Boekbinderij KLOOSTERMAN TEL 2341 82 - A'DAM J. E. Jansen pre/i\0QStrateQ8er t^ar)ur)r}i^ lstu DEEL der f\bdij uat> 't parl^ üurnhout in het Uerleden en het Beden 3o0l(drül(l(erij Josepl? Spliel?al 190^ Turnhout in het Uerleden en het E>eden TURNHOUT IN F)ET Verleden en het Heden . DOOR ' J. E. JANSEN w' premopstratepser Kar)ur?r?iK der flbdij uai? 't parl^ \ | •v EERSTE DEEL \ 1 , k ^* y Turnhout. Boekdrukkerij Joseph Splichal 1905 Met de goedkeuring der Oversten van de Orde van Premonstreit. 3se IMPRIMATUR. Mechlinise, 18 Martii 1905. J. THYS, Can., Lib., Cens. Den Weledelen Heere ^ Joannes be jfterlant |T ^ Eere-Procureur des Konings ƒ bij de Rechtbank van Eersten Aanleg te Turnhout Officier der Leopoldsorde vereerd met het Burgerkruis van eersten rang \ alsmede den Weledelen Heere / >| Baron Bbuarbus be jjnevlant y en Mevrouw Barones lEbuavbus be jfietiant uit Hoogachting en Toegenegenheid . eerbiedig opgedragen door den schrijver dOSEPHÜS EVE^IVIODUS dAJMSEjM ijl— EEN WOORD VOORAF «Bil ' EINIG 's cr over s^a(^ Turnhout gescliroven. In gtsessjpI vorige eeuwen waren het Grammaye, Latomus, jjjj Guicciardijn, Le Roy, Butkens, die in hunne folianten een hoofdstuk aan de aloude Vrijheid wijdden. Ia 1700 verscheen te Mechelen eene Beschrijvinge der Stad en Vrijheid van Turnhout door M. L. Van Gorkom, wel niet te misprijzen voor dien tijd, doch zeer onvolledig. Dit was alles. Eene meer omvattende geschiedenis was wenschelijk; sinds jaren werd er werkelijk aan gedacht zulk eene op te stellen. P. .T. Heuvelmans schreef ten jare 1844 in zijne Kronijk der Stad en Vrijheid Turnhout, dat, door den wonderen en onbekenden inhoud van sommige oude papieren, ten stadhuize berustende, hij aangezet was om eene historie van Turnhout te schrijven. Do steun van den Gemeente-Raad, van het Provinciaal- en liet Staatsbestuur was hem toegezegd en moedigde hem aan hot voorgenomen plan uit te voeren. Een prospectus zag het licht, doch hot werk bleef achterwege bij gebrek aan inschrijvers. Alsdan liet hij eenige kleine werkjes van geschiedkundigen aard verschijnen. Jaarlijks gaf hij daarenboven in het Verslag over het bestuur en den toestand der zaken van de stad Turnhout een overzicht van hetgeen, volgens de stedelijke archieven, in hetzelfde jaar der XVT', XVII1' en XVIII1' eeuwen te Turnhout was voorgevallen. Voeg daarbij de artikels welke voorkwamen in tijdschriften, zooals I'Abeille de la Campine, Kempisch Museum, Annales pour servir a Vhistoire ecclésiastique, Bulletin de la Société d archéologie d'Anvers, en gij kont liet bijzonderste wat er nopens Turnhout is verschenen. Tijdens de heer Hoefnagels burgemeester was, werd herhaaldelijk gesproken over het opstellen eener geschiedenis en zelfs beloofde hij eene geldsom aan F. Do Potter, van Gent, indien deze het werk wilde ondernemen; maar ook hieraan werd geen gevolg gegeven. De heer Edw. Van Ballaer had zich nadien aan hot werk gezet en sinds eenige jaren talrijke aanteekeningen verzameld, toen in 1893 do voorbereidende werkzaamheden door den dood des schrijvers werden afgebroken. Intusschontijd, zonder over het voornomen van Edw. Van Ballaer te zijn ingelicht, was in ons ook de neiging ontstaan Turnhout te kennen in het verleden en het heden. Wij hadden reeds veel bouwstoften verzameld, als, na het afsterven van voormelden hoer, zijne weduwe do nagelaten schriften van wijlen haren echtgenoot schonk aan do abdij van 't Park. Wij waren gelukkig daar kennis van zijne menigvuldige aanteekeningen te nemen. Was hot ons eerst eene loutere liefhebberij het verleden onzer moederstad te bestudeeren, later werd het een vast bepaald voornemen onze nota's te ordenen en te boek te stellen. Waarheidshalve moeten wij bekennen, dat het werk van Edw. Van Ballaer, waar wij menigvuldige gegevens voor onze geschiedenis meenden te vinden, ons eenigszins teleur stolde, daar wij bij nader onderzoek ondervonden reeds te bezitten, wat hij uit gedrukte werken had getrokken, en dat er eene groote leemte bestond in aanteekeningen op kerkelijk gebied. Maar wat vooral aanmerkenswaardig was en waarom wij verschuldigde hulde aan don schrijver betuigen, en wat wij ook zorgvuldig benuttigden, waren zijne Rentmeesters- en Schoutenrekeningen der Vrijheid, van het begin der XV' tot omtrent het midden der XVII" eeuw, uit hot Rijksarchief te Brussel getrokken. Wij hebben ze later in ditzelfde archief nagezien en zijn afschrijven juist bevonden. In het bezit dezer rekeningen zetten wij onze opzoekingen voort ia de archieven van het stadhuis te Turnhout, van het Rijk te Brussel, van den Staat en de Provincie te Antwerpen, van het Hollandsche Rijk te 's-Gravenhage, voor wat liet wereldlijke betrof; voor het geestelijke, onderzochten wij vooral de archieven van het Aartsbisdom Mcchelen, van de Cathedrale kerk te Antwerpen, van Turnhout's Collegiale en van de verschillende geestelijke gestichten dezer stad. Alhoewel de handvesten en schriften betrekkelijk Turnhout niet talrijk zijn, — vele werden in verschillende tijden door brand vernietigd — zijn wij er toch in gelukt oenen goeden voorraad op te doen; met de uittreksels der gedrukte werken, zijn zij de grondvesten geworden, waar Turnhout's geschiedenis is opgetrokken. Wat hot werk ia zich zeiven betreft, of het den naam van Geschiedenis ia don vollen zin des woords waardig is, dit betwijfelen wij eenigszins, omdat ons inzicht aict geweest is, zulk werk voort te breagea, waaria de besprekiag van politieke en ecoaomische toestaaden den voorrang zou hebben. Wij beoogden enkel het verleden en het lieden der stad na te gaan en den verkregen uitslag aan onze lezers te verhalen; ons werk zouden wij dan ook juister met den titel van Geschiedkundige Navorschingen kunnen bestempelen. In ons opstel hebben wij de waarheid en de strengste onpartijdigheid gevolgd. Na deze opmerking willen wij nog bekennen, dat het ons meermaals spijtte zekere onderwerpen niet breedvoeriger te kunnen behandelen en sommige gebeurtenissen wat beknopt te moeten voordragen, daar anderszins ons werk te uitgebreid zoude worden. Algemeenheden hebben wij zooveel mogelijk weggelaten, behalve daar, waar zij tot meerder opheldering van de eene of andere daadzaak of tot nadere kennismaking met het een of ander tijdstip noodig waren. Zoo b. v. in het eerste en het tweede hoofdstuk, waar wij een beknopt overzicht geven der Kempen in de eerste tijden, als omlijsting van de betrekkelijk weinig gekende voorvallen in dit verwijderd verleden. Deze hoofdstukken, alzoo samengevat, zijn als de inleiding onzer geschiedenis. In heel het boek is liet wereldlijke van het geestelijke zooveel mogelijk gescheiden, om alles ordelijker te kunnen schikken. Het geestelijke volgt in elk hoofdstuk het wereldlijke en wordt beschouwd te midden derzelfde omstandigheden, waarvan in het wereldlijke voorafgaandelijk kennis is genomen. Ten slotte rest ons eenieder hartelijk te bedanken, die tot dit werk iets heeft bijgedragen. Eene bijzondere melding zijn wij verschuldigd aan de Eerw. Hceren H. Schools, kanunnik der abdij van 't Park, en F. Smets, onderpastoor te Schaerbeek, die ons in het afschrijven der uittreksels en liet verbeteren der drukproeven onvermoeid en talentvol ter zijde stonden : aan onzen geachten vriend H. Van Genechton, candidaat-notaris te Turnhout, die zoo bereidwillig en met zooveel kunst de lichtteekeningen heeft genomen, waarnaar do simili-gravuren van dit boek zijn uitgevoerd : aan het Gemeentebestuur der..Stad, dat onze onderneming zoo mild bevoordeelde. Aan allen onze welgemeende dankbetuigingen. DE SCHRIJVER. Bierbeek, Feestdag van S' Josepli, 10 Maart 1903. EERSTE HOOFDSTUK Komeinsch-'frankisch- en leenroerig Tijdvak Turnhouts ligging. — Vorming en bt star.ddeelen des bodems. — Eerste bewoners. — Kaboutermannekens, Kelten en Germanen.-—De Menapiërs. — De Taxanders en hun grondgebied. — Bestaan dezer volkeren. — Bewijzen. — De Aa — Opgravingen. — Romeinsche versterkingen. — Lijkbussen. — Heirbanen.— De Franken.— Salische Wet. — Turnichalt. — Jaartal. — Ontstaan. — Naamafleidingen — Verdeelingen van het Rijk. — De Gouwen. — Bestaan van verschillende dorpen in Taxandria — De Noormannen. -— De Leenen. Pf&S/ I |N noordelijk gedeelte der provincie Antwerpen, I I in eene rustige en gezonde landstreek, ligt de c,; hoofdplaats der Kempen, de stad Turnhout. , VeiTo van alle verkeer met de groote steden, ('aal' Z'J llc8>en mijlen van Antwerpen en zes mÜ'en vai1 Tilburg i" Holland verwijderd is, rijst i z'j op in de eonzaamo streek te midden van een groep weelderige dorpen. Ton Noorden paalt Turnhout aan Kavels, Weelde en Merxplas, ion Oosten aan Oud-Turnhout, ten Zuiden aan Casterlé en ten Westen aan Gierle, Vosselaar en Becrsso. Het bevat in zijnen kring de gehuch- ten : Heizijde, Kastelein, Stokt, Broekzijde, Dijkzijde, Schorvoort, Zoverdonk, Papenbrugge, Lokeren, op eene oppervlakte van 5644 hektaren en telde, op 31 December 1901, eeno bevolking van 21171 inwoners. Na dit kort hedendaagsch overziclit beschouwen wij, wat Turnhout en omstreken waren in lang vervlogen tijden. Hot lijdt geen twijfel dat de wateren der zee, liet grondgebied van de Kempen en van Turnhout eertijds bedekten. De burgemeester (1) van Casterlé, Vissers, ontdekte omstreeks dit dorp, in eene zandhoogte, vele versteende zeevoortbrongsclen, als krabben, krekels en soortgelijke schelpvisschen. De menigvuldige zandheuvelen, de overblijfsels van waterdieren en planten, de zeeschelpen, de moerassen der andere plaatsen, zijn nog als getuigen der overstrooming van voorhistorische tijden. Deze overstroomingen zijn ook de oorzaak dat de grond in de Kempen zeer verschillend is. Do bovenlaag (2) is samengesteld uit zand van verschillende kleuren (wit, grijs, bruin, zwart-, geel- en soms rosachtig), dat doorgaans eene grooto hoeveelheid kiezelaarde, met een weinig klei en met okerachtige on koolachtige stoffen gemengd, inhoudt. De onderlaag is op sommige plaatsen, turfachtige en moerachtigo grond, in andere is het turfaarde van eene wondere hardheid, elders eene laag. ® nieengedrukte leem. Daarom ook is de hoedanigheid van den grond tevens met den plantengroei zeer verscheiden. Nu nog treft men Ie Turnhout, langs Oud-Turnhout, Schorvoort, Zeverdonk, meer zwaren grond aan dan elders en ook meer moer en gel, inhoudend. Soms zure, soms weelderige weiden zijn daar, waar de rivieren de Aa en de Calie in kronkelende bochten vlieten. Langs den Antwerpschen steenweg, Stoft, Lokeren, Vosselaar bevat de grond meer zand en is hij bezet met kleine heuveltjes; langs den Vaartdijk en Oosthoven bevat hij meer leem en eene rijke laag kleiaarde. 1, -T. Wii.lems, Belgisch Museum, (1841), d. v. bi. (51. 2, Mémoires de VAcadémie Royale, t. xxi. (1846). — De la fertilisatUm des landes dans la Campirte et les Ardennes j»ar M. Rainoo, i>. 7, Verschaften deze verschillende gronden en hunne voortbrengselen don bezoeker thans een eigenaardigen aanblik, geheel anders was liet onder do Romeinen. A. Heylcn (1) zegt dat « ton tijde der Roomsche heerschappij over deze gewesten en laeter, do Kempen vervuld was met menigvuldige slechte bosschen, vuvle en stinkende moerassen, zuerc vroenten, zandige en dorre lioydcn 011 meer andere verlaoto en woeste plaatsen. » Dat dit niet al te lachend tafereel in waarheid moet bestaan hebben op het grondgebied van Turnhout, getuigen ons de verscheidene benamingen dor plaatsen, zooals de Meir, (2) de Meirgoren, do Heizijde, do Wieltjens, Corsendonk, Darisdonk, Sclioonbrook, Zeverdonk, Winkclbrock, Broekzijde, dio den aard van don grond te kennen geven. De nog bestaande moerassen van den Liereman, de Koolputten, Boone's vennen, liet Zwart Water, de Pieken, enz., vullen de voorgaande namenlijst nog aan. Waar de moerassen voorkwamen, daar was de grond bewassen mot dichte bosschen, (3) wat wederom rond Turnhout getuigen, de menigvuldige benamingen van dorpen en gehuchten: Vosselaar, Ravels, Poppel, Casterlé, Gierle, Meerhout, uitgaande op hout, lo, laer, cl, Ie, hage, boscli, wide, die bosschen of houtrijke plaatsen beduiden. Te Turnhout zelve, treffen wij aan, zijne benaming, alsook de Melle, docli vooral het Gierle's Bosch, eertijds liet Grootenhout (4) geheeten, dat in (1) Historische verhandelingen over de Kempen, 1)1. 7. (Turnhout 1838). (2) Do naam van meir gat' men destijds aan een grootcu poel. — Donk was eene ligt verhevene plaats tussehen lage en waterachtige gronden. — Broeck = moeras. (3) G. Kurth, La frontière lingvistique en Belgiqae et dans le Xord de la France. Bruxelles 1896), d. I. blz. 365. (4) Silva occidentalem Turnliouti plagani occupante; maxima olim sed et nunc ut re, ita nominc magna et inter sex francas Warandias Dueatus. Grammaye, Antiquilates Belgica'. c. xii. p. 39. (Lovanii 1708). Over de Warande, vlg. L. Galesloot, Rech. hisl. sar la maison de chasse des Dvcs de Brabant, p. 211. [Bruxelles 1854]. Sinds honderden jaren veel gedund, besloeg in 1548 liet Grootenhout eene oppervlakte van 180 1 2 bunders. Maria Van Hongarië veranderde 12 bunders 43 roeien met hout beplante beemden in hooibeemden. (Rentm. Rek. A. Van Kintscliot, 1 Ocl. 1541 — 30 Sept. 1548). — In het Rijksarchief Brussel, (nrs 733, 734. Cartes et plans manuscrits et gravésj worden nog twee kaarten van dit boscli bewaard, opgesteld door A. Neuwertz in 1743 en metende 1° 0,97 X 1.625, 2° 0.925 X 1.55 m. — In 1839 werd liet Grootenhout in veiling gesteld; het had alstoen eene oppervlakte van 274 liektaren 20 a. 40 ca. en werd voorloopig ingezet door M. .T. Peeters, koopman en eigenaar, voor fr. 616.000, de middeleeuwen tusschen de zes groote Brabantsche waranden geteld werd, en dat nog een overblijfsel is van liet «Koolwoud » (1) dat zicli tot over de Kempen uitstrekte. Heeft de mensch in dat middenpunt zijn verblijf gehad ( Heel twijfelachtig valt het antwoord voor de allereerste tijden. Nochtans beweert leeraar Van der Kindere, (■>) dat troglodytsche inwoners (kaboutermannekens) liier verbleven. Hij steunt zich op het werk van Wolff, Niederlandsche Sagen, dat melding maakt van zulk een volk te Hersselt in dé Kempen, Gelrode, Turnhout, Aarschot, Brugge, Leuven, Ghyseghem en Geldenaken. (3) De legenden in en rond Turnhout (4) wijzen op hun bestaan, alsook de benaming van Alvenberg, zeer gemeen aan vele zandbergen der Kempen, zooals te Rethy, Moll, Baelen, Casterlé, Westerloo, waar de zoo genoemde Kaboutermannekens zouden gewoond hebben. (5) Moer zekerheid daagt er op voor liet bestaan van inwoners in latere dagen. De Kelten en de Germanen rukten langzamerhand België binnen en vestigden zich op zijnen bodem onder verschillende benamingen. Ten tijde dat do Romeinen hunne overweldigingstochten begonnen, ontmoetten zij vier en twintig verschillende volkeren, waartusschen de Morienen (6) (Vlaanderen), de Menapiërs en Nerviërs (Brabant en Henegouw), de Eburonen (Limburg) de Aduatieken, Condrusen, Ceresen, Pemanen en Trevieren (Ardennen). Wie hunner bewoonden de Antwerpsche Kempen en dus ook Turnhout ? op de eindelijke veiling, den 24 der. ging je küop niet al. (Abeille de la Campine. (1839) ui' 51.) (1) Duvivier, Recherches sur le Hainautancien, ld. 11-28. (Brux. 1865). — Evenals het Ardennenwoud, werd van de xmo tot de xvc eeuw liet Koolwoud ontgonnen en verdeeld in eene menigte bossehaden, waarvan liet Grooteuliout er een is. — Rente d'hisloire et d'archéologie, (1862), t. m, bl. 1. (2, l'. Genard, Anvers tl travers les ages, d. i. bl. xxx. (Bruxelles 1888). — Vanher Kindere, Recherches sur l'etnologie de la Belgiqtte, bl. 53. (3) Dupont, L'homme pendant les ages de la pierre, bl. 233, 308-311, 573-577. (4) Bug. Edw. Stroobant, fïen icinteravond in de Kempen. De Kabaulermannchens, bl. 17. (Antwerpen 1844). (5) A. Heyi.ex, Historische verhandeling over de Kempen, bl. 220. '") "• PïREnne, Histoire de Belgiqne, t. i. p. 3. (Bruxelles 1900,. Zeer verdeeld zijn de meeiiingen der gescliiedsclirijvers. Sommigen plaatsen er de Aduatieken ; anderen huisvesten er de Tongeren; Grammayo, Van Gorkom en Van Loon geven ons de Kimbers op ; J. David de Ambivarieten ; eindelijk Wastelain, Heylen, Wendelinus, Blok, Pirenne en vele andoren houden liet voor de Menapiërs. Het meestendeel der oudheidkundigen pleit ten gunste van laatstgenoemden volksstam, en onze bescheidene meening stemt daarmede in. De Menapiërs, de eerste bewoners der Antwerpsche Kempen, waren krijgshaftige lieden ; zij hielden liet langst vol tegen Cesars overweldiging, doch hun kloeke moed vermocht niets tegen de Romeinsche overmacht en 11a een heldhaftig strijden moesten zij liet onderspit delven en werden der Romeinsche heerschzucht onderworpen. Met liet verlies hunner vrijheid waren zij hunnen ondergang nabij, bedreigd door den inval van andere vreemde volkeren. Tiborius (1) die na den dood van Augustus den keizerlijken troon, beklom, had met zijnen broeder Drusus, groote overwinningen behaald op de Zweven en de Sikambren en er meer dan -10.000 krijgsgevangenen gemaakt. Hij zette eenen stam dezer krijgsgevangene barbaren neder, westwaarts het land van Luik, in de hedendaagsche Kempen. Zij werden Taxandren genoemd. Uit volk zette zich neer op het grondgebied der Menapiërs, verspreidde zich onder de inwoners van de Maas tot aan de Schelde, en was weldra meester over ganscli do streek ; een natuurlijk gevolg cr van, was liet verdwijnen van de zelfstandigheid der Menapiërs. Zoo komen wij aan het volk, hetwelk de Kempenaren ongetwijfeld als hunne voorzaten erkennen. De eerste schrijver die van de Toxandren of Taxandren gewaagde, was Plinius, (2) wanneer hij schreef: " Over de (1) Volgens Raepsaet gebeurde dit reeds ten tijde van Augustus, droits etc. des Beiges, d. 1. bl. 25. (2) Plinii, Historia naturalis, IV. e. 17. Analyse des Schelde wonen de Taxandren, onder verscheidene benamingen voorkomende.. « In de IVe eeuw verhaalde Ammianus Marcellinus (lib. XVII. 8. 3.) dat de Salisclie Franken hunne tenten kwamen nederslaau " apud Toxandrioe locum », waardoor men beweert dat Tessenderloo, Turnhout, Taxanderstreek moet verstaan worden. Schaeys (1) schrijft dat al de schriften der middeleeuwen, waar er spraak is van Taxandren, het eens zijn om Taxandria, als het grondgebied der huidige Kempen aan te duiden. In de VIII® eeuw somde de H. Willebrordus verscheidene goederen en dorpen op, gelegen in pago Toxandrioe. Divceus (2) denkt nog een bewijs te vinden in do benaming van het dorp Tessenderloo en in eenen brief (3) van keizer Otto (974) waarin gesproken wordt van de dorpen Northewic (Noorderwijk) en Idingehem (Iteghem), in pago Tessandrice, (1) die wel degelijk Kempische dorpen zijn. Taxandria, Toxandria of Tessandria was dus zekerlijk de plaats van de huidige uitgestrekte heidevlakten der Kempen en grensde (5) oost- en noordwaarts aan de Maas, westwaarts aan de Schelde en zuidwaarts aan de Netlie. Hebben wij nu in het algemeen aangetoond, wie de eerste bewoners van deze streken der Kempen waren en kennen wij hunne namen, dan moeten wij in liet bijzonder bewijzen in welke plaatsen zij verbleven hebben. Hieruit zal ook eenigszins licht oprijzen bij het vraagstuk over den oorsprong van deze volkeren, of zij Keltisch, Germaansch of Romeinsch waren. G. Kurth (ü) schrijft, dat het noordelijk gedeelte van Gallië tot aan den Rijn in de eerste tijden bewoond was door Keltische volkeren en dat hunne taal sporen heeft nagelaten in de benaming der meeste waterloopen van deze uitgestrekte streek. Welnu, de bijzonderste (1) La Belgiqne avant et pendant la domination roniaine, I, 407. (Bruxelles 1838). (2) De Gallicc Belgicte atiliqnitatibns, hl. 42. '3) Mir, Vad. hist. d. V, 1)1. 6. — (Enxres complètes de J. J. Raepsaet, d. III, 1)1. 32. — Zie Henschenius in de Aela SS. Belgii. I. hl. 201. — Oorspronkelijk echter schijnt het zuidwaarts door Dijle en Denier begrensd te zijn geweest. (6) La fronttere linguistiqne en Belgique el dam le Kord de la France, d. I. 1)1. 526. rivier die Turnhout's bodem doorloopt, heet de Aa, eeno Keltisclio benaming, welke water betoekent, en getuigt, dat liier dc Kelten hebben verbleven, die in hunne taal dezen waterloop dien naam hebben gegeven. Wanneer men in 1846 de vaart aan 't graven was op de Kastelein, dolf de spade der werklieden verscheidene fragmenten (1) van urnen of lijkbussen van Germaanschen en Romeinschen oorsprong op. Do Romeinen en de Germanen verbrandden de lijken hunner overledenen en begroeven de assche, in potten verzameld, onder ronde zandhoopen, waaraan zij den naam van tumba, tumulus, terpen enz. gaven. Dit woord vinden wij in liet woord Domberg (2), eeno heide langs den kant van Weelde, welke waarschijnlijk vroeger eene plaats geweest is waar do eerste bewoners begraven werden. Den 19 mei 1867 ontdekte de arbeider Celen op den eigendom van den heer Jespers, tegen den steenweg op Antwerpen, in de nabijheid van hot Hof' ter Duinen eene lijkbus van Germaansche afkomst (3). Dergelijke lijkbussen werden nog gevonden in de Thielenheide en in eenen eigendom van Mr Ant. Van Genechten op het Heieinde. Van het Romeinsch tijdvak zijn er sporen over in ongeplaveide heirbanen, voornamelijk achter liet landgoed van den heer E. Boone (Heizijde) en op liet Stokt, die waarschijnlijk geleidden 1 Zij kwamen in liet bezit van den heer President Van Genechten die ze later niet vele andere Germaansehe en Ronieinsehe oudheden te Turnhout en omstreken en te Nijmegen ontdekt, schonk aan het Oudheidsmuseum van het Steen te Antwerpen, waarvan hij een der medestichters was. — P. Genard, Catalof/ite du Musèe d'antiquités d'Anvcrs, (4C édit. 1894), hl. 29, 44, 167, 214. 2, Zonder twijfel moet de schrijfwijze Tom geplaatst worden voor Dom, wat wordt afgeleid van het woord Ti/tube, voortkomende van het latijn tumba, beteekenend eenen grafheuvel waaronder onze voorouders in een aarden pot of kruik de ascli der verbrande lijken begroeven. — G. Kurth, La frontière linguistique, d. i. bl. 412, alsook Iuliaak. (3) Met het omdelven van een heuveltje op eene diepte van omtrent 11/2 meter, werd eene lijkbus opgegraven van een hoogte van 0m40 en onder van een omtrek van 0m45, in het midden van 0m90 en van boven eenen meter. Zij was van zeer ruwe bewerking en werd naar studiën van den oudheidkundige W. Van Genechten aan Germaanschen oorsprong toegekend. naar do groolo heirbaan van Hoogstraeten (1). Mensong Alting in zijne « Notitia G er manie inferioris antiquee » spreekt van eeno versterkte plaats omtrent Mcrxplas welke door Romeinsclie legioenen bestormd werd. (2) In de dorpen rondom Turnhout, heeft men ook menig spoor van de bewoners dier eerste tijden waargenomen. (y) 1 Zouden deze misschien de voortzetting zijn der Romeinsehe heirbaan van Thienen komende en zich naar het Noorden richtend en waarvan de sporen te Sieliem vermist worden l — Topographie des voies romaines. — Bulletin de VAcadémie d'Archéologie d'Anvers, (1882), t. XXXVIII, bl. 1S4. (2) Inderdaad bij nader onderzoek heeft men op het gehucht Lipseinde in een hoog blok, grondvesten van zulk eene versterking gevonden, alsook oud ijzerwerk dat bijna vergaan was. In den omtrek werden verscheidene urnen opgedolven (waarvan wij er nog eenige gezien hebben), die van gedroogde potaarde gemaakt waren. Van binnen waren zij nog geheel zwart van de verbrande asch. L. Van Gorkom, Beknopt denkbeeld van Oud-Nederland, (Brussel 1789), bl. 25. (3) Tijdens de regeering van den koning van Holland, Willem II, werd door den heer Prosper Cuypers op de Molenheide bij Baerle een gedenkteeken opgedolven dat met de dolmen en de Ilunnebedden overeenkwam. Witkamp, Geschiedenis der zeventien Nederlanden, (1882), d. I. bl. 7. De «begraafplaatsen onzer eerste inwoners, alhier bestaande in een groepje steenen gelegen in een geel zandduin van nagenoeg een el hoogte, waarvan een twee anderen bedekte die op hun kant waren geplaatst, terwijl een derde tusschen beiden op den bodem lag. Allen waren aan eenen kant vlak gemaakt en hadden eene lengte van 23 tot 20 duim. Zij bestonden uit eene soort steen die meermalen op de heide der Kempen wordt aangetroffen, ofschoon daar ter plaatse minder dan elders. » Dezelfde heer onderzocht in de maand Augustus 1844 drie grafheuvels op de Rulheide te Casterlé en zag zijne opzoekingen met den besten uitval bekroond. Bulletins de VAcadémie royale, (1844. lrc partie), t. XI. p. 38 et t. XII. — Belgisch Museum, d. V. bl. 67. En wat te zeggen van de menigvuldige urnen (c) die men op de heide onder de grafheuvels opdolf te Alphen, Poppel, Ravels, (waar men er in 1901 in de \\ etsbergen nog ontdekte), Hoogstraten, Desschei, Arendonck, Lichtaart, Meerhout, Herenthals, Nylen, en die getuigen voor de waarheid van hetgene Wkndki.ints (dj in 1649 schreef : « Haspengouw, alsook Taxandrie, bijzonderlijk rond Turnhout, zijn vervuld van deze grafheuvels ». Meestendeels verrieden die eene Germaansehe afkomst. Daarbij kunnen nog worden aangestipt de Romeinsehe geldmunten en de vesting van Grobbendonk (e) alsook de heirbaan die van Bavay langs Hoogstraten (f) naar I trecht leidde. Alzoo zal iedereen moeten bekennen, dat te Turnhout en omstreken eene verblijvende en voorbijgaande bevolking van Keltisclieu, Germaanschen en Romeinschen oorsprong heeft vertoefd. — Cc) P. Cuypers, Berigt omtrent oude grafheuvels onder Alphen in Noord-Brabant. Br. in-8°. — A. Heylek, Hist. Verh. over de Kempen, bl. 214. — Sciiaeys, La Belgique avant et pendant la domination romaine, (1877), d. IV. bl. 209. (dj Leges Salicoe illustratce, bl. 194. (e) P. J. Goetschalckx, Geschiedenis van Grobbcndonch. (1897), d. I. bl. 3. (f) Buil. de l'Acad. d'Arch. de Belg. 1882, d. XXXVIII, bl. 184. Topographie des voies romaines. — A. Heylen, Hist. Verh. bl. 216. — Ziehier hoe Do Romeinen luidden België overweldigd, maar werden weldra ook aangevallen door Germaansche volkeren, die de heroverde plaatsen betwistten en liet zooverre zouden brengen dat zij liet Romeinsch rijk in liet Noorden verwinnen en er de teugels van liet bestuur in handen nemen. De Saal-Franken, een Germaansch volk der Rijnstreken bestaande uit Bructcren, Cliamaven, Teuchters, Augrivareii, waren de eersten die zich op Romeinschen bodem vestigden. Uit hun land verjaagd door do Saxers, vluchtten zij in het eiland der Batavieren 011 van daar vielen zij Taxandria binnen. Daar stellig worden zij aangetroffen in het jaar 358, alhoewel wij vermeenen, dat zij zich in deze streek reeds hadden nedergezet in 311, tijdens de oorlogen welke de Romeinscbe opperbevelhebber Constantius Chlorus tegen hen voerde. (1) Nadat zij aan eenige gelukzoekers hun bestuur toevertrouwd hadden, verschijnt de eerste koning, Clodion genaamd, waar do geschiedenis met zekerheid van gewaagt. (2) Na hem daagt Meroveus op, die de stamvader werd der Merovinginschc dynastie. Van meer belang voor onze plaatselijke geschiedenis is het opstellen der Salisclie Wet, (3) omdat hierin voor do eerste maal de Kempischc hoofdstad wordt vermeld. Het Frankische volk gevoelde do noodzakelijkheid van eene voor alle onderdanen gelijke regeering en koos vier wijze mannen, W kndelinu* in zijne Letjes sqlicce illuslratoe, 1)1. 73 deze heirbaan beschrijft : « Secunda via trans ITennam ïhivium fert in Septentriones; stringitque ad laevam oppidum Angiense ; unde petit Ascam Lipsii patriam, ac jnxta Willibroucum transit Ripulam Taraeroe fluvii, relietaqne ad lnevam Antverpia, petit Hoochstratam hactenns via et re et nomine Allior; abinde jam depressior iucipit vocari Laegestraet, olim via Lacina (vulgo Langstraet) quod est via hninilior, donec trajeeto Mosa ducat Ultrajectum •;. Zie ook : L. Stroobant, E.rploralion de quelques Tumuli de la Campine Anversoise (Anvers 1903). (1) G. Kurth, La front ière linguistique en Belgique el dans le Nord de la France, d. I, bl. 593. — En ld. Clovis, d. I, bl. passim. (2) Faramundus. die sommigen als de eerste koning der Franken vooriiitzetten, schijnt der legende toe te behooren. — G. Kurth, Clovis, t. I, p. 163. (3) Zie hierover : G. Kurth, Clovis, t. I, p. 1GC. — J. Davii>, Vad.hist. d. II, bl. 158. — J. M. Pardessus, Loi Salique (Paris 1843). — Hoeder, Lex Salica mit der MallobergGlosse, (1879-1880). — Thonissen, L'organisation judiciaire, le droit pénal et la procédure pénale de la loi salique (Bruxelles et Paris 1882). — Leges salicce illustratce : illarum natale solum demonstratum: cum glossario salico vomtm aduatiearum : Anetore Gottefrido Wen de lino (Antverpice 1649). die in drie verschillende plaatsen bijeenkwamen, om al do voorvallen te onderzoeken en alle punten te regelen. Hunne namen Wiso-gast, Bodo-gast, Salo-gast en Wido-gast schijnen tot de legende toe te behooren, doch wat historisch is, is hot aandenken van een gemeenzaam opstel door eene commissie van ouderlingen die de costuymen vervaardigden en ze ter goedkeuring den rechters van den Maalbcrg onderwierpen. De tekst daarvan, welken wij nog in het latijn bezitten, was oorspronkelijk opgesteld in de taal der Franken en drukte den naam der plaats uit welke men noemde de Maalbcrg (1) of Maalstede, waar die costuymen moesten toegepast worden. Eene dezer plaatsen heette Turnichalt (2) en is duidelijk de stad Turnhout, in het midden van Taxandria gelegen. Er is hier spraak van een vlek der huidige provincie Antwerpen en nergens vindt men daar eene plaats wier benaming gelijkt op Turnichalt dan Turnhout. Turninum, Deurne (3), zou stol' tot eene twijfelachtige opwerping kunnen geven door zijn voorzetsel Turn, maar do uitgang inum verraadt meer eene Romeinsche afleiding, daar Turnichalt, geheel Saxisch, Germaansch is. Daarbij, de ligging van Turnhout, op eene kleine hoogte, in de nabijheid van het Grootenhout, en van de woerd of begraafplaats waar do asch dei' afgestorvenen rustte, was als aangewezen voor zulk een gerecht. Immers, de Maalbergen hadden meestal plaats op eene hoogte onder den blooten hemel in de nabijheid van oen woud, waaromheen de asch der ontslapenen onder oenen zand- (1) Hef woord Maalbevg beteekent de plaats (veelal eene hoogte, waar men vergadering of rechtsdag houdt. Maal is bijeenkomst, nog overgebleven in ons maaitijd, in middag- of avondmaal. Het is ook de uitgang van sommige dorpen, als Oostinal, Westmal, Watermaal, enz. oorspronkelijk plaatsen beteekenende, waar rechtsdag gebonden werd. Zie Du Cange op liet woord Malbergitnn, IV. col. 300. — J. David, Vad. hist. d. II, 101. (2) * Si quis hominem mortnum exfodierit et expoliaverit MALB. TURNICHALT, IIII M. qni faeinnt solid. C. culpabilis jndicetur. » — Letjes salicce illustratie, auctore Gotte- frido Wendclino, bl. 12. titulns XVII Turnichalt, clare atqne exserte est Tnrnholt nobilissimus Taxandria» velnt umbilicns; non proeul visuntur tombce aliquce, quarum lex meminit. — Ib. natale sol urn Legum salicannn bl. 117. — .T. M. Pardessus, Loi salique, pp. 80, 120, 107, 184, 235, 257. (3) Stockmans, Deurne en Borgerhout (Breeht 1890.) heuvel begraven was. (1) Eene andere reden zoude men nog kunnen bijbrengen, dat reeds Turnichalt vóór de Franken bewoond was, en de heirbanen tot dit oord toenadering gaven, wat voor de vergadering van liet gerecht, voorzeker gemakkelijk was en wel ten dienste kwam. 1 urnichalt is dus liet huidige Turnhout. Wolk Jaar verschijnt het in do annalen der geschiedenis ? Het juiste jaar bepalen ware eene onmogelijkheid, maar aangezien het bewijs van Turnhout's bestaan samen gaat met het opstellen der Salische wet, is het niet van belang ontbioot het tijdstip van de afkondiging dier wet te kennen. Doorgaans geeft men het jaar 422 op, en schrijft men : Turnhout vermeld in de Salische wet, Anno 422. Wij kunnen daarmede niet volkomen genoegen nemen, om reden dat de Salische wet, gelijk wij ze kennen, moet toegeschreven worden aan Clovis, rondom het jaar 490; zoodat Turnhout's benaming eerst in dit tijdstip met zekerheid voorkomt. \óór Clovis, (2) die over do Franken lieerschte van liet jaar 481-511, bestond de Salische wet; doch verre is men liet van eens te zijn over het jaartal van haar opstel. (3) Clovis na zijne bekeering (4) beval eono herziening dor wet en zuiverde haar van «alle heidensche gebruiken; wat duister voorkwam lichtte hij toe, wat er aan ontbrak, herstelde hij. Deze Salische wet, in liet latijn, aan het volk bekend, heeft de oude Germaansclie overleefd en is ons toegekomen met min of meer veranderingen, in den loop der tijden er aan toegebracht. Het is liierin dat wij voor de eerste maal den naam van Turnhout zien verschijnen. Daarom is het juister te schrijven : « Turnhout vermeld in de Salische wet rond 490, » dan in 422, om de meerdere zekerheid, waarop de beweering steunt. In liet jaar 490 moot 1 urnhout dan een betrekkelijk belangrijk oord geweest zijn, want wij kunnen niet onderstellen, dat eene (1) Bi.ommaert, Aloude Geschiedenis der Belgen, bl. 134, (1840 (2) G. Kurth, Clovis, d. II, bl. 156. (Paris 1901). Davjd (a) zegt zelis dat de Franken voor Clovis geene geschrevene wetten hadden. fa) J. David, Vad. hist. d. II, bl. 158. (4) Na den slag van Soissons in 486. rechtsvergadering zou plaats grijpen in eene verwilderde en onbekende streek. Dus reeds bevolkt vóór liet ontstaan der Maalbergen, wat wij booger bewezen, zal Turnichalt met deze veel in aanzien gewonnen hebben, eene bestendige bevolking gekregen hebben en als een oprecht Frankisch dorp beschouwd zijn. Zoo meenen wij dat Turnhout's beginselen oprecht Frankisch waren. Zeggen wij hoe liet er waarschijnlijk is toegegaan. Het was de gewoonte (1) bij de Franken, de veroverde landen onder hunne aanleiders en krijgshelden te verdeden. Wanneer rondom 341 zij zich in Taxandria nederzetten, is het geenszins onmogelijk, dat de streek van Turnhout, reeds een weinig door de Menapiers en de Taxanders ontgonnen, ten deele werd gegeven aan eenen aanzienlijken Frank, als belooning zijner heldendaden. (2) Zeer waarschijnlijk heeft deze krijgsman hier eene villa (3) opgericht. Alsdan bouwde hij rond zijne woning eenige kleinere hofsteden, gebruikte handwerkers en lijfeigenen tot liet bewerken en ontginnen zijner landen en bracht op korten tijd een nederig dorp tot stand. Vele dorpen en steden hebben aan zulke villa's hunnen oorsprong te danken, en zulks is ook naar onze meening de oorsprong van Turnhout. In dit tijdstip verkreeg het Frankisch dorp zijne benaming van Turnichalt. Omtrent welken tijd deze naam den eersten keer is voor den dag gekomen, hebben wij reeds besproken. Onderzoeken wij nu eens wat die naam beteekent, en hoe hij ons in den loop der eeuwen wordt voorgesteld. Menigvuldig zijn de schrijfwijzen, menigvuldig de beteekenissen. Duidelijkheidshalve 1) (i. Ki rth, I.a fronttere t. I, lil. r,J*. — II. 1'ikkxsi:, Hint. de Behjique. t. I, bl. 23. 2) G. Krimi, Clovis, cl. I. 1)1. 177. (Paris i,901). (3) Door eene villa van dien tijd verstaat men eenen omvang van landelijke goederen, va-ar de eigenaar woonde met zijne onderdanen, wier hutten, rondom die ^ an liiuinen heer geschaard waren, en die voor hem alle slag van werk doden. De heeren woning noemde men villa dominicala of indominicata ofwel domiuicalnra. In den omtrek dezer villa, die de oorspronkelijke was, nam gemeenlijk een dorp of stad aanvang. P. I). Ivcyl, Gheel vermoord door den Eerdienst der H. Dimphna, bl. 5. Antwerpen 1863 . — J. David, Vad. hist. III, 50. geven wij liier eene tafel der verschillende sclirijfwijzen, met de plaats en liet jaar waarin zij voorkomen : Turuiclialt, Tornt- A» 496 Salisehe Wet U. Wendelinus, op. cil. 1)1. cliallis, Turnichal. 12.— Pardessus, op. cit. Touriioutervoerde (1) 1021 Oorkonde der kerk van Le Roy, Notitia marchüma- Utreclit. tits, Antverpiensis, 1)1.389. Turnholt 1150 Bul van Paus Eugenius III Mirceus, Opera diplom., d. IV, bl. 20. Turnhout 1186-1212 Bul van Paus Urbauus III; Mirceus, Op. cit. I, bl. 550, Oorkonde van hertog Hen- 409. drik I Turnout 1261 Verbond met Antwerpen; Mirceus, op. cit. I, 428. Kerk- en Schepenzegel Op twee oude zegels der kerk van S' Pieter bestaande vóór 1398 tot 1798; oudste schepenzegel der stad. Tlinerenhoudervoert 1280 Tol van den Eysendyk te Mkhtensou Torfs, Geschie- Antwerpen denis van Antwerpen, d. III, 7-8, 568. Tuernout 1386 Charter van den Voetboog Willems, Belgisch Museum, d. iv, 64. Thurnlioult 150g — Voyages des Princes, Coll. du gouvevment, bl. 449. Turnhout 25 pluv. — Besluit der Franselie Con- jaar X suis. Bullet. statistieken '14feb.l802) ui- 1240. 1828 — Wet van 22 december 1828. Bullet, ur 77. 1830 — Koninklijk Besluit 22 april 1836. Bollet, n1' 149. 1902 — Schrijfwijze door de Provin¬ ciale Commissie van Statistieken gevolgd, zoo voor het Franscli, Vlaamsch en Latiin. (1) Voerde, voorde, voorl, ontdekt men in vele plaatsnamen, moet afgeleid worden van varen, en beteekent bijgevolg eenen weg of bane; nog wordt dit woord hier te lande gebruikt om eene waadplaats (gué) aan te wijzen even als het lioogduitseh furlh en liet engelsch ford. Toumoutervoei-de zoude dus bier zooveel zeggen als den weg op Turnhout, en moet niet aanzien worden als de benaming eener streek of stad, maar alleen als eene plaats, waardoor de weg loopt die op Turnhout geeft, zooals men nu nog zegt de baan op Rethy, op Antwerpen, enz., wat getuigt de tekst waarin deze benaming voorkomt. P. Bi.ommaert, op. cit. bl. 151. 2 Verder treft men nog aan : Turenhout, Tornout, Tournhout, Turnaut, Tornhout, Turnhoutum, Turnhoudam, Turnotense, Turnholtensis, Turnhautum, Silva Toroldi. Daaruit kunnen wij besluiten : ten eerste dat meest al de schrijfwijzen uitkomen op Turnhout, de huidige en de meest in al de akten gebruikte benaming ; ten tweede dat het ons te doen staat in de uitlegging van den naam, vooral te letten op de twee sylben Turn en hout, waarvan het woord is samengesteld. Welk is dan zijn zijne beteekenis? Grammaye (1) beweert dat Turnhout zooveel is als silva Toroldi, of gelijk Le Roy (2) vertaalt Bosschaadje van Torold, en dat de naam zou ontleend zijn aan het Bosch dat langs den westen kant de plaats begrenst. Van Gorkom (3) is van dezelfde meening en haalt nog als een bewijs aan dat Silva Toroldi wordt opgegeven in den oudsten register van het Kapittel van Turnhout. (4) Volgons hen zoude het dus beteekenen, een bosch toegewijd aan den afgod Torold of Tor. Wij kunnen hier geenszins mede instemmen, omdat, indien hunne uitlegging waar was, men zoude moeten schrijven Torout en niet Tornout. Het is niet mogelijk het voorzetsel Tor (mans- of afgodsnaam) overeen te brengen met thurn, torn (hoogte, heuvel, toren). Ook niet eens tijdens den loop onzer opzoekingen hebben wij in ernstige stukken Torout ontmoet, maar altijd de n in het midden. Daarom zegt Schaeys (5) dat beiden, Grammaye en Van Gorkom, zich lieten misleiden (1) Antiquitates Belgica', Antverpia p. 39. (Louvain 1708). (2) Kerkelijk Tooneel van Brabant, bl. 162. ('s Graveuliage 17271. (3) Beschrijving der stad en vrijheyt van Turnhout, (Mechelen MDCCXC.) bl. 3. 105. (4) Antiquissimmn registrwn capituli S. Petri Turnhoult, 16 dec. 1423. Archief der kerk S» Peeter, Turnhout. — Van Gorkom slaat bier erg deu bal mis, wanneer hij bl. 3. op. cit. schrijft : « in den oudsten register van het kapittel dezer stad en vrijheid, staet deze plaetze bekent onder den uaem van Sylva Turoldi; ten tytel hebbende : Kegistrum Archiviorum Capiluli de Turnhout, dicto catalogo canonicorum, en bl. 260 Series vicariorwn perpetuorum in Sylva Turoldi ». Vermits de register dien hij aanhaalt eerst dagteekent van de XVII0 eeuw en 2° de vicarii pei-petni opgeeft niet van Turnhout maar van Oud-Turnhout; daar degene dien wy vonden, onder voormelden titel, dagteekent van de XVe eeuw. (5) La Belgique sous la domination des Roniains, d. III, bl. 225. door de vergelijking van Turnhout met Thourout, (1) eene stad in West-Vlaanderen, aan wie met juistheid de beteekenis van Silva Toroldi, Thoroaldi locus, Boscli van Thor of Thorold wordt gegeven en wier naam nooit met eene n iil het midden wordt geschreven. Daarbij wijst hunne woordafleiding meer eene Romeinsche of allereerst Germaansche benaming aan, en het ons' dunkens geen twijfel lijdt dat men den oorsprong van Turnhouts naam moet zoeken bij de Franken, in wier taal de benaming voor de eerste maal voorkomt, en die de grondvesten hebben gelegd van liet tegenwoordig Turnhout. Over het achtervoegsel alt, bout, is men bet eens om daardoor eene houtachtige plaats of een bosch te verstaan. Het voorzetsel Turn is moeilijker uit te leggen. Van Even (2) schrijft, naar de uitlegging van Wendelinus, dat Turn, in de Frankische taal zooveel als kleine heuvel (monticule) beteekent, een ronden aardhoop, gelijk de begraafplaatsen onzer heidensclie voorvaderen waren. Turnichalt, veel uitgestrekter dan nu, zou gediend hebben als eene begraafplaats der Franken. Hij grondt zijne gissing op de verschillende grafheuvels die rondom Turnhout zijn ontdekt en op het kapittel der Salische wet waarin Turnichalt voorkomt en dat handelt over de straffen toe te passen aan hen die de lijken zouden opgraven, om ze van hunne sieraden te berooven. Volgens Försteman is Turn de Saxische of Hoogdnitsche vorm van het Latijnsche turris, in het Vlaamsch toren en zou derhalve Turnhout beteekenen : een toren te midden van een bosch. Kreglinger (3) schijnt ook eenigszins dit gedacht te deelen ; doch sporen van zulken toren zijn nergens te vinden. Volgens Torfs (4) beteekent turn eene hoogte, een bosch op de hoogte ; doch bij oppert zelf moeilijkheden tegen zijne be- (1) Annales de 1'Académie d'archeologie de Belgique, XL, 3° série 1880, d. X, bl. 309. (2) Geschiedenis der Stad Biest, bl. (53. (Diest 1847). (3) II. Kreglinger, Mémoire historique et étymologique sur les noms des Communes de la province d'Anvers, bl. 224. — II. Peeters, Oorsprong dei' namen van dorpen en gehuchten der provincie Anticerpen, bl. 170, (1893). (4) Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, t. XXVI, 2e série, t. VI. (1870^ bl. 425. wering, omdat er nergens te Turnhout hoogten of heuvelen te vinden zijn ; maar deze hoogten, zoo meent hij, kunnen vroeger bestaan hebben en zijn nu verdwenen. — Is dat ernstig ? Na deze uitleggingen, die wij als de bijzonderste, benevens vele andere beschouwen, willen wij, zooals G. Kurth (1) en Chotin (2) het doen voor de benaming der stad Doornik (Tornich) waar men hetzelfde voorzetsel als in Turnhout aantreft, de afleiding aan eeuen persoonsnaam toe schrijven. (3) Turnichalt verdoelen wij in : Turnich en alt. Turnich duidt een persoon aan : Turnus of Turnich ; alt of out ; beteekent een hout, een bosch. Turnichalt zou dus beteekenen : Bosch van Turnich. Wij aanzien dezen Turnich als den Frankischen krijgsman, aan wien bij het verdeelen der overwonnen goederen, Turnhout, destijds nog meestendeels met hout overwassen, ten deele viel. Deze plaats, eertijds onbenaamd, zal men alsdan met den naam van den eigenaar bestempeld hebben. Wat eenigszins dat gezegde staaft, is dat Turnichalt op eene andere plaats in de Salische wet vermeld wordt als Turnhal, (4) wat beteekent, verblijfplaats, huis van Turnus. Hieruit leeren wij kennen dat dit oord aan Turnus of Turnich toebehoorde en dat hij tevens hier zijne woonst had gevestigd. (5) De tegenwoordige schrijfwijze Turnhout heeft dezelfde beteekenis en komt zonder twijfel voort van den eersten Frankischen naam. (1) La Fronttere lingyistique, d. I, bl. 510. (2) Ann. Acad. Archèol. Belg. XXXVII, 3C série, t. VII, bl. 300. (3) Abeille de la Campine (Turnhoutsch weekblad) 9 Januari 1839. — Ann. Acad. Archèol. Belg. XL, 3c série, t. X, (1886). bl. 311. (4) Pardessus, Loi salique, pp. 80, 126, 167, 184, 257. — Wendelinus, Leges aaliccc, titels XVII en LVIII. — Namècjie, Cours d'histoire nationale, d. I, bl. 103. De Sala ook wel Halla genoemd was de eenvoudige houten woning, de hoeve van dan Frank. — Blok, Gesch. v. h. Ned. Volh, I, 91. (5) On se demande si les Saliens ne sont pas en réalité les hommes de la Sala, c'est-A-dire le peuple riclie et prospère oü 1'homme libre vit ü son aise auprès d'un opulent foyer? G'est seulement dans la terre reputée celle des Francs, que nous trouvons des noms de lieux dans lesquels le radical est combine avec un nom propre d'homme désignant ainsi la Sala qu'il habite. — G. Kurth, Frontière ling. op. cit* d. I, bl. 542. De verandering der schrijfwijze aller namen dagteekent voornamelijk van Karei den Groote, die aan de geleerden van zijnen tijd gebood, de namen te ontdoen van hunne barbaarsche uitgangen en ze te vervangen door Latijnsche (1). Zoo werd Turnichalt veranderd in Turnholtum. Van toen af is deze vorm bewaard gebleven in het Latijn, waarvan in het Ylaamsch en Fransch de naam Turnhout. Het grondgebied der villa van Turnichalt kreeg langzamerhand een ander uitzicht en noch hak noch bijl werden gespaard om den grond te ontwoekeren aan het houtgewas. De lijfeigenen, onder het toezicht van hunnen meester, herschiepen in akkers en weiden, wat eertijds bosch was. Na den dood van Clovis en diens zoon Clotaris werd het Frankisch rijk verdeeld in Neustrië of West-rijk en Austrië of Ooster-rijk. In dit laatste, gedeelte lag Turnbout. Karei de Groote vereenigde beide landen onder eeuen schepter en vormde het machtige rijk van het Westen. Wanneer dit rijk in het verdrag van Verdun (843) gesplitst werd, ontstond het land van Lotharingen, onderverdeeld in Opper- en Neder-Lotharingen. Turnhout en Taxandria bevonden zich in Neder-Lotharingen, dat zich uitstrekte tusschen de Maas, de Schelde en den Rijn. België's grondgebied was toen verdeeld in groote en kleine Gouwen (2), (pagi, cantons), waaronder in de Kempen de pagus Taxandrioe, de pagus Mempiscus, de pagus Bracbatensis, en de kleinere Gouwen, de pagus Riensis, Striensis, Taxandrioe, Mansuariorum, wat verduitscht, genoemd werd : het land van Rijen, van Strijen, van Taxandria, van Mansuarië. Ieder pagus had zijn afzonderlijk rechtsgebied, zijn financieel en burgerlijk bestuur, zijn krijgsregel en stond onder de voogdij van eenen graaf (3) of gouwgraaf, des konings stedehouder, bijgestaan door vicarii (4) en centenarii. (1) G. Kurtii, Front. ling. op. cit. d. I, 425. (tj Piot. Les I'ayi de la Belyique, (Mom. Cour. de 1'Acad. dc Bruxelles, 1879^. — E. Poullet, Histoire politiqiie nationale, t. I, bl. 51. (3) J. M. Pardessus, Lot salique, p. 571 et suiv. (Paris 1843). (4) De ondergraven en de leiders van benden vaji 100 man. — .T. David, Yad. fust, III, 152. Ons zou liet niet verwonderen indien de kleine pagus van Taxandria, dan reeds was, hetgeen men later noemde, liet land van Turnhout. Inderdaad het rechtsgebied bestond hier van af de Salische wet; door het Taxcmdrice locus van den tijd van Juliaan den Afvallige verstaan sommigen Turnhout; Turnhout wordt nergens vermeld als begrepen zijnde in de pagi van Rijen, Strijen of Mansuarie, maar wel als daaraan grenzend; het vormt een middenpunt van verscheidene dorpen. Dit zijn do redenen onzer gissing, die wij als ernstig, docli niet als zeker opgeven. In deze gouwen waren de verschillende villce met hunne mansi of hoeven gelegen. Deze opkomende dorpen waren alstoen reeds in groot getal in de Antwerpsehc Kempen (1). Zij groeiden langzaam aan tot bij den inval der Noormannen in de IXe eeuw, waarmede alle vooruitgang ophield. Deze barbaarsche volkeren drongen ook de Kempen binnen. Volgens eene onuitgegeven kronijk van Oorbie (2) verwoestten zij gansch S' Adelaards goed (i) lil de Salisclie wet (aj wordt er melding gemaakt, van de Maalbergen Lerechala (Gheel), Oletardis (Herentlials), Anitheota (Eynthout), Frastitio (Vorst), Onemo (Olmen , Babene (Boisscliot), Awena (Ouwen, Grobbendonk), Flemere (Vlimmeren), Ismala (Oostmal), Exmala (Westmal), Mithofosastadivo (Ryckevorsel), Mittinio (Minderhout), Alacfasis (Alphen). Ca) Wendelinus, Leges salicce, op. eit. Landkaart, hl. 108. In het testament (b) van den II. Willibrordus (720) komen voor de dorpen : Bacualde (Bouclioiit), Winelinclieim (Wyneghem), Furgalare (Vorsselaar), Pieplo (Poppel). (b) Mkrtens en Torfs, Gesch. v. Antic. d. I, 74. 70. — Wendelinus, Leg. Sal. bl. 81. Robrecht, graaf van Haspengouw, schenkt in 74G de villa Marholt (c) (Meerhout; aan de abdij van Sl Truiden. De voogdij van Moll (d), niet Baelen en Desscliel, behoorde in 774 aan de abdij van Oorbie, als erfgoed van den H. Adelaard. Zwentibold, in een diploma van 897, waardoor hij vele goederen afstaat aan de nonnen van Nijvel, noemt de villula (gehucht) Forest (eJt (Vorst) in de gou van Taxandria. In de akte van overeenkomst, gesloten in het jaar 1204, tussclien het kapittel van St Marten, te Luik, en de abdij van Tongerloo, leest men dat de kerk van Rethy (f), sedert onheugelijke tijden aan gemeld kapittel toebehoorde. Norderwijk (g) komt voor in 974. Baerle-hertog (h) in 992. Westerloo (ij, Ooien in 994. (c) Mirceus, Op. dipl. d. I, bl. 493. (Bruxellis 1723). (d) A. Reydams, Eenige bladzijden uil de Geschiedenis der Vrijheid en Voogdij van Moll, Baelen en Desscliel, (Mechelen 1893). (e) Mirojus, Op. dipl. d. I, bl. 503. (f) De Ridder, Het dorp Rethy, bl. 4. Turnhout 1860). (g) Mirofdstukken niet genoeg plaatselijk en te veel Kempisch zijn, zeggen wij : Dit tweede hoofdstuk dient niet het eerste als inleiding onzer geschiedenis. De algemeenheden der eerste tijden van het gewest laten toe eenen blik te werpen p de streek, waar het voorwerp onzer beschrijving, de hoofdplaats van is en vullen tevens de leemten aan der onbekende plaatselijke gebeurtenissen. Doorgaans heeft de bijzonderste plaats den invloed der algemeene voorvallen ondergaan en zoodoende is zij hieraan geenszins vreemd. Daarom vonden wij het niet ongepast deze twee hoofdstukken als inleiding te geven. Thor, de god des donders, Freya, de godin der liefde en vruchtbaarheid stonden bij hen in hoog aanzien. Zij geloofden aan do zielsverhuizing en dachten dat de krijgslieden, die in den strijd sneuvelden, het Walhalla gingen bewonen, eene verblijfplaats waar zij in zinnelijke vermaken zouden baden. Wanneer juist onze voorouderen deze, heidensche geloofspunten voor het christen geloof aflegden, kan moeilijk bepaald worden. Even duister blijft het vraagstuk, wanneer de christene godsdienst in de Kempen werd ingevoerd. Het eerste bewijs van het bestaan der christene leering in deze streek wordt ons gegeven omtrent het jaar G00 wanneer er spraak is van eene kapel te Gheel aan den H. Martinus toegewijd. Dit was ten tijde dat de H. Dimphna met den H. Gerebernus alhier uit Antwerpen aanlandde. (1) Geloofsverkondigers waren hier dus voorbijgegaan en hadden deze kapel gesticht. Misschien was liet wel een spoor, door den H. Domitianus, bisschop van Maastricht, (538-570), of eenen zijner medehelpers achtergelaten, die vele plaatsen van Taxandria bekeerden. Het waren meestendeels de bisschoppen van Tongeren, Maastricht, Luik, episcopi regionarii, (2) die het christen geloof in de Kempen hebben aangebracht. Zij verspreidden terzelfdertijd veelal den eeredienst van den H. Martinus, waarvan men nog op onze dagen, in patroonnamen van kerken en kapellen, benamingen der inwoners, volksverhalen, overblijfsels bespeurt. Andere bijzondere apostelen van Turnhout en omstreken zijn de HH. Amandus, Elieïus en Willibrordus. 7 O De H. Ajiandus bracht de'eerste het licht van het geloof aan Antwerpen en bouwde omtrent het jaar 650 een kerkje aan den waterkant, thans de Werf genoemd, ter eere van de HH. Apostelen Petrus en Paulus. (3) Deze apostel of zijne discipelen, waartusschen men den H. Hum- (i) Kuyl, Gheel vermaard door den eerdienst der H. Dimphna, bl. 4. (Antwerpen 1863). '2) Men noemde deze bisschoppen alzoo, omdat zij bij liet verkondigen van liet II. Evangelie, die streken doorliepen, waar de ingeving hen heenleidde. (3) J. G. Diercxsens, Antverpia Christo nascens et erescens, t. I, p. 11, 16. (Ant~ verpia» 1773). — Mertens en Torfs, Gesch. van Anhen-pen, d. I, bl. 67. bertus, abt van liet Henegouwsch klooster Mariënburg, noemt, zullen niet alleen te Antwerpen hunnen ijver hebben uitgewerkt, maar voorzeker ook in do omstreek; des te meer, dat hier reeds eenige gekende gehuchten waren, zooals Dcurne, Hoogstraten, Vlimmeren, de maalsteden Oostmal, Westmal, Turnhout, waar zij langs goede heirbanen konden geraken, en waar reeds eeno bevolking verbleef. Wat de geloofsverkondiging in Turnhout betreft, wij. zouden hiervan geheel verzekerd zijn, indien wij do geschiedenis van priester Domlinus en Sl Bavo, den bekeerling van Sl Amandus, konden aannemen ; doch hoe toelachend die onderstelling ons ook zij, om der waarheid wille, mogen wij de schrijvers die voor Turnhout pleiten niet volgen en de vriendschapsbetrekkingen tusschen S' Bavo en Domlinus in Tourhout in Vlaanderen laten plaats hebben. Weiden wij hier wat langer over uit, om het gewichtige der zaak. De geschiedenis meldt in het leven van don H. Bavo, dat, op zijn sterfbed liggend, hij door oenen priester Domlinus werd bijgestaan. Domlinus, door eenen engel verwittigd van het nakend einde des heiligen, komt langs moeiclijke wegen te Gent bij den stervende en bedient hem van de laatste HH. Sacramenten. (1) Sommige schrijvers, als P. Opmeer, (2) L. Van Gorkom, (3) Mgr. Guerin (4) beweren dat deze Domlinus alsdan te Turnhout huisde; andere als Buselinus, (5) Molanus, (6) Ghesquierus, (7) Mabillon, (8) Sanderus (9) en Van Lokeren (10) spreken van Tourhout in Vlaanderen. (1) Acta Sanctorinn, oct. t. I, p. 234-235." (Autverpiae 1765). (2) Historie der Nederlandsche martelaeren en voornaemste christenen patroonen, d. I, bl. 150-151. (3) Beschr. der Stad en Vrijheid Turnhout, bl. 3. (4) Les jwtits Bollandistes, t. XI, p. 604-606. (5) Annalium Gallo-Fland. lib. II, p. 55. (Duaci 1624). (6) Natales SS. Belgii, p. 210, 211. (7) Acta Sanctwnm Belgii selecta, t. II, p. 508, 509. (Bruxellis 1784.) (8) Act. SS. Ord. S. Bened. t. II, p. 386. (Venetiis 1733). (9) Flandria illvstrata, t. II, p. 234. (Hagae-Comitum 1735). (10) Deze schrijft : Quoique S. Bavon fut au nombre des moines (au monastère de Gand, coustruit par S. Amand avec le concours de S. Bavon) il lui était loisible de parcourir le pays pour y prêcher 1'Evangile. II se rendit d'abord & Mendonck ou Med- Wij volgen de mecning dezer laatsten, om reden dat nergens in de kronijken der kerken van Turnhout en Oud-Turnhout, noch in die der stad wij iets over Domlinus aantroffen. Wil men nauwe vriendschap veronderstellen tusschen Bavo, anders Allowijn genaamd, wonende te Bevecom in Haspegouw en Domlinus wonende te Turnhout, vóór den tijd dat Bavo zich bekeerde, dit is onwaarschijnlijk, daar deze een wulpsch leven leidde en dus geen gemeenschap met eenen heiligen priester zal gezocht hebben. Daarbij de afstand tusschen do plaatsen van beider bewoning was te groot. Zoude men ontmoetingen willen stellen tijdens jachtpartijen van Bavo op zijne goederen in de Kempen, dan gelooven wij niet dat Bavo met vrienden zijner soort den tijd zal gehad hebben om des priesters stem te aanhooren. Voor wat Bavo's eigendommen te Turnhout aangaat, geen enkele schrijver levert daar bewijs van, daar men in zijn leven enkel gewaagt van Taxandria en niet van Turnhout. De benaming van Oud-Turnhout's kerk, S4 Bavo, is evenmin doorslaande, daar er op andere plaatsen ook kerken aan den H. Bavo zijn toegewijd, zonder dat hij daar geleefd of gewoond hebbe. Eene laatste opwerping is, de moeilijke weg en het geleide des engels. Daarop antwoorden wij dat Tourout in die tijden zulke bloeiende en bekende stad niet was, (1) als men schrijft, want de gedurige invallen der Barbaren hadden er den meduuck, village ft deux lieux de Gand, du cöté du pays de Waes, au milieu d'épaisses forêts et de marais presqu'infranchissables. Sou séjour y dura 40 jours. II visita eusuite Thorolt, situé dans la partie maritime du pagus Flandrense, dans la forêt de Beila, oü uii saiut personnage, ïiommé Domlinus, s'était voué ft la vie ascétique; une étroite amitié ne tarda pas ft s'établir entre eux. L'Hi&toire de S. Bavon a Gand, p. 6. (Gand 1855). Over dezen Domlinus zegt nog Marc Van Vaernewyc in zijn oud en zeldzaam geworden boekje : Nieu Traclaet èn curie bescrijvinghe van dat edel graefscap van Vlaenderen èn ander omligghende landen. Gliendt. 1563. c. 191 : Van Sente Domlius Int jaer ses hondert dertieli ende een Heeft in Vlaenderen reen tgeloove gliesaeyt Een gheleert man van verstande niet eleen, Domlius ghenaemt, met Gods glieest duerlaeyt : Hij was een proehiaen, 'ouder tvole verdraeyt Te Torliaut. Maer ie en hebbe noynt besenen yet, Hoe of waef, desen goeden man sijn leven liet. 1) P. Lansens, Gesch. van Thourout en Wijnendaele, (Brugge 1845). handel gestremd en haar aanzien doen verliezen. Alhoewel de afstand van Tourout zoo ver niet was als van Turnhout, tocli zoude er volgens een tijdgenoot van Bavo « een groote afstand geweest zijn, en de weg tusschen de cel van den H. Bavo en het klooster van Tourout (waarin Domlinus woonde), bedekt wezen met dichte bosschen en eene uitgestrekte woestijn (1). » Om reden dezer beschouwingen moeten wij aan Tourout de eer toekennen een verblijf verschaft te hebben aan Domlinus. Het spijt ons; want was 't zoo niet, wij hadden de verzekering dat reeds in dien tijd liet christen geloof in Turnhout gevestigd was en dat een priester er huisde. De twijfel nopens dit feit spruit voort uit de nauw gelijkende schrijfwijze van Tourout en Turnhout, welke laatste naam eertijds ook wel Tournout geschreven werd. Na het bespreken van dit verhaal gaan wij voort met liet vermelden der geloofsverkondigers in de Kempen. De predikatiën van den H. Amandus werden voortgezet door den II. Eligius, zijnen tijdgenoot. De H. Eligius, bisschop van Noyon, stak in (530 do Schelde over en landde te Antwerpen aan. Hij verkondigde de ware leering in de stad en omstreken. Zijne stem' vond des te gemakkelijker weerklank in de harten der heidenen, daar zij reeds door den H. Amandus waren bereid. (2) Na Amandus en Eligius treedt de H. Willibrordus, bisschop van Utrecht op en breidt liet werk zijner voorgangers nog meer uit. (3) Wat ons Willibrordus tegenwoordigheid in Antwerpen en de Kempen aanduidt, zijn de menige goederen die hem uit liefde Gods in deze streken werden opgedragen. Zoo te Antwerpen — volgens dat hij ons later kenbaar maakt in zijn testament (4) — ontving hij van eenen Ranchingus, de kerk van Antwerpen met aanhoorige villa's als Bouchout, Deurne, Wynegliem, Vorsselaar. In Taxandria verkreeg hij gedeeltelijk de ;i) ib. bi. 53. '2) J. G. Diercxsens, Antvcrpia Christo naücens et crescens, t. I, p. 18. — Mertens en Tori-s, Gesch. v. Anlw. d. I, bl. 65. (3) P. P. M. Alberdingh-Thijm, H. Willibrordus. (Amsterdam 1861). (4) Le Roy, Nol, March. S. R. I. Antverpia. G. XXV. villa's Boisschot, Poppel en geheel de villa's Waelre, Alphen, Diessen, (1) giften die voorzeker doen onderstellen dat Willibrordns hier bekend was en die hij misschien wel als belooningen voor zijne predikatie en bekeeringen ontving. Aangezien al deze giften te Antwerpen en in de Kempen gelegen zijn, mogen wij den II. Willibrordus evenals de bovengemelde geloofsverkondigers als Apostel der Kempen vereeren. De H. Lambertus (t 708) en de H. Hnbertus (f 727) stelden de kroon op het werk in het begin der VIII® eemv en bekeerden de laatste heidenen van Taxandria, Brabant en Ardennen. Turnhout kende toen voorzeker ook den christen godsdienst. Eene houten kapel zal den inwoners tot bidplaats verstrekt hebben, doch om dit te staven zijn er geene bewijzen voor handen. Het christen geloof was nu gekend in de Kempen en werd uitgebreid door de kloosters, die reeds hunnen machtigen invloed op België's beschaving deden gevoelen. (2) Prinsen en burgers schonken aan deze gestichten goederen, die door het vernuft der monniken een gansch ander uitzicht verkregen. Gelijk wij in het voorgaande hoofdstuk gezien hebben, waren het vooral sinds de IXe en de Xe eeuw de kloosters van S' Truiden, van Nijvel', van Corbie, van S' Bavo te Gent, van Thorn, van Lobbes, die in de Kempen goederen verwierven, en die voorzeker dan ook met het tijdelijk heropbeuren dezer villa's, den geestelijken toestand niet zullen verwaarloosd hebben. Ongelukkiglijk werd deze vooruitgang gestuit en gedeeltelijk verbroken door de wreedaardige Noormannen, die alles verwoestten, de eerste houten kerkjes verbrandden en zelfs christenen om het leven brachten. Na hunne nederlaag te Leuven (891) begon het geloof herop te rijzen en verlevendigde overal, wanneer op bevel van den Paus Urbanus II, de stem van Pieter den Kluizenaar over België weerklonk en ridders (1) Diercxsens, Op. cit. bl. 29. — Alberdingh-Tiiijm, Op. cit. hl. 245. Deze schrijver vertaalt zelfs Quercolodora, wat door alle schrijvers voor Deurnc hij Antwerpen wordt opgegeven, door Turnhout, wat hoogstwaarschijnlijk mis is. (2) H. Pirenne, Histoire de BeU/ique, t. I. (Bruxelles 1900). Zie op bladzijden 25, 77, 126, de werken der monniken in deze tijden meesterlijk voorgedragen. en vassalen met Godfried van Bouillon aan liet hoofd, naar het H. Land togen, om het graf des Zaligmakers uit de macht der ongeloovigen te bevrijden (1096). Omtrent dienzelfden tijd werd een andere strijd in onze gouwen gevoerd. In Vlaanderen, Brabant en te Antwerpen vooral woekerde de Adamietsche ketterij, gepredikt door Tanchelinus (1). De kanunniken der Scheldestad wendden zich tot Burchardus, bisschop van Kamerijk om diens hulp af te vragen tot bestrijding van de dwaling (2). De godvruchtige kerkvoogd zond alsdan naar deze streken den H. Norbertus, stichter van de Orde der Premonstratensers (3). In 1124 landde deze geloofsverkondiger, die de reeks der apostelen in onze streken sluit, te Antwerpen met twaalf zijner leerlingen aan. Op korten tijd moest de Tanchelienische ketterij onderdoen voor Norbertus' predikatiën ; ongeloof en verderf ruimden de plaats voor diepe godsvrucht. Om dezen goeden uitslag te bestendigen, stichtte de H. Norbertus hetzelfde jaar nog de vermaarde Witheeren-Abdij van S' Michiel. (4) Hieruit ontsproten de Kempische Premonstratensers ticliten Tongerloo (5) en Averbodc. (6) die te zamen (1) II. Q. Janssen, Beantwoording der prijsvraag uitgeschreven door de Académie d'Archéologie de Belgiqite : * Faire eonnaitre la vie de Fhérésiarque Tanchelin, exposer ses doctrines et en apprécier 1'influence sur les idees religieuses des Anver'sois au XIIe siècle ». (Antwerpen 1867). (2) J. G. Diercxsens, Op. cit. t. I, p. 117. — Mertens en Torfs, Gesch. van Antic. d. I, bl. 244 (Antwerpen 1845). (3) De II. Noj-bertus, rond liet jaar 1080 te Xanten geboren, stichtte in 1120 in het dal van Prémontré (Pieardié) eepe nieuwe orde van reguliere kanunniken, wien hij den regel van den II. Augustiuus ei) den naam van Premonstratensers gaf. Later werd hij aartsbisschop van Maagdenburg en stierf aldaar in geur van heiligheid den 6 juni 1134. — Acta SS. 6 junii. — J. C. Van der Sterre, Het leven van den H. Norbertus. (Antwerpen 1623). — G. Madelaine, Histoire de S. Norbert. (Soc. S. Augustin 1886). — G. Van den Elsen, Beknopte levensgeschiedenis van den H. Norbertus. (Averbode 1890). (4) A. Sanderii, Chorographia Sacra Brabantice, t. I, p. 88. (Ilagie-Comitum 1726). — J. G. Diercxsens, Antverpia Christo nascens et crescens, t. I, p. 133. (Antverpiae 1773). — Mertens en Torfs, Gesch. van Antwerpen, d. I, bl. 255. (5) Gesticht in 1128 of 1134 door Giselbert, landbouwer van Casterlé en Hendrik, leerling van Sl Norbertus zelven. — A. Sanderii, Chor. Sacr. Brab. t. I, p. 305. — W. Van Spilbeeck, De Abdij van Tongerloo. (Lier 1888). (6) Gesticht volgens Hugo (Ann. Ord. Proem.) in 1132 door Arnold, graaf van Loon en zijnen zoon Lodewijk. — A. Sanderii, Chor. Sacr. Brab. t. I, p. 287. — Notice historiqne sur l'ancienne abbaye d'Averbode. (Gand 1840). met Postel (1) eenige jaren later opgericht, liet uitzicht der Kempen, naar getuigenis aller schrijvers, (2) merkelijk verbeterden. Zij kwamen in het bezit van vele parochiën, waar hunne kanunniken niet alleen het geestelijk bestuur waarnamen, maar ook het tijdelijk welzijn van inwoners en dorp verzorgden. (3) In de andere dorpen hadden deze abdijen een groot deel der tienden en vele eigendommen, ja zelfs te Turnhout bezat Tongerloo' eene hoeve, zooals wij zien in do bevestiging der goederen van deze abdij door den Paus Urbanus III in 1186. (4) Dit meesterschap en deze eigendommen gebruikten de Witheeren om hunne groote milddadigheid te ondersteunen, kerken op te richten en den akkerbouw te )>evoordeden. (5) Het lijdt dus geenen twijfel, dat van de XIIC eeuw, do Kempen voor goed den weg des vooruitgangs zijn ingeslaan en het christen geloof weelderig op haren grond ontwikkelde. (1) Gesticht in 1140 door ridder Fastrada, heer van Uitwijk. — *T. F. Foppens, Hi&t. Épiscop. Sylvceducensis, p. 230 (Bruxellis 1721). — Th. I. Wei.vaarts, Gesch. der abdij van Postel (Turnhout 1878). (2) A. IIeylen, Historische Verhandeling over de Kempen, bi. 15, (Turnhout 1837). — Hezekmaxs, Drie abdijen uit de XIIC eenic (Amsterdam 1874). (3) Noemen wij tusschen de bijzonderste : Beersse, Deurne, 's Gravenwezel, Meir, Merxplas, Minderhout, Vosselaar, der abdij van Sl Michiel toebehoorend; Eyntliout, Hooge-Mierde, Oostmal, Tessenderloo, Testelt, Veerle, Vorst, Weelde, der abdij van Averbode; Alphen, Broechem, Calmpthout, Gliaam, Oeleghem, Oevel, Ooien, Poppel, Ravels, Rethy, Wijneghem, Klein-Zundert, der abdij van Tongerloo; Arendonk, LageMierde, Olmen, Reusel, der abdij van Postel. (4) A. Mirceus, Opera diplomatica, t. I, p. 550. (5) Ch. Duvivier, Hospites. Défrichements en Europe et spécialement dans nos contrées aux XL', XIIe et XIIIe siócles. (Revue archéolog. de Brnceelles, t. I, 1859), p. 143. DERDE HOOFDSTUK De Opkomst van Turnhout De Berthouden, Heeren van Turnhout — De Hertogen van Brabant. Turnhout wordt stad. — Land van Turnhout. — De Vrijheid. — De Inwoners. —■ Het Bestuur. — De Schepenen. — De Schouten. — Het Gerecht. — De Rentmeesters. — De Financiën. — De Keurmeesters. — De Secretarissen. — De Notarissen. — De Costuymen. — De Wethouders. — Wapenschild. — Zegels. Jtfiïijdens liet leenroerig stelsel der XII0 en XIIIe eeuwen streden de graven van Leuven zoo zeer ''lönÊSiËÉiluli meer om recl1t 011 onafhankelijkheid te verkrijgen, dan om hun gezag te doen eerbiedigen- Zij zochten de gunst hunner onderdanen v^7 te winnen en gaven aan menige steden voorrechten en keuren. De gemeenten ontwikkelden spoedig. Turnhout bleef niet achter. De reden hiervan was, dat deze plaats in het getal viel dergenen waarvan Poullet (1) zegt, dat de steden, waar het landelijk leven samenging met het (1) Histoire politiqiie nationale, t. I, bl. 266. nijverheids- en koophandelsleven, of liever waar de inwoners zich bijzonder toelegden op de nijverheid en den koophandel, buitengewoon aangroeiden. Hiertoe bleven ook niet zonder invloed, het kasteel, alsook de gunstige ligging der stad te midden der Kempen. Op het oogenblik dat deze uitbreiding begon, bezat de familie Bevtlioud (1), uit het adellijk huis van Grimbergen, Turnhout in vollen eigendom (2). Haar meesterschap in Turnhout wordt ons bevestigd door Divaeus (3), die verhaalt, dat Arnold (4) uit de edele familie der Berthouden, den nieuwen hertog van Brabant, Godfried met den Baard, durfde weerstand bieden (5), omdat hij zoovele goederen bezat, en op zijne macht betrouwde, daar bij meester was van Mechelen, Grimbergen, Turnout en Gheel. Een ander bewijs vinden wij in eene gift (6) van een lid dezer familie, Geeraard van Duffel (7), die zijne vrije goederen onder Turnhout (tam in hominibus quam in terris et nemore, zoo mannen, landen en bosch), in 1181, schenkt aan de Tempelieren van Breda. Dit geschenk moet aanzienlijk geweest zijn, daar wij deze ridders, tengevolge dier gift, later aantreffen als tiendheffers voor een derde deel der tienden van Turnhout en Oud-1 urnhout. Le Roy (8) verklaarde dat liet hem mogelijk was (1) Over deze familie zie : Mémoires de VAcad. Roy. t. XVII, Recherches sur la familie de Berthout, par le ehevalier Fel. van dun Branden de Reeth. (2) Deze familie was eene der rijkste en machtigste familiéii van Brabant gedurende de middeleeuwen; buiten liet vorstelijk huis van Leuven, was er niet een dat hunne grondbezittingen overtrof. Jammer is liet dat men over deszelfs oorsprong geene stellige bescheiden heeft. (3) Solus ex Bertoldorum elarissima famiiia Aruoldus novo duei obsistebat, omni obsequii geuere deuegato : opibus nimiis, ae potentiae eonfisus : eum in ipso Brabanti® umbilico Mechlinienses, ürimberganos, Turnoutanos ae Ghelenses possideret. — Rernrn Brabanlicarum, libri XIX, (Antverpiaj. CIO. IOC. X). bl. 87. (4) Arnold stierf in 1134 of volgens anderen in 1137. — Zie Kronijh .1. De Kierk. (5) .T. David, Vad. hist. V. 52. (6) Diploma bij Minjus, Opera diplom, t. II, p. 1332. (7) Th. de Raadt, De heerlijkheden fan het land van Mechelen. Duffel, Gheel en hunne heer en, (Kempisch Museum. Turnhout 1890). bl. 6. — Walters, Histoire des Environs de Bruxelles, t. II, bl. 640. (8) Not. March. Antv. lib. VIII. — Hoe quidem doeumentis autlienticis docere possemus, initiu soeeuli Christi XII Jianc ditionem ad Bertoldos Meehlinias dominos attinuisse. 3 door echte stukken te bewijzen dat in het begin der XIIe eeuw Turnhout aan de Berthouden, hoeren van Mechelen, toebehoorde. Dit bleek nog uit liet bestaan te Turnhout der edele familiën (1), Van Mechelen', Van Ranst, Van Berchem, die uit den stam der Berthouden gesproten waren, alsnog uit de goederen die zij er bezaten, de openbare ambten die zij bekleedden in het begin der XVe en volgende eeuwen. Zelfs Turnhout's wapenschild schijnt de betrekking dezer familie tot de gemeente aan te duiden, zooals wij verder zullen aantoonen. Hoe de Berthouden heeren van Turnhout zijn geworden en hoe hun eigendom aan de hertogen van Brabant is overgegaan, dit blijft voor ons nog steeds een geheim. Wij kunnen enkel het feit vaststellen. Nochtans, mochten wij iets gissen, dan zouden wij zeggen, dat deze familie hare rijke bezittingen dankte aan eenige krijgsdaden harer dappere voorouders, tijdens het Frankisch tijdvak (2). Immers, gelijk wij gezien hebben, was liet de gewoonte bij de Franken, de veroverde landen onder hunne aanleiders en krijgshelden te verdoelen. Zoo zoude Turnich, die Turnhout door zijne villa stichtte, een dezer Franken geweest zijn, en een der Berthouden, zijn afstammeling. Voor do opvolging der hertogen van Brabant in het bezit der heerlijkheid, kan men onderstellen, dat do Berthouden, die dikwijls in strijd waren met de hertogen, in eenen veldslaghet onderspit hadden moeten delven en van hunnen eigendom beroofd werden. Is dit alles twijfelachtig, alhoewel niet te verwerpen, de verheffing der gemeente Turnhout tot rang van Stad is des te zekerder. Het was de hertog van Brabant, Hendrik I, ook wel eens de IVC en de krijgshaftige genoemd, die deze gunst aan Turnhout schonk. In een diploma (3) van 1212 over zijne (1) Zie hunne stamtafels in de Ndbiliaires van Goethals, de Herchenrode, eiiz. (2) De Ridder, Het dorp Rethy, bl. 12-13. (Turnhout 1860). (3) Item quicumque homines memorati Godefridi in die hujus conventionis facte, oppida que de novo feceramus, intraverunt ad manendum scilicet Oesterwyc, Arendonc, Herentals, Turnout, Hoechstraten. — Diploma in Dynteri Clircnicon, (ed. de Ram) t. II, bl. 151. — Zie ook : Butkf.ns, Trophées de Brabant, bl. 61. — Mir,et Donationes belgicce, t. I, C. XCIV, bl. 571. overeenkomst gesloten tusschen hem en zijnen leenman Godfried, heer van Breda en Bergen-op-Zoom, somt hij de steden op die nieuwelings zijn aangelegd en waartusschen Oosterwijk, Arendonk, Herenthals, Turnhout, Hoochstraten worden vermeld. De nieuwe stad Turnhout was gelegen ia het hertogdom van Brabant (1) en in het markgraafschap des H. Rijks (2), in de Antwerpsche Kempen. Hare oppervlakte was ongeveer dezelfde als hedendaags, inbegrepen Oud-Turnhout met zijne gehuchten. Turnhout was een der negen kantons van het markgraafschap van Antwerpen, en de hoofdplaats van het zoogenaamde Land (3) van Turnhout, uit verscheidene dorpen samengesteld. Wanneer dit land in 1347 aan de hertogin Maria van Gelder werd geschonken, telde het met de vrijheid tien dorpen in zijnen bijvang : Wechelderzande, Gierle, Lille, Beersse, Vosselaar, Merxplas, Arendonk, Weelde, Poppel, Kavels. Waarschijnlijk is dit de eerste verdeeling, welke reeds lang vóór het huwelijk van de hertogin bestond. Later in eene haardtelling van 1435 (4) komen daar nog bij : (1) liet Brabant van die tijden strekte zieli zuid- west- eii noordwaarts niet zeer veel verder uit dan hedendaags, namelijk tot aan Halle, Nijvel en Senetïe, alsmede tot aan de landen van Aalst, van Dendermonde en van Bornhem. Integendeel breidde 't zich, naar de oostzijde, merkelijk uit over het voormalige Haspegouw, over het zoogenaamde Mansuarie, en Taxandrie, gaande tot boven Gembloers, Perwez, Hannut, Landen, Zout-Leeuw, Halen en Diest, en verre het grootste deel der huidige Kempen beslaande, tot aan Grave, 's Ilertogenbosch, Willemstad en Bergen-op-Zoom. Wanneer dit hertogdom voor goed was opgericht ten tijde van Godfried met den Baard, en gelijk het gebleven was tot aan de onlusten der XVIU eeuw, was het in vier kwartieren verdeeld, genaamd volgens zijne vier hoofdsteden Leuven, Brussel, 's Hertogenbosch en Antwerpen. — J. Davii», Vad. kist. V, bl. 5 en 65. (2) Het Markgraafschap strekte zich uit west- en zuidwaarts tot aan den Rupel en de Dyle, oostwaarts tot aan Mansuarie, en noordwaarts tot aan het graafschap van Strijen, zoodanig dat het de landen van Arkel, van Rijen, van Geel, van Hoogstraten en Turnhout in zich besloot. — J. David, Vad* hist. V, 29. (3) Marise vero Reinaldi, Gelriae ducis uxori doti data erant, a Joanne patre, Turnhoudana terra comprehendens Turnolioudam, Wechelam, Ghierlam, Lillam, Berzeum, Vorselariam, Stagnum Marei (vulgo Marxplas), Arendongam, Weldam, Poppelam, Ravelsiam. — Div^us, Rerum Brabanticarmn, libri XIX, bl. 171. — Alsook Le Roy, Not. March. Antv. lib. VIII. (4) E. Marshall et F. Bogaerts, Bibliothèque den Antiquités Belgiques, (Auvers 1833), bl. 91. Vlimmeren, Baarle, Wilmersdonk, Borclivliet en Stabroek. En in eene derde opsomming door Van Gorkom (1) medegedeeld, telt deze schrijver er nog de volgende dorpen bij : Zondereygen, Rumpst, Boom, oud en Laert Oorderen ten deele. Wij kennen alzoo de ligging der stad en de samenstelling van het Land van Turnhout; maken wij nu verder eenigszins kennis met den staat der stedelijke regeering. Turnhout heet gewoonlijk in de middeleeuwen de Vrijheid (2) of de Poorte (3) van Turnhout, in het latijn portus, libertas, municipium, communia. De vrijheid werd niet gerekend tusschen do steden, voor zooveel men hierdoor plaatsen bedoelde met muren en vestingen versterkt; maar wel waar do benaming algemeener wordt gegeven aan de plaatsen die gelijk eigenlijke steden, vrij waren, burgerrechten bezaten, voorrechten of privilegies genoten en onder een plaatselijk bestuur of schependom stonden. Wanneer er in de akten spraak is van de Stad en de Vrijheid van Turnhout, dan wil men hierdoor het centrum en liet omliggende grondgebied of den bijvang beduiden. De inwoners der vrijheid waren vooral in twee klassen verdeeld : de poirters of poorters en de ingezetenen. De eersten stonden gelijk met de burgers, en werden dit bij geboorte, huwelijk of aankoop. Zij genoten alsdan al de voorrechten der (1) Beschr. van Turnh. bl. 227. (2) Eene Vrijheid als waar hiervan kwestie is, heet hij Kiliaan, vicvs major et oppidi amulus, een dorp van grooter soort naar eene Stad gelijkend. Men voelt echter dat het woord iets meer te kennen geeft en dat het eerder toepasselijk is op een aanzienlijk dorp. — .T. David, Vad. hist. V, 302. (3) Les doeuments les plus anciens donnent aux premières villes qui s'élevèrent sur le sol de Belgique deux noms caractéristiques. Ils les appellent partus (poort), c'est adire débarcadères 'ou etnporia, c'est-adire entrepots. La langue nous avertit donc tres clairement que c'est au commerce que ces villes doivent leur naissance. Elles sont contemporaines de la formation d'une population nouvelle de marehands et d'artisans k cöté de 1'ancienne population rurale, et c'est aux endroits qui réunissaient les conditions favorables au développement de 1'activité économique qu'elles apparaissent tout d'abord— Les Colonies marchandes se groupèrent au pied des murailles, d'un monastère, d'vn chdteau ou d'une résidence episcopale. — II. Pirenne, Hist. de Belgique, (Bruxelles 1900). bl. 167, I. — Geheel toepasselijk op Turnhout, gelijk wij later zullen zien. vrijheid en mochten door geene andere rechters geoordeeld worden dan door hunne schepenen, voor welke zij getrouwheid moesten zweren aan Vrijheid en Prins. De tweeden, doorgaans de vreemdelingen die in de stad waren komen wonen, hadden recht op do bescherming, maar geenszins op de voorrechten der vrijheid; nochtans konden zij door do schepenen tot poorters gemaakt worden (1). Deze inwoners verkozen zekere hunner gemeentebestuurders. Gelijk de vorst zijne beambten in den raad aanstelde, zoo mocht ook de gemeente hare afgevaardigden benoemen. Deze waren de schepenen, de goede mannen of gegoeidens, de gezwoornen, de raden, de guldedekens, enz. De gemeente was alzoo een Staat in den Staat. Deze Staat werd geregeerd door de Schepenen, den Schout met zijne dienaren, den Burgemeester, den Rentmeester, den Secretaris, do Keurmeesters, den Notaris, die zich allen gedroegen volgens de keuren en breuken en later volgens de costuvmen der vrijheid. Turnhout had ook zijn eigen wapenschild en zegel. Een woord nu over elk dezer ambtenaars. De SCHEPENEN, volgens de verklaring van "Warnkoning (2), waren de vertegenwoordigers der stedelijke gemeenten en hadden uit dien hoofde het beheer over hare belangen. Ingesteld bij de verheffing der stad, zien wij hen voor de eerste maal vermeld in eene akte (3) van 1259, waarin zij verklaren, dat de markt van het zout altijd te Antwerpen (1) Van Willem van Rode, die welke tot Turnhout poerter worden is, daer at' men gewoenlic is geweest te nemen voer die schepenen ii stoepen wyns en voer den lieer li stoepen wyns, daerom hier 11 stoepen wyns qui valent XXI1II d. g. (Schotitsrek. V. Van Halen, St Jan 1460 — Kersmis 1460). — Van poerters te maken. Ende mits der tegenwordiger oorlogen so en can die Schout aen de copie van den privilegicn daer mede die Vrijlieyt porters maken mach nyet comen, aengesien dat twee van den schepenen inde selve orloge uitgetrocken sijn. En dat die anderen en willen totten coffers nyet gaen, het en sy datse alle vergadert syn. (Schovtsreti. Id. Kersmis 1464 — St Jan 1465). — Wie poorter wordt te Turnhout is gewoon te geven, 1 geit wijns. Rentm. Relt. A. van Lyere, 1 Oct. 1556 — laatsten Sept. 1557. (2) Flandrische Staats- und Rechtsgescliiehte (Tübingen 1835-42). (3) Wauters, De 1'origine et des premiers dêreloppements des libertés rnmmnnales en Belgique, etc. Preuves, bl. 191, bestaan heeft, naar getuigen van de ouden en de zoutverkoopers van Turnhout. Later worden zij aangetroffen bij elke akte, waaraan zij hunne kleine zegeltjes van was hingen, en waarop met een zinnebeeld hun naam stond ingedrukt, wanneer zij het groot zegel der stad » ad causas » niet gebruikten. Zij waren gewoonlijk zeven in getal en werden elk jaar tusscheu de poorters gekozen op Lichtmisdag; alsdan werd een groot feest te hunner eer op het Schepenhuis gehouden. Zij waren bijgestaan door de gezwoornen en de gegoeidens, die meer tot raad dan tot uitoefening der wet dienden. Hunne bemoeiingen omvatten alle rechterlijke en bestuurlijke zaken, want de schepenbank of anders genoemd de Wet, was door den hertog ingesteld, om de plaatselijke besluiten uit te leggen (1) en toe te passen. Bij voorrecht (2) van het jaar 1338 was liet hun vergund geworden statuten te maken, coren (keuren) en breuken (straffen) te stellen en mannen te noemen om hunne ordonnantiën te doen onderhouden. De Schepenbank (3) had in eersten aanleg kennis en berecht over al de poorters en ingezetenen der stad en der vrijheid, mitsgaders over hunne goederen. De schepenen oefenden hun rechterlijk ambt uit in een open lokaal, de vierschare geheeten, onder het voorzitterschap van den oudsten en sinds het jaar 1409, wanneer burgemeesters werden aangesteld, van den burgemeester, die anders vooral toezicht hield over de financiën. (4) Men ging in beroep tegen het vonnis door de wet van Turnhout uitgesproken, bij de wet der stad Antwerpen en van daar bij den Souvereinen Raad van Brussel. De ambtenaar die de vertegenwoordiger van den souverein was, droeg in de gemeente Turnhout den naam van SCHOUT, (5) schouthet, scultetus, écoutête en zijn gerecht heette de scouthei- (1) II. Pirenne, Histoire de Belgique, bl. 181. (2) Akte van hertog Jan, 4e" dag na Ste Magdalena 1338. — Van Gorkom. Beschr. van Turnh. bl. 254. (3) E. Poullet, Hist. politiqne nationale, (2® édit.) t. II, bl. 168. (4) Fr. Verachter, Invent. p. 162. (5) Op andere plaatsen werd hij genoemd : amman (Brussel), meier (Leuven), baljiuc (Gent) en drossaart (gewoonlijk op het platteland). scape. Zijne rechterlijke bediening had veel overeenkomst met die der tegenwoordige prokureurs des konings. Hij was gelast met liet handhaven der openbare orde, wetten en costuymen der vorstelijke rechten, en stond als maner of rechtsvorderaar bij de schepenbank. (1) Onder bestuurlijk opzicht moest hij zijn oordeel te kennen geven met burgemeester en schepenen bij het opmaken der stedelijke statuten, bij de afkondiging dier besluiten en moest de politieke bevelen van de ambachten met zijn zegel bekrachtigen. Zoo werden de placcaerten uitgevaardigd in naam van " scouteth, borgemeester ende scepenen. » De schouten kregen hunne brieven (2) van commissie of aanstelling van den hertog of van den landheer, ja zelfs van den leenheer, zooals het ten tijde van de Boussu (3) te Turnhout geschiedde. Zij moesten door hen geapprobeerd, geratificeerd, worden, alvorens schouten of schepenen wettig hun ambt konden uitvoeren. Zij werden alsdan verplicht eenen borgtocht te stellen, hunnen eed af te leggen voor den kanselier van Brabant, en jaarlijks aan de Rekenkamer van Brabant rekening te geven over de exploiten van hunne officiën. De schout stond onder de rechtsmacht van dien van Antwerpen, maar word hiervan ontslagen toen op het einde der XVIe eeuw de Heerlijkheid van Turnhout vervreemd werd. Evenals dc namen der eerste schepenen, zijn die der eerste schouten ons onbekend ; den eersten naam, Jan De Dyke (4), vinden wij tusschen de leenmannen van hertog Jan III. Van het einde der XIV0 eeuw tot aan de Fransche Omwenteling kennen wij ze omtrent allen. (5) Een woord zij hier nu gezegd over het GERECHT. De schout was hiervan de hooge ambtenaar en had om zijne bevelen (1) «T. B. David, Vad. hist., v, 321. (2) Wij hebben er nog vele ontmoet in de rekeningen der Schouten. Wij geven "er eenen als voorbeeld in de Bijlagen. Zie Bcicijsstufiken, Wereldlijk deel, li1' VI. (3) Heer van Turnhout in de XVIc eeuw : zie dit tijdstip. (4) Petrus De Dijke tenet terram vjilentem annuatim V solidos apud Turnhout. Johannes, Petri filius suus, scultetus in Turnhout, tenet modo. — L. Galesloot, Le livre des feudataires de Jean III, (Bruxelles 1865), p. 221. (5) Zie hunne naamrollen, alsook de bewaarplaats waar wij hunne rekeningen hebben aangetroffen, Bijlagen, uit te voeren twee soorten medehelpers: de kolfdragers en de hellebardiers ook knapen, boden, en vooral te Turnhout vorsters (1) en dienaren (2) geheeten. Wanneer hij de verzachtende omstandigheden in acht nam, liet hij den misdadiger poincien of componeren voor eene bepaalde straf , anderszins liet hij hem calengieren, pijnigen of ter dood brengen. Andere straffen nog waren, de zoenen, waardoor de misdadigers openbare eereboete moesten doen, doorgaans in eene kerk, aan de beleedigde familie; en de bedevaarten, (3) hetzij naar Keulen, Rome, Jerusalem, Cliypre. De gevangenis, waar de misdadigers om hunne veroordecling ia verbleven, heette men de vroente, (4) welke jaarlijks (1) Vorster was de benaming van den vrijheidsdienaar en was alstoen zooveel als nu, een garde champêtre op den buiten. Het woord beduidt eigenlijk woud- of boschwachter (garde forestier). De vorsterij van Turnhout werd ook eertijds verpacht; doch den 9 juni 155 / bij « Brieve. van placcate des konings inhoudende dat men voirtane eenighe officien van jnsticien die men gewoenlyck was te verpachten, nyet meer verpachten en zoude », werd dit afgeschaft. — Rentmeesters Rekening H. Van Lyere. 1 oct. I06O :iO sept. 1561. — Deii 28 sepl. 1560 kreeg dit nog al belangrijk personaadje eene ordinantie ende instructie van den Vryheyt van Turnhout, naar welke hij zich voortaan moest schikken. — Costuymen der Stad Turnhout, G. De Longé, Coutumes du Pat/s et Dnché de Brabant (1877) t. VI, p. <)22. (2) De dienaren waren eigenlijk de boden, soms ook de medehelpers van den vorster, gelijk nu nog de « dienders woord gemeenlijk gebruikt te Turnhout voor politieman en afstammend van dienaar, de medehelpers of de boden van den politie commissaris. (3) Hanneken Leyten was veroordeeld om baldadigheden, « ende sic zoe heeft deselve Hannekeii gedaen een weeh te heylig drie eonigeii tot Coelen — Schoutsrekening, Vranc Van Halen de jongere, Kerstmis 1487 — St-Jan-Bapt. 1488. Janne Van de Moere had eenen manslag begaan ende omdat de voirsehreveii Jan niet en wilde syn in de oegen van den Heer en dat liem partien om goids wille vergeven hebben oft hij inne mesdaen hadde solider dairvan enicli goet oft geit te geven. Soe heeft liem de voirsclireven Hcouthet laten componeren om XII l ten pryse van X l gro vleems tpont en sal oic de voirsclireven Jan gehouden syn ter maennissen van den heereu van der cameren van de rekeningen en van den voirsclireven scouthet te samen te doen een wecli te Sinte Peters en Pauwels te Rome. — Schoutsrek. Pauwels Van Mechelen, Kerstmis 148!) — St-Jan-Bapt. 1490. Een zeker Cornelis, nadat hij gefolterd geweest was, 23 november 1555, werd veroordeeld, « nytter Vryheyt te perre ter peregrinage tot Sypers ende neyt te keeren op de verbuerte van synen hals. — Schoutsrek. Mesten Van Mechelen, 1 oct. 1555 — 1 oct. 1556. (4) Den vorster van .Turnhout, Janne Van Dale, van dat hij in synder vroenten en ghevangenessen gehouden heeft Janne den poirter den tijd van drie en vyfticli daghen. Ende werdt de selve Jan ten eynde van dien overmidts zyne mesdaden glieexecuteerd mitten zweerde, Ende want aldair van den vroenteosten negliecn uitglieven verpacht werd en die meest altijd gehouden werd door den vorster, die daarvoor van de vrijheid vroenteonkosten ontving. Wij meenen dat deze vroente voor de XVIe eeuw gestaan heeft op de plaats, waar nu het lokaal is van Vredegerecht en Armbestuur, een modern gebouw, dat nog de benaming van Steentje (1) draagt. In het midden der XVI0 eeuw en later treffen wij de gevangenis of den dievenput aan in eene plaats van het kasteel, en soms werden aldaar op de binnenplaats de folteringen aangedaan en de halsrechtingen uitgevoerd. De uitvoerder dezer straffen was de beul, ook wel hangdief, scarpen coch, scherpen richter, (scherprechter), langenman geheeten, en dien het gerecht dan soms uit Antwerpen, soms uit Mecheleu, Breda of 's Hertogenbosch ontbood. Na de uitvoering werd er volgens de oude Costuymen een schepen-maaltijd (2) gehouden in de eene of andere herberg, waaraan doorgaans deelnamen : de schout, de burgemeester, de zeven schepenen, de dienaars, de scherprechter, en waarvan de onkosten beliepen ongeveer de 5 tot 6 rijnsgulden. Bij het doorloopen der rekeningen van de schouten hebben wij gevonden dat de rechtsuitvoering gemeenlijk geschiedde op de gliemaict eii is geweest. Kilde die voirschreven Jan .ilnoeh onbetailt is, soo versuect deselve van den vroentcosten betalinge Ie moghen hebben ende te meer want hy de voirschreven vroente in paclite hielt. Ende om hier van de voirs. I III daghen tot 1 stuver sdaighs XIII s. III d. gro. SchoulsreJi. Vranc Van Halen de jongere, St-Jan-Bapt. 1481 — Kerstmis 1481. (i) Het Steentje beteekent eene kleine gevangenis. Zooals wij uit de Schotden Rekeningen kunnen verstaan, moest eene kleine gevangenis zich bevinden in de nabijheid van het Gemeentehuis. Hierin woonde ook de Vorster die de gevangenen bezorgde en bewaakte, waarom zijn huis ook de vorsterij genoemd werd. Op Palmenzondag 1576 — Schontsreh. Hendr. Van Meciielen, 1 sept. 1570 — 1 sept. 1578 — brandde de vorsterij af en in die troebelen tijden zal ze niet spoedig terug opgebouwd geweest zijn. Wanneer dit huis opnieuw werd opgericht, ging het tot eene andere bestemming over, alhoewel zijne oude benaming van Steentje of kleine gevangenis als eene historische herinnering behouden bleef. (2j Den selven (Schout) noch betaelt opten dach van justicien (onthoofding van twee straatschenders) gegeven tot Turnhout den wethouderen met allen denghenen die aen den wet weest gelyck secretaris ende burgemeesters met den dieners nader ouder constumen een maeltyt in den Helm, want sy die gewoenlyck syn te hebben van ouden tyden. Ende daer voer betailt de somme van vier karolusgulden en thien stuvers. -Schovtsreh, Lauwereys Van Hasselt, Kerstmis 1599 — Kerstmis 1530. markt, binnen het kasteel, en op liet Galgeneind. (1) Het was op deze laatste plaats vooral, gelegen links van den steenweg van Vosselaar op Turnhout, dat do misdadigers hunne straf ondergingen met de koord of met het zwaard. De schout (2) Vranc Van Halen de jongere had in liet jaar 1476 eene nieuwe galg doen maken te Mechelcn, uit witteen kareelsteenen van onder tot boven ; waarschijnlijk verving deze galg de houten in 1438 (3) gemaakt. Omstreeks 1523 werd nogmaals eene nieuwe galg (4) gesteld volgens het plan van Willem Zegers. Van de oprichting van dat akelig tuig had men dezen keer veel werk gemaakt. De galg bestond uit drij steenen pilaren waarop een eiken balk onder een schaliëndak, schuinsch was lieengelegd; drie rood geschilderde appelen pronkten op de boeken; een muur in witte en roode steenen met twee achtkantige torekens van 16 voet hoogte omringde de drie kanten ; in den muur stond een biechthuisken of kapelleken waar de prochiaan of pastoor van S' Peeterskerk, soms ook van het Begijnhof en later de Minderbroeders, den tor dood veroordeelde tot het gewichtig uur voorbereidden ; aan den muur waren ringen en zware ijzc- (1) Gemeenlijk geschiedde de strafuitvoering in een veld aan de uiterste palen van het grondgebied, waar alsdan de galg werd opgericht en daarom heette men zulke plaats het Galgeneind of uiteinde van het grondgebied, waar de galg staat. Daar zijn nu nog op eenen akker toebelioorend aan mr De Ruiter overblijfsels te zien van de oude galg. De grondvesten, gelijkzijdig driehoek, met daartegen een vierkant zijn waarschijnlijk die van de galg in 1523 gemaakt. (2) Die scouthet diewelcke ter ordinancien ende bevelen van de Heeren van de cameren van rekeninge, te Mechelen heeft doen maken een gerichte of galge staende tusschen Turnhout en de Vosseler, al van steynen van onder tot boven toe van witten als van careelsteenen dair voer hy betaelt heeft gelyck alst blyct bij certitticatie van den rentmeester van Turnhout soe voer stotfe maken ende anderssins gelyt die somme van XXV rynsgulden XV stuvers. — Schoutsrek. Vranc Van Halen den jongere. St-Jan-Bapt. 1476-1477. (3) Schoutsrek. Willem Van Rode, 24 juni 1438 — Kerstmis 1438. (4) Lauwereys Poels heeft noch geleverd eene partye van witten steenen in alle der manieren alsoe die berders ende ordinancien dair aff zijn gemaict bij meester W illem Zegers.... ende dat tot behoeff van den gerichte die heel nyeuwe gemaict is staende bynnen der Vrylieyt van Turnhout. De Liersclie kalk die men hieraan verbruikte kostte 6 stuivers de mud en de Turnhoutsclie baksteen 18 stuivers de duizend. — Rentmeesters Rekening, I1 rederich Derghent, 1 oct. 1522 — laatsten september 1523, ren ketenen vastgemaakt. De onkosten werden gedekt door den rentmeester des konings. Na deze uitweiding over het gerecht, in betrekking met het schoutenambt, komen wij aan eene andere gewichtige bediening namelijk het RENTMEESTERSCHAP. Men trof te Turnhout aan de rentmeesters der souvereinen en de rentmeesters der vrijheid. De RENTMEESTERS (1) DER SOUVEREINEN, die, zooals de schouten, meest van adellijken bloede waren, werden door den heer der plaats voor zekeren tijd aangesteld. Zij waren gehouden te zorgen voor de domeinen en goederen der gansche Heerlijkheid. Zij stonden voor de inkomsten en uitgaven hunner hoeren en moesten elk jaar rekening geven der goederen van de Heerlijkheid bij den tresorier-gcneraal, hetzij te Brussel, hetzij te Antwerpen. Zij verpachtten, zooals de rekeningen van het begin der XV" eeuw aantoonen, de tollen der dorpen van het kwartier, de waag en de gruit te Turnhout, den watermolen van Oud-Turnhout, de vorsterijen, de windmolens, als don Hoog er molen, den Lokermolen, den Goor mol en der Vrijheid en den molen te Lille, de waranden der konijnen en veldhocnen, de moeren, de houtschatten, de verkensbeziën; zij bezorgden verders al wat de domeinen aanging. De rentmeester had nog het recht van « manisse van alle goedenissen, grondproceduren, " het recht van beleyden, van rivieren, wegen 011 waterloopen; " van te straffen al de misbruiken die plaats hebben op den aert " en vrointe, en op de gemeyntens, moeren en plantagien ». De RENTMEESTERS DER VRIJHEID, genomen tusschen de voornaamste poorters, regelden de stedelijke financiën, de uitgaven en inkomsten, en moesten jaarlijks hunne rekeningen voorleggen aan de schepenen en de goedemannenraden. Zij putten meestendeels het fonds hunner inkomsten, uit de accijnsen, de tollen, de betaling voor gildekeuren, het marktrecht, het poortgeld, de octrooien en de tienden. Wanneer bij voorrecht het octrooi tijdelijk was afgeschaft, werd naar het voorbeeld (1) Zie hunne naamrollen, alsook de bewaarplaats waaruit wij hunne rekeningen ophaalden, Bijlagen. van andere steden liet issuegeltl ingevoerd. Dit was eene belasting op roerende en onroerende goederen van afgestorvene personen, te betalen door degenen dio erfden en buiten de stad woonden. Het lijdt geen twijfel dat die belasting veel opbracht voor de stad, maar bijwijlen was zij ook zeer schadelijk voor Turnhout's inwoners, dio buiten hunne vrijheid moesten erven. Om deze onkosten wat te verminderen, werden overeenkomsten met sommige steden aangegaan. Zoo sloot Turnhout hierover een verdrag met Antwerpen (1) den 15 October 1523, waarin werd vastgesteld dat Turnhout's inwoners geen issuegeld aan Antwerpen zouden betalen, en wederkcerig. In 1774 werd ook een ontwerp van overeenkomst met Herenthals voorgedragen betrekkelijk het issuerecht, waarover in 1768 een misverstand was ontstaan (2). Een ander stedelijk ambtenaar was de KEURMEESTER, wiens bediening bestond in het vaststellen van de prijzen der levensmiddelen, granen, bieren en wijnen; hij was ook gelast met de wekelijksche bepaling van den broodprijs of spijker, die tot eenieders inzage op de deur van het stadhuis werd aangeplakt. De keurmeesters waren in 1338 te Turnhout aangesteld door octrooibrieven (3) van hertog Jan III. Deze vorst schonk aan don schout en de schepenen der vrijheid de toelating om vier horemeesters te kiezen en aan te stellen « dewelke wagten « ende verwaeren sullen alle koren, die binnen onse voorseyde « poortc gevallen mogen, is 't aen visch, vleesch, brood of bier, » ofte ia wat manier dat sy gevallen mogen. » Elk jaar werden zij hernoemd of heraangesteld; gewoonlijk werden zij genomen tusschen de raadslieden of de gewezene schepenen. Hunne profijten bestonden in een derde deel der opbrengst van de koren (keuren), (1) Mertens eii Torfs, Gesch. van Anltcerpen, d. II, bl. 438-643. — Des le moyen age, 011 voit certaines villes eonelure eiitre elles des traites, dits hanses, supprimant ce droit pour le eas oü leurs bourgeois passeraient de rune & 1 autre. Daus les loea lités que ces lianses ne ooncernaient pas, le droit d'issue subsista jusqu & sou abolition générale prononcée en 1784 par Joseph II. — E. Pot i.i.et, Histoire politiqne nationale, (1882) t. I, 505. (2) Vevsl. v. Turnhout, 1874, bl. 97. (3) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk Deel, n1' II. ordonnantiën, pointen ende statueten, die zij uit naam van don schout en do schepenen moesten zetten en doen onderhouden. Evenals voor de eetwaren, werden bij keizerlijk octrooi (1) in 1551 ook keurmeesters aangesteld voor de huidenvetterijen, die in dien tijd in vollen bloei waren. Een man die al deze voorgaande ambtenaren ter zijde stond was de SECRETARIS, ook wel aanvankelijk de Clerck geheeten. In het «clerckscap » van het land van Turnhout was ook in de XIII®, XIVe eeuwen dat der gemeente inbegrepen; het werd verpacht gemeenlijk voor drie jaren. De rentmeesters der Hoeren beschikten hierover; doch sinds 1470 (n. s.) verkreeg de vrijheid van den hertog, er te « moigen disponeren tot luieren goeden « wille » (2) en werd de secretaris door de schepenen gekozen. Hij moest alsdan den eed, daartoe staande, in de handen van den schout afleggen. Do NOTARIS, alhoewel niet tot de regeering der stad belioorend, bekleedde hier nochtans oeno gewichtige plaats. Sinds onheugelijke tijden waren er notarissen in de vrijheid, die de akten der verkoopingen en der tienden, ja zelfs soms der processen opstelden. (3) (1) Litteris anni 1551 permisit Caesar scolteto et seabinis, pari numero eligere censores et jndices signatoresque coriaciorum et telarum levideusium, quarum ita solennis olim fuit, nee omnino desiit, textrina, ut propriam Antverpiie offioinam habuerit. — .1. B. Grammaye, Antiquitates lil. Dtic. Brabanticv, Antverpia (Lov. 1708). bl. 40. (2) Van de clercliscape van Turnhout mitt toebehoirten dwelck men te verpachten plach ten protfyte van mynen genedigen heer. Tegenwoordich nadhant tselve clerckscap heeft gegeven d'vryheyt van Turnhout voirtane ghyfts te syne d'af en te moigen disponeren tot huenen goeden wille. Soe heeft dieselve vryheit eenen clerck van luieren handt onlancx d'toe gestelt gebruyekende 't possessien ende dat bij machte van desselvs mijns genedigen heeren openen brieven hen d'op verleent, gegeven, in de stad van Rrugge XXIXa martii XIIIIc L XIX voer Paesschen. — Rentmeesters Refi. II. Ceelen. 1 oct. 1416 — Paaschavond. (3) Hunne instelling (a) werd op vasten voet gebracht door den keizer Karei V die hun getal beperkte en aan het magistraat der stad toeliet hun getal voor zijn ressort te bepalen, 's Keizers opvolgers breidden deze verordeningen uit of verminderden dezelve; Filip V wijzigde heel de wet en door een bevel van 20 juni 1704 zette hij al de notarissen af, bepaalde hun getal, verkocht de plaatsen en maakte ze erfelijk (b); doch deze wet vond vele tegenstrevers en werd naderhand afgeschaft. Een edikt dat hij hierover den 10 januari 1703 had uitgegeven, had meer bijval en bestaat hedendaags nog. Het was het zegelrecht voor al de akten die in gerechtszaken moesten dienen. (a) G. Galesloot, Inventaire dn notariat gênéral de Brabant, (Bruxelles 18G2). — Préface. Passim. — (b) Recueil des Ordonnunees des Pays-Bas Autriehiens, d. I, bl. 534. Eertijds moesten al de akteu der notarissen naar liet Algemeen Notariaat van Brabant opgestuurd worden, maar door een reglement van 13 üctobei 1740 verkreeg de stad Turnhout, (1) op liaar secretariaat te mogen bewaren, al de akten der overledene notarissen en de testamenten voor den pastoor of den onderpastoor gedaan. Dit reglement was niet alleen voor de vrijheid maar voor geheel haar ressort. Het werd nogmaals goedgekeurd in 1756 met eone kleine verandering voor wat de grondomschrijving betrof. Sinds 1582 kennen wij de namen der notarissen (2) die hun ambt in Turnhout hebben uitgeoefend. (3) Al deze ambtenaren gedroegen zich van de XIII* tot de XVIe eeuw, volgens de keuren en de breuken in de vrijheid opgemaakt, alsmede volgens die van Antwerpen (4), terzelfdertijd (1) Ib. Pièces justificatie es, u° V, bl. LXV. — Zie aldaar akte. (2) Zie hunne Naamrollen, Bijlagen. (3) Men noemde hen Apostolieken notaris, als zij door den Paus of den Bisschop waren aangesteld, om door hun toedoen ontslagen, veranderingen van beneficiën te verkrijgen en de akten op te stellen: Koninklijken notaris, wanneer zij aangenomen waren door den Geheimen Raad van Brabant; dan mochten zij geheel het land door akten opmaken, uitgenomen in het ressort van den Raad van Brabant: Publieren notaris, wanneer zij door eenen gerechtsraad waren aangenomen; zij mochten alsdan in geheel het ressort van dien Raad hun ambt uitoefenen, maar niet verder. — Zie hierover : A. Giry, Manuel de diplomatique, p. 824 (Paris 1894). (4) In een deel van het land van Turnhout volgde men de Costuymen van Antwerpen, in een ander die van Santhoven. De volgende dorpen volgden die van Antwerpen : Arendonk, Poppel, Ravels, Weelde. — Die van Santhoven : Baarle-Hertog, Beersse, Gierle, Lille, Merxplas, Weehelderzande, Vlimmeren, Vosselaar. — G. De Longé, Contumes du pays et Dnché de Brabant (1877). t. VI, p. 642. — Zie ook : Brabandts recht van Christyn, Costuym van Santhoven, wat eenigszins verschilt, waar een deel van Turnhout voorkomt als zijnde onder Santhoven, terwijl volgens het hierboven gemelde, geheel de Vrijheid stond onder Antwerpen. — u Also die Schoutet bij syne naeste voerge rekening gelast copie autentyck van den boeke in den welken vercleert syn die koeren en broeken in den lande van Turnhout. So heeft die voirscreven Schoutet ter audiencie van deze rekening gerelateert dat een deel van den baneken bynnen den lande van Turnhout syn die broeken hebben gelyc als die syn tot Antwerpen. Ende in dat ander deel so syn die broeken als te Santhoven. Ende also so souden en sthomeren van Antwerpen ende van Santhoven daer mede gelast syn. Maer van koeren gemaect op die policie van der Vrylieyt van Turnhout is een boeck gemaect daer af hy hier copie die nyet en autentyck en is overgegeven heeft. So sy des gesproken ende advyse gehadt ». — Nota der Rekenkamer. — Schoutsrek. \ ranc Van Halen. Kerstmis 1464 — St-Jan 1465. hunne privilegiën niet uit liet oog verliezend. Van den tijd van Keizer Karei V af, onderhielden zij de Costuymen (1) door dezen vorst goedgekeurd. Om eenige orde te stellen in de duistere en ongeschrevene gebruiken, die als wetten aanzien werden, had de keizer bevolen door een edict-generaal van G October 1531 en van 4 October 1540 de gebruiken te verzamelen, in schrift te stellen en aan den Raad van Brabant op te zenden, om door den souverein vastgesteld en als wet bekrachtigd of gehomologeerd te worden. Dit werd te Turnhout in regel gesteld den 23 November 1533 voor de statuyt op de mombaryc, (2) en den 15 Maart 1535 (n. s.) voor den styl van proceduere der stadt ende Vryheyt van Turnhout. Deze costuymen werden goedgekeurd en den 25 April van hetzelfde jaar ter pui afgelezen in de tegenwoordigheid van den schout en de schepenen. Den 18 December 1552 werd ook nog een statuyt gemaakt op de frivolle appellatten, daar men zorgeloos dikwijls geen acht nam op de uitspraak der schepenbank of die zonder reden verwaarloosde; den 28 September 15G0 kwam er eene ordinantie uit, regelend en vaststellend den dienst der vorsterij. Buiten deze bijzondere Costuymen, der vrijheid eigen, volgde Turnhout de Costuymen van Antwerpen. De wanorden, op het laatst der XVI® eeuw, hadden de handhaving dezer Costuymen veel doen verflauwen. Het Edict perpetueel (3), 12 Juli 1611, ten tijde der aartshertogen Albrecht (1) E. Poullet geeft hiervan eene zeer juiste bepaling in zijne Histoire politique nationale (Louvain, 2C édit. 1882). t. I, p. 333 : Au point de vue historique comrae au point de vue juridique 011 peut les définir : Uil ensemble de régies juridiques consacrées par un usage constant, en vigueur dans un ressort déterminé, et conservées par la tradition des cours de justice longteraps avant qu'on songeat & les rédiger par écrit, menie & titre officieux. (2) G. De Longé, Coutume8 du Pays et Duché de Brabant (Bruxelles 1877). t. VI, p. 506. (3) G'est un recueil de lois sur 1'homologation des coutumes municipales, les forma lités des testaments, les fidei-commis, les contrats civils, les registres des baptêmes, des mariages et des sépultures; les prescriptions, les successions, la punition des crimes et d'autres objets de cette nature, tous également intéressants pour la tranquillité des citoyens. — Namèche, Histoire nationale, t. IV, p. 166. (Louvain 1882). — Edm. Poullet, Hist. du droit pénal Brabangon depuis Charles-Quint. pp. 248 et suiv. en Isabella, wijzigde de rechtsplegingen. Alsdan moesten dé gemeenten volgens deze nieuwe besluiten regeeren ; de vrijheid nam toen dezen bestuurvorm aan. Het eigenlijk Bestuur (1) der Vrijheid, wat men het corpus der stadt ende Vreyheyt Turnhout heette, bestond van ouds tot aan de Fransche Omwenteling uit drie leden. In het eerste lid waren de schout en de 7 schepenen, die de ambtenaars aanstelden, onder anderen : de burgemeesters, de rentmeesters, de armmeesters, de kerkmeesters, de keurmeesters, de secretarissen, de stadsboden, enz. De zeven dienende schepenen kozen elk jaar, den dag na Driekoningen, onder toezicht van den schout, zeven andere kandidaten : vier die vroeger schepen waren geweest en drie die nooit deze bediening hadden uitgeoefend. Deze veertien regeerden te zamen tot O.-L.-Vrouw Lichtmis. Intusschen zond de schout hunne namen aan den Heer, die twee hunner tot schepenen aanstelde. Daags na Lichtmis bevestigde de schout de twee door den Heer genoemde schepenen. Deze kozen twee nieuwe kandidaten uit hun midden ; de vier schepenen namen er twee bij en de zes noemden samen den zevenden schepen. De zeven wethouders die overbleven maakten het tweede lid dor regeoring uit onder den naam van gezwoornen. (2) Hot derde lid was samengesteld uit drie afgevaardigden van de gegoeden. Al deze wethouders bestuurden de vrijheid zoo in hunnen naam als in dien van het volk, wat zij uitdrukten door de Romeinsche formule S. P. Q. T. (senatus populusque Turnhoutanus) de Wet en het Turnhoutsche Volk. Sluiten wij dit hoofdstuk met eenige regelen over het WAPENSCHILD en liet ZEGEL der stad. Bij de opkomst der gemeenten, verkregen zij onder andere menige voorrechten, het recht een eigen zegel te gebruiken om hare bestuursakten te bekrachtigen. Alzoo werd deze periode (1) Zie Bewijsstukken, wereldlijk deel ul' XXV. — «T. B. Guammaye, Antiq. lil• TMtc. Brab. (1708). bl. 40. Antverpia. (2) Les .Turés en thèse générale assistent les échevins et les conseillent, spéeialement en matière adraiuistrative, mais ils n'ont pas mission de prendre part k 1'exercice de la juridiction. — E. Poullet, Histoire politique nationale (lrc édit.). t. I. p. 535. op het einde der XIe eeuw het ware tijdstip van de opkomst der publieke gemeentezegels. (1) Het gebruik der wapenschilden dagteekent nagenoeg van denzelfden tijd. (2) I11 hunne optochten bedekten de ridders zich liet lioofd met eenen gesloten helm, zonder vizier, en droegen dan, om kennelijk te wezen, een onderscheidingstceken op hun schild. Evenzoo in do schitterende steekspelen, was hun hoofd met den helm gedekt, en kon men hen enkel aan hunne schilden herkennen. Deze onderscheidingsteekens werden weldra do blazoenen der edele familiën. De steden, dorpen, leenhoven, heerlijkheden namen het blazoen hunner heeren aan als het hunne, hetzij in zijn geheel, hetzij mot de oone of andere verandering. /ou Turnhout s wapenschild ook niet gemaakt zijn volgens liet wapenschild der familie Berthoud, de eerste heeren van Turnhout, vermeld in de XII® eeuw ? Balkons en Le Roy schijnen dit aan te nemen. Immers, Turnhout's wapenschild voert in zilveren veld een paal van azuur (3) en de familie der Berthouden, in gouden veld drie palen van keel. (4) I11 de wapenschilden der gemeenten, zooals Mechelen, Bercliem, Rethy, Glioel, die leenen waren dezer familie, komen de palen der Berthouden voor in hun geheel of verminkt in hun getal of in hunne kleur. De vernuftige wapenkenner Th. de Raadt zegt (5) dat de drie palen van tal van Mechelsche 011 Brabantsclie wapens leenpliclitigsbanden met de familie Berthoud aanduiden. Staat de paal van azuur in Turnhout's wapenschild ook niet in betrekking met hot wapenschild der familie Berthoud ? Soms is dit treffend, wanneer het schild omlijst is van eenen boord in azuur ; alsdan vindt men de drie palen der Berthouden. (1) Mertens en Tom-s, Gesch. van Anlicerpen, d. I, hl. 176. — .1. J. Raepsaet, (Euvres complètes, t. III, p. 432 (Mons 1838). (2) j. Th. i>e Raadt, Scea'ux artnoriés dej> Pays-Bas el de.s Patjs avoisinants (Bruxelles 1897), t. I, ler fasc. p. 50. t3) En niet in een veld van azuur een paal van zilver, gelijk het helaas maar al te dikwijls wordt voorgesteld; en nog veel minder, een rooden paal op een zilveren veld, gelijk D1 .Tan' ,T. I'. Wap schrijft in zijn werk : Geschiedenis* van het land en der Heeren van Cuyk (Utrecht 1858), lil. 68. (4) J. B. Rietstap, Armorial général (Gouda édit.). t. I, p. 184. (5) Sceaux armoriés, op. cit. t. I, lr fasc p 63 4 Wanneer Turnhout haar wapenschild voor den eersten keer heeft gebruikt, kunnen wij niet met zekerheid zeggen; misschien zal het daaromtrent wel dagteekenon van 1212, wanneer Turnhout kleine stad is geworden, met al de voorrechten en gebruiken daaraan gehecht; zij zal ook haar eigen wapenschild aangenomen hebben, met eene herdenking aan hare voormalige heeren. Ofschoon liet wellicht reeds vroeger bestond, vonden wij het de eerste maal tusschen aloude stukken, op loodjes (1) der XVIe eeuw dienende om de tijken te zegelen, (vandaar de in de tijkennijverheid nog bestaande benamingen van grooüood, twee zegels, enz.) ; daarna op het blazoen der rederijkers in 1538 ; (2) op verscheidene zegels der stad ; 'op een algemeen plan der vrijheid bij Le koy (3) (XVII® eeuw) en op een zilveren bedelzakje der Geuzen in de XVI" eeuw. (4) In het hedendaagsch wapenschild, goedgekeurd door koninklijk besluit van 22 Maart 1838, (5) is het oude wapen, de paal van azuur, vereenigd met het oude zegel. Het schild voert nu in zijn midden op zilveren veld, een hert volgens natuur, loopend op eenen aardkluit van sinopel, dragend aan zijnen hals met eenen band van keel een gansch zilveren schild gebordeerd van azuur met in 't midden een paal van hetzelfde ; op het schild staat een gouden kroon met vijf topjes. Beduidde eertijds de paal van azuur het wapen van Turnhout, het loopende hert stond als zinnebeeld op het ZEGEL. Nu voort Turnhout in zijn zegel en in zijn wapen hetzelfde zinnebeeld. Turnhout's eerste zegel is zeer oud en kwam in gebruik met het ontstaan der stad. Het verbeeldt een loopend hert (G) achtervolgd door eenen jager die op den horen blaast en (1) Kempisch Museum, 1890, bl. 102. (2) E. Van Even, Het Landjuweel van Anticerpen in 1561. (Leuven 1861). Platen XXIX en XXX. (3) Notitia Marchionatus Antverpiensis. (4) Ter secretarij van het stadhuis. (5; Zie Bewijsstukken, Wereldlijk deel nr XLI. (6) Op een gouden veld zegt Van Gorkom, Op. cit. bl. 105. Welke bewijzen heeft hij daarvan? Wij kunnen dit niet aannemen en gelooven dat het op zilveren veld is, daar het middenrond van het zegel geheel effen is, wat het zilver aanduidt en zulks ook eertijds en nu nog wordt aangenomen. vergezeld is van eenen hond; het voert als randschrift: Sigillum oppidi et scabinorum de Turnhout. Wij ontdekten het in groenen was geprint, opvolgens hangend aan karters van 1259, (1) van 1201 (2) (verbond tusschen Antwerpen en Turnhout) en van hetzelfde jaar (3) (verbond tusschen Leuven en Turnhout) en later nog aan de akten van 1552, 1596 (4) en 1662 (5). Dit zegel zinspeelt op de jachten om welke Turnhout reeds in de XIIe en XIIIe eeuw vermaard was, en waar de edelen van Brabant hun genoegen vonden met valk en hazenwind in het Grootenhout de herten te achtervolgen. Het tweede zegel, (6) een weinig kleiner dan het eerste, voerde in het midden een loopend hert met een paal daarover, dragend als randschrift : Sigillum commune scabinatus ad lilleras oppidi Turnhoutencis. Wij vinden het op stukken van 1643, 1695 (7) en andere ; het was doorgaans op een signet in handpapier, op de akten in groenen of rooden was geprent. Wij waren zelfs zoo gelukkig de koperen matrijs daarvan in handen te krijgen (8). Uit zegel dagteekent allerwaarschijnlijkst van do XVlIe eeuw. Een derde zegel van kleineren vorm werd gebezigd in het begin tot op liet einde der XVIIIe eeuw. Stukken van 1738, (9) van 1764, (10) 1777 (11) bevestigen dit. Het verbeeldt op eenen aardkluit oen loopend hert, met het liool'd omgekeerd (1) Rijksarchief Brussel, Coniptes des Flandres n° 6624 : zegel nog in goeden staat. (2) Br. \ krachter, Inventaire des anciens Chartes et privilèges d'Anvers (Anvers 1860), p. 12. (3> Stadsarchief Leuven, Arch. Admin. ire sect. 93 : zegel in slechten staat. (4) Stadsarchief Turnhout. nr 358. (5) Archief der Sepulcrienen Turnhout, akte van Amalia van Solnis. (6) Hiervan zegt .T. B. Grammaye, Antiq. Brab. (1708\ Antverpia, bl. 40 : Dilapsis autem Barbaris nemus vicinum (Turnhouti) venationi aptissimum a Ducibus frequentari— Hinc oppidi insignia, cervum fascia divisum velut quodam Dianae vinculo prreierentia, cum inscriptione sigillum scabinorum oppidi Turnhoutensis, quod alterum sigillum ad causas clarius monstrat, veuatorem cane et cervo eomitatum exhibente. l~) Rijksarchief Brussel, Chambve des Coniptes. Contributions de giterre, n° 15480, en menige in Stadsarchief Turnhout. (8) Ter Secretarij van het stadhuis Turnhout. (9) Rijksarchief Brussel, Conseil des finances n° 1010. (10) Archief Sepulcrienen Turnhout. (11) Archief St-Pieterskerk Turnhout. nr 23. en om zijnen hals twee golvende strikken en aan eenen band scliuinscli afhangend het wapen der vrijheid; het heeft als randschrift : Sigillum oppidi Turnhouthani ad causas. De Fransche Omwenteling, al wat der middeleeuwen afkomstig was willende doen verdwijnen, schafte ook Turnhout's wapen en zegel af. De paal van azuur en het loopend hert moesten plaats maken voor echt republikeinsche zinnebeelden. Men stempelde toen, zooals wij bevinden op menige akte in het archief van het Provinciaal Bestuur van Antwerpen bewaard, met een zegel in wiens midden eene vrouw stond met pbrygische muts en als randschrift : Municipalité du Canton de Turnhout — of eene trofee, waarboven en onder het zinnebeeld stond : Administration Municipal (sic) en op den rand, Canton de Turnhout, waartusschen een vrijheidsboom. De commissaris gebruikte een zegel, in het midden samengebondene wapens verbeeldend; boven had men de pbrygische muts, en als randschrift : Commissaire du pouvoir exécutif prés le Canton de Turnhout. Onder de regeering en liet keizerrijk van Napoleon was het cachet (1) der stad : de gekroonde arend met randschrift : Mairie de Turnhout (Deux-Nèthes). * Onder het Hollandsch Bestuur, bij aanvraag van 28 Juli 1819 aan den hoogen raad van Adel, hernam Turnhout als zegel zijn oud zinnebeeld (2), het loopende hert met het wapen dor Vrijheid ; eene kroon met vijf topjes stond op bet schild en als randschrift : Bestuur der Stad Turnhout, provincie Antwerpen. In het begin der Onafhankelijkheid van België, nam de Gemeente-Raad den 7 September 1837, het besluit de wapens van den Hollandschen tijd te doen bekrachtigen. Nu sinds het koninklijk besluit van 22 Maart 1838, voert Turnhout in zijn zegel het wapenschild der stad, met randschrift : Gemeentebestuur van Turnhout, provincie Antwerpen. (1) Akte van 3 november 1808, Archief Kasteel Turnhout. (2) Akte van 10 mei 1823, Archief Sepulcrienen Turnhout. VIERDE HOOFDSTUK 2)e Hertogen van Brabant Hendrik I — Zijn verb.ijf te Turnhout. — Hendrik II. — Vreemde vorsten. — Hendrik III. — Verbondsakte met Antwerpen en Leuven. — Jan I. — Jan II. — De Vrijheid in leen opgedragen aan den koning van Engeland. — Wegtol. — Gekasseide straten. — Jan III. — Zijn verblijf in de vrijheid. — Plagen. — Verkoop der hertogelijke woestijnen te Turnhout en te Arendonk. — Grensscheidingen. — Leenmannen van hertog Jan III. — WiMem van Saffenberg verbrandt Turnhout. — Vrede. — Privilegie perpetueel. — Oprichting der zaterdagsche markt. — Aanstelling van keurmeesters. f kt duisterste gedeelte der Turnhoutsche geschie- Jpp/T denis loopt ten einde ; wij treden in een nieuw tijdvak, waarvan wij de voorvallen met meer jgggPlËlljS zekerheid kunnen aanhalen. De hertogen van Brabant zijn lieeren van _ Turnhout ; zij houden hier hun verblijf en geven in deze stad velerlei politieke stukken uit. De eerste hertog is Hendrik I ook de IVe genaamd, dien wij aanzien, zooals wij reeds hebben gezegd, al^s _ de stichter of de aanlegger der vrijheid. Zijn herhaald verblijf in deze nieuw opgerichte stad getuigt dat hij het lot van' Turnhout niet alleen van verre maar ook van nabij gadesloeg. V In de maand Juni 1220 hield deze hertog te Turnhout eene vergadering, (1) om te beslissen over eenige geschillen, die tusschen hem en Jan, heer van Heusden, (2) gerezen waren. In datzelfde jaar (3) vernam hij o|i zijn jachthuis te Turnhout, de dood van Wouter Berthoud van Mechelen, den voormaligen heer van Turnhout. Kennen wij niet meer bijzonderheden over Hendrik I in verjand met onze geschiedenis, in liet algemeen kunnen wij zeggen, dat gedurende de 65 jaren welke hij alleen of met zijnen vader heerschte, hij een groot weldoener is geweest van Turnhout en de Kempen. Met liet aanleggen der nieuwe steden Herenthals, Hoogstraten, Arendonk, Turnhout, trok hij deze plaatsen uit de verlatenheid en bevolkte hare braak liggende pleinen. Menig huisgezin, door de voorrechten aan deze nieuwe steden vergund, vestigde er zich en verspreidde over geheel de streek den landbouw en de nijverheid. (4) Hendrik I, gestorven den 5 September 1235, werd door zijnen zoon Hendrik II opgevolgd. Zijn bestuur levert geene belangwekkende daden aan onze historie. Wij hebben enkel bevonden, dat onder zijne regeering, bijwijlen vreemde vorsten hun verblijf te Turnhout namen, o. a. Otto, graaf van Gelder. De tegenwoordigheid van dezen graaf wordt ons aangewezen door eenen zijner brieven, gedagteekend van Turnhout, den 2'leu Zondag in den vasten van het jaar 1239 (5) ; hierin beloofde hij den hertog in allen nood bij te staan. Hendrik II heerschte maar korten tijd en werd na zijnen dood (6) vervangen door hertog Hendrik III. Deze prins verbleef ook te Turnhout, zooals blijkt uit eene zijner oorkonden, gegeven te Turnhout in de maand Juli 1249, (1) Van Lom, Beschrijving van Lier, bl. 374. (2) Een stedeken aan de Maas, westwaarts 's Hertogeuboscb. (3) A. Bergman, Gesch. van Lier, bl. 46, (Lier 1873). (4) Namèche, Histoire nationale, t. II, p. 63. (5) Butkens, Trophées du Brabant, Preuves du livre IV, d. I, bl. 82. (6) Hij stierf te Leuven den ie» Februari 1249 en werd begraven in de abdij van Villers. den dag der maan vóór den feestdag der H. Maria Magdalena. Hierdoor schonk hij aan zijne geliefde vrienden, den abt en de kloosterlingen van Tongerloo, de twee derden van den molen van Brustele (of Bruyssel) te Casterlé. (1) De aanwezigheid der hertogen in de vrijheid moet deze plaats tot de hoogste welvaart hebben doen stijgen, aangezien zij bij machte was, een verbond te sluiten met de schepenen, gezworenen en gemeenten der stad Antwerpen, te Leuven op Zaterdag voor O. L. Vrouw Lichtmis 12(32 (n. s.) (2), alsook op den zelfden dag en in dezelfde stad met de wethouders van Leuven. Beide oorspronkelijke akten, van deuzelfden inhoud, bestaan nog en worden bewaard in de stadsarchieven van Antwerpen (3) en Leuven (4) ; de zegels in was hangen er nog gedeeltelijk met eene streng aan. Om de belangrijkheid dezer stukken, waarin de inwoners beider steden elkander broeders en compatriotten noemen, geven wij cr hier eene ontleding van : « De inwoners der beide steden gaven elkander alle voordeelen mogelijk en beloofden met elkander eeuwigen vrede en vriendschap te onderhouden. Wanneer er in het vervolg tusschen de inwoners der beide steden eenige twist rees, dan moesten de daadzaken aan weerskanten onderzocht worden; de persoon die den twist verwekt of daartoe aanleiding gegeven had, moest door de (1) A. Wauters, Table Chronologiqne, etc., t. IV, p. 566. — Analectes pour servir (i l'hisloire écclésiastique de la Belgique, t. V, p. 364. (.2) n. s. wil zeggen nieuwe stijl of, volgens huidige tijdrekening, waarin liet jaar begint niet den 1«» Januari. Voor liet einde der XVIC eeuw begon liet jaar hetzij met Kerstmis of niet Pasehen; hetzij op den l1'» Maart of op Goeden Vrijdag; soms, zooals te Gent, op lialf oogst, enz. Requesens schafte al deze verscliillige tijdrekeningen af in 1575 en gebood in de Nederlanden het jaar te beginnen, den Januari, wat nu nog bestaat. — A. Giry, Mannel de diplonialique, p. 103 (Paris 1804). — Reusens, Éléments de paléographie el de diplomatiqne du moyen-óge, p. 89 (Louvain 1891). (3) Archief der stad Antwerpen, G. c. 26. — Fr. Verachter, Inventaire des anciens chartes et privileges et avtres docnnients conservés aux archives de la rille d'Anvers (Anvers 1860), bl. 12. — Deze akte staat in : Mir.kus, Donat. Belg., I, 428. — Mertens en Torfs, Gesch. van Antwerpen, d. II, bl. 47, 531. (4) Archief der stad Leuven. — Archives de Louvain, /ro section, Archives administratives, 193. — Dank aan de dienstvaardigheid van Ml' Edw. Van Even, archivaris der stad, hebben wij deze oorspronkelijke oorkonde gezien en afgeschreven, en laten ze als Bijlage volgen, bij voorkeur aan die van Antwerpen, omdat die van Leuven paar ons weten nog onuitgegeven is. — Zie Beicijsstuhhen, Wereldlijk Deel, nr I. schepenen en gezworenen zijner stad voor plichtig gehouden en door den raad der beide steden gestraft worden. De twee partijen beloofden verder : elkander getrouw bij te staan; hare rechten onderling te verdedigen ; te zorgen dat de hertog hare rechten niet krenkte ; den landheer met goed en bloed te helpen. » Volgens Le Roy zou Turnhout dezelfde verbondsakten nog met andere steden hebben aangegaan. (1) Het opkomen van Turnhout tusscben steden als Brussel, Lier, Thienen, Herenthals, waar zulke verbondsakten ook onderling werden gesloten, bewijst dat Turnhout eene belangrijke plaats geworden was. Ofschoon zij als groote stad nog niet erkend was, mogen wij toch uit deze gebeurtenis besluiten, dat ware onze vrijheid toenmaals officieel minder dan Lier, Tinenen, Herenthals, enz., zij met ter daad even aanzienlijk was, onder oogpunt van bevolking, nijverheid, koophandel. Hierna ontstonden de twisten, die de steden gevreesd hadden. De opvolger van Hendrik 111, ook Hendrik geheeten, was zwak van lichaam en geest; daarom besloot zijne moeder', de vrome Adelheid, de kroon over te laten aan haren jongeren zoon Jan. Daar waren de Brabanders het echter .niet eens mede; geschillen ontstonden, die gelukkiglijk geslecht werden door het verzoeningscharter van Kortenberg, (2) den 14 Mei 1267. Het besluit der hertogin werd aangenomen in 't bijwezen der voornaamste abten, edellieden, wethouders der steden, waartusschen ook die van Turnhout. Jan I werd de doorluchtigste der hertogen van Brabant. Hij was een dapper en onverschrokken krijgsman, een rechtvaardig en goedertieren vorst, een kundig beoefenaar der letteren. Zooals zijne voorzaten verbleef hij ook te Turnhout, (1) Le Roy, Not. March. Aulverp. lib. VIII. — Gerte ante quadringentos et quod excurrit annos, furnhoutuin ejus erat nominis el aniplitudinis, ut cum priniariis 13rabantiae urbibus, Lovanio, Bruxella, Antverpia, aliisquc oppidis, mutu?e eoneordise, aniicitise, et dei'ensionis hedus ex pari leeerit anno 1261. Allieide Principe provinciain moderante : cujus fcederis authentica exemplaria indietarum urbium arcliivis et tabulariiss, publicis, hodieque extant et asservantur : et typis quampridera ea vulgarnnt. Urn. Miim<:rs in Donationum bclgicarnm libro primo G, GXI, et Antonius Anselmus in Codice diplomatum et privilegiorum Belgicorum. (2) .T. Da vin, Vad. Hist., d. V, bl. 155. getuige de akte van dinsdag na O.-L.-Vrouw Hemelvaart 1281, (19 Augustus), gegeven te Turnhout en waarin hij de Bogaarden van Diest onder zijne bescherming neemt en hen van alle schattingen ontlast. (1) Wat hem vooral roemwaardig maakte, was zijne overwinning bij de burcht van Woeringen (2) in 1288. In 1292 kondigde Jan I de vermaarde Landkeure af (3), waardoor liet strafstelsel voor geheel Brabant beter werd ingericht, het getal der officieren, als meiers, baljuws, ammans en schouten vooral ten platten lande, dus ook te Turnhout, werd bepaald, en welke menig ander punt inhield tot waarborg van de vrijheid, de rust en het lieil der onderdanen. Deze hertog werd in 1294 gedood in een steekspel (4) te Bar en werd te Brussel in de kerk der Minderbroeders begraven. Jan II (5) vernam in Engeland, waar hij aan liet hof van zijnen schoonvader koning Edward I verbleef, het overlijden van zijnen vader. Hij reisde onmiddellijk naar Brabant terug om bezit te nemen van zijne Staten. Betiteld met den naam van vreedzame, was zijne regeering bijwijlen zeer stormachtig; zij droeg den stempel van den invloed des Engelschen konings, wien hij zeer verkleefd was. In de verzameling der charters, uitgegeven op last der En- (1) A. Wauters, Table chrtmolot/irjiu- etc., i. VI, p. 44. — Bulletins de la Commissiun royale d'histoire, 3» série, t. II, p. 474. — Raymaekers, Het Kerkelijk en Liefdadig Diest. bl. 300, (Leuven 1870). (2) Een dorp op den Rijn, tusselieu Keulen en Neuss. — Colleclion des Chroniques beiges inédites. - Willems, Chrnn. de Jean Van Heel». — H. Pirenne, Histoire de Belgique, t. I, bl. 217. Jau I stond liier aan liet hoofd zijner legerscharen, die driemaal minder talrijk waren dan die zijner vijanden, met de edellieden van Brabant, de gilden der steden, den graaf van Loon, den graaf Adolf van Berg, en bracht eene geduchte nederlaag toe aan een leger van 20,000 man, aangevoerd door Zegefried, aartsbisschop van Keulen, Adolf van Nassau, graaf Hendrik van Luxemburg, en Reinout van Gelder. (3) J. David, Vad. hut., V, 228. — De Landkeure staat opgegeven bij : Willems, Mengelingen, bl. 430. (4) Hij kreeg van de speer zijns tegenstanders, een Fransch ridder, eeuen steek dwars door den arm, aan de gevolgen van welke wonde hij kort nadien overleed. Eenigen geven zijne sterfplaats op te Bar zelve, anderen den 3 Mei 12!)4 te Lier. — A. Bergman, Gesch. van Lier, bl. 53. (5) Jan II was gehuwd met Margaretha, dochter van Edward I. gelsche regeering, (1) treft men de kopij aan cener akte van Maart des jaars 1293 (n. s.), bij welke Jan II aan koning Edward I in leen opdraagt, de stad Turnhout, benevens de steden Antwerpen, Lier, Herentlials, met derzelver onderhoorigheden, en alle tollen, cynsen, renten, landen, waters, bosschen, beemden, molens, manschappen, heerlijkheden, hooge en lage justitie, om ze vrijelijk en vreedzamelijk, eeuwigdurend en erfelijk te bezitten. Eenige twijfel is gerezen nopens deze gift. Alvorens de Eugelsche Records Commissie deze oorkonde aan den dag bracht, had geen enkel schrijver daarvan gesproken ; ook was het moeilijk deze gift te verrechtvaardigen, vooral wat Antwerpen betrof, daar de hertog deze stad niet als allodiaal goed bezat en dns niet kon vervreemden. Nochtans, eene tweede akte van 21 Maart 1312, gegeven door Edward II koning van Engeland, spreekt ook van deze gift, wat toch eenigszins de echtheid er van schijnt te bevestigen. Mogelijk ware liet, dat de hertog Jan II, zijnen schoonvader zeker eerbewijs willende verleen,en, of zich van de hulp eens machtigen bondgenoots willende verzekeren, buiten de weet des Duitschen keizers, van wien Antwerpen een leen was, aan koning Edward I deze gift had opgedragen. Later zouden dan Duitschland en de in 't spel zijnde steden zich daartegen verzet, en de gift verijdeld hebben. De oorkonde bestond, maar werd niet uitgevoerd. Wat daar ook van zij, bekennen wij met Mertens en Torfs, alsook met 1'. Genard (2), dat het den geschiedschrijver steeds een raadsel zal blijven, zoolang geene nieuwe bescheiden deze zaak ophelderen. Jan II had buiten de moeilijkheden niet den Fransehen koning Philips den schoone, vele onlusten in zijne eigene gewesten te onderdrukken. De Ambachten waren te Antwerpen, Mechelen, Leuven, Brussel tegen do Patriciërs opgestaan, maar de hertog wist hen overal tot onderwerping te dwingen. (1) Rymisr, Fadera, t. II, pass. I, fol. 206 (édit. 1816). — Mrrtens mi Torfs, Gesch. van Antwerpen, d. II, bl. 170, 566. (2) P. Genard, Anvers ti travers les ar/es, t. II, j». 390, Te midden van die beroerten vergat hij geenszins de stad Turnhout. Dinsdag na den Zondag Oculi Mei 1309, (2 Maart 1310 n. s ) verleende hij liet octrooi om eenen wegtol of kasseigeld te lichten, op al de karren, rijtuigen, paarden, varkens en schapen die over den nieuw gemaakten kasseiweg kwamen. (1) Een geladen wagen moest 2 deniers betalen; een geladen tweespan, 1 denier ; vier stukken vee of vier paarden, 1 denier; 8 schapen of varkens, 1 denier. De opbrengst van dezen wegtol diende om de nieuwe straten te onderhouden. Volgens Grammaye, pronkte Turnhout dien tijd reeds met gekasseide straten, waarvan sommige, uitgaande van af de markt, eene lengte hadden van 500 stappen. (2) Jan II verkeerde sinds cenigen tijd in ziekelijken toestand. Hij voelde zijn einde naderen, en beriep in den zomer van 1312 (27 September) de baronnen des lands en de wethouders der voornaamste steden op eene plechtige vergadering te Kortenberg, ten einde met hen raad te slaan en de middelen te zoeken, om na zijnen dood den vrede in liet hertogdom te bewaren. Het vermaard Charter van Kortenberg (3) werd alsdan opgesteld. Tunihout's afgevaardigden, benevens 60 groote leenmannen en baanrotsen van Brabant, mitsgaders de afgevaardigden van 18 steden of vrijheden, bezegelden liet Charter met hun zegel. (4) De hertog overleed kort nadien, den 27 October 1312, te Tervuren. Hij werd opgevolgd door zijnen eenigen wettigen zoon, die slechts 13 jaar oud was en later in de geschiedenis bekend werd als Jan III, bijgenaamd de Zeeghaftige. (5) (1) Zie latijnsclie akte : ^ an Gorkom. lieschv. van Turnhout, hl. 252. — Eene dergelijke bepaling was reeds in 1213 door de Schepenbank van Antwerpen vastgesteld voor eenen wegtol te betalen door degenen die woonden van den Eyendijk tot aan Turnhoutervoert, van Deurne tot Merxplas, van Merxplas tot aan Turnhoutervoert. Mertens en Torfs, Gesch. van Antic., d. III, bl. 7, 566. (2) Grammaye, Antiqnil. Belgicce, G. XII. (3) E. Poullet, Histoire polilique nationale, 2«' éd., t. II, p. 42. — Staat gedrukt bij Namèche, Cours d'hiat. nation... IV, til9. — .1. Davii», Middelaer, II, 539. Luyster van Brabant, i, 60. (4) Het oorspronkelijk Charter berust nog in het Museum van het Stadhuis te Leuven. Vele zegels daarvan zijn verdwenen, o. a. die van Turnhout. (5) Hij was getrouwd in 1324 met Maria, tweede dochter van Lodewijk, graaf van Evreux, en kleindochter van Philips den Stoute en Maria van Brabant. Deze jonge hertog vertoefde meermaals te Turnhout. Zooals wij in do Brabantschc Yeesten (1) lezen, reed hij den 2 Januari 1315, naar onze vrijheid. Hij verbleef er tot den 10 Januari, wanneer hij naar Antwerpen vertrok; hij keerde weldra weder; den 3 Februari verliet hij Turnhout en reisde naar Herenthals en Leuven. Datzelfde jaar (2) leed men te Turnhout, gelijk elders, veel van overvloedige regens, sterften en hongersnood. Den len Mei begon een stortregen te vallen, welke tien maanden onafgebroken duurde, de vruchten deed mislukken en eene ongemeene duurte der granen verwekte. Op vele plaatsen stierven de menschen van de pest ; het vee verging van armoede en gebrek; de hongersnood, do gewone gezel dezer plagen, was verschrikkelijk. Omtrent dezen tijd, na de verovering der stad Thiel (3) door Otto Van Buren, werd door den hertog een verdrag (4) gesloten te Turnhout. Jan III bracht eene groote verandering in de grondeigendommen, door den verkoop zijner woestijnen (heiden) gelegen te Turnhout en te Arendonk. Dit geschiedde erfelijk bij akte, (5) daags na S' Barnabas 1331 (12 Juni), ten voordeele der mannen (hominibus) beider villa's voor de som van 10 ponden groote oude Tournoisen, en voor eenen jaarlijkschen en erfelijken cijns van 5 schellingen groote oude Tournoisen. De eene helft moest betaald worden aan den hertog en zijne opvolgers door de mannen van Turnhout en de andere door die van Arendonk op S' Dionisiusdag (9 October). Vier burgers van Turnhout en drie van Arendonk werden aangesteld voor de verdeeling en den verkoop dezer goederen, die zij nu volgens eigen goedvinden mochten voortverdeelen. Indien er moeilijkheden voortkwamen (1) BI. 514. (2) A. Heylen, Verhandelingen over de Kemjten, hl. 119. (3) J. David, Vctd. hist., d. V, 266. (4) Staat bij Butkkns in zijne Preuves, bl. 150. (5) Zie hierover : Verslag van Turnhout, 1878, bl. 109. =— Van Gorkom. Beschr. der Stad Turnhout, bl. 14, 259. — J. Wklvaerts, Geschiedenis der Vrijheid Arendonh, hl. 8. — Butkkns, Preuves du livre, IV, j>. 62, van vreemdelingen, die zonder recht hun vee op die goederen lieten grazen, dan moesten de hertog en do rentmeester van Herenthals daar eencn boschwachter aanstellen, die hot vee in beslag mocht nemen en tot profijt van den hertog eene straf van 20 schellingen zwarte Tournoisen opleggen. Wat deze akte nog meer belang bijzet, is de aanduiding der grensscheidingen, waarin deze goederen gelegen waren, wat ons met menig onbekenden naam uit die tijden in kennis stelt. (1) Hier zij nu ook een woord gerept over sommige LEENEN, den hertog toebehoorend, welke dit grondgebied overdekten (2). Eertijds verhieven zich verscheidene kasteden op Turnhout's grondgebied. Het eerste was het Kasteel van den hertog, waar hij verbleef wanneer hij in de vrijheid kwam. Hierover handelen wij in liet volgend hoofdstuk. Het tweede was Tgoet ter Bourch, met mannen, laten en alle andere toébehoirten. (3) Dit leen komt voor onder den naam van Elisabeth, dochter van Egidius de Castello (Van der Borcli) en vrouw van Godfridus Van Pulle. Hiervoor moest zij jaarlijks den hertog 40 ponden betalen, evenals haar vader Nicolaas do Castello (Van der Borch), wat eene aanzienlijke som was en dus een groot goed verried. Dit kwam in 1466 in de handen van .Tacobus de Jonghe (4). Het werd alstoen «Het Hof (1) De goederen waren gelegen, van Tijldeniere tot aan de goederen des Heeren van Duffel, en van daar tot aan Honlvoerdékene, tot dicht hij Vosselaer, tot aan de goederen der monniken van Sl Micliiel van Antwerpen te Merxplas, tot aan die van Heer Geeraard de Heult, te Sondereygen en van daar over Ghelle tot aan de goederen der monniken van Tongerloo te Kavels; van daar tot Kesevennc, tot Hondabergen, tot Meerdemere, tot Biesevenne, tot aan de palen der monniken van Postel; van daar tot aan de goederen van Geeraard van Duffel, tot aan Rode ter Wampen, tot aan de goederen van Geeraard van Duffel, tot aan de plaats ten Winhele genoemd, tot aan den eersten paal genaamd Tijldermere. (2) Wij gaan hier de bijzonderste opgeven, die wij vonden lusschen de goederen der leenmannen van den hertog Jan III faj, en die kunnen volledigd worden door de verschillige leenverheflingen der XVC en XVI0 eeuwen, die wij in het Rijksarchief van Brussel (b) in de hand kregen. — (a) L. Galesloot, Le livre dea feiidataires de Jean III. — (b) L. Galesloot, Inventaire des Arehivea de la Cour féodale de Brabant (1870). — Zie vooral in de Bijlagen, Beicijsstulilien Wereldlijli Deel, nr V, de Leenen die te Turnhout bestonden na den dood van de hertogin Maria van Gelder. (3) L. Galesloot, Le livre des fev.dataires de Jean III. p. 40, 211. (4) Rijksarchief, Brussel, Cour féodale, ?ios 587, 614. van Pulle » genaamd en bestond uit 107 leenmannen. Wanneer de kleinzoon van den hiervoor gemelden, ook Jacobus geheeten, er in bezit van kwam, was liet een Leenhof gevormd uit een kasteel en afhankelijkheden, gelegen onder Turnhout en OudTurnhout met 180 achterleenen (1). Later zien wij het als een Leenhof en Cijnshof toebehoorend aan Engelbertus Van Cannart, schildknaap, heer van Wittegraght, Hamale, enz. (2). Het derde was het kasteel Ter Stoet (3) in leen gegeven dooiden hertog aan Hendrik Lodewyckx (Ludovici) de Vorslaer, van Turnhout, genaamd de Stok, met eeiien omvang van 29 bunders heidegrond en weiland, en waaraan 37 achterleenen verbonden waren. Later werd het 't Leenhof van jonkheer Norbrecht Joseph Bols van Arendonk (4). Het vierde was het kasteel te Lokeren (5), waarvan als leenman voorkomt Nicolaas De le Mere, met hofsteden, manschappen, betalende 4 ponden aan den hertog. Waarschijnlijk is dit hetzelfde als hetgeen nadien voorkomt onder den naam van " 't Hof ter Meere » (0) waaraan Nicolaas zijnen naam zal gelaten hebben. Het werd het Leenhof van Jan Nikolaas Wilmaers, alias Van Aerle, die het den 12 Augustus 1457 overliet aan Godard van Kuyck. Van dezen laatste ging het den (1) Zou dit kasteel niet gestaan hebben op den Castelein ten Noorden van Turnhout 1 De benaming « Castelein » zou die niet voortkomen van den naam des eigenaars Egidius de Caslello of anderszins eene verbastering zijn van Castelplnn of plaats waar het Gastel of kasteel in dien tijd stond i P. J. Heuvelmaus geelt nog eene andere uitlegging : niets stelligs, zoo zegt hij, vindt men geschreven over het gehucht den Castelein, zelfs de oude mondelijke overleveringen zijn hierover niet eens, vermits de eene dezen naam toeschrijven aan eene herberg den Castelein (waard) genoemd; de andere wijten dit toe aan eenige velden, welke in de oude tijden, de Castelein van Turnhout, (de slotvoogd of de bewaarder van het kasteel) deed beteulen en die men de Casteleinsche velden noemde. Lotgevallen van eenen Twnhoutschen Jager in de XVI* eeuw, bl. 83 (Turnhout 1843;. (2) Rijksarchief, Brussel, Cour féodale, n° 638. (3) L. Galesloot, Le livre des feudataires de Jea7i III, p. 99, 105. — Rijksarchief, Brussel, n° 014. Dit kasteel was gelegen ter plaatse nu nog « het Stokt » geheeten. Deze benaming vindt dan eigenlijk haren oorsprong in den bijnaam van den eigenaar. Eene opmerking vindt hier plaats, namelijk, dat in de oude akten men schrijft Ter Stoet en niet Het Stokt gelijk men tegenwoordig zegt. (4) Rijksarchief, Brussel, Cour féodale, n° 638. (5) L. Galesloot, Le livre des feudataires de Jean III, p. 211. (6) Rijksarchief, Brussel, Cour féodale, n° 123. 29 Juli 1458 over aan Clara Coele, vrouw van Peeter de Blonde, algemeen ontvanger van Brabant, die liet den 19 Mei 1461 verkreeg in naam zijner eclitgenoote. Te Oud-Turnhout, ten geliuclitc Rode (1), bestond ook nog een Leenhof, opvolgens toebehoorend aan Egidius de Rode, Elisabèth dochter van meester Arnold van Turnhout, Joannes de Rode, zoon van Egidius, Catharina van Ranst, onwettige dochter van Hendrik van Ranst, Engelbrecht van Cannart. Hierbij kunnen nog gevoegd worden de kasteelen van d'Hooghenhuyse, van de commanderij van Chantraine en van Kinschot te Oud-Turnhout (2). Daaruit blijkt dat ten tijde van den bertog Jan III Turnhout eene degelijke vrijheid moet geweest zijn en de hertogen geenszins in de eenzaamheid waren, wanneer zij aldaar verbleven. Helaas, een zwaar ongeluk trof deze opkomende gemeente. In liet jaar 1334, zooals Divseus en na hem Harrseus (3) opgeven tegen Van Gorkom (4) die het feit omtrent 1331 doet voorvallen, na den dood van Jan, lieer van Heusden, ontstond er twist over liet bezit der heerlijkheid van Heusden. Tijdens zijn leven had de lieer van Heusden, op aanraden van ridder Jan van den Elslioud, lieer van Cranendonk, zijn goed aan den hertog Jan III verkocht. Bij het overlijden van den heer van Heusden, kwam de graaf Willem van Saffenberg, wiens vrouw Sophia de eenige zuster van Jan van Heusden was, te Brussel, en wilde als Heer van Heusden aangesteld worden; doch do hertog wilde hem niet ontvangen, als reden opgevend, dat do heerlijkheid, des hertogen eigendom was. Hierop keert de graaf misnoegd huiswaarts. Hij vergadert eene bende krijgslieden en valt Brabant binnen (5). (1) L. Galesloot, Le livrr des feudataires de Jeun III, 40, 41, 165. — Zou dit leenhof niet aan dezelfde familie hebben toebehoord als het hierbovengenoemde tweede kasteel; of eene onderverdeeling geweest zijn der goederen van het tweede kasteel) (2) Rijksarchief, Brussel, Cour féodale, #o 1S4. (3) I)iv.*:rs, Rer. Brabant., libri XIX, p. 155. — Har^i, Annales Ducum Brabantioe, t. I, p. 317. (4) BI. 15. (5) Van- Miebis, Charta-boek van Holland, d. II, bl. 562. Hij wreekt zich eerst op de vrijheid Turnhout, die hij in eenen donkeren nacht overvalt, uitplundert en gedeeltelijk in brand steekt. Het raadshuis met al de privilegiën, daar bewaard, zooals blijkt uit eenen brief van hertog Wenselijn en Joanna (1), de vleeschhal, de lakenhal werden tusschen menige andere gebouwen de prooi der vlammen (2). Niet lang duurde het of de Brabanders hielden zijne plunderingen tegen. De graaf, alsdan inziende met geweld niets te kunnen winnen, staakt zijne strooptochten en verkoopt zijn gewaand goed aan Willem, graaf van Holland. Deze laatste slaat alsdan het beleg om de stad Heusden, maar vindt krachtigen tegenstand van uit den burcht, door moedige Brabanders verdedigd, zoodanig dat de Hollanders verplicht werden liet beleg op te breken. Korten tijd nadien werd vrede gemaakt. De Heer van Saffenberg kreeg eene jaarlijksche rente van 300 gouden realen (3) uit de schatkist van 's Hertogenbosch en de hertog Jan III bleef in het bezit van Heusden. Zoo eindigde deze nootlottige krijg, waarvan de brand van Turnhout eene droevige episode was. De hertog trok zich liet lot der vrijheid aan. Hij wilde zoo spoedig mogelijk het aangedane leed lieelen. Hij schonk een privilege perpetueel, (4) gedagteekend van Mechelen in het jaar 1338, zooals wij in het Keurboek der Vrijheid lezen. Regie- (1) L. Van Gorkom, Beschr. van Turnhout, bl. 255. (2) Grammaye, Antiquit. belg., G. XII. Jan cle Klerk in zijne Rymlironyli zegt : Saffenbergh Dat hi dreichde al Brabant Ende heeft Turnout verbrant In eenre doncker nacht Die heiligh Godscracht Gheve hem scande ende armoede mede Die selke moerdaet dede Want noit goed man en was Tot al selken rade, syt seker das. (3) De gouden reaal gold in 1333 zeven gulden Brabantsch courant, volgens Gliesquière. — .T. David, Vad. hist., d. V, 289. (4) P. .T. Heuvelmans, Lotgevallen van eenen Tvrnhontschen Jager, bl. 18, 4 i, 93 (Turnhout 1843). meuten werden gesteld op de dronkenschap, op hei behoeden tegen brand, op de besmettelijke ziekten, enz.; doch het bijzonderste octrooi (l) was het oprichten der zaterdagsche markt, in hetzelfde jaar den 4'le"-dag 11a Ste Maria Magdalena (Juli). Al degenen die onder het Schoutenschap van Turnhout waren, moesten op deze markt hunne koopwaren brengen. Indien zij deze bepaling overtraden dan werden zij schuldig 20 schellingen zwarte Tournoisen te betalen, half ten behoeve van den hertog en half ten behoeve der vrijheid. Insgelijks waren de inwoners rond Turnhout verplicht hun vee in de vrijheid ter markt te stellen. (2) Bij diezelfde voorrechten vergunde de hertog nog aan de wethouders vier keurmeesters aan te stellen, die gelast werden de keuren op visch, brood, bier en andere waren te doen onderhouden. De vrijheid kwam hiermede langzamerhand op en na eenige jaren herkreeg zij haren vroegeren welstand. Jan III gevoelde ziclx den dood nabij. Daar zijne drij zonen gestorven waren, vreesde hij voor onlusten 11a zijn overlijden en om de opvolging in der minne te regelen, riep hij den 8" Maart 1354 zijne steden bijeen te Leuven. (3) Afgevaardigden van 44 steden en vrijheden, waartusschen ook die van Turnhout, (4) beantwoordden den oproep van den hertog en verklaarden de eenheid des lands te willen behouden en elkander tegen de overweldigers te zullen bijstaan. Alsdan gaf de hertog weldra te kennen dat zijne dochter Joanna met haar gemaal Wenseljn van Bohemen hem in zijne Staten zou opvolgen. Jan III stierf den 5 December 1355 en werd in de abdij van Villers begraven. (1) Zie Bijlagen, Bewijsstukken, Wereldlijk Deel, u1' II. (2) Fr. Verachter, Inventaire, p. 39. — Akte van 1338. — Kopij XVIe eeuw. — Stedelijk Archief, Antwerpen. (3) Mémoires couronnés de 1'Académie, t. XV, lre partie, 1840-41, p. 67. — A. Heylen, Comment. de Origine Tertii Status Ord. Dnc. Brab. (4) Oorspronkelijk Charter met 36 zegels waartusschen nog die van Turnhout hangt. — Stedelijk Archief, Antwerpen, C. f. 94. — Fr. Verachter, Inventaire, p. 46. VIJFDE HOOFDSTUK ^aria van Selder Maria van Brabant trouwt met Reinout van Gelder. — De Heerlijkheid van Turnhout aan Maria van Gelder. - Wijze van inbezittreding.— Turnhout vertegenwoord gd bij de Blijde Inkomst van Wenselyn en Joanna te Leuven. — Goedkeuring der privileges van Turnhout. — Strijd tusschen de hertogen Reinout en Edward van Gelder. — Slag bij Thiel.— Reinout gevangen. — De hertogin Maria te Turnhout. — Oprichting van nieuwe markten in de Vrijheid. — Maria te Oyen. —Slag van Baesweiler. — Hertog Edward's dood. — Invrijheidstelling en dood van hertog Reinout. — Maria weder te Turnhout.— Het kasteel. — De nijverheid. — Rederijkerskamer. — Gilden. — Maria's dood. — De hertogin Joanna. — Privileges. — Afstand. — Joanna sterft. ijdens liet leven van den hertog Jan III, trad f zijne jongste dochter Maria in 1347 in den i [ huwelijken staat (1) met Reinout hertog van Gelder (2) en graaf van Zutphen. Dit huwelijk was voortgesproten uit het vredesverdrag van Kamerijk en Amiens in 1334, (3) op wenscli (1) DiViEus, Rer. Brab., bl. 162. (2) Ce comté tire sou nom du chateau de ce ïiom, bati vers 1'au 1079 p.ar Othon de Nassau, qui en fut créé comte par 1'empereur Henri III. Gérard, son fils, lui succéda et unit le comté de Zutphen au premier. La Gueldre fut érigée en duché 1'an 1330 et passa dans le même siècle a la maison de Juliers, puis in celle d'Egmond. Le duché de Gueldre était divisé en quatre quartiers, Zutpheir, Arnheim, Nimègue et Ruremonde. La ville de ce dernier nom & 1'embouchure de la Roër dans la Meuse en était la capitale. — Namèche, Hist. nat., t. II, p. 68. — P. J. Blok, Gcsch. v. h. Nederl. Volk, d. II, 215. (3) Huwelijkscontrakt opgesteld te Kamerijk, 2 Aug. 1334, en ingelascht in het van den Franschen koning Filip van Valois. In de maand Juni werd liet met ongemeene :pracht te Vilvoorde voltrokken, «terzelfdertijd, als dit van des hortogs andere doelt ter Margaretha, die den graaf, «au Vlaanderen Lodewijk van - Male huwde. Maria kwam bij ,haren echt in het bezit der Heerlijkheid van Turnhout, bestaande uit de vrijheid van dien naam en de dorpen Wecheldersande,. Gierle, Lille, Beersse, Vorselaar, Merxplas, Arendonk, Weelde, Poppel, Kavels. (1) Al de schrijvers (2) zijn het niet eens nopens de wijze waarop Maria eigenares van Turnhout werd ; het verschil ligt vooral hierin, of de hertogin de Heerlijkheid als bruidschat, in eigendom, in leen of in pand heeft verkregen. Na de voor- en tegen beweegredens gewikt en gewogen te hebben, zijn wij tot het besluit gekomen met Butkens, (3) David en Devaddere, dat Maria aanvankelijk Turnhout in pand heeft gekregen voor de 80.000 gouden kronen, die haren bruidschat uitmaakten, en dat later in 1356, Joanna en Wenselyn, die bij uitersten wil van Jan III, dezen hertog in al zijne staten, landen en heerlijkheden waren opgevolgd, aan vredesverdrag te Amieus den 26 Augusti 1334 afgekondigd : « Item le duc (Jean III) donnera sa fille ^Marie) au fils du dit (Renoud) Comte (de Gueldre) pour femme et épouse : et donra le duc avec sa fille au fils du dit comte pour cause de mariage et d épousailles entre la somme de 80,000 et 60,000 livres (les gros tournois viels compté ou & compter pour seize deniers) telle somme comme le roi de France notre Seigneur, le roj de Bohème, et le comte de Hainaut voudront aviser et ordonner k Amiens, et d icelle somme, que les susdits rois (appelé avec eux le comte de Hainaut) aviseront et ordonneront, le Duc paiera ii 1'ordonnance du roi, en deniers comptants la moitié, et 1'autre moitié, quand le mariage sera fait et consommé. Et si le dit mariage se défait par la mort de 1'un des enfants (lequel mariage ne se peut, ne se doit défaire nullement, fors que par la mort d'un des enfants) le dit comte doit rendre au dit duc, ou & ses lioirs la moitié des deniers, qu'il avait eus & cause du dit mariage en deux ans. o — J. B. De Aaddere, Traité de 1'origine des ducs et du duché de Brabant, II, p. 416. — Dynteri Chronicon duc. Brab., t. II, p. 591-92; trad. franc., t. II, p. 803. — Butkens au Livre IV des Preuves, fol. 166. (1) Diweus, Rer. Brab., bl. 171. (2) Zie : De Klerk, Brab. Yeesten, B. V, bl. 581. — Pontanus, Hist. Gelr., lib. VII, p. 257. — Slichtenhorst, Geld. Gesch., B. VII, bl. 135. — Nyhoff, Gedeukte, uit de Gesch. v. Gelderl., D. II, bl. XX. — V. Mieris, Charterb. v. Holl., D. II, bl. 567. — J. P. Arend, Algem. Gesch. des Vadei'lands, 2, 2 — Kerkarchief Sl Pieter, Turnhout. (3) Professus Viridis VnUis, fidelis procurator domus suse pluribus annis, qui ex discipulis Ven. Patris Joannis Ruysbroeck novam plantationem in Eeuwsteyn, illue missus, exercitiis devotionis, ceremoniis religionis et forma verse niortificationis (prout a tanto patre imbuerat) iiiformare et irrigare studuerat. — A. Wichmans, Brabantia Mariana, G. XLIX, p. 811. (4) Zie Laatste Hoofdstuk dezer geschiedenis, Beroemde Mannen, Do prinses braclit eerst eenige opwerpingen voor, doch wees ia 1303 aan meester Wouter van Gierle eene plaats aan in eene harer waranden, te Corsendonk, (1) onder de parocliie van Turnhout, niet verre van liet beekje de Wamp, dat de bisdommen Luik en Kamerijk scheidde. Menige andere godvreezende mannen hadden zich bij Wouter aangesloten, en zotten zich aan hot werk, om do bosschon te ontginnen, de heide te bobouwen, en de moerassen to dempen. In do grootste armoede (2) steeds verkeerende, richtten zij eene kapel op in hout, met strooi gedokt en bouwden daar eenige leemon hutton rond. Zooals wij uit de Rentmeestersrekeningen van Turnhout en uit den brief (3) van den bisschop van Luik, Jan van Beieren, aan den abt van Averbode, Jan Multorius, (4) opvatten, schonk hun de hertogin korts nadien de aangewezen warande (5) met aanlioorige bosschon, weidon en velden ; zij voegde er nog drij vijvers (6) of parken bij nabij Pryntheester (7) gelegen, en eene jaarlijkscbe en voortdurende rente van 45 scudiën, (8) gerekend aan do waarde der oude Fransche munt, op hare weiden in hot boscli Grootenhout. (1) Meermaals ontmoetten wij de volgende schrijfwijzen : Corssendoncq, Corsendonck, Cortendoncq, Corstendoncq, Kerssendoncq; doch meestendeels Corsendonck. In de volksspraak zegt men hedendaags : Kenrsendonk. Over de bediedenis van den naam is men liet verre van eens te zijn. Ziehier eenige gissingen : 1° Mom candelarum, Keersenberg, eene hoogte waar de mensehen dikwijls keersen of korsen zagen branden (Wichmans). 2" Cor censumque doi.o, Hart en goed scheuk ik u, zinspelend op de kloosterbeloften (Latomüs). 3° Amjustam paludem hoe exarescentem ngnifical, eene kleine hoogte te midden van een gebroekte. 4» Cors - Kersten - Kersmis en donch - hoogte, wat alsdan zou beteekenen de hoogte met Kersmis Joor de Augustijnen in bezit genomen. (Welvaarts) (2) Ea fnit istius mouasterii iudigentia, ut a fratribus frequenter a colonis vicinis pauis mutuo petendus esset. — Omnes diu lacte uuius vaccte alili sunt. Lant- meter, De Veteri Clerico, Jib. II, p. 409. (3) »T. IIoybergius, Corsendonca, p. 76. (4) Jan Vucht of Multorius de Herlaer, XXI abt van Averbode. Xolicc hisloriqxie sm- l'ancienne ubbaye d'Averlode, 1849, bl. 48. Akte, hl. 119. (5) Groot omtrent 30 bunders, waarvan 1/3 bestoud in beemden en euseliugen, en 1 3 in heide en serovelleu van bosch. (Renlm. Belt. 1408). (6) Tusschen Turnhout en Arendonk. (7) De eerste had eene oppervlakte van 3 1/2 bunders, de tweede 2 1/2 b„ de derde 1 b. en hadden eene jaarlijkscbe waarde van 400 carpers. (Rentm. Reh. 1408). (8) Een scudo doet nu 10 paoli of 2 neder], gulden en 56 eenten. (Welvaarts, Gesch. v, Corsend., I, bl. 71). In 1398 kregen onze eremijten de toelating als kloosterlingen onder eenen regel te leven. Do hertogin Joanna, zuster van de sticlister, nam ook de zaak ter harte, en plaatste de nieuwe vereeniging op vasten voet, met in het ontgonnen oord een klooster te bouwen ter eere van O.-L. Vrouw en de H. Agnes, maagd en martelares. Jan Multorius, abt van Averbode, werd met liet in orde stellen van het opkomende kloostersticht gelast door den bisschop van Luik, Jan van Beieren (1), die voor een groot gedeelte bestuurder was van het bisdom Kamerijk, van welk Corsendonk alstoen afhing. In liet verslag over zijn onderzoek gaf hij te kennen dat Corsendonk zeer geschikt was voor een klooster en dat Jan Pauli, pastoor van Turnhout, aan wiens parochie deze plaats toebehoorde, schriftelijk zijne toestemming had gegeven. Hierop gaf de bisschop den abt volmacht, bij brief van 6 mei 1398, om het klooster regelmatig in te stellen, en de beloften der kloosterlingen, volgens den regel van den H. Augustinus, te ontvangen, wat den 16 juni geschiedde. Intusschen had Hubertus, bisschop van Rossai, in part-in f., wijbisschop van Zijne Hoogwaardigheid den bisschop van Luik, den 12 mei de kapel gewijd, onder de aanroeping van O.-L. Vrouw en de H. Agnes. De hertogin Joanna vergenoegde zich niet bij de toelating van den opbouw des kloosters, maar door eenen brief, (2) gedagteekend uit Brussel den 3 mei 1402, onthief zij al do goederen van lasten en beden. In 1403 liet zij den religieusen toe, eenen windmolen op het fundatiegoed op te richten ; later in 1432 en 1437 bevestigde hertog Filip de Goede deze gift. (3) Regulier ingericht leefden de kanunniken onder eenen overste, Henricus Sellius, door den prelaat van Averbode aangesteld. Weldra werd hij vervangen door Wouter van Gierle, dien de kloosterlingen zelven kozen. De opkomende priorij telde in haar midden niet alleenlijk priesters, maar ook geleerde leeken, (1) Mir^eus, Op. dipl., II, 893. (2) Rijksarchief Brussel, Cour féodale, n° 567. (3) Stedelijk Archief Turnhout, n° 1924, die zich lot liet priesterschap voorbereidden, en twee leekebroeders. Het waren, buiten de reeds genoemden, Jan Beer van Diest, Jan Lyben van Kinschot, Jan Ruttons tan Turnhout, Arnoldus Kenens van Diest, Ywan en Willem de Poute (1) (Verbruggen) gebroeders van Herenthals, Jan en Hendrik Grauwe, leekebrocders, van Herenthals. Zij leefden in armoede, godsvrucht en liefdadigheid, en God zegende hunne werken. Zij trokken op hen de oogen van milddadige personen, die door hunne giften hen ruimschoots bijstonden, en van godminnende zielen, die zich zeiven aan God te Corsendonk toewijdden. (1) Stichters van het ridderhuis van Sl .Tan van Jerusalem te Diest. .T. E. Raeymakers, Kerkelijk Diest, bl. 357. ZEVENDE HOOFDSTUK 3)e Hertogen van Burgondië 'o' - Antoon van Burgondië te Turnhout. — Zijn huwelijk met Elisabeth van Görlitz. — Het Kasteel en het Hof van Turnhout. — Jachtpartijen. — Reigerbosoh. — Valkenhof. — Consistorie van den horen. — Moeilijkheden. — Gezantschap naar Praag. — Ziekte der hertogin. — De hertog sneuvelt te Azincourt. — Hertog Jan IV. — Moeilijkheden met de hertogin weduwe. — Hij huwt Jacoba van Beieren. — Hun verblijf te Turnhout. — Staatsvergaderingen in de vrijheid. — Filip van Sint Pol. — De Turnhouters bij den slag van Gaver. — Octrooi van Filip den Goede. — Vleeschhal en Raadhuis opgebouwd. — Keuren en Breuken. — Bevolking. — Herenthalsche Vaart. — Karei de Stoute. — Maria van Burgondië. et Burgondisch tijdvak bracht weelde en welstand x hi Turnhout, op zoodanige wijze dat volgens de kronijk van Jan Van Meerhout (1), de vrijheid in die dagen parva sive minor Bruxella of jjB||jJjjji klein Brussel genoemd werd. -- Dit tijdvak begon met Antoon van Burgondië. (2) Deze hertog verloor den 12 augustus 1407 zijne echtgenoote, Joanna van S' Pol en Lignv in den bloei der jaren. Van (1) De mirabilibus eventibns, c. 103, Latomus, Corsendonca, p. 4G. (2) Dans une lettre du 26 Nov. 1405 adressée a l'écoutète de Turnhout pour forcer 1 dit oogenblik zien wij in zijn itinerarium (1) dat hij smaak vond in zijn verblijf te nemen te Turnhout, op liet kasteel zijner moei, de hertogin Joanna. Den 24 october van ditzelfde jaar kwam hij des avonds van 's Hertogenbosch in de vrijheid aan en verbleef daar tot op het einde der maand, in gezelschap der heeren van Wesemale, jonker van Assauwe (Nassau), van Zaine, van Montjoie en Hendrik van der Lecke. In de maand november vertoefde hij alhier opnieuw van den 1-6 en van den 20-29 en deed zelfs op donderdag 23 de drie Staten van het land in Turnhout bijeenkomen. De hertog bleef niet lang weduwnaar en hertrouwde met Elisabeth van Görlitz, nicht van den koning van Bohemen. Het huwelijk werd plechtig gevierd te Brussel (2) den 16 juli 1409. Het jonge paar verbleef dikwijls te Turnhout. Antoon had reeds eertijds in de vrijheid zijn geliefkoosd rustoord willen vinden en hield nu hier zijn hof met ware Burgondische pracht. In het kasteel werden vele nieuwe vertrekken ingericht, zooals blijkt uit Grammaye (3) en de rekeningen der rentmeesters van dien tijd. Deze rekeningen geven ons tevens een gedacht over den toestand van het kasteel in dien tijd. Op den hoek zuidwaarts verhief zich een groote en op den hoek noordwaarts een kleine toren. De muren waren met kanteelen bezet. Eene kapel met torentje en klok had er insgelijks hare plaats. Van binnen waren de vertrekken verdeeld, tusschen de verschilligo kamers van mevrouw de hertogin, de jonkvrouwen van Zayn, van der Leek, van Veer, van den hertog en zijne jonkheeren, van Monjouwen, Charolais, Huldenberg en van Claes Van der Werve, en tusschen de eet- ceux qui 11e voulaient pas payer le droit dit, gruitgeld, sur les bières de eette ville, (Archives du Royaüme, carton n° 6, pièce n° 15 de la trésorerie des chartes de la Chambre des comptes — avec sceau). Antoiue prend les titres suivants : Anthonis van Bourgoigneu, hertoglie van Limborgh, greeve van Retlieest ende gouverneur des hertoghdoms ende lants van Brabant. — Mém. Cour. Acad. Rot/., t. XXVI, p. 41. (1) Collection des voyages des souverains des Pays-Bas, publiée par Gachard et Piot, t. IV, p. 568. (2) Beschrijf. Vgl. Namèciie, Cours d'hist. nat., t. IV, p. 735. (3) Antiq. Belg., c. XII. kamer, do portierskamer, de slaapkamer der edelknapen, de aalmoeskamer, do gevangenis. De moeste kamers werden nu geplaveid en de vensters vernieuwd in wagenschot. Men had toegang tot het kasteel langs ecne dubbele ophaalbrug die lag over de vesten of borchtgracht, die het kasteel omringden. Binnen do vesting stonden de stallingen, de schuur, het riddershuis en hot valkenhuis. Een vruchtrijke boomgaard omsingelde do vesten, alsook de uitgestrekte perrinck of park met zijne prachtboomen, die tijdens Antoon van Burgondië met verscheidene honderden eiken heesters vergroot werd. In een gedeelte van dit park, mot lioogo boomen beplant, westwaarts liet Beggijnhof, stond, tot vermaak «lor hertogen, een Reigerbosch, waar in den zomer vele reigers hunne nesten hadden, 011 dat door eenen bijzonderen toezichter bewaard werd. Zelfs in den tijd van Maria van Hongarië zette men uitsluitelijk karpels op do borchtgracht en op do vijvers, om de reigers te spijzen. (1) De edelste familiën, buiten de bovengenoemde, vertoefden meermaals te Turnhout. Do kronijken leveren ons nog de namon der familiën van Craenliem, — waaronder vooral Arnold, lieer van GrobbcndQiik, — van Immcrseel, van Lier, van Leeidacl, van Ranst, van Hasselt, van Mechelen, van Bercliem, ^an Kinschot, Clocman, Hoens. (2) (1) Antheunis Vennekens leverer van de visch vand coninginnen lieeft ilen XX \ [II'" May anno XVe LVI ten bevele van baerder majesteit gelevert XV Ie carpel grouws om te setteue op den borcligracht ende achter op den vyver aent groen veken aent heesteren bosken; ende op den borcligracht waeren gestelt XIIc XXX grouws ende aent groen veken IIIc LXX ende dede liaer majesteit die dairop stellen om te spysene de reygers die int perek op de boomen waren comen wooilen; elck hondert van den voirscrevene grouwene teil pryse van zesse stuivers. Rcntm. Reli., Aug. Van Lyere, 1 Oct. 1555 — 30 Sept. 1556). (2) Ziehier nog eeuige namen van voorname personen, die destoens 1 urnhout bezochten, volgens de ■< Collection des voyages des souverains des Pays-lius, op. cit. - : 8-14 Dec. 1408, ,de hertog van Berg. (Ib., d. IV, bl. 575). • Dysendach 25 Dec. 1408. Dair waren die abden van Tongerlo ende van Everbode, die Heer van Hoirne ende van Helmont. [Ib., d. IV, bl. 575). - Maendach 11 Februari 1409. Aldaer was te sopperen de vrouwe van Duffele lioir dochter. [Ib., d. IV, bl. 576). 9 Dec. 1412. Was tsavouds die jonckere van Cleve ende sommige andere vremde. (Ib., d. I\ , bl. 590). — Sondaeh 25 Dec. 1413. Aldair waren de heeren van Wesemale, de joncken van Nassauen, heer Ilenric Van der Lecq. (Ib.). — Donderdach XXIX Dec. Aldair quam des avonts de hertoge van Berghen. (Ib.). — 13 Dec. 1413. Jean sans Wanneer men deze namen leest en de pracht en de verkwistingen der Burgondiërs nagaat, en bijgevolg ook van hunnen stoet, dan kan men zich inbeelden, hoe destijds de vrijheid in weelde en beweging moet geweest zijn ; men kan licht begrijpen, dat het niet zonder reden was, dat in de rekeningen en op de brieven van liet kapittel van S' Pieter men zoo dikwijls den naam van liet Hof van Turnhout schreef. Eene der bijzonderste redenen waarom de hertog met zijn gevolg hier verbleef, was de wildrijke jacht in liet nabijliggend Grootenhout. In dit groote boscli of warande, westwaarts de stad, waarvan nu maar een klein gedeelte overblijft, het Gierlsch-Bosch, hadden Antoon's voorzaten, de hertogen van Brabant, vollen teugel aan hun voornaamste vermaak, de jacht, gegeven. (1) Dit voorbeeld navolgend richtte de hertog met zijn gevolg, zoo damen als lieeren, menigmaal in Turnhout's Grootenhout jachten in; liet ging er lustig toe, wanneer zij de herten, de reeën, de everzwijnen met hunne windhonden najoegen. (2) Deze menigvuldige valkenjachten hadden te Turnhout en in peur, k Turnhout, devers madame de Brabant. (Ib., d. I, LI. 5i). — 3-10 Feb. 1414 de greve van Cleve. (Ib., d. IV, 593). — Des sondagh V in de maent Meye 1415 ende eynde des saterdagli XI daghe. Ende dair waren binnen der selven gisten die here van Ileinsberglie, die jonckere van Wesemael, de jonckere van Monjoyhe, here Arent van Craynhem ende vele andere van myns heren rade. 12 Mei-18 Mei 1415, de heer van Diest. (Ib., d. IV, 595). — 13-19 Oct. 1415. Dair waren binnen der voirscreven giste de lieere van Diest, de joneker van Nassauwen, de here van Heule, lieer Henrieq van der Lecq, de steden van Leuven, van Brussel, ende van den Bossche ende vele andere van mijns heren rade. (Ib., d. IV, 597). (1) Wendelinus in zijne Leges Salicce illustratie, bl. 140, schreef ten jare 1G49 over de jachten dezer streken : « Cervis abundavit aliquando Taxandria, cum adhuc esset silvosa tota : nunc circa Turnlioltum tantum supersunt justi nominis Silvaï Ducum Brabantiae; eoruinque illic voluptuaria venatio cervorum, aprorum, taxarum, leporum; nisi quod LXXXI jam annorum helium ista omnia vastavit : restituenda nunc cum bono alma pacis, per quam extrema Carbonaria, quse est inter Lovanium et Diestam, feris omne genus brevi opplebit Taxandriam. » (2) In deze jachten gebruikte Antoon van Burgondië gewoonlijk eene bende van 1G tot 20 koppelen loophonden (spurihunt), 16 tot 20 hazen windhonden, 10 tot 12 bulhonden (roden) en 4 speurhonden (leythond), doch in zijne andere jachten die talrijker waren, nam hij buiten eenige liazenwindhonden de valken, om het wild te vangen. — L. Galesloot, Reeh. hist. sur la maison de cliasse des Ducs de Brabant, p. 86. (Bruxelles 1854.) 8 geheel het kwartier eenen nieuwen handel doen ontstaan, den Valkenhandel, en een nieuw bedrijf aan de inwoners gebracht, het africhten of leeren der valken. (1) De prinsen (2) en prinsessen kwamen zich in deze streek van hunne valken voorzien. Turnhout's wethouders, wanneer zij een blijk van genegenheid aan eenen hooggeplaatsten persoon wilden betoonen, zonden hem eenen afgerichten valk, een voortbrengsel der plaats, ten geschenke. De valkenhandel werd hier gedreven van af het begin der XIVe tot het einde der XVIIe eeuw. (3) Aan het hof van hertog Antoon, had elk valkenier zijn paard en knecht; hij werd dikwijls om zijne tröuwe diensten milddadig beloond. Zoo schonk in 1414 deze prins de vorsterij van Gierle, aan Hendrik van Gelder, zijnen valkenier en bastaardkind. (4) Hunne kleeding verschilde van jaar tot jaar en van (1) Vgl. een vertoogschrift van het midden der XVIIe eeuw aan de schepenen van Turnhout. — P. J. Heuvelmans, Lotgevallen van eenen Turnhoiitschen Jager in de XVI° eeuw, hl. 84. (Turnhout 1843). (2) Onse genadige heer die hertoge van Brabant die welke dat sculdich is Laureys van Rode scoutheit van Tuernout van mi meyter valken die hy cofte jegen den voirscreven scouth om lxx gulden cronen vrancryckx van welke valken onse genadige heer twee heeft behouden ende die andere twee worden gegeven den Greve van Sainepoul gelyc als dat wael blyct inde mandementen daerop gemaect gegeven te Bruessel des vridaegs opten viicn dacli van januario int jaer ons lieeren dusent vierhondert en xxiii (1424 n. s.) welke voirscreven valken ontfangen heeft tot ons genadichs heeren behoef Heinric Van Selderop Valkeneer ons voirsc. lieeren alsdat blyct by syne brieven gegeven xim dagen in meerte int jaer ons lieeren mccccxiii. — Schout. JRekLaureys Van Rode, 23 Dec. 1423 — 24 Juni 1424. — Den 10 Nov. 1628 vraagt de baronnes de la Baume de BalanQon uit haar kasteel van Breda aan de schepenen van Turnhout « eenen liavick te seynden daer dien door die van Arendonck gesonden gestorven was. » — Oorspr. Brief, Stedelijk Archief, T. nr 1004. (3) In eene optelling der leenen van het hertogdom Brabant in 1312, staan reeds vermeld voor de vrijheid : Gerardus, falconarius, Stephanus falconarius de Turnhout, Zouhinus, falconarius de Turnhout. — L. Galesloot, Le livre des feudataires de Jean III, p. 242. (Bruxelles 1865). (4) De vorsterie van Gierle heeft genomen van Kersmis 1414 tot Kersmis 1415 mits 16 blauwe kronen vrancrykx «Tan Baten.... «welke vorsterie myn glienedige heer Antonys liertoghe van Loteringen, van Brabant ende van Limburg ende mergreve des Heilichs Rycs ghegeven heeft 'van souderlinghen gracien Heinric Van Gelder bastert miins voirscreven heeren, valkenier alsoe langlie als de voirsede Heinric leven sal overmids den goeden dienst die lii minen voirscreven heer eenen tyt lange gliedaen heeft, daghelycs doet ende noch doen mach in sine ambaclite van der valkenierscap, metter rechten, baten, profiten ende opcomingen daer toe ghewoenlyc ende belioerlyc in sinen orber te boren. Ende hem volcomen macht ende beveel ghegeven de vorsterie lieer tot heer. Zoo als wij in de rekeningen vinden voor liet aankoopen van laken, waren zij dan eens in wit en blauw, dan weer in rood, in grauw, in groen laken gekleed. Het recht dezer jachten hoorde niet toe aan den prins of den hertog van liet land, maar van ouds aan de heerlijkheid, jurisdictie en het land van Turnhout. (1) Het valt licht te begrijpen dat al deze jachten hunne moeielijkheden medebrachten en dat er dikwijls overtredingen, rooverij van vogelen, enz. werden gepleegd. Om deze wanbedrijven te oordeelen en te straffen bestonden te Turnhout een VALKENHOF en een CONSISTORIE VAN DEN HOREN. Sinds lang was te Turnhout alléén een Valkenhof opgericht, eene gepreviligieerde bank, alwaar de valkeniers van geheel het land te recht stonden, en malkander te recht riepen voor alle moeilijkheden nopens de valkerij ontstaan. (2) Het was samen- \ an Gliierle \oirsereven eude siin lieerlicheit recht ende erve derselver van miiiis voirscreven heereu, weghen wael eude glietruwelyc te houden, te regeren eude te achterwaren of doen houden, regeren eude achterwaren bi eenen die orbelee daer toe sy alsoe langhe als die voirs. Heinric miins voirs. lieeren valkeuier wesen ende hem gheuuegheu sal. Ende voert te doen alle saken die een goet glietrouwe vorster iu dienen sculdieli es te doeue ghelyc dat claerliker blyet in miins ghenedighen heereu openen briefven daer op gemaect, ghegbeven in de borch te Tueruout ouder siueu zeghel des anderdaeghs iu januario int jaer ons heereu miiii eude xim (1415 11. s.) daer af vidimus te liove hier overgliegeven es. — Rentm. Rek. 1414-1415. (1) « De voorscrevene heer Opperjaclitmeester (graaf van Vertyu) officier desselfs commis agerende in het poiut van calangie qualitate qua uyt hoofde van syn doorluclitighste Coniucklycke majesteyt als hertogh van Brahaut in geenen deelen meer is bevought, veel min gereclitigt in het geheele land van Turenhout eenighe calangie meer te mogen doen, veel min desselfs eommis aldaer preseutelyck aengestelt, mochte oock te mogen jaegen, haeren met haeren, veeren met veeren, jae selfs by rigueur van rechten den hertogh van Brabant niet; maer dat het aedelyck dominiael ende aengenaem exercitie van jacht eude warande een waer domyn ende dependent synde vau die beerlyckheyt, hinde ende jvirisdictie van Turenhout, meer opgemelde Mevrouwe Hertoginne ende syne Hoogheyt den heere Prinee vau Oranje alleen ende privatievelyck is competerend ter exclusie van alle andere, ende dat uyt naervolgende redenen. Eerstelyck doordien het recht van jacht eude warande van outs is een dependent van die heerlyckheyt, jurisdictie ende landt van Turenhout; dat met die lieerlyckheyt, landt en het casteel, als deel van het utile dominium, als in andere heerlyckheden is overgegeven, eude uytgifften van liooge heerlyckheden ende brieven vau investiture van desselve vassalheeren van Brabant. » — Uittreksel uit eene Memorie betrekkelijk eenen twist over de rechten der heerlijkheid, tijdeus de hertogin Maria van Simmeren. — Stedelijk Archief, T. n'' 571. (2) Jaspar Hegmans van dat hy boven het verbod eude gestatueerde peyne van lx gesteld uit eenen luitenant opper-valkenier, met clrij vrijgezellen van Arendonk en vier leenmannen van Turnhout. (1) Bij dit Valkenhof stelde Antoon van Burgondië ten jare 1410 op zijn kasteel in, het vermaard Consistorie van den Horen, (2) ook Rechtbank van jacht en Weyhof genoemd, hetwelk bestaan heeft tot aan de Fransche omwenteling. (3) Geene andere stad of dorp van Brabant bezat zulk een tribunaal of had daar recht toe, tenzij alleen de vier hoofdsteden. De rechters waren gouden realeu hadde gerooft int boscli van Merxplas, den liorse van eenen havicke den selven in rechte betrocken, maer soe de zaecke by schepenen is versonden voert Valckenhoff. Ontfangen — nyet. — Schout. Bek., II. Van der Clusen, 7 Oct. 1600 — 7 Oct. 1601. (1) In den eersten staet te noteren dat binnen de Stadt van Turnhout van alle ende tyden is geweest en alleen is een Valckhof, alwaer die Valckeniers van de seventien provinciën malcanderen te recht staen ende roepen (over schulden van Valcken, leveringe der selve, als ook over de leggen, sitten op de selve, rooven van edele vogels ende enden daer van reprenderende) bestaende lietselve Valckhoff uit den luitenant opper Valckenier met dry vrygesellen ofte Valckeniers comende van Arendonck waer by worden gevoegt van Turnhout vier leenmannen die tsaemen maecken de reclitbanke, synde een recht en gepriviligieerde bancke die in de seventien provinciën alleen te Turnhout is te vinden en alsoo gemainteneerd by den Coninck— Daer is oock binnen Turnhout eene rechtbanke hebbende jurisdictie van de jachte wordende genoemt het Consistorie van den Horen ende Weyhotf, bestaende in maenheere oit warantmeester en jaeger met seven mannen van leen, griffier en warandlioeder, de welcke kennisse nemen van alle misbruicken ende delicten de welcke geschieden in de jachte, welcke rechtbancke oock in geene steden ofte platte lande van Brabant is te vinden ofte daer toe recht hebben, als alleen de vier hoofdsteden van Brabant. En staen aldaer te rechte niet alleen de dorpen van het landt van 1 urnhoudt, maer oock andere die digter en naeder aen Turnhoudt als die hoofdsteden syn gelegen, wordende daer inne oock te rechte gestelt alle delicten die op ende tegens de geestelycke goederen worden delinqueert ofte geperpereert.... Hetzelve had ook het recht de overtreders te doen calangieren, alsoock placcaerten uittegeven over de jacht. — Uittreksel uit eene Memorie van het midden de.)' XVIIC eeuw. — Stedelijk Archief, T., 11 r 570). Vgl. ook een vertoogschrift van dienzelfden tijd aan de schepenen van Turnhout gezonden, om het Valkenhof te bewaren, dat men van zin was elders te plaatsen. — P. J. Heuvelmans, Lotgevallen van eenen Turnhoutschen Jager in de XVI0 eeuw, bl. 84. (2) Vgl. Annal. Acad. Archéol. Belg., 3° sér., t. III, p. 461, a° 1876. — L. Galesloot, Becli. hist. sur la maison de chasse des ducs de Brab., p. 11. — R. Snieders, De Hut van Wartje Nulph, bl. 97 (épisode) (Turnhout, Splichal-Roosen). (3) Vgl. Grammaye. Antiq. Belg., G. XII. « Et cum a Diana auspicium olim, nunc ornamentum acceperit locus, in ejus tribunali apud Turnlioutanos stabili concludo : contraversise enim omnes aucupium tangentes ab antiquo hic deciduntur, et venatorice etiam antiquitus ex lege per Anthoniuni ducem dicta. de warandmeester en jager, doorgaans de schout der vrijheid met zeven leenmannen, de schepenen, door hem aangesteld, waarbij gevoegd werden, een griffier, die der vrijheid, de warandhoeder en eenige dienaren of huissiers. Zij beslisten over al de misbruiken en overtredingen der jacht. Voor hen stonden te recht niet alleen de dorpen van liet land van Turnhout, maar ook nog al de andere, die dichter bij de vrijheid dan bij de vier hoofdsteden gelegen waren, tot zelfs de abdij van Postel en de ingezetenen der meierij van 's Hertogenbosch. Zij zetelden op het stadhuis. (1) Alhoewel zij zicli meest met jachto vertredingen bezig hielden, oordeelden zij ook nog over de delicten, die op of tegen de geestelijke goederen waren geschied, alsook over de vergoedingen der erfgoederen, renteconstitutiën, panden aan het recht van devolutie onderworpen, (2) en over de betalingen van de cijnsen der verschillende laat- en leenhoven. (3) Hun behoorde ook het recht de overtreders te doen straffen, wat soms op eene wreede (4) wijze plaats had, alsook plakkaarten of reglementen der jacht op te stellen. In geval de beschuldigde zijn vonnis niet aannam, mocht hij in beroep gaan voor de respective hooftg er echten op den broothuyse (5) binnen die stadt Brussel. (1) Hiervan blijft nog als getuige op liet stadhuis de ijzeren deur (midden der XVIIC eeuw) schoon geschilderd, vertoonend eene jacht en eenen valkenier, en die eertijds tot ingang van het Valkenhof diende en nu van het bureel des Burgerlijken Stands. (2) Vgl. verscheidene processen ten Stedelijk Archief, T., nr 1711, nr 1331. (3) Laathof van Champtrain, gezegd Ter Braecken; Leenhof Jacobs de Jonglie, nu van Cannart d'Hamale; leenhof van Hooghenhuyse, toebehoorend aan den heer J. B. Verheyen; laathof van II. K. 1). Cunegondis van Saxen, als abdis van Thorn; Ilof van Elderen, toebehoorend aan den baron Van Elderen, heer van Oostmal. — Van Gorkom, Op. cit., bl. 104. (4) D'anciens usages condamnaient d. une amende de 60 réaux le braconnier qui avait pris des lapins & 1'aide de furets dans les garennes ducales. En cas d'insolvabilité le délinquant était condamné & perdre les yeux. Quelque forte que fut cette peine, il y avait aggravation de chatiment si 1'infraction avait été commise pendant la nuit. « Si quelqu'un prend les lapins dans nos garennes pendant la nuit, celui-lA est & notre merci » (art. 16 de 1'édit). Placcards de Brabant, III, 495. — Faider, Histoire du droit de la chasse, Ann. Ac. Arch. B., t. III, p. 476, a° 1876, (5) Wauters, Kist. des envir. de Bruxt. III, p. 369. Het Consistorie stempelde al zijne akten met een zegel. Van Gorkom (1) geeft liet zegel der stad op als zijnde liet zegel aan deze rechtbank eigen ; maar hij vergist zich, vermits dit zegel reeds lang voor het Consistorie bestond en eene akte van 16 december 1519 aan al de Consistoriën van den Horen een en hetzelfde zegel oplegde « waarop in 't midden staen eenen Horen oft Trompe gheaccoutreert met riemen ende coppelen, alsoo dat behoort hebbende, boven den Horen die wapenen van Brabandt metten Hertogdomme, in de circonferencie staen geschreven: Sigillum hominum feudalium de Cornu Ducaius Brabantice. » (2) Wat wij aannemen is dat voor dien tijd de rechters het oud schepenzegel der stad zullen gebruikt hebben, aangezien zij meest allen deel maakten van de Wet en dat de rechtbank in de stad zetelde ; maar dit bewijst niet dat het zegel hun eigen was ; dan toch zou liet randschrift anders geweest zijn. Eene andere terechtwijzing is, dat volgens denzelfden schrijver (3) dit Consistorie versmolten was met bet Valkenhof en omgekeerd. Hij maakt geen verschil tussclien beide rechtbanken, zelfs spreekt hij van geen Valkenhof vóór het bestaan van het Consistorie van den Horen. Nochtans, uit al de handschriften die wij onderzochten, bleek stellig dat het Valkenhof bestond vóór het Consistorie en daarvan geheel onafhankelijk was. Wat wij aannemen is, dat waarschijnlijk mannen van het Valkenhof ook zetelden in het Consistorie en dat de zittingen van beide in hetzelfde lokaal op het stadhuis plaats hadden. Na deze uitweiding over de jacht, verhalen wij eenige bijzonderheden, welke, tijdens het verblijf van Antoon van Burgondië in de vrijheid, dezen hertog overkwamen. In het jaar 1412 (n. s.) wilde de hertog de oneer wreken, hem aangedaan door de Gelderschen, die het stadje Batenburg overrompelden, hetwelk de eigenaar Jan Van Berlaer hem had verpand ; doch zijne goede steden beweerden, dat hij zich meer met vreemde landen dan met zijn Brabant bemoeide, en wei- (1) Beschr. der stad Turnhout, hl. 105. (2) Placcards de Brabant, t. III, p. 507, (3) BI. 103, gerden krijgsbenden te leveren. De stad Lier (1) was een der zeldzame die hulptroepen schutters aan den hertog te Turnhout zond. Wijl het grootste deel zijner steden hem niet bijstond, was hij machteloos, moest van zijne wraak afzien en de Lierenaars bedanken, die nu over Wechcldersande en Viersel naar hunne stad terugkeerden. In het jaar 1412 verbleef Antoon dikwijls te Turnhout, zooals wij kunnen afleiden uit de verscheidene politieke stukken, die hij toenmaals hier teekende. (2) In augustus 1412 (3) zond de hertog uit Turnhout een gezantschap naar koning Wenselijn in Bohemen, om eenige moeilijke zaken en de aangelegenheden van Luxemburg te regelen. De heeren Willem de jongere, graaf van Seyne, Egidius de Rodemacker, beiden bloedverwanten en raadsleden, en meester Edmond de Dynter, secretaris, kwamen den 19 september te Praag aan. Na het volbrengen hunner taak vertrokken zij den 10 october en keerden tegen het einde der maand behouden te Turnhout weder. Zij deden kondschap van den goeden uitslag hunner zending en werden door Antoon en Elisabeth plechtig en met veel vriendschap ontvangen. Ditzelfde jaar (4) waren moeilijkheden ontstaan tusschen den hertog en zijne steden en werden hiervoor de Staten te Vilvoorde bijeengeroepen. Antoon klaagde over de geringe dienstvaardigheid zijner steden ; zij over de geringe bescherming des hertogs en de miskenning hunner rechten ; ook vroegen zij een onderzoek. De hertog stond toe; wanorden vreezend verliet hij Brussel en begaf zich naar Turnhout. De ridders Hendrik de Berghes, Engelbert de la Marck, Arnold de Crayenhem en Hendrik Bont ondervroegen de raden der steden Brussel, Leuven, Thienen, Nijvel, Zout-Leeuw, en brachten hun verslag in bij den hertog. Naar hieruit bleek was de toestand geruststellend ; de afgevaar- (1) A. Bergmann, Geschiedenis der stad Lier, bl. 96 (Lier 1873). (2) J. Goetsciialcx, Gesch. van Grobbendonk, d. I, 100 (Hoogstraten 1897). — Fr. Verachter, Invent. des anciens chartes et privilèges, p. 79. (3) E. de Dynter, Chronique des dacs de Brabant, t. III, p. 212 (éd. de Ram.) (4) P. Divcei, Rer. Brab., lib. XVII, p. 216 (Antverp. 1610). — Namèche, Jean IV et la fondation de l'ljniversité de Louvain, p. 7 (Louvaiii 1888), digden keerden in april 1413 uit Turnhout naar Brussel weder. Zondag 13 october 1415 (1) werd hertogin Elisabeth op haar kasteel eensklaps onpasselijk, na het avondmaal te hebben gebruikt. Eerst gevoelde zij eene groote pijn in het hoofd omtrent het rechter oor en in de keel, vervolgens ontstond onder den rechter oksel een ettergezwel en verklaarde zich eene hevige koorts. Deze zoo plotselinge als zonderlinge ongesteldheid deed de mare gaan, dat de hertogin vergiftigd (2) was door de onvoorzichtigheid liarer hofmeesters. Op aandringen van den lijfarts, meester Albertus Ditmare, ontbood de hertog inderhaast twee geneesheeren uit Breda, Herman van Cuyck en Jan van Eele, die den volgenden dag de lijderes in eenen hoogstbedenkelijken toestand vonden, maar door aderlaten en andere middelen de ziekte verminderden. Den donderdag 17 october was alle gevaar geweken. Antoon had, buiten de geneesheeren, verscheidene baronnen en edelen, alsook de wethouders der hoofdsteden, naar Turnhout ontboden, om een onderzoek over het gebeurde in te stellen. Het vermoeden van vergiftiging werd door de geneesheeren ongegrond verklaard; doch de heer van Huldenberg hofmeester, Nicolaas Van de Werve opperkok, Willem Nouts hofmaarschalk en Geeraard de Maugui voorsnijder, die een oogenblik verdacht werden, eischten eene plechtige verklaring hunner onschuld. Derhalve begaven zich de drie dokters op donderdag 17 october naar de collegiale kerk van S' Pieter, waar zij plechtig op het Evangelie zwoeren, dat de hertogin niet vergiftigd was, maar aan eene aansteking leed. (3) (1) E. de Dynter, Chroniqve des dacs de Brabant, t. III, p. 296 (éd. de Ram.) (2) In dit tijdstip was eene vergiftiging niet zeldzaam en het volk had hier omtrent de akeligste gedachten. — II. Pirenne, Hist. de Belgiqve, t. II, p. 436 (Bruxelles 1903). (3) Die verklaring, waarvan de secretaris van den hertog eene notarieele akte opstelde, geschiedde ten overstaan der volgende getuigen : Graaf Engelbreclit van Nassau, heer van de Leek en van Breda, Thomas, heer van Diest, Jan van Rotselaer, Hendrik van Bergen, heer van Grimbergen en van Melin, Hendrik van Heverlé, Jan van Ranst, heer van Cantecroy, Peeter de Backer en Lucas van Eycken meester van de Rekenkamer te Brussel, Gilles de Ryck burgemeester van Leuven met Raso van Grave en Jan van Borthoven schepenen en Rumoldus secretaris, ridder Walter van Zonderlinge schikking der Voorzienigheid! Hertog Antoon had voor het leven zijner echtgenoote gevreesd, en eenigc dagen later, den 25 october, sneuvelde hij te Azinconrt in een gevecht tegen de Engelschen. (1) Zijn lijk werd naar Brussel overgebracht en in do S' Janskerk van Tervueren begraven. Tusschen do verscheidene Brabantsche edellieden die aan de uitvaart van den hertog deelnamen, bevond zich de rentmeester van Turnhout. (2) Antoon innig betreurd door de Turnhouters, wier vrijheid hij in weelde had doen stijgen, werd niet beweend door do Brabanders, met wie hij steeds in oneenigheid leefde en wier belangen bij hem op het achterplan stonden. De droeve tijding van s hertogs overlijden werd door zijne gade op haar kasteel te Turnhout vernomen. (3) Daar kwamen twee abten, twee baanderheeron, twee ridders en eenigc afgevaardigden der zeven voornaamste steden haar hun rouwbeklag ileu Heetvelde, Walter van der Noot, Reinout Jloers en Jel.au Rolybuyck' schepenen en Walter van der Bulct secretaris der stad Brussel, ridder Arnold van Immersele, ridder Walter van der List en Jehau van der Werve, schepenen en Hendrik van Lspemde secretaris van Antwerpen. (li E. de Dvnter, Chronique des dncs de Brabant. Zie aldaar de beschrijving. (2) Annal. Acad. Arch. Belg., t. IX, p. 407, A» 1853. La mort et les funérailles d,lc Anloine de Brabant; Commtmication de 51. L. Galesloot, p. 402. (3) E. de Dynter, Chrcn. des ducs de Brab., t. III, p. 312 (éd. de R.lm.\ Zie. lner hoe de Brabantsche Yeesten ons dit mede deeleu : Dese edele vrouwe was tier tyt Dat die hertoglie bleef inden stryt Op tslot van Turnhout, si 11 bekant Die staten des lants van Brabant Scicten tot haer sonder verlact Een notabel ambassiaet Ende deden claghen met grooten zeere Die doot van baren lieveu lieere Ende troosten die vrouwe, alst behoorde, t Met meneghen temelicken woorde Ende met behoorlicke maniere, Ende bi haer soude syn, te luier eere Die vrouwe van Hooghstraten, ende meer Die vrouwe van Breda ter wile Eutie ioffrouwe van Maiguile Ende noch een vrouwe na haer genoeglien, Of joffrou die liaer soude voeghen, brengen vanwege de drie Staten des lands. Zij stelden tevens voor, zoo zij begeerde, haar te leiden naar eene andere plaats van Brabant volgens beliefte, en jaarlijks 5000 Fransche kronen te schenken. De hertogin liet zich bewegen, verliet de vrijheid en vergezelde de afgevaardigden naar Brussel, waar zij haren intrek nam bij haren stiefzoon, den nieuwen hertog Jan IV, in zijn paleis van Coudenberg. Deze hertog was Antoon van Burgondië opgevolgd. Hij beminde Turnhout even als zijn voorzaat. Jan IV deed zijne Blijde Inkomst in deze vrijheid den 29-31 januari 1416 (1) en kwam later meermaals weder om zich ter jacht in het Grootenhout te vergenoegen. Wanneer hij alsdan eenige dagen alhier verbleef, vergaderden somtijds op zijn kasteel de edelen en de Staten van het land. Zoo was de hertog den 22-31 januari 1418 ter jacht te Turnhout en den zaterdag 29, vereenigden « bi minen heere, de greve van Saelwerden, myns heeren raid gemenlic, de jonckers van Montjoy ende andere ridders ende steden van Brabant. » (2) Wanneer .Tan IV meerderjarig was, trouwde hij den 10 maart 1418 te 's Gravenhage met zijne nicht Jacoba van Beieren, eenige dochter van wijlen graaf Willem van Henegouw en Margareta van Burgondië. Het land verwachtte veel van dien echt, doch helaas! daar prins en prinses van gansch tegenovergestelde karakters waren, zij lichtzinnig en verstandig, hij ingetrokken en onverstandig, was hun geluk van korten duur. (3) In de eerste dagen hunner echtvereeniging, kozen zij m enigmaal voor hunne verblijfplaats de stad Turnhout. Na twee jaren echtverbintenis, wanneer de hertogin wederom het kasteel had betrokken, verliet zij de vrijheid en verloochende haren man, om in eenen onwettigen echt met den Engelsclien hertog Humfried van Glocester te treden. Deze daad berokkende Jan IV vele moeilijkheden; tot toppunt van ongeluk erkenden de Staten hem onwaardig van het bestuur (1) Gachard et Piot. Coll. Yoy. Souv. P. B„ t. III, Itinéraire de Jean IV. (2) Ib., t. III, p. 604. (3) Vgl. P. J. Blok, Gesch, », ft. Ned, Volk, d. II, bl. 114, des lands cn stelden zijnen broeder Filip graaf van Sint Pol als Ruwaard van Brabant aan. Dit jaar (1420) vinden wij geene melding gemaakt van hot verblijf des hertogs of diens broeders op het kasteel der vrijheid, maar de Ruwaard heeft toen aan den schout geboden den burcht te bezetten. De schout betrok hem met tien gezellen van den zaterdag, 16 nov. 1420 tot den maandag 30 dec. en na hem Dierik van Vosselaer met 20 gezellen, van den 30 dec. 1420 tot den 9 januari 1421 (n. s.) en Claas Cole met 5 personen van den 4 februari 1421 tot den 11 april. (1) In de maand november, kwam Jan IV te Turnhout weder, verbleef er eene maand en ontbood hier de baanrotsen en de edelen alsook de afgevaardigden der steden van Leuven, Brussel en Antwerpen, waarmede hij verder naar 's Hertogenbosch toog. (2) Dit bezoek vernieuwde hij in 1422, en vertoefde alstoen op het kasteel met de jonkheeren van Nassau en van Wescmale, den heer en jonkheer van Diest, Jan van Glymes, den heer Jan van Wittham, den heer Hendrik van der Leek met zijn huisgezin; tevens waren er de afgevaardigden der steden Leuven, Brussel, Antwerpen en 's Hertogenbosch. (3) (1) Uitgegeven voir den cost gedaen om den casteel en slote van Tournout te verwaren gelyc dat bevolen was van des Romvarts ende des gemeins lants wegen van Brabant; es te weten deu voirscreven Srouteit die met x gesellen lach opteu voirscreven slote van des saterdaecbs xvi in november ximc xx tot des maendaeclis xxx in december, dair na volgende maken xliii dagen ende elx daechs voir eiken persoen viii d. g. ml. xiiii 1. xm s. d. g. Dierick van Vorselaer bastart die met xx gesellen laeh opt voirscreven castel van deu voirsereveu xxxen daghe in december tot des donderdaeclis ix januario dair 11a volgende in 't selve jair maken x dagen en teil persone voirscreven valenl vi 1. xiii s. 1111 d. Claes C01.e die met v personen dat voirscreven slot van Tournout verwaerde van den mplcn dage in februario ximc xx (1421 11. s.) voirscreven tot den xi«-'n dage in april dair na volgende maken i.xvi dagen en elx daechs voir eiken persoen vin d. g. als boven valent xi 1. g. Ende Jak Copfens van vc gescuds metten yseren opteu voirscreven borch geleit coste te samen xx s. g. Comen die voirsereveu artieu van costen alsoet blyct bi certifieacien van den voirs. Claes Cole stedehouder van den castellainscape van Tournout. Gegeven onder sineu s'eghel xxxiii (sic) dage in december xiiii xxi. Hier oog te hovc mit myus voirscreven heeren besloten brieven om hier in rekeningen te liden ter sommen van xxxm 1. vi s. vin d. g. — Schout. Rek., Peter van Driemilen, 24 Juni 1420 — 25 Dec 1420. (2) E. de Dynter. Chron. des ducs de Brab., t. III, 423. — Brabantsche Yeesten• (3) Gachard et Piot, Coll. Voy. Soitr, I'. B., t. IV, p. 604, Hertog Jan IV, na de zoo wereldberoemde Hoogeschool (1) van Leuven te hebben gesticht, waartoe hij door zijnen kastelein van Turnhout Engelbrecht van Nassau (2) was aangezet, (3) eindigde in den ouderdom van 24 jaren zijn wisselvallig en veelbewogen leven, den 17 april 1427 (n. s.). Zijn opvolger Filip van Sint Pol hield zijne Blijde Inkomste in de voornaamste steden, alsook te Turnhout en schonk alhier te dier gelegenheid genade aan drij moordenaars, Zeger Yekemans, Nys Baten, Peter Meeus « syn lyf en guet en tlant los en vri. » (4) De nieuwe hertog verwaarloosde geenszins het welzijn der vrijheid, waar hij eertijds dikwijls had vertoefd, wat bewees de niet geringe somme van 104 ponden C stuivers en 9 deniers, die hij door zijnen ontvanger-generaal Aert Quap deed geven aan den schout voor onkosten gedaan in de maand juni 1427. (5) Lang genoot Turnhout niet van do bezorgdheid dezes hertogs, want weldra volgde hij zijnen broeder in het graf, den 4 augustus 1430. Filip, hertog van Burgondië en graaf van Vlaanderen, bijgenaamd de Goede (6) werd door 's lands Staten als opvolger uitgeroepen. Met hem kwamen Brabant, Limburg, Burgondië, Antwerpen, Vlaanderen, Henegouw, Namen, Holland, Zeeland onder eenen scliepter, dien van Burgondië. Krachtdadig wist hij de rechten dezer hertogdommen, graafschappen en heerlijkheden te doen eerbiedigen en zijnen wil te doen uitvoeren, zooals het (1) Namèche. Jean IV et la fondation de l'Université de Louvain, p. 59. (2) Zie Bijlagen : lijst der Kasteleinen. Deze Engelbert, graaf van Nassau, van Dillemburg, en van Yianden, alsmede door zijne vrouw, heer van Breda en van der Lek, was destijds in groot aanzien bij den hertog van Brabant. Zijn naam komt voor in al de charters van Jan IV. — J. David, Vad. hist., d. V, 358. (3) P. J. Blok, Gesch. v. h. Nederl. Volk, d. II, 156 (Groningen 1893). (4) Schout. Helf., Laureys van Rode, 25 Dec. 1426 — 24 Juni 1427. (5) Gegeven Aert Quap gecommitteert totten ontfange generael van Brabant die somme van cim ponden vi s. ix d. te xl ple ele pont gerekent branbants ghelts die welke die voirscreven scouth uytgegeven heeft van coste gedaen tot Turnout by rnyne genadige heer in den jaere ximc xxvn in die maent van junio nu lest leden gelyc als die quitancie wel begrepen heeft en bezegelt met syne zegele en teyken manueel. Gegeven in de jaere xnnc xxvn, xxv dage in augusto. — Schout. Rek., L. Van Rode, 25 Dec. 1426 — 24 juni 1427. (6) P. J. Blok, Gesch. v. het Ned. Volk, d. II, 266. genoegzaam bleek, om maar een voorbeeld aan te halen, in zijnen krijg tegen de Gentenaren. In dezen strijd, die bij den beslissenden slag na de inneming van liet kasteel van Gaver (23 juli 1453) eindigde, stonden de Turnhoutsche krijgsbenden hem moedig ter zijde. Zij werden aangevoerd door Godevaart van Cuyck, die toen schout was en die eenige jaren later, als belooning en vergelding voor zijne diensten, 80 ponden van den hertog verkreeg. (1) Alhoewel deze hertog niet teenemaal de volksrechten der vrijheden erkende, had Turnhout niet erg over deze miskenning te klagen. De vrijheid met haren bijvang beleefde welstand onder des hertogs regeering en ontving meermaals blijken van zijne genegenheid, meestendeels op geestelijk, doch ook op burgerlijk gebied. Hij schonk ook open brieven aan verscheidene heeren om ze plechtig in het bezit hunner leenen te stellen : o. a. aan Willem van Foyendriesch en Walter van den Broecke te Oud-Turnhout (29 mei 1448) ; aan Jan van Kuyck en Godfried van Kuyck schout te Turnhout voor de helft der gruyte van S' OedenRode, Broghel, Zonne, Leende en Schijnle (14 april 1458, na 1 asclien); aan Godard van Kuyck voor « een buender beempts metten waterlate dair overgaende » genaamd 't Hof ter Meere te Lokeren onder Turnhout (20 november 1464); aan Godfried Udeus over eenen burcht in het rechtsgebied van Turnhout (2 augustus 1465). (2) Het VLEESCHHUIS (3) of de Vleeschhal (4) die vroeger (1) In recompensatie ende vergheldingen van zekeren diensten die die voirscreven Godevaert myneu genedigen heer gedaen mach hebben so in den oerloge van Glient so elderswaer na inhout van zinen brieven hem daer op verleent etc. by brieve van ontlastingen van Pf.teb Blom. Gegeven mi daghe in oetob. a" xmic lix. — Schout. Hek., G. Van Cuyck, S' Jan 1459 — Kersmis 1459. (2) L. Galesloot, Invent. des Archives de la cour féodale, t. I, pp. 154, 173, 184, 185. (3) Gbammaye, Antiq. Belg., Antv. Turnh., c. II. (4) Dezelfde plaats, waar vroeger de Vleeschhal was, nu de benedenplaats van liet Stadhuis, wordt nog de hal gelieeten en dient nu tot tijdelijke gevangenis der dronkaards, vechters, enz., hetwelk in andere steden, de amigo, de bak genoemd wordt. In Turnhout zegt men : iemand naar de hal brengen. Het is nog eene laatste herinnering aan de voormalige hal der vleeschhouwers. was afgebrand, werd in 1436 veel scliooner opgebouwd onder liet raadhuis, dat terzelfdertijd werd hersteld. Al de slachters moesten hier hun vleescli verkoopen en deden zij het niet, dan konden zij door den keurmeester gecalengieert worden « van eenen ponde, te xl groot Brabantsch tpont » welke somme verdeeld werd in 1/3 voor den liertog, 1/3 voor de vrijheid, 1/3 voor de keurmeesters. (1) Later zien wij dat de vleeschverkoopers verkozen hun vleesch in de open lucht te verhandelen en zij dit deden nevens het raadhuis. (2) Meermaals kwam de hertog hier tor jacht en verbleef er dan eenige dagen. De hertogin Isabella, dochter van den koning van Portugal kwam voor den eersten keer in de vrijheid omtrent Bamis van liet jaar 1444, wanneer zij op reis was naar Holland. (3) De regeering der stad vierde plechtig hare blijde intrede en schonk haar twee vette ossen. Zij verleende genade aan verscheidene misdadigers. (4) Ongetwijfeld was Turnhout toenmaals niet te misprijzen : de handel bloeide, (5) de landbouw vond vurige ontginners, de beteulde bosschen en velden waren met rijken oogst beladen. Leo, heer van Rozmital (Bohemen), reizend in deze landen in 1465 en 1466, getuigde van haren welstand, wanneer hij schreef : (6) « Deze gemeente is groot en geplaveid gelijk eene stad; zij wordt bestuurd door twee rechters; de huizen zijn wel gebouwd en alle met pannen gedekt; er zijn vijf kerken; (1) Schout. Beh., Vranck Van IIalen, Kersmis 1445 — Sl Jan 1446. (2) Is dit misschien het begin der gewezen Vischmarkt, de'eertijds zoo beroemde (?) mijn, afgebroken in 1902 ? (3) Den rentmeester van Turnhout die ghesonden heeft tot Antwerpen mynen genedigen heer, by bevele van myn genedige vrouwe selver metten monde, een paer vetter ossen die liaer die vryheyt van Turnhout schencte tot haere blyde incoemste, doen sy tot Hollant uit toech ende beval den Rentmeester strengeleec dat liy se smorgens vroecli ewech dede stauwen, want sy moeste ghemackelyc gaen om dat sy vet waren ii dag eer sy quamen d'af dat hy gaf den n kneehten die se stouden, ix nyen d. val.... ii s. m d. gr. — Bentin, Beh., II. van df.r Keei.en, 25 Juni 1444 — 24 Juni 1445. (4) Schout. Rék., W. Van Rode, 24 Juni 1444 — 10 Nov. 1444. (5) Ann. Acad. Arch. Belg., t. XXVI (1870j, p. 427. (6) Bulletin de 1'Académie d'Archéologie (1844). de hertog van Burgondië bezoekt haar dikwijls om er aan jachtvermaken deel te nemen. » De haard telling (1) van het jaar 1435 bewijst dat er 911 haardsteden bestonden, waartusschen 109 van behoeftigen die geene belasting betaalden, op een grondgebied van 2070 bunders 283 roeden. Nemen wij maar 5 personen per haardstede (Willems (2) neemt er 7 in 149G), zoo vinden wij eene bevolking van 4555 inwoners. Te midden van dit aanzienlijk getal inwoners, waren de verordeningen zeer streng. In 1438 mocht geen koren uitgevoerd worden; (3) verschilligen werden veroordeeld om slecht brood gebakken en slecht bier gebrouwen te hebben of omdat zij de keur van Turnhout te buiten gegaan waren. Den 14 augustus 1459 kwam een bevel van den hertog uit, waardoor het verboden werd vrouwen van lichte zeden in huis te hebben, met de teerlingen te spelen, verboden wapens te dragen, gasten in de herberg te aanvaarden zonder ze aan te kondigen, verbodene livreien aan te trekken. (4) In 1460 worden er zelfs gestraft, (5) omdat zij « na der slaep clocke opt straeten gegaan hadden. » Degenen die aan eene misdaad of overtreding schuldig gevonden waren, werden door den schout in de vroente of gevangenis opgesloten en daar gehouden op water en brood, tenzij deze rechter het anders wilde. (6) (1) E. Marshall, Bibliolhèque des Antiquités Belgiques, t. I, p. 91 (Anvers 1833). 12) J. F. Willems, Mengelingen van histoHsch-vaderlandschen inhoud, bl. 227 en volg. (Antwerpen 1827-1830j. (3) Van broeken noch gemaect by den voirscreven schoutli in den name van den heer en den scepenen der vryheyt van Tnernont voirs. op dat men dat coren noch glieen ander graen buten der vryheyt van ïuernont, niet voeren en sonde op de pene van sesse ryders en tcoren te verboeren. So dat aldaer in de kerke uyt geboden was by den voirs. sconthet, daer af deen derdedeel den heer, dan de vryheyt, 't derde deel als voer gescreven es belioirt (dengenen die 't bevonden). — Schout. Rek., W. Van Rode, 24 Juni 1438 — Kersmis 1438. (4) Schout. Rek., V. Van Halen, S* Jan 14G0 — Kersmis 14G0. (5) (Ontvangen) van Thoemaese Sciiellekens omdat hy nader slaep clocke opt straet ten gegaen hadde, daer hy aen verboert liadde naden koer van Turnhout xl grooBrabants, toebehoerende dat een derdendeel mynen genedigen heer, dander der vryheyt en dat derde den panden. — Schout. Rek., ib. (6) Schout. Rek., V. Van Halen, S* Jan 1446 — Kersmis 1446. Doch er waren ook schaduwen aan liet tafereel. De vrijheid leed in de jaren 1430, 1431, 1438 veel van de pestilente ziekte en vele menschen stierven. (1) Eenige jaren later in 1453 verergerde dit nog door gedurige regens, welke den oogst deden mislukken en groote schaarschheid en duurte van levensmiddelen verwekten. In 1433 barstte een groote brand uit in het huis van Pauwel Koecx, en deelde zich mede aan vele andere, die in assche gelegd werden. (2) Eene korte uitweiding zij hier geoorloofd over een ontwerp dat voor de Kempen en dus ook voor Turnhout de rijkste vruchten onder de regeering van Filip den Goede had kunnen opleveren, maar langen tijd later eerst werd uitgevoerd, namelijk het graven der Herenthalsche vaart. (3) Een plan werd opgemaakt in 1440 met het inzicht de kleine en groote Netlie bevaarbaar te maken en deze rivieren door een kanaal met Antwerpen te verbinden. Alzoo hadden de Kempen, en bijzonderlijk Herenthals en Moll, waar vele lakenwevers woonden, gemakkelijk hunne produkten naar Antwerpen kunnen vervoeren en in hunne hallen te koop stellen. De hertog gaf zelfs bij charter van G october 1462 (4) zijne toelating, doch door tegenkanting van die van Lier of door geldgebrek van die van Herenthals, bleef het plan tijdelijk onuitgevoerd. De twee laatste levensjaren van den hertog waren jaren van aanhoudenden strijd. In 1465 won hij op de Luikenaren den slag van Montenaken, waar twee schepenen van Turnhout in zijne legerbenden streden. (5) Tijdens zijne moeilijkheden met dit volk, in 1468 (n. s.), moest men te Turnhout de wacht houden (6). (1) Kentm. Helt., H. Van der Kelen, 24 Juni 1430 — 24 Juni 1431 — Jh„ 25 Juni 1438 — 24 Juni 1439. (2) Schout. Hek., L. Van Rode, 24 Juni 1433 — Kersmis 1433. (3) Vgl. Mertens en Torfs. Gescli. van Antwerpen, d. III, 165. — P. Genard, Anvers <ï travers les Ages, t. II, p. 51. — A. Heyi-en, Histor. Verhand., over de Kempen, b!. 166. — D' Heylen, Essai sur un projet de loi sur les cours d'eau non navigables ni flottables, p. 79 (Anvers 1859). (4) D1' Heyi-en, Essai sur un projet de loi, p. 80. (5) Schout. Rek., V. Van Halen, Kersmis 1464 — S' Jan 1465. (6) Schout. Eek., V. Van Halen, 14 Feb. 1468 (n. s.) — Kersmis 1468. Filip de Goede stierf aan eene beroerte te Brugge, den 15 juni 1407 en werd door zijnen zoon Karei den Stoute opgevolgd. (1) De tienjarige regeering van Filip's nazaat levert weinige bijzonderheden voor onze geschiedenis op. Buiten eenige commissiebrie ven der schouten Vranc Van Halen (2) den 14 feb. 1468 (n. s.), en Vranc Van Halen den jongere, (Valensijn 10 mei 1473), des rentmeesters Hendrik Van der Kelen, (Brussel 12 feb. 1468) (n. s.), treffen wij eenen bevelbrief aan, gedagteekend van 22 april 1468, waardoor de hertog den rentmeester te Turnhout oplegt, de goederen der inwoners van de landen van Luik en Loon, die partij getrokken hadden voor zijne vijanden en voor den bisschop van Luik aan te slaan en op te schrijven. (3) Even weinig weten wij te zeggen over hetgeen er te Turnhout voorviel onder Maria van Burgondië, Karei's dochter en opvolgster. In twintigjarigen ouderdom, den 14 augustus 1477, stapte de hertogin het huwelijksbootje in met Maximiliaan van Oostenrijk, door bemiddeling van den Turnhoutschen kastelein (4) Engelbrecht van Nassau, (5) die daartoe veel had bijgedragen en de inzichten wist te verijdelen van den snooden koning van Frankrijk Lodewijk XI ; zonder dat waren wij misschien voor altijd bij dit land ingelijfd. Haar echt was van korten duur en zij stierf tengevolge van een jachtongeval, den 27 maart 1482. Het Burgondisch tijdvak eindigde in Brabant; de heerschappij van Oostenrijk nam aanvang. (1) P. J. Blok, GesQh. van het Nederl. Volk, d. II, 278. (2) Sqhout. Eek., V. Van Halen, 14 feb. 1468 (n. s.) — Kersmis 1468. — Commissiebrief in het fransch, zie Bijlagen, Bewijsstukken, Wereldlijk Deel. nl' VI. (3) L. Galesloot, Inventaire des archives de la Cour féodale de Brabant, t. I, p. 190. (4) Zie Bijlagen. Naamrollen der Kasteleinen. (5) Die Engelbrecht was een der merkwaardigste personen van zijnen lijd. Door zijn huwelijk met Limburgis van Baden, was hij verwant aan het huis van Oostenrijk. Hij had aan Karei den Stoute voorname diensten bewezen, zoowel op het slagveld als in de diplomatie ; de hertog had hem benoemd tot stadhouder en kapitein generaal van al de Nederlanden. Ook Maria van Burgondië stelde veel betrouwen in hem en door zijne bemiddeling werd het huwelijk der jeugdige vorstin den 18 Aug. 1477 met Maximiliaan van Oostenrijk te Gent gesloten. — Luysler van Brabant, III, 50. 9 ACHTSTE HOOFDSTUK Geestelijke toestand tijdens de Burgondiërs Kapelrijen in de collegiale kerk en te Oud-Turnhout.— Minderbroeders. — — Goedkeuring van giften. — Giften van de hertogin Elisabeth de Görlitz en van den hertog Filip den Goede. — Het Concilie van Basel en het kapittel van Turnhout. — Akkoord van het kapittel met Corsendonk en de vrijheid. — Onderling verdrag der kapittels van Turnhout, Brussel, Mechelen, enz. — Begijnhof. — Nieuwe kapelrijen. — Provisoren. — Pastoor. — Corsendonk. — Vereeniging met Groenendal en Windesheim. — Weldoeners. — Nieuwe kerk. — Kloosterslot. — Welvaart. Burgondische prinsen, alhoewel godsdienstig, dachten meer aan hunne vermaken en oorlogen ('an we^ aan 'K!^ opluisteren van den katholieken eeredienst. Daarom zijn in dit tijdvak geene bijzondere weldaden op geestelijk gebied voor <9 Turnhout te vermelden. De collegiale kerk van S' Pieter onderging geene merkelijke veranderingen, noch in haren bouw, noch in hare meubelen. Als eene bijzonderheid (1) staat aangeteekend dat in 1429 liet kapittel een uurwerk deed plaatsen in den toren. (1) 26 jan. 1429. Capitulum dedit pro liorologio ponendo et iutertinendo in turri Deze kerk (1) werd ook nog verrijkt met drij kapelrijen. Den 14 juni stichtten de E. H. Joannes Heyaert, kanunnik en cantor te Turnhout en Jufvrouw Else de Lynix, begijntje van het bisdom Keulen, de kapelrij van Allerheiligen; den 20 december 1430 stichtte Elisabeth Martini de kapelrij der Drij Koningen, waarvan de E. H. Martinus Huberti de eerste bezitter werd. Den 10 juni 1440 stichtten Joannes van Dale en Geeraard zijn zoon, Pieter Fabri, Geeraard van Dorne, Joannes van Dasseldonck en Joannes Baeten, inwoners van Turnhout, de kapelrij van den H. aartsengel Michael en van den H. belijder Antonius ; Joannes Wilhelmi, Joannes Baeten en zijn zoon Geeraard waren de eersten die daarvan in het bezit kwamen; daarna werd zij vergeven aan den deken en het kapittel. De deken (2) en het kapittel schonken ook hunne toelating en goedkeuring tot het oprichten eener kapelrij en beneficie aan den autaar van het H. Kruis in de kerk van Oud-Turnhout. Hiervoor waren goederen genoeg aangeboden geweest om de inkomsten te verzekeren. Er verschenen voor het kapittel om die zaak te regelen : Joannes Maes Nouts en Thomas Nouts gebroeders, en Joannes Maes, Thomas zoon. De akte werd in de kapittelplaats opgesteld, den 23 mei 1455, in de tegenwoordigheid van den Z. E. H. Nikolaas Houtacker, deken en kanunnik der collegiale kerk van S' Pieter te Hilvarenbeek. De eerste bezitter werd de E. H. Joannes Maes. (3) Vermeerderden de kapittelheeren alzoo de inkomsten beider kerken, zij verdubbelden ook hunnen ijver en gebruikten alle middelen tot meerderen bloei van het geloof en den godsdienst in hunne parochie. Zoo (4) ontboden zij in 1441 eenen tijd lang de Franciscanen van Herenthals naar Turnhout om te prediken (decem florenos) tien guld : Beyers eens, idque sine consequentia; unde sequitur ante annum 1429 necdum liaberi horologium in turri de Turnhout. — Nota in Ccilal. Der. el can. ab anno 1398-1796. — Archief der St-Pieterskerk. (1) Ovdo fund. capel. benef. èorm. poss. etc. — Archief der St-Pieterskerk. 12) Privil. Erectio Exempti Capituli S. Petri Turnhoxiti, gr. in-fol. — Arch. der St-Pieterskerk, et n° 20, in pap. sep., ib. (3) Rentm. Reli. (4) Verslag van Turnh., 1873, bl. 102. in den Advent en den Grooten Vasten, alsook om biecht te hooren. Te beginnen van 1471 (1) werden deze ieverige kloosterlingen jaarlijks gevraagd. Gelijk wij hiervoren gezien hebben schonk de hertogin Joanna den 28 nov. 1400 de overbate harer tienden — genoemd : Decimce distributionis of decimce dominorum — aan het kapittel (2) ; nu bij brief van 8 nov. geteekend te Brussel (3) in 1409 keurt hertog Antoon (4) haar opvolger deze gift goed, alsmede eene andere rente door dezelfde aan S' Theobaldus kapel gedaan. (5) Antoon's gemalin, de hertogin Elisabeth de Görlitz gaf ook blijken van genegenheid aan de kerk van Turnhout ((>); zij toonde dit vooral den 27 november 1412, als zij haar aandeel in de tienden van Corsendonk aan Sl Pieterskapittel afstond. Hertog Filip de Goede (7) heeft eenigen tijd nadien deze en de voorgaande giften, bij brieven gegeven te Gent den 4 januari 1431, goedgekeurd, wanneer hij terzelfder tijd in het kapittel inlijfde het personaat der parochie van Oven. Hiervoor moest het kapittel jaarlijks een jaargetijde zingen tot lafenis der ziel van Filip den Goede. Deze edelmoedige hertog liet liet hierbij niet, maar bevoorrechte zelf den 17 jan. 1461 (n. s.) (8) de collegiale kerk met een vierde deel der boeten opgelegd aan degenen die men zou betrappen in het schenden der houtplanterijen. (1) Franciscani Herendalicnses jam inde ab anno 1471 certis anni temporibus Turnliautum venire solebant ad sacra peragenda. — Synopsis Actorum Ecclesim Antveiyiensis, p. 225, (ed. de Ram) Bruxellis 1856. ^2) Monumenta Gevartii, p. 46. (3j Akte op perkament met zegel in groen was aan zijden koord. Onderteekend : Lemarcliant — 8 nov. 1409, Brussel. — Arcii. der St-Pieterskerk, n° 12. — Memoriaalboek, fol. 49. (4) Versl. van Turnh., 1856. (5) Bij akte van 4 feb. 1419, gegeven te Antwerpen, keurt hertog Jan IV, dit opnieuw goed. Onderteekend : de Dynter. Akte op perkament met rood zegel. — Arch. der St-Pieterskerk, n° 13. — Memoriaalboek, fol. 52. (6) Versl. van T., 1856. (7) Monumenta Gevartii, p. 62 alsook n° 15. — Arcii. der Dekenij T. (8) Versl. van T., 1865, bl. 59. Het geschiedde ook ouder dezen hertog dat een merkwaardig geschil over liet concilie van Basel in 1431 het kapittel trof. (1) Het was tot deze vergadering dat Joannes Creyt, kanunnik en secretaris van liet kapittel zich wendde om in volle vrijheid te mogen beslissen over de beneficiën, kanunniksplaatsen, alsook over de personen, waardigheden en liet beheer van het kapittel. Bij opene brieven van het concilie werd zijne vraag in 1433 aanhoord. De Z. E. H. Hendrik de Mera, deken van S' Pieter te Leuven, werd met de uitvoering ervan gelast. Doch aangezien later dit algemeen concilie in alles niet wettig werd bevonden, gelijk in den beginne, vernietigde de paus Eugenius IV de beslissingen; degenen die de bescherming van liet concilie hadden afgevraagd, werden in 1434 in den ban der R. Kerk geslagen. Turnhout was dus in liet geval, maar Willem Bont, kanunnik van Luik en Nikolaas Veken, kanunnik, en de deken en het kapittel van Turnhout, zonden eene suppliek naar den Paus en verkregen een antwoord (2) gegeven te Bologne in januari 1437, (1) Korten tijd na de Westerscheuring, werd in 1431 te Basel onder het voorzitterschap van den kardinaal Juliaan, legaat van den paus Kugeuius IV een Concilie geopend. De bijzonderste zaken die hier verhandeld werden, waren de hervorming der Kerk in zekere punten, de bevrediging der cliristene staten en van Bohemen in het bijzonder altijd gestoord door den opstand der Hussieten, en de vereeniging der Grieken. A ole moeilijkheden ontstonden tijdens het Concilie tusschen den Paus en de bisschoppen. Na de eerste zitting wilde de Paus reeds de Concilievergadering naar Bologne overbrengen, waarin na vele tegenkantingen hij niet gelukte en in 1433 geheel moest zwichten; de bisschoppen van hunnen kant volgens het laatste Concilie van Constancié kenden meer gezag toe aan het Concilie dan aan den Paus. — Monuvnenta Gevartii. — Cours d'hist. ecclés., Blanc, II, 454 — en bijzonder ; Hergenrcetiier, Hist. de l'Eglise, t. IV, p. 590 (Paris-Lyon 1896). (2) In antwoord op een schrijven van Johannes Creyt, kanun. en secr. van het kapittel, geeft het concilie van Basel de vrijwaring van alle interdict en hetgene hij gevraagd had. « Quoniam eorum discreta interdictorum promulgacione multa consueverint scandala evenire statuit hsec sancta synodus quod nulla civitas, opidum, castrum, villa aut locus ecclesiastico supponi possint interdicto, nisi ex causa seu culpa ipsorum locorum aut domini seu rectoris vel officialui. » Datum Basilee II Idus octobris anno a nativitate Dni millesimo quadringentesimo tricesimo sexto. Perkament met zegel in lood. — Arch. der St-Pieterskerk, n° 18 2°. waardoor het kapittel van den ban ontslaan en aan elkeen verboden werd hen lastig te vallen. Had het kapittel zijne geestelijke voorrechten willen verzekeren, het nam ook de voorzorgen om alle moeilijkheden te vermijden, die, hetzij van de kloosters der stad, hetzij van de Wet, konden oprijzen. Het sloot den 28 januari 1442 een akkoord met het klooster van Corsendonk en met de schepenen der vrijheid, als volgt : (1) Voor al de nieuw ontgonnene velden of hoven, nu en later te Corsendonk, alsook voor de dieren, zelfs de bieën, zal het klooster vrij zijn van hetzij eender welke tienden aan de kerk van Turnhout te betalen. De knechten zoolang zij daar verblijven, mogen er de H. H. Sacramenten ontvangen en als zij sterven daar begraven worden. Zonder de toelating van den pastoor mocht geen enkel parochiaan van Turnhout te Corsendonk iets ontvangen van hetgene de parochiale verplichtingen aangingen. De offeranden in de diensten als zij niet jaarlijks 7 oude schilden keizerlijke munt overtroffen, alsook die ter gelegenheid eener eerste mis van eenen kloosterling gegeven, en alle andere giften mochten aan het klooster blijven. De parochianen van Turnhout en Oud-Turnhout mochten vrij hunne begrafenisplaats kiezen te Corsendonk, en als hunne uitvaart daar gedaan werd, dan moesten een derde van de offerpenningen en de kaarsen aan de kerk van Turnhout komen en de twee derden bleven aan het klooster. Op de begrafenis en de uitvaart der vreemdelingen die te Corsendonk begraven werden, mocht de kerk van Turnhout niets heffen. Ter gedachtenis van deze overeenkomst verplichtte de priorij zich van jaarlijks in den Paaschtijd aan de kerk van Turnhout een oude schild keizerlijke munt of eene munt volgens den tijd, aan te bieden. Een ander verdrag (2) werd gesloten twee jaren later, den 9 mei 1444, tusschen het kapittel van Turnhout en de kapittels van Ste Goedele van Brussel, S' Rombout van Mechelen, (1) Monumenta Gevartii, p. 144. Oorspr. Br. in Arcli. n1' 35 cfr. akte, Bijlage, Geestelijk Deel, Gorsendonk. (2) Mxr.ei, Op. dipl., t. II, p. 1263? cfr. akte ib. Ex archiv. Anderlechl. S' Pieter van Anderleclit en S' Gummarus van Lier, waarbij zich later nog aansloten -de kapittels van O. L. V. van Dendermonde en den H. Gaugericus van Haeltert (nu Aalst). (1) Indien een lid dezer kapittels verdrukt werd, dan moest het dit aan zijn kapittel te kennen geven, dat aanstonds de andere kapittels inlichtte. Werd de zaak rechtvaardig bevonden, dan werd zij door al de kapittels op hunne gemeene kosten verdedigd, maar had de betichte slecht ingelicht, dan moest hij alleen al de onkosten dragen en gestraft worden. Eenieder moest op eed zweren dit akkoord te onderhouden. Begonnen met de goedkeuring van den paus Eugenius IV en hertog Filip den Goede, werd deze confraterniteit in 1446 dooiden paus (2) Nikolaas V bevestigd. (Eugenius IV t) W. Bont J. U. D. aartsdiaken van Antwerpen in het bisdom Kamerijk en cantor in Sle Goedele te Brussel werd met de uitvoering gelast. * * * In dit tijdvak had het Begijnhof ook menige gunst in zijne boeken aan te teekenen. De kerk werd met drij kapelrijen vermeerderd. (3) Den 4 maart 1418 stichtten de E. H. Joannes Heyaert en Jufvrouw Else de Lynix, dezelfden die do kapelrij van Allerheiligen in de Sl Pieterskerk hadden opgericht, de kapelrij van het H. Sacrament. Een jaar nadien op denzelfden dag, 4 maart 1419, werd met toelating van den E. H. Joannes Martini, eersten plebaan van S' Pieter, en met goedkeuring van het kapittel de kapelrij opgericht van het H. Kruis, waarvan de eerste bezitter werd : de E. H. Hubertus Conrardi. (1) Dit verbond of confraterniteit ontstond omdat de kapittels te dikwijls voor processen in de stacl Kamerijk geroepen werden, waar de bisschoppelijke zetel was; zij klaagden over de groote lasten die tegen alle recht hun werden opgelegd, niet dat zij zich aan het rechtsgebied van den bisschop wilden onttrekken, maar dat zij hunne rechten en die hunner onderdanen rechtvaardiglijk ongeschonden wilden behouden en zij elkander en hunne onderdanen tegen alle geestelijke verdrukking wilden verdedigen. (2) 76. Mir^eus, t. II, p. 1269. (3) Ch'd. fund. Capel. Benef. eonn. poss. etc. — Arch. der St-Pieterskerk, Vele jaren later, den 1 mei 1478, bracht Maria Leys weduwe van Geerard Baeten, beiden van Turnhout, tot stand de kapelrij van de H. Catharina maagd, welke voor den eersten keer vergeven werd aan den E. H. Nicolaas Baeten, alias Cuypers. De vergeving van dit beneficie werd aangeboden door de kerkmeesters van S' Pieter en de provisoren der H. Geesttafel, aan den deken en het kapittel, die alsdan de benoeming deden. Het kapittel van Turnhout stelde in 1419 (1), voor zoo verre zijne macht ging, twee kanunniken aan, Joannes Heyaert en Laurentius van Zevendonk, om tot provisoren van het Begijnhof te dienen. Deze personen moesten voor de tijdelijke en de geestelijke zaken, liet Hof aangaande, zorgen. Zij werden genomen tusschen bijzondere mannen en gegoede ingezetenen, zooals de lijst hunner namen ons aanduidt. Later was ook wel eens het geestelijke van liet tijdelijke gescheiden; alsdan stond een provisor voor elk bestuur. De bisschop van Kamerijk (2) Joannes geeft den 13 aug. 1422 aan de meesteressen de toelating, om met den pastoor, eenen voorbeeldigen priester tot hunnen provisor te kiezen. De rechten (3) dezer meesteressen vergrootten nog als de paus Eugenius IV in 1431 (4) hun het recht toestond hunnen eigen pastoor te kiezen en het kapittel daarover ook zijne goedkeuring gaf. De eerste pastoor was Walterus Wynkens (5); hij werd in de kerk begraven. * * * Is dit tijdvak niet rijk aan feiten der herinnering waardig voor de andere geestelijke gestichten, — misschien om reden (1) Oorspr. akte met zegel van het kapittel. — Archief Begijnhof. (2) Zie akte, Bijlagen, Geestelijk Deel, Begijnhof. — Archief Begijnhof. (3) J. G. A. Ryckel Vita. S. Begg.e. — Appendix, p. 306-7. (Lovanii 1631) (4) Anno 1431 Engenins IV eoneessit Rectrieibns potestatem eligendi euratum, cni etiam Capitnlum assensum prcebnit. Ita R. D. Coens in Disq. Hist. Sect. Y. — J. G. A. Ryckel, Ib. (5) Lijst van het Begijnhof. Archief. Obiit 1431, 3 oetobris. — Volgens den lijst : Arch. St-Pieterskerk, alsook Gramaye en Van Gorkom, bl. 35 : t 3 oet. 1433. — Gramaye. Templo postea solenniter aueto : ubi tumulus Wnlteri Winkens primi, quod aiunt eonfessoris, anno 1433 mortui, der woelingen en gedurige oorlogen, of om de moeilijkheden in de H. Kerk voorgekomen, — Westerscheuring en andere — het klooster van Corsendonk vindt hier de schoonste bladzijden zijner geschiedenis. De kloosterlingen volgden in den beginne den regel van den H. Augustinus, maar waren nog niet voor goed in eene kloosterorde ingelijfd. Zij waren genegen om de Congregatie van Windesheim (1) als Orde te aanvaarden. Onderhandelingen werden aangeknoopt met de geestelijke overheid. Ongelukkiglijk de bisschop van Kamerijk, tijdens de scheuring in de Kerk (2), als Franschman erkende Benedictus XIII, zetelend te Avignou, terwijl de Congregatie van Windesheim, Bonifacius IX, zetelend te Rome, voor don echten paus hield; daarom trok de bisschop zijne toestemming, die hij in 1400 gegeven had, terug. Corsendonk vereenigde zich dan voorloopig in 1402 met Groenendal. (3) Doch wanneer de moeilijkheden over het pausdom vereffend waren — Kamerijk en Utrecht erkenden nu denzelfden paus Alexandor V (4) — begon Wouter van-Gierle opnieuw te werken en met zoo goeden uitslag dat den 10 mei 1412 (5) Corsendonk bij Windesheim ingelijfd werd ; maar niet zonder moeielijkheden, dezen keer van wegens eenige kloosterlingen zeiven, en vooral van de twee gebroeders a Ponte (6) die hunnen overste Wouter van Gierle bij den bisschop van Kamerijk, Joannes van Gaure, aanklaagden, waarvoor hij zelfs werd afgezet, maar gelukkig later weder hersteld. Nu oprechte reguliere kanunniken van den H. Augustinus, ijverden zij vurig aan hun eigen en des evennaasten geestelijk (1) Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed. (Utrecht 1875-1880). — I. I. Welvaarts, Op. cit., I, 123. Windesheim bij Zwolle, in Nederland, der reguliere kanunniken van den H. Augustinus. - Over Geert den Groote en de Augustijnen m die tijden, vgl. P. J. Blok, Gesch. van het Nederl. Volk, d. II, 186, 452. (Groningen 1893.) (2) Latomiis Op. cit., p. 13. (3) T. I. Welvaarts, Op. cit., I, 127. (4) Na de kerkvergadering van Pisa in 1409 Paus gekozen (5) Latomus, Op. cit., 1413 (n. s.) - Mm«, Op. dip., III, 444. (6, Zij namen de orde aan der ridders van Chantrain en bouwden niet ver van Diest buiten de Leuvenselie poort eene kapel ter eere van den Zaligmaker, waar zij verbleven. — Lat., p. 15, 1 welzijn. Hiervoor ontvingen zij vele blijken van erkentenis van kleinen en grooten. Hertog Antoon volgde in milddadigheid het voorbeeld (1) zijner oud-tante, de hertogin Joanna, en gaf hun de toelating tot hunne verzekering en bescherming, schutters- bosch- of veiligheidswachters (2) te mogen aanstellen. Aan zijn hof waren er vele vrienden van Corsendonk's klooster; vooral Jan (3) heer van Cuyck en van Hoogstraten, die in gedurige betrekkingen met de kanunniken was, zijne allodiale goederen te Lier gelegen aan hun klooster schonk en in hun doodenregister (4) als een edelmoedige baron en aanzienlijke weldoener op St Vitusdag in juni 1442 staat aangeteekend; hij werd hier begraven. (5) Arnoldus van Crainhem, seneschalk van Brabant, heer van Grobbendonk was ook Corsendonk's klooster genegen ; hij verliet dikwijls Turnhout's kasteel, om in eene eenvoudige monnikspij de goddelijke diensten te Corsendonk bij te wonen en gelijk een der kloosterlingen in de eenzaamheid te leven. (6) Deze weldoeners werden in hunne milddadigheid door menige anderen gevolgd. (7) (1) Latomus Op. cit., p. 8. — ...Dotem auxit. Quod et Antonius Burguudio, qul Joannse magnae marterterae successit, libenterque et crebro in arce Turnhoutana versabatur, est imitatus. Déelaratiou d'uu fief situé au lieu dit Pismolen, pres de Lierre. Suivi de lettres d'Antoine duc de Brabant, données au cliateau de Turnhout le 16 mai 1415, investissant le même couvent du dit fief que lui donne Marguerite Van Ypelaer présente, • en aumöne et pour la eélébration d'anniversaires ; — Invent. des Arch. de la Cour féodale, Galesloot, t. II, p. 181 ; t. I, p. 35. (2) Heuvelmans, Turnh. Jager, bl. 65 ; 24 juli 1407. (3) Grafschrift. — Welvaarts, Gesch. v. Cors., I, hoofdst. XV. (4) Van den Giieyn, L'obititaire du prievré de Corsendonck (Anvers 1901.) ^5) A. Wichmans verhaalt dat Van Cuyck in eene prachtige marnieren tombe te Corsendonk begraven werd en dat die tombe later naar de collegiale kerk van Turnhout is overgebracht. — A. Wichmans, Brabantia Mariana, caput XLIX. (6) Lat. Cors., p. 8. — Goetsciialckx, Gesch. v. Grobbendonk, d. I, 98, 101, 117. — Van Spilbeek, Het Herenth. Klooster O. L. V. Besl. Hof, bl. 14. (Averbode 1892). (7) Uit een cijnsboek van Corsendonk halen wij nog de volgende giften aan : Matheus Van der Schueren schenkt ten jare 1452 het Corsendonk's Wouwerken, genoemd de Biesicouicer, omtrent een bunder groot en heeft nooit lasten gegeven. De Bremelhoeve opgericht uit de goederen van Stephaan Thijs, leekebroeder geworden in 1407. Het klooster bevond zich nu eenigszins in weelderigen toestand, en voltrok zijne kerk in 1432 onder liet kundig oog van broeder Henricus Schildeken. Ditzelfde jaar werd zij nog gewijd, door den suffragaan van den bisschop van Kamerijk, onder de aanroeping van de H. Maagd. (1) Daar liet klooster nu eene ruime bidplaats en genoegzame gebouwen bezat, verwezenlijkte zich, alhoewel weder niet zonder verzet van den wereldschen vrijheidsgeest, een gedacht sinds lang in liet hoofd van prior Wouter ontstaan, en het vorige jaar door hertog Filip den Goede, 12 februari 1431 (2) goedgekeurd : de invoering van het kloosterslot. Den 10 juli 1432, onder prior Hendrik Rusenaar, ging Giselbertus Mudsaerts, deken van Turnhout, afgevaardigd door den bisschop van Kamerijk, tot deze plechtigheid over. (3) Regeltucht en godsvrucht, nederigheid en milddadigheid jegens de armen heerschten in de priorij in lioogen graad. Buiten het koor-officie en de studiën hielden de kanunniken zicli onledig met liet vervaardigen van handschriften, waardoor zij alom gekend werden. (4) Daarom werd Gorsendonk, waar arbeid en heiligheid bloei- De Corsetidonhsche hoeve op de Darisdonk uit de goederen van Joannes eu Nikolaas Aerts, gebroeders, in maart 1453. Jufvrouw Natlialia Nouts schenkt te Zondereygen omtrent 5 bunderen, zoo land, weyde en eussels. Verder tnssclien de weldoeners van dezen tijd vinden wij nog : Radulphus Van der Beek (a) (a Bivo . die uit Rome voor de bibliotheek vele boeken had medegebracht eu onder andere een Nieuw Testament in het Grieksch, waarvan Des. Erasmus van Rotterdam dikwijls melding maakte; Arnoldus Verhuizen (bj (de Domo) met wiens geld vele veranderingen aan de gebouwen geschiedden. — Stedelijk Archief T., u° 1924. — (a) Latomus Op. cit., p. 11. — (b) Ib.. p. 12. (li Sic Latomo, p. 73. — Welvaarts voegt er de H. Agnes bij, I, 136. — Corseudouk's zegel draagt ook in zijn midden eene Lieve Vrouw met het kind Jesus. — Welvaarts, I, 137. — Lal. Cors., 74. (2) Stylo Cameracensi. (3) Latomus Op. cit., p. 116. (4 Dans la reliure des livres les estampages les plus en usage ft Corsendouck elaient le dragon et le croissant srirmonté d'une étoile. — Académie rwj. d'Archéol. de Bejgique. — Lecture du Vieomte de Ghellinck-Vaernewyk. — Iu de Burgoudische Bibliotheek te Brussel worden nog te huidigen dage 97 Boekeu-Handschriften vau Corsendouk bewaard. den, (1) geacht, zoowel bij de andere kloosters zijner orde als bij de vreemde. Een bewijs van dit aanzien is voorzeker de vergadering van een algemeen kapittel der Congregatie van Windesheim, om over de belangen der orde te handelen, dat ten jare 1438 hier plaats greep. Wat sterker getuigt, zijn de namen van geleerde mannen, die aan de wereld verzaakten, om hier het kloosterhabijt aan te trekken en in de armoede te leven : o. a. Christophorus Hofman, Geeraard Ziwinus, Willem van Montenaken en Jacobus Rotar. (2) Een ander bewijs nog, is het stichten van vele kloosters. (3) Al deze stichtingen (4) die rechtstreeks of onrechtstreeks van (1) Ziehier twee legenden op geestelijken grond, die waarschijnlijk door 's volks inbeelding wel wat zullen overdreven geweest zijn, en misschien ook wel 's volks eigen maaksel, maar die toch getuigen van den geest van heiligheid waarmede Corsendonk's kloosterlingen bij het volk aangerekend werden. liet waren Ca) in tijd van gebrek de vermenigvuldiging van graan op den zolder om de arme mensclien uit te deelen, en de aankomst van eene vlucht eenden, wanneer er geen vleeseh meer was. (bj (a) Latomns Op. cit., 9, 10. Welvaarts, Op. cit., I, 202. — (b) Ib., d. I. 222. (2) Latomus Op. cit., p. 11. — Welvaarts Op. cit., I, 230. (3) Lalomvs Op. cit., 16. — Welvaarts, d. II, bl. 50-57. (4) Vier mannenkloosters ontsproten uit Corsendonk. Bethlehem O. L. V. nabij Leuven, waar .Tacob de Yriesse van Corsendonk eerste prior werd in 1407. Ten Troon te Grobbendonk, in 1414 door Arnold van Crainhem en zijne vrouw Joanna van Steinvoort gesticht. Ten Hage of Marienhage onder Woensel bij Eindhoven in 1419 door Jan van Schoonvorst en zijne vrouw, jonkvrouw Joanna, dochter van den heer van Rutfort. Christusklooster te Tongeren in 1424 door de grooten dezer stad opgericht. Alle werden bestierd door Corsendonk's kloosterlingen. Bij deze mannenkloosters heeft het nog zijne hulp willen leenen aan het stichten van vijf vrouwenkloosters. Valkenbroek (a) of O. L. Vrouwendal te Antwerpen, ook Facons genoemd, nam den regel aan der Augustijnen in 1421 uit de handen van Wouter van Gierle. De H. Lucia te St-Truiden ook in 1421 door bewerking van Wouter van Gierle. O. L. V. ten Elze te Sicliem of Catharinaklooster. O. L. V. Presentatie te Oostmal in 1494 door Jan Van der Schuren van Oostmal gesticht. St-Barbara, te Thienen. (a) Het Falconshof ook genaamd O. L. Vrouwendale in Valkenbroeck, was volgens Scribanius (*), oorspronkelijk een godshuis voor vrouwen of maagden, dat door Palco de Lampage ten jare 1350 op eenen hem toebehoorenden grond werd gesticht. Gesch. v. Antw., Mertens en Torfs, t. II, 233, t. III, 44. — (*) Origincs Antverp. cap. XII; Papebrociiius, I, 298. Corsendonk uitgingen, zijn een bewijs dat de eer en deugd der kloosterlingen hooggeschat werden en dat geestelijken en wereldlijken hen waardeerden. De XVe eeuw staat dan wel terecht als eene der schitterendste in Corsendonk's geschiedenis. NEGENDE HOOFDSTUK Het Oostenrijksch-Spaanscfi Tijdvak Maximiliaan van Oostenrijk. — Zijn verblijf in de vrijheid. — Voorrechten. — Opstand. — Karei V. — De Gelderschen in de Kempen en te Turnhout. — Geschil met Lier. — Krijgsvoorraad op het kasteel. — Pest. - Lichting van manschappen. — Haardtelling. — Rampen. — Inval van Marten van Rossum. fiRTSHERTOG Maximiliaan werd in 1486, tot Roomseh koning uitgeroepen en dusdanig den 9 april te > Aken met veel plechtigheid gekroond. Hij begaf zich van daar over Keulen langs den Rhijn naar Holland, te Dordrecht, Geertruidenberg, Breda en rond het midden van juni kwam hij te Turnhout op zijnen burcht aan, waar hij twee jaren geleden nog eenige dagen had overgebracht. (1) Te Turnhout kwamen de afgevaardigden der stad Mechelen (2) den koning begroeten en in zijn land verwelkomen. Na (1) Iu l.et jaar 1484 verbleef hij alhier van deu 27-28 april en vau den 27-29 augustus. — Collection des royages des touveraitu des Pays-Bas, publiee par M. Oaciiard, t. 1, p. 103 et 105. (2) Kronyk van Mechelen, door Azevedo. — Van Miebis, I, 181. — Van Gorkom, Op. cit., bi. "112. eenige dagen in do Kempen met de jacht zich vermaakt te hebben, is Maximiliaan naar Antwerpen, Mechelen en Brussel vertrokken. De oorlog met frankrijk begon dit jaar opnieuw. Maximiliaan maakte zich door krijgslist meester van Teruanen, welke stad echter het volgend jaar weder door de Franschen veroverd werd. In het najaar 1487 was de Roomsche koning weder te Turnhout en bekrachtigde te dezer gelegenheid de privilegiën der vrijheid. (1) Bij brieven van 17 october 1487 bevestigt hij opnieuw eene vrije markt, twee vrije jaarmarkten, en andere punten en vrijheden, door de hertogen van Brabant vergund en door Maria van Gelder den 18 april 1363 goedgekeurd. Het jaar nadien brak een wreede burgeroorlog los; de steden Leuven, Brussel, Thienen, Zout-Leeuw, Nijvel, Geldenaken, Aarschot stonden tegen hunnen vorst op. Fransche troepen van de partij der Vlamingen doorliepen het land, moord en brand op hunnen weg nalatende. Geheel (2) Brabant werd den schrikkelijksten verwoestingen overgeleverd, waar alleen de pest een einde aan kwam zetten, en alzoo de koninklijke partij van Maximiliaaan deed zegevieren over eene streek, uitgebuit door den oorlog en den hongersnood. Nu alles wederom rustig was in het land, besloot Maximiliaan een bondgenootschap met Spanje aan te gaan door het huwelijk zijner kinderen. Filip, later de Schoone genoemd, huwde Joanna van Arragon, dochter der Spaansche vorsten, Ferdinand en Isabella, en werd alzoo erfgenaam van de Spaansche kroon. België en Spanje kwamen alsdan onder een bestuur. Uit dit huwelijk ontsproot de vermaarde keizer Karei V, den 24 februari 1500. Nog minderjarig bij de dood van zijnen vader Filip den Schoone, (3) werd Karei onder de voogdij van den keizer (1) Van Gorkom, Op. cit,, bl. 265. — Van Mieris, I, 181. (2) J. David, Vad. hist., IX, bl. 73. 1.3) Plotseling overledeu te Burgos deu 25 sept. 1506. Maximiliaan gesteld en aan de zorgen van zijne moei Margareta, landvoogdes van België toevertrouwd. De vijand nam den dood van Filip te baat om andermaal den vrede te stooren. De Gelderschen, ondersteund door den koning van Frankrijk Lodevvijk XII, met hertog Karei van Egmond aan het hoofd, hij wien Robrecht van der Marck (1) met 200 Fransche voetknechten en 400 ruiters zich had aangesloten, vielen in de Kempen. Lommei en de schaapskooien van Postel werden door den vijand nedergeblaakt ; Balen en Moll werden ieder op 4000 en Gheel op 12000 gulden gebrandschat ; Desschei en Rethy werden verbrand en de bevolking op de onmenschelijkste wijze behandeld. De Gelderschen en Franschen zakten op Turnhout af. (2) In de vrijheid was de ontsteltenis groot; de ongelukkige poorters wisten welk lot hen wachtte ; aan wederstand in eene opene plaats viel niet te denken ; de meesten vluchtten met haaf en goed. Den 7 october 1506 (3) deden (1) Heer van Sedaii, iu het zuid-oosten van Mezières, lieden aan Frankrijk toehoorende, terecht bijgenaamd het Groot Everzwijn van Ardennen. — Vad. hist. IX 12.. Ij. (2) Coirts nae doode coninck Philippus voirs, gerees oirloge tusschen desen lauden ende tussclieu lieeren Karle van Gelre eude quam lieeren Robrecht van Aenborcli met groter macht uyt Frankrijk tot Ruermunde, ende sloech voirs bynneu deeser meyryen, als den VII dach octobris iu 't jaar VI eude voirts tot Tueruliout, eude dede alsoe grooteu schade. Hij en luidde geen wederstand van Willem van Croy, stathelder slants etc. — Kronyhje van 's Herlotjenbosch van de jaren 1312-lötf, Belg. museum III. 90. Toutefois par laps de temps ils (Francais) passèrent oultre la rivière de Meuse et se joihdireut avecq aucuue partie des geus du duc de Glieldres et entrèrent en la Campigne de Brabant et fireut dedans Tliurnhout, beau et grand viliage, auquel lieu était le seigneur de Chierve ct le cliancelier (Thomas de Plaine, cf. Vad. hisl., IX, 123,) lequel chancellier était capitaine dudict lieu, qui sachans la venue des diet Franoois, montèreut diligemment ft clieval et laissèreut leur disner pour lesdicts FranCois, lesquels ne se voulaient déclaré enuemis, et disaient que le mal et aussi le pillaige qui illecq fut fait estait fait par les gens du duc et que eulz ue s'en meslèrent poiut : qui sont bien bourdes 4 veaulx car ils eurent part au butin, comme 1'on sceust depuis a la verité, et emmenèrent aucunes bonnes gens prisonnières qui depuis longtemps après paièrent ranQoil et brandscatliinglie (contribution imposee sous peine du feu.) — Collection des Voyages des somerains des Pays-Bas, publiee par M. Gachatui. t. I. p. 449. — Zie ook : Versl. van Turnhout, 1856, bl. 16. (3) J. David, de Herckenrode en anderen schrijven het jaartal 1507, doch wij verkiezen 1506 om reden dat deze oorlog uitbarstte aanstonds na den dood van ïilip den Sehoone (+ 25 sept. 1506) en dat gelijktijdige schrijvers (Renlm. lieden., kronijk hierboven, nota 2) het jaartal 1506 aanhalen. de Gelderschen en Franschen liier hunnen intocht; aanstonds vonden de ongehoords te baldadigheden plaats. Kerken en huizen werden geplunderd en verwoest; eene zware brandschatting van 15000 gulden werd opgelegd. Om die som te verzekeren werden twee voorname burgers en een aantal der rijkste vrouwen als gijzelaars aangehouden, en te midden van liet gehuil eener wanhopige menigte, naar een huis van het einde der Potterstraat gebracht en aldaar opgesloten. (1) Den volgenden dag trokken de woestaards met do gevangenen en den buit naar Diest, dat zich moedig verdedigde en gered werd door graaf Hendrik van Nassau, bijgestaan van de kloeke burgers. Halen en Dalen vielen echter in hunne macht, alsook de stad Thienen (19 sept.) waar de Franschen dertien dagen lang allerlei verwoestingen deden, alsook in den omtrek menige dorpen nederbrandden. Vandaar zijn ze naar Roermond (2) gegaan, waar de gevangene Turnhouters een tijd lang werden opgesloten. Ondanks al de ellende die in Turnhout heerschte, waren de wanhopige poorters in de weer om de weggevoerde vrouwen terug te bekomen. Vernomen hebbende dat de Lierenaars (3) eenige Franschen krijgsgevangen hadden gemaakt, verzochten zij hen die niet los te laten, voordat de Turnhoutsche gijzelaars vrij waren. Hierover ontstond een geschil. Hoe deze vraag is beantwoord geworden, staat ons onbekend. Intusschentijd werd voor de brandschatting in de vrijheid""zoo- li) p. J. Heuvelmans, Turnhoutsche Jager, bl. 17. (2) Iu de maand januari 1665 en wel den 23cn besloten de Turnhoutsche wethouders, aan de eerw. moeder, religieusen, van het klooster genaamd Godts Werdt van den 3»n regel van Sl Franciscus te Roermonde, tot het herbouwen van hun klooster, eene gift van 25 gulden te vereeren, De stad Roermonde, waarin de Turnhoutsche vrouwen en dochters in 1507 door Karei van Egmond en van Rossem als gijzelaarsters waren gevangen geweest, was in het vorig jaar door een sehrikkelijken brand geteisterd geworden en het klooster der genoemde religieusen was insgelijks in assclie 'gelegd. Zouden deze aanvraag en deze gift niet gedaan wezen als herdenking en erkentenis voor de lotgevallen in 1507 1 Anders waarom van zooverre eene gift vragen en doen ? Er moet toch eene zekere verbintenis tusselien beide bestaan hebben. — Versl. van T„ 1865, bl. 57. (3) Van Lom, Beschr. van Lier, bl. 46. — A. Bergman, Beschr. der Stad Lier bl. 167. 10 haast mogelijk gezorgd, en na overtelling van het losgeld, kwamen de gevangenen eindelijk, zonder verdere mishandelingen te hebben onderstaan, allen behouden in de vrijheid terug. (1) Korts na deze plundering van Turnhout door de Franschen en Gelderschen, werd op het kasteel een groote voorraad van wapenen, bussen, bogen, hellebaarden, hameren, clooten, windassen uit Brussel aan den rentmeester gebracht, om in den nood eene belegering te kunnen doorstaan. Hij zelf kreeg later in 1509 als schadevergoeding (2) der groote verliezen hem door de Franschen en Gelderschen aangedaan, de somme van 120 ponden te veertich gro vlems tpont. Twee jaren later in 1508 namen de landvoogdes Margareta (3) eerst en daarna Maximiliaan zelf hunnen intrek in den burcht. Deze keizer teekent alhier dit jaar eenen brief, waarbij bij aan Margareta last geeft om alles te regelen wat de verwoesting aangaat, zoo als het haar oorbaar dunkt. (4) Hij was naar de Nederlanden gekomen om zijnen kleinzoon Karei te huldigen. Deze jonge prins bestuurde zelf België niet, maar stelde aan als landvoogdes zijne moei Margareta van Oostenrijk, die na hare dood in 1530 (1 dec.) door des keizers eigene zuster Maria van Hongarië werd opgevolgd. Ondertussclien werd Turnhout zwaar beproefd door de pest (5) (1) "Wanneer de gilden van Turnhout jaerlijks hunne vriendelijke bijeenkomsten hebben, wordt de naergedaclitenisse van deze hunne verlossing geviert door eenen dag, dien men noemt vrouickensdag. Op dien dag trekken de Gildebroeders vrouwen onder het vendel paer aan paer naer de kerke; wanneer alsdan eene misse geschied om den goeden Godt, voor hunne voorouders nog te bedanken. — Van Gorkom, Op. cit. bl. 113. (2) Renlm. Rek. (3) 14 oct. 1508. De keizer te Turnhout zijnde teekent eene volmacht voor Margaretlia zijne dochter om in zijnen naam met den Franschen koning over den vrede te handelen. — Rentm. Rek., 1508-9. — Van Mieris, I, 407. (4) Rond 1510 wordt er veel aan het kasteel gewerkt door de beroemde meesters Antoon en Rombout Keldermans van Mechelen. — Rentm. Rek. van dien tijd. (5) Den tol van Turnhout denwelcken oyt sindert la octob. a° xviii tot prima martii dair naest volgen mit oic alle die ande partyen van pachtgoeden onder Turnh. gelegen en hier navolgen alle onverpacht en den meesten deel van den voirs. Tyde stille gestaen hebben mits der grooten sterften en menicliten van den persoenen ende innegesetenen die tot Turnh. en onder Turnhout allen den voirleden zomer ende winter gestorven zyn en geregueert hebben. — Rentm. Rek., 1518-1519. — Ib. Wage, Gruyte, tollen van Poppel enz., lioutschatten, molens, alles stond stil. die gedurende de jaren 1518, 1519, 1520, 1521 afgrijselijk woedde. In deze vier opvolgende jaren verslond deze ellendige ziekte meer dan 10,000 personen; de bevolking der aangrenzende plaatsen was insgelijk erg geteisterd. (1) Om eenigszins dezen droevigen toestand te heelen, gaf de keizer aan de wethouders de toelating meerdere collecteurs der publieke lasten te stellen. Uit dit octrooi blijkt duidelijk de erbarmelijke staat der vrijheid. (2) En na zulke beproeving moest het land van Turnhout, dat wel is waar niet geheel van deze sterften te lijden had gehad, in eene lichting (3) van 12000 man dit jaar in Brabant gedaan, (1) Turnhoutsche Jager, bi. 93. — Hut. Verhand, over de Kempen, bl. 125. Van Gorkom, bl. 116. Poppel, Weelde, Ravels, Merexplas, Vosselaer, Gierle, Baerle, Outurnhout, bijna geheel uitgestorven. — Rek. der Schouten, 1518-1519. Een oud schrijver uit de Kempen zegt, van de zwarte pest sprekend : « pestis apud ludos incipiens et percurrens orbem, etc., etc. Deze weinige woorden hebben ons altijd doen denken, dat de zwarte pest, welke in vroegere eeuwen zoo dikwijls te Turnhout verscheen, niets anders was, dan de gevreesde Cholera morbus. — R. Snieders, De Geuzen in de Kempen, d. II, 133. (Turnhout 1875). (2) « Alzoo onzen Geminden die Schouteth, Schepenen, Kerkmeesteren, H. Geestmeesteren, enz. onser Vrylieid van Turnhout ons hebben vertoont, hoe dat nu es in t vierde jaer dat by beliefte Godts, de liaestige ziekte, biune onser voorschreve vryheid, eude Parochiën van Turnhout, zeer excessivelyk ende continuelyk geregueert heeft, ende nog dagelijks doet : daer af binnen den voorschreven tyde, by naer alle die ouders, ende meestendeel van de ingezetenen van der voorschreve plaetsen gestorven zyn : tot tien of twaelf duyzend persoonen toe in getalle, enz., enz. — Arch. der Stad Turnhout. — Van Gorkom, bl. 116. (3) Aandeel van het markgraafschap van Antwerpen in de gewone beden en in eene lichting van 12,000 man in 1521 in Brabant gedaan - waarvan 4259 mannen voor het markgraafschap. De volgende schatting en liaardtelling is getrokken uit Hazaerts Tractaet der Stadsofficieren H. S. ter Stadsbibliotheek, fol. 19 et sn. Het quartier van Turnhout. Heerdstedcn. Turnhout. Ib. 131 4 5 _ 7gg Arendonk 672 13 2 4 115 Welde , Poppel 4046 18 — 1 202 Ravels ) Wechelensande > Vlimmeren ) 16 5 5 49 LiUe 453 18 6 7 75 n'-u'.i situm, quotannis insederunt exercitus, unde attritum passim, domibus plusquam sexeentis excisis, arce aliquoties obsessa, ac tandem exusta, velut aliquibus placet fortuito inceusa, templo ab iconoclastis violato et direpto, miseranda diu rerum facies fuit. — Le Roy, Aot. March. S. R. I. eeniegelijk gemakkelijk gissen. De eertijds onder Maria van Hongarië zoo bloeiende vrijheid was in wee en ellende gedompeld ; geen handel of nijverheid was er om zoo te zeggen meer. (1) Gelijk de schepenen in een request van 1597 aan de Staten getuigden : « de vryheyt in sulcke bederfenisse ende ruyne is ghecomen, dat se teghenwoordich nyet en is als de figure van haere voirgaende state, in extreme miserie is ghevallen. « Gansch de Kempen door heersclite dezelfde ellende ; er was niet een dorp dat door brand, ziekte, plundering of andere plagen niet was overvallen. De laatste helft der XVIe eeuw mag dan ook als eene der noodlottigste in onze annalen worden aangeboekt. (i) In 1596 sclialte men de bevolking van T. op 3000 zielen,—Kron. van T. 1)1. 3. DERTIENDE HOOFDSTUK Seesfelijke staaf der laatste helft van de XYje eeuw Algemeene toestand. — Bisdom Antwerpen. — Dekenijen Antwerpen erenthals, Hoogstraten. — Ermbarmelijke gesteldheid. — Corsen- donk verlaten. - Verslag van den bisschop L. Torrentius over de parooh.e en het Begijnhof. - Brand op het Begijnhof. - Nieuwe regel. - Overeenkomst tusschen kapittel en vrijheid. - Kerkher- stallingen. - Beneficie der koralen. - Scholasterij en Latijnsche ochool. ■ W0MMERV0LLB 011 droevige dagen heeft dit tijdvak (^ei1 katholieken godsdienst geleverd ; langs ('Gli ce"en kant stond het Protestantismus, alles in het werk stellend om de Kerk van Rome in den grond te boren, en langs den anderen kant deze Kerk, lijdend en strijdend om liet christen geloof in de harten liarer kinderen te bewa- (1) Alhoewel wij reeds iets hiervan gemeld hebben iii het voorgaande hoofdstuk, treden wij liier meer iu bijzonderheden. 13 ren. (1) Dit is de tweespalt die dit tijdvak ons gedurig oplevert. Het breekt aan met de oprichting der nieuwe bisdommen door den Paus Paulus IV, op aanvraag van den koning Filip II. Te Mecbelen werd een aartsbisdom gesticht dat zes andere bisdommen onder zijn gezag bad : Gent, Brugge, Antwerpen, Yperen, 's Hertogenbosch en Roermond. Alstoen ging de parochie van Turnhout, bestuurd door den beroemden deken L. Coomans, eertijds onder het bisdom Ivamerijk aan het bisdom Antwerpen (2) over ; doch daar er nog zekere moeilijkheden in den weg stonden, bleef dit nieuw bisdom bestuurd door den aartsbisschop van Kamerijk, Maximiliaan de Berghes, tot in 1570, wanneer Franciscus Sonnius den bisschoppelijken stoel van 's Hertogenbosch verliet om dien van Antwerpen te beklimmen. Hij verdeelde zijn bisdom in dekenijen. Turnhout, dat van 1567 tot 1569 onder de dekenij Antwerpen (3) stond, ging nu over aan de dekenij Herenthals ; (4) (1) Le président de Noyelles, témoin presque contemporain, et fort impartial, dépeint aiusi 1'état moral de la nation 4 eette époque : « Et non obstant plusieurs dissolutions eutre les geus d'église, les prédications au peuple éstaient rares ; les églises peu fréquentéés ; les testes et les dimanelies mal gardés ; les saerements de péniteuce et de 1'Eueliaristie rarement recherchés et administrés; le peuple ignorant nullement catéchisé es articles de la foi ; les villes mareliandes remplies d'allemands, frauQois et anglais ; les eseolles négligées ; nombre de comédieus corrompus es moeurs et religion, que 1'ou appelait rbétoriciens, esquels le peuple print plaisir ; et toujours quelque pauvre moine ou nonuette avait part 4 la comédie. II sembloit qu'ou ue se pouvoit réjouir saus se moquer de Dieu ou de 1'église. Si quelqu uu en parloit par zèle, estoit coudenmé ou affronté. — Histoire inédile des causes de la désunion des PaysBas; de Renom. de France, seigneur de Noyelles, eli. X, uos 10 et 11. — de Gerlache, Hist. du Roy. des Pays-Bas, t. I, p. 69. (2) De priorij van Corsendonk werd met het bisdom van 's Hertogenboscli vereenigd. Foppens, Historia Episcopatus Antvei-piensis, bl. 27 (Bruxellis 1717). — ld. Hist. Episc. Sylvceditcensis, p. 258, (Bruxellis, 1721). (3) Decanatus Anlverpiensis, Archidiaconatus ejusdem. Turnhout S. Petri (Turnhout) XX 1. Ecclesia de Outuyrhout, S. Bavonis, Vieux ou Oiid-Ttirnhout. — Monasterium de Cursendonck situatur sub parochia de Outturhout. Capellania in beginagio. Possesor magister Jobannes Micliaelis. — Pouillé du diocèse de Cambrai de Vannée 1567-1569. — Analectes pour sen. a Vhistoire eccl. A° 1900 2e série t. XII, p. 339. (4) Est sub hoe districtu (Herenthals) munieipium de Turnhout (anno 1607) Rapp. Minxus Paulo v. en Torrentius Gregorio XIII, anno 1591.— Analectes, t. XV (1878). — Analectes, t. IX (1872) 3° et 4e livraison p. 474. bij verandering der dekenijen in 1609 door den bisschop Mirseus, kwam de vrijheid onder de dekenij Hoogstraeten. (1) Het christen geloot was in Turnhout diep gevallen ; de Cahinisten telden vele aanhangers. Geen wonder dan dat in 156G die alvernielende tooneelen plaats grepen welke wij in het voorgaande hoofdstuk hebben beschreven. Het inwendige der S' Pieterkerk zag er erbarmelijk uit; bij gebrek aan autaren en kerkgewaad waren de kerkelijke diensten grootelijks gestremd. De plebaan was nog ter plaatse, maar de meeste kanunniken hadden do vrijheid verlaten of bedienden in den omtrek eenigo pastorijen. (2) Wanneer eene kanunnikplaats openkwam, dan deed de nieuwbenoemde kanunnik zich instellen buiten de collegiale, wat, naar wij lezen in de archieven van het kapittel, te Antwerpen en te Vosselaar zou geschied zijn. Iedereen was nog voor de Calvinisten beducht, alsook voor liet gemeen \olk dat overal rondzwierf en weinig tegenstand vond, daar in de vrijheid en door bijna heel de Kempen weinig of geen wakers waren. Daarom was men den 28 Augusti 1572 met de kerksieraden van S' Pieter en met al wat men voor den kerkdienst missen kon naar Antwerpen in de Turnhoutsche Tijkenhalle gevlucht ; eerst den 25 october 1575 werden deze met de archieven teruggevoerd. Het was ook uit vrees voor dit gespuis, welk reeds te voren zulke geweldenarijen in de priorij van Corsendonk had gepleegd, dat in 1578 (3) op den vooravond van den feestdag van den H. Jacobus (30 april), de prior Jacobus van Wytvliet en zijne kloosterlingen als bannelingen deze heilige plaats verlieten, waar hunne voorzaten sinds 180 jaren den Heer in de vroomste godsvrucht gediend hadden. De prior en de (1) K. Van Rooy, Oudheidkundige inlichtingen over het Aartsbisdom van Mechelen bl. 86, (Brugge 1899). - 13 juli 1622, kerkvisitatie van St. Pieter door den deken van {oogstraten. — Zie akte, Bijl. Geestelijk, Archief Aabtsbisdom Mechelen. (2) In 1558 was kanunnik Joachira 's Jougers pastoor te Moll en in 1590 kanunnik Segebertus van Dongen te Weelde. - Over 's Joncers, zie : Analectes ponr tervir tl Vhistoire ecclés.. 1881, 2s. Het portret op het kasteel, dat tot hiertoe door velen (o) voor het afbeeldsel van Maria va» Zimmeren werd uitgegeven, is dit niet, maar wel het albeeldsel van Amalia van Solms, om de goede reden : lo dat hierop de wapens prijken van Amalia van Solms; 2» dat wij het vergeleken hebben met de portretten dezer prinses, te 's Gravenhage in het Maurits-Museum en in het Huis ten Boseli hangende, alsook met verschillende afbeeldingen van haar geëtst, en het hiermede gelijkend hebben gevonden ; 3o Amalia na den dood van haren man, komt meest altijd in wednw kleedij voor, wat hier het geval is; alsdan hebben wij moeten besluiten, dat het portret van het kasteel te Turnhout dit is der weduwe van Frederik Hendrik en hetgene van het stadhuis, dit van hare dochter Maria van Zimmeren. (0) L. Stroobant, Le CMteau de Turnhout p. 35 (Malines 1896). — Verslat, van Turnhout, 1876, bl. 90. — A. Snieders, Oranje in de Kanpen, bl. 90. — Présid. W an Genechten lil eenen brief aan de Commission pour la recherche el la conservation des monument* in 1842 : Provinciaal Archief van Antwerpen, nr 36688, nr 29. (1) Een dezer, Albertina Agnes, huwde den Frieschen stadhouder, Willem Frederik !>I'00 de" Frieseh™ tak der Nassau's aan Willem den Zwijger verbond, en waarvan afstammen de huidige koninginnen van Holland, Wilhelmiua en de overledene oningin van Belgis, Maria Ilenrica. Zoo zijn dus Hare Majesteiten de koninginnen van Holland en België verwant met onze Hoogedele Vrouwe van Turnhout, Amalia van Solms. Tot meerdere toelichting zie stamtafel hiernevens. (2) Op. cit. bl. 43. 15 STAMTAFEL VAN AMALIA VAN SOLMS EN DE LAATSTE KONINGINNEN VAN BELGIË EN HOLLAND (1) WILLEM, graat van Nassau, prins van Oranje, trouwt 1° Anna van Egmond; 2» Anna vau Saxen ; 3° Cliarlotte de Bourbon ; 4° Ludovica de Coliguy ; t 1584. PHILIP WILLEM MAURITS^~""FREDERIK - HEN^ trouwt Eleonora ongehuwd DRIK, uit de van Bourbon, t 1625 vrouw, prins van •J* 1618 Oranje, trouwt AMA¬ LIA VAN SOLMS, t 1647 WILLEM li, prins LUDOVICA, trouwt ALBERT1NA MARIA, trouwt- vau Oranje, trouwt Frederik Willem AGNES, trouwt Wil- Lodewijk Hendrik Maria Stuart, dochter keurvorst vau Bran- lem Frederik, vorst Maurits Palts — van Karei I koning denburg, van Nassau, stadh. v. graaf, hertog van v Engeland t 1667 Vriesland, Zimmercu. f 1650 + 1697 t 1688 WILLEMTTTkouhig raED^RIÏcT, k.~v. iTÉNDRIK KASI- van Groot Britanje, Pruisen, keurvorst MIR, vorst vau Nas- prins vau Oranje, van Brandenburg, sau, stadhouder van trouwt Maria Staart, t 1713 Vriesland, trouwt d. v. Jacob II, k. v. Amalia, prinses An- Groot Britanje, halt Dessau, *(■ zonder oir 1702 ^t^^39(3^ FREDERIK*'WIL- "JAN WILLEM FRISO, vorst LEM, koning van van Nassau, Stadhouder vau Vries- Pruisen, keurvorst land, prins vau Oranje, trouwt van Brandenburg, Maria Ludovica, prinses v. Hesseu- •f 1746 Cassel, t 1711 WILLEM KAREL HENDRIK FRISO, prins van Oranje en Nassau, trouwt Anna, oudste dochter vau Joris II, koning van Groot Bretanje. (aj *T 1 ~ "> 1 WILLEM, prins van Oranje, trouwt WILHELMINA.CAROLINA, van Oraiij^: Frederika Sophia Wilhelmina, prinses Nassau, trouwt Karei Ghristiaan, prins v. van Pruisen t 1806 Nassau Weiburg, WILLEM, prins vaïToranje Nassau, koning " IIENRIGA van Nassau Weilburg trouwt der Nederlanden onder den naam vau Wil- Ludovieus Frederik Alexauder, hertog lem I, trouwt Frederika Ludovica Williel- vau Wurtenberg mina, prinses vau Pruisen, T 1817 t 1843 WILLEM II, koning der Nederlanden, MARIA DOROTHEA WILHELMINA trouwt Anna Paulowua, dochter van Pau- CAROLINA, hertogin vau Wurtenberg lus I, keizer van Rusland, trouwt aartshertog Joseph, palatijn van t 1849 Hongarie, WILLEM III, koningdèrNederlanden trouwt MARIA HENRICA, aartshertogin van lo Sophia Frederika Mathilda, prinses vau Oostenrijk, trouwt Leopold II, koning Wurtenberg 2o Adeleide Emma Wilhelmina der Belgen Tlieresia, prinses van Waldeck-Pyrmont 1" 1902 t 1890 WILHELMINA, uit het 2» huwelijk, koningin der Nederlanden, trouwt prins Hendrik, hertog van Mecklemburg-Schweriu. (1) Van Goor Th., Beschrijving der stadt en lande van Breda. hl. 24 (1744) — Genard P., Anvers h travers les dges, t, I, p. 27 (Bruxelles 1888) Zulks was de Vrouwe, die liet glorierijk verleden der koningin Maria van Hongarië deed herleven. De vrede van Munster (1) bracht haar in het bezit der heerlijkheid Turnhout. Na de dood van prins Frederik Hendrik, aan wien de koning van Spanje de heerlijkheid Montfort bij Roermond, benevens de heerlijkheid Turnhout had afgestaan, kwamen er eenige veranderingen aan dit artikel van het verdrag. (2) Filip IV stond den 27 december 1G47, o. a. toe, dat bij de heerlijkheid Zevenbergen, die de prinses Amalia van Solms vroeger verkregen had, zou gevoegd worden de heerlijkheid 1 urnhout, met het kasteel, de Bank van Schoonbroek, en alle andere bijhoorigheden, zoo dorpen en gehuchten, als rechten en leenen, die van oudtijds hieraan verbonden waren. Zij verplichtte zich deze heerlijkheid als een erfelijk leen van Brabant te houden, den Roomsch - Katholieken godsdienst in acht te nemen en de geestelijken in hunne bedieningen te' handhaven. (3) Den 21 mei 1648, werd de heer J. De Knuyt (4) door do prinses (1) Ai.tmeyer en Nïs, Geschiedenis van den vrede van Munster, (Antwerpen 1852). \ oordeelig aan Holland, was de vrede uadeelig aan België. Ce traité de Munster qui doit établir lequilibre eutre les graudes puissances et devenir „ne sauve-garde pour les pelites eousacre en quelque sorte nolre anéantissement. La Hollande garde lont cé qu'elie a couquise, le Brabant septentrional, Maestricht, les deux rives de 1'Escaut, une partie du cours de la Meuse, et elle nous Ment sous ses pieds par terre et par mer. Le port d'Anvers est ferme. Et plus tard quand Ostende veut ouvrir le sien, la France et 1'Angleterre s'y opposent. A sou tour Louis XI\ reprenant les projets de Pbilippe le Bel. dc Pliilippe Auguste, de Louis XI et de Richelieu reco.nmence une suite de guerres toutes dirigées vers le même but la reunion de la Belgique 4 la France ; et il ne s'en retire presque jamais sans emporter quelqnes lambeaux tantót de ïArtois, tantót de la Flaudre. tan tót du Luxembourg, tantot du Haiuaut. — de Gerlache, Hist. du Itoy. des P. li. t. I, p. 128.... Het Noorden werd een krachtige bloeiende staat, vrij en frank,'uitblinkend op het gebied der beschaving, zoowel als op dat van den handel en de nijverheid, eeue groote mogendheid in Europa. Het Zuiden werd een aanhangsel der Spaausclie en later der Oostenryksche Monarchie, vertrapt, verlamt, verknecht, verwaarloosd, het slagveld van Europa, eeue vale schaduw van zijn schitterend verleden, - P. J. blok Gesch. r h. Nederl. Volk, d. I, bl. 7. (2) Wagenaar, Vaderlandsche historie, d. XI, bi. 432 en vlg. (.3) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk deel, ni' XII. (4) Deze ridder werd later' heer van Weelde en Ravels. - Lettres pat. d'Ajaélie pr.ncesse douair. d'Orange du 10 mars 1650 portaut cessiou en faveur de Jean de Kuuyt, clievalier, seigneur de Vosmaer, représentant la noblesse de Zilande, ambas- gevolmachtigd, de opdracht dezer toeëigening te ontvangen. (1) Op den 1 juli, is de Heer Karei Houyne, geheime raad van Spanje's koning, te Turnhout op het stadhuis gekomen en heeft daar in de tegenwoordigheid van den schout en den rentmeester, van de schepenen en de gecoitteerden van Turnhout, hiervan afstand gedaan aan de prinses Amalia. (2) Doch daar er acht of tien gerechtbanken (3) vervreemd waren, wekte de overdracht eenige achterdocht op aan ridder J. de Knuyt, heer van Vosmaar en gevolmachtigde der prinses, en werd ze tijdelijk uitgesteld. Bijna een jaar later, den 12 april 1649, verschenen op het raadshuis, de lieeren Sebastiaan Daams (4), vanwege den koning, en J. de Knuyt, vanwege de prinses, en geschiedde nog de overdracht denzelfden dag ; maar het was eerst, den 26 october, dat koning Filip zijne opene brieven van afstand gaf. De uitslag gekend zijnde, was er groote vreugde in de vrijheid, en sprak eenieder reeds over de toekomende plechtige intrede hunner Vrouwe en prinses douairière van Oranje. De dorpen werden geraadpleegd om hunne deelneming te verzekeren. Den 8 september 1649 (5), kwam de prinses met een groot gevolg over Tilburg, Poppel, Weelde en Ravels, langs de Potterstraat, Turnhout binnen. (6) sadeur extraordinaire des Etats Généraux des Provinces Unies au traité de paix de Munster, conseiller du feu prince d'Orange, de la seigneurie de Weelde située dans la terre de Turnhout et cela en récorapense de ses services. Lettres patentes d'Amélie princesse douairière d'Orange du 10 mars 1650 par lesquelles elle engage au mème Jean de Knuyt la seigneurie de Ravels située dans la baronnie de Turnhout. Galesloot Inv. cour féod. Brab. t. II. p. 37. (1) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk D., nr XIII. (2) P. «T. Heuvelmans, De luisterrijke intrede van de vorstin van Oranje, Amalia van Solms, als vrouwe van Turnhout verschenen in « De Dageraed » bl. 108, (Turnhout 1852.) (3) De voornaamste gerechtbanken waren die van Schoonbroek, Kinschot, van de Cannaert d'Hamalle, van Lille, Wechelderzanden, Merxplas. (4) Ridder, heer van Noirmont, raad en algemeen rentmeester van Z. Kon. Maj. domeinen in het kwartier van Antwerpen. (5) En niet gelijk Heuvelmans zegt den 10cn sept. (6) Het omstandig verhaal dat Heuvelmans, In de luist. Intr. v. Amalia van Solms, voormeld, over deze plechtige intrede geeft, hebben wij kunnen nagaan in de archieven der stad : Arch. der stad T. nr 1945. Wij bevonden, dat buiten de bijvoeg- De prinses met haar gevolg (1) werd begeleid door de verschillende gilden en ambachten van het land — nu ook wel eens baronie van Turnhout geheeten — van de dorpen Arendonk, Woelde, Poppel, Ravels, Baarle-Hertog, Gierle, Lille, Merxplas, Wecheldersande en Vlimmeren, Beersse en Vosselaar, waarbij zich ook nog voegden de gecoitteerden (afgezondenen) van de dorpen Wilmarsdonk, Rumpst, Boom, Stabroek en Borch vliet. Tusschen de menige gilden en ambachten der vrijheid, bemerkte men vooral, de rhetorika-gilde of der rederijkers, de gilde der tijkennatie of S' Severius-gilde, de S' Nicolaas-gilde of der wollewevers, de S' Joris-gilde of van den kruisboog, de S' Sebastiaan-gilde, de S' Antonius-gilde of van den jongen handboog, de S' Sebastiaan-gilde van Oud-Turnhout, de S' Antonius-gilde van Oosthoven, en de handbooggilden van de gehuchten Schoonbroek, Kinschot en Rhode, die den stoet sloten. De burgervvijken van de Herenthals- Gasthuis- Potter- en Otterstraten hadden ook hunne plaats. In de groote zaal van het vrijheidshuis werd der prinses een kostbaar maaltijd aangeboden ; de jonggezellen en muzikanten bevroolijkten het feest met hun muziek ; des avonds werd de stad verlicht; 29 pektonnen werden op de markt, in de Prinsenstraat (Begijnenstraat), op de botermarkt, voor het kasteel en in de warande ontstoken. De personen van het prinselijk gevolg logeerden in de huizen der bijzonderen. (2) De volgende seis om de beschrijving wat aantrekkelijker te maken, liet op echte gegevens berust. Daarom volgen wij dit omtrent letterlijk. Zie ook A. Snieders, Oranje in de Kempen, bl. 72. (1) Hare dochters Hendrika en Maria, haar zoon de stadhouder Willem II met zijne gemalin Hendrika Maria van Engeland, haar schoonzoon Willem Frederik gouverneur van Vriesland met zijue gemalin Albertiua, de veldmaarschalk van Holland, graaf van Brederode met zijne gemalin, Amalia's zuster eu hunne twee dochters, de vrouwe douairière Dona, zuster van Amalia met hare twee dochters en haren schoonzoon, vrijheer Slabbeda en de heer Valckenjaeu, de graaf Dona eu de heer J. de Knuyt. Daarna reden de edellieden, hofmeesters, secretarissen der vermelde personen. (2) De prinses, hare dochters Hendrika en Maria, de jeugdige stadhouder verbleven bij jonkheer de Kersmaecker in de Lange Begijnenstraat in het huis thans bewoond door Mr A. Nuyens. Ilij ontving hiervoor 50 gulden. — Graaf Willem van Nassau, in het ledige huis van den heer Proost, — Lijst van degene die gelogeert hebben zoo dames, dagen werden besteed aan liet bezoeken van liet kasteel, van de S1, Pieterskerk, van liet Grootenhout, aan liet regelen van verschillende veranderingen, het bijwonen van feesten in de S' Jorisgilde, van eene valkenjacht te Arendonk. Den 20 september, vertrok de prinses langs Merxplas en Hoogstraten, om bezit te gaan nemen van hare baronie Zevenbergen. Al deze feesten kostten aan de vrijheid, 10.541 rinsgulden 6 stuivers 9 deniers, doch werden later ruimschoots vergoed dooide voordeelen die Amalia aan Turnhout schonk. Was het in België nu vrede met de Staten van Holland, do Fransche koning Lodewijk XIV voerde oorlog met Spanje, Holland, Engeland en hield zijne meeste krijgsbedrijven in België. De Kempen en de vrijheid werden alsdan dikwijls met militaire inkwartieringen en hooge belastingen geplaagd ; de vagebonden maakten van de omstandigheden gebruik, om de streek te verontrusten en allerlei strooperijen te plegen. Amalia van Solnis, tot wie de wethouders der vrijheid alsdan hunne toevlucht namen, gelukte er meermaals in, hen hiervan te ontlasten ; dan ook bleven de belanghebbenden niet ondankbaar en offerden haar geschenken en groote sommen gelds. De voorrechten aan het land van Turnhout geschonken deden soms jaloerschheid ontstaan. (1) Alzoo verzette zich, in 1661, de markgraaf van Antwerpen tegen eene ontlasting, bedreigde de paarden en karren der Turnhouters aan te houden en wierp de gunst in beroep voor de Staten van Brabant, die eindelijk geboden het vereischte aandeel in te brengen. Het eerste werk der prinses in de vrijheid was de herstelling van het kasteel. Dit werk werd begonnen in het jaar 1650 (2) ; eedeleeyden ende suite van liaer lioocliheyt de Princesse van Oraignien als Vrouwe van Turnhout. Arch. der stad T. nr 164. (1) Verslag van T., 1861, bl. 50. (2) En niet gelijk Van Gorkom zegt: 1649. (op. cit. bl. 183). Wanneer de prinses in Turnhout kwam, den 8 sept. 1649, lag het kasteel nog in puinen. Alsdan deed zij een plan tot herstelling opmaken en dit zal voorzeker, evenmin als de materialen, niet voor het einde des jaars gereed geweest zijn, des te meer nog dat de winter aanbrak. Verder zien wij in de archieven der stad dat de noodige gerieven eerst het volgende jaar te Breda gehaald werden, volgens eene solutie, den 2dcn april de noodige bouwstoffen en gereedschappen werden gehaald te Breda. Spijtig is het dat dit eertijds zoo prachtig gebouw, zoo sierlijk met zijne torentjes naar den Spaanschen trant opgericht, nu een geheel ander uitzicht kreeg. Want, zooals de platen van dien tijd liet verbeelden en zooals het nu nog voorkomt — het is nog bijna hetzelfde als in 1650 begonnen, — heeft men het hersteld in dien stijven Hollandschen bouwtrant, die eerder het schoono aan het ruime heeft opgeofferd. Haar wapenschild werd boven den ingang der poort geplaatst. Wanneer het kasteel bewoonbaar was, kwam de prinses met haar gevolg van tijd tot tijd er eenige dagen in overbrengen ; zij werd alsdan door de Wet en de gilden begroet; men droeg haar in 1058, menige geschenken op in stoffen en geld, en men trachtte door feesten en vertooningen haar het verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken. (1) Wanneer zij hier vertoefde, gebeurde het wel eens dat personen van hoog aanzien, zooals de koning van Engeland, in 1658, de prins van Oranje, de zoon van den koning van Engeland, in 1672, haar kwamen bezoeken, en in het Grootenhout zich ter jacht begaven. Dat door het verblijf der Prinses en der edele vreemdelingen de vrijheid hierbij won, valt in eenieders oog. Turnhout's toestand was bloeiend (2) ; deze werd alleen nog een weinig gestoord door de pest (3) van de jaren 1655 en 1665. 1650, ia hit laa 1 van Turnhout genomen. — Specificatie van karren en icaghens die icelche tot last deser stadt en vryheyt Turnout (ingevolghe dc solutie van tweeden april X\Ie vyftich int flandt vin Turnout voor9. vsrgaieringhe genotmn) ds voeren hebben gedaen op Breda en van daer gehaelt dese spaeren ende andere noodichheden dienende tot de reparatie en optréhhinge van den casteele van haere Hooght. Namen der rijders met salarissen. Arcïi. der stad T. n* 1948. (1) Zij moet ook het kasteel rijk gemeubeld hebben, want zoo als wij in het werk van J. Van den Branden lezen, hingen er in 165*, o. a. de portretten van Willem II, de prinses zijne echtgeuoote, hunne twee zonen, en twee dochters, deze ieder afzonderlijk. — 4 schilderijen. Onze Kunst, nr4, 1902. Verslag van Turnh. 1853, bl. 60. (2) Turnhout had in 1648 : 5.310 inwoners en 1.049 huizen. Th. Vander Maelen, Dict. Géogr. de la prov. d'Anvers. bl. 200 (3) Alsdan den 26 october 1655 gingen de Wethouders een verdrag aan met broeder Wijnant Laudanus, cellebroeder binnen Hasselt, om de zieken op te passen, Sedert 1665 is de Vrijheid van de pest bevrijd gebleven. De markten werden druk bezocht, vooral de graanmarkt, waar men uit de gewesten van Herenthals, Gheel, Molle, Westerloo, naartoe kwam, en waarvoor de wethouders, om de aankomst der verkoopers nog te vergemakkelijken, eenen nieuwen dijk (1) deden leggen, van hot uiteinde des Graatakkers tot bijna de « soete Caronnie, " nu den Kuil genoemd. (2) Na den vrede der Pyreneën (1G59) klom de welstand nog hooger. De nijverheid nam ook meer toe ; do linnen- en lakenweverijen, alsmede de huidevetterijen deden groote verzendingen tot zelfs in de vreemde landen. (3) Het is ook omtrent dezen tijd, en misschien wel door liet toedoen dezer prinses, dat de winning der mastenboomen in de Kempen werd begonnen. Vroeger werden deze boomen, die zelden voorkwamen in deze streek, geplant, en later las men, op eenen grafzerk van Adrianus Gys, te Vosselaar, f 8 oct. 1676, dat deze eerzame man den eersten mastenboom gezaaid had in het Grootenhout. (4) Bevorderde alzoo de prinses hare vrijheid, zij wilde dat men haar steeds eerbiedigde. Hierover ontstond, den 22 januari 1G69, een klein misverstand tusschen haar en de gecommitteerden, wat als een voorbeeld van haar karakter kan aangehaald worden. Den 29 januari 1669, besloten de gecommitteerden, dat de advokaat van den Broeck verzocht zou worden, om te trachten van den nieuwen gouverneur-generaal, ter gunste van liet land van Turnhout, eene akte van exemptie te bekomen, zooals zijn voorgangers er vroeger verleenden ; de advokaat mocht de noodige vereeringen doen en handelen naar welgevallen. Toen Amalia dit vernam, was zij zeer verstoord : zij kwam hiertegen op en heette het een hoog criem, dat men haar, de Vrouwe des lands, in hare heerlijke rechten dorst miskennen en zonder hare voorkennis gebruik maken van haren (1) Verslag van T. 1858. (2) Afgebrand ; er staat daar uu een kapelleken. (3) Verslag v. T. 1872. (4) Zie hierover meer in : Annales de l'académie d'archeologie de Bélgique, 1859, t. XVI, p. 132, — Kempisch Musetim, 1890, bl, 310, naam. Zij voegde er bij dat zij zou « 't allen tyde soodanige sollicitatiën doen desavoyeren, waerdoor de stadt en lande van 1 urnhout in merckelyke ongelegenheyt soude connen geraecken. » De gecommitteerden waren niet weinig verlegen, toen zij, den 11 februari, dit hevig protest vernamen; zoo hadden zij 't immers niet gemeend. Zij zonden eenen brief van verontschuldiging aan Amalia, die hun per brief van den 20 welwillend liet weten, dat zij voortaan hare baronie zou blijven beschermen, vertrouwend nochtans, dat haar geene i echi \ aardige redenen tot misnoegen zouden gegeven worden. Als een blijk hunner goede gevoelens, besloten de gecommitteerden, in hunne vergadering van den 23eu, den hoofdschout P. "V an Zoutelande, den schepen Mallans en den schout Steenliuyse van Lille, met kapuinen en wildbraad naar 's Gravenhage te zenden, om H. H. te bewegen zelve de noodige stappen te doen, tot liet verkrijgen eener akte van exemptie. Men moet denken dat Amalia na dit gebeurde, ondanks hare betuigingen van welwillendheid, nu minder dienstvaardig was geworden. Althans de exemptie liet zicli wachten ; nu beleefde het land van Turnhout dagen van zware beproeving. De Fransche oorlog was een eersten keer geëindigd met den vrede der Pyreneën, herbegonnen na den dood (1665) van den Spaanschen koning Filip IV (1) om dezes opvolging, en gestaakt met den vrede van Aken (2 mei 1668) ; nu voerde Lodewijk XIV een derde maal oorlog in de Nederlanden, en vooral op Belgisch grondgebied. Hij trok, den 12 juni 1672, den Rhijn over, nabij het lolhuis, op eenen kleinen afstand van het fort van Schenck, overviel Holland en zette zijnen tocht in België \ oort. Middelerwijl had eene ontmoeting plaats tusschen de Hollanders en de Franschen, in de nabijheid van Turnhout, te Corsendonk. (2) (1) Zijn zoon Karei II nog kind zijnde volgde zijn vader op. Lodewijk XIV eischte alsdan als erfenis de Nederlanden. Petrds Scrivekius, Hollandsche, Zeelandsche ende Vriesche Chronych, alsmede ■t vervolg van de verder voorvallen onder het beleyt der doorluchtige prineen van rangien... tot den jare 1677. (Gravenhage, ,T. Tongerloo ende L. Van Dyck, boek\cikoopers, lol» *01). Arend, Alg. Gesch, des Vaderlands, 4c d. 2C stuks, bl. 36. De prins van Oranje, Willem III, vergaderde zijn leger ie Rosendaal, den 7 november 1672, hield eene wapenschouwing en bevond zijn leger sterk van 23 tot 24,000 man, zoo te voet als te paard. Daags daarna brak hij op en trok in vier dagen over Hoogstraten, Casterlé, Corsendonk en Peer, naar Maastricht. Omtrent Casterlé genaderd, zond zijne Hoogheid vijf regimenten voetvolks met al het geschut en de bagagie terug naar Bergen-op-Zoom, daar zij den haastigen marsch moeilijk volgen en in Holland van meer dienst konden zijn. Bij Corsendonk gekomen viel eene ontmoeting voor met de Franschen, die zich in eene straat in hinderlaag hadden gelegd. Men had 40 ruiters vooruitgeschikt om den weg te verkennen. Met de Franschen aan het vechten gerakend, zagen zij eene macht van 400 man voor hen. De Staatschen kregen twee honderd ruiters tot onderstand en zetteden dapper op den vijand in, dien zij overwonnen. Van hunnen kant bleef een ritmeester met eenige ruiters op het slagveld e i namen van de Franschen twee luitenanten en een cornet gevangen. Onder de soldaten Zijner Hoogheid die zich onderscheidden, waren de aanvoerders Graaf van Stirum en Jonkheer Schaap. Het leger volgde daarna zijnen weg. In het nakomend jaar, 1673, waren de omstreken van Turnhout nog geheel onveilig, om de Franschen, die vele strooperijen begingen. (1) Een goed jaar nadien klaagden de wethouders aan de prinses Amalia van Solms, waarschijnlijk om de plunderingen van het voorgaande jaar; zij verkregen door hare bemiddeling eene sauvegarde of vrije hoede (2) van den prins van Oranje tegen alle strooptochten en inkwartieringen van het leger der VereenigdeNederlanden. De krijg duurde nog vier jaren en eindigde met den vrede van Nimwegen (1678). Spanje en de Staten verloren menigvuldige steden in Holland en België. (1) 1673, in october gedurende den oorlogh der Francen tegen Spangien syn de vyantlycke troppen hier rontora Turnhout soo naer gecomen, ende vele plaetsen en dorpen de inwoonders doen vluchten. — Annalen der Sepulcr. Turnhout, Archief dezes kloosters. (2) Verslag van T., 1874, bl. 78, Intusschentijd was de prinses weduwe van Frederik-Hendrik, Amalia van Solms, in den Haag overleden, den 8 augustus 1675, (1) in den ouderdom van drij-en-zeventig jaren. Het droevig nieuws werd in de heerlijkheid met veel deelneming vernomen ; de regeerders der stad Turnhout geboden, bij ordonnantie van 28 october, het nieuws maar laat vernomen hebbende, gedurende 42 dagen drijmaal daags de klok te luiden. De rentmeester Pauly werd door de gecoitteerden naar Zijne Hoogheid den prins van Oranje afgevaardigd, om rouwbeklag te doen over de dood hunner genadige Vrouwe, Amalia van Solms, prinses douairière van Oranje. (2) Hoe men deze vorstin ook oordeele (3), de baronij van Turnhout heeft haar altijd als cene vertrouwelijke Vrouwe vereerd, wel iets of wat hardnekkig in hare gedachten, doch steeds bereid om goed te doen aan die haar verkleefd waren ; alhoewel zij door en door protestantsch was, bleef zij nochtans onpartijdig in hare handelingen met de katholieken. * * * Omtrent een jaar vóór hare dood, had Amalia van Solms haar testament opgesteld, den 7eu september 1674, en de baronij van Turnhout toegevoegd aan haren kleinzoon (4) Willem III, prins van Oranje ; zij had er ee:ie voorwaardelijke en tijdelijke erfgoedbetrouwing (fidci-commis) van gemaakt ten voordeele van dezes afstammelingen. Deze prins erfde dus het land van Turnhout. Hendrik van Asten, agent van Zijne Hoogheid deed er eerst, den 23 april 1676, verhef van voor het souverein Leenhof van Brabant. Intusschen had Willem III er het vruchtgebruik van afgestaan (5) aan de jongste dochter van Amalia van Solms, MARIA (1) Heuve..mans zegt (in Ver tl. r. T. 1875, bl. 81; 7 februari 1675, eu baalt nog latere bevelen van Amalia v. S. aan, die hij verklaart niet te begrijpen. Wij gelooven eerder dat deze bevelen heel echt rijn, maar dat Mr Heuvelman, gemist heeft in den datum van overlijden der prinses. (2) Verslag, t>. T. 1875, bl. 92. (3) Wagen aar, Vad. hist. d. XIV, bl. 378. (4) Willem III was zoon van Willem II zoon van Amalia van Solms eu die getrouwd was met Maria van Engeland. Zie Stamtafel. (5) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk Deel, nr XIV. VAN NASSAU, die met Lodewijk Hendrik, hertog van ZIMMEREN, (1) paltsgraaf van den Rhijn in Beieren gehuwd was. (1673). Den 22 maart 1676, kwamen op het stadhuis te Turnhout twee gevolmachtigden van H. H. de hertogin van Zimmeren, Johan Casimir Colb, lieer van Wartenberg en Johan Moetsfelt, heer van Seghenwaert, om in haren naam bezit te nemen der baronij. (2). Hunne komst was dubbel welkom, daar zij eeiie sauvegarde medebrachten, door de hertogin van haren neef, den prins van Oranje verkregen ; hierin sprak hij het land van Turnhout vrij van alle logeringen en levensbehoeften zijner legers. De afgezanten, na hunne plicht gekweten te hebben, vertrokken tevreden, uitgezet met geschenken voor hunne meesteres en voor hen zeiven. Nadien werd de hertogin verwacht, om als Vrouwe en Barones, in het bezit harer heerlijkheid te treden. (1) Le duclié de Simmeren : Simmerensis Ducatus, province des Etats de 1'Electeur Palatin. Elle est une partie du comté de Sponheim et renferme les préfectures de Simmeren, de Kircliberg et de Stromberg. Ge pays a eu ses ducs propres de la maison Palatine : leur branche étant éteinte 1'an 1673 le duché de Simmeren a été réuni k 1'Electorat Palatinat. naty. — Dictionnaire universel de Trevoux, t. IV, p. 2021. N. B. — Zimmeren. — Wij schrijven met eene Z in plaats van S omdat in meest al de akten die wij van deze hertogin hebben ontmoet deze naam met eene Z wordt geschreven. Ziehier ook nog de titels die zij droeg : « Marie by der gratie Godts, paltsgravinne by Rhyn in Beieren, alsmede tot Gulick, Gleve ende Bergen Hertoghin, geboorne Souvereyne Princesse van Orange ende van Nassau, Marck-gravinne van ter Veer ende Vlissinghen, Gravinne tot Sponheym, Marek, Raevensbergli, Catzenelleboghen, Vianden, Dietz, Lingen, Moers, Bueren, Leerdam, Vrouwe tot Ravensteyn ende Breda, alsmede Vrouwe ende Baronesse van Turnhout. (2) Van Gorkom, Op. cit. bl. 204, zegt : Op den 14 meert in den jaere 1657 heeft van deze Baronnie van Turnhout, possessie genomen, de hertoginne van Simmeren, Maria, geboren princesse van Oragnie : zoo uyt hoofde van het testament van de princesse Douairière van Oragnie, Amalia van Solms, haere moeder ; als uyt kragte van cessie door dezelve, haeren faveure gedaen op 7 september 1664. Deze schrijver is hierin geheel en gausch mis : daar 1° Amalia vau Solms eerst haar testament heeft gemaakt, den 7 september 1674 ; 2° geenszins uit kracht' van testament of cessie door Amalia van Solms, maar wel door prins Willem III voor wien en voor zijne afstammelingen het testament gemaakt was, en die het aan Maria overgelaten heeft, in 1676 ; 3° na 1667 zien wij door bevelen of anderszins Amalia nog dikwijls als vrouwe van Tcjrnhout optreden ; dit ware niet geweest als Maria van Zimmeren er in bezit van geweest ware ; 4° de dood van Amalia in 1675, ■ Dit geschiedde in liet begin der maand mei 1676. Er was door de gecoitteerden van het land besloten geeue inhaling voor te bereiden, doch wanneer de gestelde dag aanbrak, den 16 mei, konden do Turnhouters er zich niet toe besluiten, de eerste intrede zoo eenvoudig te laten afloopen. De gilden werden bijeen getrommeld; in hunne kleedij der feestdagen verschenen zij met oranjekleuren overdekt, met hunne vaandels, beelden en bogen. Zij gingen de hertogin te gemoet tot aan Baarle-Hertog, alwaar de prinses door vrouwe Pauly hartelijk verwelkomd werd. Alsdan reed de stoet naar Turnhout af, alwaar de vorsten, onder het losbranden van het geschut en het gejubel des volks, tegen den avond aankwamen; de hertogin nam haren intrek op het kasteel. Des anderendaags gingen de afgevaardigden haar gelukwenschen ; zij besloten verder haar een honorair van 2000 gulden te schenken. Feesten gingen gepaard met liet vertoef der prinses in de vrijheid ; ongelukkiglijk waren de tijdsomstandigheden niet gunstig tot de vreugde. De hertogin verbleef dan niet lang op het kasteel en vertrok den 11 juli naar Holland weder. De tijdsomstandigheden waren niet gunstig tot de vreugde, zegden wij : immers bij de afpersingen en strooperijen door de Franschen en vagebonden begaan, had men nu en later nog twee voorname plagen te lijden. Een erge ziekte, de roode loop, vertoonde zich dit jaar (1676) in de vrijheid. (1) Bijna iedere familie had een dierbaar lid te betreuren. De wethouders namen hunne voorzorgen, gaven ordonnantiën uit, ja, offerden zelfs eene kaars van 14 gulden aan de H. Lucia. Eene tweede voorname plaag was een groote brand (2), die in (1) 1676, int selve jaer is tot Turnhout ia de maent augusti begonst een groote sieckte vau rooden loop waerdoor seer veele menschen gestorven syn. — Arch. der Sepulcr. Turnhout, Annalen. (2) i6Sö. Deii 17 april is hier tot Turnhout eeuen schroomelycken brant geweest, die wel 300 woomngen geeonsumeert lieeft. — wat wel wat veel was, aangezien er maar 350 groote en kleine huizen alstoen in Turnhout waren. (Mém. sur l'état de la population, fabriques, etc., depuis Alben et Isabelle par M. Natalis Briavoinne, p. 50.) — Akch. der Sepulcr. Turnhout. Annalen. den nacht voor den 1G april, zijnde den dorden dag voor liet Hoogtijd van Paschen 1086, uitbarstte. De brand was ontstaan in een huis omtrent den Oranje-molen, op het einde der Otterstraat, waar eene moeder, die des nachts bij het geschreeuw van haar kind, opstond, met het brandende olielampken door onoplettendheid aan het strooien dak van het lage huis raakte, en voor dat zij haar kind getroost had, het dak in lichtlaaie vlam zag. Een hevige Noord-Oosten wind guurde en bracht het vuur over aan de nabijstaande huizen die, meest alle met strooi gedekt, aanstonds in vlam stonden. Het vuur liep ongenadig voort door geheel de Otterstraat, doelde zich van het huis van den advokaat Pauli mede aan het Sepulcrienenklooster in de Herenthalsstraat, sloeg vandaar over ten Zuiden naar de Vianen, van waar tot aan den Lokerenmolen al de huizen in assclie werden gelegd. Een derde der huizen, (1) lag in puinen; de schade was onberekenbaar. Hierop volgde een voorzichtige maatregel der wethouders. Zij verboden de daken, met strooi gedekt, nog te herstellen en bevalen de daken der nieuwe huizen alle van schaliën of pannen te voorzien. Verder stelden zij, dat alle jaren eene plechtige mis zou gezongen worden, op den 29 december, ter eere van den H. lliomas Becquet, (2) opdat door zijne bescherming, als de patroon tegen den brand, de stad voortaan van soortgelijk ongeval zou bewaard blijven. Niettegenstaande die rampen, verbleef Maria van Zimmeren meer dan hare moeder op het kasteel, waar zij veranderingen en herstellingen had aangebracht. Zelfs in den winter 1681-82 vergenoegde zij zich hier ter jacht in het Grootenhout. Dit vermaak behartigde zij in zoo liooge mate als hare doorluchtige voorzaten. Zij was streng op de stroopers, waarvan zij ons een teeken heeft achtergelaten in een gedrukt plakkaart van den 12 (1) lil 1683 waren er in Turnhout te zameu 330 particuliere eu neringdoende huizen, die opbrachten iu belasting 11000 gl. — doch toen 1/3 van Turnhout in assclie ■werd gelegd, bracht ter oorzake van den brand deze belasting op 9000 gl. Wel- vaarts, Gesch. van Cors. d. I, bl. 188. (2) Aartsbisschop van Kantelberg iu Engeland, ten jare 1170, onder de regeering van Henricus II, aan den voet des autaars vermoord. Zijne heilige gebeendereu werden iu 1538 door den afgevallen koning Henricus VIII schandelijk verbrand. februari 1682, waardoor deze overtreders der wet naarstiglijk werden vervolgd door de dienaren van liet gerecht, en voor liet Consistorie van den Horen en liet Weyliof binnen Turnhout werden gevoerd. Hierin ook gaf de prinses hare bevelen om beter de plakkaarten te doen onderhouden tegen de zwervers en de vreemde bedelaars. Den 22 october 1681, kondigde Maria van Zimmeren eene blijde tijding aan, namelijk liet inrichten van eenen posterijdienst, die alsdan hier in de vrijheid is begonnen. Den 19 november 1682, deed de hertogin te 's Gravenhage eenen inventaris opmaken der archieven, die zij over de baronij van Turnhout bezat. Hiertusschen bevonden zich de kostbaarste stukken van de geschiedenis dezer heerlijkheid ; iederen minnaar der Kempische geschiedenis moet het spijtig wezen, bij het zien van den titel dezer stukken, dat zulke akten verloren zijn. (1) Hebben wij dikwijls den lezer een overzicht kunnen verschaffen van den zedelijken en nijverheidstoestand der stad, een verslag over den stoffelijken toestand, door de regeering in 1684 gevraagd, toont ons dien met de hoeveelheid en de hoedanigheid van al de goederen binnen de stad en de vrijheid van Turnhout gelegen. Het openbaart ons den betrekkelijken welstand en vooruitgang in dit tijdstip. (2) Na der vrijheid veel goeds te hebben gedaan, overleed de genadige Vrouwe Barones van Turnhout, den 30 maart 1688, te Cruysnacht. Op haar doodsbed wilde zij een laatste blijk van toegenegenheid der vrijheid schenken, en vroeg na hare dood naar Turnhout overgebracht te worden, (3) wat spijtig niet geschiedde. Haar portret in levensgrootte door F. Feytens geschilderd, in eenen kunstkader door J. C. De Cock gebeeldhouwd, bekleedt het middendeel van eenen wand der raadzaal op het stadhuis. (4). Hiernevens prijkt het portret van Willem III, (1) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk Deel, n>* XV. (2) Arch. der stad T. n° 1924. — Zie stuk, Beicijsst., Wereldlijk D., XVI (3) Archief der Sepulcr. Annalen des kloosters aan het jaar 1688. (4) Dit is dus niet het portret van Amalia van Solras, gelijk men altijd voor gehad prins van Oranje en koning van Engeland, die na liet afsterven der hertogin Maria van Zimmeren, de lieer van Turnhout werd. * * * WILLEM III, zoon van Willem II en van Maria Hendrika, (1) zag, den 14 november, het levenslicht te 's Gravenhage. Zijne opvoeding liet veel te wenschen over. Zijne moeder bekreunde zich zeer weinig om hem ; het was meest zijne grootmoedei , de prinses Amalia van Solms, die over den jongen Willem waakte en na den dood van Maria Hendrika de voogdij op zich nam. Door talrijke moeilijkheden en beproevingen geraakte Willem tot den 4 juni 1072, wanneer hij door de Staten tot Stadhouder, Kapitein-Generaal, en Admiraal van Holland, word aangesteld (2). Hij toonde zich hunner vertrouwen waardig en le"de de grootste dapperheid en schranderheid aan den dag, vooral in zijnen strijd tegen den koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, en in zijnen tocht over de zee, die tot de opdracht der kroon van Groot Brittannië leidde (1689). , Wanneer hij, in 1688, de Heer van Turnhout werd, was deze stad geene onbekende voor hem. Meermaals, op aanvraag der prinsessen, had hij de vrijheid ontlast van inkwartieringen en militaire doortochten en in den tijd van Amalia van Solms zelf op liet kasteel verbleven. Den 7 juli 1688 (3), kwam de heer W. Van Schuijlenburcli, secretaris en griffier van Willem III, in diens naam bezit nemen van de baronnie van Turnhout, al de magistraten en bedienden in hunnen post behouden, en den eed van getrouwigheid afnemen. heeft. Tot bewijs heeft men maar de wapens te zien die op de schilderij staan en de kleeding der prinses. — Zie liiervoren het portret van Amalia van Solms. (1) Dochter van Ifarel I, koning van Engeland. — Wagenaar. Vad. hisl. — Jokissen, Hlst. Bladen. I, bi. 159, — S. Van Rooyen, Haagsch Jaarboekje voor 1899, bi. 102. Histoire de Guillaume III (Amsterdam 1703) (2) Willem III huwde, in 1677, Maria dochter van zijnen oom den Engelschen hertog van York. (3) Rijksarchief van 's Gravenhage. (Register, minuten, n"É 10 fol» 225). Zie Akte, Bewijsstukken, Wereldlijk D. n' XVII. Om den vorst te bedanken voor de toegenegenheid, die hij reeds der vrijheid had betoond, besloten de wethouders, den 1G maart 1091, hem als honorair eone somme van 4 tot 5000 gulden aan te bieden. De koning bleef hiervoor niet ondankbaar, en alhoewel niet dikwijls de vrijheid bezoekend, hield hij zich nochtans te haren opzichte niet vreemd en behartigde al wat haar aanging. Tijdens zijn beheer kreeg de vrijheid ook exemptie van inkwartiering van soldaten, gelijk onder de besturen van Amalia van Solms en Maria van Zimmeren, en wel voornamelijk, in 1092, op aanvraag van Marcus Pauly, raad van Z. M. den koning van Groot Brittannië, aan zijne « altese Kleef®. » (1) Het kasteel werd door zijne majesteit geheel voltrokken. Groote herstellingen geschiedden, in 1691 ; een kwartier werd er, in 1094, gemaakt voor de prinses van Polen, en dit jaar ook gelastte hij zijnen raad en rentmeester (2), Marcus Pauly, het opdekken van het schaliëndak boven de oude ruine, den traptoren, den watertoren, de vensters en voorts al hetgeen tot eene volmaakte herstelling behoorde, aan te besteden. Menige voorwaarden werden hiertoe gesteld, en na zijne voorzorgen genomen te hebben, liet hij, den 4 october 1694, het werk aan Jan Van Stockum voor 150 gulden. Even als ten tijde der hertogen van Brabant, was Turnhout nog altijd de geliefkoosde jachtplaats der Grooten. Er werd nu bijzonder streng gewaakt om het wild te bewaren, omdat de heer Willem III, die een hartstochtelijk jager was, wel den eenen of den anderen dag in de baronij zou kunnen komen. Daar nu, even als onder Maria van Zimmeren, de stroopers en de ongemachtigde jagers, het wel eens waagden de wetten der jacht te overtreden, en op het domein zijner Brittannische majesteit te jagen, vroegen de hoofdschout en de opperwarandmeester aan den koning, de overtreders te mogen straffen met eene boete van 20 kronen, buiten de straf door het plakkaat van den koning in jachtovertreding gesteld, en (1) Arch. der stad T., n»' 788. (2) Arch. der stad T.} nr 1244, akte. met eene gevangenisstraf van zes weken voor lieu die deze geldsom niet konden betalen. Deze vraag werd toegestaan den 23 october 1695 (1). Ditzelfde jaar had een opstand in de vrijheid plaats. Niettegenstaande de schaarschheid der levensmiddelen hadden de graanverkoopers hun graan te huis verkocht ; nu waren de gemeene meuschen verplicht dit op de markt aan den marktprijs te gaan koopen. (2) Daarom laat in den avond van den 1 juni schaarde zich eene groote menigte volks te zamen en liep huilend en op den horen blazend de strateii op en af. Hare opgewondenheid ging zoo verre dat zij de burgershuizen aantastte en met steenen en andere voorwerpen de ruiten verbrijzelden in de huizen van Francis Go vers, Matheuws Ooms en Leonaert van Blaedel. Zij zou nog verder gegaan zijn, hadden de commandos der verschillende wijken hen dit niet belet. De hoofdschout Hubertus Jacobus van den Broeck vroeg (3) alsdan aan de heeren schepenen de toelating om de noodige middelen te gebruiken tot uitroeiing zulker opstanden om hem » behoorlijck decreet van apprehensie toe te staan en ingeval de medeplichtigen zich verscholen hadden criminaliter te mogen procederen pro ut juris. » Waren de straten nu afgeloopen geweest door eene tierende en woeste menigte, het jaar nadien werden zij vervuld met eene treffelijke, en misschien ook wol met diezelfde menigte, nu vol vreugde en opgetogenheid. Zijne majesteit de koning van Engeland, Willem III, heer van Turnhout, die bijna elk jaar uit Engeland naar Holland wederkeerde, en nu weder sedert het midden der meimaand in Holland was, om den veldtocht in de Spaansche Nederlanden bij te wonen (4), bracht een bezoek aan de stad. De gilden ontvouwden opnieuw hunne vaandels, de ambacli- (1) Arch. der stad T., nr 1331. Brief. (2) Int jaar 1699 isser generalyck in Brabant een groote dierte in de graenen geweest, soo dat het koren 12 guld de veertel gelden, ende allen de rest naer advenant dat ontremt een jaer duerde. — Annalen der Sepulcrienen. (3) Arch., der stad T., nr 647. Brief. (4) Wagenaar, Vad. hist., XVIe d. 1)1. 318, 335. ten liaalden hunne beelden van de autaren der kerk, de leerlingen der Latijnsche scliool vervaardigden dichtstukken, de jonggezellen speelden hunne schoonste aria's. Allen waren te been om hunnen Heer blijken van getrouwheid en genegenheid te geven. Het volk herdacht die sclioone dagen der plechtige intreden van Amalia van Solms en van Maria van Zimmeren. Spijtig maar dat liet niet dikwijler van de tegenwoordigheid zijns Heeren kon genieten. (1) Twee jaren later, den 22 mei 1698, deed hetzelfde vertoog zich voor bij de komst van Z. H. den keurprins van Beieren, Josepli Ferdinand, die op het einde der Otterstraat werd ingehaald door de wethouders met flambouwen in de hand, gevolgd van de gilden van S' Joris, Ste Appolonia, Sl Sebastiaan en S' Antonius. Een woord zij hier nog gezegd over de gilden, die wij zagen in de stoeten der verscheidene plechtige intreden. Op het gehucht Zevendonk bestond sinds lange jaren eene handboog gilde onder het patroonschap van den H. Sebastiaan (2). Daar de meeste kaarten en reglementen verloren of verbrand waren geweest, werd in het jaar 1700, na het voorgaande jaar de heroprichting der gilde verkregen te hebben, eene nieuwe kaart of reglement opgemaakt. Het was een keus uit vele verscheidene oude kaarten, brieven en geschriften der gilde, en volgens de noodwendigheden op te nieuw bepaald, dienend om de eendracht tusschen de broeders te behouden en tot wegwijzer aan den hoofdman. Onder ander werd er bepaald, dat ieder gildebroeder moest tegenwoordig zijn bij liet kiezen van den Bestuurraad, (dekens, gesworen ende regimente) op boete van 12 stuivers, alsook op het schieten van den koningsvogel op boete van 24 stuivers. Elk moest met H. Sacramentsdag in de processie gaan met boog en pijlen. Wanneer er twist ontstond, moest de zaak aanstonds gegeven worden in de handen van den hoofdman. Als een lid stierf moest het zijnen besten boog of de waarde daarvan aan de (1) Versl. v. T., 1898, bl. 81. (2) Aanteekeniuge» uit het Gildenboeh der St Sebasliaansgilde te Zevendonk, 1697-1728. gilde laten ; alsdan werd er vanwege de gilde eene uitvaart voor hem gehouden. (1) Te Oud-Turnhout en te Oosthovei: bestonden ook gilden : in het eerste gehucht was zij toegewijd aan S' Sebastiaan, in het tweede aan S' Antonius ; zij hadden zelf het recht de twee kerken aldaar te besturen. De gilden en ambachten der vrijheid waren ook in vollen bloei; nochtans waren zij soms wel in oneenigheid over de eene of andere zaak, voornamelijk over hunne kamer, die zij op het stadhuis (2) bezaten. Ook klaagden zij vooral dat de vreemdelingen hun in hunne eigene stad vele schade berokkenden ; daarom vroegen de oudermans, dekens der confrerie van Sl Nicolaas aan den schout, de schepenen en de regeerders der stad, de vreemde kooplieden eene taks te doen betalen van 24 gulden ten profijte der confrerie : « totter autaer van Sl Nicolaes alhier binnen S' Peeterskerk » en 2 gulden « ten behoeff van Huysarmen deser stadt. •> Do verwijdering van vreemden was hierin wel hun hoogste doel, doch ook wel eenigszins de herstellingen die zij moesten doen aan hunnen autaar in de kerk ; immers, hunne confrerie bracht daar niet genoeg voor op, vermits elk lid maar 10 stuivers inkomgeld betaalde. Hunne bede werd aanhoord en toegestaan. (3) Het jaar nadien, in 1701, had men nogmaals de inkwartiering van 600 Franschen te verduren, alsook op het laatste der maand juni 1702 had het groot vijandelijk leger, 100,000 man sterk, Hollandsche, Engelsche, Munstersche en andere geallieerden te Beersse, Vosselaar, en hier omtrent Turnhout, zijn kamp nedergeslagen, ten tijde van 3 weken, met het inzicht Antwerpen te gaan belegeren. Al de boeren en de landslieden waren in de vrijheid gevlucht. De generaal La Lec met zijne huisvrouw en ondergeschikten had zijnen intrek genomen bij de kanunnikessen van het H. Graf. De vrijheid had geene schade door deze inlegering geleden, ja zelfs, indien wij de annalen der Sepulcrienen mogen gelooven, meer profijt (1) Arch. van S. Pieter T., nr 22. (2) Arch. der stad T., nr 1285. (3) Arch. der stad T.y nr 95. opgedaan door « de groote comsomtie int leger ; alle winckels waeren uyt verkocht. » (1) In 1702 werd de vrijheid nog in rouw gedompeld. Op den vierden maart reed de koning Willem III van Kensington naar Hamptoncourt (Engeland) ; hij stortte ter aarde door 't struikelen van zijn paard, dat met zijnen voorhoef in eenen molshoop was gezonken, en brak het sleutelbeen van zijnen rechterschouder. Benige dagen hierna, op zondag den 19en ontsliep hij zachtelijk, zonder kinderen achter te laten, in het twee en vijftigste jaar zijns ouderdoms. Engeland verloor zijnen Koning, Turnhout zijnen Heer. (2) (1) Annalen der Sepulcrienen T., (2) Wagenaar, Vad. hist., XVIIe d. bl. 108 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK Kerkelijke Toestand in het Oranje-Tijdvak. Nieuwe meubelen in de St. Pieterskerk. — Aflaten. — Herstellingen der St. Theobalduskapel. — Stichting van een Minderbroedersklooster. — Stichting van een klooster der kanunnikessen van het H. Graf. — Scheiding van het moederhuis van Hasselt. — Stichting van een klooster der Norbertinessen. — Welstand van het Gasthuis. — Begijnhof. — Nieuwe kerk- — Corsendonk alhier werkzaam. — Geschil tusschen de Minderbroeders en Corsendonk nopens de Latijnsche school. — Vergadering van Turn'houtsche studenten te Leuven. — Moeilijkheden tusschen het kapittel en Oud-Turnhout. — Oprichting der kapel van Zevendonk. wij liet Oranje-tijdvak gunstig roemen voor den tijdelijken toestand der vrijheid, onder geestelijk opzicht staat het peil nog liooger. Menige nieuwe meubelen versierden liet inwendige der S' Pieterskerk ; men plaatste er een nieuw gestoelte en eenige nieuwe biechtstoelen, door bemiddeling van den eerw. pater Andreas Vloers voor 200 guldon verkregen. In liet jaar 1059 kocht men van de eerwaarde priorin der Spa arische Theresiaiien te Antwerpen, eene nieuwe remonstrantie, voor 508 gulden en 15 stuivers, alsmede eene zilveren ciborie, voor 101 gulden en 4 stuivers. Eene mindere remonstrantie werd in 1088 aangeworven van pastoor Antoon Gader voor 30 gulden. (1) In 1009 verrijkte de kerk met eene sclioone nieuwe communiebank met 19 beelden en figuren, en waarvoor men 28 gulden betaalde. Op het laatste der XVII0 eeuw vernieuwde do broederschap van Venerabel haar autaar en plaatste daarin eene allerschoonste schilderij van Boyermans : Het laatste Avondmaal. (2) Het orgel werd hersteld door Hendrik Methken van Breda. (3) In 1085 werden de klokken hergoten ; de kerk moet te dien tijde van een schoon gelui voorzien geweest zijn, want zooals blijkt uit de rekeningen der begrafenissen, (4) had men (1) Item betaeld aen den heere Anthoni Gader, pastoir, voor eene nieuwe remonstrantie de sorame van 30 guit, de date 24 feb. anni 1688, onderteeckent Cuylacrts, Loicx, Jan Sibs en Jan Bax-Vanmeurs, dico XXX gl. — Versl. v. T., 1889, bl. 132. i2) ij steunen deze meening op den bloeienden toestand dezer broederschap in het laatst der X^ IIC eeuw en op de jaarteekening der schilderij, waarvan onder in den hoek staat: Boyermans 1673. — Gezien de voorstelling, de grootte en vorm der schilderij moet zij voor dezen autaar gemaakt zijn, en insgelijks de autaar voor de schilderij, om reden van zijnen vorm en den bouwtrant van dien tijd. Autaar en schilderij bestaan nog te huidigen dage op hunne oude plaats. De schilderij staat aangerekend als een der meesterstukken van Boyermans. (3) Accorde volghens den welken meester Hendrik Methken orgelmaker van syne stiel tot Breda resideerende met de lieeren schepenen heeft geaccordeert in de forme ende manieren naergeschreven over het restaureeren van het orgel staende in Siute Peeters kercke tot Turnhout. A° 1682. — Arch. der slad T., n»' 538. (4) Arch. van St Pieter, n1' 22. — Geschrift einde der XVII0 eeuw. RECHTEN VAN O. L. V. KLOCK IN DE KERCK: Specificatie der kerekerecliteii en het tweede geluy, als wanneer iemant begraeveu wort in de kercke is als volgt, ten eerste voor vigilie misse diaken subdiaken rov- draeger ende choralen 7 4 voor den Eerw. heere plebaen 4 — 8 voor eenen offerpenuinck 2 — 16 voor den coster 0 : 12 voor den grafmaecker 0 12 voor den cruysdraeger 0 4 voor de baer op de clioor 0 10 buiten den beiaard nog een verscliillig gelui : de groote klok, bet middel gelui of O. L. Vrouwe klok, liet klein gelui of de noenklok, en de groote schelle. Won de kerk alzoo schoone en kostbare meubelen aan, zij verkreeg ook kostbare geestelijke voorrechten. Ten jare 1675 schonk do Paus . den aflaat voor den hoogen autaar, waardoor deze een cdtare privilegiatum werd. Bij buitengewoon voorrecht was ook hier in de kerk te verdienen de groote aflaat van Portiuncula; hiertoe ontstond op 2" augustus eene groote begankenis, die van alle dorpen in den omtrek vele bedevaarders aanbracht. Den 26 november 1699 richtte de deken Adrianus van Broeckhoven de broederschap op der Geloovige Zielen. Zij werd goedgekeurd door den bisschop van Antwerpen, Reginaldus, den 7 september 1701. (1) In 1699 (2) sloten het kapittel en do wethouders eene overeenkomst nopens het bouwen eener huizing voor den plebaan. * * * Groote veranderingen geschiedden ook in de THEOBALDUSKAPEL. In 1651 bekostigde de eerw. kanunnik jubilaris, de lieer Joannes Govacrts, een nieuw Lieve Vrouwe beeldeken; Jan Adriaens Maesnoeck maakte een offerblok eu eene knielbank, brak den autaar af en stelde een nieuwen ; nochtans dit moet maar tijdelijk geweest zijn, want, den 10 april 1653, werd er een nieuw geplaatst, dien Jan Van Laer, als kapelmeester, voor 50 voor den arbyt van luyden 1 — 16 voor de keerssen te ontsteken tot het derdigliste 1 — 10 voor liet geluy 6 — 0 voor het baereleet tot de sinckinge 1 — 10 voor hetselve tot uytvaert . i — io voor hetselve tot het dertigste 3 — 0 voor de plaats in de kerck 3 — 12 somme gl. 35 — 4 st. Daerenboven nog 18 pont wasch. (1) Regulen van het devoot Broederschap van de Geloovige Zielen (Turnhout 1802). (2) Arcii. van St Pieter, nr 25- In deze tijden begon men ook nieuwe kerkregisters op te stellen, en zoo dateert het doodenregister, van 2 januari 1659, het doopboek, van 2 juli 1676 en het huwelijksboek, van 5 juli 1692. Zie BeiciJsstuMen, Geestelijk Deel, Kerk. gulden gekocht had van den pastoor van Weelde, Joannes Le Brève. an dezen pastoor kocht dezelfde kapelmeester, den 1G mei 16G0, nog een Lieve Vrouwe beeld voor 15 gulden, dat men boven den autaar plaatste. In 1657 deed men eeno kast maken om de kerksieraden in te bewaren. Terwijl men alzoo van binnen aan het versieren dezer kapel werkte, verbeterde men ze ook van buiten. In 1055 kocht men steen, en herstelde de muren, waar Wilüam Morttens, in 1G59, twee nieuwe raamkens inkapte. Nicolaas Janssen hermaakte, in 1G55 en in 1GG0, het schaliëndak en ^itte de kapel. Alsdan kreeg zij dit uitzien, welk wij er nu nog in ontwaren. (1) * * * Eene grootere gebeurtenis was de stichting van een MINDERBROEDERSKLOOSTER (2) binnen Turnhout. De Minderbroeders (3) van Herenthals hadden sedert twee eeuwen in de Turnhoutsche hoofdkerk gepredikt en biecht gehoord, vooral gedurende den Advent. ^ Na den Munsterschen vrede wendden zij stappen aan om te Turnhout een klooster te mogen openen. Eenige Hollandsche paters waren gedurende de godsdiensttroebelen in de vrijheid gevlucht (4) ; alsdan deden hunne medebroeders van Herenthals eene aanvraag aan liet kapittel, om tot meerdere eere van ' ' getrokken uit: Reeckeninghe bewijs van St Tlieobaldus oft St Eenwauld van 1651-1663. - Arch. da- stad T. i.r 735. (2) Arch. van St Pieler T., nr 6. (3) Récollet, ce mot ne date que de 1502 : les frères qui adopteren! la réforme commencee vers Ia fin du XIV, siècle, sous le non, dobservanee, prirent Ie nom de fratres reeollecti (de recueillemeut) que Jules II leur eonfirma. - An. Ac. Arch. Belg. t. XII, p. 87. (4) Circa flnem 1649 incolere eoepernnt. - Le Rov, Not. March. Ante. p. 402. Iheatre sacré du Brabant, p, 186. Ce fut vers la fin de 1649 que les révérends pères Récollets commeneèrent leur etaWment en cette ville. Quelques pères chassés de la Hollande ,a suite des roubles de rehg.on, sy étant refugiés, leurs eonfrères du couvent établi 4 Herentbals presenterent requête en 1651 a la régenee de la ville de Turnhout, afin de TOo'stm' y I Tr* "n établlSSement de leur ordre ; cette requête fut favorablement io tsï t ïrve cette anuée' ~Annaies de racad■ d'arc"(°i-de seigique- Ib. p. 52. « La familie VJoers a fondé en partie en cette ville (Turnhout) en 1'an God en tot welzijn der zielen, te Turnhout een klooster op te richten. (1) Zij zonden ook eenen brief aan de wethouders, en in dit request deed de guardiaan van liet Herenthalsclie klooster gelden, dat zijne paters door het magistraat, sinds den 21 november 1471, naar hier waren geroepen geweest om hun heilig ministerie uit te oefenen. Hij beriep zicli op hunne voorname diensten, op hunne offervaardigheid in tijden van besmettelijke ziekten, op de genegenheid der bevolking jegens heil; hij getuigde dat hij zich aangedreven voelde om voor de zaligheid der zielen nog meer te doen, doch dat de verre afstand tusschen Herenthals en Turnhout, daarvoor een hinderpaal was. Om al die redenen vroeg hij in de vrijheid eene residentie te stichten. Den 23 januari 1651, (2) verleenden de wethouders aan den pater guardiaan de gevraagde toelating, doch voor slechts acht of negen kloosterlingen, onder voorwaarde dat liet zou geschieden « sonder coste ofte laste dezer stadt ende vrijheyd en op de ordinarisse beden, als van vleesch, kooren en boter, sonder eenighe andere nieuwe beden, ter laste van de goede ingesetenen te mogen nemen ofte doen. » (3) Ook Amalia van Solms, de landvrouw van Turnhout, stemde toe in de aanneming der paters, alsmede de bisschop van Antwerpen, Gaspar, op 20 december 1651. (4) Nog datzelfde jaar kwamen eenige Minderbroeders van Herenthals zich bij de Hollandsche voegen en gingen op den Graatakker wonen. Zij stonden de parochiale geestelijkheid bij 1(566 (a) le couvent des révéreuds pères récollets, lesquels y seraieut venas, du temps des rétorsions et guerres de religion de la Hollaiide, pour extirper les hérésies et augmenter la religiou catWique et apostolique romaine. * (Lettres d'annohlissement en 1740). (n) (A° 1066 daardoor zullen zij willen verstaan dat zij alstoeu het een en ander beginnen te geven hebben.) (1) Zie Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Minderbroeders. (2) Ib. (3) Daar deze akten in Van Gohkom voorkomende (a) zeer slecht zijn opgegeven, drukken wij ze hier nauwkeuriger nagezien op het oorspronkelijke. — Zie Bewijsst. Geestelijk Deel, Minderbroeders. (a) Van Gorkom, bl. 184. (4) Zie Brief, Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Minderbroeders. in de uitoefening van liet heilig ministerie. Het altaar van den H. Franciscus (1) en vier biechtstoelen werden in de hoofdkerk te hunner beschikking gesteld. Den 8 april 1(355 (2) gaf de Spaanscho koning, Filip IV, hun het octrooi van amortizatie, alzoo meerdere kracht aan der nieuwe stichting bijzettend. Door trouwe diensten wonnen zij do achting der inwoners ; do aalmoezen werden zoo groot dat do paters do grondvesten van een nieuw klooster legden. Verscheidene parceelen land werden hun daartoe ten Oosten der Potterstraat (3) geschonken, en de onkosten grootelijks gedekt, door Joannes Proost advokaat, Joannes Pauly rentmeester, Marcus Gortman, Joannes Van Laer, Adolphus Steenhuys, Cornelius Van den Plas en zijne zuster Anna Van den Plas, welke laatsten 18 roeden lands gaven tot opbouwing der kerk. Het bouwen van eene nieuwe kerk en een nieuw klooster werd alzoo mogelijk, doch nu ontmoetten zij de tegenkanting van het kapittel, dat er tegen in kwam en een request (4) opstuurde aan den kanselier van Brabant, bewerend namelijk, dat bij de brieven van aanneming in do vrijheid, do paters maar eenvoudig residentie hadden verkregen, ten hoogste voor tien man. Verder klaagden de deken (5) en hot kapittel aan den bisschop van Antwerpen over het prediken der paters in hunne kapel, als hot de Hoogmis in de hoofdkerk was. Alsdan verbood de bisschop hun, den 28 augustus 1(356, op de zondagen voor den middag in hunne kapel te prediken. Dit misverstand had vooral voor oorzaak do toegenegenheid des volks voor do paters, wat de kapittelheeren niet goed konden verdragen, en de handelingen der paters, die te veel rechtstreeks met den bisschop gewerkt hadden, zonder eerst liet kapittel te erkennen. (1) Deze autaar stond nevens Veuerabel autaar alwaar op zekere feestdagen uitgesteld werd het reliquiesehrijn vau het H. Kruis. (2) Zie Brief, Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Minderbroeders. (3) Dans la rue des Réeollets, Paterstraat. Dans les anciens documeuts et actes cette rue est appelée Potterstraat (rue des Pottiers). Après 1'établissement des Pères Réeollets, on a confondu les deux noms. — An. Ac. Arch. Belg. t. XII, (4) Arch. van St Peeter T., n1' 6. - - (5) 1b, Niettegenstaande deze tegenwerkingen werd ditzelfde jaar de eerste steen van liet nieuwe klooster gelegd. De pater guardiaan, (1)' .Tacobus Struys, noodigdc, den 25 september, den doken en de kapittelheeren uit, tot liet bijwonen dor plechtigheid, den 28 september, en verzocht hun om de toelating, een der paters iu de hoofdkerk te laten prediken, eene mis te zingen en daarna begeleid door de kapittelheeren processiegewijs met de gezegende steenen naar de uitverkozen plaats te gaan. Den 26eu (2) kwam hierop vanwege bet kapittel een weigerend antwoord en daags daarna, een verbod van kerk of klooster te bouwen. (3) En de 28e was de gestelde dag der plechtigheid ! Hoe deze zaak is afgeloopen hebben wij niet ontdekt, — of de plechtigheid op den voormelden dag heeft plaats gehad, velen, zooals de Ram en Van Gorkom (4) getuigen het, zonder misschien het voorgaande te kennen, wij twijfelen er eenigszins aan, gezien de gesteltenissen des kapittels den vooravond der plechtigheid, — doch gezien de verdere vordering der bouwing, denken wij wel dat de paters na weinige dagen den tegenstand der kapittelheeren onder zekere voorwaarden zullen overwonnen hebben. Den 13 december deed de pater guardiaan aan de heeren schepenen en gezworenen der stad een bevredigend voorstel. (5) Waarschijnlijk zal het gebouw niet met veel spoed vooruit gegaan zijn, want op 11 juli 1662 werd eerst de clóture of slot verklaard door den Z. E. P. Jacobus De Riddere, commissaris generaal en den 20 november werd het goddelijk officie plechtig begonnen. Waren de gebouwen eerder voltrokken geweest, dan hadden de overlieden zoolang niet gewacht om de kerkelijke rechten en diensten officieel in te voeren. Het bijzonderste was alsdan opgericht, alhoewel nog niet geheel (1) Zie Brief : Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Minderbroeders. (2) Zie Brief : Bewijsstukken, Ib. (3) Zie Brief : Bewijsstukken, Ib. (4) Van Gorkom, bl. 189. — Synopsis act. eccl. Antv., bl. 225. (5) Zie Beicijsstukken, Geestelijk Deel, Minderbroeders. voltooid, want wanneer, den 12 maart 1005 (1) Amalia Van Solms haren rentmeester, Joannes Pauly, bemachtigde, den 17 maart, 100 eiken uit liet Grootenhout tc verkoopen, stond zij aan de paters toe er 25 van te nomen tegen eenen behoorlijken schattingsprijs. Deze boomen zullen voorzeker moeten dienen hebben, om nog het een ol ander gebouw van hun klooster te voltrekken. De Minderbroeders gelukten in Turnhout ; den 1 februari 1083 vergunde (2) hun de landvrouw Maria Van Zimmeren, hun getal tot 40 te vermeerderen, doch nergens vinden wij dat de wethouders daarvoor geraadpleegd werden of in toestemden ; later werd het betwist. De Staat beschermde hen ; (3) bet volk ondersteunde zo met aalmoezen ; eenige inwoners lieten zich in de kloosterkerk begraven. Onder de bijzonderste weldoeners moet voorzeker de familie Vloers gesteld worden. (4) De pators bedienden zich ook van een bijzonder zegel, waar St. Rochus en St. Antonius waren in afgebeeld, en wolk als randschrift voerde : Sigillum, Convent. Turnhoutani. Frat. Minorum Regul. Obs. (5) * * * In liet jaar 1G62 had ook ecne belangrijke stichting voor vrouwen plaats. (0) (1) Veisl. van T., 1865, bl. 57. (2) I'ml. v. T., 1873, bl. 101. (3) Sauvegarde aan de Minderbroeders verleend door de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, 1 juni 1702. (Gedrukt) Archief Dekenij Turnhout. (4; Waarvan drij leden, alle drij Antoou gelieeteu, waren: de vader, seliepene der stad Turnhout, zijn zoon burgemeester en zijn kleinzoon hoofdschout van de stad en het kwartier van Turnhout. Rond 1666 verkreeg deze familie als weldoenster en medestichtster van dit klooster een grafkelder in de Minderbroederskerk. Deze graf kelder waS> gegraven voor den autaar van O. L. V., — tot het maken van dezen autaar had de zoon 1000 gulden geschonken, — en bestond tot aan de afschaffing van het klooster. In een geschilderd glasraam en op eenen biechtstoel, geschenken van den zoon, en op deu autaar, prijkte haar wapenschild. — Zegel. - Annal. Ac. Arch. 13., t. XII, p. 51. (5) Dit is : Sigillum couveutus Turnhoutani fratrum minorum regularis observautiie. De koperen matrijs van dit zegel is ons medegedeeld door Mevr. Wed. E. Van Ballaer-de CliuÜoy. Haar weze innige dank ! (6) Wij volgen hier meestendeels een handschrift (register) of Annalen in de archieven van de Sepulcrienen te Turnhout berustend. — De Ram, Synopsis act. eccl. Anlv. p. 242. — Versl. v. T., 1862, bl. 49. — Souvenir des fêtes jubilaires (Turnhout 1901). De KANUNNIKESSEN VAN HET H. GRAF van Hasselt, der orde van den H. Augustinus, ook soms Bonnifanten (1) genoemd vestigden zicli te dien tijde in Turnhout. Door bijzondere statuten waren zij verbonden « te bonden scholen van dogterkens, ende hunne professie te maeken van de zelve te instrueren in de deugden, en goede manieren, in lezen, schrijven, en alderhande handwerk : ook die te oefenen in de Fransche taelen, en speelen op instrumenten, dienende tot den godsdienst. » Dit programma onderhielden zij in hunne kostschool te Hasselt, waar vele Noordnederlandsclie huisgezinnen hunne dochters naartoe zonden, om ze op te voeden en te laten onderwijzen in de Fransclie taal. Doch Hasselt lag te ver van de grenzen en de wegen waren slecht. De procuratersse Zr Maria Clara van den H. Geest, alias Bauin, eene zieke zuster (2) naar Baarle-Hertog voerend, vertoefde te Turnhout ; daar zij deze plaats zoo fraai en bekwaam oordeelde om een nieuw huis te stichten, stelde zij bij hare terugkomst te Hasselt dit aan de overste voor. Met reden dachten de kanunnikessen dat liet volkrijke Turn- (1) Bonnifanten : Van Gorkom en na hom L'abeille de la Campine zeggen hierover . Amalia van Solms beminde de zusters zeer, noemende hun zeer familierlijk haere kinderen : Mes bons enfans ; waer uyt voortkomt, den verwerpelijken naam, die hun het gemeyn volk geeft van Bonnifanten. Wij kunnen dezen uitleg niet aannemen, aangezien Amalia geenszins de eerste is, die aan de Sepulcrienen dezen naam heeft gegeven, vermits die van Hasselt ook zoo werden genaamd ; 2° Amalia is nooit zoo familier geweest met deze zusters, aangezien zij er niet dikwijls mede in aanraking is gekomen, niet dikwijls in Turnhout zijnde, en daarbij was zij een stijve protestantsclie, die weinig de katholieken beminde. Hadde het hare dochter geweest, Maria van Zimmeren, dit zouden wij beter geloofd hebben, daar deze dikwijls in Turnhout is gekomen en in gedurige betrekkingen stond met de zusters. Doch deze benaming is veel ouder en gelooven wij dat zij aan deze zusters gegeven is geworden, omdat zij de arme kinderen ook onderwezen, en zulke scholen werden genoemd « Ecoles de Bons-Enfants » van daar de benaming aan de zusters zeiven « Ecoles tenues par les Bons-Enfants » Bonnifanten. Zulke scholen bestonden van af de XIIIe eeuw te Reims (a) in Frankrijk, « un college pour les enfants pauvres, dit les Bons-Enfants, » en ook in België. In 1358 richtte Peter Van Iluffelen, kapelaan in St Goedele te Brussel, aldaar zulk eene school op, « une école de Bons-enfants» en liet hieraan al zijne goederen achter (b). (a) Hist. litt. de France, t. XVI, p. 39-47. (b) De Vlnstrnction pitbl. au moyen-dge, par Cir. Stallaert, p. 82. (2) Zuster Maria Magdalena Verhelst, geboortig van Baarle-Hertog. hout, door zijne ligging tegen de baronij van Breda en de Meiery van 's Bosch, best geschikt was om er een opvoedingsgesticht te openen. De priorin Zr Maria Catharina van den H. Josepli, alias Smelten, en de onderpriorin, de voormelde Bauin, wendden zich daartoe tot Amalia van Solms en de Turnhoutsche wethouders. (1) De landvrouw stemde gereedelijk toe en belooide hare liooge bescherming. Ook de wethouders verleenden, den 24 maart, de gevraagde toestemming en bepaalden, dat vier of vijf zusters zich in de vrijheid mochten vestigen, op voorwaarde van de behoeftige kinderen op zonen feestdagen kosteloos te onderwijzen. (2) Om iedere aanleiding tot het stichten van verdere manskloosters te voorkomen, werd het goed verstaan, dat de zusters tot biechtvader geenen anderen geestelijke zouden nemen dan de lieeren van het St. Pieterskapittel, of van de priorij van Corsendonk, of paters Minderbroeders. Den 5 October 16G2, is de priorin van Hasselt, Smelten, aangekomen met vier geprofeste koorzusters en eene leekezuster. (3) De Bonnifanten huurden voorloopig van zekeren Van Dyck een huis in het Cortstraetjen, (4) tegenover den Engel. De bisschop van Antwerpen, Ambrosius Capello, stelde ze daar plechtig in, den 5 october, in tegenwoordigheid der wethouders. Zustei Mai ia Clara Bauin werd als onderpriorin bevestigd over de nieuwe gemeente, welke voorloopig met het moederhuis van Hasselt vereenigd bleef. Zij openden alsdan hunne school, die grooten toeloop had zoo van de kinderen der stad als van den buiten, van de kwartieren van Breda en 's Hertogenbosch. (1) Zie Brief in Va* Gorkom, bl. 194. (2) Zie Brief, Bewijstuhlien, Geestelijk D., Sepulerienen. (3) De 4 geprofeste waren : lo Maria Clara Bauin : — 2» zuster Maria Geertruyt de la Croix, alias Cruxmans. eene bekeerlinge geboortig uit Hoog-Duitscliland van Luthersclie ouders, -wier vader was de bisschop van de Lutliersclie predicanten in dit gewest ; — 3o zuster Maria Agnes Montens, dochter van den edelen heer Montens, raadsheer van den souvereinen prins van Oranje ; — 40 zuster Maria Magda lena Verhelst, geboortig van Baarle-Hertog. Haar vader was de rentmeester van den prins van Oranje in bet quartier van Baarle-Hertog. (Annalen) Sterft den 10 juli 1667, oud 28 jaren, begraven te Hasselt in het klooster. (4) Nu Papenstraatje. Met lialfmaart 1063 betrokken de kanunnikessen in de Lange Audaanstraat (1) liet huis van den edelen heer de Keersmaeckere. Hier werden zij ontslagen van de verplichting om de diensten in de hoofdkerk bij te wonen ; zij werden gemachtigd om voor haar en voor de inwonende leerlingen de godsdienstoefeningen met gesloten deuren te doen, doch niet zonder vele opmerkingen der kapittelheeron. Zij kozen tot hunnen bestuurder, oenen der paters Minderbroeders en tot geestelijken vader, den heer Joannes Pauly, rentmeester van Amalia van Solms. Zes jaren later huurden zij in de Herenthalsstraat liet huis van den secretaris, N. Proost, waar zij met half maart 1608 naar verhuisden. Den 20 september 1673 kochten zij van de weduwe van Sobastiaan van Meurs, in 't midden derzelfde straat, eene voorname huizing mot aanhoorighedcn, grooten hof en eenige mindere woningen, voor de somme van 9090 gulden en 2 Souvereinen. Alvorens het te kannen betrekken in de maand october, waren de zusters genoodzaakt naar Antwerpen te vluchten. Gedurende den oorlog der Franschen tegen de Spanjaarden waren do vijandelijke troepen Turnhout dicht nabij gekomen ; zij hadden in vele plaatsen en dorpen de inwoners op de vlucht gedreven, zoodat het meestendeel der religieusen en al de kostleerlingen ditzelfde hier vreezende, op den raad van den guardiaan, — de tijd liet hun niet meer toe oorlof te vragen aan den bisschop — naar Antwerpen de wijk namen en daar gedurende eene maand verbleven ten huize van Mr Hendrik Bertrandt. (2) Het was ook door de voorspraak van dezen heer en van .den edelen Heer Don Joannes Dellano Velasco, (3) president van de Rekenkamer te Roermond, dat zij den 28 december 1674, van den koning van Spanje, Karei II, de brieven van (1) Begijnenstraat. (2) Zijne dochter Elisabeth, geboortig van Luik, was bier destijds novice ouder den naam van zuster Maria Elisabetli van de H. Drijvuldigheid. (3) Zijne dochter Maria Margareta, geboortig van Brussel, was hier religieuse onder den naam van zuster Maria Lidwina van de Geboorte O. II. amortizatie voor liun klooster verkregen, en liet jaar daarna een nieuw klooster begonnen. (1) Eene gewichtige gebeurtenis in de geschiedenis van deze gemeente was de scheiding met het moederklooster van Hasselt. Op den 10 augustus 1680, naar aanvraag der religieusen van Turnhout, kwam de priorin van Hasselt, Zr Maria Anna Cornelis, in de vrijheid aan, in gezelschap van Zr Maria Theresia Strooien, van den heer advokaat Gloos, en van den geestelijken vader van het klooster van Hasselt, Mr Elsacker. De scheiding werd in de tegenwoordigheid van deze personen, alsnog van den geestelijken vader van het klooster van Turnhout, de Keersmaeckere, « met vrinschap ende liefde en stilte » gesloten. De eerste priorin werd gekozen, den 7 september, in hot bijzijn van Z. Hoogw. den bisschop van Antwerpen, Joannes Ferdinandus Van Beughem, dewelke dien dag ook het onderzoek in het klooster had gedaan. Mot meerderheid van stemmen werd tot dit ambt aangesteld, Z1' Maria van do Geboorte der H. Maagd Maria, alias Paradanus, (2) die in deze stichting de eerste was ontvangen, gekleed en geprofest tot religieuso van dit huis. Denzelfden dag der scheiding, lieten de koordeken en de kapittelheeren hun toe eene kerk te bouwen en daar het H. Officie te verrichten, alsook oenen bijzonderen biechtvader aan te nemen op voormelde voorwaarden. Vier jaren (3) later-, den 18 augustus 1684, sloten do priorin Zr Maria Paradanus en de kanunnikessen een verdrag met den doken, Arnoldus van Thielen, en de kapittelheeren, dat voor beiden belangrijke punten vaststelde. « De kanunnikessen en de personen die in hot klooster woonden, als zij stierven, zullen begraven worden, hetzij met het groot of middel gelui, naarmate het klooster zal betalen. Do ingezetenen die in het klooster wilden begraven worden, moesten na hunnen (1) In t begin van april 1680 is den eersten steen ende fondamenten geleyt van het nieuw quartier voor de pensionnairen, dat den selven somer al liet buytenwerek ende cap volmaeckt is. — Annal. der Sepulcr. (2) Geboortig van Turnhout. (3) Monum. Gev. p. 212. Zie Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Sepulcrienen. 17 dood, eerst in de hoofdkerk gebracht worden. Het offergeld van de uitvaarten, hetzij der parochie-, hetzij der kloosterkerk bleef aan de hoeren van het kapittel. I)e schoolkinderen stonden onder het beheer van den scholaster van het kapittel en onder het geestelijk bestuur van den plebaan. De kanunnikessen zullen ook, in erkenning der rechten van de parochie, eenen zekeren cyns betalen omtrent Paschen. Tot onderlinge liefde, moesten zij jaarlijks een plechtig jaargetijde houden voor de overledenen van het kapittel en diens beneficianten. Op zon- en feestdagen voormiddag zal er geen sermoon in hunne kerk mogen geschieden. De tienden der granen van het kloostererf moesten ook geind worden door het kapittel. Jaarlijks ook moest dit akkoord den zusteren worden voorgelezen. Kwam er een geschil te rijzen tusschen het kapittel en de zusters, dan moest er, zonder proces, van beide kanten een man gesteld worden om het te slechten. » Wanneer alles zoo naar wenscli ging, verwekte de brand van 17 juli 1080 veel schade. De schuur, met geheel den inhoud, de stalling, liet huis aan de straat, waar men do dagelijksche school hield, met al de meubelen, brandden af; de nieuwe bouw, waar de kostleerlingen woonden was zeer beschadigd; de oude woning der religieusen bleef behouden. De schade werd berekend tusschen de 3 tot 4000 gulden; (1) nog rekenden de zusters het tot mirakel, dat zij zoo ontsnapt waren, daar de huizen hunner geburen ten gronde waren afgebrand. Deze zware slag belette hunnen vooruitgang niet, want den 1 september 1087, metselden zij de grondvesten van een nieuw kwartier, om met den zomer het werk te kunnen vervorderen. (1) Het was tijdens dezen brand dat een Spaansch soldaat te raidden der vlammen eensklaps eenen gansch eigenaardigen straal zag dikkeren, in den gloed sprong en een klein beeldje der H. Maagd ontdekte op de plaats van waar deze geheimzinnige straal uitkwam. Hij keerde ongedeerd terug uit de vlammen met zijnen kostbaren schat. Het houten beeldeken was niet verbrand, maar geheel zwart. Het vuur had bet gespaard. Ditzelfde beeldje wordt nu nog in groote eere gehouden in het H. Graf en de moeders vereeren het met het grootste vertrouwen in de gewichtige omstandigheden van het leven. Annal. der Sepulcr. — Arch. der stad T., nr 887. Do eerste steen werd met groote plechtigheid gelegd. (1) Als in 1088 het kwartier voltooid was, plaatsten de volgende personen hunne wapenen in een venster van den pand : de prelaat van Vlierbeek, Petrus Paradanus, Philippus Rijsbosch, pastoor van Hilvarenbeek, de eerw. Heer Arnoldus Rijsboscli en jufvr. Jacoba hunne zuster, alsnog Jufvr. Willielmina Van der Stappen, (2) en de brouwer Mathias Empsens. Dezen waren voorzeker groote weldoeners van liet klooster ; zulken ontbraken den kanunnikessen doorgaans niet en eene der bijzondersten was de hertogin Maria van Zimmeren. Deze prinses verbleef dikwijls te midden der zusters en hield er vooral aan de plechtigheid der kleeding en der professie van nieuwe zusters, en daarna de bruiloft, gelijk men destijds liet nakomende feest noemde, bij te wonen ; na hare dood begiftigde zij de gemeente met 1400 gulden. Deze verscheidene ondersteuningen deden ook den eigendom uitbreiden. Den 15 maart 1680, kocht (3) de onderpriorin Van Hilst, van de weduwe Booms het huis, genoemd S' Sebastiaan, gelegen aan de groote poort, voor 1380 gulden en 16 stuivers ; in januari 1687, kocht het klooster van de erfgenamen van wijle jufvr. Anna Meurs, het huis op den hoek van het straatje voor 1500 gulden ; omtrent Bamis (4) 1691, van Helena Geerst, weduwe Tielemans, liet hofken dat in hunnen grooten hof lag en noodzakelijk was voor don (1) Immers in de Annalen lezen wij dat de E. P. Remigius Keyaerts, vicaris van de paters Minderbroeders, de eerste steenen wijdde en de plechtige mis zong ; de hoofdschout Vloers legde den eersten steen in naam van den koning van Spanje. De tweede, werd door denzelfden in naam der hertogin van Zimmeren gelegd ; de derde, door den lieer president schepene Geeraerd Cuylaerts in naam der vrijheid; de vierde, door den heer de Keersmaeckere ; de vijfde, door de priorin Maria Paradanus; de zesde, door Juffr. Wilhelmina Van der Stappen ; de zevende, door Juffr. Livina a Gastro, dochter van den heer a Gastro, raadsheer te Brussel, later religieuse carmelitesse tot Aken. Dezen allen benevens de opperhofofficieren van Maria van Zimmeren en de heeren van het magistraat vergaderden aan eenen discli, die de plechtigheid sloot. (2) Geestelijke dochter, nicht van den aartsbisschop van Kamerijk, Henricus, sterft in den ouderdom van 84 jaren, den 9 september 1700, en heeft aan de kapel een legaat gelaten tot het altijd branden eener lamp voor het H. Sacrament. (Annalen) (3) Provinciaal Archief Antwerpen, nr 934. Oorspronkelijke akte. (4) Akte. Prov. Arch. Antw., nr 935. Id. bouw van het klooster, voor 18G gulden 13 st. ; in 1693 een erf, genoemd den glasermaeckers acker, van de erfgenamen van Peeter de Kinderen, voor 781 gulden ; in 1694, (1) het huis den IJseren man geheeten, van Helena Geerts, weduwe Tielemans, voor 1010 gulden, in welken koop besproken was, dat het klooster eeuwiglijk op haren sterfdag eene requiem mis moest doen lezen ; in september 1699, twee eigendommen, eenen op den Veedijk, en den anderen te Winkel, van jufvr. Anna Cleymans, voor 870 gl. In dezelfde maand september 1699, bouwden de kanunnikessen eene groote poort aan de straat, tegenover het huis van den president Luyck, en het jaar te voren, den 25 mei 1698, hadden zij reeds den eersten steen gelegd eener nieuwe brouwerij. Uit dezen staat kan do lezer opmaken, welk de toestand was der Sepulcrienen op het einde der XVIIC eeuw, hoedanig hun eigendom, en hun klooster waren, welk laatste alstoen ongeveer overeenstemde met de oppervlakte van het tegenwoordige S' Josephs College, dat daarvan de plaats heeft ingenomen. Eene merkwaardige gebeurtenis nog in hunne annalen was de instelling van de broederschap van den H. Joseph en van den doodstrijd, in hunne kapel, op don feestdag van den H. Joseph 1690, die alsdan na Paschen, den 3 april, gevierd werd. (2) In 1692 word het geestelijk bestuur van het klooster merkelijk veranderd. Tot groote verwondering der zusters (1) 29 April 1094. Akle. Prov. Arcii. Antwerpen 11 >' 930. (2) Airh. der stad T., 11 r 574. — Voor de reglementen en aflaten zie : Godtvruchtich Broederschap van den II. Joseph (Tnrenliont 1705). Zijne H. de Paus Iunocentius XI had deze oprichting door brieven van 8 juni 1089 vergund ; Z. Hoogw. Joannes Ferdiuandus, bisschop van Antwerpen, had dezelve den 5 februari 1090 bevestigd. Den 3 april begon de plechtigheid en kondigde de deken Tielens, de broederschap af, zong de Hoogmis en predikte ; er was zulk een groote toeloop van volk, dat de kapel te klein was en de preek s namiddags in open lncht gehouden werd, op de groote plaats, waar een allerschoonst altaar ter eere van St «Toseph was opgericht. De feesten duurden gansch een octaaf, waaronder de beste redenaars der Minderbroeders en der Augustijnen van Gorsendonk predikten en werden gesloten met de benedictie van het H. Sacrament, met het schieten van eenige haken, met het gelui der groote klok der parochiekerk en het spelen op den beiaard. — Annalen Sepulcr. besloot, den 19 mei, Z. D. H. Joannes Ferdinandus, bisschop van Antwerpen, den paters Minderbroeders allen last van biechthooren en alle rechtsgebied over de religieusen te ontnemen en ze in dezen dienst te vervangen door wereldlijke priesters. Het bestuur werd in de handen gegeven van J. B. Verhoeven, kanunnik en plebaan van S' Pieterskerk, die met allo vlijt en belangloosheid gedurende een jaar en vier maanden dezen dienst waarnam en nadien opgevolgd werd door den Z. E. H. Cornelius Ludovicus De la Rue, licentiaat in de beide rechten, zoon van den lieer advokaat De la Rue, geboortig van Breda. (1) De kanunnikessen bedienden zich ook van een klein zegel, waarop een dubbel kruis omringd van eenen laurierkrans was afgebeeld, zonder randschrift. * * * Op liefdadigheids gebied bleef men in de vrijheid ook niet ten achter. Cornelis Van den Plas en zijne zuster Anna Van den Plas verklaarden bij testament, gedaan voor de notarissen Guillielmus Verschueren en Marcelis Smants te Turnhout, den 5 december 1664, dat na hunnen dood hun erf, huis, hof, achterhuis, grond en toebehoorten gelegen in de Potterstraat zou overkomen aan de Tafel van den II. Geest, om daar een WEESHUIS voor jongens en meisjes op te richten. De amortizatie akte (2) luidde als volgt: « ter deuchde ende stichting van die arme kinderen aenveert ende geappliceert to worden, ende daerinne de selve kinderen onderricht te worden in den dienst ende vreese Godts, de knechtjens tot profijtige ambachten ende die meyskens tot goede eerlycke hantwereken te doen opvoeden, ende voorts bequaem wesende om hunnen cost te winnen, de selve alsdan voorts te helpen by goede luydens. » Ziedaar in korte woorden de richting van het werk. Anna Van den Plas stierf den 26 december 1664 en haar broeder Cornelis, den 23 october 1669, (3) waarna dan het Weezenhuis tot stand kwam ; het werd eerst door wereldlijken bestuurd. (1) Van Gorkom, bl. 205. (2) Arch. der stad T., nr 124. (3) Versl. v. T., 1869, bl. 80, Een goed jaar later gaf de koning Karei II, den 28 februari 1671, hierover zijne amortizatiebrieven, op aanvraag van den plebaan, den schout, de schepenen, de aalmoezeniers der stad, die de provisoren van liet gesticht waren. (1) Het nut van dit gesticht werd door de inwoners wel begrepen, die dan ook door hunne milddadige ondersteuningen, den bloei ervan verzekerden. * * Nog eeue andere stichting werd verwezenlijkt. (2) Een begijntje van Mechelen had het gedacht opgevat binnen Turnhout een klooster van NORBERTINESSEN te stichten en te begiftigen. O O Zij onderhandelde daarover met den abt der abdij van S' Michiel, Gerardus Knijff, die op het einde van 1685, aan de hertogin Maria van Zimmeren, barones van Turnhout, de toelating vroeg. Alvorens daarin toe te stemmen ging de hertogin te rade bij de wethouders der vrijheid en schreef hun of deze. stichting eenig nadeel zou kunnen doen aan geestelijken of wereldlijken ? Het magistraat antwoordde aanstonds, neen, en zoo er eenig nadeel te verwachten was, het wilde toch Hare Hoogheid niet hinderen in het uitvoeren van haar ontwerp. De hertogin gaf alsdan, den 6 september 1687, hare toestemming, (3) op voorwaarde dat zij geene school of kostleerlingen zouden houden. Ingevolge deze toelating zijn eenige Norbertinessen uit hun klooster van Antwerpen (4) naar Turnhout geko- (1) Het spijt ons hier wederom voor het jaartal niet eens te zijn met Van Gorkom. Deze geeft als tijdstip der amortissementsbrieven op, den 19 februari 1682, terwijl het stuk, waar wij op voortgaan, het eigenaardige op perkament, voorzien van des konings groot zegel in donker geel was aan langen staart, als datum opgeeft, den 28 februari 1671. Wij geven meer geloof aan dezen laatsten datum, om wille van het stuk, dat wij zelf onder de oogen gehad hebben, en om reden dat men, den gever overleden zijnde in 1669, geen twaalf jaren, tot 1682 zal gewacht hebben om de amortizatie te vragen. Voor eenen anderen datum geven wij meer geloof aan Van Gorkom, die z> dat de gevers hun testament gemaakt hebben, den 5 december 1664, wat, gezien den overlijdensdag van Anna Van den Plas, redelijk is, terwijl het eigenaardige stuk opgeeft, 13 december 1670 en 13 october 1669, als datum van testament, wat voorzeker eene missing moet zijn, daar beiden in 1670 dood waren. (2) Van Gorkom, bl. 209. (3) Zie brief bij Van Gorkom, bl. 212. (4) Zie : Arcli. der kerk van St Pieter geeft de Oostmallen op ; wat mis is : dit men ea hebben een klooster ingericht op liet einde van den Graat-akker, in de Herenthalsstraat. Er is maar eene overste of priorin geweest : Agnes Willems, die nicht was van de stichtster ; alsook maar een pastoor of proost : N. De Herder (1); want lang hebben deze kanunikessen hier niet vertoefd. Bij gebrek aan bestaanmiddelen zijn zij naar hun klooster te Antwerpen, op Paaschavond (16 april) 1718, teruggekeerd. * * * Vorderen wij nu onze beschrijving met den toestand der oude gestichten. Vooreerst het GASTHUIS, dat nu de moeilijkheden eener stichting door zijnde en met regelmatige gebouwen prijkend, zijne weldadigheid aan Turnhout en deszelfs omstreken breed deed gevoelen. Het volk was daarvoor ook erkentelijk en menigvuldig waren de geschenken, die hetzij in geld, hetzij in roerende of onroerende goederen, den gasthuize werden geschonken. (2) Nog begonnen de zusters, in 1651, eene brouwerij voor het gesticht te bouwen, welke tot eene uitgaaf van 2166 gulden 17 1/4 stuivers beliep ; in 1685, richtten zij de apotheek op, die nu nog bestaat. * * Het BEGIJNHOF deelde in den welstand dor andere gestichten. De pastorij we;rd vernieuwd in 1648 (3) ; alhoewel zij volgens liet plan eene tamelijke grootte hebben moest, werd was een Augustijnenklooster en geen Witheerenklooster. Er bestond in dien tijd maar een Norbertinerssen klooster te Antwerpen, dit van liet Allerheiligste Sacrament. Zie hierover : Verzameling der Graf- en Gedenkschriften van de provincie Antwerpen, d. IV, bl. LXXXVII (Antwerpen 1859). — Hugo, Annales Ord. Prem. t. II p. 1056 (Nanceii 1736). (1) Series pleb. etc. Arcli. der kerk. Volgens de archieven van het kapittel. Doch in het Obitnarium van Sl Michielsabdij te Antwerpen, komen wij nog den naam van eenen anderen proost tegen : J. B. Vermoeien, kanunnik en later abt van Sl Michielsabdij, 1" 29 juli 1732. Verzameling der Graf- en Gedenkschriften van de Provincie Antwerpen, d. IV. bl. 150 (Antwerpen 1859). (2) Heuvelmans, Kron. v. T., bl. 152. (3) Arch. der stad T., n*' 1076. Hierin staat ook het plan beschreven, zij door den pastoor, Henricus Oomers, en de meesteresse van liet Begijnhof, slechts aanbesteed « voor de somine van hondert en zes en negentich guldens goet courant geit ende noch vier tonne cleyn ofte gemeyn bier. » Zij werd gemaakt door Frith Van Esch en Hans Waegemaeckers. De pastoor (1) verkreeg van den koning Filip, bij brieve van 14 augustus 1059, de bevestiging van zijn recht, om al de Begijntjes en al degenen die op het Begijnhof stierven, te mogen begraven, een voorrecht dat liij sinds onheugelijke tijden bezat, maar dat hem door het kapittel werd betwist. De bijzonderste werden in de kerk begraven, zooals getuigen de menigvuldige zerken van dien tijd, die in de kerk liggen. (2) De inkomsten dezer pastorij (3) vermeerderden nog wanneer de bisschop van Antwerpen, Miroeus, het beneficie van O. L. Vrouw met de pastorij vereenigde, den 29 juli 1660. Waarschijnlijk is dit een nieuw beneficie geweest, na 1598 gesticht, want alsdan werden al de beneficiën met de pastorij samengevoegd. Doch het groote werk van dezen tijd was het bouwen eener nieuwe kerk, in 1665, zooals een steen op den voorgevel het vermeldt. Volgens de archieven was het de meesteres Maria Bax (4) die ze deed bouwen. Het is dezelfde kerk die wij nu nog binnentreden. De voorgevel en de ingangpoort in Renaissance stijl zijn niet van kunst ontbloot, doch ongelukkiglijk ontsierd door twee vensters in slecht gothisch. Het inwendige der kerk in al zijnen eenvoud is van eene grootsche opvatting en maakt indruk op den bezoeker. Het is alsof er destijds een bouwgeest over het Begijnhof ware gevlogen, want buiten de kerk, dagteekenen meest al do huizen, die nog van ouds zijn overgebleven, van dien tijd, (1) Arch. van het Begijnhof. Akte. (2) Versl. v. T. 1865. — Zie grafschriften, Versl. v. T., 1903, bl, 86. (3) Arcii. van iiet Begijnhof. (4) Arcii. van het Begijnhof — -j- 1683, 0 julii. De oude 'kerk heeft gestaan, waar nu de Kruisberg is, en was waarschijnlijk nog niet afgebroken, wanneer het plan der stad Turnhout, door Van Roy uitgegeven (Not. MarchJ, werd opgemaakt rond 1673 ; want daar staan nog 2 kerken op liet Begijnhof, 1652, 1664, 1665 enz. Hun getal beliep in 1683 tot zes en tachtig. (1) Zon de groote poort (2) ook niet van dien tijd dateeren ? Zooals vroeger de fermerij en het konvent ontstonden, zoo werd in 1682 « de fondatie » tot stand bracht. Deze was eeno stichting door pastoor J. Mermans (3) gedaan te eeuwigen tijde ten voordeele van 9 Begijntjes afkomstig van Moll, Baelen, Desschei, en zoo er van daar geene waren, ten voordeele van andere uit de Kempen. De eerste moeder of overste daarvan was Gatharina Luyokx. Het jaar nadien (4) werden ook de regelen of statuten van 1593 herzien, omdat zij " seer waeren verandert ende quaelijk leesbaer ende oock inhoudende eonighe poincten die ten tijde deser niet en sijn dienende. » De bisschop Joannes Ferdinandus de Beughem gaf hun nieuwe regelen, welke zij nu nog volgen. Dit is misschien ook wel geweest ten gevolge van eenige oneenigheden die in het jaar 1678 waren uitgebarsten. * * * De KANUNNIKEN VAN CORSENDONK waren in deze tijden veel in onderhandeling met Turnhout. Vooreerst bezaten zij vele goederen (5) onder Turnhout, wier opsomming voor de geschiedenis niet zonder aanbelang is, en daarom bij de Bewijsstukken zijn gevoegd. De heeren zeiven bewezen vele diensten in de vrijheid, hetzij in het gasthuis, hetzij in het klooster van het H. Graf, waai zij als pastoor den dienst deden, doch vooral in de Latijnsche school door hen bestierd. (1) Welvaarts, Gcsch. v. Cors., d. II, bl. 188. (2) Poort niet van kunst beroofd : in eene nis boven de ingangsdeur staat een rder H" Be8Sa l»et opschrift : S. Begga Gondeeorata. (3) Zijn portret hangt nog in eene kamer der Fondatie. - Langs eenen kant staat • f;-51; A° 1682> en la»gs de» anderen Rdus Admod. Dnus Joannes Mermans: ' Ji' foud»'eur van dese fondatie, sterft den 1 meert A» 1697. - Zie lijst pastoors Begijnhof. (4) Arch. van het Begijnhof. (5) Arch. per stap T„ nr 1582. Zie Bewijsstukken, Geestelijk D„ Corsendonk. De Latijnsche school telde destijds vele studenten. (1) De stad om hare genegenheid voor de professoren te laten blijken, gaf, in 1672, aan den rector, Jacob Jaspers, eene jaarlijksche toelage van 1400 gulden, hetwelk in dien tijd voorzeker eene niet geringe som uitmaakte. Do studenten luisterden menigmaal de feestelijkheden der stad op ; zoo gaven zij met de kermisdagen van augustus 1683 verscheidene vertooningen op de markt. (2) Hunne kunst lieten zij ook blijken bij liet bezoek van Willem III aan Turnhout in 1696. De prior van Corsendonk, Henricus Balthazar de Moor, te zamen met den rector en de leeraars der school, droeg alsdan den vorst een gedicht op en noodigde hem uit het noenmaal in het college te nemen. De koning geliefde het te aanvaarden en vereerde zelfs met zijne tegenwoordigheid een blijspel, dat de studenten te zijner eer speelden op het theater van het college. Willem III was uiterst tevreden, en hierom schonk hij aan het college « eenen zilveren bocquael, met een zilveren lampet en (laer toe hoorende schotel. " Nochtans te midden van dien bloei ontstond wel eens eene onweerswolk. In het jaar 1690 brak eene moeilijkheid los tusschen de regeerders dezer school en de Minderbroeders. Buiten het bedienen van het hun ministerie gaven de Minderbroeders in hun klooster niet alleenlijk aan een zeker getal kweekelingen eenen leergang van wijsbegeerte, maar verstoutten zich « souder consent van het kapittel van alhier binnen dese vrijheydt de jonckhydt bij malcanderen te vergaderen ende scholen te doceeren, directelijk tegen d'authoriteit aen den voorschreven capittele als opperscholasters van den latynsche ende duytsche scholen, over honderden jaeren gecompeteerd hebbende » ; zij onderwezen ook het latijn. De Augustijnen verklaarden met recht het rectoraat der scholen te behouden (3) ; daaruit ontstond een proces met de Minderbroeders. De Souvereine Raad van Brabant belette de (1) Versl. v. T., 1872, bl. 85. (2) Versl. v T., 1883. (3) Versl. v. T„ 1890. — Arcli. der stad T., n"' 2108, % Minderbroeders school te doen, en navolgend, het kapittel van S' Pieter verbood hetzelfde. De notaris N. Slaets kondigde het bevel den paters aan. (1) Eene dergelijke moeilijkheid ontstond tusschen het kapittel, den prior van Corsendonk en de stad. (2) Volgens de instelling van het kapittel behoorde de scholasterij der scholen aan den deken van het kapittel. Deze had altoos den rector der Latijnsche scholen benoemd tusschen de kanunniken van Corsendonk. De stad betaalde het pensioen aan den rector en de ondermeesters. Don 22 juni 1690 zegde de notaris Dierckx in naam der wethouders aan den prior en den rector, dat zij moesten de Latijnsche school togen S' Jansmisse verlaten. Hieruit volgde een proces van liet kapittel en Corsendonk, ten laste van het magistraat, waarin het kapittel heeft gezegevierd en de wethouders als gedaagden werden veroordeeld, den 14 januari 1694, bij vonnis van den souvereinen Hove, 662-7-4 gulden te betalen. De kanunniken van Corsendonk bleven do school bestieren en vormden steeds vele bekwame studenten, die hunne studiën voortzetten, hetzij in het seminarie, hetzij in de Hoogeschool van Leuven. (3) * * * Te OL D-1L RNHOUT grepen in deze tijden geene bijzondere voorvallen plaats. Eenige moeilijkheden tusschen het kapittel, de (1) Versl. v. T.. 1890, bl. 103. (2) Arcli. v. S' Pieter T., nr 2. (3) In deze laatste stad hadden de Turuhoutsclie studeuteu eene vergadering of societeit met staudregelen en boeten. Den 10 februari 1690 vernieuwden zij hunne statuten, en hieruit blijkt dat deze societeit een zedelijk doel beoogde. De (a) leden vereenigdeu zich op boete alle maanden ouder het bestuur van den deken van Leuven ; zij verplichtten zich verder zich te onthouden van slemperijen, rooken (sic), vechteu enz., eu hunne namen werden op een iu folio ingeschreven. 'ai Volgens eenen register handschrift in-folio, welk de eigendom is van den heer A. Boone, notaris te Turnhout, en welk hij zoo goed geweest is ons mede te deelen. — Dit boek is zeer belangrijk voor de namen der leden, die van achter met sclioone letters zijn aangeteekend, waar hun naam, geboorteplaats en wat zij later zijn geworden ook staan aangestipt. Het is getiteld : Libe,- Congregationis oppidi ac municipii Tumhoutani. Op het eerste bladzijde : Renovatio congregationis Turnhout. Anno 1690, 10 februarii. Alsdan volgen eenige statuten. Daarna al de namen. stad en liet gehucht ontstaan zijnde, om met beleefdheid alle onno'odige processen te vermijden, kwamen de wethouders en het kapittel overeen, nopens den dienst der parochie in OudTurnhout ; zij stelden eene belangrijke akte op, die den toestand zeer duidelijk afschetste. (1) In het jaar 1700 heeft de pastoor Geerts competentie gevraagd, d. i. een jaargeld, voor zijne gedane diensten. Het kapittel was niet heel gedwee en er werd een request aan den koning gestuurd, om het kapittel te dwingen den pastoor eene redelijke competentie te geven, die door den bisschop en het Hof zal vastgesteld worden. De bisschop bepaalde de somme van 400 gulden 's jaars. Een vonnis van den Raad van Brabant bekrachtigde dit bevel, het kapittel opleggend dezelve te betalen. De kanunniken onderwierpen zich, maar deden do kapöllanen van het kapittel mede betalen, als zijnde mede primitivi pastores, en omdat zij in hot kapittel mede zijn geïncorporeerd. In 1705 wilden zij de commanderij Ter Braecken ook mede doen betalen, als hebbend het derde deel der tienden; een proces ontstond tusschen het kapittel en den heer Forneau, doch hierin mislukte het, om reden deze instelling geen pri- mitivus pastor mede was. (2) * * * Wij willen dit belangrijk tijdvak sluiten met een merkwaardig feit, namelijk het bouwen der KAPEL VAN ZEVENDONK. Dit gehucht van Turnhout verdeelde zich in twee Avijken, den Veedijk en Winkel, die wel eens de beide Zevendonken geheeten werden. (3) Sinds onheugelijke tijden hing het onder wereldlijk en geestelijk gebied af van Turnhout, doch werd weinig geacht, daar het wel uitgestrekt was, maar de meeste gronden nog braak lagen, of met heide bedekt, of gelijk te Winkel veelal (1) Zie Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Oud-Turnhout. (2) Arch. St Peeter T., nr 7, ur 15. (3) Zevendonk — zeven donken, namelijk zeven hoogten die boven eene laagte of moeras uittseken. Soms schrijft men ook Sevendonk : doch in de oudste en de meeste Stukken vonden wij den naam geschreven met de letter Z. uit moerassen bestonden. Dit bleef alzoo niet ; de bevolking vergrootte al meer en meer; de inwoners begonnen te denken-aan liet vergrooten hunner kapel, waar de parochiedienst zou kunnen geschieden ; immers het getal christenen was belangrijk genoeg en de afstand der parochiekerk zeer ver. (1) De inwoners deden, in 1(573, eene aanvraag aan den bisschop van Antwerpen ; welk zijn antwoord was is ons onbekend. Alleen zien wij dat zij in 1G90 eene kapel begonnen te bouwen, doch zij hadden gerekend zonder den waard. Zooals het bleek, hadden zij geene toelating van den Landsheer, zoomin als van het magistraat der stad, en was men bevreesd om « de groote prejuditie die daer door veroorsaeckt stonde te worden aen hunne parochiaele kerk. » Hieruit volgde een lang proces voor den Raad van Brabant, mot uitslag den 11 september 1092, dat de grond van de kapel moest in wereldlijke handen gesteld worden, met verbod van de kapel voort te bouwen. De belanghebbenden berustten hier niet in en wierpen de zaak opnieuw in bij den Souvereinen Raad ; zij kregen eindelijk eenigszins gelijk. De wethouders dor vrijheid lieten, den 11 mei 1094, aan Zevendonk toe do kapel te voltrekken, maar onder zekere voorwaarden : (2) « De ingezetenen dezer gehuchten moesten blijken geven van eene stichting van 50 gulden 's jaars, om den dienst in do kapel to doen. Op zon- en heiligdagen zal or mis mogen zijn voor de valetudinarii (die veel ziek zijn) en oude personen, die ver van de parochiale kerk wonen. Dat men zal bouwen zonder last der gemeente of dor parochiale kerk. De regeerders der stad zullen regenten en opperkapelmeesters zijn. Geene tweede mis zal er mogen gesticht worden. De mis moest uit zijn, een half uur, alvorens het sermoon in de parochiekerk aanving. Geene begrafenissen mochten er gedaan (1) Stukken hierover berusten in de archieven van het Aartsbisdom Mechelen, O. L. Vrouw kerk Antwerpen, in St Peeterkerk der stad Turnhout, waar wij het bovenstaande hebben uitgetrokken. (2) Arch. der stad T., nr 388. Akte zeer nauwkeurig gedrukt in : Heuvelmans, Twee Reizigers, bl. 101. worden. De catechismus moest 's namiddags gegeven worden, in een woord alles moest vermeden worden, wat de minste schade aan de parochiekerk zou kunnen brengen. » Den 21 juli gaven de deken en het kapittel voorwaardelijk de toelating in do kapel de mis te doen en den catechismus te houden. (1) Do kapel werd nu voltrokken ; do diensten werden er gedaan door den E. P. Jacobus Van den Crijn en andere Minderbroeders uit het klooster van Turnhout. (1) Zie Bewijsstukken, Geestelijk Deel, Zevendonk. ACHTTIENDE HOOFDSTUK Het Oostenrijksch Tijdvak Filip V. — Karei VI. — Twist om de nalatenschap van Willem III. — De koning van Pruisen, Frederik I. — Turnhout aan dezen koning. — Zijn zoon Frederik Willem. — Afbranding van het stadhuis. — Frederik III. — Maria Theresia. — Confiscatie der Baronij van Turnhout. — Wederinbezittreding van den koning van Pruisen. — De keizerin koopt Turnhout. — Inbezittreding. — Turnhout aan den hertog Sylva Tarouca geschonken. — Verkoop van het Hertogdom aan den graaf de Pestre. — Zijn zoon. — Geding tusschen de gilden van Leuven en Turnhout. — Economische staat van het Graafschap. IJ a den dood des Spaanschen konings, Karei II, H volgde, naar dezes laatste wilsbeschikking, de hertog van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV, »j||hem op, onder den naam van Filip V; hij 'v) werd zonder tegenkanting in België aangenomen en te Turnhout plechtig gevierd. (1) Een schrikkelijke strijd, de Successie Oorlog geheeten, ontstond nu, die eindigde met den vrede van Utrecht (1712-1713). Het Spaansch koninkrijk werd verdeeld : Filip V behield Spanje (1) Versl. v. Turnhout, 1900, bl. 76, en de koloniën ; Karei VI, de Duitsclie keizer, kreeg de Zuidelijke of Spaansche Nederlanden, voortaan de Oostenrijksche Nederlanden genaamd. Tijdens dezen oorlog, hoe was liet dan te Turnhout gelegen ? Na het overlijden van den Landheer Willem III, werd er ook om zijne opvolging en goederen getwist. Turnhout maakte deel van de koningsdomeinen, en nu stelde zich de vraag : wie zou er de nieuwe Landheer worden ? Bij het afsterven zijner gemalin, had Willem III, zonder kinderen zijnde, door een testament van den 18 october 1095, tot eenigen en algemeenen erfgenaam van al zijne goederen, hij eigen handschrift aangesteld, zijnen neef, prins Friso van Nassau, oudsten zoon van prins Kasimir van Nassau, stadhouder van Friesland. Doch de koning van Pruisen, FREDERIK I, zich grondend op den uitersten wil van Frederik-Hendrik, zijn grootvader (1) van moederszijde, betwistte den jongen prins het recht tot 's konings nalatenschap, welk hij zich door zijnen gezant in 's Gravenhage geheel deed toeëigenen. De prinses weduwe van Nassau, moeder en voogdes van den jongen prins, beklaagde zich bij de Staten over het bedrijf des konings van Pruisen ; hierover volgde nu een proces, dat eenige jaren duurde. (2) Turnhout's domein of baronij word alzoo betwist door de twee belanghebbenden. De koning van Pruisen hield er intussclientijd het bestuur van en gedroeg zich als meestor. Hij volmachtigde (3), den 24 maart 1702, baron Frederik de Heyden geheimraad, en den allergeleerdsten Reinhaart de Hymmen, geheimraad van Kleef en Marck's regencie, om in zijnen naam er bezit van te nemen, en gansch den erfeigendom van Willem III, waartusschen dan ook Turnhout, leenplichtig te maken. Krachtens eene bijzondere commissie van zijne Majesteit, bij brieve van 11 september 1700 uit Mechelen verleend, bracht (1) Wagenaar, Vad. hist., d. XI, bl. 434. (2) Wagenaar, Vad. hist., d. XVII, bl. 131. (3) Galesloot, Inventaire, etc., t. I, p. 347. — Rijksarch. Brussel, Leenhof, n1' 380. de heer de Hymmen, aan Turnhout's bedienden ter kennis, dat het Land van Turnhout zijner koninklijke Majesteit toebehoorde, en zij geenen anderen heer mochten erkennen. (1) Het proces gewezen in het Souverein Leenhof van Brabant te Brussel, deed, den 26 mei 1708, uitspraak in deze gewichtige ert'enis en bekrachtigde bij vonnis den eigendom van Turnhout aan Z. M. den koning van Pruisen, mits 100,000 gulden te betalen aan den prins van Oranje. Dit proces weder ingeworpen, werd voor goed, den 1 april 1711, geëindigd en Turnhout den koning bestendig toegewezen. Hij had niet lang genot van zijn goed, want na eene slepende ziekte, stierf hij den 25 februari 1713. (2) * * * Zijn zoon FREDERIK-WILLEM volgde hem op en gaf den 29 april van hetzelfde jaar commissie aan Huibrecht van den Broeck, hoofdschout der baronij van Turnhout, en rentmeester van het kasteel, het Land van Turnhout hem leenplichtig te maken. (3) Tijdens zijn bestuur werd de vrijheid met eene allerdroevigste ramp getroffen. Den 13 februari (4) 1716 stond het raads- of stadhuis in volle vlam. Hoe zulks was aangekomen, daarover was men het niet eens. Volgens Van Gorkom (5) was (1) Arch. der stad T., nr 121, zie Bewijsstukken, Wereldlijk D., n* XIX. (2) Wagenaar, Vad. hist., d. XVII, bi. 494. Een schoon portret van dezen koning in levensgrootte vermeerderde de reeks der portretten van de landsheeren van Turnhout op het stadhuis ; het versiert nog heden de raadzaal.' Joannes Claudius De Gock, de gunstig gekende beeldhouwer van Antwerpen, had hiervoor eene schoone lijst gebeeldhouwd, die er nog aan is en waarvoor hij de som van 59 rijksdaalders ontving. Ziehier den kwijtbrief : lek onderschreven kenne ontfangen te hebben van de Heeren der gemeyncens van Turnhoude de somme van negen en vyftigh ryxdaelders & 56 stuyvers, voor het maecken en leveren van eene lyst aen het geschildert portrait van syne pruysische conincklyke majesteit, en negen gl : en seven en halve stuyvers voor de cassen daer geseyde leyst in gepackt was. Actum te Turnhoud desen 9 july 1712. Joannes Claudius De Gock, Beeldhouwer in Antwerpen. Arch. der stad T., nr 911. (3) Zie Bewijsstukken, Wereldlijk deel, nr XX. (4) 13 januari ? volgens sommigen. (5) Van Gorkom, Op. cit. bl. 218. 18 het, bij gelegenheid eener comedie, waarvan de opzienders niet voorzichtig geweest waren om de lichten uit te dooven ; terwijl in de octrooibrieven (1) van keizer Karei VI staat, dat « d'originele oft waere oorsaeke tot nogh ten tydt was onbekent. » Wat daar ook van zij, het jammerlijkste is, dat niet alleenlijk een schoon middeleeuwsch gebouw verdween, maar dat daarin ook vele archieven verbrandden. De kamers die het meest leden, waren de vertrekken van de Rhetorika gilde, van den Kruisboog en van den Handboog, een bewijs misschien dat hier wel, gelijk Van Gorkom zegt, de brand ontstaan was na eene comedie welke men doorgaans bij de feesten dezer gilden in deze kamers voordroeg. De wethouders werkten spoedig aan de heropbouwing, omdat anders « de nogh resterende materialen en d'overgeblevene partyen van mueren geheelyck souden vergaeu. » Zij schreven (2) hierover aan den keizer en den koning in zijnen Souvereinen Raad van Brabant, om een octrooi te bekomen voor het lichten van 10 tot 12,000 gulden wisselgeld, om het afgebrand stadhuis te herstellen. Hierin zegden zij dat het stadhuis zal opgebouwd worden in denzelfden trant als te voren, uitgenomen dat men den trap zal verschuiven tot in het midden, en aan het dak eenen anderen vorm geven. Helaas, zoo vernietigden zij geheel en gansch het uitzicht van dit vroeger zoo prachtig gothisch gebouw, en brachten tot stand, volgens liet slecht gevoelen van dien tijd, wat den bezoeker nu als stadhuis voor oogen krijgt. Den 31 juli (3) kregen de wethouders de toelating, 4000 gulden op te halen, om daarmede het stadhuis te stellen in zulken staat dat hetzelve « beschut worde tegen alle water ende winde. » Buiten eenen hevigen stormwind (4), die in 1725 over de stad gierde en merkelijke schade toebracht aan vele strooien (1) Arch. der stad T,, nr 1069, Register nr 490, Rekening over liet opbouwen. (2) Arch. der stad T,, nr 390. (3) Ann. de l'Acad. d'Arch. de Belgique, XXVI, 1870, p. 429. (4) Arch. dei' stad T., n1' 529. daken, valt er niets merkwaardigs te Turnhout in deze tijden aan te stippen. * * * Frederik-Willem, koning van Pruisen, den 31 mei 1740 (1) overleden zijnde, werd opgevolgd door zijnen zoon FREDERIK III (2). Op 28 jarigen ouderdom de kroon opvattend, werd hij een der uitmuntendste vorsten van Europa, die zoowel de pen als den degen wist te hanteeren. Hij gaf (3), op 27 juli van ditzelfde jaar uit Berlijn, aan zijnen gevolmachtigde, Soust de Borckenfeld, of in dezes plaats aan zijnen afgevaardigde, den last, door het afsterven zijns vaders, de baronij van Turnhout hem leenplichtig te maken. Deze plechtigheid geschiedde, den 16 augustus daaropvolgend, door dezes zoon, Simon Joseph de Borckenfeld, advokaat aan den Souvereinen Raad van Brabant. Ditzelfde jaar was ook de Duitsche keizer Karei VI den 20 october overleden. Zijne oudste dochter, Maria-Theresia, slechts drij-en-twintig jaren oud, besteeg den Duitschen keizerstroon. Karei van Lorreinen bestuurde onze provinciën. Gedurende den algemeenen oorlog, sedert 1744, had koning Frederik het verdrag van Breslau verbroken en opnieuw den oorlog begonnen. MARIA-THERESIA zich wrekend, ontnam (4) de baronij van Turnhout aan den koning van Pruisen bij recht van oorlog en volgens de leenroerige wetten. Zij wilde dat aanstonds deze aanslag uitgevoerd werde en gaf daarvoor bevel, den 26 februari 1745, aan wien het behoorde. De eerste leen winder en wapensergeant van H. M. bij het Souverein Leenhof van Brabant, .T. van Someren, werd naar Turnhout gezonden om dit gebod ten uitvoer te brengen. (5) (1) Wagenaar, Vad. histil. XIX, bl. 290. (2) In de Pruisische historie bekend ouder den naam van Frederik II. (Naleez. 2-392.) (3) Galesloot, Inventaire, t. I, p. 250, 355. — Rijksarcii., Brussel, Leenhof n1' 216 eu nr 385. Zie Beicijsst. Wereldlijk deel, ur XXI. (4) Galesloot, Inventaire, t. I, 229, t. II, p. 106. — Rijksarcii. Brussel, Leenhof nl" 168 en nr 528. ,5) Zie beschrijf : Beicijsst. Wereldlijk Deel, nrXXII. Den 26 maart, verscheen Van Someren vergezeld van twee leenmannen in de raadzaal ten stadhuize, waar hij aan de daar vergaderden, hoofdschout, schepenen, secretaris en gezworenen, zijne geloofsbrieven vertoonde. Die heeren overhandigden hem de sleutels der schepen- en geheime kamer. Nadat dit volbracht was, werd de groote klok geluid. Het volk kwam op het marktplein voor het stadhuis. De wapensergeant verscheen met de overheden op den steiger en gaf openbare lezing van het besluit der koningin, dart het land van Turnhout ten nadeele van den Pruisischen koning verbeurd verklaarde, van de brieven dienaangaande door de regeering aan den markies de Laverne, luitenant van het Souverein Leenhof, geschreven, en eindelijk van zijne geloofsbrieven. Daarna verklaarde de wapensergeant den koning van Pruisen vervallen, als beer van Turnhout, ten voordeele der koningin. Hij reikte den daartoe gemachtigden hoofdschout een zinnebeeldig takje en ecne graszode over van den Turnhoutschen bodem, alsook de sleutels der schepenbank en der geheime kamer, welke voorwerpen de hoofdschout verklaarde aan te nemen in naam en ten behoeve harer koninklijke Majesteit. Daarop werden allen ontslagen van hunnen eed jegens den koning van Pruisen, en onmiddellijk werd van allen, uitgezonderd van den hoofdschout, den secretaris en de andere bestendige ambtenaren, de eed aan de koningin afgenomen. De wapensergeant beval hun tevens, in naam Harer Majesteit, goed en kort recht te doen, zoowel aan vreemdelingen als aan inwoners, aan armen, weduwen en weezen, als aan rijken, zonder geveinsdheid, noch gunst. De wethouders en gezworenen beloofden zulks en legden den daartoe vereischten eed af. De wapensergeant gebood vervolgens aan de wethouders en ambtenaars, hunne onderhoorige bedienden eveneens van hunnen eed aan den koning van Pruisen te ontslaan, en hun opnieuw den eed van getrouwheid jegens de koningin van Hongarië, als hertogin van Brabant, op te leggen, wat de hoofdschout aannam. Na dien rechtsvorm op den steiger, begaven zich allen naar het kasteel, waar aan den hoofdschout, door den wapensergeant in naam van Hare Majesteit, de sleutels werden toegereikt, welke hij tot teeken van inbezitneming aanvaardde. Toen dit geschied was, keerden allen naar liet stadhuis weder, waar de wapensergeant, in naam H. M., aan eenieder verbood, wegens goederen en inkomsten van het Land van Turnhout, hetzij voor huur van molens, huizen, landen, weiden, renten, heerenrechten en anderszins, hunne vervallen of te vervallen cijnsen aan iemand anders te betalen dan aan de koningin van Hongarië ; zij moesten dit geven in handen van den daartoe opzettelijk aangestelden ontvanger, op straffe van tweemaal te zullen moeten betalen en arbitrair gestraft te worden. Dit verbod werd door den meier op de gewone plaats aangeplakt. De wapens van den koning van Pruisen, die op verscheidene plaatsen in het Land van Turnhout prijkten, werden door den wapensergeant, die beweerde geeno bevelen te hebben om ze weg te nemen, gelaten gelijk zij waren. Alles liep rustig af, zonder verzet van iemand; den 22 maart (1) gebood de luitenant van liet Leenhof aan den heer de Fierlant de Bodegem, hoofdschout van de stad en het Land van Turnhout, de inbezitneming in al de dorpen af te kondigen. Turnhout werd niet lang in beslag genomen door de koningin, want den 20 augustus 1753, schrijft de ridder Antoon Otho, markies Botta-Adorno (2), aan de lieeren van liet Leenhof van Brabant, dat volgens artikel 4 van het verdrag gesloten tusschen Hare Majesteit en den koning van Pruisen, don 25 december 1745, (3) deze laatste weder in bezit was getreden zijner voormalige baronij van Turnhout, docli dat de oorlogsberoerten de oorzaak zijn geweest, dat dit hun niet eerder werd afgekondigd. (1) Galesloot, Inventaire, t. II, p. 106. — Rijksarch. Brussel, Leenhof, nl* 528 fo 52. (2) Ann. de l'Acad. d'Arch. de Belgique, 1855, t. XII, p. 213. — Versl. v. T., 1853, bl. 58. — Laenen, Le ministère de Bolla-Adorno dans les Pays-Bas Autvichiens, (Anvers 1891). (3) Waüenaar, Vad. hist. d. XIX, bl. 515, Waarschijnlijk is deze brief slechts een officieel bewijs dat bot Leenhof van Brabant aan het Hof van Weenen later zal gevraagd hebben, om door liet toonen er van, alle moeilijkheden in de toekomst te kunnen vermijden. Anderszins kan do datum van 20 augustus moeilijk uitgelegd worden, vermits er intusschentijd eene geheele verandering geschied was. Immers den 10 februari 1753 (1), had zijne koninklijke Majesteit van Pruisen, te Berlijn, eene akte onderteekend en bezegeld « waarbij genotificeert wordt dat syne gemelde maj'. dese baronnic van Turnhout, volgens seecker tractaet binnen Brussel gesloten, heeft vernegocieert aen haere H. ende C. Maj'.-' Het Land van Turnhout werd aldus door koning Frederik III verkocht aan koningin Maria Theresia. Den 10 maart verschenen te Turnhout op het stadhuis de heeren, de Haegen, cryghs- ende domeynenraedt van Z. M. den koning, en Jan Lodewijk Rapedius de Bergh, raedt- ende reeckenmeester van H. M. de koningin. De eerste deed afstand der baronij en ontsloeg al de bedienden van hunnen eed, en de tweede er van in bezit tredend, nam hunnen eed aan in naam Harer Majesteit Maria-Theresia. (2) X * Ditzelfde jaar veranderde Turnhout opnieuw van eigenaar. Dooropene brieven van 7 april 1753 (3) schonk H. M. MariaTheresia de baronij van Turnhout aan EMMANÜEL TELLEZ MENEZES Y CASTRO, HERTOG VAN SILVA TAROUCA, (4) (1) Van Gorkom, Op. cit. bl. 218. (2) De plechtigheden der inbezittreding worden door Van Gorkom beschreven en zijn omtrent dezelfde als die van 26 maart 1745, die wij volgens het oorspronkelijk stuk hebben aangehaald, waarom wij dan ook dit beschrijf overbodig vinden, Des- criplion historique, chronologiqne el géographique du duché de Brabant, p. 287, (Bruxelles 1791.) — Zie ook : Bibliothèque de Bourgogne, Bruxelles, Section des Manuscrits, II, nr 17565-805. (3) Galesloot, Inventaire, t. I. p, 229. — Van Gorkom, Op. cit. bl. 220 (4) Emmanuel Tellezde Sylva Menezes Castro, des comtes de Tarouca, conseiller et doyen du conseil suprème des Pays-Bas ft Vienne, fut élevé 4 la dignité de duc de Sylva-Tarouea, par lettres de 1'empereur Charles VI du 12 janvier 1735, avee clause qu'au défaut de postérité, cette dignité passerait 4 un de ses neveux et ft ses descendants males et femelles. Le duc de Sylva Tarouca épousa le 17 septembre 1740 Jeanne-Amélie de Holstein, née le 4 janvier 1719, regue dame de 1'ordre de la Croix étoilée le 3 mai 1741, morte ft Vienne le 30 octobre 1774, fille de Fréderic ridder van liet Gulden Vlies, en aan zijne nakomelingen, om hare erkentelijkheid te toonen voor de menigvuldige verschotten van geld die hij gedaan, en verder voor de uitstekende diensten die hij bewezen had. Zij liet hem ook toe zijnen titel van hertog te vestigen op zijn goed, en de baronij van Turnhout in hertogdom te veranderen. Den 23 mei, (1) gaf de nieuwe heer, op het koninklijk kasteel van Luxemburg, volmacht aan ridder Patritius de Neny, raadsheer aan den Hoogen- en Staatssraad in de Nederlanden, om zich plechtig in het bezit te doen stellen van dit hertogdom. Den 4 juni (2) werd daar verhef van gedaan in het Leenhof van Brabant. Het magistraat werd van zijnen eed ten opzichte van Maria Theresia ontheven en verplicht denzelven aan den nieuwen hertog te doen. Dit geschiedde den 7 juni (3) ; dien dag nog legde ook het magistraat den eed af van getrouwheid aan den nieuwen heer, en schonk hem schoone tijken, lijnwaad en kanten. De hertog bedankte hiervoor in eenen hartelijken brief. (4) Turnhout genoot bij zijnen heer hooge bescherming ; deze gelukte er alzoo gemakkelijk in, groote sommen gelds tegen rente te lichten. (5) De hertog moet nochtans niet veel aan Guillaume duc de IIolstein-Sunderburg-Beck, général au service de 1'empereur et de Marie-Antoinette Josephe, fille d'Antoine Emmanuel-Isnard, comte de Sanfrée... Lorsqu'il reQut Turnhout, il était chambellan, conseiller intime d'état actuel de LL. MM. S. et R., président des deux eonseils suprêmes établis k Vienne pour les départements des Pays-Bas et d'Italie et conseiller d'état d'épée aux Pays-Bas. II mourut & Vienne le 9 mars 177i, agé de 75 ans laissant un fils et deux filles. — de Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du comté de Bourgogne, etc. 17e livr. 2° vol. p. 1867. (1) Galesloot, Inventaire, t. I, p. 110. — Rijksarch. Brussel, Leenhof, n* 529. (2) Galesloot, Inventaire, t. I, p. 229. — Rijksarch. Brussel, Leenhof, nr 170. (3) L. Stroobant, Onuitgegeven Geschiedkundige Oorkonden (Turnhout 1897). Zie daarin het relaas van deze inbezitneming, zeer belangrijk als beschrijving en als overzicht van Turnhout in dien tijd. f4) Arch. der stad T., nr 692. — Ann. de l'Acad. d'Arch. de Belg., 1855, t. XII, p. 214. (5) Tijdens het beheer van dezen hertog, in 1755, viel ook de wondere Muggenbrand voor van S* Pieterstoren, waardoor men later aan Turnliout's inwoners den spotnaam van Muggenblusschers heeft gegeven. Zie hierover een Latijnsch spotdicht destijds opgesteld, in : Bibliothèque de Bourgogne, Bruxelles, Section des Manuscrits, II, 1265, Turris ardens incotnbusta ecclesice collegiatice S. Petri, 1755, zijne heerlijkheid gehouden hebben, want den 8 mei 17G8, kwam in Turnhout het bericht aan, dat hij zijn hertogdom met al zijne aan- en afhankelijkheden verkocht had aan don graaf JULIAAN GISLENUS DE PESTRE. (1) De akte hiervan werd opgemaakt den 6 juni. (2) Gezien men hiervan geene stellige bewijzen kreeg, werd er hierom aan den hertog geschreven. * * * De hoofdschout de Fierlant ontsloeg de bedienden der vrijheid van hunnen eed jegens Silva Tarouca en aanvaardde den eed van getrouwheid voor den graaf de Pestre. Sinds de menigvuldige veranderingen, had do stad Turnhout de eer niet meer gehad haren lieer in persoon te mogen inleiden. Daar de inwoners dit geluk nu gingen genieten, bereidden zij er zich met vlijt op voor. Op den 1 september nam de graaf de Pestre bezit van zijne heerlijkheid. Hij werd ontvangen op het gehucht Lokeren, door (1) Juliaan Gislenus do Pestre, graaf van Senetfe en Turnhout, baron van La Ferté-en-Sologne en Bréviande, lieer van 't markgraafschap la Tournelle en van de kastelrij la Ferté-Saint Ricquier, Floriville, Ilaserville, enz., (Normandië), was raad secretaris des konings, van liet huis en van de kroon van Frankrijk en van 's konings financiën. Zijn vader was Jan-Baptist de Pestre en zijne moeder Agnes Courbez. Groote leveringen aan 't leger en gelukkige speculatiën hadden het aanzienlijk vermogen door zijn vader met de Indische weefsels vergaard, merkelijk uitgebreid. Den 5 juli daarna machtigde Maria-Theresia hem om zijn wapen : in rood een gouden sleutel, vergezeld van twee zilveren sterren ; lielmteeken : twee gouden in Andrieskruis geplaatste sleutels, te doen houden door twee afgewende gouden leeuwen, ieder eene banier houdende, 1 met het wapen van het schild, 2 met dat van Turnhout, te weten : in zilver een blauwe paal en de wrong op den helm, door eene kroon van vijf bladen te vervangen, Hij was getrouwd met Isabella-Clara Gogels (t te Parijs, 23 juni 1778), dochter van Jan-Baptist, thesaurier-generaal der Indische compagnie en groot aalmoezenier van Antwerpen, en van Isabella Jacoba Simons. Bij laatste wilsbepaling van 8 januari 1773, maakte de graaf de Pestre een fideicommis van Seneffe, Scailmont, Bois, Manage, Turnhout en van zijne goederen in den omtrek dezer stad gelegen en benoemde zijne vrouw tot testamentuitvoerster. Den 21 dierzelfde maand verwisselde hij te Brussel het tijdelijke met het eeuwige. Zijn lijkdienst had den 25 maart plaats in de parochiale abdijkerk van Jacob-op-Caudenberg. Zijne weduwe hertrouwde den 20 februari 1776, met Halbrecht-Lodewijk-Aymard le Fournier, graaf van Wargimont, baron van Domart, brigadier der Fransclie legers, ridder van Sl Lodewijks-orde, enz. — Kempisch Museum, 1890, bl. 366. — de Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du comté de Bourgogne, 10° et lle livr. du 2 Dit werd aanbesteed met het schieten van het billetur, den 31 maart 1731, aan Hubertus Balliu en Joannes Voogliden. Zij verdeelden het werk; Balliu zou de «bousering» met het portaal naast de Noordzijde afwerken, voor 450 gulden, en Voogliden, naast de Zuidzijde, met het portaal, de kas en het houtwerk aan den pilaar, voor 550 gulden. Het moest gemaakt worden, juist gelijk de « bousering" nevens de biechtstoelen en voltrokken zijn voor halfvasten van het volgende jaar. Een ander belangrijk werk was het plaatsen van eenen nieuwen beiaard in den toren. Den 27 october 1774 gingen de wethouders een akkoord (3) aan met Andreas Josephus Van den Gheyn, klokgieter te Leuven, voor het maken van eenen nieuwen beiaard. Deze zou bestaan in 31 klokken, welke omtrent zullen wegen drij tot vier-en-dertig honderd ponden en kosten acht stuivers 't pond, voor elke klok in gewicht, na dat ze zal gegoten zijn. Het klokkenspel moest voltrokken wezen, ten laatste in de maand mei 1775. Het was op tijds af, doch aangezien eenige moeilijkheden over het hangen, werd de beiaard eerst op het laatst van 1775 gesteld, waar hij nu nog hangt ; men betaalde aan Van den Gheyn, den 9 april 177G, te Leuven, in volle voldoening, 1267 gulden, 14 stuivers (4). Nu klingelde fijner en forscher dan voorheen het (1) Welv., Gesch. v. Cors. II, M. 200. (2) Arch. der stad T.t nr 616. (3) 7 ersl, v. T.t 1874, bl. 98. Zie daar het akkoord en beschrijf des beiaards. (4) Ontfangen vaii_ dje wetliouderen of regeerders der stede en vreyheyt van Turn- vroolijk beiaardspel op de vooravonden der hoogtijden, in de processiën en op alle vreugdebetoogingen; het veraangenaamt nog steeds de Tnrnhoutsche feesten. * * * Het GASTHUIS had merkelijk zijne inkomsten en fundatiën vermeerderd ; het vergrootte en versierde zijne gebouwen. In 1727, werd een groote bouw gemaakt die 6407 gulden kostte, en in 1729 een nieuw huis aan do Warande, waaraan besteed werden, buiten het hout, 1221 - 9 - 3/4 gulden. De kerk werd niet veronachtzaamd. In 1737 werd er een nieuwe toren op geplaatst, welke behalve het hout heelt gekost, 1147 gulden 4 1/2 stuivers ; in 1778 werden er van binnen groote veranderingen toegebracht. Een nieuw orgel door F. Van Peteghem van Gent vervaardigd, werd er ingehuldigd. Het oksaal, orgelkas, nieuwe portaaldeuren werden destijds aan Antonius Van Genechten, meester-schrijnwerker te Meerhout, voor 8G1 gulden 18 stuivers aanbesteed. * * * Een ander liefdadig gesticht, het arm WEESHUIS, kwam door milde giften tot stand. De provisoren verzochten nadere brieven van amortissement. Z. K. H. Carolus Alexander, hertog van Lorrijnen en Baar, gouverneur-generaal dezer Nederlanden, stond hun dit toe, op 11 october 1754. Dit gesticht was voor meisjes en jongens opgericht ; doch vermits er daaromtrent moeilijkheden oprezen, besloten de provisoren de meisjes van de jongens te scheiden. De meisjes werden alleen behouden ; doet de gelegenheid zich voor, dan zal men een afzonderlijk gesticht voor jongens bouwen, wat later geschiedde door medewerking van Petrus Josephus De Meyer (1). hout de somme van twaelf hondert seven eii sestig gulden eu 14 stuyvers. f. 1267 - 14 -0 Iu volle voldoeninge van 't gene die voors: wethouderen aen my ondergeschreven nog bekennen schuldig te syn, over het macken van eenen nieuwen byaerd voor die voors : stad Actum Loven 0 april 1776. (dieo f. 1267 - 14 - 0.) A. J. Van den Gheyn. Arch. dei- stad T., nr 655. (1) Versl. v. T., 1878, bl. 111. Eene verandering was voorgekomen in het beheer. Nadat de eerste bestuurder Franciscus Verbeytel en zijne huisvrouw bedankt hadden, werden zij opgevolgd door wereldlijke priesters, aan wie men eene jaarlijksche toelage schonk. Sedert 1777 werd het bestuurd door drij jufvrouwen, Regentinnen : Anna Gertrudis Joosen, geestelijke dochter, Maria Catharina Dockx, weduwe van Joseph Peeters en Maria Anna Gorp ; er werden 30 weeskinderen onderhouden. Insgelijks geschiedde er verandering in het bestuur der aalmoezeniers en HH. Geestmeesters, die van hun ambt misbruik maakten. Een nieuw reglement van H. K. H. Maria Theresia gedagteekend van 19 april 1766 werd hun voorgehouden (1). * * * De SEPULCRIENEN (2) voltrokken de gebouwen van hun klooster met het oprichten eener nieuwe kerk. Den 9 september 1715 legde de bestuurder, de E. H. de la Rue, den eersten steen der grondvesten van de nieuwe kerk toegewijd aan den II. Joseph (3). De opbouwing ging langzaam in de jaren 1716, 1717, vooruit, naarmate er giften toekwamen, totdat in 1718, tusschen de priorin met de kanunnikessen en den E. H. de la Rue, een akkoord werd gesloten, om de kerk af te maken, mits zr Maria Theresia Montens en E. H. de la Rue als stichters te erkennen. De kerk kwam in 1718 onder dak ; in de maand juli 1719 deden de kanunnikessen, de nieuwe kerk lambrizeren alsmede de muren des koors, het kapelleken van het H. Graf, het oratorium, en de sacristij beplakken, wat omtrent 800 gulden kostte. Op den feestdag van den H, Joseph, den 19 maart 1720, (1) Arch. der stad T.t nr 71. (2) Dit volgende is getrokken uit de Annalen der Sepulcrienen volgens het jaar der gebeurtenissen. (3) Na hem legden de eerw. priorin, zr Maria van Beurden, de souspriorin, zr Maria .Toanna Schryvers, de procuratesse, zv Maria Paradanus, mevrouw wc de Wilde, jw Catharina Cleymans, j w Catharina Florencia Montens, jr Joannes Petrus Josephus Speyaert, ook eenen steen, hieronder een geldstuk verbergend. werd voor de eerste maal de plechtige dienst in de nieuwe kerk gedaan. De oude kapel werd, den 12 juli 1720, tot kamer hermaakt, en de lijken die daarin begraven lagen eerbiedig naar de nieuwe kerk overgevoerd. De kerk werd met groote plechtigheid ingewijd, den 23 october 1729, door Z. D. H. den bisschop van Antwerpen, Carolus de Spinoza, en de relikwiën van de HH. martelaren Leo en Maximus er in gesteld. Na de inwijding, vermeerderde nog gedurig de meubileering (1). Een audere schat, die de kerk aanwon, was, de vergunning der Broederschap van den Bittereii Doodstrijd van Christus, door den Paus Innocentius XIII, en de toelating van instelling, met volle en mindere aflaten, door den bisschop van Antwerpen, den 13 april 1722. Die broederschap bracht veel bij tot bloei der kerk ; de feestdag werd gewoonlijk in vollen luister den 1" zondag na Beloken Paschen gevierd. De kerk en het klooster waren in grooten welstand. Vele dochters van goede en edele familiën (2) wijdden er hun (1) Rondom den grooten autaar werd een marmeren vloer gelegd, in juli 1736, op kosten van den deken de la Rue, dewelke hier aan den voet des autaars, voor hem en zijne familie eenen grafkelder had laten maken. Den 25 februari 1750, werd er eenen nieuwen predikstoel gesteld, die aan snij- en schrijnwerk, hout en het plaatsen door de twee meesters, 293 - 13 - 3/8 gl. kostte. Ditzelfde jaar maakte de heer Jordaens, schrijnwerker van Antwerpen, kassen in de sacristij. Een nieuw orgel werd voor de kerk gemaakt door Nare van Loven, voor 900 gulden, en kwam in het geheel, met de kas en het beeldhouwerk te Antwerpen gemaakt, op 1465-17-0 gl. Dit jaar verrijkte de kerk met schoone zijden priestergewaden, uit China door Mr L'Heureux opgestuurd, dewelke, den 21 december, tevens als het orgel werden ingehuldigd. Mr Robson bespeelde het nieuw orgel. Andere giften in geld en zilverwerk vermeerderden den schat der kerk. (2) Weledele Isabella Speyaert van Woerden, van Haarlem, "t 19 maart 1743, (grafschrift.) Jonkvrouw Anna Theresia de Bezerva, van Brussel, "f 1755. Mevrouw Douarière van den heer kapitein Verrys, geboren Glooster, t 1767. Jonkvrouw Helena Van der Meer d'Alphen, t 1767. Maria Francisca d'Huylenbroucq, vrouwe van Corms, geboortig van Brussel, 1" 1743. Maria Margaretha Dellano Velasco, dochter van den edelen heer Jean Dellano Velasco, president van Z. Majesteits rekenkamer te Roermond (treedt binnen 22 november 1671.) Isabella Theresia Olein, geboortig van Mechelen, dochter van den edelen heer N, toe aan den Heer, 011 andere rijken en edelen kwamen er als commensalen wonen en sterven. Velen ontvingen er liet onderricht in de Fransche taal alsook ander goed onderwijs. Dat de kanunnikessen alzoo de achting van het volk genoten, lijdt geen twijfel, en dat er hun klooster bij won, hebben wij gezien in het opbouwen der kerk, alsnog, in 1743, door het aankoopen van een huis van Jacobns De Breukel, voor 3201 17 - 3/4 gl. ; in 1750 door het voltrekken van eenen muur rond het klooster, 008 voeten lang, en het bouwen hierin eener poort, voor 3607 - 1 - 0 gulden. * * * Was er welstand in dit onderwijsgesticht voor meisjes, niet minder hoog stond de welvaart in het latijnsch onderwijs voor jongens. De LATIJNSCHE SCHOOL won vooral lauweren met hare studenten die aan de Hoogeschool van Leuven hunne studiën voltooiden. Niet minder dan vijf eersten (1) (primus) in de Avijsbegeerte telde deze school tusschen hare oud-leerlingen, op het einde der XVIIIC eeuw (1758-1791). Terecht mocht dan de dichter bij Van Genechten's verheffing zingen : Euge fertilis laurorum Exili TaxancLria Non exili quam honorum Messe ditat copia ! Tuque primas tenens partes Ta Turnholtum, pluribus Notum lauris, nunc per artes Emicas, fulgentius (2). Oleiu, colonel van de cavalerie in den dienst van den koning van Spanje, (treedt binnen den 15 sept. 1677.) Edele juffrouw Isabella Patos, t januari 1691, in de kapel begraven. Maria Catharina Franeisca van Eyek, dochter van den edelen lieer van Eyck, rentmeester van Z. Konink. Maj. doraeynen in het quartier van Leuven, (treedt binnen 18 maart 1693, was geboortig van Leuven.) (1) Versl. v. T., 1858, bl. 80. — Zie ook verscheidene vlugschriften en gedichten te dier gelegenheid gemaakt. (2) Cantilena, Lovanii typis. ,T. Fr. Van Overbeke, sub signo Lampadis aurece. De eerste primus, in 1758, was .Tacobus Boscli, (1) van Turnhout, zoon van een onbemiddelden landbouwer op de Dijkzijde. Dit was eene oprecht merkwaardige gebeurtenis in de vrijheid, die, naar wij in de voorbereidsels van het feest, den optocht zijner inhaling, de jaarschriften, de dichtstukken kunnen bemerken, bij alle ingezetenen fierheid en blijdschap verwekte. Om den lezer hiervan te overtuigen, laten wij hier het verhaal van eene ooggetuige volgen : « 1758 (2). Den 15 october is tot Loven met volle voisen tot Primus van de universityt uytgeroepen, den hooggeleerden lieer Jacobus Bosch, geboren hier omtrent op een hoeve toebehoorende jouffr. de weduwe van Hr Guillam Saene, leggende op de Dectie omtrent Ouwt Turnhout. Desen heer heeft alle syne schoole gedaen in dese vryheyt, gedoceert door de eerweerdige Hoeren van Corssendonq, hier in het colegie heeft synen Dialecktika geschreven bij den Eerw. Heer van Gestel Recktoor van 't Colegie alhier, en daer van Primus geweest gelyck ook van alle de andere schoole. Soo liaest den bovenschreve dag den expresse van Loven, arriveerde omtrent 4 uren savonts, begost de triumphklocke te luyde, den Beyaert te speelen, en alle de kloeken van heele vryheyt te luyde. Wy luyde onse kloeke, ook 't refter kloeken. Den dag tot den magnifiken intre gestelt zynde, maendag den 23 dito, hebbe de eedele en achtbaere heere van de magistraet versocht aen de Re'le Mère eene borsse op het alderkostelykste te bordueren. « Den Primus verselt met de heeren regent, subregent, 2 professoren, de Hr president van 't Reguliere colege, die van 'tPels colege, 16 philosopen altemaal uyt do pedagogie van Castrum, daer den primus gestudeert heeft, met de limbaliers, hoboisten en waelthorens, en nog eonige andere Heeren, soo van Turnhout als Loven, dat 30 in getalle waeren, zyn den 21 uyt Loven te paert getroken, en sondag 22 naer middag gearriveert in de priorye van Corssendonq. Mynheer den Prior heeft se op (1) Vergelijk : Historische mengelingen over de Kempen. Augustinus Hendrickx, vau Retliy. (2) Auualeii der Sepulcrienen. 'tgratioustc ontfangen, liobbe daer gesoupeert, tot half 2 uren s' nachts niet de Heeren gediverteert, en geslaepen, 's morgens ontbeten. De gulde van de omliggende dorpen, die van Turnhout synde 9 gulde, hebbende ordre om hem in te haelen, hebbe sich omtrent Corssendonq gorangeert, omtrent elf uren, waeren omtrent den steenweg, als wanneer wv begonste te luyden, mits hier door de straete passeerde, onse juffrouwe commensale en pensionaire waeren in 't salette van myn hr. pastoor, de Resc op 't oratorio van pensionnaire, de kerke poorte aen straet open, soo wy wat geluyd hadde begonste in parochie kerke en voorts altemaal de kloeken. Eerste en vooraf marcheerde de buyten gulde die van Turnhout, de principaelste daer van te paert rydendo, daer naer volgende die kleyne studente in romyns kleederen met den standaert vooraf, magnifik te paert, die versiert waeren met stricke en schoone schabernake, naer dese cavalcade volgende, de heer van Gouwberge en do heer Rens, meesters van schole, en achter haer mynheer den recktoor, toens den primus tusgen zyne 2 professoren, de Lovens philosoplien, dict achter hem, met de blickende degens in de handt, de instrumente, daer naer volgende de heer regent en subregent, de koetse van mr den hoofdschoutig, waer in sat de vaeder en moeder, chaise met de zusters, waer van de eerste met de omvste wiert gevoert door de H' Borgemeester de Visser, syne swacgcrs en broeders 7 in getalle, veele jonchlieyt van hier en elders te paart, mynheer den Prior van Corssendonq in syn reytuig sloot dese cortege. " Den Primus was gekleet met eene zuperbe tisue vest, eenen langen swarte damaste tabaert, synen lioet met eenen crans van lauwrier en voor hem wert eenen lourier boom gedraege. Op de mutse van de studente was Castrum van bleek ter syden gehegt met eenen noeud. Daer by een louwerier taxken, oock een in de handt ; Soo dese cortege ontrent de kerke poort quaemen arreteerde de musiciens, songen en speelde het liedeken voor de Rebe, zyn rector aan de parochiekerke gereden, Te Deum laudamus gesongen synde, soo syn weder altemaal te paert gesteegen en den Primus op 't stadt- huys gegaen, daer gecomplimenteert synde door de Wette, heeft voor present gehad een süvere schenk schotel, waerop lag die borse, vervult met hondert souveryne, daer naer syn naer 't collegie getrocken, dat artistement gepalleert was, als ook het raetshuys, waer stout een arke triumphale en triumstaeck, zyn van 't collegie gaen spysen op de groote salie van 't casteel, waer een taeflel was van 120 couverts ; 2 dagen vervolgende syndere veele vreugde bedreve, 's anderdags is de cavalcade met den primus, naer de ouwders vertrocken, in het wederkeren, ten onsen respecte weder hier gepasseert en gesongen en gespeelt. » Al deze plechtigheden werden meestal bij de inhaling der andere primussen ook gebezigd ; daarom vergenoegen wij ons met alleen de namen der andere primussen op te geven. In 1771, Antonius Simons (1) van Breda; in 1779, Antonius Van Gils (2) van Tilburg ; in 1780 Adrianus Oomen (3), van Teteringen bij Breda ; in 1791 Walterus Franciscus Van Genechten (4) van Turnhout. Intusschentijd was groote verandering in de Latijnsche school voorgekomen. Op 16 april 1761 verwittigde jonkheer G. A. de Fierlant, heer van Esscheloo en hoofdschout van Turnhout, den rector, P. Van Gestel, om tegen S' Jan eerstkomend, van zijn rectorschap af te treden. Van Gestel waarschijnlijk zich hier niet aan verwachtend, schreef aan den hoofdschout terug om de redenen (5) te kennen, waarop het magistraat steunde in het storen van zijn ambt. Welke de oorzaak was, hebben wij niet gevonden. Van Gestel werd, den 6 augustus 1761 door Gysbertus De Cort opgevolgd (6). Bij het ontslag van Van Gestel, die een religieus van Corsendonk was, werd den kanunniken van Corsendonk, die sinds 1645 de (1) Versl. v. T„ 1872, bl. 99. (2) Versl. v. T., 1879, bl. 93. — Allah», Antonius Van Gils, ('s Hertogenbosch 1875). (3) Versl. v. T., 1880 en 1885, bl. 91. (4) Versl. v. T., 1891, bl. 130. Zie Hoofdstuk hierachter : Voorname personen. (5) Versl. v. T., 1861, bl. 54, 56. (6) In eene naamlijst van priesters in de archieven van S, Pieterskerk berustend. Latijnsche School bestuurden, het rectorschap ontnomen en toevertrouwd aan wereldlijke priesters. In 1764 werd de dialectica afgeschaft, en het volgend jaar werden voor den eersten keer de cursussen van rekenkunde en meetkunde gegeven. Het goed onderwijs bleef voortduren, de uitslagen waren roemwaardig, en het getal studenten klom tot 150 van buiten Turnhout. * * * Maken wij hier ook nog even melding van eene vereeniging der geestelijken in deze tijden, den TAP genoemd. Dit is eene zeer oude instelling, reeds in 1710 in gang (1), die liet nuttige met liet aangename paarde, en in haar begin eene vereeniging was, waar de geestelijkheid bijeen kwam om over godgeleerde zaken te spreken, en nadien, den tijd in eene eerlijke uitspanning door te brengen. In 1777 (2) noemde de bisschop van Antwerpen, Wellens, den tap « le caveau capitulaire » ; de priesters mochten geene andere herberg binnen treden dan hier. Don 26 februari 1790, richtte deze vergadering hierbij nog eene bibliotheek op tot nut harer leden (3). * * * In den omtrek der stad gelijk wij reeds gezien hebben, bestonden menigvuldige kapellen ter eere van O. L. Vrouw. Eene nieuwe had dit getal vergroot. Het was de KAPEL VAN O. L. V. VAN TROOST, op liet gehucht LOKEREN. In eene aanvraag (4) van 1723 aan den bisschop van Antwerpen, om daar wekelijks mis te mogen lezen, vinden wij hierover eenige bijzonderheden, die niet van belang voor de geschiedenis zijn ontbloot. Omstreeks het jaar 1708 stond in eenen boom te Lokeren een komen De Cort, den i october 1761, als rector scholarum voor, door afdanking van Van Gestel, en, den 10 mei 1765, Houdar door promotie van De Gort. (1) Ex libris famosae et antiquissimse congregationis oppidi ac municipii Turnholtani 17^0. Arch, der kerk S. P. — Regnla et constituliones : nullus autem nisi theologus admittatur. (2) Arch. Aartsbisdom Meciielen, Liasse Turnhout. (3) Erectio Bibliothecce societatis ecclesiasticce Turnhoutanoe, 26 februarii anno ceri vulgaris 1190. Primo autem recuperatoe libertalis Belgicce. — Arch. St Pieterskerk. (4) Arch. Aartsbisd. Meciielen, Liasse Turnhout. Lieve Vroiiwenbeeldeken, hetwelk de inwoners van Lokeren, Leijdael, alias Papenbruggen, Stokt en menigen van Turnhout, en voornamelijk de reizigers, vermits liet aan de heirbaan was, reeds sedert eenigen tijd vereerden. De geburen dezen eeredienst bemerkende, bouwden omtrent dezelfde plaats een leemen huisken en plaatsten er liet Lieve Vrouwe beeldeken in. Nu nam de toeloop nog meer toe, zoodanig dat men het noodig oordeelde liet in een kapelleken te veranderen. Een braaf en godvruchtig arbeider dier plaats, Adriaan Mooijkens (1), die door liet vereeren van liet beddeken Maria's bescherming had genoten, stelde al in het werk om hierin te gelukken. Zijne pogingen werden met zulken goeden uitslag bekroond, dat na een jaar tijds, den 21 november 1714, liet kapelleken in eenvoudigen stijl was voltrokken ; liet beeldeken werd ook dien dag gewijd, onder de benaming van O. L. Vrouw van 1 roost, " om die menigvuldige, subite, wonderbare barmhartigheden, gunsten en solatiën, die de miserable kranken menscheli door de voorspraecke van do allcrlieyligste maget en de moeder Godts Maria, hunne toevlucht tot dese devoteuse plaetse nemende, verkregen. » Het kapelleken werd gebruikt om er den catechismus in te onderwijzen aan de jonkheid aldaar, die zeer onwetend was, en te ver afgelegen woonde van de hoofdkerk ; er werd ook de H. Mis in opgedragen. Aldra wist men dat er in Lokeren eene nieuwe kapel was opgericht, en nu zag men scharen volks zicli tot hier begeven, en vooral des zondags namiddags den Rozenkrans komen bidden, wat te liuidigen dage nog geschiedt. * Op liet gehucht ZEVENDONK was de kapel nu ook voltrokken ; er ontbrak nog een kapelaan om den dienst te doen. De inwoners der twee Zevendonken schreven hiervoor aan den Bisschop, die na onderzoek de zaak ernstig opnam. Hij vroeg, den 1G augustus 1706 (2), aan den koning, hem het bevel te geven eenen wereldlijken priester aan te stellen, die (1) Versl. v. T„ 1896, bl. 124. (2) Beivijsst. Geestelijk D., Zevendonk. zou betaald worden door liet kapittel ea voorzien van een pastoreel huis door de ingezetenen. De aanvraag werd niet verworpen, maar bij bevel van 20 october, werden een bevoegd persoon vanwege den bisschop van Antwerpen en een vanwege liet magistraat van Turnhout, verzocht te verschijnen voor den Raadsheer van Brabant, Blanche, en den secretaris Loyens, om deze zaak te eindigen. Wij twijfelen sterk, gezien de hardnekkigheid van het kapittel, of deze zaak afliep ton voordeele van Zevendonk, en denken wel, dat de E. P. Minderbroeder Jacobus Do Cryn, (1) die liet werk van een kapelaan er deed in 1705, of een zijner medebroeders, op don ouden voet zal voortgegaan zijn. Intusschentijd bleef de twist voortduren tussclien Zevendonk en Turnhout ; klachten kwamen bij den bisschop en de koningin, welke laatste, in 1757, beide partijen ontbood voor den Raadsheer, De La Dos, en den secretaris, Mostinck, om liet geschil te vereffenen (2). * * * In liet gehucht OUD-TURNHOUT stonden do zaken al niet schooner. In 1704 kwamen do kapittelheeren van Turnhout er tegen op, dat de bisschop van Antwerpen de pastorij of vicarie perpetueel bij middel van prijskamp wilde vergeven ; dc koordeken Van Cantelbeke en de kanunnik Sabinus Guérin begaven zich tot den bisschop om hierover to klagen. Andere moeilijkheden waren ontstaan nopens de jaarwedde, dio 100 gl. bedroeg, en nopens eene te verkrijgen pastorij. Nadat dit reeds lang gehangen had, en de pastoor Michael Joscpli Lombaerts, noch van het kapittel, noch van den bisschop iets kon verkrijgen, wendde hij. zich, den 1 september 1772 (3), tot het Souverein Hof van Brabant, dat zijne vraag aannam, en den 20 augustus 1773, de tiendheffers, het kapittel en Cliantrain, veroordeelde, 200 gulden meer jaarwedde te geven, een pastoreel huis te doen maken en aan den onderpastoor 100 (1) ïtewijsst. Geestelijk D. Zevendonk. (2) Bewijsst. Geestelijk D. Ib. (3) Arcii. der kerk S. P. nr 20 ; Vonnis aldaar. patakons of 280 Brabantsclie gulden te betalen. Tusschen de beweegredenen om zijne aanvraag te steunen gaf de pastoor den staat op zijner parochie, waarin wij o. a. kunnen zien dat er alsdan te Oud-Turnhout, 114 communicanten en 238 kinderen boven de 7 jaren, en 2G6 onder de 7 jaren waren (1). De kerk van. Oud-Turnhout werd erg beschadigd, den 10 februari 177G, door eenen stormenden draaiwind, Hamauw (2) genaamd. De naald van den toren werd afgeslagen en viel op het dak langs de Noordzijde, met het ongelukkig gevolg, dat het grootste gedeelte langs daar met ecne zijkapel instortte, en er geen dienst meer kon geschieden. De inwoners waren genoodzaakt de diensten in de kapel van Oosthoven bij te wonen. Hubertus Balliu deed de herstellingen aan den toren, volgens het plan van Johannes Vooghden, en ontving hiervoor van het kapittel de sommc van 7G8-13-I gl (3). De dienst werd hernomen op S' Bavo's dag ten jare 177G. * * * Op het gehucht OOSTHOVEN stonden twee vermaarde kapellen. (4) De eene, de groote kapel genaamd, was toegewijd (i) Arch. der herk S. P. Gfhitchten : Communicanten : Kinderen : Afstand der kerk (Naeste der kerk van O.-T.) 185 73 (naeste der kerk.) Dyckzyde : 55 14 1/4 uurs. Nadorst : 47 23 Roy : 78 40 1 uur. Donck : 42 2 5>4 uurs' Hooge-Darisdonck: 48 Leege-Darisdonek 86 57 Heyinde: 50 30 1/4 « Oosthoven : 274 124 1/2 « Scliuerhoven : 104 40 1/2 Broosent : 64 23 1/4 « Dygen : 113 J>3^ 1/4 « 1114 238 boven de 7 jaren. 266 onder « M (2) Van Gorkom, bl. 177. (3) Los papierken der Arch. van S. P. (4) Arch. der Gatii. van Antwerpen, Liasse Turnhout. aan den H. Antonius, abt, en bestond sinds onheugelijke tijden, en werd door eenen kapelaan bediend, wiens naam wij voor de eerste maal hebben ontmoet in het jaar 1574. (1) De tweede, de kleine kapel geheeten, was toegewijd aan 0. L. Vrouw ter Sneeuw, ook zeer oud, en waarheen een groote toeloop van volk was (2). De paters Minderbroeders kwamen hier zoowel als de wereldlijke priesters mis doen, op zon- en feestdagen, waarover in 1707 de pastoor van OudTurnhout klaagde, omdat zulks schaadde aan zijnen parochiedienst en de mis zonder onderrichtingen gedaan werd. Wanneer de godsvrucht nog vermeerderde, werd de kapel te klein ; den 14 september 1715, schreef het magistraat van Turnhout aan den bisschop van Antwerpen, op aanvraag van Fr. Dierckx, pastoor van Oud-Turnhout, en den kapelmeester, Joannes Selen, om de kapel te mogen vergrooten, (3) omdat zij voor den toeloop van volk, te klein geworden was. De aanvraag werd toegestaan. De kleine kapel werd omtrent zoo groot herbouwd als de groote kapel zélve. Op een weinig afstand (4) van deze kapel, nu tegen den steenweg op Ravels, rees een nederige KLUIS op. Eenige godvruchtige werklieden waren overeengekomen in liet gemeen een geestelijk leven te leiden. Misschien maakten zij vroeger deel van den Derden Regel van den H. Franciscus, en aangedreven door de Paters van Turnhout, besloten zij dien regel te zamen te onderhouden. Zij noemden zich « de broederen van penitentie van den derden regel van den II. Franciscus •• en gaven aan hunne woning den titel van Kluis. Wanneer (1) Ser. pleb. can., etc. Arch. S. P. kerk. (2) Hierheen gingen ieder jaar, den 5 augustus, de talrijke kantscliolen van Turnhout ter bedevaart. Hun stoet was voorafgegaan van de meesteressen ; elke school spreidde zekere eigenaardige versierselen ten toon, (de meisjes waren opgetooid met papieren strikken, voorschoten, hoeden, enz.) en zongen verscheidene liederen. Het doel van dit zeer oud gebruik was de Moeder Gods te smeeken, dat zij zuiver en wit mochten werken, en verder de belangvolle kantennijverheid onder de bescherming van Maria te stellen. (3) « Ad ampliandum et in majorem formam extrnendum dictum sacellum. » — Arch. O. L. V. kerk Antwerpen. (4) Dit alles volgens den Manuel der Muyse van Oosthoven. Arch. Dekenij, T. 20 zij deze vereeniging hebben aangegaan meldt ons de notarieële akte van J. H. Noten, 19 maart 1760, waarin voorkomt, dat zij voor den notaris Egidins Guilielmus Reyns, liet besluit hadden geteekend, den 4 december 173G, in gemeente te leven, welke akte zij den 12 december 1742, den 20 maart, den 1G augustus 1749 en den 19 maart 1750, vernieuwd hebben; hierin beloofden zij voor elkander te zorgen en den kost door het werken in het gemeen te verdienen. Later in het jaar 1789 wilden zij voor goed hunne vergadering vestigen en sloten voor den openbaren notaris bij den Souvereinen Raad van Brabant, Franciscus C. Geerts, den 9 september, eene akte der gemeenmaking van de eigenschap der kluis en van al het goed wat daarvan afhing. Hierin wordt nog verder gezegd dat zij elkander moeten ondersteunen in kleederen, kost en drank, dat zij bij hun afsterven aan elkander alles vermaken, en stierf de vergadering uit, dan moesten al de goederen overgaan aan de Tafel van den H. Geest. Zij leefden alzoo zeer godvuchtig, volgens de regelen der Derde-Orde van den H. Franciscus, en deden hunne professie hierop, alsook op de verschillige contracten voor de notarissen aangegaan. TWINTIGSTE HOOFDSTUK 3oseph JJ en de Bra&antsche Omwenteling Dood van Mania-Theresia. — Joseph II. — Venordeningen. — Afschaffing dep priorij van Corsendonk. — Kerkhoven. — Plan eener verdeeling der parochie van Turnhout. — ftaat der goederen van de Minderbroeders en de Sepulcrienen. — Turnhout aan het hoofd van een district. — Zetel van een Gerechtshof van eersten aanleg. — Verandering. — Vreugde. — De Brabantsche Omwenteling. — Patriotten te Breda. — Inneming van Hoogstraten. — Intrede van Van der Meersch. — Slag van Turnhout. — Wederkomst der Oostenrijkers. — Turnhout's zegepraal gevierd op alle wijzen. — De Republiek. — Leopold II stelt een einde aan de Brabantsche Omwenteling. t \RiA-THEREsiA de groote, gelijk men haar in België noemde, was te Weenen den 29 november 1780 overleden; hare dood werd met eene algemeene deelneming in de Zuid-Nederlanden vernomen (1). Het Belgisch volk was harer keizerin ■fenegen geweest, om de vrijheid die zij aan den godsdienst en de gemeenten had geschonken. (1) Te Turnhout en te Oud-Turnhout luidde men gedurende 30 dagen 3 maal daags over hare dood (a), van 6 uren tot half zeven 's morgens, van half twaalf tot half een 's middags en van half zeven tot half acht 's avonds. Beurtelings werden plechtige lijkdiensten gedaan in Pieterskerk, op het Begijnhof, in het Gasthuis en bij de Sepulcrienen. fa) Versl. v. T., 1879, bi. 103. Na de verschrikkelijke onlusten der XVIe eeuw, en de verwoestende invallen van Lodewijk XIV, in het begin der XVIII0 eeuw, hadden onze streken gedurende veertig jaren vrede genoten en was hunne geknakte welvaart heropgebeurd. Helaas, na Maria-Theresia verdwenen de schoone dagen van een rustig bestuur, en vertoonden zich reeds aan den horizont al die 011heilvoorspellende tijden, die het land in wee en rouw dompelden. Haar zoon, Joseph II, die na den dood zijns vaders, in 1765, de keizerlijke kroon had opgezet, maar niet rechtstreeks aan het landbestuur, nog altijd door zijne moeder gehouden, had deelgenomen, nam nu de teugels der regeering voor goed in handen. Doordrongen van de wijsgeerige gedachten zijns tijds, wilde hij alles op eenen stoffelijken leest schoeien, verachtte de oude gebruiken en zocht vele zaken te hervormen (1). Nu volgde bevel op bevel, waartusschen er voorzeker van eenig nut waren, maar toch de meeste om de oude instellingen te verkrachten. Den 28 november 1775 (2) was er een droevig nieuws in omloop ; men verwachtte een bevel, meldend de afschaffing der Latijnsche scholen op het platte land en in de kleine steden, en dus ook in onze vrijheid. De hoofdschout jonker C. do Fierlant vergaderde de wethouders om een smeekschrift op te stellen en het behoud der Latijnsche school te vragen, om reden de stad door deze sluiting veel zou geleden hebben. Gelukkiglijk werd zij gehandhaafd en kon zij haren weldoenden geest over de stad en de Kempen nog steeds verspreiden. Door eene verordering van 17 maart 1783, schafte de keizer in zijne Staten sommige kloosterorden af, die hij als nutteloos aanzag, zooals de Karthuizers, de Reguliere Ka- (1) Wij gaan nu de bijzonderste hervormingen opgeven die in Turnhout werden afgekondigd. Wij mengen hier het geestelijke met het burgerlijke, om alzoo een klaarder en juister begrip van het noodlottig tijdvak den lezer over te laten. Wij bezigden vooral voor dit tijdstip : Gerard, Ferd. Rapedius de Berg, (Bruxelles 1842). — E. J. Dinne, Mémoire historique et pièces justiflcatives pour M. Van der Mersch, 3 vol. (Lille 1791.) — Verscheidene schriften van Feller. — Delplace, Joseph 11 et la Révolution BrabanQonne, (Bruges 1891.) — Alsook de Werken hierna bl. 331 aangekondigd. — (2) Versl. v. T.y 1875, bl. 99. nunniken, de Urbanieten, do Theresianen, de Clarissen, enz., en richtte eene religiekas op, waarin men de inkomsten der afgeschafte kloosters zou stoeten en daarmede de jaarwedden hunner leden betalen. Het was door deze voorschrijving, dat het jaar nadien, de priorij van Corsendonk werd vernietigd. De kanunniken teekenden wel verzet aan tegen dien onrechtvaardigen maatregel, doch niets mocht het onmeedoogend bevel van den keizer verzachten. De ontbinding hunner kloosterlijke samenleving greep plaats op den derden Paaschdag 1784 ; zij moesten den weg der ballingschap inslaan ; alleen werd hun toegestaan naar vrije verkiezing over hunne meubelen te beschikken, dewelke zij dan hier en daar verkochtten, en waarvan er vele naar Turnhout werden gevoerd. De Staat was nu meester der priorij. Zoo wij een vlugschrift (1) mogen gelooveu, eenige korte jaren na de afschaffing uitgegeven, waren er alsdan in het klooster, een prior, acht priesters en twee leekebroeders (2). De bisschop van Antwerpen en aanzienlijke mannen der Kempen, rieden hun pogingen aan te wenden om weder in bezit der priorij te komen en terug te keeren, wat hun voorzeker zou gelukt zijn, was het niet nu, dan ten minste tijdens of na de Brabantsche omwenteling. Maar was hun kloostergeest verslapt, men zou het haast denken ; al deze aansporingen bleven vruchteloos en tot op onze dagen heeft het koorgezang der Augustijnen geen weerklank meer gevonden in de kerk van Corsendonk's priorij. (1) Brief over de herstellinge van Corssendonk, Klooster der Tianoniken Regulieren bij Turnhout. Brief van Walterus van Gierle aan zijne medebroeders. (Verwijtsclirift van 7 blz. druks in 12°. Zonder datum, noch drukplaats, waarschijnlijk eenigc jaren na de afschaffing gedrukt). — Mij medegedeeld door E. II. Van Mechelen, pastoor te Ravels. — Hem weze hartelijk dank. Men kan ook nog belangrijke stukken nagaan over Gorsendonk's goederen, na zijne afschaffing, in de Staatsarchieven te Antwerpen : Etablissements Beligieux, nos 443, 444, 446. — In diezelfde stad in het Provinciaal Archief berusten ook nog eenige akten en cijnsboeken van Gorsendonk, Ais 1394-1760. — Jacobs, Inventaris, I, bl. 131. — Alsook in het Staatsarchief te Brussel, zie men : Cliambre des comptes (supplément) n°s 30740 — 30741, 30742, 47901 — 47904, 47698 ; waarin er meermaals gesproken wordt over de pensioenen die men aan de kanunniken uitdeelde. (2) Welv., Gesch. v. Cors. d. II bl. 189, zegt 18 priesters, 3 leekebroeders, Den 21 maart werd hot keizerlijk plakkaat van 9 februari aangestipt, verleenend aan alle meesters, die in eenig ambacht ontvangen waren, volle vrijheid, om zooveel gasten te gebruiken, als zij raadzaam vonden (1). Later, volgens het bevel van 30 september 1784, moest men eene overdracht maken van den staat dezer ambachten, waaraan de stad, den 13 december, voldeed (2). Den 26 juli van hetzelfde jaar werd, volgens voorschrijving van 24 juni, te Turnhout verboden, de doode lichamen te begraven in of rond de kerk ; den 1 november moesten al de lijken op eene andere plaats ter aarde besteld worden. De wethouders verkozen hiervoor een stuk land van 20 roeden in het Lokerakker (3). De pastoor en de meesteressen van het Begijnhof vraagden, den 30 october 1784, om op hun kerkhof te blijven begraven, omdat Turnhout er niet door luchtverpesting van leed, en altijd als vrijheid en nooit als stad of burg had deelgemaakt van de Nederlanden, en dus niet viel onder de regeling van artikel 2 over de begrafenissen. Hunne vraag werd toegestaan den 15 november (4). De kanunnikessen van het H. Graf deden dezelfde aanvraag, den 27 juni 1785, en werden den 16 augustus verhoord (5). Den 25 mei 1786 kregen de wethouders bevel den staat der kerken en kapellen op te geven, alsmede de wijze waarop eene nieuwe verdeeling der parochie zou kunnen geschieden. Zij stuurden hun plan op in de maand augustus. Zij vermeldden hierin het getal communicanten en kinderen, de inkomsten der kerken, en verdeelden Turnhout in zes parochiën (6). Omtrent dezelfde inlichtingen werden gevraagd van de kloosters te Turnhout. Zij moesten volgens een formulier de in- (1) Versl. v. T., 1884, bl. 97. (2) Zie verslag : Rijksarchief Brussel, Conseil privé, carton 1157. (3) Vei'sl. v. T.t 1884. — Doch of dit ooit werd uitgevoerd betwijfelen wij grootelijks, gezieii het request dat het magistraat opstuurde den 28 augustus, eu de Brabantsche omwenteling die naderde. (4) Archief Begijnhof. (5) Archief Sepulcrienen. (6) Wij geven dit uiterst belangrijk verslag op in de Bewijsstukken, Geestelijk D., Kerk. komsten en uitgaven, de beneficiën, de jaargetijden, de goederen en het getal kloosterlingen opgeven. De kanunnikessen van het H. Graf voldeden hieraan, den 9 april 1787, en de paters Minder broeders, den 10 april (1). Op burgerlijk gebied brachten twee bevelen van 1 januari 1787 eene geheele omkeering in het bestuur en in het rechtswezen teweeg. Door het eene (2) wilde de keizer eene gelijkvormige regeering van al de Nederlandsche provinciën inbrengen, bestaande tot dan in bijzondere Souvereine Staten. Met dit inzicht verdeelde hij België in 9 kreitsen, nagenoeg gelijkvormig aan onze huidige provinciën, en deze in districten, met aanstelling van eenen intendent in ieder der eerste, en hi de laatste van van eenen ondergeschikten commissaris. De zeven kwartieren van het markgraafschap des H. Rijks met de heerlijkheid Mechelen, vormden den kreits van Antwerpen, welke zich verdeelde in drij districten, waarvan Antwerpen, Mechelen en Turnhout de hoofdsteden waren. Door het tweede (3) decreet vernietigde de keizer het aloude rechtswezen, al de heerlijke justiciën te platten lande, de schepenbank en verdere tribunalen, willend dat voortaan de rechtspleging in eersten aanleg zou geschieden door vaste en blijvende gerechtshoven. Turnhout bekwam eene Rechtbank van eersten aanleg (4). In de vrijheid zouden alsdan moeten verdwijnen, de schepenbank, het Consistorie van den Horen, de bijzondere rechtbanken der ambachten, enz., de lage en hooge gerechtshoven der verschillende leenen. Al deze veranderingen deden de gemoederen werken, en het volk begon hiertegen op te staan. (1) Zie Beicijsst., Geestelijk D., Sepulcrienen en Minderbroeders. De staat dezer kloosters op het einde der i8e eeuw wordt alhier nauwkeurig blootgelegd. (2) Gérard, FerdL. Rapedius de Berg, t. II, p. 162, (Bruxelles 1842). (3) Ib. t. I, p. 160. (4) Hetzelfde werd te Turnhout gevormd (a) uit de volgende leden met hunnen trek, zooals te Nijvel, Diest, "NVaver, Lier. Fl. argent d'Allemagne : 1 Juge royal 1,200 — 0 — 0, Josepli II moest eindelijk in zekere punten toegeven en schafte de nieuwe gerechtshoven en de in tonden ten af, maar hij bleef stand houden betreffende de edicten in geestelijke zaken. Het volk onthaalde met groote vreugde deze toegeving. Te Turnhout (1) openbaarde zich, den 7 juni, deze vreugde met hot gelui der groote klok en het spel van den beiaard, 's Avonds blaakten de pektonnen hemelwaarts voor het stadhuis dat geheel verlicht was. Het aloud grof geschut, opgesteld in de Warande, ronkte tussclien de gedurige losbrandingen, tusschen het gedommel van het handgeschut op de markten en in al de straten. De huizen werden versierd, en op hoed en borst der inwoners prijkten Brabantsche kleuren en kokarden. Den dag nadien duurden do feestelijkheden nog voort, en waren het al verlichtingen bij geestelijk en wereldlijk, tot zelfs op het Begijnhof. Overal waren het zegepalmen en vriendelijke feesten, even als op de dagen der intrede der Turnhoutsche grondheeren. De omliggende dorpen en de vrijheden, Hoogstraten, Weelde, Arendonk en Glieel richtten insgelijks openbare feesten in. Deze vrougdcuitspattingen waren voorzeker een teeken dat men te Turnhout en in de Kempen (2) verbitterd was tegen de noodlottige bevelen des keizers, en dat men aan do oude instellingen hield (3). 3 Assesseurs & 1,000 fl. chacun, 3,000 — 0 — 0. 1 Secrétaire, 600 — 0 — 0. 1 Official arcliiviste, 300 — 0 — 0. 2 Officiaux expéditionnaires & 250 fl. cliacun, 500 — 0 — 0. 1 Protocoliste des exhibitions, 450 — 0 — 0. 1 Taxateur, (onbepaald.) 1 Controleur des taxes » 1 Dépositaire des namptissements, » 1 Huissier, 200 — 0 — 0. 2 Seconds huissiers & 150 fl. cliacun, 300 — 0 — 0. (a) Ib. t. I, p. 347. (1) Lovens Nieuws, A 1787, bl. 451. (2) De Ridder, Ooien in 1790, bl. 3. (3) Wat nogtans eenigszins de gemoederen der Turnliouters voor Josepli II gunstig had kunnen stemmen, maai; waaraan zij toch onverschillig bleven, was het edikt van 29 april 1789, waardoor hij hun toeliet twee afgevaardigden te hebben in de Drij Staten van Brabant, benevens Leuven, Brussel, Antwerpen, Thienen, Zout-Leeuw Nyvel, Vilvoorde, Hannut, Genappe, Hoogstraeten, Glieel, Aerschot en Waver, Omtrent denzelfdea tijd als Josepli II deze vergunning schonk, versterkte hij zijne legerbende en stelde aan het hoofd, generaal Richard d'Alton, een ruw soldaat, niets achtend dan zijn sabel en het orderwoord. De wreedheden van dezen generaal, te Leuven, Brussel, Antwerpen, Mechelen, hadden het volk vergramd ; de opschorsching der Staten van Brabant, de afschaffing der voorrechten der provincie, des Souveroinen Raads van Brabant en vooral der Blijde Inkomst (1), den 18 juni 1789, deden de maat overloopen. Brabantsche liedekens werden aanhoudend gezongen ; de Omwenteling barstte los. In de Kempen was algemeene instemming. Twee vereenigingen waren ontstaan om de ontevredenen te ondersteunen. De eene had haar hoofdzetel te Breda, onder voorzitterschap van advokaat Hendrik Van der Noot en kanunnik Van Eupen, waarbij zich de lieeren Prelaten van Tongerloo en Sl Bernard voegden ; de andere zetelde te Hasselt onder voorzitterschap va^i advokaat Vonck (2). Intusschentijd kreeg do regeering achterdocht en zond eenige soldaten naar de Kempen. Kapitein Leloup met eene afdeeling van het regiment de Ligne en eenige dragonders kwamen te Casterlé aan ; kapitein Uchtricht met eene afdeeling de Bender te Herenthals; kapitein Wouwermans met eene afdeeling de Claifayt te Capelle, en lieutenant Perle met een tiental mannen te Hoogstraten. Deze kleine korpsen moesten de grenzen bewaken. Generaal Schröder trok naar Hasselt om de Patriotten op te lichten, doch te vergeefs, want dezen hadden de wijk reeds naar Breda genomen. Gedurig trokken er nog vrijwilligers uit de omliggende dorpen door Turnhout, vooral des nachts, naar Breda. Patriotten- (1) Zie de bijzonderste art. in de Gerlache, Hisl. du Roy. des P.-B. I, p. 165. (2) Van der Noot liad diplomatische onderhandelingen aangeknoopt met de Hoven van Londen, 's Gravenliage en Berlijn en rekende voornamelijk op de beloften dezer mogendheden. Vonck integendeel, meer progressist, dacht dat de Belgen maar op hen zelven moesten steunen en zegde : « que la diplomatie n'avait pour but que de tromper les peuples et qu'elle serait 1'éteignoir de la révolution. » — Doch beiden beoogden hetzelfde doel door verschillende middelen. — Namèciie, Hisl, Nat., IV,310. — pe Gerl., Hist. du Roy. des P,-B. I, p. 187, liedekens werden overal rondgestrooid in de stad, en tot zelfs op de Paterskerk aangeplakt. Den 24 october kwam een manifest van het Brabantsch volk uit, opgesteld door H. Van der Noot. Dienzelfden dag trok liet vrijwilligersleger Patriotten, samengeworven te Breda, de grenzen over onder commando van kolonel Van der Meerscli. Het bestond uit ongeveer 2500 man en was gewapend met snaphanen en bajonetten. Wanneer generaal d'Alton vernomen had dat de Patriotten op weg waren naar België, kwam hij eindelijk tot een afdoende besluit. Een bataillon grenadiers en een schadron dragonders werden uit Brussel gezonden, om zich te Lier samen te voegen met de kolonels Keim en Desjardin, en alsdan gezamenlijk den vijand aan te vallen, onder het commando van generaal-majoor Schröder. , Middelerwijl was het patriottenleger België binnengedrongen onder den kreet : « pro aris et focis, voor auter en haard. » Het was in twee afdeelingen gesplitst. De eerste onder bevel van Lorangeois, was den 24 october 's morgens vroeg uit Alphen vertrokken ; de tweede aangevoerd door Van der Meersch had denzelfden dag, maar een weinig later, Zundert verlaten. Beiden stapten naar Hoogstraten, waar men moest bijeenkomen. Als de troepen van Lorangeois de eerste maal het vuur zagen te Hoogstraten, verbleekte hun moed, en een deel geraakte op de vlucht. Lorangeois zelf, Van der Meersch met zijne afdeeling niet ziende aankomen, sloeg den weg naar Tilburg in, alleen 240 man te Hoogstraten achterlatend. De op de vlucht zijnde troepen ontmoetten generaal Van der Meersch, die alle moeite had om hen te bedaren, en er toch eindelijk in gelukte ze weder naar Hoogstraten te voeren. Hier werd nu het manifest van het Brabantsch volk (1) afgelezen, en terzelfdertijd afgekondigd, dat al de onderdanen zijuer (1) Zie Manifesten door d'heer Van der Noot, beyde gegeven tot Hoogstraeten Am 24 oct. 1789, MDCCLXXXIX, in 8", p. 40. — ea Rapedius de Berg, t. II, p. 347. keizerlijke majesteit van hunnen eed van getrouwheid waren ontslagen en de soldaten ten dienste stonden van liet Brabantsche volk en diens gevolmachtigden. Van der Meersch vertoefde eenen nacht te Hoogstraten, en 's anderdaags, den 25 october, trok hij op Turnhout af. Omtrent vijf uren 's namiddags deed hij met zijn leger (1) zijne intrede langs de Warande, de Gasthuisstraat, tot op de Groote Markt, onder de zegekreten van het volk, de ontvangst der gilden, het gelui van de groote klok en het spelen van den beiaard. Op liet stadhuis gekomen, werd de standaard, voerend den Brabantschen leeuw en de wapens van Antwerpen, op den steiger geplant; de heer Reijns, een der dekens van Antwerpen las het Brabautsch manifest af ; de hoofdschout de Fierlant met zijnen broeder den secretaris, verdacht van keizersgezindheid, werden aangehouden. De keizerlijke wapens werden overal afgedaan en in stukken geslagen. Lorangeois had zich nu ook met een deel zijner soldaten, op bevel van het comiteit van Breda, hier bij Van der Meersch vervoegd. 's Anderdaags, zijnde 26 october, had generaal Schröder, zonder bericht ontvangen te hebben van den oppergeneraal d'Alton, die een plan (2) had opgemaakt om de Patriotten te verslaan, de stad Lier verlaten, met de hoop de Brabanders in den morgen van den anderen dag rond Turnhout te ontmoeten en aanstonds aan te vallen. Leloup en Uchtricht, die nog te Herenthals waren, kregen bevel den generaal te Vosselaar af te wachten, waar hij dacht rond 4 uren aan te komen. Van der Meersch, die naar Gheel vertrok, om zich in Diest te verschansen, van Schröders optocht verwittigd, trok terug naar Turnhout, overtuigd dat zijn ongeordend leger niet bestand was de Oostenrijkers in open veld te bestrijden. Hij gaf bevel de stad in staat te stellen om eenen aanval te doorstaan. Diepe grachten werden gegraven, verschansingen in de stra- (1) Men is het met eens over het getal van dit leger, de Geklache, (Hist. du Roy. den P.B., I, 191) rekent 1500 man. — Het Bijvoegsel van Van Gorkom, bl. 4 : 3600 en het Dagverhaal, bl. 19 : 25 tot 2600 man. (2) Zie dit plan : Rapedim de Berg, t. II, p. 353. ten en do hoven gemaakt, banken, karren, koorden, tafels, al wat men onder de hand had, in de straten geworpen ; de lyisseisteenen werden opgebroken en op do zolders gebracht; de boomen van sommige plaatsen werden omver gehakt en dwars over de straten gelegd. Dit geschiedde vooral op de uiteinden der straten, alleen de Gasthuisstraat uitgenomen, langs waar men den vijand verwachtte en die maar door eenige boomen in het begin was versperd, maar op het einde, op 100 stappen van de Groote Markt, ook met sterke verschansingen was voorzien (1). Men werkte hier nog, als Karei Druyts (2) uit Yosselaar in Turnhout kwam aangereden, om de Patriotten te verwittigen dat de Oostenrijkers naderden. Hot was op dinsdag 27 october 1789 omtrent half zeven (3), wanneer het gestorm der klok over de stad de nadering der vijandelijke troepen aankondigde. Eenieder vloog te wapen. Ongeveer 1600 man (4) waren omtrent de Groote Markt geposteerd, een gedeelte bezette het stadhuis en eeu ander verschanste zich achter den muur van het kerkhof rond de kerk. Al de (1) Gérard in zijn Rapcdiiis de Berg t. II, p. 355, stelt deze voorbereidsels des nachts, zoodra Van der Meersch den optocht der Oostenrijkers naar Turnhout vernam, en dit alsdan gebood. Wij vinden dit verhaal redelijker dan de anderen, die ons ter kennis brengen, dat wanneer Van der Meersch Turnhout terug binnen trok bij de aankomst der Oostenrijkers, hij niets deed, en het eerst bij de verwittiging van Karel Druyts was dat de Turnhouters al deze verschansingen opwierpen, wat niet allernatuurlijkst is. Zoo zegt het Dagverhaal : (a) « Den nagt passeerde en niemand had nog kwaed agterdogt schoon den generaal des nachts om 11 uren naerdere tydingen had gekregen : » en volgens het Dagverhaal stond hy om 3 uren 's morgens op en ondervond toen zelf dat de Oostenrijkers afkwamen ; en hij zoude dan werkloos gebleven zijn ? Neen. — Ofwel is men begonnen na 11 uren of na 3 uren maar niet om 7 uren. (a) Van Gorkom, Bijvoegsel, bl. 6. — Dagverhaal, bl. 28. (2) Zonder deze Advertentie had zeker alles verloren geweest, zoodat men dien persoon niet genoeg kan dankbaar zijn ; zoo schrijft het Dagverhaal, voorzeker deze persoon verdient lof en dank, doch in onze stelling dat men reeds des nachts aan het werk was, valt het erg te twijfelen of zonder zijne verwittiging alles zou zekerlijk verloren geweest zijn, daarbij nog had de generaal daags te voren spioenen rondgestuurd en de wacht op den Lokereu molen verdubbeld, langs waar men den vijand verwachtte. — Van Gorkom, Bijvoegsel, bl. 7. — Dagverhaal, bl. 27. (3) Over het uur is men het omtrent nog al eens. (4) Rapedius de Berg, t. II, p. 355. andere Patriotten waren verspreid, lxetzij in de huizen, hetzij aan de uithoeken der straten, hetzij op den Lokerenmolen. Rond 7 uren verscheen generaal Schröder met zijn leger, bijgenaamd de Vijgen, voor de stad. Het bevatte twee bataillons voetvolk, twee compagnies grenadiers, twee schadrons dragonders met 5 stukken kanon van 6 en 3 ponders en 2 obitsers (1), omtrent 3 tot 4000 soldaten sterk (2). Hij vormde 4 aanvallingscommandos, waarvan 2 met als bevelhebbers Uclitricht en Leloup, die ieder door eene compagnie grenadiers moest ondersteund worden; de twee andere bestonden in eene af deeling Clairfayt onder bevel van majoor Vogelsang en in eene divisie Bender, onder bevel van majoor Lusignan. Zijne voorwacht werd bij het naderen van den Lokermolen op een dapper geweergeschut onthaald. De generaal die achter aan kwam, hiervan verwittigd, stelde zijn leger in slagorde, van aan den Beerssenpad tot aan het Kruishuis, in eene linie van drij man achter elkander, en dacht de stad aan te vallen langs drij verschillende straten (3) ; maar hij wist niet dat die alle drij in de Gasthuisstraat uitkwamen. Langzamerhand drong de vijand binnen, niet zonder een hevig tegenvuur der Patriotten, die, geholpen door de burgers, menig dragonder uit zijnen zadel schoten. De strijd was hevig achter de wijk Vianen, alsook in het begin der Gasthuisstraat. De Oostenrijkers vielen het Gasthuis binnen en roofden al wat hun onder do hand kwam ; alsook in de andere huizen, waar zij alles plunderden, en in hunne woede, de vrouwen, kinderen en mannen mishandelden. Men zag (1) Rap. de Berg, t. II, p. 355 — En volgens Van Gorkom, Bijvoegsel bl. G : Generaal Scliröder was den 2G van Lier vertrokken met seven divisiën voetvolk te weten : drij van Bender, drij van Clairfayt, en eene van grenadiers ; daerby was nog eene divisie van dragonders van Arberg met hun brengend ses stukken kanon van differente calibers en twee obitzen, dienende om kleyne bomben te werpen. — Hetzelfde, buiten : twee houhitsen waarvan maar eene voor Turnhout gebracht. — Dagverhaal, bl. 29. (2) Van Gorkom, Bijvoegsel, bl. 9. — Dagverhaal bl. 29 zegt 4000 in getal. (3) Die van de Warande afkomt, de Molenstraat, en die van het Kruishuis naar het Vianen loopt. niets dan vlam en vuur. Zij waren reeds in de nabijheid der Markt, doch hier randden de Patriotten zelf, door het vuur verhit, met de bajonet den vijand aan, die tevens uit de zijstraten en van af liet stadhuis de kogels om zijnen ooren hoorde fluiten, waardoor velen werden getroffen. In de Korte Gasthuisstraat, aan de Hofpoort werden de Oostenrijkers langs alle kanten aangevallen. Velen sneuvelden ; twee kanonnen waren reeds door de Patriotten bemachtigd. Schröder beval eene ruitercharge om deze terug te nemen, doch daarin mislukkend, werd hij nog langs eenen anderen kant aangerand door de Patriotten die het kerkhof verlatende langs de Botermarkt, in den hof van liet Gasthuis gingen post houden en van daar duchtig op den vijand losten. Eindelijk geen kans tot overwinning meer ziende, liet de generaal zijne officiers « Sauve qui peut » roepen (1), en deinsden zij rond 11 uren met schande de straten van Turnhout uit, door de Molenstraat tot aan den Lokerenmolen, drij kanons en twee poederwagens achterlatende. Zij verwijlden nog eenigen tijd aldaar, gingen verder op Vosselaar, en keerden langs Wecheldersande en Santhoven naar Lier terug. Aan de Patriotten en de burgers van Turnhout, die zich als helden hadden gedragen, bleef de overwinning. Langs den kant der Gasthuisstraat zag het er akelig uit. De Gasthuisstraat, Korte Gasthuisstraat, Vianen, Molenstraat, Kruisstraat waren bezaaid met lijken, daar van een voetganger, ginds van een ruiter, liggend onder zijn dood paard te midden van gebroken karren, stukken boomen, steenen, kogels, geweeren. Geen enkel huis stond er, waar de glazen nog heel waren, waar de pannen nog op het dak lagen, waar de deur niet was ingestampt of waar zich niet een begin van brand had voorgedaan. Het getal gesneuvelde Oostenrijkers was nog al aanzienlijk. Men vond 90 lijken (2) in hoven en straten, en hoeveel Schröder er zal medegenomen hebben, dit getal zal men nooit juist (1; Is dit misschien de oorsprong niet van het gekende spotwoord dat men den Tnrnhouters toewerpt: In fuga salus ? — en is dan meer den Oostenrijkers dan den Turnhouters toepasselijk. (2) Dagverhaal, bl. 55. weten, zoo min als der gekwetsten ; alleen is het bekend dat bij hunne aankomst te Lier, er 70 man in het gasthuis gebracht werden (1). Deze cijfers van het Dagverhaal komen nog al overeen met hot ingeleverde verslag van Schröder, die het getal dooden brengt op 110, waartusschen vier officiers, graaf de Rey, kapitein van het regiment Bender, met luitenant Lutz, den eersten luitenant Duggat van het regiment Clairfayt ; kapitein Leloup werd niet gedood, maar gekwetst, zooals ook luitenant Wezer ; er waren nog 60 gekwetsten en 23 verloren (gevangen of gedeserteerd) . De Patriotten hadden 17 dooden en 30 gekwetsten (2). Dinne (3) overdrijft voorzeker, wanneer hij spreekt van 87 dooden en gekwetsten, waartusschen 23 Turnhouters. De doode Patriotten werden begraven onder den grooten uurwijzer van den toren tegen de kerk (4) en de burgers tegen het Steentje ; de Oostenrijkers langs den anderen kant der inkompoort tegen het koor van Venerabel. De uitslag van dezen strijd heeft op menige menschen, zoo dikwijls als zij het verhaal lazen, eenen zekeren indruk achtergelaten ; het scheen hun onbegrijpelijk. Dit was ook de meening van Van der Meersch zeiven, die later zegde (5) : « Ik en kan niet begrijpen hoe wij den slag van Turnhout gewonnen hebben, den generaal Schröder moet bot en van kleinen overleg geweest zijn, oft zoo niet, is het een mirakel geweest, dat Turnhout niet overwonnen is. " Men wijt gemeenlijk deze nederlaag der Oostenrijksche (1) Parmi les papiers des patriotes, des états nominatifs portent & 22 le nombre des Autrichiens blessés qui furent déposés & 1'höpital de Turnhout et & 58 le nombre total des prlsonniers. Zij wierden wel verzorgd in bet gasthuis en later bedankt de Oostenrijksche generaal de zusters daar nog voor. Gérard, Rapelius de Berg, t. II, p. 357. (2) Dagverhaal, bl. 50. Men rekent dat er van de Patriotten 20 in den slag zijn gebleven en 30 gekwetst, waarvan er nog 7 in het gasthuis zijn overleden. Men rekent de vermoorde burgers op 27. Zie hunne namen in Van Gorkom, Bijvoegsel, bl. 14. (3) Raped. \ de Bei'g, II, 357, 372. (4) Van Gorkom, 'Bijvoegsel, bl. 15. (5) Dagverhaal, bl. 75. troepen toe, de eenen aan de te groote haastigheid van Schröder , de anderen aan de schranderheid van Van der Meersch (1), anderen nog aan liet plunderen (2) der soldaten ; docli wij kunnen hier moeilijk mede instemmen. Hoe is het mogelijk dat generaal Schröder met een talrijker leger dan de Patriotten, gedurende 5 uren in die enge Gasthuisstraat en omtrek, met bedrevene krijgslieden tegen niet geoefende vrijwilligers den strijd moest verduren zonder op de Groote Markt te geraken, dat al zijne kanonnen weinig uitwerkten (3) en dat hij er niet aan dacht zijne troepen te verdoelen en langs eenen anderen kant de stad te doen aanvallen, dat hij zoo maar blindelings te werk ging, hij die nochtans niet een der bijzonderste, maar toch een kloekmoedig (4) krijgsoverste was ? Alhoewel onze voorouders als oprechte leeuwen streden en hun onverschrokken moed wonderen verrichtte, hebben wij deze overwinning nooit natuurlijkerwijze kunnen uitleggen. Op historisch gebied hecht men voorzeker niet veel belang aan volksmeeningen, zonder ze nochtans te verstooten ; doch (1) Description de la bataille de Turnhout d'après Diime. — Je ue suis eutré dans ces détails sur 1'affaire de Turnhout, que paree qu'elle 11e fut poiut due au hasard ou 4 uue bravoure aveugle, raais 4 1'habilité du chef et 4 la confiance qu'il avait sue inspirer & ses soldats improvisés, et paree que les résultats en fureut décisifs pour la cause brabanconne. Elle jeta le découragement dans 1'armée autriehieime, propagea rapidement le feu de 1'insurrection dans les autres proviuces, fit éclater la mésintelligence qui règnait deplus longteraps entre Trautmansdorff et d'Alton et déconcerta enfin tous les projets deJosephII. — de Gerlache, Hist. du Rot/, des Pays-Bas, I, 192. (2) Van Gorkom, Bijvoegsel, bl. 13. (3) Het Dagverhaal, bl, 41., schrijft dat de kanonnen weinig schade deden en zij altijd te hoog schoten. De volkslegende zegt dat O. L. Vrouw al de kanonsballen in haren schoot opnam. (4) Malgré ses fautes, le géuéral Schröder n'eu était pas moins un officier reeommaudable ; il avait d'ailleurs fait preuve d'une grande bravoure personnelle 4 Turnhout. Le lieutenant-géneral comte d'Alton, en parlant de lui dans un rapport 4 1'empereur, du 14 novembre dit : Si votre Majesté daignait considérer quil n'a pu avoir que des avis faux, paree que les iusurgents out tout le monde pour eux ; qu'il s'est eonduit pour sa persoune avec uue bravoure peu commune, ayant eu sou cheval tué sous lui et les vêtements percés de trois coups de feu ; et qu'en un mot sa fermeté et ses connaissances militaires le rendent 4 tous égards un général trés estimable, j'espère qu'elle daignera n'écouter que sa clémenee, avoir égard a la grace que 1'on implore pour lui. — Rapedius de Berg, t. II, p. 358. voor tlit geval, denken wij van dien regel te moeten afwijken, en niettegenstaande liet schokschouderen der haters van bovennatuurlijke dingen, om waarheidwille, in den grond der volgende legende, de ware oorzaak van Turnhout's zegeviering te vinden. « Terwijl het gedommel (1) van het kanon de stad met schrik en angst beving, en dat de vlam der brandende huizen flikkerde in eenen nevelachtigen hemel, lag in de kleine kapel van S' Theobaldus eene godvruchtige schaar nedergeknield voor een beeld der H. Maagd Maria. Zij baden met zooveel overtuiging en vertrouwen, opdat die teerhartige Moeder bij haren goddelijken Zoon ten beste zoude spreken om der stad de wreedheden van eene nederlaag te sparen en om de krachten te ondersteunen van hen die om eene heilige zaak strijd voerden. De hemel aanhoorde do smeekingen van zoovele harten, door vrees en droefheid overstelpt, en de Patriotten zegevierden. * Jaarlijks wordt er nog in deze kapel eene mis tot dankzegging opgedragen, om den hemel te bedanken, dat, door de voorspraak van Maria, Turnhout is gered geworden. Dit was de meening onzer voorouders, die het in al hunne schriften lieten blijken, dit is nog de meening der huidige inwoners van Turnhout (2). Nadat de Oostenrijkers het oorlogsveld hadden verlaten, werden de burgers nadien nog dikwijls door valscli alarm ontsteld, altijd vol schrik dat de Oostenrijkers wederwraak zouden nemen; zij vluchtten in groot getal naar den buiten in de richting van Holland (3). Inderdaad, den 7 november, kwam het bericht aan, dat de Oostenrijkers in optocht waren naar Turnhout. Generaal Van der Meersch hiervan onderricht deed zijne troepen op- (i) Abeille de la Campine, A° 1839, u° 44. (?) Feller, zie liet Dagverhaal, bl. 43. — Rede vau Burgm. Dierekx, 19 aug. 1889. Versl. v. T. 1889, bl. 135. (3; Daags na deu slag vluchtten al de Sepulcrienen (behalve drij die in het klooster bleven) met de pensionnaireu naar Breda, 's Bosch, Eyndlioven en omliggende plaatsen, alwaar zij omtrent de G weken verbleven. De tijd wat geruster geworden zijnde, zijn zij allen naar het klooster teruggekomen. — Annalen Sepulcr. A° 1789. 21 breken, om de stad niet aan eene vreeselijke verdelging over te leveren, en den weg naar Holland, langs Weelde, Baarleliertog, Alphen, inslaan. Na hunne snaphanen op de pastorij van Alphen afgelegd te hebben, verspreidden de Brabanders zich ; sommigen verbleven in Tilburg, anderen met Van der Meersch trokken naar Breda. Op maandag 19 november kwam Schröder van Herenthals, Gierle, met 1500 man af en eenige dragonders, om te zien of er nog Patriotten in de vrijheid waren. Bij een ontkennend bericht reed Schröder Turnhout binnen en nam zijnen intrek bij den president Michielsen. Zijn leger werd in den kring der Markt gehuisvest. De Oostenrijkers hadden hunne nederlaag nog niet vergeten, en onder het gedurig verwenschen der Patriotten en het donderen tegen de geestelijkheid, zeide Schröder (1) : « Gelukkig Turnhout dat er geen Patriot meer in is ; want ons order was, niet om eenen slag te waegen, maar om langs alle gehuchten de plaats in brand te schieten, een teeken van rebellie op te richten met verbod van ten eeuwigen dage Turnhout niet meer te mogen opbouwen. Nu, zeide hij tot de wethouderen, kunt gij niet beter doen, als eene deputatie naar Brussel te zenden om vergiffenis te verzoeken voor de plaats. » De vijand verbleef niet lang alhier en na veel geplunderd en gebroken te hebben, trok hij 's anderdaags 's morgens op naar Hoogstraten. Den zelfden dag reisden ook de afgevaardigden Soeffers en Van Doren naar Brussel om genade voor Turnhout te verzoeken. Nauwelijks was Schröder vertrokken of den 11 november kwam commandant Keim met 1200 Benderschen de stad binnen gereden. Hij stelde een onderzoek in en vertrok reeds den dag nadien .naar Herenthals, zonder schade verwekt te hebben, eene wacht van 30 man met eenen officier op het kasteel achterlatend. Deze wacht bleef ook niet lang, want den 15 november, had zij reeds de stad verlaten ; men zag geene keizerlijken meer. De zegepraal in Turnhout was de spoorslag geweest van (1) Dagverhaal, bl. 99. andere overwinningen der Patriotten. Ook werd op alle wijzen nadien de Slag van Turnhout gevierd. Verhalen (1), liedekens (2), muziek (3), gravuren (4), medailles (5), jaarschriften (6), verschenen ; onder alle vormen werd deze roemrijke dag opgehemeld. Het dankbare Turnhout was ook van zin een gedenkteeken (1) Verhalen : BEGIN DER BELGISCHE VRIJHEID OFT ; Nauwkeurig dag-verhael van het geen er in Turnhout gebeurd is sedert den 24 octdber tot 23 november anni 1789. Brussel, J. G. Simon, aen den Bystant MDCCXC in 8° pp. iv-92. — Herdrukt in Verslag van Turnhout, 1889. Merkiceerdig Dag-verhael, als Bijvoegsel aen de Beschrijving der stad en vrijheid Turnhout door M. L. Van Gorkom, Mechelen F. J. Van der Elst, MDCCXC, in 8° bl. 18. Dit schijnt een beknopt overzicht te zijn van het hierboven gemelde verhaal, met verbeteringen door Van Gorkom. Beschrijving in verzen door AI. Gys, kanunnik en Leeraar van poësis te Antwerpen, — Huibrecht Bincken, 1789 in 8° pp. 1G. — Feller, Reclamations Belgiques, XVIIC vol. p. 117. Mémoire historique el pièces justificatives pour M. Van der Meersch par E. «T. Dinne. Lille chez Jacques 1791. 3 vol. in 8°, — In het le deel tusschen bl. 14 en 15 staat een gravure : plan de 1'attaque de Turnhout, le 27 octobre 1789. — de Gerl. Hist. du Roy. des P.-B., I, 192. — Rapedius de Berg, op cil. Geheyme en hekelagtige 't samenspraek tusschen de dry kyzerlyke generaals d'Alton, d'Arberg en Schröder over den slegten uytval van hunne krygsdaeden. — Brugge. F. Van Eeck, in 16° bl. 32. — Avec trois gravures représentants des épisodes de la bataille de Turnhout, (1789-1796) — Delplace, S. J., Joseph II, p, 230, (2) Liedehens, zie gazetten Aankondigingsblad en De Kempenaar van Turnhout, november 1888. (3) Muziek, De Marche van Turnhout, door Sebastiaan Jos. Robson. (4) Gravuren. — Koperplaat gedrukt te Londen. — Le Jeune Héros de Turngou. — Almanach du Dép. des 2 Nèthes pour 1'an 1807 (Anvers). Plan de Vattaque de Turnhout en 1789. (chez Dinne). Epreuve de 1'action mémorable de Turnhout. (Courrier Belgique, 18 avril 1790.) (5) Medailles. — 1789. — Médaille frappée en 1'honneur de M. Henri Van der Noot. — Légende: Le Lion Belgique brise ses chaines et ns. rend la liberté. — Revers : Le buste de M. Van der Noot avec la légende : Messire H. Van der Noot libérateur de la Patrie 1789. — 2° 1789. Médaille frappée & 1'occasion du départ du ministre Belgiojoso et du général d'Alton, qui avec les troupes abandonnèrent le pays k la suite de la bataille de Turnhout. Légende : Si Deus pro nobis, quis contra nos. — Exergue. Revers; 1789, 12 decembris. — J. .T. Raepsaet, CEuvres complètes, t. I, p. 403. (6) Jaarschriften. — Victoria Turnhoutana Initium Fundationis Reipublicse (dit is) De volkomene victorie van Turnhout, 't Beginsel van 't Republiek. Josephi Secundi .Tugum Excusserunt Belgae. In Deo (a) Speraverunt Recti, manus Ejus exaltavit Illos. Protector Patriae Deus Est, Viresque Leonis. Justitise virtus Relligionis amor. —Feller, Recl. Belg. XVIIe vol. p. 117. (a) Beg. Belg. Vrijheid. aan de kloeke helden op te richten, hetzij op de Groote Markt, heizij in de Gasthuisstraat ter plaatse waar de hevigste strijd gevoerd werd (1). Ongelukkiglijk is het plan niet verwezenlijkt geworden, waarschijnlijk ter oorzaake van de ongelukstijden die gevolgd zijn, en werd eerst op den hondersten verjaardag in 1889 een eenvoudig marmeren gedenksteen op hun graf tegen de muur der kerk geplaatst. De keizer Josepli II stierf te Weenon, den 20 februari 1790, en werd, zonder nakomelingschap zijnde, door zijnen broeder Leopold II, groot hertog van Toscanen opgevolgd. De gunstige voorstellen die hij deed en de brief van paus Pius VI het volk tot onderwerping aanmanend brachten sommigen tot inkeer. Yonck zelf was er toe genegen, doch Van der Noot deed het Congres eene proclamatie afkondigen, om gansch liet land onder de wapens te roepen (11 juni). Te Turnhout vergaderde een korps van 150 man. In juli gaven zich GO inwoners van Meerhout, Moll, Arendonk en Rethy (1) De schrijver van een artikel in de Rëclamations Belgiques fa) stelde het volgend opschrift voor : Op den zuil : Belgicce Libertatis Incunabula, Initium auspiciumque VlCTORIARU M. Quibus Exacti Tyranni SoSPITATA ReLIGIO Pak et FeLICITAS PUBLICA Extorres Redierunt. Op het voetstuk : Anno M. DCC. LXXXIX Die 27 Ootobris Austriacorum exercitus Patrui militis Et Turniiotensium Givium virtute fractus ac dlspersus Aspiranti Divino numine CcEDEM insontium Et immania Facta Sacrilf.g.e ac Blasphem^g Turbce Ulciscenti. (a) Feller, Les Réclamalions Belgiques, XVIIC vol. p. 117. tc Brussel aan ; geheel de Kempen door werd de oproep beantwoord (1). De keizer ziende dat men zijne voorstellen verwierp zond eene geduchte legermacht op de Nederlanden af. De Patriotten verdedigden hunne vrij gemaakte provinciën, maar waren niet opgewassen tegen de Oostenrijkers, en moesten meestal achteruit wijken. Den 25 november 1790 overwonnen de keizerlijken de stad Namen, en den 2 december traden zij zonder tegenstand Brussel binnen. België keerde aan Oostenrijk weder; de keizer getrouw aan zijne beloften bracht alles op den voet terug, als ten tijden van Karei VI en Maria Tlieresia. Leopold II stierf den 1 maart 1792 ; zijn zoon Frans II besteeg den keizerlijken troon. De Fransche omwenteling begon voor goed hare noodlottige grondbeginselen in het werk te stellen. (1) De prelaat Ilermaus vau Tongerloo's abdij werd algemeeue aalmoezenier of geestelijke overste der Belgische krijgsmacht eu richtte de regimenten der Kempische Jagers in. Deze waren deels te voet, deels onder den naam van dragonders van Tongerloo, te paard ; baron van der Gracht was de bevelvoerende kolonel, graaf Berlo, luitenant-kolonel bij het paardenvolk ; J. D. Jansen bij het voetvolk. Een klein korps huzaren werd ook door Hermans bijeengebracht.. — W. van Spilbeek, De Abdij van Tongerloo, bl. 576. — Rapedius de Berg, t. II, 217. — De Ridder, Ooien in 1790. EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK 3)e 'Fransche Omwenteling Oostenrijk oorlogt met Frankrijk. — België wondt vereenigd met Frankrijk. — Afpersingen der Fransohen. — Bijdragen van Turnhout's kapittel. — Slag van Neerwinden. — Slag van Fleurus. — Buitensporigheden. — Kanton Turnhout. — Veranderingen. — Opgave des kapittels, der stadsdomeinen, der Sepulorienen. — Verzet in de vrijheid. — Onderzoek in de geestelijke gestichten. — Aanslag tegen de gilden en de goederen der edelen. — Genadeslag aan het klooster der Minderbroeders. — Jacobijnen. — Sluiting der kerken. — Municipaliteit der stad. — Verschillende besluiten. — Afschaffing der Sepulorienen. — Het Begijnhof. — Het Gasthuis. — Vervolging der priesters. — De conscriptie. — De Boerenkrijg. — De Patriotten te Turnhout. — In de Kempen. — Republikeinsche feesten. — Verkoop der geestelijke goederen. ontevredenheid der Belgen over de Oostenrij'ê^ÊÈÊÊÊÊrJ k°rs duurde nog steeds voort en werd heimelijk aanSest°°kt door de Vonckisten, die aanhangers waren der Fransche gedachten. Frankrijk had den oorlog aan Oostenrijk ver<$) klaard ; België werd weder het tooneel eener verschrikkelijke bloedvergieting. Den 6 november 1792, won de Fransche generaal Dumouriez den slag van Jemappes bij Bergen en overweldigde België's provinciën. De meeste Belgen ontvingen deze nederlaag met gelatenheid, denkende van de Franschen een vrij bestuur te verkrijgen ; doch weldra was hunne hoop verijdeld. Onder het masker der vrijheid speelden de Franschen met het Belgisch volk en zijne welvaart (1). Den 25 november 1792, schreef generaal üumouriez eene brandschatting uit op de reguliere en seculiere geestelijkheid en de geestelijke stichtingen van het bisdom Antwerpen, om 1 millioen gulden te storten, binnen de tien dagen, in de kas van den commissaris-generaal. De leden van O. L. V. kapittel te Antwerpen, uitstel gekregen hebbende, werden met de uitvoering van het bevel belast ; zij deden eenen oproep aan de geestelijkheid, om daarover te beramen. Om rechtvaardiger de schatting of hoofdgeld van eenieder te kunnen stellen, vroegen zij de overzending der jaarlijksche inkomsten en uitgaven van eenieders gesticht, volgens de overdracht gedaan aan het gouvernement-generaal der Nederlanden in het jaar 1787. Het kapittel (2) van Turnhout ontving hierom eenen brief van den deken van Antwerpen, J. F. G. Werbrouck, gedagteekend den 14 december 1792. Het zond de overdracht op der inkomsten en uitgaven der eerwaarde heeren, volgens de gedane overgave van 1787, welke ons is overgebleven, en een duidelijk overzicht geeft van den geldelijken toestand des kapittels omtrent dien tijd. Het kapittel betaalde in dezelfde maand 500 gulden, en stortte later nog 250 gulden. De deken Werbrouck gaf den 14 october 1793, aan den eerw. heer Naets, kanunnik en (1) De bijzonderste gegevens die ons dienden om dit tijdstip op te stellen hebben wij getrokken nit het Provinciaal Archief te Antwerpen, (Fransch Tijdvak). — Hier zijii wij gelukkig onzen innigen dank uit te drukken aan den heer Archivaris, H. Jacobs, die onze opsporingen vergemakkelijkte. — Verder bezigden wij o. a. H. Jacobs, Inventaire des archives de 1'administration provinciale d'Anvers, t. II et III, (Anvers, 1895, 1900). — A. Orts, La guerre des Paysans. — A. Thys, De Belgische conscrils in 1798 en 1799, (Leuven 1890). — A. Tiiys, La Persécution religieuse en Belgique sous le Directoire eccécutif, (Anvers 1898). — Delplace, La Bélgique et la Rêvolution Francaise, (Louvain 1898). — Di Martinnelli, 500 namen uit den Boerenkrijg, (Gent 1898). — Gebruers, Eenige aanteekeningen over den Besloten tijd, d. I en II, (Glieel 1899-1903). (2) Arch. van S. P. kerk T. actuarius van Turnhout's kapittel een ontvangstbewijs van 9814-0 gl. van den deken Van der Sloten, in voldoening van deszelfs quota proportionalis in deze geldliehting als plebaan van Turnhout. Het volgend jaar was liet erger en voor de 2,000,000 Fransclie ponden, die de stad Antwerpen en afhang moesten betalen, werd liet kapittel gebrandschat op 40,000 ponden Tournois, wat liet onmogelijk kon betalen, aangezien zijne inkomsten niet al te hoog beliepen. Alsdan om zijnen goeden wil te toonen, zond het naar Antwerpen, wat liet kon, met het zilverwerk, welk men ook gevraagd had, wat uitkwam in zilver en geld op 2238-13-1/2 gulden (1). De Franschen toonden zich in België al even zeer dwingelanden en vernietigers als in Frankrijk. Kerken, kloosters, edelmanshuizen werden geplunderd en de kunstschatten naar Frankrijk vervoerd. De godsdienst der Rede werd gehuldigd, en de Blijde Inkomst verbrand. Generaal Dumouriez vertrok naar Holland, en na de overweldiging van Breda, plunderde hij Geertruidenberg, en keerde in België weder (2). Hij trachtte de gemoederen te bedaren en deed beroep op de Belgen om de naderende Oostenrijkers te keeren, maar nutteloos. Den 18 maart 1793, verloor hij den slag van Neerwinden en België trad weder onder het bewind van Oostenrijk. Niet lang duurde deze inbezitneming. Den 26 juni 1794, leverde de prins van Coburg, in plaats van den Oostenrijkschen keizer, opperbevelhebber van het leger, den slag van Fleurus aan generaal Jourdan en hield een geruimen tijd de overwinning onbeslist, maar deed eindelijk zijn leger achteruittrekken en liet de zege aan de Franschen. Dit beslistte het lot van België, dat opnieuw Frankrijk toebehoorde. (1) Arch. der S. P. Jterh, T., n1' 22. (2) Door de verjaging der Oostenrijkers en den optocht naar Holland van het Frauscli republikeinsch leger (les Sansculottes) onder het bevel van Piehegru, welk leger eenige dagen te Turnhout verbleef, werd het gasthuis met Fransche zieke soldaten opgepropt, en niettegenstaande de gasthuisnonnen met redenen voor het behoud van hun gesticht bevreesd waren, reikten zij aan allen eene behulpzame hand. — Hkuvelmans, Kron. vt T., bl. 164, België werd als een overwonnen land behandeld en onderging de onnoemlijkste buitensporigheden en de schrikkelijkste geweldenarijen. De Conventie in hare zitting van 9 vendemiaire jaar IV (1 oct. 1795) bepaalde de inlijving van België bij Frankrijk. België werd alsdan in 9 departementen verdeeld ; het huidige arrondissement Turnhout maakte deel van den kreits Antwerpen of hot departement der Beide-Nethen. Elk departement werd onderverdeeld in kantons, verscheidene gemeenten inhoudende. Turnhout werd een kanton, beheerd door eene municipaliteit, bestaande uit eenen voorzitter, de municipale agenten van het gebied en eenen commissaris van het Uitvoerend Directorium. Er zetelde ook een Vredegerecht. Het is te rekenen van dit tijdstip, dat bijna al de instellingen van den ouden regeeringsvorm, waaraan de Belgen zoo gehecht waren, onderdrukt werden of liet reeds waren. Alles was op Franschen leest geschoeid. Als tijdrekening had men den republikeiuschen kalender ; als gemeenteoverheden, kreeg men de meiers met hunne adjuncten ; in hoogere besturen, de commissarissen van het Middenbestuur; als feesten, drong men op, de feesten der Inlijving, der Wraak, der Echtgenooten ; als godsdienst, moest men nederknielen voor een vuig schepsel, de godin der Rede, in haren tempel, later den Tempel der Wet genaamd ; voor geldspeciën leverde men meestendeels assignaten. Gedurig werden de geestelijke en burgerlijke besturen der stad lastig gevallen met vragen om uitleg van allen aard. Op verzoek van burger Somers, commissaris van het arrondissement Brabant, meldden hem de kanunniken van Sl Pieter te Turnhout (1), den 30 ventöse jaar III der Republiek (20 maart 1/95), dat noch voor, noch na de intrede der overwinnende legers der Republiek, geen enkel kanunnik was vertrokken. Op aanvraag van den hoofddrossaart Beltens in zijnen brief van 28 thermidor (15 augustus) leggen de wethouders aan (ij Arch. der S. P. ierh, T. nr 22, dezen beambte den toestand bloot der stadsdomeinen (1). Der zusters Sepulcrienen werd dezelfde vraag gesteld voor liuu klooster ; zij stuurden ook de opsomming hunner goederen op, omtrent dezelfde als in den tijd van keizer Joseph II. Den 5 thermidor jaar IV (23 juli 1796) schreef de commissaris, op bevel van het Middenbestuur aan den deken Van der Sloten om een juist verslag te geven van liet getal der leden en het fortuin van het kapittel, waaraan de heer deken gehoorzaamde (2). De wet van 7 vendémiaire jaar IV (29 september 1795) op het uitoefenen en de bewakers van den eeredienst werd te Turnhout afgekondigd en zooals wij door eenen brief van Perrin, 18 prairial jaar V (G juni 1797), bestatigen, verzetten zich vele burgers van het kanton tegen de uitvoering van deze wet. Dit moet ons niet verwonderen, want in Turnhout gelijk elders had men het geenszins op met al die veranderingen ; nu zoo min als verleden jaar was men van zin de grillen der Franschen uit te voeren. Den 16 messidor jaar IV (4 juli 1796) gaf do bestuurder der jury van het arrondissement Turnhout, Karei D'Or, aan het municipaal Middenbestuur inlichtingen over de onwerkzaamheid en nalatigheid der municipaliteit van Turnhout, en verzocht het Bestuur deze municipaliteit wat aan te moedigen. Daarop antwoordde het Bestuur den 26 messidor (14 juli), barstte uit in klachten, bestatigde met hem Turnhout's traagheid in het handelen, en hoopte door de genomen maatregelen deze stad eenen andoren weg te doen inslaan (3). Een jaar na het afkondigen van de wet op den eeredienst, gebood het Middenbestuur van het departement der Beide-Netlien, den 7 vendemiaire jaar V (28 september 1796), aan den commissaris te Turnhout een onderzoek in te stellen in (1) Zeer gewichtig is deze verklaring, daar wij alzoo ingelicht worden nopens den kring of het tooneel waarop de Franschen in het vervolg hunne euveldaden gaan uitvoeren. — Zie dit stuk in Versl. v. T., 1895, bl. 77. (2) Zie Bewijsst. Geestelijk D., Kerk. Zij Bi o ijsst. "Wereldlijk D., n1' XXVI. al de geestelijke gestichten de stad, waarschijnlijk een voorspel hunner afschaffing. Hot volk hiervan onderricht en denkend dat wellicht zulk onderzoek zou leiden tot afschaffing zijner kloosters, waaraan het zoo zeer gehecht was, plakte op de poort der groote kerk een papier met deze woorden : « Alsoo de dapperheyd van de borgers van Turnhout bekend is, soo herhaelen wy de kloekmoedigheid nog eens van den 27 october 1789, ten opzigte van de vernietingen der kloosters en de vernieling des lands, soo laeten wy hierdoor weten : ten eersten van de commissarissen die soo stout souden syn in de kloosters te vallen om de suppressie te doen, alsdat wy borgers hen zullen aanvallen ende hangen aen den eersten boom, ende de andere van gelyken die hen nog wesen ofte niet. Zegt het voort » (1). Den 13 vondeminaire (4 october 1796) voltrok do commissaris Franceschiui de uitvoering dezer bevelen zijner overheid en begaf zich in het klooster der Sepulcrienen. Hij deed zich door de priorin allen uitleg nopens liet klooster geven en stelde hiervan een verslag op, dat hij don Middenbesture toezond (2). Donzelfden dag kwam Franceschiui ook op liet Begijnhof, waar hij een dergelijk onderzoek instelde en men hem op zijne vragen antwoordde. Hij stelde hiervan insgelijks een proces-verbaal op (3). Het Gasthuis bleef niet ongespaard en ook hier bood Franceschiui zich aan, alwaar do moeder overste hem de noodige inlichtingen bezorgde (4). In de maand november 1796 paste men de wet toe van 1791, die de ambachten, de gilden en de rederijk kamers afschafte en hunne goederen in beslag nam. Do goederen der edellieden werden ook niet ontzien en zoo werden te Turnhout de eigen- (1) H. Jacobs, Invenlaire des archives de l'administralton provinciale d'Anvers, t. III, p. 50, (Anvers 1900). (2) Zie Beicijsst. Geestelijk D. Sepulcrieiieu. (3) Zie JSewijsst, ld. Begijnhof. (4) Zie Beicijsst. Id. Gasthuis, dommen van den graaf Jos. Xav. de Pestre aangeslagen (1) ; zelfs liet Schuttershof werd niet gespaard (2). De kerkelijke instellingen ondergingen hetzelfde lot (3) ; al do geestelijke orden, kloosters, abdijen, gestichten, zelfs deze die zich toewijdden aan onderwijs en liefdadigheid werden afgeschaft en hunne goederen verbeurd. Gelukkiglijk was de municipalitoit in Turnhout nog zoo slecht niet, en volgens stukken gedagteekend op 29 brumairc jaar \ (19 november 1790) weigerde zij hot bevel der afschaffing van de kloosters op de geestelijke stichten van Turnhout toe to liassen. Een ander bewijs dat zij de bevelen der Franschen niet gaarne ten uitvoer bracht, was dat zij don 24 frimaire (14 december 1796) weigerde de kosten uit te keeren, door don commissaris Franceschini betaald voor het in regel brengen van den stedelijken Tempel der Wet (4). Hot stadsbestuur deed zijn best om in deze stoutmoedigheid voort te gaan en do hatelijke maatregelen to beletten, maar het gelukte niet altijd, want, don 24 pluvióse jaar "V (12 februari 1797) werd o. a. het dragen van het kloosterkleed te Turnhout verboden (5). Eenige dagen was dit afgekondigd, wanneer het klooster dor Minderbroeders zijn genadeslag kreeg. Den 9 ventóse jaar V (27 februari 1797) (6), om 11 uren des morgens begaf zich do commissaris van liet Uitvoerend Bewind bij het municipaal bestuur van hot kanton Turnhout, Perrin, naar het klooster der Minderbroeders, vergezeld van de burgers Leclerc, Girot, Lyck en eenige gendarmen. De commissaris had van den voorzitter van den municipalon raad (1) Jacobs, Inventaire, t. II, p. 302. (2) Heuvei.mans, Kroti. v. T., bl. 124. (3) Door een decreet iler Conventie werden de goederen der kerken, kloosters en edelen "als nationaal goed verbeurd» en krachtens dit dekreet maakten de republikeinen zich meester van de bezitiugen van het kapittel der collegiale kerk van Turnhout. Th. Sevens, Ons Vaderland tijdens de Fransche Overheersching, bl. 66, (Kortrijk 1892). (4) De kerk vau bet Begijnhof. (5) Prov. Arcii. Antw., Liasse 93 nr 23. (6) Prov. Arcii. Antw, Liasse 89 nr 3, van Turnhout geëischt hem door oen lid van den raad to doen vergezellen, maar niemand wilde liern in dit onrechtvaardig werk bijstaan. In hot klooster gekomen, gebood de commissaris aan elk kloosterling in naam der wet liet huis dat zij bewoonden aanstonds te verlaten, en het kloosterkleed uit te trekken, waaraan zij gehoorzaamden. Alsdan deed hij de overblijvende klok uit don toren neerhalen en bij de andere geroofde voorworpen stellen ; zij werden nu als nationale meubelen verklaard, waarop terzelfdortijd do zegels gelegd werden. Hartroerend moet voorzeker het vertrek geweest zijn dezer nederige paters, 28 in getal (1), die zoo langen tijd hot Turnhoutsch volk zooveel goeds hadden toegebracht. De omstandigheden van hun vertrek leven nog altijd voort in do overleveringen der inwoners en zij verhalen ons dat alstoen op liet Patersplein een roerend tafereel plaats groep. De gardiaan gaf onder liet hoongelach en de verguizingen der goddoloozo aanvoerders zijn laatsten zogen aan al zijne religieusen, die daar voor hem waren nedergeknield. Vele eerzame burgers dio waren toegesneld boden hun hulp en bijstand en rokenden het zich tot eere de gastvrijheid aan deze heilige bannelingen te mogen verleenen. Volgens den inhoud der wet van 15 fructidor jaar IV (1 sopt. 1796) bood men hun bons (2) of papierengeld aan, maar zij weigerden ze aan te nemen. Later word het klooster verkocht aan -zekeren Seleckner (3). Do hatelijke maatregelen gingen steeds hunnen gang. De wet van 7 vendémiaire jaar IV (28 september 1795) eischte van de geestelijkheid de gehoorzaamheid aan al de Fransche (1) Annal. der Sepulcr. (2) Les membres des établissemeuts supprimés devaient recevoir cliacuii en guise de pension de retraite, des capitaux payés en bons de valeur diverse d'après leurs titres personnels. Mais ces bons ne pouvaient être employés qu'& 1'acliat des biens nationalises. La plupart des religieux et des religieuses hésitèrent & les accepter, eraignant de poser par 1& un acte de coopération & uu vol sacrilège. La question ayant été soumise au jugement du saint Siège, il fut répondu que 1'acceptation était permise, pourvu qu'on eut l'intention de conserver les biens aclietés & 1'Eglise, seule propriétaire légitime du domaine sacré. Voir Daris, Prwlectiones canoniciay t. IV, pp. 143, 146. — Namkche, Cours d'hist. nat., 1891, t. XXVIII, p. 231. <3) Versl. v. T., 1899, bl. 101. wetten, maar zij vond hevigen tegenstand, zoodanig dat zij ten laatste werd opgeschorst. Do staatsaanslag van 18 fructidor (4 september 1797) bracht do Jacobijnen aan bet bewind, en in plaats van eene eenvoudige verklaring, eischte hunne partij door eene wet van 19 fructidor van de priesters eenen eed (1) van haat aan het koningdom en getrouwheid aan de Republiek ; zij liet de uitvoering van den eeredienst alleen toe aan de priesters die zulken eed hadden afgelegd, en daarom beëedigde priesters werden genaamd. De Kardinaal de Franckenberg gaf liet voorbeeld tot weigering cn werd verbannen. Van toen af begon de onverdraagzaamste dwingelandij (2) welke men ooit gekend had ; nooit hadden onze Kempen rampzaliger tijden beleefd. Den 1 frimaire jaar VI (21 november 1797) ging de commissaris Perrin, vergezeld van den politiecommissaris en van den ontvanger der domeinen van het arrondissement in het kanton Turnhout, over tot het sluiten van bijna al de kerken (3). Geene enkele was nog bediend geweest sinds den 28 fructidor jaar V (14 sept. 1797), als gevolg der wet verbiedend aan de onbeëedigde priesters hun ambt uit te oefenen. Alsdan kwamen de christenen gezamenlijk nog hunne gebeden storten in do kerken, die voor den 1 frimaire nog niet gesloten waren, omdat er de rust niet werd door gestoord. (1) Je jure haine b la royauté et k la monarchie et je promets attachement et fidélité £ la république et k la constitution de 1'an III. Jan Van Tussclienbroeck, priester te Turnhout, werd in 1798 gevangen genomen voor weigering van dezen eed. [Annuaire de l'Arch. de Malines 1860, p. 152). Si la royauté, disait le Cardinal, désigne la personne du roi, on ne peut nous demander de haïr notre procliain ; s'il faut entendre par 1& 1'autorite suprème, nous ne pouvons oublier la déclaration de Sl Paul : « Ominis potestas a Deo. » — Patrio, Bélgica t. 3, Hist. Relig. (2) L'année 1798 (schrijven wij jaar VI) est certe la plus désolante, la plus dramatiquement accidentée de toute la période francaise : jamais une tyrannie plus insupportable ne pesa sur nos pacifiques populations ; jamais elles ne traversèrent des jours aussi néfastes. Gette époque fut marquée d'une part, par une persécution violente contre le culte catholique et son clergé et d'autre part par 1'introduction de la conscription militaire et les luttes sanglantes qui en furent la suite. A. Thys. Pers. relig. en Belg. bl. 8. (3) Prov. Arch. Antw. Liasse 89, nr 4. Maar hiervoor werd de commissaris door het Middenbestuur berispt en er werd hem opgelegd ze te sluiten, wat alsdan den 1 frimaire geschiedde (1). De klokken (2) hadden sinds 27 floreal jaar VI, (16 mei 1798) insgelijks met het ophouden van den dienst der priesters, niet meer geluid voor de kerkelijke diensten, maar lieten nu alleen nog hunne klanken hooren om de werklieden des middags en des avonds tot het vertrekken van hun werk te verwittigen. 's Anderdaags na het sluiten der kerken, vergaderde eene groote menigte in het huis van den bakker Dupont op de Markt, om daar hare godvruchtige oefeningen te volbrengen. De bakker werd aangeklaagd bij den vrederechter, die er weinig gevolg aan gaf en hierom bij het Middenbestuur door Perrin werd overgeschreven. Eenige dagen nadien had opnieuw eene vergadering plaats in eene nabij gelegen kapel der stad, die seffens werd gesloten. Moeten wij den commissaris gelooven, (want nog al dikwijls zijn zijne euveldaden wel waar, maar overdreven) dan moet deze vergadering allertalrijkst geweest zijn. Hij had er eerst den politiecommissaris heengezonden, bijgestaan door de gendarmerie, om ze uiteen te drijven, doch lumne pogingen waren vruchteloos. Alsdan ging hij zelf, en met een weinig krachtdadigheid dwong hij haar aan de wet te gehoorzamen. Hij hield een man aan, die de grootste muiter scheen, en stelde hem in het gevang. De klachten over het sluiten der kerken waren algemeen ; den 20 frimaire jaar VI (10 dec. 1797) vroegen de aalmoezeniers der armen (3), de kerken in de stad en in den omtrek te mogen openen, omdat zij nu bijna geene aalmoezen meer kregen en bijgevolg onmogelijk 0 tot 700 armen konden spijzen ; waren zij misschien opgestookt door de burgers die hoopten door dit betoog de opening hunner kerken te verkrijgen, dit ware wel mogelijk ; nochtans hunne aanvraag bleef zonder gevolg. (1) Prov. Arch. Antw. Liasse 87 nr 4. (2) Prov. Arcii. Antw. Liasse 95 nr 21. (3) Prov. Arch. Antw. Liasse 99 iir 62. In do kerken en kapellen verscheen nu niet meer de eerbiedwaardige priester op den kansel om den parochianen het woord Gods toe te sturen, of in plechtgewaad de kerkelijke diensten te verrichten. In bijzondere huizen richtten de christenen bidkapellen op, waar zij in het geheim de goddelijke diensten kwamen bijwonen en waar hun de HH. Sacramenten werden toegediend. Zoo wijst men nog verschillende huizen aan, waar dit plaats groep, onder andere, in hot huis nu bewoond door den heer Henri de Chaffoy, in de Patersstraat. Gedurende do jaren 1798 en 1799, als de vervolging ten toppunt steeg, diende do Binnenkerk opvolgens tot paardenstal ol' tot bijeenkomst en verblijfplaats van alle soort van volk. Perrin schreef (1) ook den 30 frimaire jaar VI (20 dcc. 1797) aan het Middenbestuur, dat al de niet bediende pastorijen ten gctalle van 5 van het kanton Turnhout geheel verlaten waren. Het bestuur der stad ontmoette ook vele moeilijkheden (2) ; wanneer don 21 nivóso jaar YI (10 januari 1798) een nieuw bestuur werd gekozen, weigerden de gekozen raadsleden hun mandaat aan te nemen. Hot Uitvoerend Bestuur noemde nu den volgenden municipalen raad : Decroon, hoedenmaker, Gittard, ex-commissaris van politie, Pr Borgs, bleeker, Van Huisberghe, koopman, en Anthonissen, huidevetter. Zij bleven niet lang de mandatarissen der Republiek, want den 1 germinal jaar VI (21 maart 1798) werden er door de Assemblee Pvitnctive van het kanton 1 urnhout anderen benoemd. De nieuwe municipale raad werd plechtig aangesteld in zitting van 1 floreal jaar VI (20 april 1/98) en bestond uit de burgers : Engel. Bn Van Dooren, president, P. Heylaers (3) en Jan P. Van Eyck, municipale officieren, H. Guittard secretaris en griffier. Alvorens zij aangesteld werden (1) Prov. Arch. Antw. Liasse 90 ur 5. (2) 29 brumaire jaar VI was er geeue muuicipaliteit in liet kanton Turnhout. — Brief van Karei D'Or aan den commissaris van liet Directoire exécuiif tot Turnhout. — Prov. Arch. Antw. Liasse 80 nr 2. |3) P. Heylaers woonde in het jaar VII in het « Steentje » welk gebouw hij moelit vergrooten : Seance municip. 20 pluviose an VII, — Versl. r. T.. 189S, hl. 85. moesten zij den haat aan liet koningdom zweeren ; de commissaris vroeg hun of er geene uitwijkelingen in hunne familie waren en of zij nooit eenige beslissing wederspannig of tegenstrijdig aan de Republiek onderteekend hadden, waarop zij ontkennend antwoordden. De vrederechter Berré, (1) een man met Franschgezinde gedachten, maar eerlijk, en die geenszins de werken zijner partijgangers goedkeurde, en daarom ook dikwijls overgedragen werd, kon hot niet langer uithouden en nam zijn ontslag. Niemand wilde hem opvolgen en het Bestuur noemde als vrederechter een opziener van het krijgsmagazijn te Mechelen, die den Franschen de vernedering eener weigering deed oploopen. Heviger en heviger heerschte de Fransche dwingelandij. In eene zitting van 2 floreal jaar VI (21 april 1798) (2) werd er besloten, buiten maatregelen van algemeen nut, eene somme van 19,110 ponden 14 sols op de lasten betalers te lichten, en te trachten de klokken die aan de maatschappij van Maurroy verkocht waren uit de torens neder te halen ; en in eene zitting van II floreal jaar VI, van aan al do bezoldigden der gemeente en de openbare ambtenaars van het kanton, den eed van haat aan het koningdom af te eisclien ; gehoorzaamden zij niet, dan verloren zij hunne plaats. In zitting van 14 prairial jaar V I (2 juni 1798) werd aan de hoveniers verboden op den decadi of republikeinschen zondag groenten te verkoopen ; in zitting van 19 messidor jaar VI (7 juli 1798) nam de municipale raad maatregelen om de uitwendige godsdienstteekenen der kerken en der huizen weg te doen en in zijne zitting (3) van 25 messidor gelastte de raad de gendarmen Guill. Kogardoux en Coteau deze uitwendige teekenen (1) Orts, Guerre des paysans, bl. 50. (2) Vei-sl. v. T. 1897. (3) Prov. Arch. Antw. Liasse 95 n>' 6. Séance du 12 vendémiaire an VII (1798) : de muuicipaliteit van Turnhout beslist de deeadis te onderhouden die gedurig werden overtreden, alsook de onderwijzers en onderwijzeressen die de republikeinsche boeken en wetten, zooals Les Droits de l'homme, La Constitution niet aan de jonkheid wilden aanleeren, hunne school voortaan op de republikeinsche wijze te doen houden. — Versl. v. T., 1898, bl. 82, 22 der Binnenkerk te doen verdwijnen, mits 100 ponden Fransche munt, als liet zal voltrokken zijn. Het geschiedde gelukkiglijk maar half. Zooals het klooster der Minderbroeders, ontsnapte het klooster der Sepulcrienen niet aan de inbeslagneming en de verjaging zijner leden (1). Wanneer in 1796 het bevel der afschaffing van de kloosters verscheen, hadden de kanunnikessen gehoopt te mogen blijven om reden van het doel hunner instelling, dat bestond in het onderwijs der jonkheid. Zij dienden eene aanvraag in bij de regeering, die eenigszins genegen scheen uitzondering te maken voor de kloosters waar het onderwijs gegeven werd. Een gunstig antwoord liet zich wachten ; in november 1797 kwam men hun aankondigen dat zij maar eonige maanden meer mochten vertoeven. In deze onzekerheid werden de kostleerlingen naar hunne ouders teruggezonden, en hielden de zusters nog zoo lang mogelijk het externaat open. Eindelijk werd het droevig lot van de afschaffing der kanunnikessen ook beslist en overviel het hun den 3 mei 1798. 's Morgens kwam de uitvoerende commissaris met de gendarmen aankloppen in het klooster en beval hun aanstonds het liuis te verlaten. Hij bood hun bons of papierengeld aan, waarmede zij geestelijke goederen konden koopen, maar op aanraden der oversten weigerden allen ze aan te nemen. Alsdan, om 9 1/2 uren, werden de kanunnikessen een voor een uit het klooster gezet ; 14 koor- en 7 leekezusters (2) verspreidden zich (1) Annal. der Sepulcr. (2) Zr Maria Victoria, priorinne, alias Jacoba Van Mattenburg, van Gastel in de Baronie. Zr M. Catharina, alias Brigitta Vlodrop, van Roermond. Zr M. Glara, alias Maria Theresia Stuyck, van Turnhout. Zr M. Angela, alias Angela Goraer, van Antwerpen. Zr M. Jacoba, alias Anna Narda Floren, van Rysbergen. Zr M. Augustina, alias Anna Cornelia Vrakkers, van Breda. Zr M. Josepha, alias Clara Van Hoof, van Eindhoven. Zr M. Francisca, alias Anna Elisabeth Van Eyck, van Turnhout. Zr M. Regina, alias Helena Diels, van Turnhout. Zr M. Seraphina, alias Dymphna Heestermans, van Tilburg. Zr M. Constantia, alias Joanna Thys, van Beersse. ia verschillende richtingen, maar bleven met het hart vereenigd en onscheidbaar. De eerw. priorin, zr Maria Victoria Van Mattenburg en eenige andoren, namen hun verblijf op het Begijnhof ; anderen in liet Gasthuis, anderen bij hunne familie of bijzonderen. Het Begijnhof had ook veel te lijden van de woede der Jacobijnen. In zitting van 29 messidor jaar VI (18 juli 1798) werd er in den Raad besloten de godsdienstige samenscholingen, die volgons de Franschen te Turnhout plaats grepen, te doen ophouden. Agenten van Engeland, teruggekeerde uitwijkelingen, veroordeelde priesters, moordenaars, brigands, hielden zich daar waarschijnlijk verholen ; altijd was het Begijnhof een toevluchtsoord der priesters ; nu was het noodig tot behoudenis der openbare rust, dezen te verdrijven ! Daarom moesten al de poorten van het Begijnhof afgehangen worden, namelijk de groote poort uitgevend op de Begijnenstraat, die ■san het Park, en die rechtover den landbouwer Do Volder. Voor dit werk werden in zitting van 3 thermidor aangeduid de schrijnwerker P. Heylaerts en de twee veldwachters. I . Heylaerts mocht de poorten houden, op voorwaarde de veldwachters te voldoen. Het Gasthuis (1), alhoewel niet van vele plagerijen ontlast, behield zijne goederen, maar werd als een liefdadig sticht beoordeeld en in een burgerlijk hospitaal veranderd. Het bestuur van deszelfs inkomsten werd opgedragen aan administrateurs. Niemand wilde in den eerste dezen post aanvaarden, doch daar de commissaris Perrin dreigde dat de weigering tot nadeel van Zr M. Theresia, alias Maria Deckers, vaii 's Hertogenbosch. Zr M. Antouetta, alias Anna Maria Jacobs, van Mechelen. Zr M. Ilenrica, alias Maria Vissers, van Wechelderzande. Leekezuster Ludwina, alias Anna Elisabeth Voordekkers, van Vorst. Zr Joanna, alias Joanna Van Nyvelseel, van Visclipleck bij Vorselaer. Zr Dymphna, alias Elisabeth Janssens, van Casterlé. Zr Dorothea, alias Gatharina Janssens, van » Zr Monica, alias Petronella Van Isschot van » Zr Barbara, alias Theresia Vennekens, van Gheel. Zr Gecilia, alias Elisabeth Staes, van Casterlé. Analen der Sepulcrienen. (1) Heuvelmans, Geestelijk Gasthuis, Kron. v. T. bl. 164. Turnhout zou strekken, namen de burgers J. Robson en Van Aarscliot dit ambt aan. Do gastliuiszusters ten getale van 14 kregen den naam van Hospitalières en ontvingen in deze hoedanigheid eene jaarwedde van 13(5,05 fr (1). De vervolging was vooral hevig tegen de priesters, omdat, zooals de Franschen zegden, zoolang hun invloed zou duren, zoolang de pogingen der Franschen vruchteloos waren (2). En over de priesters van Turnhout in het bijzonder, schreef Perrin, den 30 brumaire jaar VI (20 nov. 1797) « je crois qu'ils sont toujours imbus des mêmes principes de fanatisme. Quant a leur influence sur les habitants du canton, je ne la crois que malheurensement que trop grande s'il fuut en juger par la démission des officiers municipaux. » Geen wonder dan dat de Jacobijnen, (3) hiervan overtuigd, hunnen diepsten haat uitwerkten op de priesters. Den gouvernementscommissaris was volmacht gegeven, om zonder eenige rechtspleging degenen die als gevaarlijk werden aanschouwd, uit het land te vervoeren. Talrijke en willekeurige aanhoudingen grepen alsdan plaats ; de in hechtenis genomen priesters werden naar de eilanden Rhé of Oléron of naar Guyana gezonden. Ferd. Jos. Van der Sloten, plebaan van Turnhout, werd tusschen deze gevaarlijken gerekend (4). (1) De pastorij van het Gasthuis opgeschorst zijnde, was kanunnik Norbertus Bartolomeus Snyders in het geheim op het Begijnhof gaan wonen. (2) « Nous sommes convaincus que leur rang, leur supériorité et leur détestable influence out fait naitre et alimenté le fanatisme le plus dangereux et ce depuis la révolution papale de 1790 jusqu'A ce jour. Tant que ces êtres existeront parini nous, ïls paralyseront 1'effet de toute instruction républicaine, empêclieront la propagation des principes que professe le gouvernement, et mettront des obstacles moralement invincihles k 1'action de la loi. » — A. Thys, La Persécution religieuse en Bélgique sous le Directoire eocécutif, (1898), bl. 11. (3) Prov. Arcii. Antw., liasse, 87, nr 4. (4) « Tres fanatique et fanatisant les contrées qu'il domine jusqu'au point que le seul nom des Francais y est en horreur. D'une influence majeure sur plus de quinze lieues de circonférence, ayant soustrait, cache ou euleve sur le territoire Hollandais, les régistres de 1'état civil, plutot que de les remettre k 1'autorité compétente. Ennemi prononcé de toute loi républicaine et de tout ordre emane du Gouvernement. » — Prov. Arcii. Antw., liasse, 80 nr 2.. Hij werd to Turnhout aangehouden (1), den 17 nivóse jaar VI (6 januari 1798), naar Antwerpen vervoerd en van daar naar Rochefort, en eindelijk naar Guyana, waar hij in liet moorddadig oord van Couamana, den '27 november 1798, stierf. Na Van der Sloten was liet een Minderbroeder, pater Clccrens, dien men zocht ; hij werd veroordeeld om van plaats tot plaats naar Rochefort overgebracht te worden. Den 5 pluvióse jaar VI (25 januari 1798) waren de gendarmen naar het huis gegaan waar hij woonde, maar kregen tot antwoord, dat hij reeds sinds eenige dagen vertrokken was. Do opzoekingen gingen voort en zooals wij in eene lijst kunnen zien van 2 prairial jaar VI (31 mei 1798), waarop 65 priestersnamen der Twee-Nethen stonden, die tot de vervoering veroordeeld werden, waren er zes priesters (2) tusschen van Turnhout, die volgens artikel 24 der wet van 19 fructidor moesten aangehouden en ontvoerd worden. Het waren J. B. Knaps, lste onderpastoor, Jan van Warsenburg, onderpastoor, J. B. van Engelen, onderpastoor van het Begijnhof, Willem van Niel, kanunnik, Petrus Janssens, leeraar, en Petrus Otten, gardiaan der Minderbroeders. Hot aanhoudingsmandaat had geene gevolgen, daar men do betichten niet vond. Op hot kasteel, dat in gevang was veranderd, zaten ook vele priesters van andere dorpen en de Minderbroeders die men te Gheel had aangehouden (3). Men vreesde dat zij zouden ontsnappen of dat het volk, welk hen zeer beminde en door de bewakers alles bezorgde, het kasteel zou aangevallen en hen (1) A. Tiiys, Belg. Conscr. bl. 192. Bij liet opzoeken iu het Doopboek der parochie van S. Pieter, zagen wij als den laatsten doop door Van der Sloten opgeschreven en onderteekend, dien van Maria Catharina De Nens, op 30 december 1797. Den 11 januari 1798, komt de doop voor van Cornelius Franciscus Meeuwes en teekent de onderpastoor J. V. D. Waarsenburgh als vicep. deservitor. (2j Prov, Arcii. Antw. liasse 80, nr 2, en Xnnuaire ecclésiastique de l'Archevêchc de Malines, 18G4. (3) Inv. Jacobs III, 51, — Gebruers, Besl. Tijd. d. I, 57. — A. Thys, Pers, yel. en Belg. bl. 115, — Narijen, Van Bavegem-Guerich. uit den kerker verlost hebben. Daarom vroeg de openbare aanklager Carré van hen kortelings te straffen en 25 man tot hunne bewaking aan te stellen. In zijnen brief (!) geeft hij ons nog een staaltje van zijnen republikeinschen haat en hooge verwaandheid. De haat dezer Jacobijnen bleef niet enkel bij woorden maar ging ook in daden over. In ditzelfde jaar 1798 werden er twee paters Minderbroeders aan do Grimstede, boerderij nabij het huidig kerkhof, door de Franschen vermoord (2). * * * De gemoederen des volks waren door al die verkrachting des godsdiensts en der nationale vrijheid erg ontsteld en ontlastten zicli in eenen krachtdadigen tegenstand, wanneer de wet op de conscriptie tot uitvoering kwam \3). De BOERENKRIJG ontstond. Liever dan voor een land dat hun niets dan ellende had aangebracht te strijden, wapenden (1) Prov. Arch. Antw. liasse 98, ur 45. « Que les prêtres réfractaires soiit les êtres les plus dangereux que la République ait & redouter. Sans eux la paix de 1'intérieur cesserait d'ètre troublée : saus eux la fraternité renaitrait, ils sont en uu mot 1'hydre & cent têtes qu'il faudrait abattre d'un coup. » (2) Beslot. Tijd, d. I, bl. 39, volgens Gebruers, den 8 november 1798, om 4 uren namiddag. Zoo getuigen de overleveringen van het volk en een palmen kruisje dat ik in mijn bezit heb en dat voorkomt van eenen dezer Paters — F. J. Van Hillegem, — dat hij bij hem had als hij ter dood werd gebracht en dat door eene' ooggetuige, Mej. Willems, aan een mijner familieleden werd geschonken. (3) « Mais k ce moment (a) tous les regards, ceux du monde otficiel des populations et même de 1'Europe, étaient concentrés sur le parlement Francais oü k la fin de juillet le projet de loi sur la conscription militaire avait été mis & 1'ordre du jour après le dépot du rapport fait par le général Jourdan. La loi fut promulgée le 19 fructidor (6 septembre). Le Directoire voulut immédiatement en faire usage et demanda aux Chambres la levée de 200,000 conscrits pour compléter les armées et les mettre sur un pied redoutable ; cette demande accordée le 2 vendémiaire (22 septembre) comprenait tous les conscrits de la première classe, c'est-A-dire, tous les jeunes gens qui dans le courant de 1'année (22 sept. 1797 & 21 sept. 1798) avaient atteint 1'age de 21 ans. La consternation, la désolation furent grandes tant en France qu'en Belgique, quand ces fatales nouvelles furent connues. Bientöt après, quand il fut question de mettre k exécution cette odieuse et maudite loi, des troubles éclatèrent dans les départements Beiges et 1'insurrection des conscrits qui y prit un caractère extremement grave et fort inquiétant pour le gouvernement Francais. » (a) A. Thys, La Perséc. rel. en Belg. sous le Direct, exéc. bl. 121. zich onze Jongens, door de Franschen met den onteerenden naam van Brigands (1) betiteld, om voor eigen Autaar en Haard te velde te trekken en het dierbaar Vaderland van de onmenschclijke Franschen te verlossen. De opstand brak los te Overmeire, een dorp tusschen Gent en Dendermonde, en deelde zicli aan geheel Vlaanderen mede. De bijtreding der Kempenaren liet zich niet wachten ; lievig werd er strijd gevoerd in liet Departement der Beide-Nothen. De koene Pieter Corbeels (2), drukker, boekhandelaar en herbergier te Turnhout, vroeger te Leuven, een vastberaden man, 44 jaar oud, nam met Meulemans, Van Gansen en Elen hot bevel over de Patriotten. Rond half october had hij liet Turnhoutsch volk (3) aangezet den opstand te ondersteunen ; zijne woorden vielen niet op eenen onvruchtbaren grond. Den 2 brumaire (23 october) vroeg de municipale raad aan liet Midden-Bestuur middelen om den opstand te dempen (4). Hieruit blijkt dus dat de opstand ook in Turnhout was losgebarsten. Corbeels (5) begaf zich naar Glieel en zoo naar Diest, welke stad hij rond den 20 october bezette en waar hij kloekmoedig zijne eerste sporen won. Den 23 (6) waren 800 Patriotten te Desschei en te Retliy vergaderd, van waar zij naar Arendonk optrokken. De com- (1) Les documents otficiels, auxquels nous allons faire quelques emprunts, qualifient ces braves geus de 1'épithète de Brigands. Mais brigands pour brigands, nous plagons beaucoup plus liaut dans nolre estime et notre sympathie eeux qui livraient sur le sol national, cette lutte & mort aux envahisseurs étrangers. Ges étrangers, ne roublions point, leur avaient ravi tout ce qu'ils avaient de plus cher, leur religion, leur nationalité, leurs enfants, leurs frères condamnés par le sort & verser leur sang pour une cause qui n'était pas la leur, qu'ils abhorraient. — Namèche, Cours d'hist. nat. t. xxviii, p, 254. (2) A. Snieders, Onze Boeren, bl. 53, (Turnhout 1889). (3) 21 october 1797. De municipalen van Turnhout laten weten dat er vele vijanden in die stad zijn en vergaderingen plaats hebben bij herbergier Corbeels. — F. Di Martinei.li, 800 namen uit den Boerenkrijg. — Gebruers, Besl. Tijd, bl. 117, 118, (4) « Nous vous prious instamment de nous donner des moyens de répression, pour poursuivre avec sécurité les auteurs complices de cette insurrection. » (5) Gebruers, d. I, 118. (6) A. Thys, Belg. Corner., bl. 36. — lb., bl. 411. missaris Peotcrs, een don Franschen verkochte ziel, kon het op zijnen post niet meer houden en vluchtte naar Oud-Turnhout. Den 25 spoort hij aan op Turnhout, denkend aldaar roem te verwerven met tegen de Brigands, zijne landgenooten, te strijden ! Maar hoe groot was zijne teleurstelling, wanneer hij te Turnhout, die dweepzuchtige stad, gelijk hij ze noemde, de Groote Markt bedekt zag met burgers, over ladders en koorden beschikkend, 0111 do drijkleurige vlag en den vrijheidsboom neder te rukken. De kerkdeuren stonden open en de kerk was opgepropt met volk. Peeters vond dan ook niets beter dan aanstonds het hazenpad te kiezen. Intusschentijd hadden de Patriotten Arendonk denzelfden dag verlaten, verbleven met den avond te Oud-Turnhout en bemachtigden des anderendaags, den 26 october, de hoofdstad der Kempen. Turnhout werd het hoofdkwartier der opstandelingen van die gewesten (1). Eene zaak nochtans betreuren wij, indien liet waar is lietgene A. Thijs verhaalt, dat de opstandelingen vele oorkonden, registers en boeken vernielden. Wij kunnen hieraan geloof geven, omdat zij dergelijke vernieling nog op andere plaatsen teweeg brachten, en gezien in onze opzoekingen in de archieven der stad, wij eene groote schaarschheid van stukken bestadigden, zelfs de stukken 11a 171G. De deelneming der Turnhouters in het leger der Jongens (i) « Les révoltés siègent a 1'hotel de ville, après en avoir chassé la municipalité, qui leur refusait de la poudre. Des compagnies sont régulièrement et militairement organisées. (Interrogatoire d'Antoine Lysen, chirurgien, Archiv. communales de Bruxélles.) Elles ont ponr chef principal, le libraire Gorbeels, que nons avons déj& fait connaitre au lecteur. Corbeels, qui plus tard paiera eet honneur de sa tête. Cet officier arraché la veille a ses presses, montre plus d'énergie et plus d'intelligence qu'aucun autre au milieu du désordre révolutionnaire. Ainsi maitre de Turnhout, il arme et exerce ses compagnies ; il enróle un chirurgien pour se créer un service de santé. II faut un drapeau & cette armée. Gorbeels enlève la bannière du Grand Serment de la Réthorique chez le dépositaire et en donne un regu. II nomme des sous-officiers et des enseignes. Ses lieutenants sont au nombre de deux, Brauwers et Lambreclits. Le premier survécut a la défaite générale et tint encore la campagne pendant tout 1'hiver. Ses soldats regoivent comme signe de ralliement un brassard blanc, orné d'une croix rouge. Ils se décoraient volontiers aussi des couleurs patriotiques de 1790. » — A. Orts, La Guerre des Paysans, bl. 148, 149, en M- Van Laken, De Sansculotten in Vlaanderen, was der overwinnaars van 1789 waardig ; volgens de lijst die Gebruers (1) in zijn werk ervan opgeeft, waren zij 84 man en klommen later tot 120 strijders. l)i Martinelli (2) geeft nog 32 andere namen op, in de lijst van Gebruers niet begrepen. Onderricht (3) op 27 october dat nieuwe troepen Franschen uit Bergen-op-Zoom naar België afkwamen, om langs Turnhout en Herenthals naar Mechelen of Antwerpen te rukken, verliet Pieter Corbeels met zijn volk de stad en trok op Herenthals af. Diest, Meerhout, Tongerloo, Gheel, Moll werden nu beurtelings liet schouwtooneel van overwinning en nederlaag der beide legers, tot eindelijk liet beslissend gevecht van 4 december te Hasselt het heldhaftig strijden der Boeren den genadeslag toebracht. Maar liep alzoo de vereenigde opstand ten einde, de opstand van bijzonderen duurde nog immer voort. Den 14 december schreef de commissaris Perrin uit Turnhout, dat de wederstand aan de wetten er algemeen was. " Niemand, zegt hij, ziet om naar geboorte- huwelijks- of doopaangiften, niemand doet zich opschrijven voor de conscriptie. Als de troep aankomt nemen de verwittigde jongelingen de vlucht en koeren weldra weder. Er is geen middel de wetten uitvoerbaar te maken zonder gewapende macht (4). » ïjc * De Franschen gebruikten niet alleen het geweld om de Belgen te winnen, zij dachten ook hunnen geest in het volk te dringen met verschillende republikeinsche feesten te geven. Het municipaal bestuur (5) van het kanton Turnhout gebood den 10 floreal jaar VI (29 april 1798) het feest der Echtgenooten te vieren. (1) Besl. Tijd, d. I, bl. 172, 293. (2) 800 namen uil den Boerenkrijg LI. 35, 43, '44. 68. (3) A. Tiiys, Belg. conscr. bl. 91. (4) Ib. bl. 293. — Den 18 december, vaardigde liet Middeii-Uestuur der HeideNetbeu eeiie gansehe reeks maatregelen af betrekkelijk liet vertrek der « jonge ei toyens. » — Versl. v. T., 1899, bl. 97, (5) Versl. v. T., 1897. bl. 86, Den 18 fructidor jaar VI (4 sept. 1798) word opgelegd liet feest van 18 fructidor met groote plechtigheid te houden. Al de openbare ambtenaren moesten zich op het gemeentehuis bevinden om in de vreugde te doelen die elke goede republikein moest gevoelen op dezen merkwaardigen dag ! De drijkleurige vlag zou wapperen aan alle huizen gelijk op de dagen van decadi. Al de winkels moesten gesloten worden en niemand mocht er werken. Met grooten sier (1) werd, den 2 pluvióse jaar VII (21 januari 1799) in den Tempel der Wet, ecne zitting gehouden waarin de openbare ambtenaars, cenige uitgezonderd (2), den eed aflegden tegen hot koningdom, en verkleefdheid en getrouwheid zwoeren aan de Fransche Republiek en de Grondwet van het jaar III. Den 30 ventöse (3) jaar VII (20 maart 1799) spande het er nog meer. Men vierde het feest der Volkssouvereineteit in den Tempel der Wet in tegenwoordigheid van de boetstraffelijke rechtbank en de openbare ambtenaars, en waarschijnlijk van de Godin dor Rede, op haren troon gezeten. Do commissaris van hot Uitvoerend Bewind bij den municipalen Raad en de commissaris bij de boetstraffelijke rechtbank hielden ecne rede, welke met den kreet: Leve de Republiek!, werd beantwoord. Het bijzonderste (4) was nog liet Wraakfeest van 20 prairial jaar VII (8 juni 1799). Eene doodskist werd op de gemeenteplaats voor liet stadhuis op eene lijkbaar gezet. De overheden vereenigden zich op liet gemeentehuis en een stoet ging uit, welke geopend werd door den commissaris van policie te paard. Dan volgden do nationale gendarmerie, de lijkkist welke door vier man werd gedragen, militaire en burgerlijke ambtenaars, en allen togen naar den Tempel der Wet, waar (1) Versl. V. T., 1898, bl. 84. (2) Swaan, Robson, Micliielseii, Luyekx, membres Je 1'liospice civil, Emseus, Sclmermaus, assesseurs du juge de paix ; Van Aerschot, membre du jury d iustruction publique pour les éeoles primaires. — Versl. v. T., 1898, bl. 85. (3) Versl. v. T., 1898, bl. 86. (4) Versl. v, T., 1898, bl. 89, redevoeringen en gedichten werden voorgelezen. Daarop weergalmden de kreten : Leve de Republiek ! Wraak en oorlog aan liet huis van Oostenrijk ! Wraak, wraak, wraak ! Verder vierde men nog eenige verjaringen der bijzonderste gebeurtenissen en instellingen van de Republiek (1). Eu toch gelukten de Franschen er niet in de Turnhouters voor de Republiek gunstig te stemmen. Bij al deze eigenaardigheden en vervolgingen werden de goederen der kerkelijke gestichten en edellieden aangeslagen en verkocht, en zooals wij reeds gezegd hebben duurden deze verkoopingen wel drij jaren, van 1796-1799. Laat ons hiervan eenige opsommen (2). Den 9 en 14 floreal jaar VI (28 april en 3 mei 1798) werden verkocht twee hoeven met land alsook de pastorij van het Begijnhof, de pastorijen (3) van Turnhout, gelegen in de Nieuwstraat, en van Oud-Turnhout, en andere goederen aan het kapittel toebehoorend ; den 4 en 8 thermidor jaar VI (22 en 26 juli 1798), een kloosterlijk huis gelegen te Turnhout, voortkomend van het gewezen klooster van Corsendonk ; den 24 en 29 thermidor jaar VI (11 en 16 augustus 1798), 5 huizen gelegen in do Herenthalsstraat toebehoord hebbend aan de Bonnifanten ; den 24 en 29 pluviose jaar VII (12 en 17 februari 1799) en opnieuw den 9 en 14 ventóse van hetzelfde jaar (27 februari en 4 maart 1799) de eigendom van den graaf de Pestre ; den 9 en 14 germinal jaar VII (1) Versl. v. T., 1898, bl. 91. Commémoration du 14 juillel 1189. (2) Uit de archieven van Mr Baron Van der Havere, te Schooten, mij medegedeeld door den eerw. lieer Goetsclialckx, alstoen onderpastoor te Scliooten, 1899. — Aan liem onzen besten dank. (3) De pastorij van Turnhout zou later teruggeven worden : Le sousigné déclare et promet en présence des témoins Fr. Van der Smissen et .T. B. Van Damme, qui out signé la présente conjoinctement avec moi, que du moment que, le chapitre, ou le curé de Turnhout rentrera dans ses droits et possessious je leur cederai le presbytère ou maison pastorale. Fait öl Turnhout, le 24 fevrier 1800. Signé : — Audibert. Nous présents : Frans Van der Smissen, J. B. Van Damme Arch. der St. Pieterskerk, nr 25. (29 maart en 3 april 1799) ecu huis in do Heren thalsstraat h1' 188 voortkomoiid van dc gewezen priorij van Huybergen ; don 14 en 19 germinal jaar VII (3 en 8 april 1799), de Fundatie en een ander huis op liet Begijnhof, de kerk aldaar en de bleekerij die dezelve omringt ; den 19 en 24 pluvióse jaar VII (7 en 12 februari 1799) een huis, en een ander op den hoek der Warande, het molenhuis te Turnhout, een windmolen (Hannenmolen) einde Otterstraat, een windmolen (Oosthovensche molen) te Oosthoven, een windmolen (Lokoren molen) einde Gasthuisstraat, een houten windmolen te Oud-Turnhout, een rosmolen, te Rethy, windmolen, watermolen, smoutmolen, te Wechelderzande huis en windmolen, te Lille huis met windmolen, te Gierle een windmolen ; al deze goederen kwamen voort van den uitwijkeling de Pestre; den 19 en 24 frimaire jaar VII (9 en 15 december 1798), eene hoeve genaamd Schuzevenbergheschor (sic) met land gelegen te Turnhout en toebehoord hebbend, aan het Begijnhof. Don 4 thermidor jaar VII (22 juli 1799), om 10 uren des morgens had te Antwerpen eene eerste veiling plaats der priorij van Corsendonk, welker goederen door de Bestuurders van het Departement der Beide-Nethen als nationaal Domeingoed werden verkocht. Den 8 thermidor ging de beslissende verkoop af en burger Frans Van Dijck kocht al de gebouwen en den hof binnen de vest, voor de burgers Hamelin mi Delhuvenne van Antwerpen ; zij werden ook nog eigenaren van andere goederen op verschillige plaatsen gelegen (1). Eene bende woekeraars en sjacheraars, die men de « zwarte bende » noemde, wierp zich op de te koop gestelde eigendom- (1) In 1804 verdeelden Hamelin en Delhuvenne den eigendom van Corsendonk ; den 12 juli werd de priorij met alle bijbouwen en landen en bosselien in den omtrek liet aandeel van Delhuvenne. Petrus fToseplius Delhuvenne stierf den 14 april 1824, en Augustus Philippus Van der Beken werd de bezitter der goederen van Gorsendonk, die toenmaals, volgens eene akte, rond de 200 bunders bedroegen. Jonkheer Petrus Joseplius Franciscus Joannes Van der Beken-Pasteel werd omstreeks het jaar 1830, de derde eigenaar en bracht er vele veranderingen aan, namelijk het maken van den grooten vijver, en het planten van menigvuldige boomen, tot dat de familie Van der Beken-Pasteel in 1869, het landgoed verkocht aan den heer Jacobus Eduardus Glenisson. Jiij de dood van dezen verstandigeii en weldadigen bezitter, werd het verdeeld tus- men. Deze veilingen gaven aanleiding tot de schandelijkste konkelarijen. Gelukkiglijk, was er lioop op beternis in liet zicht. Generaal Bonaparte liad Egypte verlaten, den Staatsaanslag gepleegd en als consul met Sieyès en Roger-Ducos het bewind in handen genomen (1). Dwingelandij, plundering en verbeurdverklaring, ziedaar in drij woorden afgeschetst wat gansch de Fransche staatkunde in België was (2). solien zijne kinderen en kwam de onde priorij in handen van zijnen zoon E. Glenisson-Versteylen. Onder Delhuvenne (1797-1825) werd de oude kerk gedeeltelijk afgebroken ; in 1879 heeft de heer Glenisson nog in een gedeelte der oude kerk eene kapel opgericht. (1) L'orgie révolutionnaire toucliait & sa fin. Le 22 aout 1799 & la nouvelle des évènements d'Europe, Bonaparte avait quitté 1'Egypte, secrètement et sans faire part de sa résolution & personne ; il arriva k Paris, le 16 octobre, fit le coup d'état du 18 brumaire (9 novembre) et fut proclamé consul conjointement avec Sieyès et RogerDucos. Ainsi finit avec le cours du siècle cette épouvantable période d'oppression et de persécution religieuse qui débutant en 1796 par la suppression des maisons conventuelles, suivie do la fermeture des églises, eut pour couronnement 1'interdiction du culte, la dispersion du clergé et une condamnation générale éi la déportation. — A. Tiiys, Perséc. relig. en Belg., bl. 183. — A. Thys, Belg. conscr. bl. 380. (2) A. Thys, Belg. conscr. bl. 8. Tafel der flaten van het Eerste 2)eel — ••• blz. 1. TITELPLAAT. Teekening van den weledelen lieer Baron ' Ludovic coppens . . . . . . . . . . ... 2. WAPENSCHILD DER FAMILIE de FIERLANT. Kopergraveersel uit het werk: Jurisprudentia Heroica, p. 366, (Bruxellis 1714). Opdracht. 3. WAPENSCHILD DER STAD 56-57 4. ZEGELS DER STAD : 1. Jaar 1259. Rijksarchief Brussel, Comptes des Flandres n° 6624 ; 2. Koperen matrijs nog bewaard ten stadliuize Turnhout ; 3. Jaar 1770. Archief Sl Pieterskerk nr 23 ; 4. Hedendaagsche stempel der stad ....... 58-59 5. HENDRIK I, HERTOG VAN BRABANT. Kopergraveersel uit : L. Van Haecht, Chronyclie van de Hertoghen van Braband, bl. 56. (T'Handtwerpen 1606) ......... 62-63 6. MARIA VAN BRABANT, HERTOGIN VAN GELDER. Volgens het portret der plaat van het plan van Turnhout. Zie Plaat 21. . 74-75 7. JAN III, HERTOG VAN BRABANT EN ZIJNE FAMILIE. Ge¬ schilderde glasraam der Sl Pieterskerk te Turnhout in de XIVe eeuw. Le Roy, Notitia March. S. R. Imperii, p. 395. . . 94-95 8. ZEGELS VAN St PIETERSKAPITTEL. 1. Jaar 1641. Archief Kathedrale kerk, Antwerpen ; 2. Jaar 1419. Archief Begijnhof, Turnhout . ... . . . . . . . . . 98-99 9. THEOBALDUS-KAPEL. Lichtteekening ter plaatse genomen in 1903. 106-107 10. BEPROEVING VAN Sl JOB. Drijluik der kerk van Schoonbroek. Lichtteekening ter plaatse. Zie : La Revue Beige, Journal littéraire el artistique, n° 44, 2° année, p. 160. — Reusens, Eléments d'archéologie chrétienne, 2° éd. p. 229 . . . . . . . 112-113 11, ANTOON, HERTOG VAN BURGONDIË. Kopergraveersel uit: Har- rceus, Annates Ducum Brabanlice, t. I, p. 375 .... 118-119 blz. 12. DE VALKENJACHT. Geschilderde ijzeren deur van het midden der XVI Ic eeuw ter seeretarij van het stadhuis te Turnhout. Lichttee- kening ter plaatse .......... 124-125 13. ZEGELS van : 1. HERTOG JAN IV, Ao 1419 ; 2. HERTOG AR- NOLD VAN GELDER, Ao 1436 ; 3. ANTOON VAN BURGONDIE, Ao 1409 ; 4. HERTOGIN JOANNA VAN BRABANT, Ao 1399. Al deze zegels hingen aan stukken van die jaren bewaard ten archief van Pieterskerk Turnhout. ..... 132-133 14. MARIA VAN HONGARIE, LANDVOOGDES DER NEDERLANDEN. Volgens de lichtteekening eener schilderij toegekend aan Holbein. Raadzaal van het stadhuis te Turnhout. Zij draagt in eenen bovenhoek het volgend opschrift : Maria Caroli v Imp(erator is) Soror, Regina Hnngar(ice), Domina Binchii et Tiirnholti, Gubernatrix Belgii ........... 160-101 15. DE II. APOLONIA. BLAZOEN DER REDERIJKKAMER TE TURNHOUT. In het midden de H. Apolonia, beschermheilige der Kamer. Spreuk : Wii Heibloemliens bie'en vrucht met blii scapen, afgebeeld door Heibloempjes, biën en schapen ; boven, het wapen van keizer Karei V ; rechts, hetgene van Brabant ; links, hetgeue van Turnhout ; vervaardigd in 1538. Edw. Van Even, Het Landjuweel van Antwerpen in 1561, plaat XXIX ..... 180-181 16. SLAG DER THIELENHEIDE IN 1597. Kopergraveersel getrokken uit : IIugo de Groots, Nederlandsche Jaerboeken, bl. 296-297. . . 192-193 17. GEDENKPENNINGEN VAN DEN SLAG DER THIELENHEIDE. Volgens eene lichtteekening der zilveren medalies die ons medegedeeld werden door den heer L. Boonc. Zie ook : G. Van Loon, Histoire métallique des Pays-Bas, t. I, p. 479 .... 196-197 18. ALBERTUS EN ISABELLA. Kopergraveersel uit : L. Van Haecht, ChronycJie van de Hertoghen van Brabant, bl. 113. Otlio Vcenius invenit, Joan. Woutueel excudit, Joan. Gollaert sculpsit. . . 210-211 19. FILIP WILLEM, PRINS VAN ORANJE. Afbeelding getrokken uit: Arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands. .... 214-215 20. FREDERIK HENDRIK EN AMALIA VAN SOLMS. Volgens de lichtteekening der schilderij van Geeraard van IIontiiorst, uit het Maurit's Museum te 's Gravenliage ...... 232-233 21. PLAN VAN TURNHOUT IN DE LAATSTE HELFT DER XVII° EEUW, met de portretten der drie weledele Vrouwen vau Turnhout : Maria van Gelder, Maria van Ilongarië, Amalia van Solms. Kopergraveersel uit: Le Roy, Not. March. S. R. I , . 236-237 22. KASTEEL VAN TURNHOUT, tijdens Amalia van Solms. Kopergra¬ veersel uit : Le Roy, Notitia Marchionatus S. R. Imperii p. 397. 238-239 23. MARIA, PRINSES VAN ORANJE, HERTOGIN VAN ZIMMEREN. Lichtteekening der schilderij van F. Feytens. Raadzaal van het stadhuis te Turnhout. ......... 244-245 24. WILLEM III, KONING VAN ENGELAND. Kopergraveersel uit: Komste van Zijne Majesteit Willem UI in Holland, bl. 1. ('s Gravenliage 1691) . 248-249 blz. 25. HET LAATSTE AVONDMAAL. Lichtteekening der schilderij van Boyermans. S' Pieterskerk Turuliout ...... 254-255 26. ZEGEL VAN HET KLOOSTER DER MINDERBROEDERS. Licht¬ teekening der koperen matrijs ......... 260-261 27. WONDERDADIG BEELDJE DER H. MAAGD. Lichtteekening van het heeldje bewaard in het klooster van het II.Graf te Turnhout. 266-267 28. KERIC VAN HET BEGIJNHOF. Lichtteekening ter plaatse in 1903. 272-273 29. AFBEELDING DER PRIORIJ VAN CORSENDONK. Kopergraveersel uit het werk : T. I. Welvaakts, Geschiedenis van Corsendonh, d. I, bl. 21, naar liet kopergraveersel van Sanderus, Chorographia Sacra Brabantiie ............ 274-275 30. STADHUIS. Liehteekeni ng ter plaatse in 1903 ..... 282-283 31. WAPENSCHILDEN DER FAMILIEN SILVA TAROUCA EN DE PESTRE. De Herckenrode, Nobiliaire ...... 288-289 32. St PIETERSKERK. Liclitteekeiiing ter plaatse in 1903 . . . 298-299 33. St BAVOKERK TE OUD-TURNHOUT. Lichtteekening ter plaatse iu *903 312-313 34. PLAN VAN DEN SLAG DER PATRIOTTEN IN 1789. Kopergra¬ veersel uit : Mémoire hislorique et'pièces justificatives pour M. Van der Meersch par G. J. Dinne, t. I, p. 14. (Lille 1791). . . 324-325 35. DE JONGE HELD VAN TURNHOUT. Kopergraveersel uit : Alma- nach du Département des Deux Nèlhes pour Van 1807, par M1' L. P. X. p. 330. Opschrift : W. Peltro delineavit, P. W. Tomtkins. — J. J. Van den Berghe sculpsit London : Le Jeune héros de Turnhout. Victoire des Brabangons sur les Autrichiens le 27 oct. 1789. Un enfant ayant tné et dcsarmé un Dragon ennemi, en ment déposer les déponilles anx pieds de son commandant. — London, Pub. As the Act directs july 27 1790 ...... 330-331 3G. IIET OUD GASTHUIS. Lichtteekening van een plan opgemaakt door wijien den provincialen bouwmeester P. J. Taeymans, ons medegedeeld door zijnen zoon Jul. Taeymans, provincialen bouwmeester. 347-348 37. KASTEEL VAN GORSENDONK IN 1903. Liclitteekeiiing ter plaatse. 355-356 23 ALPHABETISCH REGISTER DER Kamen van fersonen, Steden, Jnsteflingen, enz., in dit Eerste 2)eel vermeld. A Aa, 14, 19. Aarschot, 16. Aartsdiaconaat, 93. Abeillede Campine (gazet) ,10. Aduatieken, 16, 17. Albertus en Isabella (aartshert.), 56, 192, 211, 225. Alphen, 37, 330. Amalia van Solms, 215, 232243, 258, 263. Amandus (S'), 33. Ambachten, 292, 318, 339. Ambivarieten, 17. Ammianus Marcellinus, 18. Andreas (kardinaal), 212. Annalectespr. serv. a l'hist. eccl., 10. Antoon van Burgondië, 91-129. Antwerpen, 11, 13, 33, 36, 46, 52, 59, 63, 66, 85, 93, 157, 161, 181, 202, 238, 335, 336. Archief (Antwerpen), 11, 335, n. 1. — (Brussel), 11, 31. — (Mechelon) ; 11. — ('s Gravenhage), 11, 247 ; — (Turnhout), 11, 72, 198, 203, 247, 282, 352. Arendonk, 43, 68, 78, 82, 167, 332, 351, 352. Arrondissement (Turnh.), 337. Augustinessen, 224. Austrië, 29. Averbode, 38, 115, 165. B ■Baarle, 44, 78. Baarle-Hertog, 157. Boone's vennen, 28. Baelen, 16. Borchvliet, 44. Baesweiler, 79. Borremans, 172. Balen, 152. Bosschen, 15, 306. Baronie (Turnhout), 237. Botta-Adorno, 285. Basel (concilie), 141. Bouchout, 36. Bavo (Sl), 34. Bourycx, 165. Bedevaart, 48. Brabant, 43. Beeldstormerij, 186. Brand, 136, 156, 245, 281. Beersse, 13, 43. Breda, 190, 209, 227, 239, Begijnhof, 104, 107, 143, 144, 321, 330, 336. 177, 187, 205, 228, 271, Brigands, 451. 339, 340 n. 4, 347, 355, Broekzijde, 14, 15. 356. Bronckhorsten, 77. Beide-Nethén, 337, 338. Brugge, 16. Belastingen, 198, 212. Bulletin Soc. Arch. Anvers, Beleening (van Turnhout), 181. 10. Beneficiën, 102, 107, 108. Burgemeester, 46. Bernards (Sl), 165. Burgerwacht, 197. Berré, 345. Butkens, 9. Beltens, 337. Beroerten, 184. G Berthoud, 41, 57, 62. Beul, 49. Calie, 14. Bevolking, 135, 156, 293. Calvinisten, 203. Bisdommen, 92, 202. Casterlé, 13, 14, 15, 16, Bleeken (garens), 292. 63, 242. Boekerij (v. Mar. v. Hong.), Cateau-Cambrésis, 180. 166. Chantraine, 71, 100, 176. Boerenkrijg, 350. Cleerens, 349. Bogaarden (Diest), 65. Clovis, 23, 29. Boisschot, 37. Commissie (v. beambten), 47, Bols (v. Arendonk), 70. 137. Bonaparte, 357. Consistorie van den Horen, Bonnifanten, 262 n. 1, 355. 124, 247. Bons (geld), 341, 346. Consistorie van Evangelisten, Boom, 44. 185. Conscriptie, 350, 353. Corbeels, 351, Corbie, 30, 37. Corsendonk, 15, 109, 114117, 140, 142, 145 - 149, 178, 187, 203, 208, 229, 241, 242, 273, 308, 317, 355, 356. Costuymen, 54 n. 4. 55. D Darisdonk, 15, 109. De Borckenfeld, 283. De Boussu, 47. Decadi, 345. de Chaffoy (Hendrik), 344. De Cock, 281 n. 2, 301. De Franckenberg, 342. De Knuyt, 235, 236. Dekenij, 202. Delhuvenne, 356. De Mesmaker, 167. De Nef, 208. Departement, 337. De Pestre, 288, 340, 355, 356. De Potter, 10. Desschei, 152, 351. Deurne, 22, 34, 36. D'IIooghenhuyse, 71. Dienaren, 48. Diessen, 37. Diest, 153, 214, 351, 353. Dijkzijde, 14. Dimplina (Ste), 33. District, 319. Domberg, 19. Domitianus (S'), 33. Domlinus, 34. Doortochten (militaire), 189. D'Or, 338. Draperijen, 83. Dumouriez, 334, 336. Dupont, 343. E Eburonen, 16. Edelen (te Turnhout, XVIe eeuw), 120. Edward I, 66. Edward (van Gelder), 78. Eed, 342, 345. Eersel, 102. Eligius (Sl), 33, 36. Episcopi regionarii, 33. F Fabrieken, 292. Feesten (republ.), 353. Ferdinand (kardinaal), 215. Filip (graaf van S1 Pol), 131, 132. Filip de Goede, 132-137, 140. Filip II, 160, 179. Filip Willem, 213. Filip IV, 214, 235. Filip V, 279. Fleurus, 336. Fonteinen (kasteel), 167. Franceschini, 339, 340. Franciscanen (v. Herenthals), 139. Franken, 21, 42, Glenisson, 356 n. 1. Frederik-Hendrik, 215, 227, Godsliuis, 101, 176, 187, 206. 233. Goirle, 102. Frederik I (k. v. Pruisen), Gouwen, 29. 280. Graafschap (Turnhout), 289. Frederik-Willem (k. v. Prui- Gramaye, 9. sen), 281. Grimstede, 350. Frederik III, 283. Grond (bodem), 14. Friso van Nassau, 280. Grootenhout, 15, 121. Guicciardijn, 9. H Galg, 50. Gasthuis, 223- 228, 271, 302, Haagspel (Landjuweel), 181. 336 n. 2, 339, 347, 348 n. 1. Haardsteden, 135, 156. Gaver (kasteel), 133. Harmelin, 356. Gedenkboeken, 331. Handbooggilde, 87, 290. Gegoeidens, 46. Hasselt, 353. Geldenaken, 16. Hebscaep, 171. Gelder, 74 n. 2. Heckerschen, 77. Gelderschen, 152, 157. Heylen (A.), 15. Gelrode, 16. Heirbanen, 19. Geloofsverkondigers, 33. Heizijde, 14, 15, 19, 167. Gemeentebestuur, 12, 56. Hendrik I, 42, 61. Germanen, 16. Hendrik II, 62. Gerecht, 47. Hendrik III, 62. Geuzen, 190. Herenthals, 43, 52, 66, Gevaerts (Walter), 76, (Jan), 136, 202, 330, 353. ib. Hermans, 333 n. 1. Gezantschap, 127. Hersselt, 16. Gezwoornen, 46. Hertogdom (Turnhout), 287. Gheel, 33, 152, 349, 351, Heusden (Jan Van), 62, 71. 353. Heuvelmans, 9. Ghysegem, 16. Hoefnagels, 10. Gierle, 13, 15, 43, 78, Holland (bestuur), 60. 82, 167, 356. Hoofdgilden, 89. Gilden, 87, 89, 190, 219, Hoogstraten, 20, 34, 43. 237, 252, 291, 339. 157, 203, 321, 322, Hospitalières, 348. Houtplanterijen, 140. Hoveniers, 345. Hubertus (S'), 37. Huidvetterijen, 53, 161, 240. Huybergen, 356. I Ingezetenen, 44. Inkwartieringen (militaire), 189, 249. Isabella (v. Portugal), 134. Issuegeld, 52. Iteghem, 18. J Jaarschriften, 331 n. 6. Jacoba v. Beieren, 130. Jacobijnen, 342, 348. Jachten, 59, 121, 249. Jan I, 64. Jan II, 65, 101. Jan III, 52, 67 - 73, 94, 102. Jan IV, 130 - 132. Jemappes, 334. Jesuieten, 208. Joanna (v.Brabant), 90, 102, 108, 116. Jongens (Boerenkr.), 351. Joseph II, 316, 332. Jourdan, 336. K Kaboutermannekens, 16. Kamerijk (bisdom), 93, 202. Kanton (Turnhout), 337. Kantwerkerij, 292. Kapellen, 219, 309. Kapittel Sl Pieter, 95, 173, 175, 204, 206, 221, 259, 266, 275, 335, 336, 338, 340 n. 3 ; — Kanunniken, 96; — Kapelanen, 96, 173; — Koordeken, 96 ; — Roeidrager, 97 ; — Kapittels (Brussel, Mechelen, Anderlecht, Lier, Dendermonde, Aalst), 142, 143. Karei de Stoute, 137. Karei V, 151, 160, 175. Kasteel, 69, 80, 119, 154, 164-168, 190, 196, 197, 238, 249, 349. Kastelein (gehucht), 14, 19, 70 n. 1. Kastelein (beambte), 82. Keim, ■ 330. Keldermans, 154 n. 4. Kelten, 16, 18. Kempen, 12, 15, 16, 203, 238, 321, 333, 342, 351. Kempisch Museum (Tijdschrift), 10. Kerk S4 Pieter, 93, 138, 171, 186, 203, 207, 217, 254; — Aflaten, 256 ; — Autaren, 207, 217, 218, 255, 299 ; — Beiaard, 208, 297, 301 ; — Beneficie, 207 ; — Biechtstoelen, 217, 254 ; — Broederschappen, 172, n. 2, 256 ; — Communiebank, 255 ; — Daken, 207 ; — Glasramen, 94, 172, 218 ; — Herstelling, 298 ; — Jaargetijden, 98 ; — Kapelrijen, 94, 139 ; - Kerkhof, 217, 299, 318 ; — Kerkmuren, 207, 217 ;— Kerkregisters, 256 n. 2, 296 ; — Kerkvisieten, 221, 295 ; — Klokken, 207, 217, 255, 297, 343, 345 ; — Koor, 172, 218 ; — Koorgestoelte, 172, 218, 254, 300 ; — Oksaal, 300 ; — Orgel, 208, 255 ; — Pastorij, 355 ; — Personaat, 95 ; — Plebaan, 96 ; — Remonstrantie, 255, 300; — Schilderijen, 217, 218, 255 ; — Tienden, 218 ; — Toren, 218 ; — Uurwerk, 138 ; — Zegels, 98. Koninginnekooi (hoef), 163. Koninksbeden, 207. Koolputten, 15. Koolwoud, 16. Korteinde, 109. Kortenberg, 64, 67. Kronijk (v. Turnh.), 9. L Lagarde, 190. Lakengulde, 83, 240. Lakenhal, 72, 83, 199. Lalaing, 170. Lambertus (Sl), 37. Land (v. Turnhout), 43, 160 n. 2. Landbouw, 212, 293. Landjuweelen, 88. Latomus, 9. Lazarijhuis, 103. Leenen, 69. Leenroerig stelsel, 31. Legenden, 16. Leopold II v. Toscanen, 332, Le Roy, 9. Leuven, 16, 59, 63, 76, 275, 290. Libermi, 176. Lichting, 155. Lier, 66, 88, 127, 153, 161. Liereman (ven), 15. Lijfeigenen, 24, 29. Lijnwaadweverijen, 83, 215, 240, 292. Lille 43, 78, 167, 356. Liufars, 78. Lobbes, 37. Lodewijk v. Male, 75. Lodewijk XIV, 241. Lokeren (gehucht), 14, 70, 133, 288, 309, 356. Lommei, 152. Loodjes, 58, 99. Loop (roode), 156, 245. Lotharingen, 29. Luik (bisdom), 93. M Maalberg, 22. Mansfeld, 188, 190. Marche v. Turnhout (muziek), 331 n. 3. Margaretha v. Brabant, 75, 91. Margaretha (landvoogdes^, 154, 180. Maria (He), 219. Maria van Burgondië, 137. Maria van Gelder, 43, 7490, 95, 102, 105, 114, 208. Maria van Hongarië, 159- 169, 174. Maria van Montmorency, 169. Maria van Zimmeren, 244, 247. Maria-Theresia, 283, 315. Markgraafschap (Antwerpen), 43. Markten, 73, 77, 78, 151, 240. Martinus (S'), 33. Mast, 240, Maurits van Nassau, 191, 192. Mavezin, 172. Maximiliaan v. Oostenrijk, 137, 150. Mechelen, 49, 88, 150. Medalies, 331 n. 5. Meerhout, 15, 332, 353. Meir, 15. Meirgoren, 15. Melle (bosch), 15. Menapiër, 16, 17. Merxplas, 13, 20, 43. Minderbroeders, 50, 257 -261, 269, 274, 278, 340, 349, 350. Moerassen, 15. Molens, 51, 212, 356. Moll,16, 136, 152, 332, 353. Mondragon, 191. Montenaken, 136. Montfort, 235. Morienen, 16. Muggenbrand, 287 n. 5. Muitelingen, 212. Municipaliteit (Turnh.), 338, 340, 344, 351. Munster (vrede), 235. N Napoleon (keizerrijk), 60. Neerwinden, 336. Nerviërs, 16. Nethe, 136. Neustrië, 29. Nijvel, 37. Noorderwij k, 18. Noormannen, 30, 37. Norbertus (St.), 38. Norbertinessen, 270. Notaris, 53. O Oleron, 348. Omwentelingen (Fransche in Brab.), 60, 321. Onaf hankelijkheid (België), 60. Oorderen, 44. Oosterhout, 88. Oosterwijk, 43. Oosthoven, 14, 109, 252, 312, 356. Oostmal, 34. Potbakkers, 162. Opstand (Vrijheid), 250. Potterstraat, 162 n. 1. Otto (Graaf v. Gelder), 62. Premonstratensers, 38. Oud-Turnhout, 13, 14, 35, Primus, 306, 308. 41, 43, 71, 100, 103, Prinselijke verblijven, 161, 109 -113, 139, 162, 176, 239, 251. 187, 199, 209, 222, 252, Privileges, 72, 77, 90, 151, 275, 311, 351, 355, 356. 214, 238. Overmeire, 351. Prochiaen, 50. Overstroomingen, 14. Procureur des konings, 47. Oyen, 78, 83, 97. 140,- Proven, 95, 97. 218. Pulle (Hof van), 70. P R Ravels, 13, 15, 43, 78, Pagus, 29. 167. Papenbrugge, 14. Rechtbank, 319. Parochiën, 318. Rector scolarum, 96, 209. Pastorijen, 344. Rederijkskamers, 86, 181, Paterstraat, 162 n. 1. 212, 282, 300, 339. Patriotten, 321. Regens, 68, 136. Peeters, 351. Reinout (van Gelder), 74 Perrin, 340, 342, 347, 348, Rekeningen (Schout-Rentmees- 353. ter), 11. Pest, 103, 136, 154, 156, Rentmeesters, 51. 198, 212, 215, 239. Rethy, 16, 88, 152, 332, Pieken, 15. 351, 356. Placcaerten, 47. Rhé, 348. Plinius, 17. Rochefort, 349. Poirters, 44. Rode, 71, 109. Pompe, 299. Roermond, 153. Poort, 44. Romeinen, 15, 16. Poppel, 15, 37, 43, 78, Rozenkrans (sodaliteit), 219, 167. 220. Postel, 39, 125, 152. Rumpst, 44. Posterijdienst, 247. S Steentje, 49, 344 n. 3 Steenwegen, 293 Saffenberg (Willem van), 71. Stijl, 63 n. 2 Salische Franken, 18, 21. Stokt, 14, 19, 70 Salische wet, 21, 23. Stormwind, 282 Sapeels, 172. Schepenen, 45 ; — Bank, 46; ^ Maaltijd, 49. Tafel van den H. Geest, 104, Scheut, 76. 169, 222. Scholen, 162, 163. Tanchelinus, ' 38. School (Latijnsche), 163, 208, Tap, 309. 230, 274, 305, 308, 316. Taxandren, 17. Schools (H.), 12. Taxandria, 18, 21, 36. Schoonbroek, 15, 109, 113, Teefelen, 97. 178, 235. Tempel der wet, 337, 340. Schorvoirt, 14, 215. Tempelieren, 41, 93, 99. Schout, 46. Tessenderloo, 18. Schröder, 321, 330. Theobalduskapel, 107, 187, Schutters, 212, 224. 207, 256, 329. Secretaris, 53. Thielenheide, 191. Seleckner, 341. Thorn, 37. Sepulcrienen, 262- 269, 303, Tiberius, 17. 338, 329 n. 3, 339, 346. Tienden, 41, 98, 140, 173, 's Hertogenbosch, 125, 204, 176. 209. Tijkweverijen, 83, 161, 212, Silva Tarouca (Graaf), 286. 291. Silva Toroldi (bosch), 26. Tilburg, 13. Slag der Patriotten, 324. Tongeren (volk), 17; — (Bis- Slag der Thielen Heide, 191. dom), 92. Sluiting der kerken, 342. Tongerloo, 38, 63, 113, Smets (F.), 12. 165, 353. Somers, 337. Tourout, 27, 34, 35. Sonnius, 202, 207. 't Park (abdij), 10. Souvereine Raad, 46. Tumulus, 19. Stabroek, 44. Stadhuis, 72, 134, 281. U Stapel, 78. Urnen, 19, 20 n. 2. Utrecht (bisdom), 93. V Vaart, 19. Vaart (Herenthalsche), 136. Valkenhandel, 122. Valkenhof, 123. Van Ballaer (EJw.), 10. Van Berchem, 42. Van Boussu, 181, Van Cannart, 70, 71. Van Cantelbeke, 297. Van Crainhem (Arnold), 146. Van Cuyck (Jan), 146. Van den^ Broeck, 281. Van der Beken, 356 n. 1 Van der Delft, 191, 196. Van der Kindere, 16. Van der Marck, 152. Van der Meersch, 322, 329. Van der Noot, 321, 332. Van der Sloten, 336, 338, 348. Van Duffel, 41, 100. Van Egmond, 152. Van Genechten (H.), 12. Van Genechten (Primus), 305, Van Gierle, 114. Van Gorkom, 9. Van Görlitz (Elisab.), 119, 128, 140. Van Halen, 50, 137. Van Hillegem, 350 n. 2. Van Mattenburg, 346 n. 2, 347. Van Mechelen, 42. Van Nassau (Engelbr.), 132. Van Ranst, 42, 71. Van Rossum (Marten), 157, 177. Varax, 191. Vee (invoer), 293. Verkoopingen (geest, goederen), 355. Verorderingen (XVceeuw), 135. Verslag v. Turnhout, 10. Versterkte plaats, 20. Vierschaar, 46. Villa, 24, 37. Vilvoorde, 75. Vissers, 14. Vleeschhal, 72, 133. Vlimmeren, 34, 44, 78. Voerde, 25 n. 1. Voetbooggilde, 87. Vonck, 321, 332. Vorsselaar, 36. Vorster, 48. Vosselaar, 13, 15, 43, 174, 187, 203, 213, 240. Vredegerecht, 337, 345. Vrij goederen, 41. Vrijheid, 44. Vroente, 48. Vrouwkensdag, 154 n. 1. W Waelre, 37. Wapenschild, 42, 57. Warande, 167. Wecheldcrzande, 43, 78, 356. Weelde, 13, 43, 78, 82, 167. Weeshuis, 269, 302. Wolven, 212. Wegtol, 67. Wonderjaar, 186. Wenselijn en Joanna, 72, 73, 76, 77. Z Werbrouck, 335. Westerloo, 16. Zandbergen, 16. Westmal 34. Zandkapelleken, 219. Wevel, (Godfried), 114. Zee, 14. Wieltjens, 15- Zegels, 56, 58, 98. Wijneghem, 36. Zegers (Willem), 50. Willem III, 242, 243, 248- Zevenbergen, 235. 253. Zevendonk, 14, 15, 251, 276, Willibrordus (Sl), 18, 33, 310. 36. Zoenen, 48. Wilmersdonck, 44. Zondereygen, 44. Winkelbroek, 15. Zoutverkoopers, 46. Woestijnen, 68, 89. Zwart Water, 15. Jnhoudstafel van het Eerste ÜDeel. Opdracht Een woord vooraf Eerste hoofdstuk. — Romeinsch-Frankisch en Leenroerig Tijdvak bl. 13- 31 Turnhouts ligging. — Vorming en bestanddeelen des bodems. — Eerste bewoners. — Kaboutermannekens, Kelten en Germanen. — De JSIenapiêrs. — De Taxanders en hun grondgebied. — Bestaan dezer volkeren : bewijzen. — De Aa. — Opgravingen. — Romeinsche versterkingen. — Lijkbussen. — Heirbanen. — De Franken. — Salisclie Wet. — Turnichalt. — Jaartal. — Ontstaan. — Naamafleidingen. — Verdeelingen van het Rijk. — De Gouwen. — Bestaan van verschillende dorpen in Taxandria. — De Noormannen. — De Leenen. Tweede hoofdstuk. — Stichting en Verspreiding van het Christendom bl. 32- 39 Eerste godsdienst onzer voorvaderen. — Invoering van het Christendom. — Eerste geloofsverkondigers. — Het Geloof in Taxandria. — De H. Amandus. — Verhaal van Domlinns en den H. Bavo. — De H. Eligius. — De II. Willibrordus. — De Kloosters. — De Ketterij van Tauelielinus. — De Kempische Abdijen der XII° eeuw. Derde hoofdstuk. — De Opkomst van Turnhout, bl. 40- 60 De Berthouden, Heeren van Turnhout. — De Hertogen van Brabant. — Turnhout wordt stad. — Land van Turnhout. — De Vrijheid. — De Inwoners. — Het Bestuur. — De Schepenen. — De Schouten. — Het Gerecht. — De Rentmeesters. — De Financiën. — De Keurmeesters. — De Secretarissen. — De Notarissen. — De Costuymen. De Wethouders. — Wapenschild. — Zegels. Vierde hoofdstuk. — De Hertogen van Brabant, bl. 61- 73 Hendrik I. — Zijn verblijf te Turnhout. — Hendrik II. — Vreemde vorsten. — Hendrik III. — Verbondsakte met Antwerpen en Leuven. — Jan I. — Jan II. — De Vrijheid in leen opgedragen aan den koning van Engeland. — Wegtol. — Gekasseide straten. — Jan III. — Zijn verblijf in de Vrijheid. — Plagen. — Verkoop der hertogelijke woestijnen ie Turnhout en te Arendouk. — Grensscheidingen. — Leenmannen van hertog Jan III. — Willem van Saffenberg verbrandt Turnhout. — Vrede. — Privilegie perpetueel. — Oprichting der Zaterdagsche markt. — Aanstelling van Keurmeesters. Vijfde hoofdstuk. — Maria van Gelder . . . bl. 75- 91 Maria van Brabant trouwt met Reinout van Gelder. — De Heerlijkheid van Turnhout aan Maria van Gelder. — Wijze van inbezittreding. — Turnhout vertegenwoordigd bij de Blijde Inkomst van Wenselyn en Joanna te Leuven. — Goedkeuring der privileges van Turnhout. — Strijd tusschen de hertogen Reinout en Edward van Gelder. — Slag bij Thiel. — Reinout gevangen. — De hertogin Maria te Turnhout. — Oprichting van nieuwe markten in di Vrijheid. Maria te Oyen. — Slag van Baesweiler. — Hertog Edward's dood. Invrijheidstelling en dood van hertog Reinout. — Maria weder te Turnhout. — Het Kasteel. — De Nijverheid. — Rederijkskamer. — Gilden. — Maria's dood. — De hertogin Joanna. — Privileges. — Afstand. — Joanna sterft. Zesde hoofdstuk. — Geestelijke Stichtingen . . bl. 92-117 De Bisdommen. — Parochiekerk van Turnhout. — Maria van Gelder sticht daarin een Kapittel van 12 kanunniken. — Samenstelling van het kapittel. — Goedkeuring van Paus Bonifacius IX. — Hertogin Joanna richt eene 13° kanunniksdij op. — Zegels en loodjes van het kapittel. — De Tempelieren. — Het Godshuis. — Giften. — Lazarij- en pesthuizen. — Tafel van den H. Geest. — Begijnhof. — Legende. — Fundatiën. — Theobalduskapel. — Oud-Turnhout. — Kerk. — Beneficiën. — Schoonbroek. — De Priorij van Corsendonk. Zevende hoofdstuk. — De Hertogen van Burgondië. bl. 118-137 Antoon van Burgondië te Turnhout. — Zijn huwelijk met Elisabetli van Gorlitz. — Het Kasteel en het Hof van Turnhout. — Jachtpartijen. — Rijgerij. — Valkenhof. — Consistorie van den horen. — Moeilijkheden. — Gezantschap naar Praag. — Ziekte der hertogin. — De hertog sneuvelt te Azincourt. — Hertog Jan IV. — Moeilijkheden met de hertogin-weduwe. — Huwelijk met Jacoba van Beieren. — Hun verblijf te Turnhout. — Staatsvergaderingen in de Vrijheid. — Filip van Sint Pol. — De Turnhouters bij den Slag van Gaver. — Octrooi van Filip den Goede. — Vleeschlial en Raadhuis opgebouwd. — Keuren en breuken. — Bevolking. — Heren thalsche Vaart. — Karei de Stoute. — Maria van Burgondië, Achtste hoofdstuk. — Geestelijke Toestand tijdens de Burgondiërs bl. 138-149 Kapelrijen in de Collegiale Kerk en te Oud-Turnhout. — Minderbroeders. — Goedkeuring van giften. — Giften van de hertogin Elisabeth van Görlitz en van den hertog Filip den Goede. — Het Concilie van Basel en het Kapittel van Turnhout. — Akkoord van het Kapittel met Corsendonk en de Vrijheid. — Onderling verdrag der Kapittels van Turnhout, Brussel, Mechelen,. enz. — Begijnhof. — Nieuwe kapelrijen. — Provisoren. — Pastoor. — Corsendonk. — Vereeniging met Groenendal en Windesheim. — Weldoeners. — Nieuwe kerk. — Kloosterslot. — Welvaart. Negende hoofdstuk. — Het Oostenrijksch-Spaanscli Tijdvak bl. 150-158 Maximiliaan van Oostenrijk. — Zijn verblijf in de Vrijheid. — Voorrechten. — Opstand. — Karei V. — De Gelderschen in de Kempen en te Turnhout. — Geschil met Lier. — Krijgsvoorraad op het Kasteel. — Pest. — Lichting van manschappen. — Haardtelling. — Rampen. — Inval van Marteu van Rossum. Tiende hoofdstuk. — Maria van Hongarië . . bl. 159-170 Het Land van Turnhout aan deze koningin. — Het Hof van Turnhout. — Weelde. — Ambachten, — Scholen. — Giften aan de prinses. — Koninginnehoeve. — Maria van Hongariè doet afstand van de landvoogdij en komt te Turnhout wonen. — Jachten. — Veranderingen aan het kasteel. Beschrijving : kamers, bibliotheek, kapel, warande, fonteinen. — De koningin verlaat de Vrijheid en België. Elfde hoofdstuk. — Kerkelijke Gebeurtenissen van het Oostenrijksch-Spaanscli Tijdvak bl. 171-178 Het nieuw koor der St Pieterskerk. — Geschilderde glasramen. — Broederschap van het H. Sacrament. — Geschil tusschen de kapelanen en de kanunniken. — Begin der Lutlierij. — Maria van Hongarië en O. L. Vrouw van Vosselaar. — Keizer Karei V en het kapittel. — Beneficie in het Godshuis. — Het Begijnhof en Marten van Rossum. — Een verblijvend kapelaan en onderkoster te OudTurnhout. — Vergrooting van Corsendonk. Twaalfde hoofdstuk. — De Spanjaarden . . . bl. 179-200 Filip II. — Vrede van Cateau-Cambresis. — Verpanding van het Land van Turnhout aan den graaf Maximiliaan de Boussu en aan zijnen zoon Pieter. — De Rederijkskamer, « het Heibloemken, « op het Landjuweel en Haagspel te Antwerpen. — De Troebele Tijden. — De Predikatiën in de Vrijheid. — Het Wonderjaar. — De Beeldstormerij. — Onderzoek. — Uitwijkelingen. — Militaire inkwartieringen, — Bezettingen van het kasteel. — Het kasteel ingenomen. — Verscheidene troepen te Turnhout. — Veldslag der Thielenheide. — Afbranding van het kasteel. — Belastingen. — Pest. Dertiende hoofdstuk. — Geestelijke Staat der laatste helft van de XVP eeuw 1)1. 201-210 Algemeene toestand. — Bisdom Antwerpen. — Dekenijen, Antwerpen, Herentbals, Hoogstraten. — Erbarmelijke gesteldheid. — Cor sendonk verlaten. — Verslag van den bisschop L. Torrentius over de parochie en het Begijnhof. — Brand op het Begijnhof. — Nieuwe regel. — Overeenkomst tusschen kapittel en vrijheid. — Kerklierstellingen. — Beneficie der koralen. — Scliolasterij en Latijnsche School. Veertiende hoofdstuk. —• Albertus en Isabella . bl. 211-215 Begin hunner regeering. — Gunsten. — Eerst bloeiende toestand, daarna onheilen, muiters, pest. — Turnhout toegekend aan den prins van Oranje, Filip Willem. — Inbezittreding. — Het domein van Turnhout terug aan de Aartshertogen. — Filip IV. — Octrooi aan de lij n waad werkers. — Pest. — Kardinaal Ferdinaud. Vijftiende hoofdstuk. — Herleving van den Katholieken Godsdienst bl. 210-231 Heropkomst van den Godsdienst. — Herstelling der St. Pieterskerk. — Afbranding van den toren. — Verkooping der tienden van Oyen. — Kapellekens van O. L. Vrouw. — Gilde van O. L. Vrouw. — Sodaliteit van den II. Rozenkrans. — Kerkvisieten. — Scheiding der kerk van Oud-Turnliöut en Turnhout; — Verandering van het Godshuis in Gasthuis. — Toestand van het nieuw Gasthuis. — Eenige Zusters te Breda. — Welstand van het Begijnhof. — Bescherming der Prinsen. — Vergrooting. — Corseudonk weder bewoond. — De Latijnsche School door de kanunniken van Corseudonk bestuurd. Zestiende hoofdstuk. — Turnhout onder het Huis van Oranje-Nassau bl. 232-253 Amalia van Solms. — Deze vorstin en de laatste koninginnen van België en Holland. — De vrede van Munster. — Intrede der prinses te Turnhout. — Oorlog van Lodewijk XIV. — Moeilijkheid met den markgraaf van Antwerpen. — Opbouw van het kasteel. — rloestand der Vrijheid. — Geschil met Amalia van Solms. — Gevecht te Corseudonk. — Dood en testament der vorstin. — Maria van Zimmeren. — Intrede dezer prinses. — Roode loop. — Brand der Otterstraat. — Jacht. — Posterijdienst. — Archieven. — Goederen. — Dood van Maria van Zimmeren. — Willem III, koning van Engeland, heer van Turnhout. — Herstelling van het kasteel. — Jaclitbepaling. — Opstand. — Intrede van Willem III. — De Gilden. — Oorlogen. Zeventiende hoofdstuk, — Kerkelijke Toestand in het Oranje-Tijdvak bl. 254-278 Nieuwe .meubelen in de St. Pieterskerk. — Aflaten. — Herstellingen der St. Theobalduskapel. — Stichting van een Minderbroeders- klooster. — Stichting van een klooster der Kanunnikessen van het H. Graf. — Scheiding van het moederhuis te Hasselt. — Stichting van een klooster der Norbertinessen. — Welstand van het Gasthuis. Begijnhof. — Nieuwe kerk. — Gorsendonk alhier werkzaam. — Geschil tusschen de Minderbroeders en Corsendonk nopens de Latijn sche School. — Vergadering van Turnhoutsjhe studenten te Leuven. — Moeilijkheden tusschen het kapittel en Oud-Turnhout. — Oprichting der kapel van Zevendonk. Achttiende iioofstuk. — Het Oostenrijkscli-Tijdvak. bi. 279-294 Filip V. — Karei VI. — Twist om de nalatenschap van Willem III. — De koning van Pruisen, Frederik I. — Turnhout aan dezen koning. — Zijn zoon Frederik Willem. — Brand van het stadhuis. — Trcderik III. — Maria Theresia. — Confiscatie der Barouij van Turnhout. — Wederinbezittreding van den koning van Pruisen. De keizerin koopt Turnhout. — Inbezittreding. — Turnhout aan den hertog Silva Tarouca geschonken. — Verkoop van het Hertogdom aan den graaf de Pestre. — Zijn zoon. — Geding tusschen de Gilden van Leuven en Turnhout. — Economische staat van het Graafschap. Negentiende hoofdstuk. — Kerkelijk Turnhout der XVIIP eeuw bl. 295-314 Kerkbezoek. — Toestand der parochie van St. Pieter. — Stichtinggen. Herstel der Kerk. — Meubelen. — Beiaard. — Vergrooting van het Gasthuis. — Scheiding der jongens en meisjes in het Wee- zenhuis. — Nieuw bestuur. — Nieuwe kerk der Sepulcrienen. Meubelen. — Bloei van het klooster. — Primussen der Latijusche School. Inhaling van Jacobus Bosch. — Verandering van bestuur. — De Tap. — Kapel van Lokcren. — Kapel van Zevendonk. — Bedieningen. — Geschil. — Kerk van Oud-Turnhout. Geschil. — Stormwind. — Kapellen van den H. Antonius en O. L. Vrouw te Oosthoven. — Stichting der Kluis. Twintigste hoofdstuk. — Josepli II en de Brabantsclie Omwenteling bl. 315-333 Dood van Maria-Theresia. — Joseph II. — Verordeningen. Afschaffing der Priorij van Corsendonk. — Kerkhoven. Plan eener verdeeling der parochie van Turnhout. — Staat der goederen van de Minderbroeders en de Sepulcrienen. — Turnhout aan het hoofd van een Distrikt. — Zetel van een Gerechtshof van eersten aanleg. Verandering. — Vreugde. — De Brabantsclie Omwenteling, — Patriotten te Breda. — Inneming van Hoogstraten. — Intrede van Van der Meersch. Slag van Turnhout. — Wederkomst der Oostenrijkers. —: Turnhout'» zegepraal gevierd op alle wijzen. — De Republiek. — Leopold I stelt een einde aan de Brabautsche Omwenteling. Een-en-twintigste hoofdstuk. — De Fransche Omwenteling bl. 334-357 Oostenrijk oorlogt met Frankrijk. — België vereenigd met Frankrijk. — Afpersingen der Franschen. — Bijdragen van Turnhout's kapittel. — Slag van Neerwinden. — Slag van Fleurus. Buitensporigheden. — Kanton Turnhout. — Veranderingen. — Opgave des kapittels, der stadsdomeineu, der Sepulcrienen. — Verzet in de Vrijheid. _ Onderzoek in de geestelijke gestichten. — Aanslag tegen de gilden en de goederen der edelen. — Genadeslag van het klooster der Minderbroeders. — Jacobijnen. — Sluiting der kerken. — Muuicipaliteit der stad. — Verschillende besluiten. — Afschaffing der Sepulcrienen. — Het Begijnhof. — Gasthuis. — Vervolging der Priesters. — De Conscriptie. — De Boerenkrijg. — De Patriotten in Turnhout. — In de Kempen. — Republikeinsclie Feesten. — Verkoop der geestelijke goederen. Tafel der Platen van liet Eerste Deel bi. 359-301 Alpliabetisch Register der Namen vau Personen, Steden, Instellingen, enz. in dit Eerste Deel vermeld . bl. 363-374 Inhoudstafel van liet Eerste Deel bl. 375-380