Hij zal de geheele rivier inzwelgen, en er niet over verwonderd zijn.» — Met hun allen zijn zij toch zoo weinig talrijk, de Russen, waarvan wij iets te weten komen! Wij zouden Leviathan willen kennen, en van hem weten wij nauwelijks iets meer, dan een halve eeuw geleden. Aan het begin van een zijner Novelles verhaalt de schrijver, dien ik mij voorgesteld heb, hier te bestudeeren, dat hij uit een courant den dood vernam van zijn vriend den moejik Konovalof, die zich in de gevangenis van het leven beroofd had; en hij voegt er deze veelbeteekenende opmerking bij: «Het korte bericht was gedrukt met kleine letter; het is eene gewoonte, om berichten, betreffende rampen, waardoor kleine luiden getroffen worden, met kleine letter te drukken.» — De geheele geschiedenis van het reusachtige Russische volk wordt dag voor dag opgeteekend in de regels, welke door de dagbladen met kleine letter gedrukt worden; zij, die de Europeesche pers inlichten, snuffelen daar nooit in! Er zijn slechts eenige weinige schrijvers, die ons kunnen voorlichten; zij, namelijk die door de volksgunst als het ware gewijd worden, omdat zij eene stem hebben weten te geven aan het onbewust streven van een groot deel hunner medeburgers. Maar sedert twintig jaren bood de Russische litteraire wereld ons geen enkelen schrijver van dezen aard — Tolstoï natuurlijk uitgezonderd. De Russen zullen zich niet ergeren over het feit, dat zij zelf constateeren en dat onophoudelijk terugkeert in de artikelen van hun kritiek en in hun jammerklachten over een tijdperk, dat zij «den somberen slechten tijd» noemen. Eenige geurige, maar spoedig verwelkende bloemen verbergen de onvruchtbaarheid van den braak liggende grond; boven dit land, dat de beroemde dooden in zijn boezem heeft verborgen, verheft zich één enkele oude eik, die het nog overschaduwt met zijn breedgetakt lommer. Meermalen, afgaande op onrustwekkende tijdingen, vreesde de beschaafde wereld den man te verliezen, waarop zij groot gaat, zelfs nu deze man haar veroordeelt. Leo Tolstoï zet steeds zijn arbeid voort. De ouderdom heeft zijn scherpen blik die met een enkelen oogopslag in een ziel doordringt, niet verzwakt, men kan hem terugvinden in menige bladzijde van zijn «Opstanding». Waarom verdringt de naar hervorming strevende apostel zoo dikwijls den kunstenaar? Tolstoï, die meer en meer gelijk wordt aan onzen Rousseau, pijnigt zich de hersens, om een godsdienstige en sociale formule te vinden voor de nieuwe openbaring, waarmede hij zich vleit, het menschdom te begiftigen. Zijn invloed is belangrijk, zegt men; en ik wil het aannemen; maar juist doordat hij leeraart van uit een zeer hoog standpunt, is hij niet meer de alles opmerkende getuige, die ons de neigingen en strevingen eener maatschappij ontsluiert; en terwijl hij zeer getrouw de voorgaande geslachten weerkaatste, mag men op goede gronden betwijfelen, of hij met dezelfde getrouwheid de tegenwoordige weerkaatst. Herinner u slechts Victor Hugo; men bewierookte hem vol eerbied; in zijn ouderdom hield men hem op het toppunt van eer; hij bleef het litteraire Frankrijk vertegenwoordigen voor de geheele wereld, en hij vertegenwoordigde niet meer de geesten die naar andere richtingen, naar een ander ideaal zochten. De onverbiddelijke tijd spaart geen enkele souvereiniteit, en de beheerschers der gedachte, deze wispelturige onderdaan, bevestigen meer dan alle andere het woord van den fabulist: «hun vestiging komt laat, en duurt kort.« Eene rechtmatige bewondering behoudt hun een eereplaats van den hoogsten rang, maar de kracht om de nieuwe tijden weer te geven ontsnapt hun. Onder hen, die naar het roemruchtig erfdeel streefden, heeft men een oogenblik de jeugdige talenten van Potapenko en Korolenko zien schitteren; te oordeelen naar de namen, scheen Klein-Rusland de nieuwe litteraire dynastien te willen opleggen aan zijn ouderen broeder. Tegenwoordig stemt Tschechof, beter dan ieder ander, een publiek zwaarmoedig, dat zwaarmoedig gestemd wil worden door de sombere en ontmoedigende voorstellingen des levens. Vooral op het tooneel weet hij bijval voor haar in te oogsten; ik heb het genoegen niet gehad, zijn stukken bij te wonen, zoodat het mij niet geoorloofd is, ze te beoordeelen. J) Er is een mededinger opgestaan, die hem de lauweren betwist. Plotseling, zooals het uitbotten der bladeren in de snel vervliegende Russische lente, heeft de faam van Maxime Gorky krachtig en diep wortel geschoten, in minder dan drie jaren na de verschijning van zijn eerste werk. Hij telt geestdriftige aanhangers in Rusland en in het buitenland begint men zijn novelles te vertalen. Kritieken, die zich niet laten medesleepen door de algemeene geestdrift, zooals Mentschikoff, hebben beweerd, dat hij zijn succes te danken had aan het zonderlinge van zijn geval. Gorky is de zuivere autodidact, de man die aan de school niets ontleend en zichzelf met veel moeite ontwikkeid heeft, gedurende de vrije uren, welke zijn handenarbeid hem overliet. Plotseling heeft hij zich verheven boven de diepere volkslagen, welke hij beschrijft. Zijn talenten, vrij van alle klassieke vorming, hebben somtijds een bitteren bijsmaak, zij dringen zich op met de oorspronkelijke kracht van het volk, dat ze uitzendt: een Veuillot, een Proudhon hebben ons hiervan merkwaardige voorbeelden geleverd. In Rusland ontmoet men dit verschijnsel meer dan bij ons, in den litterairen avonturier Gorky openbaart het zich met een karakter van zonderlingheid, dat wel geschikt is om de nieuwsgierigheid van het publiek te prikkelen. Ik heb de vijf deelen gelezen, waarin men den geheelen arbeid van dezen vroeg-rijpen en vruchtbaren schrijver bijeen gebracht heeft — kleine verhalen, langere novellen, alles wat hij sedert eenige jaren in Russische tijdschriften gepubliceerd heeft. i) Een vroegtijdige dood heeft Tschechof in het afgeloopen jaar ten gravo doen dalen. De kritische en biographische schets van Botsianovsky — Gorky heeft reeds zijn biografen! — leert ons den man en zijn leven kennen. Aan mijn voortreffelijken gids laat ik de verantwoordelijkheid van de feiten, welke hij mededeelt betreffende dit zoo stormachtige leven. Inlichtingen inwinnen is geen gemakkelijke zaak in Rusland; kort geleden maakte men zich ongerust over de verdwijning van Gorky; men zeide, dat hij het slachtoffer was van vervolgingen, dat hij verbannen, ... in een gevangenis opgesloten was .. . Hij lag eenvoudig ziek te Nijni; een courant deelt mede, dat hij gelukkig hersteld, en weder geheel aan zijn arbeid is. Welke is de verdienste van den schrijver, van wien zijn bewonderaars zoo hoog opheffen? Waardoor sluit hij zich aan bij de reeks van zijn beroemde voorgangers, en waardoor verschilt hij van hen? Wat nieuws brengt hij aan en wat deelt hij ons mede aangaande het volk, waarvan men in hem den tolk wil zien: Dit is het voornamelijk, wat onze belangstelling wekt, en wat ik trachten wil hier uiteen te zetten. II. Zijn ware naam is Alexis Maximovitch Fechkof — een doodgeboren naam, die voor eeuwig begraven zal blijven in het parochiaal register. Rusland kent zijn jeugdigen gunsteling slechts onder den strijdnaam, dien hij zich gekozen heeft: Maxime Gorky, letterlijk Maxime de Bittere. En bitter was inderdaad zijn jeugd ! Hij werd in 1869 te Nijni-Novgorod geboren in een ververswinkeltje. Zijn afkomst zal misschien eenige aanwijzingen verschaffen aan gewaagde psychologen, die in een verstand de onduidelijke bestanddeelen van het atavisme zoeken te achterhalen. Zijn grootvader van vaderszijde was officier bij een legerafdeeling in Siberië, en maakte zich aan zulke wreedheden jegens de soldaten schuldig, dat hij door den tsaar Nicolaas afgezet werd. De onhandelbare tiran joeg zijn eigen zoon op de vlucht, die, destijds nogf een jongeling zijnde, zich te voet uit Tobolsk verwijderde en zich naar Nijni begaf, waar hij door een armzalig ambacht in zijn onderhoud trachtte te voorzien. De vader van Gorky trouwde «in het geheim> en tegen den wil zijner familie, met een dochter van een rijken koopman. Deze grootvader van moederszijde, die aanvankelijk een eenvoudige b o u r 1 a k, of veerman op een rivier was, had fortuin gemaakt, dank aan zijn verstand en zijn energie. De romanschrijver heeft hem herdacht in zijn : Thomas Gordiéef; hij heeft hem eenige karaktertrekken ontleend, die de oude moscovitische kooplieden kenmerken. De rijkaard ruïneerde zich, de vader en de moeder van Alexis kwamen te overlijden en lieten hun kind op zeer jeugdigen leeftijd achter. Door al zijn bloedverwanten verlaten, werd de wees van school afgenomen, waar hij slechts vijf maanden had doorgebracht, en werd in de leer gedaan bij een schoenmaker. Daar hield hij het niet uit. Weldra voerden zijn neiging tot zwerven en de ongunstige wind der behoeftigheid hem naar de boorden der Wolga. Van dezen dag af kan men zeggen, dat de verbeeldingskracht van Gorky zich meester maakt van deze waarlijk moederlijke wateren en hij er den rijken oogst zijner ideeën uit put. Hij heeft daar zijn geliefd vaderland gevonden, het eenige waarvan hij de banden, die zijn ziel er aan vaststrengelen, nooit zal verbreken. Hij heeft het gevonden tusschen die boorden, waar de onmetelijke watervlakte langsvliet, die ontsnapt aan de onmetelijke wouden, de Russische stroom bij uitnemendheid, majestueus en woest, vrij en zwaarmoedig, gastvrij voor alle dakloozen, en weerbarstig tegen de macht van den mensch, die de stroomen bedwingt; het toevluchtsoord der ballingen, het beweeglijk domein der groote opstandelingen, der Stenko's, der Razine's en der Pougatchef s ; het pad, waarop men zich onttrekt aan het juk der wetten, de weg van duizenden rondzwervende lichamen en onrustige harten» die met zijn golven voortvluchten naar de vrijheid, naar het avontuurlijk Azië! De meeste verhalen, welke ik van hem gelezen heb, spelen op de Wolga, baden in haar nevelen, en weerkaatsen den klank van haar bruisende wateren; de personen wonen langs haar oevers, of leiden een vlottend leven op haar stoomers, haar booten en vlotten. Nergens eene juiste aanduiding der plaatsen: waartoe zou dit dienen? Gorky schetst landloopers, die dak noch haard bezitten. Hij grijpt ze in het voorbijgaan op een punt van de ruimte, dat hij zich de moeite niet geeft, te vermelden ; een schets van een landschap, een volksgebruik, een plaatselijke tongval zijn hem voldoende om zijn verhaal te localiseeren tusschen Astrakan en Nijni-Novgorod. Hij verlaat de rivier slechts om zich naar zee te begeven; deze is zijn andere voorliefde; hij raakt niet uitgeput, haar te beschrijven; hij toont ons haar betooverend, en vermetelheid en onafhankelijkheidszucht influisterend in al die roofwezens, waarvan hij ons de geschiedenis verhaalt. De Wolga en de zee, deze twee opvoedsters hebben hem reeds vroegtijdig een levendigen geestdrift voor de natuur ingestort; zij hebben in hem den bron der poesie doen opwellen, waarin hij zich telkens verkwikt na het menschelijk slijk verlaten te hebben, waarin zijn wreed realisme rondwroet. Als koksjongen werd hem een plaatsje gegund op een der stoombooten van de rivier en kwam hij onder den invloed van een onverwachten leermeester, van den scheepskok. Deze Michiel Smoury, een oud onderofficier, een kolos van wonderbaarlijke kracht, was een hartstochtelijk lezer. Hij bezat een ouden reiskoffer vol boeken: een soort eclectische bliotheek, waarin Gogol en Nekrassof broederlijk harmonieerden met de „Levens der Heiligen" Ja Pierre de la Foi," volksromans en verhalen uit de geschiedenis van Rusland. Smoury wist zijn voorliefde mede te deelen aan zijn sausbederver, en eene brandende nieuwsgierigheid naar de gedrukte letter ontwaakte in den knaap; zijn verbeelding zwierf klapwiekend rond in het betooverend heelal, dat opsteeg uit den ouden koffer. Voor zijn oogen ontsluierde zich een nieuwe wereld, die de ware moest zijn, daar zij het begeerenswaardige en het schoone zelve was, een wereld, waarin de Heiligen wonderen verrichten, en waarin de historische helden en de romantische personages fabelachtige wapenfeiten ten uitvoer brachten. Na aldus in de romantiek en de lyriek ingewijd te zijn door den scheepskok, onderrichtten de lessen des levens den toekomstigen schrijver in het realisme. Het leven zelf nam de taak op zich, om hem op gevoelige wijze aan te toonen, dat handelingen en bespiegelingen geen broertje en zusje zijn. De oorspronkelijkheid van Gorky is juist tot stand gekomen te midden van deze levendige smartelijke contrasten, in den strijd tusschen zijn verlangens, ontwikkeld door zijn allereerste lectuur, en de levensomstandigheden, waarin hij verkeerde. Het lot had hem reeds vroeg, en voor langen tijd ingelijfd bij het heirleger van bedelaars, landloopers, weerspannelingen en al de schipbreukelingen der maatschappij, waarvan hij later de zanger en de vaandeldrager zou zijn. Als jeugdige knaap is hij reeds in aanraking met de onderste lagen van het Russische volk ; hij kent geen andere gidsen en modellen, dan zijn gezellen onder den blooten hemel; met hen proeft hij van de ellende in al haar vormen ; van hen leert hij het vak der schelmen, dat zelden kleeding en dekking, en somtijds, maar niet altijd, een stuk roggebrood en een glas brandewijn verschaft. Zijn toekomst schijnt nu voor altijd bepaald; hij zal een dier Wolga-schuimers zijn, met een ruim geweten, in staat tot alles voor een paar kopeken, een plunderaar van herbergen en een stuk wild voor de gevangenis. Maar terwijl zijn lichaam, met de sluwheden van het wilde dier, zijn dagelijksch voedsel zoekt te bemachtigen, hunkert zijn door de lectuur ontwaakte geest naar kennis. Op zestienjarigen leeftijd begeeft hij zich naar de Universiteits-stad Kazan. «Een levendig verlangen — zegt hij — dwong mij, om dieper door te dringen in de wereld der ideeën, waarin ik slechts even een blik had geslagen. In zijn onervarenheid beeldde hij zich in, dat het voldoende was, wetenschap te vragen, en men deze uitdeelde aan de hongerigen. Hij was spoedig beter ingelicht, en ziende, «dat dit in de bestaande orde van zaken niet zoo was», liet hij zich als tweede knecht aannemen bij een bakker, juister gezegd bij een «krakelingen-bakker, koopman in de bekende ringen van hard gebak, waarop de lagere volksklassen zoozeer verzot zijn. De herinneringen, welke hij van dit tijdperk heeft bewaard, heeft hij belichaamd in een zijner beste novelles : Konovalof. Men herkent het autobiographisch karakter van dit verhaal zeer gemakkelijk aan het accent van waarheid,, waarin het niet mogelijk is, zich te vergissen. Konovalof, de bakkersjongen, die met hem het deeg kneedt, is een van die moejiks-typen, waarvan Gorky er bij dozijnen schetst: een groot philosopheerder en een groot drinker, avontuurlijk, onrustig, telkens ontrukt aan zijn tegenwoordige betrekking door de onwederstaanbare verlokking van andere horizons, niet in staat om te bukken onder een juk, of te volharden op een plaats, zelfs wanneer deze goed is. «Waarom ben ik geboren met een rug, waarom geen enkel harnas past?» — roept hij droevig uit. In de slappere uren, als de krakelingen in den oven geschoven zijn, en somtijds zelfs tot laat in den nacht, leest de jongen zijn kameraads voor. Hij ontleedt zeer zorgvuldig het ontwaken van dat verstand ; men voelt duidelijk, dat hij hier zijn eigen ontwikkeling beschrijft, toen de scheepskok de wereld der verbeelding voor hem opende. Bij de passages, die hem het diepst troffen voorat in ket verhaal der lotgevallen van Stenko Razine, den; verzamelaar van opstandelingen, in wien Konovalaf en zijn gelijken een epischen voorganger meenden te zien I — vraagt de ongeletterde wel twintig maal, hetzelfde nogmaals te herlezen ; hij vestigt zijn levendige oogen op het boek, hij laat zich de plaats aanwijzen, waar het gedrukt staat; hij vraagt — en deze trek is scherp naar het leven geteekend —. «Is het mogelijk, dat deze letters dezelfde zijn als alle andere letters ?» Zoo ontwaakt op den bodem dezer kelder onder in de bakkerij, te midden van de nachtelijke stilte en bij het eerste gloren van den aanbrekenden dageraad, het populaire Rusland tot de gedachte. «Ik was uitgestrekt op de meelzakken, en nam van top tot teen deze krachtige gebaarde gestalte op, dat reuzenlichaam, uitgestrekt op de mat, die den trog bedekte. De geuren van warm brood, van zurendesem en kolendamp vei mengden zich in de lucht. De hemel werd verhelderd door het eerste lichte schijnsel van den nieuwen dag — een grijze lucht, die door de ruiten der luiken keek, welke verdonkerd werden door een laag meelachtig stof. Men hoorde het knarsen van de wielen eener telega, het pijpen van een herder, die zijn kudde verzamelde ...» Ongetwijfeld moet men een andere herinnering aan denzelfden tijd en dezelfde plaats terugvinden in zijne novelle getiteld : zes en twintig en een. Zij zijn met hun zes en twintigen arme drommels in den kelder van den bakker, om van den vroegen morgen tot den laten avond te kneden en in den oven te steken; zij zijn slecht betaald, schraal gevoed, verstoken van alle ontspanning, en zij achten hun ellendig leven gelijk aan dat van veroordeelden, welke men in de Siberische mijnen vastketent. Een enkele zonnestraal komt somtijds hun somberen nacht vervroolijken ; hij dringt in dezen kelder door met den blonden haartooi en de heldere oogen van eene jeugdige dienstbode, in dienst bij een der buren. Als een snapachtige vogel houdt het mooie meisje een oogenblik stond op den drempel van deze afschuwe- 2 beschut tegen den ijskouden regen. De jonge man rilt ~van koorts en het meisje drukt zich tegen hem aan, om hem te verwarmen. Men denke hier echter niet aan een of andere onbetamelijke ontknooping; niets reiner, dan de beschrijving van dezen nacht: twee schepselen bij elkander gebracht door eenzelfde ellende, lijden daar zij aan zij, met de gewaarwording van een wolf en eene wolvin, die in den val gelokt zijn. „Als er een ironie van het noodlot bestaat, dan was deze er wel een! Omstreeks dien tijd hield mijn geest zich zeer ernstig bezig met de bestemming van het menschdom. Ik droomde van politieke omwentelingen en van eene hernieuwing der maatschappelijke machinerie. Ik las verscheidene drommels moeilijke schrijvers, die zoo diepzinnig van gedachte waren, dat zij blijkbaar zichzelf niet begrepen. In dat tijdperk trachtte ik in mij zeiven «een werkdadige en veel vermogende kracht voor de gemeenschap» aan te kweeken. Het kwam mij zelfs voor, dat ik deze taak reeds gedeeltelijk volbracht had; althans, de idee, welke ik mij omtrent mijzelf gevormd had strekte zich toen zoover uit, dat ik mijn uitsluitend recht op het bestaan had leeren kennen, in de hoedanigheid van gewichtig persoon, die noodzakelijk is voor het algemeene leven en die voldoende begaafd is om er een geschiedkundige rol in te spelen van den eersten rang. — En nu wilde het toeval, dat eene prostituée mij verwarmde met haar lichaam; ik was dankbaarheid verschuldigd aan een ellendige verworpelinge, die uitgejauwd en uit de maatschappij verbannen werd, waar voor haar geen plaats was; zij, die mij te hulp was gekomen, nog vóór ik er zelfs aan gedacht had, haar te helpen; wat ik overigens practisch onmogelijk kon doen, zelfs wanneer ik er aan gedacht had !» De koortsachtige werkzaamheid der gedachte, in een lichaamsgestel dat uitgeput was door ontberingen, had een van die pogingen tot zelfmoord ten gevolge, die in Rusland zoo menigmaal bij jongelieden voorkomen. Op negentien-jarigen leeftijd vond Gorky dat het leven niet der moeite waard was geleefd te worden, en joeg zich een kogel door het lichaam. «Ik ontkwam er aan — zeide hij met kalmen humor — om mij zeiven in te wijden in het rondventen van appelen.» — Aangedreven door zijn onwederstaanbare neiging voor het zwervende leven, en overtuigd, zooals hij zelf zegt «dat zijn plaats niet was in de kringen der wetenschap» vertrok hij opnieuw naar de Wolga, drong door tot aan Kouban, verbleef eenigen tijd in den Kaukasus, en doorkruiste vervolgens de kuststreken der Zwarte Zee. Als wisselwachter aan het spoor, als veerman, losser, daglooner bij de visscherij, en dokken en op scheepstimmerwerven, verwierf hij zich een encyclopedische ervaring van de vakken, waarin huurlingen aangenomen worden; hij sloot er merkwaardige vriendschappen met lieden van gering allooi, maar avontuurlijk en typisch, die hem een onoverzienbare galerij van modellen zouden verschaffen ; anderzijds stapelde hij zijn dichterlijke waarnemingen der natuur op, om ze later te meubileeren met zijn triviale onderwerpen. Dat waren zijn universiteits-jaren, Gorky vroeg het hooge onderricht, dat hij niet had kunnen ontvangen aan den voet van den katheder van Kazan, aan de professoren, die hun voorlezingen houden op den openbaren weg. De letterkundige démon begon in hem te spreken. Zijn eerste proeven schreef hij in 1892 en liet ze opnemen in eenige provinciale bladen. Het volgend jaar ontmoette Korolenko hem te Nijni en toonde een levendige belangstelling voor den beginneling. «Zegt — zal hij later de biografen antwoorden, die hem komen ondervragen — zegt, dat de eerste leermeester van Gorky is geweest de soldaat-kok Smoury; de tweede de advocaat Lanine; de derde, Alexandre Kaliougny,, een personnage, «dat uit de maatschappij verbannen is», en de vierde, Korolenko.» Door bemiddeling van dezen beschermer openden de tijdschriften van Petersburg hun kolommen voor den jeugdigen onbekende. Terwijl hij, zes jaren geleden nog onbekend was, werd er in de geheele wereld der Kritiek over hem geredetwist, toen in 1898 zijn eerste bundel Récits verscheen. De kritiek aarzelde, gaf haar meeningen slechts onder voorbehoud, en vroeg zich af, of deze nieuweling niet een dier bedriegelijke meteoren zou zijn, die een enkelen nacht den Russischen hemel doorkruisen, en aanstonds uitdooven, tot groote teleurstelling der sterrenkundigen die reeds al te gehaast waren, om een nieuwe ster te signaleeren. Het publiek toonde zich stoutmoediger; als naar gewoonte sleepte zijn geestdriftig oordeel de kritiek mede, en weldra weerklonk een algemeen koor van lofprijzingen, waarin natuurlijk diegenen het hardst meezongen, die hem te voren het minst genegen waren geweest. In den winter van 1899 begaf Gorky zich naar Petersburg ; te zijner eer besloot men tot een leesavond; de jongeren bestormden de uitgestrekte zaal, en toen Gorky op de estrade verscheen, kwam er aan het geestdriftig gejubel geen einde. Een der hoedanigheden, waardoor Gorky een zoo machtigen invloed uitoefent op de menigte, is hierin gelegen, dat hij in zijn persoon een tastbaar beeld uitdrukt van zijn werken, — een wilskrachtig, energiek gelaat, de haren zonder eenige zorg naar achter geworpen, — de boerenkiel om zijn gespierde gestalte — Gorky draagt nooit een andere kleeding — alles in hem verpersoonlijkt den jeugdigen, verstandigen en stoutmoedigen moujik, zooals men hem honderd malen ontmoet op het pad, waar hij zijn fortuin zoekt. Hoe heeft Gorky de gemoederen zoo weten te boeien? Heeft hij hun een nieuw paradijs van schoonheid en van waarheid geopend ? Heeft hij hun niet veel meer dan de droevige zelfvoldoening geschonken, van beter hun kwalen en afgronden te kennen ? Gaan wij te rade bij zijn boeken. opvolgers der kozakken, die zich onttrokken hebben aan een regelmatig leven, en wier verhuizingen tot op onze dagen een der meest kenmerkende verschijnselen in de geschiedenis van Rusland vormen. Een pijnlijke prikkel drijlt deze zwervers steeds voort; zooals de Engelschman zijn spleen heeft, zoo heeft de Rus zijn toska, een nationale variant van de alleroudste menschelijke kwaal, de verveling en de walging van het leven. Zij kan koud en somber zijn als haar moeder, de sneeuw, of plotseling opbruisend en kokend, zooals het water van deze gesmolten sneeuw. Zij voert den gevoelsmensch tot al die uitgaven van levenskracht, waarbij men waagt om te vergeten; zij voert hem tot allerlei dwaasheden — en meestal naar de herberg. In eene novelle van Tourguenief *Le Désespérêt ondervraagt een oom zijn neef, een dronkaard: «Waarom die toska? — Waarom? Vraagt u dat nog? Men keert in zichzelven, men gevoelt zich zelf en men overweegt weder; men redeneert over de armoede, over de onrechtvaardigheid over Rusland . . . Paf! Daar heb je 't! Op staande voet de toska! — zooals men een kogel door de hersens krijgt! En onwillekeurig gaat men wêer aan het drinken. — Wat heeft Rusland hier mede te maken? Dit alles is slechts het gevolg van je ergen luiheid! — En ik kan niets uitrichten, beste oom! Zeg mij eens wat ik eigenlijk moet doen, waaraan en hoe ik mijn leven eens zou kunnen wagen; ik ben aanstonds bereid ...» De toska is het laatste woord der psychologie van Gorky, het woord dat telkens in zijn boeken terugkeert. Hij heeft het aan het hoofd van een verhaal geplaatst, dat als ondertitel voert: Een bladzijde uit het leven van een molenaar. Deze molenaar wordt in zijn molen aangetast door een vlaag van de algemeene ziekte; hij begeeft zich naar de stad, slentert op goed geluk af door de straten, achtervolgd door den onzichtbaren vijand, die alles inspant om hem te doen verdwalen; onderweg doet hij' eenige dametjes en klaploopers op, en sluit zich met dezen op in een herberg; daar zingt men droefgeestige liedjes,. . . hij weent, deelt zijn ongeneeslijke kwaal mede aan de onbekenden, die smullen van zijn roebels, hij bedrinkt zich drie dagen lang en keert, ongelukkiger dan te voren, naar zijn molen terug ... Ziedaar alles. Dat is niets nieuws. De oom van den goeden Tourguenief zag en oordeelde zeer juist, toen hij kort en bondig antwoordde aan de opmerkingen van zijn neef, die tot in het oneindige herhaald en gerekt worden door de personnages van Gorky. «Dat is luiheid!» — Onze schrijver is het hiermede niet eens; voor hem is het de diepgewortelde, algemeene, noodlottige kwaal. Wij zijn niet meer gewoon aan dergelijke kinderachtigheden, maar zij vormen de kern en den grondslag van het werk, dat ik hier bestudeer: aan het einde van deze verhandeling zullen wij echter zien, dat dit romantisme in lompen misschien gewichtige letterkundige en maatschappelijke gevolgen met zich mede zal brengen. Sedert onze schrijver de lagere volksklassen realistisch schetst of meent te schetsen, gunt hij aan de vrouw slechts een ondergeschikte plaats; zijn gewone personnages spreken over haar met spottende minachting en nemen haar beet. Allen denken hierover zooals Konovalof: de vrouw is de geboren vijandin van de vrijheid, welke den zwerver boven alles liet is. De bakkersjongen verhaalt aan zijn vriend, dat hij, vroeger als palfrenier dienst doende in een circus, opgemerkt werd door eene rijke groothandelaarster: deze trok hem tot zich en verschafte hem een aangenaam en gemakkelijk leven ; hij verliet haar echter ofschoon hij zeer met haar ingenomen was, en alleen omdat hij niet op dezelfde plaats kon blijven, «er was iets, dat hem elders heentrok » Konovalof voegt hierbij : «Ik heb u de zuivere waarheid medegedeeld; het was, zooals ik u gezegd heb. Wat is daar voor verwonderlijks in ? De vrouw leeft, zij verveelt zich Ik was slechts een koetsier, wel mogelijk, maar dat kon de vrouw niet schelen; een koetsier, een heer, een officier, allen zijn mannen . . . , En allen zijn voor haar gelijk varkens; allen zoeken slechts een en dezelfde zaak ieder streeft naar hetzelfde doel het meest ontvangen en het minst betalen. De eenvoudige man is nog de beste, de deugdzaamste. Ik ben een eenvoudig man ; de vrouwen bemerken dat zeer goed in mij ; zij zien, dat ik haar niet zal beleedigen, dat wil zeggen enfin dat ik haar niet zal bedriegen. De vrouw, weet u, zondigt, en zij vreest niets zoo zeer als de bespotting, de beleedigingen, die men haar aandoet. Zij heeft meer schaamte dan wij....» De toevalligge gezellinnen welke Gorky aan zijn «zwervers» geeft, wekken slechts een oogenblik zijn belangstelling wegens ongewoon groote misdrijven, b.v. wanneer zij tegelijkertijd een vader en een zoon in haar netten vangen, deze twee wilden tegen elkander opstaan en eindelijk dengene kiezen, die in dit duel de grootste «levenskracht» heeft getoond. Aldus is het onderwerp van «. Malva*, en van tSur le Radeaun. En wanneer de kunstenaar bij uitzondering de figuur van Malva met eenige welwillendheid heeft geschetst, dan is het, omdat zij, even goed als een man, de type verpersoonlijkt van het prachtige zwervende dier, dat onbedwingbaar en voor wie alles ter wereld buit is, zonder ooit door een buit verzadigd te worden. «Gij gelijkt niet op een vrouw!» — zegt Seriojka tot haar. Toch is het de eenige aan welke de schrijver alle bekoorlijkheden der vrouw heeft weten te geven. Men begrijpt, dat zij betoovert, die sirene onder de visschers der Krim ; de ziel der zee dartelt in haar groene oogen, en in haar lach, die de mannen tart. Een magnetische stroom gaat uit van haar wezen en deelt zich mede aan het zeelandschap, nergens is Gorky zoo kunstig geweest, nergens is hij zoo diep doorgedrongen in het lijden van die woeste harten. Ik geloof wel, dat Malva zijn meesterwerk is. Korte aanhalingen zonder er geen voldoende idee van geven. De kunst van den verhaler is verborgen in de korte, raadselachtige samenspraken, waarin als twee zwaarden de antwoorden van Malva en de mannen, wier hoofd zij op hol brengt, tegen elkander kletteren; zij is ook verborgen in de innige overeenstemming van de omgeving, welke de dichter beschrijft met het bekoorlijke meisje, dat de zwaarmoedige leegte van die zeehorizons met haar schoonheid vult. Lui uitgestrekt in een schuitje, of drijvend op de kammen der golven, of dwalend over de zandige kust komt zij den v sschers voor als een begeerenswaardige buit. Wat wil zij ? spelen met de mannen; zien, dat zij om haar elkander dooden; en toch verschaft dit spel haar geen genot; al het bloed van die mannen zou den afgrond van droefheid niet vullen, die steeds dieper wordt in haar donkere ziel. «De nacht daalde. De wolken wekten schaduwen op de zee die zich langzamerhand verlengden tot aan den ondersten rand van het luchtruim. De golven bruisten. Het vuur was uitgegaan in de hut op de kleine zanderige landtong. Malva keek voortdurend in de verte, en Seriojka hield zijn blikken op haar gevestigd. — Hoor eens, zeide hij. — Weet ge wat ik zou willen ? — Hoe zou ik dat weten! — antwoordde Malva met zwakke stem en onder een diepen zucht. — Dus dan weet ge het niet? Dat is jammer! zeide Seriojka met overtuiging. — Kijk eens, ik voor mij weet dat altijd. — En hij voegde er met een zweem van droefheid bij. — Maar het overkomt mij zoo zelden, iets te willen! — En ik, ik wil altijd ik weet zelf niet wat!» — zeide zij in diepe gedachten verzonken. — Wat? — dat weet ik niet! Nu eens zou ik wel in een bootje willen stappen en de zee opgaan, ver, heel ver weg .... En nooit meer mannen zien! — Dan weder zou ik al die mannen het hoofd op hol willen brengen, ja, ik zou ze rond mij willen zien draaien als tollen; ik zou er naar kijken, en in lachten uitbarsten! Somtijds heb ik medelijden met hen — en met mijzelve nog meer dan met hen. Op andere oogenblikken zou ik al die lieden wel willen afranselen, en mijzelve daarna, om er van te sterven, om een vreeselijken dood te ondergaan. Ik ben bedroefd, ik ben verheugd ... En al die lieden zijn lummels 1 — Het is een verrot volk! — hernam Seriojka — Drommels ik zie u goed, en ik zie u zooals ge zijt : een katje? o neen.... een visch ook niet — een vogel ook niet. . . maar een beetje van alles en toch . . . toch gelijkt ge niet op eene vrouw!» De bleeke scheppingen die op den achtergrond der Récits te voorschijn komen, zijn bijna altijd meisjes van het laagste allooi. Haar rol beperkt zich uitsluitend tot het zingen van treurliederen, waarin kinderlijke woorden gepaard gaan met een langen snik, zooals de kreet van een gewond dier, en die het droefgeestig humeur der drinkers tot tranen toe bewegen. Niets verbaast den West-Europeeschen lezer meer dan de beschrijving van deze zingende sombere orgiën — die echter uiterst betamelijk zijn, althans onder de pen van den schrijver. Wij ontmoeten hier het wezenlijk verschil tusschen de Russische realisten en het meerendeel der onzen. Hun tafereelen kunnen laag, terugstuitend en in alle opzichten weerzinwekkend zijn ; maar zij wekken nooit de zinnelijkheid op. In den, volgens onze idëen, schunnigsten toestand, zien deze onverstoorbare philosofen niets dan de slachtoffers van eene bijzondere kwaal; alleen het psychologisch verschijnsel houdt hun aandacht bezig; overigens zijn hun beschrijvingen van beruchte plaatsen even omsluierd als een drama van Racine. Men kan nauwelijks op gepaste wijze het onderwerp aangeven van Vaska Krasny: deze Vaska een vreemdsoortige en wreede kellner is belast met het toezicht over de onverbeterlijke meisjes van alle publieke huizen eener groote stad. • 3 Over dit onderwerp, waaraan onze specialisten een overvloed van schunnige beschouwingen zouden vastknoopen, heeft Gorky een bittere, van allen hartstocht ontbloote studie geschreven, door haar koudheid herinnerend aan een politierapport. Bij een dergelijke stof verklaren de commentaren slechts onvoldoende het verschil van bedoelingen, dat een enkel uur van lezing en vergelijken iederen onbevooroordeelde zou doen kennen: hetzelfde vleesch, dat bij ons levend en verleidelijk ten toon gesteld wordt, met het eenige doel, om den lezer een oogenblik van zingenot te verschaffen, wordt hem daar levenloos en koud voorgehouden als in een ontleedkamer, opdat hij op deze zedelijke lijken kunne bestudeeren hoe de zielen lijden en sterven. Zal ik nu gewagen van den indruk, welke het geheel der Récits wekt? Elk afzonderlijk genomen wekt belangstelling; men laat zich medeslepen door het relief der figuren, door de juistheid der waarnemingen, door de levendige gang der gedachte, waarin de lyrische ontroering afwisselt met spottenden scherts. Maar naarmate men zijn tocht langs deze etsen voortzet, versmelt haar afwisseling — het zou onrechtvaardig zijn, het niet te erkennen — samen in een eentonige gewaarwording van drukkende neerslachtigheid; een beklemmende nachtmerrie benauwt den geest, en wordt op den duur ondragelijk. Te vergeefs heeft Gorky de beklagenswaardige kinderen zijner verbeelding opgesteld op den openbaren weg en verspreid in kaders van natuurschoon; het geheugen, waarin zij zich verdringen, verwart ze ten slotte alle, en verzamelt ze met hun aanvoerder bijeen in de kroeg, gehouden door den ex-kapitein Kouvalda, in het nachtverblijf waar iederen avond zij, «die weleer mensch waren», bijeen komen. In deze maatschappelijke hel heeft de schrijver de meest typische van zijn gewone modellen bijeengebracht; zij komen zich daar verhitten door den drank en kletsen; als monomane verdoemden draaien zij daar steeds in hetzelfde kringetje rond: redeneeren en drinken, drinken en redeneeren. De heldere uiteenzetting die zij geven van hun zedelijke ellende eindigt in hun glas brandewijn, waarin zij tevens hun geweten onderdompelen. Men kan van hun historiograaf zeggen, dat hij hen afschildert met brandewijn; dit bijzondere menschdom baadt als het ware in den alcohol; deze vloeit over alle bladzijden; zijn walm omhult het geheele werk van Gorky met een bleeke, vale, droefgeestige wolk, gelijk aan die, welke de schrijver opstapelt aan zijn grijze luchten die gewoonlijk op zijn landschappen drukken. Hem lezende, zou men zeggen, dat Rusland niet veel meer was dan één enkele reusachtige kroeg, in een donker kelderhol, waar het stinkt van zweet, vet, petrolie, en waar een groep bandieten in lompen luieren, jammeren, vervloeken, elkander hun waarheden in het gelaat spuwen en eindelijk ten onder gaan in een oceaan van vodka. Dat is te ergl De lezer heeft er genoeg van; met een gevoel van walging en weerzin sluit hij het boek, dat hij met pleizier was beginnen te lezen. De herhaling van die sombere, naargeestige beelden wekt in hem de gewaarwording van den ochtend na een avond van overmatig drankgebruik, de ongesteldheid, waarvoor de Russische taal een rijken schat van woorden en uitdrukkingen bezit — en die wij gewoonlijk «haarpijn» noemen 1 IV. Thonias Gordïeef, verschenen in 1899 doet vermoeden, dat de novellist zijn genre wil verruimen en den grooten zedenroman beproeven. De waarnemer stijgt eenige sporten hooger op de maatschappelijke ladder; nu voert hij de klasse der kooplieden ten tooneele; stellig de meest origineele en die het heftigst weerstand biedt aan de hervormingen van het moderne Rusland. Sinds Gogol dient zij tot mikpunt aan de roman- en tooneelschrijvers; zij putten hun spotzucht uit op den rijken Koupetz, op zijn legendarische be- driegzucht, zijn kwezelarij en zijn ouderwetsche kleederdracht. Hij gaat er daarom niet minder trotsch op, dat hij in zijn handen de macht van het geld, en in zijn huis den eerbied voor de aloude traditiën in stand houdt. De roman van Gorky geeft naar de natuur de physionomieën weder van de kooplieden, met welken hij te Nijni omgang heeft gehad; het zijn goede portretten van intens leven, meer bijzonder dat van den ouden slimmerd Maïakine. De aanvang van het boek is goed; Tolstoï zou zich niet schamen over sommige episodes, die behandeld zijn op zijn wijze, met een keur van aan inhoud overrijke bijzonderheden; de bevalling van Xathalie, met den dood worstelend op haar kussen, waar de donkere krullen van heur haren kronkelen als zwarte slangen, terwijl haar man in een aangrenzend vertrek de groote gebeurtenis afwacht, en zich intusschen het hart versterkt — natuurlijk — door een hoeveelheid brandewijn in te zwelgen; de dood van vader Gordiëef, den ouden rijk geworden bourlak, die lange jaren het leven en de menschen heeft doen bukken onder zijn norsche bevelen, tot op den dag, dat «zijn lichaam, verpletterd in den tuin, langzaam van den stoel op den grond gleed, alsof de aarde hem in haar schoot terugtrok,» — eindelijk en vooral de eerste liefdeservaringen van den jongen Thomas, de verstrikkende verleiding der vrouw op dit hart van twintig jaren, de plotselinge verandering van dat jeugdig wezen door de eerste liefkozing eener vrouw. Het vervolg van den roman beantwoordt niet aan de verwachtingen van het begin. Thomas is rijk begiftigd met alle gaven; hij is verstandig, geniet eene krachtige gezondheid, bezit onmetelijke rijkdommen, wordt gevierd in de achtenswaardige corporatie der kooplieden; alle meisjes omringen hem, en hij is vrij om de omvangrijke zaken, welke zijn vader hem heeft nagelaten, te besturen, zooals hij verkiest. Hoe zal hij au zijn leven gaan leven? Hij zal niet gaan leven; hij wil slechts de beteekenis van het leven zoeken. De onverbiddelijke kwaal, de toska vergiftigt zijn hart en zijn hersens. Alles verveelt en prikkelt hem; want de wereld is slecht ingericht, — vooral de Russische wereld 1 «Wat te doen? — roept Gordieëf uit, chto dielat?■» — Zestig jaren na Tchernichevsky, die dezen titel gaf aan een vermaard boek, en veertig jaren na Roudine van Tourguenief en zijn ontelbare broeders, weerklonk dezelfde onversmoorbare Russische kreet als in het verleden, met dezelfde angst, met dezelfde naïefheid: Wat te doen? Als een klein kind stelt Thomas zijn vraag, aan allen, die hij ontmoet. Zijn rijkdommen zijn hem een zware last; hij benijdt de «zwervers», die blijkbaar in het bezit zijn van het geheim, dat hij zoekt te ontraadselen ; hij begeeft zich onder hen, wentelt zich in het slijk, en drinkt, drinkt, altoos naar de beteekenis van het leven zoekend, driehonderd bladzijden lang! Wij ploeteren opnieuw in een sloot van alcohol; en de vodderige klaploopers lesschen er hun dorst aan ten koste van den jeugdigen koopman. Dank aan het gelukkig voorrecht der romanhelden, geraakt het goud in zijn beurs dat hij veracht en verkwist, nooit uitgeput. Geloof nu echter niet, dat hij dien lummel van 'n Thomas laakt en afkeurt. Integendeel, hij juicht hem toe en plaatst hem tegenover de andere kooplieden, die dwaze werkezels, die lage geldschrapers. Gordieëf onderscheidt zich door heldendaden, zooals b.v. door een vuistslag dien hij toedient aan den zwager van den gouverneur, «een man, die met een lintje gesierd is.» Hij is verheven boven zijn gelijken, omdat hij van uit de krotten, waar hij zijn hartstochten bot viert «protesteert» en «onthult.» Twee woorden, die in sommige Russische kringen aan de mode zijn. «Als ik een zwijn zie triomfeeren, protesteer ik!» — zegt op fleren toon een der helden van Tchechof. Thomas protesteert tegen alles en tegen allen. Dank aan hun is «de heilige geest van de ontevredenheid des levens reeds nedergedaald tot zelfs op het bed der kooplieden.» Hij ontsluiert de schandelijkheden zijner collega'sen van den maatschappelijken toestand, waarvan zij de voornaamste steunpilaar vormen. Bij de ontknooping van het verhaal heeft de rijke Ilia Kononof de voornaamsten der stad aan een feestmaal vereenigd, aan boord van een nieuw schip, dat voor de Wolga bestemd is. Men wisselt toasten, en de oude kooplieden wenschen elkander wederkeerig geluk wegens alles wat hun corporatie gedaan heeft om het economische leven op de rivier te ontwikkelen. Plotseling staat de jonge Gordieëf op — zooals Ruy Bias in den Raad der ministers — en «ontsluiert» elk der eerbiedwaardige gasten. Van ieder hunner brengt hij de verborgen schanddaden in herinneringen, die hun vergeven worden nu zij fortuin hebben gemaakt, en welke de benijders elkander in de ooren fluisteren op de trappen der Beurs; van den een, de schelmstukken, waarop hij zijn bank gevestigd heeft; van den ander, een schunnige zeden-affaire; van nog anderen een bedriegerij, een vervalsching, of een aan weezen ontstolen erfenis. Allen zonder uitzondering worden gegeeseld : opschudding en rumoer zijn de onvermijdelijke gevolgen; men werpt zich op den onbeschaamden rechter — dien algemeen bekenden zuiplap! — — die nu eens toevallig niet dronken is — en men stopt hem in een gekkenhuis; zijn voogd, de slimme Maiakine laat zich op staande voet het beheer van Gordieëf's bezittingen toekennen, en Thomas keert terug naar zijn edele zwervers, om te drinken. Men vindt geen enkele scherp omlijnde actie, geen enkel gevoelen, dat overeenstemt, in dezen roman, waarin men, niet zonder spijt, de korte en sobere schetsen van den novellist mist; een reeks van averechts verkeerde psychologische toestanden, die onvoldoende opgehelderd zijn, en klets-tirades zonder einde .... Bij ons heeft men Thomas Gordieëf vertaald ; ondanks het werkelijke en verkwiste talent, wat ik naar waarde heb geschat, komt het mij zeer twijfelachtig voor of een zoo verward werk zou kunnen behagen aan vreemdelingen, die weinig bekend zijn met de gebruiken der kooplieden van Nijni. Men moet bovendien wel moed bezitten, om Gorky te vertalen. Ik ben niet in de gelegenheid geweest, om de Fransche vertaling in te zien, maar ik vraag mij af hoe het mogelijk is, het kernachtige wêer te geven van de populaire samenspraken, die een zoo groote plaats innemen in de Récits. Het Russische argot is niets anders dan de gewone spreekwijze der boeren; juist hierom is het zeer uitgebreid en behoudt het een zekere gemoedelijkheid, iets broederlijks en hartelijks zelfs in de grofste uitdrukkingen, welke deze goed-gebekte kameraads elkander naar het hoofd slingeren. Het komt niet overeen noch met onze gebruikte taal, die, meer dan de Russische, gezuiverd is van triviale uitdrukkingen, noch met ons argot, dat kunstmatiger en meer verfijnd is. In Rusland, waar de letterkundige waarde weinig op prijs wordt gesteld, moest Thomas Gordieëf wel opgang maken; men zag er een «protest-werk» en bijna eene philosophische verhandeling in : twee soorten artikelen, waarop men in Rusland verzot is. Gorky heeft in dezen roman de beknopte, tegenstrijdige en min of meer gemaakte philosophie ontwikkeld, die zich in zijn vroegere geschriften vanzelf trachtte te openbaren. Het leven komt dezen verbeeldingsman voor als een op zich zelf staand wezen, als een soort van bruischende stroom, die buiten ons zeiven gelegen is; nu eens moet men er weerstand aan bieden, dan weder zich er lijdelijk aan overgeven, om zich door hen voort te laten wentelen. Bij alles moet men er zich op toeleggen, de «levenskracht» er uit te distilleeren, het elixer der sterken, die het leven en de menschen beheerschen. De tegenwoordige wereld is allerellendigst, omdat al die sukkels de waarde der wijsheid niet kennen; zij zijn slaven van den sleur in hun huizen, hun steden, hun arbeid, en hun rijkdommen; zij weten niet te scheppen, roemvolle avonturen te wagen, noch de schoone hartstochten te voeden en te voldoen, waardoor wij verdienen te leven. Gorky schreef weleer een redefabel, getiteld: «De Duivel». Een man beklaagde zich, dat hij zijn hartstochten niet kon overwinnen. De duivel kwam binnen door het venster, zijn gewonen weg, en bood zijn diensten aan ; hij zal den zieke wel genezen ; een kleine heelkundige operatie kon volstaan. Evenals hij splinters uittrekt, rukt hij den een na den anderen, die vervloekte hartstochten uit het zieke hart; nadat de laatste verwijderd is, klinkt de genezen man hol als een ledige ton; er is slechts een onzelfstandige ledepop van hem overgebleven, met een vertrokken gezicht, waarop «de onbeschrijfelijke schoonheid te lezen staat, die de geboren idioten kenmerkt.» Toen de rechtschapen Konovalof in de bakkerij zijn zwakheden betreurde, moedigde zijn vriend hem aan, om zich niet ongerust te maken, en bewees hem, dat hij een slachtoffer was, dat onveranderwoorlijk was voor het leven, de omgeving en de omstandigheden. Hierop antwoordde Konovalof met een zeer prijzenswaardig inzicht en begrip van zijn vrijen wil: «Ieder mensch is zijn eigen meester, en niemand heeft er schuld aan, dat ik een smeerlap ben. Aan wien de schuld, als ik drink? Wijzelf zijn de schuldigen voor het leven en voor onszelven.» De laatste tolk van Gorky, de architect Chébonief, — in een pas verschenen roman: «Le Moujik», herhaalt nogmaals de klachten en opwerpingen van Gordieëf: «Wat is het leven voor ons? Een feestmaal? Neen. Een arbeid? Neen. Een strijd? O neen!... Het leven is voor ons iets vervelends, iets drukkends, iets sombers, een soort van ondragelijke last. Wij dragen het al zuchtend van uitputting en klagend over zijn gewicht. Beminnen wij het leven? De liefde des levens! Deze woorden klinken zelfs vreemd in onze ooren. Wij be- minnen onze toekomstdroomen, ... en nog slechts met eene platonische, onvruchtbare liefde ...» Van dergelijke passages, die, wat den inhoud betreft, aan elkander gelijk zijn, maar door den vorm verschillen, zou men er honderden kunnen aanhalen. Voorwaar een slimme geest, die de philosophie van Gorky weet te ontwarren! de schrijver zelf erkent, dat zijn eigen krachten hier te kort schieten; daartoe aangedreven door een ontboezeming van oprechtheid, die hem een zijner verhalen «Le Lecteur heeft ingegeven. Hij kwam van een vergadering, waar zijn vrienden zijn laatste werk toegejuicht hadden ; een spookachtige, geheimzinnige individu houdt hem staande. Alles wijst er op, dat dit wezen eene verpersoonlijking is van het geweten. De onbekende vraagt hem, met welk recht en in naam van welk beginsel, hij de menschen onderricht, en welke waarheid hij aanvoert. De schrijver blijft hem het antwoord schuldig; en de spelbreker gaat door met hem te kwellen tot aan den ochtend. «Gij zijt te arm, om den menschen iets kostbaars te schenken; en wat gij hun schenkt, geeft ge niet om de hooge zelfvoldoening van het leven te verrijken met schoonf gedachten en schoone woorden, maar veeleer opdat het toevallige feit van uw bestaan een voor de maatschappij noodzakelijk verschijnsel worde. Gij geeft, om des te meer van het leven en de menschen te ontvangen. Weet gij zelfs wel de menschen te beminnen?» De schrijver ondervraagt hier zichzelf, en alles wel overwegende, bekend hij, er niets van te weten. Nog duidelijker zijn de volgende bekentenissen: «Ik ontdek in mijzelven vele goede gevoelens en gezonde verlangens, een voldoende hoeveelheid van wat men gewoonlijk het goede noemt, maar het gevoelen, dat alle anderen in zich zou vereenigen, de heldere en opbouwende gedachte, die orde aanbrengt in alle verschijnselen des levens, vind ik niet in mij ... Wat zal ik tot de menschen zeggen ? Wat men hun altijd heeft gezegd, en altijd zeggen zal, wat de toehoorders verzamelt, maar toch geen betere menschen van hen maakt. Heb ik wel het recht, hun mijne ideeën voor te houden, terwijl ik zelf, schoon innig er van doordrongen, toch menigmaal het tegenovergestelde doe, van wat zij leeren ?» Wanneer men Thomas Gordieëf tot lezen aanspoort, legt hij dezelfde twijfelzucht aan den dag, omtrent het onderrichtend karakter van den schrijver: «Uit boeken leeren, hoe men moet leven ? Wat een nonsens ! Maar het is een mensch, die uw boek heeft geschreven, het is geen god ; welke regels, welke voorbeelden kan wel de mensch zichzelf geven ?» Gorky predikt dan ook geen leerstelsel, hij, die ze alle bespot; zooals zijn Thomas zoekt hij rondtastend, naar de beteekenis des levens. Slechts op deze punten is onze philosoof konsekwent en onverbiddelijk : de afschuw van iederen dwang, de vrijheid der hartstochten, en de bewondering der kracht. In alle hierboven aangehaalde passages ontdekt men den : «Übermensch» of ziet men de romantiek terugkeeren, hetgeen hetzelfde is. Goed beschouwd, is het werk van Gorky slechts een lang en hartstochtelijk protest tegen de voorwaarden van het bestaan in zijn vaderland. Hij tracht dit land te schokken, door het beschaamd te doen staan over zijn verkwijning, zijn maatschappelijke wonden, en de laagheden, welke hij ontsluiert. Hij schildert, opdat zijn schildering afschuw verwekke. Hij is een minder vroolijke, minder gelijkmatige Gogol, een woedende Gogol. Ik deel zijn lezers niets nieuws mede, door te zeggen, dat hij een revolutionair is; ik zou er bijvoegen: nihilist, als het mij niet tegen de borst stuitte, een russischen schrijver met dezen dubbelzinnigen naam te bestempelen. Men heeft op dwaze wijze de philosofische beteekenis van dit woord verkracht, om het toe te passen op de misdaden van sommige politieke samenzweerders. Toch is het het juiste woord. Geen enkel beginsel vindt genade bij het radicale nihilisme van Gorky; de goede liberale doctrinairen weten hiervan mede te praten. Aanvankelijk hadden zij gejubeld bij de heftige aanvallen van dezen verloren zoon ; en plotseling verbrijzelt hij hun afgoden, tegelijk met de aloude goden. In zijn oogen zijn alle theoretici aan elkander gelijk; de kwakzalverij der nieuwere empiristen boezemt hem even weinig vertrouwen in als de oude geneeskunde volgens de wet. Hij weigert zich te laten kluisteren «in de boeien der vrije gedachten en in de ketenen van alle overige ismen». Van de pers, van haar diensten en haar verlichting, spreekt hij slechts met wreede spotternij. Schoon schip, en iets nieuws tegen iederen prijs, mannelijke en schitterende daden, in plaats van de ïdealogischen hutspot, waarmede de professoren der maatschappelijke verbetering de Russische maag trachten te vullen, ziedaar wat Gorky verlangt! V. Welke is op dit oogenblik de maatschappelijke inbreng van Maximè Gorky. Evenzeer en meer nog dan de mannen van het geld, zijn de mannen der ideën rekenplichtig aan eene maatschappij; zij vragen ons, en wij schenken hun onzen geest, en het is hun plicht, hem te verrijken. Afgezien van het talent — en dat is onbetwistbaar en lenig en levendig genoeg om hernieuwingen te doen verwachten — heeft hij slechts negaties aangebracht. Zijn voorgangers hadden hun vaderland begiftigd met een erfdeel van ideeën en gevoelens, waarop de Russische gedachte teerde; men ziet wel, waar Gorky haar aangrijpt, maar niet, wat hij er aan toevoegt. Ik heb in de Recits geen enkele bladzijde aangetroffen, waarop hij zich inlaat met moraal of godsdienst, of zelfs maar eenige belangstelling toont voor deze orde van ideeën. Weleer was ieder Russisch boek een orthodox boek; het getuigde van een onbetwist geloof, als van den nationalen band dezer enorme massa menschen. Vervolgens zijn er onrustige, wankelende zielen opgestaan, die echter nog diep doordrongen waren van godsdienstzin. Het geheele werk van Tolstoï is een langgerekt navorschen van het geheim van het heelal, een angstvallig onderzoek naar de eerste behoefte van den mensch. Wie herinnert zich niet de inwendige alleenspraak van prins André onder den hemel van Austerlitz? Bezouchof en Liévine zochten ook vol angst naar de beteekenis des levens; maar hun zoeken ging gepaard met eene voortdurende zorg voor hun zedelijke verbetering. Wanneer zij ter school gingen bij de eenvoudigen, was het, om bij hen een levende commentaar te vinden op de Evangelische leer, zooals Tolstoï haar opvatte. Tourguenief helde reeds meer over naar het volk; hij schetste het, veredeld door de meest treffende deugden, door den moed, en de zelfopoffering; zijn pen vijlde de boeien door, welke dit volk in slavernij weerhielden. — Dostoiewsky zond over Rusland een brandenden ademtocht van teederheid en broederlijkheid uit en zijn werk verlevendigde alom het gevoel van medelijden. Vóór Gorky, en met niet minder standvastigheid dan hij, ging hij om met de «zwervers»; hij leerde hen zelfs kennen in de gevangenis, waar zij het Evangelie lazen.Marmeladof en Sonia uit «Crime et Chatiment» baanden den weg voor de dronkaards en de lichte vrouwen, waarvan het wemelt in de %-Récits»; maar hoezeer verschilden zij van dezen, hun gelijken, door nederigheid en geheime schoonheid van ziel! Men heeft mogen spotten met den «godsdienst van het menschelijk lijden», maar hij wekte tenminste alleen goede neigingen op. Gorky verplaatst ons naar een ander Rusland: een droger, meer individualistisch, en geheel gericht naar de aarde. Hij schijnt volkomen onverschillig voor het meerendeel der gevoelens en gewaarwordingen, die «de menschen van voorheen» bezielden. Hij is een volmaakt agnostiek. Zijn boeken miskennen vrijwillig de overwegende plaats, welke de orthodoxe traditie nog steeds inneemt; hier en daar herinnert hij aan haar, als aan een uitdragerswinkel, om er een kader aan te ontleenen, dat past om zijn portretten van oude kooplieden. In de eindelooze gesprekken, waarin zijn personen hun overtuigingen uiteenzetten, doet niets denken aan het mysticisme, dat leeft en werkt in het Russische volk, de diepe bron, waaraan zooveel uiteenloopende stroomen ontspringen. Eenige weinige woorden, door een ouden pelgrim tot Thomas Gordiëef gericht, vormen de eenige herinnering aan een zoo gewichtig feit in het volksleven, en dat zoo herhaaldelijk voorkomt in de kringen, waarin de schrijver ons binnenleidt. Bij hem worden de lammeren van Dostoiewsky ware wolven; nu en dan geven zij blijken van eenige medelijdende en broederlijke aandoening, juist genoeg, om hen te onderscheiden van het dier, waarop zij in zooveel opzichten gelijken, maar meestal is hun hart verhard en verwilderd door het eigenbelang of den hartstocht; de maatschappelijke band is verbroken. Een verwoed individualisme, dat gefolterd wordt omdat het zijne bevrediging niet kan vinden, en deze bevrediging uitsluitend in stoffelijke genietingen zoekt; en vervolgens een hooger, maar zeer onbepaald streven naar de ontwikkeling van een ijdele kracht, die groote daden zou willen verrichten, zonder te weten, welke — zoo is de kern van Gorky's werk. Men zal niet vergeten, dat hij deze zoo lage maatschappij slechts «ontsluiert» en schetst, om de stoutmoedigen aan te hitsen, om haar te verwoesten; maar nergens zegt hij, volgens welk ideaal plan hij haar weder wil opbouwen. Hij erkent zichzelf verstoken van dien «opbouwenden geest», waarvan zijn philosophen zoo gaarne spreken. Hij roept de heerschappij der rede aan, en verspelt haar, maar het zal slechts de rede van den sterkste zijn. Zijn onomwonden uitgesproken voorliefde zegt ons genoeg; op welke wijze de wereld ook hervormd worde, steeds zal hij zich scharen aan de zijde van den dapperen bandiet, die haar weet te tarten, en er den zwakke verplettert. Dat is een achteruitgang, een terugkeer tot vóór zijn onmiddellijke voorgangers, tot het aristocratisch ideaal van het romantisme. Gorky heeft dit ideaal gedemocratiseerd, meer niet. De edellieden van Pouchkin en Lermontof leden aan de ziekte van te leven in de salons van Petersburg; die onbegrepen edelen protesteerden daar tegen de platheid der ontwikkelde kringen: hun heldhaftige verveling ging elders de onafhankelijkheid, de avonturen en de vrijheid der hartstochten zoeken. Onieguine en Petchornie herleven in hnn plebëische kleinzonen Tchelkach, Serisjka en Konovalof. Zij hebben hun aangeboren deftigheid verloren en den Byroniaanschen mantel verwisseld met het roode hemd van den moejik; zij loopen barrevoets, spreken het argot, en drinken brandewijn in plaats van champagne, voor het overige zien wij hen weder terug met hetzelfde ziekelijke en gezwollen hart. De romantische «leeuw» blijft wat hij eertijds was, zooals onze rede hem in de natuur ziet, door het letterkundig prestige heen, dat onze verbeelding bekoorde — een jong egoïstisch, trotsch en onbeteugeld dier. Zou iemand bij deze vergelijkingen eenige overdrijving of willekeur willen onderstellen, dan zou ik hem de lectuur aanbevelen van een der laatste stukken van Gorky — een soort van kort gedicht in proza en getiteld : De stormvogel. Niemand heeft zich in Rnsland vergist omtrent de duidelijk doorschemerende bedoelingen van dezen revolutionairen psalm. Hij verveelt zich, de stormvogel; hij kondigt de naderende omwentelingen aan; hij roept de stormwinden naderbij, om er de kracht zijner vleugelen in te toonen. Zijn laatste kreet is een dichterlijke commentaar op> het gesprek van Maïakine en Thomas Gordiëef; en tevens is het een doorslaand bewijs van het onverdelgbaar Byronisme dat bij alle toekomstige hervormers der twintigste eeuw opduikt. O! hoe bekrompen is de kring, waarin onze geesten, hunkerend naar vernieuwing, rondwentelen i In den tijd zoowel als in de ruimte! i Als ik hier den nadruk leg op deze herlev ng van een slecht vermomd romantisme, dan is het, omdat dit verschijnsel over het hoofd van Gorky en over geheel Rusland heenstrijkt, en in heel Europa de schrijvers kenmerkt, naar welken de jongere geslachten met gretige ooren luisteren. De wetenschap der electriciteit opent ons een onbegrensde horizon met de wonderen van de draadlooze telegrafie. In werkelijkheid schijnen deze geheimzinnige overbrengingen haar gelijke te hebben in de wereld van het verstand. Hier komen eveneens, zonder waarneembare geleidingen, plotselinge verbindingen tot stand, tusschen geesten, die zeer ver van elkander verwijderd, die door zeer verschillende beschouwingen gevormd zijn, en die op het zelfde oogenblik een zelfde geluid geven. Zoo bijvoorbeeld in Rusland Maxime Gorky; in Italië Gabriele d'Annunzio en in het nieuwe Engeland Ruyard Kipling. De eerste huist aan de Wolga; hij heeft zichzelf zijn onderricht verschaft; is volstrekt niet in aanraking met de buitenlandsche intellectueele wereld en is stellig met geen enkele bladzijde der twee anderen bekend. De Engelschman, opgevoed in Indië heeft nooit een regel Russisch kunnen lezen en ik twijfel of hij den Italiaan gelezen heeft. Deze laatste schreef alvorens Kipling gelezen te hebben, en wanneer de naam van Gorky hem ter oore is gekomen, dan is het slechts sedert zeer korten tijd. Hij is waarschijnlijk de eenige, die een juist begrip heeft van Nietzsche, hun gemeenschappelijken geestelijken vader. Deze drie schrijvers gelijken op elkander door zekere kenmerken, die hun als het ware een familietrek geven — het is de romantische trek. Romantieken zijn zij door hun lyriek, door de hoedanigheid van hun ontroering voor de natuur, door hun neiging tot het exotieke en het zonderlinge, maar vooral door hun opvatting van den mensch en zijn bestemming door hun vergoding van het individualisme, van de kracht, van den hartstocht, in één woord door de afwezigheid van moraal. Er zijn verhalen van Gorky, die uit de zelfde ader schijnen voortgevloeid als deze of gene novelle van Kipling; de personen die hun in gelijke mate dierbaar zijn, vertoonen dezelfde onstuimige en lage hartstochten, een zelfde zucht om te zwerven, een zelfde brutaal streven, om de wereld te veroveren. De minder democratische D' Annunzio verlangt van een meer verfijnd ras de verdorven energie der Borgia ; maar hij had gerust sommige schetsen van Gorky kunnen onderschrijven; evenzoo zijn protesten tegen de burgerlijke maatschappij, en zijn tirades over de noodzakelijkheid om te leven «in schoonheid,» men zou zeggen dat de Rus een artikel, verschenen in dc s-Gazette de Samarat geschreven heeft onder dicteé van den Italiaan, van wien hij zelfs den naam misschien niet kende. Ik beweer stellig niet, dat deze drie zoo scherp geteekende talenten een gelijkvormig karakter hebben, maar men zal toch moeten erkennen, dat zij gezamenlijk den lof zingen van dezelfde menschelijke — of onmenschelijk type — zingen die welke men zou kunnen noemen: de jeugdige barbaar. Het is de ontkenning van het ideaal, dat met veel moeite opgebouwd werd door de moralisten van de vorige eeuw. Arme negentiende eeuwl Zij geloofde te arbeiden aan de vervolmaking der beschaving; zij beeldde zich in, dat zij haar bij haar wegsterven redelijker, zachtaardiger, en als een betere beschermster der zwakken zou achterlaten. Maar de leer van haar doctrinairen is verbleekt tegenover de practische lessen van haar mannen van de daad. De kinderen der toekomst lezen de humanitaire geschriften zeer weinig, en bovendien zeer slecht; zij bekijken» alleen de gravures buiten den tekst, de gezichten die aansporen tot vermetelheid en eerzucht: de groote revolutionairen, zij die het menschelijk deeg kneden, een Napoleon, een Bismarck. Deze predikers van het recht van den sterkste gaan steeds door met de geesten te leiden; de suggestie van hun voorbeeld houdt de overtuigende macht van alle ideologen bijeen in evenwicht. De eerste, met zijn zucht naar uiterlijk vertoon, had voor een goed deel bijgedragen tot de vorming der vroegere romantieken; allen brandden van verlangen om zich tot op zijn hoogte te verheffen; vandaar het pralerige en overdreven karakter hunner verbeelding. De tweede, meer realist, wekte openlijke of verborgen navolgers onder hen, die de lotgevallen der wereld leiden; hun succes oefent invloed uit op den verbeeldingsman en den philosoof; deze modellen in de kunst van succes te behalen werden indirect de ware meesters der gedachte en van den stijl. De neo-romantieken bezitten noch de illusies noch de naiefheid van hun voorgangers. Genen speelden met woorden en meenden reeds zeer hoog te vliegen, wanneer zij de zinnen, en de phantasiën van den oproerigen hoogmoed bevredigden. Hun opvolgers, gevoed met wetenschap, en uitstekend beslagen op het gebied van het onderzoek, weten waar zij heen willen, en waarom zij er heen willen. Zij zeggen ons, dat de zwakken een onbeduidende leemaarde zijn, die alleen geschapen is om te dienen voor de schoone werken der sterken, en zij voeren aannemelijke bewijsgronden aan te midden van den tragischen strijd, die de geesten verdeelt. Recht en moraal, roepen de achterlijke philosophen, altruïsme en solidariteit, belangen der beschaving Belangen van het ras! — roepen de nieuwe theoretici. Ziet gij dan niet dat de rassen verkwijnen, dat de wil verslapt en met hem alle krachten des levens? Het geneesmiddel bestaat alleen in de daad, en bijna altijd is de krachtige daad aanvallend en onzedelijk. Weet gij niet, dat alle groote dingen tot stand zijn gebracht door groote individuen, en dat men hun de middelen om hun bestemming te bereiken niet karig moet toemeten ? Zoo stijgt bij het wegsterven eener eeuw, die zoo trotsch gaat op het licht, dat zij verspreidde, op het oogenblik dat zij haar testament van broederlijkheid en solidariteit aan de menschen achterlaat, een zwerm jonge sperwers in de schemering omhoog; hun schrille kreten overstemmen de vreedzame woorden der stervende, en hun klauwen zijn gereed om den buit te verscheuren. Men hoort niets dan hun geluiden aan den letterkundigen hemel; en met onrustige verwachting wendden allen blikken zich naar hen. Beweren zij niet, dat zij het geheim des levens bezitten, dat in het geweld gelegen is? Het menschdom komt tot de overtuiging dat zijn vroegere meesters, ondanks het verspreide licht, het verzwakt hebben, het walgt van zijn zwakheid en keert zich tot het nieuwe lokaas. Dichterlijke bespiegelingen, zonder eenige merkbare uitwerking op den loop der dingen! — zullen de bezadigde lieden, of zij die gelooven het te zijn, zeggen. Het is mogelijk. Toch zou het de eerste maal zijn, dat het onwillekeurig samengaan van talrijke schrijvers, naar wie geluisterd wordt, en die een levendige overtuiging vertolken, zonder invloed bleef op de maatschappelijke ontwikkeling, en op de afzonderlijke feiten, waardoor zij zich kenmerkt. Maxime Gorky is in Rusland een der voorstanders en de meest op den voorgrond tredende vertegenwoordiger van een zoo verspreiden geestestoestand. Het kwam mij voor dat het karakter van dezen jeugdigen romanschrijver een diepgaande studie van zijn werk rechtvaardigde. Ben ik de dupe geweest van zijn schitterend talent, waaraan men zoo moeilijk weerstand kan bieden? Ik zou er werkelijk geen spijt over gevoelen, daar dit nog de beste en aangenaamste wijze is, om gedupeerd te worden. Ik heb deze studie aangevangen zonder vooringenomenheid, alleen toegevend aan de ontroering, wanneer de kunst van den verhaler haar opwekte, en mij tegen haar verzettend zoodra de rede mij beval mijn genot te beoordeelen. Dit zou veel levendiger zijn, als het gewilde pessimisine van den schrijver de schildering van Rusland en het Russische volk niet zoo zwart geschakeerd had. «Kouzina — zegt de molenaar van Toska tot zijn sluiswachter — een landlooper, zooals de anderen, die den molen wil verlaten, omdat het hem in de beenen kriebelt, verder te gaan, op goed geluk af, naar de vrijheid .... Kouzina, ge zijt slechts een zeepbel: een zeepbel, zooals mijn kleine Mitka uit haar strootje blaast, een zeepbel, die zich kleurt, een oogenblik rondzweeft, en dan berst...!» Gorky zou ons gaarne willen overtuigen, dat hij zelf, zijn ideeën, de personen, die hij bespreekt en zij die hem aanhooren ook niets anders zijn: luchtbellen, die bij duizenden opstijgen en bersten boven het stilstaand moeras, dat sluimert onder de Russische wouden; kwaadaardige uitwasemingen van dat bedorven water, dat saamgeperst is onder het veenland, en rottend door de eeuwenlange ontbinding van het leven. Wij kunnen hem wezenlijk geen geloof schenken. Dat hij bij uitstek de vertegenwoordiger is van een menigte broeders, en van alle geesten die door zijn woord medegesleept worden, niemand die er aan twijfelt. Als de russische schrijvers, zelfs die van den tweeden rang, onze nieuwsgierigheid levendig gaande maken, dan is het, omdat zij meer en beter dan anderen een grooter aantal zielen weerkaatsen. In dit bijeenverzamelde deel der menschheid dat nog zeer weinig gesorteerd is, kan een goed verlichte luchtbel het beeld van vele anderen weerkaatsen. Maar, die welke onze aandacht nu bezighoudt is gekleurd met schitterende schakeeringen ; de Schepper heeft haar geblazen in een zijner vrijgevigste uren ; en wij koes- teren den wensch, dat zij moge blijven voortbestaan, zich verruimen en verheffen. . , , , , Gorky moet hooger stijgen, als hij de nalatenschap wil aanvaarden der groote voorgangers. Ik stel mij Leo Tolstoï voor, aan den jongen man den bewonderenswaardigen brief schrijnend, dien hij zelf van den stervenden Tourguenief ontving, als een overdracht van zijn macht over de geesten: «Mijn vriend, uwe gave is U toegekomen, vanwaar alles ons toekomt > , Of Rusland is in hooge mate veranderd, of Gorky moet menigmaal uit den mond zelfs van zijn meest fanatieke bewonderaars, de bede hooren, welke weleer zijn makker Konovalof tot hem richtte : — Maxime, laat mij naar den hemel kijken ! EINDE. ' 1 127 8 üj B 57 k. ■ 2785 ?rijs 50 Cent \?'e E.-M. DE \?OQUÉ MR^IM QORKI De man en zijn Werk COHEN ZONEN — AMSTERDAM MAXIME 60RK?. MAXIME GO^K?. DOOR LE \?te E. M. DE VOGÜE. COHEN ZONEN, Amsterdam. Drtik — H. Veenman — Wageningè» MAXIME GORKY. De naam van Maxime Gorky is op aller lippen. Over geheel Europa brengt een broederlijk medelijden de letterkundige wereld in beweging over het onzekere lot van den Russischen schrijver. Onvoldoende ingelicht als wij zijn, zouden wij niet onpartijdig kunnen kiezen tusschen de talrijke tegenstrijdige berichten, die volgens de eenen van Gorky een oproermaker, volgens de anderen een slachtoffer maken van het smartvol drama op 22 Januari 1.1. wij weten alleen, dat hij ongelukkig is; verdiend of niet verdiend, heeft ieder ongeluk recht op ons medelijden: dit is een der schoonste tradities der Fransche edelmoedigheid. Het past ons niet een vonnis te vellen over de motieven, die in andere landen de daden der Regeeringen voorschrijven; wij zijn slechts bemiddelaars, die steeds geneigd zijn, om in de lankmoedigheid een der schoonste sieraden der hooge machten te zien. Wie is toch die man, welke in onze dagen zooveel warme genegenheid, en zooveel verbittering opwekt? Men mag veilig aannemen, dat hij aan zeer weinigen van hen, die hem beklagen, verheffen of veroordeelen, bekend is. Het is nauwelijks vier jaren geleden, dat de naam van Gorky in Frankrijk begon door te dringen. Men vertaalde bij ons eenige brokstukken van zijn werken. Nieuwsgierig om deze in hun geheel te kennen, en verlangend om hun hun juiste plaats in te ruimen in de Russische litteratuur, die reeds vroeger het onderwerp mijner studiën uitmaakte, las ik de vijf deelen der uRécits», verschenen te Petersburg; ik legde er mij op toe, om met groote nauwgezetheid eenige bladzijden van den oorspronkelijken tekst te vertalen, waarin het karakter en het talent van Gorky het duidelijkst doorschemeren. In de maand Augustus van het jaar 1901 werd mijn arbeid in eene Revue opgenomen. Het kwam mij voor, dat men, door deze bladzijde te herdrukken, zou beantwoorden aan eene door zoo droevige omstandigheden levendig opgewekte belangstelling. Hun dan die er prijs op stellen, zich eene onpartijdige opvatting te vormen omtrent den mensch Gorky, en zijn arbeid, bied ik een schets aan, waarin zij de hoofdbestanddeelen ervan zullen vinden. Daar zij geschreven werd, alvorens men deze omstandigheden kon voorzien, werd zij niet beïnvloed door de hartstochtelijke beroeringen, die nu misschien ons oordeelsvermogen zouden belemmeren. Gedurende de laatste drie jaren heeft de romanschrijver zijn arbeid nagenoeg niet vermeerderd. Hij heeft zich gekeerd tot het tooneel; twee zijner drama's: Les Bourgeois en L Asile de nuit zijn op bijzondere wijze geslaagd. Maar niets in zijn laatste pennevruchten heeft eenige wijziging aangebracht in zijn zedelijke en letterkundige physionomie zooals zij zich, definitief vastgesteld, aan ons voordoet in de geschriften, waarvan men hierachter de uiteenzetting zal lezen. Hierin zal men zien hoe zijn temperament dezen weerbarstige voorbeschikte om een rol te spelen in de gebeurtenissen, welke hij voorzag; en in welk een ernstige dwaling men zou vervallen door dezen man onder een bepaalde politieke partij te willen rangschikken, die ze allen zonder uitzondering met eenzelfde verachting geeselde — hij, de onverbeterlijke zwerver der gedachte, die zich vol fierheid vergeleek met den onheilspeilenden stormvogel. Overtuigd, dat het niet raadzaam zou zijn, iets in mijn arbeid van 1901 te veranderen, geef ik hem hier in zijn geheel weder zonder bijvoegingen, die hem misschien zouden voltooien, maar waaronder de oprechtheid wellicht gevaar zou loopen te lijden. Hij behoeft niet gewantrouwd te worden, daar destijds zijn eenig doel was, de waarheid omtrent een karakter en de juiste maat van een talent bloot te leggen. Aldus onttrokken aan de mogelijke invloeden van de tegenwoordige gebeurtenissen, durf ik vertrouwen, dat deze bladzijden den mensch, zijn ideeën en zijn daden beter zullen doen begrijpen; en begrijpen, is dat niet verontschuldigen? 10 Februari 1905. Augustus 1901. M. Gorky: Raskazy. ^volledige werken) 5 vol. edition de la Société Znanie. Sanit-Petersbourg. 1901. — V. Th. Botsianovsky: Maxime Gorky étude biographique et critique, 1 vol. typographie Sauvorine. Saint-Petersbourg. 1901. I. Gaarne zou ik op dit oogenblik nog eens binnen willen dringen in het donkere, onmetelijke Russische woud. Ik hoor, dat het mij terugroept, heel aan het einde van den weg, welken ik doorliep, sedert ik het verlaten heb. De jarenlang opgestapelde nevelen onttrekken het aan mijn oog. Wat zegt men, wat denkt men daar, te midden van die zwijgende duisternissen ? Heeft men daar nieuwe woorden op oude droevige wijsjes gezet, die iederen nacht op de rivieren en in de steppen, door zooveel millioenen stemmen, met den hartverscheurenden klank van vreugdeloozen hartstocht herhaald worden ? — ademhalingen van den ingeslapen reus, het eenige teeken dat getuigt van de hartkloppingen van dat zwijgend hart? Het Westen beeldt zich in, iets te weten van Rusland, sinds wij spoediger en vaker gaan rondsluipen langs den zoom van het woud. De geruchten, die van de oppervlakte naar ons overwaaien, zijn een weinig talrijker dan voorheen — geruchten van het handjevol mannen, die spreken en zich bewegen boven die zwijgende en onbeweeglijke massa's — orakels der pers, officieele wenken, gemengde berichten der politiek, samenspraken van hooggeplaatste ambtenaren en laaggezonken samenzweerders, van die, waarvan Job sprak: «die den dag vervloeken, en zich gereed maken, Leviathan wakker te schudden. — Denkt gij — voegt de wijze Man er bij — dat gij Leviathan zult opwekken met een vischangel? Behemoth slaapt in de schaduw, verborgen in het riet en op drassige plaatsen. . . lijke gevangenis; zij vraagt eenige krakelingen; men kiest voor haar de schoonste uit en onder een zilverhelder lachje neemt zij ze mede. Ongemerkt begint eene nog onduidelijk, gemeenschappelijke genegenheid deze verkankerde harten te vermurwen, zij gevoelen zich weder vastgehecht aan het leven, verheven boven zichzelven, door die stralende verschijning, welke hun nu en dan een weinig versterkt en verkwikt. Als volgens een zwijgende afspraak, vermijden zij de hun gewone grove, onbehouwen taal in tegenwoordigheid van het bevallige kind ; zij is niet als de anderen zij willen er zeker van zijn. Tania is de goedaardige fee, de troostende Maagd hunner hel. Een ontslagen soldaat verhuurt zich als halfwas bij den bakker; hij is een flinke, knappe jongen — erg trotsch op zijn doublé-ketting, zijn breloques en zijn veroveraarssnor. De Don Juan van de kazerne bemerkt de bezoekster, en wedt, dat zij binnen een maand de zijne zal zijn. Vol verontwaardiging komen de overige makkers hiertegen in verzet; en allen bespotten den bluffer alsof hij het plan had gevormd het heiligen beeld te breken, dat onder de lamp aan den muur hing. De soldaat is verslaafd aan het spel; op zekeren avond noodigt hij met een triomfeerend lachje zijn kameraden uit, om door een reet van de deur te komen kijken; het heele gezelschap snelt er heen: de ongeloovigen zien Tania met haar verleider afdalen in de naburige kelder ... zij komt weder naar buiten . .. hun oogen kunnen hen niet meer bedriegen; nu... «is zij, als de anderen!» Aanstonds keeren die instinctwezens weder terug tot hun vroegeren staat van wilde dieren, welke de fee tot dusverre bedwongen had; in een zelfde vlaag van woede, snellen de zes en twintig naar de binnenplaats, omringen het jonge meisje en overstelpen het met verwijten en scheldnamen. Zij heeft de onherstelbare misdaad begaan, waar- -onder zij allen lijden, en die zij niet zouden kunnen bepalen: zij heeft hun het eenige brokstukje ideaal ontstolen, dat hun hun ellendig bestaan eenigszins dragelijk maakte. In dit tafereel, waarin eene zeer teere fijngevoeligheid tegenover gesteld is aan brutale werkelijkheden, heeft Gorky eene nuance van ontroering weten te leggen, die onder zijn pen zeer zeldzaam moet genoemd. Op de vrije dagen namen Konovalaf en zijn makker hun boek mede naar buiten, naar de boorden der rivier. Wanneer zij daar echter op het gras uitgestrekt lagen, hielden zij weldra op met lezen. — «Maxime, laat mij naar de lucht kijken! — Kom, Maxime, laten wij vertrekken, laten wij naar Kouban gaan I» — zeide Konovalaf. Zij werden weder medegevoerd door de natuur, en verzonken in vage overpeinzingen. Hun wandelingen brachten hen dikwijls nabij een groot somber huis, dat daar, verlaten, half vervallen en door het water beschadigd, midden in het vlakke veld stond. Het diende tot schuilplaats aan een zeer gemengde groep van struikroovers, oplichters en luizige bedelaars, die in de stad geen ander onderkomen bezaten, en niet bijzonder bevriend waren met de politie. De bakkersjongens gaven een rondje vodka, en de landloopers betaalden door hun de lotgevallen van hun leven te verhalen — lotgevallen, die menigmaal sprookjesachtiger en hartverscheurender waren, dan die der boeken. Hier verzamelde Gorky de grondstoffen, welke hij later zou gebruiken voor een zijner beroemdste novellen : Les ci-devant hommes. Op zekeren dag werd het verhaal onderbroken door een inval der politie, en beide, verhalers en toehoorders mochten gezamenlijk den nacht doorbrengen in de nabijzijnde politiepost. De jongeman had hoogere, en voor zijn rust misschien gevaarlijkere relatien. Hij werd geintroduceerd bij eenige kringen van studenten, waar hij de ideeën hoorde uitbazuinen, die de gisting In zulke arme, rumoerige omgevingen onderhielden. Tourgenieff en Dostoiewsky hebben hun ons geschilderd, den schrikwekkenden toestand dezen door de gedachte verkankerde jeugd, verstoken van alle vroolijkheid, wegkwijnen van stoffelijke ellende en zedelijk lijden, kokend en bruisend als de samovar, om welke zij zich verzamelen, om hun honger te verschalken met een paar glazen thee, en een hersenschimmige wereld op te bouwen in de wolken van rook en stoom. Ongerepte hersenen, waaruit alle traditioneele ballast verwijderd is, en in welke de wetenschap, plotseling ingegoten, werkt als een bron. Gorky nam hun ziekte over: bij de landloopers had men hem bedwelmd met brandewijn; hier bedwelmde men hem met abstracties. Men zal zich zonder veel moeite de angsten en het verzet van zijn levendig verstand kunnen voorstellen, toen hij van dat philosophische heiligdom weder terugkeerde naar den kelder van den bakker. Later heeft hij zich hierover uitgelaten, in een vorm, waarin de spotzucht ternauwernood de bitterheid dezer herinneringen verbergt, in zijn verhaal, getiteld, Un jour cTautomne. Hij beschrijft hierin een der dagen van zijn ellendig leven, toen hij zijn achttiende jaar bereikt had. Dien avond dwaalde hij op de haven van de rivier, hij was uitgehongerd, en zocht naar een stuk brood. Op korten afstands, eenigzins ter zijde, stond het gesloten maar verlaten krot van een uitdrager. Zou daar misschien niet iets te vinden zijn om te eten? Onverwachts komt er een rond zwervend meisje uit de duisternis te voorschijn, die evenzeer door honger gekweld wordt als hij. Zij stelt hem voor, het krot open te breken. Hij rukt een luik af, zij sluipt door de opening binnen en brengt een oude korst brood mede; en beiden zetten zich aan het werk om hem te verslinden, onder een omgekeerden schuit, die hen tot aan den ochtend III. Te oordeelen naar den schijn, deden de eerste personen van dit talent ternauwernood vermoeden, wat het in de toekomst zou voortbrengen; wanneer men ze echter van naderbij beschouwt, ontdekt men dat zij voor altijd zijn aard en zijn richting bepaalden. Het zijn bladzijden, vol weerbluffende anachronismen, en die geschreven schijnen in een vlaag van romantische koorts, door een leerling van Pouchkine enLermontof: Makar Tchoudra, La vieille Izerguil, La Khan et sou fils Elders heb ik uiteengezet, hoe de Russische mededingers van Lord Byron in den Kaukasus en de Krim den gewijden bodem der romantische poezie hadden ontdekt. Sedert dat tijdstip worden de poorten van het Oosten bewaakt door twee toovenaars ; zoodra men den drempel overschrijdt, zingen hun verzen in uw geheugen; er bestaat geen vrijheid meer voor persoonlijke indrukken; een tusschengeschoven prisma kleurt alle voorwerpen met zijn eigen schakeeringen. Bij de natuurlijke schoonheid van het land, voegt zich de aureool, waarmede de dichters het omkransd hebben. De groote letterkundige scheppers bezitten de macht, om op sommige landstreken een onveranderlijken indruk achter te laten, waarin de vorm der waarnemingen en de richting der gevoelens te voren bepaald zijn; het landschap is werkelijk hun zielstoestand, bewaard en overgeleverd aan de opeenvolgende geslachten: zoo b.v. de golf van Napels voor de lezeis van Lamartine. Zelfs Tolstoï heeft, toen hij dienst deed bij een regiment van Terek, den dwang van zijn voorgangers ondergaan; zijn «les Cosaquesn getuigen hiervan. De jeugdige Gorky kwam in den Kaukasus aan, in volslagen verrukking door het lezen van dichters; hij ziet door hun oogen, hij gevoelt door hun gevoel; voorkomen en gestalten, redetrekken en legenden, hartstochtelijke ontboezemingen en uitroepen van wilden trots, alles in zijn verhalen brengt ons terug tot het zuivere Byronisine der Tsiganes en van den Duivel. De herder Makar Tchoudra zet zijn fatalistische philosophie uiteen; hij schetst de wreedheid der liefde bij de schoone meisjes van Kouban, de schoonheid van het vrije leven, en hoe hol het niettemin is, en drukkend voor hem, die de ware beteekenis er niet van begrijpt. ... «Gij zult geen paard vinden, waarop ge aan uzelven kunt ontvluchten!» Wij vernemen in dit verhaal de echo van eene bekende stem, die van Petchorine van Lermontof. Evenzoo is Izerguil oorspronkelijk een dochter van Pouchkin; de Aleko der Tsiganen heeft al de buitensporige gevoelens gedroomd, bejammerd en uitgebazuind, waarvan het wemelt in de vertellingen van den ouden Tartaarsche uit de Krim. Er is weinig oorspronkelijkheid in de wending van deze personen, weinig waarheid in de conventioneele gemoederen, welke Gorky in hen herschept volgens de modellen der romantiek; maar de oostersche schetsen van den jeugdigen prozaschrijver verraden in hem de gave van te gevoelen en te schilderen. Het genre der tafereelen is verouderd, maar alles is jeugdig en krachtig in bouw, met schitterende kleuren, rijkdom en getrouwheid van figuren en beelden, en een onafgebroken intensiteit van aandoening. Maar weldra bracht Gorky zijn aandacht weder over op de deelgenooten van zijn ellende, die zijn pad kruisten. De ontwikkeling, die toen in den schrijver plaats had, was het trouwe evenbeeld van die van Gogal, zijn waren voorvader. Hij, de zanger van Tarass Boulba, was eveneens begonnen met het historische romantisme; een geniale ingeving verwittigde hem, dat er rondom hem, in de zeden van de bewoners der piovinciën, een nieuwe wereld te onderzoeken was, en als hij niet aanstonds na 1840 het eigenlijk realisme schiep — de kunst maakt evenmin dergelijke plotselinge sprongen, als de natuur — dan betrad hij toch het eerst het gebied van het lyrisch realisme; men zal mij deze samenkoppeling van woorden gaarne willen vergeven, wanneer men zich de talrijke bladzijden wil herinneren van Balzac, en meer nog van Flaubert, die men moeilijk met een anderen naam zou kunnen bestempelen. Deze bewonderenswaardige Gogol, — die op de toppen der Europeesche litteratuur nog lang niet de plaats inneemt, welke hem toekomt — omvatte met één enkelen blik alle klassen der maatschappij. Veel beperkter is het veld van waarneming, waartoe Gorky zich bepaalt; afgezien van eenige zeldzame gevallen, schenkt hij geen aandacht aan menschen boven de gewone handwerkslieden, onder welke hij bij voorkeur nog slechts de ongeregelde troepen of de deserteurs van dit leger van den arbeid kiest. De «landloopers», de «onrustige lieden», zij, «die vroeger menschen waren», deze drie uitdrukkingen keeren herhaaldelijk onder zijn pen terug in de titels van zijn verhalen «en kenmerken het maatschappelijk, of juister het anti-maatschappelijk milieu, waarin hij bij voorkeur belang stelt. Het is als een onderaardsche waterplas, gevoed door zeer verschillende bronnen, die doet denken aan de drassige stappen van Rusland, maar de veengrond trilt onder den voet van den jager. Men ontmoet er niet den boer, die gehecht is aan den grond, welken hij bebouwt, den moujik, die van zoo nabij en met zooveel liefde bestudeerd werd door Tourguenef en andere moderne romanschrijvers; deze wekt slechts de belangstelling van Gorky wanneer hij zich van zijn wortels losrukt en als een wrakhout gaat rondzwerven. De tegenspoed, de ellende en de luiheid verschaffen hem allerhande sujetten, die deze beruchte wereld gaan vermeerderen en daar weldra een gemeenschappelijk uiterlijk aannemen; de mislukte student, de lichtmis, de ex-ambtenaar, de ex-officier vermengen zich daar en worden aan elkander gelijk. Daar de keuze zijner onderwerpen en door de wijze, waarop hij ze behandelt, herinnert Gorky dikwijls aan onzen Jules Vallés in zijn Rcfractaires. Hij heeft zijn ader gevonden: met een overlading, die somtijds eentonig wordt, ontrolt hij voor onze oogen de kinematograaf, waarin de zonderlinge wereld, die hem de staf voor zijn novelles geleverd heeft, voorbij snelt en weder terugkeert. Er is geen afwisseling in zijn stelwijze, hij bekommert zich niet om wat men vroeger een intrige, een romantisch feit noemde, nergens ontmoet men er een spoor van, zelfs niet in Thomas Gordiëef, dat toch de afmetingen van een langen roman heeft. Hij grijpt plotseling zijn modellen te midden van den sleur van het dagelijksche leven; hij teekent hun schaduwbeeld, laat hen gebaren maken, spreken en philosopheeren; hun psychologie «die zich ontsluiert in hun gesprekken, vult eenige bladzijden en even plotseling als hij ze gegrepen heeft, verlaat hij ze weder. Men zou ze kunnen beschouwen als brokstukken van schetsen, bijeenverzameld om later te dienen voor een of ander reusachtig fresco: het geheim van zijn kunst is, dat ieder afzonderlijk een voltooid geheel vormt. Deze kunst openbaart zich op de allereerste plaats in de keuze en de fijne afwerking van het kader, waarin hij ons zijn personen voorstelt. Hoe lager zij op de maatschappelijke ladder geplaatst zijn des te meer gevoelt Gorky de behoefte om ze op te heffen, door een sterke tegenstelling met de schoonheid in de macht der natuur. Hierin wordt hij krachtig en op gelukkige wijze gesteund door zijn romantisme, en bemerkt men den lyriek onder den realist. Ik geloof niet, dat zelfs Aïvasovsky, de terecht vermaarde zeeschilder der zwarte zee, de afwisselende tafereelen van den wijden waterkom op alle uren, en onder alle lichteffecten beter gezien heeft dan Gorky. Maar zelfs daar, waar hij niet medegevoerd wordt door den machtigen ademtocht van zijn lyrisme, getuigt de stijl van Gorky overal van de allereerste en voornaamste gave van den schrijver : het voortdurend en spontaan opwellen van het beeld. Het is altijd nieuw en eigenaardig, en ontleend aan de gewoonten en de beroepen zijner personen. De autodidacte zamelt hier de vruchten in van zijn technische opvoeding, van de lessen, die hij rechtstreeks aan de dingen ontleend heeft, buiten de schaal en de klassieke overlevering. Aan de harde opvoeding dankt hij ook een andere trek, die hem zijn superioriteit in de letterkundige wereld verschaft, de aangrijpende werkelijkheid der wreede gewaarwordingen, die hij uit ondervinding beschrijft, de vermoeienis, de koude, den honger... De honger vooral; in «Un jour d' automne* en in «.La steppe» zijn de folteringen van den man, die van uitputting neerzinkt, ontleed met geneeskundige juistheid. Zelfs in de overdrijvingen van zijn realisme blijft Gorky een onboetvaardige romantieker. Eerstens door den vorm, door de hoedanigheid van zijn mijmeringen te midden van de natuur, maar vooral door zijn voorliefde voor een bepaalde type van helpen. Tchelkach of Konovalof, de Serisjka van Malva en Malva zelf keeren in het meerendeel zijner verhalen terug; eenige kleine wijzigingen uitgenomen, zijn zij steeds dezelfde, en worden steeds geflatteerd door den schrijver, die des te meer sympathie jegens hen toont, naarmate zij volgens het oordeel der burgerlijke moraal minder verdienen. Het is de gespierde kerel, met onversaagd hart, maar lui en verdorven en toch in staat tot plotselinge groote krachtsinspanning; overvloedig voorzien van energie, die hij echter onderdompelt in den alcohol, daar hij niet weet wat er anders mede te doen ; philosoof en fatalist, wars van alle onderdanigheid en zich verzettend tegen iedere wet. Men herkent hierin %.Le Sublime» zooals bij ons Denis Poulot hem beschreven en gedoopt heeft. Dat hij bovendien een schelmachtige landlooper, een landlooper uit genot is, is in de oogen van den Russischen verhaler een wezenlijke deugd voor hem. De akker, de vruchtbare grond, het dorp, de huiselijke haard, dat zijn de vijanden, waarvan slechts met minachting gesproken wordt; aan hen zijn tegenovergesteld de bevrijdsters: de steppe, de rivier, de zee. De landloopers worden door het nomadisch atavisme steeds voortgedreven van de plaats, waar zij een oogenblik den voet hebben nedergezet; zij zijn de onbewuste