I 1 ï ■!> 3)e Vader van Elsje Breder NAAR 'T ENGELSCH DOOR A D A NIJKERK — G. F. CALLENBACH DE VADER VAN ELSJE BREDER. Kleine Elsje Breder zat, wanneer het lekker warm weer was, graag met haar poesje in 't zonnetje tusschen de bloemen, en moeder, die weduwe was, bracht dan haar stoel onder den grooten boom, die achter 't huisje stond, en vertelde, al naaiende, Elsje haar lievelingsverhaaltjes. Maar dit gebeurde nooit 's morgens, want dan was er veel werk te doen, zoowel in huis als in den tuin, en ofschoon Elsje nog maar heel klein was, hielp ze moeder toch al ijverig mee, en daar was ze wat trots op. Maar soms plukte moeder de mooiste bloempjes af, en maakte daar kleine ruikertjes van. Elsje kreeg dan haar Zondagsche jurkje aan, 't mooie hoedje op, en met 't mandje met bloemen aan haar arm, werd ze den weg tusschen Utrecht en Zeist opgestuurd. Elsje deed dit graag, want de voorbijgangers waren o zoo vriendelijk. Ze hadden schik in het vriendelijke gezichtje en kochten dan, even stilstaande, wat bloemetjes van haar, zoodat ze weer spoedig thuis kwam met een leeg mandje en haar zak vol zilverstukjes, genoeg voor een paar nieuwe schoenen, want vrouw Breder verdiende juist genoeg met naaiwerk om de huur en 't eenvoudige voedsel voor haar en 't kind te betalen. Elsje moest dus al vroeg meehelpen iets te verdienen. Heel breed hadden moeder en zij 't niet, toch hoorden de buren vrouw Breder nooit klagen. Ze zag er altijd netjes en helder uit en 's Zondags, wanneer zij met Elsje aan de hand naar de dorpskerk wandelde, keek menigeen de arme weduwe met bewondering na. Weken gingen er soms voorbij, dat zij noch Elsje een stukje vleesch proefden, de behoefte aan versterkend voedsel was dan ook duidelijk zichtbaar op 't bleeke, ingevallen gelaat van de vrouw, en aan t smalle, teere figuurtje van 't kind. Maar Elsje was heel tevreden, wanneer zij 's morgens haar bordje pap kreeg, meestal met water gekookt, een enkel keertje wel eens met wat melk, die moeder dan van de predikantsvrouw gekregen had. Zoo ging er een zomer en winter voorbij, Elsje was nu 5 jaar geworden, en werd met den dag handiger in huis. Zij deed haar best een braaf kind te zijn, ook zong ze graag mooie liedjes, die moeder haar geleerd had; 't liefst zong ze: De Heer, die in den Hemel woont, En in elk need'rig hartje troont, Is mij nabij bij dag en nacht, Houdt over mij getrouw de wacht. O Heer, die mij zoo trouw behoedt, Geef mij een hartje vroom en goed, Maak als uw Engelen mij vroom, Opdat ik nader tot U koom! Eens op een dag, toen vrouw Breder naaiwerk naar de pastorie bracht, vroeg de predikantsvrouw of zij even wilde wachten. Een lang gesprek volgde toen en mevrouw Evers vroeg aan de weduwe of zij 't niet prettig zou vinden, wanneer Elsje in 't voorjaar op school kon komen, opdat zij wat lezen en schrijven zou leeren„Zij kan al een weinig lezen, mevrouw," antwoordde vróuw Breder, „en naaien heb ik haar zelf al een beetje geleerd, maar 't zou wel goed voor haar zijn, wanneer zij wat meer kon leeren, en ik ben erg blij, dat u er eens met mij over spreekt, ik heb er ook al aan gedacht, — maar," zeide zij weifelend, „ik zou liever eerst willen weten, wat ik voor haar zou moeten betalen." „O! heb daar maar geen zorg over," antwoordde mevrouw Evers j „wanneer jij belooft Elsje trouw naar school te zullen zenden, dan komt de rest wel in orde." Dit was voor de weduwe een pak van haar hart ; zij dankte mevrouw Evers heel hartelijk en beloofde Elsje geregeld te zullen sturen. Daarna stak zij 't geld dat zij met 't naaiwerk verdiend had in haar zak, nam haastig afscheid van de predikantsvrouw en spoedde zich naar huis, verlangend haar kind 't groote nieuws te vertellen. „O moeder! moeder!" riep Elsje, toen zij hoorde wat er gebeuren zou, „met al de meisjes uit 't dorp naar school! O, hoe heerlijk!" en haar wangetjes begonnen van opwinding te gloeien. Zij klapte in haar handjes, de armpjes werden om moeders hals geslagen en moederlief werd wel honderdmaal gekust, toen werd poes in haar armen genomen en daarmede een dansje door de kamer gedaan. Elsje's blijdschap was voor moeder ook een groote vreugde, ofschoon zij wel inzag, dat 't haar moeilijk zou vallen, Elsje bij 't werk in huis te moeten missen, en in de noodige kleertjes van Elsje te voorzien. Maar 't naar school gaan zou zoo'n heerlijke verandering voor haar lieveling wezen. Nu zou ze voortaan ook deel mogen nemen aan de schoolfeesten, en met de andere kinderen van haar leeftijd spelletjes kunnen doen. Maar bij al deze vreugde en dankbaarheid, kwam ook deze ééne heerlijke gedachte boven, dat haar arm vaderloos kind nu niet alleen opgevoed zou worden om in haar dagelijksche behoeften te voorzien maar ook iederen dag onderwezen zou worden uit Gods Woord en zij hierdoor wijsheid en kracht voor haar verder leven zou putten. Toen 't voorjaar naderde was alles in gereedheid gebracht, en Elsje ging naar school met haar boterhammetje netjes ineen mandje gepakt. Moeder bleef dan alleen achter en werkte van 's morgens vroeg tot 's avonds laat om haar huisje en alles netjes in orde te houden. HOE HET MET ELSJE VERDER GING. Elsje was een van de netste kleine meisjes van de school, en o zoo netjes op haar kleeren, want ze wist wel, dat moeder geen geld had om dikwijls iets nieuws te koopen. Ook was zij zeer vlijtig en oplettend, zoodat juffrouw Karsten, de onderwijzeres, al heel spoedig erg veel van haar ging houden; en 't gebeurde dikwijls, dat Elsje een boekje of iets anders voor haar net werk kreeg. Vrouw Breder was wat blijde, dat de juffrouw zoo vriendelijk voor haar kind was, en toen de zomer kwam en 't warme zonnetje de bloemen deed ontluiken, zorgde vrouw Breder, dat er steeds wat bloemen bij de juffrouw op tafel stonden. Zoo ging er spoedig een jaar voorbij en werd Elsje op 't schoolfeest gevraagd, dat gegeven werd ter eere van de prijsuitdeeling. Zij had dit jaar twee prijzen gewonnen en zou die bij deze gelegenheid ontvangen. O! o! wat zou dat een heerlijk oogen blik zijn, wanneer moeder daar ook was, en zij hooren zou, hoe vlijtig Elsje dit jaar geweest was. Maar vrouw Breder had Elsje geleerd, dat zij nooit moest vergeten God 't allereerst te danken voor al de goede gaven, en dit deed zij dan ook trouw. Toen zij op dien dag van mevrouw Evers „voor goed gedrag" een mooien hoed en omslagdoek kreeg en van de juf- frouw een warmen wollen rok voor 't „nette naaiwerk", dankte zij hartelijk en met tranen van vreugde in haar oogen, liep naar moeder toe en fluisterde: „O moeder, hoe goed van God om mij deze mooie prijzen te laten winnen. Hoe moet ik onzen Vader daarvoor danken?" Zachtjes fluisterde moeder haar in: „Indien gij mij lief hebt, zoo bewaart mijne geboden." Maar Elsje had, zooals ieder kind, ook wel eens verdriet. Eens op een dag kwam zij in tranen thuis, 't Was mooi warm weder en vrouw Breder zat met haar naaiwerk in den tuin. Toen Elsje 't hekje opende, hoorde moeder haar reeds snikken, iets heel ongewoons, want gewoonlijk kwam 't kind zingende en springende thuis. Vrouw Breder riep haar uit de verte toe en Elsje viel snikkende in moeders armen. „Wat scheelt er aan, kindlief? Wat is er gebeurd, zeg 't maar. Is er iets op school niet in orde?" Vrouw Breder sprak heel zacht en vriendelijk, streek de haren uit 't warme, behuilde gezichtje en droogde de tranen af. Toen Elsje wat kalmer geworden was, begon ze alles te vertellen. „O! moeder! het was Paula Schil. Ze heeft zulke leelijke dingen gezegd en mij geslagen en uitgescholden," en opnieuw begon Elsje te snikken. „Ik begrijp er niets van, lieveling. Vertel nu eens duidelijk wat er eigenlijk gebeurd is." „Wel, moeder, 't was vandaag te warm om spelletjes te doen en daarom waren we in 't speeluur wat gaan zitten praten. Ieder vertelde wat van huis, hoe moeder en vader heetten en wat vader voor werk had. Paula Schil zeide, dat haar vader er 't best aan toe was, want hij was geen gewoon werkman, ook geen arbeider, maar hij had een eigen zaak. Toen zij dit zeide, lachten al de groote meisjes haar uit, wezen met den vinger naar haar, dansten om haar heen, net zoo lang totdat Paula o zoo boos werd en toen begonnen ze allemaal te kibbelen. Ik werd toch zoo bang, dat ik hard had willen wegloopen, maar toen trok Paula mij in den kring en moest ik ook wat vertellen. Toen vertelde ik dat vader Jan Breder heette, en klerk op een groot kantoor te Rotterdam geweest was. Maar moeder, toen werd Paula weer zoo boos, sloeg me en zeide dat ik nooit in Rotterdam gewoond had. En toen zij me losliet, ben ik hard naar huis gehold. O! moeder, 't was toch immers waar, wat ik vertelde " „Ja, lieveling, je vertelde de waarheid, maar Paula had ook wel een beetje gelijk, want jij hebt nooit in Rotterdam gewoond, je vader stierf een paar weken voordat je geboren werd.'" „O! moeder!" snikte Elsje, en zij verborg haar gezichtje in moeders schoot. „Stil, bedaar toch, Elsje 1 waarom huil je toch zoo, lieveling. Luister nu eens naar me, dan zal ik je alles van vader vertellen." Elsje droogde de tranen met een punt van haar schortje af en kwam met haar stoel naast moeder zitten. „Je vader was een zeer ernstig man, Elsjelief, die in alles Gods wil deed. In den korten tijd, dat hij op aarde mocht wonen, was hij een zegen voor vele menschen in 't plaatsje, waar we acht gelukkige jaren doorbrachten. Ook deed vader voor de armen en zieken, wat in zijn vermogen was, en daardoor hadden vele menschen vader liefgekregen. Op zekeren dag werd vader ziek, en nam God hem na enkele dagen tot zich. Met de verdiensten was 't toen uit en moest moeder van 't opgespaarde geld leven. Dit was niet veel en daarom ging ik hier stilletjes in dit dorp wonen, en zocht naaiwerk. Na enkele weken werd jij toen hier geboren. O, ik was zoo bedroefd, Elsje, dat jij je goeden vader hier op aarde reeds voor je geboorte moest missen, maar ik wist, dat onze Hemelsche Vader over je waken zou. Hij is immers onze Vader, die weet wat wij van noode hebben. Geloof in Hem, mijn kind, vertrouw op Hem, en ga steeds met al je kleine moeilijkheden tot Hem." Op deze wijze troostte de weduwe haar dochtertje. Elsje was weer kalm geworden, bleef bij moeder zitten en zong heel zachtjes: Veilig in Jezus' armen, Veilig aan Jezus' hart, Daar in Zijn teêr erbarmen, Daar rust mijn ziel van smart. EEN SLIMME HOND. Voordat de volgende winter in 't land kwam, was er een groote verbetering in den toestand van vrouw Breder gekomen, want zij had nu vrij wonen, daar zij geregeld de Zondagsschool schoon maakte, en daarbij kwam nog dat zij in den laatsten tijd naaiwerk in overvloed kon krijgen. Ook kreeg Elsje nog wel eens een warm kleedingstuk of een paar flinke laarzen. Elsje ging weer iederen dag even opgewekt als te voren naar school, zij had Paula Schil alles vergeven en nu waren de kinderen vriendinnen geworden. Eens op een dag had vrouw Breder een mandje met allerlei versterkende middelen klaargemaakt. „Kijk eens, Elsje, dit mandje moet je even voor me naar de zieke vrouw Bunt brengen. Je moet maar vlug gaan en wat doorstappen, want ik ben bang, dat er een dik pak sneeuw zal komen." „Dat is niet erg, moeder," zeide Elsje. „Met deze stevige laarzen, die ik van mevrouw Evers kreeg, kan ik wel door de sneeuw komen, al ligt die nog zoo hoog. Ik zal nu maar gauw gaan. Vrouw Bunt wacht misschien op me, want ik heb haar beloofd wat hout te zullen gaan sprokkelen." Terwijl Elsje zich aankleedde keek moeder nog eens naar buiten en zeide: „Zij woont zoo ver hier vandaan, en 't wordt al zoo vroeg donker, zou je t met dit weer wel wagen, Elsje?" „O ja, moeder, ik ben niets bang; toe, laat me maar gaan?" „Goed, mijn kind, neem 't mandje voorzichtig van de tafel anders breken de eitjes — wacht — ik zal de doek nog eens goed om je heen slaan, want de wind is snerpend koud. Loop maar flink door en kom spoedig terug." Dit zeggende kuste zij haar nog eens en keek haar hulpvaardig kind liefdevol na. Elsje stapte inmiddels stevig door en bereikte weldra 't huisje van vrouw Bunt, dat aan den anderen kant van 't dorp stond. Toen zij uit 't oog verdwenen was, wilde vrouw Breder naar binnen gaan, maar keek eerst nog eens naar de lucht en zeide in zichzelve: „Nu, er zal een flink pak sneeuw vallen en ik vrees, dat 't niet lang meer zal duren. Eigenlijk had ik haar maar thuis moeten houden, maar die arme vrouw Bunt kon ik toch zoo ook niet laten liggen, in dezen tijd heeft zij dubbel hulp noodig." Zoo peinzende ging de weduwe naar binnen, sloot de deur en nam haar naaiwerk. Heel lang zou ze echter niet rustig zitten. Nog geen kwartier was er verstreken of zij zag dikke sneeuwvlokken langs 't raam dwarrelen, waarvoor zij zat te werken; en opnieuw bekroop haar een angstig gevoel. Nu begon de wind ook op te steken. „O! wanneer er eens een sneeuwstorm kwam! Wat zou Elsje moeten beginnen?" Vrouw Breder's onrust nam van minuut tot minuut toe; vooral daar de sneeuw steeds dichter begon te vallen en de grond weldra met een dikke laag bedekt was. Wat zou ze beginnen! Zij bad God haar arm kind tegen de gevaren van den storm te willen beschermen. Dit gaf haar eenigszins kalmte, zoodat zij weer met haar naaiwerk door kon gaan. Zoo zat vrouw Breder geruimen tijd te naaien — nog viel de sneeuw in dichte vlokken neer — en weldra zou de duisternis invallen. Eindelijk stond zij van haar zitplaats op, en begon toebereidselen voor 't eenvoudige avondeten te maken, ofschoon 't nog geen vier uur geslagen had. Spoedig was zij hiermede gereed, de ketel pruttelde boven 't heldere vuurtje, 't brood was geroosterd en 't theeblad stond klaar. Nog was Elsje niet teruggekomen. Vrouw Breder sloeg een doek over haar hoofd en ging naar de deur. Een rukwind duwde haar open en joeg de sneeuw voor zich uit, zoodat vrouw Breder alle krachten moest inspannen om haar weer te sluiten. De arme vrouw ging in de grootste onrust bij 't vuur zitten. Wat moest zij doen, Elsje tegemoet loopen was niet mogelijk, want er liepen twee wegen naar 't huisje van vrouw Bunt. 't Uur na 't avondeten was reeds lang verstreken — de avond ingevallen — ja, zelfs de nacht brak aan — toen vrouw Breder nog onbeweeglijk bij 't vuur zat. Elsje'spoesje liep onrustig heen en weder, sprong op schoot bij de weduwe, streek met haar warm, zacht kopje langs haar gevouwen handen, maar de angst scheen de arme vrouw versuft te hebben, want zij bemerkte de liefkoozingen niet. Daar schoot haar iets te binnen; misschien had vrouw Bunt, toen 't zoo hard begon te sneeuwen, Elsje wel bij zich gehouden, en dan was zij natuurlijk tegen alle gevaar beveiligd. Maar toch wilde zij zekerheid hebben, want ofschoon zij steeds bij zich zelve zeide: „Natuurlijk heeft vrouw Bunt 't kind niet alleen naar huis laten gaan door zulk een sneeuwstorm," toch had zij nog geen rust. Zij stak een kaars aan, trok 't gordijn open en plaatste de kaars als lichttoren voor 't raam. Daarna deed ze nog wat kolen op 't vuur, opdat t kamertje lekker warm zou blijven; sloeg haar dikken doek om, deed olie in de lamp en opende de deur. Maar tot hare ontsteltenis bemerkte zij, dat de sneeuw bij iederen stap tot over haar laarzen kwam, op deze manier kon zij haar hek niet bereiken en was genoodzaakt eerst een pad te banen. Dit kostte haar veel moeite, maar thuis blijven kon zij ook niet. Vrouw Breder begreep wel, dat dit niet de eenige hinderpaal op haar weg zou zijn, en daarom besloot ze in de eene hand de schop te nemen en de lantaarn in de andere hand. Na een goed half uur geloopen te hebben, kreeg zij eindelijk 't hutje in 't oog en zag uit de verte dat er licht brandde. Groote dankbaarheid vervulde haar hart. Binnen een paar minuten stond zij voor de deur, maar haar zware arbeid was nog niet geëindigd; de sneeuw lag een paar voet hoog voor de deur opgestapeld, zoodat zij niet naar binnen kon gaan, alvorens die te hebben weggeruimd. Voordat zij hiermede begon, klopte vrouw Breder aan. Geen geluid. Zij wist, dat vrouw Bunt doof was; maar Elsje moest 't toch hooren — misschien slaapt zij wel, arm kind. — Daarom ruimde zij eerst de sneeuw weg, over al haar leden bevende van inspanning. Eindelijk was zij hiermede klaar, tilde de klink op en ging naar binnen. Vrouw Bunt zat alleen bij't vuur! De hartverscheurende kreet van de weduwe, toen zij haar kind niet ontdekte, werd in menig huisje gehoord, en verscheidene mannen, door hun vrouwen aangespoord, kwamen haastig toeloopen om te zien wat de oude vrouw scheelde, en of zij haar ook helpen konden. Maar — „mijn kind! mijn kind! mijn kleine Elsje!" 't eenige wat de weduwe kon uitbrengen, was genoeg om te doen begrijpen, wat er gebeurd was. „Wat zegt zij ?" vroeg vrouw Bunt, haar hand achter haar oor brengende. „Haar kind! — zij zal dat wurm toch niet uit hebben laten gaan in zulk weer?" Maar nu zag zij aan 't wanhopige gezicht van haar trouwe vriendin wat er geschied moest zijn. 't Kind was door den storm overvallen geworden, en God alleen wist waar 't zich nu bevond. Drie mannen boden aan om te gaan zoeken, en hun lantaarns opnemende, verdwenen zij, zonder een woord te zeggen. „Bid met mij, vrouw Bunt," riep de verslagen weduwe. „Wie weet of God niet genadig over mij wil zijn." 't Was diep in den nacht voordat men haar bewegen kon van houding te veranderen. Met haar hoofd in haar handen, geknield liggende voor een stoel, smeekte zij Gods genade voor haar en haar kind. Stap voor stap zochten de mannen ieder plekje af, gelegen tusschen 't huisje van vrouw Breder en van vrouw Bunt, maar niet 't minste spoor was van 't arme kind te ontdekken. Terneergeslagen, dat hun pogingen om 't kind te vinden niet gelukt waren, wilden zij naar huis terugkeeren, toen plotseling een van hen riep: „Halt, jongens, wat hoor ik?" Terstond stonden zij allen stil, en tusschen t oeien van den storm door, hoorden zij duidelijk een hond blaffen. Dat moet de hond van den dominee zijn. Kees Mol is den hond zeker gaan halen om hem te helpen zoeken Op 't o-eluid afgaande, kwamen zij spoedig bij de plek en zagen daar verscheidene andere mannen staan. „Iets gevonden, jongens?" hoorden zij de vriendelijke stem van dominee Evers vragen. Nu vertelden zij, hoe zij met de lantaarn alles afgezocht hadden, maar zonder succes; toch hadden ze den moed nog niet verloren, want terstond begaven zij zich weer op pad om met de andere mannen een nieuwen onderzoekingstocht te maken. Trot zal 't kind wel vinden, wanneer zij ten minste hier verdwaald is; Trot is de lieveling van Elsje," zeide de dominee opgewekt. Hierna begonnen ze allen luidkeels: „Elsje! Elsje Breder!" te roepen: maar er kwam geen antwoord. Nu zetten ze hun tocht weer langzaam voort, zoodat ze geen plekje konden overslaan. „Zoek, Trot, zoek t kind zoek Elsje," zoo spoorde men den terner aan, die zenuwachtig heen en weder liep, met gespitste ooren. „Hij begrijpt er alles van," zeide de dominee, die zijn hond oplettend gadesloeg. En Trot wist wat er gaande was, want plotseling deed hij hen verschrikt stil staan, doordat hij een wild geblaf aanhief, maar men kon niet uitmaken, of t van vreugde of angst was. Dadelijk daarop begon hij hevig den grond om te woelen, en door de sneeuw te snu felen Bij 't licht van hun lantaarn konden zij zien, dat Trot pogingen deed om de sneeuw aan den hellenden kant van den heuvel te verwijderen. Daar moet zij liggen !" zeide de dominee met bevende stem. „Komt, jongens, laat ons zien of we haar vinden kunnen," en zijn lantaarn op een hoop sneeuw zettende, begon hij voorzichtig de sneeuw van de helling te verwijderen. De mannen volgden weldra zijn voorbeeld, en Trot, verheugd dat men hem zoo goed begreep, jankte nog ongeduld i _jer dan te voren. Er waren maar weinige oogenblikken noodig om hun te doen zien, dat de tak van den boom, welke op den heuvel groeide, door 't zware sneeuwpak neergebogen was, en daardoor over den rand hing. De tak van zijn last ontdaan, hief zich op en na:n weldra weer zijn gewone houding aan. Spoedig as men een goed eind opgeschoten, ofschoon de mannen nog te diep in de sneeuw stonden, om te kunnen zien, wat er iets lager was. Hier bevond zich een kleine opening in den heuvel, die gevormd was door 't uitgraven van zand, en tot cv., rgroote blijdschap van dominee Evers en zijn helpers, zat daar 't kind, haar hoofdje tegen den rand geleund, de mand leeg naast haar, en de handjes gevouwen in haar schoot. „Dood' arm klein kind!" zeide Kees Mol, „dood." „O! laat ons hopen van niet," zeide de dominee, toen hij haar zachtjes in zijn armen nam. „Maar," hervatte hij sorriber, toen hij t bleeke, koude gezichtje met zijn lippen aanraakte, „zij schijnt wel bevroren te zijn." Alleen de kleine, slimme terrier was een en al vreugde, i wist vel dat t kind niet dood was, en toen de "ns, die de mannen meegenomen hadden, om zijn ki«_ 'lendinnetje heen geslagen werden, likte hij haar gezicht en handen van verrukking. Op weg naar huis bleef hij steeds naast zijn meester loopen, af en toe opspringende om even tusschen de dekens te snuffelen. Zoo droeg de vriendelijke dominee Evers 't bevroren kind naar 't hutje van vrouw Bunt, vergezeld door de mannen, die met hun lantaarns vooruitgingen om den hobbeligen en gevaarlijken weg v» verlichten. Kees Mol opende de deur, de dominee ging voorzichtig naar binnen en legde 't bewustelooze kind voor de moeder neer. „O, barmhartig en genadig God!" was alles wat zij op dat oogenblik kon uitbrengen, toen zij op de knieën bij haar dierbaar kind neerzonk. Arme moeder! daar lag zij half bewusteloos door den uitgestanen angst van de laatste uren. Toen Elsje voor 't eerst haar oogjes opende, boog de predikant zich over haar heen. Een uitdrukking van vaderlijke liefde was op zijn gelaat te lezen, en Elsje, die naar hem opzag, stamelde „Vader", f Nog eens bukte hij en kuste haar. „God helpe mij dat ik dit voor haar moge wezen." Dagen van spanning volgden er nog, want Elsje werd zwaar ziek, maar door de liefderijke verzorging herstelde zij weer na enkele weken. Spoedig was zij ook in staat om te vertellen hoe alles zich had toegedragen. Na een kwartier tegen den storm ingeloopen te hebben, was zij door vermoeidheid niet in staat geweest verder te gaan. Daarom w?s tij even gaan zitten om uit te rusten, maar toen zij opstond was 't bijna donker en kon zij door de dikke sneeuw den weg niet meer vinden. Mnr ti'nriiiVf was ie niet heel bantr? „iuaai uuiwwv-», j ~ „Nu moeder, eerst wel, maar toen neb ik to'-v *-im Vmln crevrxapd: want ik herir ^CUCUCIl V-ii. fc> O •• j de woorden van onzen Zaligmaker: „Al wat gij den Vader zult bidden in mijnen naam, dat zal Hij u geven," en toen heb ik onzen Vader ie naam van Zijn Zoon gebeden, mij te willen beschermen.