bï NOTA OVER DE f VEEBETERING VAN HET AARKANAAL IN HET Kanaalvak van Aardam tot Papenveer. (Met 3 teekeningen als bijlagen). Ingezonden bij schrijven van 3 Juni 1910, n°. 1550. De Hoofdi/ngenieur van den Provincialen Waterstaat in Zwid-Holland, VAN ELZELINGEN. ( B 25 .- . OVERZICHT VAN DEÏÏSJT 12STHOXJD. I. Geschiedenis van het Aarkanaal vóór 1906 . blz. 1—6 Beheer door de steden Gouda en Amsterdam (1656—1823) „ 1 Beheer door het Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amstel (1823—1905) n 2 Overeenkomst tusschen den Staat, de Provinciën Noord- en Zuid-Holland en het Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amstel (1905—1906) „ 5 II. Het Aarkanaal in provinciaal beheer van 1906 tot 1910 . blz. 7—18 Overgenomen werken 7 Onderzoek naar den toestand der kaden „ 9 Onderhoud in eigen beheer; toestand der werken ,11 Reglement van politie; snelvaren „ 11 Verordening op de kaden . „12 Besluit tot reconstructie der kaden ,,14 Begrooting van de reconstructie der kaden • „15 Uitvoering bestek n°. 1; omlegging van de kade langs den Geerpolder. „ 16 Uitvoering bestek n\ 2; verbetering van het kanaalgedeelte van Papenveer tot de Kattenbrug „16 III. Beschrijving en toelichting van het ontworpen plan tot ■ verbetering van het Aarkanaal in het kanaalvak van Aardam tot Papenveer blz. 19—40 Verbetering van het Aarkanaal; algemeene en plaatselijke belangen . . „19 Beteekenis van het Aarkanaal voor de binnenscheepvaart. „20 Ontworpen- kanaalrichting en hoofdafmétingen in het kanaalvak Aardam—Papenveer „24 Locale verkeersbelangen in verband met den tuinbouw langs het Aarkanaal • „27 Begrooting der ontworpen werken voor het kanaal vak Aardam—Papenveer; vergelijking van het tegenwoordige met het vroegere plan .... „38 IV. {Slotbeschouwing blz. 41—42 Bqlagen: Situatie Aarkanaal en omgeving. (Schaal 1 : 50000.) Situatie Kanaalvak Aardam—Papenveer. (Schaal t : 2500.) Normaalprofielen. (Schaal 1 : 100.) NOTA over de verbetering van het Aarkanaal in het kanaalvak van Aardam tot Papenveer. Alvorens het ingezonden verbeteringsplan voor het kanaalvak Aardam— Papenveer nader toe te lichten, volge vooraf een kort overzicht van de geschiedenis van het Aarkanaal als onderdeel van den vaarweg Rotterdam— Gouda—Amsterdam, benevens een beknopte beschrijving van het beheer over genoemd kanaal sedert de overname door de Provincie in 1906. Deze inleiding beoogt een beeld te geven van de ontwikkeling van het Aarkanaal in den loop der tijden, waaruit zal blijken hoe onvoldoende de toestand van het kanaal en de daartoe behoorende werken sinds langen tijd is. Tevens zal worden uiteengezet, op welke wijze de Provincie haar taak als beheerster over het Aarkanaal aangevangen is, teneinde de noodige verbeteringen aan te brengen, zoowel in het belang van de algemeene scheepvaart als ook ter voorziening in meer locale belangen. I. Geschiedenis van het Aarkanaal vóór 1906. ') Beheer door de steden Gouda en Amsterdam (1656—1823). Bij resolutie van 6 April 1656 hebben de Staten van Holland aan de steden Amsterdam en Gouda octrooi verleend tot het maken van een vaart en trekpad tusschen die steden. Het geheele werk vanaf Gouda tot Vrouwenakker werd door Amsterdam en Gouda elk voor de helft bekostigd, terwijl elk ook de helft van de opbrengst der gabellen genoot. De Gouwe werd uitgediept, de Drecht met de Aar in verbinding gebracht en van uit de Aar een nieuw kanaal naar den Rijn gemaakt, tegenover de Gouweslujls uitkomende. Die toen gegraven verbindingen van de Drecht tot de Aar en van de Aar tot den Rijn dragen thans beide nog den naam van de „Nieuwe Vaart" en onderscheiden zich door haar rechten loop nog duidelijk van het daartusschen gelegen oude kronkelende vaarwater „de Aar". Onder de benaming van „Aarkanaal" verstaat men tegenwoordig de vaart van den Rijn bij Gouwesluis tot de Drecht bij de Nieuwe Amstelsluis, dus „de Aar" met beide gedeelten „Nieuwe Vaart" te zamen. !) De vermelde bijzonderheden omtrent de geschiedenis van het Aarkanaal zijn ontleend aan het „Verslag van het onderzoek naar den feiteltfken en rechtstoestand der Vaarten in de Provincie" door Ged. Staten in 1881 aan de Staten uitgebracht; en aan de toelichting van Ged. Staten tot hun voorstel aan de Staten in 1905 betreffende de Regeling van het beheer van het Aar- en Amstelkanaal met daartoe behoorende werken. (Btflage DD1 van de Notulen der Zomerzitting. in 1905.) Het trekpad, dat Gouda en Amsterdam gezamenlijk aanlegden en beheerden, begon bij de Roode Paal nabij Uithoorn en eindigde bij den Rijn tegenover Gouwesluis. De beschreven vaartverbetering bleef echter gebrekkig ten gevolge van den onderlingen naijver der Steden. Zoo bepaalde het aangehaalde octrooi der Staten van Holland van 1656, dat, in het belang van de stad Haarlem, de brug in den Lagen Rijndijk over de Nieuwe Vaart te leggen en evenzoo de sluis tusschen Drecht en Aar te maken, slechts een doorvaartwijdte mocht hebben van 8 voet 10 duim (d. i. 2,63 M.), zijnde deze maat de toenmalige doorvaartwijdte van de bestaande brug in den Rijndijk over de Aar (bij Oudshoorn). Ook wist Haarlem de bepaling te bedingen, dat het verleende octrooi vervallen zou, indien de trekschuiten in plaats van uitsluitend passagiers en hun bagage ook „waren van koopmanschap" door de nieuwe vaart zouden vervoeren. Beheer door het Heemraadschap van. den Amstel en Nieuwer-Amstel (1823—1905). In het begin van de 19e eeuw, onder Koning Willem I, kwamen nieuwe plannen tot verbetering van deze vaart aan de orde. Om tot uitvoering dier plannen te geraken, trad de Regeering in overleg met de eigenaars der verschillende tollen en gabellen, ten einde die af te staan aan een over de werken in te stellen bijzondere Directie. Het gevolg van het ingrijpen door het hooger gezag was het Koninklijk Besluit van 5 April 1823, n°. 77, waarbij het College van Dijkgraaf en Heemraden van Nieuwer-Amstel, dat den naam ontving van „Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amstel", werd aangewezen om den Amstel, de Drecht en de Aar voor grootere vaartuigen bevaarbaar te maken, met het recht tot heffing van tollen en gabellen. Overeenkomstig dit besluit staan de steden Amsterdam en Gouda hun rechten af en worden de bestaande tollen en gabellen door het Heemraadschap overgenomen en door nieuwe heffingen vervangen. De schikkingen met de betrokken besturen over de overneming der werken met de daarop rustende tollen werden bekrachtigd bij het Koninklijk Besluit van 29 November 1828F, n°. 90. Amsterdam ontving voor het gemis der tolopbrengst een- schadeloosstelling van ƒ 3700 'sjaars gedurende 10 jaren • en Gouda een nog steeds genoten jaarlijksche uitkeering van ƒ 2000. In beheer van Gouda blijft na 1823 de Gouwe met jaagpad en veerpont over den Rijn aan de Gouwesluis, totdat ook dit vaarwater in provinciaal beheer is genomen op 1 Januari 1895 (bij besluit der Stoten van 17 Juli 1894, n°. XXI). De, bij het Koninklijk Besluit van 5 April 1823 aan het Heemraadschap ter uitvoering opgedragen werken tot verbetering van de vaart op den Amstel, de Drecht en- de Aar zijn de navolgende: a. De verbreeding en verdieping van de Drecht en de Aar. b. De verwijding van de valbrug te Ouderkerk aan den Amstel en van die te Uithoorn. c. Het maken van een nieuwe brug aan den Vrouwenakker ter vervanging van het aldaar bestaande pontveer, alsmede van een nieuwe brug in de plaats van de zoogenaamde Kattenbrug. d. Het verwijden van de Aardammerbrug, de Galgmolenbrug, de (Scheeve) Jaagbrug en de Rijnbrug, alle met dubbele vallen, over bet Aarkanaal gelegen. e. Het leggen van een nieuwe schutsluis tusschen Amstelland's en . Rijnland's boezem, ter vervanging van de bestaande verlaten in de Drecht aan den Bilderdam en in de Aar bij de Kattenbrug. Behalve deze werken werden nog afsnijdingen van eenige hinderlijke bochten uitgevoerd, waarvan de voornaamste was die van de Kromme Aar tusschen de Scheeve Jaagbrug en de Galgmolenbrug. Laatstgenoemde bruggen, te voren over de vaart zelve gelegen, kwamen ten gevolge van die bochtafsnijding buiten het vaarwater te liggen en werden vaste bruggen in het jaagpad, die heden ten dage nog bestaan. Aldus werd het aantal bruggen over het Aarkanaal van vijf op drie teruggebracht. De nieuwe Amstelsluis, in 1824 gebouwd, heeft twee schutkolken naast elkaar, waarvan de eene lang 57,50 M., breed 8,15 M. en de andere lang 27,40 M., breed 4,10 M-,' de slagdrempel van de groote sluis ligt op 2,87 M. -t- A.P. en die van de kleine sluis 0,50 M. hooger. Beide sluizen zijn elk voorzien van 4 paar naar weerszijden keerende deuren. De bruggen over het Aarkanaal zijn alle beweegbaar (dubbele ophaalbruggen in houtconstructie). De Kattenbrug heeft 8,62 M., de Aardammerbrug 8,60 M. en de Rijnbrug 8,50 M. doorvaartwijdte. ') De werken der vaartverbetering werden bekostigd uit geldleeningen van het Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amstel, daartoe gemachtigd bij de Koninklijke besluiten van 29 November 1823 (le leening ƒ 350 000), van 17 Mei 1825 (2e leening ƒ 100000) en van 28 Mei 1826 (3e leening ƒ 50 000). Door de uitvoering van deze werken werd het scheepvaartverkeer door het Aarkanaal zeer bevorderd, vooral voor grootere vaartuigen, die vroeger hun weg naar Amsterdam over den Haarlemmermeer moesten nemen, welk vaarwater dikwijls een moeielijke en gevaarvolle vaart opleverde. Evenwel bleek het op den duur niet mogelijk om uit de opbrengst der heffing van tollen en gabellen de jaarlijksche kosten van het Aar-en Amstelkanaal te dekken. Het Rijk moest herhaaldelijk subsidiën aan het Heemraadschap toekennen tot dekking van tekorten. In 1857 werd het Rijkssubsidie voor rente en aflossing der schuld verhoogd tot ƒ 10000, welk bedrag daarna geregeld jaarlijks uitgekeerd werd. De droogmaking van de Haarlemmermeer veroorzaakte een blijvende vermindering in de opbrengst der tolheffingen, daar de Ringvaart van den Haarlemmermeerpolder, van uit de Gouwe door den Rijn, de Heimans wetering, het Braassemermeer en de Oude Wetering gemakkelijk te bereiken was en een voor grootere vaartuigen wel zoo geschikten en minder zwaar belasten waterweg van en naar Amsterdam vormde dan het Aar- en Amstelkanaal. Ook de opening in 1892 van het tolvrije Merwedekanaal, hoewel dit een grooten omweg voor de scheepvaart tusschen Rotterdam en Amsterdam oplevert, gaf een aanzienlijke vermindering van inkomsten voor het Heemraadschap. In de tabel en graphische voorstelling op bl. 22 én 23 is de daling van het scheepvaartverkeer door het Aarkanaal in de jaren 1892 en '93 zeer merkbaar. Toch blijkt uit de cijfers, dat het zwaar belaste Aar- en Amstelkanaal naast het tolvrije Merwedekanaal en den weinig belasten waterweg langs de Ringvaart van den Haarlemmermeerpolder, nog een belangrijke vaarweg is gebleven. Na de afschaffing der tollen in 1906 is de scheepvaartbeweging op het Aar- en Amstelkanaal weer aanzienlijk toegenomen en blijft zij thans nog stijgend. Opmerkelijk is het, dat uit de graphische voorstelling en tabel blijkt, dat de gemiddelde tonnenraaat per schip, van het aantal per jaar doorgevaren schepen voor het Aarkanaal (60 ton in 1908) kleiner is dan voor de Gouwe (80 ton in 1908) en dan voor het Merwedekanaal (110 ton in 1908), welk feit bewijst, dat de grootere vaartuigen het Aarkanaal mijden. Zulks is x) De opgegeven afmetingen van de bruggen over het Aarkanaal en van de Amstelsluis zijn ontleend aan het „Overzicht der Scheepvaartwegen in Nederland" (1909). geenszins verwonderlijk, daar het Aarkanaal ia vergelijking met het Merwedekanaal en den Waterweg tusschen den IJsel en de Ringvaart van den Haarlemmermeerpolder, veel geringer afmetingen heeft en daaraan sedert de vaartverbetering onder Koning Willem I geen noemenswaard verdere verbeteringen zijn aangebracht. De geringe breedte en de vele bochten, vooral in het gedeelte van het oude vaarwater „de Aar" (tusschen het stoomgemaal Neptunus en het Papenveer) blijven nog steeds eeu groote belemmering voor het gebruik van dezen vaarweg. Dat des ondanks de scheepvaartbeweging nog van belang is gebleven, is het beste bewijs voor de gunstige ligging van het Aar- en Amstelkanaal als kortste ■■ verbinding van het Zuiden met de binnenstad van Amsterdam, waar zich de binnenvaart en plaatselijke handel concentreert. Toen in den winter van 1903—1904 bij ijsgang van wege Amsterdamsche en Rotterdamsche groothandelaren de vaart tusschen die beide steden werd opengehouden, koos men niet den weg langs de Ringvaart van den Haarlemmermeerpolder, maar het Aar- en Amstelkanaal, dat langs de Nieuwe Heerengracht door de Rapenburgersluis een verbinding met het Oosterdok en het Noordzeekanaal heeft, welke ook bij strenge vorst door het drukke plaatselijke verkeer open blijft. *) Zooals reeds gezegd is, waren de inkomsten uit de water- en landtollen van bet Heemraadschap niet toereikend om in het onderhoud van de vaart en de daartoe behoorende werken te voorzien. Ondanks de jaarlijksche rijksbijdrage van j 10000 was het tekort op de administratie in 1904 gestegen tot ongeveer ƒ 14000, zoodat de Regeering zich verplicht zag Dijkgraaf en Heemraden te machtigen die som bij de schuld te voegen, welke daardoor tot ƒ 145 600 steeg. Onder dit gebrek aan middelen heeft het onderhoud van de werken zeer geleden. Na de overname door de Provincie is dit ten duidelijkste aan den dag getreden. Verschillende schijnbaar kleine herstellingen aan de bruggen moesten aanmerkelijk worden uitgebreid door toevallige ontdekking van ernstige gebreken, welke door het vorig beheer met teer- en verfkwast aan het oog waren onttrokken. Noodzakelijke vernieuwingen aan de kunstwerken konden door het Heemraadschap niet ten uitvoer worden gebracht wegens gemis aan beschikbare middelen, zoodat de Provincie thans voor het feit komt te staan om tot achtereenvolgende vernieuwing van bruggen en woningen over te gaan, waarop dezerzijds reeds de aandacht is gevestigd in het verslag omtrent den toestand der werken over het jaar 1908. Niet alleen het onderhoud maar ook het beheer door het Heemraadschap, gebaseerd op de regeling van 1823, was van den aanvang af hoogst gebrekkig. Aan de ordonnantie op de vaart, bij Koninklijk Besluit van 5 April 1823 n°. 77 vastgesteld, werd alle rechtskracht ontzegd op grond van art. 220 der Grondwet van 1815. Het Heemraadschap miste het recht om in het belang van een goed politietoezicht over het kanaal en de kanaal werken, verordeningen te maken. Dientengevolge werd een toestand geschapen, dat belanghebbenden, zoowel de schipperij als de bewoners langs het kanaal, geheel nalieten eenige voorzorgsmaatregelen ten opzichte van het kanaal en de werken in acht te nemen. Uit dien hoofde werd het toch reeds onvoldoende onderhoud nog meer bezwaard. ') Zie de toelichting van Ged. Staten tot hun voorstel aan de Staten in 1906 betreffendo de Regeling van het beheer van het Aar- en Amstelkanaal met daartoe behoorende werken. (B\jlage DD' van de Notulen der Zomerzitting in 1905). Van verhooging der tollen kon in geen geval sprake zijn, daar zij reeds zwaar op de scheepvaart drukten, zoodat op andere wijze getracht werd een oplossing te vinden voor een betere voorziening in het beheer en onderhoud van het Aar- en Amstelkanaal. Overeenkomst tnssehen den Staat, de Provinciën Hoorden Zuid-Holland en het Heemraadschap van den Amstel en - Nieuwer-Amstel (1905—1906). Het bleek, dat de Regeering niet gezind was de werken, door haar in 1823 aan het Heemraadschap opgedragen, voor rekening van het Rijk te nemen. Toen de financieele toestand van het Heemraadschap steeds nog ongunstiger werd, bleek de Regeering wel bereid tot het tot standkomen van een nieuwe regeling in samenwerking met de provinciën Noord- en Zuidholland mede te werken. Een voorstel van regeeringswege in 1900 gedaan op den- grondslag van bestendiging der tolheffingen kwam aan beide Colleges van Gedeputeerde Staten geheel onaannemelijk voor. Algemeen was nl. erkend, dat de bestaande heffingen veel te hoog waren, en werd niet alleen op verlaging maar ook op geheele afschaffing dezer land- en watertollen aangedrongen. Na onderling overleg kwamen Gedeputeerde Staten van Noord- en Zuidholland tot een gemeenschappelijk contra-voorstel. Er bestond voor de beide Provinciën alleen dan reden om zich in deze zaak te mengen, wanneer op den voorgrond werd gesteld het tot standbrengen van een regeling, die aan de rechtmatige klachten tegen den toehmaligen toestand, volledig zou tegemoet komen. Het contra-voorstel der Provinciën kwam dan ook hierop neer: lo. Het Rijk lost de op het Heemraadschap rustende schuld af en neemt de door het Heemraadschap ten behoeve der kanaalwerken verschuldigde uitkeeringen over. 2*: Het Rijk keert aan de beide Provinciën jaarlijks een bedrag van ƒ 38750 uit, zijnde de door den Minister becijferde tolopbrengst ad ƒ 35600, verhoogd met de in de pacht begrepen kosten der bediening van sluizen en bruggen. 3*. De provincie Zuidholland zal in beheer en onderhoud nemen de op zijn territoir gelegen werken; Noordholland de overige tot het kanaal behoorende werken. 4°. De verdeeling der Rijksuitkeering tusschen Noord- en Zuidholland zal plaats hebben in de verhouding van 275: 212. 5". Voor het gebruik der werken tot het Aar- en Amstelkanaal behoorende zullen nimmer tol- en sluisrechten worden geheven. 6°. Aan de Provinciën blijft de bevoegdheid voorbehouden de werken, die door aard en bestemming daarvoor in aanmerking komen (met uitsluiting van de vaart en de daartoe behoorende bruggen en sluis) aan rechtstreeks belanghebbende gemeenten of waterschappen over te dragen. De Minister van Waterstaat vereenigde zich met dit voorstel bij schrijven van 29 October 1904 en verklaarde zich in beginsel bereid op den grondslag van dit voorstel met beide Colleges van Gedeputeerde Staten een overeenkomst aan te gaan, onder voorbehoud van goedkeuring bij de Wet. In het najaar van 1905 kwam toen de overeenkomst tusschen den Staat, de Provinciën Noord- en Zuidholland en het Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amstel tot stand, die bekrachtigd werd bij de Wet van 9 Juli 1906 (Staattblad, n'. 181), „houdende goedkeuring van den afstand door den Staat van zijne eigendomsrechten op het Amstel Aarkanaal en bijbehoorende werken, ten behoeve van de provinciën Noord- en Zuidholland." De overeenkomst is een uitwerking Tan het hiervoren vermelde contravoorstel in 1902 den Minister door de beide colleges van Gedeputeerde Staten gedaan, behoudens één uitzondering. Deze is, dat het beheer en onderhoud van den weg en van de boorden ten noorden van de Amstelsluis, langs de zuidoostzijde van de Drecht, hoewel op Zuid-Hollandsch grondgebied gelegen, aan de provincie Noord-Holland overgaan. Het werd n.1. gewenscht geacht, dat de vaart over haar geheele breedte met boorden en weg in één hand zou blijven. Ten gevolge van die afwijking is ook de verhouding 212:275, waarnaar de jaarlijksche rijksuitkeering tusschen Zuid- en Noord-Holland moet worden verdeeld, later gewijzigd geworden, aangezien daarvoor als maatstaf is genomen de raming der jaarlijksche kosten van de werken, welke ten laste van elk der provinciën zullen komen, in 1899 opgemaakt door den Hoofd-Inspecteur van den Rijks-Waterstaat. Bij besluit van 4 December 1906, n°. VII, bepaalden de Staten het aandeel van Zuid-Holland in de rijksbijdrage van ƒ 38 750 op ƒ 15 990 in overeenstemming met hetgeen de Staten van Noord-Holland te dien opzichte besloten. De aldus gewijzigde maatstaf werd bij hetzelfde besluit ook aangehouden als grondslag voor de verhouding, waarin het door de Provinciën uit te keeren bedrag der pensioenen aan voormalige beambten en weduwen van beambten van het Heemraadschap, over die Provinciën behoort te worden verdeeld. II. Het Aarkanaal in provinciaal beheer van 1906 tot 1910. O vei'genomen Betreffende de verdeeling van het beheer en onderhoud van de werken werken. tot het Aar- en Amstelkanaal behoorende tusschen de Provinciën Noord- en Zuid-Holland, bepaalt punt I der overeenkomst van 1905 letterlijk het volgende: „Het beheer en onderhoud van de werken, betreffende het Aar- en Amstelkanaal, ingevolge het Koninklijk Besluit van 5 April 1823 n*. 77, thans berustende bij het Heemraadschap, wordt met ingang van 1 Januari 1906 van dit Heemraadschap, hetwelk dat beheer en onderhoud overdraagt, overgenomen door de Provinciën Zuidholland en Noordholland, met dien verstande, dat de sluis aan het Huis ten Drecht (de Nieuwe Amstelsluis) met sluis- en brugwachterswoningen en verder al wat daartoe behoort, en voorts alle ten noorden van die sluis gelegen werken in beheer en onderhoud overgaan aan de Provincie Noordholland, en alles wat bezuiden die sluis is gelegen aan de Provincie Zuidholland." Toen het bleek, dat de overeenkomst niet vóór 1 Januari 1906 door de Wet bekrachtigd zou zijn, werd vooraf overeengekomen, dat de overeenkomst terugwerkende kracht zou hebben, zoodat de uitkeering van het Rijk over 1906 ten volle verschuldigd zou zijn en van 1 Januari af tot het tijdstip der overneming het Heemraadschap zou blijven fungeeren ten bate en ten laste der beide Provinciën, mits de overeenkomst tegen 15 Juli 1906 bekrachtigd zou zijn. Ingevolge de Wet van 9 Juli 1906 (Staatoblad n9. 181) op den 5«n September d. a. v. in werking getreden, zijn op dien datum de werken van het Heemraadschap aan beide Provinciën overgegaan en kwam dus het Aarkanaal met bijbehoorende werken van den Rijn tegenover Gouwesluis tot aan de Nieuwe Amstelsluis onder Leimuiden in rechtstreeksch beheer en onderhoud van de Provincie Zuidholland. De overgenomen werken van het Aarkanaal zijn de navolgende: 1. Kanaal. a. De Aar, kadastraal bekend: gemeente Leimuiden, sectie C, n°. 610; gemeente Nieuwveen, Sectie A n°. 529 en Sectie B, n°. 1; gemeente ter Aar, Sectie A, n°. 128, Sectie B n°. 1697 en Sectie C n°. 1; en gemeente Aarlanderveen, Sectie C n°. 470 met de daarnevens geplaatste rolpalen. 2. Dijken met voorwallen en kaden. a. De oostelijke voorwal met kade, van de Amstelsluis af tot de Kattenbrug, kadastraal bekend: gemeente Leimuiden, Sectie C, n*. 1116, lengte 1335 M. 6. De Schilkerkade met voorwal, tusschen de aanwezige limietpaaltjes, kadastraal bekend: gemeente Nieuwveen, Sectie B, n°*. 2 en 306; en gemeente Ter Aar, Sectie B, n°. 2, lengte 1206 M. c. De westelijke voorwal met kade, van de Kattenbrug af tot de Aardammerbrug, kadastraal bekend: gemeente Ter Aar, Sectie A, n°. 2310, lengte 3882 M. d. De westelijke voorwal met kade, van de Aardammerbrug af tot de Rijnbrug, kadastraal bekend: gemeente Ter Aar, Sectie A, n°. 2310; „ Oudshoorn, „ C, „ 978; en „ Aarianderveen, „ C, n°s. 755 en 1546, lengte 5733 M. e. De Oostelijke voorwal met kade langs de zoogenaamde Waterkeering tusschen de Rijnbrug en het stoomgemaal Neptunus, kadastraal bekend: gemeente Aarianderveen, Sectie C, n'. 495, lengte 3392 M. 3. Duikers. a. Houten grondduiker, liggende dwars onder het Aarkanaal, in de gemeente Aarianderveen, tusschen de Galgmolenbrug en de Scheeve Jaagbrug, tot vereeniging der beide gedeelten van den Noordeindschen polder. b. IJzeren grondduiker, liggende als voren in de gemeente Aarianderveen, tusschen de Scheeve Jaagbrug en de Rijnbrug, tot vereeniging van den Kortsteker- en den Noordeindschen polder. 4. Bruggen. a. Dubbele ophaalbrug, genaamd de Kattenbrug, in de gemeenten Nieuwveen en Ter Aar, liggende over het kanaal, met paal- en remmingwerken en opritten. b. Vaste brug, genaamd de Schilkerbrug in de gemeente Ter Aar, liggende in den Westelijken rijweg langs het kanaal, met vleugels en opritten. c. Enkele ophaalbrug over de Leidsche Vaart in de gemeente Ter Aar, bekend als de Vijfgatenbrug, liggende in den Westelijken rijweg langs het kanaal, met vleugels en opritten. d. Dubbele ophaalbrug te Aardam, bekend als de Aardammerbrug in de gemeente Ter Aar, liggende over het kanaal, met ducd'alven, paaien remmingwerken en opritten. e. Vaste brug te Aardam, in de gemeente Ter Aar, liggende in den Westelijken rijweg langs het kanaal, met ducd'alven, vleugels en opritten. ƒ. Vaste brug tegenover het stoomgemaal Neptunus, in de gemeenten Aarianderveen en Oudshoorn, liggende in den Westelijken rijweg langs het kanaal, met vleugels en opritten. g. Vaste brug, genaamd de Scheeve Jaagbrug, in de gemeente Aarianderveen, liggende in den Westelijken rijweg langs het kanaal, met vleugels en opritten. h. Dubbele ophaalbrug, genaamd de Rijnbrug in de gemeente Aarianderveen, liggende over het kanaal, met vleugels en opritten. 5. Beschoeiingen en aanlegsteigers. a. Beschoeiingen langs het kanaal mei, een totale lengte van 1610 M. b. Beschoeiing in den Rijn voor de brugwachterswoning aan de Rijnbrug, lengte 14 M. c. Lossteiger met verlengde beschoeiingen ten N.O. van de Kattenbrug, lengte 253 M. d. Aanlegsteiger met verlengde beschoeiingen ten Z.W. van de Kattenbrug, lengte 72 M. e. Aanlegsteiger met verlengde beschoeiingen ten N.W. van de Aardammerbrug, lengte 76,5 M. ƒ. Aanlegsteiger langs de waterkeering ten N.O. van de Rijnbrug, lengte 60 M. 6. Huizen ent. a. Brugwachterswoning aan de Kattenbrug, met schuurtje, kadastraal bekend: gemeente Nieuwveen, Sectie A, n1'. 528 en 753. b. Schuurtje staande langs den weg tusschen de Kattenbrug en de Leidsche Vaart, kadastraal bekend: gemeente Ter Aar, Sectie A, n". 2308 (in de overeenkomst als n°. 308 vermeld). c. Brugwachterswoning aan de Vijfgatenbrug over de Leidsche Vaart, met houten bergplaats op het erf, kadastraal bekend: gemeente Ter Aar, Sectie A, n». 2001. d. Brugwachterswoning te Aardam, met kantoortje, kadastraal bekend: gemeente Ter Aar, Sectie A, nc". 1880 en 2309. e. Brugwachterswoning aan de Rijnbrug, met schuurtje, kadastraal bekend: gemeente Aarianderveen, Sectie C, n". 2058 en 1547. 7. Wegen. a. Grindweg langs de Oostzijde van het Aarkanaal van het Huis ten Drecht tot de Kattenbrug, lengte 1335 M. 6. Grindweg langs de Westzijde van het Aarkanaal, van de Kattenbrug tot de Rijnbrug, lengte 9615 M. e. Grindweg langs de Oostzijde van het Aarkanaal, van de Rijnbrug noordwaarts tot bij het stoomgemaal Neptunus, genaamd de Waterkeering, lengte 3392 M. 8. Küometerpalen, alsmede gereedschappen en vaartuigen voor het onderhoud der werken. **. * Uit de voorgaande opsomming der overgenomen werken blijkt onder 2°., Onderzoen naar n r ° den toestand der dat üiet alle kaden aan weerszijden van het Aarkanaal naar de Provmcie kaden. overgaan. Slechts die kaden, welke langs het zoogenaamde Jaagpad en langs de Waterkeering gelegen zijn alsmede een gedeelte van de Schilkerpolderkade waren in handen van het Heemraadschap en komen krachtens de gesloten overeenkomst in provinciaal beheer en onderhoud (totaal ± 15.800 M. lengte kaden). De overige kaden ter lengte van 6 230 M. blijven in onderhoud bij de betrokken polderbesturen. Bij het besluit der Staten van Zuid-Holland van 18 Juli 1905 n°. XIX werd aan Gedeputeerde Staten niet alleen machtiging verleend tot het sluiten van de overeenkomst betreffende het beheer en onderhoud van het Aar- en Amstelkanaal met daartoebehoorende werken, maar werd genoemd College tevens uitgenoodigd in punt 3°. van het besluit: a. Een onderzoek te doen instellen naar den toestand der binnen de grenzen der Provincie gelegen kaden langs het Aarkanaal, die na het totstandkomen der voorgenomen regeling betreffende dat kanaal, in onderhoud zullen blijven bij polderbesturen, en daarbij in het bijzonder te doen letten op het gevaar voor doorbraak van die kaden, dat nu reeds mocht aanwezig zijn, of bij toename der scheepvaartbeweging op dat kanaal mocht kunnen ontstaan; 6. De resultaten van dat onderzoek ter kennis van de Staten te brengen en te doen vergezeld gaan van zoodanige voorstellen, als zij, lettende op die resultaten, noodig zullen oordeelen". Het initiatief tot dit onderzoek was genomen door de Commissie, benoemd bij besluit der Staten van 4 Juli 1905 n". XL, in wier handen tevens waren gesteld de desbetreffende verzoekschriften van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland en van de besturen der polders, die met onderhoud van kaden langs het Aarkanaal zijn belast, te weten: de Noordeind- en Geerpolder, de Vereenigde Bloklandsche en Korteraarsche polder, de Hoef- en Schoutenpolder, administratief behoorende onder den Zuiden Noordeinderpolder, en de Schilkerpolder, administratief behoorende onder den polder Nieuwkoop. Dijkgraaf en Hoogheemraden alsmede de besturen van de genoemde polders achten een nadere regeling omtrent het onderhoud van die kaden noodzakelijk, daar huns inziens het in strijd met de billijkheid zoude zijn, indien de polders in de toekomst bij toenemende scheepvaartbeweging meer voor het onderhoud van die kaden zouden hebben uit te geven dan tot nu toe het geval was. De Commissie bleek eenstemmig van oordeel, dat indien de onderhoudskosten der kaden hooger mochten worden, ten gevolge van vermeerdering der scheepvaartbeweging, die meerdere kosten van onderhoud ten laste der Provincie gebracht moesten worden, op nader te regelen wijze, en dat het beheer van de genoemde kaden in ieder geval van de polders op de Provincie moet overgaan, indien bij bestendiging van het bestaande beheer een meer dan gewoon gevaar van doorbraak van de kaden mocht aanwezig zijn en blijven. Ook meende de Commissie, dat het voordeden zou opleveren, indien bereikt kon worden, dat de Provincie de eenige beheerster en onderhoudsplichtige werd van de kaden langs het Aarkanaal. Bedoeld onderzoek naar den toestand der kaden werd door Gedeputeerde Staten aan den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat opgedragen en strekte zich uit zoowel over die kaden, welke bij de Provincie als opvolgster van het Heemraadschap overgaan, als over die welke zonder nadere regeling in onderhoud bij de polders blijven. Bij schrijven van 30 September 1905 werd door den Hoofdingenieur J. van dek Veqt voorloopig rapport uitgebracht onder overlegging van een korte beschrijving van het Aarkanaal, van kadastrale kaarten van het vaarwater, alsmede schetsen van dwarsprofielen van het kanaal met de kaden, genomen op afstanden van 100 M. De Hoofdingenieur verklaart in zijn rapport, dat alhoewel niet van de kaden in het algemeen is te zeggen, dat zij in zeer goeden staat van onderhoud verkeeren, er toch nergens aan dadelijk gevaar van doorbraak te denken is. De groote diepte langs de kaden maant echter tot waakzaamheid. Een goede degelijke oever bekleeding bestaat bijna nergens, noch langs de kaden van het Heemraadschap, noch langs de overige door de polders onderhouden kaden. Voorzoover de kaden niet door een smallen zoom riet beschermd zijn, worden zij eenigermate verdedigd door rijshout achter een rij wilgen staken of ook waar de diepte-den oever al te zeer genaderd is, door schoeiingen of steek-, beheiingen met puinbestorting daarachter. Het komt den Hoofdingenieur ook wenschelijk en billijk voor, dat de kaden, die nog door de polders zelve worden onderhouden, aan de Provincie in beheer en onderhoud overgaan. Voorts wordt in overweging gegeven om bij toename van de scheepvaart, die te wachten is, zoodra het vaarwater tolvrij is geworden, streng de hand te houden aan de verordening op de stoomvaart in de boezemwateren, welke voor het Aarkanaal een grootste snelheid van 120 M.. slepende 100 M. in de minuut, voorschrijft. Voor betere controle op de vaart en tot het constateeren van overtredingen der verordening wordt een telefoonlijn langs het Aarkanaal ter communicatie van het personeel der drie bruggen over het vaarwater noodig geacht. Ten slotte wordt in het rapport gezegd, dat het aanbeveling verdient om Onderhond In eigen beheer; toestand der werken. dè onderhoudswerken voorloopig in eigen beheer uit te voeren en wordt door den rapporteur nog de meening uitgesproken, dat het niet onmogelijk is, dat de wenschelijkheid zoo niet de noodzakelijkheid tot verbreeding van het kanaal spoedig zal worden gevoeld in verband met de verwachte toename der scheepvaart. Nadat het Aarkanaal op 5 September 1906 werkelijk door de Provincie in beheer en onderhoud werd genomen, werden de loopende bestekken nog afgewerkt en vervolgens de onderhoudswerken in eigen beheer uitgevoerd, in overeenstemming met het hiervoren vermelde advies van den Hoofdingenieur. Met het oog óp de uitvoering van de werken tot verbetering van het Aarkanaal, is het onderhoud van de kanaalwerken zooveel mogelijk beperkt tot het meest noodzakelijke. De uitgaven voor het onderhoud waren in de afgeloopen jaren als volgt: in 1907 ƒ 21960,32» „ 1908 n 7785,26* „ 1909 , • „ 8298,66s te zamen .... ƒ 38044,25». In de uitgaven van het jaar 1907 is begrepen een bedrag van f 7518,48 als eindafrekening van het door het Heemraadschap in 1906 ten bate en ten laste van de Provincie gevoerde beheer. (Zie blz. 7.) Het vrij hooge bedrag der jaarlijksche uitgaven is het gevolg van den gebrekkigen toestand, waarin de meeste werken van het Aarkanaal verkeeren, daar zij door het Heemraadschap steeds onvoldoende werden onderhouden (vergelijk blz. 4) wegens gebrek aan de noodige middelen. Ieder jaar moeten belangrijke herstellingen aan de kunstwerken geschieden, waarmede slechts een pover resultaat bereikt wordt bij deze reeds oude werken. De noodzakelijkheid blijkt om tot achtereenvolgende vernieuwing van bruggen en woningen over te gaan. Voor vernieuwing van de meest bouwvallige brug, de Scheeve Jaagbrug, is op de begrooting voor 1910 een bedrag van ƒ 8000 in den gewonen onderhoudspost opgenomen. Voorts is bij het opmaken van het verbeteringsplan voor het kanaalvak Aardam—Papenveer dadelijk gerekend op vernieuwing van de ophaalbrug over de Leidsche Vaart (Vijfgatenbiug) met bij behoorende woning van den kantonnier, die voor de bediening zorgt, en van de Schilkerbrug, in aansluiting met de ontworpen nieuwe boordlijnen van het kanaal. De kosten van deze vernieuwing worden hierna (zie blz. 40) afzonderlijk begroot als behoorende niet tot de buitengewone werken maar tot het onderhoud. De vernieuwing van de overige kunstwerken zal geleidelijk moeten plaats hebben, verband houdende met den voortgang van de verbeteringswerken, waarmede zij uit een technisch oogpunt geheel samenhangen. Dit laatste is ook de reden, waarom de vernieuwing van de bovengenoemde twee bruggen en woning niet afzonderlijk is ontworpen, maar geheel is opgenomen in het verbeteringsplan van het kanaalvak, waartoe zij behooren. Beide ontwerpen moeten in onderlingen samenhang opgemaakt en zoo mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden, daar zij te zeer in elkaar grijpen. Reglement van politie; snelvaren. Op een daartoe strekkend voorstel van Gedeputeerde Staten werd in de Zomerzitting van 1906 door de Staten bij besluit van 18 Juli 1906, n°. IV vastgesteld een reglement van politie voor het Aarkanaal en de daartoe behoorende werken, teneinde te voorzien in de behoeften aan voorschriften, waaraan de scheepvaart zich zal hebben te houden, vooral wanneer ten gevolge van de afschaffing der tollen de scheepvaart op dit kanaal mocht toenemen. Volgens art. 2 van dit reglement zijn de grootst geoorloofde afmetingen van de vaartuigen, waarmede het Aarkanaal mag worden bevaren: breedte 7,50 M., diepgang = 2,10 M., bij een waterstand op Rijnland's boezem van 0,70 M. -j- N.A.P. aan de Gouwesluis. Bij art. 11 wordt dezelfde grootste snelheid voorgeschreven als volgens dè verordening op de stoomvaart in de boezemwateren nl. 120 M. (slepende 100 M. in de minuut) en tevens de tijden noodig voor het afleggen van de trajecten van brug tot brug dienovereenkomstig vastgesteld. Ih verband hiermede bepaalt hetzelfde artikel nog, dat, onafhankelijk van de strafvervolging op de overtreding van te snel varen, de volgende brug voor eenig vaartuig niet geopend wordt dan na het verstrijken van den tijd, die voor de vaart is vastgesteld. Deze laatste bepaling in art. 11 heeft een zeer gunstige uitwerking gehad, zoodat overtredingen der voorgeschreven grootste vaarsnelheid weinig meer voorkomen, nu alle daaraan verbonden voordeden voor de overtreders hebben opgehouden. De verdschte contröle is mogelijk gemaakt door den aanleg van een telefoonlijn (zie bl. 10) tusschen de drie bruggen over het kanaal. Bij een latere wijziging van de verordening op de stoomvaart in de boezemwateren, vastgesteld bij besluit der Staten van 3 December 1907, n°. XXX werd aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid verleend om op het Aarkanaal voor bepaald omschreven stoombooten, welke meer uitsluitend voor passagiersdienst en dagvaart bestemd zijn, onder door hen te stellen voorwaarden een grootere snelheid toe te staan. Op grond hiervan is aan de booten van de Leidsche Stoomboot-Maatschappij „de Volharding" vergunning verleend het Aarkanaal te bevaren met een snelheid van 150 M. in de minuut. Het spreekt van zelf, dat na de voltooiing der werken tot verbetering van het Aarkanaal dergelijke snelheidsbepalingen herzien moeten worden en dat dan zonder bezwaar grootere snelheden toegelaten kunnen worden. Verordening 'rtp Middelerwijl werden in het jaar 1906 door Gedeputeerde Staten, mede de kaden. m verband met het hiervoren aangehaalde rapport van den Hoofdingenieur J. van der Veqt, maatregelen voorbereid om de kaden, welke nog door de polders onderhouden werden, bij de Provincie in beheer en onderhoud te brengen. Een goed beheer en een goede regeling van de scheepvaart door het Aarkanaal zou niet wel mogelijk zijn zonder het rechtstreeksche beheer over de oevers. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland, eveneens gehoord over het onderhoud dier kaden, gaven bij hun schrijven van 17 Februari 1906, onder overlegging van het rapport van den Ingenieur van Rijnland, als hun meening te kennen, dat de bedoelde kaden bij de tegenwoordige scheepvaart in tamelijk voldoenden staat van onderhoud verkeeren, doch dat bij een te verwachten vermeerdering der scheepvaart de bestaande voorziening der boorden langs het kanaal niet meer voldoende zal blijken te zijn om de veiligheid der langs gelegen polders te verzekeren. Voorts verklaarde genoemd College, dat het onderhoud dier-kaden niet zóó geweest is als wel wenschelök was. Deze meeningen omtrent den toestand der kaden komen in hoofdzaak vrijwel overeen met de conclusiën van den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat in zijn rapport van 80 September 1905, nader toegelicht bij Bchrijven van 24 Juli 1906. In laatstgenoemd rapport wordt tevens aangegeven op welke wijze het aandeel der verschillende polders in de onderhoudskosten der kaden bij overname door de Provincie zou kunnen worden bepaald. Een en ander gaf Gedeputeerde Staten aanleiding tot het ontwerpen van een verordening op de kaden langs het Aarkanaal, welke verordening vastgesteld werd bij besluit der Staten van 16 Juli 1907, n'. IX .4. Krachtens art. 1 van deze verordening worden de kaden langs het Aarkanaal, voorzoover zij nog door de polders onderhouden worden, met inbegrip van wegen en voetpaden over die kaden, door de Provincie in beheer en onderhoud overgenomen, onverminderd de daarop rustende eigendomsrechten van derdén. De kaden, die hiermede aan de Provincie zijn overgegaan, hebben een lengte van 6230 M., als volgt over de polders verdeeld: 1°. De kade van den voormaligen Hoef- en Schoutenpolder, thans deel uitmakende van den Zuid- en Noordeinderpolder, lang 660 M. 2°. De kade van den Korteraarschen polder, lang 1660 M. 3°. De kade van den Bloklandschen polder, lang 2430 M. 4°. Twee kleine vakken van de kade van den Schilkerpolder, te zamen lang 235 M. 5°. De kade van den Geerpolder, lang 1245 M. In art. 2 worden de jaarlijks aan de Provincie verschuldigde uitkeeringen van de polders bepaald en in de volgende artikelen eenige voorschriften ter beveiliging van de kaden gegeven. Blijkens de toelichting van Gedeputeerde Staten heeft als maatstaf voor die jaarlijksche uitkeeringen gegolden de gemiddelde kosten van het onderhoud der kaden over de jaren van 1895 tot 1904. De vastgestelde cijfers zijn: 1°. Voor den Zuid- en Noordeinderpolder (Hoef- en Schoutenpolder) ƒ 0,12 per strekkenden meter, waarbij nog komt een vergoeding van ƒ 0,10 per M'. over 155 M. grintweg. 2". Voor den Korteraarschen polder ƒ 0,15 per M'. (met inbegrip van koolasch voor voetpad). 3*. Voor den Bloklandschen polder ƒ 0,20 per M'. (met inbegrip van koolasch voor voetpad). 4'. Voor den Schilkerpolder (en voor den Geerpolder) f 0,20 per M1. Evenals de uitkeeringen der polders langs de Gouwe ten behoeve van het onderhoud der Gouwekaden klimmen ook deze langs het Aarkanaal, naar gelang de polders verder van den Rijn verwijderd zijn, (langs de Gouwe: polder Kerk en Zanen f 0,07, Steekt ƒ 0,14, Voorofsche polder f 0,20, polder Bloemendaal ƒ 0,30 en Oostpolder ƒ 0,32 per M1.). De kade van den Geerpolder, lang 1245 M. was oorspronkelijk in onderhoud bij het Heemraadschap; immers was dit deel van het vaarwater, genaamd de Nieuwe Vaart, ter verbinding van de Kromme Aar met de Drecht, in de 17e eeuw door de steden Amsterdam en Gouda aangelegd. (Zie blz. 1). Genoemd college verkocht in 1857 aan een particulier het perceel grond bevattende de kade en daar langs gelegen weiland, besmet met den last van het onderhoud dier kade. Slecht onderhoud dwong daarna den polder tot aankoop van het perceel. Gedeputeerde Staten stelden nu voor de overneming van het onderhoud der kade niet te doen plaats hebben tegen een jaarlijksche uitkeering, maar door aankoop van bedoeld perceel weiland, met verrekening in den koopprijs van het gekapitaliseerde bedrag van de jaarlijksche uitkeering, welke den polder anders opgelegd zou worden. Aldus verkregen Gedeputeerde Staten, na bekomen machtiging bij het Statenbesluit van 16 Juli 1907, n°. IX.B voor de Provincie het eigendom van het perceel weiland en kade kadastraal bekend gemeente Leimuiden, Sectie C, n°. 612, groot volgens het kadaster 4 hectaren 11 aren, tegen betaling van ƒ 5000 aan den Noordeind- en Geerpolder (afdeeling Geer). De Provincie verwierf zoo tevens de gelegenheid om op dit zeer smalle gedeelte van het vaarwater de kade achteruit te zetten. (Zie verder bestek n°. 1, blz. 16). Door den overgang van de hier voren beschreven polderkaden in provinciaal beheer en onderhoud is dus geheel voorkomen, dat de polders bezwaard zouden worden met de gevolgen van de toename der scheepvaart na de tolafschaffing. Besluit tot recon- In dezelfde zomerzitting van 1907 namen de Staten tevens het besluit structie der kaden. van 16 Juli 1907 n°. X tot reconstructie der kaden langs het Aarkanaal binnen korten termijn, waartoe Gedeputeerde Staten het voorstel hadden ingediend onder overlegging van het desbetreffend rapport van 8 Juni 1907 van den Hoofdingenieur J. van der Vegt. Dit besluit, hetwelk van zoo groot gewicht is voor de verbetering van het Aar kan aal, luidt letterlijk als volgt: „De Staten der Provincie Zuid-Holland, Gezien de betrekkelijke voordracht van de Gedeputeerde Staten dier Provincie; Besluiten: 1°. De verdediging der boorden van het Aarkanaal gepaard te doen gaan met verbreeding van het kanaal op de nauwere plaatsen, zoodat de minste kanaalbreedte zal bedragen op den bodem 20 M., op de diepte van 3 M,-r A.P. en 26 M. breedte op den waterspiegel van 0,50 M. — A.P. en in de oeververdediging op gelijke wijze te voorzien als op de Gouwe en op het Rijn-Schiekanaal; 2°. deze oeververdediging uit de voeren binnen een tijdperk van 6 jaren; 3°. Gedeputeerde Staten te machtigen tot aankoop van de terreinen, voor de uitvoering van het werk noodig, hetzij met toepassing der onteigeningswet, hetzij in der minne". Door dit belangrijke besluit, hetwelk in hoofdzaak strekt om de boordverdediging langs het Aarkanaal met gelijktijdige verbreeding van het vaarwater te doen uitvoeren, wordt uitdrukkelijk bevestigd, hetgeen de Hoofdingenieur J. van dek Vegt aan het slot van zijn rapport van 30 September 1905 verklaard heeft, namelijk dat het niet onmogelijk is, dat de wenschelijkheid zoo niet de noodzakelijkheid tot verbreeding spoedig wordt gevoeld. (Zie blz. 11). Gedeputeerde Staten daarentegen hebben aanvankelijk gemeend, blijkens hun toelichting van 26 Juni 1905 tot het voorstel betreffende de regeling van het beheer en onderhoud van het Aar- en Amstelkanaal'), dat het niet waarschijnlijk is, dat er later eenige noodzakelijkheid tot verbreeding van het Aarkanaal kan bestaan. Het nadien ingestelde technische onderzoek van het Aarkanaal heeft echter ten duidelijkste aangetoond, dat de verbreeding van het vaarwater op de nauwere plaatsen beslist noodzakelijk is te achten, niet alleen in het belang van de scheepvaart, maar ook ter verkrijging van een meer geschikte boordverdediging zonder al te hooge kosten van aanleg en onderhoud. Het zij vergund hierop de aandacht te vestigen, omdat een dergelijke l) Blz. 20—21 van Bijlage DD1 der Notulen van de Zomerzitting in 1905. afwijking y&n. vroegere inzichten zieh thans ook voordoet bij het opgemaakte verbeteringsplan voor het kanaalvak Aardam—Papenveer. De ontwerper van het oorspronkelijke plan van 1907 heeft niet kunnen voorzien, hoezeer de voorgestelde reconstructiewerken zouden ingrijpen in de plaatselijke belangen langs het Aarkanaal en hoe noodig daaraan tegemoet gekomen moet worden, mede in het algemeen belang van de scheepvaart door het kanaal, welke ook in meerdere mate is toegenomen dan aanvankelijk wel verondersteld is. Immers in 1905 verklaarden Gedeputeerde Staten in hun hiervoren reeds aangehaalde toelichting, dat mien zich van de vermeerdering der vaart op het Aar- en Amstelkanaal, na de opheffing der tollen, geen al te overdreven voorstelling make. i) Dat die plaatselijke belangen eerst nu in het kanaalvak Aardam—Papenveer meer voor den dag zijn gekomen en niet eerder, is hieraan toe te schrijven, dat bij de eerste verbeterde kanaalgedeelten nl. van de Kattenbrug tot de Drecht langs den Geerpolder (Bestek n°. 1, dienst 1908) en van het Papenveer tot de Kattenbrug (Bestek n°. 2, dienst 1909—1910) de terreinsomstandigheden van veel eenvoudiger aard waren. Van Aardam tot Papenveer evenwel is het kanaal aan beide zijden door een vrij dichte bebouwing ingesloten, zoodat ook het plaatselijk verkeer in dit gedeelte van meer beteekenis is. Begrooting van de De kosten van de reconstruotie der kaden benevens verruiming van het reconstructie der vaarwater en aanleg van een nieuwe boordverdediging over de geheele lengte kaden. aan weerszijden van het kanaal, waarbij inbegrepen de eigendomsoverdracht van kaden en benoodigde gronden, zijn globaal begroot op ± f 660 000. Bij deze raming is gerekend op ± 8 H.A. te onteigenen terreinen, waaronder ook de bestaande kaden, langs welke de grootste breedte, waarover beschikt moet worden, op 12 M. (uit de nieuwe oeverlijneu te meten) is aangenomen. Verondersteld wordt, dat de benoodigde strooken der aanliggende perceelen kunnen worden verkregen voor een prijs, die de gewone koopwaarde niet aanmerkelijk overschrijdt Het globale karakter van deze begrooting wordt ook in het toelichtend schrijven van den ontwerper erkend. Feitelijk komt zij hierop neer, dat de nieuwe boordverdediging berekend is tegen den eenheidsprijs van ƒ 20 per strekkenden meter, dat geeft dus langs een kanaal van 11 KM; een bedrag van 2 x 11 000 X 20 = f 440 000. Voor onteigening en grondverzet ten behoeve van de reconstructie der kaden en verbreeding van het vaarwater, alsmede voor toezicht, voorbereiding, diversen en onvoorzien te zamen f 20 per strekkende meter kanaallengte stellende, maakt voor het geheele kanaal 11000 x 20 — ƒ 220 000. Beide bedragen samentellende verkrijgt men het eindcijfer van de begrooting: / 440 000 + ƒ 220000 = ƒ 660000 of totaal ƒ 60— per strekkende meter kanaal. Hierin zijn dus geen kosten begrepen voor bijzondere beschoeiingen en aanlegplaatsen, noch voor wijziging van bestaande wegen of voor aanleg van nieuwe uitwegen als anderszins ter voorziening in plaatselij keverkeersbelangen, welke verband houden met de reconstructie der kaden. Mede kon door den ontwerper uit den aard, der zaak te voren niet gerekend worden op meerdere afsnijding van hinderlijke bochten in het vaarwater, ook wanneer dat niet noodig zou zijn om de vereischte breedte van 26 M. op den waterspiegel te verkrijgen, gelijk de Commissie, benoemd bij besluit der Staten van 3 Juli 1907, n°. IX in haar rapport aanbevolen heeft. Voor het ontwerpen van het plan waren alleen beschikbaar dè'kïdaè-' ') Blz^ 20 van Bijlage DDl der Notulen van de Zomerzitting in 1905. trale kaarten van het vaarwater en de op onderlinge afstanden van 100 M. genomen dwarsprofielen van het kanaal met de kaden. Een en ander stelt het globaal karakter van het ontwerp én de begrooting voldoende in het licht. Uitvoering bestek n°. 1; omlegging van de kade langs den Geerpolder. In het jaar 1908 werd met de werken tot reconstructie der kaden langs het Aarkanaal aangevangen en kwam het eerste bestek gereed, omvattende de omlegging, verzwaring en verdediging van de kade langs den Geerpolder met gelijktijdige verbreeding van het vaarwater tusschen de Kattenbrug en de Drecht over de geheele lengte van 1365 M. Dit werk is uitgevoerd voor een aannemingssom van ƒ 44 444; de raming was ƒ 50 000. Bovendien komt ten laste van dit werk een bedrag van ƒ 5000, zijnde de koopprijs van de kade met daarlangs gelegen weiland, te zamen kadastraal bekend gemeente Leimuiden, Sectie C n°. 612, ter werkelijke oppervlakte van 4,55,20 H.A. (zie bl. 14). Dit eerste bestek gaf geen aanleiding tot nieuwe gezichtspunten; het werd nog door den ontwerper van het oorspronkelijk reconstructieplan opgemaakt en dienovereenkomstig uitgevoerd. In afwijking met het vroegere werkplan was in dit bestek niet opgenomen de gelijktijdige verhooging van een gedeelte der kade van den Bloklandschen polder met de overschietende specie, omdat het meer wenschelijk werd geacht, dat vooraf die kade bij de Provincie in eigendom zou overgaan. De nieuwe kade langs den Geerpolder is thans verdedigd met een steenglooiing van zuilenbasalt op houten voetschoeiing, ongeveer gelijk aan het type boordverdediging langs de Gouwe en het Rijn-Schiekanaal. Als gevolg van deze kadeverlegging heeft het Aarkanaal van de Kattenbrug tot de Drecht een meerdere bodemsbreedte van 6 M. verkregen. Het bestek is den 6S>f J2./