Maar naast deze uitspraken zonder rechtsgevolg staan de uitspraken met publiekrechtelijk rechtsgevolg. Men zou ze. wilsverklaringen kunnen noemen. W elnu, deze wilsverklaringen zijn hetzij wetten of wettelijke voorschriften, hetzij andere wilsverklaringen. Wat wetten betreft, daarover mag de administratieve rechter nimmer oordeelen, onverschillig wat zij inhouden, eene algemeene regeling of eene regeling voor een bijzontier geval (art. 121, lid 2 Grondwet). Dan behoort hem ook geen oordeel toe te komen over de wettelijke voorschriften, d. z. de wilsverklaringen van de Kroon en de lagere besturen, waarbij algemeen verbindende voorschriften worden gesteld. Dat geschiedt bij de algemeene maatregelen van bestuur van de Kroon en — ten deele althans — bij de reglementen en verordeningen der lagere besturen, want niet alle wilsverklaringen der lagere besturen, die het onzuivere spraakgebruik onzer wetten verordeningen en reglementen noemt, houden algemeen verbindende regels in (art. 15U Gem.wet). Daarmede zijn de uitzonderingen evenwel uitgeput:. Als voorwerp van administratieve rechtspraak resten dus de besluiten, d. z. de wilsverklaringen met publiekrechtelijk gevolg, voor zoover zij noch wetten noch wettelijke voorschriften zijn. Yg. artt. 3 en 8 Ontw. De Overheid kan evenwel het publiek recht niet alleen schenden door te handelen of te besluiten. Zij kan ook in strijd met de wet weigeren of verzuimen te handelea of te besluiten. Gok tegen dit onrecht moet de administratieve rechtspraak beschermen. Weigert of verzuimt daarentegen de Overheid een wet of wettelijk voorschrift uitte vaardigen, zoo geeft administratieve rechtspraak geen pas. Controle over dergelijke weigeringen of verzuimen zou toch controle zijn over de handelingen van den hoogsten wetgever of over de uitoefening van de wetgevende bevoegdheid der Kroon of der lagere besturen. Door wetsduiding brengt art. 5 Ontwerp — ter vereenvoudiging van de terminologie der wet — de verzuimen onder het begrip weigeringen. Drieërlei zijn dus de daden der administratieve organen, waartegen beroep op den administratieven rechter moet openstaan: 1°. besluiten: dat zijn uitspraken met publiekrechtelijk rechtsgevolg, voor zoover zij niet zijn wetten of wettelijke voorschriften (artt. 3 en 8 Ontwerp); 2°. handelingen of materieele daden; weigeringen, besluiten te nemen of handelingen te verrichten (artt. 4 en 5 Ontwerp). § 3. Rechtsmacht van den administratieven rechter. No. 1. Haar karakter in het algemeen Hoe zal nu de administratieve rechter tegen wetsschennis op het hierboven begrensde gebied (besluiten, handelingen, weigeringen) waken: Opdat hij daartoe in staat zij, moeten hem zekere bevoegdheden worden toegekend. Maar welke? Eén zaak staat vast. Nimmer mag de bevoegdheid van administratieve organen, besluiten te nemen of handelingen te verrichten, worden beperkt door de verplichting, vooraf een rechterlijk vonnis te vragen, dat de machtsoefening vergunt. Wie dien kant opgaat, miskent niet alleen den publiekrechtelijke^ regel, dat eigenrichting op het terrein van het publieke recht aan de Overheid geoorloofd is, hij belemmert ook de Overheid in de riclitige vervulling harer taak. Aan den rechter kan dus niet anders dan een recht van repressieve controle op de besluiten en handelingen der administratie worden toegekend. Eu tevens zal hij bevoegd moeten wezen na te gaan, of de weigering van een administratief orgaan, dat niet verkiest te handelen of te besluiten, overeenkomstig de wet is. No. 2. Haar inhoud. Waartoe zal die rechterlijke controle nu leiden? Tot de enkele verklaring, dat een besluit, een handeling, een weigering der Overheid onwettig is? Maar daarmede zijn de betrokkenen niet gebaat. I)e gepleegde rechtssc hennis moet ook worden opgeheven. De rechter zal dus niet alleen de wettigheid of onwettigheid van een besluit, een handeling of een weigering moeten kunnen uitspreken; hij zal, zoo mogelijk, ook bevoegd moeten zijn, den toestand te doen intreden, die ingevolge de wet bestaan moet. Yoor zoover weigeringen der Overheid betreft, ligt het voor de hand, hoever de macht des rechters moet gaan. De wetsschennis bestaat liiet in niet handelen of niet besluiten, hoewel het publiek recht besluiten of handelen tot plicht maakt. De rechter moet derhalve een administratief orgaan kunnen veroordeelen, te doen of te besluiten, wat liet in strijd met de wet weigert te doen of te besluiten (artt. 183 en 185 Ontw.). Hoe daarentegen, als in strijd met het publiek recht besluiten genomen of handelingen verricht zijn ? Een in strijd met de wet genomen besluit moet worden opgeheven. De rechter zal dus bevoegd moeten zijn, dergelijke besluiten te vernietigen. Het eenvoudigst wordt dit doel bereikt door te bepalen, dat een onwettig verklaard besluit geacht wordt nimmer bestaan te hebben (art. 278 Ontw.). Maar daarmee is de door de wet gewenschte toestand nog niet ingetreden, ten minste niet altijd. Gaat liet om een besluit, dat de Overheid mag nemen, dan is de enkele vernietiging voldoende. Als het vernietigd besluit echter een besluit is, dat de Overheid moet nemen? Dan moet, zal de toestand intreden, die volgens de wet behoort te bestaan, een nieuw besluit het vernietigde komen vervangen. In dat geval zal de rechter de 0\eiheid daarom tevens moeten kunnen veroordeelen, om, overeenkomstig de wet, een nieuw besluit te nemen (artt. 183 en 184 Ontw.). En welke is de bevoegdheid des rechters ten aanzien van materieel© daden, door de Overheid in strijd met de wet verricht ? Anders dan besluiten, die bloot wilsverklaringen zijn met publiekrechtelijk rechtsgevolg, kunnen materieele daden niet worden te niet gedaan. Of de rechter ze al nietig zou verklaren, zij bleven met al haar gevolgen in stand. En daar de rechter ze niet kan vernietigen, kan liij evenmin bevelen, ze, na vernietiging door hem, opnieuw te verrichten. Het onrecht, door materieele daden gepleegd, kan bijgevolg niet worden opgeheven. Rechtspraak ten aanzien van materieele daden leidt derhalve slechts tot de enkele verklaring, dat eene daad al of niet in strijd is met het publiek recht (art. 183, lid 1, Ontw.). No. 3. Afdwingen van vergoeding ter zake van onwettige handelingen, weigeringen of besluiten. Evenwel, al kan het onrecht, door eene materieele daad gepleegd, niet worden opgeheven, er kan vergoeding voor het onrecht verschuldigd zijn. Het publieke recht kan de Overheid verplichten de schade, dooi' de onwettige daad teweeggebracht, te herstellen. Moet dit herstel dan niet kunnen worden afgedwongen? En moet, als terzake van een onwettig verklaard besluit of eene onwettig verklaarde weigering schadevergoeding verschuldigd is, ook niet tot verschaffing van dit herstel veroordeeld kunnen worden ? Ongetwijfeld ! Maar in de bevoegdheid, op verzoek der betrokkenen de Overheid, die weigert te handelen, tot het verrichten der geweigerde handeling te veroordeelen, bezit de rechter reeds de macht haar te bevelen, de overeenkomstig het publieke recht verschuldigde voldoening te geven (art. 185 Ontw.). Het is derhalve overbodig, den rechter te dien einde nog bijzondere bevoegdheden toe te kennen. In het kort samengevat komt de rechtsmacht van den administratieven rechter dus hierop neer: 1°. hij verklaart besluiten van administratieve organen wettig of onwettig, d. i. nietig en veroordeelt om opnieuw te besluiten, wat besloten worden moet (artt. 183, 184 en 278 Ontw.); 2°. hij verklaart handelingen van administratieve organen wettig of onwettig (art. 183 Ontw.); 3°. hij verklaart weigeringen van administratieve organen wettig of onwettig en veroordeelt om te doen of te besluiten, wat gedaan of besloten worden moet (artt. 183 en 185 Ontw.). § 4. Vervolg. Van de aanspraak op vergoeding ivegens onwettige besluiten, handelingen of weigeringen. Eene onwettige weigering of handeling of een onwettig besluit kan schade berokkenen. \\ aar het materieele publieke recht de aanspraak op vergoeding, in welken vorm ook, erkent, kan zij worden afgedwongen (art. 185 Ontw.). Er behoeft slechts bij den administratieven rechter eene klacht te worden ingediend tegen de weisreriner, vero-oe- 1' ° C O O " O ding te geven. Het toekennen van aanspraken op vergoeding wegens onwettige betsluiten of handelingen is zaak van het materieele recht. Dat die aanspraken in ons huidig recht onvoldoende geregeld zijn, kan niet worden ontkend. Die omstandigheid mocht evenwel geen reden zijn, om liet vraagstuk dezer vergoedingen in dit ontwerp, dat liet ontwerp eener proceswet is, als het ware terloops af te doen. Daarvoor is het te ingewikkeld en te ingrijpend. Principieel is het bovendien liier te lande nauwelijks aan de orde gesteld. In een enkel opzicht echter brengt het ontwerp materieel verbetering. Het bepaalt, dat verlies 'of beschadiging van goederen, door onwettige handelingen van organen van openbaar gezag veroorzaakt, aan den rechthebbende moet worden vergoed. De schadeloosstelling is verschuldigd door den Staat, die of door het openbare lichaam, dat door het handelend orgaan vertegenwoordigd werd. De billijkheid dezer aanspraak op vergoeding kan bezwaarlijk ontkend worden. De eisclien, die de erkenning van deze aanspraak aan de schatkist zal stellen, kunnen ook nimmer zwaar zijn; zij mogen daarom te minder een voorwendsel wezen, 0111 eene onbillijkheid te laten voortbestaan. Zonder de gelijktijdige erkenning van zulk eene aanspraak zou bovendien de invoering der administratieve rechtspraak voor een goed deel slechts theoretische waarde hebben. In art. 13 Ontwerp werd daarom eene bepaling van die strekking opgenomen. Daaraan sluit zich een ander voorschrift, eveneens onontbeerlijk, dat eigenlijk slechts codificeert, wat reeds rechtens is: naar publiek recht onverschuldigd betaalde gelden moeten worden teruggegeven (art. 14 Ontw.) Yooral met het oog op de onwettigverklaring van besluiten of de vernietiging van administratieve vonnissen, uit kracht waarvan betaling is geschied, is deze bepaling- van belang. Hetgeen ter voldoening aan het onwettig verklaard besluit of de vernietigde uitspraak is betaald, kan nu op grond van het uitdrukkelijke voorschrift van art. 14 Ontwerp teruggevorderd worden. § 5. Vervolg. Besluiten en handelingen, tot tenuitvoerlegging van onwettig verklaarde besluiten genomen of verricht. Door den rechter onwettig verklaarde besluiten kunnen reeds zijn uitgevoerd. Er kunnen besluiten ter uitvoering zijn genomen; er kunnen handelingen ter uitvoering zijn verricht. Met de onwettigverklaring ontvalt aan de tenuitvoerlegging haar grondslag. De uitvoeringsbesluiten en uitvoeringshandelingen blijken nu onwettig te zijn. De uitvoeringsbesluiten moeten dus worden ingetrokken. Schade, door de uitvoeringshandelingen aan goederen toegebracht, moet aan de rechthebbenden worden vergoed. Gelden, ter voldoening aan onwettig verklaarde besluiten betaald, moeten worden teruggegeven. Wat de beide laatste gevolgen betreft, zij vloeien reeds voort uit de algemeene verplichting tot vergoeding en restitutie, in de artt. 13 en 14 Ontw. uitgesproken. Schade, door onwettige uitvoeringshandelingen aan goederen toegebracht, is toch schade, door onwettige handelingen berokkend. Tenzij men de aanspraak op vergoeding wegens onwettige uitvoeringshandelingen over de algemeene grens van art. 13 Ontw. zou willen doen reiken, bestaat er hier dus geen behoefte aan eene bijzondere bepaling. En gelden, ter voldoening aan een onwettig verklaard besluit voldaan, zijn onverschuldigd betaald. Een bijzonder voorschrift, dat hunne restitutie verplichtend stelt, is bijgevolg ook overbodig- (art. 14 Ontw.). Het ontwerp kan dientengevolge volstaan met de enkele bepaling, dat besluiten, ter uitvoering van een onwettig verklaard besluit genomen, ingetrokken moeten worden. Wordt deze intrekking verzuimd, de betrokkenen kunnen over de weigering klagen. Vg. art. 279 Ontw. § 6. Vervolg. De rechtsmacht van den administralieven rechter en het vrije goedvinden der administratie. In de regeling van de bevoegdheid der administratie laat het publiek recht groote ruimte aan het vrije oordeel der uitvoerende organen. Nu eens mag een administratief orgaan handelen, indien het dat geraden acht. Dan weer behoeft het alleen te handelen, of behoeft het alleen op zekere wijs te handelen, niet als bepaalde omstandigheden aanwezig-, maar als naar zijn oordeel bepaalde omstandigheden aanwezig zijn. Voorwaarde voor de toepassing der wet is in dergelijke gevallen, niet de aanwezigheid van zekere feiten, maar die van het willekeurig oordeel der administratie omtrent het bestaan dier feiten. Of de administratie is bevoegd, aan besluiten, die zij nemen moet, naar eigen en vrij inzicht zekere voorwaarden te verbinden. Kortom, in schakeeringen zonder tal, heeft de wet de bevoegdheid der administratie erkend, ih meer of minder ruime mate, ong-ebonden door wettelijken dwang, naar goedvinden te handelen. Zoover de Overheid naar goedvinden mag handelen, zoover is zij niet door het publiek recht g-ebonden. Zoover kan zij dus nimmer met het publiek recht in strijd handelen; zoover kan zij dus ook nimmer verplicht zijn te handelen. Dat alles spreekt vanzelf. En bok behoeft het geen betoog, dat de rechter in ieder bijzonder geval, aan zijn oordeel onderworpen, beslist, of en in hoever de Overheid naar goedvinden mag handelen. De rechter is toch het onafhankelijk orgaan, met de bindende uitlegging der wet voor ieder bijzonder geval belast. En uit de wet volgt, welke mate van vrijheid de Overheid bij haar optreden geniet. De rechter nu verklaart besluiten, handelingen en weigeringen dei1 administratie enkel onwettig wegens schennis van publiekrechtelijke wetten of wettelijke voorschriften. Daar strijd met het publiek recht onmogelijk is, voor zoover de Overheid naar goedvinden mag handelen, kan bijgevolg de onwettigheid van besluiten, handelingen of weigeringen nimmer worden uitgesproken, indien de Overheid liaar vrij goedvinden binnen de door de wet gestelde grenzen heeft gebruikt. A oor overschrijding van haar vrij gebied, waar de rechter de onwettigheid van besluiten, handelingen 'of weigeringen uitspreekt, heeft zij dus in het minst niet te vreezen. En evenmin behoeft de administratie te duchten, dat. de rechter haar zal veroordeelen, handelingen te verrichten of besluiten te nemen, die zij naar vrij goedvinden al of niet mag nemen; of dat hij haar op zulk een wijs tot het nemen van verplichte besluiten of het verrichten van verplichte handelingen zal veroordeelen, dat haar vrij goed- vinden inbreuk lijdt. Hij mag- de Overheid toch slechts gelasten te doen, wat de wet haai' beveelt te doen. En voor zóóver de administratie naar vrij inzicht mag handelen, wordt haar immers niets door de wet bevolen. In ieder bijzonder geval zal de rechter zijne veroordeeling dus reeds vanzelf zoo inrichten, dat hij het vrije oordeel der administratie niet verkort. Een administratief orgaan weigert bijv. een besluit te nemen, dat het slechts moet nemen, indien naar zijn oordeel zekere omstandigheden aanwezig zijn. In dat geval zal de rechter de tegen de weigering ingediende klacht afwijzen, tenzij 'overtuigend blijkt, dat liet betrokken administratief orgaan die omstandigheden aanwezig acht. Alleen als het proces het bewijs levert, dat volgens dit orgaan de betrekkelijke feiten vaststaan, zal veroordeeling tot het nemen van het besluit kunnen volgen. A ergunt nu verder, 0111 bij dit voorbeeld te blijven, de wet aan de Overheid, naar goedvinden zekere voorwaarden in het besluit, bijv. eene bouwvergunning, te stellen, dan zal de rechter zijne veroordeeling aldus inkleeden, dat de Overheid vrij blijft die voorwaarden in liet besluit op te nemen. Speciale regels opstellen, die voor groepen van bijzondere gevallen nauwkeurig aangeven, hoever de rechter met zijne veroordeeling mag gaan, is onmogelijk. De vrije beweging der administratie is daarvoor in de talrijke administratieve bepalingen te verscheiden begrensd; ieder oogenblik komen bovendien nieuwe wetten en verordeningen nieuwe nuances brengen. E11 wat alles afdoet, de eerbied, dien de rechter in ieder bijzonder geval voor de vrije beweging der administratie moet betoonen, wisselt met de feitelijke omstandigheden van ieder geding-. Het eenige wat de wetgever kan en dan ook moet doen, is derhalve zoo duidelijk mogelijk uitspreken, dat de rechter bij zijne veroordeelingen het vrije goedvinden der administratie niet mag aanranden. Dit is in de artt. 184 en 185 Ontw. geschied. § 7. Vervolg. De tenuitvoerlegging van de veroordeelingen van den administratieven rechter. De rechterlijke veroordeeling 0111 te handelen of te besluiten brengt voor het veroordeeld administratief orgaan de verplichting mede, daaraan te voldoen. Eene verplichting zonder dwang heeft evenwel geen waarde. Er moet dus een middel gevonden worden, de Overheid, indien zij stilzit, tot haren plicht te brengen. Physieke dwang, door eenen deurwaarder krachtens het vonnis geoefend, ware hier niet ter plaatse. De hoogheid der Overheid duldt dergelijke geweldmaatregelen niet. Zij zouden de Overheid bovendien in de vervulling der staatstaak hinderen. Zij zouden doorgaans ook geen doel treffen, omdat het meestal zou gaan 0111 eene persoonlijke daad van een overheidsorgaan. En zulke daden kunnen physiek niet worden afgedwongen. Er moet dus eene andere oplossing- gevonden worden. Zij ligt in de aan den rechter toegekende bevoegdheid eenen commissaris tot tenuitvoerlegging te benoemen, die, in de plaats van en voor liet wei- gerend orgaan, verricht, wat dit in gebreke blijft te doen. Aldus is ongetwijfeld de voldoening aan eene vei'oordeeling tot het nemen van een besluit voldoende verzekerd. Geldt het echter eene veroordeeling 0111 te handelen, b.v. om een werk tot stand te brengen, zoo zal de commissaris doorgaans over gelden moeten kunnen beschikken. E11 als men denke aan de tegen een plaatselijk bestuur uitgesproken veroordeeling — de gemeente-begrooting nu eens geenen tot liet werk betrekkelijken post bevat of als de gemeentekas ledig is F Dan zal er toch aan de veroordeeling voldaan moeten worden. Het ontwerp vergunt daarom den commissaris, met rechterlijke machtiging, zoo noodig ten laste van den Staat, dien, of het openbaar lichaam, hetwelk het aangaat, de penningen op te nemen, die hij behoeft om aan de veroordeeling gevolg te kunnen geven. Xu en dan kan zelfs de voldoening aan eene veroordeeling onmogelijk blijken: het gaat b.v. om eene handeling, die slechts vóór zekeren datum kon verricht worden. Dan moeten de klager en de overige onmiddellijk belanghebbenden schadeloos gesteld; het rechtsherstel, dat aan alle belanghebbenden ten goede gekomen zou zijn, blijft immers achterwege. Ook in dit geval dient daarom de commissaris, met rechterlijke machtiging, g«ld te kunnen leenen. Eerbied voor de Kroon gebiedt ten slotte op deze regeling eene uitzondering te maken. Tegenover den Souverein ware de benoeming van een commissaris tot tenuitvoerlegging niet oirbaar. Zij ware tevens overbodig; aan eene tegen de Kroon uitgesproken veroordeeling zal immers steeds worden voldaan. Ygl. artt. 283—289 en de toelichting daarop. ° § 8. Vervolg. De bevoegdheid van den administratieven rechter, zelf te besluiten. Eene dergelijke executie door eenen commissaris tot tenuitvoerlegging is omslachtig. Bovendien, de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de commissaris of, waar de Overheid vrijwillig aan het vonnis voldoet, deze, ondanks 's rechters bevel, in strijd met de wet handelt. Xu staat ook tegen deze onwettige daad, gelijk tegen iedere andere wetsschennis der administratie, beroep op den rechter open. Het onrecht wordt dus wel weer achterhaald. De weg naar zijn recht wordt voor den rechtzoekende echter weer langer. Het is daarom van belang, zoo mogelijk, 111 het vonnis zelf, als het ware de voldoening aan het vonnis te doen plaats hebben. Dit kan geschieden, waar eene veroordeeling tot het nemen van een besluit zou moeten worden uitgesproken. Een besluit is immers eene wilsverklaring en deze kan evengoed door den rechter, als door de administratie geformuleerd worden. Evenwel, liet vrije oordeel der administratie moet geëerbiedigd worden. Slechts dan zal de rechter daarom m zijn vonnis een besluit mogen vaststellen, als de inhoud daarvan — met geheele uitsluiting van het vrije oordeel der administratie — enkel door de wet wordt bepaald. Vandaar het voorschrift van de artt. 184, lid 2, en 185, lid 2, Ontw., dat de rechter het te nemen besluit in zijn vonnis mag vaststellen, als de wet aan het vrije goedvinden der administratie niet de minste ruimte laat. Dientengevolge zullen bijv. de meeste besluiten, rakende aanslag in eenige belasting of strekkende tot uitvoering der Ongevallenwet, op ingesteld beroep, door den rechter zelf kunnen worden gewijzigd of door nieuwe vervangen. § 9. Enumeratie of algemeene formule. Ten gevolge van de onbestemdheid der administratieve wetsvoorschriften valt het meermalen moeilijk xiit te maken, of en in hoeverre de administratie in een g'eg'even geval naar goedvinden handelen mag. Aan die onbestemdheid dankt de kwestie, algemeene formule of enumeratie, haar ontstaan. Terwijl sommige wetgevingen, als het ontwerp, in beginsel tegen alle administratieve daden een klacht wegens wetsscheimis toelaten, noemen andere, min of meer nauwkeurig, de wetsteksten oj), die tot administratieve rechtspraak aanleiding kunnen geven. No. 1. De gronden voor enumeratie. Draagt de wet, zooals het ontwerp doet, den rechter in het algemeen 'op, recht te spreken over klachten betrekkelijk de wettigheid van overheidsdaden, zoo eisclit zij van hem het onmogelijke. Administratieve rechtspraak kan toch slechts zoover gaan, als de wet de. administratie bindt. Hoever de wet de administratie bindt, is echter dikwijls nauwelijks vast te stellen. De meeste administratieve wetten stammen immers uit den tijd, toen de administratieve rechtspraak nog' onbekend was. De wetgever dacht er destijds dus nog niet aan, het vrije oordeel der administratie binnen scherpe wettelijke grenzen te sluiten. De wet moet derhalve den rechter te hulp komen en de wetsbepalingen opnoemen, voor de inachtneming waarvan hij heeft te waken. No. 2. Overbodigheid, onuitvoerbaarheid en onhoudbaarheid der enumeratie. Zoo ongeveer luidt, in liaar kern, de beschouwing, waarmede de enumeratie verdedigd wordt. Zij hinkt in meer dan één opzicht. Ten onrechte wordt de onbepaaldheid der administratieve wetten ten opzichte van het vrije oordeel der administratie aan haar 'ouderdom toegeschreven. Moderne administratieve wetten, gevoteerd, toen administratieve rechtspraak reeds bestond of stond te komen, zijn niet minder onbepaald. Het onderwerp van administratieve wetten eischt nu eenmaal opereeren met min of meer onbestemde begrippen. Maar dit slechts terloops. Want hoe dit ook zij, als de ongewisheid der grenzen van het vrije goedvinden dei" administratie den rechter een onmogelijke taak oplegt, is de algemeene formule in ieder geval verwerpelijk. Gelukkig echter dat de rechter —- blijkens de ervaring' — zijn weg te midden dier ongewisse grenzen zeer wel weet te vinden; dat hij vage begrippen als algemeen belang, openbare rust of orde, brandgevaar, doelmatigheid of nuttigheid van een werk en zulke meer, weet te omlijnen; dat hij technische vragen met behulp van deskundigen weet op te lossen, en vooral, dat liij weet vast te stellen, in hoever het vrije oordeel der administratie rechterlijke controle uitsluit. Dat bewijzen bijv. gezwegen van onzen burgerlijken en strafrechter, die herhaaldelijk met niet minder vage teksten te werken hebben -— 1' rank tijk met zijn generaal appèl wegens exces de pouvoir, Oostenrijk met zijne algemeene klacht bij het administratieve hof en niet het minst Engeland met zijn onbeperkt beroep op den gewonen rechter. Maar het administratieve recht is, werpt men misschien tegen, in het Britsche Iiijk meer gedetailleerd dan op het vaste land; het voorbeeld van Engeland bewijst dus niets. Zoo lijkt het inderdaad den oppervlakkigen beschouwer. Wie niet geheel vreemdeling is op het terrein der Engelsche constitutie, weet echter beter. Niet het administratieve recht, maar de administratieve wet is daar gemeenlijk uitvoeriger dan op het continent. De organisatie van de wetgevende macht in Engeland verplicht daar immers, in de wetten zelve op te nemen, wat, hier te lande bijv., gewoonlijk aan eenen algemeenen maatregel van bestuur ter regeling wordt overgelaten. 1'ractisch overbodig, is de enumeratie tevens theoretisch onverdedigbaar. Inderdaad is zij toch niets anders dan eene rechterlijke verrichting, door den wetgever den rechter uit de hand genomen. De rechter heeft te beoordeelen, of door een overheidsdaad de wet geschonden is. Om dat oordeel te kunnen vellen, moet hij eerst onderzoeken, of en in hoever de toepasselijke wetsbepaling aan de administratie vrije beweging laat, want waar de Overheid naar goedvinden mag handelen, kan zij de wet niet overtreden. Dat onderzoek is een onderzoek naar den zin en de beteekenis der wet, een onderzoek dat geheel binnen 's rechters roeping ligt. En wat doet nu de enumeratie ? Dat rechterlijk onderzoek geheel of ten deele overbodig maken! Niet-enumeratie beduidt toch, dat de niet geënumereerde tekst geen voorwerp van rechterlijk onderzoek zal zijn. Een wetgevend lichaam beschikt echter niet over de eigenschappen, die den uitlegger der wet eigen behooren te wezen. Zuivere objectieve waardeering van den wetsinhoud is een volksvertegenwoordiging noodwendig vTeemd. Haar oordeel wordt steeds mede door politieke overwegingen bepaald. Wetgevingen, die enumereerden, enumereerden dan ook steeds voorschriften omtrent het beleid der administratie, a oorschriften dus, die de administratie zekere vrijheid van handelen laten; en zij droegen den rechter op die voorschriften, als waren zij bindende regels, te handhaven. Waarom ? Niet omdat de wetgever in dergelijke gevallen het goedvinden der administratie voor uitgesloten hield. Dat wist hij wel beter. Maar omdat hij hier, om de een of andere reden, liet administratief beleid door den rechter wilde laten controleeren. Zoo voert de enumeratie tot verwarring van rechterlijke met admi- nistratieve functiëii. Merkwaardig' is dan ook, dat in al die landen, waar het enumeratie-stelsel aanvaard is, de lagere administratieve rechter eigenlijk meer als administratief orgaan en onderdeel der administratie, dan als rechter is georganiseerd. Bepaaldelijk geldt dit voor Pruisen. Voor een land als het onze, dat in de administratieve rechtspraak toch zeker een werkelijke rechtspraak wenscht te bezitten, behoort de Pruisische enumeratie met al hare navolgingen dus geen model, maar eene waarschuwing te zijn. Te meer omdat, ondanks den ontzaglijken arbeid er aan besteed, de enumeratie daar verre van bevredigend is uitgevallen. Waarom onze enumeratie niet eveneens zou mislukken, is toch kwalijk in te zien. Maar al werd op een gegeven oogenblik de enumeratie hier te lande gelukkig volbracht, iedere dag brengt nieuwe wettelijke voorschriften en daarmee noodzakelijk nieuwe leemten in den catalogus der enumeratie-wet> Toegegeven echter, dat de enumeratie volledig kon zijn, de aanvaarding van het enunieratie-systeem ware toch een misslag. Enumeratie veronderstelt immers, dat het totaal der administratieve wettelijke voorschriften in twee groepen kan worden gesplitst, in bepalingen, waarvan de overtreding rechtsschennis kan opleveren en in bepalingen, waarvan de overtreding enkel vormt verkeerd gebruik van liet vrije oordeel der administratie, 'of wat hetzelfde is, onoordeelkundig administratief beleid. En deze veronderstelling is absoluut onjuist. Er is o-een enkele administratieve wetsbepaling, hoe ruim de speling ook is, die zij aan de vrije beweging' der Overheid laat, of hare overtreding kan een rechtsschennis zijn van de grofste soort. De voorbeelden liggen voor het grijpen. Daar is de regel, dat een hoogere autoriteit besluiten mag vernietigen, die zij in strijd met het algemeen belang acht; dat zeker administratief orgaan wegens strijd met het algemeen belang — eveneens door dat orgaan te beoordeelen vergunning mag weigeren eenen openbaren weg op te breken. Welnu, de hoogere autoriteit vernietigt een besluit, enkel omdat zij ontstemd is, enkel omdat bijv. ■— zooals uit de stukken blijkt - het lagere bestuur weigert in eenige andere zaak hare aanwijzingen te volgen. En het betrokken orgaan weigert de vergunning den openhalen weg op te breken, enkel omdat — zooals uit de stukken blgkt — de aanvrager niet van zins is, een strookje gronds ter verbreedmg van de openbare straat af te staan. , Is de wet in deze gevallen niet op ergerlijke wijze geschonden . Is hier niet heel wat anders overtreden dan een regel van administratie! beleid ? En toch, gesteld het emimeratie-systeem ware aangenomen en ,1e genoemde voorschriften waren — zeer terecht — niet geënumereerd, teo-en die wetsschennis bestond geen remedie. O No. 3. Beginselloosheid der enumeratie. Overbodig, onuitvoerbaar, onhoudbaar, ziedaar de feilen der enumeratie-theorie. In Duitschland hield een samenloop van omstandigheden ze jarenlang bedekt. Misschien bleven zij daarom ook hier te lande zoo lang in liet duister. Toch moet het. altijd verwondering wekken, dat de enumeratie zooveel aanhangers vond, want, van haar eigen standpunt beoordeeld, is zij merkwaardig inconsequent. Er worden niet alleen wetten geënumereerd, die het vrije goedvinden der administratie absoluut uitsluiten. Men enumereert ook wetten, die de administratie zekere vrije beweging vergunnen, en draagt dan soms tevens den rechter op, de grens dier vrijheid vast te stellen. Maar als de rechter inderdaad onbekwaam is, de grens van het vrije goedvinden der administratie te bepalen — en dit is het standpunt der enumeratie-theorie —, heeft enumeratie van dergelijke wetsteksten niet den minsten zin. Door zulke enumeratie wordt toch enkel uitgemaakt, dat de administratie tot op zekere hoogte vrij, tot op zekere hoogte gebonden is* Dat zou de onbekwame rechter desnoods nog wel zelf kunnen uitvinden. De nauwkeurige scheidslijn tussehen vrijheid en gebondenheid wordt echter niet getrokken. Daar schuilt echter juist de groote moeilijkheid. En hoe zal de onbekwame rechter die te boven komen ? Het enkele feit der enumeratie maakt het vraagstuk der nauwkeurige grensbepaling toch niet eenvoudiger. § 10. Beperkingen van de administratieve rechtspraak door speciale loetsbepalingen. Het ontwerp stelt in beginsel het beroep op den administratieven rechter zonder eenige beperking open (Artt. 1—5, 83 Ontw. en art. '2b Ontw. li. O.). Toch treft de administratieve rechtspraak niet alle besluiten, handelingen en weigeringen van administratieve organen. Speciale bepalingen, in deze of gene wet te vinden, onttrekken hier en daar een onderwerp aan de bevoegdheid van den administratieven rechter. Overal immers waar een wet rechtspraak omtrent een besluit, eene handeling of eene weigering der administratie opdraagt aan eenen anderen rechter, is daarmee tevens uitgemaakt, dat de administratieve rechter onbevoegd is. \ oorbeelden van zulke speciale beperkingen zijn o a. te vinden in de Wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 125), regelende^ de onteigening ten algemeene nutte (artt. 9, 18 vv., 66, <0 vv., 74, 88 vv.); Registratiewet van 22 Frimaire au YII (artt. 64 w.); Zegelwet 3 October 1843 (Staatsblad n°. 47) (art. 35); Wet ■! Jan. 1824 (Staatsblad n°. 1), houdende de wijzigingen in de bestaande verordeningen omtrent de hypotheekrechten (art. 7); Wet 13 Mei 1859 (Staatsblad n°. 36) op het recht van successie (art. 62); Kieswet 7 Sept. 1896 {Staatsblad n°. 154) (artt. 36 en 112); Wet '24 Juni 1901 (Staatsblad n°. 170), betr. mijnexploitatie van staatsw. in Limburg (artt. 4 en 7). In al die wetten —• en er zijn er meer — wordt rechtspraak dooiden administratieven rechter voor een grooter of kleiner deel uitgesloten. Hoever nu die uitsluiting in ieder bijzonder geval gaat, is een vraag- van wetsuitlegging. Zij moet door de betrokken rechters worden beslist. Het Wetboek van administratieve rechtsvordering noch de \rr~j. j i J T-I n ringen te bemoeien. Zooals zij in het ontwerp geregeld is, grijpt de administratieve rechtspraak immers overal in, voor zoover eene bijzondere bepaling dit niet belet. Slechts zal bij het ontwerpen der Invoeringswet moeten worden nagegaan, welke dier uitzonderingen op de bevoegdheid van den administratieven rechter opgeheven behooren te worden. Zoo zal bijv. aan de rechtspraak van den burgerlijken rechter in zegel-, registratie- en successierechtzaken ongetwijfeld een einde gemaakt worden. HOOFDSTUK IT. Omvang en geledingen van het rechterlijk onderzoek. § 11. Onderzoek van reclitspunt en feiten. De door de Overheid gepleegde wetsschennis kan tweeërlei oorzaak hebben. Zij kan haren grond vinden in verkeerden uitleg der wet of in verkeerde waardeering der feiten. Zal het rechterlijk onderzoek eenen werkelijken waarborg vormen tegen rechtsschennis, waarover geklaagd wordt, dus niet alleen aan de wet kunnen toetsen; dan moet hij ook bevoegd zijn, zelfstandig onderzoek te doen naar de feiten, voor de aanwending der wet in het gegeven geval van belang. Ontbrak den rechter de bevoegdheid tot eigen feitelijk onderzoek, de administratie had het in hare hand, door verkeerde voorstelling der feiten bijna iedere wetsschennis te dekken. Het administratief geding moet derlialve zijn eene volle instantie. Yg. afd. 1—9, Titel 3 B, TI, bepaaldelijk artt. 84, 100 w., 126 w., 109 vv., 188 Ontwerp. § 12. Rechtspraak in twee instanties en in cassatie. Een tweede vereischte is, dat deze rechterlijke instantie ligt binnen het bereik der justiciabelen. Instelling van eenen administratieven rechter, zetelend bijv. te Utrecht, zou ieder, die over eene wetsschennis, hoe gering ook, wilde klagen, verplichten eene reis naar Utrecht te maken en zijn getuigen en deskundigen de kosten eener reis naar die stad te vergoeden. Zonder persoonlijke verschijning en zonder de tegenwoordigheid van getuigen of deskundigen, zal het beroep op den rechter toch dikwijls vruchteloos zijn. In administratieve gedingen gaat het ook herhaaldelijk om geringe geldelijke belangen. Een groot deel deiklagers zou bovendien, om kosten van eenige beteekenis, van het beroep op den rechter moeten afzien. Er zullen derhalve lagere rechters moeten zijn, verspreid over het gansche land. En daar zoowel de rechter als de partijen bij het gerechtelijk onderzoek verzuimen kunnen plegen, zal er eene tweede instantie moeten wezen, waar de fouten der eerste kunnen worden hersteld. Slechts in zoover zal van den eisch eener tweede instantie mogen en zelfs moeten worden afgeweken, als beroep wordt ingesteld tegen besluiten, in administratief afpel genomen. Het beroep tegen zulke besluiten, waarbij de administratieve appèl- ■ instantie over een besluit, eene weigering of handeling van de lagere administratieve instantie beslist, behoort ineens bij den rechter, die anders als appèlrechter fungeert, te worden aangebracht. Het dubbele administratieve onderzoek, dat reeds plaats gehad heeft, maakt hier een dubbel rechterlijk onderzoek minder noodig. En in alle geval, een dubbel rechterlijk onderzoek ware hier te omslachtig, te tijdroovend. Ten slotte, de rechtspraak moet uniform zijn. In één hoogste college moet alle rechtspraak uitmonden. Hoe wordt die uniformiteit bereikt? Er staan twee wegen open: opdracht der rechtspraak in appèl en in eenigen aanleg aan een centraal college öf instelling van een cassatiehof, staande boven de colleges, die in hooger beroep en in eenigen aanleg recht doen. Dat de laatste oplossing, zoo men op de belangen der justiciabelen let, de voorkeur verdient, ligt voor de hand. Zij brengt den rechter in appèl en in eenigen aanleg, die dan in verschillende deelen des lands zal zetelen, dichter onder hun bereik'. Slechts de cassatierechter, wiens hulp minder veelvuldig en met minder kosten — er zijn getuigen noch deskundigen - - dan die van den appèlrechter wordt ingeroepen, troont dan voor het meerendeel der rechtzoekenden op verren afstand. In groote. lijnen vertoont het schema der rechterlijke organisatie dus dit beeld: 1. rechters in eersten aanleg; 2. rechters in hooger beroep; 3. rechter in cassatie. HOOFDSTUK III. De rechterlijke organisatie. § 13. Eigenschappen van den administratieve,n rechter. Verband met de bestaande rechterlijke organisatie. De administratieve rechter moet waarborgen voor deugdelijke rechtspraak bieden. Hij moet daarom onafhankelijk wezen, opdat hij onpartijdig zij; hij moet ook zekeren leeftijd bezitten, opdat hij rijk zij aan ervaring; hij moet tevens vakman, doctor in de staatswetenschap, zijn, opdat hij thuis zij in het administratieve recht. En dit alles is nog niet voldoende. Hij moet bovendien een man van erkende bekwaamheid zijn, opdat zijn uitspraak gezag hebbe. Het rechterambt moet daarom zooveel aanlokkelijks bezitten, dat de besten onder hen, die benoembaar zijn, eene aanstelling begeeren. De rechter zal dus goed bezoldigd beliooren te worden en uitzicht op promotie moeten hebben. Mits de administratieve rechter aan deze eischen voldoet, is het voor de deugdelijkheid der administratieve rechtspraak volmaakt onverschillig, of hij als zelfstandige rechter of als onderdeel der bestaande rechterlijke macht wordt georganiseerd. Yoor de reclitsbedeeling in haar geheel is echter organisatie in den eenen of den anderen zin, al was het alleen maar om financieele redenen, een kwestie van ingrijpend belang. Langzamerhand is de bestaande rechterlijke macht immers in eenen toestand geraakt, die niet langer houdbaar is. Lr moet daarin, tot welken prijs ook, verbetering worden aangebracht. I)e schepping van verschillende nieuwe rechterlijke betrekkingen biedt daarvoor eene zoo gunstige gelegenheid, dat zij niet mag worden verzuimd. De organisatie van den administratieven rechter plaatst den wetgever dus voor deze vraag: hoe wordt, met verbetering van de bestaande misstanden in de rechterlijke macht, een deugdelijke administratieve rechter verkregen? Alvorens echter het antwoord op deze vraag kan worden medegedeeld, dienen die misstanden vast te staan. § 14. Misstanden in de bestaande rechterlijke organisatie. De rechterlijke macht heeft tot heden hare moeilijke en hooge taak op alleszins loffelijke wijze vervuld. ()ver hare onkreukbaarheid en haren ijver gaat maat één roep. Met onmiskenbare onpartijdigheid doet zij recht, waar haar uitspraak wordt ingeroepen. Met prijzenswaardige opgewektheid verricht zij den arbeid, hoe omvattend ook, dien die rechtzoekenden van haar vergen. En onder hare leden telt zij juristen, wier naam ook over onze grenzen met eerbied wordt genoemd. Maar de omstandigheden wijzigen zich en krachten beginnen te werken, die voor haar aanzien gevaarlijk zouden kunnen worden. Aan mannen met werkkracht en gaven biedt zij niet meer de meest begeerde plaats. Jonge juristen, die beloven, keeren zich niet zelden van haar af. Zij wenden zich vaak of naar de balie öf kiezen een vrij beroep, waarin kennis en inspanning passender belooning vinden. Xu zal de rechterlijke macht in de financieele vooruitzichten, die zij aan hare leden opent, nimmer kunnen wedijveren met de talrijk© vrije beroepen, die de moderne ontwikkeling van handel, verkeer en nijverheid, van geld- en verzekeringwezen in het aanzijn riep. Daarvoor schenkt zij den rechterlijken ambtenaar dan ook eene plaats van aanzien in de maatschappij. Maar zal zij om dit zeker niet geringe voordeel de hoogste karakters en de beste talenten lokken, dan dient ze aan hen, die zonder vermogen zijn, toch een inkomen te verzekeren, dat hen in staat stelt, overeenkomstig hunne maatschappelijke positie te leven. Dat doet de rechterlijke macht sinds lang niet meer. Zoo dreigt zij gaandeweg een beambtencorps te worden, dat behalve uit gefortuneerden, ook uit dezulken zal worden aangevuld, die elders minder goed terecht kunnen. In nog een ander opzicht laat de tegenwoordige organisatie der rechterlijke macht te wenschen over. Leden van parket en griffie, rechters en raadsheeren plegen hunne functiën tot op zeer ver gevorderden leeftijd te bekleeden. Regelmatige opschuiving van jonge krachten heeft dientengevolge niet plaats. Maar dit is nog het minste. ()ok de rechtspraak zal daaronder gaan lijden.. De inspanning, van de rechterlijke macht gevorderd, wordt toch met den dag grooter. De arbeid wordt omvangrijker niet alleen, maar ook moeilijker. Bovendien leeft men tegenwoordig ook in de rechtswereld snel. Nieuwe opvattingen breken zich telkens baan en de inwerking van vreemde rechten doet zich sterker gevoelen. In doorsnee is iemand van om de vijfenzestig' of zeventig het punt genaderd, waarop hij de volledige voeling- met het leven begint te verliezen. Hij begint langzamerhand zijn gedachtenkring te sluiten, voor hetgeen jongere generaties bezig zijn voort te brengen. De ouderdom wordt eene remmende kracht. En het weerstandsvermogen, voor de vlugge afdoening van zwaren arbeid vereischt, neemt doorgaans in evenredigheid met de jaren af. Onder onze eerste magistraatspersonen vindt men er zeker meer dan een, die in lioogen ouderdom nog de volle geestkracht van den mannelijken leeftijd heeft behouden. Maar sieraden onzer magistratuur, zijn zij tevens uitzonderingen. En als zij van de rechterlijke macht afscheid moesten nemen, zou hunne loopbaan niet eindigen, maar opnieuw beginnen. Gelijk meer dan een voortreffelijk hoogleeraar, die om zijnen leeftijd de gehoorzalen der universiteit verlaten moest, zouden zij, in vrij gekozen werkkring, het gemeenebest met hunne rijpe ervaring en diepe kennis anders, maar zeker niet. minder uitstekend, gaan dienen. § 15. Reorganisatie van de bestaande rechterlijke macht en organisatie van den administratieven rechter. No. 1. Vyf maatregelen tot verbetering van den bestaanden toestand en tot organisatie van den administratieven rechter. De reorganisatie van de rechterlijke macht, die tevens is de organisatie van den administratieven rechter, bestaat uit het samenstel der volgende maatregelen: 1°. het salaris van de rechterlijke ambtenaren wordt — behoudens uitzonderingen met f 1000 verhoogd. Het maximum wordt in vijf tweejaarlijksche verhoogingen van f200 bereikt. Slechts de rechters en officieren in Amsterdam en in Rotterdam komen onmiddellijk op hun maximum van f4000 (resp. f5000 voor president en officier) te staan. (Yg. artt. 10 vlg. Ontw. III). 2°. de leden van den lioogen raad, griffiers en leden van het parket inbegrepen, die den vollen ouderdom van 70 jaar, en alle andere rechterlijke ambtenaren, die den vollen ouderdom van G5 jaar bereiken, worden ontslagen. (Yg. artt, 12a en 114 vlg. Ontw. (R, O.) II). 3°- de hoogte raad spreekt voortaan in alle zaken recht met vijf leden, de hoven oordeelen voortaan met drie leden (artt. 72 en 100 Ontw. (R. O.) II). 4°. doctoren in de rechts- of in de rechts- en staatswetenschap zijn tot leden van rechterlijke colleges benoembaar (artt. 48, 64, 8G Ontw. (R. O.) II). Er wordt bij den hoogen raad, bij ieder hof en bij iedere rechtbank, eene kamer voor administratieve zaken gevormd (artt. 46a, 61a, 83a Ontw. (R, O.) II). De leden der administratieve kamer zijn, behoudens uitzonderingen, Ontw. Adm. ftechtspr. q doctoren in (le rechts- en staatswetenschap (artt. 46b, Gift, 8-\b Ontw. 'v ])e administratieve kamer bestaat bij de rechtbanken slechts uit één lid (art. 59a Ontw. (R. O.) II). 5°. administratieve rechter in eersten aanleg, in liooger beroep en in cassatie zijn respectievelijk de rechtbank, het hof en de hooge raad (artt. 59b, 71 Ontw. (R. O.) II en art, 95 R. O. oud). Het hof neemt bovendien in eersten aanleg kennis van het beroep tegen besluiten, in administratief appèl genomen. (Art. ,0 Ontw. (R. O.) II). Ten slotte zullen, in aansluiting aan de bovenstaande maatregelen, noff een paar minder ingrijpende wijzigingen worden voorgesteld; zij beoogen bezuiniging op de kosten van liet rechterlijk personeel. Vg. artt. 14 en 36 Ontw. II (R. O.) en artt. 4 {aanvang) en 8 Ontw. lil. Tot toelichting dezer maatregelen een enkel woord! No. 2. Salarisverhooging en pensionneering. De salarisverhooging maakt de rechterlijke betrekkingen aantrekkelijker. De verplichte pensionneering verjongt de colleges regelmatig ; zij verbetert tevens de kans op promotie.. Het dreigend gevaar voor het aanzien der rechterlijke macht is daarmede gekeeid. Deze verbetering kost geld, zelfs veel geld. De salarisverhooging zal waarschijnlijk na 10 jaar het budget met een constant bedrag van meer dan 250,000 gulden bezwaren. Maar dat is met de eemge Jast, op de schatkist gelegd. Zal het verplichte ontslag wegens liet overschrijden der leeftijdsgrens de rechterlijke macht het nieuwe bloed toevoeren, dat zij zoo dringend van noode heeft, dan behoort dit ontslag —• althans voor zoover het mogelijk is — ook hen te treffen, die reet s vóór de invoering der nieuwe wetgeving zijn aangesteld. De rechterlijke ambtenaren, die voor de invoering der nieuwe wetgeving tot we deropzeg gens zijn benoemd, zullen dus ontslagen worden, hetzij dadelijk bij de invoering der nieuwe wetgeving, voor zoover zij dan reeds de 65 (70) voorbij zijn, hetzij daarna, zoodra zij den vollen ouderdom van 65 (70) jaren bereiken. Maar deze ambtenaren wisten niet beter, of zij konden tot aan hunnen dood m functie blijven, lenzij de wetgever onbillijk zou willen zijn, behooren zij dus als pensioen te ontvangen de volle wedde, ten tijde van de invoering der nieuwe wetgeving door hen genoten. En wat zal de wet bepalen ten aanzien van lien, die thans voor het leven zijn aangesteld en dus niet gevoeglijk aan verplich ontslag onderworpen kunnen worden? Het is in liet belang eener goede rechtsbedeeling, dat zij hun ontslag nemen, zoodra zij de bovenvermelde leeftijdsgrens overschreden hebben. In het. Ontwerp van w et tot wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie zijn daarom te hunnen behoeve vrijgevige pensioenbepalingen opgesteld. Zij behouden namelijk de volle, ten tijde der invoering der nieuwe wetgeving door heil genoten wedde als pensioen, wanneer zij na het oversein ij- den der meergemelde leeftijdsgrens o p liun verzoek ontslagen worden. Ln het laat zich aanzien, dat menige rechter en raadsheer van deze gunstige voorschriften gebruik zal maken om een zoo verantwoordelijk ambt als het zijne vaarwel te zeggen op een oog-enblilc, dat, doorgaans, de werkkracht onder den druk der jaren gaat lijden. Zoo komt de schatkist ook voor belangrijke uitgaven aan pensioenen t® staan. Maar zij schijnen toch grooter dan zij inderdaad zijn. De vóór de invoering der nieuwe wetgeving aangestelde rechterlijke ambtenaren, die gedwongen of vrijwillig, met de volle, thans genoten wedde als pensioen den rechterlijken dienst zullen verlaten, hebben toch krachtens de burgerlijke pensioenwet reeds aanspraak op zeker pensioen. Alleen het verschil tusschen dit pensioen en het thans genoten traktement is dus de zuivere uitgaaf, die het verplicht of vrijwillig ontslag van een der hier bedoelde ambtenaren medebrengt. Vg. artt.. 1.14 vlg. Ontw. (R. O.) II. De last dezer pensioenen is bovendien slechts tijdelijk. Met de jaren zal hij verminderen, om ten slotte zelfs geheel te verdwijnen. No. 3. Bezuiniging op het personeel van den hoogen raad en de gerechtshoven. locli doen de salarisverhooging' en, voor zoover het tegenwoordige rechterlijk personeel betreft, de invoering van een leeftijdsgrens de uitgaven voor de rechterlijke macht zoo stijgen, dat op andere punten naar bezuiniging getracht moest worden. Om van andere wijzigingen te zwijgen, wordt daarom in de eerste plaats het aantal raadsheeren, waarmede de hooge raad rechtspreekt, op vijf teruggebracht. Dan kunnen de hoven zeer wel met drie leden oordeelen. Hoe minder talrijk de raadkamer, hoe gemakkelijker de voorzitter het debat tot de ter zake dienende punten kan beperken. Dat leert het voorbeeld der rechtbanken. ' de hooge raad zou daarom met drie leden moeten rechtspreken, als de hooge wetenschappelijke standaard zijner leden hunne debatten m raadkamer niet reeds voor afdwalen behoedde. En de rijkere bezettmg zijner kamers kan ook bezwaarlijk worden gemist. Zij alleen maakt het toch mogelijk, den arbeid zóó tusschen de leden te verdeelen, dat met één kamer voor elk gebied van het recht volstaan kan worden. Kamers van drie leden zouden noodwendig leiden tot vorming van dubbele kamers. De eenheid der rechtspraak binnen het terrein van liet burgerlijke, het administratieve of het strafrecht, kon dan verbroken worden en dat gevaar zou weer door speciale inrichtinoen moeten bezworen. No. 4. Het doctoraat in de rechts- óf in de rechts- en staatswetenschap als voorwaarde voor liet lidmaatschap van rechterlijke colleges. De instelling van administratieve kamers. Doctoren in de rechtswetenschap optredend in de burgerlijke en strafkamers, doctoren in de rechts- en staatswetenschap in de administratieve kamers. De administratieve rechtspraak heeft eene eigen procesorde, geheel verschillend van die der burgerlijke en der strafrechtspraak. Zij kan daarom niet aan de tegenwoordige kamers voor burgerlijke en straizaken worden opgedragen. Naast de bestaande kamers der rechterlijke colleges moeten nieuwe worden opgericht, enkel voor de afdoening van administratieve zaken bestemd. En daar de rechtspraak m (leze zaken bii den rechter andere kundigheden veronderstelt dan de handhaving van het burgerlijk of het strafrecht vordert, zullen de leden dezer nieuwe kamers (behoudens uitzonderingen, waarover later) dus niet, zooals die der burgerlijke of strafkamers, enkel doctoren m de rechtswetenschap, maar tevens doctoren in de staatswetenschap moeten wezen Want het ware verkeerd, de administratieve kamers ook open te steilen voor hen, die enkel het doctoraat in de staatswetenschap behaalden. Meer dan dubieus mag liet toch lieeten, of deze enkel o-eoradueerden zooveel vertrouwdheid met liet privaat- en strafrecht bezitten, als voor de goede handhaving van het publieke recht noodig zal blijken. En in alle geval plegen zij, na afloop hunner academische studiën, zich nimmer eenen werkkring te kiezen, die hen voor de practijk van het rechterambt voorbereidt. Zonder gerechtvaardige e verwachtingen teleur te stellen, kan de wet dus doen, wat het belang der rechtspraak vordert: deze trouwens uiterst kleine categorie van gediplomeerden den toegang tot de rechterlijke macht weigeren Doctoren in de rechts- en staatswetenschap zullen de administratieve kamers bezetten. Het bezit van het enkel doctoraat m de rechtswetenschap kan dientengevolge niet langer als eemg bekwaamheidsvereischte voor het lidmaatschap der rechterlijke colleges gehandhaafd blijven. In overeenstemming met de voorwaarden, voor de indeeling m de kamers gesteld, bepaalt het ontwerp (E. 0.) II dan ook dat de leden der rechterlijke colleges voortaan of doctoren in de rechtswetenschap of doctoren in de rechts- en staatswetenschap moeten wezen. Zoo erlangt de Kroon de bevoegdheid, naar den eisch der omstandigheden, o-egradueerden te benoemen van de soort, als een college van noode heeft Dat is voldoende. Of zou men, naar het volmaakte strevend, het lidmaatschap der rechterlijke colleges soms onvoorwaardelijk aan het bezit van eenen dubbelen graad willen binden. Gewis, de leden van een college zouden dan alle zoowel administratieve als in de burgerlijke of strafkamer ^gedeeld kunnen worden. Een dubbele graad is echter kostbaar. Menigeen van vooitr ettelijken aanleg staakt,; om financieele redenen, zijne academische studiën na het behalen van het doctoraat in de rechtswetenschap .En slechte politiek moet het heeten, uitnemende krachten, die zich vooi den staatsdienst beschikbaar willen stellen, financieele beletselen m den weg te leggen. Het getal der dubbel gegradueerden is trouwens o-erino- en zal nog lang gering blijven. En wat ten slotte alles afdoe voor zoover de deugdelijkheid der rechtspraak betreft, is de dubbele graad, als absolute voorwaarde voor het lidmaatschap der rechterlijk 1U Er moethecht gesproken worden door rechters, voor huil taak berekend Meer kan men niet wenschen. Welnu de ontworpen regeling waarborgt de vervulling van dien wenscli, al neemt zij ook zoowel met liet enkele doctoraat in de rechtswetenschap als met het dubbele doctoraat genoegen. De Kroon is immers niet vrij, naar 'willekeur, in een college openkomende plaatsen met doctoren in de rechtsof in de rechts- en staatswetenschap aan te vullen. In de administratieve kamers nemen doctoren in de rechts- en staatswetenschap, in de andere doctoren in de rechtswetenschap zitting. Zoo wordt uitdrukkelijk voorgeschreven (a.rtt. 46b, 61 b en 835, Ontw. II). En tenzij het uitvoerend gezag deze bepaling voor niet geschreven zou willen houden, is het derhalve verplicht, bij voorkomende vacatures, den candidaat te benoemen, die blijkens zijnen graad de voor den te verrichten arbeid vereischte kundigheden bezit. In de toekomst zal dus niet meer, g'elijk thans, elk lid van een college in alle kamers kunnen plaats nemen. Er zal, tot op zekere hoogte, eene afscheiding tusschen de verschillende kamers worden opgericht. Maar de afscheiding is niet volkomen. Zij bestaat vooreerst in het g'eheel niet voor hen, die èn doctor in de staatswetenschap èn doctor in de rechtswetenschap zijn. En bovendien, wie slechts het enkele doctoraat in de rechtswetenschap behaalde, kan, met toestemming van den Minister van Justitie, ook in de administratieve kamers plaats nemen (artt. 465, 615 en 835 Ontw. II). Het gehalte der te benoemen rechters zou er toch onder lijden, als doctoren in de rechtswetenschap, die zich op het terrein van liet publieke1 recht eenen goeden naam verwierven, steeds voor den eersten den besten doctor in de rechts- èn staatswetenschap de vlag moesten strijken. Of om algemeener te spreken, het ware formalistisch, de kundigheden van gegradueerden uitsluitend naar het aantal hunner graden af te meten. No. 5. Vorming van administratieve kamers bij den hoogen raad en de gerechtshoven zonder versterking van personeel. De beperking van het ledental, waarmede de hooge raad en de hoven voortaan zullen rechtdoen, spaart zooveel personeel uit, dat ieder college, zonder versterking te ondergaan, naast eene burgerlijke en eene strafkamer nog eene administratieve kamer kan vormen. Aan den anderen kant zullen hoogst waarschijnlijk zoovele leden van den hoogen raad en de gerechtshoven, die bij de invoering der nieuwe wetgeving de voorgestelde leeftijdsgrens reeds overschreden hebben, met de volle wedde als pensioen hun ontslag nemen, dat er ongeveer zoovele nieuwe leden benoemd zullen moeten worden, als er voor de inlichting van de nieuwe administratieve kamers zullen noodig zijn. De invoering der administratieve rechtspraak zal dientengevolge zelfs zonder tijdelijke verhooging van het ledental dier colleges kunnen plaats hebben. De openvallende plaatsen zullen eenvoudig met doctoren m de rechts- en staatswetenschap of publiekrechtelijk ontwikkelde doctoren in de rechtswetenschap worden bezet, In het mogelijke geval, dat de vrijwillige pensiomieermg hier of daar niet voldoende ruimte zou maken, zal tijdelijk de formatie boven de feitelijk noodzakelijke sterkte worden uitgebreid. De ontworpen wet, regelende de samenstelling der gerechten enz., laat daartoe voldoende vrijheid van beweein»' Yg. artt. 1—3 Ontw. III en M. v. T. daarop § 3 verschillend van die der burgerlijke en der strafrechtspraak. Zij kan daarom niet aan de tegenwoordige kamers voor burgerlijke en strafzaken worden opgedragen. Naast de bestaande kamers der rechterlijke colleges moeten nieuwe worden opgericht, enkel voor de afdoening van administratieve zaken bestemd. E11 daar de rechtspraak m deze zaken bil den rechter andere kundigheden veronderstelt dan de handhaving van het burgerlijk of het strafrecht vordert, zullen de leden dezer nieuwe kamers (behoudens uitzonderingen, waarover later) dus niet, zooals die der burgerlijke of strafkamers, enkel doctoren 111 de rechtswetenschap, maar tevens doctoren in de staatswetenschap moeten wezen Want het ware verkeerd, de administratieve kamers ook open te stellen voor hen, die enkel het doctoraat in de staatswetenschap behaalden. Meer dan dubieus mag liet toch lieeten, of deze enkel gegradueerden zooveel vertrouwdheid met het privaat- en strafrecht bezitten, als voor de goede handhaving van het publieke recht noodig zal bliiken. En in alle geval plegen zij, na afloop hunner academische studiën, zich nimmer eenen werkkring te kiezen, die hen voor de practiik van liet rechterambt voorbereidt, Zonder gerechtvaardige e verwachtingen teleur te stellen, kan de wet dus doen, wat het belang der rechtspraak vordert: deze trouwens uiterst kleine categorie van gediplomeerden den toegang tot de rechterlijke macht weigeren. Doctoren in de rechts- en staatswetenschap zullen de administratieve kamers bezetten. Het bezit van het enkel doctoraat m de rechtswetenschap kan dientengevolge niet langer als eemg bekwaamheidsvereisclite voor het lidmaatschap der rechterlijke colleges gehandhaafd blijven. In overeenstemming met de voorwaarden, voor de indeeling m ( e kamers gesteld, bepaalt het ontwerp (B, 0.) II dan ook dat de leden der rechterlijke colleges voortaan of doctoren m de rechtswetenschap of doctoren in de rechts- en staatswetenschap moeten wezen. Zoo erlangt de Kroon de bevoegdheid, naar den eisch der omstandigheden, gegradueerden te benoemen van de soort, als een college van noocle heeft Dat is voldoende. Of zou men, naar het volmaakte strevend, het lidmaatschap der rechterlijke colleges soms onvoorwaardelijk aan het bezit van eenen dubbelen graad willen binden. , • , Gewis, de leden van een college zouden dan alle zoowel 111 de administratieve als in de burgerlijke of strafkamer ingedeeld worden. Een dubbele graad is echter kostbaar. Menigeen van %oortrettelijken aanleg staakt,: om financieele redenen zijne academische studiën na het behalen vdn het doctoraat m de rechtswetenschap. En slechte politiek moet het heeten, uitnemende krachten, die zich vooi den staatsdienst beschikbaar willen stellen, financieele beletselen m den weg te leggen. Het getal der dubbel gegradueerden is trouwens o-erinc en zal nog lang gering blijven. En wat ten slotte alles afdoe , voor zoover de deugdelijkheid der rechtspraak betreft is de dubbele g^aad! als absolute voorwaarde voor liet lidmaatschap der rechterlijke 111 Er moethecht gesproken worden door rechters, voor hun taak berekend Meer kan men niet wenschen. Welnu de ontworpen regeling waarborgt de vervulling van dien wensch, al neemt zij ook zoowel met liet enkele doctoraat in de rechtswetenschap als met het dubbele doctoraat genoegen. De Kroon is immers niet vrij, naar willekeur, in een college openkomende plaatsen met doctoren in de rechtsöf in de rechts- en staatswetenschap aan te vullen. In de administratieve kamers nemen doctoren in de rechts- en staatswetenschap, in de andere doctoren in de rechtswetenschap zitting1. Zoo wordt uitdrukkelijk voorgeschreven (artt. 46b, 61& en 83è, Ontw. II). En tenzij het uitvoerend gezag deze bepaling voor niet geschreven zou willen houden, is het derhalve verplicht, bij voorkomende vacatures, den candidaat te benoemen, die blijkens zijnen graad de voor den te verrichten arbeid vereischte kundigheden bezit. In de toekomst zal dus niet meer, gelijk thans, elk lid van een college in alle kamers kunnen plaats nemen. Er zal, tot op zekere hoogte, eene afscheiding tusschen de verschillende kamers Worden opgericht. Maaide afscheiding is niet volkomen. Zij bestaat, vooreerst in het geheel niet voor hen, die èn doctor in de staatswetenschap èn doctor in de rechtswetenschap zijn. En bovendien, wie slechts het enkele doctoraat in de rechtswetenschap behaalde, kan, met toestemming van den Minister van Justitie, ook in de administratieve kamers plaats nemen (artt. 46b, 61 b en 83J Ontw. II). Het gehalte! der te benoemen rechters zou er toch onder lijden, als doctoren in de rechtswetenschap, die zich op het terrein van het publieke recht eenen goeden naam verwierven, steeds voor den eersten den besten doctor in de rechts- èn staatswetenschap de. vlag moesten strijken. Of om algemeener te spreken, het ware formalistisch, de kundigheden van gegradueerden uitsluitend naar liet aantal hunner graden af te meten. No. 5. Vorming van administratieve kamers by den lioogen raad en de gerechtshoven zonder versterking van personeel. De beperking van het ledental, waarmede de hooge raad en de hoven voortaan zullen rechtdoen, spaart zooveel personeel uit, dat ledei college, zondev versterking te ondergaan, naast eene burgerlijke en eene strafkamer nog- eene administratieve kamer kan vormen. Aan uilen li< o^st waarschijnlijk zoovele leden van den hoogen laad en de gerechtshoven, die bij de invoering der nieuwe wetgeving de voorgestelde leeftijdsgrens reeds overschreden hebben, met de volle wedde als pensioen hun ontslag nemen, dat- er ongeveer zoovele nieuwe leden benoemd zullen moeten worden, als er voor de inlichting van de nieuwe administratieve kamers zullen noodig zijn. Be invoering der administratieve rechtspraak zal dientengevolge zelfs zonder tijdelijke verhooging van het- ledental dier colleges kunnen plaats hebben. De openvallende plaatsen zullen eenvoudig met doctoren in de rechts- en staatswetenschap of publiekrechtelijk ontwikkelde doctoren in de rechtswetenschap worden bezet. In het mogelijke geval, dat de vrijwillige pensionneering hier of daar niet voldoende- ruimte zou maken, zal tijdelijk de formatie boven de feitelijk noodzakelijke sterkte worden uitgebreid. De ontworpen wet, regelende de samenstelling der gerechten enz., laat daartoe voldoende vrijheid van bewesin»\g. artt. 1—3 Ontw. III en M. v. T. daarop § 3. No. (J. De administratieve kamers der rechtbanken. Alleenrechtspraak. De rechtbanken worden de gewone administratieve rechter in eersten aanleg". Daar op haar personeel niet bezuinigd wordt, zal het getal harer leden verhoogd moeten worden. Hoe groot die verhooging- behoort te zijn, hangt van liet aantal doctoren in de rechts- en staatswetenschap af, waarmede de rechtbanken in administratieve zaken zullen rechtspreken. Werd het voorbeeld, dat de rechterlijke organisatie voor burgerlijke en strafzaken geeft, gevolgd, zoo zouden de nieuwe kamers drie leden moeten tellen. Er zouden dan ongeveer vijf en zeventig nieuwe rechtersplaatsen geschapen moeten worden. Het is echter onmogelijk, behalve de twintig nieuwe raadsheeren voor de hoven en den hoogen raad, nog zoovele bekwame rechters te vinden, hoe hoog' men liun salaris ook opdreef. Ze zijn er eenvoudig niet. Groed onderlegde juristen, in het publieke recht thuis, zijn hier te lande scliaarsch en zullen het vooreerst nog wel blijven. Zelfs de meest overtuigde voorstanders van collegiale rechtspraak, die het kosten-argument — alleenrechtspraak geeft een jaarlijksche besparing van ongeveer twee ton - - niet' zou overtuigen, zullen voor dit feit moeten zwichten. Niets is immers verderfelijker voor het gehalte van een vonnis dan de medewerking van onbekwame krachten. Op deze overwegingen steunt de voorgestelde bepaling, dat de administratieve kamer der rechtbank slechts uit één lid zal bestaan (art. 59a Ontw. R. O. II). Het gevaar der alleenrechtspraak is hier bovendien zeer gering-. Alle einduitspraken, door rechtbanken in administratieve zaken gewezen, zijn appellabel (art. 193 Ontwerp). De kosten van een appèl-procedure zijn bovendien luttel. Wie in de uitspraak van den enkelen rechter geen vertrouwen stelt, kan haai- dus al heel gemakkelijk door het hof, een college, laten controleeren. En als nu eens het getal appellen zeer hoog, bijv. hooger was dan in strafzaken, wat nood? Er bleef dan nog altijd een dubbel voordeel. De hoven werden vooreerst ontlast van de talrijke beroepen, zonder redelijken grond ingesteld, die de uitspraak der eerste instantie voorgoed pleegt te begraven. De rechtzoekenden zouden bovendien dan toch nog altijd hunne getuigen en deskundigen voor eenen rechter kunnen brengen, dien zij dicht bij de hand hebben. Op het bewijs, in eersten aanleg geleverd, zal immers doorgaans, ook in hooger beroep, word-n recht gedaan. Getuigen en deskundigen zouden de groote reis naar een meer verwijderd hof dus slechts bij uitzondering behoeven te maken. § 16. Financieel verband tusschen de administratieve rechtspraak en de rechtspraak in ongevallenzaken. Zooals later (§§ 37 en 38) zal worden aangetoond, maakt de invoering der administratieve rechtspraak de raden van beroep voor ongevallenzaken en den centralen raad overbodig. Het appèl op den ceutralen raad kan worden overgebracht op de hoven, behoudens ■ ter verzekering van de eenheid der rechtspraak cassatie-beroep op den hoogen raad. ])e centrale raad kan dus vervallen. En de rechtspraak van de raden van beroep kan zóó hervormd worden, dat zij niet langer eigen rechtsgeleerd personeel vereischt. Het geheele rechtsgeleerde personeel, krachtens de Beroepswet aangesteld, kan derhalve ontbeerd worden, (irootendeels, zoo niet geheel, zal het eene plaats vinden in de rechterlijke betrekkingen, die terzelfder tijd in de gereorganiseerde rechterlijke macht open komen. Voor de rest alleen zal het op wachtgeld worden gesteld. Het bedrag dier wachtgelden zal daarom miniem zijn. Aan den anderen kant wordt de begrooting van de salarissen ontlast, die de leden van den centralen raad en de rechtsgeleerden in de raden van beroep thans genieten; zij beloopen ongeveer f 130,000. Daar de salarieering van het nieuwe personeel der rechtbanken — en deze alleen worden sterker bezet — slechts eene uitgave van ongeveer f 75,000 a f 100,000 zal vergen, geeft de invoering van de administratieve rechtspraak op zichzelve dus per saldo eene zekere jaarlijksche winst. Zij strekt in mindering van de lasten, die de voorgestelde salarisverhooging en, voor zoover het tegenwoordige rechterlijk personeel betreft, de vrijwillige of verplichte pensionneering aan de schatkist opleggen. § 17. Voordeelen der inlijving van den administratieven rechter bij de rechterlijke macht: financieele en ide'èele. No. 1. Financieele voordeelen. Welke voordeelen worden verkregen, als de administratieve rechter op den voorgestelden grondslag bij de rechterlijke macht wordt ingelijfd ? Ze zijn tweeërlei. Daar zijn vooreerst voordeelen van financieelen aard. De administratieve rechter vindt, als lid der rechterlijke macht, vanzelf eene plaats in de paleizen van justitie ; hij krijgt de daar gevestigde bibliotheken tot zijne beschikking; hij kan van het lager dienstpersoneel, bij de bestaande colleges aangesteld, diensten vorderen. Op liet stuk van gebouwen en kleine uitgaven wordt bijgevolg belangrijk bespaard. Dit is niet de eenige bezuiniging. De administratieve kamers zullen door griffiers worden bijgestaan. Bij de meeste colleges hebben de leden der griffiën liet. echter niet zóó volhandig, of ze kunnen zonder bezwaar ook nog met de werkzaamheden in de administratieve kamer worden belast. Slechts bij een deel der bestaande colleges zal het getal griffiers dus verhoogd moeten worden. Gelijk de arbeidskracht der griffiers, kan ook die der rechters beter w orden benut, Er zijn toch rechtbanken, wier werkzaamheden zóó beperkt zijn, dat bij goede arbeid,sverdeeling een liarer leden de administratieve rechtspraak zeer wel voor zijne rekening kan nemen. Zulke rechtbanken - en haar aantal is vrij groot — hebben dus tengevolge van de invoering der administratieve rechtspraak in het geheel geene versterking van personeel van noode. Er behoeft in die colleges slechts een doctor in de rechtswetenschap door een doctor in de rechts- en staatswetenschap vervangen te worden. Voor deze vervanging zal de reorganisatie der rechterlijke macht gelegenheid te over bieden; zij zal toch eene geheele opschuiving onder het rechterlijk personeel in haar gevolg medebrengen. Ten aanzien van deze of gene rechtbank mag misschien deze veronderstelling falen. Dan zal tijdelijk, totdat er eene vacature komt, de formatie van het college boven de feitelijk vereischte sterkte moeten worden opgevoerd. Yg. art. 3 Ontw. III en § 3 M. v. T. daarop. No. 2. Ideëele voordeelen. Naast deze financieele voordeelen staan andere van ideëelen aard, die nog waardevoller zijn. Opdracht der rechtspraak op elk gebied aan ééne rechterlijke macht, vergemakkelijkt de regeling van een ingewikkeld onderwerp, van de conflicten, die tusschen uitspraken in burgerlijke, in administratieve en in strafzaken kunnen rijzen. Als de burgerlijke en de administratieve rechter zich in dezelfde zaak bevoegd of onbevoegd verklaren, als de strafrechter een administratief besluit wettig acht, dat de administratieve rechter vernietigt, en in de tal van andere gevallen, waarin een administratief vonnis met een burgerlijk of een strafvonnis in botsing komt, wie zal dan de tegenspraak opheffen? Waar de administratieve rechter een zelfstandige rechter is, met gelijke rechten staande naast den burgerlijken en den strafrechter, kan slechts de uitspraak van een conflictenliof een uitweg verschaffen. En de inrichting van zulk een conflictenhof baart schier onoverkomelijke moeilijkheden. Daarentegen is, waar de rechtspraak op elk gebied in één hoogste college, in eenen Hoogen Raad samenkomt, die hoogste geleding van de gansche rechterlijke organisatie de natuurlijke rechter voor dergelijke conflicten. Het ontworpen wetboek van administratieve rechtsvordering wijdt aan die conflictenrechtspraak dan ook niet meer dan een stel eenvoudige bepalingen. Yg. B. III. Tit. 4. Ontw. Nog gewichtiger is een ander voordeel. Zoo ergens, dan is op liet terrein van het publiek recht een rechter noodig- wiens vonnis bij iedereen gezag heeft, Waar het gaat om de toepassing van publiekrechtelijke wetten, kent tekst-exegese immers niet dan heel flauwe grenzen. Onder zekere omstandigheden ten minste kan een publiekrechtelijke wet inhouden, niet wat zij met zooveel woorden uitdrukt, maar wat zij, die op hare uitvoering invloed oefenen, in het licht hunner politieke overtuigingen daarin meenen te lezen. Een rechter, wiens uitspraak niet boven de critiek der hoogste staatsmachten staat, moet echter, op verbeurte van alle aanzien, vroeg of laat eindigen met zich naar de inzichten der machthebbenden te voegen. Om politieke weitsduiding op den duur te kunnen onderdrukken, zal de administratieve rechter daarom met onbetwistbaar gezag moeten kunnen spreken. Nu ware liet ongetwijfeld mogelijk, een zelfstandigen administratieven rechter op zulk een hoog- plan te verheffen, dat ieder tegen hem opzag. De enkele omstandigheid, dat een gelijkgerechtigde rechter voor burgerlijke en strafzaken naast hem staat, moet evenwel zijn aanzien schaden. In ieder geval, als centrum eener enkele rechterlijke macht, die de besten onder hare leden telt, zal de hooge raad met zijne traditie van bijna eene eeuw, noodwendig een eniineiitei* standpunt innemen,, dan een zelfstandige administratieve rechter, hoe hoog- verheven ook, ooit bereiken kan. HOOFDSTUK IV. Het proces. § 18. Karakter van het proces. Onderzoek van eene klacht, niet van eene vordering. Wanneer zal de rechter van zijn controle-recht gebruik maken, besluiten, weigeringen of handelingen der administratie wettig of onwettig verklaren en de Overheid tot handelen of besluiten veroordeelen ? Als hem daartoe door de betrokkenen het verzoek wordt gedaan. Want er bestaat niet de geringste aanleiding, de gedragingen der Overheid aan rechterlijke critiek te- onderwerpen, zoolang deze niet door de naastbetrokkenen wordt verlangd. "W ie den rechter aan het werk wil zetten, kan echter niet volstaan met een algemeen verzoek tot rechterlijke tusschenkomst. De rechter behoort toch te weten, welke machtsoefening van hem verlangd wordt. De verzoeker zal derhalve den omvang van 's rechters werkzaamheid moeten bepalen. Hoe zal hij dit nu doen ? Door, zooals in het burgerlijk proces, naar aanleiding van zekere wetssckennis een bepaalde machtsoefening van den rechter te vorderen ? of door eenvoudig de wetsscheimis, d. i. liet. besluit, de weigering of de handeling der administratie, waardoor de verzoeker zich gegriefd acht, nauwkeurig omschreven ter kennis van den rechter te brengen, met verzoek te doen, wat de wet eischt? In het eerste geval is de rechter aan de vordering van den verzoeker gebonden in dezen zin, dat hij nooit grooter macht mag oefènen, dan door den verzoeker is gevraagd. In het tweede geval is de rechter slechts gebonden aan het onderwerp dei' klacht. Hij mag dan enkel oordeelen over de weigeringen, handelingen en besluiten, waartegen de klacht gericht is. Hij beslist echter, zooals ingevolge de wet ten aanzien van deze onderwerpen beslist moet worden, onverschillig of zijne beslissing meer of minder geeft dan de verzoeker wenscht." Alleen zulk eene bepaling van 's rechters taak, die hem enkel bindt ten aanzien \ an het onderwerp der klacht, is in overeenstemming met den bijzonderen aard van het publiek recht. De verwezenlijking van dit recht is, behalve, zaak van den onderdaan, ook en zeker niet in de laatste plaats, zaak van de Overheid. De verzoeker mag daarom niet in staat zijn, door eene gebrekkige formuleering zijner vordering, den rechter te beletten de wet in haren vollen omvang toe te passen. In dezen zin is de quaestie dan ook door art. 187 Ontw. uitgemaakt, V'. art, 53 Beroepswet. Dientengevolge zal, in zijn wezen, het administratief geding niet, gelijk liet burgerlijk, de beslissing over eene vordering, maar liet onderzoek van eene klacht zijn. § 19. De algemeene en de betrekkelijke bevoegdheid des rechters. No. 1. Algemeene bevoegdheid. De voorgestelde reorganisatie der rechterlijke macht geeft eenen administratieven lageren, hoogeren en cassatierechter: de rechtbank, liet hof en den lioogen raad. Daarmede zijn de rechters aanwezig, die eene rechtspraak in twee instanties, onder toezicht van een opperste gerechtshof, eischt. Yg. § 12 hiervoor. De rechtbank is rechter in eersten aanleg, het hof in hooger beroep, de hooge raad in cassatie. Slechts in zoover worden deze grenzen van de algemeene bevoegdheid der rechter-klassen doorbroken, als het hof zonder hooger beroep ook in eersten aanleg zal recht doen op het beroep, ingesteld tegen in administratief appèl genomen besluiten. Vg. § 12 hiervoor en artt. 59b, 70 en 71. Ontw. (R. O.) II ©n art. 95 R. O. oud. No. 2. Betrekkelijke bevoegdheid. Zoo eenvoudig als de regeling is der algemeene competentie, zoo weinig ingewikkeld is ook die van de betrekkelijke bevoegdheid. A oor zoover de rechtspraak in cassatie en in hooger beroep betreft, spreekt dat van zelf. Er is maar één cassatierechter en ieder hof is de aangewezen appèlrechter voor alle appellabele zaken, door de rechtbanken van zijn ressort in eersten aanleg beslist. Yg. art. 71 Ontw. II. Maar naar welk criterium wordt de rechtspraak in eersten aanleg tusschen de verschillende rechters, de rechtbanken en de hoven verdeeld ? Het ontwerp koos als kenmerk den zetel van het administratief orgaan, welks besluit., handeling of weigering wordt aangevallen. Het beroep tegen besluiten, handelingen of weigeringen van een administratief orgaan staat dus in eersten aanleg ter kennisneming van dien absoluut bevoegden rechter, binnen wiens rechtsgebied dat orgaan gevestigd is. Dit is het algemeene beginsel, dat aan den eersten titel van het Tweede Boek ten grondslag ligt (art. 74, lid 1, Ontw.). D© arbeid, dien de administratieve rechtspraak medebrengt, dient zooveel mogelijk gelijkmatig tusschen de colleges van éénzelfde soort verdeeld te zijn. De werkkracht der rechters wordt dan zoo oeconomisch mogelijk benut. Nu zijn de voornaamste administratieve appèl-instanties zeer onregelmatig over het land verspreid; hier zijn er veel, daar weinig. Men denke slechts aan de Kroon en hare Ministers! Indien de zetel van het orgaan, welks besluit wordt aangevallen, voor 's rechters betrekkelijke bevoegdheid altijd beslissend was, zouden derhalve de hoven, in wier rechtsgebied de belangrijkste administratieve appèlinstanties zetelden, met werk overladen worden. Art. 70 Ontw. bepaalt daarom, dat tegen besluiten, in administratief appèl genomen, beroep wordt ingesteld bij liet gerechtshof, binnen welks rechtsgebied de eerste administratieve instantie gevestigd is. De zetel van het administratief orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering het administratief appèl was gericht, geeft hier dus den doorslag. Op soortgelijke overwegingen berust het voorschrift van art. 74, lid 2, Ontw. betrekkelijk de schorsings- en vernietigingsbesluiten. Zij worden aangevallen voor de rechtbank van het arrondissement, waarin het bestuur, welks besluit is geschorst of vernietigd, zijnen zetel heeft. Hiermede zijn de uitzonderingen nog niet uitgeput. In tal van speciale wetten, zooals bijv. de te ontwerpen nieuwe Beroepswet (vg. § 38) en de Kieswet (artt. 36 vv., 112 vv.) zullen nog bijzondere regels voor de relatieve competentie voorkomen. ])e bevoegdheidsbepalingen van het ontwerp gelden dus niet altijd; zij grijpen alleen in, waar speciale voorschriften ontbreken. No. 3. Afwijking van de gewone regels der bevoegdheid: onderdrukking van instanties. Het administratief proces kent drie en, voor zoover het besluiten betreft in administratief appèl genomen, twee instanties. Zoo vordert nu eenmaal het belang van de rechtzoekenden en den Staat, De partij011' getuigen en deskundigen behoeven danik zij de ontworpen ordening der instanties — niet ver te reizen om den lag'eren rechter te bereiken, die hen hooren moet. Bovendien, herhaalde behandeling van een geding is een onontbeerlijke waarborg tegen misslagen van de partijen en den rechter. Een geding kan echter zoo bijzonder geaard wezen, dat, ook al spreekt de hoogere of hoogste rechter onmiddellijk recht, zijne uitspraak niet minder vertrouwen zal verdienen, dan wanneer eene lagere instantie reeds vóór hem vonnis gewezen had. Gaf de deugdelijkheid der beslissing' alleen den doorslag, al de zaken, voor directe afdoening geschikt, zouden derhalve, met voorbijgang der lagere instanties, rechtstreeks door den lioogeren rechter kunnen worden uitgewezen. Maar behandeling enkel voor den hoogeren, verder verwijderden rechter, kan den klager beletten zelf in rechte te verschijnen, kan de kosten der getuigen en deskundigen aanmerkelijk doen stijgen. Er dient dus a oorziening getroffen, dat noch de partijen, noch het Rijk ten gevolge van verkorting van den rechtsweg schade ondervinden. Op deze overweging-en berusten de voorschriften omtrent de verwijzing van het rechtsgeding naar eenen hoogeren rechter. Yg. artt. 60 -90 Ontw. I; artt. 70, lid 2, en 93a Ontw. (R. O.) II. Op verzoek van een der partijen kan nl. iedere bij eene rechtbank aanhangige zaak naar het hof of den hoog'en raad verwezen worden (art. 60 Ontw. I; artt. < 0, lid 2, en 93a Ontw. II). De rechter, voor wien de zaak dient, beslist bij beschikking over d© verwijzing; zijn oordeel i§l in beginsel vriji In overeenstemming niet den aard van het instituut zal hij zich dus afvragen, of het. onderdrukken van een of twee instanties aan de deugdelijkheid der eindbeslissing niet te kort zal doen. En al naar hij bevestigend of ontkennend meent te moeten antwoorden, zal liij de verwijzing- weigeren of toestaan. Slechts in twee gevallen sluit een gebiedend voorschrift verwijzing onvoorwaardelijk uit (art. 61 Ontw. I). In de eerste plaats als de verwijzing van de zaak naar eenen hoogeren rechter de kosten van het onderzoek ter terechtzitting vermoedelijk zou doen stijgen. Het gaat toch niet aan, ter wille eener partij, die op spoed gesteld is, de overige partijen en het Rijk op kosten te jagen. Doorgaans zal dus alleen verwijzing mogelijk zijn van gedingen, waarin getuigen en deskundigen ter terechtzitting geen rol van beteekenis spelen. Vervolgens is de rechter nog in een tweede geval gebonden. Nimmer mag een partij belet worden, zelve voor den rechter haar standpunt uiteen te komen zetten. De verwijzing moet daarom ook altijd van de hand gewezen worden, als een der partijen, b.v. ten gevolge van onvermogen, vermoedelijk buiten staat zal wezen, ter terechtzitting van den hoogeren rechter te verschijnen. Verwijzing geschiedt in het belang der partijen en bijgevolg slechts op haai* verzoek (art. 60 Ontw. I). Maar bindt het stilzitten der partijen den rechter, hij is aan den anderen kant vrij, de verwijzing te weigeren, ook al wordt zij door alle partijen gevraagd. Het gehalte der uitspraak mag toch niet aan den wensch naar bespoediging worden opgeofferd». Vg. art. 60 Ontw. I (kan). Eenmaal venvezen, warden de rechtsgedingen door den hoogeren rechter hervat in den staat, waarin zij zich ten tijde der verwijzing bevonden. Zij worden verder door hem afgedaan op dezelfde wijze, als zij zouden behandeld zijn door den rechter, die ze verwezen heeft. Zaken in eersten aanleg- worden dus, ook na de verwijzing, als zaken in eersten aanleg; zaken in honger beroep, ook na de verwijzing, als zaken in hooger beroep voortgezet. Verwijzing doet dus, strikt genomen, geene lagere instanties voorbijgaan; integendeel, zij schuift enkel de lagere instantie naar den hoogeren rechter op. Maar, omdat deze, al na ar hij de liooge raad of een gerechtshof is, öf zonder appèl en zonder cassatie öf enkel behoudens cassatie recht doet, is de uitspraak, die na verwijzing valt öf onaantastbaar öf enkel cassabel. Verwijzing sluit daarop komt ten slotte alles neer — de aanwending van een of twee rechtsmiddelen uit. Vg'. art. 63 Ontw. I; artt. 10, lid 2, en 93a Ontw. (R. O.) II. § 20. De bevoegdheid, partij te zijn. No. 1. Klager en verdediger. In de staalgemeenschap bestaan verschillende belangen. Zij vallen in twee groepen: de belangen der personen, natuurlijke zoowel als rechtspersonen (burgerlijke of openbare), en de belangen der < (verheid. De eerste zou men de individueele kunnen noemen; de Overheid laat ze ter behartiging over aan den persoon, het pliysieke of juridiekë individu. De andere zijn de algemeene; om hunne algemeenheid is de Overheid niet de zorg er voor belast. De overheidstaak is verder tusschen verschillende organen van openbaar gezag verdeeld. Dientengevolge kan men drie soorten van belangen onderscheiden: 1°. de overheidsbelangen van het orgaan, dat handelt; 2°. de bijzondere overheidsbelangen van ander© organen van openbaar gezag, d. z. de overheidsbelangen, met uitsluiting van het handelend orgaan, aan andere organen ter behartiging opgedragen; 3°. de individueels of persoonlijke belangen. Overal, waar een orgaan van openbaar gezag- als zoodanig optreedt, kan het dus ingrijpen in twee vreemde belangensferen, in individueele belangen van personen en in bijzondere overheidsbelangen, van andere organen van openbaar gezag. Die inbreuken moeten worden geduld, voor zoovei' zij plaats hebben overeenkomstig het publieke recht. Onwettige inbreuken daarentegen ziju ongeoorloofd: zij vormen overtredingen van het publiek recht, wier volkomen onderdrukking de administratieve rechtspraak moet verzekeren. De bescherming tegen onwettigheid behoeft niet verder te worden uitgebreid, dan de belanghebbenden zelf beg-eeren. De wet geeft dus, wat zij geven moet, als de personen, die hunne persoonlijke belangen of de organen van openbaar gezag, die hunne bijzondere overheidsbelangen onwettig geschonden achten, bevoegd worden verklaard bij den administratieven rechter eene klacht in te dienen. Met minder zou de wet echter niet kunnen volstaan, tenzij zij de administratieve rechtspraak haar doel zon willen doen missen. Werd de kring van tot klacht© bevoegden enger getrokken, menige onwettige verkortingvan vreemde belangen, menige wets schennis zou immers aan 's rechters controle kunnen ontsnappen. In dezen zin is de bevoegdheid tot klaclite in art 15 Ontw. geregeld. Maar het gaat niet aan, de belanghebbenden enkel de bevoegdheid tot klacht© te verleenen,. Ongetwijfeld, de rechter zon de controle op de wettigheid van overheidsbepalingen zéér wel alleen kunnen uitoefenen. Zal zijne uitspraak evenwel volkomen vertrouwen genieten èn bij het administratief orgaan, dat van wetsschennis beticht wordt, èn bij den belanghebbende, die de betichting uit, dan moeten beiden voor den rechter hun wederzijdsch standpunt kunnen uiteenzetten. Daarom maakt het Ontwerp dengene, die beroep heeft ingesteld, en het administratief orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering het beroep is gericht, tot partij in het rechtsgeding, door het beroep aanhangig geworden. Ter onderscheiding van het administratief orgaan, dat wordt aangevallen en daarom verdediger heet, wordt liij die beroep instelt, klager genoemd (art. 17 n°. 1 en 2 Ontw.). Het recht tot klacht© en in verband daarmee d© bevoegdheid,, als klag-er op te treden, wordt enkel aan onmiddellijk belanghebbenden verleend. Gewis, rechtstreeksche inbreuken op een zeker belang werken doorgaans middellijk op nog andere belangen terug. Ieder belang hangt met meer of minder talrijke andere belangen samen. Als A in strijd met de wet te hoog in eenige belasting wordt aangeslagen, kan ook li, zijn schuldeisclier, schade lijden. Gevaarlijk en overbodig tevens ware he>t echter, ook voor middellijk belanghebbenden den rechtsweg te openen. Overbodig, omdat waar de onmiddellijk belanghebbende stilzit, de onwettige belangenschennis de moeite en den last van een proces wel niet waard zal zijn. Gevaarlijk, omdat de belangen van den een meestal met zoovele belangen van zoovele anderen in verband staan, dat, waar één belang geschonden wordt, liet aantal middellijk belanghebbenden dikwijls legio is. No. 2. Nadere bepaling van liet begrip „belanghebbende". Het beroep, door een niet onmiddellijk belanghebbende ingediend, is niet ontvankelijk (art. 138 n°. 2 Ontw.). In elk bijzonder geval zal de rechter dus in verband met de feiten en de- toepasselijke wetsbepalingen hebben uit te maken, of de klager inderdaad bij de gewraakte wetsscliennis onmiddellijk belang heeft. De taak, die dientengevolge op den rechter rust, kan zeer zwaar zijn. Ten einde haar te verlichten, omschrijft het ontwerp daarom liet begrip onmiddellijk belanghebbende, voor zoover zulks goedschiks mogelijk is. Zoo- wordt bepaald, dat wat in administratief beroep genomen besluiten betreft — de rechter zal namelijk, indien administratief beroep openstaat, alleen over in hoogste administratief beroep g-enomen besluiten ooixleelen (art. 142 Ontw.) -- zij die bevoegd waren administratief beroep in te stellen, geacht worden onmiddellijk belanghebbenden te zijn (art. 16 Ontw.). Waar twee organen van openbaar gezag in de relatie staan van eerste tot tweede administratieve instantie, of waar het. eene orgaan volkomen ondergeschikt is aan het andere, eenvoudig de bevelen van liet andere heeft, na te komen, is het eene orgaan onbevoegd, tegen besluiten of handelingen van het andere beroep in te stellen. Beide behartigen dezelfde belangen; het eene orgaan bezit geene bijzondere belangen, onderscheiden van die van het andere (art. 15 n°. 2 Ontw.: bijzondere belangen). Daarentegen bestaat er wel degelijk onderscheid tusschen de belang-en, toevertrouwd aan de zorg van een orgaan, welks besluiten wegens strijd niet de wet of het algemeen belang kunnen worden vernietigd, en tusschen de belangen, met wier waarneming het tot vernietiging bevoegd orgaan is belast. Het lagere orgaan behartigt hier plaatselijke belangen, het hoogere die van het centraal gezag'. Het lagere orgaan, welks besluit door een liooger wordt vernietigd, kan daarom bij den administratieven rechter tegen die vernietiging opkomen. Daarom zou ook, indien de wet het niet belette, het hooger orgaan bij den administratieven rechter over met de wet strijdende besluiten van het lagere kunnen klagen. De wet moet hier namelijk het hoogere orgaan den weg naar den administratieven rechter afsnijden. Niet, omdat het hooger orgaan niet een bijzonder belang zou hebben, onderscheiden van het belang van liet lagere orgaan. Maar omdat de bevoegdheid tot vernietiging, aan het hooger orgaan toekomend, paraat executabel is; zij kan en zij moet - zoo eisclit het publieke recht — door de administratie zelve, zonder 's rechters hulp, geoefend worden. Tei einde zich voor liet gevaar te dekken, dat zijn vernietigingsbeslnit door den rechter vernietigd werd, zou een hooger administratief orgaan echter wel eens,, in plaats van zelf te vernietigen, aan den administratieven rechter de onwettigverklaring van een met de wet strijdend besluit kunnen wagen. Dat misbruik wil het ontwerp voorkomen. Om die reden werd de verbodsbepaling van art. 15, lid 2, opgenomen. Op soortgelijke overwegingen steunt het voorschrift van art. 15, lid 3, Ontw. Ten slotte nog ééne opmerking. Het ontwerp geeft eenen algemeenen regel omtrent de bevoegdheid tot klaekte. In speciale g'evallen kan eene andere regeling geraden zijn. Dan zal de betrekkelijke wet den algemeenen regel doorbreken. Voorbeelden van zulke uitzonderingen bevatten bijv. de artt. 36 vv. en 112 vv. Kieswet en de artt. 79, lid 2, en 80 Ongevallenwet 1901. § 21. Het bezit van subjectieve rechten als voorwaarde voor de bevoegdheid des Jclayers, partij te zijn. No. 1. De subjectieve rechten als grondslag der administratieve rechtspraak. Onvoldoende bescherming tegen administratief onrecht. Moet de bevoegdheid tot klachte niet enkel gegeven worden aan hen, wier subjectief recht geschonden is? Er is eene school, die aldus leert; zij denkt zich de administratieve rechtspraak als handhaving van subjectieve rechten en laat dus alleen den subjectief-rechthebbende als klager in de rechtzaal toe. Of liever, dat zou zij moeten doen, als zij voet bij stuk hield. "V oor zoover de weigering van een administratief orgaan betreft, eene handeling te verrichten of een besluit te nemen, is liet subjectieve recht als grondslag van het administratief proces niet ten eenenmale onbruikbaar. W aai' de Overheid tot handelen gehouden is, kan ten minste in zekere gevallen niet zonder eenigen schijn van juistheid beweerd worden, dat er ten behoeve \\.,n eenen bepaalden peisoon een aanspraak op dat handelen, een — zij het ook bijzonder geaard subjectief recht bestaat. Men denke slechts aan de z.g.n. publiekrechtelijke geldvorderingen ten laste van den Staat! In zulke gevallen kan de rechterlijke controle op het administratief onrecht, op fle weigering der Overheid hare verplichting tot betaling te vervullen, ongetwijfeld als handhaving van subjectieve aanspraken geconstrueerd worden. ' 'f nu altijd als de Overheid tot handelen of besluiten verplicht is, het bestaan van een dergelijke subjectieve aanspraak kan worden beweerd, blijve hier in 't midden. De weigeringen van de Overheid vormen namelijk slechts een zeer gering percentage van de gevallen, w aann zij de wet schendt. Hij na steeds overschrijdt zij de perken der et, doordat zij een haar toekomende bevoeg'dheid niet overeenkomstig de wet uitoefent. En is dan rechtspraak op verzoek van eenen subjectief- rechthebbende mogelijk? In het privaatrecht ja, omdat alle schennis der burgerlijke wet, elke oefening van recht, in strijd met de bepalingen van liet privaatrecht, voor den benadeelde de aanspraak doet ontstaan op herstel, gewoonlijk op herstel in den vorm eener geldpraestatie. Overal waar de burgerlijke wet is overtreden, is derhalve steeds een subjectief-recht hebbende voorhanden. Anders in liet publieke recht. Dat kent zeker in zoo algemeenen vorm den regel niet, dat handelen in strijd met de wet voor den benadeelde een subjectieve aanspraak op herstel doet ontstaan. Derhalve ontbreekt, als de Overheid hare publieke macht in strijd met de wet doet gelden, doorgaans een rechthebbende. Y\ ie de administratieve rechtspraak als rechtspraak op verzoek van eenen subjectiefrechthebbende construeert, onthoudt bijgevolg den waarborg dier rechtspraak juist, waar de belanghebbende haar het meest van noode heeft: bij onwettige machtoefening. No. 2. Inconsequente uitbreiding van (le bevoegdheid tot klachte. Aan hen, die de administratieve rechtspraak op de handhaving van subjectieve rechten, d. z. aanspraken, willen vestigen, ontging (leze leemte niet. Maar in plaats van nu rondweg te erkennen, dat hun stelsel geen afdoende beveiliging tegen administratief onrecht biedt, trachten zij het door invoeging van een nieuw element te redden, /ij ontsluiten de rechtzaal nog voor eene gansch andere categorie van klagers: voor hen, wien in strijd wjet de wet eenei verplichting is opgelegd. Dat met deze uitbreiding van den kring der klagers de hooggeprezen subjectieve rechten als grondslag der administratieve rechtspraak kort en goed worden prijsgegeven, schijnt hun daarbij te zijn ontgaan, ten minste zij reppen daarvan niet. Eene uitdrukkelijke verklaung is ten deze trouwens wel overbodig. Het feit is notoir. De onwettig belasten of te zwaar belasten komen bij den rechter immers geen handhaving in hunne subjectieve aanspraken vragen. Zulke aanspraken bezitten zii niet. Integendeel, het is juist de Overheid, die machtsbevoegdheid bezit en deze tegen hen op onwettige wijs doet gelden. legen die onwettige machtsoefening vragen zij bescherming. Zij wenden zich tot den rechter, opdat hij de administratieve organen, die m strijd met de wet macht oefenen, binnen de perken der wet terugdnnge. No. 3 Onbepaaldheid van het stelsel. Deze uitbreiding van de categorie der klagers past niet in het systeem. Dat is één grief. Het is echter niet de eenige, noch de zwaarste. Tot klagen gerechtigd zijn ook zij, aan wie m strijd met de wet eene verplichting is opgelegd, zoo luidt de uitbreidingsformu e. Wat voor verplichting echter? Eene verplichting om t* doen of om te dulden ? Het moet het een of het ander zijn, een derde is niet m ifaat het, dan voor een oogenblik eene verplichting om te doen wezen ! AA aartoe leidt dan de uitbreiding van de bevoegdheid tot, klacht© ? lot administratieve rechtspraak enkel daar, waar (le Overheid, de wet overtredend, iemand dwingt, krijgsdienst te doen, een huis af te breken, een weg te herstellen, in één woord iemand tot doen verplicht. Maar administratieve rechtspraak, bescherming tegen administratief onrecht,, iJ t eeii vrome wensch in de duizenderlei gevallen, waarin de Overheid macht oefent, zonder het individu eenige verplichting tot doen op te leggen, als zij in strijd met de wet vergunningen verleent, in strijd met de wet iemand op de kiezerslijst brengt of in strijd met (lp tv et een besluit van een lager orgaan vernietigt. Moet dan verplichting soms als verplichting tot dulden verstaan worden ? Aldus opgevat, is de formule echter de onbepaaldheid zelve. Het publieke recht legt immers iedereen de verplichting op, de daden der Overheid te eerbiedigen, te dulden. Telkens, als de Overheid het publieke recht schond, behoorde dus iedereen — de. niet belanghebbende zelfs incluis tot de groep van uitverkorenen, voor wie de deuren der rechtzaal wagenwijd openstonden. Een administratieve rechtspraak, goed geregeld, moet bescherming verIeenen tegen ieder administratief onrecht; zij moet tevens die bescherming verleenen aan ieder, die daarop redelijkerwijze aanspraak ïeeft. Als handhaving van zgn. subjectieve rechten opgevat, doet de administratieve rechtspraak, zelfs buiten haren natuurlijken grondslag uitgebreid, nocli hei een, noch het ander; zij houdt althans zeker niet de juiste maat. Niet zonder reden heeft het ontwerp daarom de subjectieve aanspraken als basis van het administratief geding verworpen. § 22. De bekwaamheid, partij te zijn. Ieder, die ingevolge de artt, 15 en 17 bevoegd is, als partij op te treden, is daarom nog niet bekwaam, als partij in rechte te staan Voor zoover de personen betreft, ligt, dit voor de hand. Minderjarigen, onder curateele gestelden enz. zijn tot procedeeren onbekwaam. "Voor .ii tre< Pn1 wettelijke vertegenwoordigers op. En alle rechtspersonen missen de bekwaamheid tot handelen. Zij worden door hunne vertegenwoordigers vervangen. AA ie nu een _ wettel ijken vertegenwoordiger behoeven en wie de bevoegdheid bezitten, als vertegenwoordiger voor een ander in rechte op te treden, laat het ontwerp door liet burgerlijk recht beslissen. Het volgt daarmede het voorbeeld, reeds door de Beroepswet gegeven (art. 54). In art, 21 Ontw. wordt het gezag van het burgerlijk recht ten deze erkend. Ten aanzien van de gehuwde vrouw wordt evenwel eene uitzondering gemaakt. Voor de onderlinge verzekeringsmaatschappij wordt, bovendien een twijfelachtig punt beslist. Behalve personen, zijn ook organen van openbaar gezag als zoodanig bevoegd, de rol van klager of verdediger in een administratief geding op zich te nemen. Die bevoegdheid ontleenen zij aan hunne eigenschap van dragers van overheidsgezag. Daar ieder, die met overheidsgezag is bekleed, geacht mag worden handelingsbekwaam te zijn, Ontw. Adm. Rechtspr. kan hier derhalve van eigenlijke onbekwaamheid tot procedeeren nimmer sprake zijn. Maar organen van openbaar gezag zijn dikwijls, colleges. Het ware omslachtig, die colleges in hun geheel voor den administratieven rechter te doen optreden. Aan den president draagt het ontwerp daarom op, het college voor den rechter te vertegenwoordigen. Zijn positie maakt hem toch tot den aangewezen vertegenwoordiger in rechte (art. 20 Ontw.). Met het geval, dat deze veronderstelling faalt, rekent het ontwerp door den regel niet absoluut te maken. Aan de colleges is namelijk de bevoegdheid voorbehouden, een ander lid met hunne vertegenwoordiging in rechte te belasten. De vertegenwoordigers, die openbare lichamen als rechtspersonen hebben, zijn tegelijk dragers van openbaar gezag. Zoo is bijv. de burgemeester vertegenwoordiger van de gemeente als rechtspersoon en tevens, ingevolge art. 20 Ontw., vertegenwoordiger van het gemeentebestuur als overheidsorgaan. Organen van openbaar gezag, als een burgemeester, kunnen dus in twee qualiteiten optreden. Naarmate zij nu in de eene of de andere hoedanigheid aan het proces deelnemen, zal hun optreden naar art. 20 of naar art, 21 Ontw. beoordeeld moeten worden. § 23. De beginselen van procesrecht. De rechter onderzoekt alleen, als eene klacht bij hem wordt ingediend. En hij onderzoekt alleen het onderwerp der klacht, d. ï. liet besluit, de handeling of de weigering der administratie, waartegen de klacht gericht is. Mits hij slechts zorgt, enkel recht te spreken over dit onderwerp, is hij voor het overige niet aan de vorderingen der partijen gebonden. Dit is het beginsel der z.g. relatieve ongebondenheid des rechters. Yg. § 18 hiervoor. Het bepaalt den omvang van srech- Welke regels beheerschen nu de vervulling dier taak i Daarop geven de vier hieronder volgende beginselen van procesrecht antwoord. 1°. De rechter leidt het proces. 2°. Hij beslist niet, dan nadat de partijen in de gelegenheid zijn geweest, mondeling haar standpunt voor hem uiteen te zetten. 3°. Hij beslist op bewijs, ter openbare terechtzitting geleverd. 4°. Hij beslist naar vrije overtuiging. Eerste beginsel. Het administratief geding is bestemd, de eerbiediging van het publieke recht door de Overheid te waarborgen. Het staatsbelang is daarbij ten nauwste betrokken. Daarom oordeelt de rechtei, on8e 011 den door de vordering des klagers, over het onderwerp der klacht. En daarom bepaalt hij ook den loop van het proces, dat met liet indienen eener klacht is aangevangen. Vermochten de partijen door hare han- delingen of door haar stilzitten den gang van een geding te regelen, zij konden de uitspraak tot in liet oneindige verschuiven. Om die reden verplicht het ontwerp den rechter, nadat het proces eenmaal is begonnen, alles te. doen wat noodig is, opdat eene juiste, uitspraak zoo spoedig mogelijk worde geveld. Zoo is o,a. de zorg' voor de bewijsvoering aan den rechter opgedragen (artt. 100 vv. en 126 vv. Ont-w.). En of de partijen verstek laten gaan, is daarom ook volmaakt onverschillig; of de klager afstand doet van zijne klacht, is daarom eveneens - behoudens eene uitzondering — zonder beteekenis (art, 100 Ontw.). De rechter, niet de partijen, is meester van liet- iredina' Afd. 1—3, Titel 3, Boek II. b b T weede b e g i n s e 1. Bloot toeschouwers zijn de partijen in het administratief geding evenwel niet. Al gaat het in dit geding om een staatsbelang-, het g-aa,t toch ook om een belang der twistende partijen. De gevolgen der uitspraak worden door haar zelfs in de eerste plaats gevoeld De rechter Jijke beslissing mag daarom niet vallen, voordat de partijen den rechter mondeling haar wederzijdsch standpunt hebben kunnen toelichten. Met dien eisch der billijkheid rekent het ontwerp; het geeft de partijen heit recht op mondeling gehoor. Bovendien vergunt het haai-, ter verdediging van haar standpunt bewijsmiddelen te berde te brengen en, in het belang van een behoorlijk onderzoek, bepaalde beschikkingen betreffende de gedingvoering uit te lokken. Reclitstreeksche invloed op den loop van liet proces is haar echter onthouden Vg. artt. 113, 129, 132, 133; artt. 117, 128, 134, 159 vv.; art. 137 (hitwerp. D erde beginsel. Het. recht op mondeling gehoor is niet alleen een recht, rechtsbeschouwingen voor te dragen, maar ook en vooral een recht van critiek op iet. bewijsmateriaal, dat 111 het geding is bijeen gebracht, Aan deze evoegdheid tott critiek ontleent het recht op mondeling- gehoor zelfs zijne grootste waarde. Om wezenlijke critiek te kunnen oefenen moeten de partijen bevoegd zijn, het voorwerp der critiek van nabij te bezien. Op deze overweging steunt de bepaling van het ontwerp, dat het bewijs, waarop de rechter recht doet, ter openbare zitting moet geleverd worden (artt. f 1°ntw;)- ,)e partijen mogen op die zitting tegenwoordig ziin. Het bewijsmateriaal, dat den grondslag van 's rechters beslissing zal vormen, wordt derhalve onder hare oogen bijeengebracht. De realiteit ^ an het recht tot controle is daarmede gewaarborgd. ^ ierde beginsel. Te dringender is de eisch, dat het, bewijs ter openbare zitting geleverd wordt, omdat de rechter naar vrije overtuiging beslist. Het" administratief proces is immers het onderzoek van eene klacht over een administratief besluit of eene administratieve handeling of weigering. De appreciatie der feiten, waarop zulke administratieve daden steunen is aan het vrije inzicht der administratie overgelaten. Beperkende bewijsregels binden haar niet, omdat de onvolkomenheid van het bewijs haar niet van de verplichting ontheft, een besluit te nemen of eene handeling te verrichten. En evenals de administratie zal de rechter, die haar daden te beoordeelen krijgt, steeds tot eene beslissing moeten komen. Hoe onvolkomen liet. bewijs ook zij, hij zal zich daarmede moeten zien te redden. Of, om deze gedachte in technisclien vorm te kleeden, ook de rechter zal de bewijskracht van het bewijsmateriaal naar vrije overtuiging waardeer en,. Vg. artt. 1G0 vv. On'tw. § 24. De gang van het onderzoek in het algemeen. Het administratief g-eding begint met eene klacht; zij omschrijft de handeling, liet besluit of de weigering van de Overheid, waarover geklaagd wordt en bepaalt daarmede den omvang van liet rechterlijk onderzoek. Opdat die grens onveranderlijk zij vastgesteld, moet de klacht schriftelijk worden ingediend. Ter betere voorlichting van den rechter is het bovendien van belang, dat hij reeds vóór de behandeling ter terechtzitting verneemt, wat. de andere partijen van de klacht denken. Daarom wordt aan deze vergund, vertoogschriften naar aanleiding van de klacht bij den rechter in te dienen. Zoo ontstaat de eerste phase van het geding: de schriftelijke behandeling (Afd. 1, Tit. •ri, Boek II). . . Het bewijs, waarop de rechter recht doet, wordt ter openbare zitting geleverd. Daar houden de partijen ook beschouwingen over feitelijke en rechtsvragen. Dit samenstel van handelingen vormt een ander istadium van liet geding: de behandeling ter terechtzitting. Tusschen beide phasen in ligt het voorbereidend onderzoek: het geheel van rechterlijke handelingen en opdrachten, strekkend tot verzameling van het bewijsmateriaal, dat ter terechtzitting zal worden te berde gebracht. Te zamen vormen deze drie stadiën van behandeling (schriftelijke, voorbereidende, openbare) liet gelieele onderzoek, na afloop waarvan de rechter beraadslaagt en beslist. g. Boek II, Tit. 3, Afd. 1, 2 en 3. Aan deze natuurlijke groepeering van het proces sluit het ontwerp zich aan. Het volgt daarmee slechts de Beroepswet na, wier gelieele processueele inhoud trouwens aan dit ontwerp tot voorbeeld strekte. Voor zooverre het eigenlijk procesrecht betreft, regelen ontwerp en wet beide toch volmaakt hetzelfde onderwerp. Slechts zijn in het ontwerp die wijzigingen aangebracht, die uit zijn algemeen karakter voortvloeien. Leemten, die de practijk aanwees, zijn bovendien verbeterd. Te gelegener plaatse wordt daarop gewezen. § 25. De enkelvoudigheid van het onderzoek. Openbare bekendmaking der beroepen. Ieder onmiddellijk belanghebbende kan beroep instellen. Over dezelfde wetsschennis kan derhalve meer dan eens geklaagd worden. Het lieeft echter geen nut, den rechter meer dan eens over dezelfde wetsschennis te laten beslissen. De rechter zorgt immers ambtshalve Voor het bewijs en hij vult ook de ontbrekende wetsgronden aan. De partijen hebben op den uitslag van het geding geen beslissenden invloed. Herhaald onderzoek van dezelfde klacht moet dus voorkomen worden. Er zou, zoo schijnt het, bepaald kunnen worden, dat alle beroepen, tijdig tegen hetzelfde besluit of dezelfde weigering of handeling ingesteld, slechts één geding vormen. Maar zoo eenvoudig is het vraagstuk niet op te lossen. Immers, de beroepstermijn' kan voor den een eerst veel later verstrijken dan voor den ander. Daarbij komt, dat de rechter doorgaans niet weten kan, of een eventueele klager nog beroep zou kunnen instellen. De behandeling van beroepen, betreffende hetzelfde onderwerp, uitstellen, totdat de beroepstermijn verloopen is, zou dus eigenlijk beteekenen, dat hunne vereenigde behandeling naar een onbekend tijdstip verschoven werd. En bovendien, een spoedig ingesteld beroep mag toch maar niet voorloopig worden opg-eborgen, omdat er zich misschien nog een klager zal opdoen. Yg. artt. 78 vlg. Ontw. I. Het ontwerp gaat daarom van liet beginsel uit, dat ieder beroep zelfstandig behandeld wordt. Maar op tweeërlei wijze heft het de nadeelen dier zelfstandige behandeling op. Vooreerst vergunt liet den rechter, desnoods ambtshalve, beroepen, die tegen hetzelfde besluit of dezelfde handeling of weigering gericht zijn, te voegen, d. i. in één geding op te lossen. Dat is echter nog niet voldoende. Herhaaldelijk zal voeging onmogelijk of ongeraden zijn, hetzij omdat het eene geding' reeds is afgeloopen, vóór het ander aanvangt, hetzij omdat het eene geding- reeds zoo ver is voortgeschreden, dat voeging tot belangrijke vertraging zou leiden. Er zouden dus — gesteld het ontwerp kende slechts facultatieve voeging — steeds gevallen overblijven, waarin twee of meer beroepen, betreffende hetzelfde onderwerp, afzonderlijk behandeld werden. En opdat nu deze afzonderlijke behandeling, voor zoover zij overbodig is, achterwege blijve, stelt het ontwerp twee regels op. De eerste luidt aldus: niet-ontvankelijk is het beroep, ingesteld tegen besluiten, handelingen of weigeringen, die reeds bij gewijsde wettig of onwettig zijn verklaard. (Art. 144 Ontwerp). En'de tweede bepaalt: zoodra de rechter een besluit, eene handeling of weigering der administratie wettig of onwettig verklaart, worden de overige, over hetzelfde onderwerp aanhangige gedingen geschorst, totdat de reden der schorsing vervallen is (Art. 160 Ontwerp). Dit is liet beginsel van de enkelvoudigheid van het wettigheidsonderzoek. Het steunt op de overweging, dat zoodra de wettigheid of de onwettigheid van een besluit, een handeling of weigering' vaststaat, ieder hernieuwd onderzoek naar de wettigheid of onwettigheid daarvan overbodig wordt, en bijgevolg ieder nieuw geding-, daarover loopend, moet worden afgesneden. Aan den anderen kant dienen echter alle belanghebbenden bij de wettigheid of onwettigheid in het proces, dat tot eene uitspraak daarover voert, te kunnen optreden. Het ontwerp verschaft hun daartoe ruimschoots de gelegenheid. Iedere onmiddellijk belanghebbende bij een besluit, eene weigering of handeling der Overheid kan namelijk als medeklager tusschenkomen in het g-eding-, reeds aanhangig ten gevolge y;ml een tegen dat besluit, die handeling of weigering ingesteld beroep (Artt. 17, n°. 3, en 152 Ontwerp). De bevoegdheid tot tusschenkomst zou niet veel meer dan schijn zijn, indien de betrokkenen niet wisten of niet weten konden, dat de wetsschennis, waarover zij willen klagen, reeds het voorwerp van een proces is. Daarom beveelt het ontwerp openbare bekendmaking van ingestelde beroepen, hunne verwijzing naar de terechtzitting, hunne beslissing en de aanwending van rechtsmiddelen tegen die beslissing. Tegelijkertijd wordt zoodoende nog het niet geringe voordeel verkregen, dat het publiek op vlugge berechting van, geschillen afdoende controle kan oefenen. Yg. artt. 57 vv. Ontwerp. § 26. De gewone rechtsmiddelen. De rechtbank doet recht behoudens hooger beroep, het hof behoudens beroep in cassatie. Yg. §§ 12 en 19 n°. 1, hiervoor. Daaruit volgt echter niet, dat nu alle uitspraken van rechtbanken zelfstandig appellabel, alle uitspraken van hoven zelfstandig cassabel zijn. Het proces kon toch elk oogenblik worden stop g-ezet, als tegen iedere beslissing, in den loop van een geding gewezen, dadelijk hoogere voorziening openstond. Daarom laat het ontwerp zelfstandig hooger beroep en beroep in cassatie slechts tegen einduitspraken toe, d. i. tegen uitspraken, waarbij het geding wordt afgedaan. Yg. artt. 193 en 221 Ontwerp. AYelke beginselen beheerschen nu de aanwending dezer rechtsmiddelen ? Zeer eenvoudige ! Het ontwerp gaat uit van de stelling, dat het hooger beroep en het beroep in cassatie het gansche oorspronkelijke beroep aan het oordeel van den rechter in hooger beroep of in cassatie onderwerpen, dat deze hoogere rechters bovendien dezelfde macht hebben als de rechter in eersten of lioogsten aanleg. Slechts in één opzicht bestaat er, voor zoover den cassatierechter betreft, principieel verschil: liij doet recht op de feiten, zooals die volgens het beroepen vonnis vaststaan. Zelfstandig feitelijk onderzoek is hem ontzegd. Daaruit volgt dan weer vanzelf, dat in cassatie geen voorbereidend onderzoek te pas komt en dat de behandeling ter terechtzitting uitsluitend loopt over de toepassing der wet op de feiten, die het aangevallen vonnis bewezen acht. Het karakter van de benadering in hooger beroep en van die in cassatie is hiermede vastgesteld. Zij zijn eenvoudig eene herhaling van de eerste instantie, zij het, voor zoover het cassatie-proces betreft, alleen eene tot de rechtsvraag beperkte. De regeling van het rechtsgeding in cassatie en in hooger beroep kan bijgevolg zeer eenvoudig zijn. Zij bestaat in eene toepasselijkverklaring van de procesregels der eerste instantie (artt. 198 vlg., 211 vlg., 226 vlg. en 238 vlg. Ontwerp). Slechts in zoover wordt daarvan, afgeweken, als geëischt wordt door de omstandigheid, dat de zaak reeds eenmaal behandeld is, of dat zij thans wordt behandeld zonder nieuw feitelijk onderzoek. Welke die afwijkingen zijn, blijkt bij de toelichting der artikelen. Yg. Tit. 1 en 2, B. III. Alleen einduitspraken zijn zelfstandig appellabel en cassabel, wordt in den aanhef dezer paragraaf gezegd. Naar twee zijden behoeft deze uitspraak aanvulling. Vooreerst vergunt het ontwerp tegen incidenteele vonnissen en arresten, tegelijk met het beroep tegen hot. eindvonnis of -arrest, liooger beroep of beroep in cassatie in te stellen. Incidenteele vonnissen en arresten, d. z. uitspraken, gewezen in den loop van de behandeling ter terechtzitting, steunen toch op een onderzoek, dat deel uitmaakt van het onderzoek der hoofdzaak. l)e herhaling van dit onderzoek — als beroep tegen de einduitspraak wordt ingesteld •—, biedt dus eene passende gelegenheid, desverlangd ook de incidenteele vonnissen en arresten te herzien. En juist omdat incident en hoofdzaak hier te zamen worden onderzocht, staat ook geene vertraging te vreezen. Yg. artt. 11 en 12. Dan kent het ontwerp, bij uitzondering, tegen enkele incidenteele beschikkingen (artt. .11 en 12) een bijzonder rechtsmiddel toe. In den regel zoo geaard, dat hoogere voorziening overbodig is, zijn die beschikkingen soms te gewichtig, dan dat zij aan de controle van eenen lioogeren rechter mogen ontsnappen. Daarom vergunt het ontwerp een enkele maal de aanwending van een speciaal rechtsmiddel. Yg, artt. 117 en 128 Ontw. I. § 27. De vernietiging van gewijsden wegens nieuwe feiten. Een gewijsde van den administratieven rechter kan onjuist zijn. Het kan berusten op verkeerde waardeering der wet of der feiten. Dergelijke rechterlijke dwalingen zijn onherstelbaar. Een nieuw beroep op den rechter zou niet baten. De fout vindt hare oorzaak in den rechter zeiven, in zijne feilbaarheid. Maar de rechter kan ook falen ten gevolge van omstandigheden, buiten hem gelegen. Hij kan recht doen op bewijsmateriaal, dat naderhand onvolledig of onbetrouwbaar blijkt. Bewijsmiddelen, die hij heeft benut, kunnen valsch, bewijsmiddelen, die hij niet kende, kunnen aanwezig geweest zijn. Zoo dikwijls nu, na de behandeling' ter terechtzitting, destijds den rechter onbekende feiten aan het licht komen, die aan de juistheid van zijn gewijsde doen twijfelen, bestaat er groote waarschijnlijkheid, dat de rechter, onafhankelijk van zijn wil, onrecht heeft gepleegd. De oorzaak der dwaling ligt dan buiten den rechter. Een hernieuwd beroep op den rechter kan dus herstel van het onrecht brengen. Daarom moet het geoorloofd zijn. Yg. art. 375 AA . v. Srv. nieuw. Anders miste de administratieve rechtspraak hare liooge bestemming, recht te geven. ()p deze gedachte berust de bevoegdheden der partijen, wegens nieuwe feiten vernietiging van een eindgewijsde te vragen bij den rechter, die het wees (artt. 248 en 249 Ontw.). De vernietigingsprocedure is zeer eenvoudig geregeld. Zij i,s er tevens op berekend, misbruik van dit buitengewone rechtsmiddel te voorkomen. Het verzoek tot vernietiging- moet namelijk door een advocaat of procureur onderteekend worden (art. 251 n°. 4 Ontw.). Deze verplichte tusschenkomst van eenen rechtsgeleerden raadsman weert volkomen ongegronde verzoekschriften. Vervolgens wordt geen nieuw onderzoek van de eenmaal besliste zaak bevolen, vóór de recliter de gegrondheid van het verzoek tot vernietiging althans summier heeft onderzocht. Hij doet daarom, alvorens, op het verzoek te beslissen, de pal-tijen oproepen. De wederpartij van den verzoeker kan hem dus hare bezwaren voordragen. En zoo noodig gelast de rechter bovendien nog voorloopig feitelijk onderzoek (artt. 253 vv. Ontw.). Is de rechter van oordeel, dat er inderdaad nieuwe feiten aangevoerd zijn, die aan de juistheid zijner uitspraak doen twijfelen, zoo schorst hij het aangevallen gewijsde. Die schorsing is de aanvang- van een geheel nieuw onderzoek der zaak. Na afloop daarvan valt de uitspraak, die het geschorste gewijsde bevestigt of vernietigt (artt. 255 vv. Ontw.). Aldus verloopt het proces ten minste in den regel, want indien de hoogere rechter, die de uitspraak van eenen lageren bevestigd heeft, zijne bevestigende uitspraak zou moeten schorsen, kan hij eenen anderen weg inslaan. In dat geval vergunt hem namelijk art-. 257 Ontw. zijne eigene uitspraak te Vernietigen, de bevestigende uitspraak van den lageren rechter te schorsen en het geding ter nieuwe behandeling naar den lageren rechter te verwijzen. De wenschelijkheid dezer afwijking ligt voor de hand. Op deze wijze wordt toch, zonder veel omslag, het onmiskenbare voordeel verkregen, dat het nieuwe onderzoek kan worden gehouden door den rechter, die de getuigen en deskundigen, op wier verklaringen is recht gedaan, zelf ondervraagd en gehoord heeft. Voor de verliezende partij is de vernietiging van een gewijsde een onverwachte tegenslag. Zij waande het geding reeds onherroepelijk afgedaan. Nu wordt het plotseling in anderen zin beslist. Dat kan hard zijn. Maar onbillijk is het niet. Niemand kan toch ooit recht hebben op de bestendiging van eenen toestand, die in strijd is met de wet. Toch mag de rechtsonzekerheid, die de mogelijkheid van vernietiging schept, niet te lang duren. Daarom sluit het ontwerp de aanwending van dit buitengewone rechtsmiddel uit, zoodra meer dan twee jaar zijn verloopen, nadat een uitspraak in kracht van gewijsde gegaan is (art. 250, lid 2, Ontw.). Ten slotte houdt art. 261 Ontw. aanspraken, waarover bij een gewijsde beslist is, ondanks de vernietiging daarvan, in stand, als zij inmiddels door derden te goeder trouw verworven zijn. Over het gebruik van liet woord „aanspraken" in art. 261 Ontw. vg. de M. v. T. op die bepaling. § 28. De herziening van onderling onvereenig bare gewijsden. De bepalingen omtrent de absolute en de relatieve competentie verdeelen de administratieve rechtspraak tussclien de verschillende administratieve rechters. Die rechters kunnen zich vergissen omtrent de grenzen hunner taak, zich bevoegd verklaren, waar zij juist onbevoegd, zich onbevoegd verklaren, waar zij juist bevoegd zijn. En wat hoofdgeschil voor den eenen is, kan als praejudicieele vraag ook dooiden anderen worden beslist. Ten aanzien van hetzelfde onderwerp kunnen dus onvereenigbare administratieve gewijsden geveld worden. A\ at mogelijk is tusschen administratieve rechters onderling, is ook mogelijk tusschen den administratieven rechter eenerzijds en den burgei lijken of strafrechter anderzijds. Deze kan zich bevoegd achten over ondeiw erpen te oordeelen, ten aanzien waarvan de administratieve ïechtei bevoegd is, of hij kan ten onrecht© weigeren over onderwerpen te oordeelen, die inderdaad ter beslissing van hem en niet van den administratieven rechter staan. Of wel, hij geeft praejudicieele beslissingen over onderwerpen, die als hoofdzaak door den administratieve!), iechter zijn of zullen worden beslist. De strafrechter verklaart b.v. een ambtenaar, die eene vergadering* uiteen doet gaan, te verkeeren in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, terwijl de administratieve rechter de onwettigheid van zijn optreden uitspreekt. Welnu, overal waar over een onderwerp, ten aanzien waarvan reeds bij eindgewijsde beslist is, een ander ei ndgewijsde in afwijkenden zin •« ordt gewezen, hetzij door eenen administratieven, hetzij door eenen burgerlijken of strafrechter, is een onhoudbare toestand ontstaan. Er wordt dan of onbevoegdheid staande gehouden door twee rechters, waarvan er slechts één incompetent is, öf recht gegeven door wel is waar competente rechters, maar in verschillenden zin. In het eene zoowel als in het andere geval maakt de onderlinge tegenstrijdigheid der uitspraken deze zoo verdacht, dat ieder der partijen, tusschen wie ze zijn gewezen, hare herziening moet kunnen uitlokken. De partijen hebben toch zeker wel recht te weten, welke uitspraak nu juist is. Of zou men haar willen verplichten, zich neer te ''ij een gewijsde, dat volgens een anderen, niet minder gezagliebbenden rechter foutief is p Op deze overwegingen steunt Titel 4 Boek III (Over de herzieningvan onderling onvereenigbare gewijsden). Waar onvereenigbare eiiufgewijsden ten aanzien van hetzelfde onderwerp zijn gewezen, hetzij dooi administratieve rechters, hetzij door eenen administratieven en eenen burgerlijken of strafrechter, kan ieder, die partij was in de door die gewijsden besliste gedingen, aan den hoogen raad de herziening dier uitspraken vragen (art. 262 Ontw.). De hooge raad doet recht, nadat de partijen hare standpunten hebben kunnen toelichten. En zoo inderdaad een der onvereenigbare uitspraken in strijd met de wet is gewezen, herziet hij die uitspraak en doet, wat de rechter, die haar wees, had behooren te doen (artt. 268—270 Ontw.). De hooge raad grondt zijne beslissing op de feiten, zooals die volgens elk gewijsde vaststaan. Zijn onderzoek behoort toch enkel mogelijk verkeerde wetsinterpretatie te treffen. Dat brengt het doel van liet instituut mede: handhaving van de eenvormigheid der wetsinterpretatie, die door de verdeeling der rechtspraak tusschen verschillende rechters dreigt verloren te gaan. Voor zoover de bewijslevering betreft is bovendien geen eenheid te bereiken, om de eenvoudige reden, dat V0?U', e}ken recllter d°01' verschillende regels beheersclit wordt (art, 269, lid 2, en 263 Ontw.). De herziening is het werk van den lioogen raad, d. i. van de administratieve kamer van den hoogen raad, tenminste als tegenstrijdigheid bestaat tusschen administratieve gewijsden. Zijn een administra- tief en een burgeerlijk of een strafrechtelijk gewijsde onv eieenigbaar, dan moet de oplossing der verscheidenheid van eenen rechter komen, die èn bij den administratieven èn bij den burgerlijken of den strafrechter gezag heeft. Daarom laat het ontwerp in dat geval eene gemengde kamer van den hoogen raad beslissen. Zij bestaat uit den voorzitter van den lioogen raad, benevens zes leden, drie uit de administratieve kamer en, naar omstandigheden, drie uit de burgerlijke of de strafkamer (artt. 265 en 267 Ontw.). ... De procedure tot herziening" is vrijwel gelijk aan die tot vernietiging van gewijsden wegens nieuwe feiten (artt. 268, 263, lid 1, en 254 Ontw.). Eene soortgelijke bepaling als art. 250, lid 2, Ontw. vond bovendien ook in den vierden titel een plaats. Binnen twee jaren, nadat de oudste der onvereenigbare uitspraken in kracht van gewijsde gegaan is, moet namelijk de herziening gevraagd worden (art. 264, lid 2, Ontw.). En er wordt ook tegen het misbruiken van dit buitengewone rechtsmiddel g'ewaakt (artt. 265 en 251 Ontw.). De herziening- van een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis mag niet tot nadeel strekken aan eenen beklaagde, over wiens daad ten principale geoordeeld is. Met dit beginsel van ons. strafprocesrecht rekent art, 272 Ontw. En wat burgerlijke en administratieve gewijsden aangaat, zijn maatregelen getroffen, dat derden te goeder trouw met dupe worden van de herziening. Wie rechten of aanspraken verwerft, waarover bij burgerlijk of administratief gewijsde beslist is, mag toch redelijkerwijs verwachten, dat in die rechten of aanspraken geen wijziging meer zal worden gebracht. Artt. 271 en 274 Ontw. waarborgen, dat- die verwachting niet bedrogen wordt. ^ Over liet gebruik van het woord „aanspraken in art. 214 vg. de M. v. T. op die bepaling. § 29. De rechtsgeleerde raadsman der partijen; ten deele verplichte en ten deele kostelooze rechtsbijstand. De partijen procedeeren zelve, hetzij in persoon of bij gemachtigde, onvermogenden ontvangen geenen kosteloozen rechtsbijstand. Als het proces goedkoop zal zijn, moeten de partijen toch zelve kunnen optreden. En als de bijstand van een raadsman niet verplichtend is, behoeft rechtsgeleerde hulp niet kosteloos beschikbaar gesteld te woiden. Zoo" stelt liet ontwerp voorop, maar naar beide zijden met zeker voorbehoud. Het klaagschrift vormt den grondslag van het geding: het begrenst en motiveert het beroep. Zonder een klaagschrift, dat het punt in geschil nauwkeurig aanwijst en 's klagers grieven precies formuleert, is goede en, zeker, vlotte rechtspraak met wel denkbaar (art 88 Ontw. I). En nu heeft de ondervinding reeds geleerd, dat de partijen zelve doorgaans niet bij machte zijn, een deugdelijk klaagschrift te leveren. Tal van klaagschriften m ongevallenzaken voldoen zelfs niet aan zeer bescheiden eischen. De rechter zal dus herhaaldelijk aldus vergunt het ontwerp (art. 91) — den klager omtrent het' klaagschrift inlichtingen moeten vragen. Dit nader informeeren leidt echter tot ongeweiisckte vertraging. En wat nog erger is, als dit mionneeren, zooals te vreezen staat, op zeen* uitgebreide schaal zou moeten geschieden, ging de rechter ten slotte als raadsman van den klager fungeeren. Daarom is voor het klaagschrift onderteekening door eenen advocaat of procureur voorgeschreven (art. 86). Zoo wordt ook nog indirect het volkomen ongemotiveerd klagen zoo al niet voorkom men, dan toch gebreideld. Vg. ook artt. 251 en 265. Hoe belangrijke stukken verzetschriften en beroepschriften in hooger beroep en in cassatie mogen wezen, in beteekenis halen zij op verre "na met bij het klaagschrift. Steunt op deze schriftuur het geheele proces, de verzet- en beroepschriften zijn niet meer dan de formeele verklaring der heropening van het geding (artt. 96, 193 vlg., 221 vlg. Ontw. I). oimelding van de aangevallen beslissing en van de namen der partijen, dat is zoo ongeveer alles wat zij inhouden. Stukken van zoo eenvoudigen aard kunnen door iedereen worden opgesteld. Te hunnen aanzien mogen de partijen dus niet verplicht worden, de vrij kostbare medewerking van eenen rechtsgeleerden raadsman in te roepen Yiï artt. 97, 198, 208, 226 en 235 Ontw. I. Verplichte rechtsbijstand heeft kosteloozen bijstand in zijn gevolg W at baat den onvermogende zijne bevoegdheid tot klaclite, als hij den advocaat of procureur niet kan betalen, die liet klaagschrift voor hem moet stellen.-' Maar het ontwerp breidt, de gTens van den verplichten bijstand overschrijdend, de kostelooze rechtshulp tot de verzet- en beroepschriften uit. Zelfs de samenstelling van deze zoo eenvoudige schrifturen gaat immers dikwijls de krachten van onontwikkelden te hoven. En opdat geldgebrek nimmer den weg naar den hoogeren rechter aisluite, dienen dus onvermogeiiden, op hun verzoek, ook voor liet opstellen van verzet- en beroepschriften kosteloos eenen rechtsgeleerden raadsman toegevoegd te krijgen. Yg. artt. 87 97 199 208 227 235. Zie ook de artt. 251 en 265. § 30. De rechtskracht van het vonnis. No. 1. Algemeene grens der rechtskracht. Het vonnis moet bindend zijn, zal het eenige beteekenis bezitten. Maar wien zal het binden en waartoe zal het binden ten aanzien van welke onderwerpen ? De laatste vraag- is gemakkelijk te beantwoorden. De rechter spreekt enkel recht ten aanzien van het onderwerp, door de klacht aan zijn oordeel onderworpen. Het gezag van zijn vonnis reikt derhalve nimmer verder dan het onderwerp, d. i. de handeling, de weigering of het besluit der administratie, ten aanzien waarvan hij beslist. Dat is de algemeene grens van de bindende kracht der rechterlijke uitspraak. In art. 276 Ontw. is zij getrokken. No. 2. Inhoud der gebondenheid en gebonden personen bij veroordeelingen en wettig- en onwettigverklaringen. Wat de personen betreft, die gebonden worden, en den inhoud der gebondenheid, past eene onderscheiding. Het vonnis des rechters bepaalt velerlei. Zoo verklaart het nu eens eene weigering1, eene handeling of een besluit wettig'; dan weer spreekt het de onwettigheid daarvan uit. En soms voegt het bij eene onwettigverklaring eene veroordeeling om te doen of te besluiten. (Artt. 183, 184, lid 1, en 185, lid 1, Ontw.). A In aar nu liet vonnis het een of het ander vaststelt, legt liet aan lien, die gebonden worden, andere verplichtingen op. \\ elke die \eiplichtingen zijn, volgt uit den inhoud van het vonnis. Eene veroordeeling om te doen of te besluiten verplicht tot het voldoen aan dn veroordeeling; eene verklaring, dat een besluit, eene handeling of weigering- wettig" of onwettig is, verplicht dat besluit, die handeling of weigering als wettig of onwettig te beschouwen. Dat alles spreekt zóó vanzelf, dat het overbodig is, het in de wet te zeg-ge». Minder voor de hand ligt liet. antwoord op de vraag, wie de gebcndenen zijn, ten minste voor zoover het de wettig- of de onwettigverklaring van administratieve handelingen, weigeringen of besluiten betreft. Want dat de veroordeeling 0111 te handelen of te besluiten alleen hem bindt, tegen wien zij is gericht, is klaar. I11 de veroordeeling zelve ligt die beperking opgesloten; alleen den veroordeelde wordt besluiten of handelen tot plicht gemaakt, In dezen zin is dit punt in art. 277, lid 2, Ontw. geregeld. Zoo eng kan de kring van hen niet zijn, die door eene wettig- ot onwettigverklaring gebonden worden. Integendeel, voor zoover het vonnis des rechters eene handeling, eene weigering of een besluit wettig of onwettig verklaart, moet het elk en een iegelijk binden, Overheid zoowel als onderdaan, administratieve zoowel als rechterlijke organen. De controle, die de administratieve rechter op de wettigheid van het optreden der administratie oefent, ware toch slechts onvolledig en gebrekkig, als iemand, wie dan ook, in strijd met 's rechters uitspraak de wettigheid of onwettigheid van eene daad der administratie mocht staande houden. Daarover is geen twijfel mogelijk. Slechts de vrees onbillijk te worden, zou den wetgever kunnen weerhouden, de bindende kracht zoo ver'uit te strekken. Gelukkig bestaat er voor die beduchtheid geen o-rond. De verplichting, die de algemeen bindende kracht eener wettig- of onwettigverklaring oplegt, is geen andere, dan die rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Er wordt dus van niemand het onmogelijke oeëiseht. En deze eerbied voor de rechterlijke uitspraak mag van iedereen gevergd worden, omdat die uitspraak valt 11a een ondeizoek, dat door zijn overwegend ambtelijk karakter volledige» waarborg voor juistheid biedt. Yg. art. 277, lid 1, Ontwerp. ' Op één punt dient nog gewezen. De algemeen bindende kracht eener wettig- of onwettigverklaring verplicht enkel tot liet eerbiedigen der uitgesproken wettigheid of onwettigheid. Daden, welke die wettigheid of onwettigheid niet aantasten, blijven derhalve geoorloofd. Daarom zal een liooger bestuursorgaan een wettig verklaard besluit van eene lagere autoriteit 0111 redenen van algemeen belang mogen vernietigen. In zulk eene vernietiging ligt toch geene ontkentenis va» de door (len rechter uitgesproken wettigheid van het besluit. Daarentegen zal de ambtenaar, die volgens den administratieve!! rechter in strijd met de wet eene vergadering deed uiteengaan, van den strafrechter nimmer de speciale bescherming kunnen erlangen, door art. 180 Wetboek van Strafrecht aan ambtenaren in de rechtmatige uitoefening hunner bediening verleend. No. 3. Inhoud der gebondenheid en gebonden personen b\j rechterlijke besluiten. Een netelig onderwerp bleef tot dusver opzettelijk onbesproken. In sommige gevallen is de rechter bevoegd, in de plaats van de administratie, een besluit in zijn vonnis vast te stellen. Yg. artt. 184, lid 2, en 185, lid 2, Ontwerp. Zulke rechterlijke besluiten hebben noodwendig gezag. Er moet dus nog worden vastgesteld, wien en waartoe zij binden. De inhoud dezer besluiten kan zeer verschillend zijn en met hun inhoud moet hunne bindende kracht wisselen. Een besluit, waarbij bijv. eene bouwvergunning wordt verleend, behoort tot gansch wat anders en gansch andere personen te binden dan het besluit, waarbij een aanslag in eene belasting vastgesteld wordt. Hoe zal de wet nu met deze verscheidenheid rekening houden P Door te verwijzen naar de bindende kracht van de overeenkomstige besluiten der administratie, zooals die in het materieele publieke recht geregeld is! De rechter, die een besluit vaststelt, vervult immers eigenlijk eene administratieve functie; hij vervangt de administratie. Aan zijn besluit mag derhalve dezelfde bindende kracht worden toegekend, als ware het besluit genomen door de Overheid, in wier plaats hij optreedt, Yg. art, 277, lid 3, Ontw. No. 4. De rechtskracht van rechterlijke besluiten en de bevoegdheid van administratieve organen, besluiten in te trekken, te wyzigen of te vernietigen. Al binden deze rechterlijke besluiten als besluiten der administratie, ze blijven altijd uitspraken des rechters. Door administratieve organen kunnen ze derhalve nooit vernietigd, gewijzigd of ingetrokken worden. Nu geldt het hier wel altijd — rechterlijk beroep staat immers alleen open tegen administratieve besluiten, in eenige of hoogste administratieve instantie genomen (art. 142 Ontw.) — rechterlijke beisluiten, die in de plaats treden van administratief inappellabele besluiten. Maar zulke besluiten der eenige of hoog-ste administratieve instantie kunnen toch somwijlen door de instantie, die ze genomen heeft, gewijzigd of ingetrokken worden. En bovendien staan ze misschien bloot aan vernietiging door of vanwege het centraal gezag. Kan daarom deze onaantastbaarheid van het. rechterlijk besluit niet belemmerend op de administratie werken ? Het administratief orgaan, dat zijn eigen besluit intrekt of wijzigt, of liet hoogere orgaan, dat liet besluit van een lagere autoriteit vernietigt, gaat daarbij van tweeërlei overwegingen uit: van overwegingen, ontleend aan liet publieke recht, volgens welke liet genomen besluit onwettig is; of van overwegingen, ontleend aan liet vrije goedvinden der administratie, volgens welke het genomen besluit ondoelmatig is. Nu kunnen bedenkingen der laatste soort ten aanzien van rechterlijke besluiten nimmer rijzen. Zij zijn immens steeds, besluiten, die ingevolge de wet genomen moeten worden en wier inhoud uitsluitend door de wet wordt bepaald (artt. 184 en 185 Ontw.). Het goedvinden der administratie is te hunnen aanzien volkomen uitgesloten. En wat juridieke bezwaren der administratie betreft, zij moeten wijken voor de uitspraak van den rechter, den eenigen bevoegden beoordeelaar der wet. l)e onherroepelijkheid van het rechterlijk besluit wordt derhalve nimmer, noch voor het administratief orgaan, dat de rechter verving, noch voor het hoogere controleerend bestuursorgaan een knellende band. Wel te onderscheiden van de vernietiging, intrekking of wijziging van een besluit zelf, is het nemen van een nieuw besluit, dat, voor het vervolg, de door een besluit teweeggebrachte rechtsgevolgen wijzigt of opheft.. Vergunningen, door een besluit verleend, kunnen bijv. bij een nieuw besluit worden gewijzigd of opgeheven, zoodra zich bepaalde omstandigheden voordoen. Zulk eene wijziging of opheffing van teweeggebrachte rechtsgevolgen laat het oude besluit in stand. Wat de administratie in dit opzicht ten aanzien van hare eigene besluiten mag doen, staat haar daarom- ook ten aanzien van rechterlijke besluiten vrij; zij raakt daarbij niet aan liet rechterlijk besluit zelf. Slechts zal de administratie, waar zij door nieuwe besluiten op de rechtsgevolgen van rechterlijke besluiten inwerkt, evenals bij hare eigene besluiten, de grens in aclit moeten nemen, door de bindende kracht dier besluiten gesteld. Alleen dan en in zoo ver zal zij in dip rechtsgevolgen mogen ingrijpen, als de rechtskracht van het besluit zulks toelaat. De administratie zal ongetwijfeld hier de schreef wel eens kunnen overschrijden. Dergelijk machtsmisbruik vindt echter zijn straf. Op ingesteld beroep zal de administratieve rechter het besluit der administratie, dat de rechtskracht van zijn besluit aantast, onwettig verklaren. Met het oog op het gewicht der zaak dient de bevoegdheid deiadministratie, de rechtsgevolgen van rechterlijke besluiten op te hefïen of te wijzigen, in de wet erkend te worden. Het ontwerp verklaart daarom rechterlijke besluiten voor intrekking en wijziging vatbaar, voor zoover deze intrekking of wijziging niet t er u g w e r k t. In de nog gebrekkige terminologie van liet publiek recht heet namelijk ook liet opheffen of wijzigen van rechtsgevolgen kortweg intrekken of wijzigen van een besluit. Aan dit spraakgebruik diende het ontwerp zich te houden. Misverstand voorkwam liet bovendien door intrekking of wijziging met terugwerkende kracht uit te -sluiten. Zulk eene intrekking of wijziging is toch niets anders dan de ■— ten aanzien van rechterlijke besluiten ongeoorloofde •— intrekking of wijziging van het besluit zelve. Yg. art. 280 Ontw. I. HOOFDSTUK Y. Administratie en administratieve rechtspraak. § 31. Administratief en rechterlijk beroep. Niet-ontvankelijkheid van het rechterlijk beroep, waar administratief beroep openstaat of open heeft gestaan. legen besluiten, handelingen of weigeringen van administratieve organen, kan beroep op eene administratieve instantie openstaan. Zal nu tegen zulke administratief appellabele besluiten, handelingen of weigeringen ook eene klacht bij den administratieven rechter mogen worden ingediend ? Wie ontkennend antwoordt, verplicht hen, die eene rechterlijke beslissing willen uitlokken, vooraf de geheele rij der administratieve inst anti©s t6 doorloopgh. Do wog* naar don roclittër wordt dus langer; hij blijft zelfs versperd, als er geen administratief beroep is ingesteld. Niettemin zal rechterlijk beroep tegen besluiten, handelingen en weigeringen, die administratief appellabel zijn, onvoorwaardelijk moeten worden uitgesloten. Dat brengt het doel der administratieve rechtspraak mee: zij wil tegen administratief onrecht beschermen. Zoolang de administratie zelve nog waarborgen tegen dit onrecht biedt, is het onzeker, of zij inderdaad wel onrecht plegen zal, gaat liet. daarom niet aan, haar aan rechterlijke controle te onderwerpen. En niet alleen zoolang administratief beroep openstaat, moet rechterlijk beroep verboden zijn; het moet verboden blijven, ook nadat de termijn voor administratief beroep verstreken is (art, 142 Ontwerp). Immers een van beide ! Of er is administratief geappelleerd. Dan kan tegen de oorspronkelijke weigering of handeling of het oorspronkelijk beshiit niet meer bij den rechter worden opgekomen; de in administratief appèl gegeven beschikking moet dan worden aangevallen. Of er is bij de administratie zelve geen herstel van grieven gezocht. Dan mag de administratie met grond geacht worden niet gegriefd te heb-, ben en mag zij derhalve niet verplicht, worden, voor den rechter te verschijnen. Daarbij voegt zich een practische overweging. De taak der administratie is administreer en, niet pleiten. Hoe minder zij zich in de rechtzaal behoeft te vertoonen, hoe beter de belangen, haar ter behartiging toevertrouwd, daarbij varen. En hoe geringer de toeloop naar den rechter is, hoe zuiniger de rechtspraak kan worden ingericht. Ook om die reden behoort het rechterlijk appèl te zijn uitgesloten, overal waar administratief beroep openstaat of open heeft gestaan. Die uitsluiting dwingt vooraf bij de administratie zelve recht te zoeken. En zij maakt dus, zoo dikwijls in administratief appèl onrecht wordt hersteld, het rechterlijk appèl overbodig. § 32. De invloed van de invoering der administratieve rechtspraak op de bestaande administratieve instanties. Do invoering der administratieve rechtspraak zal op de administratieve instanties terugwerken. Op liet eerste gezicht schijnt de invoering der administratieve rechtspraak zelfs beperking dier instanties op breede schaal toe te laten. Beide, rechterlijke en administratieve instantie, strekken toch tot repressie van administratief onrecht. Maakt dus het beroep op den rechter, dat thans zoo algemeen zal worden vergund, bijv. niet do tweede hoogere administratieve instantie overal overbodig? Zoo schijnt het, maar deze schijn bedriegt. Het administratief appèl geeft niet alleen herstel van rechtsgrieven. Gebruik makend van haar vrij goedvinden, kan de administratieve hoogere instantie bezwaren opheffen, die met reclitsschennis niets te maken hebben, bezwaren tegen onoordeelkundig administratief beleid. ])e opheffing dezer bezwaren is voor de betrokkenen soms niet minder gewichtig dan liet herstel hunner rechtsgrieven. In landen, die bij de invoering der administratieve rechtspraak tegelijkertijd de administratieve instanties aanmerkelijk besnoeiden, bracht de administratieve rechtspraak dan ook onverwachte teleurstelling. Hier en daar op liet uitgestrekte terrein van liet publieke recht verloren de rechtzoekenden namelijk meer aan de verminderde bescherming tegen administratief wanbeleid, dan zij aan de verhoogde rechtszekerheid wonnen. Die ondervinding, in den vreemde opgedaan, maant tot voorzichtigheids Totdat de ervaring uitspraak heeft gedaan, zal daarom iedere algemeene beperking van het administratief appèl, zooals bijv. de generale opheffing van liet beroep op de Kroon, achterwege moeten blijven. Yoor speciale beperking blijft trouwens dan. nog ruimte te over. Zoo menig administratief appèl loopt immers over onderwerpen, waarbij nooit anders dan rechtsvragen ter sprake kunnen komen. En waar een dergelijk appèl van eene hoogere op eene hoogste administratieve instantie openstaat, verliest het met de invoering der administratieve rechtspraak onbetwistbaar alle nut en dient het dus zeker te vervallen. § 33. Vernietiging en schorsing van besluiten door hoogere administratieve organen. Besluiten van administratieve org-anen kunnen door hoogere organen wegens strijd met de wet of het algemeen belang worden geschorst en vernietigd. Welken invloed heeft nu deze mogelijkheid van schorsing of vernietiging op een beroep, dat bij den administratieven rechter is of kan worden ingesteld ? Dit staat vast. Het- rechterlijk beroep mag niet worden uitgesloten, omdat een besluit blootstaat aan vernietiging door liooger administratief gezag. Vernietiging heeft ambtshalve plaats en om eene vernietiging, die onafhankelijk van den wil der belanghebbenden uitgesproken wordt, mogen dezen toch niet van hun beroep op den rechter verstoken worden. Te minder, omdat vernietiging enkel geeft vernie- zonder meer, terwijl de rechterlijke uitspraak, behalve de onwettigverklaring van het aangevallen besluit, ook nog eene veroordeeling kan bevatten. Hieimede is de quaestie echter niet opgelost. Als tegen vernietigbare besluiten beroep op den rechter openstaat, kan zoowel de rechter als de hoogere administratieve autoriteit eenzelfde besluit tot voorwerp \ an onderzoek maken. 1 leze actie van twee verschillende organen voert misschien tot afwijkende resultaten; rechter en administratie komen dan in botsing. Dergelijke conflicten moeten voorkomen worden. Doeltreffende bepalingen moeten daarvoor zorgen. Er zijn slechts twee mogelijkheden. Of de rechter beslist over zeker vernietigbaar besluit, vóór de administratie dit besluit vernietigt; óf de administratie vernietigt eeii besluit, vóór de rechter daarover uitspraak doet. In het eerste geval rijst er niet de minste moeilijkheid. Verklaart de rechter het aangevallen besluit onwettig, welnu, dan wordt het tegenover elk en een iegelijk geacht nimmer bestaan te hebben (art. 271, lid 1, j . 278 Ontw.). Vernietiging door de administratie is derhalve niet meer mogelijk. En spreekt de rechter de wettigheid van een besluit uit, dan moet de administratie die eerbiedig'en (art. 277, lid 1, Ontw.). /ij zal het besluit dus niet meer wegens strijd niet de wet mogen vernietigen. Aan den anderen kant blijft het haar echter vrijstaan tot vernietiging wegens strijd met het algemeen belang over te gaan. Vernietiging op dien grond tast toch het gezag van het rechterlijk gewijsde niet aan. ?siet minder eenvoudig is de oplossing, als de administratie een besluit vernietigt, vóór de rechter daarover uitspraak doet. Immers, zoodra het besluit, waartegen bij den rechter beroep aanhangig is, , ' administratief wordt vernietigd, verliest het proces zijn doel. Het besluit, waarover het loopt, bestaat niet meer; het geding' moet mitsdien geschorst worden. Aldus bepaalt art. 161 Ontw. De schorsing is echter niet absoluut; hervatting van het geding blijft mogelijk. Het vernietigingsbesluit kan ophouden te bestaan. He't kan bijv. op zijn beurt worden vernietigd of ingetrokken of door den rechter op ingesteld beroep worden onwettig verklaard. Dan herleeft het ten onrechte vernietigd besluit en herkrijgt daarmee het geschorst geding zijn reden van bestaan. Op verzoek van de meest gereed© partij moet het geding daarom hervat kunnen worden, zoodra de reden deischorsing vervallen is (art, 161 Ontw.). Anders dan de vernietiging behoort de schorsing, die aan vernietiging voorafg'aat, een over het geschorst besluit aanhangig proces niet te stremmen. Schorsing is een voorloopige maatregel; ze laat de kans open, dat liet geschorst besluit zal blijven voortbestaan. Het rechterlijk onderzoek blijft daarom voorshands, totdat het vernietigingsbesluit is uitgevaardigd^ doel en zin behouden. Te minder is er hier grond voor schorsing van het geding, omdat de rechterlijke uitspraak nimmer met het eventueele vernietigingsbesluit in botsing komen kan. Daarvoor waakt de hierboven ontwikkelde regeling tot voorkoming van conflicten tusschen rechterlijke uitspraak en vernietigingsbesluit. Ontw. Adm. Rechtspr. § 34. Intrekking of wijziging van besluiten door de administratieve organen, die deze genomen hebben. Soms zijn administratieve organen bevoegd, zelf liunne besluiten in te trekken of te wijzigen. Intrekking doet, evenals vernietiging door eene lioogere autoriteit, liet ingetrokken besluit vervallen. En ten gevolge van wijziging treedt voor het oorspronkelijk besluit een gewijzigd in de plaats. Ook deze intrekking of wijziging kan plaats grijpen, als reeds over het ingetrokken of gewijzigd besluit een proces aanhangig is. En opdat zij dan geene verwikkelingen in het leven roepe, behoort te haren opzichte hetzelfde te gelden als ten aanzien van vernietiging door een hooger administratief orgaan. Intrekking of wijziging van een besluit brengt daarom schorsing mee van de behandelinjg van het beroep, dat reeds vóór de intrekking of wijziging tegen het ingetrokken of gewijzigd besluit is ingesteld (art. 161 Ontwerp). HOOFDSTUK VI. Verband tusschen de burgerlijke, de adminjstratieve en de strafrechtspraak. § 35. De bevoegdheid van den burgerlijken rechter en het publiek recht. De burgerlijke rechter oordeelt over burgerrechtelijke rechtsvorderingen. Het staat vast, wat naar burgerlijk recht gedaan mag of moet worden. De administratieve rechter daarentegen beslist, of handelingen, weigeringen, besluiten der Overheid in overeenstemming zijn met het publieke recht, en wat de Overheid, die onwettig besloot, handelde of weigerde, naar publiek recht te doen of te besluiten heeft. Vg. §§ 1—3 hiervoor en art. 2b Ontw. (R. 0.) II. Hij stelt vast, wat naar publiek recht door de Overheid gedaan mag of moet worden. Burgerlijke en administratieve rechter, ieder oordeelt derhalve over verschillende onderwerpen naar verschillend recht, ten minste indien het werkelijk waar is, dat de burgerlijke rechter alleen van burgerrechtelijke rechtsvorderingen kennis neemt. Voor zoover art. 153 Grondwet betreft, is twijfel vrijwel uitgesloten. Maar art. 2 R. 0., geeft aan eene afwijkende opvatting voet. Alle geschillen over eigendom en schuldvorderingen, onverschillig of zij publiekrechtelijk of privaatrechtelijk zijn, zouden, zoo beweren sommigen, tot de bevoegdheid van den burgerlijken rechter beliooren. Nu administratieve rechtspraak in den ruimst mogelijken omvang wordt ingevoerd, dient deze opvatting, die bovendien principieel volkomen onhoudbaar is, te worden afgesneden. Art. 2 R. O. ondergaat daarom wijziging. Ondubbelzinnig wordt aan den burgerlijken rechter enkel de berechting van burgerrechtelijke rechtsvorderingen opgedragen. (Art. 2 Ontw. (R. O.) II). De burgerlijke rechter doet privaatrechtelijke vorderingen, de adnn- nistratieve klachten over besluiten, handelingen en weigeringen der administratie af. Met deze eenvoudige voorschriften (artt, 2 en 2b) is de competentie der beide rechters volledig geregeld. Gewis, iemand zou met de wet, maar dan met de tege n w oordige wet in de umd gevallen kunnen aanvoeren, waarin de ontworpen artikelen 2 en ■ R. O. te kort schieten. Daar zijn b.v. provinciale belastingaans agen. Als zij niet vrijwillig- voldaan worden, kunnen zij niet bij dwangbevel worden ingevorderd. Gelijk overal, waar de administratie zich met zelf door parate executie recht verschaffen kan, behoeft zij hier dus de hulp van eenen rechter, die den weigerachtige tot voldoening veroordeelt. Maar noch art. 2 noch art. 2b Ontw. (R. O.) II stellen eenen rechter te harer beschikking: art, 2 niet, omdat het hier eene publiekrechtelijke, niet eene privaatrechtelijke aanspraak geldt; art. Jj niet, omdat het hier om eene weigering van eenen belastingschuldige, niet om die van een administratief orgaan gaat. En derhalve is, zoo zou men kunnen concludeeren, de volledigheid der in de artt. *- ®n vervatte voorschriften aan hunne kortheid opgeofferd. Inderdaad, dat zou de slotsom moeten wezen, indien de parate executie, bij de invoering der administratieve rechtspraak, even onvolkomen geregeld bleef, als zij thans is. Maar de Invoeringswet zal een stel algemeene voorschriften brengen, dat, onder de noodige waarborgen, aan de Overheid de bevoegdheid verleent, publiekrechtelijke aanspraken, van welke soort ook, tegen onwilligen bij dwangbevel door te zetten. Deze generale regeling zal ingrijpen, waar eene speciale ontbreekt. A g. o.a. artt. 14 vlg. wet van 22 Mei 1845 (,Staatsblad n • ~Z) op de ïnvord. van 's Rijks dir. belast.; artt. 258 en 260 Gemeentewet; artt. 3 vlg. wet van 9 Mei 1902 (,Staatsblad n° 117) tot toekenning van eemge bevoegdh. aan de besturen van watersch. enz En bijgevolg zal, met de invoering der administratieve rechtspraak, de Overheid tegelijk m zulk eene positie geplaatst worden, dat zij, ter handhaving harer publiekrechtelijke aanspraken, nimmer de hulp van eenigen rechter van noode heeft. § 36. Praejudicieele geschillen. Speciale wetsbepalingen dragen den burgerlijken rechter hier en daar rechtsmacht in publiekrechtelijke geschillen op. Al zal de Invoeringswet die uitzonderingen voor een goed deel opheffen, een enkele za toch, zij het misschien ook slechts voorloopig, gehandhaafd moeten worden. Met deze afwijkingen van het beginsel, dat de burgerlijke 1 et' 1 i enkel m burgerlijke, en de administratieve rechter enkel in publiekrechtelijke zaken recht doet, zijn de gevallen echter nog niet uil geput, waarin de eene rechter rechtsbepalingen hanteert, wier handhaving principieel aan den anderen is opgedragen. Gelijk tot heden voor den burgerlijken en den strafrechter gegolden heeft, dat de rechter van de hoofdzaak ook rechter van de bijzaak is, zal natuurlijk ook voor den administratieven rechter gelden, dat hii alle voorvragen van burgerlijk of strafrecht mag afdoen, waarvan de beslissing uer nooiazaaK auiaiigi. i-ran uimiuiuiraijnr .nr^cn.^ ..r stuk is niet noodig; zij spreekt vanzelf. 13e ondervinding leert het. Een daarmede verwante quaestie vraagt evenwel uitdrukkelijke regeling. De burgerlijke, de administratieve en de strafrechter zullen bevoegd verklaard moeten worden, zoodra zij voor ingewikkelde voorvragen komen te staan, die tot het terrein van eenen anderen rechter beliooren, onder zekere voorwaarden liet geding te schorsen, totdat het praejudicieele geschilpunt door den meer bijzonder daartoe aangewezen rechter is, uitgemaakt. Het Wetboek van Strafvordering is in deze richting reeds voorgegaan (art. 6). Het ontworpen T\ etboek \ an Administratieve Rechtsvordering bevat eene bepaling van dezelfde strekking (art. 159 Ontw.) Een soortgelijk voorschrift zal ook in liet ontwerp eener Invoeringswet als wijziging op het W etboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden voorgesteld, terwijl art. ehandeling der te voegen gedingen gedaan, is dus niet wel bestaanbaar. Voor zoover voeging betreft, heeft dus steeds, zoo noodig, oproeping der partijen plaats (art. 157, lid 2). Art. 159. Alleen een geschilpunt van burgerlijk, administratief of strafrecht, waarover reeds een g-eding aanhangig is, vormt een reden voor schorsing voor onbepaalden tijd. Yg. art. 6 TY v. Strv. Art. 160. Yg. | 25. Art. 161. Yg. §§ 34 en 33. Artt. 163 en 164. Yg. artt. 156 en 157 Ontw. Artt. 166—168. Yg'. art. 62 Beroepsw. Art. 169. Yg. § 23, derde en vierde beginsel. Deskundigenverklaringen zijn naast bewijsmiddelen genoemd, omdat zij eigenlijk geene bewijsmiddelen zijn. Yg. art. 110 Beroepsw. Art. 170. Yg. art. 110, lid 1, slot, Beroepsw. Art. 170, n°. 2 en lid 2 Ontw. opent de gelegenheid, zonder verkorting van de prooessueele rechten der partijen, recht te doen op schrifturen, ten aanzien waarvan art. 1225 niet is toegepast. Art. 171 vlg. Soms is de administratie door bewijsvoorschriften gebonden. Yg. b.v. art. 15 der wet van 9 Mei 1902 (Staatsblad n°. 117) tot toekenning van eenige bevoegdheden aan de besturen van waterschappen enz. Dan behoort ook de administratieve rechter zich aan die bewijsregels te houden. Verordeningen van gemeenten, waterschappen enz. bieden echter niet voldoende waarborgen, dat zij slechts deugdelijk gemotiveerde bewijsbeperkingen zullen opstellen. Daarom lieft liet ontwerp, in zake bewijs, hare verbindende kracht op. Dat is de regel, in art. 171 uitgesproken. De artt. 172 en 173 werken dezen, voor twee belangrijke speciale gevallen, nader uit. Vooral art. 173 is gewichtig. Gelijk reeds bij de bespreking van het vrije goedvinden der administratie is opgemerkt (§ 6), treedt de administratie soms op, niet als eenig feit aanwezig is, maar als zij dit feit aanwezig acht. Voorwaarde voor de toepassing der wet is dan niet de aanwezigheid van het feit, maar de aanwezigheid van het oordeel der administratie omtrent het feit. En het feitelijk onderzoek des rechters beperkt zich bijgevolg in dergelijke gevallen tot de oplossing der eenvoudige vraag: is het dooide wet gevorderde oordeel der administratie aanwezig? Of, om dezelfde gedachte in anderen vorm te kleedeu, de rechter heeft, dan het oordeel der administratie te eerbiedigen, ook al is het met de feiten in strijd. De lagere wetgever zou dus al zeer gemakkelijk het feitelijk onderzoek des rechters naar verkiezing kunnen uitsluiten, indien hij het optreden der administratie niet van de aanwezigheid der feiten zelve, maar van de aanwezigheid van het oordeel der administratie daaromtrent kon laten afhangen. Dit misbruik nu wil art. 173 voorkomen. Art. 175. Vg. art, 110, lid 1 en 2, Beroepsw. en art. 109 Ontw. Art. 176. Vg. art. 110, lid 3 en 4, Beroepsw. Ook vervroegen deiuitspraak is vergund. Art. 177. Vg. artt. 27 en 50 Beroepsw. Art. 179. Vg. art. 109 Beroepsw. Soms kan de voorzitter de artt. 92 en 93 Ontw. niet toepassen, omdat hij eerst naderhand te weten komt, dat b.v. een beroep niet-ontvankelijk is. Er bestaat dan geen verzuim aan zijne zijde. Artt. 180, 181 en 182. Vg. artt. 111, 112 enll3 Beroepsw. Art, 46 Ontw. maakt art. 111, lid 4, Beroepsw. overbodig. Art. 183. Vg. § 3. Vormen, wier inachtneming ni§t op straffe van nietigheid voorgeschreven is of wier verwaarloozing van geen invloed geweest kan zijn, kunnen straffeloos geschonden worden. Art. 184. Vg. voor lid 2 § 8, en voor lid 1 § 3 n°. 1 en 2 en § 6. Art. 185. Vg. voor lid 2 § 8, en voor lid 1 § 3 n°. 1 en 2 en § 6. Art. 187. Vg. voor lid 1 en 2 § 18 benevens art. 53 Beroepsw. Art. 188. Vg. § 23 (eerste beginsel). Art. 189. Vg. art. 60 Beroepsw. en art. 86 Ontw. Art. 190. Vg. art. 116 Beroepsw. benevens art, 46 Ontw. Art. 190 Ontw. laat den griffier van het lagere gerecht eene speling van ten hoogste 8 dagen. TITEL IV. 1 ï?1®19?" ^°°r de rechtbank wordt geprocedeerd als voor liet nol. De derde titel (procedure voor het hof in eersten aanleg) vindt dus overeenkomstige toepassing. Slechts op een paar punten is afwijking noodig ten gevolge van de omstandigheid, dat het lid der administratieve kamer alleen recht doet. In het geval dat dit lid met bijzitters recht spreekt en de rechtspraak dus collegiaal is, voorziet art. Ontw. BOEK III. TITEL I. 1 yë'- §§ 19 en 2(>. Ag. art. 12 Ontw. Vonnissen, voor de volkomen beëindiging van het onderaoek ter terechtzitting gewezen, zijn niet zelfstandig appellabel. n/1' 194- Voor alle partijen dient de beroepstermijn op denzelfden lag te eindigen. Vg. art. 46 Ontw. en art. 119 Beroeps*.' - Ter >espoediging van het proces is de beroepstermijn op 14 dagen gesteld, jid ,1 is eene noodzakelijke consequentie van art. 96, lid 2. Art. 19o. Indiening van het beroepschrift ter griffie van den lao-eren rechter voorkomt omslag Vg. art. 197 Ontw. Anders artt, 119 en 120 zn 7 °"el'lke Terf.lssmgen van partijen worden — dank " art- lld * — op eenvoudige wijze hersteld. Art. 196. Vg. art. 119 Beroepsw. Het hooger beroep, dat de geheele «si,s'Tci„rn.s s oorie «.-Nh Art. 198. Vg. § 29 en art, 81 Beroepsw. Artt. 199—201 Verschillende voorschriften, die zoowel in hooger beroep als in eersten aanleg moeten gelden, worden ter vermijding van onzekerheid tekstueel herhaald. Vg. artt. 87—89. — Vermelding der gronden van het hooger beroep (art. 200) ware een ijdel gebod. & .4 rt 202. Het beroep door welke partij ook ingesteld, beoogt slechts herhaling van het onderzoek van eersten aanleg. H evelen o!^ beroep instellen, er heeft dus slechts één hernieuwd onderzÏÏk p W helalina°v^2!rt' ^ 91{r93~97 0ntw- Art. 195, lid 2, maakt Ontw. Adm. Rechtspr. 9 Artt. 209 en 210. Vg. artt, 98 en 99 Ontw. De behandeling in eersten aanleg kan reeds zooveel licht over de zaak verspreid hebben, dat vertoogschriften een overbodige fraaiigheid zouden wezen. Art. 211. Yoor de uitzondering van de artt. 100 en 121, lid 2, vg. artt, 209 en 210 Ontw. De toepasselijkheid van afdeeling 4, titel 3, B. II volgt reeds uit ^ Axf1 2n'n°V' 1. De voordracht der zaak (art. 123 Ontw.) zou slechts noodeloos ophouden. N°. 2. Vg. art. 124 Ontw. en art, 120 n°. 4, Beroepsw.' X°. 3. Vg. art. 246 W. v. Strafv. Artt. 212 en 214—216. Deze bepalingen binden het oordeel over de ontvankelijkheid van liet hooger beroep aan soortgelijke voorschriften als ten aanzien van de ontvankelijkheid van het oorspronkelijk beroep gelden. Vg. artt, 138, 178—182 Ontw. Art. 217. Ingevolge dit voorschrift neemt de rechter, bij de 1seoordeeling van het oorspronkelijk beroep, de artt. 178, 1(9, 183 i in acht, Vg. art. 125 Beroepsw. Bij de beraadslaging over het hooger beroep, bepaaldelijk over de ontvankelijkheid daarvan, moet de rechter zich naar art. 188 Untw. oiedragen. De toepasselijkheid van dit voorschrift, gelijk zij uit art. 217 volgt, reikt echter niet verder dan tot beoordeeling van he "oorspronkelijk beroep. Daarom is art. 188, met zooveel woorden, overeenkomstig toepasselijk verklaard. Art. 218. Vg. art, 247, lid 2, W. v. Strafv. en art, 126, lid 1, Beroepsw. TITEL II. Art. 221. Vg. || 12, 19 en 26 hiervoor en artt, 193 en 12 Ontw. Artt. 222—237. Vg. artt. 194—202, 204—210 Ontw. Art. 90 (= 203) is niet herhaald. Vg. art, 238 n°. 3 Ontw. Art. 238. Vg. art. 211 Ontw. De uitzondering der artt. 125 -134 volgt uit den aard van het cassatie-proces: het is een onvolledige instantie, bewijslevering heeft niet plaats. Daarmede hangt ook samen de niet-vermelding van de afdeelingen 2 en 9, titel 3, Boek II. Artt. 239—243. Vg. art. 212—215 en 217 Ontw. Art. 244. Deze bepaling is noodzakelijk, omdat den hoogen raad de bevoegdheid tot feitelijk onderzoek ontzegd is. TITEL III. Artt. 248 vlg. Vg. | 27 en de artt. 127 vlg. Beroepsw. Art. 249, lid 2. Als er peen onderzoek ter terechtzitting plaats heeft, moet de dag' van de indiening van het klaag- of beroepschrift liet beslissende tijdstip zijn. Art. 252. \ g. art. 130, lid 1, Beroepsw. Art. 25-3. ^ g. art. 130, lid 2, Beroepsw. en artt. 47 en 49 Ontw. Art. 261. De Overheid kan tegenover een bepaald persoon tot handelen of niet handelen verplicht zijn; een subjectief recht in den < ïgenlijken zin van het woord, zooals wij dien xiit het privaatrecht kennen, kan iemand evenwel nimmer tegen haar bezitten. Daarom noemt het Ontwerp de bovenbedoelde verplichtingen - ter onderscheiding van de rechten in stricten zin — „aanspraken". TITEL IV. Artt. 252 vlg. Yg. § 28. Art. 266, lid 2. Er dient vast te staan, althans ten aanzien van het openbaar ministerie, wie in het strafgeding partij zijn. Artt. 2,1 en 2/4. In art. 271 gaat het over privaatrechtelijke rechten Voor „aanspraken in art. 274 vg. de II. v. T. op art. 261. BOEK IV. EENIGE TITEL. Art. 275. Yg. art. 72, lid 1, Beroepsw. Art. 276. Yg. § 30 n°. 1. Art. 277. Yg. § 30 n°. 2 en 3. Art. 278. Vg. § 3 n°. 2. Art. 279. Vg. § 5. Art. 280. Vg. § 30 n°. 4. Artt. 281 en 282 Een onwettig verklaard besluit wordt geacht nooit bestaan te hebben (art. 2,8). Om redenen van algemeen belang dient echter van dezen regel te kunnen worden afgeweken. Er wordt biiv eene benoeming onwettig verklaard. Dan zou - werd de benoeming geacht nimmer te hebben plaats gehad — alles wat de benoemde vóór de uitspraak der rechterlijke beslissing had verricht, per slot van rekening blijken liet, werk van eenen onbevoegde te zijn. Zulke verstrek- kende gevolgen moeten, zoo noodig, aan de rechterlijke uitspraak ontzegd kunnen worden. Vandaar, dat den rechter de bevoegdheid toegekend wordt, de terugwerkende kracht zijner uitspraak uit te sluiten. Die uitsluiting houdt, bijv. in het hierboven bedoelde geval, in stand, wat door den benoemde tusschentijds is verricht. In enkele gevallen zal de rechter nog verder moeten kunnen gaan. Als bijv. een ontslag onwettig verklaard en de plaats van den ontslagene vóór het wijzen van het vonnis reeds aangevuld is, zou, zelfs al miste de rechterlijke uitspraak terugwerkende kracht, een onhoudbare toestand kunnen ontstaan. Ten einde dergelijke verwikkelingen te verhoeden, geeft de wet daarom den rechter de bevoegdheid, een onwettig besluit desnoods in stand te houden. En op soortgelijke overwegingen steunt ook zijn recht, een onwettige weigering te handhaven en geene veroordeeling uit te spreken, niettegenstaande ingevolge de wet gehandeld of besloten worden moet. Waar de rechter van de hier bedoelde bevoegdheden gebruik maakt, wordt het belang van den klager aan liet algemeen belang opgeofferd. Of juister gesproken, het belang van allen, die onmiddellijk geïnteresseerd zijn bij het aangevallen besluit of de aangevallen weigering, want de onwettigverklaring zou ten aanzien van hen allen hebben gewerkt (artt. 277, lid 1, en 278). Nu blijft onrecht, dat in abnormale gevallen zou hersteld zijn, geheel of tgn deele bestaan. En er zijn dus alleszins termen aanwezig, om aan de onmiddellijk belanghebbenden de schade te vergoeden, die zij dientengevolge lijden. Naar omstandigheden zal de rechter daarom eene schadeloosstelling toeleggen ten laste van den Staat, dien, of het openbaar lichaam, dat het aangaat. De veroordeeling tot vergoeding wordt uitgesproken tegen het administratief orgaan, belast met de betaalbaarstelling der door het Rijk of het openbaar lichaam verschuldigde schadeloosstelling. Zoo eischt het stelsel van het ontwerp, dat de administratieve rechtspraak als eene controle op de handelingen der administratie opvat en, in overeenstemming daarmede, enkel veroordeelingen van administratieve organen, niet tevens van den Staat of openbare lichamen kent. En opdat omslag zooveel mogelijk vermeden worde, kan de rechter de vergoeding, voor zoover den klager of den medeklager betreft, reeds toeleggen bij de uitspraak, waarin hij de onwettigheid van een besluit of een weigering geheel of ten deele dekt. Strikt genomen moesten alle belanghebbenden .schadeloosstelling ontvangen. Maar het staat te vreezen, dat tal van personen, die liet onwettige besluit of de onwettige weigering de moeite van een tijdig beroep op den rechter niet waard achtten, zich plotseling zouden herinneren, belanghebbenden te zijn, zoodra financieel voordeel in het verschiet kwam. Aan dergelijke belanghebbenden ontzegt daarom art. 281, lid 3, de aanspraak op schadeloosstelling; zij worden geacht, hun aanspraak verbeurd te hebben. En naar nog eene andere zijde beperkt dit artikel de aansprakelijkheid der openbare kassen. Alleen onmiddellijke en noodwendige schade wordt vergoed. Nadeel, dat niet rechtstreeks of slechts toevallig uit de rechterlijke beslissing voortvloeit, blijft dus buiten aanmerking (art. 281, lid 4). Artt. 283- 289. Vg. § 7. Zie voor art. 288, lid 2 en 3, de overeenkomstige bepaling van art. 281, lid 3 en 4. Art. 290. Deze bepaling trekt den gedachten gang van art, 277, lid 3, Ontw. door. j Art. 291. Besluiten, als de hier bedoelde, zijn bijv de aanslagen in 's Rijks directe belastingen. Gesteld de rechter stelde zulk een besluit ni zijne uitspraak vast, dan zou dat rechterlijk besluit ingevolge art. 290 Ontw., evenals de door de administratie vastgestelde aanslagen, tenuitvoergelegd moeten worden. Er zou een dwangbevel noodig- zijn. Dien omslag wil art. 291 voorkomen. Het vonnis, d. i. het rechterlijk besluit, wordt op een door den griffier afgegeven afschrift tenuitvoergelegd. Art. 292. De hier bedoelde geschillen kunnen slechts loopen over vragen van burgerlijk recht. De Minister van Justitie, J. A. Loeit. ONTWERP VAN WET ( Wijziging der wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of liooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeling- eener algèmeene administratieve rechtspraak wijziging en aanvulling van de Wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie noodzakelijk en wenschelijk maakt; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: De Wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie ondergaat de volgende wijzigingen: Artikel 1. Artikel 2 wordt gelezen als volgt: Onverminderd het in andere wetten bepaalde, neemt de regterlijke magt, oordeelende in burgerlijke zaken, kennis van alle burgerregtelijke regtsvorderingen. Artikel 2. Achter artikel 2 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 2a. Onverminderd het in andere wetten bepaalde, neemt de regterlijke magt, oordeelende in strafzaken, kennis van alle strafbare feiten. Artikel 2b. Onverminderd het in andere wetten bepaalde, neemt de regterlijke magt, oordeelende in administratieve zaken, kennis van alle beroepen tegen besluiten, handelingen en weigeringen van administratieve organen. Artikel 3. Artikel 11, n°. 4d wordt gelezen als volgt: d. de verpligting tot geheimhouding wordt opgelegd. Artikel 4. Acliter artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 12a. De bezoldigde leden der regterlijke magt, die voor hun leven of tot wederopzeggens benoemd zijn, worden door Ons ontslag-en, zoodra zij den vollen ouderdom van 65 en, voor zoover de leden van den hoogen raad, den procureur-generaal, de advocaten-generaal, den griffier en de substituut-griffiers bij dezen raad betreft, dien van 70' jaren bereikt hebben. Artikel 5. De laatste woorden van het tweede lid van artikel 14: „en griffiers" worden gelezen: , griffiers en substituut-griffiers Artikel 6. Het tweede lid van artikel 18 wordt gelezen als volgt: oor de behandeling van administratieve en strafzaken heeft geene vacantie plaats. Artikel 7. In artikel 19 worden de woorden: „en regtbanken" gelezen: , regtbanken en kantongeregten Artikel 8. De slotwoorden van artikel 23: „als advocaat of procureur werkzaam is, of geweest is" worden gelezen: als advocaat, procureur, raadsman of gemagtigde werkzaam is, of geweest is Artikel 9. Aan artikel 28 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: Het is hun verboden, hetgeen zij, oordeelende in administratieve zaken, als zoodanig te weten gekomen zijn, verder bekend te maken dan voor de vervulling hunner werkzaamheden gevorderd wordt. Deze \ ei bodsbepaling- geldt ook voor de griffiers en degenen, die hen vervangen. Artikel 10. In aitikei 30 wordt liet woord: ..alsmede" °'elezen * Ö * alsmede hunne samenstelling en Artikel 11. Artikel 31 vervalt. Artikel 12. In liet eerste lid van artikel 33 wordt liet woord: „ambtsverrigtingen" gelezen: ambtsverrigtingen, bij gebreke van eenen substituut-griffier, Het tweede lid van dit artikel vervalt. Artikel 13. De aanhef van het tweede lid van artikel 34: „De griffiers" wordt gelezen: De griffiers en de substituut-griffiers Het derde lid van dit artikel vervalt. Artikel 14. In het eerste lid van artikel 35 wordt het woord: „griffiers" gelezen : griffiers, de substituut-griffiers Artikel 15. De aanhef van het derde lid van artikel 3G: „De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten hebben, voor het houden van zitdagen en het bijwonen van teregtzittingen" wordt gelezen: De kantonregters en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten hebben, voor het houden van zitdagen en het houden of bijwonen van teregtzittingen of het verrigten van andere werkzaamheden Artikel 16. In liet eerste lid van artikel 37 wordt het woord „griffiers" gelezen : griffiers en de substituut-griffiers Artikel 17. Achter artikel 46 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende : Artikel 46a. De arrondissements-regtbanken zijn ingedeeld in eene of meer burgerlijke, eene of meer administratieve en eene of meer strafkamers. Artikel 4Gb. Als leden der burgerlijke en der strafkamers worden de regters aang'ewezen, die den graad van doctor in de regtswetenschap bezitten. Als leden der administratieve kamers worden de regters aangewezen, die den graad van doctor in de regts- en in de staatswetenschap bezitten. Met toestemming van Onzen Minister van Justitie kan bij de samenstelling der kamers van de bepalingen van het tweede lid van dit artikel worden afgeweken. Artikel 18. In het eerste lid van artikel 47 vervallen de slotwoorden: ,, , welke ten hoogste vijf in getal zullen kunnen zijn voor elke regtbank" Aan dit artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende : Ing-eval van ziekte of belet van eenen regter, die als lid eener kamer moet optreden, wordt hij bij voorkeur vervangen door eenen regter of regter-plaatsvervanger, die den in artikel 46S voor het lidmaatschap dier kamer vereischten graad bezit. Artikel 19. Achter artikel 47 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 47a. Ingeval van ziekte of belet van den griffier, wordt hij, bij gebreke van eenen substituut-griffier, vervangen door eenen beeedigden klerk ter griffie. De beeedigde klerken ter griffie worden door de regtbank tot wederopzegg-ens benoemd. Zij moeten den vollen ouderdom van 23 jaren bereikt hebben en leggen, alvorens in bediening te treden, den door Ons vast te stellen eed (belofte) af. Beëedigde klerken ter griffie, die niet eenen graad bezitten, als in artikel 48 bedoeld, zijn niet bevoegd, den griffier ter teregtzitting te vervangen. Artikel 20. Artikel 48 wordt gelezen als volgt: De ïegters van de arroiidissements-reg'tbanken en de regters-plaats\ et vangers, benevens de griffiers en de substituut-griffiers moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, op eene Itijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van doctor m de regts- of in de regts- en in de staatswetenschap nebben bekomen. De regters, griffiers en regters-plaatsvervangers moeten bovendien den vollen ouderdom van 25, de substituut-griffiers dien van 23 iaren bereikt hebben. J Artikel 21. Achter artikel 48 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 49. De officieren en substituut-officieren van justitie moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de regtswetenschap hebben bekomen. De officieren moeten bovendien den vollen ouderdom van 25, de substituut-officieren dien van 23 jaren bereikt hebben. Artikel 22. Achter artikel 59 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 59a. De arrondissements-regtbauken vonnissen in administratieve zaken met één lid. Artikel 59b. Zij nemen in eersten aanleg en behoudens liooger beroep kennis van het beroep tegen besluiten, handelingen en weigeringen van administratieve organen, voor zoover de kennisneming daarvan niet aan de geregtshoven is opgedragen. Artikel 23. Artikel 61 wordt gelezen als volgt: Eene bijzondere wet regelt de samenstelling der geregtshoven, alsmede de jaarwedden der leden van en der ambtenaren bij die hoven. Artikel 24. Achter artikel 61 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 61a. De geregtshoven zijn ingedeeld in eene of meer burgerlijke, eene of meer administratieve en eene of meer strafkamers. Artikel 61/;. Als leden der burgerlijke en der strafkamers worden de raadsheeren aangewezen, die den graad van doctor in de regtswetenschap bezitten. Als leden der administratieve kamers worden de raadsheeren aangewezen, die den graad van doctor in de regts- en in de staatswetenschap bezitten. Met toestemming van Onzen Minister van Justitie kan bij de samenstelling der kamers van de bepalingen van het tweede lid van dit artikel worden afgeweken. Artikel 6 Ie. Ingeval van ziekte of belet van eenen raadsheer, die als lid eener kamer moet optreden, wordt hij bij voorkeur vervangen door eenen raadsheer, die den in artikel 615 voor het lidmaatschap dier kamer vereischten graad bezit. Artikel 61 hij gebreke van eenen substituut-griffier, vervangen door eenen beëedigden klerk ter griffie. De beëedigde klerken ter griffie worden door het geregtshof tot wederopzeggens benoemd. Zij moeten den vollen ouderdom van 25 jaren bereikt liebben en leggen, alvorens in bediening te treden, den door Ons vast te stellen eed (belofte) af. Beëedigde klerken ter griffie, die niet eenen graad bezitten, als in artikel 64 bedoeld, zijn niet bevoegd, den griffier ter teregtzitting te vervangen. Artikel 25. Artikel 64 wordt gelezen als volgt : De raadsheeren der geregtshoven, benevens de griffiers, moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, sedert ten minste vijf jaren op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de regts- of in de regtsen in de staatswetenschap hebben bekomen; zij moeten tevens den vollen ouderdom van 30 jaren bereikt hebben. De substituut-griffiers moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, eenen gelijken graad bekomen en den vollen ouderdom van 25 jaren bereikt hebben. Artikel 26. Achter artikel 64 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 64a. De procureurs-generaal en de advocaten-generaal moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, sedeit ten minste vijf jaren op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Xederlandsche universiteit den graad van doctor in de regtswetenschap hebben bekomen; zij moeten bovendien den vollen ouderdom van 30 jaren bereikt hebben. Artikel 27. Artikel 70 wordt gelezen als volgt: De geregtshoven nemen in eersten aanleg en zonder hooger beroep kennis van het beroep tegen besluiten, in administratief beroep door administratieve organen genomen. /ij nemen, oorrleelende in administratieve zaken, verder in eersten aanleg en zonder hooger beroep kennis van de beroepen, die in eersten aanleg ter kennisneming van de arroiidissements-regtbanken, binnen liun regtsgebied, staan, voor zoover deze beroepen naar hen ter afdoening worden verwezen of teruggewezen. Artikel 28. Artikel 71 wordt g-elezen als volgt: Zij oordeelen in hooger beroep over alle daarvoor vatbare vonnissen, in administratieve zaken door de arrondissements-regtbanken, binnen kun regtsgebied, in eersten aanleg gewezen. Artikel 29. Ackter artikel 71 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 72. De geregtshoven vonnissen met drie raadsheeren. Artikel 30. Artikel 83 wordt gelezen als volgt: Eene bijzondere wet reg-elt de samenstelling van den hoogen laad, alsmede de jaarwedden der leden van en der ambtenaren bij dien raad. Artikel 31. Ackter artikel 83 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 83a. De kooge raad is ingedeeld in eene of meer burgerlijke, eene of meer administratieve en eene of meer strafkamers. Artikel 836. Als leden der burgerlijke en der strafkamers worden de raadskeeren aangewezen, die den graad van doctor in de regtswetenschap bezitten. Als leden der administratieve kamers worden de raadskeeren aangewezen, die den graad van doctor in de regts- en in de staatswetenschap bezitten. Met toestemming van Onzen Minister van Justitie kan bij de samenstelling der kamers van de bepaling'en van liet tweede lid van dit artikel worden afgeweken. Artikel 83c. Ingeval van ziekte of belet van eenen raadsheer, die als lid eener kamer moet optreden, wordt hij bij voorkeur vervangen door eenen raadsheer, die den in artikel 836 voor het lidmaatschap dier kamer vereisckten graad bezit. Artikel 83d. Ingeval van ziekte of belet van den griffier, wordt hij, bij gebreke van eenen substituut-griffier, vervangen door eenen beëedigden klerk ter griffie. De beëedigde klerken ter griffie worden door den koogen raad tot wederopzeggens benoemd. Zij moeten den Vollen ouderdom van 25 jaren bereikt hebben en leggen, alvorens in bediening te treden, den door Ons vast te stellen eed (belofte) af. Beëedigde klerken ter griffie, die niet eenen graad bezitten, als in artikel 86 bedoeld, zijn niet bevoegd, den griffier ter teregtzitting te vervangen. Artikel 32. Artikel 86 wordt gelezen als volgt: De raadskeeren van den lioogen raad, benevens den griffier, moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, sedert ten minste tien jaren op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de regts- of in de regtsen in de staatswetenschap hebben bekomen; zij moeten tevens den vollen ouderdom van 35 jaren bereikt hebben. De substituut-griffiers moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, eenen gelijken graad bekomen en den vollen ouderdom van 25 jaren bereikt hebben. Artikel 33. Achter artikel 86 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 87. De procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, sedert ten minste tien jaren op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de regtswetenschap bekomen hebben; zij moeten bovendien den vollen ouderdom van 35 jaren bereikt hebben. Artikel 34. Achter artikel 93 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 93a. De hooge raad, oordeelende in administratieve zaken, neemt in eersten aanleg en zonder hooger beroep kennis van de beroepen, die in eersten aanleg ter kennisneming van de arrondissementsregtbanken en de geregtshoven staan, voor zoover deze beroepen naar hem ter afdoening worden verwezen. Hij neemt, oordeelende in administratieve zaken, verder in hooger beroep kennis van de beroepen, die in hooger beroep ter kennisneming van de geregtshoven staan, voor zoover deze beroepen naar hem ter afdoening worden verwezen. Artikel 35. In artikel 97 worden de woorden: ,,en van strafvordering" gelezen: , van strafvordering en van administratieve regtsvordering Artikel 3G. De aanhef van artikel 99 : „De hooge raad vernietigt" wordt gelezen : De hooge raad, oordeelende in burgerlijke of strafzaken, vernietigt Artikel 37. Artikel 100 wordt gelezen als volgt: Behoudens de gevallen, waarin volgens de wet een ander getal raadsheeren vereischt wordt, vonnist de hooge raad steeds met vijf raadsheeren. Artikel 38. Artikel 102 vervalt. Artikel 39. De aanhef van artikel 104: ,,l)e liooge raad zal" wordt gelezen: De hooge raad, oordeelende in burgerlijke of strafzaken, zal Artikel 40. Artikel 110 vervalt. Artikel 41. Achter artikel 111 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel lila. Met de graden, in de artikelen 35, 48, 49, G4, G4«, 8G en 87 bedoeld, staat gelijk eenig ander diploma., hetwelk hij de wet niet de genoemde gelijkgesteld is. Licentiaten in de regten, die hij de inwerkingtreding dezer wet voor het leven of tot wederopzeggens toe tot leden der regterlijke magt benoemd zijn, worden met doctoren in de regtswetenschap gelijkgesteld. Artikel 42. Achter artikel 112 wordt het navolgende ingevoegd: Overgangsbepalingen. Artikel 11-3. De kamers van de arrondissements-regtbanken, de geregtshoven en den lioogen raad worden op den dag der inwerkingtreiling dezer wet opnieuw samengesteld. Burgerlijke en strafzaken, op dezen dag bij die colleges aanhangig, worden door de nieuwe kamers afgedaan. Artikel 114. Artikel 12a vindt geene toepassing ten aanzien van de voor het leven aangestelde leden der regterlijke magt, die op den dag der inwerkingtreding dezer wet als zoodanig werkzaam zijn, zoolang zij, zonder tussclienkomende nieuwe benoeming, werkzaam blijven in de betrekking, op dien dag door hen bekleed. Artikel 115. Indien leden der regterlijke magt, te wier aanzien artikel 12« geene toepassing vindt, op den dag der inwerkingtreding dezer wet den vollen ouderdom van 65 of, voor zoover de leden van den hoogen raad betreft, van 70 jaren bereiken of bereikt hebben, en door Ons op hun verzoek met ing-ang van dien dag of van eenen lateren dag ontslagen worden, genieten zij als pensioen de volle wedde, door hen op den dag der inwerkingtreding dezer wet genoten. Indien het pensioen, in liet eerste lid bedoeld, minder bedraagt dan liet pensioen, dat zij zouden genieten ingevolge de wettelijke bepalingen tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, genieten zij het pensioen, dat hun ingevolge deze bepalingen toekomt. Artikel 11G. Indien leden der regterlijke magt, te wier aanzien artikel 12a geene toepassing vindt, 11a den dag der inwerkingtreding dezer wet den vollen ouderdom van 65 of, voor zoover de leden van den hoogen raad betreft, van 70 jaren bereiken, en door Ons op hun verzoek met ingang van den dag, waarop zij den vollen ouderdom van 65 of 70 jaren bereiken, of van eenen lateien dag ontslagen worden, genieten zij als pensioen de volle wedde, door hen op den dag der inwerkingtreding dezer wet genoten. Indien het pensioen, in het eerste lid bedoeld, minder bedraagt dan het pensioen, dat zij zouden genieten ingevolge de wettelijke bepalingen tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, genieten zij het pensioen, dat hun ingevolge deze bepalingen toekomt. Artikel 117. De ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffier en de substituut-griffiers bij den hoogen raad, die op den dag der inwerkingtreding dezer wet den vollen ouderdom van 70 jaren bereiken of bereikt hebben, worden met ingang van dien dag ontslagen. Als pensioen genieten zij hunne volle wedde. Tenzij hij na 25 Februari 1900 benoemd is, geniet de griffier als pensioen de volle wedde benevens de jaarlijksche schadeloosstelling, die hem, indien hij niet ontslagen was, van den dag der inwerkingtreding dezer wet zouden toekomen. Artikel 118. De ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffiers en de substituut-griffiers bij de geregtslioven, regtbanken en kantongeregten, die op den dag der inwerkingtreding dezer wet den vollen ouderdom van 65 jaren bereiken of bereikt hebben, worden met ingang van dien dag ontslagen. Als pensioen genieten zij hunne volle wedde. Tenzij zij na 25 Februari 1900 benoemd zijn, genieten de griffiers als pensioen de volle wedde benevens de jaarlijksche schadeloosstelling, die hun, indien zij niet ontslagen waren, van den dag der inwerkingtreding dezer wet zouden toekomen. Artikel 119. Indien leden der regterlijke magt, die op den dag der inwerkingtreding dezer wet als zoodanig werkzaam zijn, met ingang van eenen lateren dag wegens het bereiken van den vollen ouderdom van i0 of 65 jaren ontslagen worden, genieten zij als pensioen de volle wedde, door hen op den dag der inwerkingtreding dezer wet genoten. Tenzij zij 11a 25 Februari 1900 benoemd zijn, genieten zij, die bij de inwerkingtreding dezer wet griffier zijn, als pensioen de volle wedde benevens de jaarlijksche schadeloosstelling, die hun van den dag der inwerking-treding dezer wet toekomen. Indien het pensioen, in het eerste lid bedoeld, minder bedraagt dan het pensioen, dat zij zouden genieten ingevolge de wettelijke bepalingen tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, genieten zij het pensioen, dat hun ingevolge deze bepalingen toekomt. Artikel 120. Bij de benoemingen van regterlijke ambtenaren, die geschieden kragtens de wet tot vaststelling van de samenstelling van den hoogen raad, de geregtshoven, de arrondissements-regtbanken en de kantongeregten en de jaarwedden der regterlijke ambtenaren en beambten, alsmede de klassen der regtbanken en kantongeregten, blijven de artikelen 52 en 63 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie buiten toepassing', tenzij de benoeming later dan drie maanden na de inwerkingtreding der bovenvermelde wet plaats heeft. Artikel 121. De aanbevelingen, voordragten en benoemingen van regterlijke ambtenaren en beambten, wier benoeming geschiedt kragtens de wet tot vaststelling van de samenstelling van den hoogen raad, de g*eregtshoven, de arrondissements-regtbanken en de kantongeregten en de jaarwedden der regterlijke ambtenaren en beambten, alsmede de klassen der regtbanken en kantongeregten, kunnen plaats hebben, zoodra de dag voor de inwerkingtreding der bovenvermelde wet is bepaald. Artikel 122. Degenen, die overeenkomstig liet voorgaande artikel met ingang van den dag der inwerkingtreding dezer wet benoemd zijn, kunnen reeds voor dien dag den vereiscliten eed (belofte) afleggen. Slotbepalingen. Artikel 123. Artikel 2 der wet van 26 Mei 1841 (Staatsblad n°. 18) is ingetrokken. Artikel 124. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. De artikelen 46S, 61 b, 83b, 115, 117, 118, 120, 121 en 122 treden in werking, zoodia de dag voor de inwerkingtreding dezer wet is bepaald. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de • hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Justitie, Memorie van Toelichting Algemeene beschouwingen. De wijzigingen, in de wet op de rechterlijke organisatie aan te brengen, blijven beperkt tot die, welke in de §§ 13—17 en 35 der Memorie van Toelichting op het Ontwerp van een Wetboek van administratieve rechtsvordering in uitzicht gesteld zijn. Gewis, er is nog menig ander onderdeel dier wet, dat herziening behoeft. Het onderzoek, voor die herziening vereischt, is evenwel nog niet zóó ver gevorderd, dat de resultaten daarvan in ontwerpen van wettelijke bepalingen kunnen worden nedergelegd. De artikelen. Artt. 2, 2a en 2b. Yg. §§ 1—3 en 35 Memorie van Toelichting Ontw. I. Deze drie artikelen bepalen den omvang van de drieërlei rechtspraak, waarmede de rechterlijke macht voortaan belast zal zijn. Art. 11. Yg. art. 28, lid 2, Ontw. (B. O.) II. Art. 12a. Yg. § 15 n°. 1 en 2 t. a. pl. Yoor de overgangsbepalingen zie de artt. 114 vlg. Ontw. (E. O.) II. ()p rechters- en kantonrechters-plaatsvervangers vindt art. 12« geene toepassing; zij zijn niet bezoldigd. Art. 14. De zware last, dien de verhoogde jaarwedden en, voor zoover het tegenwoordig rechterlijk personeel betreft, de pensionneering aan de schatkist zullen opleggen, verplichten tot bezuiniging in de rechterlijke organisatie. Yg. § 15 M. v. T. Ontw. I. Daarom wordt in het ontwerp van wet, regelend de samenstelling der gerechten enz. (III) voorgesteld, de vier kantongerechten te Amsterdam, gelijk ook de drie kantongerechten te Botterdam, tot één gerecht te vereenigen. Deze kantongerechten zullen ieder 4, respectievelijk 3 kantonrechters en 1 griffier, benevens 3, respectievelijk 2 substituut-griffiers ontvangen. Maar met het oog op de toeneming der werkzaamheden, die in de naaste toekomst te wachten staat, dient Ontw. III het maximaal aantal rechters en substituut-griffiers reeds nu op 5, respectievelijk 4, en 4, respectievelijk 3, te bepalen. Ten slotte zal voor liet kantongerecht in Den Haag, dat anders te eeniger tijd waarschijnlijk in twee gerechten gesplitst zou moeten worden, eene dergelijke organisatie worden vastgesteld. Yg. art. 4 Ontw. III. Ontw. Adm. Rechtspr. 10 Het voordeel dezer regeling ligt voor de hand. In plaats van de salarissen van 8 (11) griffiers, zullen voor deze kantongerechten voortaan slechts de wedden van 3 griffiers en 5 (8) substituut-griffiers op de begrooting uitgetrokken worden. Behalve wijzigingen in de wet, regelend de samenstelling der gerechten enz., moeten ten gevolge van de voorgestelde bezuiniging ook verschillende veranderingen in de wet op de rechterlijke organisatie aangebracht worden. Naast de griffiers der kantongerechten moeten voortaan ook de substituut-griffiers genoemd worden. Yg. artt. 14, 33, 34, 35 en 37 Ontw. (E. O.) II. Dan behoort, waar een kantongerecht meer dan één rechter bezit, eene verdeeling van werkzaamheden te worden vastgesteld. Art. 19 R. O. moest dus worden aangevuld. De samenvoeging der 3 kantongerechten te Rotterdam en der 4 kantongerechten te Amsterdam doet bovendien de in de artt. 33, lid 2, en 24, lid 3, bedoelde kantons vervallen. Deze leden moeten dus geschraptwórden. Art. 18. Administratieve zaken zijn doorgaans spoedeiscliend. Art. 19. Yg'. M. v. T. op art. 14 hierboven. Art. 23. Vg. art. 23 Ontw. I. Art. 28. Yg. art. 30 n°. 1 Beroepsw. Art. 30. De wet, regelende de samenstelling der gerechten enz., bepaalt ook de klasse-indeeling. Yg. Ontw. III. Art. 31. Het hier behandelde onderwerp wordt in de wet, regelend de samenstelling der gerechten enz., geregeld. Ag. Ontw. III. Artt. 33, 34 en 35. Vg. M. v. T. op art. .14 hierboven. Art. 3G. In het ontwerp van wet, regelend de samenstelling der gerechten enz., wordt voorgesteld, onder zekere beperkende voorwaarden rechters, aangesteld in een bepaald kanton, met de werkzaamheden van kantonrechter in een aangrenzend kanton te belasten. Zulke rechters hebben aanspraak op vergoeding van reiskosten, als zij zich voor dienstzaken naar het kanton begeven, waar zij met de waarneming Van de kantonrechterlijke functiën belast zijn. \ g. art. 8 Ontw. III. Art. 37. Yg. M. V. T. op art. 14 hierboven. Artt. 46a en 465. Vg. § 15 n°. 4 en 6 t. a. pl. en art. 89 Reglement. n°. I (art. 19 R. O.). Deze of gene rechtbank der eerste klasse zal mettertijd haren vice-president moeten missen (art. 3 Ontw. III). Het onderscheid, dat art. 89 Regl. n°. I thans, met het oog op de vorming der kamers, tusselien de rechtbanken der eerste en der tweede klasse maakt, moet dus vervallen. — Art. 465, lid 3, voorziet in liet geval, dat het aantal doctoren in de rechts- of in de rechts- en m de staatswetenschap, waarover een college beschikt, de inachtneming van art. 465, lid 2, onmogelijk maakt. Art. 47, lid 2. Deze bepaling waarborgt, dat, ook bij verhindering van eenen rechter, het beginsel van art. 466 zooveel mogelijk blijft gelden. De in het eerste lid vervallen woorden betreffen een onderwerp, dat in de wet, regelend de samenstelling der gerechten enz., thuis behoort. Art. 47a. De invoering der administratieve rechtspraak zal de werkzaamheden der griffiers belangrijk doen stijgen. Herhaaldelijk zal het daarom kunnen voorkomen, dat de griffier door een ander vervangen moet worden. Tenzij men liet personeel der griffiën belangrijk wil uitbreiden, dient er dus hulppersoneel beschikbaar gesteld te worden. In aansluiting aan art. 33 R. O. en art. 2, lid 1, wet 2G Mei 1841 (,Staatsblad n°. 18) tracht art. 47a de noodige plaatsvervangers te verschaffen. Het derde lid van art. 47a, waakt voor het aanzien der terechtzitting-en. Artt. 48 en 49. Yg. § 15 n°. 4 en 0 t. a. pl. Daar de ambtenaren van het openbaar ministerie buiten de administratieve rechtspraak staan, behoeven zij slechts den graad van doctor in de rechtswetenschap te bezitten. Art. 59a. Yg. § 15 n°. 4 en G t. a. pl. Art. 59&. Yg. §§ 2, 12, 19 n°. 1 t, a. pl. Art. 61. De tegenwoordige bepaling, in art. G1 vervat, wordt ■— gewijzigd — verplaatst naar de wet, regelende de samenstelling der gerechten en de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren. Ook de staat, in art. Gl, lid 3, oud, E. O. bedoeld, vervalt. Yg. art. 2 en 22, Ontw. III. De jaarwedden worden opnieuw geregeld; zij ondergaan verhooging. —• Zoo zullen ook de artt. 83 en 110 E. O., oud, in de nieuwe wet op de samenstelling der gerechten en de salarieering der rechterlijke ambtenaren worden opgenomen. In één wet (vg. artt. 30 en 4G IJ. O.) worden dan de samenstelling van alle gerechten en de wedden van al het rechterlijk personeel geregeld. Art. 61a. Yg. art. 46a Ontw. (E. O.) II en § 15, n°. 4 en 5 t. a, pl. Artt. 61 è en 61c. Yg. artt, 466 en 47, lid 2, Ontw. (E. O.) II. Art. 61 d. A g. M. v. T. op art. 47a hierboven. Artt. 64 en 64a, Yg. artt. 48 en 49 Ontw. (E. O.) II. In art. 64 oud zijn geene andere wijzigingen gebracht, dan de alternatieve eisch van doctoraat in de rechts- of in de rechts- en in de staatswetenschap. De redactie van de artt. 64 en 64a nieuw is dezelfde als die van artt, 48 en 49 nieuw. Yg. § 15, n°. 3—5 t. a. pl. „Licentiaat" is in de artt. 64 en 64a nieuw geschrapt. Yg. art. lila, lid 2, Ontw. (E. O.) II. Artt. 70 en 71. Vg. §§ 2, 12 en 19, n°. 1 en 3, t. a. pl. Art. 72. Vg. § 15, n°. 3, t. a. pl. Art. 83. Yg. M, v. T. op art. BI Ontw, (R. O.) II. Art. 83a. Vg. art. 61a Ontw. (R. O.) II en §15, n°. 3—5, t. a. pl. Artt. 83b, 83c, 83d, 80 en 87. Yg. de artt. (ilb, G1p, 64 en 04a Ontw. (R. O.) II, benevens de M. v. T. op art. 47a hierboven. Art. 93a. Yg. § 19, n°. 3, t. a. pl. Artt. 97, 99, 100 en 104. Krachtens art. 95 zal de liooge raad in cassatie over administratieve zaken oordeelen. De cassatie-procedure in administratieve zaken wordt echter door ten deele andere beginselen beheerscht dan die in burgerlijke of strafzaken (vg. § 2G t. a. pl.). Vandaar dat al die voorschriften, die niet in het administratief cassatie-proces passen, ten aanzien van administratieve gedingen buiten werking gesteld moesten worden. Dit is geschied door de in de artt. 99 en 104 aangebrachte wijzigingen. Voor art. 100 vg. § 15, n°.3, t. a. pl. Art. 102. Vg. art. 100 Ontw. (R, O.) II. Art. 110. Vg. M. v. T. op art. 61 hiervoor. Art. lila. Vg. voor lid 1: artt. 7, lid 2, en 44, lid 2, Beroepsw.; vg. voor lid 2: M. v. T. op artt. 64 en 64a Ontw. (R. O.) II. Art. 113. Ten gevolge van de vorming der administratieve kamers en de vermindering van het ledental der burgerlijke en strafkamers (hoven en lioogen raad) zullen bij de invoering der nieuwe wetgeving de kamers der gerechten opnieuw moeten worden saamgesteld. Yg. art. 22 Reglement n°. I (art. 19 R. O.). Art, 113, lid 2, verzekert, ondanks de wijzigingen in liet personeel, de regelmatige voortzetting van gedingen, bij de invoering der nieuwe wetgeving voor de oude burgerlijke en strafkamers aanhangig'. Art 114. Art. 12a mag ten aanzien van leden der rechterlijke macht, die vóór de invoering der nieuwe wetgeving voor het leven zijn aangesteld, geene toepassing vinden. Zij hebben, als het ware, een verkregen, recht. Aan de benoeming, die onder de oude wetgeving plaats greep, ontleenen zij de aanspraak tot aan hunnen dood in functie te blijven. Daaruit volgt, dat zij die aanspraak prijsgeven, zoodra zij onder de nieuwe wetgeving eene nieuwe benoeming •— zij het ook voor liet leven — aanvaarden. De nieuwe wetgeving beperkt den duur deivoor liet leven opgedragen rechterlijke betrekkingen immers tot eene zekere leeftijdsgrens. Vandaar, dat art. 114 de toepassing van art. 12a slechts uitsluit, zoolang de rechterlijke ambtenaar, die bij de invoeringder nieuwe wetgeving voor het leven is aangesteld, in dezelfde betrekking werkzaam blijft. Wie na de invoering der nieuwe wetgeving eene nieuwe benoeming — zij liet ook voor het leven — aanvaardt, zal dus op vijfenzestig- of zeventigjarigen leeftijd ontslagen worden. Maar — en daarop dient gelet -— stelt de aanvaarding eener nieuwe benoe- ming aaii ontslag op grond van art. 12a bloot, zij laat de finaneieele aanspraken, ten tijde van de invoering der nieuwe wetgeving bezeten, volkomen ongerept. Daarvoor waakt art. 119, dat aan alle ambtenaren, vóór de invoering der nieuwe wetgeving benoemd en daarna wegens liet bereiken van den leeftijd van 65 of 70 jaren ontslagen, de bij de invoering der nieuwe wetgeving genoten wedde als pensioen toekent. Artt. 115 en 116. Het is in het belang eener goede rechtsbedeeling, dat diegenen onder de in art. 114 bedoelde ambtenaren, die onder den last der jaren gebukt beginnen te gaan, voor jongere krachten plaats maken. Daarom zijn te hunnen behoeve vrijgevige pensioenbepalingen opgesteld. Zij namelijk, die bij de invoering der nieuwe wetgeving 65 of 70 jaar oud zijn, ontvangen als pensioen de volle wedde, op dat tijdstip door hen genoten, als zij met ingang van den dag der inwerkingtreding der nieuwe wetgeving ontslag nemen. En dezelfde gunstige bepaling geldt, als zij op hun verzoek naderhand, bijv. een of twee jaar na de invoering der nieuwe wetgeving, ontslagen worden.. Wie langer gearbeid heeft, bezit toch zeker dezelfde rechten. Yg. art. 115. Voor hen, die na de inwerkingtreding- der nieuwe wetgeving den leeftijd van 65 of 70 jaren bereiken, is een soortgelijke regeling ontworpen. Ook daarbij zijn de finaneieele aanspraken, die de betrokkenen ten tijde van de invoering der nieuwe wetgeving bezitten, onverkort gehandhaafd. En ook daarbij is, evenmin als in art. 115, niet onderscheiden tusschen hen, die dadelijk bij het bereiken der leeftijdsgrens of eerst later ontslag vragen. Yg. art. 116. Voor artt. 115, lid 2, en 116, lid 2, vg. M. v. T. op art. 110, lid 2. Artt. 117 en 118. De artikelen 117 en 118 regelen het ontslag, te verleenen aan de tot wederopzeggens benoemde ambtenaren, die bij de invoering der nieuwe wetgeving de leeftijdsgrens van art. 12a nieuw reeds overschreden hebben. Tevens stellen die bepalingen de pensioenaanspraken der ontslagenen vast. Daarbij werd uitgegaan van het beginsel, dat het ontslag de finaneieele aanspraken der betrokkenen niet verkorten mag. Yoor zoover de griffiers betreft, vg. het Ontwerp van wet tot afschaffing van de griffiers-emolumenten (IV). Verondersteld wordt, dat dit Ontwerp óf vóór óf tegelijk met deze wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie in het Staatsblad verschijnt. Art. 119. Deze bepaling regelt de pensioenaanspraken van hen, die vóór de invoering der nieuwe wetgeving zijn aangesteld en na die invoering wegens het bereiken der leeft ij ds grens ontslagen worden. Zij is van ruimer strekking dan de beide voorgaande. Betreffen de artikelen 117 en 118 toch alleen ambtenaren, die tot wederopzeggens zijn aangesteld, artikel 119 betreft ook voor het leven benoemde leden der rechterlijke macht. Evenwel niet alle, want zij, die ten tijde der invoering der nieuwe wetgeving voor het leven zijn aangesteld en in dezelfde betrekking werkzaam blijven, kunnen niet krachtens art. 12a ontslagen worden. Vg. art. 114. De fiuancieele aanspraken, die de hier bedoelde personen op het tijdstip van de invoering der nieuwe wetgeving bezitten, moeten geeerbiedigd worden. Verder behoort de erkenning liunner aanspraken echter niet te gaan. Zoo zal dus iemand, die bij de invoering der nieuwe wetgeving' kantonrechter derde klasse is en naderhand als raadsheer ontslagen wordt, slechts recht kunnen doen gelden op een pensioen ten bedrage van het kantonrechterstraktement. Voor de griffiers, zie de opmerking op artt. 117 en 118. In den loop van iemands dienst - en dit zal vooral bij jonge ambtenaren het geval zijn kunnen zijne pensioenaanspraken ingevolge de bepalingen der wet omtrent de pensioenen van burgerlijke ambtenaren misschien stijgen boven het bedrag- der wedde, bij de invoering der nieuwe wetgeving genoten. Dan wordt het hoogere pensioen uitgekeerd. Vg. art. 119, lid 2. Art. 120. De invoering der nieuwe wetgeving zal zulke belangrijke mutatiën in liet personeel der rechterlijke macht medebrengen, dat de ajrtt. 52 en 63 IJ. O. niet wel zullen kunnen worden toegepast. Daarbij komt nog, dat bij deze benoemingen één punt vooral van gewicht zal zijn: ervarenheid in het publieke recht. Bovendien zal getracht moeten worden, aan hen die ten gevolge van de ontbinding van den centralen raad en de raden van beroep op wachtgeld gesteld worden, eenen passenden werkkring te verzekeren. Artt. 121 en 122. De nieuw te benoemen rechterlijke ambtenaren en beambten (artt. 15 vlg. Ontwerp III) moeten reeds vóór de invoering der nieuwe wetgeving benoemd kunnen worden. Zij moeten ook vóór die invoering den vereischten eed kunnen afleggen. Het nieuwe personeel moet toch op den dag van de invoering der nieuwe wetgeving in functie treden. En in verband hiermede moeten zij, die in de termen der artikelen 115, 117 en 118 vallen, ook reeds vóór de invoering der nieuwe wetgeving tegen dien tijd ontslagen kunnen worden (art. 124, lid 2). Art. 123. Vg. artt. 47a, GIJ en 83d Ontw. (E. O.) II. Deze bepalingen stellen zooveel hulppersoneel ter beschikking van de griffiers, dat niet alleen het eerste, maar ook het tweede lid van art. 2 der wet van 26 Mei 1841 (Staatsblad n°. 18) kan vervallen. Art. 124. Opdat na de inwerkingtreding dezer wet de kamers der gerechten onmiddellijk opnieuw gevormd kunnen worden (art. 113), dient de Minister de in de artt. 46&, 61 h en 83& bedoelde toestemming reeds van te voren te kunnen verleenen. Vg. verder de toelichting op de artt. 121 en 122. l)c Minister van Justitie, .T. A. Loeit. ONTWERP VAN WET (Klassen en samenstelling der gerechten en jaarwedden der rechterlijke ambtenaren en beambten.) Wij WILHELMINA, bi.j de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatt, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, in verband met de regeling eener algemeens administratieve rechtspraak, de samenstelling van den hoogen raad, de gerechtshoven, de arrondissement*-rechtbanken en de kantongerechten, en de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren, alsmede de klassen der rechtbanken en kantongerechten opnieuw geregeld moeten worden; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en niet, gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. De samenstelling van den hoogen raad, benevens de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij dien raad worden vastgesteld als volgt: 1 president f 8 000 ten hoogste 2 vice-presidenten, ieder .... - 6 000 ten hoogste 15 raadsheeren, ieder ...... 5 000 1 procureur-generaal - 8 000 ten hoogste 3 advocaten-generaal, ieder ... - 5 000 1 griffier - 5 000 ten hoogste 3 substituut-griffiers, ieder ... - 2 500 Artikel 2. De samenstelling der gerechtshoven, benevens de jaarwedden der ïeden van en ambtenaren bij die gerechtshoven worden vastgesteld als volgt: A. 's-Gravenhage. Amsterdam. 1 president f5 UOO ten hoogste 2 vice-presidenten, ieder .... - 4500 ten hoogste 10 raadsheeren, ieder -4 000 1 procureur-generaal - 5 000 ten hoogste 2 advocaten-generaal, ieder ... - 4 000 1 griffier - 4 000 ten hoogste 3 substituut-griffiers, ieder ... - 2 000 B. 's Hertogenbosch Arnhem. Leeuwarden. 1 president f 5 000 ten hoogste 2 vice-presidenten, ieder .... - 4500 ten hoogste 8 raadsheeren, ieder - 4 000 1 procureur-generaal - 5 000 ten hoogste 2 advocaten-generaal, ieder ... - 4 000 1 griffier - 4 000 ten hoogste 3 substituut-griffiers, ieder ... - 2 000 Artikel 3. De klassen en de samenstelling der arrondissements-rechtbanken, benevens de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij die rechtbanken worden vastgesteld als volgt: I. Eerste klasse. A. Amsterdam. 1 president f 5 000 ten hoogste 5 vice-presidenten, ieder .... - 4 500 ten hoogste 23 rechters, ieder - 4 000 1 officier 5 000 ten hoogste 7 substituut-officieren, ieder . . - . 4 000 1 griffier - 3 000 ten hoogste 9 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste 18 rechters^ plaatsvervangers zonder bezoldiging. B. Rotterdam. 1 president f 5 000 ten hoogste 3 vice-presidenten, ieder .... - 4 500 ten hoogste 10 rechters ieder f4 000 1 officier ö 000 ten hoogste 4 substituut-officieren, ieder - 4 000 1 griffier - 3 000 ten hoogste 6 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste 12 rechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. C. 's-Gravenhage. 1 president qqq 1 vice-president - 3 500 ten hoogste 9 rechters, ieder -3 000 1 officieT - 4 000 teft hoogste 2 substituut-officieren, ieder ... - 3 000 1 griffier . . * - 3 000 ten hoogste 4 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste 7 rechters-plaatsvervangers zonder bezoldig-ing. D. 's-Hertogenbosch. Maastricht. Arnhem. Zwolle. Middelburg. Haarlem. Utrecht. Leeuwarden. Groningen. Assen. 1 president qqq ten hoogste 1 vice-president .3 590 ten hoogste G rechters, ieder - 3 000 1 officier - 4 000 ten hoogste 2 substituut-officieren, ieder ... - 3 000 1 8"riffier - 3 000 ten hoogste 3 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste G rechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging'. II. Tweede klasse. Breda. Roermond. Zutphen. Tiel. Almelo. Dordrecht. Zierikzee. Alkmaar. Heerenveen. Winschoten. 1 president 3 50() ten hoogste 6 rechters, ieder 2 500 1 officier - 3 500 ten hoog-ste 1 substituut-officier - 2 500 1 griffier f 2 500 ten lioogste 2 substituut-griffiers, ieder ... - 1 200 teu hoogste 5 rechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. Artikel 4. De klassen en de samenstelling der kantongerechten, benevens de jaarwedden der kantonrechters en ambtenaren bij die kantongerechten worden vastgesteld als volgt: I. Eerste klasse. A. Amsterdam. ten hoogste 5 kantonrechters, ieder .... f 4 01)0 1 griffier >..-3 000 ten hoogste 4 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste 20 kantonrechters-plaatsvervaugers zonder bezoldiging. B. Rotterdam. ten hoogste 4 kantonrechters, ieder . . . . f 4 000 1 griffier - 3 000 ten hoogste 3 substituut-griffiers, ieder ... - 1 500 ten hoogste 1G kantonrechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. C. 's-Gravenhage. ten hoogste 2 kantonrechters, ieder ...f 3 000 1 griffier - ~ 500 ten hoogste 1 substituut-griffier - 1 500 ten hoogste 8 kantonrechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. D. De overige kantongerechten, die door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur als zoodanig worden aangewezen. 1 kantonrechter f 3 000 1 griffier 000 ten hoogste 4 kantonrécliters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. II. Tweede klasse. De kantongerechten, die door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur als zoodanig worden aangewezen. 1 kantonrechter i 2 500 1 griffier -1500 ten hoogste 4 kantonrechters-plaats vervangers zonder 1 1 1 • 1 O bezoldiging'. III. Derde klasse. De kantongerechten, die door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur als zoodanig worden aangewezen. 1 kantonrechter f 2 200 1 griffier 1200 ten hoogste 3 kantonrechters-plaatsvervangers zonder bezoldiging. Bij de kantongerechten van alle klassen: ambtenaren van liet openbaar ministerie, ieder f 1 500 Artikel 5. Onze Minister van Justitie maakt telkens om de 10 jaar in de " Cilerl"ndsche Staatscourant eene lijst openbaar, aanwijzende voor ieder kantongerecht het aantal burgerlijke en strafzaken, dat in de laatst voorafgegane 10 kalenderjaren gemiddeld per jaar bij dagvaarding is aanhangig gemaakt. De m het eerste lid bedoelde lijst, wordt voor de eerste maal vastgesteld vóór den dag, waarop deze wet in werking treedt. Zij loopt over de 10 kalenderjaren, die aan liet jaar, waarin deze wet in werking treedt, onmiddellijk voorafgaan. Deze lijst bevat geene opgaven omtrent de kantongerechten te Amsterdam, te Rotterdam en te 's-Gravenliaye. o Artikel 6. Als kantongerechten der eerste klasse worden door Ons aangewezen i e kantongerechten, bij welke blijkens de laatst openbaar gemaakte 111 het voorgaande artikel bedoeld, gemiddeld per jaar meer dan 400 burgerlijke zaken zijn aanhangig gemaakt. Als kantongerechten der tweede klasse worden door Ons aangewezen de kantongerechten, bij welke blijkens de laatst openbaar gemaakte lijst, m het voorafgaand artikel bedoeld, gemiddeld per jaar 400 of minder en meer dan 200 burgerlijke zaken zijn aanhangig gemaakt. Artikel 17. 11e hulpschrijvers ter griffie worden door liet rechtscollege, bij hetwelk, of den kantonrechter, bij wien zij werkzaam zijn, benoemd, geschorst en ontslagen. Zij worden benoemd op eene aanbeveling van den betrokken griffier. De hulpschrijvers ten parkette worden door den ambtenaar van het openbaar ministerie, te wiens parkette zij werkzaam zijn, benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 18. De schrijvers ter griffie en ten parkette ontvangen uit 's Rijks kas eene jaarwedde. Aan de hulp schrijvers ter griffie kent het rechtscollege, dat, of de kantonrechter, die hen benoemt, voor zooveel noodig, uit de toelage voor kleine onkosten eene belooning toe. Aan de hulpschrijvers ten parkette kent de ambtenaar van het openbaar ministerie, die hen benoemt, voor zooveel noodig, uit de toelage voor kleine onkosten eene belooning toe. Artikel 19. De reglementen van openbaar bestuur, bedoeld in artikel 19 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, regelen de jaarwedden en belooningen der rechterlijke beambten, hunne dienstplichten, het op hen te oefenen toezicht, den door hen af te leggen eed (belofte), de vereischten, voor hunne benoeming gevorderd, het aantal schrijvers, dat ten hoogste bij ieder gerecht kan worden aangesteld, benevens hetgeen verder, ter uitvoering der artikelen 15 tot en met 18, regeling behoeft. Overgangsbepalingen. Artikel 20. Onverminderd het in het volgend artikel bepaalde, ontvangt de rechterlijke ambtenaar, die ten tijde van de inwerkingtreding dezer wet reeds in eene rechterlijke betrekking werkzaam is, de jaarwedde, waarop hij in die betrekking, overeenkomstig de bepalingen der wet van 9 April 1877 (Staatsblad n°. 79), zooals die bij latere wetten is gewijzigd, aanspraak heeft, indien en zoolang deze wedde liooger is dan die, welke hij overeenkomstig de bepalingen dezer (nieuwe) wet zou ontvangen. Artikel 21. De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten, die ten tijde van de inwerkingtreding dezer wet als zoodanig werkzaam zijn, ontvangen de jaarwedde, waarop zij als zoodanig overeen- komstig de bepalingen der wet van 9 April 1877 (,Staatsblad n°. 79), zooals die bij latere wetten is gewijzigd, aanspraak hebben, totdat de jaarwedde, op welke zij overeenkomstig de bepalingen dezer (nieuwe) wet aanspraak liebben, meer dan f 2000 bedraagt. Een ambtenaar, als bedoeld in lid 1, ontvangt evenwel van den aanvang af de jaarwedde, op welke hij overeenkomstig de bepalingen (ezer (nieuwe) wet aanspraak heeft, indien hij, binnen eene maand^na de inwerkingtreding dezer wet, zijnen daartoe strekkenden wensoh aan < ms kenbaar maakt. Slotbepalingen. Artikel 22. Die artikelen 1 en 2 der wet van 9 April 1877 (Staatsblad n°. 79) en de staten, belioorende bij de artikelen 01 en 110 der wet op de regterlijke organisatie en liet beleid der justitie, zijn, met alle daarin aangebrachte wijzigingen, ingetrokken. Artikel 23. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. De artikelen ■> en 7 treden in werking, zoodra de dag' voor de inwerkingtreding dezer wet is bepaald. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden g'eplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering* de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Justitie, Memorie van Toelichting Algemeene beschouwingen. § 1. De samenstelling der gerechten in het algemeen. Het personeel van een gerecht moet aan den te verrichten arbeid evenredig zijn. Deze arbeid wisselt echter in ilen loop der jaren. De wettelijke voorschriften, die de organisatie der gerechten vaststellen, moeten derhalve zekere speling laten. Waar vermeerdering van werkzaamheden voor de deur staat, moet uitbreiding van personeel mogelijk zijn. Waar vermindering intreedt, moeten plaatsen onvervuld gelaten kunnen worden. Dat. zijn de overwegingen, waarop de in dit ontwerp voorgedragen organisatie der gerechten berust. Voor ieder gerecht is het aantal ambtenaren opgenoemd, dat daarbij kan worden aangesteld. Dit aantal is bepaald in verband met de eischen van het oogenblik, en, als stijging van werkzaamheden te wachten staat, ook van de toekomst. De werkzaamheden van een gerecht kunnen inkrimpen. Ook daarmee werd gerekend. Behalve waar het geldt plaatsen, die noodzakelijk vervuld moeten worden, zooals bijvoorbeeld die van voorzitter van een college, is het aantal der te vervullen plaatsen slechts maximaal^ bepaald. De werkelijke samenstelling van een gerecht kan dus blijven beneden de door het ontwerp geoorloofde. En zij kan zooveel daaronder blijven, als de verminderde werkkring van het betrekkelijk gerecht gedoogt. Eene verplichte maximale samenstelling, gelijk de tegenwoordige wet op de samenstelling der gerechten enz. van 9 April 1877 (,Staatsblad n°. 79) telkens voorschrijft, is namelijk — behalve waar het noodzakelijk te vervullen plaatsen betreft ■— aan dit Ontwerp onbekend. Ygl. artt, 61 en 110 met daarbij belioorende staten R, O., benevens art. 1 Wet 9 April 1877 (Staatsblad n°. 79); artt. 1, 2 en .3 Ontw. III. § 2. De samenstelling van den hoogen raad, de gerechtshoven, de rechtbanken en de kantongerechten. Hoe sterk zal nu het personeel van de gerechten zijn, bepaaldelijk \ an deii hoogen raad, de hoven en de rechtbanken ? Ten aanzien van de ambtenaren van het openbaar ministerie is iedere onzekerheid vrij wel uitgesloten. De invoering- der administratieve rechtspraak heeft op hunne werkzaamheden geenerlei invloed. Het tegenwoordig aantal of het maximaal aantal dier ambtenaren ondergaat, met het oog op de invoering dier rechtspraak, dus geene wijziging. Slechts zal hier en daar een minimum vervallen. Maar hoe groot zal het getal leden dezer gerechten zijn ? En hoeveel griffie-ambtenaren zullen zij tellen?' Wat den hoogen raad en de hoven aangaat, is het antwoord spoedig gegeven. Er moeten bij die colleges drie kamers van 5, resp. 3 leden gevormd worden. Vg. artt. 72 en 100 Ontw. (K. O.) II. Op zijn minst zal het maximaal aantal leden dus 15, resp. 9 behooren te bedragen. De voorzichtigheid gebiedt echt eis iets verder te gaan. W aar de werkzaamheden zeer omvangrijk zijn of kunnen worden, moet reserve-personeel kunnen worden aangesteld. Toor den hoogen raad, voor de hoven te Amsterdam en 's-Gra\ enhag^e en voor de overige hoven is daarom liet maximum aantal leden op 18, resp. !•> en 11 gesteld. En in verband met de vermeerdering, die liet aantal kamers ondergaat, zal ten slotte uitbreiding van liet griffie-personeel niet 1 substituut-griffier mogelijk moeten zijn. Yg. artt. 1 en 2 Ontw. III. ^ En welke wijziging zal de samenstelling- der rechtbanken ondergaan ? Er worden bij de rechtbanken administratieve kamers, uit één lid bestaande, gevormd. \ g. art. 59a Ontw. (E. O.) II. Het maximaal aantal rechters en substituut-griffiers zal derhalve met één verhoog-d moeten worden. Dat is ten minste de regel, want voor Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zal op '2 nieuwe rechters en substituut-griffiers gerekend moeten worden. Naar alle waarschijnlijkheid zal de toevloed van administiatieve zaken bij deze drie rechtbanken toch zeer sterk zijn. Vg-, art. 3 Ontw. III. Ten slotte zal het maximum-personeel der rechtbank te Amsterdam nog om eene bijzondere reden verhoogd moeten worden (1 vice-president, 2 rechters, 1 substituut-officier, 1 snbstituutgiiffier). De werkzaamheden van dit college dreigen namelijk in de naaste toekomst zoo te zullen vermeerderen, dat liet aantal der burgerlijke of strafkamers zal moeten worden uitgebreid. Ivan echter voor de rechtbanken niet deze wijziging alleen volstaan worden? De tegenwoordige wet, regelend de samenstelling enz. der gei echten, van 9 April 18i i (Staatsblad n°. 79) deelt de rechtbanken in 2 klassen in en geeft aan de hoog-ere klasse niet alleen eene grootere maximale, maar ook eene grootere verplichte minimale samenstelling. Dientengevolge zijn er onder de tegenwoordige rechtbanken eerste klasse Rotterdam, Amsterdam en Den Haag blijven hier buiten rekening —, aan wie eene lioogere organisatie gewaarborgd is, dan zij met het oog op den door haar verrichten arbeid behoeven of te eenio-er tijd zullen behoeven. Er zijn ten minste rechtbanken tweede klasse, die met minder personeel hetzelfde werk verrichten, als deze of gene rechtbank eerste klasse. Dat mag zoo niet blijven en dat is dan ook zoo niet gebleven. Het ontwerp breekt namelijk overal, behalve waar het noodzakelijk te ver- Ontw. Adm. Rechtspr. jj vullen plaatsen geldt (president, officier en griffier), met het stelsel ^ Proe.-generaal 1 ' Adv.-generaal •' ^ Griffier 1 1 ^ Subst.-griffiers 2 3 2 2 .1 3 I' De Hoo^e Raad zal feitelijk ten minste 15 leden moeten tellen. Hij zal toch uit verschillende personen drie kamers moeten kunnen vormen. No. 2. Tegen- . Tegen- wnnrj- Toekomstige s Toekomstige Hof te Amsterdam. woord,*e maximale woordl»e feitelijkeg maximale , feiteliike 'eiienjKe , . bezetting. ■' bezetting bezetting. B bezetting. DezettllV President 1 ' i 2 2 Vice-president .... 1 2 1 2 Raadsheeren 10 10 10 8 & 9 Proc.-generaal 1 i j ^ Adv.-generaal 2 2 2 2 Griffier 1 ^ j ^ Subst.-griffiers .... 2 3 2 2 & 8 De drukke werkkring van dit Hof vordert eene sterkere bezetting dan bij de andere Hoven. No. 3. Tegen- Tegen- I Hof te 's-Gravenhage. "•"*«? LZT "°°""s' «Ijkf maximale feitelijke leite,1Jke bezetting. bezettln^ bezetting. beZettin^ President 1 i ^ ^ Vice-president 1 2 1 2 Raadsheeren 9 jq q 7 8 Proc.-generaal 1 ] 2 j Adv.-generaal 2 2 1 ] Griffier 1 j ^ Subst.-griffiers .... 2 3 1 2 tl 3 /elfde opmerking als voor 110. 2. No. 4. Hoven te legen- Toekomstige l«ge»- Toekomstige woordige woordige ... 's-Hertogenbosch, Arnhem , maximale ... teiteiijwe ' maximale teitelijke , ... (r en TiPPUwarden • bezetting-. , . belettin-,, en i,teu\wuutii. bezetting. bezetting. President 1 1 1 * Viee president 1 2 1 - Raadsheeren 9 8 8 5 a 7 Proc.-generaal 1 1 1 Adv.-generaal 2 2 1 Griffier 1 1 1 ^ Subst.-griffiers .... 2 3 1 1 a 2 Onder deze hoven zijn er, die waarschijnlijk mot 9, misschien wel met 8 leden kunnen volstaan. No. 5. Teaen- . Tegen- mi , • Rechtbank te Amsterdam woo"di Toekomstige ^ Toekomstige s maximale , feitelijke (1ste klasse.) raaximale bezetting. bezetting. bezetting. ( bezetting. -I I I I President Ij 1 1 Vice-president 4 5 4 Rechters 19 23 18 19 a 20 Officier 1 1 1 * Subst.-officieren .... 6 7 5 5 Griffier 1 1 1 ^ Subst.-griffiers j 6 ^ 9 | 6 7 a 8 De invoering der administratieve rechtspraak eischt de voorgestelde, feitelijke vermeerdering van personeel. Bovendien zullen wellicht spoedig, voor de versterking van het personeel der burgerlijke en der strafkamers, 1 vice-president, 2 rechters, 1 substituut-officier en 1 substituut-griffier moeten worden aangesteld. No. 6. Rechtbank te Rotterdam Toekomstige re£cn" Toekomstige wooidige . " woordige ° (1ste klasse.) maximale lllax"m 0 feitelijke felteIlJke bezetting. bezet,ln- bezetting. beZettl^ President 1 ] 1 ^ Vice-president .... 8 3 2 2 Rechters 14 16 12 13 ü 14 Officier 1 1 ^ ^ Subst.-officieren .... 4 4 4 4 Griffier 1 1 ^ ^ Subst.-griffiers .... 4 J 6 4 5 a 6 I /elfde opmerking als voor n". 5, voor zoover den invloed van de invoering der administratieve rechtspraak betreft. No. 7. RechtbaDk J^dL Toekomstige Tege]n" Toekomstige te 's-Gravenhage maximale feitelijke (lste klasse.) ' bezetting. ufellJke bezetting bezetting. * bezetting. President 1 1 j 2 Vice-president 1 1 ^ ^ Rechters 7 9 7 8 a 9 Officier 1 1 j ^ Subst.-officieren .... 2 j 2 2 2 Griffier 1 1 1 j Subst.-griffiers 2 4 2 3 a 4 /elfde opmerking als voor 110. G. No. 8. Ovpricp rechtbanken ° ï- toekomstige .. toekomstige uverige recmoanKen W00rdige . , woordige ., .... . maximale . .... feitelijke eerste klasse. maximale beze,tj feitelijke bezeUj bezetting. bezetting. j - President 1 1 1 1 1 Vice-president .... 1 1 1 0 a 1 Rechters 5 6 4 ü 5 4 a 6 Officier 1 1 1 1 Subsi-officieren .... 2 2 1 a 2 0 a 2 Griffier 1 1 1 1 Subst.-griffiers 2 3 1 a 2 0 & 3 Deze rechtbanken zullen ten deele een rechter en een substituutgriffier meer krijgen. Daarentegen zullen andere hare tegenwoordige samenstelling behouden of slechts met eenen rechter of eenen substituut-griffier versterkt worden. Hier of daar zal bovendien misschien di' plaats van eenen rechter, eenen vice-president, eenen substituutofficier of -griffier onvervuld kunnen blijven. Met het oog op den arbeid, door sommige rechtbanken der 2e klasse verricht, schijnt zuiniger samenstelling van een of meer dezer rechtbanken niet onbereikbaar. No. 9. Tegen- _ , Tegen „ . . Rpohthanken Toekomstige ,. loekomstige Keent Dan Ken woordige . , woordige . .. .... s maximale feitelijke tweede klasse. maximale bezetting feitelijke bezetting bezetting. bezetting. President 1 1 1 1 Rechters 5 6 3 a 5 3 a 6 Officier 1 1 1 1 Subst.-officieren .... 1 1 1 0 a 1 Griffier 1 1 1 1 Subst.-griffiers 1 2 1 0 a 2 Gedeeltelijk zullen deze rechtbanken eenen rechter èu eenen substituut-griffier of enkel eenen rechter öf substituut-griffier meer bekomen. Aan den anderen kant zal - - de redactie van art. 3 Ontw. III vergunt dit — hier of daar wellicht te eeniger tijd de plaats van substituut-officier of -griffier onvervuld kunnen blijven. § 4. De salarieering bij de colletjcs. De rechterlijke ambtenaren moeten behoorlijk bezoldigd worden. De tegenwoordige wedden zijn te laag. Eene verhooging met f 1000, in vijf tweejaarlijksehe termijnen te bereiken, zal de noodzakelijke verbetering brengen. Vg. §§ 14 en 15, n°. 2, M. v. T. Ontw. I. Is daarmee alleen reeds een in alle opzichten bevredigende toestand verkregen .-1 \ oor zoover den hoogen raad en de hoven aangaat, ongetwijfeld ! Maar ook voor de rechtbanken.? Xaar de bestaande wet van 9 April 18i i (Staatsblad n°. 79) zijn de salarissen bij de rechtbanken der eerste klasse namelijk hooger dan bij die der tweede klasse. En moet dit verschil in bezoldiging nu niet vervallen ? Alle rechtbanken zullen toch in de toekomst niet meer dan het hoog' noodige personeel ontvangen. Overal zal de te verrichten arbeid voor ieder dus ongeveer dezelfde worden. Gelijkheid in bezoldiging zou te verkrijgen zijn óf door de bezoldiging bij de rechtbanken tweede klasse tot die bij de colleges eerste klasse te verhoogen, of door de bezoldiging bij de rechtbanken eerste klasse tot die bij de colleges tweede klasse te verlagen. Aan de eerste oplossing kan echter, om financieele redenen, niet worden gedacht. En de tweede 'oplossing geeft niet wat een bevredigende regeling der salarieering geven moet: bezoldiging van het rechterlijk personeel zóó hoog, dat de beste krachten onder de juristen tot de rechterlijke macht worden aangetrokken. Er moet dus een middenweg gekozen worden. Het ontwerp vond dien in het behoud van het bestaande verschil in bezoldiging. Dat zoodoende vermeden wordt, met eenen bestaanden toestand te breken, kan nauwelijks een argument lieeten. Er zijn dan ook andere, klemmender redenen. Zonder de schatkist te zwaar te belasten, wordt op de voorgestelde wijze aan het personeel van de rechtbanken der tweede klasse liet vooruitzicht geopend, te eeniger tijd een hoogere wedde te ontvangen. Daarmede is een prikkel tot naarstige plichtsbetrachting geschapen: daarmede is tevens aan ieder, die zich terdege inspannen wil, een behoorlijk salaris in de toekomst verzekerd. Een goed ambtenaar bij eene rechtbank tweede klasse klimt immers steeds, ïla korter of langer tijd, tot eene rechtbank eerste klasse op. Yg. art. 3 Ontw. III. AA elke rechtbanken nu tot- de eerste klasse beliooren, is in dit stelsel vrij wel onverschillig. De bestaande classificatie der rechtbanken kon dus behouden worden. Te minder reden bestond er, aan de bestaande classificatie te raken, omdat de onbillijkheid, die de tegenwoordige, op de classificatie gegronde regeling aankleeft, in het ontwerp is weggenomen. Door rechtbanken, waar weinig omgaat, in de eerste klasse in te deelen en aan de rechtbanken dier klasse eene sterkere minimale samenstelling te geven, verzekert de wet van 9 April 1877 {Staatsblad n°. 79) aan liet personeel van deze of gene rechtbank eerste klasse bij minder arbeid- een hoogere bezoldiging. Dat is onrechtvaardig. Maar die onrechtvaardigheid zal verdwijnen, zoodra dit ontwerp wet zal zijn geworden. Met de verplichte minimale samenstelling wordt immers gebroken. Ieder college zal voortaan slechts zooveel personeel ontvangen, als het voor de richtige vervulling zijner taak noodwendig behoeft. Mettertijd zal dus iedere rechtbank, zij behoore tot de eerste of de tweede klasse, naar evenredigheid harer samenstelling, eene gelijke hoeveelheid arbeid verrichten. Herziening der classificatie is niet alleen onnoodig. Zij zou ook eene gevaarlijke onderneming zijn. Want met welken maatstaf moet de hoeveelheid arbeid, door iedere rechtbank verricht, worden gemeten ? De cijfers der gerechtelijke statistiek geven in dit opzicht voor de rechtbanken — anders dan voor de kantongerechten — slechts onvolledig materiaal. De verrichtingen der rechtbanken zijn daarvoor te ingewikkeld en te verscheiden. Werkzaamheden, die hier veelvuldig zijn, komen daar nauwelijks voor. En zaken van dezelfde soort geven in het eene arrondissement veel meer werk dan in het andere. Hier zijn verstekzaken, daar pleitzaken zeer talrijk; hier zijn liet doorgaans eenvoudige gedingen, daar veelal processen met verwikkelingen, die inspannenden arbeid eiselien. Eene juiste classificatie naar den verlichten arbeid is daarom slechts mogelijk, als behalve op het aantal, ook op den aard, op de moeilijkheid der behandelde zaken wordt gelet. De waardeering van de moeilijkheid van rechterlijke verrichtingen hangt echter geheel van persoonlijk inzicht af. l)e maatstaf voor eene nieuwe classificatie zou dus subjectief zijn. Eene nieuwe classificatie zou menigeen daarom wel eens willekeuriger kunnen schijnen dan de tegenwoordige indeeling. Daarbij komt, dat iedere wijziging in de tegenwoordige classificatie juist omdat een objectieve maatstaf ontbreekt gevoeligheden zou kunnen opwekken, die op de ontvangst, aan dit ontwerp bereid, van beslissenden invloed zouden kunnen zijn. § 5. De classificatie der kantongerechten in verband met de salarieeriny. Het salaris van de kantonrechters en van hunne griffiers moet met den door hen verrichten arbeid in overeenstemming zijn. Zuiniger samenstelling van de kantongerechten, naarmate zij minder te doen hebben, is niet, zooals bij de rechtbanken, mogelijk. Ieder kantongerecht. bezit slechts liet allernoodzakelijkst personeel. Vg. echter art. 4 A, B en C Ontw. III. Het ontwerp moest daarom de kantongerechten, naar den verrichten arbeid, in drie klassen iiuleelen en, in verband met die indeeling, voor de lagere klassen een lager salaris vaststellen. Zoo doet trouwens reeds de tegenwoordige wet op de samenstelling der gerechten enz. van 9 April 1877 (Staatsblad n°. 79). Maar het ontwerp doet meer. Het waakt er ook voor, dat ieder gerecht overeenkomstig den werkelijk verrichten arbeid ingedeeld wordt. Er wordt namelijk een objectieve maatstaf ter bepaling van den verrichten arbeid voorgesteld en naar dien maatstaf heeft de classificatie plaats. Ten slotte draagt het ontwerp ook nog zorg, dat als de omstandigheden zich wijzigen, de indee» ling overeenkomstig den nieuw gevestigden toestand wordt herzien. Welke is nu de maatstaf ter indeeling ? En hoe wordt de regelmatige herziening' der classificatie verkregen? Anders dan bij de rechtbanken zijn de werkzaamheden der kantongerechten eenvoudig en eenvormig. In aard en moeilijkheid loopen zij \ an kanton tot kanton niet ver uiteen, üp de cijfers der gerechtelijke verrichtingen, die voor de rechtbanken slechts een onzuiver beeld van den verrichten arbeid geven, mag daarom eene indeeling der kantongerechten worden opgebouwd. Als maatstaf ter indeeling stelt het ontwerp dan ook een zeker aantal zaken, dat een kantongerecht gemiddeld per jaar gedurende eene tienjarige periode in behandeling neemt. De bij dagvaarding aangebrachte burgerlijke zaak is als eenheid van berekening aangenomen. En met één burgerlijke zaak zijn tien strafzaken gelijkgesteld. De overtredingen, die de kantongerechten te berechten hebben, zijn in doorsnede toch zeer eenvoudig. Bovendien komen zij telkens in denzelfden vorm terug. De arbeid, voor de behandeling van ééne burgerlijke zaak vereischt, mag daarom gerust op eene lijn worden gesteld met de inspanning, die de berechting van tien strafzaken vordert. De aanneming- van een cijfer, met behulp waarvan de burgerlijke en de strafzaken tot zaken van dezelfde soort herleid worden, is dringend noodig. De verhouding, waarin het aantal der behandelde strafzaken tot dat der behandelde burgerlijke zaken staat, verschilt namelijk belangrijk van kanton tot kanton. Hier zijn de strafzaken naar evenredig'heid talrijk, daar de burgerlijke zaken. Zonder herleiding van burgerlijke en strafzaken tot zaken van eenzelfde soort, zou dus eene classificatie, die gerechten met gelijk omvangrijken werkkring in dezelfde klasse rangschikte, niet te bereiken zijn. De maatstaf ter indeel in"- is de volgende: O O Eerste klasse: kantongerechten met gemiddeld meer dan 400 burgerlijke zaken per jaar; * Tweede klasse: kantongerechten met gemiddeld meer dan 200 burgerlijke zaken per jaar; Devcle klasse: de overige kantongerechten. Ieder cijfer is altijd min of meer willekeurig. Een blik in de gerechtelijke statistiek kan echter leeren, dat naar den voorgestelden maatstaf de kantongerechten, waar weinig omgaat in de derde, waar meer omgaat in de tweede en waar veel omgaat in de eerste klasse zullen worden ingedeeld. Meer dan één kantongerecht, dat thans te hoog is geplaatst, zal dan ook naar eene lagere klasse afdalen. Het getal der gemiddeld per jaar aangebrachte burgerlijke en strafzaken moet onbetwist vaststaan. Aan den Minister van Justitie wordt daarom opgedragen iedere tien jaar, te beginnen met de tien jaar aan de invoering der nieuwe wetgeving voorafgaande, eene lijst openbaar te maken, waarin voor ieder kanton liet getal der jaarlijks aangebrachte zaken wordt vermeld. De classificatie der gerechten zal ten slotte — behalve voor die te Rotteidam, te s-Gravenhage en te Amsterdam — bij alg-emeenen maatregel van bestuur geschieden. En om de tien jaar zal deze algemeen© maatregel van bestuur herzien worden. Daar de maatstaf ter indeeling in de wet zal worden vastgelegd, kan de opdracht der iiuleeling aan de Kroon bezwaarlijk bedenkingen doen rijzen. Yg. artt. 4—7 Ontw. III benevens de Bijlage. § 6. De jaarwedden der griffiers en substituut-griffiers, benevens die der ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten. Bij de vaststelling van de griffiers-wedden gaat het ontwerp van de veronderstelling uit, dat, tegelijk met de invoering der nieuwe wetgeving, de griffiers-emolumenten zullen vervallen. Be thans genoten salarissen moesten dus verhoogd worden. Wat de wedden van de griffiers der kantongerechten betreft, zij zijn zoo hoog gesteld, dat zij, na verloop van 10 jaren, tot het aanvangssalaris van den kantonrechter stijgen. In overeenstemming daarmee bepaalt het ontwerp de salarissen van de griffiers der colleges op dezelfde som, als door de leden daarvan genoten wordt. Behalve bij den lioogen raad, blijft dus hunne wedde, evenals die van hunne collega's bij de kantongerechten, f 1000 beneden het salaris van het hoofd van liet gerecht. Yg. artt. 1—4 Ontw. III. Yoor de wedden van de griffiers bij de kantongerechten te Rotterdam, 's-Grravenliage en Amsterdam vg. M. v. T. op art. 4 Ontw. III. ])e wedden van de substituut-griffiers zijn behoudens de vijf tweejaarlijksche verhoogingen niet f 200 - ongewijzigd gehandhaafd. Slechts in zooverre is hiervan afgeweken, als de aaiivaiigswedde van de substituut-griffiers bij de rechtbanken te Rotterdam en te Amsterdam, in plaats van op f 1800, op f 1500 is bepaald. De verhooging, die hun salaris na iedere twee jaar dienst zal ondergaan, vergunt ook hier het minimum op f 1500 te stellen. Een maximum-salaris van f 2800 ware bovendien voor een substituut-griffier te hoog. A g. de wet van 24 Juli 1903 (Staatsblad n°. 234). Een overgangsbepaling (art. 20 Ontw. III) waarborgt eindelijk aan de tegenwoordige substituut-griffiers te Rotterdam en te Amsterdam het behoud van het thans genoten traktement, totdat de nieuwe wedde, tengevolge van de tweejaarlijksche verhoogingen, boven liet bedrag van f 1800 zal gestegen zijit. Yg. ook artt. 3 en 10 Ontw. III. De ambtenaren van liet openbaar ministerie bij de kantongerechten genieten thans een aanvangssalaris van f 1200, dat na iedere 3 jaar dienst, telkens met f 400, tot een maximum van f 2000 stijgt. Er bestaat geene aanleiding, deze regeling als uitzondering op liet ontworpen stelsel der vijf tweejaarlijksche verhoogingen te handhaven. Voortaan zullen de bedoelde ambtenaren dus vijfmaal, telkens na twee jaar dienst, f 200 meer ontvangen. Maar dit is niet de eenige wijziging in hunne salarisregeling. Hun tegenwoordig aanvangstraktement (f 1200) moet ook verhoogd worden. Immers, deze ambtenaren zijn öf werkzaam bij een enkel gerecht, waarbij veel omgaat, öf bij een complex van gerechten. In billijkheid kunnen zij dus niet, wat bezoldiging aangaat, met de griffiers bij de kantongerechten der derde klasse wor- den gelijkgesteld. Het ontwerp laat lien daarom, evenals de griffiers bij de kantongerechten der tweede klasse, met f 1500 beginnen. Aan den anderen kant maakt het echter een einde aan de bevoorrechting van de ambtenaren te Amsterdam en te Rotterdam (aanvangssalaris van f 1600). Yg. wetten van 2 Mei 1897, Staatsblad n°. 130, en 24 Juli 1903, Staatsblad n°. 234. De voorgestelde regeling verbetert hunne financieel© positie toch in die mate, dat eene exceptioneel gunstige behandeling voor het vervolg niet langer verdedigbaar is.. Zie verder de overgangsbepaling van art. 21 Ontw. III. § 7. De ambtenaren, die de tweejaarlijksche verhoogingen niet of slechts ten deele genieten. De regel, dat de thans geldende wedden en aanvangswedden deirechterlijke ambtenaren vijf maal, na iedere twee jaar dienst, met f200 verhoogd worden, is voor vrij wel het geheele rechterlijke personeel doorgevoerd. Yg. § 15 M. v. T. op Ontw. I. Er zijn echter uitzonderingen gemaakt. Zij worden hieronder opgenoemd. 1°. De voorzitter van en de procureur-generaal bij den hoogen raad. Vg. art. 13 Ontw. III. Hunne tegenwoordige wedden zijn voldoende. 2°. De leden van en de officieren en substituut-officieren bij de rechtbanken te Amsterdam en te Rotterdam, benevens de kantonrechters aldaar. Bij de wet van 24 Juli 1903 (Staatsblad n°. 234) zijn hunne salarissen reeds met f 1000 ineens verhoogd. Het ontwerp eerbiedigt deze regeling. Zij, die thans ingevolge die wet f 1000 boven de normale wedde genieten, zullen voortaan - daarop komt het verschil in de toekomst neer - de vijf tweejaarlijksche verhoogingen onmiddellijk bij den aanvang van hunnen dienst ontvangen. Vg. artt. 3, 4 en 13 Ontw. III. De artikelen. Art. 1. Vg. §§ 2, 4 en G M. v. T. Ontw. III, benevens art. 83 en den staat, behoorende bij art. 110 Wet R. O. Art. 2. Yg. §§ 2, 4 en G M. v. T. Ontw. III, benevens art. 01 en den staat, belioorende bij art. G1 Wet R. O. Art. 3. \ g. §| 2, 4 en 6 M. v. T. Ontw. III, benevens art. 1 der wet van 9 April 1871 (Staatsblad n°. 79), gewijzigd bij de wetten van 7 October 1884 (Staatsblad n°. 212), 28 Augustus 188G (Staatsblad n°. 132), 20 Juli 1895 (Staatsblad n°. 132), 4 September 189G (Staatsblad ri°. 153), 29 December 1899 (Staatsblad n°. 283) en 24 Juli 1903 (Staatsblad n°. 234). Art. 4 In de Memorie van Toelichting op art. 14 Ontw. (R. O.) II is reeds uiteengezet, waarom de vier kantongerechten te Amsterdam, gelijk de drie te Rotterdam, tot één gerecht niet vijf resp. vier rechters en een griffier, benevens vier, resp. drie substituut-griffiers, vereenigd worden. Tevens werd daar verklaard, waarom het kantongerecht in i)en Haag voortaan ten hoogste twee rechters en één griffier, benevens een substituut-griffier zal moeten bezitten. Voor de. wedden van de kantonrechters te Amsterdam en te Rotterdam vg. | 7 Memorie van Toelichting Ontw. III. De griffiers van de drie hier bedoelde- kantongerechten ontvangen, anders dan bij de overige kantongerechten der eerste klasse, een aanvangssalaris van f 3000, resp. f 2500. Zij zijn immers niet enkel griffier, maar tevens, evenals hunne collega's bij de rechtbanken, chef van één of meer substituut-griffiers. De aanvangswedde van den griffier in Den Haag is op f 2500 gesteld, omdat hij slechts één substituutgriffier naast zich zal hebben. In verband met de organisatie, voor de gerechten te Amsterdam en te Rotterdam voorgesteld, zullen de wetten, die hun rechtsgebied regelen, gewijzigd moeten Worden. Tevens zullen overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld van dezelfde soort, als zijn vervat in de wetten, van 9 April 1877 (Staatsblad n. 80) en 20 Juli 1895 (Staatsblad n°. 133). Vgl. verder §§ 2 (slot), 5 en 6 Mem. van Toel. Ontw. III, benevens art. 2 wet 9 April 1877 (Staatsblad n°. 79), gewijzigd bij de wetten van 20 Juli 1895 (Staatsblad n°. 133), 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 130) en 24 Juli 1903 (Staatsblad n°. 234). Artt. 5- 7. Vgl. § 5 Mem. van Toel. Ontw. III. Ai'tt. 8 en 9. Er zijn kantongerechten, waar zeer weinig omgaat. Opheffing van zulke gerechten ware een te radicale maatregel. De rechtzoekenden leden daardoor te groot ongerief; ze geraakten te ver van hunnen rechter verwijderd. De artt. 8 en 9 trachten daarom op andere wijze naar bezuiniging. De Kroon erlangt de bevoegdheid, aan den rechter van een kanton de waarneming van de kantonrechterlijke functiën in een ander naburig kanton op te dragen en in dit kanton de plaats van kantonrechter onvervuld te laten. Het kantongerecht van dit kanton blijft dus in stand, al wordt daarbij geen kantonrechter benoemd. De griffier en de ambtenaar van liet openbaar ministerie blijven aangesteld. En de kantonrechter, met de waarneming der kantonrechterlijke functiën in dit kanton belast, zal daar op de bij het reglement aangewezen dagen de vereischte zittingen komen houden (art. 27 Regl. n°. I j°. art, 19 R. O.), hij zal daar ook de volontaire jurisdictie komen uitoefenen. In één woord, hij zal daar optreden, als ware hij daar als kantonrechter aangesteld. De rechter van een kanton, die bij een naburig vacant kantongerecht de kantonrechterlijke functiën waarneemt, is bij dat gerecht niet tot kantonrechter aangesteld of benoemd. Speciale bepalingen, die hem ontheffen van de verplichting, te wonen in het kanton, waar hij benoemd is (art. 34 R. O.), of die hem ontslaan van de. verplichting, na zijne aanstelling den in art. 29 E. O. bedoelden eed af te leggen, zijn derhalve 'overbodig. Om dezelfde reden behoeft hij niet — indien het kanton, waar liij is aangesteld, en liet kanton, waar liij als waarnemend kantonrechter optreedt, onder verschillende rechtbanken ressor- teeren — aan liet toezicht der rechtbank van het laatste kanton onttrokken te worden (art. 14, lid 2, R. 0.). Hij fungeert in dit kanton slechts als waarnemend rechter; hij is daar niet tot rechter benoemd en als rechter gevestigd. Alleen bij kantongerechten der derde klasse kan de plaats van rechter vacant gelaten en de waarneming der rechterlijke functiën aan den rechter van een aangrenzend kanton opgedragen worden. Deze opdracht kan bovendien alleen aan rechters bij kantongerechten der tweede of derde klasse worden verstrekt. De toepasselijkheid der artt. 8 en 9 Ontw. III is dus zóó .beperkt, dat alleen waar weinig of betrekkelijk weinig omgaat, de kantonrechterlijke werkzaamheden van twee kantons in één hand vereenigd zullen kunnen worden. Op de deugdelijkheid van den verrichten arbeid zal die vereeniging dus nimmer nadeelig werken. De bevoegdheid, door art. 8 verleend, Kal slechts zeer voorzichtig benut worden. Hier of daar, waar de omstandigheden bijzonder gunstig zijn, zal eene proef worden genomen. Alleen als zij bevredigende resultaten geeft, zal, telkens na grondig onderzoek"der plaatselijke toestanden, art. 8 op ruimere schaal worden toegepast. Het ontwerp zelf rekent ten slotte met de mogelijkheid, dat ten gevolge van wijziging der omstandigheden of om welke oorzaak dan ook, de in art. 8 bedoelde opdracht niet doeltreffend blijkt te werken. Zij kan nl. te allen tijde worden ingetrokken. De kantonrechter, die met de waarneming der rechterlijke functiën in een aangrenzend kanton belast wordt, ontvangt een vergoeding van f 500 'sjaars. De bezuiniging, per kanton te bereiken bedraagt derhalve f 2700. Aangenomen dat de in art. 8 Ontw. III voorgestelde maatregel slechts op 10 a 15 kantons kan worden toegepast, dan zou, na aftrek der verhoogde uitgaven voor reiskosten (art. .'30 Ontw. (R. O.) II), dus toch nog eene aanmerkelijke jaarlijksclie besparing verkregen zijn. Art. 10. \ gl. §§ 14 en 15 n°. 2. Mem. v. Toel. Ontw. I. Ten einde den vollen last der tweejaarlijksche verhoogingen niet onmiddellijk op de schatkist te doen drukken, doet liet Ontwerp deze verhoogingen, ook voor hen, die bij de inwerkingtreding dezer wet reeds gedurende langeren of korteren tijd in dienst zijn, eerst van den dag der invoering der nieuwe wetgeving ingaan. Ygl. art, 10 Ontw. III, bepaaldelijk de woorden: „die zij na de inwerkingtreding dezer wet.... werkzaam zijn." Art. 11. De tweejaarlijksche verhoogingen worden alleen genoten voor de dienstjaren, in dezelfde betrekking doorgebracht. De loop der tweejaarlijksche verhoogingen wordt dus onderbroken, als een rechterlijk ambtenaar opnieuw als zoodanig wordt benoemd. Dat is ten minste de regel. Ag. art. 10 Ontw. III. Maar deze regel lijdt uitzondering. Enkele verwisseling van standplaats of overgang naar eene ongelijksoortige, maar gelijk bezoldigde en dus, volgens den wetgever, even veel inspanning eisehende betrekking als de vroegere mag voor een rechterlijk ambtenaar tocli niet financieel nadeelig werken. Daarom laat art. 11 de tweejaarlijksche verhoogingen onafgebroken doorloopen, zoo dikwijls een rechterlijk ambtenaar tot eene nieuwe, gelijk bezoldigde rechterlijke betrekking wordt benoemd. De rechter te Middelburg of de substituut-officier aldaar, die bijv. na 8 jaar dienst rechter te Leeuwarden wordt, zal dus, wat- zijn financieel» aanspraken betreft., niet achteruit gaan. Xa nog twee jaren te Leeuwarden als rechter gefungeerd te hebben, zal hij het maximum van f 4000 ontvangen. Wat bij den overgang naar eene gelijk bezoldigde betrekking geldt, moet eveneens rechtens zijn, als de rechterlijke ambtenaar tot eene nieuwe, lager bezoldigde betrekking benoemd wordt. Het gaat toch niet aan, bijv. den rechter eener rechtbank eerste klasse, die, na twee jaar dienst, lid eener rechtbank tweede klasse wordt, van liet financieele voordeel te versteken, dat die twee jaar dienst hem gebracht zouden hebben, wanneer liij van den aanvang af bij eene rechtbank tweede klasse was aangesteld geweest. Om die reden spreekt art. 11 tevens van betrekkingen, aan welke eene lagere aaiivangsjaarwedde verbonden is dan aan de ten tijde der nieuwe benoeming bekleede. Art. 12. Dienstjaren, in eene vroegere betrekking doorgebracht, 'tellen ter berekening van de wedde, aan de nieuwe betrekking- verbonden, niet mede, als de aan de nieuwe betrekking verbonden aanvang swedde hooger is dan die, welke aan de vroegere betrekking was verbonden. Wie tot eene nieuwe betrekking wordt geroepen, aan welke eene lioogere aanvangswedde is verbonden, is toch zeker, na eenige jaren dienst tot een hooger maximum op te klimmen, dan in de vroegere betrekking bereikbaar was. Absolute verwaarloozing van de vroegere dienstjaren zou evenwel tot hardheid leiden in al die gevallen, waarin het ten tijde der nieuwe benoeming genoten salaris meer bedraagt dan de aanvangswedde, aan de nieuwe betrekking verbonden. De bevordering zou dan eene tijdelijke vermindering van inkomsten medebrengen. Die tijdelijke vermindering van inkomsten nu sluit art. 12 uit. Het handhaaft het salaris, in de vroegere betrekking genoten, totdat de aanvangswedde, aan de nieuwe betrekking verbonden, ten gevolge van de tweej aarlijksche verhoogingen, boven de ten tijde deinieuwe benoeming genoten wedde is gestegen. Een rechter, die, na het tot een salaris van f 3800 gebracht te hebben, vice-president wordt, begint dus als vice-president - niet met f 3500 maar met f 3800. En eerst na vier jaar dienst als zoodanig zal hij f 3900 (f 3500 + 2 x f 200) ontvangen. Art. 13. Yg. § 7 Memorie van Toelichting. Ontw. III. Art. 14. Als een rechterlijk ambtenaar tot eQne nieuwe betrekking wordt geroepen, aan welke een met de jaren stijgende aanvangswedde is verbonden, kan de diensttijd, in de vroegere betrekking doorgebracht, op het bedrag der in de nieuwe betrekking genoten wedde van invloed zijn. De artikelen 11 en 12 bepalen dien invloed. Zij gaan daarbij van de veronderstelling uit, dat ook aan de vroegere betrek- king een met de jaren stijgende aanvangswedde verbonden was. Maar dit is niet altijd het geval. De in art. 13, lid 1, bedoelde ambtenaren ontvangen eene onveranderlijke wedde. Nu zullen de president van en de procureur-generaal bij den lioogen raad wel nimmer tot andere betrekkingen worden geroepen. Voor hen is daarom eene speciale voorziening- overbodig. Maar de rechters enz. en de kantonrechters te Amsterdam en te Rotterdam (art. 13, onder n°. 2 en 3) worden herhaaldelijk tot nieuwe betrekkingen benoemd. Te hunnen aanzien moet dus een bijzonder voorschrift de toepassing der artt. 11 en 12 mogelijk I naken. Dat doet art. 14 door te fingeeren, dat die ambtenaren bij een andere rechtbank of een ander kantongerecht, der eerste klasse dan die te Rotterdam of te Amsterdam werkzaam geweest zijn. Zoo wordt tevens voorkomen, dat de bevoorrechte positie, die zij te Rotterdam en te Amsterdam innemen, nog na hunne verplaatsing naar elders nawerkt. Artt. 15—19. Ygl. de Memorie van Toelichting op het Ontwerp van AA et tot afschaffing der griffiers-emolumenten (IV). Art. 20. De invoering der nieuwe wetgeving zou, zonder een voorschrift. als dat van art. 20, voor dezen of genen ambtenaar vermindering van salaris ten gevolge kunnen hebben. Een kantonrechterswedde kan bijv. van f 3000 tot f 2200 — althans in de eerste jaren — dalen, omdat het betrekkelijk kanton van de eerste naar de derde klasse wordt overgebracht. Art. 20 verzekert nu aan alle rechterlijke ambtenaren, bij de invoering dezer wet in dienst, het behoud van de wedde, waarop zij naar de bestaande wet recht hebben. Yg. ook § 6 slot. Art. 21. De salarissen der hier bedoelde ambtenaren worden thans reeds periodiek verhoogd. Deze verhoogingen zijn echter anders geregeld, dan de in het ontwerp voorgestelde. Ten einde verwikkelingen te ooi komen, moest daarom bepa-ald worden, dat de 111 het ontwerp vastgestelde wedde eerst ingaat, nadat zij het naar de tegenwoordige wet te bereiken maximum heeft overschreden. Evenwel, tegenover de ambtenaren, niet meer dan een of twee jaar vóór de invoering der nieuwe wetgeving aangesteld, zou het onbillijk zijn, het gezag der oude wetgeving onvoorwaardelijk te handhaven. Zij zouden nog een jaar of langer, totdat de eerste verhooging met f 400 plaats had, met f 1200 'sjaars genoegen moeten nemen, terwijl hunne collega's, na de invoering der nieuwe wetgeving aangesteld, dadelijk met f 1500 zouden beginnen. Daarom geeft art. 21, lid 2, aan de onder de oude wetgeving aangestelde ambtenaren het recht, zich onmiddellijk — indien hun dit Voordeeliger schijnt - - onder de lieerschappij der nieuwe wetgeving- te plaatsen. Vg. '§ G slot hiervoor. 22. De wijzigingen, die in de wet van 9 April 1877 {Staatsblad n. -9) gebracht moesten worden, waren zoo talrijk, dat aan het ontwerpen eener geheel nieuwe wet de voorkeur gegeven werd. De Minister van Justitie, J. A. Loeit. BIJLAGE behoorende bij de Memorie van Toelichting op het Ontwerp van Wet, betreffende de klassen en de samenstelling der gerechten en de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren en beambten. 1'ioeve van eene indeeling der kantongerechten, als bedoeld in artikel 0 j°. artikel 4 van het ontwerp (klassen en samenstelling' der gerechten enz.) III, naar het aantal der in de jaren 1893— 1902 aangebrachte zaken. Toelichting. Overeenkomstig het voorschrift van art. *HK£.«or - Bassecour Caan (Jhr. Mr. J. J. de Ia), Handleiding tot dekennis van het Administratief recht in Nederland, 3 gedeelten ... ƒ 10.50 Hartman Jz. (II. O.), Bestuur en Administratie der gemeenten in Nederland. 2e druk. 2 dln, ing. ƒ 1 ! —, geb ,. 15.50 Helm (