419 Eenige Beschouwingen over de Centrale Drinkwatervoorziening van Zuid-Holland Noord-Holland en Utrecht » 49 Eenige Beschouwingen over de Centrale Drinkwatervoorziening van Zuid-Holland Noord-Holland luwvN en Utrecht Het is van algemeene bekendheid dat de toestanden op waterleidinggebied ten platten lande zeer veel te wenschen over laten. Veelal heeft men niet het geringste besef van de eenvoudigste begrippen over zindelijkheid. Men heeft geen goed drinkwater, maar ziet er ook niet het groote belang van in. Dat dit een der hoofdoorzaken is van epidemische ziekten als typhus enz. gelooft men eenvoudig niet, al ziet men de gevallen dagelijks om zich heen. Aan het nemen van een bad in den zomer, ook al ligt de woning in de onmiddellijke nabijheid der rivier denkt men eenvoudig niet. ,,'n Mensch hoort op 't land en niet in 't water" hoorde ik eens 'n boer beweren. Dat de tuberculose ook door de slechte huidverpleging steeds meer slachtoffers eischt, daarvan is men zich niet in 't minst bewust. Om kort te gaan is ons volk ten platten lande in hygiënisch opzicht, globaal gesproken, nog even ver als in de 17e eeuw. Juist deze onwil of liever onkunde, waardoor van de plattelanders zelf zoo goed als geen initiatief uitgaat voor het verkrijgen eener waterleiding is hoofdoorzaak dat het waterleidingvraagstuk bij ons ten platten lande nog steeds op een oplossing wacht. Het feit dat door de overheid het onhoudbare van deze toestand werd ingezien was aanleiding tot het instellen eener Staatscommissie eenige jaren geleden onder voorzitterschap van wijlen Dr. Bos. Uit deze commissie is o.a. geboren het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening, Directeur de heer van Oldenborgh. Door genoemde heer isin de vergadering van het Kon. Inst. van Ingenieurs in December j.1. een lezing gehouden over doel en werkwijze van dit bureau. Daarbij werd ook een kort overzicht gegeven van het waterleidingvraagstuk hier te lande en in het buitenland. Getracht werd aan te toonen dat het particulier initiatief zeer weinig had gepresteerd, het eenige werk door particulieren tot stand gebracht was volgens den sprekerdeZuid-Bevenlandsche waterleiding, waaruit werd geconcludeerd dat het R. v. D. noodig was om hierin verbetering te brengen, hierbij werd verzwegen dat het meerendeel der bestaande waterleidingen hier te lande door particulieren is gesticht. Nu wordt dikwijls beweerd dat men in waterleidingkringen zeer gekant is tegen genoemd bureau. Dit is onjuist, integendeel, algemeen is men van die zijde overtuigd dat een Rijksbureau noodig is, in de eerste en voornaamste plaats voor geologische en hydrologische onderzoekingen, hiervan alle gegevens te verzamelen en systematisch te publiceeren, waarvoor alleen de staat de noodige hulpmiddelen bezit, verder achten zij het tot de taak van het Rijksbureau te behooren daar waar de particuliere krachten te kort schieten te steunen en in enkele streken of eilanden, zooals Zeeuwsch-Vlaanderen, Drente en de Waddeneilanden zelf eventueel het initiatief te nemen tot stichting eener waterleiding. Verder meende men in waterleidingkringen, in tegenstelling met het Rijksbureau, dat een groot plan ontwierp voor de geheele drinkwatervoorziening van Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht, zonder ook maar ergens rekening te houden met reeds bestaande waterleidingen, dat men het best en het vlugst de drinkwatervoorziening zou bevorderen wanneer men overal waar reeds waterleidingen bestonden, de nog te voorziene streken in zones verdeelde en aan elke wateHeiding een zóne ter voorziening toewees, op voorwaarden eventueel door het Rijksbureau te controleeren, om gemeenten die in deze materie niet waren ingewijd geen onvoordeelige contracten te laten sluiten. Men begrijpt toch dat het vraagstuk der watervoorziening op deze wijze in het grootste deel van Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland spoedig op te lossen ware. Zoo is in de laatste jaren van den oorlog door particulieren gebouwd de waterleiding voor de gemeenten 's-Gravendeel, Strijen en Numansdorp, nadat eenige jaren vroeger al een groot plan was gemaakt voor de gelijktijdige voorziening van de geheele Hoeksche Waard, waarover straks nog iets zal worden gezegd. Reeds jaren geleden is door particulieren ook de waterleiding van Oud-Beierland gebouwd. Het ligt nu toch voor de hand dat de vlugste watervoorzing van de geheele Hoeksche Waard die is, waarbij het eiland in twee zones wordt verdeeld en aan elke bestaande waterleiding een zone wordt toegewezen, eventueel de bestaande waterleidingen voor dit doel uitgebreid. De geheele watervoorziening waren dan binnen enkele jaren afgeloopen. Hetzelfde kunnen we opmerken van de Alblasserwaard. Op bijgaande schets is aangegeven hoe telkens een zone wordt toebedeeld aan een bestaande waterleiding. Wanneer men de zaak op deze wijze aanpakte kon om bij een concreet voorbeeld te blijven, in de Albasserwaard de geheele watervoorziening in 3 ü 5 jaar zijn afgeloopen, terwijl het genoemde bureau in dien tijd nog slechts globale plannen heeft gemaakt. In de streek ten N. van de Lek kon ook door zóneverdeeling het vraagstuk worden opgelost. Zoo kan bij de bestaande waterleiding „Lek en Ysel" (ook in de laatste jaren door particulieren gesticht) die nu omvat de gemeenten Lekkerkerk, Krimpen a/d ljsel en Ouderkerk, een groot gedeelte van de Krimpener Waard en eenige gemeenten aan de overzijde v/d Hollandsche Ysel worden gevoegd; bij de Schoonhovensche waterleiding het overblijvende deel van de Krimpener Waard met nog een gedeelte van de Lopiker Waard, verder gaande bij de Waterleiding van Yselstein het nog te voorziene deel van de Lopiker Waard. Het Westland kan vanuit Delft en Rotterdam worden voorzien, terwijl de gemeenten ten Zuiden van de spoorlijn Oouda—Den Haag ook door Rotterdam voorzien konden worden. Voor het deel van ZuidHolland ten N. v/d. spoorlijn kon gezorgd worden door de waterleidingen van Oouda (waar plannen in bewerking zijn voor verbetering en uitbreiding der prise d'eau) Boskoop en Leiden, welke laatste waterleiding met die van Bodegraven een groot gedeelte van de streek om de spoorlijn Leiden—Woerden kon bedienen en reeds bedient. Bleef ten slotte nog over de Haarlemmermeer, die uit de duinen via Haarlem kon worden geholpen. Voor de eilanden Voorne en Putten zouden eventueel twee waterleidingen gebouwd kunnen worden. Voor Putten kon het Spui of de Oude Maas als prise d'eau dienst doen, terwijl voor Voorne een duinwaterleiding kon worden ontworpen. Men zou daarbij dan steeds vermijden het saamvoegen van te groote complexen van gemeenten om nader aan te duiden redenen. Ten slotte zou voor het eiland Ooeree en Overflakkee een afzonderlijke duinwaterleiding ontworpen kunnen worden, waarvoor het initiatief reeds jaren geleden van particulieren is uitgegaan en door deze ook plannen zijn uitgewerkt. Zoo doende zou er van de provincie Zuid-Holland niet veel meer overblijven dat op voorziening wachtte. Op dezelfde wijze kan men handelen met de provincie Utrecht, voor de Lopiker Waard is dit reeds aangetoond, verder konden ook de bestaande waterleidingen van Utrecht, Amerfoort, Doorn en Maarsen zoo goed als geheel die provincie voor hun rekening nemen. Ook in de andere provincies kon men op die wijze voortgaande vele gemeenten van water voorzien. Deze methode heeft 't voordeel dat men geen jaren zoek maakt met plannen maken en rapporten schrijven met ellenlange rentabiliteitsberekeningen, maar spoedig de bewoners goed drinkwater verschaft. Een voorbeeld : de gemeente Ouderkerk a/d IJsel had lang en breed onderhandeld met het Rijksbureau voor aansluiting aan het groote plan (hierover nog nader). Ten slotte het wachten moede, knoopte zij onderhandelingen aan met de waterleiding Lek en IJsel. Een kostenbegrooting werd opgemaakt, die bedroeg ƒ 82.000 (aansluiting aan het groote plan van het Rijksbureau/140.000) de gemeenteraad nam het voorstel tot aansluiting aan genoemde waterleiding aan en het geheele werk werd ondershands opgedragen. Dit gebeurde in den zomer van het jaar 1916 en vóórdat het jaar verstreken was, waren de inwoners in het bezit van goed drinkwater; waren er nog meer gemeenten geweest om aan te sluiten, dan had het werk niet zooveel langer behoeven te duren, omdat dan eventueel een tweede ploeg werklieden te werk gesteld had kunnen worden. In 't algemeen was deze wijze van zöneverdeeling en toewijzing door den heer Van Oldenborgh ook overwogen maar door hem verworpen met de opmerking „dat hij geen boedelberedderaar was," een eenigszins zonderlinge opvatting. Men zou zoo zeggen dat als men door boedelberedderaar te zijn eenige honderdduizenden menschen aan goed drinkwater kon helpen, men eventueel aanwezige eigenliefde op zij moest zetten en die taak op zich nemen, 't Kon later ook wel eens blijken loonender te zijn. Voor groote plannen geldt nog altijd het spreekwoord, qui trop embrasse mal etreint. Intusschen, als gezegd, sloeg het Rijksbureau bovengenoemden weg niet in, maar ontwierp een afzonderlijk plan met een prise d'eau te Ammerstol a/d Lek, vanwaar het water door één buisleiding, naar het noorden wordt gevoerd. Door de Lek werd een zinker geprojecteerd voor wateraanvoer naar een gedeelte van Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Hoofdzaak voor dergelijke groote werken zijn natuurlijk de kosten. Nu is boven reeds met een enkel woord aangestipt dat verdeeling van een groot verzorgingsgebied in onderdeelen elk met een eigen prise d'eau de voorkeur verdient boven één enkele groote waterwinplaats in de eerste plaats om de kosten. Wij noemden reeds de aansluitingskosten der gemeente Ouderkerk, aan het Centrale plan, deze bedroegen ƒ 140.000, terwijl de aansluiting aan de naburige waterleiding slechts ƒ 82.000 kostte en in een goed half jaar haar beslag kreeg. Het kostenverschil wordt nog grooter, wanneer men in aanmerking neemt dat de aansluiting van Ouderkerk in de oorlogsjaren tot stand kwam, wanneer dat niet het geval geweest ware, had men nog beneden ƒ 80.000 het werk op kunnen dragen, dan was dus het verschil met de aansluiting aan het Rijksplan nog grooter geweest. Over hetzelfde onderwerp schreef de heer P. Smit een ingezonden stuk in de N.R.Ct. van 15 Febr. 1916. Hierin betoogt de schrijver dat bij zeer groote waterleidingen met een uitgestrekt buizennet wel eenige besparing wordt verkregen in de te bouwen watertorens en andere inrichtingen maar daar staat tegenover dat in het buizennet zooveel kapitaal gestoken moet worden, dat de op andere wijze bespaarde gelden daarbij geheel in het niet verzinken. Verder komt de heer Smit ook tot de conclusie dat samenvoeging van eenige gemeenten de voorkeur verdient boven het bouwen voor één enkele gemeente, maar vóóral boven het samenvoegen van een te groot aantal: met een voorbeeld toont hij de juistheid hiervan aan. „In het jaar 1910 verscheen het „Rapport omtrent een te maken gemeenschappelijke drinkwaterleiding voor de eilanden Voorne, Putten en de Hoeksche Waard," Deze eilanden zijn nog klein te noemen in verhouding tot de gebieden, waarvoor nu plannen zijn geprojekteerd en toch is dit gebied al te groot om met kans op succes een waterleiding te stichten, men leze o. a. wat in het rapport omtrent rentabiliteit staat. De betrokken gemeenten moeten volgens dit rapport bijdragen naar het aantal inwoners dat ze ieder hebben. De bijdragen bedroegen voor de dorpen in de Hoeksche Waard de volgende sommen: voor 's-Gravendeel / 175.000, Goudswaard ƒ52.000, Klaaswaal / 72.000, Maasdam ƒ61.000, Mijns'Heerenland ƒ 57.000, NieuwBeierland ƒ 74.000, Numansdorp ƒ 145.000, Piershil ƒ 34.000, Puttershoek ƒ 78.000, Strijen ƒ 167.000, Westmaas f 35.000, Zuid-Beijerland f 85.000, te zamen ƒ1.035.000. De dorpen in de Hoeksche Waard moesten dus te zamen ƒ1.035.000 bijdragen. In de vóór dien tijd verschenen „Toelichting op het ontwerp van een duinwaterleiding voor de Hoeksche Waard" van een firma, welke op het gebied van watervoorziening haar sporen verdiend heeft, werden de stichtingskosten eener waterleiding voor de Hoeksche Waard alleen op ƒ 650.000 geraamd. De buisleiding was op nagenoeg dezelfde wijze geprojekteerd als in het voornoemde rapport. (Men verkrijgt dus enkel en alleen door het saamvoegen van een kleiner complex van gemeenten een besparing van ƒ1.035.000.— ƒ 650.000 = /385.000). V. In 1914 is door dezelfde firma de waterleiding voor de gemeente 's-Gravendeel en Strijen uitgevoerd, welke gemeenten volgens eerstgenoemd rapport f 487.000 in de bouwkosten moesten bijdragen. De waterleiding heeft ongeveer ƒ180.000 gekost en is bovendien zoo berekend dat ook de gemeenten Maasdam en Puttershoek met geringe kosten kunnen aansluiten, terwijl nu ook Numansdorp aangesloten zal worden wat + ƒ 60.000 zal kosten. Alzoo voor de gemeenten 's Gravendeel, Strijen en Numansdorp een besparing van ƒ247.000 of 50% (De. aansluiting van Numansdorp is belemmerd door den oorlog. V.). Een dergelijk verschil moet ook van zeer grooten invloed zijn op de prijs van het water. Uit het voorgaande kan men dra de gevolgtrekking maken dat het veel voordeeliger in het gebied Voorne, Hoeksche Waard en Putten in eenige deelen, 3 of 4 te verdeelen, dan één centrale waterleiding te stichten, wat ook op andere streken is toe te passen". Tot zoover de heer Smit. De cijfers door hem genoemd spreken voor zichzelf. Men begrijpt dus welke groote sommen men zou verspillen door het groote waterleidingplan uit te voeren. Temeer daar de prijzen van alle bouwmaterialen ontzaglijk gestegen zijn en zeker nog gedurende eenigen tijd hoog zullen blijven, wat vooral gemerkt zou worden in het buizennet dat van buitengewoon groote lengte en diameter is. Ter verdediging van deze groote ondernemingen haalt men buitenlandsche voorbeelden aan, zooals de korten tijd geleden gestichtte groote waterleiding in Wurtenberg. Deze dient in de eerste plaats om Stuttgart van drinkwater te voorzien en voorziet tevens een landstreek onderweg van drinkwater, daar de leiding de Sch wabische Alp passeert, een hooger gelegen Jura-Kalksteen plateau, vol kloven en holen, die het regenwater doen verdwijnen. - Leerrijk is de wijze van aanleg. Uit de glaciale onuitputtelijke grinten der Donau-Niederung wordt het water in een hoeveelheid van 12i/i—15 millioen M3 per jaar 36 K.M. vergeperst tot de hoogte der Schwabische Alp, om dan 60 K.M. omlaag geleid te worden tot Stuttgart. Door het systeem van onafgebroken transport is een leiding van 90 c.M. diameter voldoende, hier en daar voor de bedrijfszekerheid vervangen door 2 parallelleidingen van 60 c.M. diameter. De leiding eindigt te Stuttgart in een cisterne van 12.000 M3 inhoud. Maatregelen zijn genomen voor behoorlijke spuiïng en voor gevallen van buisbreuk. (Journal für üasbeleuchtung und Wasserversorgung 1915 No. 1 enz.). Ook in Amerika heeft men buisleidingen gelegd van uren lang voor wateraanvoer van steden, o.a. voor de waterleiding van Los Angeles, maar daar dient het aangevoerde water meteen voor bevloeiïng van een droge streek, dus ook niet te vergelijken met de behoeften ten onzent. Vergeleken met genoemde groote waterleidingen is het duidelijk dat men het plan voor de Centrale Drinkwatervoorziening onvoldoende heeft voorbereid. Men heeft o.a. vanaf de prise d'eau te Ammerstol slechts één leiding gelegd voor wateraanvoer naar het Noorden van 70 c.M. diameter, zonder eenige voorziening tegen verzakken of inrichtingen om de onvermijdelijke schokken bij 't pompen te neutralizeeren, op spuien en reparatie van buisbreuken is ook niet gerekend. De bodem in die streken is zeer veenachtig en dat daar niet mee valt te spotten heeft men gezien bij den aanleg van de spoorlijn GoudaSchoonhoven. Zoo goed als zeker zou heel spoedig en herhaaldelijk buisbreuk optreden in de groote aanvoerleiding, zoodat dan geheele provincies zonder water zouden zijn. Men zou dus om eenige zekerheid te hebben een dubbele aanvoerleiding moeten leggen vanaf de prise d'eau en deze geheel onderheien, zoodat de buisleiding geheel op jukken kwam te rusten en om dit te kunnen maken zou men dus geheele wegen over uren gaans moeten ontgraven, hiervoor zouden de verschillende polderbesturen ook niet gemakkelijk toestemming verleenen, temeer daar die smalle tusschen slooten of vaarten gelegen wegen dan voor geruimen tijd onbruikbaar zouden zijn. Van andere zijde is er ook op gewezen dat bij een inval van vijandelijke troepen een dergelijke inrichting met één enkele prise d'eau zeer veel gevaar oplevert. Men voerde hiertegen aan dat gerust rekening kon worden gehouden met de dorst van den vijand en het belang dat hij heeft bij een goede watervoorziening. Toch meenen wij dat een dergelijk gevaar niet te ernstig opgevat kan worden. Vroeger spotte men ermee, zooiets gebeurde niet meer in onzen beschaafden tijd, maar de jongste oorlog heeft dit wel anders geleerd. Waar de legers in Noord-Frankrijk hebben gestreden bleef in letterlijken zin geen steen op den anderen. Wie zou nu nog vol durven houden dat zelfs bij een zoogenaamd „eenvoudig artilleriegevecht" een waterleiding zou worden gespaard. Het zou immers het eerste werk zijn, ook van „een beschaafde vijand", om waterleidingen als de bedoelde te vernietigen en zoodoende te spoediger eventueel verzet door gebrek aan 't allernoodigste te breken. Het is ook niet tegen te spreken dat vele kilometers buisleiding van groote diameter nutteloos worden gelegd, omdat niet als bij decentralisatie, dus kleine waterleidingen de korste weg kan worden gezocht en buizen van kleine diameter gelegd, zoodat het aantal aansluitingen per eenheid van buisleiding bij groepwaterleidingen veel ongunstiger is dan bij kleine waterleidingen. Men zal ook vele, van de wegen eenigzins verwijderde gehuchten en boerderijen aan de groote buisleiding van de groepwaterleiding niet kunnen aansluiten om de kosten van het geheel nog niet meer op te jagen, zoodat de geheele gekleurde kaart van het verzorgingsgebied in de provincie Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht door het Rijksbureau geteekend, een veel te gunstig beeld van den toestand schetst bij uitvoering van het groote plan. Daarom was ook een opgave noodig geweest van het aantal perceelen waaruit alle aan te sluiten dorpen bestaan en het aantal dat werkelijk water zou kunnen ontvangen, waardoor men een juist beeld kreeg welk gedeelte water ontving en welk niet en de rentabiliteitsberekening meer betrouwbaar zou geweest zijn. Zoo zijn er gemeenten waar slechts de helft van het geheele aantal perceelen aan de buisleiding ligt, dus aangesloten kan worden. Maar al kunnen ze aangesloten worden, daarom doen ze 't nog niet, trouwens al gaven de bewoners zich alle als abonné op, dan duurde 't nog jaren voordat ze aangesloten waren. Van de rond 50.000 woningen in het te voorziene gebied zullen er zeker niet meer dan 3/4 dus 37.500 aan de buisleiding liggen, terwijl van dat aantal zeker eerst na verloop van jaren het grootste deel zou aangesloten zijn. Men mag als redelijke eisch stellen dat bij % van bovengenoemd aantal, dus 28.000 abonnés de onderneming rendabel is, want aansluiting voor industriëele doeleinden kan men gerust buiten beschouwing laten, omdat in die streken zoo goed als geen industrie van beteekenis wordt gevonden, de kleinindustrie, als inrichtingen voor zuivelbereiding op de boerderijen moet men natuurlijk niet rekenen, omdat bij levering van het water over den meter het watergebruik voor dit doel tot het uiterste wordt beperkt en dus nooit een belangrijke bron van inkomsten kan worden. Rekent men per aansluiting als gemiddeide een bedrag van ƒ10 per jaar, een bedrag dat door verscheidene gemeenten uit die omgeving (o. a. Alblasserdam, waar zelfs nog een belangrijke industrie is gevestigd) niet wordt bereikt, dan zou jaarlijks een bedrag van ƒ 280.000 worden ontvangen. Het aantal aansluitingen noodig voor dit bedrag aan waterontvangsten wordt eerst na verloop van jaren bereikt, terwijl de uitgaven in het eerste jaar meer dan 1.5 ton en later ongeveer 2.5 ton hooger zijn geraamd, zoodat het wel duidelijk is dat ook bij een gunstig verloop van het geheele groote werk het een illusie zal blijken te zijn dat uitgaven en inkomsten elkaar dekken, laat staan dat er winst gemaakt zou worden. Het is dan ook te wenschen dat zooveel mogelijk getracht wordt naar decentralisatie, naar aansluiting waar dat eenigszins mogelijk is aan bestaande waterleidingen, ook al bleek het dat de particuliere waterleidingen daar eenig voordeel uit trokken (wat met de tegenwoordige kolenprijzen wel niet zoo'n vaart zal loopen) waardoor spoedig aan de dringende behoefte aan goed drinkwater wordt voldaan en dat de centrale waterleiding voor de drie provinciën een Chateau en Espagne blijve. Ir. A. VISSER. Papendrecht, Februari '19.