374 I Een Statenbond voor Europa De weg ter verkrijging van een duurzamen vrede door d. g. van nieuwenhoven helbach met een voorwoord van Mr. j. g. c. joosting rijksarchivaris in groningen E 48 rotterdam nijgh & van ditmar's uitgevers-maatschappij 1916 EEN STATENBOND VOOR EUROPA. Een Statenbond voor Europa De weg ter verkrijging van een duurzamen vrede door d. g. van nieuwenhoven helbach met een voorwoord van Mr. j. g. c. joosting rijksarchivaris in groningen rotterdam nijgh & van ditmar's uitgevers-maatschappij 1916 INHOUD. Bladz. Voorwoord y Inleiding 2I Ontwerp-Vredestractaat 35 Voorgestelde Politieke Regelingen 49 Mededeeling cr VOORWOORD. Deze oorlog schijnt te zullen worden gevoerd, totdat een algeheele uitputting aan alle kanten zal zijn ingetreden. Dat mag niet! Het congres van Weenen van een eeuw geleden heeft, noodlottigerwijze, de mogendheden van Europa onderscheiden in groote en kleine. Niet een recAisbeginsel maar een machtsbeginsel werd zoodoende aan de verhouding der staten ten grondslag gelegd. Met de gevolgen van dien! De kleine mogendheden werden als non-valeurs beschouwd, als staten, met welke men niet had te rekenen. De groote staten strijden ook in dezen oorlog niet voor het recht en voor de bescherming der kleine staten, zij zijn voortdurend tegen de kleine staten opgetreden op een wijze, waaruit is gebleken, dat nóch het recht nöch de bescherming van den zwakkere in hunne handen veilig is. De couranten hebben schier iederen dag zoovele bewijzen daarvan medegedeeld, dat voorbeelden overbodige weelde zouden zijn. Tusschen groote en kleine staten heerscht niet het recht maar de macht, niet het recht maar het grofste onrecht. Met dei verhouding tusschen de groote staten onderling is het niet beter gesteld. Toen eenmaal enkele staten waren verklaard groote mogendheden te zijn, is tusschen hen ontbrand de strijd om den voorrang, in ernstiger mate dan vroeger de rivaliteit heerschte. Bedenken wij, dat eerst thans, na anderhalve eeuw, is uitgemaakt, dat niet Frederik de Groote de schuld draagt voor den zevenjarigen oorlog, dan moeten wij vreezen, over "de schuldvraag met betrekking tot de oorlogen der laatste eeuw nog niet met voldoende zekerheid te1 kunnen oordeelen. Maar toch mag worden vermoed, dat motieven van min- der verheven aard, als rasverschil én het verlangen naar den voorrang, daarin zeer belangrijke factoren zijn geweest. En dat in dezen oorlog onwaardige beweegredenen, als naijver op groote oeconomische ontwikkeling, wraakzucht en begeerte naar de opperheerschappij, een bizonder groot gewicht in de schaal hebben geworpen, is zonder eenigen twijfel. Schrijvers in de verschillende landen mogen als hunne meening hebben uitgesproken, dat ieder volk eene plaats in de zon mocht en moest hebben oml door samenwerking over en weer een betere maatschappelijke wereldorde in het aanzijn te roepen, de regeeringen hebben die schrijvers verloochend en een strijd ontketend, die naar de meening van sommigen hunner leiders moet voeren tot volkomen vernietiging van den tegenstander, vooral oeconomisch. Om dit te bereiken werd zelfs de oeconomische kracht der kleine staten zooal niet gebroken dan toch aan knellende banden gelegd. Men heeft daarbij over het hoofd gezien, dat de volkeren, wien men zulk een algeheele vernietiging in uitzicht stelde, zich zullen verweren tot den laatsten droppel bloed, en dat zulk eene vernietiging niet mogelijk is zonder zelfvernietiging. Wordt deze oorlog tot het bittere einde gevoerd — en het schijnt dat men dit oogmerk nog altijd vasthoudt —, dan zal het einde noodzakelijkerwijze zijn niet dat enkele groote mogendheden worden vernietigd, doch dat gansch Europa, d.w.z. het gansche westersche beschavingswerk van eeuwen her, wordt vermorzeld en Europa ten prooi wordt gelaten aan den eersten den besten staat uit een ander werelddeel, die uitbreiding van gebied begeert. Dit alles geschiedt niet onder de leuze: „Ik heb de „macht". Dan ware het nog te verdragen. Iedereen weet, dat macht niet gelijk is aan recht en dat een beroep op macht beteekent het begaan van onrecht. Maar men heeft voortdurend gesproken van zijn recht en zoodoende vergiftigd de openbare meening, omdat men onrecht pleegde. Men heeft gelasterd, om eigen onrecht recht te doen schijnen. Men heeft wraak uitgeoefend. En ook daardoor, daardoor vooral, heeft men de ideëele ontwikkeling eeuwen en eeuwen terug trachten te zetten. Men heeft daardoor — en dit is de grootste vloek van alles — eene wanverhouding in het leven geroepen tusschen de verschillende staten, eene verhouding van verbittering en wraakzucht, van onwaardigen naijver en geldhonger. Over ©enigen tijd zal de vrede worden gesloten, uit gebrek aan mannen en aan geld. Naar is te voorzien, zal die vrede worden gesloten door staten, die alle zijn ontwricht, die alle te zware slagen hebben ontvangen dan dat zij zich spoedig en gemakkelijk daarvan zullen kunnen herstellen, — op de puinhoopen van een vernietigd Europa; en — wat nog ellendiger is — in eene wereld, waarin macht geldt boven recht, laster boven waardeering, haat en wraak boven liefde en samenwerking. Het noodzakelijk gevolg daarvan zal zijn, dat binnen zoo korten tijd, als een der staten noodig zal hebben om zich van den schok tte herstellen, een nieuwe oorlog zal ontbranden om de machtspositie van dien staat sterker te maken en steviger te grondvesten. Zoolang het minderwaardige door leidslieden zal worden aangeprezen als het ideaal, zoolang zal er strijd zijn en geen poging worden gedaan tot samenwerking en leven in vrede. Zoolang zal Europa zuchten onder den vloek van oorlog en verbittering. Verantwoordelijk voor die ellende zal zijn niet alleen ieder staatsman en ieder man van invloed, die onedele gevoelens wakker roept in oorlogvoerende of neutrale landen, — niet alleen de pers, voor zoover zij openlijk of bedekt haat kweekt of onjuiste voorstellingen wekt, — niet alleen ieder, die door den nood van anderen tracht geld te verdienen, soms een kapitaal; — maar ook zal schuldig zijn ieder, die niet overeenkomstig zijne krachten heeft gestreefd naar het vinden van eene andere, nieuwe, verhouding tusschen de staten, waardoor een naast en met elkaar leven in vrede mogelijk wordt. Die overtuiging heeft het hierachter volgend ontwerp doen schrijven. Het kan voor verbetering vatbaar zijn, het is menschenwerk. Maar men veroordeele niet, zonder er iets beters voor in de plaats te geven. Wij moeten een uitweg vinden uit de jammervolle ellende van thans, een uitweg, die eene betere toekomst doet verwachten. Wij moeten dien nu vinden, nog vöördat de algeheele uitputting van Europa, 'de algeheele vernietiging der hoogere beschaving, de algeheele afstomping van alle zedelijke gevoelens zal zijn ingetreden. Vandaar, dat wij tot allen richten de dringende vraag: Helpt ons 'plan verwezenlijken 6f geelt een beter plan daarvoor in de plaats; maar zit niet stil, onthoudt u niet, werkt met ons mede zooveel gij eenigszins kunt, opdat de vrede, die komen zal en komen moet, zoo "duurzaam mogélijk zij. Er moet komen bij den vrede eene andere verhouding tusschen de staten. Niet meer moet er zijn eene concurrentie in oeconomischen vooruitgang, in geld verdienen ten koste van een ander, véél geld!, maar eene samenwerking in oeconomische ontwikkeling. En daarnaast een gezamenlijk streven om der arme wereld te geven steeds meer en steeds hoogere zaken van ideëelen aard. Geen concurrentie ook in dit laatste opzicht: de afgunst en de haat op dit terrein is niet minder laag en onedel. Geen concurrentie dus, maar samenwerking! Hoe is deze te verkrijgen? Door versterking der interparlementaire uniën, zeggen sommigen. De toenemende aanraking tusschen parle- mentsleden van verschillende staten zal huns inziens eene andere verhouding tusschen de volken en de staten met zich brengen; en die betere verhouding zal een oorlog minder waarschijnlijk maken. — Wij zijn ietwat sceptisch hiertegenover gestemd. Voorzeker erkennen wij het nut van een dergelijk contact. Het zal den weg banen, het kan het althans, tot eene zuiverder beoordeeling en een beter begrijpen door parlementsleden van hetgeen in het andere land wordt gedacht en gedaan. Maar niet altijd is dit het geval. De bezoeken van parlementsleden van den eenen staat bij den anderen doen dikwijls meer denken aan eene poging tot versterking van eigen en anderer chauvinistische gevoelens, dan aan eene poging om de internationale zaken beter en zuiverder te kunnen overzien. Dit is natuurlijk, de regeering leidt en de parlementen steunen de uit hun meerderheid voortgekomen of daarop steunende regeering. De leiding uit de ééne hand van den minister over te brengen in de honderd(en) handen der vertegenwoordiging zou het kwaad vergrooten, omdat de demagogie dan ruimer spel had. Dat eenige natie uitsluitend hare moreel hoogststaande krachten in hare. vertegenwoordiging afvaardigt, zal niemand beweren. Daaruit volgt echter onverbiddelijk, dat interparlementaire uniën wel eenig nut kunnen hebben, maar geenszins de oplossing brengen van de moeilijke vraag: hoe op vasten grondslag eene betere internationale verhouding kan worden gevestigd. Alles laten bij het oude, de onzuivere, naijverige, verhouding tusschen de staten laten bestaan? — Daarvoor zullen weinige aanhangers worden gevonden. Alleen zij, aan wie deze vreeselijke tijd zonder eenigen indruk achter te laten is voorbijgegaan, kunnen daarvoor gevoelen. De morgen na den vrede zou immers nieuwe afgunst brengen, en afgunst brengt oorlog. Niet nieuw is ook de idee: een statenbond. Wanneer alle staten, te beginnen met die van Europa waarbij zich dan de meer ontwikkelde staten der overige werelddeelen zouden moeten aansluiten, één bond vormden en van tijd tot tijd hunne vertegenwoordigers zonden in eene gemeenschappelijke conferentie ter bespreking van onderwerpen van algemeen belang, dan zou langzamerhand de weg worden gebaand tot betere verhoudingen. — Voorzeker zit in deze gedachte een goede en aanlokkelijke kern. Maar zij heeft een groot gebrek, dat duidelijk aan het licht is gekomen na'de vredesconferenties. Wanneer iedere staat geheel vrij blijft in zijn doen en laten, vrij ook in het aannemen óf verwerpen van hetgeen is vastgesteld, vrij ook in het al of niet opvolgen van datgene waartoe hij heeft medegewerkt, dan blijven de afgunst, de naijver, de vrees en wat dies meer zij sterke prikkels om samenwerking te onthouden, om niet tot stand te doen komen wat voor het algemeen nuttig en noodig is, om bij gebleken zwakte te verbreken het woord dat men eens had gegeven. Voorbeelden hiervan behoeven wij niet aan te halen, ieder kent ze bij overvloed. Neen, een statenbond kan nuttig werken en een grooten zégen verspreiden, maar daarvoor "is meer noodig dan eene vereeniging alleen in een bond, méér dan het samenkomen alleen op conferenties. Op conferenties, waar de groote mogendheden het groote woord voeren en de kleine aarzelen te spreken voor idealen; op conferenties, waar de hoofden vol zijn van den oorlog en men slechts dezen tracht te regelen, maar waar niet of slechts zeer terloops gesproken wordt over de regeling van eene normale verhouding tusschen de volkeren; op conferenties, welker besluiten door de machthebbers niet worden nagekomen, wanneer zij verhinderen of verbieden het aanwenden van de meest brutale machtsontplooiing en vorderen het opvolgen van beginselen van menschelijkheid en recht. Zal een statenbond inderdaad levensvatbaarheid hebben en ten goede kunnen werken, dan is in de allereerste plaats noodig, dat trien zich bij elkander aansluit in volkomen oprechtheid, met den vasten wil om te streven naar eene goede verstandhouding. De groote mogendheden — en ook menige kleine — moeten clus afstand doen van alle imperialisme; alle expansie-politiek moet worden opgeborgen of naar de prullemand verwezen; geen streven meer naar een voorrang boven anderen, doch samenwerking aan een gemeenschappelijk ideaal, het ideaal van recht en gerechtigheid. Dit is geen onvervulbare eisch. Er zijn in den loopi der tijderf wereldrijken geweest, rijken waarin de zon nooit onderging. Maar de geschiedenis leert ons, dat geen van deze rijken duurzaam) ïs gebleken. Alle hebben in zich gedragen de kiemen hunner ontbinding, omdat zij alle waren gevestigd op de macht en niet op het recht. Er is nu eenmaal eene zedelijke wereldorde, al wordt deze door sommigen niet gezien en misschien wel geloochend. Als een roode draad loopt door de geschiedenis van alle volken, van alle tijden, dit beginsel, dat macht tijdelijk kan gaan boven recht, doch dat het rechtsbewustzijn, dat in den mensch leeft, ten slotte aan het recht de overwinning brengt over de macht. Iedere willekeur heeft slechts een tijd kunnen leven, doch moest dan wijken voor het recht. Het rechtsbewustzijn heeft de wereldrijken van vroeger vernietigd en uiteen doen spatten; datzelfde rechtsbewustzijn zal ook in Onzen tijd en de tijden daarna alle imperia ontbinden. De strijders voor wereldrijken, de imperialisten, die meenen hun staat te mogen opvoeren tot een rijk, waarin de zon nooit ondergaat, strijden dus voor een droombeeld. Als zij wilden luisteren naar Se lessen der historie, zouden zij weten, dat zij najagen, wat niet is te verwezenlijken; dat zij hun land voeren naar een toestand van daling, waaruit nog geen der vroegere wereldrijken zich heeft kunnen opheffen. Het verlaten van het imperialisme is dus geen opoffering maar een zegen voor het eigen land. In de tweede plaats — en dit volgt onmiddellijk uit den eersten eisch — is noodig, dat men de keuze van hen, die het land zullen leiden, beperke tot eerlijke karakters. Staatslieden hebben geen goede reputatie, maar zij kunnen met wijlen Uilenspiegel zeggen, dat zij het er dan ook naar hebben gemaakt. Het mag niet meer voorkomen, dat in het eigen parlement een volksvertegenwoordiger een minister van zijn land mag en kan' en moet bestempelen als onoprecht, als leugenaar. Het mag niet meer voorkomen, dat uit eene officieele publicatie van eene regeering zelve blijkt, dat een minister „op zijn „eerewoord" heeft gelogen. Zulke leiders te hebben brengt moreel bederf met zich voor gansch het volk en maakt eene normale verhouding tusschen de staten absoluut onmogelijk. In de derde plaats is noodig een zedelijk ontwikkelde volksgeest. Hier ligt eene taak voor een ieder, die niet zedelijk is verworden. Ieder onzer eischt recht voor zichzelf, men geve dan ook recht aan den ander. Ieder onzer wil eerlijk worden behandeld, hij zij dan ook eerlijk tegenover zijn medemensch. Ieder onzer begeert welwillendheid (op zijn minst), hij zij dan ook welwillend tegenover allen. Ieder onzer maakt aanspraak op zijne plaats in de zon, hij erkenne des anderen recht op diens plaats in de zon. Wij weten allen, hoeveel wij, ieder onzer, daarin dagelijks te kort komen. Dit zij een spoorslag voor ons allen. De volksgeest wordt gevormd door de gedachten en gevoelens der enkele menschen. Waartoe een zedelijk onwaardige volksgeest kan leiden, leert ons de oorlog. In het bizonder hebben hier een plicht te vervullen allen, die door hunne ontwikkeling of door de betrekking of de omstandigheden, waarin zij zijn geplaatst, een grooteren invloed hebben op den volksgeest; speciaal de leiders van het volk en de pers. Deze laatste vooral, omdat zij dagelijks haren invloed doet gelden. Zij kan een bijzonder groote zegen zijn, maar ook een afschuwelijke vloek. Zij kan de verhouding der volken verheffen, zij kan ook eene goede verhouding neerhalen en bezoedelen en doen vervuilen tot afkeer en haat. Moge dit laatste eenigszins begrijpelijk zijn voor de pers dier landen, welke in den strijd zijn betrokken, afkeurenswaardig en misdadig is het, wanneer eene neutrale pers openlijk of in bedekte woorden haat en afkeer zaait en zoo stelselmatig het zedelijk oordeel vergiftigt. Mogen de bladen, die in dezen schuld hebben, beseffen, dat zij deel hebben aan den oorlog en aan den langen duur ervan en dat ook voor hen een edeler taak is weggelegd. Naast deze algemeene eischen moeten ook nog enkele meer speciale voor den statenbond worden vervuld. Zoo is in de vierde plaats noodig, dat alle staten, daarin opgenomen, groot of klein, op den voet van volkomen gelijkheid tot elkander staan. Wat de menschen tegenover elkander hebben in acht te nemen, hebben de staten in het groot ook te doen. Iedere staat heeft ook recht op zijne plaats in de zon; ruimte is er in overvloed, als men elkander het licht slechts niet betimmert óf den ander slechts niet wegdringt. Iedere staat heeft zijne eigenaardige roeping te vervullen, heeft iets aan de anderen te geven; en hij kan dit alleen doen, wanneer hij niet wordt gedrukt of achteruitgezet. Volle ontplooiing van al wat goed en schoon is, wat lieflijk is en wel luidt, is alleen bestaanbaar bij volkomen vrijheid. De onafscheidelijke nadeelen, verbonden aan het oude systeem van groote en kleine mogendheden, mogen niet meer aanleiding geven tot naijver, afgunst en vrees, de bewerkers der oorlogen. Alle staten moeten in volkomen gelijkheid samenwerken aan het gemeenschappelijke doel. Niet alle staten evenwel verkeeren reeds thans in zulk een stadium van ontwikkeling, dat van hen eene voldoende zelfstandigheid mag worden verwacht. Dit spruit voort uit verschillende redenen. Maar daarenboven verdient het zeer ernstige overweging, bij de vorming van den statenbond oudere en jongere volkswenschen zoo mogelijk in vervulling te brengen om daardoor gedachten aan grieven (welke weder een middel zouden zijn om oorlogsgedachten te doen kweeken) en daarnevens zeer ernstige misstanden weg te nemen. Te meer nu door den oorlog geschapen toestanden daartoe gereedelijk aanleiding geven. Aan den eenen kant zal daardoor worden verkregen eene zekere voldaanheid bij beide oorlogvoerende partijen, dat bereikt wordt het edele doel van herstel van recht; aan den anderen kant zal de wederzijdsche opoffering, welke daarvoor noodig is, toonen, dat beide partijen voortaan wenschen eene verhouding der volkeren, gegrond op het recht en niet op de macht. De zedelijke uitwerking dezer beide beginselen zal èn voor het volk, dat onrecht wilde herstellen, èn voor het volk, dat daartoe zich (zooals men het ten onrechte noemt) eene opoffering getroost, bizonder groot zijn. Met betrekking tot dit punt evenwel is groote beperking in acht genomen in het hierachter volgend plan. Uitsluitend wordt daarin gesproken over den door den oorlog geschapen toestand. Dat in deze richting meer recht is te doen, weet een ieder 1 Tegenover den toestand van bescherming, van niet volkomen zelfstandigheid, waarin o.i. eenige staten en deelen van staten moeten worden geplaatst, wordt echter de verplichting uitgesproken voor den staat, die beschermt, om zijn beschermeling zoo spoedig doenlijk op te voeden tot zelfstandigheid. Het ideaal toch is niet een bond van enkele machthebbers met satellieten, maar een bond van zelfstandige staten. Het eerste zou immers wederom aanleiding geven tot botsingen op grond van werkelijk of vermeend machtsmisbruik. En de nakoming van dien plicht tot opvoeding tot zelfstandigheid wordt gecontroleerd door een bestuur boven beide staten (beschermer en beschermeling) staande, welk bestuur ook beslist, wanneer de beschermde staat op éigen wieken kan drijven. Boven de macht zal dus het recht zetelen! Be in den bond vereenigde staten moeten omvatten minstens geheel een werelddeel. Gewenscht zou het voorzeker zijn, indien de bond over de geheele aarde kon worden uitgebreid, doch gegeven het systeem van koloniën zal eene langzamer voorbereiding in andere werelddeelen moeten volgen en "Europa vóórgaan.' Bij Europa zouden zich wellicht staten in andere werelddeelen kunnen aansluiten of wel in Azië zou Japan, in Amerika zouden de Vereenigde Staten een statenbond kunnen voorbereiden. Nu zal men misschien in beginsel een statenbond aanbevelenswaard vinden doch de vrees koesteren, dat in zulk een bond zich de een of andere staat zal willen opwerken als toongever, dat dus de strijd om de hegemonie in den bond zal worden voortgezet. Zij, die zoo denken, vreezen, dat het natuurlijk gevolg van zulk een pogen weder zal zijn eene vorming van twee partijen, welke de zoo noodige eensgezindheid tot nul zou herleiden en alleen een nog scherper verdelgingsoorlog ten gevolge zou hebben, dan wij thans reeds beleven. Daarnaast staan anderen, die meenen, dat in den bond leidende en geleid wordende staten moeten zijn; de leiders de groote, de geleid wordende de kleine staten. Ook in dit geval zou te avond of te morgen een strijd om den voorrang uitbreken tusschen de leiders. Ook dan ware de toestand niet beter dan vóór dezen oorlog. — Hiertegenover mag worden vastgesteld, dat over het 2 algemeen de kleine staten meer rechtsgevoel bezitten dan de groote. En wel door deze (in dit opzicht zeer gelukkige) omstandigheid, dat zij geen macht kunnen uitoefenen, wel anderer macht kunnen ondergaan, en daarom het heerschen van een rechtstoestand begeeren boven een moeten lijden onder anderer macht. Hebben nu in den bond de kleine staten gelijke rechten als de groote, evenveel zeggenschap, en laten hunne bestuurders zich niet verblinden of omkoopten, dan ligt het voor de hand, dat zij niet zullen medewerken om aan eenige groote mogendheid een overwicht in den bond te verzekeren. Integendeel zullen juist zij het groote belang inzien van eene toenemende rechtszekerheid en een opheffen van het machtsmisbruik, waarvan zij' de jiadeelen in dezen tijd zoo ruimschoots hebben leeren kennen. Niet zonder grond mag worden verwacht, dat de in dezen oorlog opgedane lessen niet zullen worden vergeten; te minder, omdat het eigen belang der "kleine staten dit vordert. Ten slotte moet de bond qua talis het recht kunnen handhaven. Daarvoor'is noodig, dat men niet bijeenkomt in conferenties, wier besluiten al dan niet geëerbiedigd worden door de aangesloten staten, al naarmate eigen macht inbreuk erop mogelijk zou maken of lagere belangen daartoe zouden uitlokken. Er moet gegrondvest worden eene afvaardiging der verschillende staten, welke den plicht en de macht heeft, een internationaal recht te codificeeren en te waken, dat de onderlinge verhouding der staten zich volgens recht ontwikkele en handhave. Gebroken moet worden met vrijwillige arbitrage, deze moet verplicht zijn, zal zij eenig nut "kunnen uitoefenen. Wie de noodzakelijkheid van zufk een boven allen staand bestuur inziet, mag niet aarzelen, den werkkring en de bevoegdheden daarvan te regelen. „Schuilevinkje spelen", wanneer internationale belangen van zulk eene hooge waarde op het spel staan, ware zondig en misplaatst. Op bovenstaande grondslagen is ontworpen het hierachter volgend ontwerp. Wij vragen niet de algeheele overname daarvan; men zal verbeteringen kunnen aanbrengen, welke de nieuwe verhouding der volken te steviger grondvesten. Den ontwerper zal het lief zijn, indien men dit zonder schroom doet. Maar men zij daarbij voorzichtig! Menige conferentie heeft geleerd, dat van een goed voorstel, waarin eene gezonde kern werd gevonden, na amendeering niets overbleef. Sterkere bevestiging van het internationale recht is ons welkom; niet het op losse schroeven zetten der nog zoo zwakke rechtsverhoudingen. Wij hopen en verwachten niet alleen, dat de kleine staten met de leidende gedachten van het ontwerp instemmen. Hun eigen belang en ook hun rechtsgevoel brengt het mede. Maar wij hopen en verwachten zulks ook van de groote mogendheden. Ook hunne ervaring in dezen tijd is, zeker niet minder dan voor hunne kleine broeders, geweest, dat het streven naar macht, het imperialisme, oeconomische en zedelijke ellende met zich brengt. In zulk eene mate, dat vele tientallen van jaren zullen moeten verloopen, voordat de toestand weder eenigszins normaal zal zijn geworden. Zij hebben ook geleerd, dat slechts een Pyrrhus-overwinning is te behalen. Wij allen hebben ervaren, hoeveel volkskracht wordt verslonden door een oorlog, ook buiten ons om; volkskracht, welke een zegen had kunnen zijn voor de wereld rondom ons; volkskracht, welke is geworden tot een vloek. Daarom vragen wij, in naam der menschelijkheid: overweegt allen, wat goed is in dit ontwerp, en voert dat uit met krachtige hand. Tot herstel en bevestiging der rechtsorde. Groningen, Juli 1916. JOOSTING. . EEN STATENBOND VOOR EUROPA. INLEIDING. Oncler de vele stemmen, welke in den laatsten tijd gehoord worden ter oplossing van het vraagstuk, hoe de volkerenkrijg in Europa te beëindigen, zijn thans duidelijk drie richtingen te onderscheiden en zal de te houden vredesconferentie zeker in een dezer richtingen werkzaam moeten zijn, om het verstoorde evenwicht weder te herstellen. De eerste richting zoude men kunnen omschrijven als: „de regeling der politieke vraagstukken op de oude basis I" Deze richting telt, oogenschijnlijk onder de Oorlogvoerenden, de meeste aanhangers, hoewel er reeds duidelijke teekenen zichtbaar worden, dat men deze basis niet erg meer vertrouwt. De voorstanders trachten dan ook, met alle hun ten dienste staande middelen, eene definitieve beslissing op de tegenpartij te verkrijgen, ten einde deze naar hunne hand te kunnen zetten en haar de wet voor te schrijven. In verband hiermede gaan die vredesvoorstellen, welke eene zuiver politieke regeling voorstaan; ze zijn alle zonder uitzondering eenzijdig en al naar gelang van de politieke inzichten der voorstellers, meer of minder gunstig voor een der oorlogvoerende partijen gekleurd. De tweede richting ziet in, dat de oude basis van gesloten overeenkomsten en tractaten, waarin de bestaande, op zelfzucht gegrondveste verhoudingen der Staten zijn geregeld, niet meer deugt. Vreest echter van de oude bewandelde paden af te wijken en stelt thans voor: eene politieke regeling, waarbij enkele ethische en volkenrechtelijke overwegingen meer op den voorgrond treden. Zij vindt, vooral in de Neutrale landen, vrij veel aanhangers. De vorm, waarin dit alles echter moet worden gegoten, is nog zeer vaag en bepaalde afgewerkte voorstellen zijn, voor zoover ons bekend is, nog niet gedaan. Men is het er echter over eens, dat de toekomstige vrede een duurzame 1) moet zijn. Hoe deze duurzaamheid verkregen moet worden is nog niet recht duidelijk! Men voelt instinctief, dat ze gezocht moet worden in de ethische richting, doch men is nog te veel doortrokken van de oude internationale en diplomatieke gebruiken, om deze te durven loslaten. Zoodoende blijft men op twee gedachten hinken, waardoor de duurzaamheid van den toekomstigen vrede zeer twijfelachtig wordt. De derde richting ziet geen heil meer in het oplappen van het oude Internationale Staatsgebouw. Men heeft er zoolang aan bijgebouwd en geknoeid, dat zelfs ervaren Staatslieden den weg er niet meer in vinden en het vertrouwen der Naties op deze instelling voor een groot deel verloren is geraakt. Zij acht het daarom tijd een nieuw gebouw op te richten, meer geëigend aan ide eischen van den nieuweren tijd. Deze eischen gaan beslist in ethische richting en daarom stelt zij zich ook positief op ethisch standpunt. Zij vermeent, dat een duurzame vrede slechts mogelijk zal zijn op dezen bodem en dat goede resultaten slechts verkregen kunnen worden door eene grondige omzetting der internationale verhoudingen. Zij neemt aan dat deze ethische basis niet alleen practisch mogelijk is, doch voor de toekomst van ons Werelddeel zelfs de eenig wenschelijke. >) Teneinde misvatting te voorkomen, zij hier opgemerkt, dat onder .duurzame vrede" slechts wordt verstaan „een vrede van langen duur". Hare aanhangers zijn nog slechts weinig in getal, doch eene goed gevoerde propaganda kan daar wellicht groote veranderingen in brengen en is het met dit doel, dat hier eene poging wordt gewaagd in deze richting te arbeiden. Wij verhelen ons niet, dat daarbij groote moeilijkheden zijn te overwinnen. Niet het minst door den tegenstand van diegenen, die volgens de tweede richting, een compromis tusschen de beide uitersten trachten te bewerken, doch inderdaad slechts een remmenden invloed uitoefenen om tot eene snelle en grondige verbetering van de huidige toestanden te geraken. Indien deze rem zoo krachtig blijkt te zijn, dat ze de algeheele vernieuwing van het oude systeem tegengaat, dan zal het daarvoor meest geschikte tijdstip ongebruikt verloren gaan en zal ons Werelddeel, wellicht nog voor eeuwen, in de kluisters van het oude en ondeugdelijke, met al de gevaren van dien, geklonken blijven. De tegenwerping, door de door ons bedoelde compromisrichting gemaakt, dat de zuiver ethische richting zich niet aanpast aan de praktijk en aan reeds bestaande toestanden, is onwaar 1 Uit het hierbij gaande Ontwerp Vredestractaat is na te gaan, dat het zoowel practisch uitvoerbaar is, als aan te passen aan de tegenwoordige omstandigheden. Alles hangt af van den wil der Mogendheden, om eindelijk eens orde te brengen in den chaos. Indien echter deze wil bij de diplomaten der Oorlogvoerende Mogendheden ontbreekt, is slechts beroep op de publieke opinie mogelijk en is het voornamelijk tot deze, dat wij ons door dit geschrift wenden. Van bevoegde zijde werd reeds opgemerkt, dat een Statenbond, vertegenwoordigd door een Bondsraad, eene macht veronderstelt boven de Staten, welke niet geduld zou kunnen worden en dat het daarom verkieselijker zou zijn, niet van een Statenbond, doch van eene Statengemeenschap te spreken. Deze Gemeenschap zou door eene Interparlementaire Unie, dan wel door een Statenraad of ander lichaam, besluiten kunnen nemen, om die in het belang van alle Staten, aan dezen te kunnen voorleggen. Dit lichaam zoude dan tevens de Internationale geschillen kunnen beslechten, waarvoor dan eene Internationale Politiemacht beschikbaar zou moeten worden gesteld. Wij achten dit een lapmiddel en in het wezen der onvoldoende voor eene krachtige handhaving van de genomen besluiten. Indien de Staten zich moeten onderwerpen aan de uitspraak van een Internationaal Gerechtshof of aan de bedreiging van eene Internationale Politiemacht, dan erkennen zij daardoor reeds eene Macht boven zich en is het veel beter deze Macht openlijk met hare attributen in den vorm van een Bondsraad te installeeren, dan mede te werken.tot eene schijnvertooning, welke in werkelijkheid alle innerlijke kracht mist. Ook kunnen wij niet inzien, dat de Staten ernstige bezwaren zouden maken tegen eene Macht boven zich, indien de werkkring dezer Macht blijft beperkt tot juist omschreven internationale verrichtingen, waardoor een zich mengen in binnenlandsche aangelegenheden, wordt voorkomen. Gebeurt dit niet reeds b.v. met de Staten, die tot den Duitschen Bond behooren en zou zulk eene regeling dan niet kunnen worden gevolgd door alle Staten van Europa? Deze hebben toch ook gemeenschappelijke belangen 1 Het vraagstuk „Statengemeenschap" of „Statenbond" werd reeds meermalen gesteld. Eene Statengemeenschap zal velen oogenschijnlijk aanlokkelijker voorkomen, doch ze is o.i. beslist niet aan te bevelen, daar men hierdoor met het eene been op de treden van de oude basis blijft staan, met het andere een te hoogen stap wil doen, waarvoor de innerlijke kracht wordt gemist. Dit willen opstijgen in ethische richting op deze wijze, zal eene mislukking zijn, daar de practische resultaten niet aan het doel zullen beantwoorden. De ethische ontwikkeling der Staten verkeert nog in hare kinderjaren. Dit kind door een lichaam van advies te doen dienen, is overschatting van zijn bevattingsvermogen. Het heeft een lichaam noodig, dat hoofdzakelijk in beslisten vorm voorschrijft, wat het te doen heeft. Eene andere opmerking gold de indeeling van de Statenbonden in Werelddeelen en vond men deze geografische indeeling minder juist, daar b.v. de Koloniën noodwendig tot het Moederland blijven behooren. Deze opmerking kan alleen voortspruiten uit een zich niet indenken in het ethisch standpunt van het ontwerp. Het zou juist kunnen zijn van het oude gezichtspunt, dat de Koloniën dienen ten voordeele van het Rijk, waaronder ze gebracht zijn en dat dit voortdurend zoo moet blijven. Het ethisch standpunt zegt echter uitdrukkelijk, dat de Koloniën tijdelijk aan de zorgen van het Moederland zijn toevertrouwd; niet voor uitbuiting dienen, doch beschikbaar zijn voor de overcomplete krachten van het Moeder-Rijk, ten einde langzamerhand tot zelfstandig bestuur te worden opgevoed. Deze zelfstandigheid dient in uitzicht te worden gesteld en indien de koloniseerende Rijken hun taak naar behooren begrijpen, zullen zij inzien, dat tegenover het verlies van een Koloniaal gebied 'in naam, staat het behoud van innige betrekkingen met een nieuw gevormden Staat, waarop zij reeds een geduchten voorsprong van goed gevestigde commercieele betrekkingen hebben verkregen. De kern van een Statenbond blijft dus geografisch tot het Werelddeel beperkt, waartoe het behoort en dit staat eene nauwe betrekking tusschen de Staten van het eene Werelddeel en hunne bestaande of vroegere Koloniën in het andere Werelddeel geenszins in den weg. Bovendien zijn de belangen, denkwijzen, godsdiensten enz. van het eene Werelddeel niet dezelfde als die van het andere, hoofdzakelijk doordat de rasverschillen tusschen de Werelddeelen onderling, grooter zijn dan die van de landen in één Werelddeel gelegen en zou eene indeeling van de Staten naar hunne Werelddeelen, daarom reeds rationeel moeten zijn. Moeilijkheden, welke zich voor kunnen doen bij Staten, welke in twee Werelddeelen zijn gelegen, zooals Rusland en Turkije, behoeven slechts van tijdelijken aard te zijn. Dat gedeelte, wat in een ander Werelddeel ligt, zou b.v. voorloopig als beschermd gebied kunnen worden beschouwd en hiervoor kunnen bijzondere regelingen worden getroffen. Het voorgestelde ontwerp laat hier ruimte genoeg voor over 1 Om thans tot het ontwerp zelf over te gaan, zij opgemerkt, dat dit geen aanspraak maakt op volledigheid, doch alleen den geest en het geraamte aangeeft, waaromheen het toekomstige Vredesgebouw zou kunnen worden opgetrokken. Sommige hoofdpunten dienen hier evenwel in het kort te worden besproken. De indeeling in Zelfstandige en Beschermde Staten doet zich ais iets nieuws voor, doch wordt in werkelijkheid reeds stilzwijgend toegepast, zoodat dit praktisch wel niet op groote bezwaren zal stuiten. Of men ElsasLotharingen een Rijksland dan wel een Beschermd Land noemt, zal wel niet veel uitmaken. Het zwaartepunt ligt in de, op één doel gerichte, toekomst van alle Beschermde Landen: op zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid moet er een zijn, niet van naam, maar van daadwerkelijkheid en hierop zal de Bondsraad dienen toe te zien, waardoor voorkomen kan worden, dat zoogenaamde Zelfstandige Staten als Servië en Montenegro, welke echter in moreel en financieel opzicht steeds afhankelijk waren, de bron worden van Internationale verwikkelingen. Van de door den Statenbond te vormen vier lichamen, welke den Bondsraad in zijne wetgevende en uitvoerende Macht terzijde staan, dienen de werkzaamheden nauwkeurig te worden omschreven, zoodat een ingrijpen in de inwendige regeling der Staten tot het hoogst noodzakelijke moet worden beperkt, terwijl alleen die regelingen aan den Bondsraad zullen worden overgelaten, welke van algemeen belang kunnen worden geacht en niet aan enkele Staten, doch aan alle ten goede komen. Er zal, waar nog zoovele tegenstellingen opgeruimd moeten worden, voor bedoelde lichamen in den beginne eene moeilijke taak zijn weggelegd, doch eene loyale en openlijke behandeling van zaken tusschen den Bondsraad en de Regeeringen der verschillende Rijken, zal er veel toe kunnen bijdragen, de animositeit tusschen de Staten te doen ophouden. Het ethisch beginsel in het ontwerp, moet, zooals reeds gezegd is, als den grondslag voor de duurzaamheid van den vrede tusschen de volkeren worden beschouwd. De politieke regelingen, welke werden toegevoegd, zijn in verband hiermede gebaseerd op den toestand in Europa tegen medio 1916. Het is echter mogelijk, dat de nog komende militaire gebeurtenissen hierin verandering noodzakelijk zullen maken. Als beginsel werd echter aangenomen, dat de indeeling der Staten zooveel mogelijk moest gehandhaafd blijven, zooals deze vóór Aug. 1914 bestond. Enkele meer op den voorgrond tredende vraagstukken, als de Elzas-Lotharingsche kwestie, de vorming van een toekomstig zelfstandig Poolsch Rijk, de regeling der Balkan-aangelegenheden, werden opgelost door de vorming van Beschermde Gebieden, waarvan het voor- loopig toezicht werd opgedragen aan den Staat, die dit gebied momenteel in bezit hield. Hierbij wordt nog aangeteekend, dat het beter werd geacht Servië en Montenegro, al ware het dan ook met een bijna onbeperkt Zelfbestuur, voorloopig als Beschermd gebied te beschouwen, daar deze landen dit, vóór den oorlog, in werkelijkheid ook reeds waren. Indien na den vrede en de daarbij getroffen grensregelingen, nog wijzigingen noodig zijn, kan dit geschieden met medewerking van de daarbij betrokken Rijken en na goedkeuring van den Bondsraad. Deze veranderingen zullen waarschijnlijk voortvloeien uit economische of taalkundige overwegingen en de nieuwe toestand in 'Europa zal dan wel zoover gevorderd zijn, dat dit zonder stoornis of nieuwe verwikkelingen zal kunnen plaats vinden. Uit de voorgestelde Politieke Regelingen valt op te maken, dat in de eerste plaats wordt gestreefd naar de vorming van een Statenbond voor Europa, doch dat ook de vorming van dergelijke Bonden voor de andere Werelddeelen mogelijk en wenschelijk wordt geacht. Indien dit kon plaats vinden, zou tevens de eerste steen zijn gelegd voor een alomvattenden Wereldbond. Dit ideaal is echter nog te ver verwijderd, om hierop reeds te kunnen ingaan. 1) De vraag zou nog kunnen rijzen of de economische vraagstukken wel vatbaar zullen blijken voor eene i) De vrees door sommigen geuit, dat eene verdeeling in Statenbonden voor elk werelddeel, aanleiding zou kunnen zijn tot verwikkelingen en oorlogen tusschen de werelddeelen onderling, is wel wat voorbarig. Men houde in het oog, dat, indien Statenbonden zijn georganiseerd, het ethisch beginsel reeds hechte banden heeft gevormd en evenals dit het cement is, waardoor de op elkander naijverige Staten van één werelddeel aan elkander worden gesmeed, zoo zal dit ook het cement moeten zijn, waardoor de werelddeelen onderling aan elkander zullen worden verbonden. ethische oplossing. Velen toch zijn van meening, dat economische vooruitgang der Staten slechts denkbaar is en samen moet gaan met een scherpen concurrentie-strijd der verschillende volkeren. Dit laatste is wel gedeeltelijk juist, doch sluit een onderling samenwerken op hoogere basis volstrekt niet uit. Deze hoogere basis moet gezocht worden in eene eerlijke en practische toepassing van handelsusanciën en in eene goed georganiseerde uitwisseling van producten, waardoor de Verschillende Staten op doelmatige en vreedzame wijze de vruchten van de opbrengst hunner gebieden en van hun energie kunnen plukken. Hiervoor is echter een controleerend lichaam noodig, dat het geheel overziet en de noodige regelingen voorstelt. In algemeenen zin zal dit lichaam het beginsel van „de open deur" moeten voorstaan, doch er zullen zich zeker omstandigheden kunnen voordoen, waardoor de tijdelijke toepassing van „het beschermende stelsel" nuttig en noodig zal zijn. Meer nog dan bij de andere lichamen, zal de voorgestelde Financieele en Economische Raad zich moeten laten leiden door het algemeen belang, terwijl politieke en nationale overwegingen uitgesloten moeten blijven. Daar aan dezen Raad een der belangrijkste werkzaamheden van den Statenbond wordt opgedragen, zal eene uiterst zorgvuldige aanwijzing zijner leden een dringend vereischte zijn. De personen, die hierin zitting zullen nemen, moeten niet alleen intellectueel, doch ook uit een moreel oogpunt hoog staan aangeschreven. Wat nu de mogelijkheid betreft, deze voorstellen bij de Regeeringen en bij het groote publiek ingang te doen vinden, zoo zal dit wel grootendeels afhangen van de geestelijke gesteldheid der volkeren wat betreft hunne vatbaarheid ter opname van ethische beginselen. Eene rustige bespreking er van is hiertoe een noodzakelijk vereischte. Hoe de Regeeringen en het publiek daartoe te krijgen ? Wij zouden daarvoor het volgende wenschen voor te stellen. De basis, waarop dit vredestractaat berust, is geheel neutraal. Daar de voorgestelde politieke regelingen met deze neutrale basis slechts middellijk verband houden en geheel problematisch zijn, bestaat er 'hoegenaamd geen bezwaar op dit neutrale terrein samen te komen en overleg te plegen. Daarbij springt dan echter van zelf in het oog, dat er twee neutrale landen zich zullen moeten aanbieden, wier taak het zal zijn als bemiddelaars op te treden. Het eene zal de Oorlogvoerenden tot elkander moeten brengen; het andere zal hen op zijn grondgebied dienen te ontvangen. Welke landen hiervoor als van zelf zijn aangewezen, zullen wij onbesproken laten; alleen dienen beide bemiddellaars van te voren tot overeenstemming te komen over elks aandeel in dit voorloopig bedrijf. Als Neutrale Staten kunnen zij uit den aard der zaak bij het tot stand komen van den vrede slechts een betrekkelijk bescheiden rol spelen. De dienst, dien zij hierdoor echter aan de menschheid bewijzen, is ontzaglijk groot en zij zullen hiervoor den dank oogsten van de geheele beschaafde Wereld. Zij zouden verder als volgt te werk kunnen gaan. De eerste bemiddelaar, die, welke op zich neemt de Oorlogvoerenden tot elkander te brengen, stelt deze Mogendheden in kennis met de neutrale basis, waarop kan worden onderhandeld (het ontwerp Vredestractaat als Bijlage A. en de daarmede verband houdende politieke regelingen als Bijlage B) en tracht van deze Mogendheden eene „Voorloopige Bewilliging te verkrijgen van ongeveer den volgenden inhoud. VOORLOOPIGE BEWILLIGING. De (o) Regeering, Het wenschelijk achtende mede te werken tot de beëindiging van den huidigen volkerenkrijg door het in overweging nemen van nieuwe beginselen op ethisch en economisch gebied, waarbij de Internationale Verhoudingen der Staten op betere grondslagen zouden kunnen worden geregeld, heeft bij dezen besloten, aan de (b) Regeering op haar voorstel de voorwaarden mede te deelen, waaronder zij genegen zoude zijn besprekingen over een eventueelen vrede te openen. Deze voorwaarden zijn: Artikel x. De (c) Regeering zal na ontvangst van overeenkomstige geteekende bewilligingen van alle Oorlogvoerende Mogendheden, aan dezen eene uitnoodiging doen toekomen, tot het houden eener conferentie te ter bespreking van vredesvoorstellen en van voorstellen, gedragen door het beginsel als door de (b) Regeering bij haar voorstel als Bijlagen A en B zijn aangeboden. Art. 2. Op deze Conferentie zal elk der Oorlogvoerende Mogendheden worden vertegenwoordigd door gemachtigden, nader door hen aan te wijzen. Art. 3. I3e (c) Regeering zal den Voorzitter en den Ondervoorzitter aanwijzen, welke de vergaderingen zullen leiden. Deze beide personen zullen niet tot een der oorlogvoerende partijen mogen behooren. Art. 4. De besprekingen zullen gehouden worden op den voet van Internationale gelijkheid voor alle Oorlogvoerende Mogendheden. Art. 5. De Conferentie zal tevens trachten: a. eene basis vast te stellen voor de vorming van een Statenbond van Europa in den geest van het voorgestelde Vredestractaat. (Bijlage A). b. op grond van deze basis tot eene regeling te geraken, welke zou kunnen leiden tot het sluiten van een duurzamen vrede. c. voorloopige regelingen te treffen voor de bijeenroeping van een Congres van alle daarvoor in aanmerking komende Mogendheden ter definitieve vaststelling van de nieuw te scheppen Internationale Verhoudingen. Art. 6. De besluiten, door de Conferentie genomen, hebben voor de Oorlogvoerende Mogendheden geen bindende kracht, alvorens zij door de respectievelijke Regeeringen zijn goedgekeurd. Art. 7. Besluiten, welke van invloed kunnen zijn op* de staking der vijandelijkheden, zullen onmiddellijk ter kennis worden gebracht van de betrokken Regeeringen. Goedgekeurd en geteekend, te den 0) (a) één der Oorlogvoerende Regeeringen. (b) De iste Bemiddelaar. (c) De 2de Bemiddelaar. Zoodra de iste Bemiddelaar alle Voorloopige Bewilligingen ontvangen heeft, geeft hij deze over aan den 2den Bemiddelaar, die alsdan kan over gaan tot het doen der uitnoodigingen voor de te houden Conferentie. Het groote publiek dient vóór dien tijd met de grondslagen der nieuwe regeling te worden bekend gemaakt en het zal de taak der pers zijn, deze meer algemeen te verspreiden en te bespreken. Van haar zal een groot gedeelte van het te verkrijgen succes afhangen en wij hopen, dat de Nederlandsche Pers het voorbeeld moge geven van eene macht, welke krachtig ten goede weet mede te werken. Wij achten thans een en ander voldoende toegelicht om hierachter het „Ontwerp Vredestractaat" en de „Voorgestelde Politieke Regelingen" te doen volgen. Mogen zij bij allen eene goede ontvangst vinden en bereidwilligheid om tot het groote doel mede te werken. 3 ONTWERP-VREDESTR ACTA AT. A. ALGEMEENE BEPALINGEN. Algemeene Toelichtingen: Het algemeen doel van dit „Vredestractaat" is te trachten een vrede te bewerken, welke niet alleen aan dezen oorlog een einde kan maken, doch ook zal trachten, de oorzaken voor een oorlog in de toekomst te voorkomen, door de Staten in de gelegenheid te stellen hunne maatschappelijke en economische verhoudingen op hechtere grondslagen op te bouwen. Hoewel de directe aanleidingen tot oorlog in den regel te zoeken zijn in duidelijk na te sporen vijandelijke handelingen, hetzij van de regeeringen, hetzij van het volk, dan wel door misslagen van de diplomatie, valt het toch niet te ontkennen, dat de bron van dit alles te zoeken is in de gebrekkige fundamenten, waar onze maatschappij op berust. Wil mten dus het kwaad in den wortel aantasten, dan dient men te beginnen met het maatschappelijk en economisch leven aan eene grondige herziening te onderwerpen, want zonder dit is het gedane werk slechts half werk en staat men aan het gevaar bloot, dat hetgeen zich thans heeft voorgedaan, morgen weer herhaald zal worden. Bij het aanbieden dezer voorstellen wordt er daarom met den meesten nadruk op gewezen, dat het Concept-Vredestractaat alleen het algemeen schema omvat om aan onze Staten-Maatschappij de noodige waarborgen te geven voor eene duurzame vreedzame ontplooiing van aller krachten, terwijl de voor- gestelde politieke regelingen hieraan ten eenenmale ondergeschikt dienen te worden gesteld en zeker tot geene moeilijkheden aanleiding behoeven te geven, indien de grondslagen van dit Vredestractaat behoorlijk worden begrepen en door de Mogendheden nageleefd. Artikel i. De belangen van het Individu lijn ondergeschikt aan die van de Gemeenschap. De belangen van de Gemeenschap zijn ondergeschikt aan die van den Staat. De belangen van den Staat zijn ondergeschikt aan die van de Menschheid. Art. 2. Daar de Staten tot heden de hoogst georganiseerde gemeenschap daarstellen, zullen deze samen moeten werken voor de belangen der Menschheid. Art. 3. Deze belangen dienen in de toekomst afdoende behartigd te worden door de vorming van Statenbonden en wel: één voor elk werelddeel. Art. 4. De mensch is ials individueele eenheid, behoudens zijne verplichtingen aan de Gemeenschap, den Staat en de Menschheid, vrij in de ontwikkeling van zijne geestelijke en stoffelijke belangen. Art. 5. De voorschriften door Bonden en Staten gegeven, elk voor hun ressort, zullen worden opgebouwd op den grond- slag van dit tractaat en in eenvoudige en heldere bewoordingen gesteld; reeds gegeven voorschriften dienen te worden herzien en in overeenstemming gebracht met de aangenomen beginselen. Art. 6. Latere wijzigingen in dit tractaat kunnen slechts geschieden door de dan bestaande Statenbonden. Art. 7. De Statenbonden zorgen met de middelen, die hun ten dienste staan, dat de door hen gegeven voorschriftten naar behooren worden opgevolgd. B. INTERNATIONALE BEPALINGEN. Internationale Verhoudingen: Artikel 1. Elk Werelddeel vormt eene eenheid op zichzelf. Men heeft daarin: a. Zelfstandige Staten. b. Beschermde Staten. De Zelfstandige Staten zijn die, met een zelfstandig Bestuur en een zelfstandig' Financie-wezen. De Beschermde Staten zijn die, welke in hun Bestuur min of meer afhankelijk zijn van andere Staten of wier financiën door een anderen Staat worden beheerd of gecontroleerd. Geen Beschermde Staat mag meer dan één Zelfstandigen Staat tot Protector hebben. Art. 2. De Statenbond stelt vast welke Staten als Zelfstandige, dan wel als Beschermde zullen worden bestuurd. Art. 3. De Zelfstandige Staten zorgen dat de voorschriften van den Statenbond in hun eigen Staat en in de hun aangewezen Beschermde Staten worden nageleefd. Art. 4. De Zelfstandige Staten leiden de aan hunne hoede toevertrouwde Beschermde Staten op tot eene zoo krachtig mogelijke zelfstandige eenheid. Periodiek, b.v. om de vijf jaren, wordt door den Statenbond nagegaan of de Beschermde Gebieden tot Zelfstandige Staten kunnen worden verheven, dan wel of het in het belang der inwoners is, ze te doen opnemen in den Protector-Staat. Toelichting: Als beginsel is vooropgesteld, dat elke volkseenheid zichzelf dient te besturen. Daar het echter gebleken is, dat verscheidene volken daartoe nog niet in staat zijn, werd het noodig geacht, zoogenaamde „Beschermde Staten" in het leven te roepen en de bescherming hiervan op te dragen aan de Zelfstandige Mogendheden. De verhouding wordt dan als die van een vader tot zijn kind, waarbij het de zedelijke plicht van den vader is, zijn kind tot zelfstandigheid te ontwikkelen, ten einde het later, na het met alle bekwaamheden te hebben toegerust, een eigen Bestuur te schenken. Art. 5. Beschermde Staten, in een ander Werelddeel gelegen, (koloniën) worden gerekend te behooren tot dat Wereld- deel, waar de Protector-Staat toe behoort. Bij verheffing tot Zelfstandigen Staat, treden zij toe tot den Statenbond van hun eigen Werelddeel. Art. 6. De Raad van den Statenbond (kortweg Bondsraad genoemd) regelt de onderlinge verhouding der Staten. Hij zorgt voor de orde en de handhaving der gegeven voorschriften door: a. Een Internationaal Gerechtshof voor de berechting van alle internationale zaken en voor de beslechting van geschillen tusschen de Staten onderling; b. Een Internationalen Fmancieelen en Economischen Raad ter betere regeling van het financieel en economisch verkeer tusschen de Staten; e. Een Internationaal Leger en eene Vloot voor de handhaving van hunne bevelen; d. Een Internationaal Taalkundig Genootschap ter verspreiding, vervolmaking en bewaring van de wereldtaal en ter algemeene bevordering van Kunsten en Wetenschappen. Art. 7. Alle Zelfstandige State?i zullen vertegenwoordig zijn in den Statenbond en daar Stemrecht hebben. De Bond wordt vertegenwoordigd door een Bondsraad, samengesteld uit: a. De Regeerende Hoofden der Zelfstandige Staten of hunne officieele Vertegenwoordigers; b. Eén Afgevaardigde op "elk millioen inwoners van de Zelfstandige Staten; c. Drie Afgevaardigden van elk der Beschermde Staten om de belangen dier Staten te vertegenwoordigen. Deze nemen deel aan de beraadslagingen, doch hebben geen stemrecht. Toelichting: Hoewel aan Beschermde Staten door den ProtectorStaat een zekere mate van Zelfstandig Bestuur kan worden verleend, wordt het beter geacht hen in den Bondsraad geen stemrecht te verleenen, doch hen wel gelegenheid te verschaffen de belangen van hun land eventueel bij den Bondsraad te bepleiten. Art. 8. De zittingen worden geleid door de Hoofden der Zelfstandige Staten of hunne officieele Vertegenwoordigers, telkens voor niet langer dan één jaar. De volgorde wordt door loting geregeld. Art. 9. De bevoegdheid van den Bondsraad zal door eene Statenconferentie worden vastgelegd. Zijne werkzaamheden en het gebruik der machtsmiddelen worden door den Bondsraad zelf geregeld. Art. 10. Het Internationaal Gerechtshof bestaat uit een Permanent en een Tijdelijk gedeelte. Het permanent gedeelte wordt gevormd door de verkiezing van drie rechtsgeleerden of diplomaten uit elk der Zelfstandige Stoten. Het zorgt voor de berechting van kleinere Internationale geschillen of overtredingen. Het Tijdelijk gedeelte wordt uit den boezem van het Permanent gedeelte gevormd bij meer gewichtige Internationale geschillen. In eerste instantie door de drie rechtsgeleerden van elk der betrokken Staten. Kunnen deze niet tot een vergelijk komen, dan kiest iedere partij nog drie afgevaardigden van een der andere niet-betrokken Staten. Kan de zaak in tweede instantie niet ten einde worden gebracht, dan is in derde instantie een beroep op den Bondsraad mogelijk, die hieromtrent definitief beslist. De Bondsraad wijst aan welke gevallen door het permanent en welke door een tijdelijk gedeelte moeten worden beslecht. In twijfelachtige gevallen beslist de Bondsraad. De Bondsraad zal tevens aan dit Gerechtshof opdragen zoo spoedig mogelijk een wetboek voor het Internationaal Recht, bestemd voor den Europeeschen Statenbond, samen te stellen en dit aan hem ter goedkeuring en ter bekrachtiging door de verschillende Regeeringen, aan te bieden. Art. li. De Internationale Financieele en Economische Raad wordt gevormd door de verkiezing van drie financieele of economische specialiteiten uit elk der zelfstandige Staten, aan te wijzen door de Directies van de drie grootste Bankinstellingen uit dien Staat, welke aanwijzing door de betrokken 'Regeeringen moet worden goedgekeurd. Hij is belast met: a. Het toezicht op de geregelde delging der Nationale schulden; b. De regeling van Internationale financieele en economische zaken; c. Het bevorderen van handel, industrie, nijverheid en landbouw in algemeenen zin. Ter bereiking van dit doel wordt door den Bondsraad een bepaald gedeelte van de inkomsten van eiken Staat ter harer beschikking gesteld. Dit lichaam is ondergeschikt en verantwoording schuldig aan den Bondsraad. Toelichting: Met 'het oog op de reusachtige Nationale Schulden, welke door dezen oorlog zijn ontstaan, wordt het gewenscht geacht de delging der Nationale schulden aan de controle van den Internationalen Financieelen Raad te onderwerpen, ten einde tot een spoediger, beter gewaarborgde en gelijkmatiger afwikkeling te kunnen geraken. Tevens zal door eene verstandige regeling van alle Internationale economische vraagstukken de mogelijkheid kunnen worden geopend een te scherpen economie schen strijd na den vrede te voorkomen. Dit lichaam zal de noodig geachte voorschriften niet als dwang, doch als eene wenschelijke oplossing aan de Regeeringen voorleggen. Alvorens derhalve in de verschillende landen kracht van wet te hebben, dienen deze voorschriften door de Regeeringen te worden goedgekeurd. Art. 12. Voor de uitvoering der bevelen van den Bondsraad en ter beveiliging van de binnenlandsche rust kan door de Staten een Leger of eene Vloot, dan wel beide, worden aangehouden. Dit leger zal niet grooter mogen zijn dan: in de eerste 5 jaren 1/100 van het totaal aantal inwoners der Zelfstandige en der Beschermde Staten in Europa; in de tweede 5 jaren 1/150 van idem; in de derde 5 jaren 1/200 van idem. Na dezen tijd zal de Bondsraad beslissen of tot verdere vermindering kan worden overgegaan. De Beschermde Staten in andere Werelddeelen kunnen een Leger aanhouden ter beveiliging van de inwendige rust, ten hoogste van 1/500 van het totaal aantal inwoners. Deze zullen nimmer buiten "hun Werelddeel worden gebruikt. Elk leger blijft in het gëbied van zijn eigen land en wordt door zijne eigene officieren aangevoerd. Het wordt niet buiten het eigen gebied gebruikt dan op uitdrukkelijken last van den Bondsraad. De oorlogsvloten der Staten, welke bij het sluiten van het tractaat bestaan, kunnen behouden blijven. Zij mogen in geen geval worden vermeerderd, wel verminderd. Zij staan voor eventueele oorlogsdoeleinden uitsluitend ter beschikking van den Bondsraad. In de kosten van Leger en Vloot en de aanschaffing van oorlogsvoorraden wordt door de Staten zelf voorzien. Alleen wanneer het geheel of een deel ter beschikking van den Bondsraad wordt gesteld, komen de kosten voor gezamenlijke rekening der Staten, dan wel voor dien Staat of die Staten, waartegen deze machtsontplooiing noodig is geweest. Toelich ting: Hierbij dient in het oog te worden gehouden, dat het aanhouden van een Leger of eene vloot niet verplichtend is. Daar het echter mogelijk is dat de Mogendheden den nieuw geschapen toestand niet dadelijk zullen vertrouwen, kunnen zij een Leger of eene Vloot aanhouden, indien zij zulks wenschelijk achten, doch in geen geval boven het maximum in dit artikel aangegeven. Daar de uitgaven hiervoor ten koste van de Staten zelf komen, zullen deze, zoodra zij bemerken, dat de nieuwe toestanden volkomen veiligheid waarborgen voor hun gebied, vanzelf tot vermindering overgaan, ten einde de hierdoor ter beschikking komende baten voor nuttiger doeleinden aan te wenden. Art. 13. Ter bevordering van de onderlinge samenwerking der volken zal eene wereldtaal worden aangenomen. Hiervoor wordt het Esperanto voorgesteld. Deze taal zal in elk land verplichtend op alle scholen worden onderwezen. Bij alle Legers en Vloten wordt ze zoo spoedig mogelijk ingevoerd. Alle commando's geschieden in deze taal. In de Diplomatie zal ze de eerste vijf jaren naast de Fransche taal kunnen worden gebruikt. "Na dien tijd zal in de diplomatieke correspondentie en besprekingen uitsluitend van het Esperanto gebruik worden gemaakt. Om de zuiverheid van de taal te handhaven of gewenschte wijzigingen in te voeren zal een Internationaal Taalkundig Genootschap worden samengesteld. Het bestaat uit één of meer afgevaardigden uit iederen Staat, aan wien tevens zal worden opgedragen te zorgen voor de verspreiding van nuttige werken en kennis op het gebied van Kunsten en Wetenschappen. De kosten hiervan komen ten laste van de betrokken Staten elk voor hun deel. Toelichting: Als wereldtaal wordt hier het „Esperanto" voorgesteld om reden: 1. deze taal gemakkelijker aan te leeren is, dan eenig andere bekende taal; 2. ze niet nationaal is; 3. deze taal in de practijk bewezen heeft voor alle doeleinden te kunnen worden aangewend; 4. de bezwaren, die er tegen geopperd zijn, zullen, zoo ze al niet voor het grootste gedeelte zijn weerlegd, gemakkelijk door het Taalkundig Genootschap uit den weg kunnen worden geruimd. Aanbeveling verdient het, bij verscheidenheid van talen in één Staat, dezen in taalgebieden tef verdeelen en de Haar gesproken taal, benevens het Esperanto, op de scholen als onderwijs verplichtend te stellen. Art. 14. In alle Internationale gevallen, waarin dit Tractaat niet voorziet, beslist de Bonsraad, die voor de eerste vijf jaren zitting neemt te 's-Gravenhage. C. INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN. Artikel 1. De Zelfstandige en Beschermde Staten zullen den Bondsraad als de boven hen staande Macht moeten erkennen en de door dezen gegeven voorschriften opvolgen. Toelichting: Hoewel de Zelfstandige Staten hierdoor eene Macht boven zich erkennen, behoeft dit toch tot geene ongerustheid aanleiding te geven, daar hun gebied door den Bondsraad gewaarborgd wordt. Evenals elk individu zich zoo noodig voor den Staat opofferingen dient te getroosten, zoo dienen de Staten iets over te hebben voor de Menschheid. Het tot dusver gehuldigde beginsel van egoïsme bij de Staten dient plaats te maken voor dat van samenwerking en opoffering, hetgeen ten goede zal komen aan de Menschheid in haar geheel. Art. 2. De Zelfstandige en Beschermde Staten zullen volgens de daaromtrent uitgevaardigde bepalingen, de personen aanwijzen, welke zitting zullen nemen in de internationale lichamen, bedoeld in de Art. 6 en 7 sub B. der Internationale Verhoudingen. Art. 3. Zij stellen de daarvoor benoodigde gelden beschikbaar benevens hunne Legers en Vloten volgens aanwijzingen van den Bondsraad. Art. 4. Zij zorgen voor eene goede verstandhouding met de andere Staten en zullen eikanders financieele en economische belangen zooveel mogelijk trachten te bevorderen. Art. 5. Zij zullen alle geschillen met andere Staten, welke niet rechtstreeks kunnen worden opgelost, onderwerpen aan de rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof en berusten in de eventueele uitspraak van den Bondsraad. Art. 6. Zij zullen op straffe van nietigheid der tractaten, onder elkander geene overeenkomsten sluiten, welke in strijd zijn met dit vredestractaat. Art. 7. Zij zullen van hunne Legers en Vloten geen gebruik mogen maken buiten hun eigen grondgebied, dan op last van den Bondsraad. Art. 8. De Beschermde Staten zullen zoo spoedig mogelijk tot zelfstandigheid worden opgeleid. De inkomsten van deze Staten zullen in hoofdzaak voor de eigen ontwikkeling worden aangewend. De Bondsraad zorgt dat de hieromschreven verplichtingen der Zelfstandige Staten ten opzichte der Beschermde Staten worden nageleefd. Art. 9. Elke Staat zal de goede verstandhouding tot de naburige en andere Staten zooveel mogelijk bevorderen door Tiet tegengaan van vijandige uitingen zoowel in de Pers als in Geschriften en op de scholen het begrip ingang doen vinden, dat een broederlijke samenwerking met andere volken zal strekken tot eigen voordeel en tot dat van de menschheid in haar geheel. Toelichting: De vrijheid van de Pers ten opzichte van vijandige uitingen tegen andere Staten, dient aan beperkende bepalingen te worden onderworpen, daar ze, zooals gebleken is, tot buitensporigheden kan leiden en dan een gevaar worden voor den Staat. Dit zal wel mogelijk zijn, zonder de Pers te veel aan banden te leggen. D. INTERNATIONALE RECHTEN. Artikel 1. Alle Zelfstandige en Beschermde Staten, tot den Statenbond behoorende, hebben recht op bescherming van den Bondsraad, terwijl hun gebied door dien Raad gewaarborgd wordt. Art. 2. Zij hebben het recht alle internationale geschilpunten, welke miet door een rechtstreeksch [vergelijk kunnen worden geregeld, te brengen voor het Internationaal Gerechtshof. Art. 3. In alle gevallen, waarin een Staat vermeent in ongunstiger omstandigheden te verkeeren dan een der andere Staten van den Bond, kunnen zij de tusschenkomst en eventueele hulp inroepen van den Bondsraad. E. OVERGANGS-BEPALINGEN. Artikel 1. Voor de volledige invoering van dit Tractaat, hetwelk echter zoo spoedig mogelijk dient te geschieden, wordt een tijdvak van vijf jaren vastgesteld. Art. 2. Moeilijkheden, welke zich voordoen en niet door de Staten zelf binnen de grenzen van dit Tractaat kunnen worden opgelost, worden aan den Bondsraad onderworpen, die hierin eene tijdelijke beslissing neemt, zoo noodig buiten de grenzen van dit Tractaat. Art. 3. Na een tijdvak van vijf jaren wordt door den Bondsraad overwogen in hoeverre deze grondslagen kunnen blijven gehandhaafd, dan wel wijziging behoeven. VOORGESTELDE POLITIEKE REGELINGEN. In den Statenbond van Europa zullen worden opgenomen : 1. ZWEDEN 2. NOORWEGEN 'n ^en toestand, waarin zij vóór 3. DENEMARKEN Aug' I9'4 verkeerden- 4. RUSLAND, met een gebied in Europa; begrensd in het Oosten door Siberië en de Kaspische Zee; „ in het Zuiden door de Kaspische Zee, het Kaukasus-gebergte, de Zwarte Zee en Roemenië; in het Noorden door de Noordelijke IJszee; „ in het Westen door Zweden en Noorwegen, de Bothnische Golf tot aan Riga. Van daar tot aan de Noordelijke punt van de Roemeensche grens zal de grensscheiding worden vastgesteld tusschen Rusland, het Duitsche Rijk en de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie. Hel Beschermde Gebied van Rusland in de overige Werelddeelen omvat: In Azië: Siberië, de grenzen, zoo deze nog niet vastgesteld zijn, te regelen met China en Japan; Het gebied ten | Kurdistan, enz. grenzen te Zuiden van den i regelen met Turkije en Kaukasus, I Perzië. 4 5. DE DUITSCHE BOND, met de na te noemen Staten: Pruisen, Beijeren, Saksen, enz., enz., begrensd in het Noorden door de Oostzee, Denemarken en de Noordzee; in het Oosten door de oude Duitsche Rijksgrens als vóór Aug. 1914; „ in het Zuiden door de OostenrijkschHongaarsche Monarchie en Zwitserland; in het Westen door het Rijksland ElzasLotharingen, Luxemburg, België (als vóór Aug. 1914) en Nederland. Het Beschermde Gebied omvat: In Europa: in het Oosten het gebied liggende tusschen de oude Oostelijke Rijksgrens en Se met 'Rusland vast te stellen nieuwe Russische Westelijke Grens; in het Westen: het Rijksland ElzasLotharingen. ' > Deze landen zullen zoo spoedig mogelijk tot zelfstandige Staten worden verheven. In Afrika: de vroegere Koloniën in hun ouden omvang; In Australië en Azië; de vroegere Koloniën of zoo dit niet mogelijk is, eene geldelijke compensatie daarvoor. 6. DE OOSTENR.-HONGAARSCHE MONARCHIE. In haren vroegeren omvang van vóór Aug. 19*4 met toevoeging van de volgende Beschermde Landen: in het Oosten: het Beschermde Gebied, liggende tusschen de oude Oostelijke Rijksgrens en de met Rusland vast te stellen nieuwe Russische Westelijke Grens; ' ! in het Zuiden: Servië, met uitzondering van het gedeelte, aan Bulgarije af te staan; Montenegro ; Albanië, zooals dit is vastgesteld bij de Londensche Conferentie. Deze Landen zullen zoo spoedig mogelijk tot zelfstandige Staten worden verheven. 7' ROEMENIË, in den toestand als vóór Aug. 1914. 8. BULGARIJE, zooals dit bij den vrede van Bucharest werd vastgesteld, vermeerderd met dat gedeelte, dat door verovering in dezen oorlog en in overleg met Turkije, Oostenrijk-Hongarije en Duitschland wordt toegewezen. 9- TURKIJE (in Europa), het gebied, zooals dit bij den vrede van Bucharest werd bepaald, nader gewijzigd door de laatste Turksch-Bulgaarsche overeenkomst ; de eilanden, zooals Turkije die vóór Aug. 1914 bezat of reeds aan dat rijk waren toegewezen. De Beschermde Staten in Azië zijn: Klein-Aziatisch Hijlc met eene regeling van de Oostelijke grens met Rusland; Mesopotamië, zooals dit vóór Aug. 1914 aan Turkije toebehoorde; Arabië, nader te omschrijven en de Zuidelijke grens van Syrië met Engeland te regelen. o. GRIEKENLAND, het gebied en de eilanden, zooals aan dit Rijk bij den vrede van Bucharest werden toegewezen. Dit land ontvangt tevens eene schadevergoeding van de Entente-Mogendheden voor de tijdelijke bezetting van zijn grondgebied. 5i 11. ITALIË, het gebied in Europa blijft zooals vóór Aug. 1914- De Beschermde Landen in Afrika en de overige Werelddeelen blijven als vóór Aug. 1914- 12. SPANJE, als bij Italië. 13. PORTUGAL, als bij Italië. Voor de inbeslagneming der schepen wordt eene geldelijke vergoeding tusschen Portugal en Duitschland vastgesteld. 14. FRANKRIJK, als bij Italië. 15. ZWITSERLAND, als vóór Aug. 1914. 16. BELGIË, in Europa; het gebied, dat het vóór Aug. I9H had, onder de navolgende voorwaarden: a. slooping van alle versterkingen in het gebied in Europa binnen 5 jaar na sluiting van dit Tractaat; b. toekenning van eene geldelijke vergoeding van de Centrale Mogendheden, uit te betalen na de slooping van de versterkingen. in de overige Werelddeelen; Beschermde Staten als vóór Aug. 1914. 17. NEDERLAND, het gebied in Europa en de Be¬ schermde Staten in de overige Werelddeelen als vóór Aug. 1914- 18. HET BRITSCHE RIJK: het Rijk in Europa en de eilanden als vóór Aug. 1914In Afrika: Nadat alle Duitsche bezittingen van vóór Aug. 1914 zijn teruggegeven, worden de invloedssferen der Europeesche Mogendheden nauwkeurig aan- gegeven en in Beschermde Staten met beperkt Zelfbestuur verdeeld met uitzondering van Egypte, dat voorloopig onder rechtstreeks toezicht van den Bondsraad komt, evenals het Suez-Kanaal. De Zelfstandigheid van Egypte wordt zoo spoedig mogelijk hersteld en alsdan worden de belangen van het Suez-Kanaal aan dezen Staat toevertrouwd. Het Britsche Rijk ontvangt hiervoor van Egypte eene ruime schadeloosstelling. In Azië: De Beschermde Staten in dit Werelddeel ondergaan geene veranderingen; sommige kunnen vermoedelijk tot Zelfbestuur worden gebracht. 19. DE OVERIGE STATEN IN EUROPA, met eene bevolking, kleiner dan 1 millioen inwoners, worden als Beschermde Staten beschouwd en kunnen zich onder bepaalde voorwaarden bij een der Zelfstandige Staten aansluiten. Toelichting: Oorlogsschattingen zullen niet aan de Oorlogvoerenden worden opgelegd. Billijke schadeloosstellingen voor buitengewone gevallen kunnen echter tusschen de Mogendheden onderling worden geregeld. De groote verkeerswegen ter Zee, als: Het Kanaal, de Straat van Gibraltar, het Suez-Kanaal, de Roode Zee en de Golf van Aden, de Dardanellen en de Bosporus, staan onder het oppertoezicht van den Bondsraad. De vaart door deze engten is vrij, met dien verstande dat het Suez-Kanaal, de Dardanellen en de Bosporus door oorlogsschepen slechts gepasseerd mogen worden na verkregen toestemming van den Bondsraad. Voor de overige landen zou alsnog het volgende kunnen worden bepaald: Japan geeft de veroverde Koloniën aan Duitschland terug en Kiautchau aan China. China betaalt hiervoor eene geldelijke schadeloosstelling aan Duitschland en Japan. China regelt zijne grenzen met Japan, Rusland en Perzië en onderwerpt dit aan de goedkeuring van den Europeeschen Bondsraad. Perzië komt in zijn ouden vorm (dus met opheffing der Engelsche en Russische invloedssferen) in zijn geheel onder toezicht van den Europeeschen Bondsraad, die het zoo spoedig mogelijk tot een krachtig Zelfstandig Rijk zal zien te ontwikkelen, ten einde het daarna te voegen bij den Aziatischen Statenbond. Perzië betaalt voor de opheffing der invloedssferen aan Engeland en Rusland eene zekere schadevergoeding. Aan Japan kan worden verzocht zich te belasten met de vorming van een Aziatischen Bond op den voet van den Europeeschen Statenbond. Australië. De vorming van een Statenbond in dit Werelddeel, dat hetzelfde blijft als vóór den oorlog, wordt aan dit Rijk zelf overgelaten. Amerika. Aan dit Werelddeel wordt overgelaten al of niet een Statenbond op te richten in den geest van den Europeeschen. MEDEDEELING. Het voornemen bestaat voor de idee „Een Statenbond voor Europa" krachtig propaganda te maken, ook in het buitenland. Degenen, die met de vorming van zulk een bond op den grondslag als zulks in de voorgaande bladzijden werd aangegeven, instemmen en mede wenschen te werken tot bereiking van het voorgestelde doel, gelieven zich te wenden tot een der ondervolgende personen. D. G. v. NIEUWENHOVEN HELBACH, Prinsestraat 90, 's-Gravenhage. Mr. J. G. C. JOOSTING, Rijksarchivaris te Groningen. F. K. BARON VAN DEDEM, Huize de Colck te Heino bij Zwolle.