26*1 A 35 2651 FRANSCHE STUDIËN EN KRITIEKEN I. Kantteekeningen bij de Grammaire van Robert \ door Dr. F. P. H. PRICK VAN WELY, Leeraar a. h. Gymnasium W. III te Batavia. WELTEVREDEN BOEKH. VISSER & C°. 1909. Z4&/ F^t. oi FRANSCHE STUDIËN EN KRITIEKEN I. Kantteekeningen bij de Grammaire van Robert door Dr. F. P. H. PRICK van WELY, SS- Leeraar a. h. Gymnasium W. III te Batavia. 1909. r R.UNIV. BIBLIOTHEEK) Vleiden Woord vooraf. Om wat de plaatsing van sommige mijner stukken betreft niet afhankelijk te zijn van eenig periodiek, heb ik naast de Engelsche Studiën en Kritieken deze serie in het leven geroepen, die wellicht nog gevolgd zal worden door een derde voor 't Duitsch. Hetzelfde beginsel als bij al mijn aankondigingen en besprekingen zal ook hier gehuldigd worden: Zoo eerlijk mogelijk zeggen waar het op staat, zonder aanzien des persoons of. . . des uitgevers, wat in een dag- of weekblad in een klein landje als 't onze zoo maar niet kan. De onafhankelijkheid der pers is een illusie, die ik eindelijk — helaas, te laat — opgegeven heb. Succes bij de groote menigte stel ik mij van deze publicaties absoluut niet voor, om welke reden ik ze dan ook op eigen kosten uitgeef, maar wel hoop ik dat een enkele studeerende vakgenoot er notitie van zal nemen, als belooning voor mijn onverflauwde en offervaardige belangstelling in alles wat de moderne philologie nastreeft en reeds bereiken mocht. Als ik er evenveel mee uitwerk als met mijn Grepen uit de Engelsche Grammatica, zal ik al zeer tevreden zijn. Het volgende nummer zal loopen over de Fransche lexicographie. De schrijver. Mr. Cornelis, 1 October 1909. Inhoud. Blz. Inleiding j De Fransche Constructie 5 Het Lidwoord Het Zelfst. Naamwoord 17 Het Bijv. Naamwoord 22 Het Telwoord en 't Voornaamwoord 27 Het Werkwoord Het Bijwoord, het Voorzetsel en het Voegwoord . 45 De Woordvorming Inleiding. Tout homme qui pense a le droit de tout critiquer. (Storm-Robert, Dial. francais). Het moet voor een ernstig werker niet bijzonder aangenaam zijn, als hij ziet, dat wat hij als het resultaat van langdurig en nauwgezet persoonlijk onderzoek de wereld inzendt, in krant en tijdschrift met dezelfde reeds lang versleten cliché-loftuitingen wordt begroet, als de zich tot in 't eindelooze vermenigvuldigende producten der leveranciers voor de schoolboekenmarkt, loftuitingen die niet zelden de belooning zijn vóór of de uitlokking tot een flinke advertentie: vinden wij zelfs de treurigste producten van naschrijverij tot in de n(le macht — het bakkersbedrijf is er nog heilig bij — niet onmisbaar of meesterwerken in hun soort genoemd? Edoch wij hebben wat wij verdienen: in een land waar iedereen boeken schrijft, heeft ook iedereen het recht boeken te beoordeelen, ook al is hij niet een „homme qui pense" en al beperkt die beoordeeling zich dan ook vaak tot het handig overnemen van wat er in de voorrede staat gedrukt. Van serieuze kennismaking of degelijk weten van de zijde van zoo'n beroepsbeoordeelaar merkt men zelden iets. Een boek nu, dat een beter lot verdient, daar zeker niet iedereen het schrijven kan en dat, ik erken het volmondig, ver boven mijn kennis staat, is Robert's Grammaire frangaise in zijn 4e editie. Toch durf ik het bestaan ook dit ernstig studiewerk kritiseerend aan te kondigen, omdat ik er zeker even veel over te vertellen heb als minstens 'n paar dozijn der alwetende huis- of tuin-critici van de krant aan wie men zulke opdrachten pleegt te geven. Mijn serieuze kennismaking zal ik in elk geval bewijzen, zij 't dan ook, dat ik mij bij mijn denken vergis. Tevens zal ik daarbij gelegen- heid hebben ook een woordje te zeggen omtrent andere grammaticale publicaties van den laatsten tijd, waarop in Indië nog niet gewezen is. ') Niets zal mij aangenamer zijn dan terechtgeholpen te worden, waar ik dwalen mocht. Om te beginnen moeten mij een paar bedenkingen van meer principieelen aard van 't hart. Wanneer men, zooals de Heer Robert, een grcimmaire raisonnée gaat schrijven, dan komt men op gevaarlijke wegen. Om te beginnen moet men dan goed weten op welke basis men staat en van welk punt uit men de zaak beredeneeren wil. Rationeel is het dan om de taal te beschouwen in haar ware gedaante en niet onder het valsche gewaad van een altijd bij het gesproken woord ten achter zijnde kunstmatige en nooit geheel logische orthographie, zooals dit zeer terecht is ingezien door Bourquin en Salverda de Grave in hun Grammaire fran^aise a l'usage des Néerlandais, bij Kapteijn te Leiden in 1901 verschenen. Dat zij bijv. den regel geven: Le substantif et 1'adjectif ont la même forme pour le singulier et le pluriel, zal menigeen nog wel doen opschrikken, maar het is de zuivere waarheid, natuurlijk exceptatis exceptandis. Wil men nu een grammaire raisonnée schrijven, dan heeft men te verklaren hoe die uniformiseering langzamerhand tot stand gekomen is en dan loopt ten slotte de geheele redeneering uit op het nauwkeurig beschrijven der historische ontwikkeling of vervorming, zoodat de grammaire raisonnée eigenlijk niets anders kan zijn dan de zuivere grammaire historique van het Fransch, zooals het nu klinkt uit den mond der beschaafde meerderheid. Elke verdere redeneering zal terugvoeren tot het psychologisch spreekmoment of tot den oorsprong der taal en daar blikken wij in de buitenste ') Toen dit stuk zoo goed als af was, kwam mij nog in handen Zeller's Grande grammaire frangaise raisonnée (Amsterdam, De Bussy, 1905). Ofschoon het boek enkele aardige dingen bevat, is daardoor noch zijn titel noch zijn dikte gewettigd. duisternis: men kan op 'n gegeven oogenblik in 't verleden wel vragen, waarom, doch het is zeer twijfelachtig of op zulk een waarom ooit een antwoord gegeven worden zal dat het verstand geheel bevredigt. De onverbiddelijke wet is en blijft: Man frage nicht warum, der Sprachgebrauch laszt sich nur beobachten. Het is jammer dat Robert bij zijn waarneming ook niet is uitgegaan van het gesproken woord, waardoor in zijn boek enkele verschijnselen — ik kom daar later op terug — in 't duister zijn gebleven, andere overbodig toegelicht. Het boek heeft tot inleiding een hoofdstuk origines et formation du francais, ik zeg tot inleiding en niet tot basis, zooals Dr. Sneijders De Vogel, die 'n akademischen stok moest hebben om zoo'n middelbaren hond te slaan, de goe gemeente trachtte wijs te maken. Dat die inleiding niet alleen sommaire maar noodzakelijkerwijze in 6 pagina's ook wat oppervlakkig is, zal Robert zelf wel toegeven, als hij dat hoofdstuk bijv. eens legt naast het 2e kapittel die auszere Geschichte der französischen Sprache in Meyer—Lübke's Historische Grammatik (Winter, Heidelberg, 1908). Op 'n paar punten wijkt Robert nog al belangrijk af van de laatst genoemde autoriteit. Zoo zegt Robert: „moins d'un siècle après 1'invasion romaine, on parlait latin dans presque toute la Gaule; le celtique ou gaulois ne se maintint que dans PArmorique". Meyer— Lübke daarentegen; „Dasz im III. lahrh. das Gallische noch ziemlich lebenskraftig war, zeigt eine Stelle in den Digesten (XXXI, 11), wonach Fideikominisse auch gallisch abgefaszt werden konnten . . . aber die starke Christianisierung im IV. Jahrh. und die Flucht der landlichen Bevölkerung nach den Stadten, wo natürlich das Latein fast allein herrschte, dürfte den Untergang der alten Sprache rasch befördert haben". Nog sterker wijken beide schrijvers van elkaar af op 'n ander punt. Men vergelijke Robert pag. 2: „Celui-ci [le gallo-Iatin] ne re^ut de la Ger- manie envahissante que quelques mots du vocabulaire de la chasse, de la pêche, de la guerre, et du système féodal" en Meyer—Lübke pag. 7: „Das auch für die Sprachgeschichte bedeutungsvolle Ereignis dieser Epoche [VI. bis VII. Jahrh.] ist die Einwanderung der Franken und ihre Verschmelzung mit den Galloromanen zu dem neuen Volke der Franzosen. Ihnen ist nicht nur eine bedeutende Vermehrung des Wortschatzes auf fast allen Gebieten menschlicher Tatigkeit zu verdanken, sondern auch die Einführung neuer wortbildender Elemente, namentlich der Suffixe — ard, — aud, — ene... und neuer Laute, des h und des w, das in den Grenzmundarten geblieben, im Zentrum zu gw geworden ist." Wie van beide het dichtst bij de waarheid staat, blijkt op overtuigende wijze uit het standaardwerk uit de 20e eeuw over de Fransche taal, dat meesterstuk van Duitsche wetenschappelijkheid voorgedragen met die clarté, waarvoor de behandelde taal wereldberoemd is, de Grammaire historique de la langue frangaise van Kr. Nyrop tegelijk een monument van menschelijke wilskracht, zooals 'n tweede moeilijk aan te wijzen is, daar de schrijver zijn boek voltooien moet, terwijl hij het gebruik zijner oogen bijna geheel mist. Met deze verwijzing kan ik volstaan en verder zal ik mij bepalen tot detail-critiek, die niet gemakkelijker wordt gemaakt door het ontbreken van een index een crime in 'n werk als het onderhavige, dat eigenlijk een reeks van monographieën is. De Fransche Constructie. Het eerste hoofdstuk behandelt de Fransche constructie. Als voornaamste middel om 'n bepaald zinsdeel sterker te doen uitkomen wordt het accent genoemd. Dezelfde dienst doet volgens den schrijver de formule c'est. Maar moet hier ook niet genoemd worden voila qui est... en constructies als vous en avez un succès of, zooals ik nog vond, j'eri ai, une tête? 1). De laatste zinnen zou men anders kunnen uitdrukken, nl. door quel succès vous avez! quelle tête j'ai door Robert onder la proposition exclamative behandeld, waar ook zinswendingen als est-il enfant! enz. ter sprake komen (pag. 17). Dat dergelijke uitroepszinnen volgens § 7 op pag. 9 een „mouvement de 1'ame" uitdrukken is natuurlijk onaantastbaar. Dat echter in est-il béte! die aandoening l'étonnement zou zijn, is minder juist. De „tour exclamatif" toch is hier niets anders dan het natuurlijk middel ter versterking van de uitdrukkingswijze, ongeveer gelijkstaande bijv. met het martelleerend rekken der lettergrepen in j'ai u-ne soif, u-ne soif of het Engelsche ver-ry voor very. Volgens de prachtige dissertatie van H. Hultenberg, Le Renforcement du sens des Adjectifs et des Adverbes (1903), waarop door Prof. Salverda de Grave in der tijd de aandacht is gevestigd, komt deze „Ausruf in der Form positiver Bestatigungsfrage" — de terminologie is van Ad. Tobler — reeds in het Oud-Fransch voor en terecht rangschikt hij dien „Ausruf" onder de „termes de renforcement", helaas als laatste nummer, wat eigenlijk in de eerste plaats — als zijnde de allernatuurlijkste versterkingswijze—genoemd had moeten worden. Zooals terecht wordt opgemerkt heeft ook inversie plaats in bevestigende zinnen, quand le prédicat est un des verbes l) Zie ook P. Veber, Qui perd gagne 1, 3: Vous en avez une de chance. venir, survenir, arriver, entrer, parattre, suivre, rester, etc. In een zóó uitvoerige voor vreemdelingen geschreven grammatica echter verwacht men zulke etcetera's niet, een fout waaraan zich ook Van Duyl schuldig maakt in zijn Grammaire frangaise (1905), al vermeldt deze nog omzettingen als Sont commergants ceux qui . . . Ook wint hij het hier van Robert door 'n prijzenswaardige uitvoerigheid in zake entrer, waarbij hij deze opmerking maakt: „On trouve fréquemment cette construction dans les indications sommaires d'une pièce de théatre." Geen van beiden echter vermeldt hierbij sortir, bijv. in de tooneelaanwijzing sort (Bernard). Een eigenaardige illustratie van de inversie met encore, hoewel niet aan 't begin van den zin staande, is wel: „pour être libéral faut-il encore en avoir les moyens" (Vie Parisienne, 1908, p. 935a). Stelt men voor dit encore bijv. aussi, au moins of toujours in de plaats, dan komt er geen inversie. Wat de plaats van het pronom personnel régime betreft is Robert weer, zooals zoo dikwijls, meer up-to-date dan Van Duyl, die kort en bondig zegt: Quand un verbe est suivi d'un Infinitif sans préposition on place les compléments avant 1'Infinitif (p. 60), bijv. je veux aller l'embrasser... Sont exceptés les verbes faire, laisser, voir, entendre, sentir, envoyer. Robert is hier voorzichtiger en gebruikt zeer terecht 't woordje „ordinairement" bij placer, daarna dit uitleggende als volgt: „Autrefois, on pouvait construire aussi il m'est venu voir, il me l'a voulu prouver etc., mais ces tournures sont littéraires ou vieillies, bien qu'on en trouve encore parfois." Zijn verdere voorbeelden zijn uit Flaubert en Gautier. Toch zijn er ook andere gevallen, waarbij men zoo maar niet naar het epitheton litterair of verouderd grijpen kan: ik wijs slechts op Labosse uit Lavedan's Vieux Marcheur {zie p. 18), die in drift ontstoken uitroept: Je te vas jeter dehors! Ook op het vrij courante si cela se peut faire, en uit de Revue Critique nog wel: tous les genres se peuvent défendre. En tegenover Robert's il m'est venu voir, dateerend van „autrefois", stel ik dit citaat uit L'Ecornifleur, Ch. X, van Jules Renard: Je cherche dans le placard oü je mets ma bouteille de chartreuse avec mon plateau et mes verres pour les deux ou trois amis qui me vienneni voir. Over de plaatsing van het bijv. naamwoord is heel wat geschreven en altijd weer vindt men afwijkingen van de gegeven regels. Zoo trof mij in Gyp, L'Age du Toe (pag. 61) joli in mais comme c'est pas un nom joli, alors on coupe le commencement," daar ik mij herinnerde dat joli volgens de grammaire vóór het z-nmw. moet staan. Van Duyl er op naslaande, vond ik dat ik gelijk had, maar Robert won het ook hier weer van zijn voorganger. Ten aanzien toch van de bijv. nmw. joli, beau, vilain enz. zegt hij: „la langue moderne éprouve parfois le besoin de les rajeunir en plagant ces adjectifs après le substantif, soit a cause d'une modification du sens ..soit pour éviter une confusion..., soit encore pour appeler 1'attention sur la qualité, quelquefois par ironie" en 'n bewijsplaats — une femme jolie — ontbreekt evenmin. Te vergeefs zoekt men in Robert naar de zinswending jeune comme il est (était), letterlijk = ons: jong als hij is (was), maar in beteekenis daar toch van verschillend. Immers: jong als hij is (was) heeft m.i. in het Nederlandsch twee beteekenissen, die zeer uitéénloopen, al zijn ze wel onder één hoedje te vangen. „De oorzaak, reden of grond kan aangegeven worden door een naamwoord, gevolgd door een bijzin met als (soms die): IJveraar als (of die) hij was, kon hij die lauwheid niet dulden", zegt Den Hertog in § 82 van zijn Nederlandsehe Spraakkunst II, gebruik makende van een constructie door Potgieter als 'n soort van tic gebezigd tot in 't oneindige. Ook Terwey heeft dezelfde theorie als Den Hertog en verder blijkt uit Van Dale, dat ook de schrijvers van dat woordenboek zulk een constructie als redengevend plegen op te vatten '). Daar staat tegenover, dat niemand minder dan Dr. Stoffel in zijn practijk bewijst hier geen redengevend zinsverband te voelen: "The Dutch als in phrases like jong als hij wüs is rendered by as, or by however before the adjective: young as he was = however young he might be". Hieruit blijkt, dat het door Dr. Stoffel hier gevoelde zinsverband niet is het redengevende, maar het toegevende 2). Toen ik, jaren geleden, den geleerden schrijver daarop opmerkzaam maakte, wilde hij van redengevend absoluut niets weten, pace Den Hertog, zooals hij mij schreef, zonder te weten, dat hij het van den anderen kant heelemaal met den schrijver der Nederlandsche spraakkunst eens was. Immers in § 95 staat daar nu te lezen: Uit de vergelijking van deze zinnen... blijkt, dat het van den inhoud van den hoofdzin afhangt, of de bepaling van gesteldheid als een toegeving, dan wel als een oorzaak of reden te beschouwen is. Dientengevolge kan ook een bijw. bijzin van den vorm, die in § 82 beschreven wordt, het karakter van een bijzin van toegeving krijgen: Toegevend als hij was, kon hij zulk eene verregaande lauwheid toch niet dulden. We staan dus voor het feit, dat door sommige (?) Nederlanders hier 'n uitsluitend redengevend zinsverband gevoeld wordt, door anderen — de minderheid — uitsluitend een toegevend dito, terwijl er zeker ook zijn — misschien wel de meerderheid met mijne Wenigkeit daarbij — voor wie: jong als hij is, zoowel redengevend als toegevend kan zijn. De inhoud van den hoofdzin is dan het beslissende criterium. Met het oog hierop is het iets meer nog dan een teleur- !) Zinnen als schlau wie er ist zijn in 't Duitsch eveneens redengevend. Zoo vertaalt bijv. Sachs-Villatte: unschuldig wie er sich wuszte comme (puisqu') il se savait innocent. 3) Men lette echter op old as he is, dat ook beteekenen kan: op z'n ouden dag. stelling als men er het wetboek bij uitnemendheid der Nederlandsche taal eens op naslaat. „Vooral in onze eeuw is dit gebruik, hetzij dan van een znw. of bnw. (of deelwoord) met als, gevolgd door ik ben, hij is, het is enz., als verklarende of redengevende bijzin, ') meer algemeen in zwang gekomen, ongetwijfeld ook onder invloed der overeenkomstige Fransche zegswijze insensé que j'étais, aveugle que vous êtes, enz. Men heeft dan ook meermalen onze uitdrukking als een gallicisme afgekeurd, doch ten onrechte, want zij laat zich zuiver grammatisch verklaren, en het voor beeld van Heinsius leert, dat zij reeds oude rechten kan doen gelden". Dit werd in het Woordenboek geschreven in 1898. Het voorbeeld van Heinsius, waarop gedoeld wordt, is: Onnoosel als wij sijn, wij laten ons berooven Van onsen besten pandt met lichte te gelooven. Een dergelijke zegswijze als: onnoozel als wij zijn, wordt opgegeven als 'n variant van de verbinding: znmw. + als ik ben, strekkende om den inhoud van den hoofdzin toe te lichten door de vermelding der hoedanigheid van den persoon, waarvan sprake is. Weer een citaat uit Heinsius dient hier ter toelichting: Indien ghij waert bevreest, o moorder, o verrader, Te voeren my naer huijs bij dijnen ouden vader, Een dochter als ick ben van konincklick geslacht, Van alle man bekent, van alle man geacht, waarin men gemakkelijk den overgang van verklaring tot redengeving kan zien. Dergelijke wendingen zijn, volgens het Woordenboek, een verdere ontwikkeling nevens hetgeen wij vinden in gevallen als bv.: arme wurmen als gij zijt, uit- ') In 't Eng. vindt men ook vaak verbindingen van 'n deelwoord of 'n znmw. met as I am enz. in het redengevend verband (zie Dr. Stoffel, Intensives and Down-toners), zelfs maar slechts "bij hooge uitzondering 'n bijv. nmw. -j- as I am in deze beteekenis. roepen van verontwaardiging, medelijden, beklag, berisping of spot. Aan de opvatting van als hij was en dgl. als zelfstandigen bijzin wordt tegenwoordig niet meer gedacht; die woorden hebben zich met het voorafgaande hoedanigheidswoord als tot een geheel vereenigd en worden dan ook niet meer door een komma daarvan gescheiden (Wdbk. i. v. als, p. 245a). Van 'n toegevend zinsverband wordt hierbij, zooals wij zien, niet gerept en volgens het recept van het Woordenboek zou men dus alle zinnen als: jong als hij was machinaal in het Fransch kunnen overzetten jeune comme il était of jeune qu'il était, daar we in Roberts Grammaire oude editie ') lezen: Que peut s'employer au lieu de comme après les adjectifs (ou participes): „Enchanté que j'étais du succes de 1'entreprise, je ne prévis aucune conséquence facheuse." Waar: jong als hij was redengevend is, vinden wij hierin dus een goed model, doch waar het toegevend is moet 'n andere vertaling gekozen worden ... misschien, zeg ik aarzelend. Eerst zullen we echter zien hoe dit: jong als hij was aan 'n toegevende beteekenis gekomen is. Onder als e) leest men in het Woordenboek: Zoo, met eene bepaling, gevolgd door als hij wös (hij is, ik ben enz.), als bijzin gebezigd, om te kennen te geven, dat iemand in en ondanks dien toestand datgene doet of lijdt, wat in den hoofdzin is uitgedrukt. Zoo — als staat hier gelijk met hoe — ook, als bijv. zoo moede als hij was d. i. /CL hoe moede hij ook ivas 2). Parallel hiermee loopt bijv. het ') Tusschen haakjes: hier is que veel beter behandeld dan in de nieuwe. In beide ontbreekt het que in: Tu n'es pas arrivé que tu veux repartir (Marni, Comment etles nous lachent, p. 5). Ook dat in: que vous vouliez ou non,... en: si j'étais que de vous (vgl. Herckenrath's Fr. Wdbk.) 2) Hier hebben wij 't Eng. tired (youngj as he was, ontstaan uit so tired (young) as he was. Fransche tout léger que je suis, voila une chose que je ne me permettrais pas '). Het is duidelijk dat, evenals in het Eng. — zie de noot — so voor 't bijv. nmw. weggevallen is, dit ook kon gebeuren met het Nederlandsche zoo en dan krijgen we gevallen als moede als hij was voor zoo moede als hij was met toegevende beteekenis. Hier tegenover staat weer een geval dat de redacteuren van het Woordenboek mede over het hoofd hebben gezien: zoo moede als hij was met. . . . verklarend redengevende beteekenis, wanneer het den hoofdzin volgt, in de volkstaal of zeer gemeenzame omgangstaal. Natuurlijk is hier accent en zinsmelodie geheel anders dan bij het toegevend zinsverband. Een voorbeeld daarvan is te vinden in Heyermans, Kamertjeszonde, p. 414: Ik geloof als jij daar niet was gekomen, da'k rustig had kunnen kapot gaan — zoo leèg als 't om me heen is 2). Hieruit volgt, dat het Fransche: tout fatigué qu'il était en dit: zoo moe als hij was elkaar al evenmin volkomen dekken als fatigué que je suis en: moe als ik ben, indien in het Fransch fatigué que (comme) je suis niet ook toegevend kan zijn. Ongelukkigerwijze kan ik dat hier niet beslissen, daar mij slechts één voorbeeld — en dit minder sprekend dan ik gewenscht had — ') Vgl. het Duitsche: So wohlmeinend dein Rat war, ich kann ih|/ ff-,doch nicht folgen. Ook het Deensche: saa kjaek som han var = tout brave qu'il était (Storm, Dial. francais). Maar in het Deensch is deze constructie ook redengevend, zooals blijkt uit de DanskNorskens Syntax van Falk en Torp, waar pag. 262 dit voorbeeld gegeven wordt: saa klog du er, indser du sagtens dette, waarin: saa klog du er= da du er saa klog. Dit is van 'n anderen kant dus een volmaakte parallel van het Hollandsch gebruik. 2) Merkwaardig genoeg vinden we ook hiervan weer een parallel in het opzettelijk archaïstisch gekleurd Engelsch van Morris, News from Nowhere, p. 129: But no one scarcely could throw himself down so tight as the crowd were packed= zoo dicht als de lui op mekaar stonden. uit Littré ten dienste staat en wel dit: Innocent qu' il (Jésus) était, il voulut endurer, wat bij Corneille voorkomt. Geheel op één lijn met een andere bewijsplaats uit Littré staat dit zeker niet nl.: Innocent qu' il se savait, il avait la tête haute. Dit laatste is natuurlijk beslist redengevend in zijn vóórzin, terwijl innocent"qu'il était gelijk staande met étant innocent door het op den voorgrond stellen van het adjectief gemakkelijk kan opgevat worden als même étant innocent of in onze taal: al was hij ook onschuldig. Het Lidwoord. Zeer interessant is het nu volgende hoofdstuk over het lidwoord, dat weer heel wat nieuws brengt. Zoo spreekt Van Duyl bijv. over het gebruik van le, la, les „dans certaines exclamations oü le hollandais le supprime ou se sert de 1'article indéfini" zonder er echter op te wijzen, zooals Robert doet, dat het lidwoord hier nog z'n oude aanwijzende kracht heeft (p. 50 § 7). Doch waarom, vraagt men, wordt niet naar deze § verwezen op p. 44, waar de schrijver het toch heeft over de „valeur démonstrative" van 't bepalend lidwoord, aangetoond door wendingen als il y a des mots qai .... — waarom dit in de eerste plaats? — pour le moment, agir de la sorte, etc. Evenmin wordt verwezen naar de opmerking van pag. 191, waar nogmaals dit verschijnsel ter sprake komt naar aanleiding van cette idee! — ons 't idee! „En revanche, le frangais désigne par 1'article défini la personne ou la chose, objet de 1'admiration, quelquefois du blame, venant de celui qui parle". Wat de historische verklaring der saamgetrokken vormen du, des, au enz. betreft, had de schrijver wat uitvoeriger kunnen zijn. Zoo zegt hij: de -)- les est devenu deus, des, waar 't toch eerst dels geweest is — deus vindt men noch in Nyrop, noch in Meyer-Lübke ■—; au pluriel a les devint as, aus, aux, waar 't toch eerst als was en merkwaardig genoeg nog as is in 't Lotharingsch; en le a donné enl, el, en, waar 't volgens Nyrop is enl, el, eu dan ou, disparu devant au, qui en a pris les fonctions; het meervoud en les, devenu es, n'a subsisté que dans certaines locutions archaïques: docteur ès sciences, maïtre ès arts etc., waar Nyrop geeft en les ens (peu employé) of els es. Hoe uitvoerig het werk van Nyrop is, moge blijken uit wat hij verder te zeggen heeft over en en ès: Après la mort de el (en le) et de ès (en les), les grammairiens interdisent absolument 1'emploi des combinaisons en le, en les. On les trouve pourtant dans plusieurs auteurs modernes. Exemples: Je vivais en le souverain detachement de Vhumanité (Dujardin, Les lauriers sont coupés, Paris, 1897, p. 99). En le plus grand nombre (Richepin, Contes espagnols, p. 271). Nous avons rencontré également en le ciel, en le livre, en le bon endroit, en les moments, en les races, en les ténèbres, etc. '). Ook de Vie Parisienne is beslist niet afkeerig van het „precieus" doend gebruik van en le. Over ès de volgende opmerking: Par une extension analogique curieuse, ès s'emploie dans plusieurs néologismes devant un substantif au singulier. Exemples: Les émancipées ès littérature (Annales politiques et littéraires, 1899, 29 janv.). Thèse de doctorai ès feminisme (Revue Bleue, 1899, I, p. 766). Trois docteurs ès théologie (E. Dujardin, Les Lauriers sont coupés, p. 15). Un maitre ès langue latine doublé d'un professeur d'histoire (Maxime du Camp, Théophile Gautier, p. 15). Cet emploi nous montre qu'on n'a plus aucune idéé de 1'origine et de la vraie signification de ès, et qu'on le regarde comme une sorte de préposition. Bij den regel: „les noms des jours prennent 1'article avec adjectif, et en outre, quand on désigne tous les jours de ce nom" (p. 55) is niet er aan gedacht, dat elke andere bepaling als 't bijv. nmw. het lidwoord te voorschijn roepen kan, bijv.: „On était un lundi, le lundi 29 novembre" (H. De Regnier, La Peur de l'Amour, p. 97)s). En curieus, ver- !) Zelf had Robert ook nog wel kunnen verwijzen naar pag. 57, waar hij vermeldt en l'absence, en la présence, en l'honneur, enz. en naar pag. 75, ter voorkoming van misverstand of althans volledigheidshalve. In de puntjes beschreven vindt men de zaak pas op pag. 393 § 11! 3) Vgl. Bourquin & Salverda de Grave, Grammaire, pag. 76: L'article ne s'emploie pas devant les noms des mois, devant Paques et Noè'l, et devant les noms des jours de la semaine (mais ceux-ci sont précédés de 1'article, lorsqu'ils ont un sens collectif) — dit is geleken met Robert's de grands vases de Sèvres etdeChine is, wat ik vond in D. Lesueur, Nietzschéenne, p. 96: „deux vases en ancien céladon fleuri de la Chine". Bovendien ook l'empereur de la Chine (Vie Parisienne '08, p. 248). Dit is in overeenstemming met wat Matzner schrijft in zijn Fransche grammatica p. 492: Dagegen in Bezug auf fernere Lander porcelaine de la Chine, du Japon (Académie), na gewezen te hebben op l'empereur de la Chine. In zake het article partitif vindt men niet vermeld het thans om de haverklap voorkomende du in de taal van 't automobilisme, bijv. faire du cent a l'heure of zooals in Gandiliot, Vers l'Amour II, 4: „il va vite surtout, toujours du cent quarante a l'heure". Merkwaardig is ook naast „il gagne des sept et des huits francs par jour" dit zinnetje uit De Croisset & Arène, Paris-New York I, 5: „£a ne me gêne pas du tout, .... caricatures et portraits me rapportent du quarante mille par an". In den regel: „L'article partitif (pluriel) s'emploie aussi avec le numéral déterminant ou non un substantif" (p. 65) kan pluriel dus veilig geschrapt worden. Niet juist geformuleerd lijkt mij de regel op pag. 71 § 18a over de weglating van het lidwoord: „en premier lieu, devant les noms au vocatif, paree que 1'individu interpellé est ou est censé se trouver la, et qu'il est déterminé par cela même." Waar het lidwoord natuurlijkerwijze niet noodig was, kan er ook geen sprake zijn van suppressie. Verder zegt Robert: „La langue populaire et familière cependant ne le supprime pas dans certaines interpellations amicales," waar voor „ne le supprime pas" te lezen is „1'emploie." Dat hier inlassching plaats heeft, waar 't artikel niet te verwachten was, blijkt ten duidelijkste uit L'Enfant chérie I, 6 van R. Coolus: beter dan: tous les jours de ce nom bij Robert, hoewel misschien voor collectif te lezen is itératif — ou quand il s'agit d'un jour éloigné de plus d'une semaine. Julien Bourneron. — A bientöt, la Marie. Marie. — A tous les jours, le Julien. Dit wordt gebezigd naar analogie van gevallen als de door Robert vermelde: Ohé! les enfants! Avec plaisir, la mère! Eh, /'ami! etc. waar men nog bij kan voegen het kinderlijk calineerend intieme: Va mieux, /'enfant (Lavedan, Le Vieux Marcheur, p. 27), alsmede andere voorbeelden uit Le Nouveau Jeu: Bonsoir, la maman! Portez-vous bien, la dame! Dit is nog familiaarder dan het in dergelijke gevallen gebruikelijke père, mère, oncle, tante enz. zonder mon of ma. Onder de voorzetsels die een substantief na zich krijgen met of zonder lidwoord (p. 74) nl. avec, après, en en sans mist men a. Naast après déjeuner, diner, souper (p. 75) staat toch ook a déjeuner = het Eng. at breakfast in H. De Regnier, La Peur de l'Amour, p. 90: „Le lendemain, a déjeuner, Marcel Renaudier annonga son départ pour le jour suivant." Vgl. ook Arène & De Croiset, Paris-New York 1, 1: „Nous n'avons pu parler a déjeuner de ce qui nous intéresse" en de Vie Parisienne '08, p. 31 \a\ „a diner elle éprouve de vagues chaleurs." Ook a table-d'höte komt voor en naar ik meen, is het verder avant diner en avant le diner, hoewel misschien met een tikje verschil. Het zelfst. naamwoord. In het hoofdstuk over het zelfst nmw. zijn ook eenige kleine aanvullingen te maken, ofschoon de schrijver door een etc. gedekt is. In elk geval had het lijstje der in den onderwerpsvorm overgebleven substantieven naast seigneur als „cas-régime" ook sieur kunnen geven bij sire als „cassujet" en bij copain naast compagnon den tusschenvorm compain. Voor sporen van andere casus-vormen zie men Meyer-Lübke, p. 174. Als vrouwelijk van gargon wordt enkel fille vermeld, terwijl toch in bijzondere beteekenis ook garce en zelfs garfonne (= kellnerin) voorkomen. Voor de dieren heeft men in de eerste rij onder: Espèce Male Femelle Petit boeuf taureau vache veau waar nog tusschen kan taure = jeune vache qui n'a pas encore eu de veau (P. L. I.) en coche vrouwelijk van cochon en — truie. Terecht geeft Herckenrath zeug = truie, coche. Bij de znmw. mannelijk of vrouwelijk zijnde al naar gelang ze 'n mannelijk of vrouwelijk wezen aanduiden (p. 83 § 3), zooals le, la camarade, had de schrijver kunnen verwijzen naar pag. 87, waar hij verder un, une aide en le, la garde geeft onder die groep van substantieven, waarvan le, la trompette het type is. Beide lijsten zijn niet volledig, ditmaal zonder etc. Alléén sta ik voor de eerste groep even stil bij 't woord snob, dat nergens tot z'n recht komt. Larousse vermeldt het alléén als m. in de kleine editie van 1907, maar in Nietzschéenne van Daniël Lesueur (p. 69) vindt men la petite snob. Welbekend uit de Vie Parisienne is de vrouwelijke vorm snobinette, waarvoor Nyrop echter snobesse opgeeft. Toevallig zie ik dat Philipot in de additions deze leemte volgenderwijze aanvult: „Snobesse m'est inconnu, mais je connais snobine; et surtout snobinetteWelk echt 2 Fransch woord kan zich hiermee meten? De triomf van 't féminisme, quoi! Verder is er nog wel wat te halen uit het volgende citaat uit No. 489 van het Journal Amusant 1908: Et nous avons, présentement, des avocates, des cochères et des colleuses d'affiches. II y a, au Chili, des conductrices de tramways; la Belgique se targue de magonnes, de porteuses d'eau, de scieuses de bois; aux EtatsUnis, d'aucunes sont capitaines de navire, d'autres pilotes, d'autres gendarmes, et d'autres juges de paix. D'autres encore sont dresseuses de chevaux sauvages dans le Far-West. Sporadisch komt voor autoresse, naast auteure. Eigenaardig is ook voyoute in Kron's Petit Parisien als vrouwelijk van voyou, terwijl bèta weer twee vormen heeft, zooals we zien uit Lavedan, Leurs Soeurs resp. p. 104 en p. 152: je comprends mieux 1'Evangile et 1'Imitation que je récitais dans le temps comme une bêtasse ... lis sont poseurs, bêtas, suffisan^; nous sommes poseuses, bêtas, suffisantes. Voor het eerst heeft Robert gewezen op 'n anderen triomf van het féminisme, de gelijkstelling der zwakkere sekse met de onze, zich uitend in aansprekingen als mon petit, mon joli, mon chéri (p. 86) tegenover vrouwen of meisjes. Ik voeg daar nog bij mon minet voor ma minette om gelegenheid te hebben tevens te wijzen op het omgekeerde — het is beslist zeldzamer — van het geval. In de Vie Parisienne 1908, p. 231 vindt men het volgende: Lili risque vers son chéri, Un petit cri: Tu veux y mordre & ma biscotte, Dis, ma cocotte? Zoo hoorde ik ook een petite femme tegen een heer zeggen ma pauvre vieille, waarbij zij waarschijnlijk het woord béte in haar gedachte had. Soms vindt men ma vieille zooals in P. Hervieu, La Carrière, Ch. IX: La petite amie m'avise, me saute dessus, et la, carrément, savez: „Tiens! bonsoir, ma vieille. Marches-tu? Je suis ton homme." ') Wat verder de geslachten betreft, heeft Robert met anderen enkele zaken over het hoofd gezien. Toen ik eens uit te maken had of automobile in het Fransch un of une krijgt, zocht ik 't op in Herckenrath, waar 't als mannelijk in 1 gegeven is — in II staat auto(mobiel) heelemaal niet — evenals auto. In mijn aanteekeningen zoekende, vond ik echter in Coolus, Coeur a coeur I, 12: 1'auto de monsieur le député est avancée; in Arène & De Croisset, Paris-NewYork I, 3: „Et puis un tas d'autos. II m'a promis une 24—30;" in Hermant, Le Faubourg, p. 23: quelles autos. In L'Age du Toe, van Gyp vindt men pag. 6 en 7 herhaaldelijk un auto, maar op pag. 14 in een geciteerd gedicht: Bêtis roulait gaiement dans son auto primée. Rosny maakt auto weer vrouwelijk in zijn pas verschenen Marthe Baraquin (p. 206), terwijl de P. L. I. 't als mannelijk opgeeft. Hier hebben we dus dezelfde instabiliteit als bij automobile, door Herckenrath onder motorwagen reeds als m. en /. opgegeven. 2) Dezelfde vraag is ter sprake gekomen voor den Conseil d'Etat, die zich tegen den zin van de Figaro voor het mannelijk verklaarde (zie Nyrop, III, p. 340). Ook de Vie Parisienne maakt, voor zoover ik weet, automobile steeds vrouwelijk. Vrij natuurlijk is het dat men ook dynamo en moto, afkortingen van (la) motocyclette en machine dynamoélectrique vrouwelijk maakt en photo — zie mesphoto-transparantes in Le Vieux Marcheur, p. 322 — „itou", maar ]) Vgl. ook J. Rictus, Soliloques du Pauvre p. 121, waar Jezus als volgt wordt aangesproken: T'as cru a 1'Homm' toi, ma pauv' vieille? Ah! ben tu sais moi je n'sais pus! s) Zie ook zijn Le francais facilité p. 88. waarom heeft bij chromo — quelques-uns font ce mot du fém. zegt de P. L. ï.— het mannelijk weer de overhand? In elk geval is de regel, dat de znmw. op a, é, i, o, u mannelijk zijn, nu met eenige uitzonderingen uit te breiden voor de o, waaronder nog virago. Van de nieuwste dito's op a mag vermeld worden la douma. Zeker had la tonka moeten gegeven worden. Ook in de alphabetische lijst van woorden met verschillend geslacht (p. 92) ontbreken er enkele: bohème, cartouche, faune, finale, forêt enz. ') Verwacht had men hier légume, mann. in den eig. zin, maar vrouwelijk als 't fig. is: „C'est Flambeau, le célèbre critique d'art, une grosse légume" (Gandillot, Vers l'Amour, I, 10). Zie ook Le Vieux Marcheur, pag. 4. Verder vestig ik de aandacht op het reeds in Borlé en Nolen's woordenboekje voorkomende pneumatique m. = luchtban^:, vr. ■= luchtdrukleer, dat met matricule zelfs aan Nyrop's aandacht ontsnapt schijnt. En mocht er ook niet aan herinnerd worden, dat het soms geen verschil maakt of 'n woord mannelijk of vrouwelijk is, zooals bijv. bij automne (zie P. L. 1.: m. et fém.)? Ten slotte zij het mij veroorloofd hier te wijzen op 'n regel voorkomende in de Cours de Grammaire historique II van Darmesteter, p. 53: Remarquons que le peuple fait aujourd'hui du féminin tous les substantifs commengant par une voyelle, qu'ils se terminent ou non par un e muet: de la bonne ouvrage, de la belle argent. Geen regel zonder uitzondering alweer. Men zie hiervoor slechts de Soliloques du Pauvre van J. Rictus, p. 184: Eh! blanc youpin . . . eh! pauv' raté! Tout ton oeuvre il a avorté. J) Occasioneel hoort hieronder ook le en la garenne, daar men zegt le garenne als verkorting voor lapin de garenne, in 't argot der cocottes ook eenvoudig = lapin. Ze zullen bijv. zeggen: Encore un garenne! als de cliënt zonder te betalen stilletjes weggaat. Bij de meervoudsvorming wordt verklaard hoe chevaux staat tegenover cheval, niet echter waarom bal, carnaval uitzonderingen zijn, wat toch niet zoo moeielijk te beredeneeren was. Als eigenaardigheid naast aux Francais voor au Théatre-Frangais (p. 105) dringt zich afwijkend op au Chinois voor au Restaurant Chinois. Is het waar dat bijv. ook carreau, coeur, piqué, trèfle uit het kaartspel niet in 't rnv. voor kunnen komen (p. 108)? Toch even goed als cervelle in zekeren zin. Ziehier 'n sprekend voorbeeld: „Vous n'avez donc pas compris que je vous demandais du carreau? il fallait m'en donner. Au lieu de ga, vous leur laissez prendre la main .... alors, ils ont défilé tous leurs piqués et nous sommes chocolat, chocolat!" (M. Donnay, Paraitre, I, 1). Op pag. 107 worden de zninw. ciel, oeil en aïeul gegeven met twee meervoudsvormen, elk met 'n eigen beteekenis. Er zijn echter ook, al komt 't niet uit in de schrijfwijze, znmw. met twee meervouden, die niet verschillen in beteekenis, nl. oeuf en boeuf, mv. uitgesproken eux en beux, maar ook oeufs en boeufs. Het Bijv. Naamwoord. Aan de beurt komt nu het bijv. naamwoord, welks plaatsing reeds behandeld is op pag. 27, zooals wij zagen. Na het ontstaan der e als uitgang voor 't vrouwelijk behandeld te hebben en 't verdwijnen van 'n mannelijk chauf enz., gaat de schrijver over tot bel, nouvel, fol enz. Maar 't is hem blijkbaar ontgaan, dat vieux, oorspronkelijk 'n meervoudsvorm, niet altijd vieil wordt voor 'n znmw. dat met 'n klinker begint, zooals hij aangeeft (p. 114). In Guitry's Scandale de Monte-Carlo II toch vindt men: „Dans mes bras, mon vieux ami!" Dit geval is voorzien door Nyrop, waar hij zegt: „Pusage n'est pas encore fixé, et on hésite toujours entre un vieux homme et un vieil homme." ') Verder zegt Robert, dat mol eveneens gebruikt wordt voor 'n met een klinker beginnend mannelijk substantief, blijkbaar het oog hebbend op gevallen als mol abandon, mol édredon, maar, zegt Nyrop: „ce sont des fossiles que les grammairiens se transmettent pieusement sans examen." Zijn eindoordeel is: „on peut en tirer la conclusion que la forme mol ne vit plus dans la langue parlée de nos jours, bien qu'elle s'emploie, mais rarement, dans la langue écrite." En hoe komt Robert te decreteeren, dat fort onveranderlijk is in se faire fort de, hoewel het bekende Arrêté van 1901 ten opzichte van deze uitdrukking zegt: „on tolérera 1'accord de Padjectif ?" Het is een nieuwigheid, doch „cette innovation toute logique ne peut manquer d'être bien refue" (Nyrop). Ook fat, dat volgens Robert doorgaat voor onveranderlijk in het vrouwelijk, komt voor als fate geschreven, zoowel bij den klassieken Chateaubriand als in de hypermoderne Vie Parisienne. Het gesproken woord kent geen vormonderscheid voor mannelijk en vrouwelijk, daar de t hier niet stom is. 1) Vgl. ook Herckenrath, Le francais facilité p. 98: Vieux wordt zelfs voor 'n klinker gebruikt (un vieux arbre). Met bijzondere voorliefde heb ik het hoofdstuk La Comparaison gelezen, omdat daarin de „formes superlatives" besproken worden, waarover ook mijn dissertatie liep. Na behandeling van de vormen op issime, de versterkingswoorden trés, fort enz. komt de schrijver aan de bijw. op ment soms „pittoresques, quelquefois bizarres, pour exprimer énergiquement 1'excès de la qualité" (p. 139). Robert vermeldt rudement, furieusement, superlativement, toutplein, ') maar ook hier weer verraadt zich het boek als 'n verzameling monographieën, daar er niet verwezen wordt naar p. 357, waar het onderwerp veel uitvoeriger erörtert wordt. Een vrij volledige lijst van deze adverbia vindt men in de reeds genoemde dissertatie van Hultenberg, waarbij men voor het Engelsch Dr. Borst, Die Gradadverbien nemen kan om verrassende parallellen te ontdekken. Bij Hultenberg mist men: cruellement ennuyeux (A. France, Orme du Mail); dégoutamment riche (M. Donnay, La Patronne, I); fichument embarrassé (inde Vie Parisienne 1908, p. 260a). Mogelijk hoort hier bij fichtrement door Nyrop vermeld, terwijl een eigenaardig doucement — rudement of ons versterkend „aardig", „knapjes" te vinden is in Lavedan, Leurs Soeurs, p. 156 der geïll. uitgave: par minutes, c'est doucement rasoir d'être fille unique. Veel meer zal er wel niet te vinden zijn, daar Hultenberg bijna vijf bladzijden geeft. Ter versterking dienen ook nog eenige andere bijwoorden, zooals combien (p. 355), assez met de beteekenis van beaucoup (p. 355) volgens Robert — is het ook niet trés? — en comme, dat toch in 'n zinnetje als comme vous êtes bon! zeker niet dient tot uitdrukking van: 1'effet, les circonstances de 1'action (p. 358). Ook heeft Robert niet gedacht aan een zeker plutót, toen hij neerschreef: plus tot a fourni plutót, qui marqué une *) Soms wordt dit weer versterkt, zie Lavedan, Le Vieux Marcheur, p. 29: Pauline. — Tiens, tu es gentil, tout plein a la crème, d'avoir prévenu ta petite Line. préférence. Onder zijn bewijsplaatsen vindt men de volgende: Oui, elle est plutót gaie. Plutöt Batignolles, n'est-ce pas? (Pailleron, La Souris). Dit plutöt is m. i. volkomen hetzelfde als het Engelsche versterkende rather, ons „nogal". Van de overige „formules superlatives" weet Robert weer heel wat nieuws te vertellen met interessante voorbeelden. Hij begint met de voorvoegsels extra, ultra, super, archi en komt al dadelijk door z'n voorbeeld archi-sür in tegenspraak met Bourquin en Salverda de Grave: archi, signification augmentative, s'ajoute a des adjectifs ayant une signification défavorable (p. 56). Voor hun voorbeelden geldt dat, maar men vindt bijv. toch ook archibonne (Lavedan, Leurs Soeurs, p. 111) en waren de Franschen in 1870 niet archi-prêts? Zie verder de uitvoerige lijst van archi-woorden in Hultenberg, waar ook nog archi-effronté (Lavedan) en archi-humiliè bij te voegen zijn. Nog kan gewezen worden op surfin naast superfin en hyper in het weinig gebruikte hypercritique. Of de 2e formule, zooals we die aantreffen in: „voila qui est on ne peut plus agréable" bestaat uit: la Iocution on ne peut, précédant le comparatif, is te betwijfelen. M.i. is het on ne peut plus + een adjectief. In de 3e formule tout ce que ... de bijv. in tout ce qu'il y a de plus beau ziet Robert weer 'n comparatief, ik daarentegen een superlatief, maar ook vindt men tout ce qu'il y a de beau. Eigenaardig is, dat deze versterking ook als 2e lid in versterkende vergelijkingen voorkomt, bijv. morne comme tout ce qu'il y a de plus morne, waarnaast men vaker de formule {morne) comme tout ]) of comme pas un aantreft of bijv. tache difficile entre toutes. De 4e formule is: le génitif du pluriel de 1'adjectif au superlatif comme prédicat, bijv. une situation des plus pénibles. Deze met de voorafgaande vertoonen soms iets Vgl. Littré: riche comme tout, un terme des plus barbares oü bien des provinciaux tombent! zeer merkwaardigs: „accord" bij de eerste, waar men het niet verwachten zou, daarentegen geen „accord" bij de tweede, waar men het wel verwacht, terwij bij Robert en ook bij Hultenberg overal alles in dit opzicht in orde is. Met onverwacht „accord" citeer ik uit P. Veber, Qui perd gagne, I, 2: „Vous êtes tout ce qu'il y a de plus aimables d'être venues", waar tout ce qu'il y a de plus al geheel verflauwd is tot een vaag trés of bien. Zonder verwacht „accord", dus met den genitief in 't enkelvoud: „OuangTasich ... que ses paroles représentent comme un homme des plus intelligent" door Aug. Gittée geciteerd uit de Chronique van 1906 naast nog andere gevallen als une lettre des plus discrète, die voor liem aanleiding waren om te vragen, wat men schrijven moet: Un homme des plus intelligents of: des plus intelligent? Ofschoon niet behoorende tot de „hommes compétents" om wier voorlichting hij vraagt, zou ik toch 'n oplossing van de quaestie aan de hand durven doen. Natuurlijk heeft men uit te gaan van une lettre des plus discrètes, waarnaast zich une lettre des plus discrète ontwikkelt, omdat langzamerhand ook des plus verflauwt tot een trés- of We/z-formule, wat niet belet dat puristen daaraan aanstoot zullen blijven nemen. De 5e formule is au possible na 't adjectief. Ook echter, hoewel minder gebruikelijk (ridicule) au premier chef, au dernier degré enz. of in de volkstaal d l'as (Hultenberg). De 6e formule is d'un voor 't predicaat, als in c'est d'un béte, waarvan men weer bij Hultenberg allerinteressantste illustraties vindt, o.a. deze: „Tu sens d'un fort (Marni, Fiacres, p. 56), die bewijst, dat deze formule al verder terrein veroverd heeft. Als 7e formule geeft Robert de herhaling van 't bijv. naamw., door middel van de of mais verbonden. Eenvoudige herhaling zonder de of mais komt echter ook vaak voor: jolie-jolie bijv. in Lavedan's Nouveau Jeu. Heel zeld- zaam is ze met et. Hultenberg heeft alleen grand et grand uit Malherbe, maar in Diez zijn Grammaire (II3, 465) vindt men ook petit e'petit. Bovengenoemd verbindings-Gfe wint met den dag veld. Zoo heeft Gyp herhaaldelijk jamais de jamais, doch zelfs sapristi de sapristi, cristi de cristi, fichtre de fichtre of zut de zut! zijn niet ongewoon meer. In de laatste plaats geeft Robert: „la répétition du substantif dont le second est precédé de la préposition de" zooals in l'ombre de l'ombre d'un doute. Of we hier de als voorzetsel hebben, laat ik in 't midden, daar het heele geval eigenlijk hier niet thuis hoort. Eerder had dan toch gewezen moeten worden op bijv. ivre-mort, ivre-bleu of op zegswijzen ais plus qu'heureux, mille fois bonne, savant au dela de tout, pourri de chic, salé comme tous les diables, enz. gezwegen nog van de versterkende vergelijkingen, waarover Robert zelf zoo'n mooie studie gegeven heeft in zijn Questions meen ik. Wat verder (p. 141 § 4) zegt Robert, dat nu nog de comparatief plus puissants voor les plus puissants wel eens voorkomt: ik meen ook 'n geval gevonden te hebben van 't adverbiale gebruik hiervan in Hermant, Le Faubourg, III, 1: „Ce qu'ils regrettaient plus, c'était pas leurs meubles, c'était le c^risier." Ten slotte een opmerking over chic, indéclinable au féminin, mais variable au pluriel, zooals uit de voorbeelden blijkt. Toch komt ook de vrouwelijke vorm aan den dag in het bijw. chiquement. Het Telwoord en 't Voornaamwoord. In het hoofdstuk Le nom de nombre wordt het gebruik van un in plaats van premier enz. toegelicht, alweer met de nieuwste bewijsplaatsen. Hierbij had ook gewezen kunnen worden op dit gebruik na 't znmw. acte — Robert geeft enkel chapitre en page — waardoor men 't gallicisme gekregen heeft, dat hieronder geïllustreerd wordt: Entre son monologue du un et ses tonitruantes imprécations du deux, le majestueux Agammemnon a 1'habitude de boire un bock (Journal Amusant 1909, p. 11). Pour rien au monde la farouche Clytemnestre ne descendrait en scène pour sa grande lamentation du trois avant de s'étre fait jouer la Matchiche (ld. p. 12). Jeanne. — Vous nejouez pas ce soir? Laure. — Si, mais je ne suis que du trois. (Veber, Qui perd gagne, II, 2). Aan het slot van dit hoofdstuk verwijst de schrijver ons naar zijn Phraséologie frangaise, een boek dat geen studeerend onderwijzer of leeraar ongelezen laten mag, voor zegswijzen en gallicismen. Men zal eenmaal aan 't lezen, niet zoo spoedig weer tot de grammatica terugkeeren, zoo onderhoudend en belehrend tevens weet Robert te zijn. Daar hij echter in de Phraséologie niet tot 500 gaat, is mij het volgende zinnetje uit Daudets Le Petit Chose nog altijd een raadsel: „A peine eut-il le dos tourné, la dame de grand mérite s'en alla a son tour a 1'office faire un cinq cents avec la cuisinière." Welk kaartspel is dit? En wat beteekent faire le coup de trois? En zegt men ook niet faire les dix pas en faire les cent dix-neuf coups? Ook bij het voornaamwoord valt weer het monographisch karakter van 't boek op. Sprekende over //, zegt Robert: II se supprime aujourd'hui encore dans tant y a que, n'importe etc. (p. 161), maar het thema is veel wetenschap- pelijker uitgewerkt op pag. 262 onder le Verbe. Ook is het niet alleen il dat weggelaten wordt — vgl. Lavedan, Le Nouveau Jeu, p. 10: „Ce que j'ai pleuré, ce que j'ai mouillé! Vous ne pouvez pas vou/en faire une idéé! pouvez pas." Op blz. 12: „si c'était pas ma mère, il y a beau temps que je 1'aurais ... top, top ..., m'avez compris". Zie ook P. Hervieu, La Carrière, 11: Mr. Henry. — Eh bien, c'est comme ga qu'on vient chercher les amis a la gare? Mr. Charles. — Pouvions pas deviner . . . Bijzonder merkwaardig is ook het volgende dialoogje op pag. 48 van Le Nouveau Jeu van wege een nergens, voor zoover mij bekend, n', misschien on of wel il. Costard. — Et alors chaude explication? D'Arnage. — Moi? Je n"ai pas pipé. Comme a 1'ordinaire. „Bonjour, chérie. — Bonjour, trésor. —Va bien? Vais bien. — Quoi «'a fait 1'enfant aujourd'hui? — Oh! n'a fait des courses ben ennuyeuses, n'a été au Louvre, chez sa couturière, n'avait ben grande hate de rentrer prés de son Toto qu'elle aime, mais qu'elle aime, oh! comme elle 1'aime!" Et caetera, et caetera. La blague usuelle '). Ik citeer het vervolg van 't gesprek om 'n vorm van i) Een dergelijk 'n komt herhaaldelijk voor in J. Rictus zijn Soliloques du Pauvre. Beslist uit te maken is, dat het gelijk staat met ƒ/bijv. in: Tout'fois . . . n'en rest' des rigoleurs Qui prenn't jour, pour pas tomber meule. (pag. 144). A travers 1'air, par des persiennes, N'y vient des voix d' musiciennes. (pag. 173). Daarnaast staat gn' voor il y a, zooals op pag. 145: D'aut's en pus d' dix endroits d' la ville Vont voir pendr' des fil's de croütons Par des peintr's qui sont ben cent mille (Et su'tout c' tas, £vz'en a trois d' bons!) tu te laten zien, waarop wel in Bourquin & Salverda de Grave's grammaire gewezen wordt, althans voor den accusatief (p. 17 of 18), maar niet door Robert in zijn lijstje p. 162, wel op de vorige bladzij. Mantel. •— Et el Ie ne s'est apergue de rien? T'as eu la force de ne pas lui faire la tête? D'Arnage. — Paraït. Dit alles moge geen „grammaire" zijn, maar 't is toch taal en meestal schenkt Robert zelf toch ook een plaatsje aan „la langue du peuple". Nog kan gewezen worden op 't weglaten van het voornaamwoord in den zoogenaamden „style nègre" en op 't officieele savoir faisons. Dat sommigen nous voor je gebruiken, is bekend genoeg: „c'est 1'orateur dans le style soutenu, c'est le législateur dans le style officiel, c'est 1'auteur, s'il ne veut pas se mettre en avant" (p. 162). Ik cursiveer, want er is ook een je der bescheidenheid bij de schrijvers. In de Revue Critique LI, p. 491 wordt daarop gewezen naar aanleiding van een detail-studie The singular use of Nos van R. S. Conway: „II résulte de la que (dans les lettres de Cicéron) le singulier est ordinairement plus modeste, plus réservé que le pluriel. Cette tendance, contraire a un préjugé moderne, se retrouve cependant aussi en Dit gtï komt bij Rictus passim voor en zeker schuilt hierin de oorsprong van het eerstgenoemde n'. Er is echter — misschien ook in Lavedan's quoi n'a fait l'enfant? — een n', dat enkel als stoplap dient — zie pag. 205 der Soliloques: Oh! qu' c'est donc bon d' pioneer I'hiver. N'avec les petits vers de terre . . . In zijn Manuel phonétique § 53 vermeldt Nyrop alleen gna = il n'y a uit Béranger: Gn'a plus d'argent dans c'gueux de Paris". In de Grammaire hetzelfde voorbeeld, waarbij ook gewezen wordt op ignia voor il n'y a uit den mond van Pierrot in Don Juan van Molière. Nummer 492, p. 13 van het Journal Amusant \908 geeft hiervan het bevestigende gnia. Daar vraagt Picard aan Clemenceau: Quoi qu'ygnia? francais. Un auteur qui se refuse a associer d'avance ses lecteurs a ses propres opinions marqué par le singulier qu'il n'exprime qu'une idéé personnelle." Naar aanleiding van zinnen als en se cachant la tête en cachant sa tête zegt Robert (p. 188): „on cmploie le possessif, quand il s'agit de faire ressortir une circonstance particulière, p. e. 1'état oü se trouve 1'objet possédé, état indiqué Ie plus souvent par un adjectif." Is er wel zooveel verschil tusschen la tête en sa tête in dergelijke gevallen? Ik geloof van niet en wel voornamelijk met het oog op de twee volgende bewijsplaatsen: Dites-moi ce que vous avez sur votre coeur (R. Coolus, Coeur a Coeur 1, 11). As-tu quelque chose sur le coeur? (H. Kistemaeckers, La Rivale, II, 6). Hierbij doet zich het verschijnsel voor, dat Kistemaeckers schrijft, zooals Clédat het in zijn grammaire hebben wil, die avoir sur le coeur, devant les yeux eischt tegenover tenir sur son coeur, entre ses bras enz., maar Coolus zooals het gebruik het wilde in de 17e eeuw: L'ancienne langue employait souvent par pléonasme le possessif dans les phrases oü la langue actuelle se contente de 1'article défini. 11 en était encore ainsi au XVII6 siècle, zegt Haase steunend o.a. op dit citaat: je n'ai rien sur mon coeur. Mogelijk speelt ook bij Coolus het deftige vous z'n rolletje, terwijl Kistemaeckers door zijn tu tot het meer gemeenzame le komt? Terecht wordt op pag. 210 gewezen op on = eenig ander voornaamwoord, waar Van Duyl wel wat vluchtig overheen stapt. Hier moge 'n voorbeeld volgen voor on — nous. „Et, avant de faire notre tour au bois, on est venu vous chercher voir si vous êtes libre, par hasard" (P. Veber, Quiperdgagne, IV, 3). Eenzelfde on — je is bij Robert verdwaald onder de voorbeelden voor 't „accord" met on, nl.: „On est si béte et si honteuse, quand il faut obtenir de 1'argent de ce vieux bonhomme" (Becque, Les Corbeaux). Verder is er bij de uitspraak dat personne en rien altijd „pronoms substantifs" zijn (p. 211) wel gedacht aan het adverbiale rien —trés of bien in 't Parijsche argot om de haverklap gebruikt en gelijkstaande met 't Eng. nothing (loth)? Het geval „comme si de rien n'était" vind ik niet vermeld. Wat verder de voornaamwoorden betreft, vindt men wel zegswijzen als les siennes fautes enz., maar niet de emphatische tournure voor: „die... van jou", bijv. in dit zinnetje uit Lavedan, Leurs Soeurs, p. 185: Elies sont coco, les tiennes d'idées. Het Werkwoord. Het werkwoord is wel de plat de résistance — ik lanceer dit maar, daar onze lexicographen 't niet schijnen te kennen in fig. zin ') -van het boek van Robert: ruim 120 pagina's, zoowat een vierde van 't geheel. Hierbij zal ik gelegenheid hebben om de allerjongste Fransche grammaire. in Nederland verschenen, wat uitvoeriger ter sprake te brengen: ik bedoel Le francais facilité van C. R. C. Herckenrath, 3) waaruit ik 'n enkele maal reeds iets citeeren mocht. Ondanks z'n naam is het niets anders dan 'n kleine grammatica van het Fransch voor eenigszins gevorderde leerlingen en voor zelfstudie, geschreven in het Nederlandsch en als zoodanig de zooveelste nederlaag der zoogenaamde directe methode. Laat alle Gouinisten en Berlitzisten den moed hebben van Herckenrath om na zelf 'n boekje gemaakt te hebben Le frangais enseigné en frangais te bekennen: „ook al begrijpt de leerling wat hij zegt, het is in de moedertaal zooveel pakkender, zooveel nader, en daardoor is het begrip zooveel helderder." Na ruim twee dozijn bladzijden — zeer interessant! — over de uitspraak en de verbinding, behandelt H. het werkwoord, waarbij hij vermoedelijk op het voetspoor van Bourquin en Salverda de Grave een zwakken en 'n sterken stam onderscheidt, ten gevolge waarvan, wat mij ook ratio- \) Gallas heeft 't wel in eig. zin. 2) Waarom noemt hij zich: Schrijver van het Fransch Woordenboek? Toch hoogstens van één! Immers Gallas "is er ook nog, die in elk geval heel wat meer geeft, al is 't soms niet zoo mooi. Maar Herckenrath schiet net zoo goed bokken — zooals trouwens iedereen. De heer H. moest dit soort van reclame aan z'n uitgever overlaten. En om te spreken van Brunetière, Faguet en andere schoolvossen (pag. 41), daartoe heeft geen enkele Hollander het recht. En nog iets: Is het beginsel dezer vergemakkelijking niet het eerst in toepassing gebracht door Robert in zijn Abrégé in zake het verschil tusschen imparfait en passé défini ? neel lijkt, bijv. alle werkwoorden op oir onregelmatig zijn. De traditie was, zegt Herckenrath, de werkwoorden op oir, die als recevoir vervoegd werden, als regelmatig te beschouwen. Maar schreef Robert niet reeds vóór of althans gelijktijdig met H.: ceux de la troisième conjugaison sont irréguliers (p. 236)? In 1907 was H. echter zoover nog niet, zooals uit z'n dictionnaire blijkt. Het alleronregelmatigste werkwoord — omdat het onder geen der vier klassen op er, ir, oir of re onder dak te brengen is — wordt door geen van beiden geregistreerd: 't werkwoord (se) fiche — puisqu'il faut 1'appeler par son nom —, wel vermeld in den N. L. I.: „II existe un infinitif populaire fiche, au lieu de ficher... Le participe passé est fichu, plus souvent que fiché." De voorbeelden zijn voor't grijpen, want aan populariteit laat het niets te wenschen over. En is foutre van wege je m'en fous ook niet onregelmatig? Bekend is de regel van Herckenrath § 49: Met être of avoir worden vervoegd: 1°. Veel werkwoorden die 'n verandering van toestand aanduiden, zooals vieillir, rougir, blanchir, cesser, changer ') enz. 2°. Sommige werkwoorden, die van beteekenis veranderen, naarmate ze avoir of être hebben, zooals demeurer, convenir, échapper. Dit laatste drukt Robert beter, althans gelukkiger, uit door te zeggen: „Parmi les verbes qui admettent les deux auxiliaires, il y en a qui présentent deux acceptations dont chacune demande son auxiliaire spécial." Onder de voorbeelden vindt men, evenals bij Herckenrath: cette faute (ce mot) m'a échappé [= ontgaan] en cette faute rn'est échappée [= ontvallen]. Voor m'a échappé geen bewijsplaatsen en toch zijn er allercurieuste, daar ze lijnrecht tegen de theorie, — ook van Van Duyl — ingaan. Jammer dat Nyrop niet compleet verschenen is. Men oordeele: *) Zie hierover vooral Robert p. 246 met zeer juiste opmerkingen! 3 1. Loulou, tenant Fallumette en 1'air.— Allez donc! Allez donc! (Elle se brüle.) Ah! crotte! (Elle se trouve nez è nez avec la dame etBemier.) Oh! pardon! Qa m'a échappé (H. Bataille, La Femme Nue, II, 3). 2. Je dis des choses injustes et je les regrette avant même qu'elles m'aient échappé (Kistemaeckers, La Rivale, II, 1). 3. Blanche. — Avez-vous remarqué que vous venez de me tutoyer? Jacques. — Oui, je vous demande pardon, ga m'a échappé, on tutoie si facilement dans la peinture (Gandillot, Vers l'Amour, I, 8). 4. C'est moi qui vous demande pardon. £a m'a échappé, zegt in J. Renard's, L'Ecornifleur, XXXII, Mme. Vernet, nadat ze bekend heeft: Oui, hier soir, a table, au dessert, au moment oii tout est permis,... il parait que je vous ai appelé navet sculpté. 5. Bluteau. — Tiens!... voila ton revolver. Leplantois.— Imbécile. Bluteau.— Ah! sapristi! ... ga m'a échappé (Bisson, Le Bon Juge). Daar Bluteau den revolver ongemerkt had moeten geven aan Leplantois, kan hier dus vertaald worden: 't is mij door 't hoofd gegaan en ook: 't is me uit den mond gevallen. In de overige gevallen is enkel de laatste vertaling mogelijk. Met fuir hebben we den gewonen regel bijv. in Lavedan, Leurs Soeurs, p. 102: Qu'est-ce que vous fabriquez donc déja, comme métier? On me 1'a dit, ga m'a fui. Eveneens komt de practijk der schrijvers niet overeen met de grammaticale theorie — of omgekeerd ? —ten aanzien van n'était (p. 272) in: si . . . n'était pas la. Dit n'était, zegt Robert, volgt den algemeenen regel voor 't „accord." Toch leest men in Donnay, Paraiire, IV, 2n,e tableau, 3): M. — Elle aimait son mari aussi, elle 1'adorait. B. — Oh; celui-la, si tu veux mon avis, n'était les cir- constances, je ne regretterais pas autrement que Juliette en füt débarrassée. Bij de formes nominales du verbe wijst Robert op de thans nog als subst. gebruikte infinitieven als le boire, le manger etc., waarbij 'n verwijzing naar p. 427 niet misplaatst zou zijn. Is het gebruik zoo fort restreint? Afgezien van fossiele vormen als loisir, manoir&nplaisir, lijkt het wel of dergelijke gesubstantiveerde infinitieven weer meer in trek komen, terwijl ze in de technische taal vrij gewoon zijn. ') Een groote moeilijkheid bij den infinitief is te weten waar hij door de voorafgegaan moet worden, waar niet. Ook hier loopen theorie en practijk soms uiteen. Zoo schrijft Robert voor: na aimer infinitief zonder de (p. 278). Minder beschaafde sprekers echter houden zich hieraan niet, getuige Lavedan, Le Nouveau Jeu, p. 10: „si j'étais née male, j'aurais bien aimé d'être gymnaste." Opmerkelijk is, dat het zoo sprekend asphaltbloempje zich houdt aan den regel van het klassiekste Fransch der 17e eeuw, die voorschrijft, dat aimer gevolgd moet worden door den infinitief met de: men vergelijke slechts Haase, p. 302 met voorbeelden o.a. uit Bossuet, Racine en Masillon. Haase is wat liberaler dan Robert, want hij zegt: Cet emploi n'a pas tout a fait disparu; on dit encore, exceptionnellement être accoutumé de et aimer de. Met a verbonden, zegt Robert (p. 208ö), gebruikt men den infinitief: pour exprimer le moyen ou la manière, comme le ferait un gérondif. Dit lijkt mij niet gelukkig geformuleerd voor gevallen als a vous entendre, a vrai dire, a franchementparler etc. En er is dan ook een autoriteit, die het geheel met mij eens is: de schrijver zelf op p. 321c; „La locution on dirait que (on dirait de) suppose une condition 0 Zeer juist is de opmerking van Herckenrath in de noot op p. 58: In den stijl van sommige modernen verschijnt dit gebruik van den infinitief weer. sousentendue, formulée par un Infinitif ou un Gérondif" met deze voorbeelden: [a le voir] 011 dirait qu'il est fou; fa Ventendre] on dirait dun millionnaire. Ten laatste schrijft Robert op p. 283 vóór autrement dire, wat ook in andere werkjes van zijn hand voorkomt, zoodat ik onderwijzers ken, die alléén dezen vorm goedkeuren voor: anders gezegd, alsof dit niet even goed vertaald kon worden door autrement dit. Zijn opmerkingen over participe présent & gérondif opent Robert met de bespreking van wendingen als a la nuit tombante, a dix heures sonnantes etc. Hierbij heeft echter niet altijd „accord" plaats. Vgl. Paris-New-York, p. 4: deux heures tapant. Verder R. Coolus, Enfant chérie, I, 6: Madeleine. — Marie t'a expliqué. Tourneron.—Oui, oui, Mal. . . Enfin, une heure! Battant. Marie. — Tapant. Je n'ai qu'une parole. Het gedeelte over den indicatif en den subjonctif — wie zal ooit de geheimen daarvan doorgronden? — geeft zoo goed als alles wat men maar wenschen kan, terwijl voor beginners hier Herckenrath bijzonder aan te bevelen is. Toch schijnt het, dat ook hier alweer ook de Franschen even veel moeite hebben met de zaak als doodgewone Hollanders. Schrijft de onsterfelijke Labosse niet in zijn Vieux Marcheufs testament: „J'appréhende qu'on va s'efforcer de ternir ma pure mémoire" ondanks den bekenden regel over het „sentiment de 1'ame"? En hoort men niet: je ne croyais pas qu'il ètait si tard? Het mooiste van het geval is, dat onze oude snoeper met zijn va zich beroepen kan op den braven Fén$lon of op Balzac, die een: II est vrai que j'appréhende qu'il sera plus difficile etc. op zijn geweten heeft, als ware hij een beste Hollander, die zijn grammaire nog niet of niet meer kent. Tot geruststelling van zulke ongelukkigen copieer ik hier wat Haase zegt § 77: „L'ancienne langue ne mettait pas toujours Ie subjonctif après les verbes indi- quant la crainte: elle employait souvent aussi 1'indicatif lorsque ces verbes exprimaient raccomplissement positif d'une action sans qu'aucune idéé de désir ou d'appréhension s'attachat a leur sens." Gelukkige tijd, maar het ziet er helaas niet naar uit, dat men daartoe terug zal keeren. Toch mogen we blij zijn, dat we verlost worden van de heerlijke imparfaits en plus-que-parfaits van den subjonctif. Wat de laatste betreft, die in de spreektaal zoo goed als dood zijn (Herckenrath), geeft de Vie Parisienne 1908, no. 20 'n aardig mopje, waaruit men wel iets leeren kan: Une petite réunion intime. On prend le thé entre amis. 11 y a la Maurice Barrès, Helleu, le ménage Régnier et M. Francis Charmes. Un peu souffrante, Elle est couchée sur une chaise longue et lit, en les feuilletant au hasard, des notes qu'elle a prises récemment, en Italië, en vue d'un prochain livre. — Mon amie, une minute seulement, je te prie, interrompt quelqu'un qui vient d'entrer dans le salon. C'est le mari^. II tient a la main un carnet d'échantillons. — Qu'y a-t-il? — C'est le tapissier. Je voudrais que tu viennes. . . — Encore cette locution vicieuse! Je vous ai dit cent fois, combien je détestais qu'on n'employat pas 1'imparfait du subjonctif! ... Grappig is ook de volgende passage uit Le Roi I, 5, waarbij in 't oog te houden is, dat Marthe een ex-midinette is: Suzette. — Ainsi, j'avais peur que vous ne fussiez sévère. Marthe corrigeant. — Soyez ... Suzette. — Mais non, fussiez ... Que vous me donnassiez des conseils... Et puis, pas du tout, vous m'en avez demandé. De imperatief is natuurlijk spoedig afgehandeld. Alléén is 't jammer, dat Robert zich geheel bepaalt tot den tradi- tioneelen vorm: er zijn ook immers andere zegswijzen, die dienen: a intimer un ordre, a faire une prière a quelqu'un (p. 318) behalve de genoemde, waarbij voor 't geval vous pariirez tout de suite verwezen had kunnen worden naar pag. 344 met veel meer voorbeelden. Terecht wijzen bijv. Salverda de Grave en Bourquin op het feit, dat de infinitief den imperatief vervangt, maar alléén: quand 1'ordre s'adresse a une personne indéterminée. Robert zelf schijnt gevallen als s'adresser au bureau, voir le chapitre enz. „infinitif exhortatif" te noemen, afhankelijk van 'n gedacht devoir of falloir (p. 282b). Of dit de verklaring is, laat ik in 't midden, maar in géén geval mogen m.i. dergelijke locuties op één lijn gesteld worden, zooals Robert doet, met zinnen als: et dire que..., penser que..., que faire? Ten opzichte van de quaestie dat de persoon onbepaald moet zijn, is het volgende zeer curieus uit Le Vieux Marcheur, p. 43: Labosse. — Onze heures et quart! Lève-toi ou je te chatouille. Pauline. — Oh! oh non! Labosse. — Lever. Tout de suite. En nog iets. Wordt soms niet de imperatief uitgedrukt door den présent van den indicatief, zooals bijv. in Le Nouveau Jeu, p. 12: „vous savez que vous n'êtes pas amusants tous les deux a vous crêper du matin au soir"? Hierin voel ik ten minste een verzacht sachez evenals in on n'entre pas! een verzacht n'entrez pas! Een verzachte imperatief lijkt mij ook te schuilen in bijv. me laisserez-vous tranquille a la fin? — vgl. pag. 344 — en zelfs in de zinnen op pag. 322 van het type si l'on sê couchait? Een formule als si vous voulez vous donner la peine de vous asseoir is beslist = donnez-vous la peine etc., terwijl si vous croyez que ... dikwijls eenvoudig met ne croyez pas gelijk staat. Van aanvulling door middel van que diriez-vols? que penseriez-vous enz. (pag. 322) is hierbij immers absoluut geen sprake meer. Omgekeerd is 'n imperatief niet altijd wat hij schijnt. Is dis que je suis généreux wel iets anders dan 'n vermomde vraag = ne suis je pas généreux? of je suis généreux n'est-ce pas? Over het gebruik van den passé défini en den imparfait zullen de grammairiens het al even min in de eerste honderd jaar eens worden als over de quaestie subjonctief of geen subjonctief, tenzij het beginsel der spreektaal, door Herckenrath aangegeven: de passé défini wordt in het spreken nooit gebruikt (pag. 50) ook in de schrijftaal ingang vindt. Of in de spreektaal inderdaad dit verschijnsel waar te nemen valt, meen ik te moeten betwijfelen, doch al heeft Herckenrath hier gelijk, dan maakt hij zich nog aan een kleine inconsequentie schuldig in zijn boekje. Immers op pag. 47 heette het: in het Fransch mag men nooit vertellen in den imparfait, terwijl dan toch op pag. 52 de leerling het verschil moet aangeven tusschen: 1 Je donnai un coup de pied a mon chien, qui aboyait avec fureur. 2 Je donnai un coup de pied a mon chien, qui aboya avec fureur. Is dat soms geen spreektaal-Fransch? Het algemeene beginsel, dat hier alles beheerscht, is, zegt Herckenrath reeds in de voorrede, het onderscheid tusschen beschrijvende tijden en historische tijden. Goed, maar dat onderscheid te zien, zal wel voor den leerling even moeilijk blijven, als antwoord te geven op de „gekke" — Herckenrath zegt zelfs „heel gek" — vragen: qu'est-ce qui était en qu'est ce qui arriva ? Ook Robert geeft een algemeen kenmerk aan dezer twee tijden, uitgaande van nous partons [aujourd'hui] als antwoord op de vraag: gaat ge op reis? gericht tot iemand, dien men bezig ziet met pakken en den uitroep nous partons! op 't oogenblik, dat de trein zich in beweging zet. Het eerste noemt hij présent continu, het laatste présent momentané. „Or," vervolgt hij, „le Présent n'a pas les flexions verbales nécessaires pour marquer cette nuance que le contexte seul peut rendre sensible; en revanche, si nous mettons au passé cette expression „nous partons," il est possible de la faire ressortir, grace aux deux temps: 1'Imparfait et Ie Passé défini. C'est 1'Imparfait qui sert alors a marquer le présent continu, le Passé défini a marquer le présent momentané." Ik geloof niet dat het duidelijker kan en ook vind ik de termen continu en momentané wel zoo sprekend als „beschrijvend" en „historisch," voor leerlingen al te philosophisch abstract: er is een Duitsch tintje — van Matzner? — aan. Prijzenswaardig is het echter in Herckenrath, dat hij de volgende opmerking geeft (p. 52): „Er is in den laatsten tijd bij sommige schrijvers een manie om den imparfait te gebruiken, waar men 'n historischen tijd zou verwachten. Men wil dan de zaak zóó levendig voorstellen, dat men zich het air geeft te beschrijven wat men als 't ware onder zijn oogen ziet gebeuren. Met andere woorden, wat P. Bourget zegt: 1'Imparfait est le temps du „devenir" (Robert, Gr. fr. p. 330). Hoe 'n andere Franschman van naam over deze zaak denkt, ziet met uit Lanson's L art de la Prose, verleden jaar verschenen: L'usage des romanciers naturalistes a conféré une valeur artistique a 1'imparfait de 1'indicatif; ils 1'ont constamment substitué aux autres temps du passé, et au présent, souvent employé par leurs devanciers pour le passé comme donnant plus de vivacité au récit... Les présents et passé narratifs donnent au style cette réalité pure que traduit 1'image de la glacé sans tain; 1'imparfait compose un réalisme artistique et fait voir les actions comme sur la toile d'un peintre. II est le temps pittoresque de notre langue. Chateaubriand s'en était douté. Mais ce sont nos naturalistes qui 1'ont démontré, jusqu'a 1'abus. Is het echter gehéél waar, dat de présent geen middelen in 't algemeen heeft om 't verschil tusschen continu en mo- mentané uit te drukken? Ik meen er een gevonden te hebben, ook bruikbaar voor verleden tijden, en dus volmaakt overeenstemmend met den Engelschen progressive form. Robert stelt deze parallel op: J'écris (l write) correspond a j'écrivis (I wrote); j'écris (/ am writlng) correspond par conséquent a j'écrivais (I was w riting). Ik geloof dat het niet on-Fransch, hoewel misschien ongewoon, zou klinken, als men voor j'écrivais in de plaats stelde: j'étais aécrire. Gelezen heb ik stellig: elle était a lire en in elk geval kan ik een bewijsplaats geven voor deze zegswijze uit Bisson, Le bon Juge II, 13: L. — Mon mari? D. — II vient de sortir; il est a chercher deux sergents de ville a mon intention. Ook Zeiler, zie ik achteraf, heeft het verschijnsel waargenomen. Na gewezen te hebben op den omschreven imparfait in: le mécontentement allait grandissant (p. 437), geeft hij dit mooie citaat uit Töpffer: Je leur donnai Ia def de ce mystère en leur avouant 1'apparition qui m'avait frappé quand j'étais a considérer la flaque d'eau; ils en étaient seulement a s'expliquer pourquoi j'avais marché avec circonspection. Wat het gebruik van den imparfait en passé défini aangaat, drukt Zeiler zich iets voorzichtiger uit dan Herckenrath: En parlant, le passé défini ne s'emploie guère ou jamais (p. 443). Zal hij echter ooit verdwijnen in het tusschengeschoven fit-il, dit-il enz. of in zegswijzen als s'il en fut? Hoe het ook zij, men zal zich de moeite niet beklagen, als men Roberts uiteenzettingen nauwkeurig bestudeert. Voor het eerst zie ik hierbij uitgelegd het verschil tusschen je venais vous dire adieu — je viens vous dire adieu, van welken laatsten verleden tijd men frappante voorbeelden vindt in onze volkstaal, bijv. in Fr. van Eeden's IJsbrand of om 'n ouder reeds klassiek geworden geval aan te halen Busken Huet's Jozefine met van Alkemade's oppasser, die bij het binnentreden zijn eigen persoon onveranderlijk met de woorden aandiende: „Daar was Abels!" ') Ondanks alle regels zal men toch wat den verleden tijd in het Fransch betreft vaak genoeg met de handen in 't haar zitten, niet alléén bij het schrijven, maar ook en vooral als men het gebruik te verklaren krijgt. Dit zal men zien uit Pierre Veber's Dans un fauteuil, tevens naar ik vermeen 'n weerlegging van de theorie van onzen Eobespierre van den Passé défini: Lui. — Tu me tentes... Je n'ai jamais pu résister au plaisir de lacher mon autobiographie ... Je suis fils de parents pauvres mais malhonnêtes, qui tenaient un petit commerce de vin aux Aubrais ... Mon grand-père était garde-champêtre... L'évêque d'Orléans me rencontra, tandis que je jouais aux billes sur le trottoir. II me prit en affection, et me fit faire mes études au petit séminaire. Elle, qui n'écoute pas. — C'est trés émouvant! Lui. — N'est-ce pas?... C'est d'ailleurs complétement faux. Mais je raconte ?a paree que ?a fait bien dans le paysage. Je sortis du collége pour entrer au 26e régiment d'infanterie, a Meaux, oü je ne tardai pas a me distinguer comme soldat de seconde classe. Au bout de trois ans, je quittais 1'armée, mais j'avais contracté 1'habitude de garder les yeux fixés sur 1'Est. Mes parents se saignérent aux quatre veines pour me permettre d'entamer mes études de droit. Je devins alors secrétaire de Mme Mariette Faudeuil, ]) Iets dergelijks vinden we in 't plattere Engelsch. Zie Mr. Punch's Railway-Book, pag. 114: "Beg pardon, sir, — but was your name Tomkins?" Tomkins. "Yes." Groom. "If you please, sir, master says he was very sorry as he couldn't send the faëton" enz. femme de lettres, qui me faisait copier les romans que d'autres jeunes gens écrivaient pour elle. Bientöt je montai en grade, et j'écrivis pour elle des romans que d'autres jeunes gens recopièrent; je gagnai ainsi deux cents francs par mois. Afin de simplifier ma besogne, je me bornais a démarquer les bonnes pages de nos meilleurs romanciers. Cet exercice fut excellent pour moi; j'acquis ainsi une souplesse de style singulière. Et, malgré tout, je fus avocat. J'eus le bon esprit de ne pas plaider. Sur ces entrefaites, Mme Faudeuil émit la prétention de me donner de 1'avancement, et de me faire partager sa couche. Mon prédécesseur venait de mourir, en brave, sur la tranchée, si j'ose dire. Je refusai d'imiter son exemple. Mme Faudeuil, vexée, me retira sa signature. Je fus jeté sur le pavé. Je passé sur les heures douloureuses, oü je dus exercer pas mal de métiers non classés, y compris celui de cicerone pour étrangers... Je faisais des chansons pour les cabarets artistiques, des réclames en vers pour une eau capillaire, des vies de personnages illustres pour un album de publicité, et je donnais des le?ons de sténographie a des Valaques bien intentionnés. Je disais des vers dans les salons, des vers anarchistes, oti il était question de bombes, de révolution, d'assassinats, de viols; j'eus ainsi un certain succès. Le directeur d'un grand journal conservateur, séduit par mon beau talent, me confia le soin de résumer en sonnets, les actualités. J'avais cinquante francs par sonnet; ce fut le début de la fortune. J'écrivis Faveur insigne. Chaque soir, je pondais dix lignes au minimum. Au bout de quelques mois, mon roman était prêt. Comme il était d'une aimable médiocrité, il eut un certain succès. Et je pris 1'habitude d'écrire un roman par an, comme on va aux eaux. II paraït que j'avais découvert le cceur des femmes; je t'assure que je ne 1'avais pas cherché!... D'ailleurs, c'est ainsi que s'accomplissent les grandes découvertes ... par hasard. Je me suis moqué de moi, je me suis moqué des autres; j'ai plaisanté tout ce que je prenais au sérieux en cachette. J'ai raconté mes histoires d'amour, en m'y donnant le beau röle, comme il sied. De ma vie, j'ai tiré des romans, de ces romans j'ai tiré des pièces, de mes pièces j'ai tiré du profit; et du profit j'ai tiré de la gloire. Alors, je me suis marié et pour me consoler, j'ai travaillé doublé. A présent, je suis un notable commer^ant; je sujs décoré; et il ne me reste plus qu'un désir a satisfaire. Comprends-tu ? je n'ai plus qu'un désir, un seul, et ma vie sera terminée. C'est effroyable a penser! Tu ne trouves pas? (Elle ne répond pas). Tiens! elle s'est endormie!... Après tout, c'est ce qu'elle avait de mieux a faire. Het Bijwoord, het Voorzetsel en het Voegwoord. Over de bijwoorden hebben wij het reeds ter loops gehad en het zal moeilijk zijn om aan dit bijzonder rijk gedocumenteerde hoofdstuk nog veel toe te voegen. Alléén vindt men nergens melding gemaakt van een eigenaardig geval als artistement, dat reeds opgenomen is in den P. L. I. met dit voorbeeld: travailler artistement = avec art. Soms staat het ook voor: en artiste. Dit naar aanleiding van de opmerking op p. 438, dat nuitamment, notamment, sciemment en précipitamment afgeleid zijn van woorden, die zich niet bijvoegelijk laten gebruiken. Bij Nyrop, die opvallend genoeg artistement niet heeft, vindt men wel o.a. canaillement, chattement, chiennement, die zeer zelden voorkomen. Uitvoerig wordt non besproken, waarbij niet vermeld is de versterkte ontkenning non et non, naast asyndetisch herhaald non met of zonder mais. Ik maak hier van de gelegenheid gebruik om even te wijzen niet alleen op 't verschil dat er kan bestaan tusschen: maar neen en mais non, maar ook op ons: neen maar! In zijn woordenboek geeft Herckenrath, ditmaal rijker dan Gallas, neen maar! — ah $a! par exemple! en fam. mince, alors! In sommige gevallen kan echter de letterlijke vertaling even goed zoo niet beter dienst doen, zooals blijken zal uit dit zinnetje uit de Vie Parisienne 1908, p. 708: Non mais, voyez-vous ces braves colons mis au courant de la danse, non pas du ventre, mais d'écus. Verder kon naast 's pas (p. 372) voor n'est-ce pas ook gegeven worden c' pas. Geen melding wordt door Robert gemaakt van die bijwoorden, die soms den dienst van voorzetsel doen. Dit zijn aussitöt en sitót. Na voorbeelden gegeven te hebben uit de Revue des deux Mondes en uit Daudet, zegt Nyrop: L'emploi prépositionnel des deux adverbes est maintenant trés général; on dit couramment aussitót son arrivée, aussitöt le mariage, aussitót la sortie du college, sitót la catastrophe etc., et Littré admet aussitót le jour. Néanmoins lesgrammairiens pédants ne laissent pas de protester contre eet usage établi depuis longtemps. Bij de voorzetsels zoekt men te vergeefs bij pres (de) het synonieme, maar deftigere proclie met of zonder de, bijv. proclie (de) la Madeleine en wordt bij contre geen melding gemaakt van 't adverbiale gebruik van dit voorzetsel in laisser la porte contre. Overigens wil ik er, naar aanleiding van de de quaestie opmerkzaam op maken, hoe Robert overal getracht heeft het materieel zoo uitgebreid mogelijk te maken. Waar in de oude editie bijv. enkel gegeven wordt rien autre en wat verder rien de tel, waarbij 't aan den lezer overgelaten wordt het verschil op te merken, vinden wij nu op p. 214: A cöté de rien d'autre, on trouve employé rien autre '). 11 en est de même de personne autre. Van dit laatste worden echter geen voorbeelden gegeven. Daarom zij 't mij vergund hier te vertalen, wat Storm in zijn Franske Taleövelser omtrent deze quaestie in 't midden brengt naar aanleiding van quelqu'un d'autre (p. 196): „Plattner, in zijn Fransche Schoolgrammatika p. 287, waarschuwt tegen rien d'autre, personne d'autre. Maar Passy merkt op: „de facultatif, mais, je crois, habituel, après personne; toujours après quelqu'un", te weten in de omgangstaal. Je n'ai avec moi que eet idiot. — Et personne d'autre (Noir, L'Auberge maudite, 7). Met quelqu'un d'autre verg. il y en a quelques-unes de libres, hier boven pag. 24. ') Moesten deze uitdrukkingen niet in omgekeerde orde gegeven zijn? In de Vie Parisienne tref ik wel aan rien autre, marien d'autre, terwijl ook J. Rictus in de Soliloques schrijft: C'est y que quand le ventre est vide On n' peut rien autre que s' résigner. Est ce qu'il y a quelqiïun de malade ici? (Labiche, IV, 143). A condition qu'elle aimera quelqu'un de riche (Augier, Les Effrontés, 126). Vroeger werd gezegd quelque autre: Vous pourriez de lui ou de quelque autre être instruit (Molière, Fourberies de Scapin, II, 1; evenzoo II, 2; III, 4 enz). Personae autre is de algemeene uitdrukkingswijze in de litteratuur: II n'y avait personne autre dans la chambre (Rousseau, Confessions, p. 106, evenzoo 169 enz.). Bij de auteurs algemeen rien autre of rien autre chose: II ne pensait a rien autre (Stendhal, Chartreuse de Parme, 322). Si vous n'avez rien autre chose a m'apprendre (Scribe, VI, 161). Mais non, rien autre chose (Zola, L'Assommoir, p. 487). Et rien autre? (Id. 452). II n'a rien de plus, rien de mieux, rien autre a aimer (Sardou, Daniël Pochat, p. 132). Toch vindt men somwijlen ook het nieuwere rien d'autre naar analogie van rien de bon: N'apprennent-elles rien d'autre (Bicheray, Nögle til Otto, 37). Verg. het oudere rien tel ') in den jongsten tijd algemeen rien de cel." Een verschil van niet geringe beteekenis kan er ook gemaakt worden tusschen rien moins = allesbehalve en rien de moins = niets minder. Verder is er nog iets met het woordje de. Op bladzijde 123 is bij het bijv. naamwoord reeds gesproken over zinswendingen als il y a plusieurs soldats de tués en dergelijke, waarbij dan, in geval het bvnmw. vooraan komt te staan, „accord" of geen „accord" te constateeren valt, een geval dus geheel analoog aan het n'était van pag. 34. Dan gaat de schrijver over tot de interessante verbindingen van het type cette chienne de guerre met deze woorden: Une construction analogue a Ia précédente est celle qui consiste a joindre, a 1'aide de la préposition de, un nom qualificatif au substantif qualifié; p.e. cette chienne de guerre pour: cette maudite guerre. Le qualificatif précède 1'autre nom ') Volgens een noot op pag. 157 is rien tel ook in de dichtertaal in gebruik. avec lequel il s'accorde en genre et en nombre, ainsi que le font les déterminatifs (articles et pronoms). Cette construction que le Hollandais connaTt aussi ')—cp. een lobbes van 'n vent, een lummel van een knecht, een kreng van een wijf, een beeld van een kind, etc. — s'explique si on prend la préposition de au sens de „en fait de"; c'est comme si 1'on disait p.e. cette diablesse... en fait de femme. De reden, waarom ik deze passage aanhaal, is, dat ik niet zie dat overal dit „accord" zoo mooi bestaat als Robert het aangeeft. 2) De quaestie heeft herhaaldelijk heel wat pennen in beweging gebracht, ook buiten Frankrijk. Zoo begon tijdens het Dreyfusproces een lezer van de Notes and Queries 1899 te vragen: „Ce canaille de D. What is the grammar of this phrase"? En het antwoord van de redactie was: ]) Ook in 't Engelsch komt ze voor — zie mijn bij Noordhoff in 2en druk verschenen Holl. Eng. Raakpunten en Parallellen. Het aantal daarin onder No. 721 gegeven voorbeelden kan ik nu méér dan verdubbelen. En het Duitsch kent bijv. ein Teufel von einem Weibe, ein Schurke von einem Bedienten, of in dezen vorm ein Weibsbild von Kellnerin, ein Greuel von Mann. Dat het raisonneeren van Robert hier den spijker op den kop treft, betwijfel ik met... Paul, zoolang die nog in zijn Wdbk. zegt, dat zulke constructies in hun oorsprong nog niet heel helder zijn. Kan het Latijn met zijn „genitivi identitatis" als bv. monstrum mulieris, seelus viri, deliciae pueri of het Nederlandsch met: een engel van geduld = un ange de patience, een schat van geleerdheid enz. hier ook eenig licht verschaffen? Een tweede punt, waarop te letten valt, is het bijna gelijktijdig opkomen dezer constructies in het Fransch en in het Engelsch. Er is ergens in een tijdschrift over geschreven, 't stuk heet die X-Genetive, maar ongelukkigerwijze kan ik mijn excerpt daaruit niet meer terugvinden. a) Dat men soms raar omspringt met het „fameuse" accord, blijkt mij achteraf nog uit dit. Zooals wij zagen, mag volgens 't Arrêté weer „accord" plaats hebben in se faire fort — welnu, dat is niets anders dan een herstel van wat al eeuwen oud is. In de klucht van Maitre Pathelin uit de 15e eeuw s.v.p. zegt Guillemette: Ainsi est il, je m'en fais forte, De ce drap: vous 1'avez happé. canaille should, of course, be feminine, waarop dezelfde inzender zijn bewijsplaats gaf uit de Figaro van 4 September 1899 met verzoek om een „rational explanation", waarop — habent sua fata libelli — de zaak uitgemaakt werd door C. Stoffel, die Robert ter hulp nam voor bewijsmateriaal: Compare "un dröle de valet" and "une dröle d'idée"; „il m'est venu sur les lèvres je ne sais quelle béte de plaisanterie" (Froufrou), and „après ce qu'on vous assure, ce béte de départ, si brusquement résolu, doit avoir une raison" (Uchard, Blaisot); „son béte de fatalisme lui murmurait a 1' oreille" (Rabusson, Roman d'un Fataliste). The three examples last cited are taken from C. M. Robert, Questions degrammaire etc. pp. 41,42. It is evident that in colloquial French canaille ranks with sucli words as dróle, béte, amour, etc., of which the gender is determined by that of the substantive following the preposition de. Hoever men met dit redeneeren komt, is te zien uit het antwoord van P. Villars, onmiddellijk volgend op dat van Dr. Stoffel. Die Villars zegt: canaille is a noun, but it is also an adjective, hence „ce canaille de D.—" You might also say „ce dröle de X., or „eet animal de Z." This is, to me, the most rational explanation. Note that when we use a feminine noun "adjectively" we generally make the adjectif démonstratif agree with it, as „cette brute de Joseph." Ce canaille de D. — was written by a foreigner, hence ce instead of the cette which a Frenchman would have used. Zooals men ziet, is de zaak lang niet zoo eenvoudig als Robert aangeeft. Zeker, als de bepalende woorden in 't rijtje van dröle, scélérat(e), sot(te), gredin(e), coquin(e), imbècile, perfide, fripon(ne), chien(ne) komen, doen zich geen moeilijkheden voor, maar met gevallen als amour, bete ') *) Bij béte komt misschien nog het feit in aanmerking, dat het bijv. in het dialect van Lyon onder inwerking van homme mannelijk is, evenals in de volkstaal van het westen van Frankrijk (cp. Nyrop, Gr. Hist. III, p. 373). 4 r en canaille komen er al cruces. Beslist géén „accord" heeft men in de volgende gevallen: ce grand chameau d'Américaine (M. Donnay, Paraitre 1, 6); une horreur d'homme (Sachs-Villatte, Parisismen); cette perche de Roubaix (van Duyl, Gr. fr., p. 167); un bijou de femme, zeer gewoon in de spreektaal. Verder valt er te wijzen op het eigenaardig voorkomen van bijv. cette diable de femme — vgl. quelle diable de cérémonie beide door Littré geciteerd -— naast cette diablesse de femme. En ten slotte hebben wij bij „hondenweer" te kiezen tusschen temps de chien en chien de temps, al is Herckenrath bij 't eerste blijven staan. In het hoofdstuk over het voegwoord staan een paar onnauwkeurigheden. Kan de ce que in: surpris de ce que je viens de faire op één lijn gesteld worden met paree que wat z'n functie aangaat? En niet volledig is de behandeling van si, die van Duyl m. i. veel beter heeft. Si, zegt Robert, est hypothétique, conditionnel et concessif, comme on a pu le voir (pag. 42). Maar van 't concessieve si wordt alleen gesproken in de verbinding si... que, terwijl er toch 'n veel merkwaardiger geval van is bijv. in dezen zin: „J'ai respecté le prêtre et la religion. Si je les outrageais d'une fagon courante dans mes moeurs, je les défendais opiniatrément au Sénat dans mes discours et par mes votes (Lavedan, Vieux Marcheur, p. 326). Natuurlijk kent Robert dit geval zoo goed als iedere grammairien, want hij spreekt er, behalve op pag. 303, uitvoerig over op pag. 339 en geeft voorbeelden met dit si + imparfait en si + passé défini. Bij wijze van aanvulling wil ik hier nog een eigenaardige constructie met paree que noteeren uit Donnay, Paraitre 1, 3: Pourquoi refusez-vous a Bressieux des idéés de justice et d'humanité? Paree que coulissier? De Woordvorming. Het laatste hoofdstuk handelt over de woordvorming. Jammer dat hierbij niet gesproken is over de reduplicatie, waarvan Robert zelf voorbeelden heeft op pag. 322, nl. froufrou en glouglou. Nergens zal men dit proces van taalverrijking zoo mooi, interessant en uitvoerig behandeld vinden als in Nyrop's boek. Bij zijn voorbeelden is te voegen poche-poche aangeschoten en tevens is hier gelegenheid om te wijzen op de eigenaardige combinatie papa-maman voor: parenis in Lavedan, Leurs Soeurs, p. 109: j'ai des papamaman qui prennent trés au sérieux ce léger détail. En mag ik er ook op wijzen, dat appelenbollen (p. 426) niet is beignets aux pommes, noch chaussons aux pommes, zooals alle woordenboeken vertalen? Een beter woord kan ik echter niet geven. Op enkele kleinigheden kan hier nog gewezen worden. Robert geeft alléén voorbeelden van re vóór werkwoorden, hoewel het ook voorkomt voor andere rededeelen. In de mode is bijv. zut, zut, zut et rezut! En zelfs vindt men rebonjour! Verder houdt hij zich aan de ouderwetsche verklaring van ier nl. ier désigne le vase qui peut contenir. We zijn echter al wat verder, hoewel géén onzer lexicographen het woord kent, bij plafonnier o.a. te vinden in Nietzschéenne van D. Lesueur, p. 488: Mais enfin le plafonnier de cristal jeta sa cascade claire. Ouderwetsch is ook het niet opnemen van 't suffix euse bijv. in écrémeuse enz., terwijl er nog 'n ander euse is nl. 't vr. van eux in woorden — niet algemeen erkend 't is waar — als théatreux, waarnaast théatreuse ') uit de Vie Parisienne wel bekend en ook te vinden in . .. Robert en wel op pag. 82, waar hij wijst op faucheux, violoneux, vielleux met een etc. Is ') Gallas heeft dit woord ook reeds in zijn dictionnaire, al ontbreekt het in Herckenrath en de P. L. 1. het geheel juist, dat de „suffixes augmentatifs" als ard, on enz. zeldzaam zijn? Van ard geldt dit in het argot althans, waar vele dier woorden thuis hooren, zeker niet. Woorden op ard als coquillard pelgrim, oog; fêtard fuiver; froussard bangeschijter; plumard bed; têtard paard enz. zijn haast even talrijk als de substantieven op ant(e) bijv. Ie battant, brülant, frappant, palpitant voor hart, culbutant, grimpant, montant voor broek, volant voor vogel, la volante voor de pen of de politie enz. enz. En zou 't ook niet zaak zijn hier te wijzen op 'n wijze van woordvorming, die vooral in den jongsten tijd heel wat nieuw materiaal in 't leven heeft geroepen, de afkorting bedoel ik, zooals we die hebben in auto, pholo enz.? Daar het verschijnsel uitvoerig behandeld is in Nyrop's grammatica, zal ik hier enkel nog die neologismen geven, welke hij niet heeft: accu van accumulateur, dikwijls geschreven accut, bijv. in une panne d'accut; af voor affaire; arbi van arbicot scheldnaam voor Arabier; caf' conce voor café concert, pas nog in Rosny, Marthe Baraquin en passim in de Vie Parisienne; carbut van carburateur; cab van cabot, wat weer komt van cabotin; cinema van cinematographe; cogne van cognac; co van copain; collabo van collaborateur; dico van dictionnaire — vgl. 't Eng. dick; Fol' Berge van Folies Bergères naar 't model van Boule' Miche; funi van funiculaire; kil van kilogramme, waarnaast ook kilog in 't laagste argot; louf van loufoque; mac van maquereau, vrouwelijk maca, waarnaast een ander mac van macfarlane (zie P. Hervieu, La Carrière, p. 40 en p. 44); magnes van manières of liever van 't platte magnières; mat van mathématiques in de uitdrukking être calé en mat; moto van motocyclette; off van officier; pédé van pédéraste; sébasto van (le boulevard) Sébastopol; topo van topographie; rasta van rastajouère; rata van ratatouille; soce in de beteekenis: kliek van société; verse van verseuse of schenkkan in 't argot der Parijsche gar?ons. Dagelijks komen er bij en dagelijks gaan er af, maar sommige dezer afkortingen blijven. Hiermee ben ik aan 't eind gekomen van mijn betuttelingen, welker waarde men niet afmeten mag naar de plaats die zij beslaan, want vergeleken bij de massa wetenswaardigheden en ontdekkingen van Robert verdwijnen ze in 't niet als 'n paar druppels in een emmer water, zou ik zeggen, zoo het beeld zijn werk de eer aandeed, die het verdient. Evenwel het past mij niet, dilettant-romanist van den kouden grond ') in dit warme land, waar zelfs haast geen goede inlichtingen te krijgen zijn, het past mij niet hier een krans te vlechten tot aanprijzing van den goeden wijn van wetenschap, dien hij ons biedt op schier iedere bladzij van zijn boek, nu mannen van het hoogste gezag als Tobleren Brunot hun wijdend prosit reeds volmondig uitgesproken hebben en niemand minder dan een der allergrootsten, Nyrop namelijk, Robert als grammaticus heeft geridderd door ook te putten uit zijn werk. Alléén heb ik één verzoek aan den schrijver: dat hij het woord van Bréal bedenkende il est impossible d'expliquer la grammaire franfaise sans l'aide du latin 2) in de voorrede van 'n eventueelen nieuwen druk zijn lezers toch vooral op het hart drukt, dat men zonder méér dan een biszchen van de klassieke talen philologisch gesproken nog niet eens mensch geworden is. J) Ik hoop dat men dit niet vertalen zal pourrire —zie Herckenrath. De quatre sous laat ik passeeren. 5) Ik maak hier van de gelegenheid gebruik om mijn citaat op pag. 2 in wat gangbaarder Latijn om te zetten tot exceptis excipiendis. ■