Van den schrijver IV M. ENOBS1. DAGVLINDERS Niet in den handel Peking DRUKKERY VAN DE PET'ANGKATHEDHAAL 1901 VOORWOORD De\e dagvlinders doe ik herleven voor mijne kinderen. Kr ~al voor hen een tijd komen wanneer een stuk, ver bleekt, waar de heeft door het enkelefeit dat het van de hand van ,, Vader " is. Het is reeds lang- geleden dat de oudsten de\er ephemeriden werden opgeprikt; een duister hoekje diende hun tol verblijfplaats. Bij het afstoffen werd menig exemplaar, dat \ich onder hen bevond, verwijderd. Die reiniging begon toen het uur van scheiden had geólagen, thans ruim een jaar geleden. Vaders' roeping ligt ver van het land, waar ^0011 en dochter moesten worden opgevoed: ons land, ik ivas niet langer jong, en Ce livre est toute ma jeunesse . De opstellen ~[ijn vroeger afzonderlijk verschenen in verschillendedagbladen en tijdschriften; hier en daar \ijn \ij aangevuld met opmerkingen uit mijne ambtelijke verslagen. Hoe kwamen \ij tot stand ? Het antivoord is het bescheiden pleidooi van den steen, die, rollende, nooit veel mos kon vergaderen : Je 1'ai fait sans presque y songer. Ik hoor nog mijnen goeden vriend x, aan wien ik \óó veel verschuldigd ben, schertsend \eggen, telkens als wij een uitstapje in de omstreken van Sl. Petersburg maakten:,, Moet deze tocht niet worden ontrukt aan de vergetelheid ? " Aanteekeningen werden op reis niet gemaakt, dikwerf verliepen er eenige dagen, na de tehuiskomst, alvorens een dergelijke wenk verwerkt was, maar toch kwam er een oogenblik dat het net werd ter hand genomen en de vlinder gevangen. Ik vrijwaar mij thans tegen de mogelijke aanmerking dat m enig relaas ^óó verouderd is en \oo vaak de jeugd van de pen verraadt, door : II y parait, je le confesse Et j'aurais pu le corrigèr. Een en ander geldt vooral de opstellen over Rusland, al jvare het slechts omdat in dat rijk, gedurende de laatste vijftien jaren, ~xoo ontzaggelijk veel is veranderd, Mais, quand rhomme change sans cesse, Au passé pourquoi rien changer? Het stukje „Samarcande" op blad\ 38 a is eene door mij gemaakte fransche vertaling van den oorspronkelijken nederlandschen tekst, die -xoek is geraakt. Gelijk het boek daar ligt, is *'tjn aantal drukfouten groot; alleen de zinstorende 'xijn vermeld op een afzonderlijk lijstje aan het eind; het geheele werk werd ge\et door chinee\en onder toe\icht van geestelijken;deze noch gene begrijpen onze laai; het drukken heeft veertien maanden geduurd. Maar, hei is het eerste boek, voor zoover bekend, hetwelk, in het nederlandsch, ooit te Peking hel licht heeft gezien, het heeft een beleg mede gemaakt en het moet een groet overbrengen naar het geliefd land aan geliefden: Va-t-en, pauvre oiseau passager, Que Dieu te mène a ton adresse! Peking 31 Mei igoI IMATRA 5/. Petersburg, lS8S. Een mistige morgen. Kleine vlokken sneeuw dwarrelen door de lucht. De thermometer wijst tien graden Reaumur. Een nevel onttrekt den vergulden koepel der Isaakskerk aan het oog. „Station van den Finschen spoorweg", heb ik den koetsier gezegd en;ter verkorting van den weg, steekt hij, de Alexanderbrug mijdende, de Newa over langs den gebaanden rijweg, die er, met zijne lantaarns aan beide kanten, uitziet alsof hij het eeuwige bestaan had en den sterksten dooi trotseerde. Daar is het station; vijf minuten later heb ik'plaats genomen in den trein naar Wiburg. Men behoeft slechts aan het Finsche spoorwegstation te zijn om te bemerken dat men Rusland verlaat. De reizigers, voornamelijk die van de derde klasse, behooren bijna allen tot het Finsche type. De spitse neus, de vooruitstekende jukbeenderen, de kleine oogen, en het over het algemeen baardeloos, bleek doch sluw gezicht maken het gemakkelijk hen bij den eersten oogopslag van de Russen te onderscheiden, en kenmerken het Mongoolsche ras. De conducteurs op deze lijn zijn in nette uniformen gekleed,, spreken in den regel Zweedsch, (de taal die in Finland nog steeds onder de betere standen wordt gesproken,) en zijn beleefd en voorkomend. De inrichting der waggons, welke men in de lengte kan doorloopen, is even gemakkelijk als op de overige Russische lijnen; alleen alles ziet er hier zindelijker en ordelijker uit. Nauwelijks buiten het station gekomen, wordt men getroffen door een winterlandschap, zooals men dit alleen maar in de noordelijke streken aantreft. De sneeuw, die overal vier voet hoog ligt, vormt aan beide kanten der lijn een wal van zes voet hoogte, opgeworpen door den stoomploeg, waarmede de rails worden schoon gehouden. De dennebosschen zijn bedekt met eene dikke laag rijp, de lucht is grauw en voorspelt nog meer sneeuw. Zoo voortstoomende langs de versehillende plaatsen waar een gedeelte van het publiek der hoofdstad des zomers zijne landhuizen bewoont, doch die thans in den langen winterslaap zijn verzonken, komen wij te half elf te Terioki, het Finsche grensstation, waar de visitatie plaats heeft, welke thans, bij gebrek aan reizigers met koffers, spoedig is afgeloopen. In de wachtkamer dampt de samowar, en op de lange tafel staan warme spijzen op den hongerigen mensch te wachten. De opschriften zijn hier en aan alle andere stations in het Russisch, Zweedsch en Finsch, hetgeen niet overbodig is, omdat zelfs plaatsnamen, vooral in het Finsch, dikwijls geheel afwijken van het Russisch. Zoo heet Bjellii Ostroff (wit eiland), het Russische grensstation als men uit Finland komt, in hetFinsch Walkeasaari. Terioki ligt aan de Finsche golf en is eene badplaats waarvan 's zomers veel gebruik wordt gemaakt, vooral door hen, die voor zaken eiken dag te St. Petersburg moeten zijn. Na 20 minuten oponthoud wordt de bel geluid, en voort gaat het weder langs de besneeuwde dennen; hier en daar een huis, een stapel hout, maar voor het overige sneeuw, niets dan sneeuw. De waggon, waarin ik mij bevind, geeft een denkbeeld van de Babylonische spraakverwarring. Verwar hem intusschen niet met den Nederlandschen coupé, waarin hoogstens tien personen in de enge ruimte mogen worden opgepropt, welke zich vooral in den winter door hunne jassen nauwelijks kunnen bewegen. Hier bevat de wagen drie ruime compartimenten, elk met acht fauteuils voor twee personen. Van het eene compartiment gaat men in het andere, en men kan zelfs buiten op het platform van den waggon gaan staan; daarvoor is het heden echter te koud. Onder het loopen hoort men hier een Fransch gesprek, daar onderhoudt een Engelschman zich in zijne taal, het Duitsch ontbreekt natuurlijk evenmin, twee officieren houden de eer van het Russisch op, een naar Finland terugkeerend koopman spreekt met zijne kennissen Zweedsch, en naast mij ligt een Finsch dagblad: ,,De Suomitar" (de Finnen noemen hun land „Suomi" en zichzelf als volk „Suomalaiset"), dat een uitgestapt reiziger heeft achtergelaten. Ik neem de courant op, doch leg haar spoedig weder ter zijde; ter nauwernood kan ik ontcijferen, waar zij wordt uitgegeven en van welken dag ik het nummer heb. Het Finsch moet zeer moeielijk zijn aan te leeren; zoo oppervlakkig bekeken, zou men zeggen dat het eenige overeenkomst met volapük heeft. De eentonigheid van de streek wordt in de nabijheid van Wiburg afgebroken door een heuvelachtig terrein, dat achter die stad crescendo wordt voortgezet. De trein stopt aldaar om half twee. Hier herinnert niets, met uitzondering van de uniform van den soldaat, meer aan Rusland. Taal, godsdienst, volkskarakter, geld, tijdrekening, alles is anders. De huurkoetsier die aan het station met zijne slede wacht, rijdt, in tegenstelling met zijn Russischen collega, volgens een tarief; terwijl deze het nummer van zijne slede tamelijk verwaarloost, heeft gene blijkbaar te zorgen dat dit goed zichtbaar zij, want niet alleen staat zijn nummer met groote cijfers op de slede geschilderd, maar tevens heeft hij het op een blikken plaat op zijn rug hangen, zoodat het oog van den passagier er op moet vallen. Op de markt te Wiburg stallen de Finsche boeren hun boter, vlas, gezouten vleesch en andere waren uit op de sleden zelf, waarmede zij zijn gekomen. Zoo gaat het de oude stad door, met haar vervallen toren en geslechte vestingwerken, naar het hotel, waar de postpaarden worden besteld, om verder te komen naar den waterval van Imatra: het einddoel van mijn uitstapje. Ik was reeds in den zomer naar Imatra geweest, doch had toen van Wiburg den weg genomen over de talrijke kanalen tot Rattijarvi, van waar men per rijtuig gemakkelijk naar Imatra kan komen. Het scheen mij toe, dat ook in den winter de Finsche natuur, welke het best te vergelijken is met die van zuidelijk Noorwegen en Zweden, veel aantrekkelijks en eigenaardigs zou opleveren, en ik heb mij in die verwachting niet bedrogen. Na weinige oogenblikken komt er een Finsche iveika voor, eene slede in den vorm van eene ondiepe, in het midden doorgezaagde, schuit, welke van achteren is dichtgetimmerd, zonder eene enkele bank. De Fin zit niet in zijne slede, hij ligt er in, of indien hij zit, dan is het halverwege op den rand van het voertuig, met zijne beenen er buiten. Hij schijnt te denken, dat ook de reiziger aan niets anders behoefte heeft; het eenige gemak dat hij dezen geeft, is eene hoeveelheid hooi om op te zitten en dat straks tot voeder zal dienen voor het paard ; als het heel mooi is, wordt er over dit hooi een deken gelegd, en daarmede moet de passagier zich behelpen. Evenals de Fin is ook hij verplicht te liggen, want zitten zonder dat men de knieën kan buigen, heeft op den langen duur eigenaardige moeielijkheden. Op deze primitieve wijze begint de tocht nasr het eerste poststation. Waren de heuvels vóór Wiburg nog zeer klein, zoodra men de stad achter den rug heeft, wordt het terrein veel ongelijker en rotsachtig. De zware erratische granietblokken, hier en daar verspreid, zien er thans uit als zoovele eerwaardige gigantenhoofden uit den grijzen vóórtijd, gehuld in een pels van hermelijn. Van tijd tot tijd ontmoet men een jager op sneeuwschoenen, de bosschen ingaande om het wild op te zoeken, waarvan de sporen duidelijk zichtbaar zijn. De sparren met hun zwartachtig groen steken scherp af bij het witte sneeuwkleed. De voerman spaart zijn klein doch fraai Finsch paard niet, en moedigt het van tijd tot tijd aan met een eigenaardig geklap zijner lippen. Moeielijk is uit te maken wie stugger is, het beest of zijn meester; wat den laatsten betreft, kan het gebeuren dat men, door hem eene sigaar aan te bieden, een lachje op zijn strak gezicht kan brengen, maar dit duurt niet lang. Zoodra hij rookende is, neemt hij weder zijne gewone terughoudendheid in acht, en zijn gezicht is niet weder uit de plooi te brengen, alvorens men hem, na de eerste 16 werst te hebben afgelegd, eene fooi geeft. Aan elk poststation is een boek voorhanden, waarin men, ter bekoming van paarden en slede, zijn naam schrijft, en de plaatsen vanwaar men komt en waarheen men gaat. Aan het eerste station na Wiburg kent de herbergier, die de paarden levert, nog Russisch, hetgeen hem niet weinig overwicht schijnt te geven bij eenige gasten, die in het armoedige houten hutje het smakelijke Finsche bier genieten. Binnen drie minuten is er een versch paard en een andere voerman, eene andere slede, waarin de reisdekens en de bagage worden gelegd. Vrees om zich van deze zaken te verwijderen, behoeft men niet te hebben, want de eerlijkheid der Finnen is boven alle verdenking verheven.Dat zij niet voorkomend zijn, weet men reeds; aan den anderen kant hebben zij een zeer sterk bewustzijn van plicht, waaruit voortspruit, dat zij hun uiterste best doen om de reizigers zoo snel mogelijk te vervoeren. Daar gaat het weder voort, berg op, berg af, over de gladde sneeuwbaan. In den winter merkt men het onderscheid tusschen de wegen in Rusland en hier niet zoozeer op; in den zomer echter weet men, uit Rusland komende, de Finsche straatwegen te waardeeren. Het onderhoud daarvan is opgedragen aan de boeren van de streek. Langs den weg staan palen, waarop is aangeduid, voor welken afstand degene, wiens naam tevens daarop is aangegeven, heeft te zorgen. De straf, welke op het verzuim van dezen plicht is gesteld, bestaat, naar ik vernam, in het verbod om gedurende een tijd de kerk ter godsdienst- y. oefening te bezoeken. Uit den toestand der wegen kan men de gevolgtrekking maken dat de Finnen deze schande niet gaarne willen dragen, want betere wegen dan die waarover men 's zomers in Finland rijdt, treft men zelden aan. Van Wiburg tot Imatra zijn er vier poststations op eenen afstand van ongeveer 60 werst, zooals te berekenen is naar de werstpalen aangevende hoeveel werst men van het eene naar het andere station heeft afgelegd. Ik had Wiburg te half drie verlaten, en te half negen hoorde ik het- ruischen van den waterval te Imatra. Ondanks mijn pels was de koude toch zeer voelbaar, en ik beken gaarne eenigszins ongerust te zijn geweest over de ontvangst, welke mij in het hotel te Imatra wachtte. Wel had men mij, vóór het vertrek, verzekerd, dat in het hotel logies werd verstrekt in den winter, doch ik vermoedde, dat eene verwarmde kamer niet spoedig, en warme spijzen in het geheel niet zouden zijn te verkrijgen. Deze vrees liet zich zeker hierdoor rechtvaardigen dat het hotel er is om den waterval, waarheen uit den aard der zaak in den winter slechts zeer zelden toeristen komen (zooals ik vernam was er in de laatste drie weken geen enkele bezoeker geweest). Toch werd die vrees beschaamd : eene heerlijk verwarmde kamer was gereed, en een half uur na mijne aankomst, stond er een avondeten op tafel, waarvan de hoofdschotel bestond uit forellen, zooals ze alleen in Finland worden gevangen. Inderdaad is de vangst van deze visschen zelfs in Schotland niet zoo voordeelig als hier, en ook de vischvangst lokt dan ook 's zomers vele liefhebbers naar Imatra. Mijn doel was echter den waterval van Imatra in den winter te zien, en aangezien de maan zich nu en darf vertoonde, was mijn eerste werk naar buiten te gaan om van die gunstige gelegenheid gebruik te maken. Vóór ik den indruk tracht te beschrijven, welken de waterval van Imatra bij maanlicht op mij maakte, eerst een woord over dien waterval zeiven. Finland is door zijn grooten dichter Runeberg „het land der duizend meeren" genoemd, en werkelijk bestaan er weinig landen, waar het water zóó overvloedig, en tegelijkertijd zoo in harmonie is met de natuur en de verdeeling van het land. Het oostelijk watergebied heeft eene oppervlakte van 6000 vierkante werst, en al de waterwegen, die zich hier bevinden, vereenigen zich in het groote Saïmameer. Dit meer heeft slechts ééne enkele natuurlijke afwatering, welke wordt gevormd door de rivier Woeöksi. Vijf werst van waar deze haren loop begint is de beroemdste waterval van het noorden : de Imatra. De rivier, die bij haren aanvang eene breedte heeft van 1140 voet, vernauwt zich dicht bij den val tot 640 voet, doch moet zich dan eensklaps over eene lengte van ongeveer 35o meter, bij een val van 70 voet, door twee stile rotswanden heenwringen, tusschen welke per seconde gemiddeld 19,000 kubieke voet water naar beneden wordt gestuwd. Ik gebruik dit laatste woord liever dan ,,vallen", want uit de betrekkelijk geringe valhoogte heeft men reeds kunnen opmaken, dat de Imatra niet te vergelijken is bij andere watervallen, zooals b. v. die van den Rijn bij Schaffhausen. Het water loopt hier eerder dan dat het valt. Boven den val, waar de bezoekers van Imatra des zomers gelegenheid hebben naar forellen te visschen, wordt de zuiging van het water aangetoond, reeds lang vóórdat de rivier door twee kale rotsen, in drie armen wordt verdeeld, die zich echter snel weder vereenigen, door het nu eens dwarrelen, dan weer voortvloeien in lange golfstrepen, van den stroom. Daar komt het water boven aan den val; voor de eerste maal spat het tegen de rotsen, bruischend eene golf vormend, die met groote snelheid en donderend geraas naar een anderen rotswand voortsnelt, om van daar naar een derde rotsblok te worden geworpen; hortend, schokkend, ziedend, spattend, schuimend, nu eens zigzag, dan weer recht uit, komt het water eindelijk met ontembare kracht naar beneden in een meertje, door hetwelk de rivier haren loop vervolgt. De lange witte streep schuim, die daarin nog op grooten afstand is wattr te nemen, getuigt van de vaart waarmede het water naar omlaag kwam. Verder op bevindt zich een andere val van kleinere afmeting : de Walinkoski. Dit tafereel stond mij nog van den laatsten zomer voor oogen, toen ik bij het maanlicht naar buiten trad over de krakende sneeuw. Thans was alles verstijfd, behalve het water van den val, dat niet kan bevriezen, en, als triomfeerde het over de machteloosheid van de vorst, steeds voortholt. Terwijl de omgeving, in den zomertijd, het woeste van den val tempert, draagt zij er thans toe bij om he.t indrukwekkende en het geheimzinnige van het natuurtoonee! te verhoogen. De beide oevers zijn begroeid met sparren, heel in de verte, aan den achterkant van het meertje, waar de vloed tot rust komt, verheft zich een zilverwitte heuvel, evenzeer begroeid met sparren, en op den rots ter rechterzijde ligt het hotel, waarvan èèn venster is verlicht als om te bewijzen dat de tegenwoordigheid van den mensch zelfs hier niet is uitgesloten. Aan de rotswanden hebben de sneeuw en het water groote schotsen gevormd van een licht groen; sommige zijn getand, andere hebben zich tot kolommen van ijskegels gevormd, en over hen heen en onder hen door, danst de vloed, welks schuimdeeltjes tot zoovele zilveren vlokjes worden getooverd, en die alle hinderpalen overwinnend, altijd voortgaat. Dit alles komt de maan van tijd tot tijd met hare stralen verzilveren. Den volgenden morgen zag ik den val terug bij een hevigen sneeuwstorm, welke, zooals de lucht voorspelde, niet spoedig zou bedaren. Tegen i i uur kwam er weder eene slede voor, waarmede de terugtocht zou worden aanvaard. In plaats van dadelijk den postweg te nemen, wenschte ik nog eerst den Walinkoskival te zien. Dit ging echter niet gemakkelijk. Langs ongebaande wegen door de bosschen, kwam ik na een half uur aan eene hut, waar, zooals uit de gebaren van den Finschen voerman was op te maken, moest worden uitgestapt. Ik ging in de hut, welke voorzien was van eene oven om brood te bakken, en waarvan het schamele huisraad bestond uit eenige houten banken, eene tafel en een tweetal spinnewielen, waaraan een paar vrouwen arbeidden. De eene sprak gebroken Russisch en zeide, dat men van daar naar den val (ongeveer 10 minuten loopens) niet anders kon komen dan op sneeuwschoenen. Hoewel met deze soort van schoeisel niet vertrouwd, besloot ik toch te beproeven eene plaats te bereiken van waar uit men den Walinkoskival zien kan, hetgeen mij niet zonder moeite gelukte. Eigenlijk moet men dezen val vóór dien van Imatra zien, daar hij veel kleinere afmetingen heeft, en nog veel eerder den naam verdient van „loop" dan van ,,val". De geheele omgeving en het eigenaardige van het ontstaan van den Walinkoski-val bieden echter een zoo geheel verschillend schouwspel aan, dat ook deze alleszins bezienswaard is. Na tot de hut te zijn teruggekeerd, ging het weder voort door de bosschen. Het Finsche paardje had hard werk hier, en totdat de groote postweg weder bereikt was, ging het rijden vrij langzaam. Toen echter veranderde het. In vliegende vaart werd de weg tot Wiburg afgelegd ; het eenige oponthoud was de wisseling van paarden, of, wanneer er eene Finsche slede ons tegemoetkwam : dan moest zoowel de een als de ander in de diepe sneeuw uitwijken, en eer men weder in den vollen draf is, zijn er eenige oogenblikken verloren gegaan. De tijd was des te kostbaarder, aangezien de trein om zeven uur 's avonds uit Wiburg vertrekt, en het uur zoo ver was gevorderd, dat ik slechts met moeite op den bepaalden tijd aan het station zou kunnen zijn. Ook dit liep echter goed af, en te half twaalf was ik weder te St. Petersburg terug, ten hoogste voldaan over het eigenaardige dat dit uitstapje in den winter mij te zien had gegeven. PETERHOF. St. Petersburg, l8S5- Alles wat 'swinters te St. Petersburg danst, de theaters en de concerten bezoekt en zich op andere wijze binnenshuis vermaakt, zegt thans met Heine: Lebel wohl, ihr glatten Sale, Glatle Herren, glatte Frauen , Auf die Berge n'ill ich sleigen, Lachend auf euch niederschauen. Een groot aantal families trekken naar het buitenland voor genoegen of om gezondheidsredenen, en die hier in de omstreken blijven, waar wel is waar geene bergen, maar hier en daar toch heuvelen te vinden zijn, denken mutatis mutandis hetzelfde. Het seizoen van ,,menschen te zien" is voorbij; de nachten zijn helder, en het eenige doel dat men zich stelt, is zooveel mogelijk partij te trekken van den korten zomer en de natuur volop te genieten. Elkeen, wiens financiën het ook maar eenigszins toelaten, heeft, behalve zijne woning in de stad, eene datscha, een landhuis, meestal van hout opgetrokken, met een tuin, en liefst aan het water gelegen. Het bezitten of het huren van zulk een buitenverblijf is iets, dat niet als eene zeer groote weelde wordt beschouwd, alhoewel er natuurlijk tusschen de verschillende datscha's groot onderscheid bestaat, wat bouw, versiering en ligging betreft. De heerschende meening is, dat men in den winter zoo weinig van de buitenlucht kan profiteeren, en dat de stad, in den zomer, wanneer alleen de huizen en straten kunnen worden gerepareerd, zóó warm en stoffig is, dat een verblijf op het land gedurende eenigen tijd bijna onontbeerlijk is te achten. Mij is zelfs verteld, dat dienstboden, vóór het indiensttreden, de vraag stellen, of de familie 's zomers wel eene datscha bewoont, en zeker weet ik, dat meer dan één kamerdienaar, voornamelijk onder die, afkomstig uit de Baltische provinciën (die vooral door de vreemdelingen gaarne worden gehuurd, omdat zij min of meer Duitsch spreken) in den zomer eene maand verlof vraagt, desnoods zijn ontslag neemt, om ins Bad reisen", welk ,,bad" dan gewoonlijk de eene of andere kleine aan de Oostzee gelegen plaats is. De omstreken van St.-Petersburg hebben geen goeden naarn^ of liever, zij zijn in het buitenland weinig bekend. En toch, om hier zeer veel liefs en zelfs schoons te vinden, behoeft men niet heel ver te gaan, althans betrekkelijkerwijze, want een afstand van i uur per spoor of per stoomboot noemt men hier niet ver. Al moet men zich echter eenige moeite geven om de schoone plaatsen te bereiken, zij hebben des te eerder aanspraak op bekendheid, omdat nog geen twee eeuwen geleden St. Petersburg en wat er om heen ligt, moeras was, en het natuurschoon, wel verre van vroeger aanwezig te zijn, hier zijn ontstaan te danken heeft aan de moeite en zorgen, welke voornamelijk de Czaren zich hebben gegeven om der natuur de behulpzame hand te bieden en St. Petersburg van schoone omstreken te voorzien. Om reeds aanstonds te bewijzen, hoe zij daarin geslaagd zijn, noem ik Peterhof, één van de zomerverblijven der Russische Keizers, waaraan de tegenwoordige Czaar, in tegenstelling met Alexander II, die den zomer meestal te Tsarskoë-Selo doorbracht, de voorkeur geeft. Gedurende het zomerseizoen gaan zes maal per dag goed ingerichte stoombooten van de Newa-kaai naar Peterhof. Na vijf minuten varens heeft men de groote baai der Newa vóór zich, waarvan de oevers slechts als flauwe lijnen te onderscheiden zijn. Heel in de verte ligt Kroonstad, even links daarvan Oranienbaum en Peterhof; voorts talrijke andere plaatsen, zooals Sergiëfskaja, Strelna en Ligowa, welke in den winter verlaten zijn, doch thans, nu in de laatste acht dagen de boomen groen zijn geworden, langzamerhand beginnen bewoond te worden. Links van de plaats waar de rivier op eenmaal eene zeer groote breedte krijgt en zich tot baai vormt, is de ingang van het onlangs geopende zeekanaal. De boot, is niet dóór het kanaal, maar langs den ouden waterweg verder gestoomd, ingehaald ondertusschen door talrijke torpedobootjes, die pijlsnel naar Kroonstad gaan, waar dezen zomer de vloot zal manoeuvreeren; de gele streep van opgespoeld zand hier en daar achter het roer, legt een zichtbaar bewijs af, dat het nieuwe kanaal voor diepgaande schepen waarlijk geene overbodige weelde is. Al is de baai in de nabijheid der stad ondiep, er heerscht toch een levendig verkeer. Het wemelt van kleine vaartuigen : Finsche 'schuiten die voornamelijk hout aanbrengen, ook kleinere Vreemde schepen, stoombooten, en de zon die nu en dan door de wolken breekt, verlevendigt het watertafereel, zoodat men het bijna jammer vindt, na vijf kwartier stoomens Peterhof te bereiken. Het zomerverblijf des Keizers van Rusland is in den vollen zin van het woord een lusthof. Peterhof heeft zijn oorsprong te danken'aan het door Peter de Groote gebouwde slot, dat thans nóg het centrum vormt der verschillende parken en turnen, eene navolging van Versailles was, en het ook is gebleven, nadat Keizerin Katharina II het belangrijk heeft laten vergrooten. Wat voor het overige den aanleg der talrijke parken en waterwerken betreft, kan Peterhof alleen met Versailles worden vergeleken. Het is veel minder stijf dan Sans-Souci te Potsdam, (ofschoon men ook hier den stijl van Le Nótre duidelijk herkent) en biedt meer verscheidenheid aan dan de koninklijke tuinen in Engeland. Men verhaalt dat, toen Keizerin Katharina II, voornemens zijnde het slot van Peterhof en de parken te verfraaien en uit te breiden, haren architect daarover raadpleegde, deze haar een plan toonde dat hij in verloren oogenblikken had gemaakt, en dat voor hem het ideaal ven een vorstelijk park was. De Keizerin droeg hem op Peterhof naar dat plan aan te leggen. Wellicht is deze anecdote niet meer waard dan zoovele andere van dien aard, maar indien zij op waarheid berust, dan is het zeker dat vcor de nakomelingschap het ideaal van den architect nog te wenschen overliet, want ook onder de regeering van Keizer Nikolaas werden de tuinen van Peterhof nog belangrijk verfraaid. Zooals reeds boven gezegd is, vormt het keizerlijk lustslot het middelpunt van Peterhof. Het wordt thans alleen gebruikt voor groote hoffeesten en receptiën, die vrij zelden voorkomen. De Keizer bewoont een ander, verderaf gelegen slot, Alexandria geheeten, dat voor Keizerin Alexandra Féodorovna in Gothischen stijl werd gebouwd, en waarvan de tuin door een hoogen muur is omgeven. Over het algemeen is thans de militaire en politiemacht, te Peterhof aanwezig, zeer groot. Overal, op den steiger waar de boot aankomt, aan de twee spoorwegstations, en in de parken, zijn geheime en gewone politieagenten geposteerd; bovendien rijden er voortdurend patrouilles rond van Tcherkessen: de Kaukasische ruiters op kleine paarden, vrij bont uitgedost, met de karabijn op den rug en de kleine sabel vóór het lijf, die de lijfwacht van den Keizer uitmaken. Het groote slot, gebouwd in rococo-stijl, geel met wit geschilderd, en met een metalen dak, heeft drie verdiepingen. Rechts is het paviljoen van grootvorst Michael Pawlowitsch, links de kerk met vijf vergulde koepels. Op het terras vóór het slot heeft men een verrukkelijk uitzicht. Het paleis ligt op eene natuurlijke hoogte, waarvan op uitnemende wijze partij getrokken is. Van sierlijke, breede marmeren trappen, tusschen keurig aangelegde bloemperken, waarin ongeveer een vijftigtal vergulde standbeelden naar bekende antieke modellen zijn geplaatst, stroomt het water in een vijver, in het midden waarvan op eene groote rots een beeld van Simson staat, die den muil van een leeuw openrukt, waaruit een armdikke waterstraal spuit. Uit dien vijver vloeit het water in een klein kanaal, aan welks beide kanten naast hooge dennenboomen 22 fonteinen springen. Aan beide zijden der groote trappen zijn tegen de helling groote grasperken en daartusschen nog een tiental kleinere marmeren fonteinen, evenzeer in den vorm van trappen, aangebracht. Beneden, rechts en links, zijn twee ronde fonteinen van reusachtige afmeting, en aan den ingang van het kanaaltje staan twee koepels met ronde vergulde daken en gaanderijen, die den benedentuin vóór het paleis als het ware afsluiten. In de verte ziet men de bocht van de Newa en de Finsche golf. Over het kleine kanaal ligt eene brug, op welker vier hoeken groote vazen staan; zij vormt het midden van eene lange laan, welke aan beide zijden uitziet op twee fonteinen met 16 stralen, de eene met het beeld van Adam, de andere met dat van Eva. Gaat men rechts van het paleis langs den rijweg naar beneden, dan ontmoet men eerst de groote oranjerieën en komt daarna aan eene andere fonteinengroep, waarvan de voornaamste de zoogenaamde „dambordfontein" is. Drie draken staan vóór eene rots, waarop een groote bronzen adelaar, zijne vleugelen uitspreidende, naar beneden ziet. Uit de drakenmuilen vloeit het water, over vier trapsgewijs geplaatste blokken van ingelegd wit en blauw marmer, met talrijke beelden versierd, in een klein bassin met eene grot. Aan beide zijden der open plaats, waarvan deze fontein den achtergrond vormt, springen weder twee groote fonteinen. Al voortwandelende komt men in een breede laan, waar de beau monde 's avonds luistert naar de tonen der muziek van twee elkaar afwisselende militaire kapellen. Twee maal in de week doet zich de keizerlijke hofkapel hier hooren, welke, behalve aan het hof zelf, nergens anders speelt. Een standbeeld van Peter den Groote, met het gelaat naar de zee, bewaart de herinnering aan den Czaar, die van dit alles den grond heeft gelegd, en niet minder dan zijn standbeeld doet aan hem denken de villa Mon plaisir aan het einde der laan, in Hollandschen stijl gebouwd, en onmiddellijk aan het water gelegen. Van de keizerlijke villa Mon plaisir loopt eene schoone laan langs het water naar twee andere keizerlijke villa's uit den tijd van Peter den Groote, de Ermitage en Marly geheeten. Deze ligt schilderachtig aan een grooten karpervijver, gene is merkwaardig door de eetzaal, waarin eene tafel is, welke voor de verwisseling der spijzen in den grond, d. w. z. in de keuken, zinkt, waardoor tafeldienaars overbodig worden. Peter gebruikte hier dikwijls het middagmaal. Dicht bij Marly zijn weder twee vermeldenswaardige fonteingroepen. De eerste is de zoogenaamde ,,gouden trap". Hier vloeit het water over 19 b ree de marmeren treden, waarvan de loodrechte zijden met geel koper zijn beslagen, naar beneden. De trap, aan beide zijden met standbeelden versierd, wordt geflankeerd door twee groote ronde fonteinen, en bij den karpervijver is een aantal kleinere fonteinen in den vorm van Cupido's, die met het bovenlijf uit den grond komen. De tweede fonteingroep, van geheel anderen aard, bestaat uit eene kolonnade van blauw marmer, tusschen welker Dorische zuilen 12 fonteinen springen. In het midden der zuilenrij bevindt zich het zeer schoone bronzen beeld eener vrouw, die over den schouder eene kan met water uitgiet. Het water van de fonteinen komt neder in marmeren bakken en vloeit van daar uit den mond van talrijke ornamentale vrouwekoppen in het bassin, hetwelk de kolonnade omgeeft. Al deze fonteingroepen, waarvan ik slechts de voornaamste heb vermeld , bevinden zich in het benedenpark. Van die , in het bovenpark achter het slot, is de voornaamste de ,,Neptunusgroep". Midden in een groot bassin zwaait Neptunus zijnen drietand te midden van zeepaarden en andere allegorische figuren, welke elk op zichzelf eene fontein vormen. De waterwerken in Peterhof springen eiken dag, evenals er alle avonden van 8 tot 10 uur kosteloos concert is. Om de muziektenten heen luistert het publiek: de voetgangers op de banken aan beide kanten van den weg geplaatst, en zij, die per rijtuig komen, in de equipages, die queue maken in de op Mon plaisir uitloopende lanen. Ook de vorstelijke personen vertoonen zich bijna dagelijks hier en blijven geruimen tijd toehooren. Juist omdat er te Peterhof veel gelegenheid is om met de wereld in aanraking te komen, meenen velen, dat het verblijf aldaar niet landelijk genoeg is, en slechts dient om het stadsleven voort te zetten. Tot op zekere hoogte is dit waar, wat voor hen die zich niet geheel wenschen terug te trekken, natuurlijk eene aanbeveling is; intusschen ook de vrienden der afzondering kunnen er hunne gading vinden : overal, waarheen men zich ook wendt, zijn schoone wandeldreven, die betrekkelijk weinig bezocht worden; ik noem slechts het uitgestrekte Engelsche park met zijne vijvers en paleis. Voorts ligt om Peterhof heen een aantal keizerlijke villa's, waarvoor natuurlijk de schoonste punten zijn uitgekozen. Onder deze bevindt er zich eene, waaraan de volgende anecdote is verbonden : Toen de gemalin van keizer Nicolaas op een schoonen dag eene wandeling deed en op zeker punt het uitzicht roemde, beval de Keizer, dat aldaar onmiddellijk eene datscha zou worden gebouwd. Drie dagen later raadde de Keizer zijne gemalin aan, in den loop van den dag de bedoelde wandeling te herhalen, en toen zij het schoone punt weder bereikte, stond daar een landhuis, waar de Czaar, in Russische hoerendracht, haar met brood en zout volgens landsgebruik welkom heette. De keizerlijke villa's liggen voornamelijk aan de meren en kanalen, die ten behoeve der waterwerken moesten worden aangelegd; de kanalen hebben vrij groote afmetingen en doen, met de paden en de waterwilgen aan beide oevers, hier en daar aan een Hollandsch landschap denken. Op andere plaatsen echter vormt het water een kleinen waterval of eene ruischende beek, om dan weder onder den grond door te loopen, de fonteinen beneden te voeden en eindelijk in de zee te loopen. De aanleg van Peterhof in zijn tegenwoordigen toestand heeft millioenen gekost, maar daarvoor is dan ook een lustoord geschapen, dat, vooral met het oog op het noordelijk klimaat, eenig in zijn soort is, en waarvan geslachten na geslachten genieten. HELSINGFORS S. Petersburg, Juni. i8S5. Rusland is in het algemeen het land der tegenstellingen, vooral wat het weder betreft. Lente en herfst kent men hier eigenlijk niet. De overgang van strenge koude tot groote warmte is kort. Zij, die nog vóór 2 a 3 weken reeds den moed hebben gehad de buitenverblijven te betrekken, konden niet anders uitgaan, dan gewapend met winterjas 'en parapluie. Sedert korten tijd is dit echter geheel anders geworden. Nadat er vóór 14 dagen een hevige storm had gewoed, vergezeld van hagel en sneeuw, werd het op eens zomer. Van de eerste de beste gelegenheid heb ik gebruik gemaakt om Helsingfors, de hoofdstad van FinLaad, te bezoeken. Ofschoon men ook per spoor daarheen kan gaan, zonder nochtans noemenswaard aan tijd te winnen, verdient de reis per stoomboot toch de voorkeur. De Aobo, één der schepen, welke, varende onder Russische vlag, toebehoorende aan eene Finsche reederij en met eene Zweedsch sprekende bemanning — cosmopolitisch dus als zoovele andere zaken hier — in geregelden dienst varen tusschen St. Petersburg en Stockholm, en onderweg te Helsingfors en te Aobo aanleggen, vertrok van hier 's avonds te 6 uur en was te half acht tc Kroonstad. Ik was ook den vorigen dag, toen het stormde, aldaar geweest, maar welk een onderscheid tusschen gisteren en heden ! Toen waren er aan boord van de kleine stoomboot, welke op Kroonstad vaart, zeezieken; thans was iedereen op het schip opgeruimd. Toen hing er eene donkergrijze lucht; de groote golven, voortgezweept door voortdurende windvlagen, hadden eene donkergele kleur; thans was er geen wolkje te bespeuren, en het water spiegelglad. Vele schepen, die het kalme weder hadden afgewacht — en dat zij dit hadden gedaan, is een bewijs voor de hevigheid van den jongsten storm, omdat de Finsche golf zelf toch niets meer dan eene binnenzee is — gingen met ons buitengaats. Helsingfors kan de boot langs twee wegen bereiken, nl. door de open zee, voor zoover men deze uitdrukking op de Finsche golf kan toepassen, of dichter langs de kust door de Finsche scheeren. Laatstgenoemde weg werd door de Aobo gekozen. Den volgenden morgen waren wij reeds in den ,,Scheerentuin" (skargaorden), zooals de Zwaden terecht zeggen : de zuidelijke kust van Finland is als bezaaid met deze kleine rotsachtige, begroeide eilanden, die nu en dan zóó dicht bij elkander liggen, dat men meenen zou dat de stoomboot onmogelijk den waterweg verder volgen kan; komt het schip echter ter plaatse waar de weg versperd scheen, dan is er tóch nog een doorgang, de machine houdt even stil, het roer wordt gewend, en terwijl de watermassa, die door het gewicht van het vaartuig wordt verplaatst, hoog tegen de rotsen opspat, wijst de telegraaf van het scheepsdek naar de machinekamer reeds weder Jrarnaot (vooruit , en voort gaat het, te midden van de scheeren, die grillig, als de geheele natuur is, door elkander gewerpen, niettemin een harmonisch en geheel eigenaardig schouwspel opleveren. Bijwijlen ontmoet men ook eene geheel kale rots, die, rond en ian eene vaalgrijze kleur, op den rug van een reusachtig nijlpaard gelijkt met den kop en den staart onder water. Den volgenden morgen tegen i o uur liep de Aobo de bocht van Helsingfors binnen. Bij het aankomen aldaar valt het oog het eerst op twee groote kerken; de eene, de Griekschorthodoxe, is dadelijk geheel zichtbaar, omdat zij hoog op eene granietrots is gebouwd en aan de haven ligt. Van rooden gebakken steen opgetrokken, en gedekt met een grooten koepel, omringd door talrijke kleine torentjes, waarvan de witte daken met gouden bollen zijn versierd, staat zij daar, als hoorde zij hier in Finland niet te huis. Inderdaad heeft zij — behalve als monument — geen reden van bestaan, omdat de inwoners van Helsingfors bijna uitsluitend den Lutherschen godsdienst belijden, en ervoor het garnizoen in de vesting Sveaborg eene andere Russische kapel is. Men noemt haar dan ook ,,de Russische kerk", in tegenstelling met de eigene Luthersche Nicolaaskerk, die met hare vijf zware koepels achter het schoone, aan de haven gelegen hotel Societetshuset, als het ware het centrum der stad vormt, en met hare ontzaglijke breede graniettrappen van 5o treden menige plaats van meer beteekenis dan Helsingfors geen oneer zou aandoen. De geheele stad Helsingfors draagt den stempel der westersche beschaving. ,,St. Petersburg is geen Russische stad, het is veel te Europeesch", zoo is het algemeen gevoelen, en toch, rechtstreeks van hier te Helsingfors komende, welk verschil ! Dit verschil springt te meer in 't oog, omdat, al weet men dat Rusland en Finland in zeden en gewoonten geheel van elkander afwijken, men hier levende, zich niet gemakkelijk kan losmaken van het denkbeeld dat men naar Finland gaande toch in Rusland blijft, en dat de toestanden in eerstgemeld land dus ook een min of meer Russisch karakter moeten hebben. In geen enkel opzicht echter heeft Finland, en vooral niet de hoofdstad Helsingfors, niettegenstaande het in zoo nauwe betrekking staat tot het machtige Slavische volk, zijn eigenaardig karakter verloren. Terwijl in Rusland alle maatregelen van vooruitgang schijnen te vallen als de graankorrels op een bodem, waarvan de allerbovenste lagen vruchtbaar zijn, maar bij de onderste ontkieming onmogelijk is, houdt Finland in beschaving gelijken tred met de west-Europeesche rijken. Meer dan ergens heeft men hier gelegenheid op te merken dat een uitgebreide gegoede middelstand, tot de vorming waarvan in Rusland reeds sedert zoovele jaren vergeefsche pogingen worden aangewend, het voorname steunpunt is der geleidelijke ontwikkeling van eiken staat. Behalve de genoemde kerken, bezit Helsingfors een eenvoudig keizerlijk paleis, een paleis voor den Senaat, de universiteit en eenige andere schoone gebouwen; zindelijke, regelmatig gebouwde huizen, een breeden met vier rijen ahornboomen beplanten boulevard met een koffiehuis, waarvoor op buitenlandsche wijze de bezoekers kunnen plaats nemen, (eene ongekende zaak te St. Petersburg, waar geen enkel fatsoenlijk koffiehuis is). Ik kwam op een Zondag aan, en om de muziektent, waarvoor het bedoelde koffiehuis is geplaatst, stonden de Finsche boeren en boerinnen, die voor de markt van Maandag in de stad waren gekomen, naar de muziek te luisteren. Reeds bij eene vorige gelegenheid heb ik opgemerkt dat het voornaamste kenmerk van het volk stugheid is. Ofschoon deze karaktertrek zich ook te Helsingfors niet verloochent^ heeft de langdurige omgang met de Zweden in de Finsche steden daarop toch een gunstigen invloed geoefend. De stad Helsingfors is door Gustaaf Wrasa gesticht in het midden dei 16e eeuw; zij kwam eerst bij den vrede van Frederikshamn in 1809 aan Rusland. Een iotal jaren later werd zij de zetel der Finsche regeering en in 1827 werd de hoogeschool van Aobo naar Helsingfors verplaatst. De inlijving van Finland bij het Russische rijk heeft intusschen niet verhinderd dat men er nog met hart en ziel aan Zweden gehecht is. De beschaafde standen in Finland spreken steeds de Zweedsche taal, en alleen de boeren spreken uitsluitend Finsch. Het Russisch bepaalt zich tot de commando's aan de soldaten, en eenige weinige zeer bekende uitdrukkingen. Russisch kan, met uitzondering van de te Helsingfors in garnizoen liggende militairen, bijna niemand spreken. Dicht bij de stad ligt het zoogenaamde Brunspark, omgeven door eene rij rotsen, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft op de bocht van Helsingfors, met hare talrijke eilandjes. Het geheele park ligt als het ware op een rotsveld, dat op vele plaatsen, voornamelijk dicht bij het water, door de gletschergroeven, de duidelijke sporen draagt van de ijs-periode. Naar de bedoelde eilandjes brengen kleine stoombooten voordurend passagiers, welke de restaurants bezoeken die zich aldaar bevinden. In deze restaurants krijgt men goedkoop en goed eene sexa, d. i. een maaltijd, beginnende met talrijke kleine schoteltjes, voornamelijk bestaande uit vischgerechten en voorts uit warme spijzen, wel bekend bij allen, die in Zweden gereisd hebben. Helsingfors wordt verdedigd door de vesting Sveaborg welke men voorbijvaart alvorens de stad to bereiken. Deze vesting, ,,het Gibraltar van het Noorden" zooals de Finnen zeggen, werd twee maal aangevallen; in 1808 door de Russen, in wier handen zij door verraad viel; den tweeden keer dooide vereenigde Fransche en Fngelsche vloot in 1855. Bij die gelegenheid leden eenige gebouwen in de vesting door het bombardement schade, doch daarbij bleef het ook. De vijandelijke vloot moest zich naar Reval terugtrekken, nadat alle pogingen om de vesting te nemen vruchteloos waren gebleken. Om in den tegenwoordigen tijd de vesting te bezien, moet men zich eenige moeite getroosten. Men beweert dat deskundigen eene sterkte kunnen opnemen, door er voorbij te varen en verschillende batterijen van buiten te zien, zonder dat zij de vesting zelve behoeven te bezoeken. De Russische regeering schijnt van een ander gevoelen te zijn. Zoodra men van het bootje, dat van de stad naar het eiland vaart, waarop de vesting is gelegen, aan wal stapt, wordt door een soldaat gevraagd wat men hier komt doen, welk ambt men bekleedt, en hoe men heet. Na de vereischte opgaven te hebben gedaan, geeft men het verlangen te kennen om de vesting te zien. ,,Dan mede naar den commandant", luidt het antwoord. Men krijgt dan meestal het gevraagde verlof van den wachthebbenden officier, doch onder het voorbehoud slechts tot zekere plaatsen te gaan, „de batterijen niëlsja (volstrekt niet Met den soldaat op de hielen, gaat men dan door de donkere poorten, langs de hooge muren der kazernes, beziet de eenvoudige kerk, maar zoodra komt men niet op een punt waarvandaan men de kanonnen bespeurt, die rondom het eiland den toegang tot Helsingfors bestrijken, of het commando is : „halt en rechtsomkeert." Ik ademde weder ruimer toen ik de sombere vesting had verlaten, en ging naar den zomertuin Tivoli, waar het publiek van Helsingfors zich te midden van de bloeiende boomen, en met het uitzicht op het water, vermaakte. Intusschen was de stoomboot van Stokholm in de haven aangekomen, en na een tweedaagsch verblijf in de hoofdstad van Finland, aanvaardde ik den terugtocht, bij helderen nacht, naar St. Petersburg, waar ik den volgenden dag, na eene vaart van 18 uren, weder aan wal stapte. WALLAMO St. Petersburg, 1£ Juli iSS5. „Waarheen?" vraagt iemand, die mij reisvaardig ziet. — „Naar Konivetz en Wallamo." — „Om te bidden?" — „Om het te zien." Fn zoo begeef ik mij op reis. Ferst dóói St. Petersburg, want de stoombooten, die naar de genoemde eilanden, in het noordelijk gedeelte van het Ladogameer gelegen, waarheen de Russen ter bedevaait gaan, vertrekken, hebben hare aanlegplaats in eene afgelegen wijk der stad, waar vele inwoners zelden of nooit komen. Na een klein uur rijdens zijn wij — mijne twee reisgenooten en ik — aan de aanlegplaats. De stoomboot is reeds gevuld met een groot aantal dekpassagiers. Zij zijn ,,bogomoltzi" bedevaartgangers1, en doen de reis zoo goedkoop mogelijk. Hun proviand bestaat uit brood en thee, welke zij zonder melk, als het weelderig is met een schijfje citroen, dat meermalen dienst doet, gebruiken. Een eigenaardig tafereel levert ons dek op als de stoomfluit voor de laatste maal het sein tot vertrek geeft. Zoo lang wij nog binnen het gebied der stad zijn, weten de vromen dat zij bij het voorbijvaren der verschillende kerken en kloosters, welke in dit gedeelte van St. Petersburg bijzonder talrijk zijn, telkens buigende drievoudig op russische wijze het kruis hebben te slaan, hetgeen zij evenmin voor eene goede reis op het oogenblik van het vertrek hebben vergeten. (De Rus bekruisigt zich als hij in een klein bootje de rivier oversteekt' . Als op kommando, komen alle handen in beweging zoodia wij voor het groote Smolna-klooster komen, waar de dochters van den adel worden opgevoed. Een weinig verder ligt het Alexander Nevski-klooster met zijne uitgebreide terreinen; in de naast elkander gebouwde pakhuizen wordt het graan geborgen, dat door den spoorweg aldaar wordt aangebracht. Dit klooster is een der rijkste van geheel Rusland. Onder de regeering van keizer Nicolaas kreeg het belangrijke voorschotten uit de schatkist, welke schuld later door Alexander II werd kwijtgescholden, nadat het tijdens den Krimoorlog, op een oogenblik dat de regeering noch in het binnen- noch in het buitenland geld kon bekomen, de toen reeds aanwezige schatten, gezamenlijk met andere kloosters, ter beschikking van den Keizer had gesteld. De bezittingen van het Alexander Nevski-klooster worden tegenwoordig geraamd op tachtig millioen roebel. Eene andere eigenaardigheid van dit klooster is, dat het den naam draagt van Lawra, d. w. z. een klooster waar een metropoliet zijnen zetel heeft, en waaraan een seminarie voor de hoogere geestelijkheid is verbonden. Behalve dit, zijn er in Rusland nog slechts twee dergelijke kloosters: het Troïtsaklooster bij Moskou, en het grottenklooster te Kief. Naarmate wij verder stroomopwaarts varen, en de kerken alsmede de groote fabrieken op de beide oevers, o. a. de beroemde keizerlijke porseleinfabriek en de speelkaartenfabriek, welke voor geheel Rusland uitsluitend ten bate van weeskinderen werkt, uit het oog verliezen, beginnen onze dekpassagiers naar een plaatsje uit te zien, waar zij kunnen eten. Eenvoudig als zij zijn, zoeken zij niet lang. Wel vordert het eenigen tijd, eer die drie moedertjes, welke gezamenlijk ter bedevaart gaan, en zich op eene oude kist hebben gezet, uit een groot pak twee niet meer geheel gave kopjes, een glas, een oud mes en een brood voor den dag hebben gehaald ; maar lang zal ook het ontbijt duren, want de ketel, waaruit de onvermijdelijke thee, van eene zeer bleeke kleur, wordt geschonken, is geduldig, en zoodra de bodem zichtbaar wordt, gaat eene harer naar den machinist, die de ,,kipetok" (warm water) verkoopt, om opnieuw op te laten schenken, en het theedrinken begint van voren af aan. Vóór, dicht bij den boeg, staat een gelegenheids-improvisator, die spreekt over het doel, de oorzaak en de gevolgen der bedevaart. Onder de toehoorders bevindt zich de gegoede moesjiek, in zijn gekleurd hemd, hetwelk hij geheel onder het vest laat uitkomen, en in zijne hooge laarzen, die hij wellicht den geheelen winter heeft gespaard om dezen tocht te maken; doch ook de arme stumper in lompen, die tot heil zijner ziel het weinige geld voor de reis en het brood, maar ook niets meer, heeft weten bijeen te krijgen. De leiddraad van den redenaar is een gelegenheidsboekje, waarvan een exemplaar in veler handen is. \ an tijd houdt hij even op met zijn betoog, en wacht totdat zijn auditorium bladzijde zooveel van het geschrift, waarnaar hij heeft verwezen, heeft opgeslagen. Andere Russen hebben zich te slapen gelegd, plat op het dek, op eene ladder, op eene plank, overal waar plaats is, zoodat men een Zigeunerkamp zou meenen te zien. Hun linnengoed laat evenals hunne kleederen aan zindelijkheid te wenschen over. ^ erder en verder gaat de boot. Langzamerhand krijgt de Newa, wier oevers aan de meeste Petersburgers slechts bekend zijn in den vorm der granietkaden in de stad, een landelijk aanzien. De kolonie Nieuw Saratof, een dorp met schamele doch zindelijke hutten, bewoond door Duitsche kolonisten, zijn wij reeds voorbij. Hier en daar ontmoeten wij een woud, een enkel buitenverblijf en zelfs twee keizerlijke villa's, die echter betere tijden hebben gekend. Thans zijn zij onbewoond en teren op den roem van vroegere dagen, toen de keizer zich 's zomers niet naar Zarskoe Selo of naar Peterhof, maar naar hier, naar Pella 'zoo heet éene dezer oude villa's) terugtrok. Eene schoone rivier, die Newa ! Overal gelijkmatig breed, stroomt zij voort naar St. Petersburg, dat aan haar zijn ontstaan is verschuldigd. En, terwijl zij in de stad, waar zij het meest wordt gezien, eenvoudig, zooals alle ware grootheid, zonder veel opzien te verwekken naar zee vloeit, bemerkt men hier, dichter bij haren oorsprong, eerst recht over welke krachten zij beschikt. Bij ééne harer talrijke en sierlijke bochten gekomen, waar de plaats aan den oever „Pirogi"" heet, vertelt de kapitein dat het hier gevaarlijk is met twee schepen naast elkander stroomafwaarts te gaan. De stroom is zóó sterk dat men, voornamelijk bij noordoostenwind, dikwijls het roer niet meester is. „Daarom", zegt hij, „wordt ons dan ook van het signaalhuisje daar ginds te kennen gegeven of zich dicht vóór ons, aan de andere zijde der kromming, een schip bevindt en er dus mogelijkheid tot aanvaring bestaat. Wij mogen dan niet voortstoomen, totdat alle gevaar is geweken." „Maar, merk ik op, „ik zie daar naast elkander vier graanlichters aankomen, die gesleept worden. Bestaat voor hen dat gevaar niet?" ,,Neen," is zijn antwoord, ,,want men heeft ze stevig aan elkander vastgemaakt, zij vormen eigenlijk slechts één geheel. Achter elkander zou het niet wel mogelijk zijn ze behouden de rivier af te brengen. Zij komen van de Wolga door de verschillende kanalen, zooals het Ladogakanaal met zijne 32 sluizen, het Sjessischeen het Swir-kanaal, dat het meer van Ladoga met dat van Onega verbindt." Langzaam gaat de stoomboot stroomopwaarts vooruit. Na 6 uren varens bereiken wij Schlüsselburg met zijne kleine kerk en vesting. De laatste ligt op een eiland vlak vóór den ingang der Newa. Zij herbergt vele politieke misdadigers. De boot houdt slechts even op om de tol-ambtenaren op te nemen, die medegaan naar Finland, omdat er tabak aan boord is. Weinige minuten later zijn wij op het meer van Ladoga, het grootste meer van Europa. Bij dien schoonen namiddag, op dat dikwijls zoo stormachtige, doch thans zoo kalme meer, in welks watervlakte de blauwe hemel zich spiegelt, bespaar ik u statistieke opgaven omtrent zijne grootte. Van bakboord kan men, hoewel niet gemakkelijk, land onderscheiden, omdat wij langs de westelijke kust varen, doch aan stuurboordzij liggen vele honderden van wersten alvorens men land bereikt. Langzaam en statig trekt de rook uit den schoorsteen daarheen en de blauwe golven, waarin die zwarte streep zich weerkaatst, schijnen er trotsch op eene stoomboot te dragen, hetgeen niet dikwijls gebeurt. Behalve de Wallamo, waarop wij ons bevinden, en de Ladoga, die beiden aan dezelfde Maatschappij behooren, en eenen geregelden dienst uitoefenen, worden er weinig stoombooten gezien, en het is nochtans alsof het meer zich bewust ware door zijne uitgestrektheid recht te hebben op andere vaartuigen dan de zoogenaamde Ladogaschepen, door welke het nu bijna twee honderd jaren nagenoeg uitsluitend wordt bevaren. Zij zijn gebouwd volgens het oud-Hollandsche model, met hoogen achtersteven voorzien van vensters. Eerder dan hier, zou men ze tegenwoordig zoeken op eene schilderij van Ludolf van Bakhuizen, den leermeester van Peter den Grootc in het marine-schilderen, toen deze zich te Zaandam bevond. De diepte van het Ladogameer is op sommige plaatsen 240 meter, doch er zijn ook vele klippen en zandbanken, zoodat de scheepvaart niet gemakkelijk is. Het meer beviiest gewoonlijk eerst tegen het midden van Januari, en is daarentegen eerst ijsvrij lang nadat het scheepvaartseizoen op de Nevva reeds begonnen is. De kapitein vertelt dat hij hier in het begin der maand Juni 11. nog tusschen de ijsschotsen door moest varen. Tegen half acht 's avonds zien wij vooruit aan den horizont land, en met den scheepskijker zijn duidelijk de witte torens van eene kerk waar te nemen. Dit is het klooster van Koniwetz, het eerste station der bedevaartgangers. Wij landen daar tegen 9 uur der avards. De Finsche grens, die denkbeeldig door het meer van Ladoga loopt, ligt reeds uren achter ons, doch terwijl men overal elders in Finland bij den eersten oogopslag bemerkt bij een volk te zijn van geheel anderen aard dan de Russen, is hier nog alles Russisch. Toch heeft het iets vreemds als de touwen van het schip, bij het landen, door monniken worden opgevangen en om de palen van de landingsplaats geslagen; maar hoe kan het anders? Heer en knecht op dit eiland zijn monnik en kloosterbewoner. Hun aantal is circa drie honderd. Allen dragen dezelfde kleeding: eene lange zwarte jas (kaftan) met eenen lederen gordel om het lijf. Het verschil tusschen de hoogere en lagere geestelijken bestaat behalve in de stof der kleeding en in de mate van zindelijkheid waarin zij gehouden wordt, in het hoofddeksel. Bij de eersten is dit een hoed zonder rand van fluweel, bij de anderen eene muts, een soort kalotje, van dezelfde stof als hunne pij. Een half uur na aankomst gaan wij de Kloosterkerk bezoeken, waar onze medepassagiers reeds zijn verzameld om de godsdienstoefening bij te wonen. Wij worden achtervolgd door eenen troep afzichtelijke bedelaars, ware lazzaroni, die van de bedevaart een winstgevend bedrijf maken. Hoe meer werkelijke of geveinsde gebreken zij kunnen vertoonen, hoe beter voor hunne ontvangsten. Bij de stilte van den avond, hoort men reeds op verren afstand het „Gospodine pamiloei (Heer! ontferm U onzer: dat door de gemeente, voorgegaan door den priester, ontelbare malen wordt herhaald. In de kerk is het echter vrij donker, en het ademhalen wordt er belemmerd door den dikken walm van kaarsen en wierook. Liever dan hier te vertoeven, wil ik verhalen waarom de kloosters van Ivoniwetz en Wallame bedevaartplaatsen zijn. Toen in vroeger tijden de Tartaren in Rusland de heerschappij kwamen voeren en het Grieksch orthodoxe geloof onderdrukten, trokken vele vrome zielen naar het noorden, voornamelijk naar het zuidoostelijk gedeelte van het tegenwoordig Finland. Zij stichtten hier in de eenzaamheid kloosters, welke thans worden vereerd als de plaatsen waar het geloof in stand werd gehouden, toen het gevaar liep, in het overig Rusland, door de wilde Tartarenhorden te worden uitgeroeid. Van het klooster te Koniwetz werd in het laatst der veertiende eeuw de grondslag gelegd door den heiligen Arsinius, wiens zilveren standbeeld zich aldaar bevindt en een voorwerp van aanbidding is. Van nog veel vroegeren datum, n.I. van het einde der tiende eeuw, is het grootere en rijkere klooster op Wallamo, dat in den loop der tijden, gedeeltelijk door de Zweden verwoest en toen door de monniken, welke naar Novgorod trokken, verlaten werd. Van hetgeen er overgebleven was, verbrandde nog een belangrijk gedeelte in i 7^4- Op het laatst der vorige eeuw echter werd het weder opgebouwd en in zijnen tegenwoordigen toestand gebracht. De monniken kwamen terug, en toen Finland, waar overigens geene kloosters worden geduld, in 1809 voorgoed aan Rusland kwam, droeg de Russische regeering natuurlijk zorg, dat deze in stand bleven. Keizer Alexander I bracht dikwijls eenigen tijd in stille afzondering te Wallamo door. De Russen, die de kloosters stichtten, vonden, zooals de overlevering luidt, bij hunne aankomst in deze streken, heidenen van Finschen oorsprong, welke als duivels werden beschouwd en verjaagd. Op Koniwetz wordt nog een groot erratisch blok getoond, waarop eene kapel is gebouwd. De heidenen offerden aan hunne goden op dezen steen dieren, voornamelijk paarden. Vandaar de naam Koniwetz = paardenofïer (Konj is het Russisch woord voor een edel ros). Ook de namen van verschillende andere plaatsen in het noorden van het meer Dadoga herinneren aan vroegere gebeurtenissen. Zóó heet een klein plaatsje tegenover Koniwetz, een half uur varens van daar, aan de Finsche kust, Sertanlaxa (duivelsbocht),, de noordelijkste haven van het meer heet Serdobol (duivelsvallei). Tschert (spr. tschjort) is het Russisch woord voor duivel, de Finnen konden dit woord niet uitspreken en maakten er ,,Sert van, en de tegenwoordige Russen hebben deze plaatsnamen volgens de Finsche verbastering overgenomen. De zon, die hier vlak noord-noordwest ondergaat, werpt hare laatste stralen op den grooten kloosterkoepel; alles is rustig geworden op het kleine eiland. Alleen het eeuwig levende water, dat tegen het strand aankabbelt, breekt de stilte. De monniken hebben zich te slapen gelegd, evenals de bedevaartgangers, die in het klooterhótel kosteloos worden ondergebracht en gevoed. Na eene wandeling om het eiland gemaakt te hebben, begeven wij ons weder aan boord om het gegeven voorbeeld te volgen. De stoomboot wacht bij gelegenheid der kerkelijke feestdagen, welke 's zomers in het bijzonder door deze kloosters worden gevierd, op de bedevaartgangers, om hen verder naar Wallamo te vervoeren. Morgen is het de voornaamste feestdag van het geheele jaar voor het klooster te Konivetz, de naamdag namelijk van den heiligen Arsinius. Indien het ons nog niet bekend ware geweest dat het een belangrijke feestdag was, dan zouden wij zulks bemerkt hebben door het onophoudelijk gelui van alle kloosterklokken in den morgen van den volgenden dag. De kerk wordt reeds te zeven uur geopend, en eerst te elf nur begint de processie. Even vóór dien tijd was er nog een bewijs voorhanden hoe gewillig de geest en hoe zwak het vleesch dikwijls is. Een monnik die óf ter eere van den heilige, óf omdat de dienst zóó lang duurt, om niet te zeggen dat hij er wellicht aan gewoon is, te diep in het glaasje heeft gekeken, wordt waggelend door zijne collega's over de kloosterplaats geleid, opdat hij niet worde gezien door de geloovigen die zich opstellen voor den ommegang. Voorop gaan de zangers, dan komt het beeld van Arsinius, in eene lijst waaraan twee latten zijn bevestigd, en aan beide zijden gedragen door een moesjiek. Vervolgens eenige versleten vaandels en de opperpriester. Daarna de menigte blootshoofds, waarvan de achterhoede bestaat uit de gebrekkigen, waarmede wij reeds gisteren avond kennis hebben gemaakt: de een nog viezer dan de andere; daar zijn er met houten beenen, op krukken, éénoogigen, lieden zonder neus, idioten enz., zij zijn de klaploopers van den stoet. Zoodra de processie zich in beweging heeft gesteld om naar eene kleine kapel te gaan, waar de heilige Arsinius een groot gedeelte van zijn leven als kluizenaar moet hebben doorgebracht, meen ik dat er twist ontstaat. Naderbij komende, bemerk ik echter dat het gedrang eene andere oorzaak heeft. Het is er den geloovigen namelijk om te doen de bewuste schilderij over hun hoofd te doen gaan. Gehurkt, maken zij, zonder dat zulks gemakkelijk gaat, aangezien elkeen de eerste wil zijn, eene rij, met het gezicht naar het beeld gericht, en zoodra de twee dragers voorbij zijn en het beeld dus boven hen heen is gegaan, sluiten zij zich weder aan bij den troep, die uit ongeveer zeven honderd personen bestaat. Te twee uur 's namiddags zijn alle bedevaartgangers weder op de stoomboot, die thans den steven naar Wallamo richt. Als medereisgenooten in de eerste kajuit hebben wij een drietal, dat te zamen reist, bestaande uit de meest verschillende elementen, ofschoon hun doel, de bedevaart, hetzelfde is. De een is Russisch militair, en zoon van een adellijken generaal, welke in Finland een zeer hoogen post bekleedt; uit den toestand van zijne uniform zou men mogen opmaken dat hij weinig aan uiterlijke schoonheid, bijna zou ik zeggen zindelijkheid, hecht. Wellicht is dit echter toe te schiijven aan de omstandigheid dat hij thans pelgrim is. Zijne gelaatstrekken zijn voor het overige alles behalve scherpzinnig. De tweede is koopman, zijn gezicht verraadt sluwheid en zijne Israèlietische afkomst. Inderdaad vertelt hij ons herhaaldelijk, „na zijne bekeering", te Jeruzalem te zijn geweest. l)e derde geeft, hoewel ongevraagd, als zijne hoedanigheid op, de zoon des klokkenluiders van eene der groote kerken van St. Petersburg te zijn. Tres faciunt collegium, maar welk in dit geval! Meer belangstelling dan deze drie menschen, boezemt onze vierde en laatste medepassagier in. Ook hij is Russisch officier en heeft de groote Noordpool expeditie en de overwintering in de Behringstraat met Nordenskjold medegemaakt. Hij is nu hier om de fauna van het meer van Ladoga te onderzoeken. Te 6 uur 's avonds —- aldus na eene vaart van 4 uren noordwaarts — krijgen wij Wallamo in zicht. Langzamerhand verandert de getinte lijn recht vóór ons in heuvels met woud. Naderbij komende, bemerkt men dat het niet één, maar verschillende eilanden zijn, die de bezitting van het klooster uitmaken. Dit laatste wordt eerst zichtbaar, wanneer men tusschen de eilanden door, het noordelijk gedeelte van het eiland bereikt. Tot zoo lang ligt het achter de bosschen verscholen. Bij den ingang tot het water dat naar de aanlegplaats voert, en dat geheel beschut, tusschen de rotsachtige eilanden kalm daarheen vliet, staat eene kleine kapel, een dwerg in vergelijking met het reusachtige klooster zeil, dat op een heuvel gelegen, met zijne koepels en alle bijbehoorende gebouwen, een trotsch gezicht oplevert. Door twaalf groote en kleine torens gedekt, ligt het daar, als ware het zich bewust dat honderd millioen menschen het beschouwen als een heiligdom, en uit een oogpunt van eene schoone en schilderachtige samenstelling van byzantijnschen bouwstijl, dwingt het ook den vreemdeling bewondering af. De passagiers van de stoomboot worden bij de aankomst op Wallamo verwelkomd door een der voornaamste priesters van het klooster. Aangezien wij met hem nog nader kennis zullen maken, zij eene korte beschrijving van zijnen persoon veroorloofd. Onder het fluweelen hoofddeksel schitteren een paar donkere oogen ; hij draagt een knevel en een puntigen baard aan de kin. Zijn slim gelaat wordt omgeven door een dikkfcn haartooi, die hem tot beneden de schouders hangt. Men weet dat de geestelijken in Rusland, in tegenstelling met de Roomsch Katholieke priesters, het haar zoo lang mogelijk laten groeien. Terwijl bij de meeste monniken haaien baard in een vrij wanordelijken toestand zijn, ziet men dat bij hem daaraan zorgvuldig de hand wordt gehouden. De Russen gaan op hem af, kussen zijne hand, en daarna geeft hij hun door het maken van het kruis zijn zegen, waartoe hij als gewijde priester het recht heeft. En het zijn niet alleen de bedevaartgangers die om zijnen zegen vragen, ook de lagere monniken gaan telkens wanneer zij hem zien, voor dat doel naar hem toe, gelijk ik nader herhaaldelijk gelegenheid had op te merken. Hij is de kasnatcheï (rentmeester) van het klooster. Hij verwelkomt ook ons als vreemde bezoekers en beveelt dat onze bagage naar cel nummer zooveel worde gebracht. Daarna voert hij ons rond op het ruime kloosterplein, dat met kleinere kapellen is voorzien, en waarop ook eene monsterklok, een meesterstuk van gietwerk, tusschen vier spijlen hangt. Na van den vriendelijken man tot den volgenden dag afscheid te hebben genomen, gaan wij naar de ons aangewezen cel, aan den ingang waarvan een monnik staat, die ons moet bedienen, en dag en nacht voor onze deur de wacht houdt. De cel is natuurlijk hoogst eenvoudig: vier kale muren, een tafel, twee stoelen en vier zeer harde bedden vormen het eenig huisraad. Om zich te wasschen moet men zich naar eene, voor alle kloostersbezoekers, gemeenschappelijke kamer met vrij primitieve waschinrichting begeven. Een uur later stond er een echt Spartaansch middagmaal op tafel. Het bestond uit zwart brood, visch in olie gebakken, en ,,kwas" een gegist aftreksel van roggebrood, en thee. Andere spijs en drank zooals eieren en melk (vleesch wordt nooit op het eiland gegeten werd niet verstrekt, aangezien het vastentijd was. Na al de vermoeienissen van den dag was het denkbeeld van zelfs op een hard, en niet al te zindelijk bed te gaan slapen, aanlokkelijk. De rust, welke wij misschien zouden hebben kunnen genieten, was echter van korten duur. De monniken waren te q uur in den avond naar bed gegaan, waarna de kloosterdeuren werden gesloten, en reeds om 2 uur in den morgen luidde eene groote bel door alle gangen van het klooster, als teeken tot opstaan. Ook wij spoedden ons naar buiten, en zagen hoe de bedevaartgangers al weder naar de kerk stroomden. Wij die van onzen kant beproefden wat meer van het eiland te zien, werden hierin voor het oogenblik teleurgesteld, aangezien het kloosterplein en de kaai, waar de stoomboot aanlegt, van het overige gedeelte der verschillende eilanden welke tot Wallamo behooren door hekken zijn afgesloten; men krijgt daartoe alleen toegang krachtens een bijzonder verlof. Ons bleef dus niets anders over dan te wachten tot 9 uur, toen wij, op ons verzoek, door tusschenkomst van den monnik-rentmeester werden voorgesteld aan den opperpriester van het klooster, den ,,jegoemen", eene gunst die slechts bij uitzondering wordt verleend, doch volstrekt noodzakelijk is, indien men, als vreemde bezoeker, iets meer van Wallamo wil zien dan alleen de kloostergebouwen. De jegoemen, een man met een eerbiedwaardig uiterlijk, een langen zilveren baard en grijs haar, waaraan klaarblijkelijk ook veel zorg wordt besteed, ontving ons in eene kleine kamer, en bood ons thee met citroen aan. Hij droeg een donker purper zijden kleed en om zijnen hals verschillende kruisen en medailles. De jegoemen wordt tot kloosterhoofd gekozen uit en door de monniken van Wallamo. Zijne benoeming moet echter worden goedgekeurd door den metropoliet van St. Petersburg, die het recht heeft een andere persoon als de gekozene als zoodanig aan te stellen. Gewoonlijk wordt echter de keuze der monniken, wel te verstaan alleen die van hoogeren rang, bekrachtigd. Nadat de Jegoemen zich eenigen tijd welwillend met ons had onderhouden, beval hij dat rijtuigen en paarden alsmede eene roeiboot te onzer beschikking zouden worden gesteld, en droeg den kasnatscheï op, ons bij het bezichtigen der eilanden tot gids te strekken. Wij brachten een bezoek aan de kerken, versierd met talrijke schilderijen, en met de graven der beschermheiligen van het klooster, Sergeï en Jerman, waarvoor de Russen zich tot in het oneindige op den grond werpen en knielen. Vervolgens zagen wij de verschillende werkplaatsen: de ateliers waar de heiligenbeelden worden geschilderd, in lijsten gevat en waar kunstig houtsnijwerk wordt vervaardigd. De Russische heiligenbeelden stellen den Zaligmaker, de maagd Maria of den een of anderen heilige voor. In de meeste gevallen is het schilderwerk, dat te Wallamo niet onverdienstelijk wordt uitgevoerd, behalve het gelaat en de handen, bedekt met een zilveren of gouden plaat, in relief bewerkt. Is dit niet het geval, dan is de kroon of het kleed van den heilige versierd met edelgesteenten, niet zelden van hooge waarde. Deze schilderijen, groot en klein, meer of minder goed uitgevoerd, al naarmate van den prijs, waarop hier meestal de heiligen Sergeï en Jerman worden afgebeeld, zijn geen geringe bron van inkomsten. Men kan deze beeldjes krijgen van één kopek af (tot dien prijs zijn zij echter op machinale wijze vervaardigd) tot honderden van roebels, en men begrijpt, dat de duizenden bedevaartgangers, welke alle jaren naar Wallamo trekken, bijna zonder uitzondering het een of ander beeldje medenemen, dat voor hen eene veel grooter waarde bezit dan alleen die van een aandenken. Thuis gekomen, hangen zij het in een hoek hunner woonkamer op, kruisen zich, er vóór staande, meermalen daags, en op feestdagen wordt het lichtje dat er bij is aangebracht, aangestoken. Het klooster te Wallamo is dan ook zeer rijk. Alleen aan onroerende goederen bezit het een kapitaal van ongeveer dertig millioen roebel, voor een groot gedeelte bestaande in huizen te St. Petersburg. Aangezien het echter niet in het belang der monniken zou zijn dezen rijkdom te erkennen, zwijgen zij daarover. Het eenige wat uit den overigens zeer spraakzamen kasnatschei in dit opzicht te krijgen was, bestond hierin, dat hij vertelde hoe sommige rijke lieden voor het lezen van ééne mis voor een overleden persoon (in het klooster) van twintig tot dertig duizend roebel betaalden. Ook deelde hij ons mede, tweemaal per jaar voor de belangen van het klooster naar de stad te moeten gaan, hetgeen buiten hem en aan eenige weinige hoogere geestelijken, en dan nog alleen bij volstrekte noodzakelijkheid, ten behoeve van het klooster, aan geen der monniken is geoorloofd. Ik stelde er belang in te weten, welken indruk St. Petersburg op hem maakte, en vroeg hem daarnaar. „Och", was zijn antwoord, „alles is mij daar zeer vreemd, en toch nu en dan belangwekkend. Als ik er echter drie weken, zooals gewoonlijk, heb vertoefd, verlang ik weder zeer naar het eenzame en geregelde leven hier, waaraan ik gewend ben geraakt." Zonder zich verder daarover uit te laten, voegde hij er nochtans bij, reeds 27 jaren op Wallamo te wonen, en reeds van jongs af eene neiging tot den priesterstand gevoeld te hebben. Toen zijn vader daartegen bezwaar had, had hij Moskou, waar zijne ouders woonden, op vijftienjarigen leeftijd, heimelijk verlaten en zich naar Wallamo begeven, waar men hem opnam, en waarvan hij wellicht eens het hoofd zal zijn. Opmerkelijk is het nog, dat, behalve hij en den jegoemen, niemand in het klooster ooit een dagblad in handen krijgt. Op het geheele eiland, niet alleen dus in de kloostercellen, maar ook in de open lucht is het rooken aan iedereen verboden. Het aantal monniken is hier 450, welke in tegenstelling met alle andere personen in Rusland geen paspoort behoeven. Zoo pratende met den kasnatschei, onder het bezichtigen van alles wat merkwaardigs in het klooster wordt gevonden, waren wij de deur van het klooster-hotel genaderd. Daar stonden vier droschki's met monniken-koetsiers ons te wachten, waarmede een rijtoer over al de eilanden werd ondernomen. Nauwelijks zou men gelooven, in het noorden zulk een weligen plantengroei aan te treffen. De bosschen aan beide zijden der goed onderhouden rijwegen zijn zóó dicht, dat in 1872 bij een hevigen storm meer dan id,ooo oude boomen zijn omgewaaid, weike men nier en daar nog ontworteid ziet liggen, zonder dat dit aan de wouden merkbare schade heeft toegebracht. Tusschen de bosschen liggen de heerlijkste velden, dan weder heeft men opeens het gezicht op een meer. waarin de steile granietoevers zich weerkaatsen ; in het kort, indien men een denkbeeld wil krijgen van het natuurschoon der noordelijke streken, dan kan men niet beter doen dan een bezoek brengen aan Wallamo, waarop de meening van velen, dat Finland, wat natuurschoon betreft, eentonig is, in elk geval niet kan worden toegepast. Hier vindt men strand, meren, beken, wouden, rotsen, weiden, park en tuinen ; alles bijeen op eene oppervlakte van ruim dertig vierkante kilometer. Ik bespaar u de beschrijving der verschillende kapellen, graftombes en hutten, waar vroeger kluizenaars hun leven hebben gesleten, welke ons alle werden getoond. Alleen vermeld ik nog de volgende geschiedenis, die de kasnatschei, misschien in alle oprechtheid, mededeelde omtrent een wondersteen. Wij stonden bij het monumentale graf van den vorigen kloostervoogd. Daarin was een steen gemetseld van blauwe kleur met een datum er onder, en wel zóó dat de aandacht er dadelijk op viel. Ik vroeg wat deze steen beduidde, en kreeg nu het volgende te hooren : De steen had vroeger gediend tot versiering van de graftombe. Voor een paar jaren waren er eenige vreemde bezoekors op het eiland, o. a. een Engelschman, toen het op eens vreeselijk begon te waaien, zoo hevig dat de boot waarmede zij wilden vertrek- ken, niet weg kon varen. Gedurende vijf dagen wachtten de vreemdelingen reeds op het bedaren van den storm, toen de Brit eindelijk den opperpriester te spreken vroeg en dezen bekende, dat hij den bewusten steen van het graf had weggenomen, om een aandenken van Wallamo te bezitten. Aangezien hij thans niet langer kon wachten, werd hij tot bekentenis gebracht en gaf den steen terug. Nauwelijks was het corpus delicti in handen van den priester, of de storm bedaarde, en de reizigers konden vertrekken. De steen kreeg daarop zijne tegenwoordige eereplaats. 's Avonds ondernamen wij, steeds onder begeleiding van den rentmeester, en in het gezelschap van het boven beschreven drietal, een watertocht naar een tweede verafgelegen klooster van kleinen omvang, de Skiet (ermitage) geheeten. Hier woont een aantal monniken die den wensch te kennen hebben gegeven, naar nog strenger wetten te leven dan die in het groote klooster gelden. Zij gebruiken nooit dierlijk voedsel en brengen twee uur van den dag en twee uur van den nacht door met staande te bidden vóór een altaar in de kerk, die ook hier overal met heiligenbeelden is behangen. Terwijl bij ons binnentreden de biddende monnik, die kort daarop werd afgelost, het mager en bleek gelaat niet een enkel maal van het voorwerp zijner aanbidding afwendde, maar desniettegenstaande den indruk maakte werktuigelijk te bidden, beschouwde ik de verschillende manieren waarop de Russen, die bij ons waren, hunne devotiën verrichtten voor den zooveelsten keer van den langen dag. De rentmeester roept de bescherming in van slechts weinige, hem bijzonder gunstig gestemde heiligen, welke hij op waardige wijze, zonder overdrijving, begroet; de officier daarentegen werpt zich op de knieën en drukt het voorhoofd tegen den grond voor alles wat beeld is; de koopman, die in Jeruzalem is geweest, doet hem na, maar op eene wijze die doet vermoeden, dat het is omdat het zoo bij zijnen tegenwoordigen godsdienst behoort, terwijl des klokkenluiders zoon, die steeds op zich laat wachten en zich o. a. zeer driftig heeft gemaakt, dat men zonder hem den rijtoer heeft gedaan, omdat hij te veel van het geduld zijner metgezellen vergde, ook thans voortdurend te laat komt en, als de anderen bijna gereed zijn met al de heiligen, eerst de reeks zijner kruisteekens begint, zoodat men bij het vervolgen van den weg alweder op hem wachten moet. Ofschoon dankbaar voor het genotene, was het toch met een gevoel van verlichting dat wij, bij onze terugkomst op het kloosterplein, afscheid namen van den priester en de andere Russen, en gebruik gingen maken van het verlof om 's avonds eene wandeling op het eiland te maken. Het was ook thans doodstil. Geen tochtje was te bespeuren. Na een geruimen tijd geloopen te hebben, zetten wij ons neder, om van de kalmte der omgeving te genieten, op eene hoogte waarvan men in de verte het klooster over de verschillende meren kon zien. Onder ons liep een zandige weg, rechts was een heerlijk bosch, en achter ons weidden paarden en koeien, zooals men bemerkte door het voortdurend getingel der bellen, welke zij om den hals droegen. De nachtegaal zong, afgewisseld door den koekkoek, nu en dan zag men eene vlucht wilde eenden, welke hier alle vrijheid genieten, omdat de jacht het geheele jaar door verboden is. Dit maakt dat ook veel ander wild zich op het eiland ophoudt. In den winter komen de rendieren over het ijs naar Wallamo om er in den zomer hunne jongen te werpen. De monniken bedrijven eenige visscherij, maar alleen voor eigen gebruik. Aan onze voeten rezen de heerlijkste varens uit den grond, hun groen deed het wit der lelietjes van dalen en de kleuren van andere bloemen des te beter uitkomen. De appel-, pijn-, en berkeboomen stonden daar bewegingloos, alsof zij elkander in dien nacht niets te vertellen hadden; en daar ginds in het noordwesten gloeide de ondergaande zon, die nochtans niet diep genoeg onder den horizon zonk om den nacht niet zoo helder als de nacht te doen zijn. Welke heerlijke, scherp afgeteekende kleuren hier in de noordelijke natuur! Eene donker paarsche streep in de lucht, paart zich met het diepste blauw, na eenigen tijd gaat dit laatste in lichtgeel over, en eindelijk, als de gloeiende bol der zon voor korten tijd geheel verdwenen is, staat het noorden toch nog geheel in vuur en verbleekt slechts even, om tegen het aanbreken van den dageraad des te levendiger op te vlammen. Aan den anderen kant, boven den toren des kloosterkoepels, was de maan opgekomen en stond daar comme un point sur un i, gelijk Alfred de Musset zingt. Onder zulke omstandigheden is het naar bed gaan, eene zware taak. Wellicht hadde de eetlust ons naar het klooster terug kunnen drijven, maar met de wetenschap dat ook in dit opzicht daar niets bijzonders te vinden was, besloten wij den nacht onder den blooten hemel door te brengen. Om althans een troost voor de ontberingen te hebben — ik hoop lezer! dat gij het niet aan de monniken te Wallamo zult verklappen — werden wij heiligschenners. Een sigaar werd voor den dag gehaald en aangestoken. De rook steeg in blauwe wolkjes op, net alsof zij zich hier op haar gemak gevoelde. En wij, met het bewustzijn, dat allen aan wie zij ergernis zoude hebben kunnen geven, rustig sliepen, wij genoten de geurige havana met het genot van elke verboden vrucht. Nog nooit heb ik het zoo gewaardeerd rooker te zijn als dien nacht. Den volgenden morgen namen wij afscheid van de monniken, die voor hunne gastvrijheid alle betaling weigerden. Zelfs de ons bedienende monnik wilde geen fooi aannemen. Bij het weder aan boord gaan, wilde ik nog een anderen monnik eenig geld geven. Hij vervulde de functiën van statisticus, en had reeds bij onze aankomst mijne aandacht getrokken. Met een rozenkrans in de handen, welken hij op zijn rug hield, telt hij sinds jaar en dag alle aankomenden en vertrekkenden. Zijn uiterlijk leverde een sprekend bewijs voor de theorie van Darwin en deed tegelijkertijd vermoeden, dat, mocht hij ook thans wellicht geheel onthouder zijn, er toch een tijd was dat de ,,wodka" hem goed moet hebben gesmaakt. „Wel vadertje", zoo sprak ik hem aan, „ontglipt geen der bedevaartgangers aan uwe aandacht?" „Op twee of drie", was zijn antwoord, ,,ziet de Jegoemen niet, maar voor het overige moet ik bij de telling zeer stipt zijn." Toen ik hem nu eene kleinigheid voor een glaasje brandewijn aanbood, weigerde hij dit, onder opmerking dat hij thans nooit sterken drank gebruikte. Hij was vroeger koetsier, soldaat eii politie-agent geweest, had toen eene vrouw gehuwd die hem het leven zuur maakte, en had deze verlaten om, volgens zijne eigene woorden „na den Keizer, den Hemel te dienen". Hij zou dus de gift gaarne aannemen, maar alleen ten behoeve der armen. 1 oen ik hem schertsend vroeg, of hij zich zelf niet onder de armen rekende, knipte hij met de oogen en zeide: „misschien wel", Heel zeker dat hij het geld niet gebruikt heeft, als in den tijd „toen hij nog den Keizer diende", ben ik tot op dit oogenblik niet. Daar zijn wij al weder aan het stoomen op weg naar de noordelijkste haven van het Ladogameer, Serdobol, waartoe een schoone fjord reeds op een half uur afstands van de stad toegang geeft. Nauwelijks ziet men de twee eenige kerken (eene Luthersche en eene Russische), of zij zijn reeds weder achter de hooge begroeide rotsachtige oevers der fjord verdwenen. De boot maakt eene wending, en daar ligt de stad weer voor ons, om nog eens en nog eens te verdwijnen, totdat men eindelijk in eene breede baai landt. Het stadje is van weinig beteekenis en alleen bekend door het prachtige witte en groene marmer, en eene zekere soort delfstof „Serdoboliet" genaamd, waarvan verschillende sieraden worden vervaardigd, welk een en ander in de nabijheid wordt gevonden. De aanblik der fjord beloont echter ruimschoots de moeite der reis, die van Wallamo drie uren duurt. Het vaarwater is echter ook hier zeer gevaarlijk; dit bleek uit de omstandigheid dat een zeilschip op één der ondiepten was gestrand en thans wachtte op de noodige hulp om weder vlot te worden. Op de terugreis werd Wallamo nog voor korten tijd aangedaan om de bedevaartgangers voor de tehuisreis op te nemen, Daarna ging het over de aan den westelijken oever van het Ladogameer gelegen kleine plaatsjes Kronoborg en Keksholm terug naar Koniwetz, waar ons nog een onaangenaam avontuur wachtte. Reeds dadelijk bij het stappen op de boot (eene andere dan waarmede wij waren gekomen) te Wallamo, was het namelijk te bemerken, dat het schip vrij onregelmatig voortging en sterk schudde. Dit werd veroorzaakt door het breken van één der bladen van de schroef, welke nu moest worden gerepareerd te Sertanlaxa, eene plaats, zooals reeds boven gezegd, gelegen tegenover Koniwetz. De kapitein gaf den passagiers in overweging, op dit eiland te blijven, aangezien Sertanlaxa toch niets bezienswaardigs opleverde. Hij zoude over twee uren terug zijn, om degenen die waren uitgestapt af te halen. Het was toen 8 uur 's avonds. De boot vertrok, en op den voor hare terugkomst bepaalden tijd stond de landingsplaats te Koniwetz vol menschen, wachtende op het schip; intusschen werd het middernacht. Men verdreef den tijd zoo goed mogelijk. Een leerling van de St. Petersburgsche akademie van kunsten, die op het eliand zijn intrek had genomen, hield zich onledig met het maken van schetsen naar de natuur. Teekenaars en schilders namelijk zijn zoowel op Wallamo als op Koniwetz welkom, en mogen kosteloos in het klooster wonen, op voorwaarde dat zij, bij vertrek, ééne hunner teekeningen, ter keuze van den Jegoemen, aan het klooster afstaan; en van deze vrijheid wordt nog al veelvuldig gebruik gemaakt. Om onzen schilder heen had zich langzamerhand een groep gevormd van wachtende personen, die zijn werk gadesloegen. Toen het echter twee uur werd, en de boot nog niet in zicht was, besloten wij de gastvrijheid van de monniken van Koniwetz in te roepen, die ons bereidwillig werd verleend, en legden ons, met het vooruitzicht van elk oogenblik bij aankomst der boot te kunnen worden gewekt, geheel gekleed te bed. Achteraf beschouwd, was dit geheel onnoodig, aangezien men ons eerst 's morgens om 10 uur kwam afhalen, waardoor wij 5 veertien uren later dan den bepaalden tijd te St. Petersburg terug kwamen. Wij hadden gemakken des levens ontbeerd, maar waren daarvoor ruimschoots schadeloos gesteld door het vele belangwekkende, dat de reis had opgeleverd. Zij had ons gelegenheid geboden een blik in het Russische kloosterleven te slaan en tegelijkertijd een denkbeeld te krijgen van den graad der godsdienstige ontwikkeling van het volk in het algemeen. „Ons volk is een godsdienstig volk," hoorde ik onlangs eene Russische dame zeggen, en dit valt zeker niet tegen te spreken, indien men onder godsdienst verstaat het te goeder trouw in acht nemen van zekere uiterlijke vormeu. Het zich tevreden geven met het volvoeren van eenige voorgeschreven uiterlijke handelingen, om te meenen dat daarmede aan alle eischen van het goede is voldaan, ziedaar het kenmerk van het Russische volk uiteen godsdienstig oogpunt. De pelgrims geven den indruk ter bedevaart te gaan, omdat zij gelooven dat het zóó hoort, omdat zij hopen dat daardoor één hunner wenschen zal worden vervuld, of om andere redenen, behalve alleen om die, welke voortspruit uit een gevoel van godsdienst in den hoogeren zin van het woord. Wallace haalt drie voorbeelden aan tot staving van de meening, dat de godsdienst hier te lande in het algemeen in gering verband staat met de zedeleer. „Een roover", zoo vertelt hij, „vermoordt en plundert een reiziger, maar durft niet het stuk vleesch, dat hij toevallig in het rijtuig van den vermoorde vindt, opeten, omdat het een vastendag is. De knecht van een jong diplomaat te St. Petersburg wil zijn meester berooven, en brengt dezen om het leven, maar eer hij in het huis gaat, bezoekt hij de kerk en bidt de heiligen, hem bij de misdaad behulpzaam te zijn. Een inbreker heeft, bij het plunderen van eene kerk, moeite om de edelgesteenten van een heiligenbeeld los te maken, en doet eene gelofte, dat indien een zekere heilige hem daarin bijstaat, hij dezen voor een roebel kaarsen zal offeren. Dergelijke voorbeelden, die, zooale uit de betrekkelijke processen moet zijn gebleken, op waarheid berusten, en gemakkelijk zouden kunnen worden vermenigvuldigd, schijnen voor den vreemdeling ongelooflijk. Indien men echter het volk bij eene bedevaart nauwkeurig gadeslaat, laten zij zich eerder verklaren en tevens nog vele andere zaken. De voornaamste daaronder is het tegenwoordig standpunt van beschaving van de groote massa van het Russische volk. Al hetgeen men op eene reis naar de kloosters van het Ladogameer gelegenheid heeft op te merken, versterkt de overtuiging, dat de volksontwikkeling hier te lande slechts mogelijk is op voorwaarde dat de daartoe noodige maatregelen van uiterst geleidelijken en behoedzamen aard zijn. n Hfm ra-OOr "ii—r~» NISCHNI-NOVGOROD. Si. Petersburg, October i8S5. De snelste trein in Rusland is de koerier-trein, die eenmaal per dag tusschen St. Petersburg en Moskou loopt en van de hoofdstad 's avonds te half negen vertrekt. Met dezen trein, die slechts uit wagens eerste klasse bestaat, wordt de afstand tusschen beide plaatsen afgelegd in 14 uren. De posttrein, doet er iH'/s uur over, terwijl de zoogenaamde passagierstreinen, welke aan ruim 60 stations ophouden, 23 uren gebruiken. Onder al deze stations is er slechts één van beteekenis, nl. Twer, eene stad van bijna 40,000 inwoners. Behalve te Twer houdt de koerier-trein nog slechts aan 6 of 7 stations op, welke evenals alle andere aan de Nikolaaslijn gelegen plaatsen, slechts dorpen zijn. Een groot aantal ligt op een afstand van vele wersten van het eigenlijk station af. Dit is het gevolg van den wil van Keizer Nikolaas, die, toen men hem vroeg welke richting de lijn moest krijgen, op de kaart eene rechte lijn trok van St. Petersburg naar Moskou, en beval dat deze allerkortste richting zou worden gevolgd. Aan het station der spoorweglijn naar Moskou heerscht alhier eiken avond tegen half negen eene groote drukte. De passagiers — ook zij die behalve de voor den koerier-trein verhoogde vracht van Rb. 27.50 nog Rb. 5 voor eene plaats in den van alle gemakken voorzienen slaapwagen betalen — wachten vóór de deur, die toegang verleent tot het perron, totdat de bel voor de eerste maal wordt geluid, en zoodra de deuren opengaan, ontstaat er een gedrang en een geloop naar de wagens ten einde eene plaats uit te zoeken, welke dan met het een of ander stuk bagage wordt belegd. Is de plaats gereserveerd, dan kan men zich gerust nog even buiten den waggon begeven om afscheid te nemen van vrienden en kenissen, totdat het sein van vertrek luidt. De wagens der eerste klasse bestaan uit een langwerpig compartiment met dubbele deuren en dubbele vensters, dat 's winters verwarmd wordt. Er zijn 16 gemakkelijke fauteuils, die tot eene rustbank kunnen worden uitgeslagen, door het drukken op eene veer. Alle zijn zóó geplaatst dat elke passagier achteruit rijdt. Nauwelijks is de trein buiten het station, of de hoofdeonducteur, bijgestaan door een lageren spoorwegbeambte, die zijne komst aankondigt en het woord bij de reizigers doet, controleert de biljetten en voort gaat het naar de oude Russische hoofdstad. Van de drukte komt men in eens in de stilte. Op het station gewoel, gedrang, hetgeen den avond, toen ik vertrok, nog vermeerderd werd door het vertrek van den minister van oorlog en andere hooggeplaatste personen naar Kieff, alwaar de Keizer, na de samenkomst te Kremsier, werd verwacht. Het station was feestelijk geillumineerd; roode tapijten waren op het perron naar den keizerlijken waggon gelegd, waarin de minister de reis aanvaardde, en behalve vele personen, die generaal Wannoffski eene beleefdheid wilden bewijzen, was er eene eerewacht opgesteld om hem uigeleide te doen. Buiten de kap van het station gekomen, verandert eensklaps alles. In de duisternis aan beide zijden van den weg kan men nauwelijks hier en daar een paar boomen of eene schamele isba (hut) onderscheiden, en verder ligt daar de onmetelijke vlakte, doorkruist door de onafzienbare metalen lijn, welke, glinsterende in de schijnsel der maan, die na eenigen tijd opkomt, als het ware aangeeft waarheen de weg van bijna dertien uren onophoudelijk sporens leidt : geenszins naar de tegenovergestelde grenzen van het rijk, maar integendeel nog maar naar het centrum van Europeesch Rusland; in vergelijking met het gebied, dat zich daar duizenden en duizenden van wersten oostwaarts uitstrekt, en waar de Czaar evenzeer alleenheerscher is, reist men hier nog slechts op de grenzen, en toch is de weg van hier naar Duitschland minstens een etmaal sporens lang. Tegen tien uur wordt het station Loeban bereikt. Van het oponthoud van 8 minuten wordt gebruik gemaakt om thee te drinken. Vóór den ingang der buffetkamer prijst een man zijne koopwaren aan, bestaande in gesneden houtwerk : sigarenstandaards, horlogebakjes, heiligenbeeldjes enz; weinige passen verder is goud berduursel ten verkoop uitgestald: veelkleurige, doch daarom nog geenszins smakelooze, met goud geborduurde pantoffels, gele kleeden voor kerktafels enz. Nauwelijks heeft men tijd een blik te werpen op deze merkwaardige producten der Russische huisnijverheid. Op de lange tafel in de zaal staan de dampende glazen thee klaar. De reizigers, die weder spoedig willen instappen, genieten het heete vocht blazende ; de echte Russische kooplieden gieten het in het schoteltje dat bij het glas behoort, en drinken het op deze wijze. De achterzijde van de zaal wordt ingenomen door eene lange toonbank met wit marmeren plaat, waarop allerlei soorten van flesschen, met de prijzen er op, ten verkoop staan. Daar zijn ronde flesschen, vierkante, geslepene, dikbuikige, langhalzige en ook de welbekende kruik van Wijnand Fockink, die, als niets meer aan Nederland zou herinneren, u op eens naar de Pijlsteeg verplaatst. l)e kruik zelf is zeker authentiek, doch of men dit ook van de kurk en bijgevolg van den inhoud kan zeggen, is de vraag. In elk geval vordert men er hier veel geld voor. Manden met levende bloemen flankeeren de schotels met haring, waarover olie is gegoten, met de onvermijdelijke versche en geperste kaviaar, galantines, vruchten enz. Links is eene andere tafel waarop de warme spijzen gereed staan, kip, kotelet, biefstuk, vleeschspijzen van allerhande soort-; snel wordt alles door de reizigers verorberd, en met welk een eetlust! „Men voedt drie Franschen, twee Engelschen en een Duitschen Schut\mann met hetgeen één Rus kan eten", heeft iemand gezegd, en voornamelijk aan de spoorwegstations in Rusland heeft men gelegenheid zich van de juistheid dezer bewering te overtuigen. De kellners in zwarten rok en witte das loopen van den eenen kant naar den anderen, hier een stuk wild brengende, daar geld ontvangende, dan naar den reusachtigen Samovar (waterkookmachine) van blank geschuurd koper, waarin de talrijke lichten in de zaal weerkaatst worden. In den hoek van het lokaal is een groot heiligenbeeld, achter een traliewerk vóór het beeld brandt een lichtje. Maar reeds is het weder tijd om in te stappen. Daar luidt de bel, en weldra rolt de trein weder voort. Thans beginnen de passagiers in den wagen allen hunne slaapplaats gereed te maken. Reisdekens worden ontrold en het kussen voor den dag gehaald, zonder hetwelk men in Rusland geene reis van een eenigszins langen duur onderneemt. Binnen weinig tijds hoort men, behalve de regelmatige stooten van den waggon, nog slechts de weinig harmonieuse keelgeluiden der slapende medereizigers. 's Morgens bij het ontwaken snellen wij lange treinen voorbij, waarvan de wagens van een zonderling maaksel zijn. In die groote grijs geschilderde buizen op wielen, die naar St. Petersburg gaan, is de petroleum van Bakoe, voor den uitvoer bestemd. Zij behooren alle aan de bekende firma Gebroeders Nobel. Tegen half twaalf fluit de locomotief voor de laatste maal; nog slechts enkele oogenblikken, en de trein houdt stil te Moskou. Het doel mijner reis was, iets van het binnenland van Rusland te zien, Het „binnenland" noemt men hier alles wat ten zuiden van St. Petersburg ligt. Aangezien de jaarmarkt te Nischni-Novgorod ten einde begon te loopen en ik ook deze wilde bezoeken, had ik het voornemen per spoor over Bologoje, een station aan de Nikolaas-lijn, tot Rubinsk te gaan, en vandaar de Wolga af te zakken tot Nischni en dan over Moskou naar St. Petersburg terug te keeren. Dit plan moest echter worden opgegeven, omdat het water in de Wolga dezen zomer nog veel lager was dan in andere jaren, zoodat thans de stoombooten viermaal meer tijd dan gewoonlijk gebruikten, en men over het algemeen zelfs niet bij benadering bepalen kon wanneer men te NischniNovgorod zou aankomen. Zoodoende gaf ik er de voorkeur aan dadelijk den weg te nemen over Moskou, waar ik op de heenreis slechts korten tijd bleef, om na nog weder 14 uren in den sneltrein, die thans in oostelijke richting ging, te hebben doorgebracht, Nischni Novgorod te bereiken. Het was een vroolijke zonnige September morgen ; één der laatste dagen van den zomer, die scheen te vermanen tot het dubbel genieten van de natuur, welke spoedig eene geheel andere gedaante zou aannemen. Buiten het station staat eene lange rij iswostschiks (voerlieden) de reizigers op te wachten. Ik noem den naam van een hotel, dat één der beste van Nischni moet zijn, en een prijs voor de vracht op goed geluk af, omdat ik niet weet hoe ver het hotel van het station is gelegen. Paschaloeitje (alsjeblieft stap in!) zegt de man, en voort gaat het over eene groote zandige vlakte, met ontelbare kuilen. Het voertuig heeft geen veeren. De voerman springt op van den bok de passagier niet minder, en de bagage rammelt in de kar, zoodat men elk oogenblik verwacht er een of ander stuk te zien uitspringen. „Rijd wat langzamer", roep ik hem toe. Zonder zich veel aan die vermaning te storen, kijk hij even om, glimlacht en mompelt: ,,Nitscheivo Dit woord ,,Nitscheivo" heeft in het Russisch zooveel beteekenissen, dat, om het in het Hollandsch te vertalen, men l'cmbarras du choix heeft. In dit geval beteekende het: „wees maar niet bang, meneer. Het gaat goed." In andere gevallen maar liever dan te trachten met woorden de verschillende beteekenissen van dit woord te verklaren, wil ik eene anecdote verhalen, waaruit deze verscheidenheid het beste blijkt. De held der anecdote is niemand minder dan prins Bismarck. De Duitsche rijkskanselier moet namelijk een ijzeren ring dragen met het opschrift in Russische letters Nitscliewo, en dienaangaande de volgende geschiedenis aan een medewerker van een St. Petersburgsch blad hebben medegedeeld. In het jaar 1862, toen de toenmalige Herr von Bismarck te St. Petersburg Pruisisch gezant was, kreeg hij eens eene uitnoodiging tot deelneming aan eene hofjacht, welke op ongeveer 100 werst van de residentie plaats zou vinden. Hartstochtelijk jager zijnde, begaf hij zich reeds vroeg naar de plaats van samenkomst, begon daar te jagen, verdwaalde, en bevond zich eindelijk in een eenzaam dorpje dat geheel onder de sneeuw begraven leg. Bismarck verstond een weinig Russisch. Hij vernam dat het rendë\-vous op een afstand van ongeveer 20 werst verder lag, en wist niet wat te doen. Eindelijk bood een boer aan hem er „pijlsnel" heen te rijden. Er kwam eene eenvoudige boerenstede vóór met twee paarden bespannen, die er erbarmelijk uitzagen. Bismarck zag een en ander met zeker wantrouwen aan en vroeg : „Zult ge er mij werkelijk heenbrengen? Ik heb haast" . . . . „Nitscheivo", zeide de boer, en ging op het plankje vóór aan de slede zitten. „Dat zjin geen paarden, dat zijn slechts de schaduwen van een paard." „Nitscheivo." Bismarck ging zitten, vooruit ging het, en nauwelijks was men uit het dorp of het ging in razenden galop, zoodat men nauwelijks adem kon halen en, door de kuilen in den weg, vreesde zich op den tong te zullen bijten. „Hoor eens", riep de reiziger, „gij martelt uwe paarden op eene verschrikkelijke manier!" ,,Nitscheivo." „Wat Nitscheivo ! als zij onderweg doodvallen?" „Nitscheivo." „Wij kwamen", zoo moet Bismarck verder hebben verteld, „in een bosch. Een smalle doorgehakte weg, overal wortels en boomstronken: de slede dreigt nu eens naar de ééne, dan weder naar de andere zijde om te slaan, dan gaat het weder op en neer met eene verschrikkelijke vaart." „Gij zult nog maken dat ik er uit val." De boer lacht: „Nitscheivo", zegt hij. En daar waren de poppen aan het dansen ! In hetzelfde oogenblik werd ik tegen een omgehakten boom gesmeten, zoodat mijn gezicht aan het bloeden raakte. Ik was natuurlijk woedend, stond op, nam een stuk ijzer dat door den schok hier of daar was losgeraakt en wilde op den boer aanvliegen, om hem een flink pak slaag te geven. Hij kwam evenwel op mij toe, zijn groote roode handen vol met sneeuw, om mijn gezicht of te wasschen, en het eenige wat hij zeide was alweder, „Nitscheivo". „Dit verwonderlijke Russische woord Nitscheivo ontwapende mij op het laatst; ik ging weder in de slede zitten en in razende vaart werd ik binnen een kwartier gebracht, waar ik wilde wezen. Ik bedankte den boer, nam het stuk ijzer mede, en liet mij later in Petersburg daarvan een ring maken, met het opschrift „Nitscheivo". Sedert dien tijd draag ik dien voortdurend, en het Russische Nitscheivo is het devies mijner politiek geworden. Zoodra ik twijfel, zoodra eene 6 gedachte bij mij opkomt dat er aan de eene of andere zaak gevaar verbonden is, en ik begin terug te deinzen, dan zeg ik tot mij zelf in het Russisch ,,Nitscheivo", en ga moedig op het doel af. ,,Mijne goede Duitschers hebben er mij meer dan eens een verwijt van gemaakt, dat ik destijds Rusland te veel zou hebben toegegeven, en in mijne Russische politiek niet zooveel vastberadenheid zou getoond hebben als men anders van mij gewoon is. Op zulke verwijten antwoord ik gewoonlijk: Mijne heeren, bedenkt dat ik in Duitschland de eenige ben die in moeielijke oogenblikken des levens Nitscheivo zegt. In Rusland echter zijn er honderd millioen die ten allen tijde Nitscheivo zeggen." En met de gedachte aan deze anecdote, waarvan men kan zeggen „si non è vevo è ben trovato", rijd ik met horten en stooten over den weg die naar het bewuste hotel leidt. Mijn eerste vraag is naar den eigenaar, want in Rusland reizende moet men, behalve te St. Petersburg en in de beste hotels te Moskou, niet verwachten in de logementen behandeld te worden zooals in westelijk Europa. In de eerste plaats begint men, zoodra men eene passende kamer heeft gezien, op den prijs daarvan belangrijk af te dingen. De waard zal u dan bezweren dat het hem onmogelijk is de kamer voor een lageren prijs te geven. De reiziger echter staat op zijn stuk. Hij heeft de helft van den gevraagden prijs geboden, hij heeft onder het loven en dingen ontelbare malen reeds bevel gegeven dat men zijne bagage weder op een huurrijtuig zou laden om naar een ander hotel te rijden, en hij krijgt de kamer toch voor den prijs dien hij geboden heeft, dat wil zeggen in de gewone gevallen. Tijdens de jaarmarkt te Nischni Novgorod echter gaat dit niet zoo gemakkelijk, en terwijl men in elk geval moet afdingen, geeft men toch voor eene kleine kamer even zooveel als men te Parijs in het Hotel Continental voor een appartement op de eerste verdieping betaalt. Men wordt het eindelijk eens, en als de reiziger nu meent op zijn gemak van kleederen te kunnen verwisselen, heeft hij, in den letterlijken zin van het woord, buiten den waard gerekend. Nauwelijks ziet men de kamer rond of men bemerkt dat zelfs de meest primitieve inrichting tot wasschen ontbreekt, evenals, wat bijna even zoo erg is, beddelakens, kussens en handdoeken. Verlangt men alle deze onontbeerlijke zaken, dan moet daarvoor weder afzonderlijk worden betaald. Als waschgereedschap wordt dan een stoeltje gebracht, waarop een kleine kom en een microscopische lampetkan worden geplaatst, ajsof elke druppel water schatten kostte. De echt Russische manier om zich te wasschen bestaat hierin, dat een bediende u in de beide tegen elkander gehouden handen een beetje water giet, waarmede men zich in het gezicht wrijft, en ... . men is gewasschen. Toch wordt zelfs deze wijze door het volk nog als eene overdaad beschouwd. De Russische moesjiek reinigt zich eenmaal per week, namelijk Zaterdags. Dan gaat hij naar het badhuis met vrouw en kinderen, laat zich uitstoomen en wasschen van top tot teen, en dan is hij weder klaar voor eene geheele week. Tusschentijds zich te wasschen is voor hem eene overdrevene zindelijkheid. Zonder natuurlijk met dit laatste in te stemmen, wensch ik toch te wijzen op het groote voordeel dat deze algeheele Zaterdagsche reiniging oplevert. Menig werkman in westelijk Europa, die zich wellicht nooit zóó grondig wascht, kan zich Zaterdags avonds aan den Russischen boer spiegelen. De kamer in het hotel liet aan zindelijkheid veel te wenschen over. Ik kan, wat dit betreft, volstaan met te vermelden, dat een wreinig water dat op den vloer viel, die blijkbaar in geen jaren met vocht in aanraking was gekomen, in weinig tijds modder werd. Over de ondervinding, 's nachts op het harde bed opgedaan, zwijg ik liefst. Voor iemand die niet het geluk heeft een zeer harden huid te bezitten, is het slapen in een Russisch hotel in de provincie bijna eene onmogelijkheid. Een en ander maakte, dat ik gedurende mijn verblijf te Nischni eiken dag van hotel veranderde, om alles te onderzoeken het goede te behouden. Dit laatste was echter zeer schaarsch: alleen den laatsten dag vond ik in een hotel, door een Duitscher gehouden, eene kamer waarin het leven dragelijk was. Maar het wordt tijd, dat ik over de jaarmarkt zelve spreek. „Om zich een denkbeeld te maken van de ethnographische verscheidenheid, welke Rusland oplevert, moet men de mis van Nischni bezoeken" zeggen vele Russen, vooral zij die er zelf nooit zijn geweest. Hij die met zulke hooggespannen verwachtingen er heengaat, wordt zeker teleurgesteld. Behalve Russen en Duitschers vindt men er vele Tartaren, een enkelen Armeniër, een Pers, een Boekhaar; doch „eene bonte menigte van oosterlingen in hunne nationale kleederdrachten", welke men daar te aanschouwen zou krijgen, is eene bewering die met vele Oostersche zaken dit gemeen heeft, dat zij schooner schijnt dan zij in werkelijkheid is. Om Rusland van eene ethnographische zijde te leeren kennen, doet men beter het Roemiantseff-museum te Moskou te bezichtigen. De jaarmarkt is overigens, ook zonder die overdrijving, voor den vreemdeling belangwekkend genoeg. Het terrein waar zij gehouden wordt, is geheel afgescheiden van de eigenlijke stad. Over de rivier de Oka, die een eind verder in de Wolga valt, en die dit terrein begrenst, liggen twee lange bruggen, die alleen voor den duur der jaarmarkt, ongeveer van i5 Juli tot 10 September (o. s.), worden opgeslagen. Stelt men zich nu voor, dat op dit terrein eene groote vijf duizend rood en wit geschilderde huizen, met een soort kolonnade er voor, zijn gebouwd in lange rijen en vierkanten, in het midden waarvan zich een theater, een gouvernementshuis en vier kerken bevinden, dan heeft men een oppervlakkig denkbeeld van de mis-stad. Deze huizen zijn alle magazijnen en kantoren. De rijen zijn genummerd, met uitzondering van ééne, welke den naam van Chineesche linie draagt. H ier is men eenigszins van den barakkenstijl afgeweken. Op de hoeken der gebogen daken zijn Chineesche beeldjes aangebracht; alle kantoren hier zijn van de groote theehandelaars te Moskou. Tijdens de jaarmarkt heerscht er een gewoel, een gedrang en een leven waarbij hooren en zien vergaat. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat ratelen de vrachtkarren over het hobbelig plaveisel. Overal liggen koopwaren door elkander. Op de beurs en in de daarvoor gelegen straat schreeuwt men, dringt elkander tegen het lijf, en met uitzondering van eenige weinige uren (van 's morgens vijf tot tien uur) wordt er voortdurend in de ontelbare cafés chantants gezongen en muziek gemaakt. Om de jaarmarkt goed en spoedig te bezichtigen, heeft men een gids noodig. Ik had het geluk dien te vinden in een der chefs van een groot Moskou'sch handelshuis, waarvan het voornaamste artikel thee is. (De groote Moskou'sche firma's zenden één der chefs met een aantal bedienden naar Nischni, zoolang de mis duurt.) Nauweljks had hij mijne aanbevelingsbrief ingezien, of zijne vraag was: Heeft u veel slaap noodig? Eenigszins verwonderd, zeide ik in dit opzicht een gewoon mensch te zijn. ,,Ik heb op 5 a 6 uren gere'.end." ,,Dat is te lang. Iemand die Nischni in korten tijd wil zien, moet zich gedurende zijn verblijf alhier met 2 a 3 uren tevreden stellen. Wij zelf doen het daarmede. Onze beste zaken maken wij in de cafés chantants en bovendien werken wij op het kantoor van 7 uur 's morgens tot 2 uur 's middags en van 4 tot 10 uur 's avonds. Dan gaan wij uit om zaken te doen. Maar u zal dit alles zelf wel zien. Thans wenscht u de waren te zien die hier ter markt worden gebracht? Ik zal u eerst onze eigene theevoorraden wijzen." Eene calèche met een Russisch tweespan stond voor de deur te wachten. In een oogenblik waren wij op de Sibirski pristan (Siberische steiger), alwaar groote stoombooten, gebouwd naar het model der Mississipi-booten, aan den oever der Wolga koopwaren losten. Achter de lange rijen van Kaspische zee per kameel. In den loop van dit jaar is eene hoeveelheid van honderd duizend poed ruwe katoen uit Azië naar Rusland gebracht. Ook van Merw hoopt men voor de katoenproductie voordeel te trekken. Volgens de jongste mededeelingen zijn de aldaar met den aanplant van den katoenboom gedane proefnemingen uitstekend gelukt, en staat het verkregen product bij het Amerikaansche, wat qualiteit betreft, geenszins ten achter. Mijn geleider, die nu en dan zijne interessante mededeelingen over alles wat er te zien is, vrij abrupt afbreekt, vraagt op eens: „hebt gij een gevoelig reukorgaan? Na mijn ontkennend antwoord heet het: „dan naar de visch". Schip aan schip lag daar geladen met allerlei soort van visch. Het dek dezer barken, welke gemiddeld zestig duizend poed aanbrengen, is er glibberig van. De visch, met name de haring, welke hier wordt aangevoerd, komt uit de Kaspische Zee. Hij houdt den moesjik in het leven, als de kerk hem in de vasten al wat kracht geeft, verbiedt. De haring kost bij verkoop in het groot ongeveer twee kop. (drie centen) per stuk, in het klein één kopeek meer. Hij is groot, doch slecht van smaak. Sommige handelaars, die te Nischni zaken doen, doen, vangen van veertig tot vijftig millioen haringen per jaar in de Kaspische Zee. Prachtige steuren en prachtige kaviaar krijgt men hier te zien. De laatste, vooral indien hij van goede qualiteit is : groote drooge korrels, kost te St. Petersburg vier roebel per pond. Te Nischni, waar hij 's morgens uit den steur wordt genomen en's middags gegeten, betaalt men slechts een derde van dien prijs. Daar ligt steriet, waarvoor de Russische aristocraat te St. Petersburg en te Moskou niet zelden tweehonderd roebel per stuk betaalt. „Was er steriet?' wordt er gevraagd, als er van een diner gesproken wordt. En hier zijn zij levend, de steriets, groot en klein, gereed om verder te worden gestuurd, zoodra er een kooper komt. ,,Bonjour, mon priuce", roept mijn geleider op eens, als hij een heer met grijzenden baard, vrij gezet, en groot van gestalte over de kade ziet loopen. „Les affaires vont elles bien ?" ,,Pas Irop mal", zegt de aangesprokene, de bekende prins Galitsine, wiens wijnbergen in de Krim de meer en meer hier te lande in den smaak komende roode en witte wijnen en vooral champagne opleveren. Hij drijft hier te Nischni zaken als elk ander, en, zooals wij gehoord hebben, geen slechte. Reeds thans produceert hij, naar zijne opgave, 100,000 flesschen Krimschen champagne per jaar, eene hoeveelheid die hij nog voor belangrijke uitbreiding vatbaar acht. Met hem gaan wij naar de wijnvoorraden, 4 a 5 duizend vaten groot. Ik mag niet langer bij de verschillende artikelen, die er nog te bezichtigen zijn, stilstaan. Op de jaarmarkt van Nischni vindt men alles wat Rusland oplevert. Daar is suiker, wol, porselein, zout, tabak, zijde, leder, enz. enz., voornamelijk echter ruwe stoffen en half-fabrikaten. Kunst-nijverheid moet men op de jaarmarkt niet zoeken. Hier doet eene weinig of in het geheel niet beschaafde wereld hare inkoopen, en derhalve is er geene plaats voor artikelen van smaak en Westersche weelde. Daarentegen zijn er groote partijen Oostersche tapijten te koop: Perzische, Boekhaarsche, Tekinsche enz., die grootendeels voor West-Europeesche rekening worden opgekocht. Tegen contant geld wordt er weinig omgezet. Men is gewend aan kredieten van drie, zes, negen maanden, een jaar en zelfs van twee jaar. Dat de handelaar ten gevolge van deze lange krediet-termijnen nu en dan zijn geld verliest, of het slechts gedeeltelijk krijgt, kan geene verwondering baren. Intusschen is dit toch minder dikwijls het geval dan men oppervlakkig zou meenen. Eens op een avond zat ik op het kantoor van mijn gastheer, die de komst wachtte van een Tartaarsch koopman, die eene schuld moest afdoen van goederen, welke hij op de jaarmarkt van 1883 had gekocht. Eindelijk hoorden wij iemand den kleinen trap, die naar het kantoor leidde, opkomen, en daar bleef de Tartaar vóór het schot, dat de bezoekers van de bedienden scheidt, staan : eene 7 groote gestalte met een kaal geschoren gezicht, eene bonte muts op het hoofd en in een blauwe „chalat" (een kleed, dat afhangt tot aan de knieën en gesloten door een gordel om het midden). Hij sprak Russisch. ,,Ik kan u niet geheel voldoen, meneer" was zijn eerste woord. „Men betaalt mij ook niet. Ik wil u zestig procent geven, en het overige moet u mij kwijt schelden." En hiermede werd genoegen genomen, omdat, naar de handelaar mij later mededeelde, anders de man waarschijnlijk den volgenden dag zou zijn verdwenen zonder een kopeek te betalen. „Verhaal heeft men op zulke menschen niet", zeide hij. .„Het eenige waarvoor zij bezorgd zijn, is hunne reputatie; een slechte betaler wordt natuurlijk bekend onder de op de markt komende kooplieden, en men weigert hem krediet, zonder hetwelk hij zelf moeielijk handel kan drijven. Dientengevolge komen dan ook gevallen als dit weinig voor". Boven heb ik er reeds op gewezen, dat men met de statistische gegevens omtrent de jaarmarkt over het algemeen voorzichtig moet zijn. De volgende cijfers omtrent den gang van zaken te Nischni in deze eeuw dienen dan ook slechts om bij benadering dienaangaande een denkbeeld te geven, eerder dan dat elk in het bijzonder als geheel vertrouwbaar zou kunnen worden opgevat. In ieder geval toonen zij aan dat, al moge de uitbreiding van het spoorwegnet misschien afbreuk hebben gedaan aan den voor den vreemdeling eigenaardigen aanblik der jaarmarkt van voorheen, de omzet, en bij gevolg het belang voor den Russischen handel, in vergelijking met vroegere jaren geenszins is verminderd. In 1817, het eerste jaar, waaromtrent men statistische gegevens bezit, werden te Nischni-Novgorod goederen aangevoerd voor een bedrag van 92,606,000 roebelassignaten. Dit bedrag steeg tot 167,643,674 roebelassignaten in 1839. In 1840 werd de zilveren roebel tot den koers van 3.5o roebelassignaten ingevoerd, en aldus werd er in dat jaar aangebracht voor eene waarde van 47,265,000 roebel zilver, hetgeen ongeveer gelijk staat met den aanvoer van het daaraan voorafgaand jaar. Twintig jaren later werd er voor io5 millioen roebel zilver aangevoerd, in 1870 was dit bedrag reeds gestegen tot 142,914,000 roebel, in 1881 tot Rb. 246,180,238 en verleden jaar ('84) was het, ondanks den algemeen ongunstigen handelstoestand, toch nog Rb. 2o5,016,000. Op de jaarmarkt van dit jaar heeft het gebrek aan water in de rivieren gedurende den zomer een nadeeligen invloed uitgeoefend. De Karna was bijna geheel opgedroogd, tengevolge waarvan groote aanvoeren van goederen, uit Siberië komende, aan den mond dier rivier, welke in de laatste dertig jaren meer en meer verzandt, moesten blijven liggen. Het belang van de mis werd dit jaar verhoogd door eene nijverheidstentoonstelling. Het gebouw dezer tentoonstelling, in Russischen stijl opgetrokken, werd 's avonds electrisch verlicht. Men kon er de verschillende nijverheidsproducten van het gouvernement Nischni Novgorod bezichtigen. Dit gouvernement telt 5oo fabrieken, met 20,000 werklieden, en bovendien heeft het eene belangrijke huisnijverheid. Een en ander brengt jaarlijks ongeveer 35 millioen roebel op. Het gebouw der tentoonstelling was niet groot, maar smaakvol ingericht. Daar was het beroemde messenwerk van de dorpen Pavlovo en Vorsma, leder en lederwerk van Bogorodskoje, touwwerk, minerale oliën, houten meubelen en verdere producten van fabriek- en huisnijverheid. Afwisselend speelde op de tentoonstelling een militair orkest en een groot orgel, welk instrument men in de voorname Russische traktirs (restaurants) zeer dikwijls aantreft. En zoo ben ik tot de jaarmarkt-muziek gekomen, waarover men, van de mis sprekende, niet zwijgen kan. Reeds om 10 uur's morgens beginnen de cafés-chantants, welke overal te vinden zijn en zelfs reeds op dat uur van den dag goed zijn bezet. De grootste zaken worden afgesloten onder het gehoor van den een of anderen zigeunerdeun, of van eene chansonnette, die vele jaren vroeger de haute nouveauté van de folies bergères te Parijs of van het American theater te Berlijn was. Tegen den tijd der opening van de jaarmarkt gaan alle zigeuner-koren, verbonden aan de talrijke, om Moskou heen gelegen, restaurants en ook uit andere plaatsen naar Nischni, gevolgd door Duitsche, Fransche, Poolsche, Zweedsche en Deensche zangeressen, die allen weten dat, al wordt er aldaar ook veel gevergd van het weinigje „stem" dat hun nog mocht zijn overgebleven, er aan den anderen kant veel geld te verdienen valt. Schertsend zegt men dan ook, dat de mis door meer vrouwen dan door mannen wordt bezocht. Dwars door de verschillende rijen der magazijnen loopt van het ééne einde der jaarmarkt tot het andere een boulevard, welke 's avonds met electrische lampen is verlicht. Daarlangs gaat men recht af op het huis van den gouverneur van Nischni, d. w. z. zijn tijdelijk verblijf, voor den duur der mis; want op gewone tijden woont hij in de stad zelve, in het Kremlin. Daar, in het Glawniidom (hoofdgebouw), een vierkant, geel geschilderd huis, zijn bovendien het bureau vau politie en het postkantoor. Ondanks den ernstigen indruk dien men allicht door de vermelding daarvan zou krijgen, is toch ook in dat huis van 's morgens tot 's avonds tont a la joie. Vóór men er nog binnentreedt, maakt men reeds kennis met een militair orkest, dat in eene muziektent bij den ingang den geheelen dag speelt, waaromheen voortdurend eene groote menschenmassa staat te luisteren, en waar dichtbij zelfs een soort van beurs wordt gehouden in de open lucht. Den eersten dag na mijne aankamst hoor ik Les Cloches de Corneville spelen voor een publiek van Russen, Zweden, Duitschers, Tartaren, Perzen: il y en a pour tous les goüts. De benedenverdieping van het Glawniidom wordt ingenomen dooi een bazaar, waar voornamelijk galanterieën en goud- en zilverwerk worden verkocht. Onder het laatste zijn de meeste voorwerpen van Kaukasisch zilver: armbanden, ringen, doekspelden, sigarenpijpjes, enz. Al deze artikelen hebben als handelsmerk het woord Kaïvkas. Daarachter is een groot café-chantant, dat tot de beste inrichtingen van dien aard behoort. Of er slechtere zijn? Ik heb er gezien, waar de moesjiek zich vermaakt voor vijf kopeken entreegeld. In een hoek der zaal zijn twee verhoogingen gemaakt voor de „artisten." In één van die zanglokalen, dat min of meer als type geldt, was het aantal dezer artisten zes: vier vrouwen en twee mannen, wier kelen waarschijnlijk 's morgens reeds in gebruik waren gesteld om het publiek in een honden-en apenspel of eene andere inrichting van dien aard te lokken. Nu en dan werd hun gezang afgewisseld door dat van twee kinderen, hoogstens 10 jaai oud, die klagende zigeunerliedjes zongen. Midden in de zaal is in den grond eene draaiende schijf, met eenige stoelen er op, aangebracht. Deze wordt voortdurend in beweging gehouden door een man die er naast loopt te duwen. Kan de moesjiek eene plaats op één dezer stoelen machtig worden, die niets kost, en waarop hij zoolang mag blijven zitten totdat het hem geel en groen voor de oogen wordt, èn door het voortdurend gedraai èn door het gebruik van de noodige „wodka", dan amuseert hij zich. Om de schijf staat altijd een aantal bezoekers te wachten, om, zoodra een stoel vrij wordt, daarvan gebruik te maken. Lang kan men echter in deze lokalen niet blijven; er is eene walgelijke atmosfeer, de rook belemmert bovendien de ademhaling en doet pijn aan de oogen. In de betere zanghuizen betaalt men geen entreegeld. Daar echter wordt eene andere wijze gevolgd om de klanten hun geld kwijt te doen worden. Na eiken deun gaat één der koristen rond om geld op te halen. De Russisehe misbezoeker zou zich schamen, indien hij niet telkens het geschiedt om het half uur, en minder dan één roebel geeft men nooit, wel somtijds 25 en zelfs honderd roebel, voor de muziek offerde. Men kent de neiging voor uiterlijke pi aal \ an den Russischen koopman, vooral van het jongere geslacht, dat het geld hetwelk de vaders hebben bijeengeschiaapt, met handen vol wegsmijt. Nergens geschiedt dit misschien zoozeer als te Nischni. Deze steekt eene sigaar op met een biljet van 25 roebel, gene slaat al de in de zaal aanwezige spiegels stuk en vraagt dan heel bedaard, wat hij te betalen heeft. Wordt er een diner gegeven in één dier restaurants, dan blijft aan het einde daarvan geen stuk van het servies heel: borden, schotels, glazen, flesschen, stoelen, tafels, alles wordt stuk geslagen, en men is daaraan zóó gewoon, dat vóór den maaitijd de prijs van een en ander reeds door den restaurateur in overleg met de bezoekers is vastgesteld ! Maar genoeg over deze orgieën, waarvan men, in Rusland komende, gehoord heeft, doch die, als men ze in werkelijkheid ziet, nog steeds eene nachtmerrie schijnen, en die — het zij herhaald — tot het uiterste worden gedreven te Nischni, waar veel geld verdient wordt, zelfs in jaren waarin men den gang der handelszaken weinig bevredigend noemt. Van de rookerige concertzaal voer ik den lezer thans naar buiten in de open lucht, naar de eigenlijke stad NischniNovgorod aan den anderen oever der Oka. Op de brug die over de Oka is geslagen en welke naar de stad Nischni-Novgorod voert, ziet men nog vele rijtuigen en voetgangers. Nauwelijks is men echter op den anderen oever gekomen of men herkent het karakter van de meeste Russische provinciesteden. „Zie Konstantinopel van den Bosporus, en stoom dan verder", zoo zegt men, en dit kan met de noodige wijziging ook op de meeste Russische steden worden toegepast. Van verre gezien, bevallen zij beter dan dichtbij. Al bevindt men zich ook in het centrum der plaats, men gelooft nog steeds in eene voorstad te zijn. De straten zijn breed en recht, met geen of slecht plaveisel, de huizen dikwijls van hout, van ééne verdieping en van elkander afgescheiden door breede, ruime „vóórplaatsen". Door de omstandigheid dat bovendien bij vele huizen het front ver van den openbaren weg af ligt, schijnt het, alsof de inwoners zooeven van buiten zijn gekomen en hunne landwoningen hebben medegebracht. Op een groot plein, als het er is, grazen de koeien en paarden, alsof het zóó behoorde, en als men s' avonds wenscht uit te gaan, doet men het best een lantaarn mede te nemen. In één opzicht verschilt Nischni-Novgorod van de meeste harer zustersteden: zij ligt op een heuvel. Daardoor ziet men er, van de jaarmarkt komende, niet alleen gaarne tegen op, maar als men de hoogte bestegen heeft, ook gaarne af. Op de brug rijdende, en tegen de stad opziende, valt het oog op de witte huizen die hier en daar achter de heuvelkrommingen uitkomen en afsteken tegen de gouden en blauwe koepels der kerken. De stad wordt verdeeld in eene beneden en eene bovenstad. Van eerstgenoemde voert eene breede straat zigzaggewijze naar boven, zoodat men onwillekeurig aan bergachtige streken wordt herinnerd. Op de kruin van den heuvel ligt het Kremlin, dat er vrij vervallen uitziet en begrensd wordt door een groot plein, waar vele groote gebouwen zijn, zooals het stads postkantoor, het gymnasium, het gerechtshof en de schouwburg, doch waar geen ziel loopt. Om niet de eenige te zijn, zegt men den koetsier wat harder te rijden, om op het als park aangelegde terras Alkos te komen, waarvan men reeds veel goeds heeft gehoord. En dit goeds kan moeielijk worden overdreven, want van hier uit heeft men zeker, met uitzondering van de Krim, één der schoonste panorama's van geheel Europeesch Rusland vóór zich. Beneden vloeit Matoeschka (moedertje) Wolga, die hier de Oka in zich opneemt. De stoombooten en barken die daar beneden liggen te lossen en te laden, gelijken notedoppen. Het groene landschap dat zich op den tegenovergestelden oever der Wolga uitstrekt, zoo ver als het oog kan reiken,is vlak, met uitzondering van eenige heuvels dicht bij de rivier, doch de kleurschakeeringen der graanvelden, der weiden, der bosschen, waarop de zon, achter de wolken heen, een lichtstraal werpt, — dit alles maakt een blijvenden indruk, te eerder omdat men op eene verhevenheid staat, die in deze streken van Europa zeld- zaam hoog mag genoemd worden, en de vreemdeling, die naar Nischni gaat, niet verwacht een panorama met zulk een verren gezichteinder te zullen zien. Links ligt de landtong, waar de mis wordt gehouden. Om er aan te herinneren, dat men in Rusland steeds en overal met contrasten te doen heeft, is het daar, in tegenstelling der kalmte waarin de wijde, wijde vlakte, met één dorp, waarvan de vier witte kerktorens boven de bosschen uitsteken, verzonken ligt, een gewemel als van een mierennest. Aan de eene zijde doodsche stilte, nauwelijks een vogel die door de lucht vliegt; enkele schepen in de verte komen met moeite de ondiepe rivier op en schijnen zich niet voort te bewegen; aan de andere zijde het geraas der karren en het gesuis van de menigte, dat hier op de hoogte inéénsmelt tot één enkelen gonzenden klank, den klank dien men gehoord heeft, toen men als kind met het oor tegen den telegraafpaal leunde, en zich later heeft herinnerd bovenop de Notre-Dame of op de St.-Paulskerk. Op dien anderen oever rijdt geen spoorweg meer, de weg voert daar naar het Oosten, naar Siberië, waarheen de gedeporteerden de lange reis te voet maken; van dezen oever, waar de locomotieven en stoombooten hun schril gefluit laten hooren, is men in elf dagen in Amerika. Daar de rust, hier de bedrijvigheid, en als men, langzaam uit het park komende, weder van den heuvel afdaalt, dan zegt men met één der Fransche schrijvers die Rusland bereisd hebben: Pays étrange, pays de contraste et de mystère. En thans, weinige weken later, ligt het schoone landschap reeds onder de sneeuw begraven, of wacht althans op zijn winterslaap. De misklok heeft reeds lang geleden hare laatste tonen doen hooren en daarmede het sein gegeven, dat alle winkels op de jaarmarkt moesten worden gesloten. De bewoners en hunne klanten zijn naar alle oorden der wereld vertrokken, en onder het weinige dat er van dit alles is overgebleven, behooren de enkele herinneringen, die ik van de jaarmarkt van Nischni Novgorod heb medegebracht, en waarvan ik boven heb getracht een denkbeeld te geven. Dat was, wel het minste offer dat ik brengen kon in ruil voor de aangename oogenblikken, welke die herinneringen verschaffen. HARDDRAVERIJEN TE St. PETERSBURG- £ Januari. 1886. Het Russische paard heeft in het buitenland een goeden naam; en niet ten onrechte, in het bijzonder wat het draven betreft. Nergens wordt zulk snel loopen van het paard gevergd als hier, deels uit noodzaak wegens de groote afstanden, deels uit vermaak, omdat men er van houdt snel te rijden. Beantwoordt echter een paard aan de eischen waaraan het hier moet voldoen, dan worden er ook buitengewoon hooge sommen voor besteed. Steeds is men er op bedacht het paardenras te veredelen, en als één der middelen daartoe beschouwt men de harddraverijen, welke hier in den winter geregeld worden gehouden. Deze dragen dan ook een echt nationaal karakter. Zij hebben gedurende den winter eiken Zondag plaats op het plein Semenoff. Aldaar is een groot terrein afgebakend, dat den vorm heeft van een ovaal, met een omtrek van precies een werst ( 1.067 kilom.) In het midden der lange zijden zijn groote tribunes opgericht. Het ovaal is eene sneeuwvlakte, waaromheen de renbaan zelve ligt, die van ijs is. Al wijst de thermometer ook een aantal graden onder het vriespunt, en al moeten de toeschouwers, die in de open lucht staan, zich ook in dikke pelsmantels hullen, de belangstelling voor de harddraverijen is er niet minder om. De groote tribune is verdeeld in drie afdeelingen. De eene is voor de leden der club, welke de harddraverijen, doet houden 8 de tweede is voor het publiek, dat twee roebel entree kan betalen, terwijl de toegang tot de derde één roebel kost. Deze afdeeling wordt door velen bezocht, van wie men niet zou verwachten dat zij voor hun vermaak dien prijs zouden willen besteden, hetgeen echter bewijst, dat ook onder het volk de belangstelling voor den bjeg (de harddraverij) groot is. Intusschen zijn er aan den overkant tribunes, waar men tegen lagere prijzen toegang verkrijgt. In het algemeen wordt berekend, dat de afstand van één werst door een paard, dat tot de renbaan wordt toegelaten, in twee minuten wordt afgelegd. Naarmate de verschillende paarden dit in minder dan twee minuten kunnen doen, worden zij gerangschikt in klassen. Een paard dat tot eene lagere klasse behoort mag niet mededingen naar een prijs, die bestemd is voor paarden van eene hoogere klasse, tenzij het in zijne klasse heeft bewezen een werst in denzelfden tijd te kunnen loopen, als noodig is om in die hoogere klasse te worden toegelaten. De geheele Russische wijze van aanspannen is er op berekend om het paard zoo min mogelijk gewicht te doen dragen en trekken. Van de egoistka (slede of droschke voor slechts één persoon), tot de troika, waarin vier personen kunnen plaats nemen, doch waarvoor dan ook drie paarden worden gespannen, is het tuig zoowel als het voertuig zoo licht mogelijk. Voor deze harddraverijen wordt evenwel eene kleine ijzeren slede van bijzonder licht maaksel gebruikt, waarin alleen plaats is voor den voerman. Meer dan twee paarden loopen nooit tegelijk. Zoodra de kampioenen in het renperk komen, begeeft elk zich naar de hem aangewezen plaats: de ééne in het midden der lijn van het ovaal, dus vlak vóór de groote tribune, de andere in het midden daarachter; zoodra de bel luidt, gaan zij tegelijkertijd afin dezelfde richting, zoodat zij elkander nooit kunnen tegenkomen. Aan de ronde eindpunten van het ovaal zijn openingen met roode merkteekenen gemaakt in de heining van sneeuw die de renbaan omgeeft, zoodat men met juist- heid elke afgelegde kwart werst kan nagaan en gemakkelijk kan zien wie het snelst rijdt. Degene toch die het eerst vóór de opening is, welke hij voorbij moet rijden, loopt het best. Zoodra dit geschiedt, kinkt het uit duizende monden : ras (één) en terstond wenden zich alle hoofden naar de tegenovergestelde richting om te zien wanneer de tegenstander voor de andere opening zal verschijnen. Daardoor weet men dan dadelijk hoeveel de laatste achter is. De galop is streng verboden; intusschen is het onmogelijk X' te voorkomen dat een paard voor een oogenblik in den galop slaat. Daarom is bepaald dat, indien het aantal galopsprongen niet meer dan twaalf is, dit geen ander nadeel heeft dan het verlies van den tijd dat daarmede steeds gepaard gaat. Men noemt dit dan \bo'i. Is het aantal galopsprongen echter meer dan twaalf, dan heet het praskatschka, en daardoor verliest het paard steeds, ook al legt het den afstand binnen den bepaalden tijd en vlugger dan zijn tegenstander af. Ook verliest het paard dat in den galop aankomt, al had het ook slechts één galopsprong gemaakt vóór de eindpaal bereikt was. Eene eigenaardigheid bij deze harddraverijen zijn de padveschniki. Daaronder verstaat men een man te paard die naast den draver in volle carrière galoppeert om dezen aan te moedigen en als het ware te helpen. Het gebruik van een padvesclinik (somtijds worden er twee, aan beide zijden van den draver, genomen) is evenwel niet verplicht. De padreschniki berijden steeds kozakkenpaarden en zitten ook in kozakkenzadels. Nauwelijks is het sein tot afrijden gegeven of alle gesprekken onder de menigte houden op. Het eenige wat men hoort is de naam van het paard dat vóór is of de herhaling, als het geval er toe leidt, van het \boi dat van de tribune wordt afgeroepen. Is de uitslag bekend dan stroomt men naar den totalisator (want deze ontbreekt ook hierbij niet) hetzij om het gewonnen geld in ontvangst te nemen, hetzij om op den volgenden wedstrijd te wedden. Voor het belangrijkste nummer van den wedstrijd loopen gewoonlijk van 6 tot 8 paarden, voor de mindere prijzen 3 a 4. Bij een oneven getal ingeschreven paarden wordt de laatste rit door één paard gereden, dat dan, gelijk het heet, „tegen den tijd" loopt, d. w. z. tegen den kortsten tijd waarin de afstand door één der andere tot dezelfde klasse behoorende paarden is afgelegd. De afstand is van i'/s werst voor de minste paarden, tot 5 en 6 werst voor de groote harddravers. De prijzen welke worden uitgeloofd, zijn in den regel niet gering. Behalve het belang hetwelk deze harddraverijen voor den paardenliefhebber hebben, bieden zij tevens eene geschikte gelegenheid aan (die vrij zeldzaam is) om alle standen der bevolking van St. Petersburg bijéén te zien voor hetzelfde doel. De grootste eigenaardigheid van het schouwspel is echter het winterlandschap, vooral indien bij helder vriezend weder de zon de sneeuwvlakte, omgeven door de talrijke kerken met hare vergulde daken, komt verlevendigen. DE RUSSISCHE PERS. St. Petersburg, ~ Januari. 1886. De bewering dat de pers de Koningin der aarde is gaat voor Rusland zeker niet op. Bij het inzien der Russische dagbladen, bij het beoordeelen der daarin uitgesproken meeningen, leest men tusschen de regels öf de vrees voor berisping, öf ook niet zelden een wenk van hooger hand om aan de voorstelling van de eene of andere zaak zekere wending te geven. Dit is het noodzakelijk gevolg van de censuur, welke op hare beurt onafscheidelijk verbonden is aan het autocratisch regeeringsstelsel, het eenige dat, naar het schijnt, Rusland in de eerste tijden voordeel kan aanbrengen en, met het oog op de bestaande sociale en ethnographische toestanden van het rijk, kan worden toegepast. Zoo streng kan echter geene censuur zijn, of men zal, in verband met de tijdsomstandigheden, uit de pers van zeker land kunnen opmaken, uit welken hoek de wind der openbare meening waait. Over het algemeen is intusschen de Russische censuur niet zoo streng als men zich die gewoonlijk wel voorstelt, noch wat de buitenlandsche couranten betreft, noch ten aanzien der binnenlandsche, vooral niet als zij de buitenlandsche politiek behandelen. Wèl gebeurt het dat een glimlach moeielijk kan worden onderdrukt, als de censuur b. v. in eene Engelsche illustratie eene onschuldige reclame van de fabrikanten van Pear's zeep, met het portret van den Czaar, zich met deze zeep wasschende, zwart maakt („kaviaardeeren", zeggen wij hier), doch houdt men eenmaal hieraan vast, dat de censuur hier te lande voorloopig nog noodzakelijk is, dan kan men haar in het algemeen niet van overdreven gestrengheid beschuldigen, en Verwondert men er zich tevens niet over als haar het ,,geven en nemen" nu en dan moeilijk valt. Zooveel is zeker, dat indien de pers hier ook al niet zeggen mag wat zij wil, zij toch één der voornaamste onder de weinige middelen is, waardoor men een denkbeeld kan krijgen van de heerschende openbare meening. In het buitenland wordt van de Russische couranten het meest gelezen het Journal de St. Petersbourg. Als men een nummer van dit blad ter hand neemt, dan weet men steeds wie door den Keizer in gehoor is ontvangen, dikwijls wat sommige Russische couranten over onschuldige onderwerpen zeggen, somtijds wat het ministerie van buitenlandsche zaken wenscht dat aangaande zijne politiek in Europa bekend worde, maar wat de redactie zelve, die toch geen erkend officieel karakter heeft, meent, dat weet men bijna nooit. Naar dit blad wordt in het buitenland veelal de geheele Russische pers beoordeeld. De Peterburgski Wjedomosti schreef onlangs naar aanleiding daarvan het volgende: „Uitgaande van het feit dat de pers bij ons niet geheel vrij is, zijn de buitenlandsche schrijvers en staatslieden zeer geneigd, de sanctie der regeering te zien in alles wat er in onze bladen wordt openbaar gemaakt. Zij geven zich niet de moeite te onderscheiden tusschen het bij onze censuur mogelijke stelsel van verbod, en het stelsel van invloed uitoefenen, tot welk laatste de regeering althans in de jongste tijden nooit hare toevlucht neemt. In West Europa is men er gewoon aan geraakt in de dagbladen partijoogmerken, en daaronder ook die der regeeringspartij, te zien, en kan men zich niet voorstellen, dat de regeering een toezicht op de pers kan oefenen zonder haar te leiden. Ook de allerbelangrijkste voorwaarde onzer pers, namelijk de mogelijkheid om de rol te spelen van den onzelfzuchtigen bemiddelaar tusschen de regeering en de openbare meening van het land, zonder in den dienst van eenige partij te staan, is voor de West-Europeesche begrippen niet duidelijk. Deze voorwaarde echter is de hoogste zedelijke belooning der door het gedrukte woord bewezen diensten, en daaruit vloeit voort het hoogste zedelijke voorrecht van de Russische journalistiek; zij richt het woord niet alleen tot de maatschappij, maar ook tot de regeering in den vorm van eene ongeïnteresseerde stem, welke daarom juist gehoor verdient, omdat zij door geen partijtucht gebonden is." Terwijl deze woorden in menig opzicht de aandacht verdienen, zijn zij toch zeker niet in hun geheel te onderschrijven. „De regeering oefent in de laatste jaren geen invloed op de pers," zegt het blad, maar wat is het dan, als er verboden wordt in de dagbladen te spreken van den 25jarigen gedenkdag der opheffing van de lijfeigenschap? In Februari e. k. zal het vijf en twintig jaar geleden zijn, dat de lijfeigenschap werd opgeheven. De vraag of deze maatregel misschien te vroeg werd ingevoerd, is ten deze van geen gewicht, maar wat alles afdoet is dat de regeering, om welke reden dan ook, verbiedt dat de pers daarover spreke, en dat zij moet gehoorzamen. ,,De bladen staan niet in dienst van staatkundige partijen," maar die zijn ook in Rusland niet talrijk. De eenige partij waarvan men als zoodanig spreken kan, en die plus royalisle que le roi is, zijn de Slavophilen, en dezen hebben wel degelijk hunne organen, o. a. de Moskorski Wjedomosti van den heer Katkoff, en de Rtiss van den Aksakoff. Dit alles neemt echter niet weg, dat men in het buitenland over veel wat Russisch is, en ook over de pers, een te ongunstig oordeel heeft, en gelooft dat de dagbladen uitsluitend schrijven wat de regeering dicteert. Dit is zeker sterk overdreven. In het voorbijgaan zij opgemerkt dat de Slavophilen, die tegenwoordig algemeen worden erkend als ultra-nationale dwepers, niet altijd als zoodanig stonden aangeschreven. In de jaren 1858 en 1809, toen als ware het een liberale wind over geheel Rusland woei, verdacht de geheime politie te Moskou hen van eene stille staatkundige vereeniging te vormen en democratische beginselen te verspreiden, door middel van hun toenmalig orgaan de Ruskaja Besseda. Behalve dit blad, werd de censuur aangeschreven streng toe te zien op de dagbladen van dien tijd: de Ruski Westnik van Katkoff en Leontieff, de Athenaeum van Korsch, en de Moskovski Wjedomosti, waarvan Korsch toen insgelijks redacteur was. Het opkomen der Russische pers dagteekent van den tijd na den Krim-oorlog. Juist omdat ik van het „opkomen" spreek en haar dus eene zekere waarde toeken, is het hier de plaats om te wijzen op een hoofdgebrek van de Russische journalistiek, dat in nauw verband staat met het volkskarakter. „Wij Russen kunnen niet lang bij eene en dezelfde zaak blijven, wij hebben de beste en de slechtste dingen gedaan door het gemis van volharding", werd mij nog onlangs gezegd, en de waarheid dezer uitspraak ziet men dagelijks in hetgeen gepubliceerd wordt. Een artikel in een Russisch tijdschrift over het een of ander onderwerp begint in den regel met eene zeer breedvoerige inleiding, terwijl de zaken waar het eigenlijk op aankomt, de argumenten vóór en tegen, en de slotsommen in weinige woorden worden afgedaan. Somtijds ook meenen de Russische bladen te kunnen volstaan met holle klanken. Het beste staaltje daarvan werd door een nieuw opgericht blad geleverd, dat zijn programma inkleedde als volgt: „Wij kunnen ons niet denken: de wereld zonder God, den mensch zonder ziel, den Staat zonder macht, de macht zonder wet, de wet zonder uitvoering, den burger zonder rechten, die alleen de justitie hem kan ontnemen, den sterke zonder plichten, den zwakke zonder recht op steun van de zijde der maatschappij, de kerk zonder school, het brood zonder arbeid, de wetenschap zonder vrijheid, de vrijheid zonder grenzen, de boosheid zonder straf, het gerecht zonder genade"; waarop door een ander blad de volgende parodie werd gemaakt: ,,Ja wel", zeide het, „wij kunnen ons ook niet denken: water zonder vocht, vocht zonder water, rook zonder vuur, vuur zonder rook, den hond zonder den stok, den stok zonder den hond, ons (d. w. z. het eerstbedoelde blad) zonder phrases, phrases zonder ons". Voorts is niet te loochenen dat er in de Russische dagbladen veel plagiaat bedreven wordt. Een sterk voorbeeld daarvan levert de volgende geschiedenis : In een der alhier verschijnende groote Russische bladen, werd, niet lang geleden, eene vertelling opgenomen, die uit het Engelsch in het Russisch was vertaald. Den volgenden dag drukte een der kleinere bladen dit af, zonder de bron te vermelden. Een paar dagen later volgen drie provinciale bladen dit voorbeeld; slechts één hunner geeft zich de moeite om de drie beginletters van het bedoelde St. Petersburgsche blad onder de Russische vertaling te plaatsen. Daarna wordt de vertelling in één der Duitsche bladen der hoofdstad (er zijn er twee: de St. Petersburger Zeitung en de Herold) opgenomen, dat er, wel is waar, bij voegt „uit het Engelsch vertaald", doch voor het overige juist dezelfde afkortingen maakt als in de oorspronkelijke Russische vertaling van het eerstbedoelde groote St. Petersburgsche blad voorkwamen. Eindelijk verschijnt het verhaal in een ander Russisch blad, dat het Duitsche blad als de bron aangeeft. De lezers van laatstbedoelde Russische courant kregen dus de vertelling, nadat deze uit het Engelsch in het Russisch, vervolgens in het Duitsch en daarna weder in het Russisch vertaald was, 1 en aanzien van de lasterlijke geruchten welke door de peis verspreid worden, heeft de Senaat onlangs een vei meldenswaardig vonnis geveld. Tot dusver moest bewezen v\ orden dat de lasteraar in een dagblad willens en wetens had gelogen; een onwaar gerucht, te goeder trouw verspreid, werd niet als laster opgevat. De jongste beslissing van den Senaat luidt echter, dat het niet voldoende is ter vrijspreking van den wegens zoodanigen laster aangeklaagde, dat deze geene aanleiding had te twijfelen aan de waarschijnlijkheid of de mogelijkheid van het door hem in de pers openbaar gemaakt bericht, maar het is integendeel noodig dat hij bewijze dat hij zich van de waarheid daarvan overtuigd heeft, ahoiens het te doen drukken. Natuurlijk belemmert eene zoodanige bepaling nog meer de vrijheid der pers, en de Nowaja Wremja heeft zich dan ook veroorloofd er op te wijzen dat, terwijl de Russische couranten wel is waar somtijds op bijna onverantwoordelijke wijze met den goeden naam van sommige porsonen en instellingen omspringen, aan de pers aan den anderen kant, door bedoeld vonnis, de mogelijkheid ontnomen is, schreeuwende misbruiken in het algemeen belang aan de kaak te stellen. In de jongste aflevering van de Westnik Jeivropi, één der belangrijkste en invloedrijkste maandbladen (met 6400 abonnés), werd over de berispingen gesproken, welke kort geleden zijn uitgedeeld aan de Graschdanine van prins Meschtscherski, naar aanleiding van twee artikelen over den marinecensus, „waarin", zooals het heet, „openlijk de geest der wet werd verdraaid, met het doel de achting daarvoor te ondermijnen", en aan den Russ van den heer Aksakoff, voor een artikel in panslavistischcn geest over de 9 Oostrumelische quaestie. De toon van eerstgemeld artikel was van dien aard, dat elke censuur dit zou hebben veroordeeld ; wat het tweede betreft, dit stond in verband met politieke redenen: het was, naar aanleiding van de zending-Khevenhüller, eene scherpe veroordeeling der Oostenrijksche staatkunde, en de regeering alhier kón daarop niet zwijgen, wilde zij niet met het Kabinet van Weenen in onmin geraken. De Westnik Jeivropi trekt nu partij voor beide bladen en zegt o. a.: Ons wil het schijnen, dat dit het onvermijdelijk gevolg is van de verdrukking der pers, zoodra daarbij eene zekere grens wordt overschreden. Een vrij, openlijk uitgesproken woord krijgt onder zulk omstandigheden iets onaangenaams voor het oor, het moge komen van waar het wil, en onverschillig wat de aanleiding is geweest. De critiek verkrijgt het karakter van iets ongeoorloofds te zijn, indien in haar uitersten vorm niet de grootste terughouding en zachtheid wordt in acht genomen. De controle over de pers verliest het doel uit het oog, waarvoor zij werd ingesteld, en strekt hare werkzaamheid ver over de oorspronkelijke grenzen uit." Hier wordt dus een maatregel der censuur vrij scherp veroordeeld, zonder dat diezelfde censuur het drukken dezer berisping verhindert, hetgeen van een onpartijdig standpunt beschouwd voor hare objectiviteit en hare gematigdheid pleit, en opnieuw bewijst, hoe zij, zoodra niet staatkundige of andere redenen van hoog belang in het spel zijn, meestal veel door de vingers ziet. Zooals vele zaken in Rusland, is ook de pers betrekkelijk nog jong. Ondanks al hare gebreken heeft zij reeds veel goeds verricht. Zoodra het volk zich meer en meer zal ontwikkelen, waartoe de pers in elk geval reeds veel bijdraagt, zal ook zij nog belangrijk kunnen worden uitgebreid, en de gebreken die haar thans nog aankleven, zullen langzamerhand kunnen worden overwonnen. In het geheel verschijnen in het Russische rijk 776 periodieke geschriften (1) Dertig percent daarvan worden ~ (1) In de „Algemeene,, Konst en letterbode" voor 1854 is opgenomen in het licht gegeven zonder voorafgaande censuur. Te St. Petersburg zien ongeveer 200 dagbladen en tijdschriften, te Moskou het licht. In de provinciën is het aantal veel geringer. In het geheel worden aldaar 504 periodieke geschriften uitgegeven, nl. 346 dagbladen en 158 tijdschriften. De meeste couranten (235) hebben een staatkundig en letterkundig karakter, 81 behandelen godsdienstige zaken, 20 het onderwijs en de paedagogie, even zoovele den landbouw, de overige het rechtswezen, de stedelijke en provinciale admininistratie, handel en nijverheid, genees- en heelkunde enz. Te Moskou zal binnenkort een dagblad het licht zien dat zich uitsluitend met de belangen van den adel zal bezighouden. Van deze 504 provinciale dagbladen, waarvan er 419 in eigenlijk Rusland en in Polen, en 85 in Finland worden uitgegeven, verschijnen er 70 dagelijks, 165 éénmaal, 3o driemaal, 2 viermaal, 1 vijfmaal per week, 60 om de veertien dagen, 70 eenmaal per maand, 8 om de twee maanden, even zoovele tienmaal per jaar, en de overige op ongezette tijden. een artikel "De periodieke letterkunde in Rusland in het jaar 1854". Volgens dat artikel waren de onderstaande cijfers ontleend aan het „Magazin für die litteratur des Auslandes" No 55 (9 Mei 1854), hetwelk deze geput had uit de Januari aflevering van het russisch tijdschrift van het Ministerie van Onderwijs. Deze cijfers toonen aan dat in 1854 in Rusland in het geheel verschenen 95 nieuwsbladen en 66 tijdschriften en verhandelingen van geleerde genootschappen, waarvan in de : Russische taal 67 N. 48 T. Hoogduitsche i5 10 Fran-sche „ 2 6 Engelsche 3 — Poolsche 1 — Jtaliaansche 1 — Grusinische — 2 Lettische 2 — Russische en Hoogduitsche taal 3 — Russische en Poolsche ,, 1 — 93 66 De abonnementsprijs verschilt van 22 kopeken tot 22 roebel per jaar. In Polen is de groote pers vertegenwoordigd door 6 bladen. Het oudste orgaan der conservatieven (onder welke benaming men aldaar te verstaan heeft hen, die de herstelling van Polen wenschen binnen de grenzen van 1772) is de Ga\eta Wars\an>ska met 5ooo abonnés, die sedert 1 12 jaren bestaat. Het beste orgaan dier partij en ook het grootste, wat het formaat betreft, is de Wiek, die eveneens te Warschau uitgegeven wordt. De Ga\eta Polska is op het oogenblik het blad der handelswereld, en de Slowo dat van de aristocratie. Het progressistische orgaan in Polen is de Praivda, die in het bijzonderde belangen der lagere volksklassen behartigt; de Cliwila is op de hand van Rusland, haar bestaan dagteekent eerst van den jongsten tijd. Zij heeft 700 abonnés. Hebben de groote bladen in Polen een betrekkelijk gering aantal abonnés, de kleinere hebben er zooveel te meer. De Kurier Wars\awski b. v. telt er 20,000. Zij maakt ongeveer honderd duizend roebel per jaar voor advertentiën, en verschijnt twee maal per dag. Het eenige echt Russische blad dat te Warschau verschijnt, is de Warscliawski Dnevnik, dat natuurlijk voor Rusland strijdt, doch de Polen zooveel mogelijk ontziet. In Finland wordt aan de dagbladen eene grootere mate van vrijheid gelaten dan in het overig Rusland. Dat ook deze echter hare grenzen heeft, blijkt genoegzaam uit de onlangs inde Finsche bladen opgenomen waarschuwing van den gouverneur-generaal van het groothertogdom, welke als volgt luidt: ,,De wetten op de drukpers zijn op de dagbladen in de laatste jaren met de grootste toegevendheid toegepast. De dagbladen hebben gedurende deze jaren eene zeer groote vrijheid genoten. Men mocht dus de hoop koesteren, dat de redactiën, de aan de pers verleende vrijheden op prijs stellende, van haren kant, de grenzen der betamelijkheid niet zouden overschrijden, vooral in zaken van staatkundigen aard, waarvan het ernstig karakter voor de redactiën zelve r duidelijk moest zijn. Ongelukkiglijk is men met deze verwachting bedrogen uitgekomen. De toon van verschillende dagbladen begint de grenzen te overschrijden van hetgeen geoorloofd is, en strekt tot het verspreiden van verkeerde voorstellingen onder het Finsche volk. Ten einde paal en perk te stellen aan beschouwingen gelijk die welke onlangs in de kolommen van het Helsingfors Dagblad en de Nya Pressen over de militaire moeilijkheden en over den staatkundigen toestand zijn verschenen, moet men terugkeeren tot eene strengere toepassing der wetten op de pers. Het eergevoel en de getrouwheid aan den Souverein zijn zoo diep ingeworteld bij het Finsche volk, dat de meeningen van eenige particulieren zekerlijk geen weerklank bij de natie zullen vinden, maar het is juist om die reden, dat het noodig wordt, Finland te behoeden voor het kwaad, hetwelk de meeningen van dien aard, door eenige journalisten verspreid, aan het land zouden kunnen doen." De boekhandel, die hier ter stede eene vereeniging heeft gevormd naar het model van den Cercle des librairies te Parijs en den Buchhandlerverein te Leipzig bezit een eigen orgaan: de Knischnii Westnik (de boekenbode). De grootste uitgeversfirma in Rusland is die van Glazunoff alhier, wier specialiteit is de uitgave der werken van de klassieke Russische schrijvers. De firma's Suworine en Wolff hier ter stede en Salajeft te Moskou geven boeken van verschillenden aard uit. De boekhandel Fenoult alhier geeft alleen schoolboeken in het licht, die van Anissimoff uitsluitend rechtsgeleerde werken. Behalve eenige andere uitgeversfirma's (het aantal is niet groot) zijn er in Rusland nog de liefhebbers-uitgevers, zooals de heeren Soldatenkoff en Bibiline, die, alleen uit liefde voor de wetenschap en de letteren, goede boeken het licht doen zien, zonder naar winst te streven. Ook zijn er schrijvers die hunne eigen werken uitgeven, zooals b. v. Gerbel en Polevoï. Maar de belangrijkste Russisch uitgever is de staat zelf. Er is hier te lande bijna geen enkele administratie, die niet omtrent den haar opgedragen werkkring werken uitgeeft, en het cijfer dat daarvoor jaarlijks besteed wordt, loopt in de honderdduizenden. En wat gebeurt er meestal met die uitgaven? Zij worden geborgen op de zolders van het een of ander ministerie. Een uitgever heeft indertijd het voorstel gedaan, een centraal-depot voor den verkoop van al deze uitgaven, doch dit is van de hand gewezen. Toch zijn er voorbeelden, waardoor het nut eener dergelijke inrichting helder in det licht gesteld wordt. Zoo werd eenigen tijd geleden zeker boekwerk voor lagen prijs verkocht door het bestuur, dat het had uitgegeven, met een verlies van niet minder dan drie duizend roebel. In den laatsten tijd is ook het premiestelsel bij den Russischen boekhandel in zwang gekomen; de couranten en de illustraties hebben zich gehaast, dit voorbeeld na te volgen. Ten aanzien van deze laatste wil ik ten slotte nog vermelden, dat haar aantal betrekkelijk groot is; de teekeningen zijn over het algemeen middelmatig en meestal gekleurd, doch aan geestigheid laat de inhoud gewoonlijk zeer veel te wenschen over. Het oudste blad in Rusland ia de Duitsche St. Petersburger Zeitung, welke reeds sedert 160 jaar bestaat. Het blad is thans het eigendom Van het keizerlijk ministerie van openbaar onderwijs. De richting is conservatief. Het verdedigt zooveel mogelijk de belangen der Baltische provinciën tegen het streven der panslavisten, alsmede die der Luthersche Kerk. Om deze reden wordt ook geen ander residentieblad in die provinciën zooveel gelezen als dit. Voor het overige heeft het talrijke lezers in de hoofdstad zelve en onder de Duitsdhe bevolking van het Russische rijk in het algemeen. Tevens heeft het gezag in het buitenland, omdat het gewoonlijk goed ingelicht is, zoowel in vragen van binnenlandsche staatkunde, waarvoor het groote belangstelling toont en die het van een objectief, onpartijdig en juist standpunt behandelt, als in militaire vraagstukken. Ten aanzien van de buitenlandsche staatkunde helt het over naar eene vreedzame verhouding tusschen Rusland en Duitschland, en maakt geen geheim van zijne sympathieën voor het Duitsche rijk en voor de oeconomische en godsdienstige meeningen van prins Bismarck, zonder echter het objectief standpunt te verlaten. Ook tegenover de andere mogendheden predikt het eene vredelievende politiek. De hoofdredacteur is de heer Paul von Kügelgen. Het andere Duitsche St. Petersburgsche blad is de Herold, dat geene politieke beteekenis heeft, doch niet zelden vertrouwbare berichten op oeconomisch gebied publiceert. Het wordt gelezen door de Russische, Duitsche en Israëlietische handelswereld van den tweeden rang, en heeft een weinig sympathie voor de joden. De richting is dientengevolge nu en dan aan den liberalen kant. De hoofdredacteur is dr. Gisellius. Het Fransche Journal de St. Petersbourg is het officieuse orgaan van het ministerie van buitenlandsche zaken. Overigens heeft het, zooals ik reeds vroeger heb opgemerkt, weinig beteekenis. De hoofdredacteur is de heer Horn. De Notvoje Wremja („Nieuwe Tijd") is een der meest gelezene Russische bladen. De richting is panslavistisch. In vragen van binnenlandsche politiek toont het weinig standvastigheid, nu eens conservatief, dan weder liberaal, somtijds tot aan het communisme toe. Ten aanzien van de buitenlandsche staatkunde houdt het streng vast aan zijne sympathieën voor Frankrijk en zijn afkeer voor alles wat Duitsch is; van zijn chauvinisme tegen Duitschland heeft het vooral blijken gegeven in het voorjaar van 1883, toen het de grootst mogelijke moeite heeft gedaan om de gespannen verhoudingen tusschen de Hoven van St. Petersburg en Berlijn te verergeren. Het verdedigt dan ook alle maatregelen die de immigratie van Duitschers verhinderen of bemoeielijken. Het heeft sympathie voor Gladstone. Sedert Rusland zijn invloed te Sofia verloren heeft, spoort het aan tot onttroning van prins Alexander. Voor het overige is de Nowoje Wremja het meest antisemitische orgaan in Rusland. Door den tegenwoordigen minister van justitie Monasseine en zijne omgeving wordt het nu en dan gebruikt tot het oplaten van ballons d'essai voor hervormingen op rechtskundig gebied. Het telt zijne lezers voornamelijk onder de gegoede burgers, de ambtenaren en de militairen. De hoofdredacteur is de heer Soeworine. De Noivoje Wremja heeft den 29 sten Februari 1.1. haar tienjarig bestaan gevierd. Tot 1879 behoorde het blad, behalve aan den heer Soeworine, tevens aan den heer Lichatschof, den tegenwoordigen burgemeester van St. Petersburg. In 1879 en '88o werden er jaarlijks van 8 tot 9 millioen exemplaren van de Non'. Wremja verspreid, thans bijna twaalf en een half millioen. De Peterboergski Wjedomoski (Petersburgsche tijdingen) werd vroeger geredigeerd door den heer Komarof, thans redacteur van de Swet; de tegenwoordige redacteur is de heer Awsejenko. Het blad behoort aan het keizerlijk ministerie van openbaar onderwijs, waarvan het belangrijke subsidiën ontvangt. In vragen van binnenlandsche politiek is de richting gematigd conservatief, doch steeds vóór de intrekking der privileges van de Baltische provinciën; voor het overige is het met omzichtigheid te raadplegen wanneer het blijkbaar op de openbare meening in de eene of andere richting invloed wil uitoefenen. Ten opzichte van de buitenlandsche staatkunde slaat het steeds een vredelievenden toon aan. De Non'osti (nieuwstijdingen) onder redactie van den heer Notowitsch ( Poolsch Israeliet) tracht zich zooveel mogelijk in dezelfde richting te bewegen als de sedert het optreden van den tegenwoordigen minister van binnenlandsche zaken, graaf Tolstoï, opgeheven Golos, zij vaart derhalve onder liberale vlag. Toch gelukt het haar niet populariteit te verkrijgen, hetgeen wellicht moet worden toegeschreven aan de omstandigheid dat de informatiën van het blad niet altijd vertrouwbaar zijn. De Swet 'het licht) wordt geredigeerd door den heer Komarof, voormalig chef van den generalen staf van generaal Ichernajef in den Servisch-Turkschen veldtocht van 1875. Het blad wordt voornamelijk door den middelstand, weinig daarentegen door de aristocratrie gelezen. Het is van volstrekt panslavistische richting en wenscht de vorming van één slavischen bondstaat op het Balkanschiereiland onder de hegemonie van Rusland, trekt te velde tegen alles wat Duitsch is en bepleit zelfs den ,,revanche-oorlog" van Frankrijk tegen Pruisen. Even groote sympathie voor Frankrijk en afkeer tegen Duitschland predikt de „Graschdaninë' (de burger) van prins Meschtscherski. Terwijl het blad in het algemeen in de buitenlandsche politiek vredelievend gestemd is, bestrijdt het met alle macht prins Alexander van Bulgarije en wenscht dat Rusland dat vorstendom zal bezetten. In de binnenlandsche staatkunde is het overdreven conservatief en niet altijd consequent. Het gebruikt bij verschillende zaken, voornamelijk persoonlijke, gaarne de satire, en kenmerkt zich nu en dan door excentrieken stijl. De overige St. Peterburgsche bladen zooals de Peterboergskaja Ga\eta, de Minuta en de Peterboergski Lislok (Petersburgsch blad) zijn alleen van plaatselijk belang en hebben weinig of geen gezag. De voornaamste officieele bladen zijn de Pramtelstwenni l\ estnik (ambtelijke bode), de Ga\eta Gradnonatschalnika (blad van den stadsprefect) en voor uitsluitend militaire zaken : de roeski Invalid. Het voornaamste blad in Rusland is ontegenzeggelijk de te Moskou verschijnende Moskofski Wjedomosti (Moskou'sche tijdingen) waarvan de heer Katkof redacteur is. Het blad is het eigendom van de universiteit der oude hoofdstad. Het is in alle vragen van binnenlandsche staatkunde streng conservatief, zonder de geringste inconsequentie. Ten opzichte der buitenlandsche staatkunde helt het tegenwoordig over tot vredelievende betrekkingen met Duitschland ; tegen prins Alexander van Bulgarije is het vijandig gestemd. 10 Het blad wordt zeer veel gelezen bijna onder alle standen der Russische maatschappij, en heeft zelfs in de hoogste politieke kringen veel gezag door den persoon van den heer Katkof, ja men kan zeggen dat dit het eenigste blad is, dat tot op eene zekere hoogte invloed uitoefent op de buitenlandsche staatkunde der Russische regeering. De andere Moskou'sche bladen van beteekenis worden door de Moskofski Wjedomosti in de schaduw gesteld. Het karakter van de Roess is slavophiel, het streven : de veieeniging van alle Slaven in één bondsstaat; voor het oveiige is de richting liberaal. Onder redactie van Aksakof is de invloed van dit blad niet gering; mocht hij komen te overlijden, dan vermoedt men dat het veel van zijn gezag zal verliezen. De Roeski wjedomosti (Russische tijdingen) en de Sawremennia Iswestia (hedendaagsche berichten) welke evenzeer te Moskou worden uitgegeven, zijn panslavisch en liberaal gezind, doch worden bijna uitsluitend in de provinciën gelezen. De bladen welke in de provinciën verschijnen, hebben over het algemeen weinig invloed, ook omdat zij zondei uitzondering onderworpen zijn aan de preventieve censuui. De eenige welke vermelding verdienen zijn : de Kieflianine (bewoner van Kief) een goed geredigeerd blad in consetvatieven, regeeringsgezinden, anti-Klein-russischen en antisemitischen geest; en de Zarja (dageraad) door vooistanders van het Klein-russisch streven en Israeliëten gesticht om oppositie te voeren tegen de leerstellingen van de Kieflianine. Het blad is derhalve, voor zoover de censuur dit toelaat, liberaal, en verdedigt zooveel mogelijk de joodsche belangen. De proviciale bladen welke in de Baltische provinciën verschijnen, zijn bijna alle conservatief; sommige hebben echter een liberale tint, maar alle verdedigen de autonomie dier provinciën en het behoud der bestaande privileges. De Lettische en Esthnische bladen daarentegen zijn antigermanistisch en genieten uit dien hoofde eene groote mate van vrijheid van de zijde der censuur. Terwijl in andere landen het huis waarin de ïegeeiings- machine werkt als van glas is, moet men in Rusland door de kier gluren, waarop de regeering de deur openzetten wil, of door reten en spleten kijken, om te weten wat er omgaat. Indien in het westen van Europa de vrijheden voor het volk steeds meer of minder aan de regeeringen moesten ontwrongen worden, in Rusland zijn de hervormingen altijd van boven af gekomen, ja meestal aan de bevolking opgedrongen. Dit wil zeggen dat er tot vóór eene kwart eeuw eene openbare meening in Rusland ontbrak, en dat het beste bewijs van den vooruitgang van het groote Czarenrijk hierin ligt, dat zich langzamerhand eene openbare meening begint te vormen en te doen gelden. Juist omdat het heiligdom, waarin de wetten worden gemaakt, omsluierd is, valt het moeielijk na te gaan, in hoever deze nog zeer zwakke uiting van hetgeen het volk denkt, reeds thans invloed uitoefent op de regeeringsdaden. Doch hoe gering deze invloed ook moge zijn, hij bestaat, en hij moét bestaan als men slechts let op de ontwikkeling der pers, welke ondanks censuur en drukpersdwang, sedert de laatste 25 jaren valt waar te nemen. Eene bijzondere afdeeling van het ministerie van binnenlandsche zaken is belast met de opperste regeling van alle zaken, welke de pers betreffen. Onder haar ressorteeren de censuurcommissies te St. Petersburg, Moskou, Kasan, Warschau, Odessa en Tiflis. Deze commissies, verdeeld in twee afdeelingen, ééne voor binnenlandsche en eene voor buitenlandsche drukwerken, zenden bijzondere censuurambtenaren naar de grootere provinciesteden die tot hun ressort behooren, zooals Kieff, Mitau, Riga, Charkoff enz. De censuur is preventief, d. w. z. geen gedrukt stuk mag het licht zien dan nadat de inhoud daarvan door de overheid is goedgekeurd. Hierop wordt alleen eene uitzondering gemaakt voor de grootere dagbladen te St. Petersburg en te Moskou. Niettemin moeten deze het eerste exemplaar der courant, alvorens deze verzonden wordt, ter goedkeuring overleggen aan een censor, die het recht heeft te verbieden. dat het nummer het licht ziet. Aangaande sommige onderwerpen, zooals aanslagen op het leven van den Keizer, wordt aan de nieuwsbladen bevel tot zwijgen gegeven. Behandelen zij andere der regeering onaangename onderwerpen — zelfs met inachtneming der censuurbepalingen — dan wordt voor de eerste maal den redacteur eene berisping toegediend. Bij herhaling van het vergrijp wordt aan het blad het recht ontnomen afzonderlijke nommers op straat te mogen verkoopen, waardoor eene belangrijke bron van inkomsten voor de Russische couranten verstopt wordt, of advertentiën op te nemen; eindelijk kan het geheele blad worden opgeheven, gelijk o. a. met de Golos (de stem) gebeurd is. Alle bladen die niet in de beide hoofdsteden verschijnen, moeten, alvorens gedrukt te worden, door de censuur zijn goedgekeurd. In grootere provinciesteden, waar eene censuurcommissie of een enkele censor aanwezig is, wordt dit bezwaar reeds erg genoeg gevoeld, omdat dikwijls honderden regels geschrapt worden, en de redactie derhalve steeds eenige door de censuur reeds goedgekeurde artikelen in gereedheid moet hebben, om de plaats van het geschrapte te vullen, wil het blad nog op tijd verschijnen. In steden echter waar geene censuur-overheid is, worden de dagbladen bij het een of ander censuurressort ingedeeld, en al hunne artikelen moeten, alvorens te worden openbaar gemaakt, opgezonden worden naar den naastbijzijnden censor. Alvorens het „nieuws" dat aan hunne lezers kan worden opgedischt, van daar terugkomt, verloopen er eenige dagen, somtijds eene week. Is het plaatselijk bestuur over het blad ontevreden, dan zorgt het er voor, dat het onder het ressort wordt gebracht van eene zeer ver afgelegen censuuroverheid, hetgeen bijna gelijk staat met de opheffing van het blad. Voor de buitenlandsche couranten is er eene censuurcommissie verbonden aan de postkantoren van alle belangrijke plaatsen. Zoodra in eene buitenlandsche courant iets ten nadeele van of onaangenaams voor Rusland gezegd of afgebeeld wordt, dan wordt het bericht of de teekening zwart gemaakt, of zoo noodig het blad er uitgescheurd. De censuur houdt de toezending dei buitenlandsche couranten minstens één dag tegen. Indien eene buitenlandsche courant zich herhaaldelijk ongunstig over Rusland uitlaat, dan wordt zij geheel verboden, zooals het Berliner Tageblatt en de Etoile beige. Evenzoo worden buitenlandsche couranten, die niet op de lijst der postadministratie vermeld staan, niet aan den geadresseerde bezorgd, doch in het gunstigste geval aan de redactie teruggezonden. Wenscht iemand, in Rusland gevestigd, eene zoodanige courant te ontvangen, dan moet hij daartoe een bijzonder verzoekschrift indienen, zonder dat het verzoek steeds wordt ingewilligd. Voor Deensche en Nederlandsche dagbladen is de Russische censuur intusschen zeer toegeeflijk. Boeken, in het buitenland gedrukt, zijn onderworpen aan eene zeer strenge censuur en worden niet zelden op sommige plaatsen zwart gemaakt of geheel verboden. DE DOOD VON AKSAKOFF. SI. Petersburg, ,SS6. Rusland heeft één zijner groote mannen verloren. Op 62jarigen leeftijd is eergisteren avond te Moskou gestorven. Iwan Sergewitsch Aksakoff, sedert 1881 hoofdredacteur van het blad Ritss, en één der hoofden, zoo niet het hoofd der slavophile partij. Alle bladen zonder uitzondering wijden een waardeerend woord aan zijne nagedachtenis. De Notvosti zegt: „Aksakoff was een journalist in den strengen zin van het woord, een journalist die bij het volk eene gedachte kon in het leven roepen. De Sivet: „alle Russische harten mogen zich vereenigen om zijn graf, en moge dit graf een zinnebeeld worden van de eensgezindheid van alle Russen, tot nut van hun machtig volk." De Noivaja Wremja zegt van Aksakoff: „hij, die met bloed en zenuwen schreef, één der helderste sterren, die ooit aan den hemel der Russische volksmeening hebben geschenen." De Peterburgski Wjedomosti meent, dat „niet alleen de Russische letterkunde, waarvan Aksakoff de belangrijkste vertegenwoordiger was, maar ook het Russisch gevoel, het Russisch bewustzijn, de Russische politieke gedachte een zwaar en onherstelbaar verlies hebben geleden." De medewerker van het Journal de St. Petersbourg, de heer Zagulajeff, noemt in eene uitvoerige necrologie den overledene „un grand patriote, un homme saus tdche." Deze staaltjes zijn voldoende om te doen zien, welken indruk de dood van Aksakoff in Rusland maakt. Aksakoff behoorde tot de mannen die, wel verre van den tijd van Peter den Groote als een geluk voor Rusland te beschouwen, dien Keizer, die den vreemden titel van Imperator aannam, beschouwen als den stichter van het grootste kwaad dat ooit Rusland kon overkomen. Reeds onder de regeering van Katharina II waren er sporen van eene slavophile letterkunde die, met een beroep op den nationalen trots, alle „naaperij" van vreemde gewoonten en zeden veroordeelde. Zij verdedigde de leer dat de geschiedkundige ontwikkeling van Rusland geheel op zich zelf staat, dat de maatschappelijke en staatkundige organisatie van het land geheel verschillend is van de natiën van westelijk Europa, en dat bij gevolg de kwalen waaraan men hier lijdt, niet kunnen worden verholpen door middelen die daai worden toegepast. Thans zijn deze beweringen gemeenplaatsen geworden, maar vroeger werd dit volstrekt niet erkend; ook onder de regeering van Alexander II hebben de slavophilen er veel toe bijgedragen om de opheffing der lijfeigenschap zoo dragelijk mogelijk te maken. Aan den anderen kant gaan zij, als alle doctrinairen,bij hun streven tot het uiterste. In spijt van de ukases van Peter den Groote en Nikolaas, laten zij hun baard groejen en willen hun kaftan niet voor Europeesche kleederen verwisselen. Nog veel minder dan uiterlijk, veranderden zij inneilijk, en alles wat aan den Bojarentijd herinnert, heeft hunne sympathie boven de nieuwere ideeën. Terwijl de slavophilen nooit vele aanhangers hebben gehad, vergoedden zij het gemis van numerieke sterkte, dooi geestkracht en inspanning voor hetgeen in hun oogen ïecht is. Het Russische volk ziet in hen excentrieken, maar voor wie — al ware het maar uit een gevoel van nationale eigenliefde — het groote genegenheid koestert, zooals ook thans in hooge mate blijkt. Wat in het bijzonder Aksakoff betreft, reeds door de algemeene erkenning zijner verdiensten wordt bewezen dat zelfs zijne tegestanders in hem een man waardeeren, die doot niets werd teruggehouden, waar hij meende dat zijn plicht gebood te handelen, en dit steeds zonder eenige eigenbaat. Wanneer de regeering het hem lastig maakte dan was dit omdat hij t e Russisch, t e Slavisch was, en met zijne groote talenten als redenaar en als schrijver de menigte zoo gemakkelijk kon beheerschen en medesleepen. Zijne eigenlijke letterkundige werkzaamheid dagteekent van i8d2 toen hij in de Moskofski Sbornik (Moskou sche verzameling) verschillende fragmenten van zijn gedicht ,,de vagebond" openbaar maakte. Na den Krimoorlog te hebben medegemaakt, werd hij in 1858 redacteur van het blad der slavophilen Ruskaja Besseda. In 1859 gaf hij het blad Parus (het zeil) uit, dochditwerd reeds bij het derde nummer verboden. Eenigen tijd later liet hij een ander blad Denj (de dag) verschijnen, dat tot in i8G5 stand hield. In 1867 begon hij met de Aloskiva uit te geven, die na negen „vermaningen" van regeeringswege te hebben gekregen en drie maal te zijn geschorst, eindelijk geheel werd opgeheven ingevolge eene beslissing van den rijksraad. Na vergeefsche pogingen te hebben aangewend om een nieuw blad, de Moskwitsch, in het leven te houden, kreeg hij in 1881 vergunning tot het oprichten van de Russ, welk blad hij tot zijn dood heeft geredigeerd, evenwel niet zonder, gelijk nog onlangs, de grens van het van regeeringswege geoorloofde te overschrijden. Het laatste artikel van zijne hand was eene aanbeveling van een jongen dichter, een boer, Grusdcff genaamd, van wicn hij tegelijkertijd twee gedichten in de Russ overdrukte. MICHEL KATKOF. St. Petersburg, 1SS7. ,,Siud Sie gut russisch ?" Herinnert gij u, lezer, de vraag van den Lijflandschen Rus aan Heine, op het slagveld van Marengo? Rusland vocht in den tijd, toen Heine zijne ,,Reisebilder" schreef, vóór Griekenland tegen de Turken, even als het bijna vijftig jaren later deed voor de Bulgaren. Zij komt mij vóór den geest bij de mare vanhet overlijden van Katkof, en als ik den lezer vraag zich te verplaatsen in den toestand van een goeden Rus, dan is het omdat hij dan eerst recht beseffen zal welken indruk dat overlijden hier te lande maakt. Reeds lang wist men dat Katkof ziek was. Maar in den laatsten tijd bracht elke dag meer onrustbarende tijdingen, en Maandag 11. heeft Rusland zijn grootsten journalist verloren. Onpartijdig te kunnen oordeelen is een groot voorrecht. Richtte ik het woord tot een Duitsch publiek, ik zou bij het schrijven nog niet aan de tweede k. van den naam des overledenen zijn gekomen, of in mijne verbeelding reeds duizende vurige oogen zien vlammen, voor het geval ik het de mortuis nil nisi bene, al ware het ook maar tot op zekere hoogte, wilde huldigen ; twee dagbladartikelen tegen de Russische financiën om de beide halen van de eerste letter gerold, eene Pickelhaube door het oog van de a, de t veranderd in een repetitiegeweer, kortom bij den eersten lof van Katkof deinsde ik onwillekeurig terug voor het gevaar waaraan ik mij blootstelde. Schreef ik voor Franschen, dan ware juist het omgekeerde het geval : de Gallische haan pikte gewis mijne pen aan stukken, zoodra zij ook maar de punt vergat te zetten op de i van de woorden ,,ami de la France", en ik zou niet weten wat te zeggen over Katkof, want hij had vele deugden, en toch heeft hij veel kwaad gesticht, en niettegenstaande de schaduwzijden van zijn karakter, dwingt zijne nagedachtenis eerbied af. Michel Nikoforowitsch Katkof werd in 1818 te Moskou geboren. Hij verloor zijnen vader op jeugdigen leeftijd, doch kreeg van zijne moeder eene goede opvoeding. Hij studeerde in de philologie te Moskou van 1834 tot 1839, zette zijne studiën voort te Berlijn, Koningsbergen, in België en Frankrijk, en keerde in 1843 naar de oude hoofdstad terug. Naar aanleiding eener dissertatie, getiteld: „Over de elementen en vormen der Slavisch-Russische taal," werd hij tot adjunct-professor in de philosophie aan de hoogeschool te Moskou benoemd. Na in 1849, ten gevolge van de beperkingen, waaraan het onderwijs onder de regeering van Keizer Nikolaas bloot stond, de loopbaan van geleerde te hebben opgegeven, richtte hij in 1856 het blad „Ruski Westnik" (de Russische bode) op, dat nog bestaat. In de tijden die aan de opheffing der lijfeigenschap vooraf gingen, streed Katkof in dit blad voor het liberale stelsel, volgens het Engelsch model, en droeg niet weinig bij tot de voorbereiding van den zoo hoog gewichtigen maatregel, als de emancipatie der boeren was. In 1861 werd hij redacteur van de Moskofskija Wedomosti, dat tot aan zijn dood het orgaan is gebleven, waarvan hij de ziel uitmaakte. Langzamerhand, vooral nadat de regeering van Alexander II, bij de door haar ingeslagen vrijzinnige richting, wat al te hard van stal was geloopen, en in 1864 de Poolsche opstand was uitgebroken, veranderde Katkof van front. Hij werd de 11 kampioen van het nationaal Russisch streven, Polenhater, en bestrijder van de voorrechten aan de Baltische provinciën en aan Finland toegekend. Te gelijkertijd verdedigde hij de invoering van de klassieke talen bij het onderwijs, en richtte, toen hij stuitte op de tegenwerking van den minister van onderwijs Golownine, de pers en de geheele openbare meening, te zamen met Leontiëff, het lyceum „grootvorst Nikolaas" op, dat sedert de laatste jaren door den Staat wordt gesubsidieerd en thans misschien eene Rijksinstelling worden zal. Katkof's invloed heeft crescendo gewonnen, en onder het bestuur van den tegenwoordigen Keizer, die in vele gevallen den raad van Katkof alleen daarom niet opvolgde, omdat zulks met het oog op de buitenlandsche politiek onmogelijk is, het toppunt bereikt. De zoogenaamde ongenade, waarin hij in den laatsten tijd van zijn leven bij den Keizer heette gevallen te zijn, is nooit heel ernstig gemeend geweest. Het beste bewijs daarvan is, dat de nog dagelijks genomen maatregelen gevolgen zijn van de door Katkof aangeprezen ultraRussische staatkunde. Ik wil de vraag buiten beschouwing laten of van het standpunt des onpartijdigen beoordeelaars het goede, dat Katkof zijn land heeft aangebracht, wellicht niet overschaduwd wordt door het nadeel dat Rusland van zijnen invloed heeft ondervonden, vooral wat aangaat de verdere ontwikkeling van het Russische volk, die alleen en wel nog gedurende langen tijd van de wrijving met de West-Europeesche beschaving schijnt te'kunnen profiteeren. ,,Sind Sie gut Russisch?" Die vraag rijst dadelijk voor den geest op als men de weegschaal ter hand neemt om de daden van Katkof te beoordeelen. Hij was het, en met wat goeden wil kan men zich misschien in zijn denkbeelden verplaatsen en hem dan veel vergeven. Maar al heeft hij veel gedwaald, zoo blijft hij toch altijd eene merkwaardige figuur als geleerde, als denker, als journalist, als patriot, als man uit éen stuk, in alle vragen waar het de belangen van Rusland gold. De Moskofskija Wedomosti was zijn lijforgaan in den volsten zin van het woord. Zelden was een politiek blad zoo zeer de uiting van het gevoelen van éenen persoon, zelden had een dagblad-artikel zooveel invloed op de openbare meening in Rusland zelf en in het buitenland, als die, welke uit de pen van Katkof waren gevloeid of door hem geïnspireerd. De geheele wereld nam er notitie van, omdat het bekend was, dat zij op den Tsaar zeiven hunne uitwerking het allerminst misten. De Keizer heeft aan de weduwe van Katkof het volgend telegram gezonden : „Met alle ware Russen gevoel ik diepe smart over het verlies dat gij geleden hebt, evenals wij. Het machtige woord van uwen overleden echtgenoot, bezield door eene vurige liefde voor het vaderland, verlevendigde den Russischen geest en verlichte het gezonde oordeel in oogenblikken van bezorgdheid. Rusland zal zijne verdiensten niet vergeten, en allen scharen zich om U, om te bidden voor de rust zijner ziel." Aldus luidt de Keizerlijke condoleantie aan de weduwe van een journalist, in een land waar het gedrukte woord aan banden ligt, waar de gedachte steeds wordt gebreideld door de vrees voor de censuur. Sind Sie gut Russisch, ? Als gij bevestigend kunt antwoordan, dan kunt gij waarschijnlijk ook deze tegenstrijdigheden verklaren. DE NIHILISTEN. SI. Petersburg, ,886. Het was in den trein van eene kleine Russische provinciestad naar Moskou, dat ik verleden jaar de kennis her- nieuwde met een der ingezetenen van laatstgemelde stad (een Rus), op wiens scherpzinnigheid en juist oordeel over Russische toestanden ik vroeger reeds opmerkzaam was gemaakt. Van dagelijksche onderwerpen kwam ons gesprek op de nihilisten, en de, in de laatste dagen verspreide, ware en onware berichten over de herhaling van nihilistische woelingen hier te lande, schenken mij eene gelegenheid, een kort overzicht van dat onderhoud te geven. Mijne eerste vraag was, of hij geloofde dat het nihilisme een gevaar voor den Staat opleverde, in dien zin, dat te vreezen was dat het ooit eene omwenteling in het leven zou kunnen roepen, welke het tegenwoordig staatsverband aan het wankelen zou brengen, zoodat de nihilisten, al ware het maar voor korten tijd, eene soort van „commune" in het leven zouden kunnen roepen. Zijn antwoord was kort: neen. Ik geloof in de allereerste plaats — zoo begon hij dit nader uiteen te zetten, — dat men niet lang in Rusland behoeft te hebben vertoefd om te gevoelen, dat het Russische volk thans nog te weinig is ontwikkeld om eene staatkundige meening te hebben. Velen, die het volk bestudeerd hebben, twijfelen er zelfs aan of, indien de beschaving reeds zoover gevorderd ware dat eene politieke meening kon bestaan en zich openbaren, het volk zelf wel lust zou hebben, zich met de oplossing van sociale vraagstukken in te laten. Ik geloof dat dit niet zou kunnen uitblijven, omdat zoo dikwijls van de wijze van regeeren de dadelijk zichtbare welvaart van het volk en van den individu af hangt; doch hoe dit ook moge zijn, zooveel is zeker, dat, er gebeure wat er wil, de Czaar en de autocratie, in de eerste toekomst althans zeker, door het volk zullen worden gesteund. De Russische boer is tot op zekere hoogte gedwee, bezit grooten eerbied voor, en zelfs gehechtheid aan zijn meerdere, die hem goed behandelt, en vooral is hij uitermate practisch. Wat ook het onderwijs, dat langzamerhand tot hem zal doordringen, van hem moge maken, den practischen zin, dien hij thans reeds heeft, kan het slechts vermeerderen. Indien hij en zijn gezin hoogere levensbehoeften dan thans gaan gegevoelen, zal hij in de eerste plaats inzien dat, om daaraan te voldoen, het practischer is de handen zelf uit de mouw te steken, dan naar hersenschimmige theorieën te luisteren over den plicht van den staat om te zorgen dat zijnen burgers de gebraden vogels in den mond vliegen, theorieën die het levendigst verkondigd worden juist door hen, die zelf het minst gaarne werken. Tevens zal hij erkennen dat voor een rijk, zóó uitgestrekt en uit zóó verschillende elementen samengesteld als Rusland, de autocratische regeeringsvorm althans één groot voordeel oplevert, dat tegen menig nadeel opweegt, namelijk de stabiliteit. — Gelooft gij dat de Russische boer op het oogenblik tevreden is met zijn lot? — De Russische boer heeft zijne wenschen als elkeen, doch zijn groot geluk is dat hij, bij het streven naar de vervulling daarvan, niet vatbaar is voor den invloed van holklinkende phrasen en voor het zenuwachtig najagen van idealen. Wie zal beweren dat hem niets ontbreekt, dat zelfs over het algemeen alles in Rusland is zooals het zou kunnen en moeten zijn? Doch indien de schuld van iets verkeerds ligt bij den een of ander, dan is het, in de oogen van den Russischen boer, bij den tschinofnik (ambtenaar) of bij wien ook, maar nooit komt het bij hem op, den Czaar voor een hem begaan onrecht verantwoordelijk te stellen. — Gelooft gij dat het aantal nihilisten in Rusland groot is? Integendeel: hun aantal is betrekkelijk zeer gering. In het buitenland is Rus en nihilist bijna synoniem. Tot op eene zekere hoogte laat zich dit verklaren door den aard en de talrijkheid der misdaden, waaraan de nihilisten hunne beruchtheid te danken hebben. Over één moordenaar wordt meer gesproken en geschreven dan over duizenden rustige burgers, vooral indien gene aan zijne misdaad een staatkundig glimpje kan geven. Er wordt beweerd dat het aantal nihilisten niet meer dan 5ooo bedraagt. De juistheid dezer bewering is natuurlijk hoogst moeielijk na te gaan. Doch zeker is het, dat er velen toe gerekend worden, die het niet zijn, of die het niet meer zijn. Onlangs stond nog in één onzer bladen de bekentenis van een vroegeren nihilist, een gewezen student, die er rond voor uitkwam dat hij, vrij naïef, gemeend had bij zijn toetreden tot het nihilisme, geen moordenaar behoefde te zijn. Toen hij de opdracht weigerde om een hooggeplaatst persoon uit den weg te ruimen, werd hij door hen weggeworpen als een uitgeknepen citroen, op het "Europeesch plaveisel", zooals hij zich uitdrukte. Men kan veilig aannemen dat dit geval niet op zich zelf staat. In het buitenland maakt men zich bij het beoordeelen van Russische toestanden zeer dikwijls aan de fout schuldig, dat men vergeet, dat de beschaving, de verhouding tusschen de maatschappelijke klassen en de geschiedenis van westelijk Europa, op Rusland niet toepasselijk zijn. Over het peil van beschaving en ontwikkeling van het Russische volk behoeft niet verder te worden uitgeweid. Omtrent de verdeeling der standen is de slotsom der bekende statistische gegevens, dat van de 100 millioen inwoners van het Russische rijk 86 pet. landbouwers, 10 pet. kleinhandelaars, industrieelen, werklieden en burgers zijn, en dat slechts 4 pet. behooren tot den adel, de geestelijkheid, den ambtenaarstand, het leger, de marine en den groothandel. Wat de geschiedenis betreft, zoo is het overbekend, dat eenige eeuwen van Tartaarsche overheersching Rusland's vooruitgang hebben tegengehouden. Later, nadat het Tartaarsche juk was afgeschud, en men aan het werk ging om het verlorene in te halen ten einde op de hoogte der overige Europeesche natiën te komen, zijn dikwijls — en dit is waarlijk niet te verwonderen — juist niet de beste middelen te baat genomen. Ook in de laatste tijden, vooral onder de regeering van den vooruitstrevenden keizer Alexander II, getuigden vele maatregelen van regeeringswege meer van goeden wil dan van practischen zin, en van vele kan veilig gezegd worden, dat men beter daarmede hadde gewacht totdat het volk tot eene grootere mate van rijpheid zou zijn gekomen. Van daar de tegenstellingen die men hier overal ontmoet. Eer deze krasse verschillen zijn genivelleerd, zal er nog geruime tijd verloopen, en zeker zal de tijd korter zijn, naarmate men te geleidelijker te werk gaat. Om nu op de nihilisten zelf terug te komen hun aantal is, zooals gezegd, betrekkelijk zeer gering. De meesten worden gevonden onder studenten, die hun eindexamen niet hebben kunnen afleggen, zoons van priesters en dwepers, ook van het vrouwelijk geslacht. Zij hebben beproefd den boer op te hitsen, maar zonder gevolg, want zoodra men aan zijn God en zijn Keizer raakt, worden de woorden voor hem onverstaanbare klanken, en men moge dit dom, bijgeloovig of wat ook noemen, hij is eenmaal zoo, en ... . er zijn 86 millioen boeren die niet anders denken. Vandaar dat het „onder het volk gaan", zooals de geijkte term luidt, den nihilisten niet veel voordeel heeft gebracht. Toen dit door hen werd ingezien, hebben zij getracht het leger op te stoken, doch ook al met denzelfden negatieven uitslag. De bekende oud-kolonel Lawroft schreef vóór eenigen tijd nog, in de te Genève verschijnende Westnik Narodnoi Woli (bode van den volkswil) eene oproeping aan de anarchisten, om de Russische soldaten tot revolutie op te hitsen, maar de Russische soldaat en de boer zijn één, en de kansen dat deze dus naar den oproerigen raad zal luisteren, zijn derhalve zeer gering. Tot zoover mijn zegsman, wiens woorden ik sedert herhaaldelijk gelegenheid gehad heb bewaarheid te zien. De nihilisten, die zich in'het buitenland bevinden, hebben in den laatsten tijd weinig van zich doen hooren. Hunne letterkundige werkzaamheid, welke vóór eenige jaren nog zoo vruchtbaar was: brochures, manifesten, programma's, dagbladen en revues, is als het ware uitgeput, zij bepaalt zich tegenwoordig tot de bovengenoemde Bode van den Volkswil, onder redactie van Tichomiroff en Lawroff, die viermaal in het jaar verschijnt, en een maandblad De algemeene Zaak, hetwelk door den boekhandel van Elpibine te Genève wordt iiitgegeven. De bekende nihilisten Plechanoff en Alissoif geven nog van tijd tot tijd kleine brochures in het licht, welker inhoud vrij heftig, doch dikwijls alles behalve duidelijk is. Dit is tegenwoordig alles. In een der maandnummers van het nihilistisch geschrift De Algemeene Zaak stond onlangs het volgende te lezen: ,,De onpartijdigheid noodzaakt ons tot ons leedwezen tot de bekentenis dat de harde strijd, dien de Russische regeering vóór eenige jaren tegen de ontevredenen in het rijk en de liberale beweging aldaar heeft ondernomen, geëindigd is met een grooten triomf. De samenzweringen hebben nagenoeg opgehouden, de liberale partij heeft de wapens neergelegd door het overlaten aan de reactionairen van bijna alle takken van het bestuur, en indien men in Rusland hier en daar nog eenige sporen van kritiek tegenover de regeering bemerkt, dan zijn zij zóó zwak, dat de regeering zonder veel moeite dit spoor van het liberalisme kan onderdrukken, zoodra zij slechts wil; het wordt alleen geduld, omdat het zeer onschuldig is, en aan het overwicht van het absolutisme geen nadeel toebrengt. De door eene ontzaggelijk groote, onwetende meerderheid gesteunde, zegevierende reactie heeft alle sluizen geopend en over geheel Rusland de verpeste golven van den reactionairen vloed uitgegoten." Dit is zeker eene vrij openhartige bekentenis, waarop behalve de onkiesche uitdrukking aan het slot, niets valt aan te merken dan dat de nihilisten zich met de liberalen vereenzelvigen. Afgezien daarvan, kan men over die erkenning hunner machteloosheid zich slechts verblijden. Wie weet hoeveel menschenlevens daardoor gespaard blijven! Want wèl wordt er verder in het artikel gezegd : ,,elke daad van geweld is volgens onze opvatting strafbaar en immoreel", maar de ondervinding heeft geleerd dat die overtuiging niet diep geworteld is, en zoolang er processen voorkomen als dat hetwelk nog zeer onlangs te Warschau is behandeld, kan de Russische politie volstrekt niet stil zitten. Dit doet zij dan ook niet; het drijven der nihilisten te onderschatten, ware inderdaad zeer gevaarlijk, zoowel met het oog op de slachtoffers der dynamietbommen, als op de handhaving der bestaande orde, welke tijdelijk hier en daar zou kunnen worden gestoord. Hun aantal is betrekkelijk gering, doch het merkwaardigste is dat zij in alle standen der maatschappij enkele aanhangers of althans spionnen hebben. Dit wordt weder bewezen door het volgende. In eene zitting van één der hoogste regeeringslichamen, waarvan de leden, oppervlakkig beschouwd, niet kunnen worden verdacht direct of indirect gemeenschap met de nihilisten te hebben, werd onlangs door een hooggeplaatst ten deze alleszins bevoegd persoon over de anarchistische ideeën gesproken. Hij wilde zeggen dat het geheele nihilistische streven moest worden beschouwd als eene ziekelijke afdwaling van den geest, iets wat op physiek gebied te vergelijken is met de eene of andere lichte ongesteldheid. Voor dit laatste niet spoedig genoeg het juiste woord kunnende vinden, gebruikte hij onwillekeurig het woord nasmorok (verkoudheid). Welnu, eenige dagen daarna las men in één der te Genève verschijnende nihilistische bladen, dat de bedoelde persoon zich verstout had het nihilisme zóó gering te schatten, dat hij het met eene verkoudheid vergeleek en dat dit hem berouwen zou. Juist omdat het nihilisme onder alle standen, d. w. z. voornamelijk in alle trappen van den meer ontwikkelden stand verspreid is, levert het zooveel gevaar op. Tegenover de feiten dat zes en tachtig percent der bevolking nog in hooge mate ontwikkeling behoeft, en dat het toegeven aan de wenschen der anarchisten over het algemeen onvereenigbaar is met de bestaande orde van zaken, heeft de Russische regeering in dit opzicht eene scherp afgebakende, maar daarom niet minder zware taak te vervullen. Zij moet zich er toe bepalen de gangen der nihilisten na te gaan, te trachten hunne plannen zooveel mogelijk te verijdelen en te zorgen dat zij zoo min mogelijk onheil kunnen stichten. 12 Met dit doel wordt zooveel mogelijk gelet op de personen die der politie verdacht voorkomen. Ik haast mij hierbij te voegen dat de verdenking in den regel niet op losse gronden rust. Hier te St. Petersburg bijv. bestaan er aan de geheime afdeeling der politie graphische kaarten, op elke waarvan de woning en de naam van een zeker aantal personen (een 20 b. v.) op welke men vermoeden heeft, zijn aangeduid met verschillende kleuren. Van den tijd dat er grond bestaat hunnen naam op de kaart te plaatsen, worden hunne gangen dagelijks nagegaan en op de kaart aangeteekend. Door het uitgebreid politietoezicht, o. a. door het stelsel der huisknechts (divorniks), die met de politie in betrekking staan, is het voor deze laatste reeds niet moeilijk spoedig op de hoogte te komen van de manier van leven van wien ook, doch zooveel te minder is dit het geval met de personen op welke men verdenking heeft. Blijkt het nu, na zekeren tijd, dat de verdachte personen propaganda trachten te maken, of zelfs met nihilisten omgang hebben, dan blijft er voor de politie niets anders over dan hun dit te beletten. Dikwijls gebeurt het intusschen dat men zoodanige lieden niets anders kan verwijten, dan dat zij geheime vergaderingen (van het houden waarvan de politie evenzeer in den regel geheel op de hoogte is) hebben bijgewoond, of zich in het algemeen in anarchistischen geest hebben uitgelaten, zonder dat hun vergrijp onder het bereik der strafwet valt. Alsdan worden zij op bevel van het hoofd der geheime politie-afdeeling, in overleg met den minister van justitie, gevat en, zooals het heet, ,,langs administratieven weg" gedeporteerd, niet naar Siberië, om dwangarbeid te verrichten, maar naar de eene of andere provinciestad in Europeesch Rusland. Daar moeten zij blijven en staan zij onder politie-toezicht, doch verder gaat de straf niet. Zelfs krijgen zij kostgeld van den staat, dat met weinig uitzonderingen door allen wordt aangenomen. Deze arrestatiën op grond van verdenking hebben op gezette tijden plaats, gewoonlijk om het half jaar. De laatste, van een elftal personen, heeft hier vóór twee weken plaats gehad, en aanleiding gegeven tot de ongeloofelijkste verhalen in de buitenlaridsche bladen en niet minder in de stad zelve. Het Journal de St. Petersbourg is tot twee maal toe tegen het overdrijven van hetgeen is geschied, opgekomen en, naar het schijnt, te recht. Er heeft toch niets anders plaats gehad dan de gewone arrestatie van eenige verdachte personen, zonder dat er eenige samenzwering, in de beteekenis die aan dat woord steeds gehecht wordt, is ondekt. Het kwaad is reeds erg genoeg dan dat men zich niet onwillekeurig afvraagt, wat de beweegreden kan zijn het te vergrooten, tenzij het uit zucht naar schandaal is. Zooveel is zeker dat het een geluk voor Rusland mag worden geacht dat de regeering de macht heeft hen, die voor niets terugdeinzen, zelfs niet voor moord, om hun doel — en welk? — te bereiken, in sommige gevallen onschadelijk te maken, vóór zij hunne misdadige plannen kunnen ten uitvoer brengen. GEVANGENISSEN IN RUSLAND. Een dikwijls besproken en toch weinig bekend thema ! Aan gegevens om er kennis van te krijgen, ontbreekt het niet. Het hoofdbestuur der gevangenissen maakt elk jaar een rapport openbaar over het gevangeniswezen, hetwelk een lijvig boekdeel vormt, dat in het Russisch is gesteld. Het onderwerp is niet van belang ontbloot; in de eerste plaats, omdat de hedendaagsche beschaving de vraag omtrent de aan den misdadiger op te leggen straf als ééne harer voornaamste zorgen beschouwt, en het Russische rijk een St. Petersburg, ~ November. 1886. uitgebreid studieveld aanbiedt; in de tweede plaats omdat er over het Russisch gevangeniswezen gewoonlijk een oordeel wordt uitgesproken, dat uitsluitend steunt op de gebreken die het aankleven, en dat derhalve onvolledig en partijdig is. Eene uitzondering op dezen regel maakt het werk van den Engelschen zendeling Lansdell: Through Siberia, dat over de Siberische gevangenissen, in het bijzonder, gunstig, wellicht wat al te gunstig oordeelt. Er zijn in het geheele Russische rijk niet minder dan 884 gevangenissen. Stonden zij alle bij elkander, dan zouden zij eene aanzienlijke stad van misdadigers vormen met eene vlottende bevolking van meer dan honderdduizend inwoners, die doorééngenomen achtmaal in het jaar verwisselt, zoodat er jaarlijks ruim 800,000 menschen gevangenisstraf ondergaan. In die stad zouden de vrouwen opgeld doen, want op 8 mannen komt slechts ééne vrouw voor. Van de honderdduizend vrouwen, die elk jaar in de gevangenissen worden opgesloten, bestaat echter een derde gedeelte uit vrouwen die hunnen man vrijwillig daarheen volgen. Opmerkelijk is het dat de Kaukasus en de steppen van Centraal-Azië met Mohamedaansche bevolking de minste vrouwelijke misdadigers opleveren: een gevolg van de lage positie deivrouw, overeenkomstig de voorschriften van den Islam; uit het katholieke Polen daarentegen, waar over het algemeen de toestand der vrouw het meest dien van westelijk Europa nabijkomt, zijn de meeste vrouwelijke gevangenen afkomstig. De staat geeft alle jaren anderhalf millioen roebel uit voor den bouw en het onderhoud van gevangenissen en nog eens anderhalf millioen voor reiskosten van naar Siberië verbannenen. Te Aioskou ziet men dikwijls transporten van bannelingen: vóórop rijden eenige kozakken, dan de gevangenen, gewoonlijk een vijftigtal, twee aan twee aan elkander geklonken ; naast hen, rechts en links, eene rij soldaten, en eindelijk op karren, bespannen met één paard, de vrouwen die hunne echtgenooten naar Siberië vergezellen. Treurige stoet, die zijnen mijlen en mijlen langen weg in dezelfde orde zal vervolgen, voor zoover hij niet door kommer, ontbering en koude wordt gedecimeerd ! Alle jaren komen er i3 a 14000 gedeporteerden in Siberië aan; i5 °/Q hunner zijn tot dwangarbeid veroordeeld. De sterfte onder de gedeporteerden is niet gering, doch komt hoofdzakelijk voor onder de kinderen, die hunne ouders daarheen volgen. In 1879 een centraal bestuur over de gevangenissen ingesteld. Van dien tijd dagteekenen de hervormingen in het gevangeniswezen hier te lande, die langzamerhand worden ingevoerd. Te beginnen met Siberië, streeft men er aldaar naar, alle dwangarbeiders bijeen te brengen op het eiland Sachaline 'en in de Trans-Baïkal-provincie. Bij het kroningsmanifest van 1883 zijn duizend dwangarbeiders vrijgelaten en hunne plaatsen zijn ingenomen door hetzelfde aantal dwangarbeiders, die inde gevangenissen van westelijk Siberië werkten; deze laatste wenscht men geheel op,te heffen met uitzondering van die van Alexandrovsk bij Irkutsk en Iletsk bij Orenburg. Door het instellen van dat-centraal bestuur heeft de regeering zelve erkend, dat er ten opzichte van het gevangeniswezen nog veel te hervormen valt. De hygiënische toestanden, vooral van de gevangenissen in het verre Oosten, laten veel te wenschen over. In tuchthuizen, gebouwd voor 100 a 200 personen, moeten dikwijls 5oo ja tot 700 gevangenen gehuisvest worden. Lansdell vertelt ons dat, indien hij te kiezen had tusschen eene cel in de gevangenis van Kara, waar een misdadiger zat, van wien men sterk vermoedde dat hij bij de eerste de beste gelegenheid zou ontsnappen, en eene ccl in de Millbank-gevangenis te Londen, hij aan de eerste de voorkeur zou geven. Dit bewijst echter hoogstens, dat de Londensche gevangenissen nog slechter zijn dan de Siberische. Men heeft beweerd dat Lansdell eene groote mate van naïviteit aan den dag heeft gelegd door de wijze, waarop hij de behandeling heeft beschreven, welke de gevangenen van de zijde der beambten ondervinden. Ik geloof echter, dat wij vooral in dit opzicht veilig op zijne verzekeringen mogen afgaan. Als men het Russische volkskarakter eenigszins kent, wekken zijne mededeelingen dienaangaande geene verwondering. Het is zeer wel mogelijk, dat er in Siberië en in Europeesch Rusland enkele wreede gevangenisbestuurders gevonden worden, doch het algemeen karakter van den Rus is zóó, dat hij eerder zekere soort v'an sentimentaliteit — eene ziekelijke als men wil — voor den misdadiger gevoelt, dan lust om hem wreeder te behandelen dan noodig is. Dit is tot op zekere hoogte misschien wel de oorzaak, dat hier zooveel misdrijven gepleegd worden; indien de rechter veroordeelt, spreekt de jury dikwijls een ,,onschuldig uit, zelfs daar waar de schuld bewezen is. Van de behandeling der gevangenen door hunne superieuren heb ik onlangs een gunstig staaltje gezien. Het was in de gevangenis alhier, aan de Wiborgsche zijde, voor veroordeelden van niet langer dan één jaar. Begeleid door den directeur, ging ik door eene zaal met eene reeks kooien, elk voor 20 man. Zoodra wij binnentraden, kwam de bewaker melden, hoeveel man hij onder zijne bewaking heeft, en dat alles in orde was. Tegelijkertijd was het signaal gegeven dat allen in het gelid hebben te staan. Zóó gingen wij de kooien voorbij. Doodsche stilte. Een nieuweling of een weerspannige is echter blijven zitten. En hoe werd hij door mijn geleider tot de orde geroepen? Alleen door de, op vriendelijken toon, uitgesproken vraag, of het staan hem moeielijk valt ? De man voldeed terstond aan zijn plicht. En zóó ben ik gekomen tot mijn bezoek aan de St. Petersburgsche gevangenissen. Den dag, toen ik den weinig opwekkenden ommegang in de St. Petersburgsche gevangenissen ondernam, was het weder regenachtig en guur. Het slijk ligt opgehoopt tusschen de hobbelige straatsteenen, en waar men op houten plaveisel komt, moet men oppassen niet te vallen, door de zeepachtige laag modder, die den weg glibberig maakt. Aldra sta ik vóór het zoogenaamde ,,Litthau'sche slot , ook wel „stadstoren geheeten, alwaar de schildwachten de voorbijgangers waar- schuwen, dat deze niet het smalle trottoir, dat er om heen ligt, mogen betreden. Zware ijzeren deuren worden geopend en achter mij dicht gesloten. Ik heb mijn bewijs op naam te vertoonen, waarbij de vergunning tot het bezoek der gevangenissen wordt verleend. Het draagt No. 24 en de nummers worden aan het begin van het jaar met No. 1 begonnen, zoodat daaruit (het was October) volgt, dat men met deze biljetten niet vrijgevig is, of wel dat er weinig navraag naar is. De directeur, een oud-militair, ontvangt mij beleefd, doet eenige vragen omtrent het doel mijner komst en geeft mij den officier, die in rang op hem volgt, mede om mij in de gevangenis rond te leiden. Het ,,Lithau'sche slot" is een vierkant gebouw van twee verdiepingen. Het dient voor gevangenen, die van één tot vier jaren zijn veroordeeld. Zij werken er in gemeenschap van 's morgens 7 tot 12 uur, en dan weder van 2 tot 7 uur 's avonds. Allerlei ambachten worden er uitgeoefend: er zijn werkplaatsen voor timmerlieden, schrijnwerkers, smeden, schoenmakers, kleerenmakers, steenhouwers en mandemakers. Eens in de maand hebben de veroordeelden gelegenheid hunne bloedverwanten en vrienden te zien in de ontvangstkamer, waar zij door eene getraliede barrière van hen zijn afgescheiden. Men toont mij de algemeenc Russische badkamers, de keuken waar men zich in het koperwerk kan spiegelen, de bakkerij, waar de roggebrooden, van goeden smaak, zooeven uit den oven zijn gehaald, den tuin en eindejijk de ,,kartsericellen waarin de gevangenen worden opgesloten om straffen te ondergaan voor ongeregeldheden, door hen in de gevangenis gepleegd. Zij brengen in deze cellen, hooge donkere hokken, waarin geen lichtstraal doordringt, hoogstens twee dagen achtereen door. \ andaar ga ik naar het huis van arrest in de Demidoff Pereulok. Aan dit gebouw is veel te verbeteren, zoowel wat de mannen-als de vrouwenafdeeling betreft. De slaap- plaatsen in de mannenafdeeling ten getale van 12, zijn ingericht voor 20 a 24 personen. Ten tijde mijner komst waren er 223 mannelijke en 34 vrouwelijke gevangenen. Zij, die tot verbanning naar Siberië zijn veroordeeld, zijn aan de beenen geketend. Zij blijven er zelden langer dan 3 weken, zoodat deze gevangenis een vlottende bevolking heeft. Het streven van onzen tijd is om gevangenissen te bouwen in den vorm van een kruis of van een ster. Men heeft dat denkbeeld bij het bouwen der cellulaire gevangenis in de Spalernaja, waarheen ik mij vervolgens begeven heb, bij gebrek aan plaatsruimte, moeten opgeven. Vijf galerijen van cellen vormen een groot vierkant, aan welks zijden trappen en corridors van uitgeslagen ijzer zijn aangebracht, zoodat men beneden in het gebouw met één oogopslag alles kan zien wat er voorvalt aan de zijde van het vierkant waar men zich bevindt. Op eiken hoek der corridors staat een schildwacht. De cellen zijn voorzien van het strikt noodige, doch ook hier heerscht overal zindelijkheid. De gevangenen behoeven niet te werken; indien zij het willen, dan kunnen zij zich bezighouden met het maken van cigarettendoozen. Op de plaats is eene groote cirkelvormige kooi, verdeeld in verschillende afdeelingen. Daar mogen de gevangenen wandelen. Zij moeten de armen gekruist houden en kunnen elkander niet zien, maar wel hebben zij het uitzicht op de binnenplaats; spreken met wien ook, is hun ten strengste verboden. Deze gevangenis biedt plaats aan voor 600 mannen en 200 vrouwen. In October 11. waren er 200 mannenen 160 vrouwencellen ledig. De vrouwenafdeeling is geheel afgescheiden van het overige gedeelte van het gebouw en staat onder het toezicht eener directrice. In een schoone en ruime kerk hebben de godsdienstoefeningen plaats. Onder het bezichtigen hoorde ik de zangers studeeren voor den volgenden Zondag. Ook zij zijn gevangenen. De gevangenis in de Spalernaja was tot vóór korten tijd de beste van St. Petersburg. Thans wordt zij verreweg overtroffen door het nieuwe gebouw aan de zoogenaamde „Wiborgsche zijde", dat onlangs is ingewijd. Laatstbedoelde gevangenis is voor veroordeelden voor niet langer dan één jaar. Het oude gebouw, dat nog gedeeltelijk te zien is, verdiende inderdaad den naam van slecht. De regeering is derhalve begonnen voor eenige jaren met het langzamerhand af te breken, en op dezelfde plaats een nieuw te stichten, dat den vorm heeft van een kruis en waarnaast in den loop van een paar jaren een ander van dezelfde gedaante zal worden gebouwd. In deze gevangenis komende, zie ik dat men juist bezig is de verhuizing van het oude naar het nieuwe gebouw voor te bereiden. „Onze oude barak zal u waarschijnlijk niet veel belang inboezemen," zegt de directeur die mij rondleidt „de gangen staan volgepakt, en er is weinig op orde." Toch neemt hij mij mede naar de verschillende werkplaatsen. In deze gevangenis is het maken van zoogenaamde „Weener" stoelen en het weven van linnen de hoofdbezigheid. Alijn geleider schijnt zeer bemind bij de gevangenen, en het doei hem blijkbaar aangenaam aan, als ik hem zeg opgemerkt te hebben, hoe ongedwongen en éénstemmig zij den groet, welken hij bij het binnentreden van elke afdeeling laat hooren' beantwoorden. Bij het verlaten der kooienzaal, moesten ■wij nog eene der werkplaatsen door. Bij het binnentreden hoorde men duidelijk dat de gevangenen met elkander in gesprek waren, wat echter terstond ophield; zelfs het werk stond voor een oogenblik stil, totdat mijn geleider wenkte dat daarmede kon worden voortgegaan. Ik vroeg of het spreken den gevangenen hier geoorloofd was. „Eigenlijk niet," was het antwoord, „maar zoolang het werk in gemeenschap moet geschieden, is het niet wel mogelijk het spreken geheel te beletten, al ware het maar alleen omdat de een somtijds het gereedschap van den ander noodig heeft. In de nieuwe gevangenis zal dit echter anders worden. Indien gij het wenscht, gaan wij thans daarheen." Onderweg verneem ik van mijnen geleider nog eenige 13 bijzonderheden, die ik hier beknopt mededeel. De gevangenen krijgen dagelijks twee pond roggebrood, een kwait pond vleesch en groentensoep. Op een groot veld, dat vroeger werd ingenomen door een der vleugels van de gevangenis aan de Wiborgsche zijde, heeft men thans een gedeelte der nieuwe gevangenis gebouwd, hetwelk onlangs is ingewijd en waarvan de kosten op anderhalf millioen roebel komen te staan. Het gebouw vormt een kruis, in het midden waarvan eene soort rotonde is gebouwd, van waar men naar alle lichtingen kan zien. Er zijn dus eigenlijk vier vleugels, verbonden door die rotonde. Elke vleugel heeft aan weerszijden drie gaanderijen cellen, van welke er in het geheel 480 zijn. Aangezien het tweede gebouw geheel zal worden ingericht als dit, hetwelk thans gereed is, zal de geheele gevangenis na verloop van tijd 960 cellen bevatten, alsmede eene afdeeling waar drie honderd man in gemeenschap kunnen arbeiden. Deze laatste wordt evenwel alleen gebruikt in geval van nood. Om niet misverstaan te worden, haast ik mij er in het bijzonder op te wijzen, dat de gevangenis niet voor eenzame opsluiting bestemd is. "W ij hebben hiei gevangenen," zegt mijn leidsman, „die reeds veertien malen zijn teruggekeerd; na hunnen straftijd voleindigd te hebben, beschouwen zij de gevangenis als hun tehuis, hun club, die zij missen, zoodra zij vrij zijn, en spoedig wordt een of ander misdrijf begaan, alleen om weder bij de kameraden te komen. Dit zal nu door het stelsel der nieuwe gevangenis worden voorkomen. Ook hier zijn de gevangenen verplicht te werken, doch gelijk gij ziet, behalve een stoel, tafel en bed, staat tevens hun gereedschap: weefstoel, draaibank enz. in de cel, en niet in eene gemeenschappelijke werkplaats. Bij het werk zijn zij dus alleen; en aan den gezelligen omgang wordt daardoor een einde gemaakt, want bij de maaltijden wordt hun het spreken ten strengste verboden. Het geheele gebouw wordt electrisch verlicht, overal zijn met zorg maatregelen genomen voor het luchten en de zindelijkheid in het algemeen. Water is er in overvloed te krijgen. Elke cel heeft 25 kubieke meter inhoud. Zoodra de gevangene iets noodig heeft, kan hij op een knop drukken ; dan gaat er eene schel over en wordt aan de buitenzijde in den corridor eene kwartcirkelvormige plaat zichtbaar. Alleen de gevangenbewaarder kan deze plaat weder in de opening schuiven, zoodat het onmogelijk is van de sche' misbruik te maken. De kerk, de keuken, de wasscherij, het hospitaal en de kanselarij zijn afgescheiden van het gebouw der gevangenis en alleen daarmede verbonden door een gang. Aan de noordzijde is eene vrij ruime wandelplaats. In het hospitaal, hetwelk is ingericht voor 200 zieken, is voor goede ventilatie gezorgd. Dit ziekenhuis wordt niet alleen gebruikt voor de zieken van deze gevangenis, maar tevens voor die van alle andere gevangenissen van St. Petersburg. Behalve de bovengenoemde huizen van opsluiting, bestaan er te St. Petersburg nog de volgende: het op eenige kilometer van de stad gelegen verbeterhuis voor jeugdige misdadigers, dat naar het stelsel van Mettray is ingericht, en waar ongeveer een honderdtal jongens in verzekerde bewaring is; het huis van arrest voor de door den vrederechter veroordeelden ; het huis van gijzeling, en de plaatsen van opsluiting, behoorende tot de bureau's van politie. De indruk, dien ik van het vluchtig bezoek van een en ander heb gekregen, en dien ik hier heb getracht weer te geven, is dat al wie wenscht pikante tooneelen te beschrijven, waarvan de haren te berge rijzen, elders zijne stof moet zoeken. De mogelijkheid bestaat, dat hij die in de Russische provinciesteden en in Siberië zal vinden, doch ik durf betwijfelen of de toestand zóó is, als b. v. de Siberische gevangenissen in het boekje Called back van Hugh Conway wordt geschetst, waarvan de schrijver geen ooggetuige kan geweest zijn. Toch vormt het groote publiek zijn oordeel over het onderwerp meestal naar dergelijke beschrijvingen. Daarmede is natuurlijk niet gezegd, dat alles in dit opzicht hier te lande zóó is als het kon en moest zijn. De groote hervormingen echter, die in de laatste jaren op dit gebied zijn tot stand gekomen, en die met ijver worden voortgezet, bewijzen in elk geval dat de Russische regeering zelve erkent dat er nog veel te verbeteren valt, en de bouw der nieuwe gevangenis, die elke vergelijking met buitenlandsche inrichtingen van dien aard kan doorstaan, legt er getuigenis van af, dat men er op uit is naar het beste te streven. DE GROOTSTE TEMPEL TE MOSKOU- 5/. Petersburg, t886m De Chram Spassitelja (tempel des Verlossers), de kerk welke tijdens de kroning in 1883 werd ingewijd, is dezer dagen door de Synode verheven tot de eerste kathedraal van Moskou, in plaats van de Hemelvaartkerk, waar tot dusver alle buitengewone plechtige eerediensten werden gehouden. Men kan dit feit beschouwen als eene concessie van het oude Rusland aan het jonge. De nieuwe kerk staat niet in het Kremlin, noch op het ,,roode plein", aan welke plaatsen alle traditiën van het oude Moskovitische rijk zijn verbonden; tevens is de bouworde geheel verschillend van die welke tot dusver steeds voor de Russische kerken werd gevo'^d, met uitzondering alleen van de Isaakskerk alhier, die aan de St. Paulskerk te Londen herinnert. Juist echter om dit laatste is Moskou trotsch op den tempel des Verlossers. Als de Moskoviet u, ver buiten de stad, b. v. op den „musschenberg" staande, naar het kolossale gebouw wijst, dat het eerst in het oog valt, dan speelt er een spottende glimlach om zijn mond, als hij u over de Isaakskerk hoort spreken. Zeker, de laatste is eene orthodoxe kerk, maar toch, evenals die geheele stad aan de Newa eene vreemde plant op Russischen bodem mag worden genoemd, zoo ook maakt hare voornaamste kerk een exotischen indruk. De tempel des Verlossers echter is Russisch in merg en been. In de oogen van den patriot is hij het zinnebeeld van het nieuwe, doch daarom niet minder nationale, Russische leven. Ook voor den vreemdeling is deze nieuwe tempel een voorwerp van bewondering, zij het ook in een ander opzicht. Hij is n. 1. de hoogste uiting der hedendaagsche Russische kunst. Als de toerist, moe geworden van al de stijve, zuiver Byzantijnsche vormen en beelden in de overige kerken der oude hoofdstad, den tempel des Verlossers ziet, dan gevoelt hij zekere herademing. Toch meene men niet dat het gebouw bij den eersten oogopslag een overweldigenden indruk van schoonheid maakt. Het gebouw is ontzagwekkend; evenals de Opera te Parijs en het Paleis van Justitie te Brussel heeft het millioenen gekost (20 millioen roebel), maar wat de Russen ook beweren mogen, het mist oorspronkelijkheid. De architect (Tonn) heeft de Byzantijnsche school wilen moderniseeren, haar willen vereenigen met Gothiek en andere bouwstijlen, het geheel gedekt met een grooten koepel, die noch tot de Russische, noch tot eene andere architectuur behoort, en als bouwkundig monument heeft de kerk derhalve weinig waarde. Zooveel te meer belangstelling boezemt het gebouw echter in, als men het in al zijne onderdeelen beschouwt, in het bijzonder wat de kunstnijverheid aangaat. Alexander I beval, dat deze kerk zou worden gebouwd ter herinnering aan den terugtocht der Franschen in 1812. Daarbij werd tevens verordend, dat zij uitsluitend door nationalen arbeid tot stand zou komen. Nikolaas I legde in September i83g den eersten steen, en geen buitenlander heeft aan de kerk gearbeid, noch is er eenig niet-Russisch materieel gebruikt behalve eenige marmersoorten die Rusland niet oplevert. Beschouwt men nu den tempel in zijne onderdeden, de bronzen, de mozaïeken, de marmerwerken, den goud —, en zilverarbeid, dan is er zulk een rijkdom — bijna overlading — van schoons voorhanden, dat de kerk wel een museum van moderne Russische kunstnijverheid genoemd zou mogen worden. De bogen en het lijstwerk zijn Byzantijnsch emailwerk, schitterend van kleur. De ikonostase is achthoekig en bestaat uit drie verdiepingen van gebeeldhouwd en geciseleerd marmer, met tusschenkolommen voorzien van koperetsen ; bovenop staat een kruis van goud. De groote deuren zijn van verguld brons; de geheele koepel, de hangbogen en nissen zijn overdekt met schilderstukken, waartoe de voornaamste nieuwere Russische schilders, in het bijzonder Werestschagine en Siemiradski, het hunne hebben bijgedragen. In de galerijen zijn marmeren platen aangebracht, waarin met gouden letters de gebeurtenissen en de namen der belangrijkste personen van den veldtocht van 1812 zijn gebeiteld. De kerk wordt verlicht door 3200 kandelaars en lampen van verguld brons. Elke zijde van het Grieksche kruis, naar welken vorm de kerk is gebouwd, heeft eene lengte van 80 meter en bestaat uit drie groote bogen met drie deuren en vijf hooge vensters. De middellijn van den koepel is 3o meter, en deze is van den grond tot aan het kruis, dat natuurlijk de kerk kroont, io3'/* meter hoog. Het geheele gebouw is omgeven door eene rood granieten trap van i5 treden. Van het terras heeft men een prachtig uitzicht op het Kremlin en op de rivier de Moskwa, waarheen eene andere trap leidt voor de processie, die elk jaar op den 6en Januari wordt gehouden ter inzegening van het water door den metropoliet. Ziedaar eenige herinneringen omtrent den Cliram Spassitelja, die mij van een bezoek van Moskou zijn bijgebleven. WERESTSCHAGINE. St. Petersburg, ^ Februari iSS-j. Het was in het jaar 1882 dat ik te Berlijn voor de eerste maal kennis maakte met eene collectie schilderijen van Werestschagine, wiens werken thans te Amsterdam worden tentoongesteld. In de groote zaal van Kroll's etablissement was het vrij duister; alleen de schilderijen waren verlicht, en een onzichtbaar koor zong, op de wijze als in de Griekshorthodoxe kerken gebruikelijk is, weemoedige Russische liederen. De verzameling kunstwerken, die daar toen bijeen was, bestond voornamelijk uit episodes uit den Russisch-Turkschen oorlog van 1877. De blijmoedigste moest daar in die zaal zijne vroolijkheid verliezen, en evenals men dikwijls bij het lezen van een roman van Zola met spanning de handeling volgt, en toch blijde is als men het woord „einde" ziet, evenzoo werd men daar door die zonderlinge tafereelen aangetrokken, maar zag men met een gevoel van verlichting weder op de Königsplat1 het heldere zonlicht schijnen, dat op de helmen van een voorbijtrekkend regiment schitterde. Later heb ik nog verscheidene malen gelegenheid gehad, verzamelingen van Werestschagine's werken te bezichtigen en daarbij steeds die beklemming, dat overstelpende ondervonden, welke aandoening door het realisme van onze dagen als de hoogste bekroning van zijn werk wordt beschouwd. De werkzaamheid van Werestschagine laat zich in vier groepen verdeelen: i°. Centraal-Aziatische tooneelen, geschetst ten tijde der expeditie naar Taschkent, die hij in het leger van generaal Kaufmann gevolgd is; 20. Indische schetsen, door hem vervaardigd op zijnen tocht door BritschIndië, als behoorende tot het gevolg van den prins van Wales; 3°. episodes uit den Russisch - Turkschen oorlog van 1877, 4°. zijne allerjongste werken, die men zou kunnen noemen Het leven van Je\us in beeld, volgens de opvatting van Renan. Werestschagine is onbetwistbaar een groot talent, een kunstenaar die menig land zich als zoon zou mogen wenschen; doch men mag hem verwijten dat hij naar effect jaagt. Richard Wagner heeft getracht, door de muziek eene wereldtaal te scheppen om alle gevoelens en gewaarwordingen uit te drukken. Wereschtschagine stelt dezelfde eischen aan zijn penseel; doch om het eftect van hetgeen hij wil uitdrukken des te blijvender te doen zijn, streeft hij er naar, die gewaarwordingen steeds zoo schril mogelijk te maken. Van de reeks schilderijen, behoorende tot het eerste tijdperk, herinner ik mij b. v. er één, voorstellende eene pyramide van doodshoofden. Wat wil het zeggen? Misschien eene tropee. De schilder heeft ongetwijfeld het model voor oogen gehad, maar het karakteriseert hem, dat, terwijl er daar in Midden-Azië toch zeker tal van minder afgrijselijke onderwerpen op het doek waren te brengen, hij juist dit heeft gekozen. Hetzelfde valt te zeggen van een ander stuk, getiteld : De Folterkuil, waarin de slachtoffers van een Aziatischen despoot versmachten van honger en dorst. Een derde schilderij, tot deze reeks behoorende, stelt voor eene monumentale deur, een meesterstuk van techniek. Twee schildwachten staan er voor, onbewegelijk, stijf, het paleis bewakende van den Khan, wiens tyrannie spreekt uit de gezichten der beide personen en de doodsche stilte, welke het geheele tafereel uitdrukt. De tweede reeks schilderijen leert ons het Britsch-Indische leven kennen: studiën van monumenten en typen uit den Pendsjab, van vrij ééntonigen aard, met niet het geringste leven of vroolijkheid. Trouwens, al ware er leven en vroolijke beweging in het Oosten te vinden, dan zouden wij die niet in de schilderijen van Werestschagine moeten zoeken. Gelijk gezegd, hij wenschte te treffen, maar vooral door het verschrikkelijke. Vele der uit Britsch-Indië medege- brachte schetsen worden door sommigen voor photographieën gehouden; intusschen men heeft ook Jan van Beers daarvan ten onrechte beschuldigd, naar aanleiding van zijn bekend doek Le premier peis, ook wel la Sirene geheeten. Behalve de kleinere schetsen, waarvan hierboven sprake is, heeft Werestschagine uit Indië eenige ontzaglijke groote doeken medegebracht, die van alles wat hij heeft medegebracht, het minst gelukkig geslaagd mogen heeten. Daaronder is bijv. het stuk, getiteld: De intocht van den prins van Wales (ik meen te Nepaul), op hetwelk de olifanten bijna hunne natuurlijke grootte hebben. De omvang van het doek heeft echter schadelijk op de uitvoering gewerkt. De schilderijen behoorende tot de derde reeks, nl. de episodes uit den jongsten Turksch-Russischen oorlog, zijn de meest bekende. Zij hebben den schilder het weinig vleiend epitheton van „nihilist" bezorgd. Hij heeft zich hier in Rusland b. v. niet weinig vijanden op den hals gehaald met het stuk getiteld: De Feestdag. Die feestdag was de verjaardag van den overleden Keizer, op-welken het bevel werd gegeven tot den derden aanval op Plewna. Schildert Werestschagine ons nu het eigenlijke slagveld? Neen, op den voorgrond ziet men Alexander II, ver van het krijgsgewoel, op een heuvel, gemakkelijk uitgestrekt in een kampstoel, omgeven door eenige officieren van zijnen staf, en heel in de verte een kruitdamp, die alles raden, alles vermoeden doet, niet het minst dat duizenden daar vallen. Het is licht te begrijpen welk een nadeeligen invloed een dergelijk tafereel, zóó voorgesteld — eene ware satire, — voor het autocratisch gezag moet hebben, Evenwel, al kan niet worden ontkend dat dit doek een rechtstreeksche aanval is op den persoon des overleden Keizers, zoo bestaat er tusschen het niet vleien van den autocraat en het aanhangen van het nihilisme nog zulk een hemelsbreed verschil, dat het bijna laster schijnt, Werestschagine wegens dit stuk te beschuldigen dat hij nihilist is. Zijn talent is zoo oorspronkelijk mogelijk. Als eene ver- 14 gelijking met een ander schilder geoorloofd is, dan moet men, geloof ik, in de eerste plaats aan den Belgischen schilder Wiertz denken. In diens collectie te Brussel, vindt men eenige bij elkander behoorende stukken, die eene allegorische voorstelling geven van de gedachten eens geguillotineerden, korten tijd vóór, op het oogenblik zelf en eenige minuten nadat het mes is gevallen. Werestschagine geeft iets dergelijks. Aan den Schipka-pas is alles rustig heet zijn trio. Op het eerste ziet men een schildwacht, het geweer bij den voet, in zijn kapjas gedoken, midden in de sneeuw; op het tweede worstelt hij tegen de sneeuw die al dichter en dichter valt en waarin hij reeds tot de knieën staat; op het derde niets dan een sneeuwveld, waarop men slechts eene kleine golving ontwaart, die den vorm heeft van eene menscheiijke gedaante, de plaats waar de man is omgekomen. Men ziet Wiertz en Werestschagine philosopheeren met hun penseel, doch terwijl de eerste zijne phantasie laat werken, en zich slechts aan eene veronderstelling waagt, geeft de Russische schilder de werkelijkheid terug, en wel zoo dat daaruit geene andei e conclusie te trekken valt als het vreeselijk nare van de ellende, die nu en dan aan het menschelijk bestaan is verbonden. Een Fransch criticus heeft deze derde reeks schilderijen: la moralité de la guerre geneemd. Mij rest, om de juistheid van bovenbedoeld gezegde te staven, nog slechts te wijzen op één doek, vreemd misschien, maar in elk geval duidelijk sprekend. In een korenveld liggen overal, zoover het oog reikt, tusschen de vertrapte aren, lijken; er heerscht de stilte des doods; alleen in den hoek der schilderij staat een priester, biddende voor het heil van de zielen der gevallenen. Kortom geen enkele dier episodes uit den jongsten oorlog, door Rusland in Europa gevoerd, geeft ons een beeld van oorlogsbeweging, geen enkel blinkend uniform, geen strijdlustig gelaat, geen gevecht, alleen de vreeselijke gevolgen van den krijg, voorgesteld op de aangrijpendste en meest realistische wijze. Te Weenen verbood men dan ook den militairen, deze schilderijen van Werestschagine te gaan zien, en toen in diezelfde stad naderhand de vierde categorie zijner werken werd tentoongesteld, ging er een storm van verontwaardiging op tegen zooveel heiligschennis als daarbij werd gepleegd. Zoowel zijne Heilige Familie, waarop Jezus wordt voorgesteld als de eerstgeboren zoon van een rijk met kinderen gezegend Oostersch huisgezin, als De opstanding van Christus, waarop Jezus wordt afgebeeld, als ontwaakt uit den schijndood en rondziende uit eene opening van de grafspelonk, werden door de geestelijkheid een „hoon aan het geheele christendom" genoemd. Werestschagine beriep zich op Mattheus XIII: 55, 56, I: 25, XII: 47, 48, 49, Markus VI: 3, III: 3i. 32, 33, 34 en 35, en Johannes II : 12. De vraag welke plaats Werestschagine in het algemeen als schilder inneemt, zal thans ook door het Nederlandsch publiek kunnen worden beoordeeld. Wat de hedendaagsche Russische schilderschool in het bijzonder betreft, moeten zijne werken ongetwijfeld beschouwd worden als de meest oorspronkelijk, en krachtig realistische gewrochten, welke die school tot dusver heeft opgeleverd. DE KOZAKKEN. St. Petersburg, ^ Mei. 1887. Uit de verre streken, waarheen wij bij het lezen van Leo Tolstoï's novelle: De Kozakken, worden verplaatst, komen thans dag aan dag telegrammen over de verschillende plechtigheden, die plaats hebben bij de benoeming van den Cesarewitch tot hetman der kozakken. In scherpe tegenstelling met de blijken van gehechtheid en trouw, welke de Keizer, volgens die telegrammen, van de bevolking aldaar ondervindt, loopen er tegelijkertijd geruchten dat te Nowo-Tscher- kask eene nieuwe samenzwering is ontdekt tegen zijn leven, ten gevolge waarvan voorloopig 24 personen in hechtenis zijn genomen. Het komplot zou van hier uit door de nihilisten zijn beraamd. Wij willen hopen dat deze geruchten verzinsels zijn. Het beklemmend gevoel der vorstelijke familie op dezen herhaaldelijk reeds uitgestelden tocht naar het kozakkengebied zal al drukkend genoeg zijn, zonder dat het door feiten blijke dat het gevaar in de onmiddellijke nabijheid is. Van regeeringswege is in den laatsten tijd zeer hoog opgegeven van de gehechtheid en trouw der kozakken. Veelvuldig zijn de openbaar gemaakte adressen der kozakken, waarin de persoon des Keizers vergood wordt. De Stanit^a van Oest-Bielokalitwensk richtte b. v., kort na den aanslag van 1 /13 Maart j.1., waaraan door een kozakken-officier werd deelgenomen, een adres aan den Keizer, waarin zinsneden voorkwamen als de volgende : ,,De souverein is op aarde het beeld van God, want er is niemand boven hem". „Moge uwe regeering het hemelsche verblijf op aarde zijn". De metropoliet van Kieff heeft Donderdag 1.1. in zijne toespraak tot de kozakken gezegd: „Hij (de Czaar) is de uitverkorene des Heeren, door den arm der Voorzienigheid wonderdadiglijk op den troon geplaatst, als de man noodig voor onzen tijd." Tegelijkertijd heeft deze prelaat echter met zeer veel nadruk gesproken van „de dienaren van den eeuwigen vijand van God, van den geest des kwaads, die zelf opgestaan tegen en Hemelschen souverein, onlusten zoekt te verwekken in de koninkrijken dezer aarde", en dus gezinspeeld op de kwaadwilligen hier te lande. De regeering ontziet de kozakken steeds min of meer. Hun aantal, met inbegrip van hen, die in het leger dienen, bedraagt ongeveer anderhalf millioen. De kozak kan intusschen geenszins worden gelijk gesteld met den geduldigen en lijdzamen tnoesjiek. Hij heeft eene groote mate van zelfbewustzijn, voortspruitende uit de eigenaardige maatschappelijke, militaire en historische verhoudingen, waardoor hij van het overige Russische volk afwijkt. Op zijn roemrijk verleden is hij trotsch. Tot in de zestiende eeuw vormden de kozakkenbenden, zeiven overblijfselen van de Mongoolsche overheersching, zelfstandige vereenigingen — nomadenrepublieken als men wil — in de onafzienbare steppen van den Don, van den Dnjepr en van den Ural. Als zoodanig waren zij, gelijk de regeering nog dikwijls in officieele stukken doet uitkomen, een dam tegen alle invallen in het Russische rijk van den kant van Asië, en het is niet de gei ingste \ei dienste der Czaren van Aioskou geweest, dat zij reeds dadelijk nadat het Mongoolsche juk was afgeschud^ hebben ingezien hoe er van het bondgenootschap met de kozakken partij te trekken was. Deze streden voor het orthodoxe geloof tegen den Islam. Dat geloof zelf moge zich bij hen in zijnen ruwsten vorm hebben geopenbaard (nog op het oogenblik staan zij in godsdienstige ontwikkeling niet hoog), toch kon de orthodoxe kerk zich, achter hen verschanst, staande houden en ontwikkelen. Jermak veroverde, onder de regeering van Iwan den Verschrikkelijke, met 700' kozakken Siberië en bood het land den Czaar aan. Eertijds kozen de kozakken zeiven hun hetman. Zij hadden het recht van vergadering en beraadslaging en nog andere voorrechten. Vele dezer privileges werden hun echter ontnomen nadat zij verscheidene malen, o. a. in 1670 onder Stenka Rasine, en in 1773 onder Poegatschoff tegen het Russische bestuur waren opgestaan. De keizerlijke regeering paste echter het „verdeel en heersch" toe. Nadat de opstanden waren onderdrukt, werden vele officieren der kozakken langzamerhand in den adel verheven en hun groote goederen ten geschenke gegeven. Van toen aan waren ei standen onder de kozakken, de vroegere broederlijke gemeenschap onder hen werd verzwakt en als zelfstandige corporatie verloren zij veel van hunne beteekenis. 1 hans is, zooals gezegd, de grootvorst-troonopvolger de hetman van de kozakken. De bevelvoerende kozakkenofficieren dragen den titel van „hetman locum tenensDe kozakken zijn bevrijd van sommige belastingen, doch moeten daarentegen in de meeste gevallen hunne eigene uitrusting voor den militairen dienst, met inbegrip van hun paard, bekostigen. De kozak dient van zijn 18de tot zijn 21ste jaar in de stanit^a, tot welke hij behoort, en die geheel op militaire wijze is ingericht; dan wordt hij ingedeeld voor 4 jaren bij een der 22 kozakken-regimenten, of bij eene der 7 Donsche batterijen, die in alle gedeelten van Rusland in garnizoen liggen. Acht jaren nog behoort hij tot het regiment, waarbij hij is ingedeeld, en heeft hij de jaarlijksche oefeningen mede te maken, doch voor het overige kan hij naar zijn dorp teruggaan. Na verloop van die acht jaren komt hij bij de reserve en vervolgens bij de landweer. Niettegenstaande de kozakken veel van hun vroeger karakter hebben verloren, vormen zij toch nog een afzonderlijk geheel in het Russische staatsverband. In hunne liederen worden nog de helden der vroegere opstanden geprezen en verheerlijkt, en terwijl de Russische regeering aan den eenen kant in hen eenen grooten steun ziet bij alle mogelijke gevaren die het rijk van buiten mochten bedreigen, vreest zij blijkbaar aan den anderen kant, dat revolutionnaire korrels, uitgestrooid op den kozakkenbodem, welig zouden kunnen tieren. Misschien ook om deze reden, maar in elk geval om hunne talenten als kolonisten, is reeds dikwijls het denkbeeld opgeworpen om den Kaukasischen oever der Zwarte Zee, alwaar het gebrek aan menschenhanden zoo groot is, door kozakken te doen koloniseeren. Tegenwoordig zijn daar op eenige weinige plaatsen Grieken, Armeniërs, Czechen gevestigd, die den bodem slecht bebouwen en bovendien te gering in aantal zijn om van eene geregelde bevolking te kunnen spreken. Dat denkbeeld zal waarschijnlijk bij de meeste niet-Russen verbazing wekken. Men kent den kozak van zien en hooren zeggen als één geheel vormende met zijn paard, als cavalerist bij uitnemendheid. In vliegenden ren de kleinste voorwerpen van den grond oprapende, in galop door de uitgestrekte steppe hollende, zóó stelt men zich in het algemeen den kozak voor. En deze lieden wil men thans aan zee verplaatsen, van hen kustbewoners maken? De vraag is gerechtvaardigd. Hun moed en militaire bekwaamheid zijn inderdaad overbekend, doch uitsluitend bij heldendaden te land. De schuld daarvan ligt aan de geschiedschrijvers. Zij zouden meer hebben kunnen doen uitkomen dat de kozakken van den Beneden-Don, in tegenstelling van die van den Boven-Don, vele heldendaden ter zee hebben verricht. Zij leven uitsluitend van vischvangst, en het water is hun element. Dit dagteekent niet van vandaag of gisteren. Reeds vóór Peter den Groote kenmerkten zich deze kozakken als onversaagde zeevaarders. Tegen het einde der regeering van czaar Alexis Michaëlowitch ( 1645—1676) verbrandden een duizendtal kozakken, die met hunne kleine schepen, hoogstens met 5o koppen bemand, vóór Konstantinopel kwamen, onder aanvoering van hunnen hetman Iwan Bogatii (Jan den Rijke) een gedeelte dier stad, boorden een tiental Turksche schepen in den grond en trokken toen af met eenen rijken buit. Peter de Groote bediende zich van hen in 1696 in den oorlog met Turkije. Veertig scheepjes, elk met 20 kozakken, vormden de voorhoede der Russische vloot, die door ééne der mondingen van den Don in open zee wilden komen. Tengevolge van den lagen stand der rivier konden de 9 keizerlijke schepen hunnen weg niet vervolgen. Ondertusschen richtte een Turksch eskader van i3 schepen de steven naar Azoff. Op het oogenblik dat de Turken in de monding van de rivier kwamen, werden zij overvallen door de kozakkenflottille, die 11 hunner schepen nam, plunderde en vervolgens in brand stak. In 1837 had keizer Nicolaas bevolen, dat eene zeemacht zou worden gevormd om te kruisen aan de westkust der Zwarte Zee. De kozakken van Azoff verzochten om de eer daarvan deel uit de maken, en meer dan eenmaal gaven zij den Keizer gelegenheid dankbaar te zijn dat deze wensch was ingewilligd. Toen in 1856 bij het tractaat van Parijs bepaald was, dat Rusland geene vloot in de Zwarte Zee zou mogen hebben, verdween ook de kozakken-flottille. Door hunne eigenschappen als krijgsman, zeeman en kolonist vormen de kozakken een element dat op prijs te stellen is, zoolang de Russische regeering er op rekenen kan. Zij geeft zich dan ook moeite genoeg om hun reden tot tevredenheid te geven. Zij behooren tot de weinige ingezetenen van Rusland, met welker eischen tot op zekere hoogte rekening wordt gehouden. WANJKA, DE ISWOSCHTSCHIK. St. Petersburg September iSS-j. Wanjka was 19 jaren oud, toen hij voor het eerst hoorde spreken van de groote stad St.-Petersburg. Zijn vriend Piotr die in een groot huis aldaar als dwornik had gediend, en thans in het dorp was teruggekeerd, verhaalde hem zooveel van de breede en lange straten, van de parken, van de reusachtige Isaakskerk met haren gouden koepel en van andere schoone gebouwen der Newa-stad, dat Wanjka 's avonds zijn vader vroeg, aan den familieraad het voorstel te doen om hem naar St.- Petersburg te laten gaan. Zijn vader keek hem verbaasd aan, krabde zich achter de ooren, doch beloofde aan zijn verzoek te voldoen. Het gezin, bestaande uit den vader zelf, de moeder, 3 zusters met hunne echtgenooten en eenen ouden oom, maakte geen bezwaar tegen het vertrek van Wanjka, mits hij tegen den oogsttijd terug zou zijn, of anders het noodige geld zou zenden om in zijne plaats eenen arbeider te nemen. Dit beloofde Wanjka. Hij bond zijn rood Zondagsch hemd, een paar laarzen, een lederen zakje met eenige spaarpenningen in een bundeltje, en nam den volgenden morgen afscheid. Zijne moeder gaf hem rbl. 1.15 in kopergeld en een brood mede, met wat ingelegde bessen in een papiertje, om onder weg te nuttigen. Na eene wandeling van drie en een half uur, zat Wanjka in den trein naar St. Petersburg. Wanjka wilde isivoschtschik (huurkoetsier) worden. Toen hij in de hoofdstad was aangekomen, zag hij er zoovelen, dat hij meende dat er ook voor hem nog wel een broodje te verdienen viel. Wie in St. Petersburg vreemd is, zelfs zij, die de andere groote steden van Europa kennen, worden getroffen door de menigte rijtuigen in de straten. Van droschke's, kleine phaëtons, laag en zeer licht, voor twee personen (ofschoon een Rus er in slaagt er plaats in te vinden voor zich zelf, zijne vrouw, zijn vriend, twee of drie kinderen en bovendien nog bagage) wemelt het in de stad. Plaatst u op welk uur van den dag of van den nacht en waar ge wilt, roep luidkeels een of tweemaal: iswoschtscliik!! en gij zijt zeker dat er altijd minstens één zal komen aanhollen om u zijne diensten aan te bieden. Het oude denkbeeld, dat niemand loopt tenzij uit armoede, zit er bij de Russen nog diep in. Als de barine weigert te rijden, dan denkt de iswoschtscliik: „hij moet misschien aan de overzijde van de straat, of twee huizen verder zijn", of wel: „hij heeft vergeten geld bij zich te steken", misschien ook: „zijn eigen rijtuig wacht hem hier of daar", kortom alles vindt hij mogelijk, behalve dat iemand die het betalen kan, liever loopt dan rijdt. Het kostuum van den isivoschtschik is zoo eenvoudig mogelijk: een kaftan, een kleedingstuk gewoonlijk van blauwe kleur, dat men, wat den vorm betreft, het best kan vergelijken met een kamerjapon, evenals deze afhangende tot de voeten, en om het middel vastgehouden door eenen veelkleurigen gordel, een paar hooge laarzen en als hoofddeksel, zomers een lage vilten hoed met opgeslagen randen van oud-Zeeuwsch model, 's winters eene bonten muts, ziedaar de uitrustingen van den iswoschtscliik. Tusschen den kaftan en het jaargetijde bestaat geenerlei verband; is het koud, dan doet de man er een pels van schapenvacht onder, wordt het kouder, dan 15 komt er nog een tweede pels bij, maar de bovenkleederen blijven altijd dezelfde. Met al die kleederen aan, is het hem 's winters zeer moeilijk zijn broekzak te vinden, iets wat voor hem zelf zijne goede zijde heeft, als namelijk de passagier het bedrag der vracht niet juist kan afpassen en geld terug hebben wil. Is het den koud, dan wacht deze liever niet op het wisselen, en zoo schiet er dan voor den isivoschtschik iets over, dat hem anders slechts bij uitzondering zou worden gegeven. Na twee dagen te hebben gezocht, vond Wanjka eenen chasaïne (baas), die er een honderdtal knechts op na hield, welke voor zijne rekening in de stad reden. Hij kreeg twee oude paarden, die hij om den anderen dag moest rijden, een vervelooze droschke, een kaftan en een hoed. De baas zeide dat hij op gewone dagen rbl. 2.25 en op zon-en feestdagen rbl. 3 te huis moest brengen. Daar was hij nu isivoschtschik! Hij vertrok van de groote plaats vóór de stallen, waar voortdurend zijne collega's af en aan reden, zonder te weten waar hij post zou vatten. Op den eersten den besten hoek eener breede straat houdt hij stil en wacht daar geduldig op de klanten. Te St. Petersburg namelijk zijn er, behalve bij sommige bruggen, en wel meer in het bijzonder voor de zoogenaamde kareta's, d. w. z. open en gesloten rijtuigen op vier wielen en met twee paarden bespannen, geene vaste staanplaatsen voor huurrijtuigen. De kareta's worden alleen voor bijzondere gelegenheden gebruikt en zijn weinig in getal. Alle andere huurrijtuigen, de isivoschtschik, daarentegen, waarvan iedereen zich dagelijks bedient, mogen bijna overal gaan staan waar zij willen. Wanjka zit te wachten, en peinst er over hoe hij het noodige geld voor van daag bi) elkander zal knjgen. Hij hoort hoe zijne collega's om hem heen de voorbijgangers uitnoodigen van hunne diensten gebruik te maken. „Alsjeblieft! gaat u zitten ! Rijdt u? een goed paard heb ik !" Dergelijke aanbiedingen richten de huurkoetsiers tot elkeen die in hunne nabijheid komt. ,,Dat zal ik ook moeten doen", denkt Wanjka, en in weinig tijds is hij zoo voorkomend jegens het publiek als de oudste veteraan onder zijne collega's. Hier moet ik even stilstaan bij eenen kenmerkenden karaktertrek van den isivoschtschik. Zoo beleefd als hij is, wanneer hij geen vrachtje heeft, zoo stuursch is hij, als zijne diensten gevraagd worden en hij die niet verleenen kan. Gij wenscht te rijden. Daar staat een isivoschtschik, die half zit te slapen op den bok, wachtende op den passagier die hem heeft aangenomen, en daareven een huis is binnengegaan. „Isivoschtschik!"roept men ,,daar en daar heen!" en meteen noemt men de vracht die men wil geven. En, de man die anders, vriendelijk en opgeruimd, u zou uitnoodigen plaats te nemen of wel op beleefde wijze zeggen dat hij voor uw bod niet kan rijden, ziet u ter nauwernood aan, en mompelt op barschen toon: „\anjat", hetgeen beteekent: ,,Ik ben aangenomen." Het is alsof hij er boos om is u niet te kunnen helpen, nadat hij dan ook misschien tot vóór slechts een paar minuten, uren heeft staan wachten zonder eenen passagier te vinden. Nog eenen anderen eigenaardigen karaktertrek heb ik bij den isivostschik opgemerkt. Hij zal u kennen omdat ge dikwijls met hem hebt gereden, steeds beleefd en voorkomend zijn, van u aan zijne kameraden vertellen dat ge een dobrii bar ine [een goede meneer) zijt, maar niettegenstaande dit alles behoeft de meneer, de klant, nooit te verwachten dat de koetsier voor hem zijnen hoed zal afnemen. Dat doet de isivoschtschik, als hij eene kerk of een heiligenbeeld voorbij gaat, en als hij één zijner kameraden ontmoet dien hij intiem kent. De oppervlakkig of geheel onbekende broeders van het gilde laat hij links liggen, rijdt hen als hij kan in den weg, of met eenen zegevierenden blik voorbij, maar den ïnakom (den bekenden vriend) groet hij alsof het de keizer zelf ware, voor hem neemt hij eerbiedig den hoed af. Wanjka zit nog steeds te wachten. Eindelijk komt er een vrouwtje aan, dat zijn ouden knol met lange, bijna tot op den grond hangende manen, bekijkt, en denkende in herri hare gading te vinden (hard behoeft het niet te gaan, als het maar goedkoop is) hem aanziet en zegt: ,,Kasanskaja, 20 kopeken." Hij weet niet waar de Kasanskaja is, maar als bij instinct vermoedt hij dat het bod te laag zal zijn. Moedig zegt hij : „gaat u zitten. Voor 25 kopeken zal ik het doen". De overeenkomst is gesloten. Niet zonder moeite bestijgt het moedertje de droschke, en met eenen ruk aan den teugel wordt het oude paard tot voorwaarts gaan aangespoord. Wanjka rijdt den verkeerden weg uit. ,, „Kasanskaja heb ik gezegd" ", schreeuwt zij achter zijn rug. Hij houdt even stil. "Moet ik naar rechts of naar links ? " „Maar, doerak (stommerik)! ben je iswoschtschik en ken je den weg niet? Omgedraaid, en dan naar links". Hij voldoet aan het bevel, vergist zich nog een paar maal in den weg, hetgeen hem eene niet minder scherpe berisping op den hals haalt, doch eindelijk na een half uur rijdens hoort hij ,,5/oï (sta stil) de deur links," en zij is waar zij wezen moet. (Het huisnummer geeft men hier nooit aan den huurkoetsier op. De passagier zelf moet precies weten waar hij wezen wil. De iswoschtschik behoeft alleen ongeveer de straat, de gracht of de buurt te weten. Velen zijn zóózeer analphabeten dat zij niet eens de cijfers van de nummers deihuizen kennen.) Wanjka weet thans dat hij het oude vrouwtje veel te goedkoop heeft gereden, doch wat zal hij doen? Geheel te vergeefs heeft hij sedert zijne aankomst toch niet beproefd op de hoogte te komen van de verschillende kunstgrepen, die zijne makkers bij de hand hebben om er een schamel fooitje uit te halen. Zij geeft hem dertig kopeken, en wacht nu op den pjalatschok (koperstuk van 5 kopeken), dien hij haar terug moet geven. Hij ziet haar aan, alsof hij verwacht dat zij hem dit fooitje zal laten. ,,U moet er wat bij doen Barinja." (Hij meent bij de bedongen 25 kopeken). „Wat! Je hebt nog slecht gereden. Volstrekt niet!" ,,Ik heb geen vijf kopeken terug." „Dan moet ge het geld maar bij den bakker hier gaan wisselen." Hij gaat; laat zijn rijtuig staan, maar komt terug met de boodschap dat de bakker het wisselen weigert. Het vrouwtje laat haar pjatatschok in den steek, doch niet zonder nogmaals haar ongenoegen te kennen hebben gegeven over „die lomperds van isivosclitscliiks, die nooit klein geld bij zich hebben." Daar stond hij weder te wachten, thans aan een geheel ander eind der stad. Dertig kopeken had hij nog maar ; het was ver van het vereischte bedrag. Na eenigen tijd komt er eene dienstmeid om hem aan te nemen. Als bagage heeft zij eenen grooten koffer, twee pakken met linnengoed, eene vogelkooi, eenen jongen hond in eene mand, en eene parapluie. Zij biedt hem voor de vracht van dit alles en van haar zelf i5 kopeken en noemt de plaats van bestemming. Al ware deze ook nog zoo dicht bij, dit bod vindt Wanjka toch al te laag. Na zijne weigering echter ziende dat er een andere isivoschtschik komt aanrijden om hem concurrentie aan te doen, neemt hij het toch maar aan, en in de kleine droschke helpt hij zelf de verschillende goederen laden alsof voor het vervoer daarvan met roebels werd betaald. Als alles zoo goed mogelijk plaats heeft gevonden en Wanjka zelf genoodzaakt is zijne voeten over boord te laten hangen, omdat één der pakken is geplaatst op het plankje dat hem tot steun zijner voeten dient, neemt de meid plaats op den koffer en zóó gaat het voort door de straten der hoofdstad. Ditmaal is zijne klant vriendelijker. Zij neemt het hem niet kwalijk dat hij den weg niet weet; misschien bedenkt zij wel dat i 5 kopeken voor deze vracht haar niet het recht geeft veel noten op haren zang te hebben. Het gaat sukkelende, maar men komt toch te bestemder plaatse aan. Hij moet weder behulpzaam zijn bij het afladen en wacht daarna weder op een vrachtje. Na het paard te hebben gevoederd uit eenen zak dien hij bij zich heeft, kreeg hij weder eenen passagier, thans een heer. Toen deze was, waar hij zijn moest, had Wanjka in het geheel zeventig kopeken. Den geheelen dag bleef hij op straat, haalde niet meer op dan rbl. i.85; en het gevolg daarvan was dat hij op stal komende eene berisping van den prikastschik (meesterknecht) kreeg, met de bedreiging dat hij zou worden weggejaagd als hij den volgenden dag niet het volle bedrag benevens de 40 kopeken welke hij heden schuldig was gebleven, tehuisbracht. Den volgenden dag had hij meer geluk. Hij had eenen heer gereden, die hem bij het uur voor 60 kopeken had aangenomen, en na een eind weegs had doen stil houden, om hem met een paar harde woorden aan het adres van zijnen rossinant toch maar voor het volle uur te betalen. Van eenen anderen passagier kreeg hij een fooitje, en zoo werd hij in staat gesteld zijne schuld te betalen aan den chasain en nog dertig kopeken voor zich zelf over te houden Langzamerhand leerde hij den weg kennen en tevens zijne menschen. De baas gaf hem een paar betere paarden, die hard loopen konden, als Wanjka het wilde. Wenschte b. v. een eenvoudige moesjiek van zijne diensten gebruik te maken, dan reed hij dezen den zelfden weg voor 20 kopeken, waarvoor een heer met eenen hoogen hoed 40 moest geven. De eerste reed altijd langzaam, de laatste alleen hard, indien hij gaf wat Wanjka verlangde of bij het instappen in het geheel geen prijs bedong, hetgeen evenwel slechts bij uitzondering geschiedde, doch altijd in het woordeel van Wanjka uitviel. ,,Die het hebben, mogen niet karig zijn" dacht hij. Inden loop van eenige maanden had hij reeds eenige spaarpenningen bijeen. Hij zond ze tegen den oogsttijd naar huis en begon nu opnieuw te sparen; somtijds kon hij slechts 5 kopeken in het oude zakje doen, dat hem tot brandkast diende en dat hij steeds bij zich droeg, bij voorkeur in één zijner laarzenschachten, doch er waren ook dagen dat hij een „papiertje" (geliefkoosde term van het volk voor een roebelbiljet) kon overleggen. Toen de winter in het land kwam, had hij geld genoeg bijeen om eene slede te koopen. Hij behoefde nu nog slechts twee paarden te huren, waarvan één reeds spoedig zijn eigendom werd. Naderhand werd ook het tweede aangekocht. Eens op eenen avond stond Wanjka vóór het Mariatheater. Het vroor twintig graden. De sneeuw knerste onder de hoeven der paarden en schitterde in het licht der maan. Op het groote plein vóór den schouwburg waren vuren aangelegd, om welke de koetsiers der eigene rijtuigen en de isivoschtschiks zich warmden. De komedie was slechts een uur geleden begonnen; zij behoefden zich niet te haasten. Wanjka vermeed gewoonlijk deze vuren. Zonder schuw van aard te zijn, wilde hij, daar hij spaarzaam was, geen geld uitgeven voor wodka en andere versnaperingen, en om geene aanleiding te geven tot vinnige op- en aanmerkingen welke te zijnen koste zouden worden gemaakt, hield hij zich liever op eenen afstand van de kameraden. De politieagent, die de wacht had, had hem zijne plaats in de rij der huursleden aangewezen. Voordat hij eenen passagier kon krijgen, meende hij, konden er nog wel een paar uur verloopen, en hij vond dus niets beters te doen dan op het voor den passagier bestemde bankje van de slede zittende, het warme dek over zich heen te slaan en te slapen. Het paard, in gewone tijden donker van kleur, zag wit van den rijp, doch dommelde evenals zijn meester in. De rust zou evenwel niet lang duren. Nauwelijks droomde Wanjka van huis, hoe het in zijn dorp toeging, of hij voelde een harden stomp tegen zijnen schouder. ,, Iswoschtschik !" Waarheen? vroeg Wanjka. Er werd zekere straat genoemd en tegelijkertijd eene vracht, die hij misschien zou hebben aangenomen in de dagen toen hij nog bij den ouden baas was en met de slechte knollen reed. ,,Ik rijd niet", zegt hij, doch meteen, terwijl zijn rustverstoorder zich verwijdert, bemerkt hij, wakker geworden, dat midden onder de voorstelling een garde-officier uit de komedie komt en blijkbaar eenen isivoschtschik zoekt. Dat is zijne gading. Een ruk aan den teugel. Wanjka staat reeds vóór de deur van den schouwburg. „Waarheen beveelt uwe hoogheid te rijden?" „Naar Arkadia (een restaurant buiten St. Petersburg); als ge hard rijdt, krijgt ge vijf roebel". Wanjka is reeds op weg. Beurtelings liefkoost en bromt hij tegen zijn paard. „Als er wat te verdienen valt, dan moet ge loopen of anders krijgt ge er van langs, mijn duifje", mompelt hij nu eens, dan weer heet het „duifje" van zooeven een „vervl. . kte hond!" die de zweep verdient. Zoodra de slag is toegediend, wordt die evenwel dadelijk weder weggestopt, want een Russische koetsier schaamt zich steeds over zijne zweep. En daar gaat het er van door. Van eenen isivoschtschik heeft de officier geen snelleren gang kunnen verwachten, en als hij, na binnen het half uur vóór Arkadia te zijn aangekomen, uitstapt, en Wanjka een biljet van 5 roebel geeft, bedankt deze hem met eenen vloed van titels als: „Uwe Hoogheid", „Excellentie" enz. Hiervandaan, zoo meent hij, zal nog wel iemand naar de stad te rijden zijn, en in afwachting van eenen passagier is hij weder van plan wat te rusten. Maar, terwijl hij zich gereedmaakt het kleed van de slede als deken te gebruiken, valt zijn oog bij het schijnsel van een lantaarn op een papiertje dat in den bak van de slede op den grond ligt. Hij raapt het op, kan zijn oogen niet gelooven, zegtbrrr! tegen zijn paard dat niet wil stil staan, frommelt, bekijkt het papiertje, ja wel, er valt niet aan te twijfelen het is een biljet met de zeven kleuren van den regenboog, groot honderd roebel! Wanjka weet niet wat hij doen zal. Wegrijden? Wat nood, de officier heeft immers natuurlijk, in zijn pels gedoken, niet gekeken naar het nummer der slede. Hij laat zijn paard reeds eenige stappen doen, doch dan keert hij om. Het geld behoort hem niet; de eerlijkheid gebiedt hem te wachten; hij rijdt terug, plaatst zich vlak bij den uitgang van het lokaal, ten einde het bankbiljet aan den eigenaar terug te geven, zoodra deze naar buiten komt. Aan slapen denkt hij niet meer. Van elf'savonds tot half zes 'smorgens in de nijpende koude, bespiedt Wanjka eiken bezoeker die het gebouw verlaat; eindelijk daar treedt de officier in vroolijke stemming naar buiten. „Als je blieft Lwe Hoogheid , ïoept W anjka, ,.stapt u in. Ik heb uw geld gevonden . „W elk geld"? — ,,Een biljet van honderd roebel lag in de slede nadat u was uitgestapt. Hier is het!" I)c officier lacht, vindt het niet de moeite waard zijne portefeuille na te zien en zegt alleen: „Voor je eerlijkheid. Rijd er mij maar voor naar huis." Het bankbiljet van 100 roebel was het eerste kapitaal dat Wanjka ooit had bezeten, want toen de paarden en de slede zijn eigendom werden, had hij een en ander voor een gedeelte op krediet moeten nemen. Dit geld stelde hem nu in staat een aristocraat onder de voerlieden te worden. Hij werd lichatsch. De lichatsch heeft eenen mooien draver vóór zijne goed bekleede en geschilderde slede of dt oschke, een tapijt als paardedeken, hetgeen eene weelde is, die hij alléén zich veroorlooft, een kaftan zonder eenc enkele \ lek, koitom de lichcitsch rijdt den passagier evenals of deze in zijn eigen rijtuig zat. Om de illusie nog grooter te maken, vooral voor anderen, neemt de lichatsch, als hij goed betaald wordt, het nummer aan de achterzijde van het voertuig weg, ofschoon hem dit eigenlijk verboden is. Met eenen blik van minachting ziet de lichcitsch neder op de isvoschtschiks, zelfs op die van beter allooi. Zij zijn vagebonden: heden hier, morgen daar; hij heeft zijne \ aste standplaats op den hoek van ééne der voornaamste straten. Zij rijden voor twintig, vijftien, tien, ja voor vijf kopeken, hij verwaardigt zich niet de teugels in de hand te nemen voor minder dan drie roebel. Langzaam rijden kent hij niet. Steeds vliegt hij over den weg, doch ook staat hij liever dagen lang op eenen passagier te wachten dan iemand 16 in zijn voertuig op te nemen, die hem niet waardig is. Als dan ook het bedrag van drie roebel het minimum is, waarvoor hij op den bok gaat zitten, dan gebeurt het niet zelden, dat men hem aanneemt voor eenen geheelen of halven dag en hem tien, twintig ja vijftig roebel betaalt. \ oor den Rus die "uit" is, komt het immers niet aan op tien roebel meer of minder, en deze zijn juist de klanten, welke de lichatsch hebben moet. En Wanjka? Dezer dagen stond er in de St. Petersburgsche bladen het volgend bericht: „Een rijke voerman I. Schukoff is overleden. Hij was als lijfeigene naar de hoofdstad gekomen en begon hier zijn handwerk als kleine isivoschtschik. Thans laat hij zijnen erfgenamen: twee zoons, twee groote huizen na en meer dan honderd paarden en rijtuigen." Gaat Wanjka zóó door als hij heeft gedaan, dan zal er te eeniger tijd ook van hem wellicht een necrologisch bericht in denzelfden geest worden openbaar gemaakt. Als lichatsch maakt hij thans goede zaken, en binnen kort zal hij chasaïue Morden en andere iswaschtschiks voor zijne rekening laten rijden. Aan terug te keeren naar zijn dorp denkt hij niet meer. EENE NETELIGE ZAAK. St. Petersburg, November. 1889. In een groote, hooge kamer, in een der Ministeriën te St. Petersburg, is een kamerdienaar bezig de stoelen recht te zetten en de aschbakjes te ledigen, die den vorigen dag gebruikt zijn. De pendule op den schoorsteen wijst half een. Op eene tafel in het midden der kamer liggen eenige portefeuilles en de twee nieuwste Fransche romans, nog onopengesneden. Hier en daar staat een doos cigaretten. Wij zijn in de werkkamer van Piotr Iwanitsch Alioetine, een rooker, die niet weet wat met lichzelf te beginnen, als hij niet iets brandends tusschen de lippen heeft; hij rookt tusschen de soep en het vleesch (dat in Russische huizen voor de visch wordt opgediend), tusschen het vleesch en de visch, en zoo voorts na elk gerecht; zijn eerste daad des morgens is het opsteken eener cigarette, en zijn laatste handeling des avonds het uitblazen van een rookwolk. Piotr Iwanitsch is afdeelingschef, en een man van den ouden stempel. Langzamerhand heeft hij het tot de tschine (rang) van geheimraad gebracht en is in het bezit van verschillende binnen- en buitenlandsche orden gekomen. Hij is gehuwd, vader van twee zoons, die zijne voetstappen, naar hij hoopt, zullen volgen, hartstochtelijk liefhebber van kaartspelen, en zooals wij gezien hebben, van rooken. Dagelijks komt hij op het bureau „kijken, wat er omgaat," en in zijne oogen heeft hij den Tsaar wèl gediend, als hij een hoofdstuk uit Daudet gelezen, een particulier briefje geschreven, en zijn paraaf onder een aantal stukken heeft gezet. ,,Doet wat gij wilt, maar maakt het mij niet lastig" ziedaar wat zijne ondergeschikte ambtenaren kunnen lezen in zijne oogen, die hij toeknijpt zoodra hij gelooft zijne hersenen te moeten inspannen. Als hij door hen bij uitzon dering over dienstzaken wordt aangesproken en om zijn advies gevraagd, dan trekt hij aan zijne cigarette, streelt zijne bakkebaarden, wrijft zijn gladgeschoren kin, schuift zijn bril op zijn voorhoofd, en zegt dan iets als: „doe zooals het u het best dunkt, of vraag aan Abram Feodorowitsch". Deze laatste, de kanselarij-chef en de rechterhand van Piotr Iwanitch, is steeds van dezelfde meening als zijn superieur. In de kanselarij worden beiden dan ook meer geeerbiedigd om hunnen invloed wat de promotie der ambtenaren betreft, dan wel om redenen van intellectueelen aard. De kamerdienaar ziet op de pendule, dat het voor hem tijd wordt zich te begeven naar de voorkamer, waar de jassen worden opgehangen, en de overschoenen — elk paar in een daartoe bestemd hokje — worden bewaard. Om den chef te ontvangen, gaat hij door de kanselarij, waar een twintigtal ambtenaren de nieuwtjes van den dag bespreken, de couranten lezen en — tel maitre, tel valet — cigaretten rooken. „Daar is hij, zegt één hunner, die de ooren gespitst en gehoord heeft, dat in de voorkamer iemand is binnengetreden, die aangesproken wordt als „Excellentie". Allen bege\en zich naar hunne plaats, en, gebogen als de korenaren op het veld bij het loeien van den storm, zijn de hoofden der ambtenaren over de groene tafels, als Piotr Iwanitsch met slependen gang binnen komt, en zich zonder eenen groet naar zijne kamer begeeft. „Abram Feodorowitsch", roept hij. De geroepene veegt in der haast de asch van zijn versleten uniform, legt zijne cigarette ter zijde, en spoedt zich, zoo snel als zijne jaren dit toelaten, naar de andere kamer. Binnen gekomen, sluit hij de deur en neemt eene afwachtende houding aan. „Ik heb eene lastige, eene zeer netelige zaak", zegt de chef. „Gisteravond in de opera sprak de vorst (i) mij aan, ten behoeve van een jong mensch, die zijn moeders erfdeel heeft verspeeld. Hebben wij plaats?" De aangesprokene krabt zich achter de ooren. „Inderdaad Excellentie, eene zeer lastige zaak. Het is nog geen veertien dagen geleden, dat wij Benderief op aanbeveling van den vorst hier hebben gekregen, en tot dusver hebben wij nog geen werk voor hem." „Ach ja, mijn waarde, maar er is een onderscheid. Benderief is een protégé, niet van den vorst, maar van de vorstin overigens, ik weet het, wij hebben menschen genoeg; maar er valt niets aan te doen : de vorst wenscht het.... dus gij begrijpt .... Het beste zou zijn als aan den een of ander ontslag kon worden gegeven". (i) Men weet, dat de titel van „Knjas" (prins, vorst) in Rusland vrij algemeen is. ..Zooals Uwe Excellentie terecht zegt. Bogoljoebof zou kunnen worden gemist". ,,Wie is dat ook weder?" ,,l)e jonge man, die vóór een maand of drie hier is gekomen. Hij heeft gestudeerd te Dorpat." „Alexei Michaïlowitsch, het petekind van de barones! Neen, dat kan niet; dat ware eene onbeleefdheid tegenover haar. Ik ben er vandaag te dineeren gevraagd en de volgende week beginnen hare jours fixes. Neen. Abram Feodorowitsch, dat is ten eenenmale onmogelijk. Ik had gedacht aan Strachof, aan Pertsef, of wellicht Alexeëff?" De oude man kucht even. „Ik .... veroorloof mij de welwillendheid van uwe Excellentie voor hen in te roepen. Zooals Haar bekend, is de eerste mijn zwager en zijn de twee andere neven mijner vrouw." ,,Ach ! dat is waar ook. Daaraan dacht ik heelemaal niet. Podiarski is ook familie van u, niet waar?" „Om u te dienen Excellentie .... hm. ! mag ik wellicht den naam noemen van .... van Protassof?" „Piotassof. Protassof! zegt de chef na eenig nadenken. O die ! . . . . Neen, dat gaat evenmin. Waar denkt ge aan, mijn waarde! L'enfant chéri des dames! Hij arrangeert de cotillons bij prinses Astrachof, is de ziel van eiken picnic, speelt lawntennis met de meisjes, heeft eene goede stem' rijdt goed schaatsen en is daarbij voorkomend en beleefd tegenovei bejaarde dames, die hij den arm aanbiedt voor het souper; mevrouw Saltzef vertelde mij nog gisteren dat zij zonder hem geene soiree kon geven, neen neen, Abram teodorowitsch, Protassof is een ladiesman; aan hem moet ge niet raken, anders krijgen wij het te kwaad met de dames, en dat is het ergste wat ons overkomen kan." „Brja . . . ." „Brjanski wilt ge noemen, dat dacht ik wel Ongeveer hetzelfde geval als met Protassof. Wij hebben waarlijk geen reden om tevreden te zijn over Brjanski ; hij is, naar^het amijiu, even wemig oeieeiü ais ijverig; maar wij mogen niet vergeten dat hij de echtgenoot zijner vrouw is. Verbeeld u, dat Mevrouw Brjanski in haren salon, bij de five o'clock tea, haar slecht humeur toont aan den Vorst, als deze haar zijne opwachting maakt, dat zij zich over ons beklaagt, dat zij den Grootvorst, dien ik eergisteravond nog bij haar binnen heb zien gaan, vertelt, dat haar man het slachtoffer is geworden van eene intrige, en dat die intrige door ons, door mij, op touw is gezet! Waar blijven wij dan, Abram teodorowitsch, waar blijven wij dan? Neen, om 's hemels wil, laat de echtgenoot van Mevrouw Brjanski met rust. De oude kanselarij-chef peinst een oogenblik. Aarzelend zegt hij dan weder met een bescheiden kuchje : ,,Selebéjef verdient dat men geene complimenten met hem make. Tegenover de superieuren neemt hij geen vormen in acht, laat zelfs in den regel geen kaartje met Nieuwjaar en Paschen, en de eenige maal, drie jaren geleden, dat hij met Paschen bij Uwe Excellentie kwam, had hij, zooals Zij zich zal herinneren, niet eens de moeite genomen een rok aan te trekken met witte das, maar maakte zijne visite in een sluitjas." "Hm !", zegt zijne Excellentie, „Ge hebt gelijk. Dat is waar. Ik herinner mij. De zaak is dus in orde. Ge zult het hem wel mededeelen, niet waar? Ge zegt hem dat de dienst vordert dat hij zijn ontslag aanvrage. Hm! Geen visites . . . sluitjas .... hij verdient het. Maar .... daar bedenk ik mij. Zeidet gij niet een paar dagen geleden dat Selebéjef het rapport van verleden week voor den Rijksraad heeft gesteld r" „Jawel Excellentie". „Zoo?!" Piotr Iwanitsch doet driemaal een krachtigen trek aan zijn cigarette, zoodat de asch er van afvalt. „Ja, maar ziet ge," zegt hij, „dan zijn wij toch niet verder. Dien Selebéjef kunnen wij dan niet missen. Iedereen heeft mij met dat rapport geluk gewenscht. Ons advies zal worden gevolgd. Aan het ministerie van justitie zijn zij woedend door ons schaakmat te zijn gezet. Ik heb het rapport slechts vluchtig gelezen, maar de zaak moet daarin zeer helder en duidelijk zijn uiteengezet. De vorst, bij al de haast gisteren- avond, gaf er mij zijn tevredenheid over te kennen. „„Wij hebben het pleit gewonnen, Piotr Iwanitsch"" zeide hij. „Dat heb ik aan u te danken." Neen, dien Selebéjef is dan een der weinigen, die wij genoodzaakt zijn te houden. A propos, wat voert mijn neefje uit?" „Niet bijzonder veel, Excellentie," zegt de oude bescheiden, „Stephan Nikoforowitsch vertoont zich niet zeer dikwijls. Behalve op den betaaldag zie ik zijn Hooggeborene nooit." „Treurig genoeg, inderdaad. Ik zal hem weder eens onderhanden moeten nemen. De jongelui denken tegenwoordig aan niets anders dan aan pret maken en geldverkwisten. Mijne zuster, de barones, klaagt er over dat hij thans ook schulden begint te maken. Maar revenons a nos moutons. Selebéjef dus niet. Wie blijft er nog over?" „Ik dacht een oogenblik aan Stridof, maar hij is ons ook door den vorst aanbevolen ; bovendien niemand maakt zoo goed pakjes en verzegelt ze zoo netjes als hij." ..Nu ja, dat laatste zou de nieuweling misschien evengoed kunnen leeren. Indien dat het eenige ware .... maar den eenen protégé te ontslaan om voor den anderen plaats te maken, dit schijnt gewaagd, en derhalve „Heeft Uwe Excellentie misschien eenige bijzonderheden gevraagd omtrent den rang en de kundigheden van den nieuwen aspirant?" „Neen, Abram Feodorowitsch, daar had ik geen tijd voor. Het was heel vol in den foyer, de vorst had zooveel menschen de hand te drukken, ik. durfde niet vragen. Hij zeide mij alleen dat hij het „jonge" mensch „morgen" dat is dus heden, zou zenden. Waarschijnlijk zal hij dus spoedig hier zijn. Vóór dien tijd moeten wij echter plaats voor hem hebben gemaakt. Wat denkt gij van Pandratiëft? Hij heeft geen protectie geloof ik." Weder een kuchje van Abram Feodorowitsch. „Vlijtig ambtenaar, Excellentie, steeds op zijn tijd, vlugge werker, doet meer dan tien anderen, een aangenaam mensch. Deze loftuitingen op den jongen Pandratiëff worden ten volle gedeeld door de vrouw en de dochter van den spreker. I)e familie hoopt namelijk binnen kort dat Pandratiëff zich zal ,.declareeren". Daarvan zegt hij thans evenwel geen woord, te minder omdat hij ziet dat de chef reeds weder een anderen naam op de lippen heeft. ,.Hoe zou het zijn indien wij Smirnof opofferden? Ge zeidet verleden week dat hij niets uitvoerde." Volkomen juist Excellentie. Doch hij is nog slechts een jaar hier, en heeft door zijn huwelijk met de dochter van den rijken industrieel Muller veel geld getrouwd. Zijne paarden winnen prijzen bij de rennen te Peterhof en te Tsarskoe Selo. Hij komt met de ,,four in hand" aan de Pointe (i), is lid van de jachtclub, speelt daar dagelijks en ... . verliest; naar ik hoor heeft hij nog onlangs aan Graaf Oestberg twintig duizend roebel geleend. Hij is zeer gezien, en ik geloof derhalve dat, door hem te ontslaan, wij veel last zouden krijgen." ,,Dus ook dat is mis. Maar wij moeten toch tot een resultaat komen. Bedinski is onschendbaar door zijne orde van St. George, Doeroesi is de schoonbroeder van mijn huisheer, Kwadratieff is nuttig voor informatiën, Wilianski heeft mij gisteren nog een abonnement voor het ballet bezorgd, ... . Lieve hemel! hoe komen wij er uit!? maar wacht .... den ouden Stephanof hebben wij heelemaal vergeten. Die man is reeds sedert jaar en dag hier. Mij dunkt hij kan spoedig pensioen vragen, en voor zoover ik weet wordt hij door niemand geprotegeerd." ,.Hij heeft een talrijk gezin en eerst recht op pensioen over anderhalf jaar." „Uitstekend, uitstekend. Wat het pensioen betreft, daaraan is wel een mouw te passen, en wat zijn ledigen tijd aangaat, dien kan hij dan bij zoo'n talrijke familie heel goed gebruiken. (i) De „Pointe", 'geliefkoosde wandelplaats, buiten de stad, van den St. Petersburgschen beau monde gedurende de maanden Mei en Juni. Juist, dat zal het beste zijn. Gij zult dus voor het noodige zorgen, niet waar, mijn waarde Abram Feodorowitsch ? Regel de zaak, zooals het u het best toeschijnt, en als het jonge mensch komt, dan vraagt gij zijn naam en ouderdom en verdere bijzonderheden. Schrijf alles op, kom het mij vertellen en breng hem morgen of overmorgen bij mij, want ik moet toch weten wat te antwoorden als de vorst soms mocht vragen, welken indruk hij op mij heeft gemaakt. Ik zal onmiddellijk schrijven dat de zaak in orde is." Daar wordt de deur geopend. Een koerier treedt binnen, die met eene buiging den chef een brief overhandigt en weder vertrekt. ,,Ha, de hand van den vorst", zegt Piotr Iwanitsch, „hij heeft mij zeker nog iets mede te deelen." Hij breekt het couvert open, en leest: ,,,,waarde Piotr Iwanitsch, mijn verzoek aangaande den jongen man, over wien ik u heb gesproken, vervalt. Ik hoor zooeven, dat hij reeds eenige uren vroeger naar bet buitenland was vertrokken, achterlatende eene menigte schulden en medenemende een vrij belangrijke som uit de brandkast zijns vaders, alsmede eene actrice van het Alexander-theater. Dank voor uwe bemoeiingen intusschen." " „Zie zoo, dat is een pak van ons hart. Voorloopig blijft derhalve alles bij het oude," zegt de chef, „gelukkig voor den ouden Stephanof. Ik ben blijde. Het zou toch voor hem en zijn gezin een harde slag zijn geweest. Wij zijn dus klaar. Oef! wat een hoofdbrekens! Dank voor uwe hulp Abram Feodorowitsch ! A propos, mocht eerlang zich weder een dergelijk geval voordoen, help er mij dan aan denken dat wij den ouden StephanofF in petto hebben. De secretaris buigt en verlaat het vertrek; de chef steekt eene cigarette op om kracht te verzamelen voor het opensnijden \an Zolas jongste werk, en blaast de vermoeienissen, welke de dag reeds voor hem heeft opgeleverd, een dikke rookwolk na. NAAR RUSLAND. Brussel november. 1887. Ik stel mij voor dat indien iemand van morgen, een oogenblik nadat de courant is binnengebracht, en gij u gemakkelijk in uw kamerrok en pantoffels bij den haard hebt gezet, om kennis te nemen van het nieuws van den dag, bij u ware komen binnenvallen met de boodschap: ik ga naar China", uwe allereerste, geheel onwillekeurige gedachte, nog vóór gij verbaasd waart, geweest zou zijn: de staarten der Chineezen. Zeide hij „Egypte" gij zoudt gedacht hebben aan de fellah's, aan den Nijl, of aan de uniformen van de soldeniers van John Buil, die het thema; „J'y suis, j'y reste" met alle mogelijke en onmogelijke variatiën aldaar hoogineere houdt. Noemde hij de Transvaal, dan rezen voor uwen geest op de stoere figuren der boeren, welke dienzelfden John Buil zoo geducht de les hebben gelezen; doch deelde hij u mede naar Rusland te willen gaan, dan ware in uwe oogen gewis het denkbeeld te lezen geweest; den knoet, en een nihilist, gewapend met een dynamiethom. De naam van Rusland maakt in het westen van Europa meestal een vagen, somtijds een geheimzinnigen, maar zelden een gunstigen indruk, „Gaat gij mede naar Algiers?" „Ik kan niet tot mijn spijt, mijne zaken laten niet toe dat ik lang weg blijf." „Gaat gij mede naar Spanje?" „Ik zou gaarne willen, maar de reis is zoo kostbaar.' „Gaat gij mede naar Rusland?" „Naar Rusland!? Dank je wel. Wat zou ik daar doen? Ik wilde nog liever..,. Wat noodzaakt u daar heen te gaan.' Zóó wordt eene uitnoodiging om het Rijk der Tsaren te bezoeken over het algemeen in Europa beantwoord. Er zijn twee voorname oorzaken van dit verschijnsel. Het eerste is de beruchtheid der nihilisten. Bij al het kwaad dat zij Rusland binnen zijne grenzen hebben berokkend, is nog het groote euvel grkomen, dat hunne misdaden, groot als zij zijn, in het buitenland duizendvoudig zijn overdreven en een diep ingeworteld wantrouwen in het leven hebben geroepen tegen het Russische Rijk. Eén nihilist, die een dynamietbom werpt, doet meer kwaad in dit opzicht dan een millioen vreedzame inwoners goed kunnen maken; evenals een moordenaar, een Pranzini, meer algemeen bekend is, dan duizend weldoeners der menschheid. De andere oorzaak van het verschijnsel is, dat de westEuropeaan als bij instinct gevoelt, welke eene geduchte macht Rusland reeds is, zou kunnen zijn, en wellicht worden zal, en tegelijkertijd dat niet \ijn geest, maar de geest van een geheel ander ras dan het zijne, die macht bezielt. Overal waar hij in de wereld komt, bevindt de west-Europeaan zich, öf in landen waar de bevolking geheel zijne zeden en gewoonten heeft aangenomen, en zijne gedachten denkt, gelijk b. v. in Amerika het geval is, öf hij heeft te doen met volkeren, onder welke hij zijne levenswijze en beschouwingen kan laten gelden als de eenige ware en deugdelijke; en neerzien op den inboorling als op — om eene zachte uitdrukking te bezigen — zijnen discipel, die bestemd is nog langen tijd het karakter van barbaar te dragen, zooals in Azië en Afrika. In Rusland daarentegen, in het groote Rijk, dat zich uitstrekt van de oevers van den Weichsel tot aan den Stillen Oceaan, en van de noordelijke IJszee tot aan de boorden van den Aloerghab in midden-Azië, zal de west-Europeaan zich niet te huis gevoelen, dan tenzij hij zijn karakter weet te plooien naar dat van het groote ras der Slaven, te midden waarvan hij leeft; tenzij hij trachte Rusland en de Russen te begrijpen, en zich te gedragen overeenkomstig den uitslag zijner onderzoekingen. Daar heeft hij te doen met een aantal van honderd millioen zielen, die een wereld op zich zelf vormen, en met west-Europa van inzichten verschillen op sociaal, economisch, literarisch, godsdienstig gebied. Hij, die zich dan ook naar Rusland begeeft in de gedachte in Europa te blijven, legt hoogstens een bewijs af van zijne schoolgeographie niet vergeten te hebben, doch voor het overige zal hij spoedig ondervinden niet meer in Europa te zijn, maar in het Rijk der Tsaren. Tusschen het Duitsche en het Russische grensstation ligt eene tijdruimte van eenige eeuwen. Daar heeft men reeds nieuwjaar gehad, hier bereidt men zich nog voor op het Kerstfeest. De twaalf heiligen der Russische kerk, wier naamdag wordt gevierd van den i9den tot den 31 sten December, waken er voor, dat Rusland in de tijdrekening geen gelijken tred houde met de Europeesche wereld. Men zegt dat er bij den dood van den vorigen Keizer een ontwerp van wet gereed lag om te worden onderteekend, waarbij de invoering der Gregoriaansche tijdrekening werd verordend. In elk geval heeft de bom van Ryssakof dit voornemen verijdeld, doch overigens, ook al hadde het plan ten uitvoer kunnen worden gelegd, de Tsaar zou wel den naamdag dier twaalf heiligen voor een enkel jaar op Allerheiligen hebben kunnen doen vieren, maar de heiligen zeiven kon hij niet wegnemen. Zij vormen een voornaam element in de Grieksch-orthodoxe kerk, waarmede het Rusland onzer dagen staat of valt, en zij waken er voor, dat al het Europeesche slechts blijft drijven op de oppervlakte van den Russischen vloed. Minder dan ooit behoeven zij tegenwoordig, bij de rugwaartsche strooming, die in Rusland bemerkbaar is, te vreezen, dat hun ook in een enkel opzicht zal worden te kort gedaan. Hun naamdag blijft, en de brieven, die het buitenland uit Rusland ontvangt, dragen twee data: die van den ouden stijl bij welken men rekent en die van den nieuwen, die er bij behoort, om des te duidelijker het onderscheid tusschen deze en gene zijde van de grens te doen uitkomen. Er zijn weinig Staten, in welke meer ingrijpende hervormingen, op vreemde leest geschoeid, zijn beproefd en tot op zekere hoogte ook ingevoerd, dan in Rusland, maar ook niet éene natie heeft meer getoond in staat te zijn de ,,Auslanderei" — om eene uitdrukking van Bismarck te bezigen in schijn te huldigen, en in werkelijkheid van zich af te houden, dan de Russische. De moesjiek, met den passieven tegenstand tegen alle nieuwigheden als zijn groote karaktrek, kon nog geen flauw begrip hebben van het a. b. c. der praktische handelskennis die Peter de Groote hem wilde inprenten, toen hij, als bij overlevering, vernam dat zijne Tsarin, de groote Katharina, der natie het voorbeeld had voor oogen gesteld van het kunstlievende, galante, maar ook wufte en bandelooze Frankrijk van hare dagen; nog wist hij zich ternauwernood te bewegen in de stijve uniformjas, hem door Keizer Nikolaas aangetrokken, of hem werd al weder beduid dat hij bevrijd was van de lijfeigenschap, en dat de regeering wenschte dat hij eigenaar zou worden en het land zou bebouwen voor zijne eigene rekening. Al deze verschillende stroomingen hebben niet kunnen verhinderen dat het Russische volk — wel te onderscheiden van enkele vermogende Russen, die te Parijs en in Zwitserland door hunne groote vermogens de aandacht trekken — in zijne ontwikkeling sedert den Bojarentijd slechts weinig is vooruitgegaan; dat er in Rusland eigenlijk slechts twee standen zijn : enkele rijken, met verfijnde smaken, tegenover de gioote massa, die weinig behoeften heeft, zoowel van stoffelijken als van intellectueelen aard. Een burgerstand ontbreekt geheel, en van daar dat Rusland in alle opzichten zoozeer verschilt van het overig Europa. Sedert een vijftigtal jaren heeft men kunnen bemerken dat zij, die zich geroepen achten tot een oordeel over de wijze waarop de ontwikkeling van het Russische volk moet worden geleid, in twee partijen zijn verdeeld. Beiden willen de grootheid van Rusland, en beiden zijn van oordeel, dat het Rijk, niettegenstaande zijn duizendjarig bestaan, nog zeer jong is; doch voor het overige zijn hunne meeningen lijnrecht tegenovergesteld en derhalve onvereenigbaar. „ De zoogenaamde „ Peterburgsche partij ", aan wier hoofd mannen hebben gestaan als Granofski, Stankewitsch, Bakoenine, Nikolaas Toergenieff en Herzen, meent dat het Russische volk zich zelfstandig niet kan ontwikkelen, en dat het derhalve de Europeesche beschaving als voorbeeld moet nemen. De Russen moeten trachten Europa na te volgen en met de vruchten dier beschaving hun voordeel doen. Een vreemdeling, die St. Petersburg vluchtig bezoekt, zal aldaar den indruk krijgen dat deze leer aldaar een tijd lang gehuldigd moet zijn. Hij behoeft intusschen zich slechts naar Moskou te begeven, om er volkomen van overtuigd te worden, dat wat tot op zekere hoogte voor de residentie geldt, geenszins verder kan worden toegepast, zoodra men slechts haar gebied heeft overschreden. In de oude hoofdstad zal men hem dit misschien nog meer duidelijk onder woorden brengen. De beschaafde Russen, wellevend als zij gewoonlijk in den oppervlakkigen omgang zijn, laten zich ongaarne tegenover den buitenlander uit over hun land en zijne toestanden, minder dan ooit in den tegenwoordigen tijd. Maar wellicht gelukt het hem desniettemin, door eene zorgvuldig gekozen opmerking, den Moskoviet aan het praten te krijgen. Hij zegt bijv., sedert zijne aankomst te Moskou, eene geheel andere meening omtrent Rusland te hebben verworven dan die welke hij zich, te St. Petersburg zijnde, had gevormd. Dan zal de Moskoviet medelijdend de schouders ophalen over die naïeve opmerking, en ongeveer het volgende antwoorden : ,,Geene plaats in de wereld geeft een meer onjuist denkbeeld van het Rijk, waarvan zij de hoofdstad heet te zijn, dan St. Petersburg. Het is een Russische pop, gekapt met het cosmopolitisch hoofdtooisel, hetwelk door sommige Russen, die jaar in jaar. uit over de grenzen hun geld gaan verteren, zóo mooi werd gevonden, dat zij het bij de Fransche kappers op den Newski prospect hebben besteld, en gelooven dat het past en goed staat. Het is een pop, genepen in het keurslijf van „Amalchen", dat door de vereerders van het Sauerkraut is vervaardigd ; de kanalen der noordsche Palmyra doen denken aan Holland, de Isaakskerk heeft overeenkomst met de Londensche St. Paul, en de kerk der Heilige moeder van Kasan is eene slecht geslaagde navolging van de St. Pieterskerk te Rome. En die stad, bestreken met een vernis van alles wat niet-Russisch is, die stad heet onze hoofdstad te zijn !" Hier kan de vreemdeling de opmerking wagen dat St. Petersburg bestemd was ,,tot een venster, waardoor Peter de Groote naar Europa wilde uitzien." „Wat," zal hij daarop ten antwoord krijgen, — en de woorden des sprekers nemen een heftig karakter aan — "hebben wij Russen, met Europa te doen? Europa kan de dure plichten der menschheid niet vervullen. Het kan het godsdienstig verlangen der mensehelijke natuur niet bevredigen. Europa's roeping bepaalt zich tegenwoordig tot het leveren van diensten op natuurkundig, financieel en technisch gebied; het heeft eene ongekende hoogte bereikt in het uitrusten van reusachtige oorlogs- en handelsvloten, industrieele uitvindingen; maar dit alles beperkt zich tot het materieel bestaan van den mensch. Europa is alleen geschikt de ontwikkeliing van den rijkdom in geld, van het gemak en van de weelde te bevorderen; doch juist die materieele rijkdom strekt tot nadeel voor den geest en de zedeleer, die voortdurend ruwer en wilder worden. Europa sluit met angst de oogen voor den naderenden dood, d. w. z. voor het proletariaat, dat, onder zijne vleugelen geboren en opgegroeid, dreigt met eene hernieuwing van het wandalismus. Dientengevolge behoeft Rusland volstrekt niet Europa na te volgen en als model te nemen. Integendeel, het moet een zelfstandig, een eigen bestaan scheppen, en wel op de basis van den oud-Slavischen, nationalen geest, op de basis van diens rechtsbewustzijn, van diens politieke gedachten, zeden en gewoonten. Op deze fundamenten, en ten nauwste verbonden met het Grieksch-orthodoxe geloof, moeten de muren worden opgetrokken van het gebouw, en de toekomst zal behooren aan deze Slavische macht en aan haren scheppingsgeest." De leer, hierboven in grove trekken aangegeven, is niet nieuw. Zij is het eerst verkondigd in het openbaar door de partij der Slavophielen, geleid door mannen als de gebroeders Kirejefski, Chomekoff, Samarine, vorst Tscherkaski, den onlangs overleden journalist Aksakof en, tot op zekere hoogte, ook door wijlen Katkof. Na elkander eerst uitsluitend op wetenschappelijk en litterarisch terrein te hebben bestreden, zetten de beide partijen, de St. Petersburgsche, en die der Slavophielen, later, vooral nadat Alexander II den troon had beklommen, op politiek gebied den strijd voort. De eerstgenoemde beging daarbij de fout op eens te veel te willen omvatten. Zij ging te ver met hare propaganda, door Louis Blanq P. Proudhon en andere schrijvers van min of meer socialistischen tint als wegwijzers aan te bevelen, en het gevolg was dat het nihilisme in Rusland ontstond en dat de meeste invloedrijke leden der St. Petersburgsche partij naar het buitenland moesten verhuizen of naar Siberië werden verbannen. De Slavophielen behielden het terrein, hun aanhang vermeerderde steeds, en, na den moord gepleegd op Alexander II, is zij steeds grooter geworden en vermeerdert nóg met den dag. De stem der St. Petersburgsche partij is vrij wel te beschouwen als die eens roependen in de woestijn, en wel verre derhalve van mede te gaan met den tijd van Europa, is Rusland's streven meer en meer duidelijk een zelfstandig geheel te vormen. Of het groote Rijk bij dat streven op den goeden weg is om zijn stoffelijk en zelfs zijn zedelijk welzijn te verbeteren, blijve thans buiten beschouwing. Ik heb alleen getracht een vluchtig denkbeeld te geven van de redenen, waarom de vreemdeling, die Rusland's grenzen overschrijdt, met geheel bijzondere toestanden rekening heeft te houden, en waarom het zoo moeielijk is, vooral voor hen die er buiten blijven, zich ten opzichte van Rusland te plaatsen op een standpunt, onafhankelijk genoeg om dat volk van honderd millioen zielen rechtvaardig te beoordeelen. „Gaat gij mede naar Rusland ?" ,,Ik was van plan dezen winter weder eene pleizierreis naar het Zuiden van Frankrijk te maken, maar ik heb onlangs gelezen, dat een bezoek aan Rusland der moeite waard moet zijn. Ik wil er eens over denken of ik den interest mijner Russen dezen keer niet zal gaan verteren in het land, aan hetwelk ik reeds zoo langen tijd krediet heb gegeven." Ziet gij, als dit geschrijf aan een uwer te eeniger tijd een antwoord in dergelijken zin mocht kunnen ontlokken, dan zou ik reeds zeer dankbaar zijn. KERSTMIS IN RUSLAND. St. Petersburg, r' O' 5 Jan. i8UH. Mit grüner Schranke hold umschmiegt, Das Herz der Tannenwald. Robert Hameri.ing. Terwijl in het overig Europa de kerstboomen reeds bijna vergeten zijn, prijken zij hier in hunne volle glorie. Welk een gewoel in de Russische hoofdstad gedurende de laatste dagen ! Iedereen trachtte een kerstboom machtig te worden. Jong en oud wierp een begeerigen blik op de dennen, die op de hoeken der straten en vooral op den Nevski Prospekt, waar de groote kerstmismarkt wordt gehouden, waren uitgestald ten verkoop. En thans, daar staat hij op zijne plaats, die goede boom, die tiert als de geheele natuur schijnt dood te zijn, die zijne wortels in stand houdt in een klimaat waar deze maanden lang onder sneeuw en ijs zijn begraven, die eeuwig groen blijft, ook als men hem, gelijk hier te St. Petersburg, gebruikt als afbakeningsteeken van de wegen 18 voor de voetgangers, over de Newa, en hem in den letterlijken zin van het woord in het ijs plant, blootstelt aan den verstijvenden wind, die over den bevrozen stroom heensnerpt; ook als men hem den voet afzaagt die niet is geschapen om te staan op een parketvloer, en hem op een kunstmatig been midden in de warme kamer plaatst — hij, alsdan een ijsbeer in de Sahara ! — hij staat daar in zijn eeuwig groen kleed. Hij kan niet anders, want leven en groen dragen is voor hem één. Meer dan gij u kunt voorstellen, waardeeren wij hier den denneboom. Bij u bloeien de dahlia's, als hij reeds weder de eenige is die ons troost over het gemis van alles wat de natuur aan leven oplevert; bij u verspreiden reeds de viooltjes hun geur, rozen zelfs, als wij nog maar altijd den denneboom, denzelfden, den getrouwen, hebben, en hem alléén. Hij is altijd bij de hand, te kust en te keur, groot en klein, in de lente en in den herfst, in het midden van den zomer en met Kerstmis; dim vooral beschikbaar voor jong en oud, goedkoop voor de armen en duur voor de rijken, voor iedereen, en aan allen die hem koopen zullen, bewijst hij thans den laatsten dienst, dien hij bewijzen kan. Maar juist die laatste dienst is het eenige wat nu op het einde van het jaar uitsluitend zijn gedachten bezig houdt. Wat bekommert hij — onbaatzuchtig als hij is — zich om den dood, op den vuilnishoop. Thans heeft hij eene roeping te vervullen. Zie die schare van kinderen rondom hem henen, lachende gezichten en blijgeestige harten, vroolijk van gemoed over de stralen van licht, die hij van zich afwerpt, over de geschenken, die onder zijne takken zijn verborgen, en over de lekkernijen die hij draagt; zie de volwassenen en de ouderen van dagen, die hem bewonderen en hem beschouwen als een oud-vriend, ook zij genieten bij zijnen aanblik, ook tot hen spreekt die boom. Immers het gebruik is reeds sedert zoovele jaren uit Duitschland naar Rusland overgebracht, dat de Russen niet beter weten of de „jolka", de kerstboom, is even Russisch als de Tsar zelf. Ik neem u mede naar den Nevski Prospekt, teneinde u aldaar nader aan te toonen dat Kerstmis in Rusland een groot feest is, een feest van geven en ontvangen, dus: van liefhebben. Het bewijs is negatief. Ik wil uwe aandacht-er op vestigen dat er geene cadeaux meer zijn in de galanteriewinkels; dat er geene bloemen meer zijn bij de bloemenwei koopers, en dat er geene kerstboomen meer te krijgen zijn op de markt; alle verkoopplaatsen schijnen geplunderd Het electrische licht schijnt van de hooge lantaarns nog slechts op de ruimten waar de voorraad was uitgestald. Deze is overal verspreid en verdeeld ; de kooplieden hebben goede zaken gemaakt, en de koopers blijde harten en tevreden gemoederen. Over de bevroren sneeuw glijden de sleden en haasten zich de voetgangers naar den kerstboom. De doffe tonen der klokken van de Isaakskerk kondigen het naderende Kerstfeest aan, alle vensteren zijn verlicht, en het oog ontwaart slechts de denneboomen; de Russische hoofdstad is een ,,Tannenwald welcher das Her- hold umschmiegt." In het vooruitzicht vroolijke kindergezichten en vergenoegde menschen te zien, zend ik — u uit St. Petersbuig de „compliments of the season". CARNAVAL. St. Petersburg, tS88, De Russische hoofdstad is een theater rijker geworden* het theater Panajef. Als ik zeg „rijker," dan is dit bij wijze van spreken, want wij zijn maar half tevreden over dezen schouwburg. Hij staat op een der mooiste punten van St. Petersburg, nl. op de Newakade. Dicht in de nabijheid zijn het winterpaleis, de admiraliteit, de beurs, de vesting en groote particuliere huizen, die deze kade tot ééne der schoonste van Europa maken. De sierlijke wit gepleisterde facade van het schouwburggebouw past in deze lijst, en heeft er recht op een sieraad der kade genoemd te worden. Dat is het uiterlijke, wat het binnenste betreft maar eerst iets anders. Ik herinner mij dat toen ik, lang geleden, den avond van mijne aankomst te St. Petersburg, éen der voornaamste Russische huizen binnentrad, onder den indruk was van het effect, dat de prachtige marmeren zuilen op mij maakten, die het gewelf schraagden, dat als portaal diende, waar een haardvuur helder brandde en een gedienstige portier mij den pels en overschoenen afnam. Doch ook staat het mij levendig voor den geest hoezeer ik, den volgenden morgen in datzelfde huis komende, betreurde kortzichtig genoeg geweest te zijn, om niet dadelijk te bespeuren, dat al dat prachtige marmer niets anders was dan papier maché. Schijn bedriegt. Zóo gaat het ook met het theater Panajef. Gij bekijkt het van buiten en verwacht veel van binnen. Daar evenwel vindt gij een ruimte voor de toeschouwers, in barokken stijl, een tooneel te klein voor die ruimte, een doolhof van overwelfde trappen en gangen, het geheel onvoltooid, doch electrisch verlicht, smakeloos, doch, naar men zegt, veilig met het oog op brandgevaar, onpractisch ingericht voor de toeschouwers in de loges, doch met goede acoustiek, om kort te gaan een mengsel van goede en slechte hoedanigheden, volmaakt hetzelfde als de troep zangers, die er tot dusver eenige bekende opera's, o. a. „Rigoletto" en ,,Faust", hebben doen hooren, waaronder de bekende tenor Mazini de eenige is die het publiek trekt, terwijl al de overigen zelfs niet voor een opera van den vierden rang geschikt zijn. Het is in dit seizoen de mode de groote jaarlijksche weldadigheidsbals in het theater Panajef te geven. Donderdag 1.1. is de reeks geopend door het gemaskerd bal, georganiseerd door mevrouw Oroussof, dat alle jaren ten voordeele eener liefdadige instelling plaats heeft, en waar alleen de fine fleur der St. Petersburgsche wereld wordt toegelaten. De ware danser gevoelt er zich in partibus, de muziek lokt tot den dienst van Terpsichore, maar niemand neemt notitie van die muze. Het sterke geslacht, waarvan niet één lid gecostumeerd of gemaskerd is, praat over de politiek of schertst met de adellijke verkoopsters van champagne en bloemen achter de „bars" ; de schoone sexe, die hare gelaatstrekken verbergt achter een leelijk zwart masker, en hare vormen onder een weinig bevalligen domino, intrigeert, of tracht dit althans te doen. Met goed gevolg doet het bijvoorbeeld, die mevrouw, die meesterlijk hare stem weet te veranderen, en haren echtgenoot, onbewust van hare aanwezigheid, zóó ver krijgt dat hij haar een souper aanbiedt. Bij den uitgang van het theater neemt mevrouw het masker af, en .... tableau. Een oud thema voor het tooneel, dat op eens al zijne frischheid terug krijgt, als het in de werkelijkheid gebeurt. Schijn bedriegt. Vergeet het nooit op een gemaskerd bal. Het masker maakt alle vrouwen gelijk, of liever de vrouw verdwijnt als de domino optreedt. De persoon wordt onzijdig, men tutoyeert het masker, schoonheid en ouderdom, bevalligheid en gebreken alles wordt genivelleerd door dien zwarten lap voor het gelaat. Van het masker kunt gij slechts éen ding vergen, en dat is geestigheid en tegenwoordigheid van geest. Achter mij tracht een masker met een diplomaat een gesprek aan te vangen met het banale : ,,wat is het koud van avond !" Hij biedt haar beleefd den arm aan, met de woorden : ,,Beau masqué, een glas champagne inspireert ons dikwijls, mag ik u naar het buffet geleiden?" Arm masker! Het ware beter tehuis gebleven. En door dit alles heen, ruischen de tonen van het orkest, afgewisseld door een koor van Zigeunervrouwen : Oostersche gezichten, in bonte kleederdracht, onder het commando van een impresario in rooden kaftan en blauwe broek. Men praat, lacht, luistert, wandelt, eet, drinkt en blijft op de been den geheelen nacht, want het bal begint tegen een uur in den morgen en duurt tot vijf uur ongeveer. Als men naar buiten treedt, vormt de stilte van den morgen eene scherpe tegenstelling met het leven en het gewoel daar binnen. Voor u ligt de ijsmassa der schoone Noordsche rivier. Zij, die in den zomer uit het meer van Ladoga met kracht naar beneden komt stroomen, vol van beweging, vol van leven, torst thans het witte doorschijnende masker, dat ook haar onkenbaar maakt, haar karakter geheel wegcijfert, en haar gelijk maakt met de vaste aarde. Tusschen den straatweg en haar thans geen verschil. Men heeft de Newa voorzien van lantaarns, die de over haar aangelegde wegen voor voetgangers en rijtuigen verlichten, en zij wordt zelfs bewoond. Bij de helderheid, veroorzaakt door de terugkaatsing van de witte kleur der sneeuw, kan ik u brengen in eene door eene hooge schutting afgeperkte ruimte, (jij ontwaart daar ' een soort van tent, kegelvormig en donker van kleur. Daarin liggen eenige mannen en vrouwen te slapen op een dunnen vloer, die op het ijs is gelegd. Het zijn Samojeden. Hunne rendieren genieten eveneens de zoete rust, doch zijn heelemaal in de open lucht, en toch vriest het zestien graden. Zij komen alleen in strenge winters naar St. Petersburg, dat zij beschouwen als hun Nizza, als een oord, waarvoor hunne geschokte gezondheid misschien genezing te vinden is, en vooral ook waar zij geld kunnen verdienen door zich te laten zien. Over dag komt eene menigte kinderen in hun rendierslede rijden tegen een gering entreegeld. Zoo vereenigen zij het nuttige met het aangename. In het voorjaar gaan zij weder naar het hooge noorden, voorzien van een welgevulden buidel en na genoten te hebben van het St. Petersburgsche klimaat, dat voor hun gevoel slechts ,,laue jLüfte" brengt. Men ziet: alles is betrekkelijk. Sedert jaren komen bij strenge winters eenige Samojeden hierheen, en slaan hun tent op, midden op de Newa. Ten bewijze vind ik in het dagboek der barones Bl.oomfield, de echtgenoot van een Britsch diplomaat, die aan het Russische Hof was geaccrediteerd in de jaren 1846 en 1847, de volgende passage. ,,Februari 9. Wij gingen eenige Samojeden zien, die met hunne rendieren op de Newa woonden. Zij wonen in een kleine hut van huiden gemaakt, in welke een vrouw en een kind, geheel in bonten kleederen, op een met vilt bekleede plank lagen. De mannen waren zeer leelijk, met zeer donkere gelaatskleur, platte neuzen, en oogen die in de hoeken naar boven stonden. Zij zijn geheel in bont gekleed en dragen een kleine bonten muts. Zij rijden in houten sleden, getrokken door vier rendieren, met grooten spoed, en zij zien ei zeer wild uit. Deze eenvoudige beschrijving geldt ook nog voor de tegenwoordige bezoekers van St. Petersburg uit het hooge noorden. Het non plus ultra van comfort voor hen moet zijn het ijspaleis, dat hier thans te zien is in het zoogenaamd ,,aquarium", een vermakelijkheid even buiten de stad gelegen, waar evenmin een visch te vinden is, als op het bovenbedoeld bal een danser. Dit gebrek wordt verholpen des zomers door een weibezet orkest, en des winters — dezen winter althans — door een overdekten skatingrink van natuurijs, in een ijspaleis. Bij electrisch licht gaat men door den tuin en komt dan aan een gebouw, opgetrokken van keurig afgewerkte ijsblokken, ^ oorzien van balustrades, waarop een aantal antieke beelden geboetseerd van kristalhelder ijs, prijken. Binnen zijn verschillende kamers met schoorsteenen, kasten, stoelen, een opgemaakt bed en allerlei soort van meubelen ; de kandelaars met kaarsen van ijs, die branden door middel van een zeker soort van vet. evenals ook in den van ijs gemaakten haard een heldere vlam brandt; glazen, karaffen, de pantoffels onder het bed, de slaapmuts van den vermoedelijken bewoner op de kussens, alles is ijs, glad en doorschijnend in dit gebied der koude, waar men om der wille van het merkwaardige gaarne een kijkje komt nemen, doch hetwelk men tot gebruik liever aan de Samojeden zou overlaten. Vijf en dertig dagen heeft men aan dit ijspaleis gewerkt; dat door éen of twee dagen dooiweder tot een puinhoop of liever tot water kan versmelten. Tot dusver heelt de bouwmeester intusschen nog met geen anstig oog naar den barometer behoeven te zien. Wij hebben bestendig koud weder met een thermometerstand van tien tot twintig graden onder nul, en zijn daarmede best tevreden, aangezien in Rusland niets zoozeer wordt gevreesd als een kwakkelwinter. DE RUSSISCHE NIJVERHEID. St. Petersburg, °-{ Maart. 188S. Volgens een onlangs openbaar gemaakt statistisch werk, waarvan de gegevens zijn ontleend aan officieele opgaven, heeft de opbrengst der nijverheid in Europeesch Rusland tegenwoordig eene hoogte bereikt van Rb. i .521.453.000, is het aantal fabrieken 33.81 5 en de daarin werkende arbeiders 932.094. In 1879 was de opbrengst Rb. 231.091.000 minder, het aantal arbeiders 71 .o65 minder en dat der fabrieken 959 meer. Het eerste, waaraan het bovenstaande doet denken, is, dat men zich in Rusland steeds bezig te houden heeft met groote cijfers. Het Rijk is een landbouwstaat en geen industrieel land, bovendien is de nijverheid betrekkelijk jong; toch heeft het een fabrieksarbeiders-stand, bijna zoo groot als de bevolking van Berlijn, en verricht deze een werk dat eene productie-waarde heeft van meer dan een milliard roebels. Boezemen deze cijfers intusschen oppervlakkig beschouwd ontzag in, hunne waarde vermindert op eens, indien men bedenkt dat eene bevolking van honderd millioen menschen door die nijverheid moet worden voorzien, en dat de Rus voor alle zijne benoodigdheden derhalve slechts voor 10 roebel jaarlijks aan zijne eigene groot-industrie te werken geeft. Het betrekkelijk gering bedrag der productie-waarde van de Russische nijverheid heeft dan ook reeds sedert jaren de Regeering beziggehouden. Er is een tijd geweest, dat zij min of meer de politiek volgde van het laissez faire, laissez aller, dat zij uitging van het denkbeeld, dat elke industrie, die wortelt in den rijkdom van het (and, niet anders dan vruchtdragend zijn kan, mits men haar slechts niet belemmere; dat eene dergelijke nijverheid meestal het gemis van vele andere, die kunstmatig zouden moeten worden opgefokt, vergoedt, en dat, indien het niet in het karakter van het Russische volk ligt de handen flink uit de mouw te steken om het een of ander bedrijf te beginnen, deze fout op den duur waarschijnlijk zou verholpen worden door het voorbeeld van geestkracht, gegeven door de buitenlanders, wier nakomelingen voor het grootste gedeelte als frissche loten aan den Russischen stam kunnen beschouwd worden. Rusland bezit onnoemelijke rijkdommen in zijnen bodem; er is bijna geen product, dat niet tusschen den Stillen Oceaan en de boorden van den Weichsel, tusschen de Zwarte Zee en de IJszee kan worden voortgebracht. Laissez faire, laissez aller ! De vreemdeling brengt zijn kapitaal en arbeid in het land, zijn geslacht wordt Russisch in merg en been, en mettertijd zal Rusland zichzelf voorzien door eene nijverheid, die, al komt zij niet op eens, des te zekerder van haar bestaan zal zijn op het eind. De tijden waarin de Russische Regeering in dezen geest werkzaam scheen te willen zijn, behooren reeds lang tot het verledene. Sedert jaren wordt de Russische nijverheid beschermd, zóó dat de industrieelen van elke provincie het liefst eene tolgrens zouden zien opgericht die hen behoedde tegende mededinging van die der andere gouvernementen, dat vooral de Poolsche nijverheid den Rus een doorn in het 19 oog is, dat bij den geringsten schok de Russische fabrieksdirecteur zich tot de Regeering wendt om hulp door middel van nog hoogere beschermende rechten, dat niettegenstaande dit alles toch voortdurend klachten over den slechten gang van zaken worden vernomen, dat elke vreemdeling, die zich in Rusland nederzet om zaken te doen, wordt beschouwd als een indringer, wiens bedrijf zooveel mogelijk moet worden bemoeielijkt, en ten slotte dat de groote productiviteit van het land tengevolge van dit alles verwaarloosd blijft. Het bovenbedoeld werk geeft nu bijzonderheden omtrent den tegenwoordigen toestand der Russische nijverheid, beschermd, verzorgd, verwend, vertroeteld als zij is. Bij al het belang, dat in den tegenwoordigen tijd in Rusland wordt gesteld, ook op economisch gebied, is het wellicht niet overbodig eenige dier bijzonderheden mede te deelen. De grootste productiewaarde hebben de katoenspinnerijen, n.1. Rb. 112,540,000. Hun aantal is 67 met 116,494 arbeiders. Het belangrijkste gouvernement voor dezen, als voor vele andere takken der Russische nijverheid, is Moskou, dat 25 spinnerijen telt en 41000 arbeiders en eene jaarlijksche opbrengst van Rb. 34,520,000. Vervolgens komt het gouvernement Wladimir met 11 spinnerijen, 43,320 arbeiders en eene opbrengst van Rb. 33,950,000. De overige spinnerijen zijn in de gouvernementen St. Petersburg, (14 met 9654 arbeiders en eene productiewaarde van Rb. i5,56o,ooo), Twer, Riazan, Jaroslaf, Kostroma, Wiatka, Kazan, Kaloega, Smolensk, Cherson en Esthland. Onmiddellijk daarop volgen de katoenweverijen. Het aantal dezer fabrieken bedraagt 488 met 8o,5oo arbeiders en eene productiewaarde van Rb. 55,960,000. Het belangrijkste gouvernement in dit opzicht is Wladimir, alwaar 5o fabrieken voor meer dan 19 millioen roebel jaarlijks verwerken, terwijl de opbrengst van 342 weverijen in het gouvernement Moskau 171/. millioen roebel bedraagt. Het gouvernement Kostroma heeft 2 3 weverijen met i6,2 5o arbeiders en eene opbrengst van Rb. 10,189,000. Voorts komen hierbij in aanmerking de gouvernementen St. Petersburg met 6 weverijen {productiewaarde Rb. 5,iio,ooo), Esthland, Riazan en Kazan. De 590 ververijen van geweven en andere stoffen met 29,747 arbeiders en eene opbrengst van 55,556,000 roebel, bevinden zich voornamelijk in de gouvernementen van Moskou en Wladimir. Voor de vervaardiging van lakens neemt het gouvernement van Moskou evenzeer de eerste plaats in. In geheel Europeesch Rusland zijn er 390 lakenfabrieken met 48,000 werklieden, en eene opbrengst van Rb. 40,769.000. Daarvan bevinden zich in genoemd gouvernement 48 fabrieken met 18,880 arbeiders en eene productiewaarde van Rb. 18,407,000. Voorts komen de gouvernementen Grodno met 162 fabrieken, 6200 arbeiders en Rb. 5,884,000 productiewaarde, St. Petersburg met 5 fabrieken, 2225 werklieden en Rb. 8,789,000 opbrengst; Tschernigof, Pensa, Tambof, Esthland, Saratof, Perm, Podolië, Koersk, Jaroslaf, Samara, Wolhynië en Kief. Voor lichte stoffen is het gouvernement van Moskou bijna het eenige belangrijke. Van de 190 fabrieken, die in Rusland voor 21 mülioen roebels aan lichts weefsels van zuivere wol en wol met katoen vermengd, vervaardigen, en 19,072 arbeiders bezighouden, valt slechts een aantal van 21 fabrieken met een opbrengst van een half millioen op de overige provinciën. Ten aanzien van de productiewaarde volgt dan als de meest belangrijke, de papierindustrie. Zij verwerkt in 140 fabrieken een bedrag van Rb. 14,697,000, en houdt 13,3oo werklieden bezig. Het gouvernement St. Petersburg telt 19 fabrieken met eene opbrengst van Rb. 3,763,000, het gou\ernement Kaloega 10 fabrieken met eene opbrengst van Rb. 1,875,000, Moskou 12 fabrieken met eene productiewaarde van Rb. 600,000, vervolgens de gouvermenten Wladimir, Twer, Pensa, Jaroslaf, Novgorod, Mohilef en en Lijfland. Behangselpapieren worden bijna uitsluitend in de 27 fabrieken met 1209 arbeiders van het gouvernement Moskou gemaakt. Hun productiewaarde bedraagt Rb. 1,216,000 Voor verschillende artikelen van papier vervaardigd, is weder het gouvernement St. Petersburg het voornaamste, alwaar 44 dergelijke fabrieken met eene productiewaarde van Rb. 2,602,000 aan 1817 arbeiders werk geven. Bij de linnenindustrie valt het eerst de aandacht op de spinnerijen. Hun aantal is 24 met 20,780 arbeiders en eene productiewaarde van ruim i5 millioen roebel. De gouvernementen Wladimir, Kostroma en Jaroslaf komen het eerst in aanmerking, resp. met 8, 6 en 4 spinnerijen en eene productiewaarde van Rb. 4,015,000 Rb. 4,01 5,000 en Rb. 3.344,000. De overige spinnerijen zijn verspreid over de gouvernementen Riazan, Kazan, Wologda, Nishni-Novgorod, Koerland en Lijfland. Linnenfabrieken heeft Rusland voornamelijk in het gouvernement Wladimir. Hun aantal aldaar bedraagt 32 met 7100 arbeiders en eene productiewaarde van Rb. 3,735.000. In het gouvernement Kostroma zijn er 24 met 5.33o arbeiders en eene productiewaarde van Rb. 2.160,000. De overige linnenfabrieken (in het geheel zijn er 87 met i5.5oo arbeiders en eene opbrengst van Rb. 7.860.000) bevinden zich in de gouvernementen van St. Petersburg, Jaroslof, Novgorod en Moskou. In het voorbijgaan zij gezegd, dat de beste soorten van linnen nog steeds worden verkocht onder den naam van "gallandski" (hollandsche) waar. De zijde-industrie heeft zich in de laatste jaren vrij belangrijk ontwikkeld in het gouvernement Moskou. Van de 173 zijdefabrieken met 12,352 werklieden en eene productie van Rb. 8,920,000, zijn er in genoemd gouvernement 148 met 10,843 arbeiders en eene opbrengst van Rb. 7,625,000 Van de overige fabrieken in Europeesch Rusland, wier productiewaarde minder dan 7 millioen bedraagt, mogen de volgende genoemd worden: soort aantal arbeiders: -jaarlijksche productiewaarde Touwslagerijen 318 7099 6.207.000 roebel Wolspinnerijen 68 4789 5.173.000 ,, Hennepfabrieken 55 2705 3.687.000 ,, Fabrieken van sieraden en geborduurde weefsels 112 2625 2.680.000 ,, Fabrieken voor het apprêteeren van linnen 68 3241 1,969,000 ,, Passementeriefabrieken 53 1908 1,797,000 ,, Wasdoekfabrieken 3i 878 1,426,000 ,, Hoedenfabrieken 29 739 i.oo5,ooo ,, Wattenfabrieken 53 648 854,000 „ Tapijtfabrieken 9 802 55o,ooo ,, Viitfabrieken 41 63j 310,000 ,, Van de nog niet genoemde takken van nijverheid zal ik nog slechts met een kort woord gewagen; er zijn 438 houtzagerijen met i3,2o8 arbeiders en een productiewaarde van Rb. 13,874,000 (voornamelijk in de noordelijke provinciën), 96 meubelfabrieken met 2775 arbeiders en eene productiewaarde van Rb. 2,320,000, 946 fabrieken waar teer en terpentijn wordt vervaardigd, 198 chemische fabrieken, 240 lucifersfabrieken, 393 talksmelterijen, 373 zeepfabrieken, 12 kaarsenfabrieken, 3179 leerlooierijen, 32 fabrieken van lederen artikelen, 400 bontwerkersateliers, 48 beenzwartfabrieken, 111 lijmfabrieken. Deze en eenige andere takken van nijverheid zijn de werkelijk inheemsche, en bijzonderheden daaromtrent, zoo oppervlakkig als zij in een overzicht als dit zouden kunnen worden gegeven, mogen geacht worden bekend te zijn. Het eenige wat naar aanleiding daarvan mag worden opgemerkt is, dat zij voorzeker min of meer worden opgeofferd aan de niet-inheemsche nijverheid, die met alle geweld in Rusland moest worden ingevoerd. Dit bericht is verre van volledig. Wellicht zal men mij tevens het verwijt maken te veel cijfers gebruikt te hebben. Wat het eerste betreft, zoo verschuil ik mij achter de plaatsruimte, die mij ten dienste staat, en ten aanzien van het tweede zij herinnerd aan het gezegde van den statisticus, die meende dat zoo al getallen de wereld niet mochten regeeren, zij ten minste aantoonen hoe zij geregeerd wordt. Bovenstaande cijfers nu moesten eene bijdrage leveren tot de kennis van het feit, dat het groote Rusland geregeerd wordt volgens een economische politiek, die met kracht en geweld eene nijverheid wil scheppen, dat de uitkomsten daarvan tot dusver, in aanmerking genomen de uitgestrektheid, de bevolking en de rijke hulpbronnen van het land, verre van schitterend zijn, dat de toekomst, indien met deze handelsstaatkunde wordt voortgegaan, weinig belooft, en ten slotte dat het weinige, dat verkregen is, den handel met het buitenland zoozeer bemoeielijkt, dat deze in de laatste jaren telkens minder gunstige cijfers heeft aan te wijzen. PASCHEN St. Petersburg, jg April. 1888. Bibberend van koude is de eenvoudige Rus gegaan naar de Verba; de markt welke in de week voor Palmzondag hier gehouden wordt in den breeden Newski prospekt. Daar deed hij zijne inkoopen voor het Paaschfeest, dat voor hem het belangrijkste van het geheele jaar is. Hij en de zijnen dragen in de hand eene verba, d. w. z. een wilgentak, naar welken de Paaschmarkt geheeten wordt. De verba doet dienst als palmtak: een zinnebeeld van het voorjaar hetwelk zich intusschen nog steeds kenmerkt door een ijzigen noordenwind, en een thermometerstand, die het geraden maakt de pelsjas te gebruiken. Men bereidt zich voor op de stille week. De kerken zijn vol van den morgen tot den avond. In de donkere gewelven van de Isaaks kathedraal, waar de massieve zuilen van malakiet en lapis lazuli in praal en prachtvertoon wedijveren met de gouden en zilveren, dikwerf met diamanten bezette, heiligebeelden, schrijdt de adellijke dame voort, die, gesteund door haren palfrenier, zoo even de breede graniettrappen van het reusachtig gebouw heeft bestegen; daar bidt de gebaarde moejiek in zijn schapenvacht en hooge laarzen ; daar knielt de generaal op den marmeren vloer voor het beeld van zijn schutspatroon; daar offert de Russische koopman in zijn kaftan een kaars aan zijn beschermheilige. Rijen van bedelnonnen zijn aan de verschillende ingangen geposteerd. Geofferd wordt er veel. Nagedacht ook? Ik waag het niet een oordeel uit te spreken. Zooveel is zeker, dat er veel alleen voor den vorm wordt gedaan. Wat dunkt u van die dame, die met het natuurlijkste gezicht van de wereld verklaart dat zij altijd in de eerste week van de vasten hare devotiën verricht ,,omdat het zoo'n gerust gevoel is er van af te zijn." „Ziet u, wat gedaan is, is gedaan. In den loop der vasten kan men toch altijd wel het een of ander bijwonen: een concert, of de Fransche, Duitsche of Italiaansche voorstellingen; in de stille week heeft men zooveel te beredderen geschenken voor de kinderen, voor de dienstboden koopen, zorgen voor Paaschtoiletten en wat al niet meer. In de eerste week daarentegen, is alles stil, en heeft men tijd, en is zij voorbij, dan heeft men een gerust geweten, dan is men er van af, ziet u." Ik zie het natuurlijk, evenals ik zie hoe de naar de kerk gedreven militairen en zoo vele andere verplichte kerkgangers uiterlijk vroom zijn, omdat het nu eenmaal zoo hoort, omdat het moet, al ware het maar alleen omdat men b. v. geen eed mag afleggen dan tenzij onder overlegging van een bewijs van de overheid der kerk, waartoe men behoort, waaruit blijkt dat men minstens eenmaal per jaar aan het avondmaal heeft deelgenomen. Ik zie het, en als er, gelijk vaak geschiedt, gevraagd wordt: ,,is het Russische volk niet godsdienstig?" dan steek ik als een struisvogel mijn hoofd in het zand, en zeg: „zeker, zeker, er zijn in de vasten vele kerkgangers." Het gaat in Rusland met den godsdienst als met de zindelijkheid. Ivan gaat Zaterdagsavonds naar eene badinrichting, betaalt vijf kopeken, laat zich uitstoomen, inzeepen, wrijven, afwasschen, begieten met koud en met warm water en als dit alles achter den rug is, dan is hij schoon voor zeven dagen, ook al hadde hij een uur later arbeid in een schoorsteen te verrichten. Hij heeft tol betaald aan de zindelijkheid voor een week. Met langere tusschenpoozen zorgt hij, voor zijne ziel, doch ook voor deze bestaan er gezette tijden van schoonmaak, en als alle de oude zonden uitgewischt zijn, dan gevoelt hij zich eigenlijk het behagelijkst als er weder iets op zijn debetblaadje staat geschreven, evenals er schuldenmakers zijn, die meenen dat hun iets ontbreekt, indien bij toeval eens niemand iets van hen te vorderen heeft. Als Zaterdagavond nu aanbreekt, dan heeft Ivan weken lang gevast, gebiecht, tot in het oneindige kruisjes gemaakt, absolutie gekregen, dan is hij naar het bad geweest en dan wil hij het paaschfeest inwijden. Te 12 uur buldert het geschut, dan luidende klokken in Rusland van den Weichsel tot den Amoer, van de Wolga tot de Petschora, dan branden op de transen van de Isaakskathedraal, hoog boven de hoofden der dicht opeengedrongen menigte, die op het groote plein er omheen staat, groote vreugdevuren, dan is er geen plaats in het gebouw zelf te vinden, behalve voor hen die eene toegangskaart hebben, en den dienst bijwonen in uniform of in zwarten rok en witte das — de dames in soiréetoilet, — dan houdt de geestelijkheid eene processie om het gebouw, dan staan daarbuiten duizenden en duizenden blootshoofds en met een brandende kaars in de hand, dan laat de Rus dikwijls na uren wachtens, de zoolang verboden spijzen, waaraan hij zich nu zal vergasten, door den priester zegenen ; dan valt hij iedereen dien hij kent om den hals en kust hem drie maal onder den uitroep „Christos woskres" (Christus is opgestaan), dan is het paaschfeest aangehroken. Paschen in Rusland is een feest van geschenken, van fooien, van omhelzen en . . . van dronkenschap. Vergeet niet een bewijs van hulde te brengen, bij voorkeur in den vorm van een geëmailleerd porseleinen ei, aan de aristocratische vrouw, die u in de wereld de hand boven het hoofd houdt; wees evenmin karig in uwe gaven aan alles wat jassen bewaart, deuren en portieren openmaakt, of u op andere wijze behulpzaam is in het dagelijksch leven. Indien u van de zijde van het sterke geslacht eene omarming mocht worden aangeboden, en gij van een handdruk denken mocht dat : Ce gage d'amitié plus qu'un autre me touche Un serrement de mains vaut dix serments de bouche weiger dat Russisch bewijs van vriendschap niet: ,,'s lands wijs, 's lands eer", en eindelijk maak ruimte op het trottoir voorden waggelenden moesjiek: hij heeft plaats noodig. Plotselinge overgangen? In Rusland heeft men altijd daarmede te rekenen. Gisteren, heden en de geheele week tot Zaterdag is geen enkele schouwburg geopend, geheel St. Petersburg is stil en doodsch, doch a. s. Zondag dan hebben wij kermis, hier volksfeest, daar twee maal per dag theatervoorstellingen, allerlei pleizier .... spoedig staat er weder iets op het debetblaadje, hetgeen immers het behagelijkste is. DE OPENING DER TRANSKASPISCHE SPOORWEGLIJN. St. Petersburg, ^ Mei. 1SS8. Eene nieuwe, voor de beschaving van Azië hoogst gewichtige, spoorweglijn wordt heden, indien alles goed gaat, 20 geopend. Eenige dagen geleden reeds, zijn verschillende hooggeplaatste personen van hier vertrokken naar Samarkand, het eindpunt van den Transkaspischen spoorweg, die van daar tot aan den zuid-oostelijken oever der Kaspische zee, waar hij begint, eene lengte heeft als van Amsterdam tot Livorno. Evenals met vele groote werken, zijn er ook in dit geval pessimisten geweest, die meenden dat het werk nooit gereed zou komen. Toen in den aanvang der yoer jaren, van de haven Michaïlofsk aan de Kaspische zee de lijn werd begonnen, en voorloopig over een kleinen afstand de rails waren gelegd, rees als het eerste bezwaar de omstandigheid, dat de verder oostwaarts liggende streken nog geenszins tot het gebied van Rusland konden worden gerekend. Wel waren reeds sedert 1865 de khanaten van Samarkand, Taschkent en Khokand onderworpen, en was ook Boekhara alleen nog slechts in naam onafhankelijk, doch tusschen de grenzen van Boekhara en de Kaspische zee ligt de woestijn van Kara Koem (zwarte zandwoestijn), wier oases warden bewoond door nomaden, en het was geene gemakkelijke taak hen te onderwerpen. In 1873 werd Chiva, aan den zuidelijken oever van het Aralmeer, veroverd. In 1879 nam generaal Skobelef de hoofdstad Kisil Arvat der wederspannige TekkeTurkomannen in. Deze verovering werd gevolgd door die van de oases Tedschen en Merw. Eerst daarna, nl. in 1884, kon de bouw der transkaspische lijn worden voortgezet. Behalve bovenbedoelde moeielijkheden, werden er van verschillende zijden bezwaren van technischen aard geopperd. Zandverschuivingen, de woeste en eenzame steppe, de overbrugging der Amoe Darja, waren—zoo meenden de tegenstanders — onoverkomelijke bezwaren tegen de verwezenlijking der plannen, zelfs een man als Generaal Tschernajef, die jaren lang als Gouverneur van Turkestan in Centraal Azië heeft doorgebracht, noemde het bouwen der Transkaspische lijn, twee jaar geleden nog, een onmogelijk uit te voeren werk. Toch heeft Generaal Annenkof, die met den bouw van den spoorweg belast werd, in weinig tijds alle moeilijkheden overwonnen. De lijn begint aan den oostelijken oever der Kaspische Zee. Oorspronkelijk was Michailofsk als uitgangspunt aldaar aangewezen, doch aangezien die haven niet op genoegzame diepte kon gebracht worden voor de schepen, welke de Kaspische zee bevaren, welker diepgang ongeveer drie meter bedraagt, verlegde men den terminus naar het 20 kilometer verder gelegen Oesoen Ada, alwaar deze schepen veilig kunnen binnenloopen. Van daar loopt de lijn met enkel spoor, over 60 stations, naar Samarkand. De voornaamste dezer stations zijn: Kisil Arvat, Askabad en het dichtst bij de Afghaansche grens gelegen station Merw, Tsardschui op de Boekhaarsche grens aan den linkeroever van de rivier de Amoe-Darja (Oxus), Boekhara en Samarkand. De spoorweg loopt nu eens door de meest woeste, dan weder door zeer vruchtbare plaatsen. De Tedschen oase is voor den Europeaan, wegens het klimaat, bijna onbewoonbaar. De Merw oase daarentegen, met 700.000 inwoners, laat wat de luchtgesteldheid betreft, niets te wenschen over, terwijl Boekhara, besproeid door de rivier Sarafschan, gerekend wordt tot de best bebouwde en vruchtbaarste streken der wereld; ook Samarkand is eene gezonde plaats. Aldus zal, indien althans geen onverwachte gebeurtenissen dit verhinderen, heden, op den dag dat vóór 5 jaren de kroningsplechtigheid te Moskou plaats had, in de eenzame oorden van Midden-Azië, onder de tonen van „God behoede den Tsaar" de opening worden gevierd der spoorweglijn, aan wier voltooiing in de laatste jaren met koortsachtigen ijver is gearbeid. De rails zijn gelegd, de steppe zal worden verlevendigd door het gefluit van den locomotief, verschillende volken en producten zijn nader tot de Europeesche markten gebracht en.... Rusland kan binnen eenige weken een leger van meer dan 3oooo man naar Herat zenden. In verband met de opening der Transkaspische lijn heeft men in de Europeesche pers in den laatsten tijd herhaaldelijk berichten kunnen lezen over nieuwe veroveringsplannen van Rusland naar den kant van Perzië en Afghanistan. De Russische Regeering ontkent deze tot dusver, en misschien is zij bij die bewering oprecht. Doch schreef niet reeds Gortschakof in zijne bekende nota van 3 December 1864: ,,De verhouding van Rusland in Centraal-Azië is die van alle beschaafde Staten, welke aanraking hebben met half wilde, nomaden-volken zonder maatschappelijke organisatie. In zulke gevallen vordert het belang van de veiligheid op de grenzen, dat de meer beschaafde Staat een zeker overwicht uitoefene op de naburen, wier onrustige nomadenzeden die veiligheid zeer onzeker maken. De Staat is dan voor het alternatief geplaatst öf deze nooit volbrachte taak op te geven en zijne grenzen bloot te stellen aan voortdurende verwarringen, welke aldaar eiken vooruitgang, elke veiligheid, elke beschaving onmogelijk maken, öf meer en meer in die onbeschaafde streken vooruit te gaan, alwaar de moeielijkheden en de lasten, die hij op zich neemt, met eiken stap vermeerderen. Dit lot is aan alle Staten ten deel gevallen, die zich in dergelijke omstandigheden bevonden : de Vereenigde Staten in Noord-Amerika. Frankrijk in Algerië, Holland in den Indischen archipel, Engeland in Indië, allen hebben onvermijdelijk dezen steeds voortdringenden loop der omstandigheden moeten volgen, waaraan de eerzucht veel minder deel heeft dan de gebiedende noodzakelijkheid, en waarbij de grootste moeilijkheid deze is: op het juiste oogenblik halt te houden." Gortschakof s woorden zijn ook thans nog van toepassing; zoodra zich eene geschikte gelegenheid aanbiedt om verder in Azië door te dringen, zullen de Russen deze niet kunnen laten ontsnappen, en het verzamelen hunner legermacht, welke op het een of ander punt in Centraal-Azië spoedig bijeengebracht moet worden, is in geen geringe mate vergemakkelijkt door de thans geopende transkaspische zijn. DE KEIZERSDAGEN- St. Petersburg, g Juli. 1888. Statig lagen zij daar naast elkander geschaard, de Russische oorlogsschepen, een goede dertig in getal. Van de handelshaven van Kroonstad tot aan den ingang van het nieuwe zeekanaal, ging de rij van monitors, korvetten, torpedoschepen, fregatten en Keizerlijke jachten. Het nationale wit-blauw-rood in den mast, het dek geboend, het metaalwerk blinkend, de uniform der matrozen hagelwit, alles helder en schoon : men zag het den schepen aan, dat er eene gewichtige gebeurtenis op til was. De heerlijke zomerzon lachte met haren besten lach, zij koesterde met hare, door eene zachte koelte getemperde, warmte de blauwe golven van den Finschen bocht, de heuvelen van Oraniénbaum en Strelna, het groen der Parken van Peterhof en de Finsche kusten; zij wilde, met éen woord, den Duitschen Keizer St. Petersburg en omstreken in het schoonste daglicht vertoonen. Het was een heerlijke dag: een goed omen. En hij kwam de Duitsche Keizer. Tegen 2 uur ontdekte men overal aan boord van de talrijke stoombooten, die zijne komst afwachtten, een dikke rookwolk in het westen. Zegt men aan land : geen rook zonder vuur, op zee heet het: geen rook zonder schip. Langzamerhand komen uit dien zwarten nevel dan ook masten te voorschijn, vervolgens is het mogelijk de schepen zeiven te onderscheiden, men kan ze reeds tellen : in het geheel zijn er tien. Het jacht „Hohenzollern" aan boord waarvan de Keizer zich bevindt en met het aviso „Blitz" aan stuurboordzijde, wordt rechts en links geflankeerd door vier schepen ; al duidelijker en duidelijker worden zij, eindelijk naderen zij Kroonstad. De saluutschoten branden los, de ,,Hohenzollern" gaat voorop, het „Heil dir im Siegeskranz" klinkt van boord tot boord, de Duitsche flottille stoomt voorbij de Russische schepen, waarvan alle manschappen in het want paradeeren, de lucht davert van de hoera's, hoeden en zakdoeken worden gewuifd, op de Russische schepen wapperen Duitsche, op de Duitsche schepen Russische vlaggen, daar gaat Wilhelm II aan boord van het Russisch Keizerlijk jacht ,,Alexandra", Czaar en Keizer begroeten elkander en varen gezamenlijk naar Peterhof, alwaar de Keizerin en verschillende leden der vorstelijke familie hunne komst op de keizerlijke landingsplaats afwachten, De zomerresidentie had zich met vlaggen getooid. In de parken was eene menschenmassa verzameld gelijk zelden aldaar op de been is geweest. Smaakvolle toiletten, eene opgewekte stemming overal. Langs den geheelen weg, welken de keizerlijke stoet naar het paleis zou nemen, waren troepen opgesteld. Tegen halfzes werden 21 saluutschoten afgevuurd, als teeken dat de „Alexandria" te Peterhof geland was. Weder werd het Duitsche volkslied overstemd door de hoera's der menigte. De Keizers reden te zamen in een open wagen, bespannen met vier witte paarden, dan de Tsarewitsch met prins Heinrich, vervolgens graaf Herbert von Bismarck met grootvorst Wladimir, de keizerin, verschillende grootvorsten en grootvorstinnen, en eindelijk het gevolg. In die volgorde ging het naar het „groote paleis", hetwelk door Wilhelm II wordt bewoond. Na het diner reden de vorstelijke personen tot 's avonds laat in de lanen van het benedenpark rond, te midden van de dichte menigte, die bij ,,Mon plaisir" bij de muziek vereenigd was. Vrijdag reeds vroeg in den ochtend bracht de Duitsche Keizer met zijnen broeder Heinrich een bezoek aan St. Petersburg, in het bijzonder aan de vestingskathedraal, alwaar hij een krans op het graf des vorigen Keizers legde. De vesting zelve is indertijd aangelegd om de allereerste grondvesten der hoofdstad tegen de Zweden te beschermen, doch heeft thans niet de geringste strategische waarde meer. Zij ligt echter op éen der schilderachtigste punten der Newa, en hare kerk is langzamerhand een mausoleum der Tsaren geworden, 's Avonds was er groote taptoe te Krasnoje Selo. Krasnoje Selo is een dorp, dat men, van St. Petersburg, na een half uur sporens bereikt. Hier heeft Mars zijn zetel. Van Mei tot Augustus hebben er de manoeuvres plaats van de regimenten, die in garnizoen liggen in de hoofdstad. Uniformen van alle kleur en snit wemelen op de heuvelachtige groene vlakte, huzaren met roode petten en Circassiërs in lange, tot over de knie reikende, jassen van alle kleuren, de sabel vóór het lijf en de revolver in den gordel, gardeinfanterie en kozakken, alle wapens zijn er vertegenwoordigd. Ik zal u niet vermoeien met de opnoeming der getalsterkte van elke aldaar aanwezige regimenten. Alleen dit: de taptoe werd Vrijdagavond uitgevoerd door tweeduizend militairen. En toen de beide Keizers door het kamp reden en hunnen weg, waar het oog hen niet kon volgen door eene kromming, werd aangeduid door de hoera's der troepen, toen de ondergaande zon die duizende helmen en schitterende uniformen verlichtte, terwijl het „Onze Vader" ten hemel steeg, toen heeft gewis niemand onder de toeschouwers, welke van alle kanten naar Krasnoje waren gestroomd, de moeite der reis betreurd. Het was een verrukkelijk schouwspel. De taptoe in Krasnoje werd den volgenden dag gevolgd door eene groote revue aldaar. De Keizer van Duitschland nam deel aan de oefeningen aan het hoofd van zijn regiment: het Wiburgsche. In den namiddag van Zaterdag 11. reed hij per troïka van het kamp naar Pavlovsk om een bezoek te brengen aan de Koningin van Griekenland, die aldaar bij haren vader den Grootvorst Konstantijn logeert. Om 6 uur was de Duitsche Keizer in de stad, alwaar hij het middagmaal gebruikte bij generaal Von Schweinitz, den Duitschen ambassadeur. Vooraf had hij echter nog de onmiddellijke omstreken der hoofdstad, de zoogenaamde „eilanden" bezocht. Om 11 uur ging hij per spoor naar Peterhof terug. m Aldus gaan de dagen voorbij. De indruk, welken de jonge Keizer hier maakt, is een zeer gunstige, terwijl het warme onthaal, hetwelk hem ten deel valt, ook niet anders dan aangenaam op zijn gemoed kan werken. Herhaaldelijk is zijn vertrek reeds uitgesteld. Eerst zou hij Zondagavond weggaan, doch het veranderen van dit plan zal hem niet berouwd hebben bij den verrukkelijk schoonen aanblik dien het geïllumineerde park van Peterhof aanbood. De eene feestelijkheid volgt op de andere, het publiek, voor zoover het er achter kan komen, op welke wijze de dag zal worden ingedeeld, jaagt van de eene plaats naar de andere den Duitschen Keizer achterna: van de stad naar Krasnoje en van Peterhof naar Pavlovsk, en de herinneringen, welke Wilhelm II van zijn reis naar Rusland zal medenemen, kunnen slechts van den meest aangenamen aard en bijgevolg van den besten invloed op de verhoudingen tusschen Rusland en zijnen machtigen nabuur zijn. WLADIMIRSDAG- St. Petersburg, ~ Juli. 1888. Eene vermoeiende week is achter den rug. Wij hebben zooveel moeten verorberen op éénmaal, dat de vertering langdurig zal zijn. Den Tsaar imperator, bevel voerende over zijn leger, den Tsaar pontifex, aan het hoofd zijner geestelijkheid, schitterende uniformen en blinkende kerkgewaden, sabel en heiligebeeld, geweer en wierookvat, taptoe en kerkgezang, het eene kanonschot als Keizersaluut, het andere ad majorem Dei Gloriam — dit alles heeft ons brein nog te verwerken, en slechts met moeite is de oprechtheid van het eigenbelang, de godsdienst van de politiek te onderscheiden. Het kanongebulder, waarmede den vertrekkenden Duitschen Keizer werd uitgeleide gedaan, was nauwelijks verstomd, of de klokken van alle kerken van St. Petersburg deden de lucht dreunen door hun bim bam ! Processiën trokken op naar de Newakade voor de plechtigheid der inzegening van het water! Het water: symbool van den doop, welke den Russischen vorst Wladimir 900 jaren geleden werd toegediend. Hij schiep het Grieksch orthodoxe Rusland, evenals Peter de Groote het politieke Rusland in het leven riep en Alexander II de grondvesten legde van het privaatrechtelijke Rusland. Twee aan twee schreden zij voort de priesters met hunne lange, in 't midden gescheiden haren, in hunne witte met goud en zilver bezette gewaden ; koorknapen zongen litaniën, heiligenbeelden met edelgesteenten bezet en geborduurde kerkvaandels werden gedragen, iedereen langs den weg welken de stoet nam, ontblootte het hoofd en bekruiste zich. Laatstleden Vrijdag was een dag gewijd aan den godsdienst, aan den alleen zaligmakenden godsdienst van het heilige Rusland. Aan de Newakade lag een rijk gedecoreerde bark, waarop in tegenwoordigheid des Keizers de godsdienstoefening voor de zegening van het water werd gehouden. Na afloop daarvan trok eene groote processie, de processie van den dag, naar het Alexanderplein. Aan den voet van de 42 meter hooge, granieten Alexanderzuil, gekroond door een engel, die in de hand het kruis houdt, was een estrade opgericht voor de geestelijkheid, vlak daarbij een tent voor de keizerlijke familie ; de geheele plek waar de gebeden voor den Tsaar van Rusland werden opgezonden, was afgezet door troepen, en buiten dat cordon de ontelbare menigte, die de ontzaglijke ruimte vulde, begrensd door het winterpaleis, het ministerie van buitenlandsche zaken en den Alexander tuin, een groot park midden in de stad. Het plein met de zuil in het midden geleek eene reusachtige ongedekte kathedraal. 21 Onder zingen en bidden, bij het gelui der klokken en het wapperen der vlaggen, ging de dag van den Heiligen Wladimir in de hoofdstad voorbij, de dag die voor geheel Rusland van buitengewoon gewicht is. Negen eeuwen geleden liet Grootvorst Wladimir te Kieff de afgodsbeelden van zijn volk verbranden en vernietigen, zijn onderdanen werden met geweld in den Dnjepr gebracht en gedoopt, en de 27 jaren welke hij daarna nog regeerde, besteedde hij voornamelijk aan de invoering van het christelijk geloof. Dat geloof kreeg Rusland niet van Rome, met welke stad het door de omstandigheid dat de naburige Poolsche, Hongaarsche en Litthausche volkstammen heidenen waren, weinig verkeer had, doch van Byzantium, en het is goed dit feit altijd in het oog te houden bij de beoordeeling van toestanden in Kerk en Staat hier te lande. Grieksche kunst en beschaving waren aan het tanen, toen zij hunne stralen begonnen te werpen over de onmetelijke vlakten ten noorden van de Zwarte zee. En, toen Byzantium het kruis met de halve maan had verwisseld, klemde Rusland zich aan het weinige dat het van daar gekregen had vast, met eene hardnekkigheid, die alle zelfstandige ontwikkeling uitsloot. Terwijl dan ook Peter de Groote zijnen onderdaan tot een ander mensch vermocht te maken in wereldlijken zin, was zijn invloed op geestelijk gebied gering, en is de Russische kerk gebleven wat zij was tot op dezen dag. Indien zij echter in een opzicht in den laatsten tijd is afgeweken van de traditie, dan is het in dit, dat zij langzamerhand het politiek gebied begint te betreden. Men maakt er het Roomsch-Katholicisme een verwijt van, dat het zich met de staatkunde bemoeit, en heeft het in de Grieksche orthodoxie geprezen, dat zij zich bepaalde tot de kerk en niet verder ging. Met die loftuiting schijnt men voorzichtig te moeten worden. Sedert de emancipatie der lijfeigenen is in Rusland heel wat veranderd. Het volk gaat vooruit, al is het niet met reuzenschreden, en, gedachtig aan het gouverner c'est prévoir, is de Russische geestelijkheid reeds thans er niet afkeerig van zich tegenover de gemeente te oefenen in de arena der politiek, wel te verstaan : de buitenlandsche, want op het gebied der binnenlandsche zou haar zulks duur komen te staan. In verband daarmede, is het merkwaardig na te gaan^ hoezeer in de Russische pers het staatkundig karakter op den voorgrond werd geschoven van het feest van verleden Vrijdag, dat toch in de allereerste plaats een kerkelijk feest was. De schering en inslag van de gelegenheidsartikelen is, dat Konstantinopel eene erfenis uitmaakt, welke Rusland o\ei lang of kort moet aanvaarden, die het zich niet mag laten ontglippen. Naast eene verheerlijking van het geloof staat een schimpscheut voor Oostenrijk, en op een betoog over de christelijke liefde volgt eene hatelijkheid aan het adres van Engeland, dat „bij de ondersteuning van de Porte in de plaats getreden is van het eens zoo machtige Venetië." DE RUSSISCHE VROUW. St. Petersburg, ~ Aug. 1888 Te allen tijde heeft in Rusland de beschaafde vrouw eene Vrij zelfstandige positie ingenomen. Na de regeering van Katharina I, de gemalin van Peter den Groote — gelijk bekend een eenvoudig boerenmeisje uit Litthauen — heerschten als Keizerin over het groote Rijk, in de 18e eeuw drie vrouwen: Anna, Elisabeth en Katharina II. Indien men daarbij het Regentschap van Peter's zuster Sophia rekent, dan is Rusland, in het tijdsverioop van 125 jaren, gedurende 75 jaren geregeerd door eene vrouw. Op de beschaafde kringen is deze vrouwenregeering niet zonder invloed gebleven, en heeft o. a. tot gevolg gehad dat de Russische vrouwen, uit de groote wereld, ofschoon niet allen wereldbekende namen hebben als Lidia Paschkof en mevrouw Novikof, een meer onafhankelijk standpunt innemen dan hare zusters in andere Europeesche landen. Terwijl het Ehret die Frauen van Schiller mij voor den geest zweeft, doch tegelijkertijd er aan gedachtig dat bei den Rosen stets die Domen stelin, wil ik trachten een woord te wijden aan de Russische vrouw, d. w. z. aan de grande dame, want de boerenvrouw vormt in dit opzicht een te scherp contrast, dan dat men beiden in éen adem zou kunnen noemen. Voor heden zij het mij vergund het model deiRussische ,,mevrouw te ontleden. In het buitenland zal men haar min of meer excentriek vinden. In Duitschland zal men meenen, dat zij niet bescheiden genoeg is; in Engeland wellicht een shocking mompelen als zij, op vrijmoedige wijze gezeten, de eene cigarette na de andere rookt; in Frankrijk zal zij het best begrepen worden, ofschoon, terwijl zij zeer zeker het neusje optrekt voor de Fransche „vrouw van zaken", de faubourg St. Germain de Russin niet deftig genoeg zal achten ; in Holland zal men haar in het algemeen waardeeren en, de eigene Hollandsche vrouw... nog meer. De Russin is niet geaffecteerd. Zij is wars van alle Schwartnerei. Zij is nooit langer geëngageerd dan zes weken, en dit wijst op haren praktischen geest in het algemeen. Haar goed hart en eene zekere bekoorlijkheid maken dat men haar veel vergeeft, hetwelk men in andere^vrouwen zou veroordeelen; zij is doorgaans goed gehumeurd, houdt er van dit te toonen en in het algemeen van de aandacht te trekken. Wel verre van de onderdanige dienaresse van haren echtgenoot te zijn, streeft zij er naar zijn eerzucht aan te wakkeren, met hem te schitteren en vooral op het gebied van den geest, zijne wederhelft te zijn. Zij slaagt er zelfs niet zelden in haren man in de schaduw te stellen, en dit mishaagt haar niet al te zeer. „Wie is die meneer?" „Dat is de man van Mevrouw X." Vraag en antwoord worden vaak in de Russische wereld gehoord. Zij zeggen meer dan lange betoogen. Het streven naar meerderheid op intellectueel gebied maakt, dat zij dikwijls het verwijt verdient hare huishoudelijke zaken te veronachtzamen. Haar jongste kind is toevertrouwd aan de min, een ander aan de Fransche bonne, een derde aan den Duitschen eryeher, een vierde aan de Engelsche governess. De keuken staat onder het beheer van den kok, de garderobe onder dat van de kamenier, en voor al het andere in het huishouden zorgt iedereen behalve mevrouw zelve. Zij bemoeit zich met de politiek, met socialequaesties, met muziek of met schilderen, met kaartspelen of met niets: in elk geval niet met hetgeen gewoonlijk onder de plichten der vrouw wordt verstaan. Zij handelt gaarne onder den indruk van het oogenblik, en toont dan somtijds eene mannelijke wilskracht zonder nochtans de gevolgen van hare daden te berekenen. Een dwaallicht gelijk, dat flikkert en verdwijnt, mist zij volharding, en evenals haar smaak afwisselt van een licht groene japon heden, tot een donker geel kleed morgen, zoo veranderlijk zijn hare neigingen ook op elk ander gebied ; zij is misschien de grilligste der vrouwen. ,,Ergo is uw model dat van eene onbetwistbaar schoone vrouw; immers het spreekwoord luidt „grillig als eene schoone vrouw.,,,, Ik hoor uwe opmerking reeds lezer, die des te meer gerechtvaardigd is, omdat de Russin, wat haar uiterlijk betreft, in het buitenland een goeden naam heeft. Toch make men zich niet te groote illusiën. Er is een tijd geweest, dat groote verwachtingen in dit opzicht gerechtvaardigd waren, doch, gelijk door de Russen zeiven erkend wordt, de vrouw is uiterlijk en innerlijk eene andere geworden, sedert tusschen de jaren 1860 en 1870 een democratische wind over Rusland heeft gewaaid. Er is meer samenhang tusschen uiterlijk schoon en gemoedsstemming dan bij den eersten oogopslag vermoed wordt. Even als een eenvoudig boerenkind, door goede opvoeding en omgang, in eenige jaren geheel van uiterlijk in beteren zin kan veranderen, zoo baart het geene verwondering, dat realisme, democratie en vrouwen-emancipatie invloed hebben uitgeoefend èn op het karakter, èn op het uiterlijk der Russin. Zij is meer prozaïsch geworden, en de trek om haren mond vertoont geen zweem van sentimentaliteit, hare practische denkwijze wijzigde den zachten blik harer oogen, de ontwikkeling van haar wilskracht geschiedde ten koste van het echt vrouwelijk gevoel, en tevens van de echt vrouwelijke uitdrukking van haar gelaat. Het echt klassieke schoon behoefde men in Rusland nimmer te zoeken. Indien Praxiteles te midden van het Slavische ras hadde geleefd, dan is het bijna zeker dat hij te vergeefs zou hebben gezocht naar een model voor zijne aphrodite. Intusschen, indien Venus zelve in een balzaal kwame, in het mooiste balkleed, gekapt naar de nieuwste mode en met witte satijnen schoenen aan, zou misschien iedereen haar bewonderen, maar zeker niemand zijn hart aan haar verliezen ; zij ware te schoon en wat volmaakt is, aanbidden wij misschien vol vereering, maar voor onze liefde is het te verheven. Daarmede zal zich de Russische vrouw nog meer dan vroeger moeten troosten. Zij weet bovendien zeer goed dat al boogt zij niet op klassieke vormen, zij toch eene groote aantrekkingskracht uitoefent, nu eens door een glimlach, dan door het opslaan van hare oogen, door een „ick en weet niet wat dat haar doet bewonderen, minder om hare schoone vormen, dan om hare gemakkelijke manier van zich te bewegen, minder om hare regelmatige gelaatstrekken, dan om hare gratie; in het kort zij is eene verschijning die men in het geheel moet nemen gelijk zij optreedt, doch niet in bijzonderheden mag ontleden, op straffe van te worden teleurgesteld. Toch waag ik het achter het schild van het interessante van het onderwerp, tot eenige bijzonderheden af te dalen. Van de dertig eigenschappen, welke eene schoone vrouw volgens een beroemd aesthetikus kenmerken, treden bij de Russische vrouw het meest op den voorgrond haar goed figuur, hare kleine handen en voeten, ooren en kin, alsmede naar haartooi. Hare tanden zijn kort, doch niet altijd wit. Het meest te wenschen laten over haar neus en vooral haar gelaatskleur. De schoonste gelaatskleur is ontegenzeggelijk eene juiste vermenging van rood en wit. Indien wij onder de zuidelijke volkeren werkelijk schoone vrouwen ontmoeten, wier gelaatskleur hieraan niet beantwoordt, dan dient daarbij in het oog te worden gehouden, dat zij een geheel verschillend type vormen met bijzondere eigenschappen, welke het gemis aan een rose teint doen vergeten, of liever: de doffe glans van heur gelaat is volkomen in overeenstemming met het geheel donkere uiterlijk. Voor de Russische vrouwen geldt dit echter niet. Bij haar is de gezonde frissche gelaatskleur een der eerste vereischten van schoonheid, en men moet het derhalve betreuren, dat de levenswijze, welke de meeste Russinnen voeren, juist het tegenovergestelde van een goede .gelaatskleur veroorzaakt. Weinig lichamelijke beweging, nagenoeg geen frissche lucht gedurende acht maanden van et jaar, weinig slaap, slechte spijsvertering, ten gevolge van het eten van zoetigheden of van het rooken gedurende den geheelen dag, dit alles maakt dat vrouwen, zelfs jonge meisjes, hare toevlucht nomen tot het blanketsel en poeder, welke de beste middelen zijn, om datgene wat er van de gelaatskleur mocht overgebleven zijn, voor goed te bederven. Terwijl de schoone vrouwen in Rusland hoe langer hoe meer zeldzaam worden, doet zich in den tegenwoordigen tijd een merkwaardig verschijnsel voor. Vroeger vormde, indien zich in een salon eene schoone vrouw bevond, zij het glanspunt, en trok zij aller aandacht; thans daarentegen neemt zij eene bescheidene plaats in, en schijnt zij zelfs schuchter te zijn in de groote wereld. Het zelfvertrouwen en het aplomb zetelt bij de vrouwen, die minder goed bedeeld zijn door moeder natuur. De moderne Russische vrouw zal u met de grootste kalmte vertellen: „ik weet het, ik ben geene beauté!" — en bij dit woord krult hare lip met eene zekere geringschatting — en toch schenkt men mij veel meer oplettendheid dan aan de mooie mevrouw X., een wassen pop, die over niets anders kan praten als over haar toilet. En de spreekster heeft gelijk. De mannen, die tegenover haar, die het hoogste woord in den salon voert, galant zijn, geven zich weinig moeite om te onderzoeken of mevrouw X. werkelijk zoo onbeduidend is of niet. Men zal uit de hierboven aangehaalde woorden misschien de gevolgtrekking maken, dat de Russische vrouw weinig zorg besteedt aan hare kleedij. Niets is minder waar. Zij kleedt zich goed, en als hare keuze der kleuren niet altijd gelukkig te noemen is, en verraadt dat het Oosten geen geringen invloed op den Russischen smaak heeft gehad, zoo valt er op den snit van haar kleed, en de wijze waarop het gedragen wordt, zelden iets aan te merken. Zij heeft met de Fransche vrouw bovendien gemeen de gave om partij te trekken van de voordeelen, welke de natuur haar geschonken heeft, en deze op de beste wijze te doen uitkomen. Alvorens te eindigen wil ik nog de woorden vermelden, welke dezer dagen door de in het begin genoemde mevrouw Lidia Paschkof gewijd zijn aan de Slavische vrouw, op welke in den tegenwoordigen tijd de oogen van geheel Europa zijn gevestigd, n.1. koningin Nathalie van Servië. Lidia Paschkot schrijft: „Ofschoon koningin, en juist omdat zij koningin is, toont haar lot aan de beschaafde wereld hoe men in de iqe eeuw de vrouw acht, hoe men met haar omgaat, wat voor rechten men haar toekent, hoe hoog de waarde van eene getrouwe gade en goede moeder worden geschat, en welke rechten haar deze eigenschappen geven. Zij verdedigt haar recht daarom zoo dapper, omdat haar geweten zuiver is, doch deze dapperheid behaagt niemand of ten minste niet aan iedereen." Dit klinkt vrij geëmancipeerd, doch de lezer, die mi) o hiertoe heeft willen volgen, zal bemerkt hebben, dat de emancipatie der vrouw in Rusland op vruchtbaren bodem valt. HET JUBILEUM VAN DEN HEER DE GIERS. St. Petersburg, ~ Oct. i6'8S. ,,Neem weg het zwaard ; staten kunnen ook gered worden zonder dat. Breng de pen." Gelukkig de staatsman, die in onzen tijd deze woorden van Richelieu als devies heeft en in overeenstemming daarmede de politiek van zijn land kan leiden. Indien dit gezegd mag worden in landen waar de verantwoordelijkheid van den leider der buitenlandsche aangelegenheden verminderd wordt door een wetgevend lichaam, het geldt vooral in het autokratisch Rusland, alwaar de taak om den vrede te bewaren rust op de schouderen van eenen niet onschendbaren persoon, die zich bij de verantwoording zijner daden aan de Keizer, op niemand kan beroepen. Sedert het ontslag van Prins Gortschakoff, is die zware taak opgedragen aan den Heer de Giers. Hij heeft Donderdag 11. den dag herdacht, op welken hij vijftig jaar geleden in Russischen Staatsdienst is getreden, en de talrijke blijken van belangstelling, welke hem bij die gelegenheid zijn gegeven van alle zijden, door den Tsaar en door andere gekroonde hoofden, door de hoogste Russische autoriteiten en door de onder hem gestelde ambtenaren, door allerlei personen uit de St. Petersburgsche groote wereld en het alhier geaccrediteerd corps diplomatique, leggen er getuigenis van af, dat men hier te doen heeft met een zeldzaam talent, dat zijne gaven aanwendt tot een verheven doel en tevens met een man van een beminnelijk karakter. '22 De stamboom der familie Giers wortelt in Zweden. Hij is echter in Rusland geboren en opgevoed. Zijne eerste opleiding kreeg hij aan het keizerlijk lyceum, dat eertijds den naam droeg van ,,Tsarskoje Selo . doch thans het Alexandeilyceum wordt geheeten. In 1838 werd hi) ambtenaai aan het ministerie van buitenlandsche zaken, werd reeds een jaai daarna als consulair ambtenaar naar Yassy gezonden, bekleedde verschillende consulaire en diplomatieke posten te Kaïro, Teheran, Bern en Stockholm, werd daarna benoemd tot secretaris-generaal aan het ministerie van Buitenlandsche zaken en volgde, gelijk gezegd, eindelijk prins Gortschakofl op als leider der buitenlandsche aangelegenheden van het groote Russische Rijk. „La Russie ne boude pas, elle se recueille". Het gevleugeld woord, dat door Gortschakoff na den Krimoorlog zou zijn uitgesproken, is door den Heer Von Giers in den meest uitgebreiden zin toegepast. Van het begin van zijn optreden is zijn programma geweest: vrede met iedereen, doch in het bijzonder met Duitschland. Deze politiek heeft hem wel is waar vele moeielijke oogenblikken gekost, de Panslavisten hebben hem meer dan eens verweten dat de tegenover Duitschland betoonde welwillendheid is geschied ten koste van Rusland's invloed op het Balkan schiereiland, doch men mag vragen hoe het op het oogenblik met Rusland uit een staatkundig en financieel oogpunt zou gesteld zijn, indien het land, na den noodlottigen oorlog met Turkije, andermaal in een krijg gewikkeld ware geworden. Trouwens, dat de Tsaar zelf de diensten van den Heer de Giers op prijs stelt, blijkt het best uit zijn aanblijven. Hij zelf heeft tijdens de Afghaansche quaestie, toen de militaire partij hier te lande met alle geweld den oorlog met Engeland wilde, en verschillende malen als de verhoudingen met Duitschland gespannen waren, zijn ontslag verzocht. Steeds is dit met eene weigering van den Keizer beantwoord. „Gij blijft zoo lang ik het wensch"; barsch was de vorm, maar toch konden deze woorden van den 1 saar door zijnen minister niet anders worden opgevat dan als een bewijs dat zijn blijven noodzakelijk werd geacht door den alleenheerscher zelf. Zelfs Ivatkof heeft den Keizer niet hunnen bewegen ontslag te geven aan dezen trouwen dienaar, die vijftig jaren zijn land heeft gediend. De Keizer heeft hem per telegram uit den Kaukasus geluk gewenscht in de meest vleiende bewoordingen, en het kan niet anders of dezer dagen zal de wereld vernemen dat aan den Heer de Giers een zeer hooge ondeischeiding is toegekend. Bij de hooge positie welke hij inneemt is de Heer de Giers uiterst bescheiden. Indien men u als vreemdeling op een der hoffeesten opmerkzaam maakt op een man van middelbare grootte met grijze bakkebaarden, die, met de handen op den rug in een bescheiden hoekje, zijne sluwe blikken door de zaal laat gaan, en men u vertelt dat die man de Heer de Giers is, dan zal u zijne terughoudendheid misschien verwonderen, vooral als gij er bij bedenkt dat diezelfde persoonlijkheid jaren lang het middel heeft gevondenom de Russische Chauvinisten in bedwang te houden, hetgeen niets minder zeggen wil dan het uitbreken van een Europeeschen oorlog te voorkomen. Als de speculanten a la baisse ten einde raad zijn, dan strooien zij het gerucht uit dat die man zijn ontslag zal nemen en ... . de koersen dalen. Doch verleden Donderdag heeft het in zijne woning telegrammen geregend, de geschenken die hem zijn vereerd geworden waren van het kostbaarst allooi, men heeft zich verdrongen om hem de hand te drukken, kortom het jubileum van den Heer de Giers Was niet alleen de vereering van een persoon, het was de huldiging tevens van een beginsel, het principe van den vrede welken iedereen wenscht behouden te zien en die in den jubilaris een zijner beste handhavers heeft gevonden. «HrïOH-v HET RIJK VAN DEN TSAAR. 1 T, , , 20 November o O O St. Petersburg, 2I)ecen)U,r, 1888. ■ De oppervlakte van het Russische grondgebied is tienmaal grooter dan het vier eeuwen geleden was. Terwijl 1 saar Iwan II (1462—i5o5) heerschte over een rijk van 40,000 vierkante werst, en Peter de Groote over een gebied van 282,000 vierkante werst, beslaat het Russisch rijk onder den tegenwoordigen Keizer eene oppervlakte van 400,000 vierkante werst, of een zesde gedeelte van den aardbodem. Geen der zoogenaamde „wereldrijken" kan zich in grootte met Rusland meten. Het stelt, wat zijne uitgestrektheid aangaat, het rijk van Alexander den Groote en het Romeinsche rijk, het rijk van Napoleon en het tegenwoordige Britsche rijk in de schaduw. De grenzen van het kolossale gebied, dat bespoeld wordt door de Zwarte Zee en de Oostzee, door den Stillen Oceaan en de IJszee, bedragen 6370 geographische mijlen, waarvan er 435o kustgebied zijn. Europeesch Rusland, de kern van dit ontzaglijk grondgebied, beslaat meer dan de helft der oppervlakte van geheel Europa. Het land is grootendeels vlak. In het Oosten wordt het begrensd door het Uralgebergte, in het zuiden door den Kaukasus, de twee eenige noemenswaardige verheffingen van den bodem. Het hooge Noorden bestaat uit toendra's: moerassen waar alleen mos groeit, en die zelfs in den zomci tot één voet onder de oppervlakte bevroren zijn. Op de toendra-streek volgt zuidelijk die der bosschen van sparren, esschen en berken. Hiertoe behooren het zuidelijk gedeelte van het gouvernement Archangelsk, nagenoeg geheel Finland, de gouvernementen Olonets, Wologda en de noordelijke gedeelten der gouvernementen van Novgorod, Wiatka en Perm. Landbouw wordt hier weinig aangetroffen. De bevolking (84 zielen op den vierkanten werst) leeft van jacht en visscherij. De producten bestaan uit bontwerk, hout, teer en potasch. Het klimaat wisselt af van — 40° R. in den winter tot 7 3o° in den zomer. Te Archangel ziet men in Juni slechts gedurende twee uren in het etmaal de zon niet, terwijl zij in December eerst opgaat om half elf 's morgens, om reeds te half twee weder te verdwijnen. fen zuiden van St. Petersburg strekt zich de zoogenaamde ,,binnenlandsche zone ' uit. De noordelijke en centrale streken daarvan bestaan in het algemeen uit weinig vruchtbaren bouwgrond, die op verschillende plaatsen zandgrond is. In het zuidelijk gedeelte dezer zone daarentegen is het gebied dei zwaite aarde, dat aan vruchtbaarheid niets te wenschen overlaat. De oppervlakte van dit gebied bedraagt meer dan 10,000 vierkante werst. De rijkste voortbrenging hebben de Poolsche en Baltische provinciën, in het westelijk gedeelte der binnenlandsche zone, met eene aloude beschaving. Zij vormen het eenige gedeelte van het Russische rijk, dat met westelijk Europa kan worden vergeleken. Het gebied der zwarte aarde, eene onafzienbare vlakte, is arm aan hout. De vruchtbare zwarte aarde ligt in de noordelijke gedeelten van dit gebied één, in de zuidelijke gedeelten vijf a zes meter diep. Deze grond vereischt geene bemesting, althans het eene jaar na het andere wordt de oogst binnengehaald, zonder dat men iets voor de verbetering \an den bodem doet, dan alleen dat men hem nu en dan een jaar laat braak liggen. In het zuiden ligt de steppe. Van de mondingen van den Donau tot aan het Uralgebergte, en verder in Centraal-Azië heeft het steppengebied eene oppervlakte van 20,000 vierkante mijlen. Alleen in de door de rivieren besproeide streken vindt men tot dusver landbouw. Bosschen zijn er weinig. Het hoofdbedrijf der bevolking van de steppe is veeteelt, voornamelijk paardenfokkerij. In het heerlijk klimaat van de Krim gedijt zelfs de palmboom. Dit oppervlakkig overzicht schijnt voldoende, om te doen zien welk een ontzaggelijk rijk er tusschen Warschau en Wladiwostok, tusschen Archangel en Odessa ligt. De tegenstellingen in klimaat, gesteldheid van den bodem, levenswijze, zeden en gewoonten, welke men in het Russische rijk telkens waarneemt, laten zich daardoor eenigszins verklaren. Maar bij de beschouwing van de reusachtige verhoudingen, van de breede, veelomvattende toestanden, van de enorme cijfers waarmede te rekenen is, huivert men bij de gedachte aan de verantwoordelijkheid, die op de schoudcis rust van den alleenheerscher over dit enorme gebied. De bevolking van het Russische rijk wordt thans geschat op 109 millioen. Er zijn ruim i3oo steden (waarvan 4 meer dan 200,000 en 9 meer dan 100,000 inwoners tellen), alsmede 534,000 dorpen en gehuchten. Het aantal geboorten per jaar is 3.4 millioen, dat der sterfgevallen 2.3 millioen, zoodat de bevolking tegenwoordig ieder jaar met 900,000 zielen toeneemt. De dichtheid der bevolking is in Polen 71.4, in Europeesch Rusland 19.3, in den Kaukasus 17.9, in Finland 7.6, in Midden-Azië ..8 en in Siberië 0.4 inwoners per vierkante werst. De bevolking telt meer mannen dan vrouwen. .. . Rusland beroemt er zich op de Slavische staat bi) uitnemendheid te zijn, en deze stelling zal door niemand worden betwist. Men mag daar echter niet uit afleiden, dat het land srootendeels door zuivere Slaven bewoond wordt. De ethnographische kaart van Rusland is bont als de regenboog, en dit niet alleen omdat des Tsaren schepter over vele volkeren van geheel vreemden oorsprong gebiedt, maar ook omdat het grootste gedeelte der zoogenaamde echt Russische bevolking voortgekomen is uit eene kruising van Finnen, Tartaren en Germanen met Slaven. Het aantal echte Slaven in Polen en in Rusland mag niet hooger worden geschat dan 22 millioen. Vijf-enveertig millioen onderdanen in Europeesch Rusland, vijf millioen in den Kaukasas, vijf millioen in Siberië en Turkestan, vier millioen in Finland en in de Baltische provinciën en drie millioen in Midden-Azië zijn van Finsch-Tartaarschen oor- sprong. Het overige gedeelte der bevolking behoort tot de min of meer onvervalschte Tartaarsche, Germaansche, Finsche en Mongoolsche rassen. Er is bijna geen land, welks bevolking den invloed niet heeft ondervonden van zijne naburen, van zijne tijdelijke overheerschers, of van de vreemde volkeren, welke het heeft ten onder gebracht, maar toch heeft nergens elk ras zijne traditiën, kenmerken, zeden en gewoonten zoo getrouw bewaard als in het Russische rijk. Toen Rurik — zelf Scandinaviër — in de qde eeuw naar Rusland kwam, onderwierp hij de Slavische stammeu, welke hij aldaar aantrof. Zijne opvolgers trokken van Kieff naar het Oosten, en streden aldaar met goed gevolg tegen Finsch-Tartaarsche volkeren, die zich hardnekkig verzetten tegen elke vermenging met de Slaven. Misschien zou die tegenstand mettertijd, krachteloos geworden zijn. Intusschen, het rijk werd verdeeld. De Slavische provinciën kwamen onder Poolsche heerschappij, en bleven gedurende 400 jaren met Polen vereenigd. Bij de eerste verdeeling van dit koninkrijk kregen Slaven en FinschTartaren weder denzelfden heerscher. Honderd jaren van samenzijn hebben echter de kloof nog niet kunnen vullen, welke een^ scheiding van vier eeuwen heeft veroorzaakt. De bevolking van Moskou, den tegenwoordigen zetel der Panslavisten en Slavophielen, het brandpunt van alles wat Slavische illusiën koestert, heeft Finsch-Tartaarsch bloed in de aderen, en zou dit wellicht nooit hebben verloochend indien niet Peter de Groote had bevolen, dat de Rus tot den Europeesch-Arischen stam moet bchooren. indien Katharina II niet per ukase hadde verordend dat de „Russen Europeanen moeten zijn". De ethnograaf vindt mitsdien in het Russisch rijk een ontzaggelijk arbeidsveld. Onder de Russen zal hij te onderscheiden hebben tusschen Groot-Russen, Klein-Russen en Wit-Russen. Te midden van hen leven drie millioen Israëlieten. Onder de eigenlijke Finnen heeft hij onderscheid te maken tusschen Kareliërs en Esthlanders, Wolga-Finnen en noordelijke Finnen. Hij vindt Tartaren en Baschkiren, Letten en Kalmukken, Kirghisen en Siberiërs. Deze hoofdgroepen van volken moeten natuurlijk in verschillende onderdeelen worden verdeeld. Ten laatste stuit hij hier op Bulgaren, daar op Rumeniërs, op Grieken, Duitschers, Zweden, Serviërs en andere vreemde nationaliteiten, die indien ooit, slechts na verloop van eeuwen met het Russische ras zullen samensmelten. De Groot-Russen, ten getale van ongeveer 3y millioen, bewonen het centrum des rijks, alsmede de breede strook gronds, die zich vandaar in zuidoostelijke richting over den beneden-Don tot aan het Kaukasische gebergte uitstrekt. Bovendien komen zij nog in enkele daar buiten liggende gouvernementen voor, zooals in Taurië, Cherson, Jekaterinoslaf en Charkoff. Zij hebben eene tamelijk hooge gestalte, kastanjebruin haar en een langen baard. Door kruising met de Finnen kenmerken zij zich door vooruitstekende jukbeenderen, plat gezicht en kleine oogen. Hun karakter onderscheidt zich van de overige Slavische volken door meer wilskracht, maar ook door meer hardvochtigheid. De Klein-Rus heeft een geduldig, buigzaam, standvastig karakter. Hij bewoont het zuiden des rijks, met uitzondering van de Krim. Hij is van zuiverder Slavischen oorsprong dan de Moskoviet. Evenals deze is hij klein van gestalte, doch zijne beenderen zijn fijner, zijne trekken scherper, zijn neus meer gebogen, zijn hals langer, zijn tint meer gebruind. De Klein-Rus draagt geen baard, doch bij voorkeur eenen knevel. De Groot-Rus ziet minachtend op hem neder, en noemt hem spottenderwijze chochol, d. i. „staartman , omdat het oudtijds bij de Ruthenen (Klein-Russen gewoonte was den schedel kaal te scheren en het haar in bossen of vlechten te dragen. Het Klein-Russisch dialect is den Moskoviet een gruwel, en de regeering heeft steeds de verspreiding van elk letterkundig product, van elke ontboezeming in dit dialect geschreven, tegengegaan, ondanks alle pogingen welke vele letterkundigen, o. a. Gogol, tegen deze onderdrukking hebben aangewend. Er bestaat dan ook een grootere afkeer tusschen de beide verwante volksstammen dan algemeen wordt aangenomen. Het aantal der Klein-Russen is 14 millioen; zij houden zich voornamelijk bezig met land- en tuinbouw, veeteelt en vischvangst. De \\ it-Russen, ten getale van drie en een half millioen, bewonen voornamelijk de gouvernementen Mohilef, Witebsk, Grodno, Smolensk en Minsk. Ten aanzien van het dialect en afstamming staan zij het dichtst bij de Groot-Russen, maar uit historisch oogpunt behooren zij veeleer tot de Klein-Russen. De Wit-Rus is mager en hoog blond. \ ermengd met de Polen en Litthauers, heeft hij steeds met ontbering te kampen gehad, en staat op een laag intellectueel standpunt. Een Russisch statisticus beweert dat het niets zeldzaams is \\ it-Russische boeren te ontmoeten die niet tot vijf kunnen tellen! De geheele stam is verslaafd aan den drank. De Kozakken vormen een bijzonder element in den staat. Hun aantal bedraagt ruim twee millioen. Behalve deze hoofdgroepen in het rijk in Europa, is er ook in Azië de grootst mogelijke verscheidenheid op ethnographisch gebied. De Ostiak aan de noordelijke kusten, en de bewoner van de Merw-Oase, de oostelijke Siberiër en de Ivirghise, die zijne kudde hoedt aan gene zijde van het Oeral gebergte, zijn ware tegenvoeters. Wat het Russisch element in Europa betreft, zoo valt niet te ontkennen dat dit in den laatsten tijd veel aan kracht heeft gewonnen. Van staatkundig standpunt is het altijd voor een offensief optreden van Rusland een groot bezwaar dat de kern der bevolking: de Groot-Russen, slechts op één punt (aan de Finsche golf) de grensbevolking uitmaakt. Voor de verdediging, de instandhouding des rijks, echter kan het niet anders dan als een voordeel beschouwd worden, dat in het centrum millioenen en millioenen eene massa vormen, ontzagwekkend genoeg om aan eiken vijand het hoofd te bieden. In verband daarmede kan men veilig beweren dat 23 indien het reusachtige rijk eenmaal mocht incén storten, dit niet van buiten af zal komen, maar veroorzaakt zal worden door redenen van binnenlandsche politiek. In den aanvang heb ik met opzet vermeld, dat de bevolking op 109 millioen „geschat" wordt. Sedert jaren immers is er nog slechts sprake van eene volkstelling, welke zekerheid omtrent de getalsterkte der onderdanen van den Tsaar moet geven. Vooraleer deze tot stand komt (de kosten zullen drie millioen roebel bedragen) zal men zich moeten behelpen met deze raming, die intusschen eerder te laag dan te hoog schijnt te zijn. In de hoofdstad heeft nog onlangs eene volkstelling plaats gehad, die als uitkomst heeft opgeleverd dat het aantal inwoners tegenwoordig 842,883 bedraagt. Jaarlijks komen gemiddeld 800,000 vreemdelingen in Rusland aan, terwijl 750,000 personen het land verlaten, zoodat ook door immigratie de bevolking vermeerdert, niettegenstaande de regeering zich alle moeite geeft om buitenlanders te weren. Onder de immigranten zijn het talrijkst vertegenwoordigd de Duitschers en Oostenrijkers (van 1872 tot 1881 kwamen in Rusland 4,871,571 Duitschers en 1,3o5,133 Oostenrijkers). Bij voorkeur vestigen de vreemdelingen zich in de westelijke provinciën van het rijk. Hoe is de positie der vreemdelingen in Rusland? Er is een tijd geweest dat in Rusland de vreemdeling met open armen werd ontvangen, dat alle buitenlandsche goederen, alleen om hunnen oorsprong, reeds beter werden geacht dan de Russische, dat alle denkbeelden, die van over de grenzen kwamen, ter navolging werden aangeprezen, onverschillig of zij kwamen uit het nijvere en handeldrijvende Holland der zeventiende eeuw, of uit het wufte door Lodewijk XVI geregeerde Frankrijk, dan wel uit het door Napoleon I vernederde Pruisen of uit het koloniseerende Engeland. Aan dat tijdperk, hetwelk men van een Russisch standpunt het cosmopolitische zou kunnen noemen, heeft de op keizer Alexander II gepleegde moord een einde gemaakt. Tegenwoordig vindt, in het algemeen gesproken, de vreem- deling hier eene minder warme ontvangst dan vroeger, begint de Rus hoe langer hoe meer de producten des lands te verkiezen boven de vreemde, zelfs als de qualiteit minder goed en de prijs hooger is, en huldigt men de leer dat Rusland gioot genoeg is om zich zelf te zijn. Aangezien het een land is van tegenstellingen, van uitersten, wint deze richting meer en meer veld, en kan men nu wellicht reeds zeggen dat de geiechtvaardigde nationale trots weldra nationale overmoed zal worden. Het verschijnsel staat in rechtstreeksch verband met de binnenlandsche politiek. Nog elk jaar wordt op den i/i3den Maart de nagalm gehoord van den kreet van afschuw, die in 1881 op dien dag door het geheele land aangeheven werd. Telkens blijkt het dat de indruk, door den vorstenmoord teweeggebracht, zóó diep was, dat daardoor een geheele ommekeer gebracht moest worden in de meening en in de gedragslijn der heerschende klassen. Over de denkbeelden der zoogenaamde „Petersburgsche partij", door welke Europa tot voorbeeld werd genomen, sprak men het anathema uit: de slavophiele ideeën van Aksakoff werden van dien tijd het evangelie. Dienovereenkomstig gaat het hedendaagsche Rusland uit van de stelling, dat het rijk moet geregeerd worden geheel onaf hankelijk van het overige Europa. Dit kan op technisch, wetenschappelijk en financieel gebied diensten bewijzen, doch het godsdienstig verlangen der menschelijke natuur kan het niet bevredigen, de hoogere roeping der menschheid kan het met vervullen. De vermeerderde stoffelijke welvaart in Europa strekt — volgens deze redeneering — tot nadeel van de zedeleer en den eerbied voor het hoogere zielsleven, en het westen sluit met angst de oogen voor zijn proletariaat, uit hetwelk een modern wandalisme dreigt te zullen voortspruiten. Redding voor Rusland, veiligheid voor het leven van den Tsaar is alleen te verwachten van de gedachten, gekweekt door den Slavisch-nationalen geest, ten nauwste verbonden met het Grieksch-orthodoxe geloof. Aangezien de Rus — zelfs de ontwikkelde — geene scheiding van Kerk en Staat kent, en zich te nauwernood kan voorstellen dat een buitenlander hetGrieksch-orthodoxe geloof zou kunnen aannemen zonder tegelijkertijd Russisch onderdaan te woi den, ziet hij, in het algemeen gesproken, bij de thans heerschende meening, in de komst van eiken vreemdeling in zekeren zin een gevaar voor Rusland, voor den Tsaar en voor zich zelf. Slechts in het voorbijgaan behoeft te worden opgemerkt dat hij de vele lasterlijke geruchten, omtrent hem en zijn land verspreid, niet meer zooals vroeger met medelijden voor zichzelf, maar met verontwaardiging aanhoort; dat het zijnen toorn wekt als de Berlijnsche speculatie hem willens en wetens financieele schade berokkent; dat het zijne eigenliefde gevoelig kwetst indien de vreemdeling in Rusland zich minachtend over het land en het volk uitlaat, en dat hij met naijver ziet dat buitenlanders in Rusland meer geld verdienen dan waartoe hij zich zelf in staat gevoelt. De oorzaken liggen dieper dan dit alles. Gelijk gezegd, wortelen zij in het besef dat uit zelfbehoud de uitsluiting van den vreemdeling noodzakelijk is. Zonder thans uit te weiden over de vraag of dit besef, van een onpartijdig standpunt beoordeeld, op goede gronden rust of niet, zij het voldoende te zeggen dat daaruit eene weinig welwillende houding tegenover den vreemdeling is ontstaan. Het heeft o. a. gemaakt dat de regeering heeft opgehouden aan buitenlandsche specialiteiten op industrieel gebied voorrechten te verleenen, dat het verkrijgen der Russische nationaliteit bemoeilijkt wordt, en men aan buitenlanders eerst tien jaren nadat zij Russische onderdanen zijn geworden, dezelfde rechten wil toekennen als aan de Russen, dat een blad (de Sivet) betoogt, dat men zich vertrouwd maken moet met de gedachte, dat buitenlanders, vooral Duitschers, niet in Rusland behooren te worden geduld, dat er herhaaldelijk in de dagbladen de aandacht op gevestigd wordt, dat fabrieksdirecteuren, voorname handelaars, doctoren, apothekers, rechtsgeleerden, groote winkeliers in de gioote steden, en de industiïeelen zoowat overal in Rusland, nagenoeg zonder uitzondering buitenlanders of van vreemde afkomst zijn, dat buitenlandsche maatschappijen van handelen nijverheid jaren moeten wachten alvorens zij weten of het haar vergund zal worden in Rusland werkzaam te zijn, dat er 'sprake is van het heffen van een hooger recht voor het paspoort van den vreemdeling dan van den Russischen onderdaan, en dat men inde westelijke provinciën van het rijk met meer gestrengheid i? te werk gegaan tegen de vreemdelingen dan voor de veiligheid van den staat noodzakelijk was. Men kan natuurlijk aan Rusland het recht niet betwisten dat het voor de veiligheid op zijne grenzen zorgt. Pruisen heeft trouwens hetzelfde gedaan, doch de stemming tegenover den vreemdeling kan wèl worden afgeleid uit de wijze waarop dit geschiedt. Onder de regeering van Alexander II zou men ten deze minder krachtig zijn opgetreden, meer door de vingers hebben gezien dan thans. Uit het bovenstaande mag, naar het schijnt, worden afgeleid dat de Russische regeering, in het algemeen gesproken, een grooten toevloed van vreemdelingen niet wenscht; doch deze wensch is het gevolg eener opportunistische staatkunde, die uitgaat van het beginsel dat de materieele voordeelen, welke Rusland door de vreemdelingen zou verkrijgen, — er liggen nog groote schatten verborgen, niet alleen in Siberië, maar ook in Europeesch Rusland zelf, en de bevolking is dun, het kapitaal schaarsch en de energie gering —niet opwegen tegen de gevaren, welke in sociaal-zedelijk opzicht daarmede gepaard zouden gaan. Dat de keizerlijke regeering ondanks zich zelve deze exclusieve richting volgt, blijkt wel hieruit dat zij eene uitzondering op den regel maakt in de gevallen, waar de werkkring en de plaats van vestiging des buitenlanders elke vrees overbodig maken voor zijn zedelijk overwicht op zijne ondergeschikten, of in het algemeen op de personen met welke hij in aanraking komt, of voor het gevaar dat hij eene grensbevolking, bestaande uit niet-Russen, zal komen vermeerderen. Zoo heeft de immigrant niets te vreezen, indien zijn bedrijf bijv. dat van landbouwer is, en als hij zich in een der oostelijke of zuidoostelijke gouvernementen van het rijk wil vestigen. De talrijke Duitsche koloniën in de gouvernementen Jekaterinoslof, Cherson, Taurië, Bessarabië, Samara, Saratoff en Tschernigof, waaronder er vele zijn, wier ontstaan en ontwikkeling te danken is aan Nederlandsche geestkracht, verkeeren in voorspoed, en in geen enkel opzicht wordt dezen kolonisten van regeeringswege het leven lastig gemaakt. De naijver van den Russischen boer, welke nu en dan een weerklank vindt in de panslavistische bladen, deert hen niet, evenmin als Rusland door hunne bebouwing van den bodem benadeeld wordt, van steppengrond zelfs, welke door hunnen onvermoeiden arbeid in vruchtbare akkers wordt herschapen. Indien deze kolonisten, die allen zonder onderscheid voor Duitschers doorgaan, zich niet over onheusche behandeling van de zijde der Russische regeering te beklagen hebben, dan zullen nederlandsche immigranten, die zich in het oosten des rijks als landbouwers willen vestigen, zich zeker zonder eenige vrees naar Rusland kunnen begeven. Bovendien zullen zij niet meer moeite hebben dan de Duitsche kolonisten om in hunne ondernemingen te slagen, vooral als zij de aloude vaderlandsche spreuk „eendracht maakt macht" in toepassing brengen. Met deze laatste opmerking wordt bedoeld dat het wenschelijk te achten is, dat zij niet al te eenzaam wonen, en zoo mogelijk eene kolonie, een onderlingen band voor het familieleven, voor kerk en school, en voor het in eere houden der traditiën van het oorspronkelijke vaderland vormen. Onder de regeering van Katharina II breidde het Russische rijk zich zoo snel uit, dat alle middelen werden aangewend om vreemdelingen naar Rusland te lokken, ten einde het nieuw verkregen grondgebied te bevolken en te bebouwen. X Aan de buitenlandsche kolonisten werd toegezegd vrijheid van godsdienst, vrijstelling van militairen dienst „te allen tijde", vrijdom van belasting voor tien jaren, eene oppervlakte gronds als erfelijk eigendom en een voorschot in geld. Voor vele vreemdelingen, in het bijzonder voor de Doopsgezinden, oefende de vrijstelling van den militairen dienst eene groote aantrekkingskracht; na verloop van tijd is dit voorrecht intusschen weder opgeheven. Door bijna alle Europeesche natiën is aan die lokstem gehoor geschonken, doch door de Duitsche meer nog dan door eenige andere, ja meer zelfs dan door alle andere te samen Tegenwoordig wordt het aantal Duitsche kolonisten (waartoe niet gerekend worden de Duitschers in de steden gevestigd) geschat op 252000 in de gouvernementen Samara en Saratoff, 51,800 in het gouvernement Cherson, even zooveel in het gouvernement Taurië, 26,000 in het gouvernement Jaroslaff, 29,000 in het gouvernement Bessarabië, 22,000 in het gouvernement St. Petersburg, en voorts eenige duizenden in elk der gouvernementen Tschernigof, Woronesh, Charkoff en Poltawa. De belangrijkste Duitsche koloniën zijn die aan de Wolga. De 232,000 Duitsche kolonisten in Samara en Saratoff wonen m 170 dicht bij elkander liggende dorpen, waarvan Jekaterinenstadt en Sarepta de voornaamste zijn, en of die koloniën eenzaam dan wel dicht bij elkander liggen, zij kenmerken zich alle door orde, zindelijkheid, welvaart en voorspoed. Om de Duitsche koloniën heen en daar tusschen in liggen de Russische dorpen. Ware het nevendoel, hetwelk de Russische regeering in vroegere tijden met de immigratie van vreemdelingen beoogde, namelijk om de Russen een voorbeeld te geven van beschaving, bereikt, dan zouden deze Russische dorpen althans eene vergelijking met de Duitsche koloniën moeten kunnen doorstaan. Maar dit is geenszins het geval. Hier een groot, zindelijk, goed gebouwd, eenvoudig doch wel gemeubileerd huis, omgeven door boomgaarden en tuinen, daar de schamele hut te midden der onbebouwde steppe. De Russische boer immers mag met bewondering opzien naar den Njemets, hij mag gelooven dat de Voorzienigheid dezen met een aantal eigenschappen heeft bedeeld, die hem in staat stellen het leven te genieten op zijne manier,- maar Russen zijn geen Duitschers, en hebben mitsdien ook niet dezelfde wenschen en behoeften. Aldus leeft de Rus voort gelijk zijn grootvader en zijn vader het hebben gedaan, nu en dan misschien denvreemdeling benijdende, maai ei niet aan denkende hem na te volgen. Door hunnen ondernemingsgeest, hunne volharding en ordelijkheid hebben de Duitsche kolonisten een vrij groot landbezit, d. w. z. steppegrond, verworven. Zij zijn echter niet alleen rijk aan goederen, maar ook aan kroost, en met practischen zin zendt de kolonist zijnen zoon, zoodia hij den vereischten leeftijd heeft bereikt, met een klein kapitaal van huis en naar een ander gedeelte van Rusland, om zoo goedkoop mogelijk grond te koopen. Zoo trekken er tegenwoordig vele Duitschers naar den Kaukasus, waar zij reeds enkele koloniën gesticht hebben. In de Krim bezitten zij twee derden van den grond, welke particulier eigendom is. Ook hier hebben zij zich voornamelijk op het ontginnen van den steppegrond toegelegd, en zij zijn daarin, uitstekend geslaagd. Waar in de Krimsche steppe nog vóór i5 jaren uitgestrekte landgoederen, toebehoorende aan Tartaarsche edellieden (moer^aken), uitsluitend als schapenweide werden gebruikt, daar vindt men thans groote dorpen door Duitschers bewoond. Ook de wijnbouw in het zuiden van Rusland is veel aan hen verschuldigd. De Duitsche kolonisten in Rusland stammen voornamelijk uit Schwaben en uit Mecklenburg. Uit de omstreken van Dantzig vooral zijn de Mennoniten gekomen. Geen andere beweegreden dan het streven om den militairen dienst te ontgaan, deed deze laatsten naar Rusland komen. Zij bezaten eene grondige landbouwkennis en waren volstrekt niet onbemiddeld. Alleen in het gouvernement Jekaterinoslaiï zijn 18 geheel Mennonitische dorpen. Zij gaan voor de welvarendsten onder de „Duitsche kolonisten door. Indien ik het woord „Duitsche" thans tusschen aanhalingsteekens plaats, dan is het omdat deze Mennoniten oorspronkelijk geene Duitschers maar Nederlanders zijn. In de zestiende of zeventiende eeuw zijn zij naar Pruisen uitgeweken. De taal hunner voorvaderen hebben zij geheel vergeten, en naar hunne spreektaal worden zij terecht als Duitschers beschouwd, doch in sommige hunner karaktertrekken is het nog wel te zien dat hun stamboom wortelt in het land tusschen de Eems en de Schelde. Thans een woord over de rivieren. ,,In Rusland", zegt Rambaud, „zijn de rivieren de vlietende wegen, en de bondgenooten der Russen tegen hetgeen zij hun grooten vijand noemen : de ruimte. In een land, zoo uitgestrekt en met zoo weinig zeekust, hebben de rivieren een zeer groot belang. De waterwegen beletten, dat Rusland een gesloten vasteland is als Afrika of Australië. In plaats van zeebochten heeft het groote rivieren, die wegen tot naar het midden vormen, en die op vele plaatsen afmetingen van meren hebben. In de vlakten hebben zij niet den onstuimigen loop van de Rhöne, zij stroomen vreedzaam langs de groote beddingen van zand of klei. De rivieren zijn voor langen tijd de eenige middelen van verkeer geweest." Ik herinner mij levendig mijne gewaarwordingen toen ik den W olga voor de eerste maal zag. Het was een schoone zomeravond. Op de zacht kabbelende golven bewogen zich eenige van de 44,000 vaartuigen en 68,000 houtvlotten, die jaarlijks 400 millioen pud koopwaren tot eene waarde van 1 5o millioen roebel langs de rivier vervoeren. Waar gingen zij heen? Naar Astrachan, Saratoff, naar Kostroma of Twer? Van den heuvel te Nishni-Novgorod, waarop ik stond, geleken zij notedoppen op den machtigen stroom, den grootsten van Europa, 3100 werst lang, met een stroomgebied van ruim 24,000 vierkante werst, de Matoesclika (moedertje) Wolga der Russen, de Iti (vrijgevige) der Tartaren. Zijnen oorsprong neemt de Wolga in de lage Waldaibergen, in het gouvernement Novgorod. Hij neemt reeds dadelijk de Twertsa op, stroomt langs Twer, in noordelijke richting naar Rubinsk, vereenigt zich daar met de Molaga en Scheksna, ontmoet bij Nishni-Novgorod de Oka en verder oostelijk de n Sura en Wetluga. Bij Kasan is hij 800 meter breed, en ten zuiden van deze plaats komt de 1600 werst lange Karna hem tegemoet snellen, waarna hij zijnen loop voortzet naar het Zuiden, naar Saratoff en Sarepta, en eindelijk naar het Oosten, om met eene groote delta bij Astrakan in de Kaspische zee uit te loopen. Hij vormt den verbindingsweg tusschen noordelijk Europa en westelijk Azië, en is de hartader van Rusland. Door de steppe loopen de uit Oostenrijk komende Dnjestr en Bug naar de Zwarte Zee, waarin ook de, op twee na, grootste rivier van Europa, de i85o werst lange Dnijepr uitmondt. Met zijne zijtakken, de Beresina, Pripjatj, Sosh en Desna, heeft hij een stroomgebied van 85oo vierkante werst. Vóór eeuwen reeds de handelsweg der Slaven, is hij ook thans nog, na den Wolga, uit een handelsoogpunt, de belangrijkste rivier van Rusland. Hij wordt bevaren door 10,000 vaartuigen en 23,000 houtvlotten, en over zijne wateren worden jaarlijks 48 millioen pud goederen vervoerd, tot eene waarde van ruim 20 millioen roebel. De Don, welke in de Zee van Azof uitvloeit, is 780 werst lang, en heeft met zijne nevenrivieren: de Woronesh, de Medwjaditsa, de Choper, de Donets en de Manitsch, een stroomgebied van meer dan 8000 vierkante werst. Tot het stroomgebied van de noordelijke IJszee behooren de Petschora (i5oo werst), de Mesen (720 werst), de Onega (420 werst) en de Dwina (63o werst). Laatstgenoemde rivier ontstaat uit de Suchona, den Jug en de Lusa. Hare nevenrivier, de Wittschegda, heeft eene lengte van 1000 werst. Gedurende ruim vijf maanden van het jaar is de scheepvaartbeweging in dit gebied door het ijs gestremd; dan slaapt het noorden van het Russische rijk den winterslaap. Het zijn de rivieren die het in den zomer doen leven, want spoorwegen zijn er tot dusver niet. In oude tijden reeds vormden de noordelijke rivieren belangrijke handelswegen, door welke het noordwesten van Europa in verbinding stond met het hart van Rusland. De Dwina vooral is bekend uit den tijd van het Hansaverbond, en de goederen in de 17e eeuw door de Hollandsche schepen naar de havens der IJszee vervoerd, vonden langs deze rivieren hunnen weg in het Moscovitische rijk. Finland en het Russisch gouvernement Olonetz doen aan eene zeef denken, door de talrijke meren (in Olonetz alleen i 509.) I11 vóórhistorische tijden moet er eene rechtstreeksche verbinding hebben bestaan tusschen de Finsche golf en de noordelijke IJszee. De grootste deze meren zijn het Onegaen het Ladogameer, waardoor de Nevva stroomt. Wat moet ik van deze rivier zeggen ? Men vrage den Parijzenaar niet naar de Seine, noch den Londenaar naar den I heems. Hij gevoelt dan iets, alsof een onbekende, op zijne schoone vrouw wijzende, hem gevraagd had: ,,Wie is die dame?" Maar meer dan elders leeft men te St. Petersbur<* Ö met de rivier, welke aan de stad haar aanzijn schonk. Men moet haar dagelijks zien, men begroet haar dag aan dag opnieuw, en of de vorst haar verstijfd heeft, of dat hare golven de schepen dragen, welke van heinde en ver met handelsgoederen komen, zij is en blijft de rivier zonder welke St. Petersburg niet bestaan zou, de eenige rivier bovendien in het noordwesten van Rusland; want de Wolchow, die het Ladogameer met het meer van Ilmen verbindt, en de Narowa die uit het meer van Peipus komende, in de Finsche golf uitloopt, hebben weinig beteekenis, en zijn met de Newa niet te vergelijken. Tot het eigenlijk Oostzeegebied behooren de 25o werst lange Duna, waaraan de handelsstad Riga ligt, met hare nevenrivieren: de Mescht, Dissna, Ewst en Bolderaa, en voorts de Niemen en de Weichsel. Nog met geen enkel woord is er door mij op gewezen dat de zegen, welke de rivieren met hare gezamenlijke lengte van 25oo werst voor Europeesch Rusland zijn, geenszins volmaakt is. De moeilijkheden, waarmede de riviervaart te kampen heeft, zijn niet gering. De ondiepten in de Wolga, de zandbanken in den Don, de stroomversnellingen in den Dnjepr zijn bekend, evenals men in het algemeen kan zeggen dat de Russische rivieren in den zomer te weinig, en in de lente te veel water hebben. De vaart op de Wolga, om een voorbeeld uit velen te nemen, is in gewone jaren open gedurende 7'/? maand ; maar, terwijl goederen van Samara naar St. Petersburg, welke stad met den Wolga door verschillende kanalen verbonden is, in het begin van den zomer 55 dagen onder weg blijven, duurt dat vervoer in Augustus, September en October 98 a 100 dagen. Hier moet de natuur worden geholpen, maar is in andere landen deze taak reeds moeielijk, in Rusland wordt zij een ware Herculesarbeid. Siberië wordt doorsneden door de Obi (2000 werst), de Jenisseï (3400 werst) met de zijrivier Angara, en de Lena (2700 werst), welke allen uitmonden in de noordelijke IJszee. Lansdell zegt in zijn werk: Through Siberia, dat de inboorlingen huiverig zijn een vol net op te halen omdat zij vreezen dat de netten zullen scheuren. De eenige grensrivier in Siberië is de Arnur (2280 werst) die op het Altaïgebergte ontspringt en uitloopt in de zee van Ochotsk. Ik heb nog niet genoemd de Indigirka in het verre Oosten, de Kuban die van den Kaukasus naar de zee van Azof loopt, den Terek die zich in de Kaspische zee uitstort, en zoovele andere wateren, die vermeld behoorden te worden, indien deze regelen, in plaats van slechts een denkbeeld te geven van het reusachtige rijk van den Czaar, eenige aanspraak wenschten te maken op een nauwkeurig geographisch overzicht. Maar, indien men bedenkt dat een werst meer dan een kilometer is, en de boven medegedeelde cijfers betreffende de lengte der Russische rivieren niet alleen met het oog leest, dan is misschien dit onderwerp wel de geschiktste maatstaf voor den omvang van het Russisch gebied. Het land wijzigt zich in den loop der tijden in staatkundig, landbouwkundig en dikwijls ook in geologisch opzicht, de bevolkingen wisselen af, vermengen zich met anderen, sterven uit en komen op, kennen niets dan ongestadigheid en verandering. Doch de rivieren blijven eeuwig dezelfde, wat er ook aan hunne oevers moge gebeuren, en elk hunner in het bijzonder roept steeds voor den geest, wat Shelley van der grooten Egyptischen stroom gezegd heeft: Beside the eternal Nile The pyramids have risen, Nile shall pursue his cliangeless ivay Those pyramids shall fall. De Czaar heerscht, gelijk Peter de Groote zich uitdrukte, „zonder dat hij aan iemand op aarde rekenschap heeft af te leggen van zijne handelingen, maar de macht en de kracht bezittende om zijne staten en landen te regeeren als een christelijk monarch, volgens zijn eigen wil en oordeel." Aldus regeert hij ook thans nog. Gebonden is hij alleen aan zekere huis- en rijkswetten, die hij niet ongestraft overtreden kan. Keizer Alexander I kondigde in 1811 eene proclamatie af, krachtens welke de wil van den Czaar ondergeschikt werd gemaakt „aan de bestaande wetten". Daaruit zou volgen, dat de Czaar zijn land niet naar goedvinden kan verdeelen, noch een kroon dragen, die hem zoude noodzaken, zijne residentie buiten het Russiche rijk te vestigen, noch zich door een ander doen opvolgen dan door zijn oudsten zoon, noch een anderen godsdienst belijden dan den Griekschorthodoxen. De vraag zou echter gewettigd zijn, door wien de Keizer zou kunnen worden gedwongen deze bepalingen op te volgen, indien dit althans niet langs revolutionairen geschiedt. Alaar zonder ons daarin te verdiepen, zij het voldoende vast te stellen, dat de Czaar voor het overige in het ontzaglijke Russische rijk eene onbeperkte macht bezit, met uitzondering alleen, tot op zekere hoogte, van Finland. Het volk ziet in hem den gezalfde Gods, dien het, afgezien van zijne persoonlijke eigenschappen, met godsdienstige vroomheid vereert. Als hij voorbijgaat, dan slaat de moesjiek het kruisteeken, want daar gaat meer nog dan de Keizer daar gaat ook het hoofd zijner kerk voorbij. Het is eene lange lijst van namen die den titel van den Czaar vormen. Hij is ,,bij Gods genade Keizer en beheerscher (Samodershets) van alle Russen, van Moskou, Kiëff, "W ladimir, Novgorod, Czaar van Kasan, enz. De lijst gaat voort met de namen van alle Russische gouvernementen, van Siberië, van Turkestan en alle landen die werkelijk tot het Russisch gebied behooren. De Czaar noemt zich echter tevens Vorst van Bulgarije, opvolger van Noorwegen, hertog van SleeswijkHolstein, Stormarn, Ditmarschen en üldenburg. In geen enkel land wordt zooveel gedaan om de waardigheid van den monarch op te houden als in Rusland. Indien de praal, welke er aan het Russische hof tentoongespreid wordt, thans niet meer zóó weelderig is als vroeger, dan moet dit worden toegeschreven aan den ernst, de nauwgezetheid en de spaarzaamheid, welke de tegenwoordige regeering kenmerken. Maar toch is alles aan het Russische hof nog er op ingericht om den diepsten indruk te maken. Het hofpersoneel is ingekrompen, doch bestaat, volgens de jongste opgaven, nog altijd uit twee groot-kamerheeren, vier grootmeesters van het hof, twee opperschenkers, een opperjagermeester, een groothofmaarschalk, een plaatsvervangend meester der hofhouding, 32 meesters der hofhouding, 18 stalmeesters, drie jagermeesters, twee opperceremoniemeesters, een oppervóórsni jder, 11 honoraire meesters der hofhouding, een hofmaarschalk, 23 honoraire stalmeesters, n honoraire jagermeesters, i3 ceremoniemeesters, 9 honoraire ceremoniemeesters, 172 kamerheeren in buitengewonen dienst, 2 56 kamerjonkers, 3 hofartsen, 10 honoraire hofmedici, 2 hofchirurgijns, 3 honoraire hofchirurgijns, 3 hofverloskundigen, 2 hofoogartsen, 1 kinderdokter, 4 honoraire paleisartsen en 1 tandmeester, een grootmeesteres van het Hof en 208 hofdames. De paleizen van den Russischen Keizer en van de leden van zijn Huis en zijne familie zijn talrijk. Te St. Peteisburg bewoont de Czaar het Anitschkoff-paleis, terwijl in het winterpaleis alleen de groote feesten en receptiën worden gegeven. Naar Gatschina, Tsarskoje-Selo, Peterhof, Moskou, Kieff, de Krim en nog naar vele andere plaatsen kan hij zich begeven ; overal vindt hij verblijven zijner waardig. Het is niet nauwkeurig vast te stellen welk gedeelte van den regeeringsarbeid den Czaar onder de oogen komt. Hetgeen door hem zelf verricht wordt, kan betrekkelijk slechts een geiing gedeelte zijn. Ik zeg „betrekkelijk", want even onmetelijk als zijn rijk is, even talrijk zijn de op te lossen v ragen, even menigvuldig zijn de te behartigen belangen. De afdoening der regeeringszaken, welke aan de persoonlijke beslissing van den Czaar zijn onderworpen, geschiedt door de zoogenaamde „eigene kanselarij des Keizers". Nadat de bekende „derde sectie", die vroeger ééne der afdeelingen van dit lichaam vormde, onder het ministerie van binnenlandsche zaken is gebracht, bestaat die kanselarij nog uit drie afdeelingen. De eerste werkt onder het onmiddellijk bevel des Keizers, de tweede is belast met de herziening en de redactie der ukases en wetten, de derde (vroeger de vierde afdeeling) is het hoogste lichaam voor de regeling van zaken betreffende de liefdadigheid, het onderwijs en de opvoeding. De rijksraad neemt kennis en geeft zijn advies over alle regeerings-aangelegenheden, in verband met de bestaande wetgeving, en houdt toezicht op de hoogste regeeringsinstellingen; de senaat kondigt de wetten af en is het hoogste gerechtshof, zijn procureur-generaal is de minister van justitie; de heilige synode is het hoogste lichaam voor kerkelijke zaken, het minister-comité — hetwelk geen „ministerraad" is in den West-Europeeschen zin van het woord, omdat de ministers niet bevoegd zijn collectief omtrent regeeringszaken eene beslissing te nemen — is belast met de uitvoering en handhaving der wetten, doch alle regeering, alle bestuur, alle wil berust bij den Czaar, die eene grooter souvereiniteit uitoefent, die door zijn woord meer invloed heeft die machtiger is dan wie ook op aarde. Het is mitsdien eene duizelingwekkende hoogte, waarop deze ééne mensch, de Czaar, is geplaatst, en er behoort eene groote mate van moed, zelfbeheersching en zelfvertrouwen toe, om de zware taak, die op de schouderen des alleenheerschers rust, te vervullen, zelfs al komt er ook maar één oogenblik in zijn leven voor, waarin hij zich zelf afvraagt, of hij zijne plichten werkelijk naar zijn beste vermogen nakomt. Het grondgebied dat in Azië tot Rusland behooit, bergt onnoemelijke schatten. Het heeft eene oppervlakte van ruim 16V2 millioen vierkante kilometers, met eene bevolking van nog geen 16 milioen zielen. Het bestaat uit Sibeiië, den Kaukasus en Russisch centraal Azië (nl. I ranskaspië, Turkestan en het Steppengouvernement). Op Siberië is het ,,wee den wolf, die in een kwaad gerucht staat" volkomen van toepassing. Alleen door lieden die in de steden als ambtenaar van het gouvernement gewoond hebben, wordt het geprezen. Voor het overige wordt het beooideeld naar zijne noordelijke onherbergzame kusten, en dit is toch bijna even ongerijmd als het zou zijn Europa te kenschetsen naar het klimaat en bodem van noordelijk Scandinavië en IJsland. Volgens geloofwaardige berichten is het land zeer geschikt voor de veeteelt, doch minder voor den landbouw, ofschoon deze toch op vele plaatsen met goed gevolg zou kunnen worden beoefend, zooals de ondervinding hier en daar leeit. Indien de visscherijen behoorlijk werden gedreven, zouden zij eene rijke bron van winst kunnen worden ; thans zijn zij te nauwernood voldoende om de dungezaaide bevolking in het leven te houden. De houtrijkdom was nog vóór dei tig jaren ontzaggelijk groot, doch is thans door slecht, of liever géén beheer, belangrijk afgenomen. Dat er overvloed van dieren, die bont opleveren, in Siberië worden aangetioffen, weet iedereen. Delfstoffen zijn er in de grootste verscheidenheid, steenkolen en ijzer niet uitgezonderd, doch dit alles blijft onontgonnen liggen. Het is dus niet de natuur die Sibeiië stiefmoederlijk behandelt; maar zij is de éénige verzorgster van het land ; de mensch laat er Gods water over Gods akker loopen. Prjevalski (i)en eenige andere reizigers hebben in de laatste jaren gedeeltelijk op last, en in elk geval gesteund door (i) Prjevalski overleed in het najaar van 1888. Van zijne vroegste jeugd af, legde hij een groote lust om te reizen aan den dag. In 1867— 69 maakte hij zijne eerste reis in het Oessoerigebied. Hij trok te voet in verschillende richtingen door de eenzame streken van dat gebied en onderzocht in het bijzonder de oevers van het meer Khanka, toentertijd zeer weinig bekend. De schitterende uitkomsten dezer reis, welke met zeer bescheidene middelen was volbracht, vestigden de aandacht der geleerden op den stoutmoedigen reiziger. Toen Prjevalski dan ook het voornemen had opgevat eene reis in Midden-Azië te ondernemen, werd hij krachtig ondersteund door het Russische geographische genootschap. In het begin der maand Mei 1871 werd hij aan het hoofd gesteld van eene expeditie naar Mongolië en oostelijk Thibet. Bijgestaan door den heer I iltself en met een escorte van twee kozakken legde hij op deze expeditie in bijna onbekende streken een weg af van 11.100 werst. De waardevolle uitkomsten van deze reis verzamelde hij in een boek, dat hij openbaar maakte onder den titel van ,,Mongolië en het land der Tangoeten." Dit werk werd beloond met de gouden medaille „Konstantijn" van het Geographisch genootschap. Beschikkende over een subsidie van rb. 24,700, ondernam Prjevalski in 1876 zijne tweede reis naar Thibet. De expeditie, samengesteld uit 9 mannen, trok door de bezittingen van Jakoeb-Bek en ontdekte, met groote moeielijkheden, het thans goed bekende meer Lob-Noor. In den herfst van 1878 legde Prjevalski aan het geographisch genootschap het plan vóór van eene nieuwe reis naar Thibet. Hij had het voornemen daarheen te gaan door Mongolië en het Koekoe-Noor. De nieuwe expeditie vertrok in April 1879 van Zaissan en bereikte, na door de bergen van Thibet getrokken te zijn, den bovenloop der gele rivier. Bij zijne terugkomst van deze reis werd Prjevalski benoemd tot eerelid van het Geographisch genootschap. Na de beschrijving van zijne derde reis ten einde gebracht te hebben, getiteld : ,, I an Zaïssan over Khani naar Thibet en naar den bovenloop der Gele Rivier", stelde Prjevalski het Geographische genootschap voor, eene expeditie uit te rusten naar noordelijk Thibet. Tot dit einde werd aan het genootschap een subsidie van rb. 43,58o toegestaan, en de nieuwe expeditie, bestaande uit 21 man, vertrok in het begin van November 1883 uit de stad Oegri. De bijzonderheden van deze expeditie zijn bekend. Prjevalski heeft, behalve van de Russische en Berlijnsche aardrijks- 25 de Russische regeering, onderzoekingsreizen gedaan in de uitgestrekte landstreken, door welke het Chineesch-Russische grensgebied loopt, doch een groot gedeelte van dit gebied is op het oogenblik nog onbekend. De handel met China wordt eerder belemmerd dan bevorderd ; niet zelden hoort men van gevallen dat Siberische onderdanen aan willekeurige handelingen van de zijde der Chineesche overheden zijn blootgesteld, zonder dat hun recht geschiedt. Bovendien is er in Siberië eene veel te geringe Russische strijdmacht aanwezig om aan eenigen eisch kracht bij te zetten, en mocht men meenen dat uit Rusland militaire macht van eenige beteekenis daarheen zou kunnen worden gezonden, dan bedenke men dat dit moeielijker is dan het maken van eene reis rondom de wereld, langs de bestaande kundige genootschappen, gouden medailles gekregen van de genootschappen te Parijs, Rome, Londen en in Zweden. Het Zweedsche geographische genootschap heeft den beroemden reiziger de Vegamedaille toegekend, ingesteld ter eere van Nordenskjöld. Slechts vier reizigers buiten hem bezitten deze medaille, nl. Nordenskjold, Stanley, Palander en Junker. Prjevalski was eerelid der Russische academie van wetenschappen, die te zijner eere een bijzonderen gedenkpenning heeft doen slaan. De naam van Prjevalski zal steeds met eere vermeld blijven in de boeken der wetenschap, waaraan hij de beste jaren zijns levens heeft gewijd. De expeditie aun het hoofd warrvan hij stond, werd voortgezet door den Heer Pevtsoff, bekend door zijne reizen in Midden-Azië en door zijn werk: „Aanteekeningen eener reis in Allantsjoerije". In 1878 bereisde de Heer Pevtsoff Mongolië en de Chineesche provinciën Shansi en Chihli. Deze expeditie ging eerst naar de stad Kobdo, en van daar naar het meer Khara-oes, langs de uitgestrekte vlakte van den zuidelijken Altaï, vervolgens besteeg zij de hoogten van Madotoeol, en volgde, over eenen afstand van 180 werst, den loop der Khanga, om in de woestijn van Gobi te komen. Eindelijk ging de expeditie, na de bergen van Ta-Hin-Sa te zijn overgetrokken, naar de stad KoekoeChots. De heer Pevtsof reisde naar Kalgan, waar hij twee maanden bleef, en dan naar Oerga, van waar hij, langs eenen tot dusver onbekenden weg, naar Rusland terugkeerde. De expeditie Pevtsof had 4000 werst afgelegd, 28 geographische punten bepaald, en belangrijke botanische en zoologische verzamelingen mede gebracht. wegen van verkeer. Ook de Russische vloot, die aan de noordoostkust is gestationeerd, is verre van in voldoenden toestand te verkeeren. Voor zoover een oordeel daarover thans reeds gevormd kan worden, schijnt het Abongoolsche ras, hetwelk zich reeds thans in alle werelddeelen, met uitzondering van Europa, met eene buitengewone taaiheid zoekt te nestelen, een dreigend gevaar voor Siberië, voor Rusland en zelfs voor ons geheele werelddeel te kunnen worden. Het oogenblik waarop dit gevaar, althans voor de Russische koloniën, aanbreken kan, mag wellicht eerder bij tientallen van jaren, dan bij eeuwen worden berekend. Om dit onheil af te wenden, schijnt er voor Rusland slechts één middel te bestaan, nl. in den kortst mogelijken tijd te trachten dat het moederland en de koloniën op den zelfden trap van beschaving en ontwikkeling komen als de overige landen van Europa. Zoodra Siberië uit het moederland werkelijk kan worden bevolkt, niet op enkele punten en door het schuim der natie, maar over het algemeen door een voldoend aantal lieden, ontwikkeld genoeg om te kunnen en te willen werken, dan zal de dam sterk genoeg zijn om den Chineeschen menschenstroom tegen te houden. Het ongeschiktste middel om dat doel te bereiken is wel de tegenwoordig heerschende neiging om alles wat buitenlandsch is te weren. Als de panslavisten met hunne utopiën gelooven het alleen klaar te kunnen spelen, Rusland mettertijd op gelijken voet, althansop gelijke kracht, met het overig Europa te brengen, in het bijzonder wat betreft het in het leven roepen van een krachtigen en arbeidzamen middenstand, dan vergeten zij dat het Czarenrijk vele eeuwen heeft in te halen. De verloren tijd kan niet worden teruggewonnen dan door ruimschoots buitenlandsche elementen op te nemen, die voorzeker de vruchten zullen willen plukken van hunnen arbeid op Russischen bodem, maar dan ook tegelijkertijd hunne geestkracht, spaarzaamheid en zucht tot orde zullen mededeelen aan het Russische volk, dat zoowel het een als het ander broodnoodig heeft voor den bloei èn van het moederland èn van de koloniën. De gedachte aan het voordeel dat er voor de Russen in gelegen zou zijn om buitenlandsche energie, werkkrachten en kapitaal tot zich te trekken, dringt zich vooral op bij eene vergelijking van hetgeen zij tot dusver hebben gedaan in Midden-Azië, waar hetgeen er verricht is gebiedend noodzakelijk was, en wat zij reeds zouden hebben kunnen doen om hunne Aziatische koloniën te ontbolsteren. In Russisch Midden-Azië liggen de heerlijkste oases, maar naar het voordeel, dat Rusland van hare voortbrengselen trekt, zoekt men te vergeefs. De bevolking is den Russen zeer genegen, maar het land staat nog steeds onder militair bestuur; met bijna alle hunne ondernemingen aldaar hebben de Russen tot dusver nog geluk gehad, maar van 1868 tot 1879 waren de inkomsten van Turkestan ruim 4'i millioen roebel, de uitgaven daarentegen bijna 110 millioen. Onder die 110 millioen uitgaven zijn er 75 millioen voor militaire doeleinden besteed, terwijl het overige moet zijn aangewend voor „administratieve en beschavingsdoeleinden." Een spoorweg van de monding der rivier de Obi, naar eene in het noorden van Rusland, aan de kusten der IJszee, op 69° 20' noorderbreedte nog te bouwen haven, is het nieuwste oeconomische vraagstuk, waarmede men zich in Rusland bezig houdt. In beginsel is dit vraagstuk reeds opgelost, want de regeering heeft aan het ontwerp van den alhier wonenden heer A. D. Golochwastoff hare goedkeuring verleend. Dit plan komt op het volgende neder: de Siberische uitvoerartikelen, welke van Barnaoel de Obi af worden vervoerd, gaan te Obdorsk, ten zuidwesten van de Obigolf, per spoor in noordwestelijke richting over de Uralbergen, die hier nauwelijks 600 voet hoog zijn, dan over de rivier de Usa, en vervolgens over de groote toendra naar de aan de noordoostelijke kust van Europeesch Rusland aan te leggen haven, die zal worden aangelegd daar waar de Jugorzeeëngte het eiland Waïgatsch van het vasteland scheidt. Van deze haven kunnen de goederen naar Vardo in Noorwegen, en verder naar de overige Europeesche havens worden verzonden. De spoorweg, ongeveer 400 werst lang, zal mitsdien het vervoer door de IJszee overbodig maken, welke door de ijsmassa's meestal ontoegankelijk, steeds hoogst gevaarlijk is, en in elk geval eene zeereis van 1600 werst uitmaakt. De streek, door welke de spoorweg zal loopen, levert geene noemenswaardige technische bezwaren op. De bodem is aldaar de eeuwig bevroren toendra; er zijn geene bruggen over groote rivieren te slaan, en brandstoffen zijn er in overvloed voorhanden. De kosten der geheele onderneming zijn op 20 millioen roebel gei aamd, nl. 1 5 millioen voor de spoorweglijn, 2 millioen voor den aanleg der haven en 3 millioen voor de aanschaffing van vaartuigen, welke de goederen langs de Obi naai Obdorsk zullen transporteeren. Op het vervoer van passagiers wordt natuurlijk niet gerekend. De besparing van tijd voor het goederenvervoer van westelijk Siberië naar Londen schat de ontwerper op minstens 51 dagen. Hij verdeelt het transport als volgt: van Barnaoel tot Obdorsk pei stoomboot 10 dagen, van Obdorsk tot de nieuwe haven per spoor 2 dagen, van daar tot Vardo 4 dagen, en van Vardo tot Londen 10 dagen: in het geheel 26 dagen, of zelfs bij onvoorziene vertraging 3i dagen. Thans zijn goederen van Barnaoel tot Londen van 82 tot 137 dagen onderweg. De vracht, die thans 73 kopeken per pud-werst bedraagt, zal op niet meer den 42 kopeken te staan komen. Als basis is aangenomen een uitvoer van westelijk Siberië langs de Obi van 3o millioen pud. Het voornaamste artikel zal in den eersten tijd Siberische tarwe zijn, die wegens hare uitmuntende qualiteit en ten gevolge van de lagere transportkosten op de West-Europeesche markten zal kunnen concurreeren. De jaarlijksche opbrengst van dit artikel in westelijk Siberië is thans van 27 tot 38 V2 millioen pud. Andere artikelen, voor welke van den geprojecteerden spoorweg kan worden gebruik gemaakt, zijn: haver, hennep, vlas, lijnzaad, vleesch, talk, boter en wol. De productie dezer artikelen was tot dusver betrekkelijk gering, doch de spoorweg zal zonder twijfel van grooten invloed zijn op de ontwikkeling van landbouw en veeteelt. Aan den anderen kant zullen deze beide takken van bedrijf ook voordeel trekken van den invoer langs den nieuwen weg, al ware het maar alleen van den invoer van landbouwmachines, welke men thans door de hooge transportkosten onmogelijk aldaar kan ontbieden. Het is nog zeer moeielijk te zeggen, welke de oeconomische gevolgen van de Obi-spoorweglijn in het algemeen zullen zijn. Alleen dit mag verwacht wotden dat, naardien zij jaarlijks gedurende zes maanden geheel westelijk Siberië, en dit is een gebied bijna zoo groot als Europa, voor den handel ontsluit, zij althans aan dit gedeelte van het Russische rijk groot voordeel zal brengen. In een in Augustus 1888 verschenen Bluebook komt eene mededeeling voor van den Britschen ambassadeur te St. Petersburg aangaande het tot stand komen eener Engelsche maatschappij, die zich ten doel stelt eene geregelde gemeenschap door de Karazee te onderhouden tusschen de monding der Jenisseï en Europa. Opmerkelijk is het, dat terwijl het aanvankelijk hier te lande eenige verwondering, ja zelfs misnoegen heeft gewekt, dat de Russische regeering in dezen tijd, waarin buitenlandsche ondernemingen in Rusland over het algemeen een alles behalve warm onthaal vinden, hare ondersteuning heeft toegezegd aan de Phoenix Merchant Adventurers Company ld., thans hare verwachtingen omtrent de uitkomsten dezer onderneming niet hoog gespannen schijnen; met andere woorden men was hier reeds dadelijk van meening dat de beschouwingen van Sir Robert Morier van zeer groot optimisme niet vrij waren. En inderdaad, de nadere berichten die aangaande de pogingen van kapitein Wiggins om door het ijs tot de Jenisseï te komen, zijn ontvangen, hebben deze meening bevestigd. Wat ten deze in het eene jaar gedaan kan worden, is daarom nog volstrekt niet mogelijk in het andere jaar. De zeeweg om het noorden is steeds hoogst onzeker; de kans om door de Karazee te komen hangt van den wind af, die aldaar gedurende zekeren tijd waait, en wie weet niet dat er niets veranderlijker is dan de wind. Het misnoegen hetwelk hier te lande door de welwillende houding van de Russische regeering tegenover de bedoelde Engelsche maatschappij was opgewekt, en dat zijne uitdrukking heeft gevonden in een adres van den handelsstand van Nischni-Novgorod aan den minister van financiën, is dan ook door de Russische pers geheel ongegrond verklaard. De Ruskija Wjedemosti zeide o. a. dat ,,de vrees dat hier eene buitenlandsche maatschappij bevoordeeld is, eene hersenschim is met het oog op de gevaren welke de Karazee oplevert." De ondervinding ook hier te lande opgedaan, schijnt dit oordeel te rechvaardigen. De bekende heer Sibiriakoff althans heeft, ontmoedigd door zijne vergeefsche pogingen om den zeeweg te gebruiken, reeds sedert eenige jaren den landweg gekozen om aan de Siberische goederen een afzet te verschaffen. Hij maakt daarbij gebruik van eenen bergpas in den Uralketen tusschen de beddingen van de Obi en de Petschora. Niettegenstaande de ook hier te overwinnen moeilijkheden, worden thans toch eenige Siberische producten zooals: meel, talk, leder en schaapsvellen, tot een gewicht van 100,000 tot 200,000 pud, jaarlijks langs dezen weg vervoerd. W el verre van nieuw te zijn werd deze weg reeds vóór eeuwen door de Russische ivdiwoden, bij hunne veldtochten tegen de vorsten van Joegoerië, gebruikt. Hij begint bij den bovenloop der Sygwa, een zijtak van de Soswa, welke laatste weder in de Obi uitloopt. Tusschen de Sigwa en den Tschoegor, een zijtak van de Petschora, ligt de bovenbedoelde bergpas, ongeveer honderd werst lang. Het terrein aldaar is vrij vlak, en wordt, ondanks den moerassigen bodem, door de plaatselijke bevolking, bestaande uit Zyrianen, Ostiaken, W ogoelen en Samojeden, als een der best begaanbare streken beschouwd. Bij de opening der scheepvaart in de maand Juni worden de Siberische goederen op stoomschepen, bevracht door den heer Sibiriakoff van de Obi en de Irtitsch naar de Sigwa gebracht, waarmede de geheele zomer gemoeid is. Zoodra de vorst is ingevallen, gaan zij van daar per slede naar de eene of andere plaats aan den Tschoegor, vervolgens in de lente per stoomboot naar het dorp Viski aan de monding der Petschora, om eindelijk met de stoomboot Nordenskjöld naar Europa, gewoonlijk naar Bremen of Hamburg, te worden vervoerd. Deze Siberische handelsweg over land is derhalve lang en moeielijk, maar in elk geval baart hij den ondernemer niet zoo dikwijls teleurstellingen als met den zeeweg het geval is. Toch begrijpt men licht dat in deze omstandigheden een plan als dat van den heer Golochwastoff, tot het aanleggen van een Obi-spoorweglijn langs welke de Siberische producten in 3o dagen van de Obi na'ar Europa zouden kunnen vervoerd worden, in hooge mate de aandacht trekt in Rusland. Handel en nijverheid zijn in Siberië wel is waar nog weinig ontwikkeld, doch het te ontginnen gebied is zóó groot dat elke uitbreiding reeds geheel andere cijfers omtrent den oeconomischen toestand zoude te aanschouwen geven, dan die waaraan wij tot dusver gewend zijn. In tegenstelling van vroegere eeuwen, gaat in onzen tijd de beschaving van het westen naar het oosten. Het westelijk gedeelte van Siberië levert den ook reeds tegenwoordig meer punten van overeenkomst op met Europa dan het verre oosten. Genoemd mogen worden de provinciën Tobolsk en Tomsk; de handel concentreert er zich op de missen, waarvan die van Tumene en Tomsk de voornaamste zijn. Van eerstbedoelde stad, aan deToera gelegen, gaat de scheepvaartbeweging naar de Obi, de Prtitsch en hare zijrivieren. Tumene vormt het centrum van een nijverheidsgebied. Er zijn scheepswerven, leerlooierijen, eene lakenfabriek, glasblazerijen, touwslagerijen, men vervaardigt er karren, sleden en landbouwwerktuigen, en er zijn goederen-entrepots voor hetgeen zoowel op de plaats zelve wordt vervaardigd als van verre komt. Het aantal inwoners is ongeveer 16,000. Tomsk, aan de rivier de Tom, heeft 3o,ooo inwoners. Deze stad is het middelpunt van de districten van Altaï, Barnaoel en Bi'ïsk. Hier wonen de eigenaars der Siberische goudmijnen en zijn verschillende handelshuizen gevestigd, die met Kiachta handel in thee drijven, De vischhandel is er belangrijk; er zijn leerlooierijen, korenmolens, kaarsenfabrieken, brandewijnstokerijen en drie banken. Behalve deze steden zijn voor den handel niet zonder belang de plaatsen Koergane (7000 inw.), Tobolsk ( 18,000 inw.), Barnaoel ( 14,000 inw.) en Biïsk (8000 inw.) In de provincie Tobolsk worden jaarijks meer dan honderd missen gehouden met een omzet van 12 millioen roebel, en in de provincie Tomsk 14 missen met een omzet van 2 millioen. In i85o telden deze beide provinciën 2,110,000 inwoners, doch in 1882 reeds 3,322,35o. De bevolking, hoewel nog dun gezaaid, neemt mitsdien toe. Er zijn zelfs nog streken waar gemiddeld slechts zes inwoners op de vierkante werst voorkomen. Langs den grooten Siberischen weg is de bevolking het dichtst. De graanoogst in westelijk Siberië bedroeg in i85o acht millioen tsjetwert en in 1881 reeds 11,820,000 tsjetwert. De voornaamste landbouwvoortbrengselen zijn rogge en haver ( 55 pet. der geheele productie), voorts gerst, maïs en gierst. Aardappelen worden er ook op zeer vele plaatsen verbouwd. In de zuidelijke steppen wordt tabak geteeld met eene opbrengst van ongeveer 60,000 pud jaarlijks. De veeteelt begint zich langzamerhand uit te breiden, ten koste van jacht en vischvangst. In 1881 was de veestapel van West-Siberië ongeveer tien millioen stuks vee groot. Veeziekten richten echter dikwijls ontzaglijke schade aan. Het land is intusschen nog weinig bekend, vooral het noordelijk gedeelte. Men weet dat dit wordt bewoond door de nomadenstammen der Ostiaken en Samojeden, halve wilden en heidenen, wier aantal niet nauwkeurig kan worden opgegeven. De Samojeden houden zich voornamelijk bezig met de rendierenteelt; met hunne kudden zwerven zij in de Uralbergen en op de moerassige vlakten, die zich uitstrekken tot aan de oevers der IJszee. De Ostiaken zijn voornamelijk visschers, doch voorzien ook door de jacht in hun onderhoud. 26 De Obi, ééne der grootste rivieren van de wereld, is zeer vischrijk. In dezen stroom en in zijne zijtakken zijn vele zandbanken, die zeer geschikte plastsen voor de vischvangst opleveren. De hoeveelheid visch, die jaarlijks te Tobolsk wordt aangevoerd, bedraagt ongeveer een half millioen pitd, ter waarde van een millioen roebel. Obdorsk, waarvan de heer Golochwastoff het uitgangspunt vau de spoorweglijn wil maken, is nog een klein maar zich snel ontwikkelend dorp, op vier werst afstands van de Obi. Elk jaar wordt er eene mis gehouden, waarheen de bewoners dier streken de producten van hunne jacht en visscherij brengen. De verwezenlijking der spoorwegplannen zal den afstand tusschen Europa en het noordwestelijk gedeelte van Siberië belangrijk verkorten. Voor de meer zuidelijk gelegen gedeelten van dit land echter is de onlangs geopende spoorweglijn Samara — Oefa vooral van gewicht. Zij is de verlenging van den spoorweg Warschau — Samara, die Europeesch Rusland doorsnijdt. Zoodra deze lijn volgens de beraamde plannen tot Slatoest verlengd zal zijn, komt zij op Siberisch grondgebied, en vormt de eerste keten van den Siberischen spoorweg, welke Europa met Omsk, Tomsk, Krasnojarsk en Irkutsk zal verbinden. Deze lijn zal loopen langs den 55sten graad noorderbreedte, d. i. zij doorloopt eene streek die op dezelfde breedte ligt als Moskou. Als deze lijn van Warschau tot Irkutsk gereed zal zijn, zal men eerst kunnen spreken van eene ontwikkeling van Siberië, dat, drie maal grooter dan Europeesch Rusland, sedert eeuwen alleen gebruikt is als verbanningsoord. Immers, kort nadat in i 586 de eerste Russische stad aan gene zijde van den Ural, Tumene, gesticht was, en in 1600 Berezoff, Tomsk, Turine en Mangaleja waren gebouwd, werden ook de eerste bannelingen naar Siberië gezonden. En, tot dusver heeft de Staat het land uitsluitend als verbanningsoord gebruikt, zonder er zich verder iets aan gelegen te laten liggen. Terwijl een aantal mannen — pionniers in den waren zin van het woord — zooals de Beketoffs en de Moskwitine's, met een handvol menschen, ondanks honger en koude, het land trachtten tot ontwikkeling te brengen, stuurde de regeering er, alleen van 1754 tot 1864, n^et minder dan een millioen bannelingen heen. Op het oogenblik is een brief van St. Petersburg naar Kamschatka vijf maanden onderweg, en in de hoofdplaats van datzelfde Kamschatka: Petropavlovsk, schittert op de jaarlijksche stedelijke begrooting een post van twee roebel vijftig kopeken voor „openbaar onderwijs" en een van tien roebel voor de stadsreiniging. Het is waar dat dit één der verst afgelegen streken is, doch ook dichter bij de Europeesche grenzen van Rusland heerschen nog steeds de verwonderlijkste toestanden : hongersnood en ziekten onder menschen en dieren richten vaak de verschrikkelijkste verwoestingen aan onder volken, als bijvoorbeeld de Kirghizen, die bij goede middelen van verkeer in rechtstreeksche aanraking met Europa zouden zijn. In 1884 werd in Siberië eene nieuwe provincie gevormd, en onder het bestuur gebracht van een generaal*gouverneur. Zij zou bestaan uit het zoogenaamde ,,maritime territoir", het gebied van den Amur, van Transbaïkal, van het eiland Sachaline, en zij is dus het meest zuidoostelijk gelegen gedeelte van Siberië. Kortweg wordt zij „het Amurgebied" geheeten. De Russen hebben dit land nog niet zeer lang in bezit. Eerst in i85o kon men van eenige enkele Russische nederzettingen aldaar spreken, doch toen werd dan ook door keizer Nikolaas I bepaald, dat de Amur eene Russische rivier zou zijn, en het land bij Siberië ingelijfd. Deze inlijving geschiedde tegen den wil van Nesselrode, die bevreesd was voor Engeland, dat zich echter ook in dit geval nederlegde bij het voldongen feit. De grenzen van het Amurgebied werden eerst verscheidene jaren daarna met China geregeld. Het in 1858 door den toenmaligen gouverneur, graaf Muraviëff, wien de bijnaam van „Amurski" werd gegeven, met China gesloten grensregelings-tractaat, bevredigde Rusland slechts ten deele; eerst bij het verdrag van Peking van 2 November 1860 kreeg hét wat het wilde, dat wil zeggen: in de eerste plaats bet Ussurigebied, waar men dadelijk begon met het bouwen der meest zuidelijk gelegen Russische havenstad aan den Stillen Oceaan : Wladiwostok. Niemand minder dan de chef van het ministerie van marine heeft in den afgeloopen zomer een bezoek gebracht aan die uiterste grenzen van het Russische rijk, en natuuilijk ook aan genoemde haven, die op ongeveer even grooten afstand van Petersburg ligt als loonden van Calcutta, met dit \ei schil nochtans, dat tusschen beide laatstgenoemde plaatsen goede gemeenschapsmiddelen bestaan, terwijl men, om van St. Petersburg naar Wladiwostok te komen, Azië moet omstoomen of dwars door Siberië per voertuig reizen. Uit dezen tocht van den Russischen minister van marine zelf vloeit intusschen voort, dat het gewicht, hetwelk aan het Amurgebied gehecht wordt, niet gering is. Op het oogenblik is dit gewicht nog van zuiver strategischen aard. Men vermoedt hier dat, indien de onbloedige strijd, welke tusschen Rusland en Engeland reeds sedert zóó lang wordt gevoerd, en die, nu eens op het Balkan-schiereiland, dan weet in Centraal-Azië, een meer dreigend aanzien krijgt, eens werkelijk ontbrandt, Groot-Britannië niet zal nalaten,- het tooneel van den strijd ook aan de kusten van den Stillen Oceaan over te brengen. De hoofdplaats Chabarowka ligt op 3ooo werst van het dichtst bijzijnd centrum van beschaving, en dat centrum is Irkutsk. De geiWaal-gouverneur is dan ook te beschouwen als een bisschop in parlibus infidelium. Hij bestuurt een ontzaglijk groot gebied, doch behalve de ambtenaren der Russische regeering, zijn er nagenoeg geene zielen die onder hem ressorteeren. De Russische patriotten meenen reeds dat er gebrek aan ruimte in Europeesch Rusland bestaat, en wenschen dat op staatskosten kolonisten naar het Amurgebied worden gezonden. Reeds heeft de regeering op kleine schaal dien wensch ingewilligd, tot dusver evenwel met weinig goeden uitslag. „God geve dat de Siberische universiteit mijne verwachtingen rechtvaardige" schreef czaar Alexander III op het telegram, waarbij hem door den curator van het onderwijsarrondissement van westelijk Siberië werd medegedeeld, dat op den 22 Juli/3 Augustus 1888 de universiteit te Tomsk geopend was. De opening dezer hoogeschool, waarvan de gebouwen reeds lang gereed waren, werd herhaaldelijk uitgesteld. Een der groote bezwaren was, naar het heette, gebrek aan professoren en studenten. Thans echter, nu deze moeielijkheden tot op zekere hoogte overwonnen schijnen te zijn, nu in het groote gebied, dat zich uitstrekt ven het Uralgebergte tot aan den stillen Oceaan, Minerva eindelijk een zetel heeft, is het alsof de woorden van den Czaar eerder het karakter hebben ven wantrouwen dan van blijdschap over de opening van de universiteit te Tomsk. Hoe dit ook zijn moge, de berichten omtrent den aanleg van een spoorweg dwars door Siberië, en de opening van eene hoogeschool aldaar zien er geheel anders uit dan die waaraan men tot dusver uit dat land gewoon was. Sedert den tijd van Peter den Groote heeft Rusland jaarlijks 20,000 bannelingen naar Siberië gezonden. Deze worden verdeeld in drie groepen : de veroordeelden tot a. dwangarbeid in de mijnen; b. levenslang verblijf in Siberië, met verlies van alle rechten; c. tijdelijk verblijf aldaar in eene aangewezen plaats, met verlies van eenige rechten. Naar gelang van de hun opgelegde straf worden zij gezonden naar de gouvernementen Tobolsk en Tomsk, of naar de verder afgelegen provinciën Jenisseisk, Irkutsk en Jakutsk. Het lot van den banneling staat natuurlijk in nauw verband met de plaats, waar hij moet verblijven. Is deze eene stad, en is de gedeporteerde eenigszins ontwikkeld, dan heeft hij het niet zóó slecht, als het wel is voorgesteld. Bannelingen in dienst van de politie en de belastingbesturen treft men, volgens geloof- waardige berichten, overal in Siberië aan. Hard is echter het lot der politieke misdadigers, die gewoonlijk het verst weg worden gezonden, zelfs tot aan de kusten der IJszee. Zij zijn meestal jonge lieden uit betere standen, die derhalve eenige ontwikkeling hebben. Sommigen hunner krijgen eene toelage van de regeering van 6 roebel per maand, en van het gemeentebestuur van het dorp, waar zij zich moeten ophouden, een stuk land ter bebouwing. Verreweg de meesten hebben echter niet het geringste begrip van den landbouw, en in wanhoop nemen zij de eerste de beste gelegenheid waar om te ontvluchten. Worden zij op hunne zwerftochten niet opgepakt, of komen zij niet van honger en ontbering om, dan vestigen zij zich onder een valschen naam in de eerste stad die zij kunnen bereiken. Bekeerd van hunne nihilistische ideeën zijn zij echter daarna volstrekt niet. Is het met het oog op een en ander te verwonderen, dat de Czaar naar aanleiding van de opening der Siberische universiteit niets anders neerschreef dan de bovenaangehaalde woorden? Reeds thans zijn de nihilisten een gevaar voor Siberië, dat grooter kan worden, indien niet spoedig maatregelen worden genomen om althans de universiteitsstad van hen te zuiveren, en te zorgen dat deze voortaan met de gedeporteerden geenerlei aanraking hebbe. Het kwaad gerucht, in hetwelk Siberië staat, zal allengs verdwijnen als de geprojecteerde spoorweg tot stand komt, maar eene betere toekomst voor het land is eerst te verwachten, als het ophoudt verbanningsoord te zijn. In de laatste jaren is de vraag, om de deportatie naar Siberië af te schaffen, herhaaldelijk door de regeering in overweging genomen. Indien de opening der hoogeschool van Tomsk de aanleiding mocht zijn, dat deze vraag in bevestigenden zin beslist, of althans de deportatie tot een klein gedeelte van Siberië beperkt werd, waarheen de veroordeelden per schip konden worden vervoerd, dan zou de dag der opening van de hoogescbool van Tomsk een heugelijke mogen heeten. EEN BOEK OVER DEN KRIMOORLOG St. Petersburg, ~ December 1888. Baron Jomini, de gisteren overleden staatsman, was de schrijver van het werk getiteld : ,,Etude diplomatique sur la guerre de Crimée ( i852 — 1856), par un ancien diplomate", hetwelk in 1874 te Parijs verscheen. Vier jaren later werd het te Petersburg opnieuw uitgegeven, mede anoniem. Spoedig daarna verdween het weder uit den handel. Eerst in 1886 werd in het bekende tijdschrift Westnik Jervropi de genoemde studie, ditmaal in het Russisch, omgewerkt en aangevuld, openbaar gemaakt onder den titel van Rossija u Jeivropa n> epochoi krimsko'i Wóini (Rusland en Europa in het tijdperk van den Krim-oorlog.) De dood van den auteur, wiens invloed op de Russische politiek ten aanzien van de Oostersche kwestie niet gering is geweest, maakt een overzicht van dezen arbeid actueel. Jomini meent dat de groote fout der Russische staatkunde, tijdens den Krimoorlog, hierin lag, dat zij in de bres sprong voor het stelsel der tractaten van 1815, dat reeds lang had uitgediend. Rusland was de ziel eener coalitie tegen Napoleon III bij diens troonbestijging. Het ontzegde hem zelfs het recht het cijfer III achter zijnen naam te voegen. De dynastie der Bonaparte s was immers door de verdragen van 1815 te niet gedaan. De Russische regeering had intusschen, bij haren tegenstand tegen den nieuwen Franschen Keizer, zich in de eerste plaats vergist in den invloed, dien deze in Frankrijk zelf had, en voorts meende zij — ten onrechte — dat zij bij haar verzet zou worden gesteund door Engeland, Pruisen en Oostenrijk. Reeds in i85o was door Frankrijk de twistvraag geopperd over het bezit van eenige heilige plaatsen binnen Jeruzalem, welke door de Grieken als hun eigendom werden beschouwd. Napoleon wist dat hij Rusland niet gevoeliger kon treffen dan in het Oosten. Rusland steunde natuurlijk zijne geloofsgenooten. Van het zuiver godsdienstig gebied sloeg de diplomatieke strijd over op het politiek terrein. De drie bovengenoemde mogendheden waren nog langen tijd, tot in 1853, op de hand van Rusland. De toestand veranderde echter toen het bekend werd dat Rusland in het geheim eene overeenkomst met de Porte wilde sluiten, waai bij het een protectoaat over de Grieksch-orthodoxe kerk in het gebied van den Sultan zou krijgen. Baron Jomini maakt der Russische staatkunde van dit laatste punt een verwijt. Daardoor ontstond een algemeen wantrouwen. Frankrijk zond zijne vloot naar de Grieksche wateren. Engeland aarzelde nog actief op te treden, doch wapende zich om op alles voorbereid te zijn, en Tuikije kreeg daardoor moed om te verklaren dat, door aan de wenschen van Rusland aangaande het protectoraat te voldoen, de souvereiniteitsrechten van den Sultan zouden worden verkort. De Porte werd nog stoutmoediger, toen haar bleek dat ook Oostenrijk en Pruisen tegenstanders van Rusland waren geworden. Reeds in Mei x853 waren de diplomatieke betrekkingen tusschen. St, Petersburg en Konstantinopel afgebroken. Het prestige van Rusland in het Oosten liep ten gevolge van dit alles gevaar, gevoelig te worden geschokt. Ofschoon, gelijk baron Jomini vertelt, de Porte waarschijnlijk bereid zou zijn geweest metterdaad de Russische wenschen ten opzichte van hare Grieksch-orthodoxe ondeidanen in te willigen, achtte zij het toch beneden hare waardigheid, daartoe, bij een officieel stuk, zich te verbinden. Hare weigering werd hier te lande hoog opgenomen. Aan den Keizer werd over deze zaak een rapport uitgebracht, waarin betoogd werd dat de regeering de keus had om, öf eenvoudig geene diplomatieke betrekkingen met Turkije te onderhouden, tot tijd en wijle de Sultan op de eene of andere wijze voldoening zou hebben gegeven, öf onmiddellijk een leger van 200,000 man naar Turkije, en de vloot de Zwarte Zee naar Konstantinopel te zenden. Het keizerlijk Kabinet besloot echter tot eenen halven maatregel die, gelijk baron Jomini zegt, „ongelukkigerwijze al de schaduwzijden van het geweld in zich vereenigde, zonder de voordeelen aan te bieden, welke van vastberaden maatregelen met de wapenen in de hand konden worden verwacht. De Keizer besloot de Donauvorstendommen met een legerskorps van 35,ooo man te bezetten; het was geen oorlog, het was alleen een maatregel van dwang, als materieele waarborg, in afwachting van de inwilliging onzer rechtmatige eischen. Deze halve maatregel was het gevolg van een compromis tusschen de bezadigdheid van graaf Nesselrode en de verbitternig van keizer Nikolaas. In het algemeen zijn compromissen in de staatkunde verstandig, maar in sommige kritieke oogenblikken worden zij noodlottig" Op den laatsten Meidag van i853 schreef graaf Nesselrode een ultimatum aan Reschid Pacha, houdende dat, indien binnen acht dagen de Porte geen bevredigend antwoord aan de Russische regeering deed toekomen, een Russisch leger de Donauvorstendommen bezetten zou. Het antwoord werd gegeven door de Engelsche en Fransche vloten, welke in de baai van Besika bij de Dardanellen het anker wierpen. Het Russische legerkorps trok den 22sten Juni over den Pruth. Intusschen hadden er nog geene vijandelijkheden plaats gehad. Door eene verzoeningsgezinde nota, de zoogenaamde „Weener nota" van 31 Juli 1853, goedgekeurd door Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Pruisen, en welke door de Porte tot de Russische regeering zou worden gericht, scheen zelfs een vergelijk tot stand te worden gebracht. Ditmaal was het echter de Porte, die, daartoe aangezet door den Engelschen ambassadeur te Konstantinopel, Lord Stratford de Redcliffe, eenen spaak in het wiel stak. De nota gaf Rusland geene volledige satisfactie, maar zij bedoelde toch de handhaving van het status quo, d. w. z. eenen toestand die in overeen- •27 stemming met de tusschen Rusland en de Porte gesloten verdragen was te brengen. Turkije echter sloeg wijzigingen voor, door welke de waarborgen, bij de ,,Weener nota" aan Rusland gegeven voor de bescherming der Grieksch-orthodoxe kerk in Turkije, te niet werden gedaan. Tegelijkertijd werd een memorandum, waarin de gronden waren blootgelegd waarom Rusland niet moest toegeven aan de Turksche tegenvoorstellen en dat getiteld was : ,,examen des modijications introduites par la Porte ottomane dans la note autrichienne", op tot dusver nooit opgehelderde wijze, weggenomen van de tafel des Keizers, voor wien het alleen was bestemd, en door een Berlijnsch blad openbaar gemaakt. Deze openbaarmaking was oorzaak dat er in geheel Europa een storm van verontwaardiging tegen Rusland losbrak. De Russische regeering, ziende dat zij van Turkije niet de verlangde voldoening had te verwachten, liet de Turksche vloot bij Sinope vernietigen. Frankrijk en Engeland zonden hunne vloten in de Zwarte Zee. De Russische Keizer vroeg dienaagaande opheldering te Parijs en te Londen, en toen deze niet gegeven werd, verlieten zijne ambassadeurs hunne posten. Engeland en Frankrijk verlangden de ontruiming der Donauvorstendommen binnen een bepaalden termijn, maar Rusland voldeed daaraan niet, en de oorlog werd den i3en April 1854 verklaard. Over de staatkunde der Russische regeering tijdens den oorlog en den voor Rusland zoo vernederenden vrede van Parijs, velt baron Jomini een scherp oordeel, o. a. met de volgende woorden: „Men verwijt ons dat wij de doelloosheid der gebrachte offers aan ons zelf te wijten hebben, omdat wij te laat daartoe besloten hebben. Eene dergelijke beschuldiging moet rijpelijk worden overwogen, omdat zij zeer gewichtig is. De plicht van het keizerlijk Kabinet in de moeielijke omstandigheden, waarin het zich bevond, bestond natuurlijk hierin, dat het stap voor stap de belangen van Rusland moest verdedigen. In de politiek hangen, voornamelijk in oorlogstijd, de concessies zoowel als de voordeelen, waarnaar men streeft, uitsluitend af van het evenwicht der krachten en van den toestand der beide oorlogvoerende partijen. Het is aan geen twijfel onderhevig dat, bij de raming van dit evenwicht, onze berekeningen zeer geleden hebben aan de kwaal van overschatting onzer eigene krachten. Men dacht in Rusland aan het jaar 1812. Gevoelig beleedigd in zijn nationalen trots, was het bereid nog eenmaal een voorbeeld van zulk eene vaderlandsliefde te geven. Maar de omstandigheden waren niet meer dezelfde; de oorlogsvoorwaarden namelijk waren geheel gewijzigd, het waren andere tegenstanders, en een ander oorlogstooneel, aangezien de zee de hoofdrol speelde. De spoorwegen, de stoom^ kracht, de betere wapens hadden in de kansen van den oorlog belangrijke en nog onbeproefde wijzigingen gebracht. •Dit zijn de voornaamste punten, welke door ons over het hoofd werden gezien. Daaruit ontstond eene dubbele fout: in de eerste plaats wat betreft de hinderpalen welke onze tegenstanders zouden ontmoeten, en ten tweede ten aanzien van de elementen van den weerstand, dien wij hun konden bieden. Wij zagen dit bij eiken stap van het keizerlijk Kabinet, in zijne stemming en in de stemming van onze ministers. Men geloofde bij ons niet aan de hechtheid van het verbond tusschen Engeland en Frankrijk, rekende op hun onderling antagonisme, wilde niet toegeven dat hunne hulp aan Turkije krachtdadig zou kunnen zijn, omdat zij wel is waar Konstantinopel en de andere Turksche havens van de zeezijde beschermde, maar Turkije op het vaste land aan onze aanvallen prijs gaf; nog minder geloofden wij aan de mogelijkheid van belangrijke militaire expeditiën op zulke verre afstanden van het eigen grondgebied ; — deze moeieIijkheid echter bestond, helaas ! veel meer aan onze zijde; — wij wilden niet gelooven aan de vijandige verblinding van Oostenrijk en de Duitsche vorsten, en hoopten veel van de hulp der christelijke bevolkingen van Turkije. Dientengevolge heeft het keizerlijk Kabinet, doordrongen van de noodzakelijkheid van concessies, maar geleid door den wensch deze te beperken overeenkomstig de strenge eischen van eenen toestand, die nooit met juistheid bepaald was, niet altijd te rechter tijd de noodige offers gebracht." Interessant zijn de door baron Jomini medegedeelde bijzonderheden omtrent de beraadslagingen, gevoerd over de vraag of Rusland de harde vredesvoorwaarden al of niet moest aannemen. Graaf Nesselrode zette den toestand uitéén, en wees er op dat de vraag, over welke men te beslissen had, slechts op twee wijzen kon worden opgelost: óf de Weener vredesvoorwaarden moesten worden aangenomen, óf geheel verworpen, hetgeen ten gevolge zou hebben dat het diplomatiek verkeer met Oostenrijk zou worden afgebroken, en dit rijk zich waarschijnlijk bij Frankrijk en Engeland zou aansluiten, eene aansluiting die des te gevaarlijker kon worden, omdat zij ook Duitschland en Scandinavië kon medesleepen. Graaf Nesselrode was van meening dat Rusland weinig vooruitzicht had, door het voortzetten van den oorlog eenig voordeel te behalen, dat het vroeg of laat toch vrede zou moeten sluiten, en dat de voorwaarden dan nóg harder zouden zijn. Prins Worontzoff was van dezelfde meening, en zeide dat de oorlog de Krim, den Kaukasus, zelfs Finland en Polen in gevaar zou brengen, en dat het beter was thans vrede te sluiten, in plaats van het tot het uiterste te laten komen. Graaf Orloff wederlegde de bezwaren, welke tegen het sluiten van den vrede gemaakt konden worden. l)e bevolking zou, zoo meende hij, in dezen vrede zich schikken, al viel dit aan het nationaal gevoel ook nog zoo zwaar, en zelfs met \teugde den \ rede aannemen, omdat zij door den oorlog en de offers, welke hij had gekost, was afgemat. Graaf Kisseleff behandelde breedvoerig de gevaren, welke de oorlog voor provinciën kon hebben als Wolhvnië en Podolië, welke eerst voor betrekkelijk korten tijd waren verworven, en niet minder ook voor Polen en Finland. In vergelijking met deze groote, altijd mogelijke verliezen waren de thans te brengen offers van geen gewicht. Prins Dolgoruki, minister ven oorlog, wees van een militair standpunt op de onmogelijkheid om den 'oorlog voort te zetten, en baron Meyendorff deed hetzelfde van een financieel standpunt, door te verklaren dat eene voortzetting van den oorlog Rusland onvermijdelijk tot een staatsbankroet zou brengen, want de oorlog had reeds driehonderd millioen roebel aan buitengewone uitgaven gekost, terwijl de ontvangsten eene steeds aangroeiene vermindering aanwezen. Graaf Bludoff alleen sprak tegen den vrede, zonder nochtans de gedachte daaraan geheel te verwerpen. Met tranen in de oogen besloot hij zijne redevoering met de woorden: ,,Je dis arec le comte de Choiseul: puisque nous ne sarous pas faire la guerre, faisons la paix." Aldus werd tot den vrede besloten, die bij het verdrag van Parijs van i8/3o Maart i85b is tot stand gekomen. Het lijk van baron Jomini wordt heden ter aarde besteld. Het heldere hoofd heeft, na 33 jaren lang zijne geestesgaven aan het belang van zijn vaderland gewijd te hebben, opgehouden te denken. Gelijk men heeft gezien was het oordeel van baron Jomini hier en daar verre van zacht en vergoelijkend over de handelingen van het ministerie van buitenlandsche zaken met betrekking rot de Oostersche quaestie. Wellicht was zijne pen bij het schrijven over de gebeurtenissen van den Krim-oorlog scherper geworden, nadat ook vóór, tijdens en na den oorlog met Turkije in 1877 door de Russische regeering dezelfde weifelende staatkunde is gevolgd als ruim twintig jaren vroeger, en ook toen de offers, door Rusland gebracht, niet in verhouding hebben gestaan tot de verkregen voordeelen. Het is moeilijk te voorspellen of de Russische staatslieden zich eventueel in de toekomst de lessen van den thans overleden diplomaat ten nutte zullen maken. WINTERSPORT IN RUSLAND. St. Petersburg, j. Januari, i88g. Beweging, stofwisseling en hunne gevolgen: frissche blozende koonen en levenslust, zij zijn in Rusland over het algemeen vrome wenschen. Allen kennen den weg om gezond en opgeruimd te zijn, doch weinigen volgen hem, en als men een woord over den sport in Rusland wil zeggen, dan moet men den lezer er al dadelijk op voorbereiden, dat het gezelschap, waarin men hem brengen zal, bijna geheel uit niet-Russische elementen bestaat. Eene verontschuldiging in de bewering dat hun land zich niet tot beoefening van sport leent, hebben de Russen niet. Ook in het land der pelzen en van onder tot boven verwarmde huizen, is er ruimschoots gelegenheid tot beweging in de open lucht. Een zware pels, hooge vilten laarzen, eene bonten muts met kleppen over de ooren, zijn even noodig als een weinigje geestkracht. De eerstgenoemde zaken zijn te koop, en het andere. . . . nu ja, spoi t is immeis juist datgene waardoor wij energie krijgen. Deze winder begon in Rusland met een tijdperk van weinig of geen sneeuw. Dientengevolge was het ijs spiegelglad. Vertrouwbaar is het ijs altijd, het is zóó dik, dat het weerstand kan bieden aan de zwaarste vrachten. Glad ijs ! Den „boeier" voor den dag gehaald ! Per rijtuig gaan wij naar de St. Petersburgsche jachtclub, op het eiland Krestovski, ongeveer een half uur buiten de stad. Bij het naderen ontdekt men op het ijs voor het gebouw der club. . . . een aantal zeilen. Een driehoek van hout, ongeveer de grootte van een gewonen boeier, en als zoodanig getuigd, met de basis als boeg en den top als achtersteven, loopende op drie reusachtige schaatsen, waarvan de achterste beweegbaar is en als roer dient, ziedaar de ijsboot. Er is plaats voor 5 a 6 personen, bereid om het gevaarte te helpen voortduwen, als dit noodig is. Het is nog log: ras, dwa, tri, allen te gelijk : één stoot, ras diva tri, nog een stoot, daar komt het van zijne plaats, het glijdt reeds, maar de zeilen vangen nog geen wind, doch langzamerhand wordt het duwen gemakkelijker, de stuurman — een liefhebber, gewoonlijk de eigenaar van de ijsboot — heeft reeds het roer in de hand, daar wendt hij het, daar zwelt het zeil, ,,spring er in", de eene passagier na de andere vleit zich neder, en daar vliegt men over de groote ijsvlakte van de Newa-golf. „Zich nedervleien" is misschien wat euphemistisch gezegd, want de planken zijn hard, en alles wat de vaart kan tegen houden ontbreekt, zoodat men zich achter niets beschutten kan tegen den feilen wind. Het beste is zich plat neder te leggen, als het kan, met den rug naar den boeg. De boot snelt over het ijs, zonder wrijving waar het glad is, stommelend en rommelend waar zij over oneffenheden gaat. Naarmate de wind sterker wordt, gaat het harder, en worden de schokken grooter waar het ijs hobbelig of gebarsten is. De tocht is niet zoo gevaarlijk als het schijnt. Het eenige gevaar leveren de barsten op: raakt ééne der schaatsen van de ijsboot daarin gevangen, dan blijft er waarschijnlijk niet veel over van de boot en evenmin van de passagiers. De stuurman heeft mitsdien te zorgen dat de boot rechthoekig over de spleten vliegt. Bij zulke gelegenheden roept hij ,,hold on" opdat de passagiers voorbereid zijn op den schok, en zich vasthouden om niet over boord te worden geworpen. Aldus legt men bij gunstigen wind 5o kilometer per uur af. De overtocht van de stad naar Oraniënbaum, die in den zomer per stoomboot anderhalf uur duurt, geschiedt per ijsboot in ongeveer 35 minuten. Midden op de groote ijsvlakte staat de „kabak" (letterlijk: kroeg) die als halfweg beschouwd wordt tusschen Oraniënbaum en Kroonstad eenerzijds, en St. Petersburg ander- zijds. Daar wordt aangelegd. Immers met uwe glacéhandschoenen hebt gij ook de eischen van een weelderig ingerichten restaurant tehuis gelaten. In den kabak kan men weinig zien vanwege den rook, die door geen schoorsteen kan ontsnappen. Het menu is eiken dag hetzelfde en bestaat uit één schotel, nl. koroeschki (spiering), als stoel dient een kist of eene plank, en met zilver wordt men niet bediend, maar het maal is begoten met den besten aller sausen: de eetlust, en gekruid met de geurigste specerij, de goede luim, die voortspruit uit frissche lucht en lichaamsbeweging. Voor de ïjsboot-sjpor/ is het begin van dezen winter gunstiger geweest dan sedert lang het geval was. Glad ijs in de Newa-golf is zóó zeldzaam, dat schaatsenrijden hier alleen beoefend wordt als vermaak en geen practisch deel heeft. Men rijdt hier steeds op geveegde banen van geringe afmeting, en is dan ook veel meer geoefend in het schoon- dan in het hardrijden. Alvorens van het sneeuwlooze ijs af te stappen, moet ik nog melding maken van schaatsenrijders met zeilen. Ook zij moeten eene groote gladde ijsvlakte hebben. Zij laten zich met eene ontzaglijke vaart voortglijden op de vleugelen van den wind. Men beweert echter dat het uiterst vermoeiend is voor de beenen, die gestrekt gehouden en in het geheel niet bewogen worden. Het zeil is op den rug en aan één der armen bevestigd. Het schaatsenrijden is, zooals reeds gezegd is in het noorden van Europa een sport die niet dan op enkele daarvoor ingerichte plaatsen kan worden beoefend. Het ijs is bijna altijd bedekt met eene dikke laag sneeuw. Kon men nog verleden week op schaatsen of per ijsboot van St. Petersburg naar Kroonstadt of Oranienbaum komen, thans is dit onmogelijk geworden door de massa's sneeuw, die in de laatste dagen gevallen zijn. Aldus oefent men zich in het schaatsenrijden op den Katok (schaatsenbaan). De Katok voor het hof is op de uitge- strekte vijvers van den Taurischen tuin. Alles wat onmiddellijk daarop in stand volgt, komt eiken dag van 2 tot 5 uur bijeen in den Joessoepof-tuin, welks groote vijver, midden in de stad, aan alle kanten tegen den wind beschut is. In dien vijver zijne eenige eilandjes, ten gevolge waarvan men voortdurend bochten moet maken. Panschine, de bekende Russische schaatsenrijder, die te Amsterdam, Weenen en Praag onlangs prijzen behaalde, heeft, als lid van den Joessoepof-tuin, zich aldaar geoefend, en hij heeft het zeker hieraan te danken dat hij met eene vaardigheid, die overal geroemd is, de bochten neemt, welke zich op de banen bevinden waar hij als hardrijder optreedt. Alle Donderdagen gedurende het winterseizoen is de Joessoepof-tuin des avonds verlicht, weder dienende, d. w. z. als de thermometer niet meer dan 10 graden vorst aanwijst. Dan wordt er schaatsen gereden onder begeleiding van muziek, worden er op het ijs, in de stralen van het electrisch licht, quadrilles en walsen gedanst, en wordt er onder het schijnsel van het Bengaalsch licht of van een verdwaalden lampion. . . . aan jonge dames het hof gemaakt. Bij eene temperatuur van eenige graden vorst, komen er meer verlovingen tot stand dan in de warme balzaal, en Amor weet, in het noorden, beter vonken te slaan uit het staal der schaats dan uit den verlakten dansschoen. Althans indien men mag afgaan op hetgeen er in den Joessoepof-tuin gebeurt! Ook op andere plaatsen in de stad zijn verschillende katoks, waar iedereen tegen gering entreegeld toegang verkrijgt. Deze worden echter alleen druk bezocht op Zon- en feestdagen. De muziek, 5 of 6 straatmuzikanten, die medelijden wekken omdat zij te nauwernood de instrumenten met hunne koude vingers kunnen vasthouden, doch die geen deernis hebben met het trommelvlies der voorbijgangers, ontbreekt alsdan ook op deze katoks niet. En thans de ijsbergen, waarvan het surrogaat, onder den naam van montagnes russes, thans overal in Europa bekend is. Arme montagnes russes! Wie hier zijne slede weet te •28 besturen van de spiegelgladde hoogte in pijlsnelle vaart naar de lange effene baan aan den voet des kunstmatigen ijsheuvels glijdende, zelfs hij, die dat niet kan, doch zich laat besturen door een huurling op schaatsen achter den slede, ziet neder op de zoogenaamde montagnes russes, met hunne karretjes op rails, als een schilder op eene slechte photographie van zijn meesterstuk, als een jockey op het ros van een zondagsruiter. Op het eiland Kamenni Ostrof is de club der St. Petersburgsche liefhebbers (nagenoeg allen niet-Russen) van deze sport. Elk heeft zijn eigene sleden, gewoonlijk twee : eene kleine en eene grootere, die hij zelf bestuurt. Dat dit besturen handigheid vereischt laat zich begrijpen. Elke aanraking van het ijs met de hand of met den voet doet de slede in de vaart van richting veranderen. Oefent men zich alleen in het afglijden van den berg, gewoon zittende, plat voorover liggende, op de kmeen vooruit of achtei uit, zelfs staande, dan wordt de kleine slede gebruikt. De grootere dient indien men eene dame als passagier wil medenemen. De bestuurder zit dan in gewone houding vóór op, en achter hem knielt de passagier. Er zijn echter talrijke variatien op elk dezer thema's uit te voeren. Ook glijdt men in gezelschap, in ,,omnibus", van 5 a personen den berg af. Het is eene gezonde sport, die lang niet zoo gevaarlijk is als zij er uitziet, doch die vaardigheid en oefening vereischt als trouwens elke andere. Het gaan op sneeuwschoenen is eene geheel oijzondere soort van sport. Te St. Petersburg wordt deze slechts door enkele buitenlanders en alleen uit vermaak beoefend. Laat mij eene beknopte beschrijving geven van een winterdag, op sneeuwschoenen doorgebracht. 's Ochtends wijst de thermometer twaalf graden. De voorbijgangers hebben rijp aan den baard, alle paarden zien wit, de sneeuw is glad en over dit alles schijnt vroolijk de winterzon. Om 11 uur staan er drie troika's voor de deur. De walinki (vilten laarzen), de roekawitsi (warme lederen handschoenen) en de sneeuwschoenen: smalle planken van ongeveer zes voet lengte, van onderen bekleed met vilt, en voorzien van een riem om den sneeuwschoen aan den voet vast te maken, worden medegenomen. Spoedig snellen de troika's, elk met vier personen, over den weg naar buiten, naar Murino, waar vele leden der Engelsche kolonie te St. Petersburg hun zomer-buitenverblijf hebben. De rit duurt anderhalf uur Als er geen sneeuw ligt, dan is de weg bijna niet te berijden. Bij heerlijk winterweder evenwel zijn de kuilen gevuld en is de baan glad. In vollen galop, slechts bij kleine tusschenpoozen in den draf, gaan wij over den weg. In het begin is iedereen nog warm, en in elke slede wordt, niettegenstaande men de koude op het voorhoofd — het eenige onbeschutte plekje — voelt, nogal gesproken. Langzamerhand houdt het gesprek evenwel op. Als de jemtschik (koetsier), na de paarden een eind weegs te hebben laten draven, deze weder in galop zet, met een eigenaardig gebrom tusschen de tanden, en de viervoeters tienmaal heeft uitgescholden voor „honden" en hen driemaal ,,duifjes" heeft genoemd, dan heerscht er in den slede stilzwijgen. De sneeuw, die door de hoeven der paarden wordt opgeworpen, vliegt over onze hoofden; hoe sneller het gaat, des te vinniger is de koude, en als wij op den weg naar Murino komen, schijnt iedereen na te denken over het onderscheid tusschen de temperatuur onder en boven zijne pels. Als wij onze bestemming, het landhuis, bereiken, dat des zomers onder hooge hoornen en groen verscholen, doch thans bijna onder de sneeuw bedolven ligt, staat Alexeï, de bewaarder, die drie dagen van te voren order heeft gekregen alle kamers dagelijks te verwarmen, op ons te wachten. De honden blaffen en springen tegen ons op, hetgeen het uitstappen, dat door de dikke kleederen toch reeds niet gemakkelijk is, nog moeielijker maakt. Het duurt niet lang of de inhoud van eenige wel gevulde manden staat op tafel. Hooge eischen worden er aan zulk een maal niet gesteld ; als iedereen verzadigd is, maakt men zich gereed den tocht op sneeuwschoenen te ondernemen. Alexeï wacht met de sneeuwschoenen buiten en helpt iedereen bij het aanbinden; bij het weggaan geeft hij ons een aantal touwtjes mede voor mogelijke ongevallen. In het hooge noorden, waar natuurlijk geene gebaande wegen zijn, zou de bewoner in den winter, wanneer de sneeuw eenige voeten hoog ligt, genoodzaakt zijn in zijne woning, of althans in de onmiddelijke omgeving daarvan, te blijven, indien hij geen middel had om zich voort te bewegen zonder in de diepe sneeuw te zakken. Dit middel is de sneeuwschoen: eene 6 a 7 voet lange en smalle plank, op welks midden de voet rust, waardoor het gewicht van het lichaam wordt verdeeld over de hoeveelheid sneeuw, die door de zool van den sneeuwschoen bedekt wordt. De kunst van het loopen op sneeuwschoenen, zoolang het namelijk over den vlakken grond gaat, is niets anders dan een voortdurend schuiven zonder den voet op te lichten. Is de grond daarentegen heuvelig, dan moet men bij het afgaan van hoogten zich laten glijden, de beide sneeuwschoenen dicht bij elkander houdende, waartoe zekere behendigheid vereischt wordt. Het omkeeren is niet gemakkelijk en moet voorzichtig geschieden, zoodat het achtereinde van den eenen sneeuwschoen niet dat van den anderen rake, waardoor men kans zou loopen voorover in de sneeuw terecht te komen. Wij zijn dus op weg. Wie voorop gaat heeft het zwaarste werk. De overigen volgen achter elkander zijn spoor. Zóó voortschuivende, komen wij aan den top van een heuvel, en nu beginnen de moeielijkheden. Een onzer, die in Finland dikwijls op sneeuwschoenen gejaagd heeft, glijdt met goed gevolg naar beneden, maar een tweede duikelt in de vaart hals over kop in de diepe sneeuw, waarop een algemeen gelach ontstaat. Hij werkt zich uit de koude massa die aan zijne kleederen bevriest, weder naar boven, en nu glijden alle heeren tegelijkertijd naar beneden om de dames aan te moedigen. Deze laten zich nu ook niet lang wachten. Vallen en opstaan is nu aan de orde. Hoe meer heuvels bestegen en afgegleden worden, hoe meer de touwtjes te pas komen die Alexeï ons heeft medegegeven. De gezonde beweging schildert rozen op de wangen, doch er is ook eene keerzijde der medaille. Ik bedoel het volgende: Eene deidames is herhaalde malen in de sneeuw terecht gekomen. Telkens is er den eenig oponthoud. Op eene plaats aangekomen, waar de snerpende wind geheel vrij spel heeft, valt zij weder, en klaagt dan over pijn in de hand. „Pas op voor het bevriezen", zegt er een. „Het is reeds beter". Doch als haar een oogenblik later gevraagd wordt, hoe het met de hand gaat, en zij antwoordt dat zij er geen gevoel meer in heeft, raadt men haar aan den handschoen uit te trekken. De hand blijkt bevroren te zijn en is geheel wit. Dan volgt er eene pijnlijke operatie. Het eenige middel om in bevroren ledematen het leven te doen terugkeeren is het warm wrijven met sneeuw. Zcodra echter de bloedsomloop zich begint te herstellen, is de pijn letterlijk onuitstaanbaar. De heelmeester mag zich echter daaraan niet storen, maar moet voortgaan met wrijven totdat het lichaamsdeel weder geheel in normalen toestand is. Dan is echter ook alle gevaar voorbij. In den namiddag tegen vier uur, bij het terugrijden naar de stad, is de maan reeds opgekomen, doch haar licht verbleekt voor de ondergaande zon, die hare laatste stralen op het winterlandschap werpt. Eene ademlooze stilte heerscht er in de geheele natuur. Hier en daar zien wij eene hut, wit en glinsterend, een enkelen boom met geen ander loof dan de zilveren sneeuw en over den weg snellen onze troika's. De jemtschik bromt wat harder tegen zijne paarden in de hoop eene goede fooi te krijgen. Behoef ik hier nog bij te voegen dat na zulk een dag het middagmaal heerlijk smaakt en het koesterende haardvuur als een magneet werkt? HOFFEESTEN 5/. Petersburg, 1889. De reeks der feesten aan het Rusische Hof, die, wat weelde, prachtvertoon en het ophouden der waardigheid van het Keizerlijk Huis betreft, nergens worden overtroffen, begint met de nieuwjaarsreceptie. Dan wemelt het in het Winterpaleis van uniformen, geborduurde rokken en van dames in Russische hofkleederdracht, met den kokoschnik (het Russische kapsel voor vrouwen) op het hoofd, en schitterende van edelgesteenten. Onmiddellijk daarop, den 6/i8den Januari, volgt het godsdienstige feest der waterwijding. Voor het Winterpaleis, op de Newakade, is eene groote kapel voor deze gelegenheid opgericht, vanwaar een trap naar de bevroren rivier, welke op die plaats is opengehakt, afdaalt. In dien tempel wordt door de hoogere geestelijkheid eene godsdienstoefening gehouden, bijgewoond door den Keizer, zijne omgeving en de gardetroepen. Ondanks de felste koude, staan allen, ook de Tsaar zelf, blootshoofds. De geheele plechtigheid duurt langer dan twee uren. Zij begint met een dienst in de kerk van het paleis zelf. Daarna gaat men in processie naar den bovenbedoelden tempel, waar de godsdienstige ceremoniën worden voortgezet. Dan begeven de hoogere geestelijkheid en de Keizer zich op het ijs; de Metropoliet doopt het kruis in het wateren 101 kanonschoten van de aan den anderen kant der rivier gelegen vesting verkondigen aan de Russische wereld de plechtigheid van het oogenblik. Vroeger gebeurde het niet zelden, dat eenige lieden uit het volk zich onmiddellijk daarna in de opengehakte plaats stortten, op gevaar af van öf onder het ijs te verdwijnen öf zich eene doodelijke ziekte op den hals te halen, omdat deze onderduiking geacht werd het radicale genees en veiligheidsmiddel te zijn tegen alle physieke en moreele kwalen. In de hoofdstad is dit thans onmogelijk, omdat de geheele Newakade met troepen is afgezet en het baden in de Newa om dezen tijd van het jaar bovendien streng verboden is. Op het platteland echter moet zulks nog geschieden. Wèl ziet men ook hier nog op den 6den Januari, zoodra de ceremonie is afgeloopen, velen naar de bedoelde opengehakte plaats snellen, om ftesschen en kruiken met het gewijde water te vullen, aan hetwelk eene wonderdadige kracht wordt toegeschreven. Voor het groote Hofbal in het Winterpaleis worden niet minder dan drieduizend uitnoodigingen verzonden. Hofdames en dames der hooge aristocratie, ministers, leden van den Rijksraad, senatoren, generaals en andere hoofdofficieren, diplomaten, gouverneurs der provinciën, adelsmaarschalken, zij allen verzamelen zich als gasten des Keizers in het paleis, dat als eene reusachtige baak de stralen van het electrisch licht over de wijde, glinsterende Newavlakte werpt. Aan de verschillende ingangen van het paleis <—op de invitatiekaart is vermeld van welken ingang door ieder in het bijzonder moet worden gebruik gemaakt — evenals op de breede marmeren trappen staat aan weerskanten eene schaar van hofbedienden, in roode en groene met goud afgezette gala-livreien. De groote Nikolaaszaal gelijkt op een tropischen tuin; het orkest bestaat uit honderd muzikanten, in roode gala-uniformen. De wintertuin met zijne palmen schittert van licht, evenals de concertzaal, de militaire galerij, de Arabische salon, de Pompeïaansche galarij en zoovele andere zalen, die met gasten gevuld zijn. Overal zijn op de weelderigste wijze ingerichte buffetten. Een plechtig oogenblik is het als de keizerlijke stoet binnentreedt. De Keizer geeft den arm aan zijne gemalin. Daarna komt de Grootvorst-troonopvolger, met zijne tante Maria Paulowna en de andere Grootvorsten en Grootvorstinnen, ook de Montenegrijnsche Prinsessen Militsa en Anastasia. Er wordt eene polonaise gedanst op de maat van Glinka's muziek uit de opera ,,het leven van den Tsaar," en daarna andere dansen tot 12 uur. Dan wordt het souper opgediend, dat in een half uur is afgeloopen. Men begrijpt welk een heirleger van lakeien er noodig is om drieduizend genoodigden, zittende in 14 zalen, in zoo korten tijd te bedienen. Daarna wordt er weder gedanst, en nadat de keizerlijke familie zich om 1 uur in de particuliere vertrekken teruggetrokken heeft, verlaat de laatste gast om kwart voor twee het Winterpaleis. Een voorbeeld, dat helaas! door niemand, zelfs niet door hen, die, onder het opzien naar het Hof, steeds schijnen te zeggen: ,,Zóo zijn onze manieren", wordt nagevolgd. In den regel beginnen de bals bij particulieren tegen 12 uur's nachts, om tegen 8, zelfs 9 uur in den morgen te eindigen. In het rijk van hen, die veel „uitgaan", gaat de zon dan ook niet op. Opstaan om 4 uur des namiddags, naar bed 'smorgens om 8, Zigeunerkoren en dans, champagnekurken in de lucht en troïka-rijden bij maneschijn, — daarin bestaat voor velen het leven in dit seizoen, hetwelk duurt tot het begin van den vastentijd. Zelfs de dood van den Oostenrijkschen Kroonprins brengt hierin geene verandering. Het is waar, dat éen hofbal voor een paar dagen is uitgesteld, doch gisteravond heeft de groote wereld toch weder in het Anitschkofpaleis gedanst. De dames moesten verschijnen in zwarte baltoiletten, de militairen in gewone uniform en de burgerlijke ambtenaren in hunne uniform, met rouwbanden om den arm. En den 2gn dezer maand (o. s.) bal in het Winterpaleis, vier dagen later bal in het Anitschkofpaleis, drie dagen daarna bal in het Winterpaleis, den gn Februari bal in het Ermitagegebouw, behoorende tot het Winterpaleis, den i6n Februari bal in het Winterpaleis, den ign Februari bal in het paleis op het eiland Jelagine. Dit is een voorloopig programma, hetwelk aantoont, dat het Hof in een wervelwind van vermaken is, en wij, gewone stervelingen, moeten wel volgen, gelijk wordt voorgegaan. Eenige dagen geleden is hier aangekomen de Groothertog Lodewijk IV van Hessen, vergezeld van den Groothertogtroonopvolger Ernst van Hessen en Prinses Alice van Hessen. Laatstgenoemde, eene kleindochter van de Koningin van Engeland, is geboren den 6den Juni 1872 te Darmstadt en is dus thans nog niet zeventien jaren oud. De lezer zal reeds bemerkt hebben waarom ik juist omtrent deze Prinses bijzonderheden geef. Immers, men wil hier weten, dat de Prinses, die iedereen door haar uiterlijk bekoort, dagelijks les neemt in de leer van het Grieksch-orthodoxe geloof, hetgeen in casu zeggen wil: dat zij bestemd is om Keizerin van Rusland te worden. Reeds menigmaal heeft men gesproken over de verloving van den Cesarewitsch; nu eens was het deze, dan gene Prinses. Nog nimmer echter heeft men zoo stellig beweerd als thans, dat er werkelijk een bruid voor hem gevonden was en dat die uitverkorene Prinses Alice van Hessen heet. De Cesarewitsch zal den 6/i8den Mei e. k. 21 jaar worden. Hij is dus geen knaap meer. Een lichte knevel overschaduwt zijne bovenlip. Ofschoon tenger van uiterlijk, heeft hij toch iets manhaftigs in zijn voorkomen ; zijn blik teekent zekere geestkracht, die aan alle RomanofFs eigen is. Overigens sprekend gelijkende op zijne moeder, vormt hij een contrast met zijne broeders, den iyjarigen George en den iojarigen Michiel, wien men het aanziet dat zij, wat het physiek betreft, in de toekomst gelijken zullen op hunnen vader en hunnen oom, Wladimir Alexandrowitsch: flinke en forsche mannengestalten. Zijne kindschheid heeft de Cesarewitsch in de strengste afzondering gesleten. De Keizer zelf heeft zich met zijne opvoeding veel bemoeid. Ondanks zijne uniform — hij is hetman der Kozakken, chef van het garderegiment van Wolhynië en van het infanterie-regiment van Moskou no. 65 — maakt hij niet den indruk alsof krijgsroem zijn hoogste streven ware. Hij heeft een vrij open gelaat, waaruit gezond verstand spreekt, doch de opslag zijner oogen noch zijne houding geven een martialen indruk. Wat zijn karakter aangaat, zegt men dat hij naar zijne moeder aardt. Door de personen, die met hem in aanraking 29 zijn gekomen, wordt hij wegens zijne vriendelijkheid zeer geprezen. De officieren die hem kennen, roemen hem als een goed kameraad, doch hun aantal is zeer gering. SIEMIRADSKI St. Petersburg1- Februari 1889. „Op het Eleusische feest, ter eere van Poseïdon, ontkleedde zich Phryne ten aanschouwe der verzamelde Grieken, maakte de haren los en baadde zich in de zee". Dit citaat uit één der Grieksche geschiedschrijvers heeft den Russischen schilder, professor Siemiradski, het onderwerp aan de hand gedaan voor zijne jongste schilderij: Phryne op het feest van Poseïdon te Eleusis, dat thans in de Academie van Schoone Kunsten alhier is tentoongesteld. Het reusachtige doek, van ongeveer dezelfde afmetingen als de grootste schilderstukken van Makart, verplaatst ons dus naar de Attische kust, dicht bij de grenzen van Megare, in de eeuw van Apelles en Praxiteles. Phryne, die dezen reeds als model had gediend voor zijne beide standbeelden van Aphrodite, en straks, zich gebaad hebbende, genen zal bezielen voor zijne schilderij der anadijomeensche Venus, is nagenoeg gereed om in de blauwe golven onder te dompelen, doch met vrouwelijke behaagzucht spoort zij blijkbaar de maagden, die haar ontkleeden, en die niets anders meer hebben te doen dan haar den kothurnus van den linkervoet en eene, door een gouden gordel gehouden draperie om het midden af te nemen, niet bijzonder aan om haast te maken. Immers, de Grieken hielden haar voor het ideaal van vrouwelijke schoonheid. Toen Phryne van lastering der goden werd beschuldigd, konden de rechters niet anders als haar vrijspreken toen zij haar eenige verdedigingsmiddel: het laten vallen harer kleederen, had aangewend, Op Siemiradski's schilderij zijn dan ook alle personen — en dit aantal is groot — vol bewondering voor de schoone hetaïre. Jong en oud, mannen en vrouwen, richten den blik naar haar. Het feest van Poseïdon is afgeloopen. Daat gaat nog de processie, met drietand en andere emblemen, naar den hoog op een heuvel gelegen dorischen tempel terug. Maar wie let er thans nog op? Zelfs de jonge priesters, die het beeld van den zeegod dragen, hebben slechts oogen voor Phryne. De kunstenaar, die de taak aanvaardt een dergelijk tafereel te schilderen, heeft bovenal aan deze voorwaarde te voldoen: zijne Phryne moet ook den toeschouwer bekoren. Dan alleen laat zich de algemeene aandacht, de bewondering, de geestdrift der Grieken begrijpen. Siemiradski is hierbij niet gelukkig geweest. Zijne vrouwefiguur is te groot, en eerder gespierd dan uitmuntende door bekoorlijke vormen; hare houding heeft evenmin veel vrouwelijks, en wat het gelaat aangaat, is het alsof de schilder zich niet bij machte heeft gevoeld de voor Phryne vereischte gezichtsuitdrukking op het doek te brengen, en hij zich heeft gered door de schaduw op haar gelaat te doen vallen van een zonnescherm dat haar boven het hoofd wordt gehouden. Na op dit zwakke punt gewezen te hebben, kan men gerust tot woorden van lof overgaan. Professor Siemiradski woont te Rome, Hij kent het zonlicht van het Zuiden. Uit zijne schilderij straalt den toeschouwer de warmte gemoet. Deze ademt vrijer bij het zien dier heldere lucht, die zich in de blauwe golven afspiegelt. Het beste gedeelte dier schilderij is ontegezeggelijk eene groep jonge en oude Hellenen, die in vurige geestdrift geraken bij den aanblik van Phryne. De gezichten, opgetogen van bewondering, zijn zóó sprekend, zóó verschillend, dat men gelooft de personen levend vóór zich te zien. De tweede groep bestaat uit veel meer personen. Allen hebben deel genomen aan Poseïdon's feest, de leêgloopers van Athene, bloemenverkoopsters en tamboerijnspeelsters, jongeren vol levenslust en ouderen met ernstige gezichten; doch geen gelaat dat zich niet wendt naar Phryne, die met hare dienstmaagden de derde groep vormt. Het geheel pakt door een meesterlijk koloriet en door schoone ordonnantie, en indien men de schilderij slechts korten tijd beschouwt, kan men den indruk krijgen, een meesterstuk te hebben gezien. Alras echter herneemt de critiek hare rechten, en zij laat niet toe het doek ais zoodanig te kenschetsen, omdat men Phryne zelve toch niet kan wegcijferen. Ik ben eenigszins uitvoerig geweest over deze nieuw P^ussische schilderij, omdat van alle Russische meesters, met uitzondering van Werestschagine, Siemiradski, die met Bakalowitsch bij Alma Tadema ter school is gegaan, het meest in het buitenland bekend is. Ook deze schilderij zal, naar ik verneem, in de groote steden van Europa worden tentoongesteld, waarschijnlijk vergezeld van de vier kleine doeken die mede thans hier te zien zijn : genrestukken uit de oudheid, die bij den eersten oogopslag aantrekken door hunne heerlijke kleuren, doch, bij nadere beschouwing, allen fouten in de teekening hebben. De jongste voortbrengselen ven het penseel van Siemiradski laten den druk achter, dat de goden hem hunne gaven niet hebben onthouden en dat het slechts van hem zelf zal afhangen om één der beroemdste schilders van onzen tijd te worden. EINDE VAN HET „SEIZOEN" St. Petersburg, ^ Februari, i88g. De vreemdeling, die St. Petersburg op het voordeeligst wil zien, moet 0111 dezen tijd van het jaar hierheen komen. Een zonnestraal, die wel is waar nog weinig warmte, doch in elk geval vroolijkheid aanbrengt, doet de vergulde torens en domkoepels der kerken glinsteren; nu en dan bekleedt de rijp de geheele natuur met een hermelijn omhulsel; de sneeuw heeft alle oneffenheden der wegen glad gemaakt; er heerscht leven en beweging in de stad — kortom: de Russische hoofdstad heeft haar eigen-aardig karakter. Iedereen is dan ook in de stad. Hoe ambulant de bevolking van St. Petersburg op andere tijden moge zijn, thans is zij voltallig. Bezoekt de opera's, het ballet, de operette, de Fransche, Duitsche en R.ussische tooneelvoorstellingen, het circus en concerten, begeeft u in de menigte op de talrijke tentoonstellingen van allerlei aard, zwiert rond, met gevleugelden voet, op den bevroren vijver van den Joussoupoftuin, den zetel van de schaatsenrijdersclub, gaat in de wereld op bals en feestmaaltijden, partijen en raouts, receptiën en maskarades, of aanschouwt slechts die menigte van sleden op den Nevskiprospect, in vliegende vaart overal waar zulks mogelijk is, of stapvoets indien er opstopping van verkeer ontstaat, en gij zult de overtuiging hebben, dat wij zijn op de jacht naar het vermaak in de stad, waar de eerste sneeuwvlok wordt begroet als een welkome bode, waar het ijs een gerief is en de winter geen schrikbeeld vormt. Niemand, die hier ooit de „boterweek" heeft medegemaakt,, zal zich daarover verwonderen. In de boterweek mag de Rus, bij wijze van overgang tot de vasten, die de volgende week begint, reeds geen vleesch meer eten. Hij moet zich tevreden stellen met boter en eieren, welke artikelen in de vasten evenzeer tot de verboden spijzen behooren. Thans staan echter nog gedurende de geheele week op tafel: de blini (pannekoeken) met kaviaar en op het programma : vermaak, op alle mogelijke wijzen. De theaters geven twee voorstellingen per dag, eenige duizende Finnen uit de omstreken hebben verlof om met hunne sleden in de stad te komen, ten einde het volk gelegenheid te geven goedkoop te rijden, de bellen hunner paarden maken een oorverdoovend geraas, jong en oud, arm en rijk leeft in den roes van den morgen tot den avond, en hij, die aan het einde der week nog eene goede gezondheid en een welgevulde beurs bezit, mag zich gelukkig achten te kunnen zeggen : ,,hier ben ik", als men bezig is hem met een lantaarn te zoeken. De Keizer gaat bij deze algemeene vroolijkheid vooraan. Geen dag, dat men hem niet kan ontmoeten. Bij heerlijk winterweder zijn dezer dagen de te St. Petersburg in garnizoen liggende troepen de revue gepasseerd. Wat zagen zij er goed uit, die kurassiers op hunne zwarte paarden, die huzaren in hunne bonte uniformen, en de andere troepen, die ik hier naar volgorde vermeld om een denkbeeld te geven van de verscheidenheid van uniformen, welke men bij een dergelijke gelegenheid te zien krijgt. Daar waren: de cadettencorpsen, de officieren der schietscholen en artillerie = scholen, de manschappen van de escorte des Keizers, eene batterij der artillerie-school, ,,Michaïl", de garde artillerie-brigade met een bataljon infanterie, de regimenten ,,Preobrashensk". ,,Semenof" ,,Ismaïlof", de garde jagers, de „chevaliers gardes," de garde te paard, drie bataljons van het Samara'sche regiment, allen in parade-uniform, vroolijk gestemd en met geestdrift hun ,,hoera" latende hooren bij den aanblik van den Tsaar. Men moet de omgeving der plaats gezien hebben om zich te kunnen voorstellen welk een indruk een dergelijk militair schouwspel achterlaat. Op de Newakade het reusachtige winterpaleis, de gebouwen der admiraliteit en van den generalen staf, aan den overkant der breede rivier, die in de stralen der zon glinstert, de koopmansbeurs en de vesting, die scherp tegen de heldere lucht afsteken, alles groot, breed, eene ware vlakte, over welke zich de tonen van het: ,,God behoede den Tsaar" doen hooren, en die, voor zoover het oog reikt, gevuld wordt met de zonen van Mars en de menigte die hen bewondert. ONDERWIJS IN RUSLAND. 5/. Petenburg, ,SS9. Uit verschillende in den laatsten tijd openbaar gemaakte statistieken blijkt dat de bemoeiingen der Russische regeering om een goed stelsel van onderwijs in te voeren, waartoe sedert de troonbestijging van Alexander II ernstige pogingen werden aangewend, tot dusver geene bijzonder gunstige uitkomsten hebben gehad. Het is waar dat deze Keizer een reuzenarbeid aanvaardde. Nicolaas I had zeventien jaren lang een minister van onderwijs gehad (Oewarof), die van de school eene kazerne wilde maken, het Grieksch van de gymnasia had verbannen, en aan de onderwijzers zulk een gering traktement toekende dat zij ter nauwernood genoeg hadden om niet van honger om te komen. Bij de aanvaarding zijner taak werd de jeugdige Keizer ter zijde gestaan door mannen als Groth, Pirogof, Ustschinski, Nowof en Granofski. In 1860 diende de minister Kowolefski een ontwerp van wet in op de lagere, middelbare en hoogere instellingen van onderwijs, volgens hetwelk ieder district behalve de lagere scholen nog eene school van vier klassen moest hebben met zes onderwijzers en één inspecteur. De klassieke studiën werden als noodzakelijk beschouwd maar de gymnasia werden verdeeld in normale of klassieke, en professioneele of half klassieke, op welke laatste alleen het Latijn werd onderwezen, en veel zorg besteed aan de exacte wetenschappen. Waarschijnlijk om zijne gematigdheid verwierf het nieuwe wetsontwerp in het eerst geen bijval. Kowolefski nam kort daarna zijn ontslag. Later n. 1. den igden November i865, werd het ontwerp met eenige geringe wijzigingen na langdurige beraadslagingen aangenomen. Golownine was toen minister van openbaar onderwijs. De groote moeielijkheid was thans, geschikte onderwijzers te vinden. Er bestond een algemeene tegenzin tegen het vak. De regeering gaf subsidiën van rb. 35o tot rb. 5oo 'sjaars aan hen, die na afloop van het 4de studiejaar aan eene hoogeschool den paedagogischen cursus wilden bezoeken ; de uitkomsten waren echter weinig bevredigend, niettegenstaande het bedrag dezer subsidiën spoedig rbl. 200.000 beliep. In 1866 trad graaf Tolstoï als minister van onderwijs op. Hij behoorde tot de zoogenaamde ,,Moskousche" partij, die „RuslandvoordeRussen" op hare banier schrijft, en daaronder verstaat dat Rusland eene geheel zelfstandige politiek moet volgen, die ten opzichte van het binnenland de wording van den Russischen staat voor oogen houdt, zender naar een vreemd model om te zien, en ten opzichte van het buitenland geheel de handen vrij heeft, zonder met andere mogendheden eenige verbindtenis op politiek terrein aan te gaan. Reactionair streng godsdienstig in dogmatieken zin, gunsteling van den Keizer, wiens leermeester hij is geweest, en vriend van Katkof, heeft Tolstoi één der allerbelangrijkste rollen gespeeld in de geschiedenis van Rusland gedurende de laatste twintig jaren. Den i4/26sten April 1866 verving hij Golownine als hoofd van het departement van onderwijs. Tot recht begrip van het gewicht zijner benoeming, moet men zich herinneren, welk eene beweging reeds eenige jaren te voren was begonnen in Rusland ten aanzien van de onderwijsvraag. Toen Alexander aan de regeering kwam, werden middelen beproefd om aan den verwaarloosden toestand van het onderwijs een einde te maken. Herinnerd zij hier in het voorbijgaan aan het woord uit dien tijd van den bekenden Groth. ,,In het land dat een Poeschkine heeft voortgebracht is het onderwijs der nationale letterkunde eerst in zijne wording begrepen." Pirogof, de groote chirurg, nam, ondanks zijne drukke bezigheden, eene benoeming aan als lid in den raad \an het openbaar onderwijs en schreef een paedagogisch werk, getiteld : Opvoeding van den mensch door den mensch, welk werk op gematigden toon, doch niet zonder aandacht te trekken, bestreden werd door den scherpzinnigen journalist Oeschtschinski. Dit alles maakte dat het ontwikkelde publiek levendig belang stelde in de onderwijsvraag, en als de maatregelen, genomen door de elkander opvolgende ministers van openbaar onderwijs, Norvof, Kowalefski en Golownine, slechts over het algemeen halve maatregelen waren, dan was dit te wijten aan de omstandigheid, dat zij niet waren opgewassen tegen den reuzenarbeid, die aan de regeling der zaak verbonden was. Gedurende den strijd waarmede deze regeling gepaard ging, deden zich reeds hier en daar sporen voor van ontevredenheid, die kunnen worden beschouwd als de eerste nihilistische uitingen. ,, Tegenwoordig" zoo moest het tijdschiitt voor openbaar onderwijs in i865 schrijven „worden de onzinnigste droomen verkondigd, en zij houden vele jongelieden af van het verkrijgen eener fatsoenlijke en eervolle betrekking." In eene der talrijke circulaires, welke graaf Tolstoï kort na zijn optreden uitvaardigde, schreef hij: „aan onze leerscholen is niets anders op zijne plaats, als alleen de beoefening \an wetenschap en zedeleer. Mitsdien zullen onze gymnasia niet langer jeugdige dwazen, die zich verbeelden alles te weten, voorde maatschappij kweeken, maar wèl onderwezen, bescheidene menschen." Tolstoï ging uit van de stelling, dat de godsdienst, de moraal en overigens de beoefening der Latijnsche en Griek- 30 sche talen de basis zijn van elk degelijk onderwijs. Hij spoorde openlijk de ouders aan, hunnen kinderen een voorbeeld te zijn van orde en tucht, gaf te kennen dat het minste vergrijp tegen de orde op school zou worden gestraft met wegzending, doch dat aan den anderen kant groote toegevendheid zou worden gebruikt met alle andere gebreken dan verzet tegen de orde. Aan de in het begin van zijn optreden als minister van onderwijs verkondigde beginselen is Tolstoi steeds getrouw gebleven. _ . Eën zijner eerste zorgen was ook de voorziening in het gebrek aan onderwijzend personeel en het verheffen van den stand der onderwijzers. In .867 stichtte hij het historischphilologisch instituut, eene inrichting die reeds spoedig eenen heilzamen invloed uitoefende en tot op heden gunstig is blijven werken. Onverbiddelijk en met groote gestrengheid handelde Tolstoi als minister van onderwijs en later als minister van binnenlandsche zaken tegen allen die zijnen wil zochten te dwarsboomen. Rus van top tot teen, zou hij in eenen WestEuropeeschen staat waarschijnlijk nooit minister zijn gewoiden en het althans niet lang zijn gebleven. In zijn land heeft hij echter als man van genialen aanleg, die voor zijne overtuiging pal stond en beschermd werd door zijnen Keizer, nuttig werkzaam kunnen zijn : op het gebied van onderwijs om den achterlijken stand van zaken te verhelpen, en op dat der binnenlandsche staatkunde om de gevolgen te breidelen van den al te grooten ijver in liberale richting, die het begin der regeering van Alexander II heeft gekenmerkt. Het^ gevolg van Tolstoï's maatregelen was dat, terwijl Rusland in het begin van 18671-92 gymnasia en 2 progymnasia telde, er op het eind van i875 : 255 instellingen van middelbaar onderwijs bestonden, nl. 133 gymnasia, 69 progymnasia en 53 reaalscholen. Het aantal leerlingen aan deze inrichtingen van onderwijs steeg van 26,000 tot 56,000, het budget voor openbaar onderwijs van 6,468,000 roebels tot meer dan 16 millioen. De opvolgers van graaf Tolstoi als minister van openbaar onderwijs: baron Nikolai en Saboerof, konden slechts zijn werk voortzetten. Hun ministerieel leven was van te korten duur om van eenigen invloed te zijn. Na den moord, gepleegd op den vorigen Keizer, trad de heer — thans graaf — Delianof op, die eveneens voortgaat op den door graaf Tolstoï ingeslagen weg, doch met meer gematigdheid, welke overigens in den tegenwoordigen tijd gemakkelijker kan worden toegepast. Het scheen wenschelijk, de na te noemen cijfers, die op den tegenwoordigen toestand betrekking hebben, te doen voorafgaan door de gemelde bijzonderheden. Immers, deze cijfers zijn zóó laag, dat men, tenzij op de hoogte der zaak, allicht zou aannemen dat er in Rusland tot dusver nooit iets voor het openbaar onderwijs werd gedaan. Ook hier echter mag men niet vergeten hoe ontzaglijk groot het rijk is, terwijl tevens weinig onderwerpen zóó duidelijk als dit aantoonen, hoeveel de bevolking van Rusland nog heeft in te halen om met de West-Europeesche natiën te kunnen werden vergeleken. Er bestaan thans in het geheel 866 inrichtingen van middelbaar onderwijs, tot welke ook de gymnasia en progymnasia worden gerekend, nh voor jongens: 133 gymnasia-, 76 progymnasia, 1D4 kerkelijke scholen, 61 reaalscholen, i7cadettenkorpsen en 35 particuliere scholen, .in her geheel 476; voor meisjes: 106 scholen volgens het type der gymnasia, 156 progymnasia, 3o reaalscholen, 42 kerkelijke scholen en 56 bijzondere scholen, in het geheel 390. Deze cijfers beteekenen, dat in zestig gouvernementen van Europeesch Rusland ééne inrichting van middelbaar onderwijs voorkomt op 18000 jongens en op 20000 meisjes, en dat, zelfs indien men het getal 700 aanneemt voor het gemiddelde der leerlingen, die dergelijk onderwijs moesten ontvangen in ééne school, men 12000 jongensscholen en 12870 meisjesscholen zou moeten oprichten. Om tot dien eenigszins beviedigenden toestand van 700 leerlingen per school te geraken, zou men het tegenwoordig aantal 29inaal moeten vermeerderen. Thans vinden in de gymnasia en progymnasia slechts o.63 °/0 der jongens, welke den vereischten leeftijd hebben, eene plaats; in de kerkelijke scholen is dit cijfer o.i6°/0, in de militaire scholen o. i °/0. Met de meisjesscholen is het nog erger gesteld. Een niet zeer gunstig verschijnsel hierbij is bovendien dat nagenoeg alles wat Rusland op intellectueel gebied bezit, zich verzamelt in eenige weinige steden, waaruit volgt, dat de toestand op het platteland nog erger is dan bij den eersten oogopslag schijnt. Terwijl in het gouvernement St. Petersburg 78 scholen van middelbaar onderwijs bestaan. 55 in het gouvernement Moskou, 40 in het gouvernement Cherson (met Odessa), wisselt dit cijfer in 1 1 gouvernementen af van 3o tot 20, in 25 van »8 tot 10, in 12 van 4 tot 2, en in de overige gouvernementen is het nul. H et aantal van alle inrichtingen van hooger, middelbaar en lager onderwijs in Rusland is 41,492, met twee en een half millioen leerlingen, waarvan 639,000 meisjes In ruim 40,000 scholen met iets meer dan twee millioen leerlingen' wordt lager onderwijs verstrekt. Neemt men in aanmerking dat Rusland eene bevolking heeft van honderd tien millioen zielen, en dat het het zoogenaamd lager onderwijs zeer weinig te beteekenen heeft, dan schijnen meer dan menschelijke krachten noodig te zijn om Rusland in de eerste tientallen van jaren in dit opzicht op de dezelfde hoogte te brengen als de andere Europeesche staten. PERZIË. den Haag 26 Maart, i8Sg Perzië, met zijne eeuwenoude geschiedenis, trekt tegenwoordig meer de aandacht van geheel Europa, dan sedert 'aren het geval is geweest. De openstelling van een gedeelte der Karun voor alle natiën, maakt dat men in Nederland met minder dan in eenigen Europeeschen staat den blik op het rijk van den Shah gericht houdt. Nasr-ed-din is een verstandig ontwikkeld man, die de letterkunde van zijn land goed kent en zelf dichterlijken aanleg bezit. Aan hem :s Perzië verschuldigd de inrichting der telegraphie, de oprichting van militaire en andere scholen, eerstbedoelde met Europeesche leeraren, en de verbetering der posterijen. Hij heeft een open oog voor de ontwikkeling van den handel en de nijverheid van zijn rijk. De handel in Perzië wordt nog zeer belemmerd door slechte wegen. De vijf voorname verkeersaderen van het land zijn • i°. van Tabris en Rescht over Kaswin naar het oosten en zuidoosten; 20. Van de Kaspische zee over Sharud naar de provincie Chorassan. Deze beide zijn de voornaamste wegen voorden Russischen handel. 3°. \ an Bagdad noordwaarts naar de provinciën Hamadan en Kermanshah, en verder naar de hoofdstad Teheran. 40. Van Bender-Bushir noordwaarts naar Ispahan. 5°. A an Bender-Abbas noordwaarts naar Chorassan. De drie laatstbedoelde wegen worden gebruikt voor de Engelsche en Bntsch-Indische goederen. De Russische wegen \an Askabad over iMeshed in Chorassan en van Meshedi-Sar over Demawend naar Teheran, zijn op het oogenblik noa van minder belang. Men moet echter niet vergeten dat" zij spoedig belangrijk kunnen worden, omdat Rusland sedert den terugkeer van prins Dolgorouki op zijnen post o. a. moet hebben weten gedaan te krijgen, dat de weg, die van de Russisch-Perzische grens naar Mesched voert, onmiddellijk zal worden verbeterd (i). In het algemeen kan men dus zeggen, dat Perzië uit een handelsoogpunt in twee gedeelten verdeeld is, waarvan het noordelijke door Russische goederen wordt verzorgd, en het zuidelijke door artikelen van west. Kuropeeschen oorsprong. d) Over den weg Askabad-Gaoedan-kaoetschan-Meshed, langs welken ik in 1894 uit Perzië de transkaspische provincie bereikte, schreef ik uit St Petersburg d. d. 4/16 December 1888 . Met het oog op hunne handelsbetrekkingen met Perzië, hebben de Russen een weg aangelegd van het station Askabad, van de Transkaspische lijn naar Gaoedan, vlak op de grens. Deze weg, een paar weken geleden gereed gekomen, gaat over verschillende bergpassen, waarvan de voornaamste, die van Gaoedan, S7oo voet boven de oppervlakte der Kaspische zee ligt. Over eene lengte van 45 werst heelt men 120 bruggen en viaducten moeten bouwen. De kosten bedragen ongeveer 200,000 roebel. De aanleg van dezen weg is begonnen krachtens eene overeenkomst met de Perzische regeering. Deze heeft op zich genomen, den weg van Gaoedan voort te zetten tot aan de ;5 werst verder gelegene Perzische stad Kaoetschan, welke reeds door een goeden weg verbonden is met Meshed, de heilige plaats voor de bewoners van de noordoostehj e provincie Chorassan, van welke in den laatsten tijd herhaaldelijk is sprake geweest, in verband met de benoeming van een Russischen consul-generaal aldaar. De Russische handel richt zich vooral naar het noorden van Perzie, in het bijzonder naar Chorassan. Ofschoon de Russen van de Kaspische zee over de provinciën Gilan en Massanderan, en van den Kaukasus over Azerbeïdschan naar het centrum van Perzië kunnen komen, leveren deze wegen toch ook vele moeilijkheden op. Niets natuurlijker derhalve, dan dat zij, voorloopig althans, hunne geheele aandacht vestigen op Chorassan, dat onmiddellijk aan het Transkaspische gebied grenst Tevens is het in verband hiermede begrijpelijk dat, alhoewel de opening der vrije vaart op de Karun hier te lande misnoegdheid veroorzaakt, de Russische regeering er verre van af is, dezen maatregel als een casus belli te beschouwen, gelijk dezer dagen is beweerd. Tot dusver hebben de Engelschen bij dezen afzet het leeuwenaandeel gehad ; aan de andere natiën zeiven zal het liggen of ook zij hier met voordeel handelsbetrekkingen kunnen aanknoopen. De Russische goederen, die van de Kaspische zee, en de niet-Russische, die van de Perzische golf komen, ontmoeten elkander ongeveer in het gebied van Kashan. De eerste hebben een voorsprong op dpn weg naar Teheran, de laatste op dien naar Ispahan. De verhoudingen zijn dus vrij wel gelijk. Is de taak voor den Russischen handel lichter gemaakt door de omstandigheid, dat Perzië aan Rusland grenst en dat hij door de opheffing van het vrij-transiet in den Kaukasus wordt beschermd tegen de vreemde concurrentie, diezelfde bescherming maakt dat de Russische fabrikant hooge inkomende rechten moet betalen voor alle artikelen, die niet of moeilijk in Rusland zelf worden vervaar- Van het oogenhlik dat er goede verbindingen met Chorassan bestaan, behoeft de Russische handel in het noorden van Perzië geene concurrentie te duchten. Chorassan is een vruchtbaar land. In het noorden wordt veel tuinbouw gedreven, en vruchten: voornamelijk rozijnen en noten worden er uitgevoerd. De schapenteelt levert vellen, leder en wol voor den uitvoer. Zuidelijker ligt het vruchtbaarste gedeelte van Chorassan ; behalve de reeds genoemde producten worden van daar katoen, drogerijen en wereldberoemde tapijren uitgevoerd. Niet alleen voor den invoer, die uit metalen, thee, suiker, petroleum en verschillende fabrikaten bestaat, heeft Rusland mitsdien een belangrijk gebied onder zijn bereik, maar ook voor den uitvoer, welke plaats heeft over Meshed, Kaoetschan, Gaoedan, Askabad en voorts langs den Transkaspischen spoorweg naar Baku of Batum. De groote moeielijkheid tot dusver is nog de slechte wegtusschen Kaoetschan en Gaoedan. Naar ik verneem, moet de Perzische regeering intusschen dezer dagen nogmaals de verklaring hebben afgelegd, dat zij ten deze hare verplichtingen ten spoedigste zal nakomen. De bewering schijnt niet gewaagd, dat de Russische handel in het noorden van Perzië zijn terrein zal hebben, terwijl het zuiden aan Engeland moet worden overgelaten, en voor de naaste toekomst schijnt de Russische regeering zich omtrent dit laatste dan ook geene illusiën gemaakt te hebben. digd de Russische katoerifabricatie bijv. wordt zwaar belast door de hooge invoerrechten op ruwe katoen, op verfstoffen en chemicaliën, op machines enz.), en den koopprijs van zijn artikel duurder maken. Juist omdat de wegen in Perzië voor den handel zulk eene allervoornaamste rol spelen, begrijpt men des te gemakkelijker het opzien, hetwelk de openstelling der Karun in Rusland heeft gemaakt. De onderhandelingen, welke tusschen de Russische en Perzische regeeringen zijn gevoerd sedert prins Dolgorouki te Teheran is teruggekeerd, moeten nu hebben geleid, niet alleen tot de belofte der regeering van den Shah, om de vraag der troonopvolging bij eventueel overlijden van Nasred-din te regelen, maar tevens tot de openstelling voor den handel van de golf van Murdab in de nabijheid van Rescht, de verbetering van den weg van Rescht naar Teheran en de verbetering van den reeds vermelden weg van Askabad naar Meshed. Alhoewel deze verbeteringen, indien zij tot stand komen, van gewicht zullen zijn voor den Russischen handel, zoo mag toch niet vergeten worden, dat zij alleen gemaakt worden voorliet vervoer per kameel, ezel, muildier of paard, hoogstens per as. In verband met een en ander schijnt het niet gewaagd, te voorspellen dat die natie het verst zal komen, welke het eerst zal kunnen gebruik maken voor het vervoer in Perzië van spoorwegen. Dat men in Rusland zich van deze waarheid is bewust, blijkt het best hieruit, dat prins Dolgorouki er ook op heeft aangedrongen, dat aan Russische ondernemers spoorwegconcessies in Perzië zouden worden verleend ; ongelukkig voor Rusland echter hebben zich dergelijke ondernemers van Russische nationaliteit nog niet opgedaan, en de waarschijnlijkheid, dat dit weldra zal geschieden, is niet groot, omdat de Russen, verwend door staatshulp, nu eenmaal ongaarne zeiven de handen uit de mouw steken. Intusschen spreekt men in Engeland reeds van aanleg van een spoorweg van Bagdad naar Hamadan en Teheran en van Schoester naar Burujird. Het terrein vooral van eerstgenoemde lijn moet weinig bezwaren opleveren; de wegen loopen door rijke provinciën, en zijn reeds karavaanroutes. Van Teheran, zelfs van Afghanistan en de overige streken van Centraal Azië gaan bovendien duizenden pelgrims naar Mekka en Kerbela. Het schijnt mitsdien, dat eene maatschappij, die de concessie voor bedoelde spoorwegen weet te verkrijgen niet alleen voor zich zelve belangrijke winsten mag tegemoet zien, maar ook aanspraak zal hebben op de erkentelijkheid van den WestEuropeeschen handel in het algemeen. De Peizische uitvoer bestaat thans voornamelijk uit vruchten en tapijten. Hij kan zich gemakkelijk uitbreiden ten opzichte van de artikelen: tarwe, opium, huiden, galnoten, • ijst, suiker, zijde, indigo, hout, katoen, wol en nog eenige andete. Hij bedroeg in 1887 ƒ 3,647,640, waarvan naar Engeland \oor eene waarde van f 269,200 ging. De invoer bestaat uit katoenen, manufacturen, garens, wollen goederen, zijden stoffen, glas en aardewerk, ijzerwerk, metalen, thee, specerijen, drogerijen, leder, lucifers, enz. Deze bedroeg in 188~ f 7,o25,8ah het reglement bekrachtigd, waaraan de buitenlandsche schepen, die de Karun bevaren, onderworpen zijn. Het reglement begint met de verklaring dat de Perzische regeering, met het oog op de ontwikkeling van den handel, de bevordering van de volkswelvaart en het belang van den staat, de scheepvaart op de Karun van Mohammerah'tot Ahwas toestaat aan de koopvaardijschepen van alle natiën, onder voorwaarde dat zij zich strikt houden aan de bepalingen van dit reglement, dat gedurende 10 ,aren van kracht blijft Het reglement verbiedt onder anderen dat de schepen op de landingsplaatsen en op de rivier langer vertoeven dan noodig is voor het lossen en laden der goederen, en voor het innem :n van levensmiddelen en andere benoodigdheden. Verder is het aan de gezagvoerders verboden aan Perzische onderdanen eenige bescherming te verleenen, wapenen en ontplofbare stoffen naar Perzië te brengen, en zich in te laten met den koop en verkoop of beleening van onroerend goed, dat aan Perzische onderdanen behoort. Artikel 6 van het reglement zegt da- de gezagvoerders niet het recht hebben aan de oevers van de Karun gebouwen op te richten, zooals : steenkolenschuren, goederen-depots, winkels, karavanserais, enz. In het volgend artikel wordt gezegd dat alle gebouwen, die noodig zijn voor de stoomvaart, evenals de landingsplaatsen door de Perzische regeering zullen worden aangelegd. De rechten welke van de schepen, die de Karun bevaren, geheven worden, bedragen : voor . stoomschip . kran ( = ± fl. o.25, Ned. Ct. per ton, en voor een zeilschip .0 schahi's ( = ± fl. o..a>) per ton. Schepen in ballast betalen de helft. , Op het laatst van November is één der kleine Engelsche stoomschepen welke het verkeer tusschen Bassorah en Bagdad onderhouden, bij wijze van proef, met passagiers en goederen van Mohammerah naar Ahwas gevaren. Over het algemeen kan de Karun slechts bevaren worden door schepen van ongeveer drie voet diepgang. Men zegt dat de Engelsche maatschappij, welker schepen de Tigris bevaren, binnenkort een geregeld stoomvaartverkeer van tweemaal per maand tusschen Bassorah, Mohammerah en Ahwas zal openen. ware overgeleverd. Dat overdreven gejubel van Engeland is de overdreven alarmkreet in Rusland geworden, met dien verstande dat, terwijl men aan de Theems leven maakte uit ingenomenheid met zich zelf, aan de Newa met list het qui vive werd gaande gehouden om pressie te oefenen tot het verkrijgen der concessies, welke Rusland zijnerzijds verlangde. Dit schijnt vrij goed gelukt te zijn. Ter compensatie van de wezenlijke of vermeende schade, welke aan Rusland door het openstellen der Karun toegebracht, heeft Perzië aan prins Dolgorouki belangrijke concessièn toegestaan. Bijzonderheden omtrent die concessies ontbreken nog, en wellicht zullen juiste gegevens dienaangaande nog langen tijd op zich laten wachten, doch zooveel staat vast, dat zij onder een commercieel masker een staatkundig en strategisch karakter dragen. Over den nieuw aan te leggen weg van Rescht aan de Kaspische zee naar Teheran zullen Russische katoenen goederen gemakkelijker dan vroeger worden ingevoerd, maar ook het kanon rolt beter over goed plaveisel dan door zand en over bergen. De weg van de Russisch-Pezische grenzen naar Meshed in het noord-oosten van Perzië, welken de Per zen verplicht zijn te maken, zal den uitvoer en invoer van Rusland wel eenigszins kunnen bevorderen, maar waar eene karavaan goed kan voortgaan,marcheert een troep soldaten nóg beter en.. . . boven het commercieel karakter der transkaspische lijn staat hare strategische beteekenis. Dit alles staat in verband met het onloochenbare feit, dat voor Rusland de politiek, in Midden-Azië, in den eersten tijd nog op den voorgrond staat. De afzet van den Russischen handel kan bovendien in Perzië, met uitzondering van de noordelijke, vlak aan het Russische grondgebied grenzende provinciën, niet bvzonder groot zijn, De bescherming beperkt het terrein van het Russisch produkt, ontneemt den prikkel tot het aanbrengen van verbeteringen en maakt den Russischen koopman en industrieel slap. Laat de Moskou'sche nijverheid zich leeds overvleugelen door de Poolsche fabrieken, de geheele Russische industrie te zamen genomen, voedt zich aan de staatsruif en geeft zich niet meer moeite dan volstrekt noodig is om op de been te blijven. Hierin zal, zoolang als de minister Wischnegradski aan het roer blijft, wel geene verandering komen, al zijn er nu en dan bewijzen voorhanden dat de nadeelen, aan het beschermend stelsel verbonden, in Rusland worden ingezien. Sprak niet de Nowoje Wremja nog dezer dagen van de „zorgeloosheid, traagheid en onverschilligheid onzer handels- en nijverheidskringen, tengevolge van welke onze afzet in Perzië, ondanks de opheffing van het Kaukasisch transiet, niet alleen niet vermeerdert, doch eerder vermindert, terwijl scherpzinnige, opmerkzame en zich steeds naar de plaatselijke behoeften richtende vreemdelingen meer en meer de Perzische markt veroveren, ofschoon deze hunne producten niet zoo goedkoop kunnen leveren als wij?" En verder schrijft het genoemde blad: ,,De onverschilligheid der vertegenwoordigers van onze nijverheid tegenover de vermeerdering van het handelsverkeer in het oosten in het algemeen en op de Perzische markt in het bijzonder, vergroot, bij den strijd met de Russische fabrikanten, de kansen der buitenlandsche industrieelen in Perzië in hooge mate. En onder zulke omstandigheden zullen geene maatregelen van de zijde der regeering in staat zijn den Russischen handel in dat land te redden van geheelen ondergang. Bijgevolg zal de opheffing van het Kaukasisch transiet alle beteekenis verliezen. Ten slotte zal hetzelfde gebeuren als in Bulgarije: de Russische onderdanen, die in Perzië handel drijven, zullen genoodzaakt zijn de voortbrengselen der West-Europeesche nijverheid om te zetten." Al zijn deze beschouwingen wellicht wat al te pessimistisch, zij zijn toch in hoofdzaak juist, waaraan niets te kort zal worden gedaan door het feit dat de heer Poljakoff te Moskou eene Russisch-Perzische bank te Teheran zal oprichten, omdat deze dan eerst met vrucht zal kunnen werken, als zij gesteund wordt door eenen levendigen omzet van goederen. Maar indien dit alles juist is, dan late de ondernemingsgeest in AA est-Europa zich ook niet afschrikken, om in Perzië handelsverbindingen aan te knoopen, „omdat men tegen Rusland toch niet kan opwerken". NASR ED-DIN. Den Haag, i5 Juni iSSg. Nasr ed-din, Shah (koning) Padishah (beschermer en koning) Alahezret schahinschah (majesteit en koning der koningen), Gaebleh alem („punt, naar hetwelk de wereld overhelt") zoon van Mehmed shah, kleinzoon van Abbas Miqa, achterkleinzoon van Feth Ali shah, uit den TurkschTartaarschen stam der Kadscharen, besteeg in 1848 op iSjarigen leeftijd den troon van Perzië. Hij werd geboren in een dorp bij Tabriz. Zijne moeder, eene der vier wettige vrouwen van Mehmed Shah, heette Maedeh Alia, en was de dochter van den Kadscharen hoofdman Kasem Chan. De genegenheid van den vorigen shah voor de eerste vrouw, die hem eenen zoon schonk, duurde niet lang, de Kadscharendochter viel in ongenade, en de opvoeding van Nasr ed-din werd in alle opzichten verwaarloosd. De positie van den zoon is in het „land der zon" afhankelijk van die zijner moeder, ook al is hij de kroonprins. Bijna nooit werd hij toegelaten bij zijnen vader, en, als dit gebeurde, dan moest hij dulden dat hem eene lagere plaats werd gegeven dan aan zijnen jongeren broeder Abbas Mirza (zoon van eene andere vrouw als Maedeh Alia) en aan een zekeren prins Ilchani, den zoon van ééne der andere echtgenooten van Mehmed Shah. Destijds nog linksch en onbeholpen in zijne bewegingen en achterlijk naar den geest, werd Nasr ed-din op zijn 14de jaar met zijne moeder naar Tabriz gezonden, in naam als 31 gouverneur der provincie Azerbeïdschan, waarvan Tabriz of Tauris de hoofdstad is. Tot aan zijne troonsbestijging verkeerde hij in groot geldgebrek, Gelijk steeds in Perzië het geval is, had ook Nasr ed-din vele bezwaren te overwinnen alvorens den troon te kunnen innemen, die hem rechtmatig toekwam. Zijn vader zou het liefst zijn tweeden zoon Abbas Mirza tot opvolger hebben benoemd, doch had op het oogenblik van zijn overlijden aan dat voornemen nog geen gevolg gegeven. Terwijl er nu te Teheran, bij de vrij onverwachte tijding van den dood van Mehmed Shah, een oproer uitbrak, was het voor de verschillende pretendenten, die zich niet in de hoofdstad bevonden natuurlijk van groot gewicht zoo spoedig mogelijk van dat overlijden kennis te krijgen. Het eerst werd hiervan onderricht de rechtmatige erfgenaam Nasr ed-din, en wel door den Russischen consul-generaal te Tabriz, Anitschkoff, naar wien door het Russische gezantschap te Teheran een koerier was gezonden. Deze koerier had den afstand van ongeveer 5oo kilometer tusschen de hoofdstad en Tabriz in den bijna ongeloofelijk korten tijd van 48 uren te paard afgelegd. Bij de beoordeeling der later door den Shah gevolgde politiek is het goed steeds te bedenken dat hij zijnen troon vermoedelijk hieraan heeft te danken, en dat hem deze dienst van Russische zijde bewezen. Dezelfde Russische koerier werd ook weder naar Teheran teruggezonden om voorloopig de komst van Nasr ed-din in de hoofdstad voor te bereiden. Eene kleine som gelds, welke hem was toevertrouwd om de allereerste noodzakelijke kosten te bestrijden, werd dien koerier te Kaswin afgenomen door den Perzischen prins Seif, die zich aldaar reeds tot koning had doen uitroepen. Deze werd korten tijd daarna gevangen genomen door de troepen, welke een vermogend aanhanger van Nasr ed-din, Mirza (1) Taghi geheeten, in der haast had verzameld. De Shah deed vervolgens zijnen intocht als koning te Teheran. ( 1 ) Mirza vóór den naam beteekent „geleerde", achter den naam geplaatst, beteekent het „prins". Hij is thans betrekkelijker wijze gesproken een kundig en verstandig vorst, die veel nut heeft weten te trekken uit de lessen, die hem eerst op vrij gevorderden leeftijd, en als heerscher, werden gegeven door zijne leermeesters en raadslieden, alsmede door de ervaring. Want van hem kan men met recht zeggen dat hij door schade en schande wijs is geworden; tijdens zijne regeering heeft hij met moeielijkheden van buitengewonen aard te kampen gehad. IJdelheid is nog steeds een zijner voornaamste gebreken. Het geheele wanbeheer van den in 1851 benoemden grootvizier Mirza Agha khan, dat onnoemelijk veel ellende over het land heeft gebracht, is slechts geweest omdat het tot leus had ,,vlei den Shah". Nasr ed-din beschouwt zich als door de Voorzienigheid geroepen een Peter de Groote voor zijn rijk te zijn Zijne herhaalde reizen naar Europa hangen nauw samen met deze meening over zich zelf. Tegen de raadgevingen van den priesterstand en van vele ultra-Perzen in, tracht hij van Europa te leeren en het geleerde zooveel mogelijk in zijn eigen land toe te passen. Vindt hij daarbij tegenstand, dan weet hij zijnenwil door te drijven ook met Perzische dwangmiddelen , waaronder sommige het karakter hebben van die, welke elders in de middeleeuwen werden toegepast. De Shah maakt van zijne onbeperkte macht, die hem vrijelijk doet beschikken over leven en dood zijner onderdanen, ook tegenwoordig, nogal eens gebruik, ofschoon veel minder dan vroeger. Zijne reizen in Europa hebben zeker ook in dit opzicht een gunstigen invloed op hem geoefend. Bij den naijver die er bestaat tusschen Rusland en Engeland in Centraal-Azië heeft de Shah, gelijk onlangs nog bij de Karun-quaestie is gebleken, geene gemakkelijke politieke taak. Beide mogendheden doen in het dingen naar de gunst van den Perzischen monarch voor elkaar niet onder. Welke van de twee in Perzië ten slotte uit een staatkundig oogpunt de bovenhand zal houden, moet de tijd leeren. Middelerwijl valt er ook voor andere natiën in Perzië nog veel op het vreedzame gebied van den handel te veroveren, en onder deze behoort Nederland, dat reeds vóór honderden jaren handelsbetrekkingen met Perzië had, ééne plaats in te nemen. In verband daarmede kunnen wij er ons over verheugen dat de Shah, wiens wil eene wet is, ons land thans bezoekt, en mogen wij hopen dat de herinneringen, welke hij van hier medeneemt, van aangenamen aard zullen zijn. RUSLAND IN MIDDEN-AZ1E. den Haag, 24 september i88g. Dat de Russische politiek in Midden-Azië in den tegenwoordigen tijd eene voortdurende uitbreiding harer machtssfeer beoogt, wordt algemeen erkend. De vraag daarentegen, of dit al of niet geschiedt volgens een vast beraamd plan tot overheersching van Azië, wordt verschillend beantwoord. De Russenhaters zien in eiken stap, dien het machtige rijk in oostelijke richting doet, niet alleen eene driestheid, maar tevens eene daad van trouweloosheid en verraad tegen de niet-Russische wereld, inzonderheid tegen Engeland, gepleegd met het doel om Azië onder het juk te brengen. Anderen daarentegen meenen dat, terwijl aan Rusland dank moet worden geweten voor den beschavenden invloed dien het in Centraal-Azië uitoefent, men zich bij de beoordeeling der bedoelde vraag moet plaatsen op het standpunt der welbekende nota van prins Gortschakoff (1), en geloof moet hechten (1) Het behoeft nauwelijks herinnerd te worden dat in die nota de leer werd uitééngezet, dat alle beschaafde volkeren, die aan hunne grenzen half-barbaarsche nomadenstammen hebben, tegen wil en dank genoodzaakt zijn hen onder hunne heerchappij te brengen. aan de verzekeringen der Russische regeering, dat, zoodra de grenzen in Midden-Azië behoorlijk zullen zijn afgerond, zij van verdere annexatiën zal afzien. Volgens hunne meening zullen deze quaesties niet eerder worden opgelost, dan nadat Afghanistan hetzij Russisch is geworden, of wel dat het onder beide mogendheden verdeeld zal zijn. Voor de naaste toekomst ligt misschien de waarheid tusschen beide meeningen in het midden. Sedert 5o jaren heeft Rusland de taak aanvaard van het verkrijgen van vasten voet in Midden-Azië. Daarvan zijn dertig jaren besteed aan voorbereiding, aan het verkennen van het terrein, aan het polsen der Aziatische bevolkingen, aan het onderzoek van den toestand in het algemeen. Dit alles werd zóó behendig ^ op touw gezet en zoo goed uitgevoerd, dat de veroveringen van Samarkand in 1868, Boekhara in 1870, Khiwa in 1873, Khokand in 1876, Merw in 1882 en Pendjeh in 1886 te beschouwen zijn als rijpe vruchten van een zorgvuldig gekweekten grond. De nieuwe Transkaspische provincie heeft thans eene oppervlakte van 740,000 vierkante mijlen met 3oo,ooo inwoners. Zij wordt verdeeld in 5 districten: Krasnowodsk, Tschikischliar, Askabad, Merw en Seraks. Askabad is het voornaamste handelscentrum, waar de karavaanwegen van Khiwa, Boekhara en Perzië een kruispunt vormen. De Transkaspische spoorweg loopt thans tot Samarkand. Alen zal dien voortzetten tot Taschkent, en verder oostelijk. Thans reeds verbindt die spoorweg de Kaspische Zee met het hart van Turkestan en Afghanistan. Met laatstgenoemd land zal de gemeenschap nog gemakkelijker worden, indien de Russen hunne plannen weten door te zetten om van Merw een zijtak der Transkaspische lijn aan te leggen naar Herat, en van daar eenerzijds naar het, ten zuid-oosten van Kandahar, op de grens van Beloedsjistan, gelegen Sibi, waar de spoorweg begint die door de Engelschen van Shicharpore aan den Indus, is aangelegd, en anderzijds naar Kaboel. Terwijl de Transkaspische spoorweg nauwelijks geopend is, schijnt de verwezenlijking der plannen omtrent een aanleg der Siberische lijn met stoom vooruit te gaan. Tegen het eind van dit jaar zal men in Rusland gereed komen met het onderzoek der ramingen en terreinopnemingen van de i .200 werst lange centrale sectie dezer lijn: Tomsk —Atschinsk — Krasnojarsk■— Irkutsk, met welk onderzoek de ingenieur Mescheninoff is belast. Een telegrafisch bericht meldde dezer dagen, dat binnenkort de commissie voor de Siberische lijn te St. Petersburg weder zal bijeenkomen, en dat aan generaal Anenkoff, die de Transkaspische lijn aangelegd heeft, ook de leiding van dit nieuwe reuzenwerk zal worden opgedragen'. Met het bekende feit voor oogen dat de volksstroom in Azië zich steeds van het noorden naar het zuiden beweegt, zal de nieuwe spoorweg, die dwars door het zuiden van Siberië gaat, stellig ook belangrijken invloed uitoefenen op de landen, die thans in Centraal-Azië reeds Russisch territoir zijn of het moeten worden, en deze in\ loed kan niet anders dan gunstig wezen voor het zedelijk overwicht van Rusland in die streken. Overal in westelijk Azië zien wij dus zooveel bedrijvigheid van de zijde van Rusland, dat de vraag of er dreigend gevaar voor bestaat, dat geheel Azië, met uitzondering wellicht van China, onder de Russische heerschappij zal komen, zich als van zelf opdringt. Men spreekt van annexatie van Perzië, zelfs van BritschIndie door Rusland, alsof het ten onder brengen van de nomaden-horden van Turkestan gelijk stond met het veroveren van wereldrijken, die eene eeuwenoude geschiedenis achter zich hebben; alsof Rusland duizend millioen inwoners telde; alsof het groote Europeesch gebied, wat beschaving en ontwikkeling betreft, het toppunt van volmaaktheid bereikt had, en alsof de regeering te St. Petersburg zich niet rekenschap moest geven van het gevaar dat er voor de Russische maatschappij zelve in ligt al te veel te omvatten. Dit alles heeft nochtans ten gevolge, dat waar de gedachte aan eene verovering van landen, zooals Perzië en Indië, ook nu en dan mocht opkomen in het brein der leidende Russische staatslieden — hetgeen zeer licht mogelijk is, al ware het maar alleen omdat zij er voortdurend aan worden herinnerd door schrijvers als prof. Vambèry en anderen — zij, hoe energiek ook waar het geldt de vergrooting van het Russisch grondgebied, moeten duizelen bij de gedachte om het thans reeds zoo uitgestrekte Russische rijk uit te breiden als door de Russenvreezers wordt bedoeld. Zelfs het denkbeeld, een land te annexeeren als Perzië, kan de Russische regeering voorloopig althans niet anders als afschrikken. „Rusland houdt geen oogenblik op de bevolking van Perzië op te hitsen tegen de regeering van den Shah"; ,,de bedoelingen van Rusland ten aanzien van Perzië zijn niet moeilijk te raden"; „Rusland loert op Perzië", ziedaar schering en inslag der betoogen van alle anti-Russische schrijvers, wier aantal niet gering is. Intusschen wordt daarbij vergeten, dat Perzië, een land tweemaal zoo groot als Frankrijk, ondanks den tegenstand dien de geestelijkheid tegen Europeesche nieuwigheden biedt, toch sedert de laatste jaren in belangrijke mate is vooruitgegaan. Hoe meer dit in de naaste toekomst het geval zal zijn, des te gemakkelijker zal het der Perzische regeering vallen, krachtigen weerstand te bieden aan een aanval van buitenaf. Hetgeen men te St. Petersburg voor het naast doet, is te trachten de volkeren, die thans in den Kaukasus, in het transkaspische gebied, in Boekhara en Khiwa onderworpen zijn, voor het Russisch bestuur te winnen en het langzamerhand te beschaven. Dit, gevoegd bij de uitbreiding die men aan het spoorwegnet in azië wil geven, bij de ontwikkeling van het reusachtig gebied van Siberië, en bij de noodzakelijkheid om die volken te behoeden tegen de gevaren, welke hen kunnen bedreigen, is waarlijk eene zóó zware taak, dat er bijna bovenmenschelijke inspanning toe vereischt wordt om haar bij al het overige, dat nog in Europeesch Rusland te doen valt, in iotallen van jaren ten uitvoer te brengen. Zij die gelooven dat dit door de Russische regeering niet wordt ingezien, vergeten dat zij een tijdperk van 5o jaar niet te lang heeft geacht om de Nomaden, welke thans met hun gebied tot de Russische kroon behooren en aan welke geene zelfstandigheid kón worden gelaten, ten onder te brengen. En zeker gaat het niet aan te voorspellen, dat Rusland Perzië, Indië en wat niet meer zal overheerschen, omdat zich, in zulk een tijdsverloop, te vele en te gewichtige omstandigheden kunnen voordoen, welke aan alle verwachtingen van dien aard op eens een einde maken. Voor het tegenwoordige kan men zeggen dat Rusland, zoodra de gelegenheid zich voordoet, niet zal aarzelen een stap in de richting van Herat, en zelfs naar een zuidelijker punt van Afghanistan te doen, ook wellicht naar den kant van China. Dan zal er weder een storm van verontwaardiging opgaan, men zal roepen „Britsch Indië wordt bedreigd!", ,,Perzië wordt aangevallen!" en dergelijke angstkreten meer. De Russische regeering zal echter kalm voortgaan met het ,,afronden harer grenzen", eene uitdrukking die veel minder eupbemistisch is dan zij schijnt, juist omdat men zich te St. Petersburg wel tweemaal zal bedenken, alvorens de integriteit aan te tasten van eeuwenoude rijken, die met ontzaglijke kosten, met groote inspanning en twijfelachtig resultaat zouden moeten worden beoorloogd. De waarheid ten deze schijnt mitsdien, gelijk gezegd, te liggen tusschen de tegengestelde meeningen van Russophoben en Russophielen. WONINGEN TE TEHERAN. Teheran 27 Februari 18go. „Indien men in Europa meent uitsluitend recht te hebben op de bewering, dat het klimaat verandert, dan vergist men zich. Vroeger bracht de winter hier weinig of geen sneeuw, in de maand Februari regende het wel eens, doch de zon haastte zich om tot de regenbui te zeggen: ,,óte toi de la » p&ur que je m'y melte." In Maart bloeiden de rozen, en gedurende het overige gedeelte van het jaar was Perzië werkelijk het land van den leeuw en de zon, van de zon vooral. De bouwmeester hield rekening met die omstandigheid. Hij bouwde licht en dicht. Vier muren, met één uitgang naar de straat, omgevende een tuin met één of meer kleine vijvers, stallen, dienstbodenvertrekken, het „biroen", waar de heer des huizes iedereen ontvangt, eene binnenplaats, die leidt naar het „anderoen" —de vrouwenvertrekken — waar hij zich na zijne bezigheden terugtrekt, ziedaar een Perzisch huis, dat spoedig in elkander is gezet. Beschenen door de zonnestralen, ziet het er heel aardig uit. De architect heeft bij den bouw echter modder en kalk gebruikt: het eerste in overvloed, het laatste in kleine doses. Regende het nu en dan, zoo moest er hier en daar wat worden gerepareerd. Dit was echter alleen het geval in de lente. Des zomers bakte de modder in de zon, en als het huis na eenige jaren op een goeden dag in puin viel, nu ja, dan de slak heeft het eeuwige leven niet, en ook haar huis vergaat tot stof. Doch de schoone dagen van weleer zijn voorbij. Den geheelen winter heeft men hier thans sneeuw gehad ; eenige Europeanen hebben zelfs sleden laten maken, en er is in Perzië geard. Na een vrij lang tijdperk van vorst, is de natte, smeltende sneeuw gekomen, en thans hebben wij in geen weken de zon gezien; het regent dag aan dag. En de gevolgen ? Veertien dagen geleden ontwaakte ik 's morgens door een hevigen slag in een aan mijn slaapkamer grenzend vertrek, alwaar het plafond van pleister naar beneden viel. Kort daarop gebeurde hetzelfde in alle kamers. Overal was de vloer als bezaaid met stukken pleister, waarvan sommige groot genoeg waren om een mensch te kwetsen, zoo niet te dooden. Eene vloeibare modder lekte in de kamers op de meubelen en het puin. Dien dag was men nergens geheel veilig, ook op straat niet, want de muren, die een Perzisch huis tegen het oog van den indringer beschermen, vielen om alsof 32 zij van pap waren. Zes menschen werden gedood door het instorten van het dak van één der bazaars. In het paleis van den Shah, in de hut van den bedelaar, overal werd schade veroorzaakt, eerst door pleister en modder, daarna door den regen, die vrijen toegang tot de woning had. Sedert dien tijd is het er niet beter op geworden. De technici zijn van meening dat geene reparatie iets zal helpen zoolang de regentijd niet voorbij is. Men doet derhalve niets, en aldus scheuren de muren hoe langer hoe verder, en weet men heden niet of men morgen nog een dak boven het hoofd zal hebben. Het aantal der slachtoffers, menschen en beesten, van deze calamiteit is vrij groot; op straat moet men den huizenkant vermijden, hetgeen in de nauwe straten van het oude Teheran niet gemakkelijk is. Vele huizen die op het punt staan van in te storten worden van overheidswege ontruimd, en eenvoudig gelijk gemaakt met, den grond, en als de regen nog eenigen tijd aanhoudt, is het einde der ongelukken niet te voorzien. De Oosterling wil bij de zomerhitte slapen op het dak. Dit moet derhalve plat zijn. Het hout heeft hier te lijden van de witte mier, die het murw maakt, en aldus wordt bij sneeuwval het gewicht op het dak spoedig te zwaar voor de doorweekte modder en de uitgemergelde palen die het bovengedeelte van het huis moeten stutten. Het radicale middel tot verbetering zou, naar het schijnt, zijn het gebruik van ijzer en goede kalk of cement als bouwmaterialen. Maar eer de Oosterling daartoe zal overgaan ! Hij geeft er de voorkeur aan te bouwen gelijk zijne vaders het gedaan hebben. ,,Het zal wel houden Inschallah," (als God blieft!) Zoodra de zon zich vertoont, begint hij weder van voren af aan. De tegenwoordige toestand is een wanhopige voor den ongeduldige. De philosoof zegt met den Oosterling: „Moge de regen spoedig ophouden ! Inschallah" en berust. VAN STAMBOEL NAAR TEHERAN. Teheran Mei, i8gi. De reis naar het klassieke land, dat zich uitstrekt tusschen de Kaspische Zee en de Perzische golf, Mesopotamië en Afghanistan, is lang. In onzen tijd is men heden te Parijs, morgen te Weenen, overmorgen te Berlijn en de volgende week te New-York. Afscheid nemen van vrienden en kennissen is bijna niet meer noodig. De tocht naar Teheran is echter moeielijker en duurt langer dan die naar San Francisco. De afstand van driehonderd kilometer tusschen Enseli en de Perzische hoofdstad is moeielijker af te leggen dan een tocht over den Atlantischen Oceaan, en de Elboerz levert meer bezwaren op dan alle bergen, welke de spoorwegreiziger in Europa op zijnen weg ontmoet. Hij die naar Perziê gaat, denkt bij het vertrek dan ook wel degelijk aan zijne vrienden en kennissen. Het lied van „vaarwel", zóó dikwerf gezongen vóórdat het biljet tot de groote reis is genomen, vervolgt hem, wordt hem een dreun in den spoorwegwaggon — die hortende en stootende gevangenis — waar hij zijne maaltijden gebruikt en zich ter ruste legt. De „Orient-express" brengt hem in 24 uren van Parijs naar Weenen; van daar vertrekt men 's avonds te 8 uur, en is dan den volgenden morgen te Belgrado, vervolgens door de Balkanpassen naar Sophia, aan welks armoedig station de trein te 5 uur 's avonds stilhoudt, en den daarop volgenden morgen snelt men reeds onder den schijn van de Turksche halve maan over den weg; te vier uur in den namiddag komt men te Konstantinopel aan. Van Stamboel leidt de weg naar Perzië over zee. De stoomboot glijdt voorbij de bergachtige, met batterijen voorziene oevers van den Bosporus. Links ligt Therapia, waar de bewoners van Konstantinopel den zomer doorbrengen. Als de meeste passagiers gedwongen worden de scheepstafel te verlaten, nauwelijks nadat de soep is opgediend, dan schommelen zij in de Zwarte zee, met de Anatolische kust aan stuurboord. Indien de reiziger eene stoomboot treft welke de kustplaatsen Ineboli, Samsoen, Cherassunt en Trebizonde aandoet, dan moet hij er op rekenen tot Batoem vijf dagen onder weg te blijven. Hij die den moed heeft deze plaatsen te gaan bezichtigen, en het gevaar wil loopen eenige medjedielis te betalen om van den wal weder het schip, dat op een kwartier roeiens van het land moet blijven liggen, te bereiken, heeft reeds dadelijk gelegenheid kennis te maken met het Oosten. Hier, aan de Anatolische kust vindt men Turkije zonder het Konstantinopelsch vernis. Wat weet men te Ineboli en te Cherassunt van eenen spoorweg? De kameel is de schakel van de karavaan, die de suiker en de katoenen goederen, uit Europa aangebracht, naar het binnenland vervoert. Wat weten de 10,000 inwor.ers van Samsoen, waarvan velen hun schamel ondergoud verdienen in de tabaksfabriek aldaar, van de Turksche regie, van de gezondheidsleer? Allah is groot en het ware geluk is de rust en de berusting. „II faut aller voir Trebizonde, monsieur, zegt met een sterk accent een jongen van ongeveer zestien jaar, die daar aan boord komt. C'est une ville magnifique avec des ba\ars et des cafés. Moi-même, je suis le perruquier, mais mon magasin est en ville. Si monsieur veut voir la ville, je puis la lui montrer." Het mooiste meisje kan niet meer geven dan zij heeft, en de turksche figaro kan zijn Trebizonde tot geen paradijs maken. Men zakt er in de modder tot aan de enkels. De naam van bazaar wordt gegeven aan eenige nauwe vuile stegen, ongeplaveid natuurlijk; de kooplieden zitten gehurkt in hunne winkeltjes te wachten op de klanten. Het „magasin" van den kappersjongen is een hok, zwart van den rook, waarin men zelfs het slechtste schaap zijner kudde niet zou durven laten scheren. Het koffiehuis bestaat uit eene soort van koepel met drie waggelende stoelen. Er heerscht een atmosfeer waarin alleen Turken het langer dan ééne minuut kunnen uithouden. Des avonds wordt er op eene estrade tooneel gespeeld; aan den eenen kant heeft men het uitzicht op den weg, waarlangs kameelen trekken, aan de andere zijde op de zee, op het schip waar men naar terugverlangt. Het eenige lichtpunt in Trebizonde is de katholieke kerk, die onder Fransche bescherming staat. Be oude veerman, die ons naar boord terugroeit, zegt dat de stad in de laatste jaren heel wat is verfraaid. Zóó ziet men: alles is betrekkelijk. Batoem maakt een vriendelijken indruk, die verhoogd wordt door de tegenstelling met de Turksche kuststeden, welke men heeft leeren kennen. Nauwelijks hebben de Russische douaneambtenaren, met alle gestrengheid, voor zoover men geene menigte „papieren" kan tooneu, aan boord van de stoomboot, de koffers onderzocht of men bevindt zich reeds in een vrij goed hotel, dat dicht bij de haven is gelegen. De stad is in hare opkomst. Er is handel en verkeer. De petroleumlucht van Bakoe waait den vreemdeling reeds te gemoet. Jammer dat het klimaat, ofschoön zelfs in den winter niet streng, koortsig is. Dikwijls gebeurt het dat de ziekte zich eerst openbaart, lang nadat men de stad heeft verlaten. 's Morgens om 8 uur vertrekt de trein van Batoem. Voort gaat het naar Tiftis; eene reis van 14 uren. Eerst loopt de lijn noordelijk, om spoedig eene vlak oostelijke richting te volgen. Bij het veertiende station, Bejatoebane, ging de weg vroeger naar het, op den top van den Soeramberg, 3027 voet boven de zee gelegen, station Poni. Thans gaat de trein door de onlangs geopende Soeramtunnel. 's Avonds te tien uur stoomt de locomotief het station van Tiflis binnen. Mackenzie Wallace heeft in zijn boek over Rusland reeds geklaagd over den grooten afstand, waarop de Russen gewoon zijn hunne spoorwegstations van de steden te bouwen. ,,De reiziger" zegt hij, ,,neemt een kaartje voor zekere stad, en bij aankomst bemerkt hij alleen een spoorwegstation midden in een veld. Als hij inlichtingen inwint, verneemt hij dat het station volstrekt niet identisch is met de stad, die denzelfden naam draagt, en dat de spoorwegdirectie eenige mijlen te kort schiet in het vervullen der overeenkomst, zooals hij de bepalingen van het contract heeft opgevat. Men zou inderdaad kunnen zeggen dat in den regel de spoorwegen in Rusland evenals de kameeldrijvers in sommige Oostersche landen zorgvuldig de steden vermijden". Tiflis maakt geene uitzondering op dezen regel. De omnibus van het voornaamste hotel wacht aan het station; doch driewerf gezegend hij, die geene kneuzingen heeft bekomen na den langen rit in den ratelenden wagen, waar alles stoot, host en door elkander wordt geschud. Tiflis ligt dichter bij Europa dan Moskou. Het is merkwaardig hoe de oude Russische hoofdstad aan hare oostersche traditiën vasthoudt, hoe zij den stempel blijft dragen der oude Tsaren, die in hunnen tijd niet anders leefden dan tegenwoordig de Emirs van Boekhara en Afghanistan. Het is alsof de westewind over het Kremlin heenstrijkt zonder ook slechts één steen aan te raken, terwijl diezelfde wind in de laatste jaren te Tiflis buurten heeft doen doen verrijzen, die geheel modern zijn. De uitersten raken elkander steeds in Rusland: ware het niet dat de bergtoppen van den Kaukasus er ons aan herinnerden dat Tiflis in het zuiden van het ontzaggelijke Russische rijk ligt, men zou zich, op den Golowinsky-prospekt (de voornaamst straat van Tiflis) zijnde, nu en dan op den Nevski-prospekt wanen. Doch, sluit de oogen in de Europeesche wijk van Tiflis, en open ze weder in het Tartaarsche gedeelte der stad, en gij hebt de grens van een werelddeel overschreden. Het oostersche gewoel van Armeniers, Grusiërs en Tartaren in de nauwe stegen met de kleine winkels en werkplaatsen toont duidelijk dat men zich op den drempel van Azië bevindt. Hij die, te Tiflis zijnde, verzuimt het Kaukasisch (natuurwetenschappelijk) museum te gaan zien, heeft te Rome den Paus zeker geen bezoek gebracht. De directeur en opzichter van het museum is dr. Gustav Radde, een bevoegde, en tevens een vriendelijke en gastvrije cicerone. Om deze inrichting op hare tegenwoordige hoogte te brengen, heeft hij 23 jaren > gearbeid. Uit een etnographisch, zoölogisch, botanisch en geologisch oogpunt wordt de Kaukasus in dit museum voorgesteld. En thans weder plaats genomen in den waggon van den Transkaukasischen spoorweg om Bakoe te bereiken. Het landschap van Batoem naar Tiflis is geheel verschillend van dat tusschen laatstgenoemde stad en de Kaspische Zee, Vóór dat men te Tiflis aankomt: de met sneeuw bedekte Kaukasus, de bergachtige stteken van Mingrelië, waar de met petroleum gestookte locomotief steunt en hijgt; ruischende beken, watervallen en de rivieren de Rion en de Koer, te midden van eene weelderige natuur. Voorbij Tiflis: alleen in de verte de bergen van Daghestan en voor het overige de door Tartaren bewoonde steppen. Na eene reis van 17 uren gaat de spoorweg van het Oosten naar het Noorden, en de Kaspische Zee rijst op aan den gezichteinder alsof zij gedragen werd door de steppe. Nog weinig tijds en men is te Bakoe: de petroleumstad. Men bemerkt, vooral omdat de trein tegen den avond aankomt, reeds van verre het bestaan van Bakoe, door de hooge uit den grond opstijgende vlammen, doch nauwelijks is men binnen de muren der stad of men wenscht dat men haar nooit bemerkt had. Het gedeelte waar de kerosine wordt voortgebracht en gedistilleerd, de zoogenaamde ,,zwarte stad", verdient dezen naam ten volle. Alles is er vuil en heeft een smaak en lucht van petroleum, tot zelfs het drinkwater, en als het in de „zwarte stad" zoo is, in het overige gedeelte van Bakoe is het niet veel beter. Plantengroei vindt men er nagenoeg neit. Den vreemdeling wordt het zoogenaamde ,,Gradina park" getoond, waar eenige boomen staan, doch de aarde voor dit park moest gehaald worden uit het aan de Kaspische zee gelegen Lenkoran, en de boomen zien er niet zeer welvarend uit. Toen Bakoe nog tot Perzië behoorde (eerst in 1806 kwam het voorgoed onder Russisch beheer, nadat het in 1723 reeds eenmaal bij Rusland was ingelijfd), was het eene sterk verdedigde plaats. De vesting bestaat nog. Aan den zeekant is een groote toren, de Kali i doechter (de toren der maagd) geheeten, die thans als vuurbaak wordt gebruikt. Evenals te Tiflis, onderscheidt men te Bakoe eene moderne en eene Oostersche wijk. Laatstbedoelde heeft echter een zuiver Perzisch karakter. Merkwaardig is het dat terwijl de Turken de plaatsen welke hun door christenen worden ontnomen ten spoedigste in massa verlaten, de Perzen blijven waar zij zijn en niet alleen de overheersching dragen, maar hunne tevredenheid te kennen geven, aan elk die het hooren wil, met het bestuur der ongeloovigen. De inlijving bij Rusland heeft voor Bakoe het gevolg gehad dat de stad zich uit een oeconomisch oogpunt kan ontwikkelen, en dat de in haren bodem verborgen schatten niet ongebruikt blijven liggen. Reeds in 1860 begonnen de proefnemingen tot exploitatie der petroleumbronnen, die reeds ten tijde der G rieken bekend, doch gedurende eeuwen een dood kapitaal waren. Wat Bakoe, de Kaukasus, Rusland thans verschuldigd is aan de kerosinenijverheid is wereldbekend, en hij, die het niet mocht weten, kan er zich van overtuigen bij het aanschouwen der petroleumtreinen, welke thans door geheel Rusland loopen, der petroleumstoombooten welke, een groot gedeelte der wereld met Russische aardolie voorzien, van het leven en verkeer eindelijk, dat in de electrisch verlichte haven van Bakoe heerscht. De naam Bakoe beteekent „plaats der stormen." Van de omliggende heuvels jaagt de harde wind, die er niet zelden waait, een fijn stof over de stad, dat mond, neus en ooren onaangenaam aandoet. Hij die de Kaspische zee gaat bevaren wordt door deze stormen reeds voorbereid op hetgeen hem te wachten staat. De Kaspische zee is wat men gemeenzaam noemt, een lastig vaarwater. Velen hebben zich te Bakoe ingescheept om Enseli te bereiken, doch zijn binnen eenige etmalen te Bakoe teruggekeerd, omdat zij niet op de bestemde plaats konden landen. En, zoo al de passagier aan wal kan komen gebeurt het dikwijls dat zijne bagage weder naar Rusland gaat, op hoop van zegen voor een volgende maal, welke zegen vaak eerst verleend wordt nadat de goederen de reis drie, viermaal heen en weder hebben gemaakt. Indien iemand vraagt waarom er, onder zulke omstandigheden, geene behoorlijke landingsplaatsen in de havens der Kaspische zee worden gemaakt,dan zou men hem kunnen antwoorden : „vrager! gij houdt geene rekening met Centraal-Aziatische toestanden." De stoombooten van de door de Russische regeering gesubsidieerde maatschappij Kawkas en Merkur, die van Petrowsk en Derbend komen, vertrekken van Bakoe naar Enseli Zondag avonds of eigenlijk Maandag ochtend te één uur na middernacht, in den zomer elke week, in den winter om de veertien dagen. De voorzichtige reiziger zal, alvorens zich in te schepen, Perzisch geld gewisseld hebben bij de geldwisselaars, die aan de kade te Bakoe hunne kantoren hebben. De in Perzië gangbare munt is i kran = fl. o.36, volgens den tegenwoordigen koers; tien kran = i toman. Liever dan zoogenaamd zilvergeld te nemen, dat hem verplicht de handen te wasschen zoodra hij eenige tientallen stukken heeft aangeraakt, zal hij zich, zoo mogelijk, voorzien van bankbiljetten van de Imperial Bank of Persia. Voorloopig intusschen is het geraden een weinig zilvergeld bij zich te hebben, omdat de bankbiljetten op dit oogenblik nog niet overal in Perzië worden aangenomen. De overeenkomst tusschen het Engelsche woord travel en het Fransche travailler zal door menigeen reeds zijn opgemerkt. Kan de reiziger in Europa zich daarbij onmiddellijk het Latijnsche transvolare, travolare „ijlen, vliegen te paard, te voet, per schip", voor den géést roepen, hij die naar 33 Perzië gaat, denkt reeds aan boord der Russische stoomboot op de Kaspische zee liever aan travail. Immers, het is een ware arbeid, zich aan boord zóó te installeeren dat de ongerieflijkheden voor eene reis, die onder de gunstigste omstandigheden veertig uren duurt, zich niet al te erg doen gevoelen. Het zijn onaanzienlijke stoombootjes die de Kaspische zee bevaren, en als inrichtingen voor passagiers verre van geriefelijk. Hunne geringe zeewaardigheid is oorzaak dat als de zee een weinig onstuimig is (geheel kalm is de Kaspische zee hoogst zelden), de kapitein aan de verschillende plaatsen waar zij aanliggen, wacht „totdat het weder opklaart." Waait het hard, dan heeft men weinig oponthoud, omdat het schip ten aanzien dier plaatsen juist doet alsof zij niet bestonden ; maar het leven des passagiers aan boord, waar hij van de eene zijde naar de andere wordt geworpen, en waar eene onverdrageUjke lucht heerscht, ook omdat de machine met petroleum wordt gestookt, is dan alles behalve aangenaam. Ook bij schoon weder gaat de reis niet vlug. De eerste plaats waar het schip stilhoudt is Lenkoran. Yran de reede ziet men dit Russische dorp. Het ligt bijna bedolven onder het groen der dennewouden van het Salawangebergte. Aan boord heerscht nu leven. Van Lenkoran is een aantal booten komen aanroeien, welke koopwaren komen afhalen en aanbrengen met bestemming naar andere aanlegplaatsen. Uit het ruim komen de vreemdsoortigste artikelen te voorschijn: blikken koffiekannen, zonder eenige verpakking, alleen aan elkander vastgebonden met een touw door de ooren, en houten roeren van kalians, waarvan de helft in het water valt en moet worden opgevischt. De Oostersche passagiers liggen gegroepeerd als of het scheepsdek het dak van hun woonhuis ware. Benijdenswaardige lieden! Saadi zegt: ,,De gansche aard' voldoet niet den verov'raar." „Een stukje brood en een gelim den derwisch." Zijn zij niet allen derwischen de Oosterlingen, in dien zin dat zij overal hun tehuis hebben, of liever dat hunne zucht naar comfort zóó weinig is ontwikkeld, dat elke plaats voor hen een rustoord, eene legerstede vormt ? De planken van het dek zijn hard. Wat maakt het uit? Zij hebben hun gelim (bidtapijt). Het voedsel aan boord is duur en bovendien toebereid door ongeloovigen. Wat nood? Zij hebben hunnen theeketel bij zich en de grootste helft hunner bagage bestaat uit mondkost. Er waait een koude wind over de Kaspische zee; wat deert het? Zij zitten of liggen ineengedoken, en de eene muselman, voor zoover bij geen Turk is, verwarmt den ander. De reis is misschien vervelend; geen zorg; de kalian (waterpijp) is aan boord en gaat van mond tot mond. Allah is groot! Aldus reist de Oosterling, door zijne kleederdracht, zelf een bundel gelijk, met zijne bundels. Een doek en een touw vormen met zijne have een bundel, en als deze gemaakt is, staat hij klaar om elke reis te aanvaarden, per schip, per ezel, per kameel, te voet, zooals Allah hem leidt. Langs de bergachtige kust van Russisch Azerbeidschan gaat de boot verder naar Astara, het Russisch grensstation, waaide douaneformaliteiten voor uit Perzië komende passagiers en goederen plaats hebben; ook hier ligt de boot, zelfs bij gunstig weder, eenige uren stil. Schepen ontmoet men in de Kaspische zee weinig. Perzië heeft geene handelsvloot, en de oorlogsvlag van het land van den Leeuw en de Zon wappert op geen enkel schip meer, nadat de Persepolis, de eenige oorlogsbodem welke de Schah bezat, weggekwijnd is in ééne der zuidelijke havens aan die uitterende ziekte, waarvoor nog geen lymphe is uitgevonden: de Oostersche, de Perzische zucht om iets te beginnen zonder het te beëindigen en te onderhouden. Op de Kaspische zee heeft de Perzische regeering niet het recht oorlogsschepen te hebben. Bij het naderen van Enseli doet zich de groote vraag voor: hoe aan land te komen ? Reeds boven is opgemerkt dat bij slecht weder de reiziger, althans zijne koffers, gevaar loopen naar Bakoe terug te keeren. Zelfs bij stil weder is het landen geene gemakkelijke zaak. De stoomboot ligt stil; ratelend valt het anker in het water. Op een half uur afstands is de wal, maar het denkbeeld om gebruik te maken van de lichte vaartuigen met platten bodem, die het schip omgeven als kuikens eene klokhen, is weinig aanlokkelijk. Intuschen, men heeft geene keuze. Bij de vraag: te landen of niet te landen, verzamelt men alle energie, en heeft, eenmaal waggelende in de roeiboot, nog duizend vreezen voor zijne reisgoederen, wier aantal uit den aard der zaak niet gering is. Als men menig schietgebed heeft opgezonden bij het passeeren der baar vóór de haven van Enseli, waar altijd eene sterke branding staat, dan heeft men eindelijk den bodem van Iran onder de voeten. Nu richt men minder den blik achterwaarts: naar hen die men in Europa heeft vaarwel gezegd, maar naar boven: naar de hoogvlakte waarop Teheran ligt, en men denkt in de eerste plaats aan de moeilijke en gevaarlijke reis die men nog vóór zich heeft in Perzië zelf. Wie zich naar Perzie begeeft, zal reeds in Europa inlichtingen inwinnen omtrent dit land. Hoe vreemd het ook klinken moge, er zijn er nochthans die zulks verzuimen. De verstandigen, die het niet nalaten, zijn er evenwel niet zoo goed aan toe als men misschien zou denken. Zij hebben de gewenschte gegevens aangaande het toekomstige land hunner vestiging te vragen óf aan de Perzen die in Europa verdwaald zijn — en met uitzondering der weinige officieele Perzische vertegenwoordigers, is hun aantal zeer beperkt —, óf aan de Europeanen die in Perzie gereisd of vertoefd hebben. De eerste categorie is onvertrouwbaar. De beste Pers, in Europa gevestigd, meent van zijn land allerlei mooie, goede en nuttige dingen te moeten verhalen, die er niet te vinden zijn. Evenmin als een Perzisch dienaar zijnen meester ooit zal tegenspreken, al weet hij dat hetgeen deze wit noemt, zwart is, evenmin zal de Pers — hij moge zijn land officieel vertegenwoordigen of niet — in Europa „neen" zeggen als hem bijvoorbeeld gevraagd wordt of er op den weg van Enseli naar Teheran hotels zijn. Hij die het gelooft komt echter bedrogen uit; alleen te Kaswin is iets dat op een hotel gelijkt, maar de eenvoudigste dorpsherberg in Europa is te verkiezen boven de bedoelde inrichting. Zelfs omtrent de gemeenschapsmiddelen wordt de reiziger dikwijls verkeerd ingelicht door de officieele vertegenwoordigers van Perzie in Europa. Zij weten bijv. niet den juisten datum waarop in den winter de stoomboot van Bakoe naar Enseli vertrekt (veertiendaagsche dienst), en de reiziger, die op hunne inlichtingen vertrouwt, loopt gevaar dagen lang in Bakoe te moeten wachten. Op de informatien die men krijgt van de Europeanen, die in Perzië voor korteren of langeren tijd geweest zijn, valt beter te rekenen Intusschen over smaken en kleuren is niet te twisten, de behoeften van den een zijn geheel andere dan die van den ander, en de individueele neigingen van den berichtgever maken niet zelden dat men zich een geheel verkeerd oordeel vormt. De ondervinding in het land zelf is natuurlijk de beste leermeesteres, doch die is dikwerf streng genoeg. Er zijn er te Enseli aangekomen die, zonderde landtaal te kennen, en zonder iemand te hebben die hun behulpzaam was, te vergeefs uren lang hebben gewacht op een vervoermiddel voor hunne bagage, en die uren lang hebben gezocht naar eene plaats waar eenig voedsel te krijgen was. Er zijn er die het schamele beetje rijst, dat zij met veel moeite konden machtig worden, bij gebrek aan een vork of lepel met een in het midden gevouwen visitekaartje hebben verorberd. Er zijn er die des zomers zonder quinine en des winters zonder zeer warme kleederen de reis van Enseli naar Teheran hebben aanvaard en onderweg door harde ziekten zijn aangetast. Er zijn er die gebeefd hebben bij den aanblik van de diepten aan beide zijden van het pad, dat naar de hoofdstad leidt, en waar het altijd vermoeide postpaard van de eene rots op de andere klautert, en zich van den eenen steen op den anderen moet laten vallen alsof het een gems ware ; leidsels zijn overbodig; het verstandigste is er niet aan te denken, en indien de ruiter behouden aankomt, is hij dit minder aan zich zelf, dan aan zijn ros verschuldigd. Doch laat ons den tijd niet vooruitloopen. Wij zijn eerst te Enseli. Enseli biedt weinig merkwaardigs, met uitzondering misschien van een vreemdsoortig paviljoen van vijf verdiepingen, dat de Schah heeft laten bouwen na zijne eerste reis in Europa. Van dit paviljoen heeft men een ruim uitzicht op de Kaspische zee. De muren zijn wit geverfd en versierd met arabesken. Van binnen zijn de vertrekken versierd met kleine stukken spiegelglas, en de zon speelt met hare stralen door de gekleurde vensters, als een gelukkig kind met zijne verfdoos. In den tuin, welke dit paviljoen omgeeft, en over het algemeen van Enseli tot Rescht, heerscht een weelderige plantengroei. Oranjeboomen, populieren, platanen, lindeboomen, acacia's, moerbezieboomen, rijst en tabak tieren er. Wij zijn nog steeds aan den voet der „ladders van de Kaspische Zee", d.w.z. in het gebied van het water. Men vertrekt van Enseli zelfs per vaartuig. Gedurende anderhalf uur vaart men op eene lagune, Moerdab (dood water) geheeten, waar het recht tot visschen verpacht is aan Russische onderdanen. Daarna springen de roeiers aan land en sleepen de boot langs de met biezen begroeide oevers. Nu en dan stijgt eeu watervogel uit het riet op. De rivier wordt smaller en ondieper naarmate men dichter bij Peri Bazaar komt, eene onaanzienlijke plaats, die de eigenlijke haven van Rescht vormt. Van Peri Bazaar leidt een betrekkelijk goede straatweg van ongeveer 6 kilometer naar Rescht. Aangezien deze plaats als het ware de eerste gelegenheid aanbiedt om eenige rust te genieten, sedert men Bakoe heeft verlaten, is het verstandig zich reeds vóór het vertrek uit Europa in betrekking te stellen met een inwoner van Rescht. Is het niet mogelijk kennis aan te knoopen met een inlandsch personnage, dan wende men zich tot een der beide daar gevestigde consulaten (van Engeland en Rusland) of wel tot het agentschap der door geheel Perzie bekende firma Ziegler & C°. Men doe dit zonder schroom, want indien de gastvrijheid eene door het geheele Oosten beoefende deugd is, in Perzië is zij meer dan dit: zij is eene noodzakelijkheid, iets dat gelijkt op de instinctmatige poging tot het redden van een drenkeling. Ik mag hierbij voegen, dat de in Perzië gevestigde Europeanen zonder uitzondering, voor zoover bekend, gaarne en met de meeste bereidwilligheid huisvesting verkenen aan den doortrekkenden reiziger; zij doen somtijds meer. Toen jhr. Lijcklama a Nijeholt, de schrijver van het bekende werk Voyage en Russie, au Caitcase et en Perse, dans la Mésopotamie, le Kurdistan, la Syrië, la Palestine et la Turquie, ziek kwam te liggen te Kirwa, één der halteplaatsen tusschen Tabriz en Kaswin, en iedereen, in den waan dat hij de cholera had, hem verliet, vernam een Italiaan, de kolonel in Perzischen dienst Andreini, te Kaswin van eene . reis naar de noordelijke grens aankomende, dat te Kirwa een Europeaan aan de cholera ziek lag. Kirwa was geheel buiten zijne route, en de afstand heen en terug was ongeveer 24 farsachs. Toch reed hij er heen, hielp den zieke, overtuigde zich dat deze geen cholera, doch koorts had, en genas hem waarschijnlijk reeds half alleen door zijne verschijning. De toenmalige kolonel, thans generaal Andreini woont nóg te Teheran, en spreekt gaarne over de dankbaarheid, welke onze landgenoot hem voor zijne edele daad heeft betoond. Van Peri Bazaar gaat men verder per rijtuig of te paard. Wat rijtuigen betreft, zoo is er te Peri Bazaar geen te vinden, als dit niet te voren uit Rescht is afgezonden, en zelfs te Rescht zijn rijtuigen zóó zeldzaam, dat alleen een zeer welwillend gastheer zich de moeite zal geven er een naar de landingsplaats te sturen. Het beste is dus te rekenen op een rit te paard. In verband hiermede kan het den reiziger niet genoeg worden aanbevolen, reeds bij het vertrek uit Enropa zijne bagage zóó in te richten, dat hij bij elkaar en bij de hand hebbe alle zaken, benoodigd voor eene reis te paard in Perzië. De allernoodzakelijkste dezer benoodigd- heden zijn: een Europeesch zadel, liefst met tasschen (een zadel met revolvertasschen, zooals door onze officieren in Indië gebruikt wordt, voldoet zeer goed) een rijhoofdstel, een lepel, vork en mes, een kroes, bord, kleine pan en theepot van geëmailleerd metaal, een groote en een kleine katoenen zak, moetende dienen voor matras en hoofdkussen, een waterdichte korte overjas (een stuurmansbuis van gutta percha met flanel gevoerd is practisch), eenige bussen verduurzaamde levensmiddelen met een instrument om deze open te maken, een priem om gaten te boren in leder, eene hoeveelheid quinine en een laxeermiddel, eenige flesschen cognac, een paar kaarsen en eene kleine waterdichte koffer ( Gladslonebag b.v.) bestemd: voor het hoog noodige linnengoed, alsmede rijbroek en rijlaarzen. Bijna overal in Perzië kan men groote zadelzakken (goerdschines) van tapijtgoed koopen, waarin een en ander wordt geborgen. Deze goerdschines worden geladen op het paard van den tschapar tschagtrd (postjongen). De reiziger zelf zorge slechts er voor niet ziek te worden en hebbe niets bij zich dan zijn veldflesch, en als hij rooker is, zijne pijp, tabakszak en lucifersdoos. Vóór zijn vertrek uit Europa moet hij zich althans eenigszins gewend hebben aan paard rijden. Het is nuttig, lang reeds vóór de afreis uit Europa eenige kleederen naar de plaats van bestemming of van eenig verblijf in Perzië te zenden, omdat de reiziger in den regel „tschappar" (per postpaard) zal gaan; en zijne groote bagage steeds per karavaan wordt verzonden. Bij aankomst te Teheran stelt men het op prijs van kleederen te kunnen verwisselen. Moet de reiziger wachten op zijne goederen, die met hem te Enseli ontscheept zijn, dan heeft hij te Teheran gedurende minstens acht dagen niets anders tot zijne beschikking dan zijn reispak. De beste koners voor eene Perzische reis zijn die van net vervaardigd. Licht in het gewicht, bieden zij beter zelfs dan lederen koffers wederstand aan de zwaarste beproeving, die aan eenig reisgoed kan worden opgelegd. Vergeleken bij hetgeen de bagage öp eene reis in Perzië te verduren heeft, kan men zeggen dat onze koffers aan de Europeesche spoorwegstations gestreeld en geliefkoosd worden. Vloeibare stoffen en poeder zijn lastige artikelen. Hij, die ze in zijne koffers heeft, zorge er voor ze zooveel mogelijk in kleedingstukken gerold in het midden van den koffer te plaatsen, en zelfs dit verhindert dikwijls nog geen ongelukken. AI het hierboven gezegde heeft in het bijzonder betrekking op het reizen van Enseli tot Teheran per „tschappar". Van deze manier kan alleen gebruikt gemaakt worden door mannen van een sterk gestel. ^ rouwen en kinderen kunnen de reis niet anders volbrengen dan per karavaan. Zij worden dan vervoerd hetzij per „tachteravan", d. i. een soort van bak, geplaatst op twee lange boomen, waarvan de uiteinden, vóór en achter, op een muilezel worden geplaatst, of wel per ,,Kajaweh", d. i. een stel van 2 manden in het midden verbonden, en geplaatst op een muilezel. In elk der manden kan één persoon plaats nemen, zoodat de muilezel op deze wijze twee personen vervoert. Per karavaan duurt de reis van Enseli tot Teheran 14 tot 20 dagen. Het spreekt van zelf dat indien men op deze manier reizen wil, men te Enseli bedienden, in het bijzonder een kok, moet aannemen, en dat men een volledig keukengereedschap noodig heeft. Het tschapar reizen is in Perzie eene eeuwenoude instelling. Herodotus verhaalt van de wegen in dit land, die naar Perzische mijlen ofparasangs werden berekend, en van de posthuizen, waarinde postboden en de reizigers overnachtten. De kronieken uit onze tijden kunnen nog hetzelfde vermelden. De afstanden worden nog steeds berekend naar farsachs (1 farsach = ongeveer 6 kilometer), en de posthuizen bestaan ook nog, ofschoon vermoedelijk in een minder goeden toestand dan onder de regeering van Darius. Evenals 5oo jaren vóór Christus de post eene koninklijke instelling was, belast ook thans de Perzische regeering zich met het onderhoud van posthuizen, die op afstanden van 3o tot 36 kilometer van elkaar liggen, en met het verstrekken van paarden en van postknechts. 34 Per tschappar heeft men drie paarden noodig: één voor zichzelf, één voor zijn bediende en één voor den tschappartschagird (postknecht). Voor elk paard betaalt men één kran (fl. o.36) per farsach. De postknecht brengt bij aankomst aan het tschappar chané (posthuis) de paarden terug naar het vorige. In het tschappar chane zijn te verkrijgen eieren en water, om thee te zetten als men tijd en lust heeft. De ondervinding leert dat op zulk eene reis niets zoozeer gewenscht is als matigheid, om weerstand te bieden aan de vermoeienissen. Eenige rauwe eieren en een slok wijn of cognac, ziedaar het voedsel waarmede men het snelst over den weg komt. „Snel over den weg komen" is natuurlijk het eenige doel. Hij, die tschappar reist, heeft altijd haast, hetzij voor zaken of om spoedig de welverdiende rust te genieten, of ook — en dit is somtijds de grootste drijfveer om zich te haasten — om den weg spoediger af te leggen dan iemand anders. Onder de Europeanen in Perzië is het bekend wie, wanneer en in hoeveel uren een zekere afstand het snelst is afgelegd. Om de eer van het vlugger te hebben gedaan dan de vlugste wordt menige arm moede, menig postpaard aangespoord. Dit werken voor het snelste record is de eenige lichtzijde van het tschappar reizen. Het animeert, en hij, die zijne 3o farsachs op een dag heeft afgelegd, en dood moede eenige uren inslaapt, kan zich troosten met de gedachte dat die laatste moeielijke 9 farsachs, welke hij er nog bij heeft genomen, die hem reikhalzend deden uitzien naar het vunzige hok, dat men „kamer" gelieft te noemen in het tschappar chane, de kans op zijne zege zullen vermeerderen. Dertig a een-en-dertig farsachs is echter het maximum. Men neemt aan dat zij, die aan deze manier van reizen gewend zijn, van 20 tot 23 farsachs per dag afleggen ; juister zou mogen gezegd worden dat men dooreengenomen, voornamelijk op eene lange reis, tevreden kan zijn als men 24 farsachs per etmaal heeft gemaakt. De karavaan doet hoogstens 71/2 farsachs per 24 uren. Na Rescht heeft men reeds dadelijk gelegenheid kennis te maken met de tschappar chane's. Eerst echter eenige bijzonderheden over de hoofdstad der provincie Ghilan. Rescht ligt in eene ongezonde streek. Het klimaat is er koortsachtig, hetgeen niet te verwonderen is bij den moerassigen bodem, waarop de stad is gebouwd. Er valt bovendien veel regen, vooral in de lente en in den herfst. Voor de hygiene wordt letterlijk niets gedaan. De bestrating is evenals in alle Perzische steden — met uitzondering van Teheran, en dan nog alleen in de Europeesche wijk — een ongekende weelde. Rescht telt bij benadering 40,000 inwoners. De bevolking leeft van den landbouw, voornamelijk van de cultuur van rijst en tabak en van het winnen van zijde. Er is eene vrij groote zijdespinnerij. De zijde-industrie lijdt echter onder de ziekte der zijdewormen. Vruchten en bloemen zijn er te Rescht in overvloed. De winterroos bloeit er, zelfs als er sneeuw ligt, hetgeen intusschen niet dikwerf het geval is. De stad maakt op den reiziger, die voor de eerste maal Perzië bezoekt, een ongewonen, doch niet bijzonder vriendelijken indruk. Trouwens, de vreemdeling zal zich moeten gewennen aan den aanblik van hooge muren zonder vensters, en dikwijls ingevallen. Het bouwmateriaal is klei. In zooverre kan Rescht als overgang dienen, dat er althans eenige huizen met schuine daken worden aangetroffen, die rood of groen geverfd zijn. Nagenoeg overal elders in Perzië is het dak plat. De ingang tot de woning is nauw, en in de meeste gevallen kan men niets zien van de binnenplaats noch van de woning zelve Tusschen deze hooge muren ligt de openbare weg. Straten kan men ze eigenlijk niet noemen, die doorgangen, waar de modder gedurende het grootste gedeelte van het jaar een voet hoog ligt, en die zich kronkelen alsof de rooilijn nog moet worden uitgevonden. Hier endaar vindt men eene open plaats, waar de kooplieden in kleine winkels hunne waren uitstallen. Bij het verlaten van de stad wordt het weinige dat men voor de reis noodig heeft, nog eens goed nagezien, in het bijzonder de riemen van het zadel, en vóór dag en dauw rijdt men de brug van Rescht over, den weg op naar het eerste poststation, met den Elboersketen vóór zich. De eerste rustplaats op den weg van Rescht naar Teheran is een karavanserai, waar men na ongeveer een uur rijdens aankomt. Zooals reeds gezegd, zijn de postpaarden altijd vermoeid. Den draf kennen zij evenmin als eenig ander paard in Perzië, waar de inboorling stapt of galoppeert, en waar een groot heer, met zijn gevolg, die kans heeft van te worden gezien, altijd stapvoets rijdt, het voorschrift van Lord Chesterfield : a man of sense maj be in haste, bul can never be in a hurry, zoo letterlijk mogelijk toepassende. De postpaarden zijn in den regel niet groot, doch taai. Onderhouden worden zij in het geheel niet, en een dierenvriend doet goed, indien het lot hem veroordeelt van hunne diensten gebruik te maken, niet het kleed op te lichten, dat onder den zadel wordt gelegd, en dat een aantal opene wonden verbergt, die, veroorzaakt door den druk, nooit genezen, omdat de ongelukkige rossinant voortdurend op den weg is. De Europeaan, die pas in Perzië is aangekomen, kan zich eene dergelijke wreedheid niet verbeelden, en hij is dus gelukkig genoeg er niet aan te denken. Met welbehagen beschouwt hij de rijstvelden buiten Rescht. Verder op den weg rijdt hij door bosschen, tot aan de bovenbedoelde karavanserai „Deuschembé bazaar" genaamd, naar de markt die er eiken Maandag (Deuschembé) gehouden wordt. Deze karavanserai is, gelijk alle gebouwen, van dezen aard, vierkant. Eene poort aan de noordzijde en eene andere aan de zuidzijde voeren naar eene groote ruimte, waar stalling is voor paarden, en eene menigte winkeltjes, waar de Perzische koopman des Maandags, te midden zijner waren, „troont". Indien dit woord wordt gebruikt, dan is het om den eigenaardigen indruk weder te geven van den stoïcijnschen blik, dien de Perzische verkooper in het algemeen op zijne klanten werpt. Niet hij, doch de kooper is de verplichte persoon, en men heeft de grootste moeite om zich de koopwaren, die men wenscht, te doen toonen, als ze bij toeval niet voor de hand liggen. Vele Perzische kooplieden zijn nog fanatiek genoeg het geld van een christen alleen in eenen met water gevulden bak in ontvangst te nemen. Van „Deuschembé bazaar,, is men na een paar uur rijdens, weder door wouden, te Koedoem. Hier is het eerste posthuis op den weg; van Rescht ligt het vier farsachs. De posthuizen in Perzië zijn, evenals de karavanserais, nagenoeg alle naar hetzelfde model gebouwd. De eenige te maken opmerking is, dat zij op den weg van Rescht naar Teheran minder slecht zijn dan overal elders, vooral wat de betrekkelijke zindelijkheid aangaat. Het algemeen tvpe van het „tchappar chané" is: vier hooge muren van modder, gedroogd in de zon, omgeven eene binnenplaats, die men gevoegelijk een mesthoop noemen en, bij vochtig weder, niet zonder hooge laarzen betreden kan. Een aantal kippen scheppen er vreugde in het leven. Van de binnenplaats gaat men naar de stallen, waar, als het geluk wil, vier a vijf magere paarden te vinden zijn, bezig met het eten van hun dagelijksch voedsel: stroo, terwijl een weinig hooi en gerst (haver kent men in Perzië niet als paardenvoeder) lekkernijen zijn. Rechts en links van de massieve poort, die 's nachts gesloten wordt, is eene. .. kamer, zooals wij maar zeggen willen. Deze „kamers" bevatten stof, vuil en bedorven lucht. Door de deur moet komen het licht van de lieve zon, en moet gaande rook van het vuurtje, dat gewoonlijk op den grond wordt gemaakt. Die zelfde rook maakt dat men alleen kan liggen, dewijl hij de welwillendheid heeft een voet boven den grond te blijven hangen, en aldus het ademhalen voor den liggenden mensch mogelijk te maken. Het huisraad schittert door volkomen afwezigheid. Als het koud is, moet één dezer appartementen (het andere is gewoonlijk opgevuld met karavaandrijvers, die niet aan rozengeur herinneren) door den reiziger betrokken worden. Veroorlooft de temperatuur het echter, dan wordt de vreemdeling verwezen naar de „balachane" (bovenkamer: balkon). Om deze te bereiken, komt een beetje gymnastiek niet te onpas. Een kleine steenen trap met treden van ongeveer twee voet koog, voor zoover ze althans niet door den tand des tijds zijn weggeknaagd, in welk geval de stap dubbel zoo groot zijn moet, leidt naai boven. Somtijds vindt dan ook een poëtisch gezind reiziger aanleiding om het eenvoudige „ga de trap op" te vertalen met: „maak deze kleine bergexpeditie". Zijne stijve en vermoeide leden zullen daarbij evenwel op eene hoogst prozaïsche wijze kraken. Ik wil nu veronderstellen dat de reiziger onbekommerd over de vraag: hoe weder naar beneden te komen? de balachane werkelijk bereikt heeft. Dan begint hij het gelief van een handigen Perzischen knecht te bespeuren. Deze zal als hij met een Europeaan reist, en onze gewoonten kent, beginnen met den vloer der kleine geheel ledige kamer schoon te vegen; gaat het tegen den nacht dan zal hij in den stal oude paardedekens zien machtig te worden om de deuren en vensters die zonder ruiten zijn dicht te stoppen. Dadelijk bij aankomst heeft hij reeds de zadels van de paarden genomen om te beletten dat de vermoeide dieren zich gezadeld op den rug gaan rollen, zooals hunne gewoonte is. Vervolgens worden de zakken die als kussen en matras dienen met stroo gevuld, en eenige kleeden op den vloer gespreid. Onderwijl is de samovar aan het koken geraakt. De thee en andere provisies komen uit de reiszakken te voorschijn, en een uur later droomt men eene première bij te wonen in het een of ander theater aan de oevers der Seine. Gaat de reiziger onmiddellijk verder, dan geeft hij zich niet eens de moeite naar de ,,balachane te stijgen. Van Rescht tot twee uren buiten Koedoem kan men desnoods van een voertuig gebruik maken. Daarna is dit niet meer mogelijk: paard, kameel, muildier of ezel zijn de eenige middelen van vervoer. Van Koedoem tot het naast bijgelegen poststation Roestamabad is een afstand van zes farsachs. De rit biedt, wat natuurschoon betreft, veel afwisseling aan. Het duurt niet lang of men komt uit de wouden in eene vlakte, met weidegronden. In de verte ligt een heuvel met het graf van een Mohamedaanschen heilige. Wat verder ontmoet men eene karavanserai, in den stijl van den tijd van Schah Abbas I, die thans niet meer word gebruikt en in puin valt. Spoedig gaat het berg op. Het pad is in den zomer uiterst stoffig, in den winter zakt het lastdier tot aan de knieën in de modder. De smalle weg maakt het noodzakelijk dat, indien men eene karavaan ontmoet, men halt moet houden. Nu en dan bespeurt men reeds afgronden, en tegelijkertijd ook het ruischen van den Sefidroed (de witte rivier). Men zal haar op den weg nog verschillende malen door te waden hebben, doeh eerst moet men het pad af, aan den zuidelijken kant van den berg. De Sefidroed vervolgt met een donderend geweld haren loop, het is alsof zij den reiziger schrik wil inboezemen alvorens de hoef van zijn paard hare kristalheldere wateren bezoedelt, doch diezelfde wateren vermogen niet haren ondiepen bodem te verbergen, en men trekt er door, hoe ook de golven tegen de zijden van het paard mogen slaan. Dit laatste kent zijn weg, en ofschoon de reiziger in het eerst een gevoel van angst niet onderdrukken kan, spoedig raakt hij aan het doortrekken van de Sefidroed gewend. Nu eens ziet hij van duizelingwekkende hoogten op haar neder, dan weer besproeit zij de hoeven van zijn paard, soms verschuilt zij zich in een afgrond, op een ander oogenblik vertoont zij zich in hare geheele breedte. Zij is woest en ongeregeld als het geheele landschap aan hare beide oevers, als het pad over hetwelk de reiziger voortschrijdt, als de rotsblokken van donkere kleur die hem hier en daar noodzaken eenen omweg te maken, als de puntige getande, met sneeuw bedekte en in de zon schitterende bergruggen, die het geheele natuurtooneel omlijsten. Roestemabad ligt aan de helling van eenen berg. Van het platte dak van het posthuis heeft men een prachtig vergezicht op de vallei. Het ruischen der rivier hoort men er niet. In de geheele omgeving heerscht doodsche stilte, die alleen nu en dan wordt afgebroken door het geklingel der bellen van eene voorbijtrekkende karavaan en door de stem van den kameeldrijver, welke zijne dieren aanspoort. Vele plaatsen in Perzië heeten Roestemabad, d. i. de woonplaats van Roestem, den nationalen Perzischen held, Volgens de oude legenden was de stichter der Perzische natie Kaiomoers. Onder zijnen kleinzoon, Hoescheng, werden de Perzen vuuraanbidders. Hij werd opgevolgd door Thamauras en deze weder door Schah Djemschied, één der meest bekende Perzische koningen, wiens tijd thans nog wordt genoemd als men van een ver verleden spreken wil. Het heet dat onder de regeering van Djemschied het gebruik van ijzer in zwang raakte en dat het volk het weven en borduren van wollen, zijden en katoenen goederen toen leerde. Hen wordt toegeschreven de uitvinding van het maken van bakste enen en van reukwater, het bezigen van gehouwen marmer, het bouwen van schepen, de heelkunde en vele andere nuttige dingen. De oude Perzische legenden komen veol overeeen met die van Europa: eene gouden eeuw onder Djemschied en dan een ijzeren tijd. Djemschied werd door Zohak, een Assyrisch vorst, verslagen en gedood. Zohak op zijne beurt werd overwonnen door Feridoen, een achterkleinzoon van Schah Djemschied. Feridoen verdeelde zijn rijk onder zijne drie Selm, Toer en Iredsh, die twist kregen. Iredsh werd door zoons de beide anderen vermoord , maar de zoon van Iredsh Maïnoetscher volgde Feridoen op. Onder de regeering van laatstgenoemden koning werd Roestem geboren. Zijn vader: Zal, uit het huis van Zohak, en één der veldheeren van Mainoetcher, had volgens de legenden onder zeer gelukkige omstandigheden het levenslicht aanschouwd. Als jongeling voerde Roestem de legers van Mainoetcher aan tegen de beide ooms des konings. Deze waren door Mainoetcher alleen overwonnen wat het eigenlijke Iran betreft; Toer voerde nog geruimen tijd den schepter over Toeran, doch moest deze gewesten afstaan aan Afrasiab. Het was vooral in zijne veldtochten tegen laatstgenoemden koning dat Roestem den roem behaalde, waarvan de herinnering nóg in Perzië voortleeft. Roestem is de perzische Hercules; jong en oud kent den naam van zijn paard Raksch; hij deed wonderen van dapperheid en krijgslist onder de koningen die na Mainoetcher elkander opvolgden, n.1. onder Nioeder (Mainoetcher's zoon) ZefF, een achterneef van Feridoen, Gerscep, welke den oorlog tegen Afrasiab voortzette, Keikobad, die te Persepolis (toen Istachar geheeten) moet overleden zijn, en eindelijk van Kei Kaöes. Toen de laatste als gast van den koning van Syrië verraderlijk gevangen werd genomen, en Afrasiab tegelijkertijd weder eenen inval in Perzië deed, was het Roestem die den koning bevrijdde en den vijand uit het land dreef. Het is niet te verwonderen, dat aan zulk eenen held, aan zulk eene legendarische grootheid, die op zijn paard „Raksch" thans nog overal in beeld prijkt, geen andere woonplaats kan worden toegechreven als de meest woeste, de meest indrukwekkende punten in het Perzische landschap. In verband daarmede zou men het dorp Roestemabad, indien het niet reeds dien naam droeg, aldus moeten doopen. Als de reiziger van deze plaats verder trekt, bekruipt hem het gevoel dat hij thans werkelijk in Perzië is. Hooge bergen scheiden hem van Europa. Hij heeft juist genoeg van den weg gezien om zich rekenschap te kunnen geven van hetgeen hem verder te wachten staat. Intusschen de paarden staan weder klaar, en voort gaat het den weg op naar het poststation te Mendsjil. Smaller wordt het bed van den Sefidroed, en nauwer het pad dat zich nu eens aan de helling der bergen kronkelt, dan weer steil naar den top gaat om daarna zigzagsgewijze naar beneden te leiden. Doch de stijgingen zijn grooter dan de dalingen. Men beklimt het hoog-plateau waarop Teheran ligt. 35 Vijf farsachs scheiden Roestemabad van Mendsjil. Op den weg ligt het dorp Roedbar, bekend door zijne olijfboomen. Het doet goed den vredesboom te ontmoeten in deze wilde natuur, waar volgens de Perzen booze geesten huizen, en bij nacht de reizigers overvallen. Indien zij onder die booze geesten verstaan de verschillende gevaren welke het bergpad oplevert, dan hebben zij zeker geen ongelijk. Hoe dichter men bij Mendsjil komt des te indrukwekkender wordt het natuurtooneel. Rotsblokken van ontzaglijken omvang, en van allerlei grillige vormen, stapelen zich op elkander, liggen overal verspreid, en hangen boven des reizigers hoofd, zij schijnen hem te willen verpletteren. De afgronden zijn duizelingwekkend, over de geheele natuur ligt eene donkerbruine tint, en de windvlagen die in dit rijk des duivels altijd—voornamelijk in den namiddag — woeden, beuken den reiziger en zijn mager paard, alsof zij heiligschennis begingen door het betreden van den onherbergzamen grond. Even vóór Mendsjil voert eene brug over de Sefidroed. Deze brug met zeven zware bogen is in geheel Perzië bekend. Betrekkelijkerwijze wordt zij thans goed in orde gehouden, ofschoon het plaveisel hier en daar gaten heeft, welke het paard en zijnen berijder armen en beenen kunnen doen breken. Vroeger gebeurde het echter dikwijls dat de brug gebroken was, en dan kon de teleurgestelde reiziger den terugtocht naar Rescht aanvaarden, en trachten langs eenen anderen weg Teheran te bereiken. Nadat dit lot eenige jaren geleden ten deel was gevallen aan den Russischen gezant prins Dolgoruki, die zijne intrede in Perzië hield, zorgt de regeering er beter voor dat deze brug steeds zóó onderhouden wordt, dat zij althans te passeeren is; zij heef tzelfs daarnaast eene hcuten noodbrug doen aanleggen. Vier massieve pilaren twee aan elke zijde, flankeeren de brug. De bewoners van de dorpen op den weg naar Teheran hebben dikwijls gelegenheid blijken te geven dat zij bekend zijn met de Perzische wijze van gasten welkom te heeten. Vooral grijpen zij die gelegenheden aan, indien zij vermoeden dat de opofferingen die zij zich getroosten, zullen worden erkend in klinkende munt. In de eerste plaats wachten zij met den Ketchoda (den eerste der gemeente) aan het hoofd den vreemdeling van rang een eind weegs buiten het dorp op en begeleiden hem tot de plaats waar hij afstapt. Achten kij hem zeer hoog, dan zullen zij een geslacht lam vóór zijne voeten leggen, en wel zóó dat hij tusschen het hoofd en den romp van het dier zijnen weg moet nemen. Bij aankomst in de kamer van het huis waar hij binnen treedt, vindt hij suikerbroodjes en pakjes thee, alsmede vruchten in bakken op den grond geplaatst. Hoe aanzienlijker de gast, hoe grooter het aantal bakken en tevens hoe hooger de gespannen verwachtingen omtrent het tegengeschenk in geld. Te Mendsjil vooral beijveren zich de bewoners om in dit opzicht ,,'s lands wijs, 's lands eer" in toepassing te brengen. Misschien worden zij meer verwend dan de bewoners van andere dorpen, omdat de reiziger bij zijn tegengeschenk aldaar, ook ongedwongen een soort van offer brengt voor zijne behouden aankomst na dien moeilijken weg. Intusschen, indien hij gelooven mocht dat het ergste achter den rug is, dan kan het vervolg der reis nog teleurstellingen baren. Bij de brug te Mendsjil zijn de Schahroed en de Kisil Ovzen te zamen gevloeid, om, onder den naam van Sefidroed, naar de Kaspische zee te ruischen. Van het schamele dorp Mendsjil gaat de weg door eene vallei, welke door de Schahroed besproeid wordt. Het klimaat is hier natuurlijk veel zachter dan hoog op de bergen, en aldus wordt de vallei in den winter bezocht door de Iliats (Nomaden). Na vier farsachs afgelegd te hebben over de bergen, een rit die intusschen veel minder gevaarlijk is dan die van Roestemabad naar Mendsjil, bereikt men het dorp Pa-itschinar (Platanenvoet), waar het oog in den zomer met welgevallen rust op den weelderigen plantengroei, die het dorp tot eene oase in het bergland maakt. Ikheb gezegd dat de reiziger die, op weg van Rescht naar Teheran, in de meening verkeert dat hij, te Mendjil aangekomen, de grootste moeielijkheden achter den rug heeft, nog teleurstellingen kan ondervinden. Inderdaad, het moeilijkste gedeelte der reis begint te Païtschinar. Gedurende vier volle uren stijgt men van laatstgenoemd dorp naar den bergpas van Charsan. Kale rotswanden, verschillend van kleur, grijnzen den reiziger op den smallen bergweg aan, en hij ontveinst zich niet dat één misstap van het paard den dood in den afgrond beteekent. Zigzagswijze loopt het pad den bergop. Het eene oogenblik ziet men tegen een granieten rotsgevaarte op, het volgende oogenblik ziet men het reeds in de diepte liggen. De majesteit dezer natuur maakt dat de mensch zich klein voelt, en stemt hem tot dankbaarheid als hij eindelijk, na een laatst en hoogst gevaarlijk pad overgetrokken te zijn, den top van den 5ooo voet boven de Kaspische zee gelegenen Charsanpas bereikt. Aan de andere zijde van den berg ligt het armoedige gehucht Charsan; van daar rijdt men naar Mesreh, een dorp dat in een kwaden reuk staat. Men beweert namelijk dat het tschappar citatie besmet is met de zoogenaamde Meana-luis (Meanah is een dorp in het noordwesten op den weg tussschen Tabriz en Zendjan). Algemeen wordt dit insekt voor vergiftigd gehouden. Dr. Wills schrijft intusschen in zijn boek: The land of the lion andthesun: „Gedurende den geheelen tijd van mijn verblijf in Perzië heb ik nooit iemand aangetroffen die van de beet van de Meana-luis eenige slechte uitwerking had ondervonden, in evenredigheid tot de afgrijselijkheden die daarvan worden verhaald, en ik moet de beschrijving daarvan, door reizigers gegeven, als apocrief beschouwen. Hoe dat ook moge zijn, in elk geval is het raadzaam Mesreh, en over het algemeen dorpen welke in dit opzicht dezelfde reputatie hebben, te vermijden. Van Païtschinar tot Mesreh is zes farsach. Te Aga baba, drie uren rijdens van Mesreh, houdt de weg naar Teheran op gevaarlijk te zijn. Hoe moeielijk de Charsan-pas ook zij, er heerscht een vrij levendig verkeer. Op het steile pad volgt de eene karavaan de andere. De nieuweling in Perzië, die op zijnen tocht eene karavaan tegenkomt, ziet met verwondering hoe de lastdieren van eene handbreedte gronds partij trekken om er den voet op te plaatsen, bij het passeeren van eene in tegenovergestelde richting komende karavaan, die zich tegen den rotswand moet drukken. Maar met niet minder verbazing vraagt hij zich af, hoe het mogelijk is dat zulk een pad nog voortdurend gebruikt wordt als handelsweg. Dier en mensch werken zich naar boven in het zweet huns aanschijns en met den dood vóór oogen. Van den omweg van Païtschinar naar Aga baba over het dorp Bikendeh wordt alleen in den winter gebruik «emaakt, en zulks nog gewoonlijk niet dan nadat het bekend is geworden dat eenige karavanen op den Charsan zijn verongelukt. Bijna eiken winter komen er daar een aantal menschen en dieren om het leven. De laatsten gaan steeds vooruit; verliezen zij het pad, dan verdwijnen zij eensklaps in de sneeuw, die zich opent als eene kaak des doods. Ofschoon de omweg over Bikendeh niet over zulke hooge punten gaat als de weg over den Charsan-pas, zoo is eerstgenoemde toch ook gevaarlijk genoeg. Het pad, dat zich om de verschillende bergen naar Bikendeh slingert, is uiterst smal, en dewijl, zooals gezegd, van dit pad alleen in den winter gebruik wordt gemaakt, heeft de reiziger veel koude uit te staan op het hooge plateau tusschen Bikendeh en Aga Baba, waar het paard tot aan de knieën in de sneeuw zakt, en een ijzige wind u aansnerpt. Bikendeh ligt niet aan den postweg, en er is dus geen tscliappar chane. De vroegere gouverneur van Ghilan: Hissam es Sultaneh („de sabel van het koninkrijk") heeft er een klein huis, dat hij ter beschikking stelde van Europeesche reizigers, die te Rescht (de residentie des gouverneurs van Ghilan) hem hunne opwachting hadden gemaakt. Hij heeft in Europa gereisd, en zijne smaken hebben zich eenigszins naar de onze gevormd. Als gouverneur van Ghilan is hij eerst zeer onlangs vervangen door zijnen broeder Moajede Dovleh („de hulp der regeering.") De reden van deze plaatsverwisseling is, naar het schijnt, dat Hissam es Sultaneh er geen voldoende som gelds voor over heeft gehad om het gouverneurschap der provincie te behouden. Om de laatstbedoelde opmerking voor West-Europeesche lezers duidelijk te maken, moeten de volgende bijzonderheden worden vermeld. Als Perzisch nieuwjaar (21 Maart) nadert, zendt ieder der hoogste staatsambtenaren een aanbod naar Teheran, om voor een zeker tantum zijnen post te blijven behouden. De laagste grens der bedoelde som kent de bieder; hoever hij daarboven moet gaan om meester te blijven van het terrein, wordt aan hemzelf overgelaten. Zijne beurs lost de vraag op, hoever hij gaan kan; hoever hij gaan moet, weet hij bij ondervinding en bij intuïtie. Evenals hij een bod te doen heeft, zullen de onder hem geplaatste ambtenaren op hunne beurt aanblijven of worden afgezet, naar evenredigheid van het offer dat zij bereid zijn aan hunnen chef te brengen. Het goud, zooals ook alweder nit het bovenstaande blijkt, is iets degelijkers in dit land dan de fata morgana, welke de reiziger&bespeurt als hij, van het dorp Aga Baba vertrekkende, de steppe betreedt, die hem na een rit van drie uren naar Kaswin voert. Men bemerkt reeds op een grooten afstand de verschillende koepels en minarets der moskeeën van Kaswin. Op den weg wordt het aantal karavanen en enkele ruiters, die zich stadwaarts begeven, grooter naarmate men dichter bij de poort komt. Gelukt het den reiziger iemand te ontmoeten die spraakzaam is en Land und Leute kent, hij late de gelegenheid niet ontsnappen om zijne kennis te vermeerderen. Saadi, de Perzische dichter, heeft de waarde van goed gezelschap in de volgende parabel uitgedrukt: „op zekeren dag was ik in het bad* één mijner vrienden gaf mij een stuk geurige klei. Ik sprak het aan en vroeg: „zijt gij muskus of ambergnjs? Uw geur bekoort mijHet antwoordde,.ik was een verachtelijk stuk klei, maar bevond mij gedurende eenigen tijd in het gezelschap van de roos, en ik kreeg deel aan den liefelijken geur van mijne gezellin; onder andere omstandigheden ware ik slechts een gewoon stuk klei gebleven, gelijk ik den schijn heb te zijn." Mag men dan ook in het algemeen goed gezelschap goud waard noemen, op reis in Perzië is bijna elk gezelschap op prijs te stellen. Ik herinner mij hoe in de eentonigheid van den weg eenige afwisseling werd gebracht door de ontmoeting met een Turk, wiens roode fez reeds van verre zichtbaar was. Hij begaf zich evenzeer stadwaarts. Trachtte hij een gesprek aan te knoopen omdat hij zich eenzaam gevoelde in dit land der Schiieten? Als Sunniet, is hij in Perzie meer veracht dan de Christen. Deze, onrein als hij is, heeft het licht niet gezien; doch de ander heeft den goddelijken wil weerstreefd door de van Mohamed ingestelde orde van opvolging tot het khalifaat niet te erkennen, en de wettige opvolgers van den Profeet te vermoorden. De Pers zegt Musuiman etn (ik ben Musuiman) en erkent niet dat de Sunniet daartoe het recht heeft. Als deze zegt: La ilah il allak, Muhammed rasoel Allah (er is geen goddelijk wezen behalve Allah, en Mohammed is zijn apostel), dan voegt de Schiiet daarbij Ali Wali Allah (en Ali is de slaaf van God) om duidelijk te doen uitkomen dat noch Omar, noch Aboebekr, noch Osman recht had op het Khalifaat, doch alleen Ali. De Pers roept dan ook steeds Ali, en daarna Ali's zoon Hoessein aan. De leer tegen Omar is in Perzië zóó sterk, dat men onder het volk vertelt: ,,een godvruchtig man zag eens in den droom dat aan eenen misdadiger eene hooge paats in den hemel was gegeven. Hij vroeg naar de reden daarvan, en het antwoord was: „het laatste woord des misdadigers was: „vloek over Omar." Aga Chalil (zoo heette de Turk) vertelde, dat hij niet voor de eerste maal maar Perzië kwam. Hij had over het algemeen veel gereisd en sprak goed Fransch. Over het doel zijner komst naar Perzië wilde hij zich niet uitlaten. Hij bepaalde zich tot klachten over zijn eigen land. „Het doet mij leed aldus te moeten spreken, zeide hij, maar Turkije gaat te gronde en het rijk zal, nog meer dan thans het geval is, versnipperen zoodra het aan zichzelf wordt overgelaten. Van den pascha tot den geringsten boer, niemand heeft er vaderlandsliefde, en de godsdienstige geest die het gebied van den sultan gedurende langen tijd heeft aanééngehouden, wordt hoe langer hoe zwakker. Maar, indien ik aldus spreek over mijn eigen land, mijn oordeel moet nog veel strenger zijn betreffende het land waar wij ons thans bevinden. Perzië wordt gedrukt, geknepen, gekneed, geslingerd tusschen hoop en vrees; tegelijkertijd hebben alle standen er slechts één doel: namelijk praal ten toon te spreiden en uiterlijk vertoon te bewonderen. Spreek tot hunne oogen, niet tot hunne ooren, en gij zijt gezien en geëerd, en indien uwe linkerhand schulden maakt, doch uwe rechterhand slechts niet karig is, dan behoort gij tot hen die het meest geacht worden." De stadspoort, bij welke de Turk afscheid nam, is gebouwd volgens den tegenwoordig in Perzië in zwang zijnden stijl: het gewelf, bedekt met veelkleurige tichelsteenen (kaschi), draagt twee kleine torens, van boven plat en voorzien van een klein dak. Het mozaiek stelt Roestem voor, die de booze geesten verslaat. Kaswin is eene zeer oude stad. Men wil weten dat zij reeds in de derde eeuw onzer jaartelling bestond. In de 16e éeuw was zij gedurende eenigen tijd de residentie, die onder Schah Abbas I naar Isfahan werd verlegd. Als de reiziger niet weet dat zelfs de meest moderne stad in Perzië een aantal huizen vertoont die in puin zijn gevallen, zonder weder te worden opgebouwd, dan gelooft hij wellicht aan Kaswin een nog grooteren ouderdom te moeten toeschrijven; maar de gewoonte bestaat hier te lande eenmaal om zoo weinig mogelijk te herstellen. Men bouwt een huis om het eenige jaren te bewonen; wat daarna zal geschieden, is alleen aan Allah bekend. De aankomst te Kaswin maakt nochtans een aangenamen indruk op den vreemdeling. Er zijn eenige met boomen beplante straten, die men met wat goeden wil „boulevard" kan noemen. In het opzicht van den aanleg der stad steekt Kaswin gunstig af bij Rescht, en men zou bijna zeggen dat de talrijke Europeanen, welke gedurende de laatste jaren door Kaswin zijn getrokken, een goeden invloed hebben uitgeoefend. In elk geval zijn Kaswin en Teheran de eenige steden in Perzië die bogen op het bezit van een hotel, en zooveel is zeker dat er in de hoofdstad geen hotel te vinden is als dat van Kaswin. Het is een groot massief gebouw, met eene soort van kolonnade van buiten. De gangen in het hotel doen denken aan een klooster. De kamers zijn hoog, doch het eenige comfort bestaat uit een bed, eene tafel en eenige stoelen. De Amerikaansche schrijver, die er van gezegd heeft dat het is a really elegant hotel ivith rooms furnished in Europeah style, moet eene sterke verbeeldingskracht hebben gehad, of zich zoo ongelukkig in de posthuizen op den weg hebben gevoeld, dat hij zijn koninkrijk over had voor eenig huisraad. Het hotel wordt gehouden door den gouverneur der provincie, een prins van koninklijken bloede. Hij bewoont een huis op eenigen afstand gelegen van het mehmanchane (letterlijk gasthuis, hotel). Voor den Europeaan, die eenigen tijd te Kaswin blijft en zoo goed mogelijk in het hotel behandeld wil worden, is het aan te bevélen dat hij zijne opwachting aan den gouverneur van Kaswin make. De etiquette in Perzie brengt, zooals in het geheele oosten, mede dat men bij het maken van een bezoek steeds, liefst een dag te voren, laat vragen op welk uur men ontvangen kan worden. Alsdan zal men tot antwoord krijgen: „zooveel uren na zonsopgang of vóór zonsondergang." In het begin levert deze berekening van het uur eenige zwarigheden op, doch men gewent er zich spoedig aan, ook omdat de Oosterling, in het bijzonder de Pers, niet kleingeestig is wat den tijd betreft. Le quarl d'lwure de grace kan gevoegelijk tot 36 een uur, anderhalf uur worden verlengd, zonder dat zulks den gastheer beleedigt. Bij het binnentreden der woning wordt de bezoeker opgewacht door een aantal bedienden, die zich vóór en achter hem plaatsen en hem in afgemeten tred begeleiden over een of meer binnenplaatsen naar de ontvangstkamer. Aldaar zijn, bij een bezoek van een Europeaan, altijd eene tafel en eenige stoelen geplaatst (eene overbodige weelde voor de Perzen wanneer zij onder elkaar zijn). I)e plichtplegingen, die men bij zulk een bezoek te maken heeft, zijn vele. Vooreerst heeft men acht te geven op de plaats die het verst verwijderd is van de deur waardoor men is binnengetreden, dit is de eereplaats; bij het rooken van den kalian zal men er altijd op moeten letten welke persoon den hoogsten rang bekleedt, want deze behoort het eerst te rooken, daarna de tweede in rang enz. Wel verre echter van dadelijk met rooken te beginnen, zal hij, die de pijp in handen heeft, eerst de overige aanzittenden, die nog niet gerookt hebben, aanzien met vragend en blik, en zullen deze buigen ten teeken dat zij gelieven te wachten tot hij gedaan heeft. Bijna zonder uitzondering wordt aan den onreinen Europeaan een afzonderlijke kalian aangeboden, weshalve deze het best zijne waardigheid ophoudt met te verklaren dat hij niet rookt. Het gesprek zal dan ongeveer als volgt beginnen: „Vrede zij met u! Is de gezondheid van Uwe Excellentie goed? (evenals het Perzische leger een bijna even groot aantal generaals als manschappen telt, is ook, wat het burgerlijke betreft, het aantal der personen die recht hebben of meenen te hebben op „Excellentie" zeer groot.) „Gode zij dank! zij is goed, sedert de komst van Uwe Excellentie ben ik zeer gezond. Ik hoop dat ook de gezondheid van Uwe Excellentie goed is." „Door de goedheid van Uwe Excellentie laat zij niets te wenschen over." En zoo voorts. Thee zonder melk, maar met zeer veel suiker (hoe hooger de gast wordt geëerd, hoe meer suiker) wordt rondgereikt in kleine glazen, op glazen schoteltjes geplaatst; daarna koffie in miniatuurkopjes, en na vele plichtplegingen vraagt de bezoeker verlof om te mogen vertrekken, hetwelk steeds gegeven wordt; hetzelfde aantal bedienden doet hem uitgeleide tot aan de deur. Is de Pers over het algemeen onverdraagzaam op godsdienstig gebied, er zijn eenige steden welker bewoners in het bijzonder bekend staan voor hun fanatisme. Daartoe behooren in de eerste plaats Mèshed, Koem en ook Kaswin. Het aantal moskeeën te Kaswin is groot De „koninklijke moskee", waarvan het binnentreden aan eiken christen verboden is, vertoont van buiten een groot gewelf, dat toegang tot den tempel verleent. Dit gewelf wordt geflankeerd door twee hooge minarets. Boven de poort is een klein paviljoen, van waar des morgens en des avonds het gebed des muselmans wordt gelezen. Het gebouw wordt slecht onderhouden. De bewoner van Kaswin zal bij het naderen van een christen zorgvuldig vermijden dat zijn kleed in aanraking kome met den onreine. Tegelijkertijd is er iets uitdagends in zijn blik bij het aanschouwen van den Europeaan. Deze gevoelt er zich dus weinig behagelijk, en hij heeft haast met het bestellen van het voertuig dat hem naar Teheran brengen moet. Dit voertuig is de tarantas, bestaande uiteen langen houtert bak (als het geluk wil, voorzien van een kap), op twee lange balken gelegd, die door vier wielen worden geschraagd. Vier paarden worden er vóór gespannen, en zoo rijdt men den weg op haar Teheran. De reiziger kan er zeker van zijn, dat alvorens het eerste poststation bereikt is, de koetsier ontelbare malen van den bok is gesprongen om het een of ander aan het tuig of de leidsels te herstellen. Hij rijdt over eenen weg die nergens als in Perzie zou beschouwd worden als berijdbaar, al ware het alleen omdat men hier en daar bij gebrek aan bruggen in de rivier blijft steken, en slechts met behulp van andere toevallig op den weg zijnde paarden aan den oever kan geraken. De rit duurt, indien men aan geen der poststations lang stil wil houden, doch alleen van paarden verwisselt, van 16 tot 20 uren. Volledigheidshalve worden hier de poststations vermeld: van Kaswin tot Gewendeh 6 farsach, van Gewendeh tot Kischlach 5 farsach, van Kischlach tot Yengi Imam 4 farsach, van Yengi Imam tot Kesarek 5 farsach, van Kesarek tot Schaiibad 4 farsach, van Schaabad tot Teheran 4 farsach. De weg van Kaswin gaat door de steppe die zich aan den voet van den Elboers-keten uitstrekt. Afwisseling is er weinig of niet. Het primitieve rijtuig ratelt over den rotsachtigen bodem, en als de reiziger Teheran binnenrolt, dan denkt hij onwillekeurig aan het motto van Xavier de Maistre : „Dans triainl auteur de science profonde. J'ai lu qu'on perd a trop courir le monde." Teheran ligt in eene vlakte, die nagenoeg van alle kanten door bergen is ingesloten. Alleen naar het zuidwesten is de gezichteinder niet begrensd. Aan de noordzijde daarentegen zien de toppen van het Schimran-gebergte neder op de Perzische hoofdstad. De glooiing van den bodem begint in de Europeesche wijk van Teheran. Het eerste terras is bestegen op ongeveer twintig minuten afstands van de poort van Schimran, als men zich bevindt bij den heuvel waarop „Kesr Kadsjar" (kasteel der Kadsjaren) is gebouwd. Op het tweede terras liggen verschillende dorpen; de voornaamste daaronder zijn: Goelahek, Zergendeh, Tadjriz en Desaschoeb. In deze plaatsen zoeken de voorname bewoners van Teheran des zomers een toevluchtsoord tegen de hitte. Het derde terras leidt naar de eigenlijke bergen, naar eene hoogte van 13,ooo voet boven de oppervlakte der zee. De vlakte waarin de „Platanenstad", gelijk zij door Pietro della Valle werd genoemd, ligt, is weinig bebouwd. Van eene hoogte gezien heeft zij eene lichtbruine tint, waarin alleen afwisseling wordt gebracht door een aantal groene plekken, die bewijzen dat de natuur slechts menschelijke hulp vraagt om er een weelderigen plantengroei te ontwikkelen. De grootste dezer oasen is Teheran Men herkent de hoofdstad alleen aan hare uitgestrektheid. Met uitzondering van de vier minarets eener nieuwe moskee en eene van ijzer opgetrokken rotonde, verraadt geen enkele torenspits of monument het bestaan der metropolis. Toch heeft de grond van Rhages of Rheï, waarop Teheran is aangelegd, een historisch verleden, dat van eeuwen her dagteekent. De geschiedenis van dien bodem kan spoedig worden verhaald, omdat er weinig bijzonderheden dienaanraande tot ons zijn gekomen. De stad Rhages moet onder Darius een millioen inwoners hebben geteld. Zij was de hoofdstad der Parthische dynastie. Later werd zij Rheï genoemd, want de bewering van sommige schrijvers, dat Rhages en Rheï twee verschillende steden waren, moet als twijfelachtig worden beschouwd. In de dertiende eeuw werd Rheï verwoest doorde de Mongolen, en het eenige wat er van de stad is overgebleven, bestaat-in de ruïne van een hoekig gebouw, dat als mausoleum moet hebben gediend. Het onderste gedeelte van dit gebouw is gerestaureerd onder de regeering van den tegenwoordigen Shah. Maar naast de plek waar de oude stad met den grond gelijk gemaakt werd, is Teheran verrezen. Zoolang Kaswin, Ispahan, Schiraz en andere steden als residentie gebruikt werden, ontwikkelde Teheran zich langzaam. Toen echter in 1794, na een langdurig tijdperk van Afghaanscheoverheersching en burgeroorlogen, de dynastie der Kadsjaren aan het bewind kwam, en de verbrokkelde provinciën van het Perzische rijk weder onder éénen schepter vereenigde, koos de stichter dezer dynastie: Aga Mohammed Khan. het toenmalige dorp Teheran tot residentie. De reden hiervan zal vooral gelegen hebben in de omstandigheid, dat hij van hier gemakkelijk gemeenschap kon onderhouden met zijnen stam, die tehuis behoorde te Asterabad, aan den zuidoostelijken hoek der Kaspische Zee. Het spreekt van zelf dat Teheran zich ten gevolge dier gebeurtenis uitbreidde. Van ontwikkeling in den Europee- schen zin van het woord kan echter niet eerder gesproken worden, dan sedert een dertigtal jaren. In 1858 had de stad eene oppervlakte van ruim 8o,oooM2.; zij bevatte ongeveer honderdduizend inwoners. In 1873 had hare oppervlakte zich nagenoeg verdubbeld, evenals hare bevolking. Daarna heeft zij zich voortdurend uitgebreid, vooral in de laatste jaren, zonder dat tot dusver hierin stilstand te bespeuren is. In 1858 had de vesting van Teheran zes poorten, thans bezit zij er twaalf, en de barre grond buiten de stadswallen verandert reeds hier en daar in tuinen en landgoederen. De uitbreiding heeft voornamelijk plaats in de richting van de noordelijk gelegen Europeesche wijk. De oude stad is eene aaneenschakeling van nauwe, zich kronkelende doorgangen, tusschen de vensterlooze muren der huizen. De stadsreiniging geschiedt daar alleen door de honden; zij zijn er zoo mogelijk nog talrijker dan te Konstantinopel. De toestand van den openbaren weg is dan ook noch te beschrijven, noch door den Europeeschen lezer te begrijpen. Des zomers heerscht er eene verpestende lucht van al het afval en het vuil, dat op de straten wordt geworpen, en wordt de ademhaling bemoeielijkt door het stof. Des winters helpen zelfs geen zeer hooge overschoenen. De bazaars zijn uitgestrekte overdekte gewelven, aan beide zijden voorzien van, aan den vóórkant geheel opene, winkels en werkplaatsen. Elk vak heeft er een bijzonder kwartier; de Perzische werkman verricht zijnen arbeid naast zijnen concurrent. In de winkels vindt men de tabak van Shnaz naast het suikerbrood van Marseille, borduursels van Boechara naast glaswerk uit Oostenrijk, opium van Ispahan, Manchester katoenen goederen, zijden stoffen van Lyon en Java-thee, leder en vruchten, kortom alle in het Oosten gewilde artikelen. Er heerscht van 's ochtends vroeg tot zonsondergang eene levendige drukte en gewoel. Koopers en veikoopers, leegloopers, lastdragers, mollahs, mirza's, muildieren, ezels, kameelen, paarden en nu en dan een groot heei in zijn iijtuig met gevolg, versperren elkander den weg. Hier is een hoefsmid bezig paarden te beslaan, daar spelen eenige kinderen onder het gewoel, ginds dwingt een hurkende derwisch, midden op het pad, iedereen voor hem uit den weg te gaan. Elkeen laveert, dringt, stoot en duwt om zich een weg te banen. Dat er nu en dan ongelukken voorkomen is natuurlijk niet te verwonderen. Toch gebeurt dit betrekkelijk zelden. W ee echter den Europeaan, wiens paard of rijtuig eenen Aziaat eenig letsel toebrengt. Op vele plaatsen wordt het pad onveilig gemaakt door gioote gaten, waar men water in ziet vloeien. Dit water is meestal walgelijk vuil. De Pers huldigt echter het geloof dat \ Hetend water niet onrein kan zijn. Aldus bezigen de Mouwen, midden onder het gewoel, deze plaatsen voor het wasschen van linnengoed en het schoonmaken van keukengei eedschap, terwijl iedereen poogt er zich het gelaat en de handen in te reinigen. Het water komt van de bergen door onderaardsche geleidingen, die reeds op grooten afstand van de stad zijn aangelegd. Zulk eene geleiding wordt ,,Kanat" genoemd. Om verstopping te voorkomen of te verhelpen, graaft men op sommige punten, waar de geleiding loopt, schachten van 40 tot 76 meter diepte. De aanwezigheid van eene dergelijke schacht woidt door niets anders aangegeven dan door de uitgegraven aarde, die tet eenen hoop verzameld is. Le\eien deze putten buiten de stad, in de duisternis, reeds gevaar op, nog veel erger is het in dit opzicht gesteld in de stad zelve, waar het aantal gaten, door welke men gemeenschap heeft met de „Kanats", nog veel grooter is. Menschen en dieren, die te Teheran te huis behooren, kennen de gevaarlijke plaatsen, en vermijden ze zorgvuldig; vreemdelingen echtei vallen er dikwijls in en niet zelden met noodlottig gevolg. Het giootste bewijs van weelde is het hebben van een eigen ,,Kanat". Hun aantal, dat vroeger slechts vijf of zes bedroeg, is thans gestegen tot vijftig. De eigenaar van den „Kanat" ^rkoopt het water, dat te Teheran niet goedkoop is. In de bazaars, onder de menigte, ontdekt men nu en dan een Europeaan. Uit hetgeen boven gezegd is, zal men gemakkelijk tot de gevolgtrekking komen, dat het voor hem raadzaam is, nooit te voet en onbegeleid de bazaars te bezoeken. De zeer enkele Europeesche dames, die als toerist Teheran bezoeken, kunnen zich niet in de bazaars wagen dan vergezeld van een groot aantal bedienden; doch dit gevolg verhindert niet dat zij zich gelukkig mogen rekenen, de beleedigende uitdrukkingen der menigte niet te verstaan. Europeesche vrouwen in Perzie gevestigd, vertoonen zich nooit in de bazaars. Overal vindt men theehuizen: open plaatsen, voorzien van eenige houten banken, en eene menigte veelkleurige lampen, naast en onder elkander geplaatst op een voetstnk; men zou meenen dat zij ten verkoop waren uitgestald. Zij dienen echter slechts als sieraad, en worden bijna nooit aangestoken. Thee is de nationale drank in Perzië. Met het oog op de nabijheid van het koffie voortbrengende Arabië schijnt zulks eenigszins vreemd. Het bewijst dat Perzie in den loop der tijden veel meer Verkeer heeft gehad met het oostelijk gelegen China dan met de westelijke landen. Koffie wordt alleen door de hoogere standen gebruikt en dan voorgediend en toebereid op de Turksche wijze, in zeer kleine kopjes, die in een afzonderlijken houder zijn geplaatst, opdat men zich de vingers niet brande. Dicht bij de bazaars vindt men de Karavanserais. Zij dienen zoowel voor het opslaan van goederen als voor het verblijf van reizigers. Alleen de zeer bemiddelde Pers, die van de reis komt, gaat niet naar de karavanserai. Hij heelt van te voren een huis doen huren, of neemt zijnen intrek bij eenen vriend. De vermogenden hebben gewooonlijk afzonderlijke badinrichtingen voor eigen gebruik. Op gezette tijden van den dag worden deze badhuizen voor het publiek opengesteld. Ook zijn vele badinrichtingen uitsluitend voor het publiek. Aan niet-belijders van den Islam is het betreden dezei badhuizen verboden. Eertijds werden pleinen als eene overbodige weelde beschouwd, en zoo heeft dan ook het oude Teheran slechts eene groote opene ruimte, n.I. de Sebsi Meïdan (groentemarkt). Van daar leidt de weg naar de „Ark" of Citadel. Het uitgestrekte terrein van de ,,Ark", dat door een hoogen tuinmuur wordt omheind, is het particuliere eigendom van den Schah. Hier bevinden zich het koninklijk paleis met het ,,Anderoen" (harem), en verschillende regeeringsgebouwen. Een groote tuin omgeeft het paleis. Door eene schaduwrijke laan komt men aan eene met mozaiekwerk versierde poort, die toegang geeft tot het „Meïdan Topchaneh" (artillerieplein). Het word ingesloten door kazernes voor de manschappen der artillerie. Het mozaiëk en schilderwerk, aangebracht op de zes poorten die van dit plein naar de verschillende wijken der stad voeren, ziet er uit de verte niet onaardig uit. Aan den noord-oosthoek verheft zich het gebouw der Keizerlijke bank. In het midden is een i5o voet lange vijver, omgeven door een hek en geflankeerd door eenige kanonnen, die in den tijd van Shah Abbas op de Portugeezen zijn veroverd, Eene rij van ^n dertigtal andere kanonnen van oud model, moet het krijgshaftig aanzien van dit plein verhoogen. Het is het uitgangspunt van verschillende tramlijnen. Boven de noordwestelijke poort wappert de Perzische vlag. Door deze poort komt men in de voornaamste straat der Europeesche wijk. Als moest de overgang geleidelijk plaats hebben, heeft men in het begin der Rue des Légatioiis kleine winkeltjes ingericht, die het onderste gedeelte vormen van huizen met twee verdiepingen, in tegenstelling der echt Perzische woningen, die slechts ééne verdieping hebben. Sommige dezer kleine magazijnen dragen Russische, andere Fransche opschriften. De eigenaars zijn Armeniërs, Russen en andere Europeanen van verschillenden landaard. Een Oostenrijksche rijtuigmaker heeft er druk werk. De beide hotels, het een gehouden door een Zwitser, het ander door een Franschman, zijn onaanzienlijk. 37 Twee rijen boomen beschaduwen de straatkeien, die, hoe gebrekkig ook, toch een plaveisel vormen. Links voert een smalle doorgang naar een groot plein, waar parades en militaire oefeningen worden gehouden. Hoe verder men voortschrijdt, hoe aanzienlijker de huizen worden. Spoedig bereikt men een aantal huizen met vensters aan de straat, eene nieuwigheid die eerst dagteekent van de laatste twee jaren, en die onder vele moeielijkheden is ingevoerd. Al zijn deze huizen er nu, het verzet daartegen van de zijde der Perzen heeft nog geenszins opgehouden. Zij zullen zeggen dat „vensters aan de straat een huis ontsieren, dat deze wijze van bouwen strijdt met alle traditiën van het land" enz., doch zij dulden het toch, en dit moet den Europeaan, die bijv. tien jaren geleden Perzie heeft verlaten, niet weinig verwonderen. Een der beste modellen van den Europeeschen stijl is het onlangs opgetrokken huis van den kolonel der Perzische kozakken-brigade, een Russisch officier, die door den Tsaar aan den Schah wordt afgestaan, en tijdelijk te Teheran wordt gedetacheerd. Het is een statig gebouw, overal aan de straatzijde van vensters voorzien ; die der onderste verdieping hebben nochtans traliewerk. Spoedig bereikt men het Duitsche gezantschap. Het gebouw, ofschoon eenigszins naar achteren geplaatst, heeft ook vensters, die uitzien op den openbaren weg. Daar tegenover is het groote terrein, onlangs aangekocht door de Perzische tabaksregie. Men is bezig daar hare kantoren en bergplaatsen te bouwen. Om er een denkbeeld van te geven, hoezeer de prijzen van den grond in deze wijk gestegen zijn, behoeft slechts te worden vermeld dat. een tiental jaren geleden, dit terrein hoogstens 2 a 3 kran per vierk. meter waard was, en dat de Regie er thans i5 kran voor betaald heeft. Onmiddellijk op het Duitsche gezantschap volgt, aan denzelfden kant der straat, de Turksche ambassade. Door een groot hek komt men in den tuin, waar het gebouw der ambassade achter het geboomte verscholen ligt. Dan, aan de overzijde van den weg, de uitgestrekte omheining der Britsche „missie". Hooge boomen doen er hun gebladerte ruischen, en heerlijke bloemperken omgeven de vijvers. Behalve het eigenlijke gezantschapsgebouw, waarvan de aan de oostzijde geplaatste klokketoren het Europeesche uur aangeeft, zijn er een vijftal huizen voor de secretarissen en de drogmans in het park. Boven de hooge poort is de „Union Jack" geplaatst. De gewoonte brengt namelijk mede, dat boven den ingang van elk gezantschap de nationale vlag voortdurend is geheschen. lak tegenover de Britsche legatie wappert sedert anderhalf jaar de Nederlandsche driekleur. Het Fransche gezantschap bevindt zich op honderd schreden afstands, in eene zijstraat, doch weldra zal begonnen worden met den bouw, voor rekening der Fransche regeering, van een gezantschapshotel op een uitgestrekt terrein in de nabijheid, dat door den Shah aan de Republiek ten geschenke is gegeven. De Italiaansche, Oostenrijksche, Amerikaansche en Belgische legatiën zijn evenzeer in de buurt, terwijl alleen het Russische gezantschap ver af is gelegen, in het gedeelte dat in weinige jaren de „oude" stad is geworden. Twee christelijke kerken bevinden zich in het Europeesche kwartier. De katholieke staat onder Fransche, de protestantsche onder Amerikaansche bescherming. Beiden zijn van bescheiden omvang. Klokgelui wordt door de overheid niet geduld. Evenwijdig aan de zooeven genoemde straat, die voorzien is van twee rijen lantaarnpalen, waarop olielampen zijn geplaatst, loopen twee andere straten. Door de ééne: de Lalhezar („duizend tulpen") straat geheeten, gaat de tramweg; de andere is eerst kort geleden verrezen, Ook hier bouwt men huizen in den Europeeschen trant. In de buurt bevindt zich een prachtig paleis van den oudsten zoon van den Shah, die gouverneur van Ispahan is, alsmede een ander van den minister van justitie, dat den achtergrond vormt van een groot plein. Naast laatstgenoemd paleis verheft zich de nieuwe moskee, de eenige kerk in Teheran die een eenigszins monumentaal karakter heeft. Vele voorname Perzen hebben in de Europeesche wijk groote tuinen doen aanleggen. Te Teheran wordt eene barre plek gronds herschapen in een schaduwrijk oord binnen den tijd van zes jaren. Het park van den minister der posterijen was acht jaren geleden eene woestenij. Thans hebben er de platanen, moerbezieboomen, wilgen, populieren, esschen, olmboomen en acacias hun vollen wasdom bereikt. Drie jaren geleden begon de grootvizier den aanleg van eenen tuin, hoofdzakelijk voor de bloementeelt. Thans verspreiden de rozen, de leliën, dahlia's, violen, tulpen, narcissen en jasmijnen er hunne geuren, van Maart tot November. Prachtige vijvers geven er, zelfs midden in den zomer, de noodige koelte. Aan Perzen is de toegang tot dezen tuin verboden ; de Europeanen daarentegen van allen rang en stand en hunne kinderen mogen er vertoeven van den morgen tot den avond ; zelfs als de eigenaar er is. Deze bewoont namelijk thans nog een paleis in de Lal-hezarstraat, doch zal dit spoedig verwisselen met een ander, dat thans gebouwd wordt op een uitgetrekt terrein, naast den zoo even genoemden tuin. Op dit terrein, onlangs door den grootvizier aangekocht, zal eene nieuwe woning verrijzen, die gebouwd wordt door een Franschen architect en geheel ingericht op Europeesche wijze. Bloemen en boomen zijn in groote rijkdom vereenigd in den tuin van den minister der telegrafen. Zijn huis en tuin in de stad beslaan eene oppervlakte van bijna twee vierkante kilometers. Ook deze aanleg dagteekent van de laatste jaren. Even buiten de stad ligt een nog veel grooter terrein, dat dezelfde minister onlangs van den Shah ten geschenke heeft gekregen, en thans bebouwd wordt. Eene bijzondere vermelding verdient nog de reusachtige bezitting „Emirieh" in het westen der stad gelegen. Zij behoort aan den derden zoon van den Shah, den prins Naib Sultaneh. Haar aanleg werd begonnen vier jaren geleden. Verwisselen de voorname Perzen hoe langer hoe meer hunne woonplaatsen in de oude stad met andere in de Europeesche wijk, het aantal Europeanen vermeerdert tegelijkertijd met den dag. Allen zoeken huizen, en aangezien het beschikbare aantal niet groot genoeg is, wordt er gebouwd, en de architect, de metselaar, de timmerman en de schrijnwerker hebben druk werk. Ook de vertegenwoordigers der vreemde mogendheden zoeken eigen huizen te verkrijgen. Met uitzondering der Britsche en Russische gezanten, bewonen allen thans nog gehuurde huizen. Het voorbeeld, onlangs gegeven door de Fransche Republiek, om een gezantschapshotel op eigen terrein te bouwen, zal intusschen door vele andere staten worden gevolgd. Uit een en ander valt gemakkelijk af te leiden dat de tegenwoordige stadswallen, die ongeveer dertig jaren oud zijn, weldra zullen moeten worden verlegd, indien men althans niet wil dat er eene nieuwe stad buiten de poorten verrijze. De vesting van Teheran heeft eenen omtrek van 14 kilometer. Zij is naar de methode Vauban gebouwd door den Franschen officier in Perzischen dienst Buler. Eene droge gracht met steil opgaande wallen van 12 meter hoogte omgeeft de geheele stad. Strategische waarde heeft de vesting niet. Als 's avonds de poorten worden gesloten, komt hij, die de plaatsen kent waar de tand des tijds in weinige jaren eene bres heeft gemaakt, gemakkelijk in de stad. Nog dikwijls doet eene anecdote de ronde van een naiëven Pers, die aan een Oostenrijkschen officier vroeg ,,of er in Europa eene plaats zóó goed versterkt was als Teheran?" De Europeesche officieren in dienst van den Shah, beweren schertsenderwijze dat Teheran kan worden ingenomen door middel van brandspuiten. Dr. Polak verhaalt in zijn beroemd werk Persiën, dat de Shah eens zijne twee olifanten ontbood naar zijn zomerverblijf. De kornak keerde 's avonds laat met de dieren naar de stad terug. De poort was gesloten. Toen men hem niet binnen wilde laten, liet hij één der olifanten een krachtigen stoot tegen de poort geven, en de moeielijkheid was overwonnen. Tegenwoordig schijnt het dat zelfs eene mindere kracht dan die van eenen olifant voldoende zou wezgn om zich met geweld toegang tot de stad te verschaffen. In de lente van dit jaar reed de Shah naar buiten. Vijf minuten later, nadat hij de poort van Schimran gepasseerd was, stortte een groot gedeelte daarvan in. En deze poort was niet de eenige, die van zelf gedeeltelijk in puin viel, In den zomer zien de poorten van Teheran er netjes uit, met hunne mozaieken van gele, blauwe, roode en zwarte tichelsteenen, doch als de winter ten einde loopt, is het geraden niet te lang onder hare gewelven te vertoeven. Zelfs de bruggen leveren gevaar op in het voorjaar. Dan verzinken gewoonlijk de beide steenen leuningen, met een gedeelte der brug zelve, op een gegeven oogenblik in de vestinggracht. Dezelfde neiging om in te storten hebben de bazaars en de woonhuizen aan het einde van den winter. De witte mier, waartegen nog geen middel schijnt uitgevonden te zijn, holt de balken uit die de zolderingen stutten, de sneeuw en de regen doorweeken het platte dak van klei, en vele woningen zijn in Maart en April in onbewoonbaren toestand. Ook in dit ongerief zal de vooruitgang, die in Teheran te bespeuren is, mettertijd voorzien. De Europeesche invloed zal zeker ten gevolge hebben dat er spoediger wordt gehandeld, doch ook zonder dezen invloed is de noodzakelijkheid om wijziging te brengen in de tot dusver gevolgde manier van bouwen zoo in het oog loopend, dat de Perzen zelve wel verplicht zijn de handen aan het werk te slaan. Het valt niet tegen te spreken dat het klimaat van Teheran in de laatste jaren eene verandering heeft ondergaan, en deze verandering is zeer licht te verklaren. Zooals boven reeds gezegd werd, ligt de stad op eene hoogvlakte, ingesloten door bergen. Voornamelijk aan den Noordkant, vanwaar de zeewinden zouden kunnen komen, verheft zich, vlak boven de stad, het i3ooo voet hooge Sehimrangebergte, een gedeelte van den Elboerzketen, die zich uitstrekt van den Kaukasus tot Afghanistan. Men behoeft geen meteoroloog te zijn om te begrijpen dat in dezen „ketel" de geringste verandering van den bodem invloed zal hebben op de weèrgesteldheid. In de laatste dertig jaren nu, heeft de aanplant van boomen in en om de stad eene ontzaglijke uitbreiding ondergaan. Bovendien heeft zich op eenen afstand van i5o kilometer in zuidelijke richting, bij de heilige stad Koem, sedert zes jaren een groot meer gevormt, boven hetwelk men, vooral in den zomer, duidelijk kan zien hoe de wolken zich samenpakken. Deze omstandigheden veroorzaken nederslag, en aldus heeft men in den winter meer sneeuw, en in de lente en den herfst meer regen dan vroeger. Terwijl de hitte te Teheran van g5° tot iio° Fahrenheit in de schaduw eertijds vier a vijf maanden aanhield, heeft men haar thans nog slechts te verdragen van half Juni tot half Augustus. Al duurt die temperatuur thans korter dan vroeger, toch is zij nog gevaarlijk genoeg, vooral voor den nieuw aangekomene. Hij zal er wèl aan doen, in de zomermaanden alle voorzorgsmaatregelen te nemen tegen zonnesteek, koorts en dyssenterie. Heeft hij een zwak zenuwgestel of lijdt hij aan hartkloppingen, dan doet de Europeaan beter in het geheel niet naar Perzie te komen. Lichte kleederen van katoen zijn aan te bevelen zoolang men te huis of in de schaduw blijft, Moet men zich echter in de zon begeven, dan is het dragen van flanel noodzakelijk. Als hoofddeksel moet men een helm hebben, voor de keerkringen geschikt. Brillen met gekleurde glazen zijn nuttig tegen het scherpe zonnelicht. Gedurende het eerste jaar van verblijf voelt men de hitte betrekkelijk in geringe mate. Hierin ligt misschien de verklaring van het feit, dat nieuw aangekomen Europeanen meer zorg dragen voor de. gezondheid hunner paarden dan voor hun eigen welzijn. Dientengevolge worden velen door koortsen aangetast en is gedurende eenigen tijd quinine hun dagelijksche kost. Zeer aan te bevelen, ja noodzakelijk, is het dat men zich in den zomer gedurende eenigen tijd aan de hitte onttrekke door naar de hooger gelegen plaatsen te gaan. In den winter worden te Teheran gewone Europeesche winterkleederen gedragen. Het aantal onderpanen van den Shah' die de bevolking van het tegenwoordige Teheran uitmaken, wordt geschat op ruim twee-honderd-duizend. Na te hebben geschetst de stad zelve, is het thans noodig het een en ander te zeggen over de personen die Teheran bewonen. Het algemeene type van den Pers is eene vrij groote, slanke gestalte met een fijn besneden gelaat, sluwe, groote, lichtbruine oogen en kleine handen en voeten. Den oosterling kenmerkt het gemis van eenvormigheid. De kleederdrachten te Teheran zijn dan ook zeer verschillend. De eenige uitzondering hierop wordt gemaakt door de vrouw. Zij draagt op den openbaren weg de kleeding, die het zwakke geslacht in Perzië één en onherkenbaar maakt, en die bestaat uit een lap katoen van indigokleur, ongeveer zes meter lang en twee meter breed. Aan één der smalle einden is een lint aangebracht, dat om den hals wordt geslagen. In deze lap wikkelt de vrouw zich zóó, dat het geheele lichaam van het hoofd tot de voeten bedekt is. De lap wordt „tschadère" geheeten. Het gelaat wordt bedekt door den „roebend", d. i. een lange smalle doek, die om het hoofd wordt vastgemaakt door middel van een band, met metalen, meestal zilveren, knoopen. Vóór de oogen is een kantwerk aangebracht, ten einde er doorheen te kunnen zien. Om de beene geheel te bedekken, draagt zij eene soort van pantalon („tschachtschoer") meestal van blauwe of groene kleur, bestaande uit twee afzonderlijke lossen pijpen, elk vastgemaakt aan een band om de lenden, en uitloopende in een kous of schoen, zooals men het noemen wil, die den vorm heeft van den voet. Over dezen „voet" die één weefsel vormt met den pantalon, worden zeer kleine muilen gedragen. In deze vermomming ziet men de Perzische vrouwen op stiaat, wandelend of te paard; in het laatste geval met een been aan elke zijde van het dier. De vrouw is slechts een ding; ouderdom, schoonheid, uitdrukking, vormen, alles wordt bedekt door den afschuwelijken blauwen domino, die des zomers zeer warm is, en steeds het ademhalen bemoeielijkt. Eene viouw die haren sluier oplicht in tegenwoordigheid van iemand anders dan van haren echtgenoot, zoon, vader of bioeder, is onteerd. Maakt bij toeval de wind of eene andere oorzaak, gedurende een oogenblik, iets van hare gestalte zichtbaar, dan wendt een welopgevoed man den blik naar den anderen kant. Het voorname kenmerk van de kleederdracht van den man is de „koelah. Jong en oud, arm en rijk draagt dit hoofddeksel. Het is een eenigzins spits toeloopende hoed zonder rand, van lamsvel. De prijzen van den koelah zijn zeer verschillend. De rijke betaalt er voor van twintig tot dertig toman, de arme vijf a zes lcran. Neemt de pers zijnen „koelah" af, dan begaat hij de giootste onbeleefdheid. Het is mij voorgekomen dat, bij de warmte in den zomer, een bezoeker, wien het zweet op het voor hoofd parelde, verlof vroeg om zich gedurende een oogenblik, onder het afnemen van zijnen „koelah", het hoofd af te wisschen. Deze vraag onderstelt echter reeds eene zekere intimiteit. Zij die tot de Kadjarenfamilie behooren, geven zich het recht om den „koelah" eenigszins schuin te dragen. Priesters, heelmeesters en zij die zich in het algemeen een schijn van geleerdheid willen geven, dragen niet den „koelah", doch den alouden tulband. Deze is wit van kleur, voor zoo ver de drager geen Seyed (afstammeling van den profeet) beweert te zijn. In dat geval is de kleur van den turban, evenals die van den gordel om het lijf, donkergroen, zweemende naar het blauw. 38 Op het lichaam draagt de Pers zijn hemd (pirahen). Het verschilt weinig van het Europeesche kleedingstuk. De hoogste standen beginnen thans gestreken boorden en overhemden te dragen. Ook komen bovcnkleederen naar onzen snit bij hen in de mode. De man uit het volk draagt over zijn „pirahen" eene soort van lang katoenen kleed (arscheloek), en daarovei eene jas „keba" geheeten. Terwijl de „arscheloek" gewoonlijk veelkleurig is, bestaat de„ keba" uit effen gekleurd katoen, wol of zijde, al naar het vermogen van den bezitter. De „keba" is rood, groen, geel, blauw enz. Voorts draagt de Pers, als het koud is, eene jas „koelidsjeh" genaamd, van laken of van zijde. Met bontwerk afgezet heet de jas „poestine". Bij feestelijke gelegenheden werpt hij een mantel (dschoebbeh) over de schouders. Deze reikt hem tot de voeten en is voorzien van zeer lange mouwen, zoodat hij er zijne handen in kan verbergen. Dit geldt als wellevend. Heeft de Pers geen geschikt kleed daartoe, en wil hij zijne onderdanigheid toonen, dan houdt hij de handen, met uitgestrekte armen vóór het lijf, en wel zóó, dat de palm van de iechteihand op den rug der linkerhand rust. Eene jas die niet minstens tot de knieën reikt, geldt als onfatsoenlijk. De Europeaan die naar Perzië gaat, vergete zijne sluitjas niet. Hij kan deze niet ontberen, zoodia hij met Perzen in aanraking komt. De broek (schelwar) werd vroeger zeer wijd en veelkleurig gedragen. Thans volgt men meer en meer het Europeesche model van den pantalon. Ook het schoeisel levert thans weinig bijzonders op. Sommige mollahs (priesters) dragen nog schoenen van groen of rood leder met kromgebogen punten. Overigens zijn lage schoenen van gewoon model in de mode. Zij zijn zoo vervaardigd dat zij gemakkelijk uitgedaan kunnen worden bij het binnentreden eener kamer. Binnenshuis draagt de Pers geen schoeisel, naar het heet omdat de mogelijkheid bestaat dat het leder van een onrein dier is, doch in werkelijkheid om de tapijten niet te bederven. Het gezicht op de bonte menigte te Teheran is als een blik in den kaleidoskoop. De pen moet zich noodzakelijkerwijs beperken tot algemeene typen. Het oog echter onderscheidt kleurschakeeringen, houdingen, bewegingen, bezigheden en niet het minst rassen. Hoeveel Turksch, Arabisch, Tartaarsch, Armenisch, Kaukasisch, Chaldeeuwsch, Ethiopisch, Mongoolsch en joodsch bloed vloeit er in de aderen van den hedendaagschen Pers ? Meer nog dan de kleederdrachten verschillen de uitdrukkingen der gelaatstrekken. Is die Mirza een afstammeling van de Koerden, die in het westen van Perzië te huis behooren ? Is de geslachtsboom van gindschen koopman door de horden van Tamerlan geplant? Was de voorvader van dezen hadji misschien een Turk? Is het geslacht van dien Mollah niet afkomstig uit Arabië, en heeft het zich weillicht gekruist met Tartaren, joden en Zigeuners ? Deze vragen kunnen door den ethnograaf worden gesteld, hare oplossing zal hem echter niet weinig hoofdbreken kosten. Een stam in Perzië echter is onvervalscht gebleven. Het is die der Gèbers of ,,Zerdoeschti", i. e. volgelingen van Zoroaster, gelijk zij zichzelven noemen. Zij behooren tot de oudste bewoners des lands en stammen af van de oud-historische Perzen en Meden. Bijna zonder uitzondering zijn het schoone, indrukwekkende mannentypen. Elk individu onder hen draagt een stempel; heeft men hem eenmaal gezien, dan vergeet men hem niet meer. Ook hunne vrouwen en dochters moeten uitmunten door schoonheid. De Gèbers zijn vuuraanbidders. Dientengevolge hebben zij in den loop der eeuwen aan vele vervolgingen blootgestaan. Hun aantal bedraagt in Perzië thans niet meer dan 7 a 8000. De meesten hunner bevinden zich te Yezd en te Kerman. Te Teheran bedraagt hun aantal niet meer dan 6 a 700. In de nabijheid der stad hebben-zij eene begraafplaats, waar volgens hunne zeden de dooden op traliewerk worden gelegd, en prijsgegeven aan de roofvogels. Alle Gèbers zouden reeds lang Perzië hebben verlaten en naar Britsch-Indië zijn verhuisd, waar de meeste hunner geloofsgenooten gevestigd zijn, indien hun godsdienst niet voorschreef dat in Perzie zelf het heilige vuur steeds moet onderhouden worden. Zij, die nog in Perzie zijn, worden uit Britsch-Indie zooveel mogelijk beschermd en onderhouden. Zij zijn kooplieden en wijnbereiders en munten uit door volharding en vlijt. Den Shah beschouwen zij als hunnen koning. Voor het overige hebben zij niets met de Perzen gemeen dan het feest van Noroe\ (nieuwjaar), dat den 21 sten Maart wordt gevierd. De Schiitische Perzen hebben dit feest overgenomen van de oorspronkelijke bewoners des lands. Aangezien de drukte in den bazaar te groot is om de verschillende t}'pen behoorlijk gade te slaan, gelieve de lezer mij thans te volgen naar de Europeesche wijk, waar meer rust heerscht, doch waar niettemin Perzen van allen rang en stand zich vertoonen. De ,,delal"'(rondtrekkende koopman) komt er heen om zijne waren te verkoopen aan de Europeanen. Is de heer des huizes niet te spreken, dan zal de „delal" met zijnen ezel, waarop zijne goederen geladen zijn, uren wachten aan de poort. Eindelijk wordt hij toegelaten. Uit twee groote zakken haalt hij te voorschijn : oude en pseudo-oude Perzische wapenen, geïncrusteerde schilden, helmen en armstukken, pronkers van geslagen koperwerk, schotels, vazen, kunstig verlakte doozen, spiegellijsten, Perzische speelkaarten, shawls van Kashmire en„ Kalemkars,, van Ispahan, zijdenstoffen van Yezd enz. In de wijde zakken van zijn „arscheloek" heeft hij turkooizen in zilveren ringen gevat, robijnen, agaten, zegelsteenen, kleine voorwerpen van zilverwerk. Over zijne schouders geslagen, heeft hij een aantal tapijten. In een oogwenk is de vloer der kamer met al deze artikelen bezaaid. Alles is volgens het zeggen van den delal mala kadiem (antiek). Vele voorwerpen zijn gebroken, andere (tapijten vooral) dikwijls zóó vuil, dat hij eerst een hoekje schoon moet maken met zijnen zakdoek en zijn speeksel, om de kleuren te toonen, en als hij na lang loven en bieden (hij overvraagt gewoonlijk van 200 tot 5oo percent) niets heeft verkocht, dan pakt hij zijne waien met de grootste kalmte en zonder eenigen wrok bij elkander en gaat zijn geluk ergens anders beproeven. Een vreemd gezicht voor den Europeaan is het scheeren en haarnippen van verschillende personen op den openbaren weg. De Perzische,, figaro" en zijn cliënt maken niet het minste geheim van deze operatie. De laatste hurkt tegen een boom of een muur geleund, en niemand stoort zich er aan hoe zijn toilet wordt gemaakt. De echte Pers—hoewel ook zelfs dit gebruik uit de mode raakt onder de hoogere standen —laat zich het geheele hoofd kaal scheeren, met uitzondering van twee lange lokken rechts en links, en een weinig haar in den nek. Lieden welke den tulband dragen, versmaden echter ook dezen haartooi en tusschen hun hoofd en een biljartbal is het onderscheid niet groot. Eene zondeilinge gewoonte onder de Perzen is het verven van haar, baard, wenkbrauwen en nagels met eene roode kleurstof ,,henna genaamd. Velen verkiezen echter geen roode kleur, doch eene ravenzwarte, en gebruiken daartoe behalve de „henna het poeder eener plant die in Arabistan groeit. Laatstbedoelde kleurstof wordt ,,reng" genaamd. Men vergist zich hierdoor gemakkelijk in den ouderdom van eenen Pers. Doch niet alleen om jonger te schijnen, verft hij zich; ook omdat hij gelooft dat vooral de „henna" zeer gunstig op den haargroei werkt, en over het algemeen een versterkenden invloed heeft. Men ziet somtijds ezels, die eene lange reis hebben gemaakt, met oranjegele pooten. Deze kleur is henna. Toen mijn hond na eene tschapparreis van Teheran moede met mij te ICaschan aankwam, bestreken de lieden van het posthuis zijne pooten met henna. De afschuw, dien men voor den onreinen hond heeft, wordt door de Perzen wel overwonnen, als zij gelooven door den Europeaan in geld voor hunne moeite schadeloos te worden gesteld. Evenals de barbier, verricht ook de bakker zijnen arbeid ten aanschouwe van iedereen. Als het waait, vliegt de stof in het deeg, maar daarop wordt niet gelet. Het brood („nan", in den volksmond uitgesproken als „noen"), wordt gemaakt van tarwemeel. Het „nan" is zeer dun en wordt verkocht in plakken van anderhalven meter lengte en een halven meter breedte. Het is gemakkelijk te rollen en wordt dan ook niet alleen gegeten, doch tevens voor verschillende andere doeleinden gebruikt. Op reis worden de provisiën in brood verpakt, daaromheen wordt een linnen doek geslagen. Bij het gemis van lepel, mes en vork, mengt de Pers zijne soep met zóóveel brood, dat hij alles door elkander met zijne vingers kan eten; op het brood worden, bij wijze van bord, vleesch en andere spijze gelegd; ook wischt hij zich met brood den mond af. De wijze waarop in Perzie met het brood wordt omgegaan, stuit den Europeaan bijzonder tegen de borst. De Pers beschouwt de rechterhand, waarmede hij niets vuils aanraakt, als geheel rein. Intusschen, behalve in het bad dat hij wellicht eens per week neemt, heeft hij niet de gewoonte zich grondig te wasschen. Het is derhalve gemakkelijk to begrijpen, dat het den Europeaan niet aangenaam is, indien zijn knecht het brood steeds met de hand aanvat. Dit is echter wat men ziet*, wat men niet altijd ziet, is de wijze waarop het brood door allerlei lieden, van den bakker tot aan den kok, wordt behandeld, en waarover ik maar liever niet wil uitweiden. Sedert eenige jaren wordt ook Europeesch brood te Teheran gebakken, en dit is over het algemeen vrij goed. De meest merkwaardige typen in Teheran zijn de derwischen. In de Europeesche wijk te Teheran treft men er vele aan. Zij verachten alles wat op de meest primitieve geriefelijkheid gelijkt, behalve het middel om deze te verkrijgen, nl. geld. Half naakt en zonder huisvesting, maken zij het iederen voorbijganger lastig door hun gebedel. Hun bedelzak is eene schaal der kokosnoot, met een kettinkje om den arm gehangen. Zij roopen: „Ja Ali", (o Ali!) of „Ja hak (o waarheid !). Voor het overige heeft elke derwisch de eene of andere bijzonderheid in houding, gebaren of stem; zoodat men, hem eens gezien hebbende, den man onmiddellijk herkent. Zij zijn eene ware belasting, vooral voor de Europeanen. Eene aalmoes van minder dan twee kran (fl. 0.72) weigert de derwisch, en geeft men hem niet van tijd tot tijd iets, dan zal hij den Europeaan soms gedurende eene geheele wandeling vervolgen met geschreeuw en gebedel. Als Noroez (Nieuwjaar) nadert, komt een derwisch, gezonden door het hoofd hunner corporatie, om de gebruikelijke fooi. Het minste wat hij als zoodanig aanneemt is een toman (fl. 3.6o), meestal verlangt hij meer. Willigt men zijnen eisch niet in, dan zal hij vlak naast de poort van uw huis zich installeeren, onder een stuk mat of katoen, rustig zijnen kalian rooken, en u nacht en dag lastig vallen met zijn ,,Ja hak". Naarmate Noroez nadert, wordt ook zijn geroep menigvuldiger, en eindelijk is men wel verplicht toe te geven. Voor de door hem ontvangen aalmoes geeft hij quitantie, en mocht na zijn vertrek een andere derwisch u lastig vallen, dan zendt men deze quitantie naar het hoofd der derwischen, en blijft van verdere onaangenaamheden verschoond. Onder de derwischen bevinden zich prinsen van koninklijken bloede, priesters, negers die als slaven naar Perzië zijn gekomen, en ander volk. Velen zijn sprookjesvertellers. Deze hebben de handigheid om bij het belangrijkste punt van hun verhaal plotseling af te breken en het ,,wordt vervolgd" tot op een anderen dag uit te stellen, als wanneer zij natuurlijk opnieuw geld van de omstanders vragen. De beroemde dichters Saadi en Hafiz waren derwischen, maar de kaste is in verval. Bijna alle derwischen rooken tegenwoordig „beng" (eene soort van hadschisch). Onder de hoogere standen bevinden zich vele personen die zich evenzeer derwisch noemen. Intusschen hebben dezen een geheel ander karakter. Zij namen vermoedelijk dien naam aan om hunne ware eigenschap van leden eener ongeoorloofde godsdienstige sekte te verbergen. Behalve door de derwischen wordt de openbare weg in de Perzische steden onveilig gemaakt door de gewone bedelaars, die eene buitengewone onbeschaamdheid aan den dag leggen. Zij bepalen zeiven het bedrag en wijzen de aalmoes verontwaardigd af, indien men hun minder geeft. Elke Europeaan van bekendheid te Teheran heeft zijne eigen groep bedelaars aan welke hij verplicht is te geven. De overige leden van het gilde laten hem ongemoeid. Eene joodsche bedelares, vroeger eene bekende schoonheid, die nog, hoewel hare gaven verwelkt zijn, in Teheran rondloopt, is afgebeeld in het bekende werk over Perzië van mevrouw Dieulafoy. De afzichtelijkheden welke de bedelaars vertoonen om het medelijden op te wekken, ga ik liefst met stilzwijgen voorbij. De „sakkha" (waterdrager), met zijnen lederen zak met water op den rug, de ,,tschervadar" (muilezeldrijver) met zijne dieren van de reis komende, de ambulante vruchtenkoopman met zijne waar op een ezel geladen, gaan ons voorbij. Hier zien wij een huis in aanbouw, waar de metselaar van den opperman de steenen aanneemt onder klagend gezang; daar eene school: eene vunzige kamer, open aan de straat, waar een twintigtal kinderen leeren lezen en schrijven onder leiding van eenen ouden Mirza. Zijne aandacht is gewoonlijk meer gevestigd op hetgeen er op straat voorvalt, dan op zijne scholieren. Verder wordt onze aandacht getrokken door een karavaan kameelen, statig voortschrijdende, beladen met kisten en pakken, en om den nek voorzien van eene dof klinkende bel. Hoe langer wij blijven toezien, hoe meer wij de overtuiging krijgen dat Teheran en Perzië op het oogenblik nog het onvervalschte Oosten is, zooals wij er ons een denkbeeld van hebben gevormd bij het lezen van de Arabische vertellingen. Op het oogenblik is dit nog zoo, maar er zijn teekenen dat er spoedig veel zal veranderen. De Europeesche kolonie te Teheran, die gedurende langen tijd slechts 200 leden telde, bestaat thans naar schatting uit ongeveer 1000 personen, wel te verstaan zonder mede te rekenen de vele Armeniërs en anderen die, hoewel geen onderdanen van den shah, toch evenmin als Europeanen kunnen worden beschouwd. Het wordt tijd dat wij aan de Europeesche kolonie te Teheran een enkel woord wijden. Zij bestaat in de eerste plaats uit Engelschen. Vervolgens komen in volgorde naar het aantal: Franschen, Russen, Duitschers Oostenrijkers, Turken en Amerikanen, enkele Belgen, Italianen, Zweden, Zwitsers en Nederlanders. De Engelschen zijn ambtenaren van de telegraaf en geëmployeerden bij de Europeesche handelsinstellingen. De Franschen behooren tot de katholieke „missie" ,of zijn onafhankelijke kooplieden, handelsbedienden en ingenieurs. De beide lijfartsen van den Shah, D1' Tholozan en Dr Feuvrier zijn Franschen, evenals de directeur van een der beide muziekkorpsen. De Russen behooren tot den kleinen koopmansstand, voorts tot de zoogenaamde ,,kozakkenbrigade" en in den allerlaatsten tijd ook tot de geëmployeerden van de onlangs opgerichte Russische „bank van leening". De Duitschers zijn meest handwerkslieden. De directeur van het andere muziekkorps is een Duitscher. De Oostenrijkers zijn officieren in Perzischen dienst of handwerkslieden. De Amerikanen hebben eene protestantsche „missie". Bijna alle hier gevestigde burgers der Vereenigde Staten behooren daartoe. De Belgen zijn geëmployeerden der tramwegmaatschappij en van den spoorweg Teheran —Shahabdoelaziem. De tandarts van den Shah is een Zweed. Deze geheele kolonie is het tegenovergestelde van eendrachtig. Evenals bijna overal in het Oosten — meer wellicht dan elders—heerscht onder hare leden gekibbel, kleingeestigheid, naijver en achterklap. Is dit te verwonderen ? Volstrekt met. Stel u voor dat op een onbewoond eiland eensklaps eenige familiën van elke Europeesche nationa- 39 liteit warden overgeplaatst: Engelschen met hun whisky en lawntennis, Franschen met hun brood en duels, Italianen met hun macaroni en politiek rumoer, Duitschers met hun bier en militairisme enz. Zou men kunnen gelooven dat zulk een eiland een paradijs zou wezen ? Maar de vergelijking is veel te gunstig; wij stelden dat het eiland onbewoond was; hier echter heeft men rekening te houden met de Perzische maatschappij; daar ware een goed klimaat te vinden, hier zit er iets prikkelbaars in de atmosfeer; daar ware er op niemands verleden iets aan te merken: hierheen kwam vroeger geen Europeaan die zich in zijn land durfde vertoonen; daar eindelijk kende elk zijnen rang en stand, hier is ieder Europeaan een beetje meer dan datgene waarop hij eigenlijk recht heeft. De 2e-luitenant in Europa is kolonel in Perzie, de kapitein generaal, lieden zonder eenigen titel krijgen in Perzie dien van „khan" en men gewent zich spoedig aan alle goede dingen, ieder uil is in zijne eigen gedachten een valk, en wee dengene die hem als zoodanig niet erkent. Langzamerhand intusschen zal ook hierin verandering komen. Hoe meer de kolonie zich uitbreidt, des te minder kleinsteedsch zal zij worden. In het laatste jaar is in dit opzicht reeds eene aanmerkelijk verbetering te bespeuren. De Europeesche club telt ongeveer 40 leden. Dit geringe aantal moet voornamelijk toegeschreven worden aan de hooge contributie. Men vindt er de meest verschillende buitenlandsche couranten, die intusschen steeds eene maand oud zijn. Door de welwillendheid van het Engelsche telegraafbestuur ontvangen wij nu en dan telegrafische berichten over de voornaamste gebeurtenissen in Europa, doch deze berichten moeten de censuur van het Engelsche gezantschap passeeren, en zijn niet zelden éénzijdig. Aan elke Europeesche familie wordt door de Perzische regeering een aantal soldaten verstrekt, die de wacht houden bij de deur. Zij ontvangen maandelijks loon van den heer des huizes. Of deze bewaking bij het uitbreken van een fanatiek oproer echter iets goeds zou uitrichten, mag betwijfeld worden. Indien de stad Teheran zelve zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld, niet minder uibreiding hebben hare omstreken ondergaan. Dit is voornamelijk het geval met de talrijke dorpen, die in noordelijke richting liggen, in de bergachtige streek tusschen de hoofdstad en het hooge Schimran gebergte. Deze streek heeft eene breedte van tien kilometer. Hare lengte van het oosten naar het westen is veel grooter. Als de maand Mei in het land komt, verlaat ieder, die daartoe slechts eenigszins bij machte is, de stad. Door de hitte, het stof en het gemis van alle hygienische voorzorgen is het verblijf in de stad gedurende den zomer hoogst onaangenaam en gevaarlijk voor de gezondheid. Velen zouden er zeker de voorkeur aan geven niet naar buiten te gaan. Het leven te Teheran levert over het algemeen toch reeds moeilijkheden genoeg op voor den Europeaan, dan dat hij ze uit eigen verkiezing-zou vermeerderen dooreen paar uren buiten de stad te gaan wonen, waar levensmiddelen moeilijk, en dan nog alleen tegen hooge prijzen te verkrijgen zijn. Als echter de gezondheid op het spel staat, moet men zich wel de ongeriefelijkheden getroosten van eene dubbele verhuizing en alle verdere onaangenaamheden verbonden aan een verblijf op het land. Alle meubelen moeten uit de stad worden medegenomen, want een landhuis te meubileeren en het dan in den herfst te verlaten, moet hier als eene onmogelijkheid worden beschouwd. Bij de zorgeloosheid van den Pers, die bovendien het nut van huisraad slechts half inziet, zou de bewaker zijne taak verre van nauwgezet opvatten. Bovendien valt er in de bedoelde dorpen 'swinters veel sneeuw, de daken zijn er nog slechter gebouwd dan in de stad, en men zou er vast op kunnen rekenen elk jaar nieuwe meubelen te moeten aanschaften. De keuze der transportmiddelen is beperkt, Men kan beschikken over de tarantas met drie of vier paarden. De tarantas is door een Engelsch schrijver genoemd : ,,een varkenstrog van een zoo ruw mogelijk maaksel op vier balken, die op de assen rusten van twee paar wielen." Met dit voertuig is het niet mogelyk iets anders te vervoeren als tapijten en kisten waarin niets breekbaars is verpakt. Voor het transport van tafels, stoelen, kasten en verdere meubelen worden ezels of muildiereen gebezigd. Het glas-en aardewerk wordt op houten schotels geplaatst, die door een aantal mannen op het hoofd worden gedragen. De zoogenaamde ,,weg van Goelahek" levert in Mei en October sommige niet onvermakelijke tooneelen op. De verschillende inboedels van Teheran zijn dan op reis ; en wèl: niet elke inboedel en bloc, maar alles door elkander. Eene kast is reeds op hare bestemming, terwijl de laden nog onder weg zijn. Hier vindt men eenige ezeldrijvers rustig aan het praten en rooken naast de aan hunne zorgen toevertrouwde stoelen, nadat het touw, dat den last samenhield, gebroken is; daar struikelt een drager met een gedeelte van een eetservies ; ginds slaat een muilezel, met eene tafel op den rug, naar zijne makkers; door dit alles heen gaan rijtuigen met talrijk gevolg, mannen en gesluierde vrouwen te paard, per muilezel of ezel; regimenten soldaten trekken naar het kamp; de kameelen van eene karavaan schrijden statig voort als het symbool van ,,tijd is geen geld", en in de lange laan, aan welks beide zijden in Mei de rozestruiken in bloei staan, heerscht eene levendige drukte. De bedoelde laan is vier kilometer lang. Zij heeft vele bochten en vormt één der zeer enkele wegen, die in de omstreken der hoofdstad, ja in geheel Perzië, op een wandelweg gelijken. Zij is echter zandig en stoffig. In het begin gaat de weg voorbij Kasr-i-Kadjar, (kasteel der Kadjaren), een paleis dat door Feth Ali Shah is gebouwd, en tegenwoordig niet meer gebruikt wordt. Door deze laan trekt ook de Perzische koning naar zijne talrijke zomer-residenties. Hier en daar vindt men halteplaatsen, waar het volk zich laaft'aan een frisschen dronk water, of thee gebruikt. Als men de laan ten einde is gaat de weg door het bed eener rivier, waarin alleen in het voorjaar water stroomt. Daarna komt eene opene vlakte. Links ligt het dorp Davoedieh, eens eene prachtige bezitting, die thans echter geheel verlaten is en in puin ligt. Zij werd aangelegd door Sedr-Azem, den groot-vizier, die de voornaamste verantwoordelijkheid draagt voor den oorlog tusschen Engeland en Perzie in 1858. Davoedieh beslaat eene oppervlakte van meer dan een kilometer lengte. Toen de geheele bezitting gereed was, achtte de Shah haar te weelderig voor een zijner onderdanen en legde er beslag op. Thans zingen er de nachtegalen. Rechts van den zonnigen weg zien wij den schoorsteen van de munt. Na nog twee kilometer te hebben afgelegd, bereikt men het dorp Goelahek. Goelahek werd in 1814 door Feth Ali Shah ten geschenke gegeven aan de Britsche regeering. De rechtspraak wordt er uitgeoefend door den consul, geattacheerd aan de Engelsche legatie. Niemand kan er een eigendom koopen, verkoopen, huren of verhuren, zonder verlof van het hoofd van het gezantschap. Dit laatste oefent ook het politietoezicht uit. Midden in het dorp ligt de tuin van de legatie, een heerlijk oord met prachtig geboomte. Het centrum van den tuin is een hooge mast, van welks top de Britsche vlag wappert. De verschillende huizen der aan het gezantschap verbonden ambtenaren liggen verscholen tusschen de hooge platanen. Aangezien er geen enkele groote zaal aanwezig is, worden receptiën en feesten gegeven in eene reusachtige en rijk gedrapeerde tent, die indertijd expresselijk uit Britsch-Indie is ontboden. In denzelfden exterritorialen toestand als Goelahek, bevindt zich het vlak daartegenover gelegen dorp Zergendeh, dat aan de Russen behoort. De gebouwen en de omheining van den schaduwrijken tuin van het Russische gezantschap zijn nieuw opgetrokken in 1884. Het dorp telt meer huizen dan Goelahek, hetgeen wellicht aan de temperatuur moet worden toegeschreven. In deze bergachtige streken heeft eene rij heuvels dikwijls invloed op de luchtstroomingen. In de eene plaats heerscht eene geheel verschillende atmosfeer als in eene andere, die dicht daarbij is gelegen. Aldus is Zergendeh veel koeler dan Goelahek, dat er slechts tien minuten gaans van verwijdert ligt. Van Zergendeh af begint eene reeks dorpen en gehuchten, die gezamenlijk den naam „Schimran" dragen. Zij dienen allen tot zomerverblijf van de bewoners van Teheran. Het voornaamste onder deze dorpen is Tadjrisch, waar vele gezantschappen gedurende het warme seizoen gevestigd zijn. Eene beschrijving van dit dorp, dat als type voor alle andere geldt, is spoedig gegeven. Het is eene verzameling ■aarden huizen, met platte daken. Hier en daar, waar de bodem steil oploopt, bevindt men zich op het dak van een huis, zonder het te weten, tenzij men de opening bespeure door welke de rook moet ontsnappen. De doorgangen tusschen de huizen zijn in den regel zóó nauw, dat twee personen naast elkander zich slechts met moeite kunnen bewegen ; bovendien kronkelen zij zich voortdurend alsof het in acht nemen der rechte lijn de grootste zonde op aarde ware. Het centrum van het dorp wordt gevormd door den onvermijdelijken bazaar. Dit is eene opene plaats, die des zomers met boomtakken en bladeren wordt gedekt. Hier, evenals in de smalle, op gelyke wyze overdekte stegen die naar den bazaar leiden, is eene verzameling winkeltjes, waarvan de meeste gesloten worden zoodra de zomer voorbij is. Tadjrisch bezit eene moskee en tevens één van de grootste bekende boomen, De stam van dezen „plataan van Tadjrisch", die zich bevindt op de binnenplaats der moskee, is aan den voet ongeveer 3o meter in omtrek; zijn bladerenkroon beschaduwt een groot gedeelte van het dorp. Tadjrisch heeft nog eene andere merkwaardigheid. Het is namelijk de plaats waar de favorite, de eerste vrouw van den Shah, te huis behoort. Kort na zijne troonsbeklimming zag de Shah, voor wien met uitzondering van alle andere mannen de Perzische vrouw zich ontsluiert, van de jacht komende, te Tadjrisch, de schoone Anisse ed Dovleh, gelijk haar tegenwoordige titel luidt. Haar te zien en haar te huwen was het werk van een oogenblik. Zij heeft gedurende de vele jaren dat zij de voornaamste gezellin van den Shah is geweest, veel invloed verworven, dien zij niet zelden aanwendt ten gunste van hare vroegere medeburgers. Aldus zijn, op hare voorspraak, alle mannelijke bewoners van Tadjrisch vrijgesteld van den militairen dienstplicht. Eén der schoonste bezittingen van Schimran is Kamranieh, het buitem erblijf van Kamran Mirza Naïb es Sultaneh, derde zoon van den Shah. De villa is mijlen ver in den omtrek te zien. Zij heeft twee verdiepingen, en is voorzien van een schuin, rood geverfd dak. Prachtige bosschen en tuinen omgeven haar. Eene groote poort geeft toegang tot het park, dat vóór het paleis zelf terrasvormig is aangelegd. Bloemen, fonteinen en vijvers zijn er in overvloed. Hei paleis is met Oostersche weelde ingericht en smaakvol gemeubeld, hoewel hier en daar de artikelen van het Westen niet in overeenstemming zijn met de Oostersche pracht. De zomerresidentie van den prins is door eene telephoongeleiding in verbinding met zijne beide paleizen in de stad. Te Kamranieh wordt eiken herfst, ter eere van den Shah, een groot feest gegeven, waar alle notabelen der Europeesehe kolonie worden genoodigd. De Shah en zijn harem wonen dit feest bij, doch zij houden zich schuil in eene plaats van w aar zij door de gasten niet kunnen worden gezien. Bij de aankomst van eiken Europeeschen vertegenwoordiger wordt zijn volkslied door het orkest aangeheven. Het diner, dat in het park onder eene reusachtige tent wordt aangericht, geheel volgens Europeesehe wijze, telt gewoonlijk \an 120 tot 140 couverts. Na afloop daarvan wordt er een prachtig vuurwerk afgestoken in de luisterrijk a giortio verlichte parken. Dit vuurwerk wordt vervaardigd in het arsenaal, dat onder de directie staat van generaal Djehangir Chan, minister van technische kunsten, een Armeniër. Vroeger kon in één adem met Kamranieh genoemd worden de bagh ferdoe\ (tuin van het Paradijs). Zoo weidsch als deze naam ook klinken moge, hij schijnt ten volle verdiend te zijn geweest. Thans echter levert het geheel een beeld van vervallen grootheid op. Het waren vroeger dichte bosschen, doch de boomen zijn geveld; hier ontwaarde men tallooze sierlijke bloemperken, doch thans bloeit er geen enkele roos meer; het in Griekschen stijl gebouwde paleis, op de helling van eenen heuvel gelegen, beheerscht nog de geheele vlakte, doch de zalen zijn ledig, de parketten zijn bezaaid met het puin dat van de kunstig bewerkte zolderingen naar beneden valt; de heerlijke portico's maakten een prachtig effect, doch thans worden zij niet meer onderhouden en schilferen af. De eigenaar van dit vroegere prachtwerk is betrekkelijk nog jong. Zijn vader begon en hij zelf voleindigde den bouw. Hij bekleedt nog een hoogen post, en van zijn vroeger ontzaglijk fortuin is nog een vrij belangrijk gedeelte overgebleven. Doch hij geeft er de voorkeur aan zijn eigendom te laten vervallen, sedert de opbrengst der wouden hem in staat heeft gesteld gedurende -eenige jaren een weelderig leven te Parijs te leiden. Binnen weinige jaren zal er van den Bagh jirdoe\ niets meer over zijn als de herinnering. Het zou ons te ver voeren om aan alle voorname buitenplaatsen in het Schimran-district een woord te wijden, vooral omdat zij veel van elkander verschillen, wat bouw en aanleg betreft. Elke villa draagt den stempel van den eigenaar, van den bouwmeester en van den tuinman, die tot den aanleg hebben samengewerkt. De huizen liggen overal verscholen achter geboomte. Elke landwoning heeft een afzonderlijk gedeelte voor de mannen (biroen) en voor de vrouwen (enderoen). Het geheel is omgeven door een hoogen muur van in de zon gedroogde klei. De wegen. die naar de landwoningen leiden, zijn over het algemeen gebrekkig. In de lente en in den herfst gaat men per rijtuig of te paard naar twee voorname wandelplaatsen in de onmiddellijke nabijheid der stad. Beide zijn ongeveer een uur afstands van de wallen verwijderd. De eene wandeling gaat in noordwestelijke richting naar het met een hoogen muur omringde dorp Joessoefabad. De weg er heen is glooiend, en aan beide zijden met boomen beplant. Van Joessoefabad heeft men een schoon gezicht op de vlakte van Teheran. Het doel van de andere wandeling in oostelijke richting is Toeschan Tapé, waar de Shah een jachtslot heeft. Het panorama dat men daar geniet, uit het pavilloen, dat gebouwd is op een steil opgaanden rotsachtigen heuvel, beloont ruimschoots de moeite van het naar boven klimmen. Het oog rust met welgevallen op de verschillende kleurschakeeringen, welke de bergachtige omgeving oplevert. In de verte, naar het noorden, ligt een ander jachtslot van den Shah „Surkessar" geheeten. Aan den voet van den bedoelden heuvel is een groot park, waarin eenige leeuwen, tijgers, wolven en apen in hokken een jammerlijk bestaan leiden. De weg naar Toeschan Tapé is vlak, en gaat door eene lange rechte laan, met gemacadamiseerde bestrating. In vlak zuidelijke richting van de hoofdstad, op negen kilometer afstands, ligt het beroemde heilige graf van Shah Abdoel Azim. Het bevindt zich in een mausoleum dat van twee vergulde koepels is voorzien. Het aantal pelgrims, dat jaarlijks dit graf bezoekt, wordt geschat op 3oo,ooo. Langzamerhand zijn er eenige huizen en bazaars in de nabijheid van het graf gebouwd, zoodat de plaats thans een vrij grooten omvang en het aanzien van een dorp heeft. Het betreden van dien grond is verboden aan de ongeloovigen. Zij mogen zich alleen bewegen in de onmiddellike nabijheid van het spoorwegstation. Die ongeloovigen hebben intusschen voor den pelgrim 40 den ijzeren weg gebaand, die hem in een kwartier naar de bedevaartplaats brengt. Sedert drie jaren snelt de locomotief van Teheran naar Shah Abdoel Aziem. De concessie voor het leggen van een Decauville-spoorweg tusschen beide plaatsen werd reeds jaren geleden door den Shah verleend aan een Franschen te Teheran ge vestigden ingenieur, den heer Fabius Boital. Na allerlei moeielijkheden te hebben ondervonden bij zijne pogingen om de concessie ten uitvoer te leggen, besloot de heer Boital eindelijk haar aan eene Belgische maatschappij, de Société anonyme des chemins de fer et des tramivays en Perse, te verkoopen. Deze maatschappij exploiteert thans het lijntje sedert Juli 1888, toen het door den Shah werd geopend. De waggons zijn practisch ingericht en worden goed onderhouden. Het geheel heeft het karakter van eene stoomtram. De beide spoorwegstations zijn eenvoudige, doch doelmatige gebouwen. Zij gelijken op het station van een welvarend dorp in Europa. Aan het station te Teheran is eene uitgestrekte werkplaats verbonden, waar tegenwoordig nagenoeg al het spoorwegmaterieel wordt vervaardigd. In het begin moest men Europeanen voor het werk gebruiken; langzamerhand werden deze echter vervangen door Perzen, wier arbeid minder duur is. De Perzische werklieden voldoen goed. Zij zijn vlug van begrip en, mits onder behoorlijke controle staande, ijverig. Het kapitaal der Maatschappij moet op het oogenblik drie millioen franken bedragen. Tot dusver werkt de spoorweg met geen verlies. Hare winsten zijn echter nog onbelangrijk. De directeur der Maatschappij is de heer Eduard Denis. Hij, die zonder de geschiedenis van deze onderneming te kennen, tegenwoordig de treinen om het uur ziet vertrekken, geeft er zich vermoedelijk geen rekenschap van, welke moeite het heeft gekost de lijn zóóver tot stand te brengen. De kosten van transport der eerste rails, die gedeeltelijk uit België, gedeeltelijk ui Rusland kwamen, beliepen van Rescht tot Teheran niet minder den fr. 100 het paar! De locomotieven moesten in afzonderlijke gedeelten vervoerd worden over de onbegaanbare bergpaden, waarvan ik getracht heb eene beschrijving te geven. Drie a vierhonderd man waren noodig om de zware deelen der locomotieven en tenders op sommige plaatsen verder te krijgen. Men zou meenen dat er voor de Perzen reden bestond om de spoorweglijn, die welvaart aanbrengt en die het den pelgrim mogelijk maakt, spoedig en op goedkoope wijze de bedevaartplaats te bezoeken, met een welwillend oog aan te zien. Het tegendeel is echter waar. Toen de technische bezwaren overwonnen waren, begonnen de moeielijkheden voor de maatschappij eerst recht. Nauwelijks was de spoorweg geopend, of er brak een fanatieke storm tegen de onderneming los. Zelfs in den spoorwagen werd er propaganda gemaakt tegen deze ,, duivelsche uitvinding der giaours". Balken en steenen werden op de rails gelegd om de treinen te doen ontsporen, vee werd met voorbedachten rade op de rails gedreven, opdat de eigenaar zich om schadevergoeding tot de maatschappij zou kunnen wenden; en — wat het ergste .was — godsdienstige dwepers plaatsten zich met ontbloote borst en in uittartende houding op den weg, in afwachting van den trein, die niet altijd gemakkelijk kon worden gestopt. De reizigers zochten op allerlei wijze de betaling van hun biljet te ontduiken en begingen ook in verband met die bedoeling de grootste onvoorzichtigheden, terwijl de trein in gang was. Het was te voorzien dat er ongelukken zouden gebeuren. Spoedig zou het dan ook zóó ver komen. Eenige maanden na de opening der lijn, trachtte een passagier zonder biljet, om de controle te ontduiken, van de loopplank te springen, dicht bij het station Shah Abdoel Aziem. De trein was nog in beweging. Zijn mantel bleef haken aan den waggon, hij struikelde, en werd onder de wielen verpletterd. Het was een Vrijdag—de Mohamedaansche Zondag — wanneer de treinen gewoonlijk volgepropt zijn met passagiers. De fanatieke menigte keerde, zonder naar redenen van het ongeluk te vragen of te luisteren, hare wraak tegen den machinist, een Russisch onderdaan. In vertwijfeling verdedigde deze zich met zijne revolver. Hij verergerde daardoor den toestand. Meer dan dertig zware wonden werden hem toegebracht. Hij is voor zijn leven verminkt. Vervolgens mishandelden de bedevaartgangers verschillende andere ambtenaren der spoorwegmaatschappij, plunderden het station te Shah Abdoel Aziem, en staken het in brand. Hetzelfde lot zou zeker te beurt gevallen zijn aan het stationsgebouw te Teheran, indien niet bijtijds de Shah per telegraaf in kennis ware gesteld van den hachelijken toestand. De noodige maatregelen werden genomen, troepen werden gezonden niet alleen naar het station te Teheran, doch ook naar de op een grooten afstand gelegen Europeesche wijk, omdat het leven van alle Europeanen werd geacht in gevaar te zijn. Sedert dien tijd is er geen dergelijk oproer meer voorgekomen. Doch, al gebruikt nagenoeg geen enkele pelgrim een ander vervoermiddel dan de trein, het is er nog verre van af dat de Perzen op het oogenblik dankbaarheid of welwillendheid zouden betoonen voor den spoorweg. Vermoedelijk zullen er nog eenige jaren moeten verloopen, alvorens het publiek zich verzoend heeft met het denkbeeld dat de spoorweglijn Teheran — Shah-Abdoel Aziem een Europeesch karakter draagt, dat de Schiitische bedevaartganger zijnen penning te offeren heeft aan den christen, als hij zijne devotiën verrichten wil aan het graf van den heiligen Shah Abdoel Aziem. IN HET GEBIED VAN DEN DEMAVEND. Teheran, October i8gi. Hoe bereisd de toerist, die Teheran bezoekt, ook moge wezen, welke indrukken latere tochten hem ook mogen geven, hij zal van de Perzische hoofdstad zeker ééne herinnering medenemen, die onuitwischbaar is: den blik namelijk op den Demavend. Wie te Teheran woont, beschouwt den berg als een vriend. Het is een voorwerp van dagelijksche belangstelling, een raadgever voor de te verwachten weersgesteldheid, eene voortdurende vingerwijzing naar het excelsior dat in ons leeft; men.gaat met hem om, zoekt hem als hij in nevelen is gehuld, en bewondert hem zoolang hij zichtbaar is. Als men zich des zomers, om de hitte te vermijden, vóór dag en dauw op weg begeeft, vertoont de dageraad zich het eerst op de kruin van den Demavend. Des winters glinstert zijn hermelijnen mantel in de stralen der ondergaande zon nog langen tijd, nadat het beneden aan zijnen voet reeds donker is geworden. Het is eene stoutmoedige pen die het waagt de heerlijke tinten te beschrijven, van lichtrood tot purper, van citroengeel tot oranje, welke den hoogsten berg van Midden-Azië — één van de hoogste der wereld, — kleuren, van het oogenblik dat de sterren beginnen te verbleeken tot dat zij zich weder vertoonen. De Pers heeft weinig oog voor natuurschoon. Hij zoekt in de vlakte of op de bergen eene vlietende beek, die frischheid aanbrengt en schaduwrijk geboomte, waaronder hij zich kan nederleggen. Hij is over het algemeen weinig tot bewondering geneigd ; toont dit althans zoo min mogelijk, en eene ondergaande zon, het morgenrood, een grootsch landschap, een woest bergtafereel laten hem onverschillig. Toch maakt hij gedurende den zomer vele reizen, b. v. naar het gebied van den Demavend, doch hij doet het omdat zijne door de hitte afgematte zenuwen ontspanning vinden in het koele klimaat, en bovenal omdat hij uit zijnen aard nomade is, geen grooter genot kent dan heden niet op dezelfde plaats te vertoeven als gisteren. Eéne der meest bezochte plaatsen is het op ongeveer twintig kilometer van den Demavend gelegen Laardal. De Shah laat bijna geen jaar voorbijgaan zonder dit dal te bezoeken. Ook sommige te Teheran gevestigde Europeanen verwijlen er geregeld eiken zomer gedurende eenigen tijd, omdat zij er zich o. a. kunnen bezighouden met de forellenvangst in de rivier de Laar. Er is in het dal huis noch hut, boom noch kuituur. In de maand Juli bloeien er vele soorten van veldbloemen. Er zijn eenige weiden en bronnen. De rivier levert visch op. Daarmede is alles opgesomd wat de reiziger tot zijne beschikking heeft. Een tocht naar het Laardal levert nochtans veel merkwaardigs op, niet alleen om het natuurschoon, maar ook om de manier van reizen welke men in Perzië bij dergelijke uitstapjes heeft te volgen. Twee dagen vóór het vertrek wordt de karavaan afgezonden. De muildieren zijn beladen met de tenten, keukenbenoodigdheden, metalen serviezen, tapijten, veldbedden en alle verdere onontbeerlijke zaken. Het noodzakelijke wordt evenwel zooveel mogelijk beperkt. Van weelde is geen sprake, want al bestaat het reisgezelschap slechts uit drie of vier personen, het aantal muildieren bedraagt spoedig een twintigtal. Eenige vertrouwde bedienden vergezellen de karavaan. De muilezeldrijvers begeleiden te voet de dieren, waarvan de meeste eene schel om den nek dragen. Na veel gehaspel bij het opladen der lasten begeeft de karavaan zich op weg. Toen ons reisgezelschr ~ — eene dame en drie heeren — te paard steeg om de reis te aanvaarden, was het nog twee uren vóór zonsopgang. De nacht is in Perzië verre van stil. Terwijl in den namiddag, des zomers, geen blad beweegt en geen dier zich laat hooren, blaffen 's nachts de honden, krassen de uilen, piepen de krekels, balken de ezels, hinneken de paarden, kraaien de hanen en heerscht er veel meer leven bij het bleeke maanlicht dan bij helderen zonneschijn. Dit geldt intusschen alleen voor de bewoonde plaatsen. Nauwelijks komt men in de vlakte, of alle gedruisch houdt op; de nachtwind is koel en verheft zich tegen het krieken van den morgen. Als de hoogste toppen zich vergulden, beklimt men reeds den eersten bergpas. Langs eene vrij zachte glooiing gaat het naar boven. Van den top van dezen pas werpt men nog eenen blik op de vallei van Teheran, die in den morgennevel is gehuld. Daarna heeft men op eens eene geheel andere natuur vóór zich. Bergen van allerlei kleuren en zonder eenigen plantengroei omringen een nauw dal, waarin de Djadscheroed zich kronkelt. De weg naar beneden loopt over een steilen bergrug, die kunstmatig is afgeplat. Aan beide zijden van het smalle pad zijn diepe afgronden. Hoe verder men daalt, hoe steiler het pad wordt. Toch heet deze weg een „koninklijke" en inderdaad, betrekkelijkerwijze, is hij zoo slecht niet. Hij wordt althans eenigszins onderhouden, omdat de Shah vrij dikwijls hierlangs komt. In de vallei van de Djadscheroed ligt een zomerverblijf van den grootvizier. Het is vóór eenige jaren gebouwd, en de boomen zijn reeds in hun vollen wasdom. Men zegt dat de vader van den tegenwoordigen grootvizier zijne hooge waardigheid vooral te danken had aan de volgende gebeurtenis. De Shah pleegt in de genoemde vallei dikwijls te jagen; de rivier is echter niet altijd te vertrouwen. Als het op de bergen zwaar regent, treedt zij niet zelden buiten hare oevers en overstroomt in een oogwenk het nauwe dal. Toen de Shah, nu jaren geleden, eens met zijn harem in de vallei van Djadscheroed verwijlde en in tenten woonde, steeg in den nacht het water. Er war geen tijd om aan het reddden der juweelen en kostbaarheden te denken. Eén der lagere hofambtenaren gaf zich, toen het gevaar voorbij was, moeite om de verloren sieraden op te zoeken, en overhandigde de gevonden voorwerpen aan zijnen koninklijken meester. Deze was hierover zóó opgetogen, dat hij den ijverigen dienaar onmiddelliik een hoogen post gaf. Na verloop van tijd werd hij grootvizier, en bij zijnen dood volgde zijn zoon — de tegenwoordige grootvizier — hem op. Over eene steenen brug gaat de weg weder de hoogte. De Djadscheroed ligt in de diepte, doch weldra verliest men haar uit het oog. Na ruim een uur rijdens wordt het dorp Golandewek berolkt. Onder een grooten plataan, wiens takken door den bergwind licht bewogen worden, gebruikten wij het ontbijt. Eens vooral zij vermeld dat men in Perzië, onder weg zijnde, de maaltijden gebruikt zonder tafel, stoelen en dikwijls, als de knecht, die voor het tafelgereedschap te zorgen heeft, zich laat wachten, ook zonder bord, vork of mes. Het moge niet zeer poëtisch zijn een reisgezelschap eene koude kip te zien ontleden met de werktuigen welke de natuur aan ieder sterveling heeft geschonken, de berglucht wekt den eetlust op en a la guerre comme a la guerre. Golandewek ligt in de vlakte van Hazardare. Dit laatste woord beteekent „duizend valleien", waaruit gemakkelijk valt op te maken hoe oneffen hier het terrein is. Inderdaad gaat men nergens over vlakken grond. Het is een voortdurend dalen en stijgen, het laatste vooral. Over het gehucht Nachoem komt men spoedig te Aftsche. Laatstgenoemd dorp ligt verscholen onder geboomte. Het schijnt voortdurend in gevaar te verkeeren verpletterd te worden door de rotsblokken op de helling der ontzaglijke bergen, die het van alle zijden omgeven. De muur, die gewoonlijk om de Perzische dorpen is opgetrokken eene herinnering aan de invallen der Turkmenen van weleer — wordt hier vervangen door de bergmassa's, die als een natuurlijke muur het dorp omgeven. Aftsche ligt op eene hoogte van 85oo voet. De Aftsche pas, die naar het Laardal voert, is 11,000 voet. Het verschil van 25oo voet wordt bestegen in anderhalf uur, waaruit blijkt hoezeer het terrein stijgt. Van Aftsche tot aan den pas is er geen sprake meer van daling. Steil gaat het bergop over een pad dat met recht eene ladder mag genoemd worden, doch eene ladder waarvan geen enkele sport is afgerond, waar elke stap moet worden gewikt en gewogen, zoowel met het oog op de bodemlooze afgronden, als op de plaats waar het lastdier steun moet zoeken voor den voet. Het indrukwekkende tafereel, dat de Aftsche pas aanbiedt, is niet te vergeten, 's Avonds om 9 uur gingen wij op weg. Even buiten het dorp hoort men het ruischen van eenen bergstroom. De rotsen nemen, bij het klimmen, hoe langer hoe schilderachtiger, geheimzinniger, spookachtiger gedaanten aan. Het groene koper, het roode ijzer, het marmer, met de kleurschakeeringen die zij bij het zonlicht vertoonen, hebben allen dezelfde matte, bleeke tint. De onregelmatig gevormde rotsblokken werpen de grilligste schaduwen; op sommige plaatsen blinkt in de diepte het roode licht van eene nomadentent; voor het overige wordt het gevaarlijke pad nu eens beschenen door de zilveren stralen der maan, dan weder is het in duisternis gehuld door de schaduw van een reusachtig rotsblok. Als eene slang kronkelt de weg zich naar boven ; het pad wordt moeielijker, ruwer, rotsachtiger, naarmate men de met sneeuw bedekte bergtoppen nadert. Zij blinken als gedegen zilver, en schijnen den met sterren bezaaiden hemel te schragen. Hoog boven al deze toppen steekt de Demavend zijne eerbiedwaardige kruin op. Te lang reeds hebben de bergen aan zijnen voet hem aan het oog onttrokken. Het hoogste punt van den Aftsche-pas geeft hem plotseling zijne rechten terug. De reus rijst op vóór den reiziger, die gelooft dat hij reeds in de onmiddellijke nabijheid van het gevaarte is. 41 Toch is de voet van den Demavend nog tien kilometer van den Aftschepas verwijderd. Aan de andere zijde van den pas loopt een weg naar beneden, eveneens zigzagsgewijze, eveneens rotsachtig en smal, doch minder steil dan aan den zuidelijken kant. Men daalt ongeveer 2000 voet. Hierna is men in het dal van de Laar, dat in het eerst vrij breed is, doch uitloopt in een aantal enge valleien, waarvan er twee in noordoostelijke richting liggen. Op weg van den voet van den berg naar den ingang dezer beide valleien, die ongeveer twee uren van elkaar liggen, vindt men de puinhoopen van twee steden. Bijzonderheden omtrent het tijdstip toen zij gebouwd, bewoond en verwoest werden, weet niemand. De eene vallei draagt den naam van Siah pallas d. i. zwarte tenten, naar de kleur der enkele nomadententen, die er in den zomer worden opgeslagen. De andere is de eigenlijke vallei van de Laar. Hier richten de Europeesche reizigers, welke deze streken bezoeken, hunne tenten op. Door eene nauwe rotskloof komt men in het dal. De ruimte tusschen de bergruggen, die tot eene hoogte van 2000 voet boven de reeds 9000 voet hooge vallei aan beide zijden oprijzen, is een kilometer breed. In het midden dier diepte kronkelt zich de snelvlietende Laar. Zij is een echte bergrivier, die hier en daar rapids vormt, en in wier wateren de forel huist. De planten die hier groeien, zijn kameelgras in verschillende soorten, dat door de nomaden als brandstof wordt gebruikt; voorts lavendel, violette iris, thijm, immortellen ; op de meest onvruchtbare plaatsen vindt men nog de witte gipsbloem, vergeet-mij-niet, arrowoot, de affodil, gentiaan en eenige andere. Er is geen enkele boom, omdat niemand zich de moeite getroost van den aanplant. De bloeitijd der bloomen is er zeer kort; zij ontluiken in Juni, om twee maanden daarna te verdwijnen. Het klimaat te Laar is namelijk zeer ruw. De Pers zegt dat zijn land zeven klimaten heeft. Ik heb te Laar in de maand Juli gerild van koude, met de wetenschap dat de temperatuur te Teheran op hetzelfde oogenblik 90 a 95 pet. Fahrenheit in de schaduw wees. De Perzische bedienden slaan in een oogwenk het kamp op. Een uur na aankomst, nog vóór dat de tent, die als keuken dient, is opgericht, heeft de kok reeds een maal gereed. Nauwelijks zijn de karpetten op den grond gelegd, of de tafel is aangericht in de tent die als eetkamer wordt gebruikt; en, terwijl de bergwind door het Laardal strijkt, wordt het middagmaal genuttigd. Om 9 uur 's avonds strekt men de vermoeide leden uit onder de wollen dekens op het veldbed. Men gewent zich spoedig aan dit nomadenleven, en leert binnen eenige dagen de duizend en één zaken missen die in gewone omstandigheden als strikt onontbeerlijk worden beschouwd. Met de rivier als badkuip, de weide als divan, een koffer als kleerenkast, het karpet als tafel, het zadel als hoofdkussen en het paard als vriend, verheugt men zich, terwijl de longen de frissche berglucht inademen, het oog de met sneeuw bedekte bergtoppen beschouwt en de zenuwen zich stalen. Dit leven voert ons terug tot de aartsvaderlijke tijden ; als de wind niet nu en dan loeide, zou de stilte door niets anders worden afgebroken dan door het gehinnik der paarden, die vlak bij de tenten grazen, en door het geblaat der kudden van de enkele nomaden, die hunne tenten dicht bij de onze hebben opgeslagen. Nu en dan omgeven eenige honderden merriën, die den Shah toebehooren en vrij rond loopen, het kamp ; op een ander oogenblik treft men vóór de opening van zijne tent een kameel aan ; dikwijls doet het slaan van een kwartel den jachthond de ooren spitsen, en als de gholam de post van Teheran brengt, ziet men met eenige verwondering den bundel exemplaren der Nieuwe Rotterdamsche Courant aan, omdat men hier op deze hoogte begon te vergeten dat de wereld buiten het Laardal haren gewonen loop vervolgt. Van het Laardal komt men na een rit van vijf uren in het dorp Reneh, dat aan den voet van den Demavend ligt. De weg naar Reneh gaat door eene kleine rivier, wier bedding kalkhoudend is, tengevolge waarvan het water eene witte kleur heeft. De rivier draagt dan ook den naam van Ab Sefied (wit water). Zij mondt uit, evenals de eenigszins verder gelegen rivier Delitschaï, in de Laar, die bij de lagunen van Meshed-i-Sar zich in de Kaspische zee stort. Overal herkent men hier den vulkanischen bodem. Men gaat door lavavelden. De bronnen van den Ab Sefied hebben eene versteenende kracht ; dicht daarbij is ook eene bron wier dampen elk levend wezen dooden. In hare nabijheid liggen altijd eenige gestorven honden, vogels, vossen enz. Reeds ontmoet men zwavelbeddingen, die op den Demavend zeiven zeer talrijk zijn. Bij het verlaten van het Laardal, gaat men noordwaarts ,op naar het dorp Reneh, over een pad van rotsblokken dat zich twee honderd kilometer ver uitstrekt, n.1. van Meshedi-Sar aan de Kaspische zee tot aan het dorp Boemeïne, acht farsachs van Teheran. Dit pad gelieft men een „straatweg" te noemen. Het werd een twintigtal jaren geleden aangelegd door Gasteiger Khan (een Oostenrijksch ingenieur in Perzischen dienst). Hoe deze weg er ook bij den aanleg moge hebben uitgezien, tegenwoordig verkeert hij in eenen toestand, die elke poging om er eene beschrijving van te geven hopeloos maakt. Men moet gezien en gevoeld hebben, hoe het lastdier tusschen de diepe gaten en scherpe punten der rotsblokken zijnen weg zoekt, om zich eene voorstelling van deze ,,chaussée" te kunnen maken. Over duizelingwekkende hoogten komt men eindelijk aan het dorp Reneh. Nog elf duizend voet hooger, en de hoogste top van den Elboerketen is bereikt. In het algemeen wordt de hoogte van den Demavend aangegeven als 21000 voet. Onderscheidene wetenschappelijke reizigers, die getracht hebben het cijfer met juistheid te bepalen, zijn intusschen tot uitéénloopende uitkomsten gekomen, en er zijn er die beweren dat de hoogte niet meer dan 18000 voet bedraagt. In elk geval is de Demavend alleen te vergelijken met den Hymalaya, den Mont Blanc en de hoogste punten van de Cordilleras de los Andes. De indruk, welken de Demavend maakt, wordt kleiner, doordat zijne rechtstreeksche rijzing eerst eenen aanvang neemt op eene zeer verhevene hoogvlakte, en ook omdat hij wordt omgeven door andere bergen, die elk op zichzelf zich vele duizende voeten boven de oppervlakte der zee verheffen. De vorm van den Demavend is, in tegenstelling met de omringende bergen doch in overeenstemming met andere vulkanen, die van eenen kegel. Van Teheran gezien gelijkt" hij des zomers op eene zwarte pvramide, wit geaderd door de met eeuwige sneeuw gevulde bergkloven, en in den winter op het bovenste gedeelte van een suikerbrood. Om zijne basis te zien moet men zich dicht in de nabijheid bevinden. Dan ontwaart men dat hij rust op reusachtige conterforten, vooral in de richting van het Oosten. Legende noch geschiedenis maken melding van lava-uitstroomingen van den berg, wel van aardbevingen in zijne nabijheid. Sommigen beweren nu en dan rook uit zijnen krater te zien opstijgen, doch vermoedelijk is deze bewering hierdoor ontstaan, dat zich niet zelden lichte wolken om de kruin verzamelen, die er uitzien als rook. Hoe dit evenwel ook zijn moge, uitgedoofd is de vulkaanstellig niet. Te Ab-i-germ ("warm water"), een uur afstands van Reneh, vindt men een aantal warme bronnen; evenzoo te Ask, een half uur van Reneh, en op vele andere plaatsen in den geheelen omtrek. Zieken zoeken soms hier genezing voor hunne kwalen, doch hun aatital is gering, wegens de moeilijkheid van de reis, en omdat er op de plaats zelve geen onderkomen is dan in tenten welke moeten worden medegebracht. Stond de Demavend ergens in Europa, ongetwijfeld waren er reeds sedert jaren aan zijnen voet hotels verrezen. Het aantal personen welke den bergtop hebben bestegen, is zeer gering. Het waren meest Europeanen. Men kan den tocht alleen ondernemen indien het weder eenigen tijd helder is geweest, en er geen verandering te verwachten is. Men stijgt den eersten dag ongeveer 3ooo voet, hetgeen nog per muilezel kan geschieden, en overnacht in de open lucht, omdat het medenemen van tenten met groote moeielijkheden gepaard gaat. Den volgenden morgen wordt de verdere bestijging te voet begonnen. Men vertrekt vóór zonsopgang, om denzelfden dag weder naar beneden te kunnen komen. Het klimmen is hoogst vermoeiend, doch levert overigens, bij helder weder, geen zwarigheden op. Men neemt gewoonlijk voor alle zekerheid eenen gids mede. Tweemaal heb ik aan den voet van den Demavend plan gehad hem te beklimmen, doch telkens moest dit plan worden opgegeven uithoofde van de ongunstige weersgesteldheid. Zelfs in het midden van den zomer is de kruin vaak met wolken bedekt, die nederslag veroorzaken, en als het regent aan zijnen voet, dan sneeuwt het boven. Zij die uit een wetenschappelijk oogpunt belang stellen in den hoogsten berg van Midden-Azië, worden verwezen naar het artikel Der Vulkan Demavend in Persiën van dr. Emil Tietze, opgenomen in het Jahrbuch der K. K. geologischen Reichsanstalt, jaargang 1878, Weenen. VAN TEHERAN NAAR MESHHED EN RUSSISCH CENTRAAL-AZIE- Den Haag 19 Juli 1894. Tot de verkeerswegen in Perzië, welke tot dusver nog door zeer weinige Europeanen betreden zijn, behoort die tusschen Teheran en Meshhed. Hij loopt over de volgende stations; van Teheran naar: Eng. mijlen. 1. Keboed Goembed 2 5 2. Aïwan i Kief . 26 3. Kischlach Kar 21 4. Deh Nemek 26 5. Lasgird .. 25 6. Semnan 22 7. Ahuan 24 8. Goeschek 24 9. Damgan 23 10. Deh Mollah 26 11. Shahroed 16 12. Armian 27 13. Maïomaï 17 14. Miandascht 24 15. Abbassabad 23 16. Mazinan 23 17. Mihr 20 18. Sebzewar 32 19. Zafarani 24 20. Shoerab 18 21. Nischapoer 25 22. Kadamgah 1~j 23. Sherifabad 29 24. Meshhed 22 "9 Deze afstand kan door iemand, die aan het ,,tschappar" reizen (per post, met verwisseling van paarden aan de verschillende stations) in Perzië gewend is, worden afgelegd in 7 dagen. Het brievenvervoer tusschen Teheran en Meshhed door postillons, die elkander afwisselen, duurt intusschen 8 a 9 dagen en mij was het onmogelijk door het wachten op paarden en den slechten toestand, waarin de dieren zich bevonden, het vlugger te doen dan in elf dagen. De weg is vlak voor verreweg het grootste gedeelte ; alleen tusschen Aïwan i Kief en Kischlach Kar (de zoogenaamde „Kaspische poorten") en van Sherifabad tot Meshhed is het terrein bergachtig. Over den geheelen afstand volgt men overigens den Elboers-keten. Het is zelfs niet onmogelijk de reis per rijtuig te doen, ofschoon dit met groote moeilijkheden gepaard gaat, en men er alsdan op rekenen moet minstens dertig dagen onderweg te blijven. Vervoer per karavaan vordert denzelfden tijd. Rivieren van eenig belang treft men nergens aan ; dadelijk na het eerste station, van Teheran komende, doorwaadt men de Djadjeroed, wier loop evenals die van alle andere rivieren in Perzië, geheel ongeregeld is ;Aïwan i Kiëf, een dorp van ongeveer 3oo huizen, ligt aan de onbeduidende Zamroed ; overigens is een onbeteekenend beekje eene zeldzaamheid, doch waar het is, daar is plantengroei. Over het geheel is de cultuur zeer spaarzaam, op verscheidene plaatsen is de grond zouthoudend. Een reiziger per post is eene hooge uitzondering, de personen die men ontmoet zijn voornamelijk bedevaartgangers ; de regel is dat men geen levend wezen bespeurt. De posthuizen op den weg zijn de ellendigste inrichtingen, welke de verbeelding toelaat. Om van volslagen afwezigheid van alle huisraad niet te gewagen, is de enkele in het posthuis voor den reiziger beschikbare ruimte een klein vuil hok, dikwerf zonder deur, venster of schoorsteen, en besmet met allerlei ongedierte: in het bijzonder met de ,,Keribguez", een insect dat door zijnen beet langdurige koortsen teweegbrengt. Levensmiddelen bepalen zich tot slecht brood en eieren, en deze zijn niet eens altijd te verkrijgen. Het water is op vele plaatsen ondrinkbaar. Daarentegen heb ik op den geheelen weg wel gods= dienstig fanatisme, doch niets van eene vijandige houding tegen den Europeaan ontdekt. Integendeel: nauwelijks was het eerste station na Teheran, in welk station mij een paar stuks bagage gestolen werden, achter den rug, of de onwelwillende terughoudendheid tegenover den vreemdeling, welke de bevolking van Teheran kenmerkt, hield geheel op en maakte plaats voor eene vriendelijkheid, die mij, na eenige jaren verblijf in Perzië, aangenaam verraste. Men klaagde over de staking der door de „Bank Mining Rights Corporation" aangevangen ontginningswerken van de kopermijnen te Goergan in de nabijheid van Abbassabad, sprak op aangename wijze over het dozijn Europeanen, die aldaar bezig zijn geweest, betreurde de opheffing der tabaksregie en wenschte dat de Europeanen, die welvaart hadden aangebracht, terug mochten keeren. Met voldoening vermeld ik dat onder de handvol Europeanen, die in de laatste twee jaren vóór mij van dezen weg hebben gebruik gemaakt, drie Nederlanders (overigens bijna allen Engelschen) waren. In een dorp, uitsluitend bewoond door Seyeds (afstammelingen van den Profeet) dicht bij de heilige stad Meshhed, ging de Schiitische priester, tot mijne verbazing, zelfs zoover dat hij mij uitnoodigde de beroemde moskee aldaar te betreden en in mijne tegenwoordigheid een dienst te verrichten voor den Imam Reza, wiens voetstap, in steen afgedrukt, als eene reliquie wordt bewaard. Te Semnan (8 ooo inwoners) '), Damgan (7 000 inw.), Sebzevar ^o 000 inw.) en Nishapoer (i5 000 inw.) bezocht ik de bazaars en kreeg den indruk, dat alleen zeer goedkoope artikelen in deze steden een afzet zouden kunnen vinden. De stad Semnan is omgeven door tuinen en velden ; er is dan ook water beschikbaar; in de bazaars is het verkeer vrij druk. Te Shahroed komen de Russische goederen via Astarabad en Bender-i-Gez; er wordt Perzische wol uitgevoerd. Het hoofdcentrum voor Perzische en Afghaansche wol 1 ) Deze bevolkingscijfers zijn alleen bij benadering op te geven. 42 is Sebzewar; deze plaats is ook voor katoen, zijde en thee niet zonder belang. Er wordt katoen verbouwd. Het handelsverkeer heeft voornamelijk plaats met Askabad. Zijde wordt evenzeer te Nishapoer aangebracht; op 48 kilometer ten noorden van laatstgenoemde plaats bevindt zich de beroemde Perzische turkooismijn. De provincie Khorassan is een der gedeelten van Perzië, welke in de eerste plaats de aandacht trekken. Behalve het staatkundig belang, hetwelk zij heeft verkregen door den Transkaspischen spoorweg, aangelegd evenwijdig aan en vlak bij hare noordelijke grens, onderscheidt zij zich door het feit, dat hare hoofdstad Meshhed, met uitzondering van de óp Turksch territoir gelegene heilige plaatsen Mekka en Kerbela, de voornaamste bedevaartplaats voor den Schiïet is 1). In een economisch opzicht worden de reeds vroeger ~) omtrent Meshhed en Khorassan verstrekte mededeelingen hier aangevuld en geresumeerd als volgt: Meshhed heeft eene permanente bevolking van 5o a 60 000 en eene vlottende bevolking van 5ooo zielen; het jaarlijksch aantal pelgrims wordt geschat op honderdduizend. Evenals alle Oostersche plaatsen is de stad een waar doolhof van huizen met platte daken en opgetrokken van klei. Er is slechts ééne lange breede straat. In het midden der stad zijn de heilige gebouwen. Deze bestaan uit: a) de ,,Best", alwaar geen mussuiman, hoe groot zijne misdaad, zijne zedelijke of geldelijke schuld ook, kan worden gevangen genomen; b) de ,,Sahn" of „hof" van het heiligdom, en c) twee moskeeën, waarvan de eene onder een vergulden koepel de overblijfselen van den Imam Reza bevat. Geen ongeloovige kan in de nabijheid dezer heilige gebouwen 1 ) De pelgrim, die Meshhed heeft bezocht, bezit het recht op den godsdienstigen titel „Meshhedi." 2) Verg. Consulaire Verslagen 1890, No. 96. pag. 27; 1891 No. 74, pag. i5 ; 1892 No. 167, pag. 23, en i8g3 No. 12?, pag. 12 vlgg. komen, veel minder er binnen treden, zonder gevaar te loopen voor zijn leven. Ofschoon de bevolking, tijdens mijn verblijf te Meshhed, mij den indruk gaf minder fanatiek te zijn dan algemeen beweerd wordt, zoo is het toch een eerste vereischte voor den Europaan, die er heen gaat om er zich te vestigen en zaken te doen, dat hij eene groote mate van takt en zelfs van lijdzaamheid bezitte. Wat dweepzucht betreft, zoo mag veilig worden beweerd dat de Pers, althans in dit gedeelte van Iran, ten opzichte van den vreemdeling veeleer nu eens uit onkunde, dan weder uit berekening handelt, dan wel rechtstreeks uit geloofsijver. De gevallen van bekeering van Christenen tot het Mohamedaansch geloof zijn uiterst zelden en, indien zij voorkomen, dan moeten de beweegredenen daartoe gezocht worden in de belangzucht der bekeerden en niet in de propaganda der Moslim.' Van het oogenblik. dat de Europeaan zekere vormen niet uit het oog verliest, is hij eerder een voorwerp van uit onkunde voortspruitende nieuwsgierigheid dan van geloofsijver. Eigenlijke religiehaat bestaat alleen tegen den Sunniet. Indien bij volksbewegingen in de Perzische steden de Europeanen altijd het eerst worden bedreigd en zelfs te lijden hebben, dan is het vooral, omdat dientengevolge druk wordt uitgeoefend op de hoogste autoriteiten te Teheran door de diplomatie, en de grieven der oproerige bevolking aldus een geheel ander aanzien krijgen, dan indien de uiting en de regeling daarvan geheel in eigen boezem plaats vonden. Te Meshhed in het bijzonder moet overigens bij volksbewegingen rekening worden gehouden met het feit dat, ten gevolge van het straffeloos blijven van individuen die zich in de „Best" bevinden, de bevolking steeds een groot aantal misdadigers telt, aan wie elk middel goed genoeg is om in troebel water te visschen. Meshhed is het handels-emporium voor het verkeer tusschen Britsch-Indië via Bombay, Bender Abbas en Kirmajj oi ^ ezd en Russisch Centraal-Azië. West-Europeesche goederen worden ook over Turkije, Tabriz en Teheran verzonden naar de hoofdstad van Khorassan, alwaar de handel met Afghanistan ook niet zonder belang is. De vraag, in hoever eene route van Quettah door Britsch Beloedjistan en Sëistan naar Meshhed voordeel zou kunnen opleveren, is in overweging. Mijne reis van Meshhed naar Askabad was eene moeitevolle. Posthuizen zijn er langs deze route niet. Alen is genoodzaakt gebruik te maken van een rijtuig, hetwelk eene week te voren te Askabad moet worden besteld. Te Meshhed is geen rijtuig te krijgen. Van paarden verwisselen op weg is geen sprake. Door de omstandigheid dat het vervoer per as kan plaats hebben, hoopte ik dat de reis eene betrekkelijk gemakkelijke zou zijn. Deze verwachting werd evenwel geenszins verwezenlijkt. Het traject loopt over de vlakte tot Koetschan. Deze plaats wordt, gelijk bekend, voortdurend geteisterd door aardbevingen en het aantal personen, dat er in den herfst van 1893 het leven heeft verloren, mag veilig op 10 000 worden geschat, hetgeen zeggen wil dat 5/6 van de bevolking is omgekomen. Toen ik er stil hield, heerschte er nog steeds eene verpestende atmosfeer. De Perzische Regeering heeft namelijk geene maatregelen genomen tot begraving der lijken en de weinige ongelukkigen, die gespaard zijn en er verwijlen, leiden er een jammerlijk bestaan, zonder iets in een hygiënisch opzicht te kunnen doen. De bazaars en alle andere gebouwen, op enkele uitzonderingen na, liggen in puin, en hoe de stad weder zal worden opgebouwd schijnt voorloopig nog een raadsel. De plaats zal vermoedelijk niet geheel en verlaten worden, want Koetschan is voor den handel met de Transkaspische provincie niet zonder beteekenis. Nauwelijks behoeft te worden vermeld, 'dat Koetschan in den laatsten tijd een broeinest van epidemieën en een groot gevaar voor Europa geweest is en wellicht nog is. Na Koetschan gaat de weg over drie bergpassen van 5 tot 7000 voet. Ik had reeds dadelijk na het vertrek uit genoemde plaats, alwaar het toen reeds (April 11.) zeer warm was, het ongeluk van in de bergen door een sneeuwstorm te worden overvallen, die het den paarden, na twaalf uren zwoegens, onmogelijk maakte verder te gaan Op tien kilometer van de naaste karavanserai" moesten zij worden uitgespannen. Terwijl de bagage op de paarden geladen werd, bleef het rijtuig alleen in de sneeuw achter tot den volgenden morgen, en na gedurende drie uren tot aan de knieën gewaad te hebben door eene laag modder bedekt met een voet sneeuw, kwam ik eindelijk te voet aan bedoelde karavanserai, waar ten gevolge van het noodweder en de vermoeienis der paarden, twee dagen halt moest worden gehouden. Toch is er, met uitzondering van den 180 kilometer langen weg van Teheran naar Koem «), in geheel Perzië geene betere route dan die van Meshhed naar Askabad. De bij den aanleg te overwinnen moeilijkheden tusschen Koetschan en Askabad, bij welke laatstgenoemde plaats zi, slechts tien kilometer over de vlakte gaat, waren ontzaglijk. Hadde deze route alleen het karakter van handelswee gehad, dan lijdt het geen twijfel of zij zou niet minder slecht zijn dan alle andere paden, welke men in Perzië aantreft, doch hare beteekenis is vooral van strategischen aard De weg van Meshhed naar Askabad werd aangelegd op aandrang der Russische Regeering en het is ten gevol>I know of nothing in the East approaching in its massive simplicity and grandeur, and nothing in Europe, save perhaps on a humbler scale the Piazza San Marco at Venice, which can even aspire to enter the competition". de voortbrengselen o. a. : goud, koper, ijzer, aluin, bergkristal, gips, steenkolen en petroleum. Voor de irrigatie van het district wordt gezorgd, doch deze zou nog belangrijke verbeteringen kunnen ondergaan. De stad Samarkand werd door het Russische leger ingenomen den 2/14 Mei 1868. De Russische stad werd aangelegd in 1871. Evenals alle andere steden aan de Transkaspische lijn, ontwikkelt zij zich snel. De straten zijn breede lanen met hoog geboomte. Het plaveisel laat nog te wenschen over. De verlichting geschiedt door petroleumlampen. Het klimaat is gunstig; de gemiddelde temperatuur zh 12.10 Celsius, de gemiddelde barometerstand 699.6; ligging 3898 voet. De bevolking van Samarkand laat zich verdeelen als volgt: Sarthen 40 000 Russen en andere Europeanen 6 000 Garnizoen 4 000 5o 000 Het grensstation van Turkestan op den weg naar Boechara is Katta Koergan, gelegen aan de rivier Narpaja, een zijtak van de Zerafschan, en hoofdstad van het district Katta Koergan. De stad telt: 1200 Russen en i5ooo Sarthen, in het geheel 16 200 zielen. Het district Katta Koergan heeft eene oppervlakte van 6944 vierkante werst, waarvan 48 075 dessjatines worden geïrrigeerd. Alvorens Turkestan te verlaten, moeten nog eenige opmerkingen gemaakt worden aangaande twee belangrijke punten. Het eerste betreft het vestigen in Midden-Azië van koloniën van moejiks uit Europeesch Rusland. De keizerlijke Regeering heeft, ten gevolge van den slechten oogst van 1891 in het Rijk in Europa, buitengewone kredieten gebruikt om dergelijke koloniën bijna uitsluitend in Turkestan te stichten, doch tot dusver met weinig goed gevolg. De moejik is dan ook in den "grond veel meer nomade dan kolonist. Het kost hem niet veel om met zijn gezin en have zijne woonplaats in Rusland te verlaten, doch eenmaal aangekomen op de plaats zijner bestemming in Turkestan, gevoelt hij zich als in een geheel vreemd land, alwaar hij slechts met weerzin blijft en de Regeering verantwoordelijk stelt voor zijne welvaart. Gelijk de autoriteiten mij hebben verklaard, hebben zij veel moeite om den Sarth te beschermen tegen den Russischen kolonist. Deze beschouwt den inboorling zoodanig als zijn mindere, dat hij b.v. bij de irrigatie van zijn grondstuk zoo mogelijk al het water — en meer dan volstrekt noodig is — voor zichzelven gebruiken zal, al moge het land van zijnen Sarthischen nabuur ook verdrogen; ja, hij zal zich niet ontzien zijn beklag te doen bij de overheden als hem dit niet gelukt. De koloniën van Duitschers, die uit Zuid-Rusland (voornamelijk van de Wolga), eigenlijk ondanks de Russische Regeering, naar Centraal Azië zijn gekomen, steken ook hier gunstig bij de koloniën van moejiks af. Op den weg tusschen Taschkent en Samarkand zag ik zoowel de eene als de andere, doch bij den eersten oogopslag bespeurt men of de kolonisten moejiks dan wel Russische Duitschers zijn. Het tweede punt betreft de ontwikkeling van het vervoer langs de Transkaspische lijn in hare tegenwoordige lengte, n.1. van Oesoen Ada tot Samarkand. Cijfers zijn hier het meest welsprekend, doch bij de beschouwing der na te noemen getallen mag niet vergeten worden, dat deze betrekking hebben op het groote totaal van het transport, dus ook b.v. van het water, hetwelk in bijzondere cisternetreinen naar sommige in de zandwoestijn gelegen plaatsen moet worden vervoerd. Het goederenvervoer langs gemelde lijn bedroeg in : 1888 . . 91 5o2 ton. 188 9 121 475 ,, 189 0 167 574 ,, 189 1 189 944 „ Latere cijfers waren nog niet beschikbaar; men berekent evenwel dat het transport gedurende 1892 en 1893 minstens 200 000 ton heeft bedragen. Van het station Katta Koergan gaat de trein naar Ziraboelak, welke laatste plaats juist op de grens ligt van Turkestan en het khanaat van Boechara. Dit khanaat is beroemd wegens zijn ooft, timmerhout en lamsvellen. Er wordt gevonden : goud, zilver, koper, tin en andere metalen, alsook steenkool van zeer goede qualiteit. De hoofdstad van denzelfden naam, met een aantal inwoners van ongeveer zestig duizend, is de groote markt voor kleederen in Midden-Azië. Kirghizen, Turkmenen, Afghanen en Joden komen er te zamen. Een groot gedeelte der bevolking leeft van nijverheid. Er worden vervaardigd : Oostersche curiositeiten, zooals wapenrustingen, zadels ingelegd met ivoor en met metaal, geborduurde zadeldekken, gordels, messen, tapijten, koperwerk : voorts vindt men in de bazaars : ijzer, thee, vellen, gedroogde vruchten, drogerijen, samovars en Europeesche artikelen. Onder de laatste verdienen vooral vermelding: katoenen goederen van Russischen oorsprong. De Russische katoenfabrieken bootsen de Oostersche patronen na, en ofschoon men niet kan zeggen dat zij daarin zeer gelukkig slagen, zoo is het Russisch artikel toch zooveel goedkooper in prijs, dat het met graagte wordt gekocht. Boechara drijft handel met de Afghaansche plaatsen Maïmene, Andkuï, Shibergan, Akscha en Siripoel. Naar Afghanistan wordt uit het khanaat voornamelijk uitgevoerd : manufacturen, suiker, aardewerk, lucifers, metalen en metaalfabrikaten, en ingevoerd wol, huiden, vellen hennep en vruchten, terwijl de over Afghanistan uit Britsch-Indië geïmporteerde goederen van Hindostanschen of Engelschen oorsprong hoofdzakelijk bestaan uit: thee, indigo en mousseline. Het is deze invoer, welken men in de Transkaspische provincie tracht tegen te gaan. Zooals wij boven gezien hebben, wordt het khanaat van Boechara besproeid door de rivier de Zerafschan. Deze irrigatie levert evenwel moeielijkheden op, want dikwerf is er tegen den zaaitijd niet genoeg water in de Turkestansche districten, die door de Zerafschan worden geïrrigeerd, om daarvan nog af te staan, aan Boechara. De wenschelijkheid bestaat mitsdien tot het maken van een kanaal, hetwelk het water van de Amoe-Darja (Oxus) naar de stad Boechara zou voeren. Dit kanaal zou een aanvang moeten nemen stroomopwaarts van Khilif op de Afghaansche grens en eene lengte moeten hebben van ongeveer 5oo werst. De kosten worden geraamd op hoogstens i5 millioen roebel. De Sarthische stad Boechara ligt op een afstand van i i werst van het spoorwegstation en dus ook van de europeesche wijk van Boechara, alwaar onlangs het schoone Russische gezantschapsgebouw is gereed gekomen. Deze wijk breidt zich met den dag uit. Tusschen de beide gedeelten van Boechara ligt een door de Russen aangelegde carrossabele weg. Het plan bestaat om er eene trambaan te maken. De verlichting van Boechara door middel van gas of electriciteit zal mettertijd de aandacht verdienen. V an Boechara komt men over de vier kilometer lange spoorwegbrug naar het station Amoe-Darja (Tsjardschuï). Men weet, dat deze brug bij het bouwen der Transkaspische lijn eene nog g^ootere te overwinnen moeilijkheid vormde dan de zandverschuivingen. Zij werd voorloopig van hout gebouwd en het valt gemakkelijk na te gaan, hoeveel de kosten van onderhoud, gedurende de zes jaren dat zij in gebruik is, hebben bedragen, aan welk gevaar van brand zij voortdurend is blootgesteld, en hoe het verkeer wordt belemmerd door de noodzakelijkheid voor de treinen om niet sneller te gaan dan de wachter te voet, welken zij van het begin tot het einde der brug moeten volgen. Hierbij komt, dat het geheele verkeer in Boechara en Turkestan van die enkele brug afhangt. Hare vernieling zou voor die 45 streken eenc onberekenbare schade opleveren. Het plan, volgens hetwelk de brug van ijzer zal worden gemaakt, bestaat reeds lang. De kosten worden gewoonlijk geraamd op 6 millioen roebel, ofschoon er reeds door een consortium moet zijn aangeboden haar te vervaardigen voor 3Vj millioen roebel. De adviseur der Russische Regeering in deze aangelegenheid is Prins Khilkof „Inspecteur général au Département des voies et des communications" te St. Petersburg. Nauwelijks heeft de trein de brug verlaten of het station Amoe-Darja (Tschardschuï) is bereikt. Deze, aan de vruchtbare oevers van den Oxus gelegen, plaats is in hare opkomst. Zij telt eene bevolking van 6 ooo zielen. Ik bezocht er de katoenreinigingsfabriek van den Heer Worontsoff te Moscou. 200 kilometer verder stroomopwaarts ligt Kerki: de markt voor de Afghaansche steden Andkuï en Maïmene, en van gewicht voor het transito-verkeer tusschen Turkmenië en Afghanistan. Ongeveer 8o kilometer van Merw, de rivier de Moergab opwaarts, is men bezig met de irrigatiewerken van Sultanbend, dat het persoonlijk eigendom van den Russischen Keizer is. Deze werken bestaan in een dam ter hoogte van 58 voet, dienende als afsluiting der rivier, wier wateren een meer (3y5 acres oppervlakte) vormen. Door vier sluizen zal het water in groote kanalen naar de omstreken worden gevoerd. De tegenwoordige beheerder van dit landgoed is de Heer Kastalinski, de ingenieur der technische werken de Heer Andreëf. De Transkaspische provincie wordt verdeeld in de volgende districten : a ) Mangishlak met fort Alexandrovsk. b) Krasnovodsk. c) Tedjen. d ) Merw. 1) 1 ) De vroegere territoriën: Yuletan, Saraks en Pendjeh worden thans tot het district Merw gerekend. De bevolking der provincie bedroeg in 1892 1) 323 183 zielen, behalve de militairen, tegen 276 709 in 1891. Onder het eerstgenoemd aantal bevonden zich ongeveer 3oo 000 inboorlingen, terwijl de overige bevolking bestond uit: Russen g 0g2 zielen. Perzen 5 158 „ Armeniërs 2 871 „ Kaukazische en Kazansche Tartaren 2 815 ,, Verschillende andere nationaliteiten 2 5o6 ,, 22 432 zielen. Het Russisch bestuur heeft in den korten tijd zijner werkzaamheid veel gedaan voor den openbaren gezondheidstoestand, irrigatie en boschwezen. Steenzout wordt gewonnen in het district van Krasnovodsk, op het eiland Tschelekene en dicht bij het spoorwegstation Bala Ischem, het toekomstig verbindingspunt van Krasnovodsk met de Transkaspische lijn (zie boven), evenzeer in het district van Tedjen bij de Afghaansche grens. Langs den spoorweg werden in 1892 naar de havens der Kaspische zee vervoerd 5 727 423 poed tschelekensch zout. Voorts wordt zout gewonnen uit het meer Ivitik bij fort Alexandrovsk en uit eenige andere kleine zoutmeren. Asphalt wordt evenzeer dicht bij het station Bala Ischem gewonnen ; in 1892 eene hoeveelheid van 37 383 poed. De petroleumproductie op het eiland Tschelekene bedraagt van 20 tot 3o 000 poed jaarlijks. Gips, dat bij Krasnovodsk wordt gewonnen, en wel in 1892 tot eene hoeveelheid van 33 750 poed, gaat naar Perzië en den Kaukasus. Het district van Krasnovodsk levert ook eenige hoeveelheden steenkolen op. Hoewel de Transkaspische provincie wat vruchtbaarheid i ) De beschikbare statistieken liepen tijdens mijn verblijf in Transcaspië tot I892. betreft niet kan worden vergeleken bij Boechara en vooral niet bij Turkestan, zoo is het toch der moeite waard eenige cijfers te geven aangaande hare cultuur, omdat deze zullen aantoonen, dat de provincie niet geheel en al eene „zandwoestijn" is, zooals zij nu en dan wordt genoemd. De districten van Tedjen en Askabad brachten in 1892 voort: 2 241 000 poed koren, tegen 2 776 000 poed in 1891 '), voorts 381 000 poed gerst en 2 640 poed rijst. Doch ook hier schijnt de katoenbouw de eerste plaats te zullen innemen. Deze heeft zich thans reeds sterk uitgebreid en belooft voor de toekomst gunstige resultaten. Sedert 1891 wordt de katoen voornamelijk uit Amerikaansch zaad gewonnen. In 1892 werd uit het district Merw eene hoeveelheid van 14 000 poed vervoerd, in 1893 40 000 poed, en spoedig hoopt men de jaarlijksche productie op een millioen poed te brengen. Ik bezocht de drie in de stad Merw gevestigde inrichtingen tot het zuiveren van katoen. Zij werken voorloopig op kleine schaal met Amerikaansche machines (,,gins„). De eene van de „Maatschappij van Russische katoenfabrikanten" te Moscou (voorheen Kanschine & Co., thans de heeren Gebrs. Krafft, Boline, Kanschine en Morozof ), de tweede van de heeren Minder & Co. te Moscou en de derde van den heer Alexander Ivanovitsch Bornemann. Wijn wordt in de Transkaspische provincie nog weinig geproduceerd. Askabad leverde op in 1892: 2000 vvedro witten wijn. De veestapel der provincie op 1 Januari 1893 was als volgt: Schapen en geiten 2 000 000 stuks. Kameelen 123 000 ,, Paarden 74 000 ,, 1 ) De officieele statistieken vermelden, dat de vermindering der graanproductie in 1892 tegen 1891 uitsluitend moet worden toegeschreven aan de cholera-epidemie van eerstgemeld jaar, welke ook de Transcaspische provincie zeer sterk heeft geteisterd. Groot hoornvee 3g ooo „ Ezels 14 000 „ 2 25o 000 stuks. Van ruwe wol werd ingevoerd ongeveer 81 000 poed, ter waarde van Rb. 400 000, van verschillende wolfabrikaten (tapijten enz.) ±i 45 000 stuks, ter waarde van Rb. 33o 000. De vischvangst in genoemde provincie leverde in 1892 op: 107 i73 poed, ter waarde van Rb. 381 000. De opbrengst der jacht was Rb. 3o 000. In de Transkaspische provincie werden langs den spoorweg vervoerd : 1891. Invoer. Uitvoer. Transito. Poed. Poed. Poed. 1 354 000 1 282 000 f 872 000 1892. 1 47S 000 1 384 000 1 681 000 Vervoerd werden, herkomstig van Europeesch Rusland en van den Kaukasus: houtwaren, suiker manufacturen, ijzei en petroleum ; herkomstig van Boechara en Turkestan : rijst, gedroogde vruchten, meel en groenten ; met bestemming naar Europeesch Rusland en den Kaukasus : graan, meel, wol, katoen, rozijnen en andere gedroogde vruchten; met bestemming naar Turkestan en Boechara : thee, zaden en manufacturen; herkomstig van Europeesch Ruslanden den Kaukasus en rechtstreeks naar Boechara en Turkestan : thee, suiker, petroleum, manufacturen en metalen; herkomstig van Turkestan en Boechara en rechtstreeks naar Europeesch Rusland en den Kaukasus : wol, rozijnen en andere gedroogde vruchten. De invoer in de Transkaspische provincie over Perzië en Afghanistan vermeerderde van 1891 tot 1892 met Rb. 037 644 of met 22 %, die van thee (Chineesche en BritschIndische) bedroeg Rb. 1 498 796 of voor Rb. 422 633 meei dan in 1891. In het geheel werden over de Perzische grens in de Transkaspische provincié geïmporteerd 900 000 poed diverse goederen, ter waarde van Rb. 3 463 000, tegen 810 000 poed, ter waarde van Rb. 2 988 000, in 1891. Behalve thee bestond de invoer uit tarwe, gedroogde vruchten, katoen, wol, leder, vee, katoenen, wollen en zijden stoffen. Uitgevoerd werden uit de Transkaspische provincie naar Khorassan voor Rb. 33 323. Uit Europeesch Rusland gingen langs den Transkaspischen spoorweg en over zee naar Khorassan de volgende goederen : 1892 1891 Roebel. Roebel. Suiker 53o 717 1 651 841 Manufacturen . . 1 222 081 1 647 251 Aardewerk 141 784 160 143 Metalen en metaalfabrikaten . . 186 000 200 625 Petroleum 108 784 64 900 Diversen 325 138 274 389 2 514 504 4 029 149 De invoer uit Afghanistan in de Transkaspische provincie bedroeg over Meroetschak en Pendjeh : 1892 1891. Roebel. Roebel. Koren 3 797 2 455 Gedroogde vruchten 4 898 3 587 Amandelen en pistaches ... 5 843 6 426 Zaden « — 1 023 Huiden en vellen 10 562 14 296 Wol 22 227 3 422 Vee 42 279 3i 881 Manufacturen 104 551 Metalen — 1 745 Diversen 10 481 2 992 100 221 68 378 Naar Herat werden over Khorassan gezonden: 1892. 1891. Roebel. Roebel. Suiker 54 586 104 600 Manufacturen 198176 249600 Aardewerk t J22 6 IÖ2 Petroleum 1 g8? 2g6 Kaarsen 6 i73 2 162 262 644 365 820 De invoer in de Transkaspische provincie uit Khiva bedioeg in 1892 ongeveer Rb. 3oo 000, de uitvoer naar genoemd khanaat ongeveer Rb. 200 000. De tegenwoordige stad Merw, wier bestaan slechts van weinige jaren dagteekent, ligt aan de betrekkelijk kleine livier Moergab. De stad telt op het oogenblik nog een gering aantal inwoners: van 4 tot 5ooo, doch zij is een centium voor de handelswegen van Boechara en den Oxus naar het Oosten van Perzië en van Centraal Azië naar Biitsch-Indië door Afghanistan. Dientengevolge bestaat er vertrouwen dat zij eene goede toekomst te gemoet gaat. In elk geval is zij er thans verre van af om te kunnen w 01 den aangeduid met de woorden ,,a nascent and as yet very embryonic russian town with some station buildings, two or three streets of irregular wooden houses and of generally inchoate appearance" gelijk Curzon haar eenige jaien jaren geleden beschreef. Twee maal per week : Dondei dags en Zondags, is er bazaardag en alsdan is Merw het aantrekkingspunt van de omwonende Turkmenen. Ik vond op die markt alle soorten artikelen te koop van weinigwaarde, met uitzondering van schoone Turkmeensche tapijten. Het aantal Turkmenen aldaar bijeen was minstens 5ooo. Deze stam leefde vroeger alleen van roof; de mannen ver richtten geen arbeid en lieten het huiswerk aan de vrouwen over ; thans kunnen de laatsten zich meer bijzonder met het weven van tapijten bezig houden, en van dit artikel gaat jaarlijks voor ecne waarde van Rb. 400 000 naar Europa. De prijs dezer tapijten te Merw is van Rb. 6 tot Rb. 1000 per stuk, naar gelang van grootte en qualiteit. De oase van Merw is vruchtbaar; tot dusver is nog slechts een betrekkelijk gering gedeelte behoorlijk bebouwd. Toch brengt zij reeds jaarlijks voort, in ronde getallen : katoen 40 000 poed. wol 1) 5o 000 ,, leder loo 000 ,, iamsvellen •) 100 000 „ graan 800 000 ,, gerst 400 000 ,, sesamzaad 100000 ,, Vooral de katoenbouw ontwikkelt zich snel en men gelooft binnen weinige jaren nog eene veel grootere hoeveelheid dan thans te zullen produceeren, doch men geeft er zich tevens rekenschap van niet boven een zeker maximum te kunnen gaan, uit hoofde van den onvoldoenden voorraad van water. De invoer van Merw geschiedt uit Boechara, Khiva, Perzië ( Meshhed ), Afghaansch Turkmenië, Turkestan en Askabad ; de uitvoer naar Boechara en Perzië. Vertrouwbare cijfers zijn voor het naast hieromtrent niet te verkrijgen, doch bij benadering kan als cijfer van den tegenwoordigen import-, export- en transitohandel der stad worden aangegeven i5 millioen roebel. Te gelijkertijd is de handel te Merw voor uitbreiding vatbaar. In de nabijheid liggen de oases van Yuletan, Saraks en Pendjdeh, bewoond door de Sarik- en Salor-Turkmenen, terwijl Merw de zetel is der Tekke-Turkmenen. De prijzen van verschillende artikelen zijn te Merw zeer hoog. Voor een flesch bier, die te Kasan of te Astrakan 10 kopeken kost, betaalt men te Merw 25 a 3o kopeken. 1 ) Gaat vooral naar Marseille. 2) De eene helft gaat naar Europeesch Rusland, de andere naar Boechara. Met betrekpelijk gering kapitaal zou men aldaar verschillende nijverheidsinrichtingen, zooals eene bierbrouwerij, eene branderij, eene katoenspinnerij en eene meubelfabriek in bedrijf kunnen brengen. Volgens de mij verstrekte inlichtingen doet het gebrek aan kapitaal zich allerwege in de Transkaspische provincie en in het bijzonder te Merw gevoelen. Askabad, de hoofdstad van de Transkaspische provincie, residentie van den opperbevelhebber1 ) en administratief centrum, heeft eene bevolking, die eenige jaren geleden ioooo inwoners telde, doch thans is gestegen tot 17000. De stad heeft in geen enkel opzicht een Aziatisch aanzien ; integendeel zij heeft geheel het karakter van eene provinciale Russische garnizoensplaats. Uit Perzië komen de Schiïtische pelgiims naar Mekka hierheen en hoe meer deze weg van bedevaart wordt gebezigd, des te eerder zal de Europeesche beschaving door hen op prijs worden gesteld. Voor de Schiïtische bedevaartgangers uit Boechara vaardigde reeds generaal Annenkof in 1887 eene proclamatie uit, waarin de voordeelen werden in het licht gesteld van de Transkaspische spoorweglijn om Meshhed te bereiken. Dat de Sunnitische pelgrims van Boechara en Samarkand op hunnen weg over de Kaspische Zee naar Mekka van de lijn gebruik maken, behoeft geen betoog. Hun aantal als reizigers wast elk jaar. Tot het vestigen van handels- en nijverheids-inrichtingen levert Askabad niet minder gelegenheid op dan Merw. Een tramweg zal na eenigen tijd noodig zijn voor het verkeer in de stad; ook zal in de naaste toekomst het gas of de electriciteit de tegenwoordige openbare verlichting met petroleumlampen moeten vervangen. Men verlaat de Transkaspische provincie tegenwoordig nog over de ondiepe haven van Oesoen Ada. Gelijk boven vermeld, zal de terminus der Transkaspische lijn aan de Kaspische Zee verlegd worden naar Krasnowodsk. Te Bakoe kreeg ik nog kennis van aldaar bestaande '( 1 ) Men weet dat het geheele Russisch gebied in Midden-Azië op het oogenblik nog op militaire wijze wordt bestuurd. 46 plannen tot irrigatie der oevers van de rivieren Koera, Arax en Akoescha. Het bovenstaande moge den indruk hebben gegeven dat het Russisch Centraal-Aziatisch gebied zich reeds belangrijk ontwikkeld heeft, zich nog voortdurend ontwikkelt en een tijdperk van grooten bloei schijnt te gemoet te gaan. Zoowel op het gebied van handel, nijverheid als techniek is er reeds veel gedaan, doch hetgeen er nog te doen valt is oneindig meer. Zal Nederland voor dit alles onverschillig blijven? Mijn bezoek aan de bedoelde streken is zeer vluchtig geweest, doch niet kort genoeg om tot de bescheiden meening te geraken, dat eene dergelijke onverschilligheid zeer te betreuren zou zijn. Het Russisch gebied in Azië rs zoo ontzaglijk groot, dat elk deel, dat wij aan zijnen economischer bloei zullen kunnen verwerven, een niet te versmaden factor voor onze werkzaamheid, voor onzen ondernemingsgeest zal zijn. Te verliezen hebben wij daarbij niets, doch alles te winnen. Gedurende de zes weken van mijne reis in Centraal-Azië mocht ik geen enkelen landgenoot, hetzij reiziger of aldaar gevestigd, ontmoeten, geen enkele inrichting, geen enkele onderneming aantreffen, waarbij, voor zoover ik kon nagaan, eenig Nederlandsch belang was betrokken en, met uitzondering van eenige bussen van Houten's cacao1), eenige tegeltjes (te St. Petersburg gekocht) uit de fabriek der heeren Joost Thooft en Labouchère te Delft, die in de eetzaal des heeren P. Lessar, Russisch Politiek agent te Boechara prijkten, en een kruik „Nederlandsche curacao", waarvan de étiquet en de inhoud blijkbaar onecht waren, kwam mij geen enkel artikel onder de oogen, dat aan het vaderland herinnerde. Doch, indien ik het ook al te betreuren vond, bij het bewerken der statistische gegevens aangaande Centraal-Azië, ( i ) De verpakking van cacao der firma Einem te Moscou gelijkt geheel op de Nederlandsche, doch draagt den naam der genoemde firma. die over millioenen roebels loopen, dat daaronder geen enkel cijfer school, betrekking hebbende op een Nederlandsch handelsartikel, indien ik de overtuiging had, dat geen enkel Nederlandsch handelskantoor, geen koopman, geen winkelier, geen industrieel, geen kolonist in Russisch CentraalAzie gevestigd is, dat geen Nederlandsche technische onderneming er werkt, dat geen Nederlandsch geld er welvaart verspreidt, — moedeloos maakte mij dit alles niet, want het was een troost te weten dat het hier een gebied geldt, hetwelk eerst sedert dertig jaren van beschaving spreken kan, dat te nauwernood ten onzent bekend is, en waarop het dus der moeite waard zou zijn de aandacht mijner landgenooten te vestigen. Indien ik bij die poging mocht slagen en het tegenwoordig verslag de overtuiging mocht schenken, dat het Russisch gebied in Azië in beginsel een veld voor onze werkzaamheid en geestkracht kan aanbieden, dan zal zeker de vraag rijzen, welke belemmeringen dat streven ontmoeten zal. In verband daarmede moge het vergund zijn op te merken dat, indien het waar is dat vreemdelingen zooveel mogelijk op het Russisch territoir worden geweerd, de ondervinding in Europeesch F.usland ons Nederlanders heeft bewezen, dat er wel degelijk onderscheid wordt gemaakt tusschen den eenen vreemdeling en den anderen. Terwijl aldaar vreemdelingen zijn, wier verblijf alles behalve gemakkelijk genoemd kan worden, herinner ik mij niet gedurende een zesjarig verblijf te St. Petersburg iets vernomen te hebben \an eenigen harden maatregel, genomen tegen een Nederlandsch onderdaan, die zich niets te verwijten had '). Er is geen reden om aan te nemen, dat dit onderscheid door de autoriteiten in Aziatisch Rusland uit het oog zou worden verloren, en ik durf die veronderstelling staande te houden ( i ) De moeielijkheden, welke buitenlandsche Israëlieten in Rusland ondervinden, staan in verband vooral met de interne politieke en' minder met de zuiver economische wetgeving. ondanks het feit, dat het mij in den regel niet is mogen gelukken aan de overheden in Centraal-Azië een woord te ontlokken van aanmoediging bij mijn streven. Hij die het volkskarakter kent, weet dat de Rus in den aanvang tegenover den vreemdeling gereserveerd is, doch dat het ten slotte van de bekwaamheid, scherpzinnigheid en takt des laatsten af hangt of het doel, dat hij zich voorstelt, wordt bereikt, mits dit doel natuurlijk eerlijk en van zuiver economischen aard zij. Bestuurders van in Rusland gevestigde Nederlandsche ondernemingen zullen deze meening zeker bevestigen1). Het bedoeld bezwaar mag dus volstrekt niet als onoverkomelijk geacht worden. Eene andere moeielijkheid is de weinige kennis of liever de nagenoeg algeheele onbekendheid ten onzent met de Russische taal. Deze leemte, moet vermoedelijk voor een groot gedeelte worden toegeschreven aan het feit, dat de gelegenheid om in Nederland in deze taal onderwijs te krijgen van Regeeringswege ten eenen male ontbreekt en van particulieren kant zeer zeldzaam is. Tegenover deze bezwaren staat, gelijk boven gezegd, dat wij in het Russische gebied in Azië niets te verliezen en alles te winnen hebben en dat het veld van arbeid zóó groot is, dat lieden van allerlei stand mettertijd partij zullen kunnen trekken van de verbindingen, die men er thans wellicht — voorloopig op beperkte schaal — zal trachten aan te knoopen. Een der beste middelen tot het aanknoopen dier gewenschte verbindingen in de tegenwoordige omstandigheden is het plaatsing zoeken voor jonge lieden bij ondernemingen ( i ) Nauwelijks hier te lande teruggekeerd, werd mij welwillend een bericht toegezonden door eene te St. Petersburg niet zonder moeite opgerichte Nederlandsche handelsonderneming. Uit dat bericht blijkt duidelijk, dat de zaken der firma in weinige jaren zich flink hebben uitgebreid, hetgeen des te meer op prijs te stellen is, omdat zij zich voornamelijk bezig koudt met den invoer van echt Nederlandsche handelsartikelen. van handel en nijverheid in Europeesch Rusland, alwaar zij zich moeten bekwamen in de kennis van taal, land en volk, in het bijzonder met het oog op hunne latere vestiging in de Transkaspische provincie en in Turkestan. Het is mij bekend, dat de Nederlandsche consulaire ambtenaren te Bakoe, Bakoem en te Moscou daartoe naar vermogen zullen medewerken. Het zooveel mogelijk uitbreiding geven aan onze bestaande handelsbetrekkingen met Europeesch Rusland in het algemeen, ook wat den export van dat land betreft, zal indirect een goeden invloed ter bereiking van het beoogd doel kunnen uitoefenen, evenals de eventuecle vestiging van een Nederlandsch kantoor te Meshhed, welke stad als een goede uitkijk naar Russisch Centraal-Azië mag worden beschouwd. SAMARCANDE- Paris Octobre 18Q4, Mon cicérone m'avait dit a 1'avance que ce jour-la nous irions voir des lutteurs. «Mais», avait-il ajouté immédiatement, « c'est dommage qu'il n'y ait pas de doute sur le résultat de la lutte. Mozaffur Begi est un vieux lutteur, et, surtout dans les derniers temps, il a battu tous ceux qui ont osé se mesurer avec lui. Aussi, 1'enthousiasme du public sarthe fut modéré hier et avant-hier.» En attendant Ie spectacle, je songeai a ce grand Empire musuiman, vieux de plusieurs siècles dont je trouvai ici les reliques. Déja dans la province transcaspienne j'avais eu 1'occasion de faire des comparaisons entre la Perse: royaume chiite, chancelant mais encore debout, et le monde de disciples du Prophéte oü je me trouvais maintenant; monde qui, en ayant une certaine liberté religieuse, est tenu en bride pour tout le reste par une autorité militaire européenne toute puissante, et mené par une main civilisatrice chrétienne. Au dela de FElbourz: révolution, corruption, pauvreté; de ce cöté-ci ordre, prospérité, tolérance religieuse; la-bas 1'air vibre du cri » pain! », ici 1'indigêne s'intéresse a la continuation du chemin de fer transcaspien jusqu'a Tachkent; a Meched le «Best» est le refugepour les plus grands criminels, et aucun chrétien, sous peine de mort, ne peut mettre le pied sur ce terrain: moitié de la ville ; le grand minaret de Boukhara porte un nid gigantesque de cigognes, et la familie paisible qui s'y est installée, n'aura pas choisi eet endroit qu'après 1'époque oü le bourreau cessa de jeter les condamnés de la hauteur de 200 pieds dans le vide de la ruelle droite en bas. Avant cette époque, les diplomates anglais Stoddart et Conolly, chargés d'une mission en faveur de 1'influence britannique en Asie centrale, avaient été emprisonnés, sur 1 oidre de 1 Émir Nasrullah, dans un puits plein de vermine, martyrisés et enfin décapités. L'étranger est en süreté maintenant dans toute 1'Asie centrale russe, le Boukhara y compris. II y circule librement et piend ses repas dans le waggon restaurant de la mer Caspienne a Samarcande. La ville de Boukhara est trés ancienne ; 1'indigène 1'appelle la « noble ». Les autres musulmans, les Persans en premier lieu, dont les ancètres y régnaient au neuvième siècle, ne se rendent pas encore bien compte de ce que le Khanat est aujourd'hui vassal d'une puissnee chrétienne. Boukhara ! N était-ce pas le rocher de 1'Islamisme a travers les ages ? Le pioveibe ne dit-il pas: «sur tous les endroits de la terre la lumière descend, mais a Boukhara elle est ascendante. » Environ 1'an 1400 Tamerlan y régnait; maintenant 1'Émir Seyed Abdoul Ahed s'y amuse naïvement dans quelques petites chambres construites dans son palais en guise de waggon-lit, d'après le modèledes chemins de fer russes; comme souvenir de son voyage a Pétersbourg, 1'Émir passé souvent la nuit dans ce « waggon » fixe. Le voyageur européen doit voird'abord Boukhara et ensuite Samarcande, celle-ci étant de beaucoup la plus intéressante. L ancienne Maracande est située dans le bassin fertile de la rivière Zérafchane. On y fait trois récoltes par an, le trêfle y donne cinq regains. De tous les temps on a mis beaucoup de soin a 1'irrigation, aussi bien dans le Khanat de Boukhara que dans le district de Samarcande. Les statistiques parient de 43 grands canaux dans le premier district, et de 83 dans 1 autre 5 ces canaux sont tous détournés de la rivière principale. II n'est pas difficile cependant de constater a Samarcande les progrès faits a ce sujet dans la période de 25 années de gouvernement russe. Au Khanat de Boukhara, 1'irrigation n est pas dans un état favorable, mais les désirs du gouvernement russe et ceux de 1'Émir lui-même tendent a 1'amé- liorer. Le gouvernement russe toutefois considère cette question plutöt comme d'un caractère interne boukhare, et poursuit en attendant avec énergie le but de fertiliser le Turkestan. La, quand la question d'avoir de 1'eau en quantité suffisante sera résolue pour la province de Samarcande, un avenir de prospérité économique est assuré a ce pays. Mais le voyageur qui vient visiter sa capitale dans un but archéologique doit se presser, car hélas ! les jours de ses monuments, faute d'entretien, sont comptés, et il n'y en a pas un seul qui ne soit déja en ruine. Je verraisa Samarcande une lutte, non seulement d'hemme contre homme, mais de race contre race, d'une philosophie religieuse contre 1'autre. Oü est la gloire qui construisit le tombeau de Tamerlan? Les Russes plantèrent un pare autour du Temple, comme si cette tombe devait être enterrée sous le feuillage de 1'arbre de la paix. Le bois s'est développé vite: en Oriënt une bouture devient un arbre en six ans. Les feuilles qüi ombragent maintenant le mausolée du chef des hordes tartares murmurent le cantique «la paix sur la terre ». Les sarthes sont des sunnites, donc beaucoup moins fanatiques que les Persans Chiïtes, parlesquels ils sont haïs et méprisés. On raconte en Perse 1'anecdote suivante: un brave homme rencontra au Paradis le plus grand criminel qu'il avait connu, de son vivant. Quand le saint homme demanda au Prophéte Ali d'oü venait que ce coquin eüt obtenu la une place, 1'explication lui fut donnée: il s'est racheté, car en rendant le dernier soupir il a prononcé encore les paroles : « maudit soit Omar!» De mon expérience personnelle, je n'oublierai jamais 1'expression de profond mépris, sur la figure de mon domestique persan, lorsqu'un négociant au bazar a Boukhara jura ne pas pouvoir vendre un certain objet au dessous du prix demandé «sur la tête d'Omar! » En rentrant, la première question de Houssein fut: « combien de temps nous resterions encore dans le pays de ces chiens damnés qui avaient le courage d'affirmer leurs paroles sur la tète d'un pareil misérable ». La fréquentation des R.usses pendant vingt-cinq ans a rendu les Sarthes tolérants pour d'autres, tolérance qui surprend agréablement celui qui a vécu en Perse. Les raonuments a Samarcande sont encore des sanctuaires pour les Sarthes, mais les chrétiens peuvent y entrer librement. Le Gour-Amir ou Tombeau de Tamerlan est couvert d'une immense coupole; a gauche s'élève un minaret dépourvu de sa couronne par 1'age. On arrivé par un haut portail dans une chapelle oü se trouvent cinq tombes. Les murs de cette chapelle sont en albatre; leurs décorations en briques ne consistent plus qu'en petits fragmen'ts, qui pourtant donnent une idéé nette de leur ancienne splendeur. Ces tombes, environnées d'une balustrade en marbre sculpté, n'indiquent que 1'endroit des tombes própres, qui se trouvent en bas, dans la cave. L'usage oriental d'ériger des tombeaux semble avoir suivi le système de dérober la tombe même a la vue de la foule: exactement a 1'endroit au dessus duquel se trouve le corps de Tamerlan, il y a une tombe de pierre précieuse de couleur noire verdatre, tombe qui porte les traces évidentes des essais d'un vandale quelconque pour déplacer ou détruire la pierre. Une douzaine de marches mène au caveau oü reposent depuis le commencement du quinzième siècle les restes du conquérant, roi et politicien, qui rendait sa capitale de Samarcande la gloire de son Empire, et dont les oeuvres n'ont été nr surpassées, ni même maintenues par ses successeurs. Le mausolée de Tamerlan est toujours un lieu de pélerinage pour les Sarthes; mais on voit que leur résistance de plusieurs siècles a été rompue pour tout de bon dans la dernière lutte. C'est bien leur temple a eux oü ils entrent, mais ce temple branie ; il ne brille plus dans le soleil d'Orient comme symbole de grandeur et de puissance; il ne bannit plus de ses murs sacrés tout ce qui est malpropre et impur, d après la vraie doctrine a eux; le pélerin se rend a eet endroit ainsi que 1'esclave retourne aux lieux oü! 47 il a possédé sa liberté pour la dernière fois; ce tombeau pour lui est le drapeau en loques, souillé par les mains de 1'ennemi; en jetant un regard vers cette relique, il sent la même honte que 1'exalté chrétien, quand a Jérusalem il voit des soldats turcs prés du Saint-Scpulcre. L'impression la plus forte que, venant de Perse, j'aie eue du souverain pouvoir russe en Asie centrale, fut, quand le gardien musuiman du temple de Tamerlan n'eut pas le courage d'éloigner le chien d'un officier qui visita le sanctuaire en curieux. Un chien dans la Mosquée ! A Méched on aurait lapidé 1'infidèle et son impur suivant; ici le zèle religieux du Mahométan se résuma dans un regard d'inquiétude craintive, dans un soupir de soulagement reconnaissant, quand la bete fut éloignée par son maïtre. Non moins intéressante que le tombeau de Tamerlan, et en même temps rendant un témoignage non moindre de lutte, dans laquelle la victoire est restée a 1'occident contre 1'orient, est la grande place de Righistan a Samarcande. Du chapiteau élevé de la medresseh d'Ouloug Beg je regardai la place du marché en bas; involontairement 1'image du passé se présenta a mon esprit. Je vis le temple d'Ouloug Beg, petit-fils de Tamerlan, ainsi que 1'architecte arabe 1'a terminé au commencement du XVe siècle; imposant par la simplicité, solennel par la symétrie, une grande masse et pourtant magistralement groupé, un bloc carré, flanqué de deux minarets, rien de plus, et cependant parlant par sa sévérité artistique aux croyants a ses pieds. A gauche de l'Oulou Beg, s'élève Ie temple de « Chiredar», Le mot persan signifie «porteur de lion», car ses mosaïques de briques superbes forment au front les armes persanes. A droite le «Telah Karin i. e. celui «fait enor», dont la dorure brille au soleil. Les cellules de ces universités religieuses sont remplies d'étudiants; sur la place les pélerins se pressent les uns contre les autres; la capitale de Tamerlan est le foyer de la philosophie, Ie centre de consolation divinede 1'Islamisme. Mais, après 1'époque oü mon imagination se transporte, on a lutté, 1'or s'est temi, le lion a été dompté; je ne trouvai qu'un seul ulemah dans sa celluie, surpris que je lui demande oü se trouvent ses collègues, étonné que quelqu'un s'intéresse encore a son sort, et pour un pourboired'un rouble, on m'offritplusdefragments debriques, que je n'aurais pu en transporter. Les temples del'empire de Tamerlan s'effritent tous les jours, et leur poussière s'envole aux quatre vents du ciel. Si les médressehs susmentionnées constituent un trio incomparable, le monument le plus beau, séparé des autres, du moins autant que nous pouvons en juger, est la mosquée du «Roi vivant» (Chah zcndeh), éloignée d'une certaine distance du Righistan. Ce mausolée doit avoir été consacré a un prince tartare, parent du Prophéte. A présent les recherches pour découvrir son nom sont inutiles ; mais quelle description donner de toute cette agglomération de niches et de cellules ornées de pierre bleue, en forme de ruche, des églises imposantes avec des mosaïques des nuances les plus superbes, les plus choisies ! Un immense portique et un large escalier en pierre de presque quarante marches mènent a 1'édifice couronné de sept coupoles. Le tombeau du « Roi vivant » est toujours un lieu de pélerinage, et dans une des chapelles j'assistai a un office religieux, oü les Sarthes en foule, en chantant-des cantiques plaintifs, se flagellaient pendant des heures; mais le mausolée est une ruine, et le temps n'est pas loin oü les quelques parties de 1'édifice, qui servent encore, non sans danger d'écroulement, seront, elles aussi, mises hors d'usage. La réserve dans 1'opinion qu'on peut se former actuellement de la splendeur d'autrefois des monumentsaSamarcande, se rapporte surtout a la mosquée de « Bibi khanoum». Le mot « khanoum » signifie « dame » , « madame », et cette mosquée fut érigée par Tamerlan en 1'honneur de sa femme chinoise Bibi. Ce temple se trouve dans un tel état de ruïne que, seule la fantaisie, a 1'appui des parties colossales de piliers et d'arcs restées debout, peut le reconstituer. Ces ruines, plus élevées que toutes les autres, démontrent que ce monument était le plus haut de Samarcande. II y a un seul objet qui est assez bien conservé. II se trouve dans 1'ancienne cour intérieure du temple. C'est un pupitre énorme de marbre, ayant la forme d'un V, et posé sur neuf pieds, pour le Koran. La superstition existe encore de nos jours parmi la population indigène, que la femme stérilc, qui passé a genoux sous le pupitre, sera guérie. On montre dans la mosquée du Chahzendeh un exemplaire du Koran, ayant dü servir pour ce piëdestal. II est permis de domeide 1 authenticité de eet exemplaire. Les ulemahs permettent que ce livie soit touché et feuilleté par des chrétiens. Dans la partie nord-estde Samarcande, la oü commence la route de Tachkent, le terrain est accidenté. Au pied de la colline la plus élevée, est un pare conduisant a la mosquée de Chah zendeh ; tout prés est une petite vallée oü 1'on montre une tombe extraordinairement longue, comme la tombe de Daniël prés de Chiraz en Perse, oül'on montre également une tombe de ce prophéte ; s'il y a silence, on peuty entendre murmurer les eaux de la Séraf-Chane. Alais aujouid hui le contraire du silence règne sur cette colline. Le spectacle de lutteurs est encore un amusement favori des Sarthes, et, si Mazaffur Begi n'était pas considéré comme invincible, le nombre des spectateurs serait certainement plus grand. Ce nombre est a peu prés de cinq mille. Les turbans fourmillent. On a laissé ouvert un cercle d'environ 25 mètres de diamètre : c'est 1'aréne. Les premiers rangs des spectateurs sont assis par terre, les seconds sont debout, et derrière eux se tiennent les cavaliers. Les femmes sont couvertes. Les Tadjiks, les premiers habitants d'origine iranique, se distinguent facilement des Tartares, a cause de la couleui plus claire, des traits plus fins et des cheveux et de la bai be moins fonces, mais 1 un comme 1'autre constituent un type pittoresque. Le « Khalat »est en soie, en demi-soie ou en coton, mais en tout cas des couleurs les plus diverses: Ia raie rouge courageusement a cöté du jaune brillant, le pourpre sans facon a cöté du vert; bref, tout 1'arc-en-ciel. Le vètement est retenu autour des reins par une ceinture, décorée souvent de pierreries. Tous ont une apparence patriarcale; chaque individu peut servir de modèle a un peintre. Prés du Tadjik se tient le Kirgize, prés du Tatare un afghan, des juifs, des hindous, des turcomans et non moins de russes se frólent dans la foule bigarrée. Samarcande se baigne dans le soleil de midi. De la colline on a un des plus beaux panoramas! Devant nous, les montagnesde Pendjakent, qui encadrent la vallée de laZéraf-Chane. Ici le mausolée de Chah zendeh entouré de tas de pierres: la les ruines du temple de Bibi Khanoum, dont les piliers semblent ètre dirigés vers le ciel comme des bras de géants, suppliant que le«mene mene tekel»sur les murs soit effacé; ensuite les minarets des medressehs d'Ouloug Beg, Chii Dar et Telah Kari, du tombeau de Tamerlan et puis les parcs et les jardins russes nouvellement arrangés, le bazar moderne, le palais du gouverneur et la station du chemin de fer. La lutte commence, Mozaffur Begi nu-tête, seulement un foulard autour des reins, le corps bruni, provoque tous ceux qui osent se mesurer avec lui. II y en o un qui s'annonce; il est battu ; un second est bientót par terre, un troisième subit le même sort. Quand un quatrième entre dans 1'arène, le public a un riie de mépris, il nya pas encore eu un moment de tension; c est un « pollice verso » avant le combat, le cetcle des spectateurs diminue. Ceux qui restent plaisantent, et, certains du résultat, ils font apeine attention. Le nouveau lutteur est jeune, a peine un homme, mais il a les muscles bien développés. Adroitement il évite d'abord chaque occasion d'ètre saisi par son adversaire agé, mais encore vigoureux. II se glisse autour de lui comme un tigre. Tout d'un coup, al'occasion propice, il prend Mozaffur Begi paria ceinture et le fait chanceler. Le vieux lutteur est resté debout, mais le public retient déja 1'haleine. Les de.ux s'empoignent, s'enlacent. Pendant un temps ils restent immobiles; une saccade de 1'un, un tour de reins de 1'autre, rien encore; ils sont toujours debout et se détachent de nouveau. L'excitation da public va crescendo; un nou vel essai de part et d'autre pour tirer parti d'un faux mouvement de 1'a.lversaire; ils glissent, ils tournent, ils se courbent les membres, tantót ils reculent, tantöt ils font un pasen avant; le public observe un profond silence, interrompu seulement d'un sifflement par-ci, d'un cri par-la; toutd'un coup les deux champions se tiennent de nouveau; Mozaffur Begitourne sur ses talons, il est soulevé, trébuche et un bruit assourdissant dans la foule annonce qu'il a été vaincu. Les assistants supposent que le perdant se relèvera et s'inclinera, d'après 1'usage, devant son maitre. Mais MozaffurBegi, le visage li vide, le corps immobile, ne se relève pas. On s'élance vers lui; il ouvre encore une fois les yeux, pousse un soupir et il a rendu 1'ame. L'effort par trop violent a mis fin brusquementa la vie du lutteur. On apporte une planche, ony met le corps et on 1'emmène. Tout cela s'était passé si vite que dans les premiers moments je ne pus pas me rendre compte de ce qui était arrivé. Par degrés seulement je vins a la conviction que eet homme robuste, plein de confiance en lui-mème, provoquant, si tenace en apparence, lui qui venait de résister a une triple attaque, avait succombé, sans pouveir jamais recommencer un combat. Etait-ce le hasard, était-ce une indication visant les indigènes qui m'entouraient? Ceux-ci, frappés de même mortellement dans leurs sanctuaires, dans leurs usages, n'ont en effet qu'a considérer le passé comme mort, et ne peuvent diriger le regard vers 1'avenir, qu'a la condition qu'ils laissents'émietter leurs temples branlants, et qu'ils se rangent dorénavant sous la bannière de la puissance chrétienne, qui les conduit vers la civilisation, le progrès et la prospérité. En 1868, le Sarthe lutte pour la dernière fois, Samarcande est prise, 1'armée boukhare battue, la province de Zérafchane annexée et maintenant « le jour commence a poindre en Oriënt». Que personne n'objecte que c'est un peuple grecorthodoxe qui règne la-bas. Un certain dédain est permis pour les questions de dogmatique, qui divisent nous autres chrétiens, aussitót que les idees larges surviennent, que les comparaisons s'imposent entre une philosophie d'égoïsme fanatique, et une autredonlle Maitre prcchait comn.e piincipe: « Aimez-vous les uns les autres » . Pour acquérir ces idées-la, pour trouver de pareilles comparaisons, un voyage en Asie centrale vaut de 1 or. REIS VAN PEKING DOOR MONGOLIË EN SIBERIE Haarlem i3 Juin i8g6 Toen ik verleden jaar mij gereed maakte om uit Shanghai naar Peking te vertrekken, ontving ik een brief van Baron Schenck, den Duitschen gezant te Peking, dien ik vroeger in Perzië gekend had, en die in China onze belangen waarnam. Deze brief gaf mij eenige inlichtingen omtrent de reis naar Peking, en eindigde in een post-scriptum met de woorden: «Lasciate ogni speran\a voi ch' entrale." Ik heb mij gedurende mijn verblijf te Peking dikwijls deze woorden herinnerd. Inderdaad, wanneer men van de Settlements in de Chineesche havens naar Peking komt, kan men gerust de vergelijking gebruiken van hemel en het onderaardsche. In de Settlements vindt men al de gemakken van het Europeesche leven, terwijl men in Peking alles ontberen moet. Volgens eene tractaatsbepaling tusschen China, eenerzijds en Frankrijk en Engeland ander,, rijds zouden de legatiën te Peking, na den oorlog van x861, niet buiten de stad bij elkander worden gevestigd, maar onder de muren van het Paleis en te midden der Ghineezen. Vandaar dat alle geriefelijkheden van het Europeesche leven in Peking ontbreken. De straten zijn er ontzaggelijk vuil; van ontspanning is geen sprake, en de eenige lichtzijde van het leven der Euiopeanen is het gezellig samenzijn. 1 oen s lands zaken mij dus in de lente van dit jaar voor eenigen tijd naar Europa riepen en ik het daartoe noodige verlof ontving, maakte ik met een blij gemoed de noodige toebereidselen tot mijne reis. Ik had mij altijd voorgesteld om, zoo het eenigszins mogelijk was, van uit China mijnen weg te nemen over Siberië. Mongolië trok mij aan, en ook hoopte ik door eene zoodanige reis te kunnen voortzetten mijne reeds vroeger aangevangen pogingen om onze werkzaamheid naar het Russisch gebied in Azië te leiden. Wat de Mongolen betreft, zoo was het het eerst in 1894 op mijne reis in Midden-Azië, dat ik in verrukking werd gebiacht over de oudheden, die zij inzonderheid te Samarkand hebben achtergelaten. Daarover heb ik indertijd in de Stagen van den Dag" een artikel geschreven, getiteld: S.1171 en Land , waarnaar ik mij veroorloof te verwijzen De reis liet zich niet gemakkelijk aanzien. Talrijk waren de schiikbeelden, die mij werden voorgehouden, vooral wat koude en onveiligheid betreft. Op ervaring gegronde inlichtingen waren nagenoeg niet te verkrijgen, want ongerekend eenige weinige Russische diplomatieke en consulaire ambtenaren, die de reis bijna altijd in den zomer hebben gedaan, is het aantal Europeanen, die van Peking, geheel over land, naar Europa hebben gereisd, uiterst gering. Voorzien van het noodige bontwerk heb ik echter van de koude weinig te lijden gehad. Mijn vermoeden dat de voorspellingen omtrent de onveiligheid overdreven zouden zijn, heeft zich ten volle bewaarheid. De toebereidselen lot mijnen tocht waren intusschen uit den aard der zaak veelvuldig. De vraag was op weike wijze ik door Mongolië zou komen. Van gewone vervoer- middelen is daar geen sprake; per kameelkar of te paard neemt de reis nog minstens vijf weken. Ik had intusschen de belofte van steun ontvangen van het Russische gezantschap, en ik vernam dan ook, dat ik gebruik kon maken van eene tractaats-bepaling, welke tusschen China en Rusland bestaat, en waarbij China zich verplicht, om, door middel van de Mongoolsche overheid de Russische diplomatieke en consulaire ambtenaren door Mongolië te vervoeren. Aangezien ik reeds vroeger daarvan had gehoord, had ik mij intijds, en zonder de zekerheid te hebben dat ik er ooit gebruik van zou kunnen maken, verzekerd van een tarantas, die zich toevallig te Kalgan op de Mongoolsche grens bevond. Eene tweede moeilijkheid was het vinden van een bediende, die Mongoolsch sprak, Na lang zoeken kwam ik ook wat dit punt betreft, om raad bij Graaf Cassini, den Russischen gezant in Peking, die mij welwillend toestond gebruik te maken van de diensten van een Kozak, die den weg kende, omdat hij gewoonlijk belast is met het vervoer van de Russische post tusschen Kiachta en Tientsin Deze zeer gewillige man is mij voor de reis door Mongolië van veel nut geweest, wel te verstaan voor behulpzaamheid in het algemeen, want tot bijstand bij bedreiging van mijne veiligheid was nergens aanleiding. Hij kende mongoolsch, en iemand bij zich te hebben die de taal spreekt, is voor den reiziger onontbeerlijk: nauwelijks heeft deze de chineesche grens achter zich of de mongoolsche taal is de eenige waarmede hij verder kan komen. Den 7den Maart 1. 1. van Peking vertrokken per muildierdraagstoel, was ik den ii^a d. a. v. te Kalgan op de Mongoolsche grens. De weg tuschen Peking en Kalgan loopt door eene bergachtige streek. Op vele plaatsen wordt steenkool gewonnen op de meest primitieve wijze. Gegraven wordt tot eene diepte van hoogstens zes voet. Tegen het ontginnen \an mijnen op rationeele wijze hebben de chineezen tot 48 dusver oog het bezwaar, dat volgens hunne manier van zien, elke berg bewoond wordt door geesten, welke in hunne rust niet mogen worden verstoord. Dit vooroordeel belem mert elk initiatief lot mijnontginning in China. Het vervoermiddel langs bedoelden weg is de chineesche kar en het lastdier. Het transport van steenkolen naar Peking houdt vele lieden bezig en is zeer kostbaar. De afstand van Peking tot Kalgan is 3c>5 chineesche li of 200 kilometer. De weg loopt langs de voigende plaat¬ sen: (afstand) [geraamd] getal li inwoners Guanshi 70 Nanko 35 10000 Tshadow 33 Gwaï laï 40 40 000 Shahtchine 45 5o 000 Dzi Ming li 40 Suan chwoa foe 60 15o. 000 Kalgan (chineesch Djandja ko) 70 80. 000 395 Gelijk reeds kan worden opgemaakt uit de geschatte cijfers aangaande het aantal inwoners van sommige der bovenbedoelde plaatsen, is de bevolking dezer streek zeer dicht. Langs den geheelen weg is dan ook een druk verkeer van voetgangers, karren en karavanen. Gedurende vier dagen ontmoette ik drie karavanen van minstens 200 kameelen, welke thee naar Rusland vervoeren, die van het centrum van China (Hankow) via Tientsin, Kalgan Oerga en Kiachta gaat. Thee van Aankow naar Moskou is thans nog zes maanden onderweg. Voorts heeft langs de route Peking-Kalgan vervoer plaats van huiden, wol, stroopapier, ijzerwerk en andere artikelen. De dichte bevolking leeft in de meest volslagen armoede; talrijk is het aantal menschen, die zich bezighouden met het oprapen van mest, om dien voor brandstof te ver- koopen en aldus een schamel daggeld te verdienen. Bij goede exploitatie der mijnen en aanleg van wegen zou de streek ongetwijfeld tot welvaart kunnen worden gebracht. Bij Nanko vindt men antiquiteiten uit de Ming-dynastie, o. a. de graven van de Ming-keizers eene laan van vreemdsoortige standbeelden in den vorm van olifanten en dromedarissen, honden paardene nz. Te Nanko zelf is eene groote poort, voorzien van bas-reliefs. Na Kalgan houdt de bedoelde dichtheid van bevolking plotseling op. Rusland heeft in gemelde plaats voor zijne onderdanen een recht van entrepot bedongen. Het doen van zaken is hun evenwel verboden, want Kalgan is voor den buitenlandschen handel niet opengesteld. Er worden dus ook geene consulaten toegelaten. Door Mongolië geschiedt het vervoer van goederen per kameel of per kameelkar. De reiziger moet hetzelfde transportmiddel bezigen, tenzij hij zoo gelukkig is een tarantas te bezitten en profiteeren kan van de tusschen Rusland en China (aan welk laatstgenoemd rijk, zooals bekend, Mongolië schatplichtig is) bestaande tractaatsbepalingen op het vervoer van Russische ambtenaren van en naar China via Mongolië. Ie Kalgan genoot ik er de gastvrijheid van den agent van de bekende Russische kooplieden in thee: Kokowine en Bassov. Na hier 24 uur vertoeft te hebben begon ik mijne tocht door Mongolië. Ik geloof verplicht te zijn hier eerst een paar woorden te zeggen over de geschiedenis der Mongolen. Herinnerd zij dat in de i3 le eeuw - wat vóór dien tijd met hen gebeurde ligt vrij wel in het duister — Dsjingis-Khan begon de Mongoolsche horden te brengen onder één hoofd; na twee Tartaarsche rijken te hebben onderworpen, trok hij naar Europa. De Mongolen zijn twee malen in Rusland gevallen en zelfs tot Polen en Silezië doorgedrongen, waar zij bij Liegnitz den Hei tog van Breslau versloegen. Wanneer wij thans nog onder de Hongaren en Finnen Mongoolsche typen aantreffen, moet dit dan ook aan die invallen worden toegeschreven. De opvolger van Dsjingis-Khan, die in 1227 overleed, was Oktai-Khan, die ook een inval in Rusland deed. Kort na den dood van dezen vorst bereikte het Mongoolsche Rijk zijn glanspunt en strekte zich uit van de Chiheesche Zee, en van Indië tot diep in Siberië en de grenzen van Polen. Dit rijk ging ten onder door de schuld van de Satrapen. De Chineezen schudden het Mongoolsche juk af in de veertiende eeuw en Rusland volgde hun voorbeeld in de vijftiende. Intusschen ontstond in Centraal-Azië in de tweede helft der i4e eeuw een nieuw Mongoclsch Rijk onder Tamerlan uit den Dscliagatai-stam, die den Osmaanschen Sultan Bajazeth I versloeg, welk feit van het hoogste gewicht was voor de geschiedenis van Europa. Tamerlan wilde ook China weder onder Mongoolsche heerschappij brengen, doch zijn dood in 1409 verhinderde dit. Na hem heeft het Mongoolsche Rijk nog één glanspunt gehad, ongeveer in i5oo, onder den Gróoten Mogol; daarna echter heeft Mongolië opgehouden invloed uit te oefenen op de wereldgeschiedenis. Thans is dit rijk tributair aan China. Wanneer wij de gevoelens beschouwen van de Chineezen tegenover ons, die zij als barbaren aanzien, dan mogen wij daarbij niet vergeten, dat zij thans reeds vijf eeuwen steeds omringd zijn geweest door volken, die tegen hen opzagen en tevens, dat de Europeanen vroeger, ter wille van den handel, zich vernederingen hebben laten welgevallen van de zijde der Chineezen. Deze moesten dientengevolge wel tot het denkbeeld komen, dat hunne beschaving de eenige ware was en dat China het punt vormde om hetwelk de geheele aarde zich draaide. Met een roemrijk verleden achter zich, vormen de Mongolen thans een herdersvolk van vier millioen zielen. Zij zijn nomaden en stellen gaarne tot beschikking van den gast hetgeen zij hebben, doch dit is niet veel. Hun rijkdom bestaat in paarden en deze zijn tot zijnen dienst, voorts een tent, waarin niets anders te vinden is dan eenige vilten vloerkleeden en een komfoor, waarin gedroogde mest wordt gebrand; eindelijk verschaft men hem kokend water en desverlangd schapenvleesch. Heeft hij aan iets anders behoefte, dan moet hij het medebrengen. De Mongolen spannen de paarden niet in, doch vervoeren het rijtuig op de volgende manier: Vóóraan het lamoen wordt een dwarsbalk bevestigd van 6 a 7 voet lengte. Een ruiter rechts en een ruiter links nemen dezen balk vóór het lijf op den nek van het paard. Bovendien zijn er zes touwen aan den balk bevestigd, waarvan er vier worden vastgehouden door een gelijk aantal ruiters vóór den balk en de twee overige door een tweeden ruiter rechts en links van de beide eerstgenoemden. Op deze wijze wordt de tarantas over den weg gesleept van de eene halteplaats naar de andere. Er zijn tusschen Kalgan en Oerga twee wegen. De ééne: de zoogenaamde ,, karavaanweg ", is 3oo werst korter dan de andere. Toch bereikt men langs laatstbedoelden: den "postweg", vlugger zijjie bestemming, omdat hier water te vinden is en derhalve paarden kunnen worden gebezigd ; de eerste daarentegen kan alleen door kameelen worden betreden* De ,,postweg tusschen Kalgan en Oerga loopt over 47 halteplaatsen en is 1 35o werst lang. De halteplaats bestaat uit een tiental vilten tenten (in het geheele westen en noorden van Azië worden zij ,,joert" geheeten), die uit de verte gezien een zwarte stip in de woestijn van Gobi vormen. \ an Kalgan af geeft de Chineesche Regeering hem, die onder hare bescherming reist, twee Mongoolsche autoriteiten te paard mede. De eene begeleidt voortdurend het rijtuig, de andere is steeds een station vooruit om de bevolking te Waarschuwen en te zorgen dat paarden gereed staan. Het aantal paarden, dat van elke halteplaats wordt medegenomen, wisselt af van 25 tot 35, dat der Mongoolsche begeleiders (somtijds gaan ook vrouwen en meisjes mede) van i5 tot 20. Zooals boven vermeld, wordt de tarantas gesleept door acht ruiters, doch de vaart welke -dj nemen is eens zoodanige, dat geen paard het langer dan gedurende zes werst kan uithouden; onder het rijden wisselen de ruiters elkander dan ook af om de vermoeide paarden aan den leiband te doen loopen en de reservepaarden te bestijgen. In het algemeen weet men niet waarover zich meer te verwonderen: over de taaiheid van het Mongoolsch paardenras, over de koenheid der ruiters of over het weerstandsvermogen van de tarantas. Krijgt de laatste in de woestijn van Gobi averij, dan blijft den reiziger niets anders over dan het voertuig achter te laten en zijnen weg te paard te vervolgen. Tot repareeren bestaat aldaar geene mogelijkheid. Bijna overal is de woestijn van Gobi heuvelachtig en het rijtuig rolt zigzagsgewijze over eenen bodem, die slechts zelden veroorlooft dat het zich in horizontalen toestand bevindt. Op enkele plaatsen gaat het door mul zand, dikwerf over rotsen en meestal over grond, welke doet vermoeden dat, werd de steppe van Gobi. behoorlijk geïrrigeerd, men onrecht zou doen door haar "woestijn" te noemen. De Mongolen geven zich niet de moeite hunne paarden te voederen; de dieren worden naar de hoogten gejaagd, waar gras ('s winters onder de sneeuw) te vinden is. Van stalling of bedekking is geen sprake. Hier en daar wordt graan gebouwd, doch de hoeveelheden zijn gering, omdat de Mongool onder zijn tegenwoordig regeeringsstelsel geen have kan bezitten en er de voorkeur aan geeft nomade te blijven. Zijn eenigen rijkdom vormen zijne paarden en schapen; voorwerpen van het meest ondergeschikt belang: een stuk courantenpapier, een blikken bus, gediend hebbende voor verduurzaamde levensmiddelen, een sigarettenhuls wekken zijne nieuwsgierigheid, zijne belang- stelling op en als geschenk aanvaardt hij ze met dankbaarheid. Het vervoer van den reiziger geschiedt in naam kosteloos; hij betaalt als fooi drie roebel aan elk station, hetgeen voor een rit van gemiddeld dertig werst door evenzoovele paarden en i 5 personen zeker niet kostbaar mag geheeten worden. Ik had de gewoonte te 2 uur 's morgens den dag te beginnen, gaf dan order ona de tarantas met de noodige matrassen en dekens in gereedheid te brengen, ontbeet vervolgens met een blik soep, gewarmd op een spirituslamp, die een voorwerp van de grootste belangstelling bij de Mongolen was. Tegen 4 uur kon ik dan vertrekken van het station, 's Avonds tegen 8 uur maakte ik halt en liet mijn veldbed in het een of ander station opslaan. Had ik in de tent niet goed geslapen - hetgeen dikwerf het geval was - dan haalde ik mijne schade in onder weg. Menigmaal als ik tegen den morgen al rijdende ingesluimerd was en tegen het schemeren van den dageraad wakker werd, verbeeldde ik mij te worden getrokken door een bande joyeuse, welke zoo even van een trqvesti-bal was gekomen en thans in der haast naar huis ijlde. Inderdaad, de Mongolen met hunne eigenaardige kleederdracht geven aanleiding tot fantasiën. Ik herinner mij een 12-tal hunner, aan wie ik in mijne gedachten eene bijzondere benaming gegeven had. Zoo was er een: dien ik de "incroyable" noemde, een ander de "heks", een derde de "ridder", enz. Hun hoofddeksel is een puntige muts, gevoerd met bont, versierd met veelkleurige linten. Over het algemeen zijn de Mongolen van goed humeur; zi) zijn matig, en het geschenk, door hen het meest gewaardeerd, is een stuk "tegel-thee". Gelijk boven gezegd verstrekken zij zoo noodig den reiziger schapenvleesch. Dit is het eenige voedsel waarover deze van hunnen kant kan beschikken en waarover door mij nooit beschikt is. Wel is het door mij aangewend om, wanneer mijne paarden niet spoedig gereed waren, de lieden tot haast aan te sporen. Van het oogenblik af, dat ik bevel gaf om een of twee scha. penbouten te braden, waren onmiddellijk de paarden ter plaatse. Mijn bagage bestond uit twee koffers, een hoedendoos, welke dikwijls voor een lantaarn is gehouden, omdat zij was bevestigd aan een lat op den bok van de tarantas, - een kleine travelling-bag en eenige matrassen en dekens. De koffers werden getransporteerd op den rug van een dravend kameel. De Mongolen hebben kleine o.ogen en men beweert, dat dit een atavisme is. Door het voortdurend opwaaiend stöf namelijk zouden zij van oudsher gewend zijn geweest de oogleden te sluiten, en het tegenwoordig geslacht toont nauwelijks de pupil. De Kozak bewees mij goede diensten op die reis en zijn optreden veroorzaakte niet zelden komische tafereelen. Hij had drie uniformen. Aangezien het zeer zelden gebeurt, dat reizigers op de door mij gevolgde wijze door Mongolië gaan, wist de nieuwe ploeg Mongolen bij het wegrijden van een station dikwijls niet wat gedaan moest worden, opdat het rijtuig niet al te veel slingerde over den weg. Vóór het vertrek gaf Wassili, zoo heette de Kozak, hun dan de noodige instructiën, en bij het afrijden plaatste hij zich, gestoken in een Russische uniform, op den bok om te zien of men hem goed begrepen had. Zijn zweep hield hij in de rechterhand en hij manoeuvreerde daarmede als een muziek-dirigent met zijn maatstok. Gewoonlijk ging het echter niet goed en wanneer hij dit zag en schor was van het schreeuwen, zonder dat het iets hielp, dan verliet hij den bok, besteeg zijn paard dat naast het rijtuig draafde, en vertoonde de zweep eens. Intusschen had hij van uniform verwisseld en, terwijl hij dicht bij de anderen gekomen was, herhaalde hij zijne bevelen. Hielp dit nog niet, dan maakte de rug van een of meer Mongolen dikwijls kennis met zijn zweep. Daarna ging het altijd goed. Zoodra men hem begrepen had, trok hij zijn derde uniform, als het ware een triomfrok, aan. Bij aankomst echter zouden de menschen, die hij getuchtigd had, met hem schertsen en theedrinken. Zeer dikwijls gebeurde het, dat wij groote kudden antilopen en gazellen ontmoeten, en ook niet zelden werd een karavaan kameelen verstoord door den stoet waarmede ik reisde. Dan liepen de kameelen tot groote ergernis van hunne drijvers rechts en links door elkander, hetgeen mijne Mongolen niet weinig amuseerde. Men staat verbaasd over de snelheid waarmede het kameel over den weg gaat wanneer het wil. Voor zijne veiligheid behoeft de reiziger in Mongolië niet bevreesd te zijn. Men had mij aangeraden steeds een revolver bij de hand te houden, doch ik heb dtze niet noodig gehad. Wanneer de reiziger over iets zou willen klagen, dan zou het zijn over zijne al te groote bewaking. Dag en nacht is hij een voorwerp van studie, geen oogenblik wordt hij alleen gelaten en alle zijne bewegingen worden nauwlettend en met nieuwsgiergheid gadegeslagen. Nooit kon ik 's nachts wakker worden of ik zag twee Mongoolsche oogen op mij gevestigd. De eenige plaats der vermelding waard onder de 47 stations, welke Kalgan van Oerga scheiden, is het op halfweg gelegen Chontshi, waar zich een buddhistische tempel bevindt: eene verzameling van tien steenen huizen gebouwd in Chineeschen stijl. Een aantal Llama's, met kaal geschoren hoofd') en een rooden doek over den langen kaftan, verrichten er de gebeden en houden de wacht bij de buddhistische beelden. Oerga, de hoofdstad van Mongolië, ligt aan de rivier Tola, die zich vereenigt met de Orgon en de Selenga en naar het meer van Baïkal vloeit. De stad — indien deze verzameling van mongoolsche houten woningen, bewoond door Llama' s, aldus mag worden geheeten — telt met het chineesch kwartier ongeveer 40 000 inwoners en heeft eene 1) De Mongolen dragen over het algemeen de vlecht op Chineesche wijze. 49 vlottende bevolking van 200.000 zielen. Oerga is eene bedevaartplaats; haar centrum wordt gevormd door één der voornaamste buddhistische tempels: die van Maïder met een kolossaal koperen afgodsbeeld, geflai kecrd door twee an dere van minderen omvang. Ook is Oerga de residentie van een „levenden Boeddha". Het Boeddhisme huldigt den Boeddha die was, die is (in levenden lijve) en die komen zal. De „levende Boeddha", die te Oerga zetelt, wordt gekozen uit een aantal kinderen, die het best gevormd zijn ; onder deze wordt van jaar tot jaar een nadere keuze gedaan, totdat er twee overblijven, wier namen op een stuk papier worden geschreven en aan den Keizer van China voorgelegd; deze trekt peroonlijk het lot. Het gekozen kind wordt bestemd tot „levende Boeddha" en ontvangt goddelijke eerbewijzen van het oogenblik, dat hij zijn voorganger opvolgt. Bezienswaardig te Oerga is het paleis van den levenden Boeddha, alsmede de begraafplaats van personen, die als „levende Boeddha" hebben gefungeerd. In deze plaats vond ik gastvrijheid bij den Russischen Consul-Generaal, den heer F.Schischmaref; hij bekleedt zijnen postte Oerga reeds gedurende 35 jaren; hij is bekend om zijne reizen in Mongolië. Steden worden in Mongolië alleen zulke plaatsen geheeten, waar eene sedentaire Chineesche bevolking is gevestigd naast eene mongoolsche, welke laatste steeds een vlottend karakter heeft. Zulke plaatsen zijn: Oeliastai, Kobdo, Goetschen, Barkoel, Chami en Dolognor. Van Oerga naar Kiachta reisde ik gedurende drie dagen over 12 stations en werd door de Mongolen weder op dezelfde wijze vervoerd als van Kalgan naar Oerga. Het gaat over de Tologoï- en Dsagataïbergen; noch hier, noch in de woestijn van Gobi kan men van eenen eigenlijken weg spreken. De afstand van Oerga lot Troïtskosavsk is 2bo werst. Lange rijen van ossenwagens duiden aan dat hier het geregeld verkeer begint, hetwelk heeft opgehouden te Kalgan. Langs den postweg in Mongolië ontmoet men geene levende ziel. Reeds meermalen ben ik van een onbeschaafd land op Russisch grondgebied aangekomen en steeds heb ik in de eerste Russische kerk het symbool van menschlievendheid, in den eersten Russischen ambtenaar, de vertegenwoordiger van orde en recht gezien. De aankomst te Kiachta is dan ook weder een van die oogenblikken in mijn leven geweest, die ik niet licht vergeten zal, zijnde de overgang uit een barlaarsch land naar de beschaving. Nu weet ik wel, dat die beschaving van zeer betrekkelijken aard is, wanneer ik haar met de onze vergelijk, maar men moet het gevoel hebben gehad van door een volk, waaronder men langen tijd heeft geleefd, als een Barbaar te worden beschouwd om den zucht van verlichting te begrijpen, dien men slaakt wanneer men den bodem eener christelijke natie betreedt. Mijne aankomst te Kiachta had plaats aan den vooravond van Palmzondag en mij scheen het gebrom der kerkklokken op Russischen bodem een welkomstgroet. De Russische grensplaats Kiachta bestaat eigenlijk uit drie steden: Maïmatschin, het Chineesche kwartier, Troitskosawsk, het eigenlijke Russische grensstation en de voorpost Kiachta. De laatste plaats is in Europa het meest bekend; van daar reisde ik verder met de Russische post: 4 nevens elkander aangespannen paarden vóór mijn tarantas. Gelijk bekend, bestaat het Russisch in Azië uit den Kaukasus, het trans-Kaspisch gebied, het Generaal Gouvernement van Turkestan en Siberië. Siberië wordt verdeeld in : a. het Maritiem Generaal Gouvernement met: 1. de Maritieme provincie, 2. het Amoergebied, 3. het trans-Baïkalgebied. b. Oostelijk Siberië met de Gouvernementen: 1. Irkoetsk, 2. Jenisseï, 3. het Jakoetskgebied. c. Westelijk Siberië met de Gouvernementen : 1. Tobolsk, 2. Tomsk. d. het steppe Generaal Gouvernement met de gebieden van: 1. Akmolinsk, 2. Semeretir.sk, 3. Semipalatinsk. Troïtskosavsk ligt in de Trans-Baïkalprovincie met de distrikten Tschita, Troïtskosavsk, Werchnii-Udinsk, Selenginsk, Nertschinsk, Bargoesine en Akscha. De provincie heeft eene oppervlahte van 59.991.662 dessiatines ( 1 dessiatine = H. A. 1.0925) en eene bevolking van 610. 214 zielen. Tschita, de hoofdstad ligt op een afstand van 641 werst van S' Petersburg: De stad werd gebouwd in 1851. Van Troïtskosavsk gaat de handelsweg (Kommertscherski poet) rechtstreeks langs den Zuidelijken oever van het meer Baïkal naar Irkoetsk. Opéénhooping en van sneeuw maken deze route in den winter dikwerl onbegaanbaar. Door mij kon zij dan ook niet worden gebezigd en ik was verplicht den 200 werst langeren postweg via Selinginsk, WerchniiUdinsk, Polowinaja en het Baïkalmeer ^e nemen. Bij het dorp Polowinaja zag ik de eerste werken voor den Siberischen spoorweg o. a. den aanvang van het stationsgebouw, dat aldaar zal verrijzen. De afstand van Kiachta lot Irkoetsk bedraagt 493 werst over 20 stations. Op het oogenblik nog bestaan in Siberië 21 postwegen waaronder er zijn van 7000 werst lengte. In het noorden van Siberië zijn wegen, waarop zelfs geene paarden dienst doen, doch de reiziger vervoerd wordt door honden. De voornaamste dier wegen zijn: 1. Van Tomsk over Mariinsk, Atchinsk, Krasnojarsk, Kansk, Nischni-Udinsk, Irkoetsk, Werchnü Udinsk, Tschita, Nertschinsk, Albasine, Blagowjeschensk, Chabarovsk, Sophiïsk naar Nikolajefsk aan den Stillen Oceaan langs 248 stations: 5552 werst. 2. Van Tomsk over Barnaöel, Ztriiënogorsk, Semipalatinsk, Sergiopol, Kopal, Wiërniï, Tschikment naar Taschkent langs 112 stations: 2921 werst; en 3. Van Irkoetsk over Werchnolensk, Kirensk, Bitimsk, Nochgoeisk, Olekminsk, Jakoetsk, Oc'notsk, Werchnekamschatschk naar Petropavlovsk aan den Stillen Oceaan langs 179 stations: 7579 werst. De meest bekende plaatsen langs den weg van Kiachta tot Irkoetsk zijn: Selinginsk, Werchniï Udinsk en Myssovaja. Dit laatva ligt aan het Baïkal meer. Het is in den laatsten tijd bekend geworden door den Siberischen spoorweg, waarvan het een station zal worden. Het Baïkalmeer moesti kover eene lengte van 80 werst over het ijs oversteken van mijn rijtuig en plaatste dit op het onderstel van een slede. Het Baïkal-meer wordt door de verschillende volken, die het kennen op verschillende wijzen genaamd. De Mongolen noemen het Baïkoel (rijk meer), de Chineezen Pei Choï (noordelijke zee), terwijl de Russische inboorlingen het noemen Swatoï Morje (heilige zee). Het heeft eene oppervlakte van dertig duizend vierkante werst, zijne lengte is 63o werst en zijne breedte van i5 tot 90 werst. De omgeving van het meer is zeer grootsch evenals de geheele weg, dien ik gevolgd heb en die over meer dan 2000 werst door een woud leidde, dat in den zomer een der bekoorlijkste landschappen moet zijn, dat men zich denken kan. Van het Baïkal-meer, aan de grens waarvan zich de Russische douane bevond, was ik in eenige uren te Irkutsk. Men weet dat Irkutsk de voornaamste Siberische plaats is voorden theehandel. De stad telt 55ooo inwoners en is zeer aan het opkomen. Prachtige steenen huizen staan er naast armoedige Siberische isba's, welke laatste intusschen veroordeeld zijn voor steenen gebouwen plaats te maken. H et doer de rivieren Angara en Lena besproeid Gouvernement van Irkoetsk heeft eene oppervlakte van 7.036 5o3 kwadraatwerst en wordt verdeeld als volgt: De gemiddelde temperatuur in de stad Irkoetsk in den winter is— 14,8°, in de lente f 0,7°, in den zomer f i3,i' en in den herfst — o,6°. Deze cijfers bewijzen, dat men in Europa zich niet zelden eene overdreven voorstelling maakt van de koude in Siberië. In een degelijk artikel over het onderwerp vind ik de volgende letterlijk vertaalde zinsnede; ,,de Siberische winter is niet zoo moeielijk te verduren als de meeste buitenlanders beweren, vóór dat zij zeiven dezen hebben medegemaakt; niemand, zelfs niet hij die pas in het land komt, met een goede gezondheid, goed voedsel en voldoende kleederen behoeft te vreezen ook niet voor de strengste vorsten; er zijn weinig klimaten meer gezond dan het klimaat van oostelijk Siberië, waar de lucht zoo kalmeerend, zoo werkelijk droog en zuiver is." De bevolking van het Gouvernement bedroeg in 1893 slechts 447 519 zielen. Ik nam te Irkoetsk mijnen intrek in het zeer goed gehouden hotel De Ko (een Pool). Zeer minzaam werd ik er ontvangen door den waarnemenden Gouverneur-Generaal Swiëtlitsky. Ik klaagde er over dat ik aan een Russisch station eenige uren had moeten wachten bij gebrek aan paarden, dadelijk gaf Generaal Swiëtlitsky per telegraaf de nocdige orders over den geheelen weg, dien ik zou volgen, opdat er steeds paarden werden District van: . Oppervlakte in kwadraat-werst. Irkoetsk 701 694 Balagansk 383794 Werchnolensk 773 973 Kirensk 4'09 059 Nischni-Udinsk 1 067 983 7 o36 980 gereed gehouden; ten overvloede gaf hij mij een „blankowïi bilett", d. i. een order aan het dorpshoofd, om, voor het geval er geen paarden waren in het posthuis, uit het dorp de noodige paarden te requirceren. Voorts kreeg ik nog voor de 5 of 6 eerste stations een ambtenaar mede, die, zoodra hij mij verliet, de order gaf, dat van station tot station, steeds een starost of oudste van het dorp mij moest vergezellen. Op deze wijze kwam ik in vijf dagen, nacht en dag reizende, over de rivieren Biëlik Biëlaja, Zima, Biriosa en Jenissiï te Krasnojarsk, welke plaats 1008 werst van Irkutsk verwijderd is. Zes stations vóór Kansk komt men in het Gouvernement van Jenisseï. Van Irkoetsk tot Krasnojarsk is een afstand van 1008 werst, welke door mij in vijf dagen per Russische post werd afgelegd. Het Gouvernement van Jenisseï heeft eene oppervlakte van 2 iii 5go kwadraat-werst. Het is één der meest uitgestrekte Gouvernementen van het Russische Rijk. Het zou gemakkelijk kunnen bevatten: Europeesch Turkije, Oostenrijk, Duitschland en Skandinavië. Er zijn veel bergen in het Zuiden en in het Zuid-Oosten; de hoogste is de Schabin Dabag, 7465 voet boven de oppervlakte der zee. Ook is de steppe in het Zuiden begroeid en de districten Minussinsk en Atchinsk met zwarte aarde worden voor de vruchtbaarste van Siberië gehouden. De voorname rivier is de Jenisseï. Het Gouvernement had in 1893 eene bevolking van 49D 448 zielen, verdeeld als volgt : Stad. Distrikt. Krasnojarsk 19 529 76 434 Jenisseïsk 9 659 62 148 Kansk 4 809 74 243 Atchinsk 4912 79 061 Minussinsk 5 721 ig3 obg Turugansk — 10 5o3 495 448 In I894 vermeerderde dit aantal tot 504997. Krasnojarsk is tot dusver steeds een administratief centrum geweest. Het ligt op een afstand van 4 180 werst van SintPetersburg; als centrum van de Siberische sporweglijn kan het niet anders als eene bloeiende toekomst tegemoet gaan. Ik had hoop in Krasnojarsk den trein te kunnen nemen, doch deze hoop bleek ijdel te zijn. Wel liggen de rails reeds tot Krasnojarsk en zal het verkeer op dit oogenblik geopend zijn of zeer spoedig geopend worden. In de lente van dit jaar was de baan zóódanig ondergesneeuwd, dat alle verkeer, nadat reeds eenige ongelukken hadden plaats gehad, werd gestaakt. Te Krasnojarsk werd ik zeer hartelijk ontvangen door den Gouverneur van Jenisseisk, den heer Teliakowsky. Ik had mijn intrek genomen in een hotel, dat wel is waar de vergelijking met het Amstel-hotel niet kon doorstaan, maar dat toch veel beter was dan een mongoolsche joert. Ik mocht er intusschen niet blijven ; er waren appartementen gereed gemaakt bij gebrek aan kamers in het huis des gouverneurs zeiven, ten huize van eenen rijken koopman; deze appartementen waren ingericht op de meest weelderige, ofschoon niet op al te stemmige wijze. Gedurende vier dagen rustte ik er uit. Te Krasnojarsk woonde ik voor het eerst na langen tijd eeu theater-voorstelling bij. Men gaf Ibsens i(Nora" in het Russisch. Ik maakte te Krasnojarsk kennis met den Gouverneur van de Amoer-provincie, Generaal Arsenieff, op weg naar de „Kroning". Hij stond mij toe de reis voort te zetten met hem en een ingenieur, die terugkeerde van eene missie naar de Mantsjoersche grens. Aan elk Siberisch poststation stonden tien paarden bij onze aankomst te wachten. Eerst beproefden wij van den spoorweg gebruik te maken te Atschinsk, 100 werst van Krasnojarsk verwijderd, daarna te Mariinsk, weder 200 werst verder, doch onze pogingen waren vruchteloos. Wij reden toen naar Tomsk en vonden eindelijk, 100 werst buiten deze stad, den trein. De afstand van Krasnojarsk tot Tomsk is over 2 5 stations : 556 werst. Bij het tweede station na Atchinsk bereikt men het gouvernement Tomsk. De oppervlakte van dit gouvernement bedraagt 759,068 kwadraat werst, waarvan een groot gedeelte wordt ingenomen door het Altaï gebergte. De voornamste rivier is de G'oi De bevolking van het gouvernement bedroeg op 1 Januari 1896: 1.700.000 zielem De universiteitsstad Tomsk met 5o.Öoo inwoners is goed gebouwd, heeft een aantal geplaveide straten met houten trottoirs. Er is een archeologisch museum. De stad is een handelscentrum niét alleen voor westelijk doch ook voor oostelijk Siberië, en gaat, niet minder dan Irkoetsk eene schoone toekomst tegemoet. Ik geloof echter dat van alle siberische gemeenten van eenigen omvang krasnojarsk zich het snelst zal ontwikkelen. an 7 Maart tot 19 April dus in 42 dagen waren de volgende afstanden afgelegd : Werst. Kilometer. Van Peking tot Kalgan .... 200 » Kalgan » Oerga. . , . . 1 35o » -Oerga » Troïtskosavsk 2 5o » Kiachta » Irkoetsk . . . 493 « Irkoetsk » Krasnojarsk . i 008 » Krasnojarsk » Tomsk. . . . 556 » Tomsk » Bolotnaja. . . io5 3 762 = 4013 4 2l3 Het moge thans vergund zijn, in aansluiting met vroegere berichten, eenige beschouwingen te wijden aan de transSiberische spoorweglijn. Moeielijk kan worden overschat hare beteekenis voor : 50 a. Siberië, b. het russischerijk, c. voor het wereldverkeer in het algemeen. Siberië, met eene oppervlakte van 12 518 487 hectaren (Sachalien daaronder begrepen), is driemaal zoo groot als Europa zonder Rusland, terwijl de bevolking, bestaande uit ruim 4 millioen Russen en overigens uit Buriaten, Toengoesen, Jakoeten, Mandsjoeren, Samojeden, Ostiaken, Koreanen, Chineezen en Tartaren, ter nauwernood het cijfer van 9 millioen zielen overschrijdt. Heeft men tot dusver over het algemeen het land aangezien als een oord bij uitnemendheid voor deportatie geschikt, doch dan ook voor niets anders, eene reis als door mij ondernomen, zelfs op een tijdstip wanneer in die streken de winter nog geenszins voorbij is, geneest spoedig van die dwaling. Van Kiachta tot Bolotnaja, n. 1. over eene lengte van meer dan 2 900 werst, heb ik als het ware het dichte woud van pijnboomen, eiken en beuken niet verlaten. Springt deze onnoemelijke boschrijkdom met zijne fauna onmiddellijk in het oog, wie zal berekenen welke schatten verborgen zijn in den nagenoeg nog maagdelijken bcdem? Uit de boven hier en daar vermelde cijfers valt reeds op te maken, dat de bewering, volgens welke Siberië een rijk land is, niet op losse schroeven staat; om dit evenwel nog duidelijker aan te toonen, vermeld ik hier de aigemeene cijfers aangaande de productie van metalen, betrekking hebbende op het jaar 1893- Gewonnen werd aan : Pocd. Goud i 977 Zilver 480 Lood 9 860 Koper 12 298 IJzer 241 720 Gietijzer 120 495 Steenkool 437 782 Zout . . . , 1 753 087 Voorts is het bekend dat er edelgesteenten, graniet, porseleinaarde, kalk en graphiet worden gevonden. Indien men eene lijn trekt van Semipalatinsk over Barnaul naar Tomsk, en vervolgens langs den linkeroever der rivier Jenisseï, dan heeft men ten westen het viak Siberië, doch hetgeen ten oosten daarvan ligt is bergachtig. De voornaamste ketens zijn de Altaï-, Sajanische-, Jablonoï- en Stano woï-gebergten. Aan granen wordt voortgebracht 85 millioen poed, waarvan 12 millioen poed wordt geëxporteerd. Over Wladiwostok en andere havens aan den Stillen Oceaan wordt uitgevoerd voor eene waarde van-1 millioen roebel aan huiden, voor anderhalf millioen aan producten van de walvisch- en robbenvangst. Hoe de rijkdommen te taxeeren, welke worden en vooral kunnen worden opgeleverd door rivieren als de Obi, Jenisseï, Lena, Tas, Chatanga, Anabara, Olenek, Yana, Indigirka, Kolima, Anadir en Amoer? De werken voor den spoorweg hebben tot dusver in de Maritieme provincie doen vinden: 43 beddingen van steenkool en bruinkool, i5 van goud, 36 van koper, 10 van ijzer, 2 van lood, 2 van graphiet, 2 van mangaanerts, 1 van zilver en 1 naftabron. Neemt men aan dat de spoorweg eene streek van honderd werst breedte aan beide zijden van de lijn zal openen, dan beteekent dit een gebied van 1 420 000 kwadraat-werst of een terrein zoo groot als Nederland, België, Denemarken, Duitschland, Oostenrijk en Hongarije te zamen. Op alle rivieren, welke aanraking hebben met de Siberische lijn, zal de stoomvaart worden bevorderd. Het stoombootverkeer geschiedt thans van 1 Juni (n. s.) tot half October (n. s.): a) op de rivieren van westelijk Siberië door drie lijnen: 1) van Tiumen over Tobolsk, Surgut en Narim naar Tomsk, langs de rivieren Tura, Tobol, Irtisch, Ob en Tom; 2) van Tiumen over Tobolsk, Tara, Omsk, Pavlodar naar Semipalatinsk, langs de rivieren Tura, Tobol en Irtisch, en 3) van Tomsk naar Barnaul, langs de Tom en Obi; b) op het Baïkal-meer: 1) van Listwjennaja naar Mussovaja; . 2) van Listwjennaja naar Werchnaja Angara. Ook op de rivieren Lena, Witim, Angara, Selenga, Amoer (van Stretinsk over Balgowjestschensk en Chabarovka naar Nikolajefsk) en op de door Mantsjoerië stroomende rivier Sungari heeft een geregeld stoombootverkeer plaats. De kolonisatie naar Siberië zal zeker vrij groot worden en dit kan niet anders als Rusland ten goede komen, waar thans de grond bebouwd en de bosschen geëxploiteerd worden op eene wijze, die tot uitputting doemt. Op het oogenblik zijn tien duizend werklieden aan den spoorweg bezig. Daaronder zijn vele gedeporteerden. Ismen bevreesd geweest voor ontvluchting van velen dezer laatsten, die vrees heeft zich tot dusver niet bewaarheid. In een land, waar de bevolking zoo gering is als in Siberië, begrijpt men wat het zeggen wil, indien zich op eens arbeiderskoloniën vormen. Yan Polowinaja af vond ik langs den geheelen weg een druk verkeer ; ingenieurs, aannemers, werklieden reden af en aan; lange rijen van 40 tot 100 karren ontmoette ik over dag en 's nachts. Er zijn nauwelijks paarden genoeg om in het transport, hetwelk het spoorwegverkeer voorafgaat, te voorzien en de prijs van haver in Zuid-Siberië is in zeer groote mate gestegen. Eender directeuren van de stoombootmaatschappij, welke het verkeer op het Baïkal-meer onderhoudt, deelde mij mede, dat ten gevolge van den bouw der spoorweglijn de opgegeven hoeveelheid der gedurende dezen zomer op genoemd meer te vervoeren goederen in vergelijking met verleden jaar, vermeerderd was met 700 000 poed. De huisindustrie in Siberië, vooral die van houtwerk en wollen artikelen, zal natuurlijk door den spoorweg worden bevorderd. De Siberische boer, die nooit lijfeigen is geweest, staat intellectueel hooger dan de Russische Moujik. Van Bolotnaja naar Moskou is de afstand 35oo werst, welke thans, met inbegrip van het oponthoud aan de stations, nog wordt afgelegd in 176 uren. Ik reisde daarover van Zondag tot Zondag of acht dagen en aangezien voor het traject, dat door mij per tarantas in zes weken werd afgereisd, per trein niet meer noodig zal zijn dan andermaal acht dagen, mag men veilig aannemen, dat, zoodra de lijn zal zijn doorgetrokken tot Peking,'men van elk punt in Europa tot aan de hoofdstad van China niet langer zal behoeven te reizen dan 20 dagen maximum, indien althans de snelheid der treinen welke thans met oponthoud van de stations in Rusland dertig werst per uur bedraagt, niet wordt verhoogd. Langs de Moskou—Kursk lijn gaat men tot Tula, dan per Wjasemsk—Sysran lijn over Rjashsk, Morschansk, Fensa tot Sysran, vervolgens per Samara—Slatoust lijn over Gamar?, Oefa en Slatoust over den Oeral naar Tjeljabinsk, waar de west-Siberische lijn een aanvang neemt. De eerste sectie gaat van Tjeljabinsk, tot Omsk, 743 werst, over Schumicha, Kurgan, Makuschino, Petropavlovsk en Issil Koel, met bruggen over de Tobol (bij Kurgan), Ischim (bij Petropavlovsk) en Irtisch (bij Omsk]; de tweede sectie gaat van Omsk tot aan het station Kriwoschtschekowo aan de Obi, 579 werst, over Kaïnsk. Op het oogenblik wordt de reiziger nog over de Obirivier vervoerd, hetzij over het ijs, op hetwelk in de maand April 1.1. nog rails lageu voor het transport van materieel, hetzij per pont. Toen ik in April van dit jaar daar was, lagen er nog de rails op het ijs, waarmede het spoorweg-materieel was aangevoerd; deze rails zouden eene week later; d. i. 22 April (n.s.) worden opgenomen. Overigens koesterde ik gedurende mijne geheele reis de vrees, dat ik door het opengaan der rivieren zou worden opgehouden, wat oorzaak was, dat ik in verschillende steden korter heb vertoefd dan ik wel wenschte. De brug over den Obzal eene lengte krijgen van 440 saschen ). Hare pijlers zijn gereed evenals haar grootste boog, die eene lengte heeft van 70 saschen. (Gebouwd ter Putiiofsche fabriek te St. Petersburg.) Van de midden-Siberische spoor was in de lente van dit jaar nog slechts in exploitatie eene lengte van 117 werst, n.1. van het station Bolotnaja. Deze eerste sectie gaat, da rivieren de Tom en Tschulim (bij Atschir.sk), snijdende, naar Krasnojarsk. Be lengte dezer sectie is 719 werst. vran het station Bolotnaja zal eene zijlijn van honderd werst naar Tomsk worden gebouwd. Van Tjeljabinsk tot Krasnojarsk, n.1. over eene lengte van 2041 werst, is de Siberische lijn gereed, en aangezien hare geheele lengte op ruim zeven duizend werst moet worden gesteld, kan men beweren dat een derde der lijn klaar is. Want, op het tweede gedeelte der middén-Sxberiscke lijn, n.1. van Krasnojarsk tot Irkoetsk (1 013 werst), waren volgens de jongste ambtelijke opgaven gereed : 98 houten bruggen, ii5 weg. en stationsgebouwen en van de aardwerken meer dan de helft. Op de Trans-Baïkal lijn, van de aanlegplaats Mussovaja aan het Baïhal-meer tot aan Stretinsk over Werchniï— Udinsk, Tschita en Nertschinsk, tot eene lengte van 1 oE>7 werst, zijn de aardwerken nagenoeg vooltoid, terwijl ook een groot gedeelte der gebouwen reeds is opgericht1). Het is nog niet zeker, hoe men de lijn van ïrkutsk zal voortzetten. Het plan schijnt te zijn om over het Baïkalmeer een spoorweg-pont te maken zooals in Amerika veel gebruikt wordt. Andere voornemens daarentegen wijzen naar eene lijn rondom het meer. Aan den anderen kant van het Baïkalmeer zal echter in ieder geval het dorp Mus- ( 1 ) Saschen = ruim 2 meter. sowaja een station worden. Van hier loont dan de lijn over Werchne Udinsk en Nertsjinsk naar Stretinsk. Tot aan laatstgemelde plaats is het tracé geheel vastgesteld. Van Stretinsk af, waar zij samen komen, vormen de Sjilka en de Orgoun de Amoerrivier. Men mag dus zeggen, dat op het oogenblik de Siberische lijn is vastgesteld van Tjeljabinsk tot Stretinsk. Het zal geheel alhangen van den loop der tusschen Rusland en China gevoerd wordende onderhandelingen of de lijn verder dan Stretinsk zal worden voortgezet volgens het oude plan, d.w.z. langs de Mandsjoersche grens naar Chabarovka of door Mandsjoerië, over Tsitsikar naar Wladiwostok, welke plaats in ieder geval één der termini zal worden. Tot Stretinsk is het tracé vastgesteld, terwijl het nog niet zeker is in welke richting van daar de lijn zal worden voortgezet. Volgens de vroegere plannen zou zij gaan door de Amoer-provincie langs de Mantsjoersche grens naar Chabarovka. Zal het evenwel mogelijk blijken de lijn naar Wladiwostok over Mantsjoe- (Chineesch) grondgebied te leggen, dan zou daardoor niet alleen een afstand gewonnen worden van 800 werst, doch ook een groot bedrag aan kosten, omdat het terrein op Mantsjoe-territoir veel minder moeielijkheden oplevert dan het Russisch grensgebied. Gaat de lijn over Mantsjoe-gebied dan zullen de steden Tsitsihar en Kirine voorname verbindingspunten vormen. Dientengevolge valt geheel Mantsjoerie met eene oppervlakte van 980 000 kwadraat-kilom. en eene bevolking van 12 millioen zielen in de machtsfeer van Rusland, om niet te spreken van het noorden van China, hetwelk beheerscht woordt zoowel op staatkundig als economisch terrein in het oosten door de lijn door Mantsjoerie, in het noorden door de Siberische lijn zelve en in het westen door de geprojecteerde verlenging van den trans-Kaspischen spoorweg van uit Taschkent. Overigens zal binnen een niet lang tijdsverloop de Siberische spoor een terminus moeten vinden in eene ijsvrije haven aan de Gele Zee of aan de Japansche Zee. Tevens is Mongolië bestemd om doorsneden te worden door eene lijn, welke Europa met Peking zal vereenigen. Bij dit alles moet bedacht worden, dat de Oussouri-lijn, wat bedreft hare zuidelijke 877 werst lange sectie van Wladiwostok tot Grafskaja, gereed is, terwijl de Noord-Oussouriafdeeling, n.1. van Grafskaja tot Chabarovka (340 werst), spoedig klaar zal komen. De lijn Tscheljabinsk—Irkoetsk zal reeds een zeer grooten invloed uitoefenen op het handelsverkeer in Europeesch Rusland. Zij verbindt niet alleen de bassins van de groote Siberische rivieren onderling, maar ook deze met dat van de olga. Door de verbinding van Jekaterinenburg met Tscheljabinsk door eene spoor-weglijn (226 werst), krijgt het tot dusver veronachtzaamd noord-oostelijk gedeelte van Rusland, met Perm als centrum, voeling met Siberië. "V an de oostelijke grens der Gouvernementen Perm en Orenburg strekken zich de zeer vruchtbare steppen Ischin, Barabine en Kolambine uit. Welke richting ook na Stretinsk aan de Siberische lijn zal gegeven worden, zij zal in vele opzichten eene wijziging brengen in het wereldverkeer. Door haar zal de handel tusschen Rusland eenerzijds en China, Korea en Japan anderzijds toenemen. Van Berlijn tot Wladiwostok en Peking zal de passagier ,kunnen reizen in hoogstens drie weken. Thee, zijde en andere artikelen, welke kosten van spoorwegtransport kunnen dragen, zullen over land en niet meer over zee uit China naar Europa komen. Wat thee in het bijzonder betreft, zoo is het Chineesch artikel op de Engelsche markt in de laatste jaren zoo belangrijk achteruitgegaan, dat China het mogelijke zal doen om den uitvoer naar Europa over Siberië te bevorderen. De lijn geeft overigens de hoop op eene nieuwe verbinding van Europa met Amerika. Wel schijnt het nog vermetel om thans reeds te spreken van eene spoorweglijn Chicago—Alaska en een regelmatig verkeer over het smalste gedeelte der Behringstraat, doch de verwezenlijking dezer denkbeel- den in de twintigste eeuw zal geenszins onmogelijk zijn. De kosten van aanleg der Siberische lijn worden berekend op 36o millioen roebel. Men zal evenwel eerst na uitvoering van het geheele reusachtig project met zekerheid dienaangaande iets kunnen vaststellen. In het Westen van Europa beweert men niet ongaarne, en tot op zekere hoogte met recht, dat Rusland in alles ten achteren is. Er mag daarom misschien met een enkel wToord gewezen worden op het thans aldaar sedert I December 1894 van kracht zijnde zonentarief, hetwelk, voor zoover bekend, tot dusver nog alleen in Hongarije bestaat. Voor alle afstanden boven 3oo werst begint de prijsverlaging en wel: van 3oi tot 5oo werst : zone van 25 werst. » 5oi » 710 » » » 3o » » 711» 990 » » » 3 5 » » 991 » i5io » » » 4° " » 1511 » » 5o » De zone van 5o werst kost : ie klasse 5o, 2e klasse 3o, 3e klasse 20 kopeken. De eerste 1 510 werst kosten : ie klasse 27, 2e klasse 16,20, 3e klasse 10,80 roebel. De afstand van Moskou tot Tjeljabinsk is. . 1 973 werst. Die van Tjeljabinsk tot Wladiwostok is. . . 7 122 » 9 095 werst. Rb. 10,80 kosten 1 510 » De overblijvende 7 585 werst, vormen 1 51,7 zonen van 5o werst a 20 kopeken per zone Rb, 3o,34 + Rb. io,8o = Rb.4i,i4 voorde reis per 3e klasse van Moskou tot Wladiwostok. Per vierde klasse, welke hoe langer hoe meer in Rusland ingang vindt, zal natnurlijk de reis nog goedkooper zijn. De duur voor de geldigheid der biljetten wordt langer naar gelang van den afstand. Een biljet van Moskou naar Wladiwostok zal 23 dagen geldig zijn, zoodat men de reis naar 51 keuze kan afbreken. Op i 3oo werst afstand is het verschil van het nieuwe tarief bij het oude vergeleken 5o pCt., op verdere afstanden Go pCt. en meer. "V oor de bagage is het tarief naar hetzelfde systeem gewijzigd. Ten aanzien van den duurder reis zij opgemerkt, dat met inbegrip van het oponthoud aan de stations, de gewone treinen in Rusland thans slechts 3o werst per uur loopen. Deze snelheid zal tot 40 werst verhoogd worden, misschien wel tot 5o werst. In het eene geval zal van Moskou tot Wladiwostok noodig zijn : 24 X 4° = 960 werst per etmaal of 9 095 werst in 9 dagen en 11 uren; 24X 5o — 1 200 werst per etmaal of 9 095 werst in 7 dagen en 14 uren. Voor de bewering, dat het post-, het personen-, en voor een groot gedeelte het goederenverkeer van Europa naar Oost-Azië over Rusland zal plaats hebben, schijnt, met de bovengemelde cijfers voor oogen, geen verdere commantaar noodig. In een mijner verslagen over Midden-Azië heb ik moeten opmerken, dat het mij over het algemeen niet gelukt was een woord van aanmoediging van de zijde der russische overheden te ontlokken bij mijn streven om de Nederlandsche werkzaamheid naar het Russisch gebied te leiden. Ik acht mij gelukkig, althans wat het Amoer-gebied en de maritieme provincie betreft, de belofte van steun te hebben verkregen van de hoogste autoriteiten aldaar, van generaal Douchofskoï, dien ik te St.-IJetersburg aantrof, en van den reeds genoemden generaal Arsenielï, den gouverneur van de Amoer-provincie . Voor zoover kan worden nagegaan zijn de betrekkingen van Nederland met de i(russische landen" van geen beteekenis in verhouding tot wat zy zouden kunnen zijn. Een zesjarig verblijf te St. Petersburg en verschillende reizen, welke ik daarna op Russisch grondgebied volbracht, hebben hel mij steeds doen betreuren, dat er van uit Nederland betrekkelijk zoo weinig gebruik werd gemaakt van de voordeelige positie, welke wij daar kunnen innemen; immers juist de stand waaruit in het westen van Europa kooplieden, industrieclcn en technici komen, is in Rusland nog in jaren niet dermate ontwikkeld dat het reusachtig rijk vreemde elementen kan ontberen om in de behoefte te voorzien; te gelijkertijd vvenscht de Russische Regeering liever geene onderdanen van mogendheden met welke zij wrijving van belangen heeft, m. a. w. zij geeft over het algemeen de voorkeur aan: Franschen, Amerikanen en burgers van de kleine staten ; in het bijzonder Nederlanders hebben er kans een goed onthaal te vinden. Het schijnt mij toe, dat de traditiën van ons land: het feit, dat de Czar, die Rusland heeft hervormd, bij ons inde leer is gekomen, dat Rusland, toen het buitenlandsche leeningen aanging, het eerst bij ons heeft aangeklopt, dat een onzer Koninginnen eene dochter was van Keizer Paui., ons moesten nopen meer sympathie voor Rusland te hebben dan dikwijls hier te lande valt op te merken. Ons welbegrepen eigenbelang dwingt er ons als het ware toe om van deze omstandigheden partij te trekken. Onze geschiktheid om vreemde talen en dus om het Russisch aan te leeren maakt ons die taak minder moeilijk dan aan anderen. Men heeft mij vaak gevraagd of ik bij mijne pogingen om onze activiteit naar het Russisch gebied te leiden niet vergat, dat er ook in onze eigen Koloniën nog zulke groote streken waren, waar N:derlandsche werkkrachten tekortschoten. Ik wil zeker aan Indië de krachten niet onthouden, op welke onze nooit volprezen Koloniën het eerst recht hebben; doch men mag niet vergeten, dat vele Nederlanders niet naar lndië kunnen gaan wegens het klimaat. Overigens onze Koloniën zullen er slechts voordeel van kunnen trekken indien op verschillende punten van China, Japan en van Siberië Nederlandsche kantoren zijn gevestigd. Zoodra de Siberische lijn gereed zal zijn, is de kortste weg voor vele onzer koloniale producten, althans naar alle plaatsen aan gene zijde van den Oeral, door den Stillen Oceaan. Indien ik, van een zuiver praktisch standpunt gesproken, er in geslaagd ben door dit zeer vluchtig overzicht van mijne reis, de aandacht te vestigen op de wenschelijkheid dat wij ons thans reeds voorbereiden op de wijzigingen in het w ereldverkeer, die het noodzakelfjk gevolg zullen zijn van de Siberische spoorweglijn, dan mag ik het vertrouwen uitspreken dat het vragen van uwe welwillende aandacht voor eenige oogenblikken mijnerzijds geene onbescheidenheid geweest is. CHINA'S KEERPUNT. Parijs, 20 Augustus iSg6. Met juistheid heeft men gezegd: geene natie kan zich in onzen tijd meer afzonderen. Zelfs niet als haar ledental meer dan een vierde van het menschenras bedraagt. De reis van Li-Hung-Chang, die thans Europa heeft verlaten en op weg is naar Amerika, getuigt het. Wanf, ofschoon men te groote verwachtingen heeft van de onmiddellijke gevolgen dier reis, toch zal zij blijken een ge. wichtig keerpunt te zijn in de geschiedenis van China. Tot dusver had nog nimmer een Chineesche staatsman yan zijne waardigheid eene reis buiten het land ondernomen., De in Europa geaccrediteerde Chineesche diplomaten zijn mandarijnen van geen hoogen rang, wier zending voor hen persoonlijk eerder het karakter had van eene verbanning dan van een gunstbetoon. De Chinecsche Regeering wilde aanvankelijk ook naar Moskou een dergelijken mandarijn afvaardigen. Doch, toen zij vóór de keus werd gesteld bij de kroning niet te worden toegelaten, óf vertegenwoordigd door een der meest aanzienlijke personen van het Rijk, toen gaf zij toe. Dit beteekende, dat te Peking de staatkunde van isolement werd opgegeven. Li Hung Chang verbond aan zijn missie naar de Tsarenstad eene reis naar de voornaamste hoofdsteden van Europa, en ook dit geschiedde met goedkeuring zijner Regeering. De felle tegenstand van de anti-buitenlandschè partij te Peking werd overwonnen. De rol van Li-Hung-Chang bepaalde zich evenwel tot die van éclaireur. Hij sloot geen leeningen en deed nergens belangrijke bestellingen voor leger en vloot. Daarover verwondert zich niemand, die met de toestanden in China bekend is. Men weet, dat de soldaten en matrozen, die het Ri k moeten verdedigen, veeleer de huurlingen van den eenen of anderen onderkoning zijn dan van de centrale Chineesche regeering, dat Li niet langer onderkoning van Petchili is en zelf dus geen leger en vloot kan onderhouden en dat een Chineesch ambtenaar, hoe hooggeplaatst ook, het te builten gaan van zijn bevoegdheid met den dood kan bekoopeu. Het oogenblik kenmerkt zich dan ook door de komst zelve van Li-Hung-Chang, cnaf ïankelijk van de vraag of er bestellingen zijn gedaan of niet. Rusland vreesde vroeger slechts éénen vijand : China. De Engelsche politiek steunde gedurende den jongsten oorlog nog steeds op de veronderstelling: China is op den duur onoverwinnelijk. De Chineezen zeiven geloofden niet anders. Doch de uitslag bewees dat dit een waan was. En China acht zich niet langer te voornaam om te ignoreere.i wat er buiten zijn grenzen voorvalt. Over de geleden nederlaag gevoelt het noch verontwaardiging, noch veel geestdrift voor verbetering, noch gekrenk- te vaderlandsliefde, noch schaamte. Maar toch wil het ,,weten". Sedert jaren zijn de „settlements", met Shanghai voorop, een voorbeeld voor de Chineezen. Tot dusver evenwel bleef dat voorbeeld zonder eenige uitwerking; het Europeesch Shanghaï verrees, maar de Chineesche stad bleef hetgeen zij vóór eeuwen was. Een kleine, smalle brug scheidt de beiden. Li Hung Chang, en met hem het Chineesche gouvernement, is over dat bruggetje gegaan. Aan den overkant gekomen moest hij, als Chinees onverschillig schijnen en vooral geen zweem van bewondering toonen. Doch als denker zal hij er zich rekenschap van hebben gegeven, dat zij ie sedertjaren gevestigde meening: de Westersche beschaving is voor China der studie waard, juist was. Tevens moet hij bij terugkeer in China de overtuiging hebben in zijn binnenste, dat, indien zijn volk zich dertig jaren geleden hadde kunnen bezielen met den geest, die de zon van Japan deed rijzen, er nog veel te redden ware geweest, doch dat thans zelfs geen genie China kan doen terugkeeren tot den staat van afzondering, die zijn kracht wa, noch iets kan verrichten om verbetering te brengen in den toestand van den „zieken man van het verre Oosten". Mogen de volkeren van Europa zich er geluk mede wenschen dat het niet anders is, en te gelijkertijd bedenken dat het gemakkelijk valt den patiënt te behandelen thans, nu hij begint te staan, dan vroeger toen hij als logge massa, van geen heelmeester willende weten, daar nederlag. Hoe sleepender de tering, hoe hooger de rekening van den arts. GROOTER RUSLAND. Parijs, i'S September i8g6. Overliet Oeralgebergte slingert zich de spoorweg, nu eens zig-zag, dan weder in den vorm van een ellips, te midden van dennebosschen en langs ravijnen, gelijk een rag van filig;aan, een kroon vormende op den ijzerschat, welken de bodem daar verbergt in zijnen schoot. Bij Tjeljabinsk, het eindpunt op de aziatische grens, begint de lijn welke onlangs Ivrasnojarsk in verbinding heeft gebracht met Moskou. De gloed van dien loeomotief schijnt in de richting van het verre Oosten. Doch, van de oevers van den Stillen Oceaan snelt eveneens reeds een licht voort, met ongeduld verbeidende het oogenblik, waarop zijne stralen zullen ineensmelten iwt het schijnsel uit het Westen, teneinde te samen éénen fakkel te vormen, welke Siberië verlichten zal. Een nieuwe wereld opent zich. Moeder Rossija had in Europa een talrijke familie in weinige jaren groot te brengen; hare Siberische kolonie moest gedurende langen tijd behandeld worden als een stief kind. De eerste vestigingen der Russen aan gene zijde van den Oeral kenmerken zich door haar avontuurlijk karakter. Ondanks den geringen steun van Tsaar en bojaren, gaan de baanbrekers echter steeds voort in de richting van het Oosten. Jermak trekt in Ö79 over den Oeral en verovert de stad Sibir aan den Irtitsch. Jenisseïsk verrijst in 1618. Pojarkof gaat van uit Jakoetsk gedurende de jaren 1643—1646, op avontuur in het gebied van den Amoer. Chabarof, naar wien het station Chabarovka van den Oessoerispoorweg is geheeten, vecht in 1652 met goed gevolg tegen de Mandsjoeren. Na zijnen dood strijden voor God en den Tsaar in het Amoerge- bied : Stepanof, Paschkof >de stichter van Nertschinsk aan de Schilka), Tschernigofski en Tolbunine. Eindelijk verzet China zich tegen de veroveringen der Russen aan zijne noordelijke grenzen ; het zendt een leger, en de gevolmachtigde der Tsarin Sophie : Graaf Golowine moet te Nertschinsk in 1689 een verdrag onderteekenen, waarbij alle, seiert i65o in het Oosten van Siberië gemaakte, veroveringen aan China teruggaan. Rusland was voorloopig aldaar mat gezet. Siberië verzonk voor anderhalve eeuw in vergetelheid. De oorlog tusschen Engeland en China van 1842 dreef Rusland om een middel te vinden tot het bevestigen van zijne macht aan den stillen Oceaan. Wellicht ware dit doel nooit bereikt geworden en het Amoergebied voor den Tsaar verloren gegaan, indien Muraviëff in 1847 niet ware benoemd tot gouverneur-generaal van Oostelijk Siberië. Met hem begint de geschiedenis van het Russisch Verre Oosten- De dwaling dat Sachaline, een schiereiland, en de monding der Amoerrivier zoowel onbevaarbaar als van het noorden ontoegankelijk was, werd opgehelderd. Newelski, een marineofficier, toegevoegd aan Muraviëff, plantte in i85o het wit, blauw, rood te Nikolajefsk. Deze daad werd door sommige Russische staatslieden te Saint-Petersburg als te driest veroordeeld; zij wilden haar uit vrees voor China ongedaan maken, doch Nikolaas I schreef op het desbetreffende rapport ,,waar de Russische vlag eenmaal wappert, daar zal zij niet worden neergehaald" en aan de Chineesche regeering wordt kennis gegeven, dat de monding der Amoerrivier Russisch protektoraat is. Eerst aarzelend, voorzichtig optredend, in 1804 een aanval op Petropaolovsk der Fransch-Engelsche vloot afwerend, een aanvraag om grensregeling der Chineezen, die de Amoerrivier niet als grens willen erkennen, ontwijkend, langzamerhand met meer beslistheid optredend, bevestigt Muraviëff alle punten voor Rusland van gewicht, en vormt in 1856 de zoo- genaamde Amoerlinie van Transbaïkalkozsakken (Boeriaten) wacht houdende langs de rivier. De nieuwe provincie heet het „Maritiem gebied,, (Primorski oblast), en omvat Kamschatka, het kustland van de zee van Ochotsk en alle Russische vestigingen aan den beneden Amoer. Haar hoofdstad is voorloopig Nikolajefsk. Bij het in 1808 door Muraviëff onderteekend grensverdrag met China, gesloten te Aïgoen (aan den beneden Amoer), wordt bepaald, dat de linkeroever en het gebied op den rechteroever, ten Oosten van den Oessoeri, Russisch territoir is, en aan Rusland wordt het recht van handel en scheepvaart op den Sungari toegestaan. In 1860 komt een nader grensverdrag met China tot stand en wordt Yladivostok gesticht. ToenMuraviëff, wien de Keizerdeneeretitel van „Amoerski" gaf, in 1861 naar Europa terugging, was de basis gelegd voor de verwezenlijking zijner plannen, welke sedert dien zijn ten uitvoer gelegd. Die plannen gingen niet verder dan tot bevestiging van het Russisch gezag aan den Stillen Oceaan en aan de grenzen van Mantsjoerië, Mongolië en China. De ontwikkeling van Vladivostok als haven was daaronder als een natuurlijk gevolg begrepen. De Siberische lijn opent evenwel ook ten deze een veel wijderen gezichtskring. Het ligt voor de hand, dat zij moet voeren naar een haven, welke winter en zomer toegankelijk is. Immers als Rusland, verstard in de Noordelijke IJszee, opgesloten door den Sont, gevangen door de Dardanellen, tegengehouden naar de Perzische Golf door den Woestijn van Iran, een opene haven aan den Stillen Oceaan zal bezitten, dan, doch eerst dan, zal het uit volle borst „talatta ! talatta !" kunnen roepen. NAAR CHINA Sue{, 5 October i8g6. ó j U heeft, Mijnheer de Redacteur, mij, Franschman, ge- 52 vraagd om nu en dan een levensteeken te geven op mijnen weg naar China. Daaraan voldoe ik thans gaarne. Ik schrijf u dan op het oogenblik, dat wij Suez verlaten. Grauwe, dorre heuvels aan bakboord, dorre heuvels aan stuurboord, het kanaal achter, de Roode Zee vóór den boeg, de kiel in hemelsblauw water; in de eetkamers zijn de ,,Punkahs" opgehangen en de passagiers hebben zich in het flanel of in het linnen gestoken. Onze herinneringen uit Frankrijk, dat land dat ik liefheb, worden, voor zoover zij van onaangenamen aard zijn, hoe langer hoe flauwer. Nauwelijks zou ik thans herkennen dien tolambtenaar aan de Belgisch-Fransche grens, die beveelt dat alles en allen uit den wagon moeten stappen voor het onderzoek van de kleine ook de allerkleinste bagage; ook heb ik bijna reeds vergeten het gezicht van zijnen collega te Parijs, die, als men moede van de reis aankomt, u anderhalf uur aan de Gare du Nord laat wachten, alvorens de koffers vrij te geven. Zola heeft den Parijzenaars den raad gegeven om tegen den „octroi" zich te verzetten door het opwerpen van barricades, en in gedachten heb ik inderdaad reeds dikwerf straatkeien in dien zin opgehoopt. Doch wij, Franschen, zijn een lijdzaam volk wanneer het op tolwetgeving en gemak op reis aankomt. Amerika en Duitschland zijn ons op handelsgebied vooruitgestreefd met meer dan één millard francs jaarlijks, Marseille verliest met den dag aan beteekenis, dank zij den heer Méline, en in geen land in Europa, behalve in Frankrijk, vindt men nog de spoorwegwagons, welke dertig jaren geleden dienst deden. Na de reis van i3 uren van Parijs naar Marseille, begroeten wij de Canebière. ,,Te ! zuzez un peu, mon bon !" Het regent niet! Uit het stortbad gekomen dat de hemel ons in September te Parijs had geschonken, schudden wij als poedels ons af, laten den mistral door onze haren waaien en droogen ons eindelijk in de zon van het zuiden. Onze have wordt aan boord gebracht, Notre Dame de la Garde en de Corniche wenken ons een „vaarwel" toe, de Ernest Simons van de Messageries Maritimes heeft de haven de la Johette verlaten met bestemming naar het Verre Oosten. De straat van Messina is achter den rug. Te Port-Saïd hebben wij een laatsten blik geworpen naar het Noorden vooral naar het Noordwesten: Europa is verdwenen, het Oosten neemt een aanvang. De kennismaking onder de passagiers aan boord is eene verloving in het klein: de sympathiën vinden elkander onmiddellijk. Aan dezen heeft men zich dadelijk laten voorstellen, met genen is men aan de praat geraakt zonder zelf te weten hoe, van dit paar is de vrouw de oorzaak der kennismaking, van een ander de echtgenoot, A kent men na een onderhoud van vijf minuten en met B komt men niet verder dan tot een vluchtigen groet. Na Port-Said worden geene nieuwe kennissen meer gemaakt. De passagiers zijn geclasseerd. Met C zult gij voortaan eiken dag aan tafel zitten en liever voor de tiende maal het menu lezen dan den blik te ontmoeten van den chien de faience: uw pendant. Smaak en stand schikken de verschillende groepen der passagiers op het dek; ik zeg niet „nationaliteit", want aan boord van de Ernest Simons zijn eigenlijk zoowel in de eerste als in de tweede klasse slechts twee natiën vertegenwoordigd: de Nederlandsche en de Fransche. Mijn verblijf in Nederland heeft mij geleerd spoedig uwe taal van andere idiomen te onderscheiden, en met genoegen heb ik bemerkt, hoevelen uwer landgenooten zich van de schepen der ,,Messageries" bedienen. Deze voorliefde is te begrijpen ten aanzien van de groep Nederlandsche katholieke zendelingen, bestemd voor de progaganda in Mongolië, die per Ernest Simons tot Shanghaï gaan. Immers, ben ik wel ingelicht, dan doen uwe mailbooten op de heenreis naar Nederlandsch Indië de haven van Singapore niet aan, en derhalve moeten Nederlanders, die naar China gaan, indien zij althans niet den weg willen nemen over Amerika, wel een keuze doen tusschen de Fransche, Duitsche en Engelsche maatschappijen, die direct uit Europa op China en Japan varen. Het opgemeld feit wordt echter een bijzonder vleiend compliment voor de ,,Messageries Maritimes" — en een brevet van zucht naar het onvaderlandsche, dat gij u zeiven uitreikt — als het Nederlandsche reizigers geldt, bestemd naar uwe eigene koloniën. De reis gemaakt hebbende met uwe Nederlandsche mailbooten, verwondert mij zulks te meer, omdat de tafel er even goed is als aan boord van welk ander mailschip ook, en er niets te wenschen overblijft, in vergelijking met anderen, wat vlugheid, behandeling der passagiers inrichting van hutten als anderszins betreft. Nu komt er nog bij, dat terwijl ik, als Franschman, mij gaarne bevind op eigen territoir, ik niet anders vermoeden kan als dat uwe landgenooten zich ook het liefst bevinden onder bedekking van het eigen rood, wit, blauw en last not least dat personen, die zich per Fransche mail naar uwe koloniën begeven, genoodzaakt zijn te Singapore over te stappen in de kleine Godavevy van de Messageries Maritimes, terwijl het Nederlandsche mailschip zijne reizigers te Tandjong Priok aan den wal zet. Met groote voldoening, doch, ik beken het eenigzins verrast, heb ik derhalve de aanwezigheid van zoo vele Nederlandsche passagiers aan boord van de Ernest Simons geconstateerd. lntusschen, lijden de Nederlandsche lijnen dientengevolge ook schade, het zal u troosten te vernemen, dat er compensatie in het verschiet is. Hoewel wij weten dat de Nederlandsche stoombootmaatschappijen eigenlijk rijk genoeg zijn, en uwe matrozen na drie jaren varens van hunne renten gaan leven, zoo meent de Fransche natie in beleefdheid toch niet te moeten achterblijven. Uit vertrouwbare bron heb ik juist dezer dagen vernomen, dat door het Fransche Gouvernement binnenkort eene belangrijke subsidie zal worden verstrekt, zonder eisch van terugbetaling, in welken vorm ook, aan eene Nederlandsche stoomvaartmaatschappij tot het openen van eene vaart op Tonkin, misschien wel op Madagascar bovendien. De Fransche ambtenaren die, met hunne familiën, zich naar die koloniën begeven, zullen order krijgen, voor zoover zij zulks niet uit eigen beweging mochten doen, om van de Nederlandsche stoomschepen gebruik te maken, ook dan wanneer de schepen der Fransche lijnen beter en gemakkelijker zijn. De Fransche ambtenaren hier aan boord vertellen mij, dat zij dit plan van harte toejuichen, maar onder ons gezegd, begrijpen doe ik het niet goed! Oef! de thermometer wijst 100. Nog twee dagen in die onuitstaanbaar warme Roode Zee en dan zijn wij te Djibouti, waar deze op de post gaat. Zou die subsidie-geschiedenis ook wellicht alleen in mijne verbeelding bestaan? Bij die hitte kan iemand alles overkomen. Indische Oceaan, i5 October 1896. Het schip slingert en ik sluimer in een stoel op dek. Djibouti, dat wij eenige dagen geleden hebben verlaten, komt mij weder vóór den geest. Sedert het begin van dit jaar is Djibouti de zetel van den gouverneur der Fransche nederzetting in de Roode Zee. Het heeft Obock overvleugeld, hetgeen trouwens niet moeilijk was. Onze stoomer blijft op een half uur roeiens van den wal. Een dozijn negerjongens in het water hunkert naar het geldstuk dat men hun toewerpt, en naar hetwelk zij duiken in het kristalhelder nat. Abessyniërs en Somali's die aan boord zijn gekomen, dringen zich op om den passagier aan wal te brengen. Deze laat zich overhalen, ondanks de brandende zon, al ware het slechts om.... postzegels van Djibouti te koopen en te laten afstempelen aan het postkantoor. Een pier, een twaalftal van witte kalk opgetrokken huizen, een groot plein met kameelen en groepen van negers, alles bakkende in de verzengende zon, ziedaar de nederzetting. Men verlangt naar het schip terug. Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück. Intusschen het geluk aan boord, waar steenkolen worden ingenomen is ook betrekkelijk. Zoolang wij niet onder stoom zijn, is de hitte ondragelijk. Des avonds vertrekken wij en de lichte bries brengt ons uit de Roode Zee. Wij zetten koers naar Ceylon. Langzamerhand verrijst in mijne gedachten het beeld der haven van Colombo. Ik zie den machtigen golf breker, gebouwd om de haven tot één der beste van het Oosten te maken, de stad Colombo met 120000 inwoners, die zich langzaam ontwikkelt, de schepen van alle natiën die er binnenvallen, en.... ik heb nog bewustzijn genoeg om er mij rekenschap van te geven, dat de mijmering mij in éen opzicht bedriegt : van het paleis des gouverneurs waait niet de Nederlandsche, doch de Engelsche vlag. Zeker! dat is zinsbegoocheling, want bij het aan wal komen lees ik echt Hollandsche namen: De Jong, Reesema, Eysingha; daar is een stadsgedeelte dat aan Nederland herinnert, hier toont men eene photographie van eene Hollandsche gracht, gegraven door de voorvaderen; in het Museum van Colombo is een verzameling van te Utrecht geslagen munten; daar zijn haarkammen van schildpad, gelijk zij door de Hollandsche dames van de zeventiende en achttiende eeuw gedragen werden; ginds is de ,,kaneeltuin", alwaar op straffe des doods niemand een spruitje mocht ontwortelen, een blad medenemen, neen, neen, die Engelsche vlag is eene nachtmerrie. Alleen... waarom die opschriften overal in het Engelsch? Waarom verstaat de Singalees geen Hollandsch? Waarom is het menu van net „Oriental hotel" op Engelsche wijze samengesteld? En waarom zijn die uniformen van kaki? Dat zijn dus Engelsche soldaten die daar worden gedrild?! Een flinke „kanjer" rolt tegen het schip, ik glijd van mijn stoel, wrijf mij de oogen uit, ben goed wakker, en ... Ceylon heeft toebehoord aan Nederland. Het werkwoord vervoegd in den verleden tijd. Onze vlag zou hartzeer hebbenals zij zich te Colombo vertoonde, daarom gaat zij Ceylon voorbij. Ceylon is eene „Crowncolony". Wellicht is het daaraan toe te schrijven, dat er minder energisch wordt gearbeid aan de ontwikkeling van het eiland dan in andere Britsche koloniën. De gouverneur, die een jaarlijksch salaris van 80,000 rupies geniet en voor vele jaren wordt benoemd, heeft van zijn beheer aan niemand verantwoording af te leggen als aan het Colonial office te Londen, en Downingstreet is ver weg. De aanplant van koffie heeft geheel opgehouden; veel moeite geeft men zich daarentegen voor thee-cultuur. Kaneel is als voorheen een belangrijk exportartikel. De paarlvisscherij levert niets meer op, en rijst wordt ingevoerd. Het aantal inwoners is drie millioen, waarvan tweederden Buddhistische Singaleezen zijn en één millioen Tamilen, die tot de Brahmanen behooren. Er zijn ruim driehonderd duizend Christenen, waarvan 240,000 Roomsch-Katholieken en 70,000 Protestanten. Men vergelijkt Ceylon met Corfu en met Sicilië en zegt dat het het schoonste is van de drie. Wij mogen er Java bij voegen en dan beweren dat aan onze bezitting de eerepalm toekomt. Daarmede troost ik mij als wij Colombo achter ons laten. Het eiland is een stuk onzer geschiedenis die wij eeren, doch onze toekomst ligt vóóruit, naar Nederlandschlndië, dat wij trachten te toonen, dat wij gullen toonen ten volle te verdienen. Zeker, in het algemeen is een volk dat zijn verleden niet eert zijne toekomst niet waard, doch voor ons Nederlanders moet er een nog schooner devies op het banier prijken: het devies van: „Arbeidt voor de toekomst om u niet te moeten schamen over het verleden." Met Ceylon achter en met Java vóór den boeg roep ik den Hollandschen jongen toe: Richt den blik naar ons Rijk in Indië, daar ligt uwe kracht, daar is onze grootheid, daar verliest gij het gevoel von benepenheid, dat u thans benauwt, beklemt, beëngt; daar worden uwe gedachten breed en, indien het graf van één uwer op Ceylon gebleven voorvaderen de woorden „wanhoop nooit" mocht dragen, dan zal het in Indië, in ons Insulinde, zijn dat het grafschrift verdwijnt en de leuze verschijnt: de leuze van Luctor et emergo. Singapore, Nov. q6' Van Colombo hadden wij afscheid genomen Woensdagavond en Zondag tegen vier uur in den namiddag kwam Sumatra in zicht. In ruim een uur tijd had de ondergaande zon den hemel allerlei tinten gegeven : een dartele lichtgele wolk naast een lichtrose streep, hier grijs, daar donkerblauw; het was geheel a la Loie Fuller, en een aardig te Buitenzorg tehuis behoorend ventje, dat naast mij stond, liep dan ook eensklaps naar zijne moeder om haar te vragen die kleurschakeeringen te komen bekijken onder den uitroep van : ,, Mama, de hemel is net de zijden onderrok, dien U in Parijs heeftgekocht ! " Aan stuurboord te midden van de ,, boerenkool gelijk onze zeelieden prozaïsch de klapperboomen in de verte noemen aan den voet van een berg, zag men den vuurtoren van Poeloe Wei: het eerste stuk ,, eigen bodem, " dat wij sedert langen tijd zagen. De commandant van het schip, aan tafel over Poeloe Wei sprekende, merkte op dat hij nauwkeurig aanteekening had gehouden van de ambtelijke mededeelingen, welke hij onlangs aangaande deze haven had ontvangen, en dat hij het voornemen had, bij de eerste de beste gelegenheid zich daar te voorzien van kolen. Krijgt Poeloe Wei uitbreiding, en wordt die uitbreiding flink aangepakt en voortgezet, zoodat groote schepen er niet alleen kolen kunnen innemen, doch ook repareeren, dan belooft de toekomst voor Poeloe Wei veel. Meer dan één schip zou niets liever doen dan Singapore vermijden, mits de gezagvoerders er zeker van konden zijn, in eene neutrale haven in de buurt even zoo goed terecht te kunnen. Ik verneem, dat onlangs een Oostenrijksch oorlogsschip te Poeloe Wei is binnengeloopen, zelfs tot het doen van repa- ra tien en ei zeer tevreden is vandaan gegaan. Den volgenden morgen liep de Ernest Simons de haven van Singapore binnen. Men stoomt eenige kleine met palmen bedekte eilandjes voorbij en legt aan bij eenen flinken steiger. Langs dezelfde landingsplaats liggen de Prin\ Heinrich, één der grootste schepen van de Norddeutsche Lloyd, een stoomer van de P. O. een andere van de Messageries Maritimes en een aantal kleinere booten. Het scheepvaartverkeer is zeei giootte Singapore; zelden vertrekken er minder dan 20 schepen op eenen dag. Men gevoelt, dat men zich hier bevindt op één der gewichtigste punten van het wereldverkeer. De stoomer wordt vastgeméerd, de planken uitgelegd en weder heeft men vasten grond onder de voeten. Singapore is een eiland met eene oppervlakte van 206 vierkante mijlen, in de Straat van Malacca. Een kanaal van ongeveer één kilometer breedte scheidt het van het Zuiden van het Malaccaschiereiland : het gebied des Sultans van Johore. Sir Stamford Raffles nam het in bezit in 1819; de Engelsche Oost-Indische Compagnie kocht het, na lange onderhandelingen en nadat aan Sir Stamford geenszins de tevredenheid zijnei legeering over de voorloopige occupatie was betuigd, van den Sultan van Johore in 1824, en in 1867 g'ng het over aan de Britsche kroon. De stad Singapore is de hoofdstad der Straits Settlements, bestaande uit het eiland Singapore, Penang, de provincie Weliesley (op het vaste land), de Cocos of Keelingtilanden en Christmas eiland. In de kolonie werd ingevoerd in 1894 vooi een bedrag van 224.151.192 doll. en uitgevoerd voor een bedrag van 186.786.064 doll. Twee derden van dezen omzet komt voor rekening van de stad Singapore. De bevolking der kolonie bedraagt 506.984 zielen. Terwijl op Colombo het gele ras nog weinig is vertegenwoordigd, krijgt men te Singapore den indruk, reeds in eene Chineesche plaats te zijn. Het wemelt er van Chineczen van alle standen : 53 te beginnen met den Jeni ickshahkoeli en te eindigen met den rijken koopman. Van de 180.000 inwoners van Singapore zijn 120,000 Chineezen, de overigen Maleiers. Het aantal Europeanen, dat er gevestigd is, bedraagt 6000. Een broeinest van intriges, voornaam marinestation voor de Britsche vloot, tropisch warm, doch steeds opgefrischt door een zeebries, breed uitgelegd, doch weinig smaakvol gebouwd, is Singapore, op het oogenblik nog als haven zonder mededingster, het keerpunt bij de reis naar China. Tot dusver zette men Koers naar het Zuiden, maar nu gaat het schip noordelijk. De Nederlander, hij moge door Singapore komen op welk tijdstip ook, vindt er steeds een betrekkelijk groot aantal landgenooten, die er of gevestigd zijn, of erop de doorreis van en naar Indië vertoeven. Men weet, dat de Nederlandsch-Indische Paketvaart maatschappij een geregelden dienst onderhoudt tusschen Tandjong Priok en Singapore. Dat onze handelsbetrekkingen met Singapore nog voor uitbreiding vatbaar zijn, is aan geen tw ijfel onderhevig, doch aan ons Nederlanders, is liever dan Singapore de nieuwe haven van Poeloe Wei. Met een dronk op haren voorspoed :,, Leve Poeloe Wei ! " en een blik vol verlangen en vol sympathie naar ons Indië, verlaat ik Singapore. Wij zetten koers naar Saigon. HongKong, 26 October iSg6 Van Singapore komt men in ruim twee etmalen te Saigon. De ingang tot de rivier, aan welke de hoofdstad van Cochinchina ligt, ongeveer tien Engelsche mijlen van zee verwijderd, wordt gevormd door Kaap St. Jacques en eene kleine baai ,,Baie des cocotiers" geheeten. Eenige begroeide heuvels, een veertigtal in Europeeschen stijl gebouwde villa's van ééne verdieping, hier en daar eene inlandsche bamboes- woning aan de oevers der baai, ettelijke sampans in het watei, een stoombootje van den agent der ,,Messageries", dat op ons af komt, eene blauwe hemel, brandende zon, een trompet die van de aanwezigheid van een fort aan wal blijk geelt, eenige palmboomen en de i5oo voet hooge Bariabergen geheel op den achtergrond, ziedaar de omgeving, naar welke v\ ij van des namiddags 4 uur af zullen moeten zien, want voor het getij komen wij juist te laat. Een bank in de rivier belet ons voor één uur 's nachts naar de stad op te stoomen. Den volgenden morgen bij het wakker worden liggen wij reeds vastgemeerd aan de kaai te Saigon. Het Rijk in achter Indië dat onder den naam van ,,IndoChine" aan Frankrijk behoort of onder Fransch protectoraat staat, wordt verdeeld in: Cochin China en de beschermde gebieden van Tonkin, Annam en Cambodja. Hij, die China te bestudeeren heeft, mag dit fransch territoir niet uit het oog verliezen. De zetel van den gouverneur-generaal is te Hanoi in Tonkin. Cochin China met eene bevolking van twee millioen zielen, bestaat uit de provinciën Giadinh, Bienhoa, Mytho, Chaudoc, Hatien, Vinhlong en het gebied van Poeloe Condor. De hoofdstad van Cochin China en tevens van de provincie Giadinh is Saigon aan de gelijknamige rivier, die een zijtak is van de Donaï. De eigenlijke stad Saigon heeft eene bevolking van ruim 20,000 zielen, doch in de Chineesche wijk Cholon, die op een afstand van zes kilometer ligt en met Saigon door een stoomtram is ■ verbonden, zijn nog 37, 000 inwoners. Hadde Saigon een goed klimaat, dan zou de vergelijking opgaan dat Singapore tot Londen staat als Saigon tot Pa& njs. De aanleg der stad is fraai, en er zijn vele gebouwen o. a. het postkantoor, de gothische Cathedraal en het paleis van den luit.-gouverneur, die in Europa geen slecht figuur zouden maken ; de wegen worden er uitstekend onderhouden en de botanische tuin is der bezichtiging waard; ook de omgeving der stad: de zoogenaamde „tour d'inspection", een wandelrit van ruim een uur in de omstreken, waar de beau monde zich tegen half zes 's avonds vertoont, mag de toerist niet verzuimen; een nieuw theater is in aanbouw, wa; rtoe de municipaliteit van Saïgon frs. 200000 en de Fransche regeering het overige bijdraagt; in het tegenwoordig theater speelt eene troep, die verschillende goede krachten heeft en 's avonds zijn de trottoirs voor de café's flink bezet door een publiek van ambtenaren. Doch wat Saïgon mist is: leven, drukte, vertier. Saïgon is Singapore op zijn Zondagsch. Het handelsverkeer ging van zelf naar de zuidpunt van Malacca, terwijl het getrokken moest worden naar Saïgon, dat vroeger vrijhaven, thans de plaats is in het verre Oosten waar de fiscus het meest eischt van den koopman. Het plaatsje wordt aldus gekweekt in de broeikast van het protectionisme en de vreemde handelshuizen die er bestaan, kunnen slechts in Fransche goederen zaken doen; de vreemde kooplieden worden zooveel mogelijk uitgesloten, o. a. als lid van de kamer van koophandel en toch beperkt zich het aantal Fransche handelshuizen te Saïgon tot één. De billijkheid vordert evenwel te vermelden dat de vreemde kooplieden meest van Duitsche nationaliteit zijn; het vermoeden ligt voor de hand dat een Nederlandsche firma, zonder weifeling varende onder hare eigene onzijdige vlag, werkende met Nederlanders en voor een gedeelte met Fransche kapitaal en tevens zich voornamelijk ten doel stellende den import van artikelen van Franschen oorsprong, te Saigon en in Indo-China eene toekomst zou hebben Het voorname handelsartikel te Saïgon is ryst. Aldaar werden uitgevoerd: 1 1, 694, 685, pikols in 1893. en 9, 414, 265 pikols in 1894. In geheel Cochin China behalve in de noordelyke distrikten wordt ryst gebouwd op gewone platte velden (bij gebrek aan bergen). Voorts levert Cochin China op: suikerriet, moerbezieboomen, peper, katoen, tabak en maïs. l)e voornaamste rijstmolens te Saigon zijn in Duitsche handen. In deze inrichtingen, waaronder er een in aanbouw is, wordt veel teakhout gebruikt, hetwelk tot dusver uit Bangkok wordt aangevoerd. Met Java is de eommunicatie gebrekkig. Na 36 uren te Saïgon te hebben vertoefd, licht de Ernest Simons het anker, maakt haar evolutie in de rivier vóór de stad en richt den boeg naar Kaap St. Jacques, waar wy des avonds tegen 7 uur weder zee kiezen naar Hongkong. De indruk, dien men van de plaats Saïgon medeneemt, is: "zeer mooi, doch niet begeerlijk". Bij het maken van vergelijkingen komt men tevens tot de conclusie, dat terwyl de Engelsche overzeesche bezitting schynt te zyn aangelegd voor den handel der geheele wereld, waarvan Engeland zelf overigens het leeuwenaandeel heeft en de Nederlandsche volksplanting meer in het bijzonder voor den inlander schijnt te bestaan, de Fransche kolonie het opschrift zou kunnen dragen. "\oor Frankrijk en de Franschen, met uitsluiting van alle anderen PEKING SC HE SCHETSEN. / I. Peking, 12 Dec. 1896. Tien mogendheden zijn thans te Peking vertegenwoordigd. Het zijn: Rusland, Frankrijk, Engeland, Duitschland, de Vereenigde Staten, Nederland, Japan, Spanje, Italië en België. Oostenrijk-Hongariie, hetwelk tot dusver zijn gezant te Tokio tevens te Peking (en te Bangkok) accrediteerde, zal weldra een afzonderlijken diplomaticken vertegenwoordiger in de Chineesche hoofdstad hebben. De vertegenwoordigers van den Keizer van China in Europa en Amerika bepalen zich tot vijf: 1. de gezant te St. Petersburg, tevens geaccrediteerd te Weenen en in den Haag; 2. de gezant te Washington, tevens geaccrediteerd te Lima en te Madrid; 3. de gezant te Londen, tevens geaccrediteerd te Brussel en te Rome; en 4 en 5. de gezanten te Parijs en te Berlijn, uitsluitend voor Frankrijk en voor Duitschland. Wat de Duitsche hoofdstad betreft, zoo is deze maatregel geheel recent. Eindelijk heeft China 6. een gezant te Tokio. Schijnt het vreemd, dat bijv. St. Petersburg, Weenen en den Haag bijeen zijn, terwijl toch de zaken ten onzent veel gemakkelijker zouden kunnen worden waargenomen door een der gezanten te Berlijn, Parijs of Londen, men vergete niet, dat de leden van den Tsung li Jamen geene uitgebreide geographische kennis bezitten, en tevens dat Chineesche zaken nog steeds behandeld worden volgens het precedent. „Vroeger," zoo is de redeneering, „hadden wij een gezant voor St. Petersburg, Berlijn, Den Haag en Weenen, thans komt er een bijzondere post te Berlijn, ergo de twee overige posten blijven aan den gezant te St. Petersburg". De berekening komt uit . . . één van de vier is drie. Hoe dit ook zij, langzaam doch zeker knoopt China betrekkingen aan met het Westen en daarvan is het beste bewijs o geweest de reis naar Europa en Amerika van een zóó hooggeplaatst persoon als Li Hung Chang. Om duidelijk te maken welk verschil in dit opzicht met het verleden te constateeren valt, moge het mij vergund zijn een beknopt overzicht te geven van de wijze hoe de toenadering van China tot de buitenwereld of liever van de buitenvvei eld tot China tot stand kwam. Het Hemelsche Rijk was in de oogen zijner bewoners het Rijk bij uitnemendheid. De Keizer had het oppergezag over de geheele wereld. Hij kon dus geen buitenlandsche vijanden hebben, doch alleen rebellen. Indien andere Oostersche vorsten zich den titel gaven van „ Koning der Koningen" zoo was de Hwang ti „Keizer der Koningen". En, honderden miilioenen erkenden dit. "W at was de Mikado van Japan, wat de koning van Korea, wat de Mongolenhoofden in vergelijking met den Tien tsze (zoon des Hemels)? Als de Koning van Korea een schrijven ontving van zijnen leenheer, maakte hij voor dien brief de „Kotou" (driemaal op handen en voeten gaan liggen en telkens driemaal den grond aanraken met het voorhoofd). En, wat wist men in China tevens, in vergelijking met den Tien tsze, van de Meesters der afgezanten uit het Byzantijnsche Rijk, van de Arabieren, die handel dreven langs de kusten, van de Nederlanders, van de Portugeezen en van de Engelschen, die in den loop der tijden met veel moeite naar Peking kwamen? John Barrow, die tot het gevolg van Lord Macartgey behooide, geeft in zyn „trapels in china" het volgend chronologisch overzicht der vroegere Europeesche missies : de eerste Nederlandsche ambassade komt te Peking den i7den Juli 1656 en vertrekt den i6den October d. a. v.; de tweede Nederlandsche ambassade komt te Peking den aosten Juli 1667 en vertrekt den 5den Augustus d. a. v.; de eerste Russische ambassade komt te Peking den 5den November 1692 en vertrekt den i7den Februari 1693; de tweede Russische ambassade komt te Peking den i8den November 1720 en vertrekt den 2den Maart 1721; de ambassade van den Paus komt te Peking den i5den December 1720 en vertrekt den 24sten Maart 1721; de Portugeesche ambassade komt te Peking den isten Mei 1753 en vertrekt den 7den October d. a. v. ; de eerste Engelsche ambassade komt te Peking den 21 sten Augustus 1793 en vertrekt den 7den October d. a. v. ; de derde Nederlandsche ambassade komt te Peking den loden Januari 1795 en vertrekt den i5den Februari d. a.v.. Alle deze ambassades vormen een reeks van onderhandelingen tusschen Chineezen en Europeanen over het erkennen van de afhankelijkheid, althans over de vormen welke dit moeten aanduiden, van dezen aan genen, een strijd waarin de Chineezen overwinnaars blijven, ook wat de Engelschen betreft. Want, indien de Britsche geschiedschrijvers vermelden, dat Lord Macartney zich niet, evenals de gezanten van andere natiën, vernederd had tot het maken van de „kotou" — eene bewering die overigens wordt bestreden — zij zijn wel verplicht te erkennen dat de ambassadeur van 179? knielend den brief van zijnen Souverein aan den Keizer Kien Lung overhandigde, en dat op de vlaggen zijner booten en karren van Taku naar Peking met groote letters geschreven stond: „Tribuutbrenger". Van het oogenblik dat men zich dit laatste laat welgevallen, komt het op eene plichtpleging meer of minder niet aan. Wel komt aan de Engelschen de eer toe later het eerste feitelijke verzet te hebben aangeteekend tegen de beleedigende wijze, op welke de Chineezen gewoon waren de vertegenwoordigers van vreemde mogendheden te behandelen. George IV zond in 1816 lord Amherst naar Peking. Deze ambassadeur evenals de leden van zijn gevolg hadden van den keizer Kiaking en zijne hofhouding tal van onbeschaamdheden te verduren, die het toppunt bereikten toen den lord, onmiddellijk bij aankomst te Peking, na eene zeer vermoeiende reis, werd gelast vóór den keizer te \erschijnen. Toen hij zich verontschuldigde en verzocht tenminste van kleederen te mogen verwisselen, weigerde men dit niet alleen, doch beproefde hem met geweld, in zijn reispak, vóór den keizer te doen verschijnen. Die poging mislukte, en eenige oogenblikken later liet de keizer lord Amherst aanzeggen dat deze niet meer in audientie zou worden toegelaten en dat hij met zijn gevolg onmiddellijk had te vertrekken. Aldus geschiedde het. Terwijl het traktaat van Nanking tusschen Engeland en China, van 1842, de vraag van het vestigen eener permanente Britsche legatie te Peking openliet, worden de Europeesche natiën, de Vereenigde Staten en Japan er thans vertegenwoordigd krachtens het verdrag van Tientsin van 1858. Dit verdrag gaf tevens aanleiding tot het instellen van den Tsung li Yamen (Raad voor buitenlandsche aangelegenheden), tegenwoordig bestaande uit negen ministers, (welke ieder deze betrekking met andere staatsambten cumuleeren), elk met twee secretarissen. Docr deze instelling erkende China dat er een „buitenland" bestond en dat er buitenlandsche zaken waren, want de betrekkingen met de tribuutstaten zooals Korea werden tot dien tijd behandeld door het Departement van Ceremoniën. Nochtans, ofschoon in beginsel door China was toegegeven dat tusschen de Europeesche Souvereinen en den „Zoon des Hemels", evenals tusschen de wederzijdsche vertegenwoordigers pariteit zou bestaan, het zou nog lang duren alvorens deze theorie in de praktijk door China werd in acht genomen. Reeds dadelijk na het verdrag van Tientsin rees de vraag der audientie van de te Peking geaccrediteerde diplomaten bij den Keizer. II. Péking, Déc. i8g6. De artikelen II en III van het verdrag van Tientsin bepaalden, dat de koningin van Engeland en de keizer van China, 54 indien zij zulks dienstig vonden, resp. bij het hof te Peking en bij het hof van St. James ambassadeurs, gezanten of andere diplomatieke agenten konden benoemen. Doch, toen een jaar later, in 1860, de ratificatiën van dat traktaat moesten worden uitgewisseld en de Britsche gezant naar Peking zou komen, vond hij de haven van Taku, aan de monding der Peiho, versperd, en werd hij verwezen naar eene plaats Pehtang geheeten, gelegen aan de gelijknamige rivier eenige mijlen noordwaarts. Het Britsche antwoord was een ultimatum aan de Chineezen om binnen dertig dagen uitvoering te geven aan de bepalingen der bovengenoemde traktaats-artikelen. Dit ultimatum had geene uitwerking en de versperring te Taku werd door het Britsch eskader, onder bevel van admiraal Hope, verbroken, Tientsin voor de tweede maal bezet, en Mr. Frederick Bruce kwam te Peking, al moest ook ééne van de poorten der hoofdstad nog stormenderhand worden ingenomen. Frankrijk, Amerika en Rusland volgden spoedig het door Ci root-Britannië gegevenvoorbeeld om een bestendig gezantschap te Peking te vestigen. Intusschen, had de Europeaan zich met geweld toegang weten te verschaffen tot de hoofdstad van China, het was er ver van af dat men hem er ook welkom zou heeten. Al waren de vertegenwoordigers der westersche natiën ook te Peking, zoo beteekende dit nog volstrekt niet dat zij werden ontvangen door den Kaizer, vooral niet met inachtneming der vormen, overeenkomende met westersche begrippen van eerbiedsbetoon. Wilden zij tot hem genaken op de knieën, de ,, kotou " maken, eenen rang innemen na de Chineesche ministers? Zeker neen. Hoe er dan gehandeld moest worden wisten de mandarijnen niet en zij wilden het ook liever niet weten. Voor de vreemde vertegenwoordigers werd eene spoedige oplossing der vraag bemoeilijkt door de omstandigheid, dat er geen volwassen keizer op den troon zat. Immers, in 1858 was de keizer Hien Fung, uit vrees voor de verbondene Fransche en Engelsche legers gevlucht naar het naburig Jehol en ald aar overleden, nalatende als troonopvolger den zeer jeugdigen Tung Chih. De eeiste audiëntie had daarom plaats niet vroeger dan in 1873, toen Tung Chih den troon besteeg. N edei land en Duitschland hadden immiddels evenzeer een traktaat van handel en vriendschap met China gesloten. De Chineezen begrepen, dat er bij deze gelegenheid niet langer sprake kon zijn van het maken van de „Kotou" ; wd tiachtten zij nog met alle middelen de eer zooveel mogelijk aan hunnen kantte houden, en slaagden hierin. De audiëntie had plaats in het zoogenaamd ., purperpavillioen ". Na lang wachten werd het eerst toegelaten een buitengewoon ambassadeur van Japan en, toen dit gehoor ten einde was, de vertegenwoordigers van Rusland, Engeland, Frankrijk, de Vereenigde Staten en van Nederland. De Duitsche gezant was niet aanwezig op dat oogenblik. Een voorname grief tegen deze audientie van de zijde der Europeanen was, dat het bedoeld pavillioen gebezigd werd voor de ontvangst van afgevaardigden van Mongolië, Thibet en andere tribuutstaten. Erger dan dit was echter, dat half ambtelijk een bericht werd verspreid in de hoofdstad en in de provinciën, waarin de Europeauen, die ter audientie waren geweest, belachelijk werden gemaakt. Daarin werd o.a. gezegd, dat de Britsche gezant, Sir Thomas Wade, toen hij werd toegesproken door den Keizer (dat beweeid toespreken was eene grove onwaarheid) zóó zenuwachtig was geworden, dat hij, geen woord kunnende uiten, onmachtig op den grond was gevallen. Het fraaie stuk eindigde aldus : Iedereen zegt, dat er eene goddelijke verschijning moet geweest zijn vóór hunne (der Europeanen) cogen, die maakte det zy dermate bang waren en beefden, gelyk het geval is geweest. " 1 ung Chih stierfin Januari 1878 en de tegenwoordige Keizei, toen een kind van 4 jaar, werd aangewezen als zvn opvolger. De Keizerin-weduwe werd Regentes en vanaudientie kon gedurende het regentschap geen sprake zyn. Immiddels werd in 1876 het eerste permanente gezantschap in Europa n. 1. te Londen ingesteld. De tegenwoordige keizer Kwangsu werd meerderjarig, in 1889 en weder rees de kwestie van audientie. Nadat onderhandelingen dienaangaande waren hervat, werden de vertegenwoordigers eenigszins verrast door het Keizerlijk Besluit van 12 December 1890, blijkens hetwelk China begon te beseffen, dat met het buitenland voortaan rekening moest worden gehouden. Er werd beloofd : elk jaar eene audientie en teveus een banket aan het corps diplomatique, te geven door, en in het gebouw van den Tsung ü Jamen. De vooruitgang, welke hierdoor in de denkbeelden der Chineezen viel op te merken, lieteu de Europeanen niet on5 ons onderhoud 1 erinnerde, zeide hij: de tijden zijn veranderd. Onze beschaving was goed, doch voor den tegenwoordigen tijd is zij te éénzijdig. Als wij thans niet de armen uit de mouwen steken, en indien geen genie opdaagt dat China redt, dan zij wij verloren". Terwijl er met nadruk op dient gewezen te worden dat alleen een zeer smalle lijst van het Chineesche volk in de boven aangegeven richting of daaromtrent begint te denken, en dat honderden millioenen nog vasthouden aan het oude, alsof er geen nieuws onder de zon mogelijk ware, stel ik mij voor eenige verbeteringen van den nieuweren tijd te bespreken, welke duidelijk aantoonen dat China zich beweegt. Om te beginnen met het onderwijs, gelijk dit woord in Europeeschen zin wordt opgevat, zoo bestaan er o. a. de volgende inrichtingen: hier te Peking: a. het keizerlijk college Tung Wen Kwam, met professoren in i) anatomie, 2) sterrekunde, 3) meetkunde en algebra, 4) natuurkunde, 5) scheikunde, 6) Fransch, 7) Engelsch, 8) Russisch, 9) Duitsch en 10) Chineesche letterkunde, alsmede b de Peking-universiteit (Amerikaansche protestantsche missionarissen) met professoren in 1 ) sterrekunde, 2 ) godgeleerdheid, 3) schei en natuurkunde, 4) zedeleer, b) geneeskunde, 6) chirurgie, 7) histologie en pathologie, 8) obstetrie, 9) staatswetenschappen en 10) ooren oogheelkunde. Te Tientsin is eene militaire akademie en te Nankin eene marine akademie. Aan het arsenaal te Foochow is verbonden eene inrichting van onderwijs in de Europeesche talen en in de krijgswetenschappen, Te Whampoa, de haven van Canton, is eene torpedoschool. Te Canton zelf bestaat eene zusterinrichting van de Pekingsche Tun wen Kwan, al is het dan ook op kleinereschaal. Gewezen studenten van de militaire scholen te Tientsin en te Foochow geven hier en daar in de provincie-hoofdsteden onderricht in hetgeen zij in genoemde havens hebben geleerd. Tc Shanghai vindt men een aantal particuliere scholen, toe- behoorenJe aan Chineezen, waar engels;h, aardrijkskunde en algebra wordt onderwezen. Twintig iaren geleden begon het Chineesche Gouvernement of liever de onder Europeesch beheer staande douaneadministratie met gedurende vier jaren telkens ongeveer 3° jongelieden van 16—22 jaar naar de hoogescholen van \ ale, Harward en Princetown in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te zenden. Deze ,,opvoedingsmissie" heeft niet beantwoord aan de groote verwachtingen, welke men daai van heeft gekoesterd 1 dat zij er in zekere mate toe heeft bijgedragen om W estersche kennis in China te verspreiden kan echter niet betwist worden. Voorvertalingen van Europeesche werken in hetChineesch worden vrij belangrijke sommen besteed. W aar het eene bevolking van 400 millioen geldt, daar valt het moeilijk om te spreken van „resultaten" van het onderwijs, zelfs om deze spoedig te verwachten. Toch mag niet over het hoofd worden gezien, dat bij vele Chineezen het verlangen naar kennis reeds sedert jaren bestaat, dat het Chineesche gouvenement op die weetgierigheid zoo lang en zoo zwaar mogelijk den domper heeft gezet en dat nu eenmaal het tijdstip van ommekeer is aangebroken, de naaste toekomst in China verrassingen kan brengen ook ten opzichte van Westersche kennis, waarvan de vermeerdering natuurlijkerwijze in nauw verband staat met de zich ontwikkelende verbetering der verkeersmiddelen tuschen de Chineesche provinciën onderling en tusschen China en de buitenwereld. IV. Peking, Januari. 1897 Tempora mutantur et nos mutamur in illis. Bespaar mij uw meèwarig schouderophalen over die afgezaagde aanhaling. Ik heb waarlijk geen greep gedaan uit het lijstje, het welk mr. van Lennep, tot gemak van velen, vergeten heeft toe te voegen als aanhangsel aan zijne brochure ,,Iets over citaten"-, doch deze brief komt uit China en daar is de- spreuk bezig brandnieuw te worden. Wanneer deze regels de drukkerij zullen verlaten, maakt de locomotief zich gereed naar Peking te stoomen, en de Chinees tracht zich te veranderen tusschen de wielen van den spoorwagen. Middelen van verkeer vormen het onderwerp van den dag in het Hemelsche Rijk. In 1876 dachten eenige kooplieden te Shanghai, dat indien slechts eerst een kleine lijn als model kon worden getoond, de aanleg van spoorwegen door de Chineezen spoedig zou worden ter hand genomen. Zij hadden gerekend buiten het toenmalig Chineesch cenraal bestuur. De bevolking maakte gretig gebruik van het lijntje, hetwelk Shanghai met zijn haven Woosung verbond, doch de geheele zaak was een doorn in het oog der autoriteiten. De tegenwerking geschiedde op echt Chineesche wijze: geen maatregel werd er genomen, geen verbod uitgevaardigd, maar een betaalde zelfmoordenaar wierp zich op de rails. Het gevolg was eene oproerige menigte, die voor het leven van het pseudoslachtoffer het leven van den machinist eischte en de rails hier en daar opbrak. Het bestaan van den eersten spoorweg in China eindigde met eene overeenkomst tus schen de Chineesche Regeering en het Britsche gezantschap, waarbij bepaald werd, dat de vicekoning van Nanking de lijn zou koopen, maar dat zij nog slechts twaalf maanden in exploitatie mocht zijn. Aldus gebeurde het. De financieele uitkomsten waren gunstig gedurende dien tijd, de bevolking maakte gaarne gebruik van den spoorweg, doch, toen het jaar ten einde was, werd het materieel naar Formosa verscheept, alwaar men het ongebruikt liet bederven. Het heet thans dat de lijn Shanghai-Woosung opnieuw zal worden aangelegd. De tweede poging geschiedde in 1880. Li Hung Chang was toen ondeikoning van Pechihli. Als opzichter zijner bij Kaiping gelegen steenkolenmijnen had hij aangesteld den bekenden Engelschen ingenieur Kinder, die thans de lijn « Tientsin-Peking bouwt. Op zeer kleine schaal werd een spoorwcpje binnengesmokkeld voor het vervoer der steei.kolen. Eerst legde de heer Kinder rails aan, waarop de karren met muildieren werden voortgetrokken. De autoriteiten kwamen hiernaar kijken, keurden het goed en de tramlijn werd een spoorweglijntje. Op zich zelve beschouwd had ock deze poging niet veel betcekenis. Toch werd door de gebeurtenissen met de lijn Shanghai-Woosung en den aanleg van het Kaïpingspoor wegje, het terrein voor spoorwegbouw in China voorbereid. Toen de Tongking-oorlog met Frankrijk geleerd had, dat men zonder spoorwegen in onzen tijd niet behoorlijk troepen kan vervoeren, bekrachtigde in 1887 KeizerinRegentes de „Memorie van den Raad der Admiraliteit, waarbij wordt voo. gesteld de aanleg, als proef, van eenen spoorweg te 1 icntsin en andere plaatsen ter vergemakkelijking van troepenbewegingen en van het vervoer van oorlogsmaterieel, alsmede om de inkomsten der kooplieden te vermeerderen. Het stuk is van de hand van den (sedert overleden) vader des tegenwoordigen Keizers prins Chun. De steller bekent daarin vroeger zelf tegenstander te zijn geweest van spoorwegen, doch tot andere gedachten te zijn gekomen. Als voorzitter van den Raad voor buitenlandsche aangelegenheden en ook in naam van den Markies Tseng (mede oveileden), lid van dienzelfden Raad en gewezen Ambassadeur van China te Londen, zegt hij: ,,Bij onze beraadslagingen hebben wij behoorlyk erkend het feit, dat de omstandigheden van China sedert eeuwen geheel velschillend zyn geweest van die van andere natiën, en terwyl wy ten volle beseffen de vele en groote voordeelen der spoorwegen, zyn wy niet blind geweest voor de financieele moeilykheden van, noch voorde bezwaren die kunnen bestaan tegen een net van spoorwegen, uit te spreiden als een web over het land, gelyk in vele Ryken bestaat. Aan de andere zyde, indien wy in overweging nemen de belangrijke voordeelen van gemakkelijk en snel vervoer van troepen en 111a- teriaal, zijn vvy overtuigd van de wcnschelykhcid om de beste maatregelen in die richting te nemen. " Dit staatstuk gaf aanleiding tot de voortzetting van het Kaïpinglijntje, waarvan boven sprake is geweest, in zuidelyke' richting tot Tientsin. In 1888 kwam dit gedeelte gereed. En .... terwijl alles gunstig scheen voor de verdere uitvoering' der plannen, kwam er op eens een Keizerlijk Besluit, bepalende dat er vóorloopig genoeg in zake spoorwegbouw was gedaan. De plannen gingen in den doofpot. De reactionnaire partij had weder ee;ie overwinning behaald. En niet alleen de behouders, ook de Chineezen, die wel vooruit wilden in beginsel, legden den bouw van spoorwegen hinderpalen in den weg. Tot dezen behoorde de bekendeChang chili Tung, laatstelvk onderkoning te Nai king, thans onderkoning der beide Kwanjzprovincièn. Zijn leus was: China voor de Chineezee. Spoorwegen moesten wel gemaakt worden doch door Chineesche werklieden, van Chi neesche bouwstoffen en met Chineésch geld. Tegen den spoorweg in Pechihli voerde hij aan, dat de lijn te dicht bij de kust was en dus den toegang naar het centrum van het Rijk voor den vijand te gemakkelijk maakte. Terwijl intusschen weder plannen werden beraamd voor eene lijn Tientsin—Peking, Hankow—Peking, Tungchow bij Peking)— Chinkiang, terwijl Changchih Tung een lijntje had aangelegd van Shihhuiyao aan de Jangtserivier naar de ijzermijnen van Tien Shan Pu en te Hanyang(mede aan de (Jangtse) groote ijzerfabrieken en arsenalen had opgericht, brak de oorlog met Japan uit. Ofschoon men bij de beoordeeling van Chineesche toestanden altijd bedacht moet wezen op de gebeurlijkheid van het onwaarschijnlijkste, zoo wordt door ontwikkelde Chineezen en door Euro-' peanen aan de tegenwoordige plannen tot spoorwegbouw toch ernstige waarde gehecht. Het schijnt inderdaad, dat spoedig een begin zal worden gemaakt met eeniga lijnen, wier lengte eenigszins in evenredigheid zal staan tot de uitgestrektheid van het Rijk, en hoe eerder de lijn Tientsin Peking gereed zal komen, hoe spoediges resultaten in deze richting kunnen worden verwacht. Peking toch is, ondanks de groote mate van vrijheid van handelen, welke de verschillende onderkoningen in de provinciën bezitten, het brandpunt van alles wat er op bestuursgebied in China voorvalt, en de meeste mandarijnen, die in de hoofdstad invloed hebben, zijn er geboren en getogen en hebben hunne geboorteplaats nooit verlaten. Zij zullen den locomotief spoedig zien voer de eerste maal van hun leven en tusschen hem en het muildier voor de Chineesche kar zonder veeren zal de keuze niet moeidijk zijn, zelfs niet voer hen. Is eenmaal deze stap gedaan, doet de spoorweg eindelijk van zich spreken tusschen de dubbele, ontzaggelijke, massieve muren van Peking, wordt de nieuwsgierigheid naar het nooit aanschouwde stoompaard gewekt bij den keizer, die thans hoogst zelden zijn paleis, zijne,, verbodene stad" verlaat, en alsdan in zijn draagstoel sluimert in de straten, uit welke elke voetganger gebannen is, welker woningen op doodenhuizen gelijken, dan kan, naar het schijnt, eene reeks van hervormingen niet uitblijven, welke het leven alhier eenigszins dragelijk zullen maken. Met het aantal toeristen, die de Chineesche hoofdstad zullen willen zien, zal het aangapen van den ,,vreemden duivel" ophouden, misschien zal de walgelijke onreinheid van den openbaren weg worden verbeterd, zullen de veelvuldige stofstormen het bestaan binnenshuis zelfs niet langer vergallen, wellicht ook zal men op eene andere verlichting op de straat mogen rekenen als op de stralen der maan,z elfs kan het gebeuren dat de toestand der wegen niet langer, zooals thans, het gebruik van een rijtuig zal verbieden. Hij, die te sanguinistisch over deze mogelijkheden denkt, loopt gevaar bedrogen uit te komen, doch die storm waait naar Peking en .... te Shanghai rijdt menige chinees reeds op het rijwiel. V Péking, Februari rSpy. Voor heden kan ik geen beter bewijs vinden voor het beweren, dat China „zich beweegt" dan het feit der aanslaande openstelling voor den Europeeschen handel van de,, West Rivier" of Sikiang. Te veronderstellen, dat de lezer zich niet onmiddellijk den loop dezer rivier in de bijzonderheden voor den geest zal roepen, is wellicht hem een onrecht aandoen. Toch waag ik de uitnoodiging tot een blik op de kaart, al ware het slechts omdat, bij de vraag der openstelling van genoemde rivier, het zuidelijke gedeelte van China in zijn geheel ter sprake komt. Dr. Williams zegt in zijn werk ,,The Middle Kingdom"— (onleesbaar in zijn geheel, onschatbaar in zijne gedeelten) — ,,De Chukiang of Paarlrivier heeft, zooals de meeste rivieren in China, vele namen gedurende haren loop en wordt gevormd door drie voorname takken, resp, Oost-Noord en Westrivier geheeten, volgens de streek vanwaar zij komen. Laatstgenoemde is verreweg de grootste en allen zijn zij bevaarbaar over de grootste helft hunner lengte. Zij ontlasten zich in zee te zamen te Canton en draineeren eene streek van niet minder dan i3o.ooo vierkante mijlen, namelijk het geheele land ten Oosten van de Jun ling en ten Zuiden van de Nan lingbergen." Het gedeelte van China, hetwelk bij deze aangelegenheid betrokken is, bestaat uit de provinciën Kwangtung, Kwangsi, Kweichow en Junnan. Laatstbedoelde is verreweg de belangrijkste der vier. Om deze provincie dienstbaar te maken aan den handel van het Westen, is gedurende laren een strijd gevoerd tusschen Engeland en Frankrijk. Junnan is eene hoogvlakte van ruim vijfduizend kwadraatmijlen, met bergtoppen wrelke hier en daar twaalfduizend voet hoog zijn. Hieruit valt reeds af te leiden, dat voor een Oostersch land het klimaat er gunstig is. Er valt regen in overvloed. Door de valleien stroomen: de Kintscha Kiang, welke spoedig (in de provincie Szechuen) de Jangtsze Kiang zal worden, de Hoii Kiang, welke inTongking, Songka of Songkoï heet, de Kinglung Kiang, welke in Siam Mekong zal worden genoemd, de Loekiang, welke in Birma Salween heer, de Taping welke als Irawaddy in zee vloeit. Junnan is derhalve het terrein, waar nagenoeg alle rivieren van Acher-Indië tot stroomen aangroeien. De provincie is thans dun bevolkt (naar schatting 6 milIioen zielen) nog steeds ten gevolge van den Taïping-opstand, die van 18^4 tot 1873 heeft geduurd. Zij is vruchtbaar. Produkten zijn : opium, rijst, boonen, thee, tabak, plantaardige was, timmerhout en vooral metalen: koper, ijzer, lood, zink, steenkolen, zout enz. Vroeger werd er zijde gewonnen. Sedert een dertigtal jaren hebben reizigers gezocht naar den meest geschikten handelsweg tot Junnan, en de slotsom tot welke men reeds sedert langen tijd was gekomen, luidde, dat de beste route langs de West-Rivier zijn. Doch de Sikiang was voor den buitenlandschen handel niet opengesteld. W'il men een staaltje van den toestand, welke daarvan het gevolg was en die op het oogenblik nog bestaat? Nanning, in de provincie Kwangsi, wordt van Europeesche goederen voorzien op de volgende wijze : van Hongkong of Canton gaat de koopwaar naar Pakhoï aan de Golf van Tongking over een kleinen afstand langs een riviertje, vervolgens worden de goederen dagen lang gedragen op den rug van koelies over de bergen, welke het Zuiden van Kwangsi scheiden van Kwangtung en eindelijk worden zij ingeladen op . .. de West-Rivier, langs welke zij gemakkelijk van Canton naar Nanning hadden kunnen komen, ten einde van laatstgemelde plaats hunne bestemming in Junnan te bereiken. Werd de koopwaar rechtstreeks, d. w. z. niet over 66 Pakhoï vervoerd, dan zou zij van Canton tot Nanning tienmaal likin (inlandsche belasting) moeten betalen. Had de Chineesche Regeering eenig begrip van hare eigen belangen gehad, de eerste maatregel, die zich aan haar opdrong na den jongsten oorlog met Frankrijk, ware ge weest het verkeer op de West-Rivier open te stellen. Immers, een stoomboot onder vreemde vlag kan niet door de lagere ambtenaren worden opgehouden en gesqueezd, zooals de inlandsche boot welke van tal van omstandigheden afhankelijk is ; tegen elk onrecht, een vreemd vaartuig aangedaan, wordt bovendien geprotesteerd door den consul, gevestigd in de voor den handel opengestelde haven. De Chineesche regeering heeft gedurende twaalf jaren echter gedaan alsof de geheele zaak haar niets aanging en het Fransch koloniaal bestuur heeft daarvan gebruik gemaakt. Het traktaat waarbij Tongking Fransch grondgebied werd, bepaalde de openstelling van twee grensplaatsen waarlangs buitenlandsche (i. e. Fransche) goederen konden worden geïmporteerd in het gebied der West Rivier. Deze grensplaatsen zijn : Mengtsze voor Junnan en Lungchow voor Kwangsi. De Franschen stelden eene geregelde stoomvaart in op de Songkoï, bouwden eene spoorweglijn, welke de Haïphongrivier met Langson (grenzen van Kwangsi) verbindt en de omzet van Tongking met Junnan alleen bedraagt thans jaarlijks ongeveer twintig millioen francs. In afwachting van de verbetering der verkeersmiddelen tusschen Birma en China, welke overigens minder op Junnan dan wel op de provincie Tzechuen zijn gericht, kan Engeland en elke andere natie thans langs de WestRivier, welke, in tegenstelling van de uitsluitend aan Fransche belangen dienstbaar gemaakte Songkoï, een internationale stroom wordt, handel op het zuiden van China drijven. De openstelling van de West-Rivier zal vermoedelijk plaats hebben in Mei a. s. Er valt ten deze nog eene opmerking te maken, n.1. dat voorshands niet de geheete Sikiang, doch alleen het gedeelte van Canton tot Ouchow of Wuchow, op de grenzen van Kwangtung en Kwansi, is opengesteld. Dit is evenwel op het oogenblik nog van ondergeschikt belang, Zoodra vreemde stoombooten opvaren tot Ouchow zijn handelscentra gelijk Nanning en Pesé (op de grens van Junnan) belangrijk dichter bij de buitenwereld gebracht en waar het beginsel van afsluiting is opgegeven, daar zorgt de praktijk voor zich zelf. De West-Rivier is bewaarbaar tot Pesé, ofschoon verscheidene stroomversnellingen — reeds tusschen Ouchow en Nanning — de scheepvaart bemoeielijken. Terwijl, voor den ingenieur, de Sikiang mitsdien geen ondankbaar onderwerp van studie ware, zijn toch van zijn standpunt belangrijker de Gele Rivier en de Jangtse, waarover zal worden gesproken in de volgende schets. VI. Peking, Februari i8g7. Zelfs met een uitgebreid spoorwegnet zal China een land blijven, waar de waterwegen een belangrijke factor voor het verkeer vormen. In dit opzicht laten zich onderscheiden drie groote centra: het stroomgebied van den Hoangho, van de Jangtsze en van de onlangs besproken West Rivier. Het eerste is uit een technisch oogpunt ten onzent het best bekend. Dje Gele rivier heeft den bijnaam van „China's smart". Zij ontspringt in Thibet, gaat noord-oostelijk door de provincie Kansu naar Mongolië, alwaar hare richting eene oostelijke is tot aan de grens van Shansi, eensklaps krijgt zij daar, de grens vormende tusschen laatstgemelde provincie en Shen-' si, een vlak zuidelijken loop, dan gaat zij weder, aan de zui- delijke grens van Shansi,oostelijk naar Honan en stort zich, na haren loop noord-oostelijn vervolgd te hebben door Shantung in zee, niet, zooals vóór 185 i, in de Gele Zee, doch vier graden noorlijker : in de golf van Petchili. Weinige rivieren hebben een meer grilligen loop, weinige rivieren richten meer schade aan dan de Hoang-ho. Behalve de jaarlijks terugkeerende rampen, welke de bedoelde rivier veroorzaakt, vermeldt de Chineesche geschiedenis negen doorbraken van zeer ernstigen aard. De drie laatste hadden plaats in 1851, 18Ö8 en 1887. De overstroomingen van 1887 gaven der Vereeniging ter bevordering van de uitvoering van werken in het buitenland door Nederlanders, gevestigd te 's Gravenhage, aanleiding tot het zenden eener commissie naar den Hoangho. Deze commissie bestond uit de heeren P. G. van Schermbeek, A. Visser en B. W. Blijdenstein. Haar degelijk rapport, in het Engelsch, verscheen in 1891 bij Alartinus Nijhoff te 's Gravenhage. Ofschoon het Chineesche gouvernement tot dusver te laatdunkend en te traag is geweest om buitenlandsche hulp in te roepen tegen de jaarlijksche calamiteiten, veroorzaakt door de Gele Rivier, zoo kan ten deze toch niet gezegd worden dat het in alle opzichten Gods water over Gods akker laat loopen. Sedert onheugelijke tijden bestaat er een ambt van „Gouverneur-Generaal van den Hoangho". Deze ambtenaar heeft een schaar van ambtenaren onder zijne bevelen, die rapporteeren over den toestand der rivier, over de waterstaatswerken en over de middelen welke moeten worden aangewend ten einde onheilen te voorkomen. In het belang dezer ambtenaren is dat de rivier niet definitief worde verbeterd. Ziehier de vertaling van twee keizerlijke rescripten betreffende doorbraken van de Gele Rivier. Het eerste, voorkomende in de officieele „Peking Courant" van b November 1. 1. luidt: „Wij hebben ontvangen het rapport van Wang Wén Shao, onderkoning van Chihli betreffende den kaimen loop van den Tungmingzijtak der Gele Rivier gedurende de jongste herfstmaanden. Het blijkt dat gedurende den zomer van dit jaar de Gele Rivier, daar waar zij door het distrikt Tungming in Chihli gaat, eensklaps rees en buiten de oevers trad. Door de krachtdadige pogingen en voortvarendheid van Wang Wén Shao en zijne ondergeschikten werd de breuk ten slotte hersteld en de rivier is sedert dien tijd niet buiten hare oevers getreden. ij zijn ten zeerste dankbaar aan de goden voor hunne goedheid en bescherming ten gunste van ons volk en ten bewijze daarvan bevelen wij dat tien stokjes wierook van Groot Thibet gezonden worden aan Wang Wén Shao, die belast is hen te doen toekomen aan Wang Pey Ving, Taotaï van het Ta Shun Kua.ng distrikt, met opdracht persoonlijk te gaan naar de drakentempels in de dorpen Lilienchuang, Kaoch'un en Huangch'un en hen daar op de altaren in onze naam te verbranden ten einde onze dankbaarheid te toonen voor de bescherming verleend aan onze onderdanen in die streek" Het tweede is van November 1896 en van den volgenden inhoud: Li Ping Heng, gouverneur van Shantung bericht geslaagd te zijn in het herstellen der doorbraak van de Gele Rivier te Chaochiachuang in Shantung. Wij zijn vervuld met diepe dankbaarheid voor deze genade en welwillenheid der goden en wenschen hierbij onze dankbaarheid te toonen door het zenden van tien stokjes wierook van groot Thibet aan Li Ping Heng met instructie die te offeren op het altaar van den drakentempel van genoemd dorp." Behalve om hunne curiositeit, verdienden deze rescripten vermelding, ómdat zij er voldoende opwijzen dat overstroomingen der Gele Rivier geene zeldzaamheid zijn. Zij die overingens belangstellen in de geschiedenis der Gele Rivier en in het vraagstuk harer verbetering worden verwezen, behalve naar het rapport onzer landgenooten, naar het laatste hoofdstuk getiteld: „The Yellow rivier" van „China present and past" door R. S. Gundry (London Chapman and Hall 1895). Behalve de Gele Rivier eischt in het noorden ook dringend verbetering de Peiho en zijne zijtakken. En wat het centrum betreft, zoo veikeert de Jangtzse alles behalve in een toestand van volmaaktheid. De Jangtsze is de rivier van China. Zij wordt dan ook dikwert kortweg de Kiang ( rivier) of Takiang (groote rivier) geheeten. Op Westcrsche kaarten noemt men haar somtijds abusievelijk Kiang Ku (Ku = monding), ook wel de „Blauwe Rivier". Evenalsde Hoangho ontspringt de Jangtsze in Thibet. Haar loop is eerst zuidwestelijk; in de provincie Szechuen vloeit zij samen met de Jalung en gaat in oostelijke richting eenigszins noordelijk, met talrijke bochten nochtans, naar zee over een lengte van 3ooo Engelsche mijlen. Behalve de genoemde Jalung Kiang neemt de Jangtsze in zich op: ten zuiden de Km kiang (in Kiangsi), de Siang en Yuen door het Tung Tingineer en de Wu, welke uit de provincie Kweichow komt; ten noorden de Han in de provincie Hupeh en de Kialing, Min en Loh in de provincie Szechuen. Het Groote Kanaal (Yunho transiet rivier), hetwelk uitmondt in de Jangtsze tegenover Chinkiang, verbindt de wateren van het noorden met die van het centrum; het was bestemd om Canton met Peking te vereenigen. Ofschoon de Jangtsze den stroom vormt, waar de handel zich concentreert, zoo laat, gelijk reeds boven aangestipt, hare bevaarbaarheid toch veel te wenschen over. Re'eds dadelijk bij hare wording, namelijk tusschen Woosung en Shanghai, ligt een baar, welke zeer belemmerend voor de scheepvaart is. Sedert jaren maakt men reeds plannen om dit euvel te verhelpen — bij die plannen zijn ook Nederlandsche ingenieurs betrokken geweest — doch tot het nemen van krachtdadige maatregelen is het nog altijd niet gekomen. Voorts is het bekend, dat het verkeer op de Yangtsze zelve bemoeilijkt wordt door stroomversnellingen, en dat vooral uit dien hoofde boven ichang het verkeer per stoomboot ophoudt. In plaats van te verbeteren, verergert de toestand der rivier, Aldus ontstond erin Septeinder 1.1. eensklaps een nieuwe ,.rapid" tnsschen Yun Yanghsien in de provincie Szechuen en Wanhsien. De Briische consul Bourne rapporteerde dienaangande als volgt. : Bij aankomst te Ichang vernam ik, dat eene zeer ernstige stroomversnelling was ontstaan. Wij verlieten Yun Yang te 6 uur smorgens en bereikten tegen den middag de nieuwe stroomversnelling. Zi) is gelegen op 3o° 54' 3o" breedte en op 109° 16' geschatte lengte, ongeveer een halve mijl boven een kleinere ,,rapid", Tachang geheeten." De heer Bourne verhaalt met welk ernstig gevaar de scheepvaart door het verschijnsel wordt bedreigd. Hij schat de kosten, welke worden veroorzaakt door de verplichte overlading der goederen te bedoeldcr plaatse, op 2 pc. hunner waarde. De nieuwe „rapid'-, welke alleen gepasseerd kan worden door onbeladen jonken en dan zelfs nog met groot gevaar, is ontstaan door een ontzaggeljk stuk aarde, hetwelk van den Noordelijken oever is losgeraakt en in de rivier gevallen. De breedte dezer laatste is aldaar verminderd van 25o tot 80 yards. Het bedoeld rapport eindigt aldus : Aangezien aldaar vroeger geene stroomversnelling bestond, zoo kan er geen groot verschil in niveau zijn tusschen de rivier boven en beneden de belemmering; het wegnemen dezer laatste zou, naar het schijnt, voor eenen Europeeschen ingenieur geene groote moeilijkheden opleveren ; desondanks nemen de Chineezen geene maatregelen om het beletsel te doen verwijderen ; integendeel, zij maken wegen op beide oevers der rivier met behulp van gelden der Regeering en inschrijvingen der handelsgilden te Wanhsien en ChungKing, alsof zij de stroomversnelling als permanent beschouwden." . Hetgeen boven omtrent de rivieren in China is gezegd, moge, hce oppervlakkig ook, het feit nader bevestigen dat er hier te lande nog veel te verrichten is op het gebied van waterstaat. Het ongeluk wil echter, dat de Regeering thans de vloot reconstrueert, zich met spoorwegzaken bezighoudt, doch geheel onverschillig is voor de verbetering der waterwegen. De besturen der Europeesche nederzettingen dringen reeds sedert jaren aan op de meest urgente behoeften op waterstaatsgebied, doch .... Naar beweerd wordt heeft de plaatselijke autoriteit van Yun Yang de nieuwe stroomversnelling ondervraagd en het volgend antwoord gekregen : ,. Ik ben ,.rapid" en doe mijn werk als ,,rapid", gij zijt mandarijn doe uw werk als mandarijn. Ei, ei ! De god der stroomversnelling moet gehoord hebbrn van de Europeanen die het den mandarijnen zoo dikwi ls lastig maken, ook op het gebied der verbetering van waterwegen. Of hem ook tien stokjes wierook van Groot Thibet geofferd zullen worden ? VII Péking, Maart 18g~] Het zou mij niet verwonderen, indien de lezer nog nooit gehoord had van Changsha (ook wel Tschangtscha gespeld.) Toch is Changsha de hoofdstad van Hunan : eene provincie met eene bevolking van ruim twintig millioen zielen. Tet dusver hulden Hunan en Changsha zich in eene geheimzinnige onbeduidendheid ; zij onderscheidden zich alleen door eene bijzondere vijandigheid tegen den Europeeschen „barbaar", en dit „bijzondere,, wil in China nog al wat zeggen. Doch het schijnt, dat de dagen ook van dat isolement geteld zijn. Chanhsga zal telegrafisch verbonden worden met Wuchang aan de Jangtsze en bijgevolg met de geheele wereld. Ten aanzien van Westersche inovaties zou men Hunan „Klein-China" kunnen noemen. In vroegere schetsen heb ik aangestipt de geschiedenis der invoering in het Hemelsche Rijk van sommige Westersch instellingen. Ik vergat nog de telegraaf, welke evenzeer niet weinige moeite heeft gehad om het burgerrecht te verkrijgen. In 1865 nam een zekere mr. Reynolds, een Engelschman, op zich, voor eigen risico het aanleggen van eene telegraaflijn, twaalf Engelsche mijlen lang, tusschen Shanghaï en de monding der Whangpoo-rivier. De telegraafpalen werden door het volk, op aanstoken der mandarijnen, omvergeworpen en vernield. De lijn kwam nooit in werking. In 1871 legde de ,,Great Northern Telegraph Company," eveneens zonder verlof der Chineesche regeering, een kabel van Hongkong naar Shanghaï. In laatstgenoemde plaats werd het eind van den kabel in het holst van den nacht, als gold het eene misdaad, gelegd en bevestigd. Deze proefneming gelukte, doch zij, evenmin als het maken van eenen zijkabel in 1873 naar Amoy, kon het Chineesche gouvernement bewegen tot het stand brengen van telegraphische gemeenschap. China marcheert niet tenzij door dwang. Het Kuldja-geschil met Rusland in 1881 noopte de Chineesche regeering tot het aanleggen van eene lijn over land van Tientsin naar Shanghaï Peking was niet eerder dan in 1884 in telegraphisch verkeer met de buitenwereld. In „Klein China" werden nog in 1891 de werklieden, die de telegraaf wilden maken, mishandeld, de palen verbrand en de draden in het water geworpen. Doch thans zijn de hecatomben vergeten: Hunan komt in verbinding met de beschaving. De gouverneur der provincie moet nochtans als voorwaarde tot zijne toestemming hebben gesteld dat geen enkele „barbaar-' werkzaam zou zijn bij den aanleg of explotatie der telegraaf, evenals hij niets schijnt te kunnen of te willen doen 57 tegen aanvallen waaraan Europeesche reizigers thans nog in Hunan zijn blootgesteld van de zijde van het gepeupel, dat.. .. (zooals iedereen weet die in China gereisd heeft) nieuwsgierigheid tegenover den vreemdeling aan den dag legt, zonder meer, als het slechts niet van hooger hand wordt opgehitst. Eenige Engelsehe reizigers, die kort geleden Hunan bezochten, zijn er inderdaad zeer vijandig bejegend. Zij werden met steenen geworpen, als gevangenen behandeld en de gouverneur telegrafeerde aan de plaatselijke mandarijnen : ..Vertoorn het vclk niet", evenals keizer Tao Kwang(i82i—1851) in 1840, toen de Europeanen te Canton wilden komen, aan den gouverneur van Kwangtung de boodschap ^ond : „Geef acht op de stem van het volk". Te Canton zijn de Europeanen reeds sedert lang voor goed gevestigd en vandaar worden thans, via Shanghaï en Wuchang, verscheept de machinerieën voor de te Changsha op te richten Munt Te Shanghaï zijn de werktuigen gekocht voor eene in de hoofdstad van Hunan te bouwen lucifersfabriek en een kapitaal van 280.000 taels is te Changsha bijeéngebracht voor eene stoombootlijn naar Hankow. Een en ander doet de te Shanghaï verschijnende North China Daily Neii's schrijven: ,,the Hunanese are a little less averse to foreign progress than they were". De waarheid is dat elke dag tegenwoordig aantoont dat het Hemelsche Rijk zich bevindt in vooruitgang. De eeuwen van afzondering zijn voorbij, en in vergelijking daarvan beteekent het aantal jaren dat Hunan ten achteren is bij de kunstprovinciën weinig. Voortaan is Tao Kwang's Vox populi vox Dei gewijzigd in Vox et praetera nihil. Ziehier, ten einde zulks nog nader aan te toonen, een uittreksel uit een rapport aan den keizer over de ijzeren steenkolenmijnen in de distrikten van Nanking en Chinkiang (aan de Yangtsze) : ,,In aanmerking nemende den tegenwoordigen toestand van verlichting onder het volk, hetwelk erkent dat het ont ginnen van mijnen uiterst noodig is voor het herstellen der financiën van het Rijk", zoo ondervond de steller van het rapport geene moeilijkheden bij zijne pogingen om belangstelling te wekken voor bedoelde mijnen. Het gevonden ijzer is over het algemeen van goede kwaliteit, hier en daar bevat het erts zelfs van 60 tot 70 pc. ijzer. In de prefectuur van Kiangning (Nanking) is voldoende steenkool om te voorzien in alle behoeften aan dit produkt van de arsenalen, fabrieken en stoomschepen der Regeering. Het rapport eindigt aldus : „Ofschoon deze ontdekking niet zoo waardevol is als indien de bergen goud of zilver zouden hebben bevat (gelijk oorspronlijk werd bericht), toch zal er, met het oog op de tegen woordige ontzaggelijke vermeerdering van Chineesche fabrieken, spinnerijen en stoomschepen, eene groote vraag naar steenkool zijn en het ontginnen der bovenbedoelde mijnen zal eene aangelegenheid wezen van groot belang voor de Regeering en voor handelssyndikaten, welke de mijnen willen exploiteeren." Dit klinkt anders dan hetgeen gehoord werd in de tijden vóór den oorlog met Japan, toen het ontginnen van mijnen vei boden was, „omdat de berggeesten niet mochten worden gestoord in hunne rust." VIII. Peking, 3i Maart 1897 Met eene als het ware mathematische zekerheid schrijdt Rusland voort naar zijn doel: de heerschappij over Aiiz. Waar het in dit werelddeel zijnen wil poogt door te drijven, schijnen moeilijkheden te vlieden. Onwillekeurig vraagt men zich af, waaraan zulks het meest is toe te schrijven : aan de compacte massa van het reeds thans zoo ontzaglijk Tsarengebied en aan het assimilatietalent van het Slavisch ras of aan de verstrooiing van het Rijk en de passiviteit des tegenstanders. Tusschen het een en het ander bestaat een onmiskenbaar verband. Het is nog niet zeer lang geleden dat eene regeling, gelijk onlangs tusschen China en Rusland ten aanzien van Mantsjoerije werd getroffen, voor dien tegenstander een casus belli zou hebben gevormd. Thans wordt zij opgenomen als de natuurlijkste zaak ter wereld. Men kent de bijzonderheden der bedoelde overeenkomst, wier bestaan, althans wat de spoorweglijn door Mantsjoerije betreft, reeds sedert lang door de Russische Regeering openlijk wordt toegegeven. Zij brengt Europa, in vergeliiking met de vroegere, ten opzichte der TransSiberische lijn gevormde plannen, 514 werst dichter bij den Stillen Oceaan, verbindt Moskou eenerzijds met Wladiwostok, anderzijds met Peking, verhoogt aanmerkelijk de economische waarde van den Siberischen spoorweg, welks meest oostelijke sectie thans veel zuidelijker zal loopen, m. a. w. door een streek met zachter klimaat en grooter productiviteit dan oorspronkelijk was voorgenomen; zij maakt Rusland meester in Korea en schenkt aan de Russische vloot in het verre Oosten den bezem in den mast. Een enkel woord omtrent het gedeelte van China — bakermat der regeerende dynastie ! — hetwelk thans geheel in de sfeer van Rusland's invloed is geraakt, moge hier een plaats vinden. De Chineezen verdeelen hun Rijk in: a. de achttien provinciën (eigenlijk China), b. Mantsjoerije, c. de koloniën: Mongolië, Thibet, Ili en Oost Turkestan. Mantsjoerije telt drie provinciën: 1 Shinking (met Liaotung) hoofdstad Moukden of Tengtiën, 2 Kirin, hoofdstad Kirin, 3 Hehlung Kiang, hoofdstad Tsitsihar. Het wordt begrensd ten zuiden door de golf van Pechihli en door Korea, ten oosten door de (Russische) Maritieme Provincie, ten noorden vormt de Amoer de grensscheiding, en ten westen grenst het eveneens aan Siberië, alsmede aan Mongolië. Mantsjoerije steekt dus als een wig in het Russisch verre Oosten. Onze kennis van het land, ofschoon belangrijk vooruitgegaan in de laatste dertig jaren, is nog steeds vrij vaag. Bekend is intusschen dat er vele wouden zijn met een uitgebreide fauna, dat het in de talrijke rivieren een grooten vischrijkdom bezit, dat er aan de kusten paarlvisscherij wordt gedreven, dat er goud wordt gewonnen en dat er tarwe, gerst, maïs, gierst, boekweit, tabak en opium wordt voortgebracht. De bevolking wordt geschat op twaalf millioen zielen. Men onderscheidt: Mantsjoe's, Chineezen, Boeriaten en eenige andere volksstammen. Tsitsihar, Hulanchen en Inguta zijn de voorname stations van den ,,Chineeschen-Oostspoorweg." De beide laatstgenoemde steden liggen in het gebied der rivier Sungari, een zijtak van de Amoer. In dat gebied zijn twee en een half millioen Chineezen, wier aantal wassende is. De invoer bestaat er uit manufacturen en huishoudelijke artikelen, de export uit opium, tabak, wol, vilt, pelswerk en plantaardige oliën. In 180 werd vervoerd uit Mantsjoerije naar de hoofdstad der Amoer-provincie : Blagowjestschensk voor eene waarde van anderhalf millioen roebel (tarwe, vee, landbouw-producten en brandewijn), uit de Amoerprovincie ging naar Mantsjoerije voor eene waarde van 96,000 roebel (artikelen van metaal, petroleum en kaarsen.) Met het Russisch Oussourigebied drijft Mantsjoerije handel voor eene waarde van drie millioen roebel jaarlijks, nagenoeg gelijkelijk verdeeld tusschen in en uitvoer. De invoer van Chineesche, Russische en andere Europeesche goederen, heeft plaats over Wladiwostok. „All its commerce is a tribute to the god of battles" schreef in 1894 een Engelsch journalist over laatstgenoemde haven. Intusschen wordt er aan handelswaren omgezet jaarlijks voor 47 millioen roebels. De invoer heeft plaats voornamelijk onder Duitsche vlag. Ziedaar eene opgave van cijfers, droog zeer zeker voor den oppervlakkigen lezer, doch hoopvol voor hem, die belang stelt in den handel van deze streken met het oog op de toekomst. Immers, zij wijst er op, dat ook de landen in het Verre Oosten, welke de Siberische lijn zal doorsnyden, geenszins het karakter van poolstreken hebben, gelijk in Europa nu en den nog wordt aangenomen. De Russisch-Chineesche Bank, welke, gelijk bekend, de ziel is der spoorweglijn door Mantsjoeiije, bouwt op het oogenblik haar hotel te Peking, vlak tegenover het terrein van het gezantschap van den Tsar. De ingenieurs, die den spoooweg zullen aanleggen, worden spoedig hier verwacht. In den aanvang der twintigste eeuw zal men dan aan het andere einde der wereld zyn in even zoovele dagen als men thans nog weken noodig heeft. Wie zal ontkennen dat het Verre Oosten snel leeft en dat elke dag tegenwoerdig hier zyn beteekenis heeft? Van de jaarmarkt te Nishni Novgorod schreef ik in 1885: op dien anderen oever (der Wolga) rydt geen spoorweg meer, de weg voert daar naar het Oosten, naar Siberië, waarheen de gedeporteerden de lange reis te voet maken; van dezen, Waar stoombooten en locomotieven hun schril gefluit doen hooren, is men in elf dag-en in Amerika. Daar de rust, hier de bedryvigheid; en als men langzaam uit het Atkospark (bovenstad van Nishni Novgorod) komende, den heuvel afdaalt, dan zegt men met een der Fransche schryvers, die Rusland bereisd hebben : ,,Pays étrange, pays de contraste et de mystère." Thans, I2 jaren later, zyn de tyden veranderd: de grens der beschaving heeft zich verlegd van den Wolga naar den Stillen Oceaan. De Zwarte Zee, verbonden met de Kaspische, het gebied ontsloten van de Tekke Turkmenen, de dalen van den Oxus en den Jaxarthes, alsmede de ruïnes van Tamerlans' tempels, gebracht by de poorten van Europa, de locomo teif tot aan Andidian in Fergana, op weg naar Kaschgar en Kuldja, Perzië en Afghanistan in toom, den Oeral \ereenigd met het Baï-kalmeer, vandaar voorwaarts naar Wladiwostok, de deportatie verbannen naar het eiland Sachalin, Mantsjoerije doorkruisend, China bedwingend langs een grensgebied van honderden mijlen, Japan teruggediongen van China s continent, den grond gelegd voor een ijsviije haven in de Chineesche wateren, Korea in voogdij, plannen vormend voor het openen van Mongolië en van Chineesch I urkestan, den blik gericht naar Thibet. Ziedaar het beeld in vogelvlucht van den reuzenarbeid des Russischen adelaars gedurende de laatste jaren. ,,As the crow flies,, wilde hij van het Rijk in Europa naar zijn ultima Thule. Een heerscher over vier honderd millioenen en een Keizerin van Indië schenen hem te willen kortwieken, doch zijn weg is geteekend en zyn horst aan zee is gebouwd. IX. Peking, Juli iSg-j Iemand, die een biljet heeft genomen voor eene reis om de wereld en daarop bij voorbeeld vermeld vindt : Havre-San FranciscoYokohama-Shanghaï-Hongkong-Singapore en Mar- seille denkt wellicht evenzeer over een eventueel bezoek aan Peking. Hij slaat een paar boeken op en vindt aangaande de hoofdstad van China in het eene ; ,,Hare keizerlijke gebouwen, hare breede avenues met indiukwekkende poorten en torens, haar regelmatige aanleg, hare uitgestrektheid, bevolktheid en verschil van kleederdraeht maken haar voor den reiziger tot de meest belangwekkende en eenige stad in Azië." En in het andere : „De waarheid is, dat Peking de reis niet waard is." Tusschen het witste licht en het zwartste duister bevindt de weetgierige zich derhalve in een lastig chiaroscuro. Hij telt zijne knoopen en het orakel — misschien wel, dewijl onlangs van de aarde aan Themis is geseind dat Peking thans van Tientsin per spoor in zes uren kan worden bereikt, terwijl de tocht per huisboot op de Peihorivier vroeger drie a vier dagen duurde—zegt; ,,gaan !" Aangenomen nu dat de reiziger geene vooraf vastgestelde bijzondere studiën in de Chineesche hoofdstad wil maken, dat zijne aspiratiën het midden houden tusschen die van den bespiegelenden toerist en van den ,,boldraver", dan zal hij komen, zien en overwinnen — er valt te worstelen : vooral de reukorganen in het geweer !—en naderhand zeggen dat het eene zware beproeving was, doch dat om China's beeld te krijgen, de Pekingsche lens moet worden gebezigd. En thans, lezer, meenende dat ik ga trachten te voorzien in de ontstentenis van een Murray of Baedeker voor China, meer in het bijzonder wat de metropolis betreft, haast giju wellicht met mijne schets aan haar lot over te laten. Immers, gij wilt naar Peking en dan is mij geene ruimte toegestaan voor de opsomming van alle hotels, parken, pleinen, musea, concertzalen en andere „attractions", welke . . . . wij hopen dat onze kindskinderen er eenmaal zullen vinden ; óf wel : gij denkt niet aan die reis, en dan laat de vraag u koud hoeveel voet hoog, breed en dik de muren der tartaarsche stad, der Chineesche stad zijn, hoevele poorten moeten worden doorgegaan om den tabernakel : het paleis des Keizers, te bereiken, hoevele (geschilderde) vuurmonden de wallen heeten te verdedigen, terwijl zelfs het steeds hij benadering op te geven cijfer der inwoners u weinig belang zal inboezemen. Intusschen, evenals een deur op een kier kan staan en derhalve niet noodzakelijkerwijs geheel open of geheel dicht behoeft te wezen, evenzoo is het mogelijk dat gij u te eeniger tijd de vraag znlt voorleggen ; ,,moet Peking al of niet in een behoorlijk beraamd plan voor eene reis om de wereld worden opgenomen ?" renA!sdan zuIt gij u wellicht het volgende gelieven te herinne- Peking is inderdaad eenig in zijn soort wat betreft: slechte atmosfeer en eigenaardige bouwtrant, gemis aan open"e,m,e.C'ni"g en merkwaardige volkstafereelen, publieke wanordel^kheid en Oostersche plichtplegingen bij de Chineezen onder elkander, het tropisch of wel Siberisch klimaat en de verscheidenheid der marktprodukten, de Europeanen-verachting en de buigzaamheid der bevolking waar winstbejag in het spel is, de versteende gebruiken en het talent van navolgen, het gemis aan stiptheid en de verscheidenheid van artikelen in de cunositeitenwinkels ; kortom Peking is China gecondenseerd, China waarvan het zoo moeilijk is een juist, voor Europeanen bevattelijk, denkbeeld te geven. Wat intusschen het eerst den bezoeker treft, wat hem het langst bijblijft : dat is het vuil van Peking. Stel u voor twee zeer groote, door zware muren omgeven terreinen, beiden in den vorm van een parallelogram Het noordelijke—-de tartaarsche stad : zetel der mandarijnen en van hunne Yamen's-staat met de korte zijde rechthoekig oP de lange zijde van het zuidelijk parallelogram: de Chineesche stad, waar de Chineesche handelaar zich ophoudt. Eerstbedoeld terrein bevat een anderen vierhoek: de verboden stad i. e. het „erf" - gelijk men bij ons in Indië zou zeggen — van den Keizer. Alleen laatstbedoelde grond wordt onderhouden : het overig gedeelte van Peking is uit en voor den Booze Vuil van eeuwen, hier opgehoopt tot heuvels, daar diepe kuilen vormend, des winters als geelachtige, het zonlicht verduisterende poudrettewolken door de 'lucht dwarrelend, de woningen belegerend tot in de meest verborgen hoeken met een dikke laag stof, des zomers eene taaie of vloeibare modderige massa, die een walgelijken reuk verspreidt; het vuil, bij gebrek aan afvoermiddelen, 58 nergens een uitweg vindend, eiken dag zich vermeer^ derend met den op den openbaren weg geworpen afval, met de faecaliën van een millioen; het vuil, in deze straat een poel, in gene een hoop, welke tot toevlucht dient voor afzichtelijke bedelaars, vagebondeerende honden en gehoed wordende varkens; het vuil dat de ademhaling bemoeilijkt, de oogen verblindt, alles bederft, de lucht verpest en het verblijf tot een vagevuur maakt, dat vuil is het voorname kenmerk van Peking. De Chineesche Keizer weet weinig van deze toestanden. Zoodra het bekend wordt dat hij de „verboden stad"zal verlaten — hetgeen betrekkelijk zelden het geval is worden lange blauwe lappen bevestigd aan houten stellaadjes vóór den ingang van elke straat, in welke hij een blik zou kunnen werpen. De door zijn stoet gavolgde weg — bijna altijd dezelfde — wordt voor die gelegenheid met geel zand bestrooid. De merkwaardigheden, welke de Europeaan te Peking kan bezichtigen zijn: 1°. de muur; om er op te komen moet men den wachter omkoopen. Die muur is de eenige plaats waar men betrekkelijk frissche lucht en beweging kan nemen. Hier is men buiten het bereik van het vuil. Peking vertoont zich hier op zijn best. Jammer dat het pad op den breeden muur zoo smal is, dat twee personen niet naast elkander kunnen loopen zonder voortdurend geprikt te worden door distels en struiken. Toch beschouwen de Europeanen, veroordeeld om te Peking te wonen, deze wandelplaats als het trottoir, als de boulevard. Op den muur treft men aan: 2°. het zoogenaamd observatorium i. e. eene verzameling van bronzen astronomische werktuigen, aldaar in 1668 opgericht door den jezuitischen Pater Verbiest; deze instrumenten, waarvan nooit gebruik wordt gemaakt, zijn nog in goeden toestand. Beneden onder den muur bevinden zich in een vergeten hoek de instrumenten van denzelfden aard, welke Marco Paolo daar aantrof, en die vervaardigd werden door den sterrekundige van KublaïKhan, toen deze in 1264 Peking tot zijne hoofdstad maakte. Van den muur kan men tevens zien: 3°. de Kao ch'ang (Examenhof): op dit terrein staan 14.000 cellen, in welke de uit het geheele Rijk opgekomen candidaten, om de drie jaren, examen afleggen om voor de hoogste staatsambten in aanmerking te kunnen komen. Hiermede is de lijst der tegenwoordige bezienswaardigheden van Peking ten einde; de Tempel des Hemels en andere plaatsen, waar Europeanen vroeger werden toegelaten, zijn thans met onverbiddelijke gestrengheid voor hen gesloten. Peking, bekeken van boven, waar het beeld gelouterd wordt als bij een lichtdruk, gelijkt eene reusachtige verzameling van grauwe daken huizen zonder verdieping, hier en daar afgebroken door wat groen, door een pagoda en door de gele tegels, waarmede de gebouwen der „verboden stad" zijn gedekt. Er is geen enkel monument, geene enkele kunstcollectie, geen plein, geen ,, avenue , geen plantsoen, en toch is de reis er heen van uit Japan of Shanghai der moeite waard. Immers, die chaos vormt nog steeds het brandpunt eener wereld, waar voor ons alles op het hoofd staat, die eeuwen in stand bleef en voor welke het oogenblik van wankelen eerst thans schijnt aangebroken. De reiziger, die Peking bezoekt, zal van het geheel een blijvenden indruk van merkwaardigheid medenemen, doch hij onthoude zich van analyse, beperke zijn verblijf zooveel mogelijk en schudde bij vertrek het stof van zijne voeten. X Peking, Juli iSgy. In den zomer wordt Peking bij heldere lucht, geroosterd door de zon met onverbiddelijke gestrengheid. Die zon is verraderlijk; wee den Europeaan die zijn hoofd niet behoorlijk beschermt. Is de lucht bewolkt dan is de temperatuur die van een broeikas. Alles is klam, vochtig, visschig en loodzwaar drukt de lucht. De dikke stadsmuren ondervangen het briesje, hetwelk van buiten af eenige verfrissching zou kunnen brengen Onweders, vergezeld van tropische regens volgen elkander op zonder verkwikking aan te brengen; geheele stadswijken staan onder water en als het vocht verdampt of in den grond trekt, is de atmosfeer bezwangerd, erger dan ooit, met de afschuweli|kste uitwasemingen. Den Chinees, die, bijna naakt, zijn dagelijkschen arbeid verricht, die zijn kaal geschoren hoofd nauwelijks nu en dan met zijn waaier bedekt, deert dit alles niets. Buitengewone hitte en buitengewone koude hebben op hem geen invloed, misschien omdat, indien hij zenuwen mocht bezitten, deze van staal moeten zijn. Moest ik uit het bekende werk „Chinese characteristics» een hoofdstuk kiezen, hetwelk het allerbeste den Chinees schil den, zonder aarzelen zou door mij de vinger worden geleed op Chapter XI, getiteld „The absense of nerves." Hij, die dat hoofdstuk van buiten kent, is op weg den Chinees van Noord tot van Zuid te begrijpen, omdat het leert dat, van alle Aziaten, John Chinaman de meest phlegmatieke is. Eer der merkwaardigste gevolgen van die zenuwloosheid is dat de Chinees, onder welke omstandigheden ook, kan slapen. „Het zou gemakkelijk zijn," zegt de schrijver van gemeld werk, „in China een leger saam te stellen van een millioen menschen, ja van tien millioen, wier bekwaamheid, bij vergelijkend examen, bewezen was om in te slapen dwars over drie kruiwagens liggend, met het hoofd naar beneden, als een spin, met den mond wijd open en een vlieg er in." Dit talent, deze kracht om in te sluimeren bemoeilijkt wellicht meer dan welke andere oorzaak, het leven van den Europeaan te Peking, die onder de Chineezen moet wonen, in tegenstelling van zijne gelukkiger rasgenooten in de havens gevesligll, dic, jn he, liSettlcment„ ^ eigen terrein bevinden. ^ In de hoofdstad moet men slapen tegen alle beletselen in voelen ^ ^ Zkh dk bezwaar doet ge- De hitte, die het zweet op uw voorhoofd doet paarlen het innengoed aan de huid doet kleven, heeft u den geheelen'da««drukt, den avond hebt gij zooveel mogelijk gerekt, den strijd 0en allerlei insekten, zoo lang als het kon, volgehouden in de hoop door vermoeidheid spoedig den slaap te vatten. Gij hebt alle openingen, door welke uwe plagers - behoudens de Lnd vl egen, die overal binnendringen - binnen het muskietengor- MorpheuT11 ' gGSl°ten' ea'"^ ^top Daar begint uw wachter te klepperen op zijn bamboe-in- de'medeiijdem " " * * * * * °ph°Uden' ZOn" Buiten dien man kunt gij het niet stellen: zijn loon is een soort assurantie-premie tegen diefstal en inbraak. Men beweert zelfs dat een gedeelte van hetgeen hij maandelijks ontvangt door hem wordt gestort bij het .... dievengilde. Of deze bewering ,uist is wordt in het midden gelaten, doch vast staat dat door den nachtwaker ontslag te geven, de Europeaan zich' ontdoet van een waarborg voor de veiligheid van zijn huis Heeft men nu eenmaal den nachtwaker op het erf, dan moet i] ziel volgens het stelsel des kleppermans. hetwelk ook ten onzent nog niet zoo heel lang geleden gehuldigd werddes nachts laten hooren. Aldus, indien de hitte, die ook des nachts heerscht, zich misschien over den rustzoeker zou willen ontfermen, de welwillende kennisgeving van zijnen loontrekker aan de dieven houdt hem voorloopig uit den slaap. Bovendien wordt het geklepper in uwen eigen „compound" opgemerkt door des wakers collega's in de buurt, die zich haasten om met zijnen dreun in te stemmen bij wijze van duo, trio, quartet, concert, hetwelk een Europeeschen engel uit zijn huid doet sprin-en doch een Chineeschen duivel dóórwiegt in zijnen rustigen slaap en hem de liefelijkste droombeelden voor den geest toovert. Na ongeveer een half uur houdt de muziek op; de artisten zijn dan moede. Zij zal weer aanvangen als de klok het volle uur wijst. Nu doet gij de meest energieke pogingen tot de grootst mogelijke passiviteit om, gebruik makende van de pauze, onder zeil te gaan. Doch daar komt een groote nachtvlinder het raam ingevlogen. In de duisternis stoot hij zich aan de muren, aau alle voorwerpen en heeft blijkbaar de opening vergeten, welke hem toegang verschafte. De muggen gonzen om het muskietennet, elke uitval is een waagstuk: en, de belegerde blijft in de vesting en laat fladderen wat fladdert, al ware het ook een vleer- muis. Intusschen is het oogenblik aangebroken voor de ronde van de publieke nachtwacht. Zij bestaat uit twee leden, die elkander de repliek geven. Het eene lid laat op een trom een dof beroem, beroem, beroem, beroem dreunen, het andere slaat op een paar metalen bekkens hetzelfde refrein : tsching, tsching, tsching, tsching. Deze waardigheidbekleeders ontmoeten een gewonen klepperman, die met geraas een instrument beweegt, hetwelk den indruk maakt van een grooten rammelaar of van een metalen bus met stokjes gevuld. Het rythmus is rom, rom, rom, rom, rom, (5 maal), rom, rom, rom,(3 maal), rom, rom, rom, rom(4 maal) en dan weer van voren af aan. Naar mate middernacht nadert, vermeerdert het aantal geluiden: Een straathond slaat aan, een tweede keffer valt in, de derde laat niet op zich wachten en eindelijk wordt alles overstemd door het geblaf; op de hoeken der straten staan wachten die elkander met zoo hoog mogelijke stem toegillen dat alles veilig is; den geheelen nacht bieden venters luidkeels hunne waren te koop aan; hier zingt een wandelaar, daar begint men in het holst van den nacht midden op straat vuurwerk af te steken, aan welks geknal ge en einde schijnt te komen, en als de dag ten laaste aanbreekt, dan piepen de Pekingsche krekels met zulk een oorverdoovend geluid, dat de hoop van te rusten vervlogen is. Niet aldus de Chinees 5 — tegen het oogenblik dat hij wakker zou worden is de laatste vlieg uit zijn mondholte verdwenen; zijn diepe, rustige slaap heeft hem verkwikt. En, de zon brandt weder; aangebroken is weder een nieuwe lange dag van den Pekingschen zomer, gedurende welken thermometerstanden van ioo° en daarboven geene zeldzaamheden zijn. D E VLA G. Peking, Januari i8g8 Rood, wit en blauw!, Gij Nederlanders in den vreemde vergeet uwe kleuren natuurlijk niet. Doch, geeft gij er uzelven ook steeds rekenschap van dat hare doordringende kracht thans veel sterker is dan toen gij nog tehuis waart? Zeker! uw verwijtende blik was gerechtvaardigd op dien morgen van Koninginnedag, toen uwe huisgenooten niet vroeg genoeg de vlag hadden uitgestoken. Doch, dat ééne doek minder deed geen afbreuk aan den algemeenen feestdos. Thans is elke Hollandsche vlag u eene dierbare vermaning tot gehechtheid, een hartelijke groet. Gij hebt Holland's duin zien verdwijnen aan den gezichtseinder. Ontbreekt uwe vlag, gij verwijt niet; is zij er, dan wordt u eer bewezen. En steeds zoekt gij haar. Onlangs, op dat internationale feest, waar men uwe driekleur vergeten had, hebt gij de „tricolore" in uwe gedachte horizontaal geplaatst. Een ander maal hebt gij u getroost met de vlag van Peter den Groote, door haar onderst rood — het uwe! — bovenaan te denken. In elke buitenlandsche haven speurt gij naar uwe vlag, en als de vreemdeling eene andere voor de uwe houdt, dan verbetert gij niet altijd terstond zijne dwaling. Welk geschrift over scheepvaart slaat gij op zonder naar de ,,Nederlandsche vlag" te vorschen ? Zijt gij niet gelukkig afs op zee u te gemoet komen de kleuren sprekende van verleden en van roem, van heden en van trouw, van toekomst en van hoop? Ook : hoe grooter de verwijdering van het Vaderland, hoe scherper het fonkelen hunner tinten. Rood, wit en blauw, gekroond door het oranje, voor ons in den vreemde zijt gij niet alleen de vlag die dekt, gij zijt het vaandel dat wijst naar den bodem, dien wij lief hebben tn missen. God behoude en behoede. U in Nederland, in de tropen en van pool tot pool! INHOUD Imatra bldz 1 Peterhof * 10 Helsingfors » 17 Wallamo » 22 Nischni-Novgorod »> 43 Harddraveryen te St-Petersburg » 65 De russische pers » 69 De dood van Aksakoff » 85 Michel Katkoff » 88 De Nihilisten » 91 Gevangenissen in Rusland » 99 De grootste tempel te Moskou » 108 Werestschagine » Hl De Kozakken B 115 Wanjka, de iswoschtschik » 120 Eene netelige zaak » 130 Naar Rusland * 138 Kerstmis in Rusland » 145 Carnaval 8 1 ^ De russische nijverheid » 152 Paschen " 158 De opening der transkaspiscbe spoorweglijn » 161 De Keizersdagen " 165 Wladimirsdag * 109 De russische vrouw » 171 Het jubileum van den Heer de Giers » 177 Het Rijk van den Tsaar » 180 Een boek over den Krimoorlog " 215 Wintersport in Rusland ® 222 Hoffeesten " 230 Siemiradski 8 234 Einde van het „ seizoen " 237 Onderwijs in Rusland * 239 Perzië * Perzisch aardewerk - " 249 Handel op Perzië B 252 Nasr Ed-Din » 257 Rusland in Midden-Azië , 260 Woningen te Teheran „ 264 Van Stamboel naar Teheran „ 267 Iri het gebied van den Demavend „ 333 Van Teheran naar Meshhed en russisch centraal Azië » 342 Samarcande „ 3 go Reis van Peking door Mongolië en Siberië » 391 China's keerpunt „ 420 Grooter Rusland „ 423 Naar China „ 425 Pekirigsehe Schetsen „ 433 De vlag „ 480 LIJST VAN VERBETERINGEN Bladz 7 regel i3 v. b. stAAT: „stile", MOEt zijn : „steile". " '7 )> 7 v- °- (en andere plaatsen) staat: ao (spreek: o) moet zijn : a met kleine oer boven. „ 18 „ 6 v. o. staat : „gewerpen", moet zijn: "geworpen"» 27 » '5 v. b. „: „der avards" „„: ,,des avonds". m 3o » > v- b. „: „nur", „ „ : „uur". »» 38 „ 4 v. b. „ : „nacht" , „ „ : „dag". '» 4^ >5 8 v. b. ,,. de , „ „ : „het". » »> 1 v- b. tusschen de woorden ,,onderzoeken" en „het" in te lasschen het woord : „en". >5 56 „ 16 v. o. het eene woord „doen" vervalt. 5» 71 n 8 v. b. moet het woord „Heer" vóór „Aksakoff" staan. 55 78 7 v. b. tusschen de woorden ,,uitgaven" en „doch" in te lasschen de woorden „op te richten". „ 8d „ 10 v. o. staat: „ 18 Februari", moet zijn : 12 Februari", „ 90 „ i5 v. b. ,, : „ is", moet zijn .,was", „ 101 „ 9 v. O. „ : „ cel" „ „ : „ cel", „ 112 „ 2 v. o. „ : „ wenschte",, : „ wenscht". „ 164 „ 1 v. o. „ : „ zijn", „ „ : „ lijn". „ 167 „ 15 v. b. „ : ,. elke", „ „ : „ elk der". „ 202 „ 13 v. o. (noot) staat: ,, allantsjoerije, moet zijn Mantsjoerije". „ 2o3 „ 5 v. b. staat : „ Abongoolsche, „ „ „Mon- goolsche". ,, 208,, 16 v. o. staat: „ den", moet zijn: „dan", >j >> m 5 v. o. tusschen de woorden, als "en „van" in te lasschen het woord „dat". „ 2.24 ,, i5 v. b, staat : „deel", moet zijn: ,, doel". Bladz. 226 regel 4 v. b staat: „den", moet zijn: „de". „ 236 „ 4 v. o „ : „druk", „ „ : „indruk". ,, 244 ,, 5 v. o het eene woord „het" vervalt. „ 249 ,, 3 v. o staat : ,,in" , moet zijn is" . ,, 255 „ 9 v. b. het woord „werd" in te lasschen tusschen „Karun" en ,,toegebracht" . ,, 271 „ i5 v. b. staat : „stteken" moet zijn : „streken" „ 288 „ 10 v. o het woord „zoons" in te lasschen tusschen „drie" en „Selm" . „ 9 v. o. het woord „zoons" tusschen,, door " en„ de" vervalt. „ 317 „ 6 v. b. staat : „haarnippen", moet zijn .'„haarknippen". ,, 336 „ 14 v. b „ : „berolkt" , „ „ : „bereikt" . ,, 339 1) 4 v- b »» • » »» »» * «graden . „ 375 ,, 10 v. o het eene woord „jaren" vervalt. „ 382 „ 7 v. b. in te lasschen het woord Mil" tusschen „fut" en „modéré" . „ 383 „ 6 v. b. het woord „y" vervalt . „ 391 ,, 3 v. 0. „de "vervalt en wordt vervangen door „z". ,, 394 „ 10 v. b. de woorden „afstand" en „geraamd getal" moeten resp. boven „li" en „inwoners" staan. „ 394 „ 7 v. o. staat : „aankow" , moet zijn : „Hankow" . „ 3g5 ,, 14 v. o. het woord „er" valt weg . „ 405 ,, 12 v. b. staat : „laatva" , moet zijn : „laatste". „ i6v. b in te lasschen : „Men nam de wielen" , tusschen de woorden „oversteken" en „van" . „ 444 „ 19 v. o in te lasschen : „niet meer" tusschen de woorden „wilde" en „ontvangen " . „ 457 „ 16 v. o in te lasschen : „zou" tusschen de woorden „West-rivier" en „zijn" . „ 467 „ 9 v. 0. laatste woord van den regel, lees : „Azië" . m *