437 D 16 VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN [D 16 i. ^—JDe Bedrijfs-Instituten en Patroonsleergangen. door R. P. J. Tutein Nolthenius C.I. ' x en Mr. J. Verschuyl. De Zweedsche Reisbeurzen. door C. J. F. Ljunggren. Het Belgische Ambt der Middelstanden. door Dr. H. Lambrechts. 437 J Ter verspreidiïru n Zie de keerzijde van den omslag. Overeenkomstig het doel der Tentoonstelling, besloot de Algemeene Commissie onder den titel ,,Verslagen en mededeelingen", eenige studiën uit te geven omtrent onderwerpen, welke met die tentoonstelling in verband staan en voor de ambachtsnijveren van belang zijn. Van deze studiën worden een aantal exemplaren kosteloos verspreid of wel aan de Departements-besturen ter verspreiding ter beschikking gesteld. Waar door de Maatschappij van Nijverheid geen departementen zijn opgericht, worden andere instellingen uitgenoodigd deze taak op zich te nemen. De studie omtrent motoren achtte de Algemeene Commissie van zoodanig belang voor vele leden der Maatschappij, dat zij meende geen ondienst te doen door aan alle leden daarvan een exemplaar aan te bieden, als herinnering aan de tentoonstelling. Van de overige afleveringen der „Verslagen en mededeelingen", welker inhoud op de achterzijde van dezen omslag wordt vermeld, zijn, zoolang de voorraad strekt, exemplaren ter beschikking voor de leden der Maatschappij tegen betaling van ƒ 0.25 per exemplaar, voor niet-leden tegen betaling van ƒ 0.50. Deze zijn aan te vragen bij den heer j. w. f. Hartkamp, Overtoom 38, Amsterdam. de Algemeene Commissie: R. P. J .TUTEIN NOLTHENIÜS C.I., Voorzitter. C.N.J. MOLTZER J.Ezn., Plaatsvervangend Voorzitter. J. W. E. HARTKAMP, Directeur van het Secretariaat. Mr. R. J. G. BOISSEVAIN. Th. G. STRENGERS. Jhr. J. A. HOEUFFT. Mr. G. KIRBERGER. H. VAN DER MASCH SPAKLER. J. MUYSKEN W.I. Mr. J. VERSCHÜYL. Mr. Th. MULLER MASSIS, Algemeen Secretaris voor de Tentoonstelling. PAUL TUTEIN NOLTHENIÜS, B. S. 2e Secretaris. Maatschappij van Nijverheid Internationale Tentoonstelling van Ambaehtswerktuigen in 1907. Bedrijfsinstituten en Patroonsleergangen, door E. P. J. TUTETN NOLTHENIUS C.I. en Mr. J. VERSCHUYL. EERSTE AFDEEUNC. De Duitsclie Bedrjjfsiustituten en Patroon sleergangen. In de groote zaal van het Paleis voor Volksvlijt, ter weerszijden van het podium waarop de instellingen van het Departement Amsterdam der Maatschappij van Nijverheid tentoonstelden, waren tegen de zijwanden twee gelijkvormige ruimten afgeschoten. In beide vertrekken, vier meter diep en zes meter breed, aan de voorzijde open, hingen reeksen fotographien en tabellen hier en daar afgewisseld door kunstig gesmeede voorwerpen in ijzer, koper of zink. Verder stonden er eenige keurig afgewerkte kasten en kastjes met glazen deuren, waarachter voortbrengselen zichtbaar werden, die men in zulk een omgeving op den eersten aanblik niet zoude verwachten : schoenen en nogmaals schoenen. Zeer modieuse balschoentjes, geheel van goudleer, en lompe zwarte schoenen, blijkbaar voor mismaakte voeten. En dan nog eenige zaken, die schijnbaar meer in kinderscholen te huis behoorden : kartonnen huisjes, kerken en fabrieken. Wie de Nederlandsclie opschriften las, welke door de zorg der Algemeene Commissie waren aangebracht, kwam echter spoedig tot het besef dat dit geen kinderspel was, maar dat integendeel het tentoongestelde in beide vertrekken in hoofdzaak betrekking had op het onderwijs voor volwassenen. Een der meest belangrijke takken van onderwijs zelfs : de patroonsleergang . Een nieuw soort onderwijs, hier te lande nog te weinig bekend, doch dat bij onze oostelijke naburen meer en meer bijval vindt en zéér verdient in Nederland te worden ingevoerd. Den catalogus der Tentoonstelling naslaande, vindt men daarin betreffende het vertrek ter rechterzijde van het podium het volgende vermeld : „Inzending van het Bai/erisches Gewerbemuseum in Xürnberg. Het Beyersche bedrijfsmuseum is een door particulieren gestichte, door den Beyerschen Staat zeer krachtig gesubsidieerde Yereeniging. Zij heeft ten doel het houden van tijdelijke en blijvende tentoonstellingen ten bate van het bedrijfswezen en het onderricht. Er zijn aan verbonden een technische bibliotheek, teekenzalen en laboratoria. Van wege de Vereeniging worden patroonsleergangen gehouden (!1 eisterlcurse) in verschillende bedrijven, technische wandelleeraren en reizende tentoonstellingen uitgezonden, voordrachten en wedstrijden gehouden, enz. „De Yereeniging oefent tevens het technische toezicht uit op de coöperatieve vereenigingen, welke door den Staat gesubsidieerd worden." Omtrent de inzending ter linkerzijde van het podium zegt de catalogus : „Gewerbeforderungsanstalt für die Rheinprovinz". Het doel van het Instituut ter bevordering van de bedrijfsbelangen in de Rijnprovincie komt in hoofdzaak overeen met dat van het Beyersche bedrijfsmuseum. Het is de jongste en dus meest moderne instelling van dien aard." Voor de Tentoonstelling was het een niet hoog genoeg te schatten voorrecht, dat beide groote Duitsche in- stellingen — de Neurenbergsche : de oudste; de ICeulsche : de jongste — zóó volledig te voorschijn kwamen. En geen wonder dan ook dat beide van de internationale jury het hoogste diploma verwierven : de eere-prijs. Daarenboven werd aan- het Neurenbergsche museum de groote zilveren medaille van Hare Majesteit de Koningin toegekend en aan het Keulsche Instituut de groote zilveren medaille van Z. K. H. Hendrik, Prins der Nederlanden. Buitengewone onderscheidingen derhalve. Beide inzendingen verdienen dan ook wél dat hier nader de aandacht er op gevestigd wordt. I. In de eerste plaats worde het Neurenbergsche Instituut besproken. Niet slechts omdat deze instelling de oudste is, maar tevens omdat zij evenals onze Maatschappij van Nijverheid eene particuliere instelling is. De vroegere geschiedenis — welke tot 1792 terugvoert — blijve hier kortheidshalve onbehandeld. Onze taak vangt aan met den lezer rond te leiden in het statige gebouw, ongeveer een vierkant van 50 meter zijde, dat in 1897 werd ingewijd. Een groote photographie van den fraaien voorgevel, welke op de Tentoonstelling op de eereplaats van het Beyersche vertrek hing, deed zien dat dit gebouw — de kelder- of grondverdieping mede gerekend — niet minder dan vijf verdiepingen telt. Er is dan ook veel in te bergen en te huisvesten. In de onderverdieping zijn de patroonsleergangen ondergebracht ; op de eerste verdieping bevinden zich het bureel voor de technische inlichtingen en de zalen voor voordrachten. De hoogere verdiepingen bevatten de verzamelingen van kunstnijverheid, de bibliotheek, het teekenbureau en de bureelen voor den inwendigen dienst. Het geheel is een sprekend getuige van Beyersche gemeenschapszin. Niet minder dan 29 Beyersche steden zonden geldelijke bijdragen ; de Koning ging voor met een ruime gift; het Rijk, de provincie, handel- en nijverheids instellingen en vooral particulieren bleven niet achter en zoo doende kon de Yereeniging het fraaie gebouw stichten, dat — de grondaankoop niet mede gerekend — 800.000 gulden kostte. En zelfs dit gebouw bleek weldra'te klein. Eenige jaren later verrees aan de overzijde van het plein een ander groot gebouw van twee verdiepingen, dat 230.000 gulden kostte en waarvan eveneens een photographie op de Tentoonstelling hing. Dit gebouw dient in hoofdzaak voor de doorloopende tentoonstelling van werktuigen voor de klein-nijverheid, welke op bepaalde dagen en verder op aanvrage in werking te zien zijn. Voorts zijn er eenige lokalen voor de patroonsleergangen, daar deze, die zich meer en meer uitbreiden, grooter ruimte vereischten. Tevens zijn er onder gebracht de chemische, technische en el ectro-technische laboratoria, welke aan het Bedrijfsmuseum verbonden zijn. In welke groote mate dit Museum werkt naar buitenf en inderdaad niet is een plaatselijk belang, doch een algemeen belang, was op de Tentoonstelling duidelijk te zien uit de vier kaarten en bijbehoorende tabellen, welke naast de afbeeldingen der beide gebouwen hingen. Alle vier kaarten stelden Beyeren voor. Op de eerste kaart waren alle gemeenten onderschrapt, waarheen boeken en teekeningen uit de bibliotheek waren gezonden, of waar door de technische wandelleeraren van het museum voordrachten waren gehouden. Men is in dergelijke bedrijfsmusea niet bang om kostbare plaatwerken uit elkander te tornen. Men plakt de teekeningen vervolgens op karton en klassificeert die. Wie nu ergens in Beyeren noodig heeft bijv: een voorbeeld van een ijzeren hek in rococo-stijl, schrijft eenvoudig aan den bibliothecaris. Deze begeeft zich dan naar het loket dat gemerkt is: ijzeren hekken, zoekt in de onderafdeeling rococo-stijl, en zendt dan het gevraagde aan den aanzoeker.1) 1) Billijkheidshalve dient medegedeeld dat ook de bibliotheek van de School voor Kunstnijverheid te Haarlem van de Maatschappij van Nij verheid gaarne aanzoekers helpt; doch hare middelen zijn beperkt. De voordrachten der wandelleeraren hebben betrekking op de meest uiteenloopende onderwerpen: scheikundige, natuurkundige, electro-technische, sociale enz. Zij worden zooveel mogelijk toegelicht met » voorwerpen en toestellen uit het museum. Hiertoe heeft men bepaalde verzamelingen samengesteld, die gemakkelijk verzonden en in- en uitgepakt kunnen worden. Op de tweede kaart waren alle gemeenten onderschrapt, waarheen schetsen en plannen waren gezonden door het teekenbureau. Het komt toch dikwijls voor, dat op een afgelegen dorpje een smid of timmerman voor een moeilijk vraagstuk staat dat hij niet kan oplossen, bijv. een kapconstructie van ingewikkelden aard, een kwestie van stijl bij reparatie of aanbouw, enz. Hij heeft zich dan slechts tot het teekenbureau te wenden en krijgt raad en hulp. Heel kleine bazen ontvangen dien kosteloos, anderen tegen betaling. Op een derde kaart zijn onderschrapt alle gemeenten waar coöperatieve nijverheidsvereenigingen zijn gevestigd. Vooral in de buurt van Neurenberg vindt men er verscheidene, de meesten op het gebied der houtbewerking. Het museum staat met deze coöperatieve vereenigingen in nauwe verbinding. Ten eerste heeft het die vereenigingen met raad geholpen bij de oprichting. De oprichters hebben de noodige werktuigen in werking kunnen zien op de doorloopende tentoonstelling in het museum; zich daar kunnen vertrouwd maken met de behandeling der machines ; de technische adviseur van het museum heeft met hen nagegaan of werkelijk de aanschaffing van werktuigen met het oog op den vermoedelijken afzet voordeel kan brengen; een vraag die niet altijd zoo gemakkelijk is op te lossen en waarbij een onpartijdig beoordeelaar van het grootste gewicht is. En na de oprichting wordt de band tusschen museum en vereeniging niet verbroken. De technische adviseur blijft het bedrijf nagaan — en zelfs zijn de coöperatieve bedrijfsvereenigingen welke een voorschot van den Staat ontvingen, ver- plicht zich aan de technische controle van het museum te onderwerpen. 1) Op de vierde kaart van Beyeren zijn alle dorpen en steden onderschrapt, waaruit patroons en gezellen naar Neurenberg zijn gegaan ter bijwoning van den eenen of anderen patroonsleergang. Bijna geen enkel plaatsje in Beyeren is zonder streep ; tot zelfs uit de meest ver verwijderde, vlak aan de landsgrenzen gelegen dorpen, (en Beyeren is grooter dan Nederland !) zijn mannen naar Neurenberg opgegaan. Wel een bewijs hoezeer dit onderwijs wordt gewaardeerd ! Een tabel, welke onder deze kaart hangt, geeft eenige cijfers. Daaruit blijkt dat sedert de instelling der patroonsleergangen (1901), aan deze zijn besteed 64000 gulden, en dat gemiddeld per jaar wordt uitgegeven ten behoeve van de patroonsleergangen in het meubelmakersbedrijf ƒ 4200, in het schoenmakersbedrijf ƒ 2400, in het smedenbedrijf ƒ 2100, in het schildersbedrijf ƒ 2300, in het loodgietersbedrijf ƒ 2000 ; voor het aanleggen van bliksemafleiders ƒ 204.—. Het is op den laatst genoemden leergang dat de kartonnen huisjes betrekking hebben, welke op de Tentoonstelling waren uitgestald : zij dienen bij het maken van ontwerpen voor bliksemaf 1 eidingen. Dat van uit de verst gelegen punten Neurenberg bezocht kan worden door gezellen en kleine patroons, is in geen geringe mate te danken aan de tegemoetkomingen voor reis- en verblijfkosten, welke verleend worden aan wie daartoe in de termen vallen. Die subsidiën bedragen gemiddeld jaarlijks : van den Staat ƒ 1500, de Provincie ƒ 000, het Distrikt ƒ 180, de Handwerkskamer ƒ 000, van gemeenten ƒ 30, te samen ongeveer ƒ 3000 's jaars. In het zes-jarig tijdperk 1901/06 maakten in het geheel de leergangen mede : 1) Omtrent de door Beyeren verleende subsidies aan coöperatieve vereenigingen wordt de lezer verwezen naar een nota ingediend op het Nationaal Congres voor de Ambachtsnijverheid betreffende de coöperatie in Duitschland. Meubelmakers Patroons 52 Gezellen 197. Schoenmakers „ 58 „ 136. Smeden » 15 „ 56. Schilders ,, 13 „ 58. Loodgieters „ 8 „ 33. Aanleg van bliksemafleiders „ 64 „ 51.') De cursus in het aanleggen van bliksemafleidingen wordt door allerlei soort van ambachtsnijveren bezocht: metselaars, smeden, loodgieters enz. enz. Dat eene instelling, welke op zóó velerlei gebied voor de klein-nijverheid werkzaam is, over aanzienlijke middelen moet beschikken, laat zich begrijpen. Ongeveer 76000 gulden wordt jaarlijks aan subsidies ontvangen. Niet enkel springt de Staat krachtig bij (ƒ 60.000), geeft de provincie ƒ 4800, de stad ƒ 3600, doch ook verschillende andere Beversche steden en Xeurenbergsche instellingen steunen het museum in niet geringe mate (/ 6600 's jaars) wél een bewijs hoe populair dit Bedrijfsmuseum is ! Verder bestaan de jaarlijksche ontvangsten uit: ƒ 11.000 renten van fondsen en bezittingen, ƒ 3000 contributies, en ƒ 21000 bedrijfsinkomsten (plaatshuur, vergoedingen voor adviezen, onderzoekingen, enz.). In het geheel derhalve bedraagt het jaarlijksche budget ongeveer ƒ 110.000.—. II. Dat het Neurenbergsche gebouw zóó kort na de inwijding reeds te klein bleek, was geen misrekening, doch enkel het gevolg van het veldwinnen van nieuwe denkbeelden omtrent de wijze waarop de klein-nijverheid gesteund dient te worden. Die nieuwe denkbeelden zijn belichaamd in de Patroonsleergangen en in de doorloopende tentoonstelling van werktuigen voor het Iclein-bedrijf. in tv er ■ l;ing. Die patroonsleergangen en die tentoonstelling vormen 1) Al deze leergangen duurden 4 weken, behalve die in het leggen der bliksemafleidingen, welke slechts 1 week vorderde. als het ware één geheel. De moderne ambachts-nijverheid kan niet langer de concurrentie het hoofd bieden, indien zij niet zooveel mogelijk de handenarbeid vervangt door machinale arbeid. Maar daartoe moet de ambachtsnijvere op de hoogte zijn en blijven van het nieuwste en beste wat op zijn gebied is uitgevonden. Hij moet die werktuigen niet enkel uit beschrijvingen leeren kennen, doch die ook handtastelijk kunnen zien. Want zijn kapitaal is te klein om te kunnen wagen; hij moet zeker zijn dat elke uitgave, hoe gering ook, hem voordeel zal opleveren. Dergelijke werktuigen kunnen echter alleen den ambachtsnijvere baten die geheel op de hoogte is van zijn vak. Hij moet dus in staat gesteld worden op die hoogte te komen en te blijven, en dat is voor wie min of meer afgelegen en op kleinere plaatsen woont, zeer moeielijk. De patroonsleergangen nu willen hem in staat stellen zijne kundigheden aan te vullen. Met het doel om aan de klein-nijverheid beide hulpmiddelen van den nieuweren tijd te verschaffen : de patroonsleergang en de tentoonstelling, werd het Keulsche Instituut opgericht. Het gebouw, welker photographische afbeelding het midden versierde van het vertrek, dat op de 1 entoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt aan de Keulsche inzending was gewijd, is uitsluitend voor beide doeleinden opgericht. Aan een liooge tentoonstellings-halle van 51 Meter lengte en 14 Meter breedte, sluit zich aan een gebouw van 43 Meter lengte en 14.30 Meter breedte, dat vier verdiepingen hoog is en voor de patroonsleergangen in vier verschillende vakken dient: het meubelmakersvak, het smidsvak, het kleermakersvak en het schoenmakersvak. Bij het gebouw is voldoende terrein beschikbaar om bij uitbreiding van het aantal patroonsleergangen, dit op de dubbele grootte te brengen. Daarenboven zijn twee zeer belangrijke patroonsleergangen : die voor den aanleg van gas en waterleiding, en die van electrische geleidingen ondergebracht in een dicht nabij gelegen, eveneveneens pas gesticht gebouw : die Kön. Mascliinen Bau.schule (de middelbare werktuigkundige school.) De beide laatst genoemde cursussen zijn voornamelijk op aandrang van het „Deutsche Yerein von Gas- and Wasserfachmannern" tot stand gekomen. Zij mogen zich ook in de bijzondere sympathie verheugen van de fabrikanten van voorwerpen van gas-, water- en electrische leidingen ; wat wel het beste hierdoor bewezen wordt, dat deze fabrikanten alle voorwerpen voor dezen cursus noodig, gratis hebben afgestaan. En dat aantal voorwerpen is niet gering! Badkuipen, closets, gaskachels, badkachels, lampen, enz. enz. van de meest uiteenloopende constructie zijn ter beschikking van de bezoekers van deze patroonsleergangen gesteld,zoodat zij op de meest volledige wijze op de hoogte worden gebracht van die vakken waarin telkens zoo veel nieuws wordt uitgevonden. De photographiën op de Tentoonstelling aanwezig, konden natuurlijk slechts een klein deel van de werkzaamheden dezer patroonsleergangen doen zien, maar toch waren deze voldoende om hare belangrijkheid begrijpelijk te maken. Een dezer photographiën stelde de onderverdieping voor, waarin groote gas- en waterleidingen liggen, gelijk men die in straten vindt. De cursisten zijn bezig met aan deze hoofdleidingen zijleidingen en spruiten te maken, en opdat dit niet kinderspel zij, staan die leidingen onder den gewonen gas- en waterdruk. Een andere photographie stelt voor hoe de consultatiekamer van een geneeskundige is in te richten met de verschillende warmwater-inrichtingen, daar thans in gebruik. Een andere photographie geeft een volledige badkamer weer; op een vierde zijn de cursisten bezig met het aanleggen in een lokaal van verschillende electrische huisleidingen. Het betreffende lokaal is in vele kleine vertrekjes verdeeld, in elk vertrekje is de wand uit een ander materiaal opgetrokken : scheidingswanden van gipsplaten, spaansche wanden, van baksteen, drijfsteen enz. enz. Zoo leeren zij de verschillende bevestigingswijzen maken. Weer op een andere photographie zijn de cursisten bezig met het aanbrengen eener electrische illuminatie: guirlandes, sterren, enz. — Deze cursussen zijn trouwens van langen duur en verreweg de langste van allen : zij nemen 3 maanden in beslag, van welke de eerste maand tot theoretische voorbereiding dient, de beide volgende voor praktische werkzaamheden zijn aangewezen. Goedkoop zijn natuurlijk dergelijke cursussen niet. Patroonsleergangen zijn dat trouwens nooit, want zij moeten in een korten tijd véél geven, en dat vele moet gegeven worden aan weinig personen, omdat anders in dien korten tijd ieder niet genoeg beurten krijgt. Zoo werden bijv. in 1907 de twee leergangen in den aanleg van gas- en waterleidingen door te samen 25 personen bezocht, de beide leergangen in den aanleg van electrische leidingen door 15 personen, te samen dus 40 personen. Aangezien alleen aan subsidies voor deze leergangen reeds 8820 gulden noodig was, bedroegen dus de kosten per hoofd ƒ 220,50, ongeacht wat nog aan leergelden binnenkwam. 1). Toch pruttelt men niet tegen die uitgaven, wat wel het best hieruit blijkt: dat terwijl de Staat en de stad ieder ƒ 3000.— bijdragen, het overige geheel vrijwillig werd opgebracht door de Vereeniging van gas- electriciteits- en watervakmannen in Eijnland en Westfalen (ƒ 1800) en de Handwerkskamers te Aken, Keulen en Dusseldorp. (/ 150, ƒ 300, en ƒ 600.) Niet minder rijkelijk zijn de overige patroonsleergangen bedacht. Voor die der kleedermakers, schoenmakers, meubelmakers en smeden, stelt de Pruisische Staat ƒ 13200, de Rijnprovincie ƒ 3000 en de stad Keulen ƒ 13600 jaarlijks beschikbaar Ook de Handwerkkamer te Keulen — de officieele vertegenwoordigster van de klein-nijverheid in dat district — blijft niet achter en geeft ƒ 1200. Dit is zeker geen onbeteekenend feit, wanneer men bedenkt hoe weinig scheutig — en met reden — de ambachtsnijveren in den regel zijn. Het bewijst de groote populariteit van de 1) Het leergeld bedraagt ƒ 45.—. Minvermogenden kunnen hiervan vrijgesteld worden en nog des noodig eene ondersteuning erlangen. patroonsleergangen; een populariteit welke in zeer korten tijd is verkregen, want de patroonsleergangen dagteekenen in de Rijnprovincie eerst van 1902 — Zuid-Duitschland was in dezen ÏToord-Duitschland lang voorgegaan, vooral Baden, gelijk in zooveel wat het vakonderwijs betreft. Ten slotte moge hieronder volgen het leerplan van de verschillende Keulsche patroonsleergangen, die allen 8 weken duren. Patroonsleergang voor het meubelmakersbedrijf. 1. akteekenen. 20 uren per week. 2. Behandeling van gereedschappen en machines; voorzorgen tegen ongelukken 2 „ „ „ 3. Kennis van grondstoffen. 2 „ „ „ 4. Praktische oefeningen. 17 „ „ „ 5. Kostenberekening. 4 „ „ „ 6. Boekhouden. 4 „ „ „ 7. Wetskennis en vereenigingswezen. 2 „ „ 8. Onderricht betreffende het verleenen van eerste hulp bij ongevallen. 1 „ „ J} te zamen 52 „ „ „ Patroonsleergang voor het smedenbedrijf. Deze heeft geheel dezelfde indeeling als die voor het meubelmakersbedrijf. Patroonsleergang voor het Ideerrnalcersbedrijf. 1. Anatomie van het menschelijk lichaam. 2 uren per week. 2. Maatnemen, vakteekenen, patronen ontwerpen. 10 „ „ „ 3. Costuumleer. 24 „ „ „ Deze drie vakken worden enkel in de eerste 4 weken onderwezen. Zoodoende vrij komende uren worden in de volgende 4 weken bestemd voor de praktische oefeningen. 4. Praktische oefeningen (enkel in de laatste vier weken) 36 uren. 5. Kennis van grondstoffen. 4 uren per week. 6. Boekhouden. 4 „ „ „ 7. Kostenberekening. 4 „ „ „ 8. Wetskennis en ver- eenigingswezen. 2 „ „ „ te samen. 50 „ „ „ Patroonsleergang voor het schoenmakersbedrijf. 1. Anatomie van den voet. 2 uren per week. 2. Maatnemen, patroonteekenen, uitsnijden en leestenmaken. 32 ,, „ „ 3. Afgipsen van voeten. 2 „ „ ,, 4. Praktische oefeningen. (alleen in de laatste vier weken 42 uren per week) 5. Kennis van grondstoffen. 4' uren per week. 6. Boekhouden. 4 „ „ „ 7. Kostenberekening. 4 ,, ,, ,, 8. Wetskennis en ver- eenigingswezen. 2 „ ,, „ te samen. 50 „ „ „ Het onderwijs in de vakken 1. 2. en 5. wordt alleen gegeven in de eerste vier weken. De zoodoende vrijkomende uren worden in de volgende 4 weken besteed voor de praktische oefeningen. Wat uit al deze programma's zeer duidelijk blijkt, is dat veel gewicht wordt gehecht aan hetgeen men zoude kunnen noemen : de theoretische vakken. Aan de eigenlijke praktijk wordt slechts een derde tot de helft van den beschikbaren tijd besteed. En dit is begrijpelijk, want deze cursussen zijn niet bestemd voor brekebeenen, maar voor mannen, die het reeds tot zekere hoogte in hun vak hebben gebracht. Zij bezitten dus zekere praktische kennis, en het is alleen noodig hun „de fijne puntjes" bij te brengen. Doch anders is het wat de theoretische vakken betreft. Men kan er vrij wel zeker van zijn dat alle ambachtsnijveren te kort schie- ten in de kennis der grondstoffen, in het vakteekenen en in de kostenberekening. En niet minder zwakke punten zijn boekhouden en administratie. Al die vakken mogen dus zeer zeker niet in een patroonsleergang ontbreken. Een bezwaar dat zich dan ook dikwijls doet gevoelen, is dat zoodoende een patroonsleergang veel tijd neemt. En daar zij, die aan zulk een leergang deelnemen, óf reeds zelfstandig gevestigd zijn, óf in een betrekking zijn, uit welke zij niet langen tijd gemist kunnen worden, zoo is dit bezwaar waarlijk niet licht te tellen. Zelfs door het geven van tegemoetkomingen is hierin niet altijd te voorzien. Dit heeft er toe gebracht om in vele vakken ook kortere leergangen te geven, gedachtig aan het spreekwoord : beter een half ei dan een leegen dop. In dergelijke korte cursussen, welke twee tot vier weken duren — soms nog korter zijn — en die men Teükurse noemt (gedeeltelijke cursussen), worden dan maar bepaalde onderdeelen van het vak onderwezen : zoo bijv : in het schoenmakersvak het maatnemen, patroonteekenen, uitsnijden, leesten maken en onderwerk maken. In een anderen gedeeltelijken cursus wordt het „opperen" geleerd. Men kan dan bijv. het eene jaar den eenen gedeeltelijken cursus volgen, een ander jaar den tweeden cursus, of wel alleen dien kiezen, waaraan men meer bepaald behoefte heeft. Tot deze „gedeeltelijke" cursussen worden echter alleen de reeds zelfstandig arbeidende nijveren, de patroons toegelaten. Wie nog „gezel" is, kan slechts den volledigen cursus mede maken. Zoodoende wordt wel niet voorkomen dat al te lichtvaardig een gezel zich als patroon nederzet, doch in alle geval wordt zulks niet in de hand gewerkt, wat daarentegen licht het gevolg zoude zijn indien gezellen tot dergelijke gedeeltelijke cursussen werden toegelaten. Patroonsleergangen voor schoorsteenvegers, hoefsmeden, zadelmakers, behangers en boekbinders zijn ontworpen, en wachten nog slechts op de aangevraagde subsidies. Ook worden nog twee patroonsleergangen gegeven in het coöperatiewezen. De een heeft betrekking op de coöperatieve credietvereenigingen, de andere op de grondstof- en werkvereenigingen. Beide duren 17 dagen en mogen zich in een groote deelname verheugen. III. Behalve van beide hierboven genoemde Bedrijfsinstituten, waren op de Tentoonstelling eveneens vertegenwoordigd : de Zentralstelle für Gewerbe und Handel van Wurtemberg, en de Meisterlcurse te Hannover. Eerstgenoemd Centraal-instituut voor bedrijf en handel te Stuttgart, welker inzending uit boeken en verslagen bestond, vervult dezelfde rol in Wurtemberg als het Neurenbergsche bedrijfsmuseum voor Beveren. Een uitvoerige beschrijving van dat Instituut en diens werkzaamheden is gegeven in „Middenstandskernen" van R. P. J. Tutein Nolthenitjs, onlangs verschenen bij de firma P. N. van Kampen & zoon te Amsterdam. Naar die studie wordt derhalve verwezen. Hier is enkel op ééne bijzonderheid van de Wurtembergsche patroonsleergangen de aandacht te vestigen nl: hunnen korten duur. — In tegenstelling toch met wat in Noord-Duitschland plaats vindt, zijn in Wurtenberg (en trouwens ook elders in Zuid-Duitschland) de patroonsleergangen in den regel kort, zij behooren dus meer in de rubriek „gedeeltelijke" cursussen te huis, welke trouwens ook in Noord-Duitschland meer en meer de aandacht trekken. De volgende tabel,ontleend aan een voordracht van Dr. F. Romberg, directeur der Keulsche Patroonsleergangen 1), geeft eenige bijzonderheden omtrent die Wurtembergsche cursussen, welke het bovenstaande duidelijk maken : 1) Die Bedeutung der Meisterkurse für die Gewerbeförderung und die Ausgaben der im Jahre 1907 in Cöln zu eröffnenden Gewerbeförderungsanstalt für die Rheinprovinz. Köln 1906. Patroonsleergangen te Stuttgart, gehouden tusschen 1 April 190-1 en 31 Maart 190-5. Aard van het bedrijf. Schoenmakers Kleedermakers Linoleum leggen Boekbinden (marmeren) Boekbinden (vergulden) Marmerschilderen Decoratieschilderen Meubelmakers (gebr. v. werktuigen) Meubelmakers (beitzen en kleuren) Meubelmakers (opleggen) Electrische leidingen Bouwhandwerkers Verwarmingstechniek Zadelmakers (haam-maken) Te samen 2 2 2 4 3 2 1 9 9 7 3 1 2 2 49 12 18 3 3 18 10 60 3 3 3 15 30 6 6 28 40 24 20 38 29 13 89 132 61 40 9 19 21 563 5 32 7 1 2 14 17 26 16 10 5 135 153.30 1261.30 28.65 3.70 54.50 188.20 61.60 79.90 348.60 52.90 93.95 2326.— De totale uitgaven voor deze leergangen hebben bedragen 9039,97 mark. — De inzending vanHannover bestond uit photographiën, tabellen en verslagen, welke na al bet boven medegedeelde geen nieuwe gezichtspunten opleveren. Sleebts valt het uit de jaarverslagen, op welke groote verzameling leermiddelen en modellen ten behoeve van die patroonsleergangen zijn bijeengebracht, waardoor die leergangen natuurlijk dubbel vruchtbaar zijn. Ten slotte wordt uit de reeds gemelde voordracht van Dr. Bomberg hier overgenomen een tabel, welke een algemeen overzicht bevat van de patroonsleergangen in Oostenrijk en Duitschland gedurende den tijd van één jaar (1904/05.) Aantal uitgaven c 3 d deelnemers . § ■ © © t» — ? -c -g Patr.-leergangen te | | § = g-g -i-g «3 -- © a3 £ t, o t? c3 c ? T b g MS O s» O ^ d O S +3 CS CW 2 ® a 0 o c S a 00 ■« > ï b • Weenen 26 102 273 375 54.023 56.482 48.03 Hannover 13 56 64 120 7.925 35.869 74.73 Dortmund 10 18 58 76 6.855 34.546 71.97 Keulen 11 30 79 109 6.093 35.007 76.77 Neurenberg 14 19 87 106 5.625 23.487 69.90 Gumbinnen 10 29 47 76 5.683 16.517 34.41 Straatsburg 15 70 94 164 3.413 7.146 56.72 Kakerslautern 5 10 40 50 2.895 6.965 48.37 Stuttgart 49 — — 563 2.326 6.714 17.40 Karlsruhe 10 121 — 121 1.950 3.264 32.97 Darmstadt 14 65 56 121 342 3.658 24.88 De kosten zijn per cursusdag berekend, en niet per deelnemer, omdat al naar mate meer of minder personen aan een cursus deelnemen de uitgaven per hoofd te zeer veranderen, terwijl toch de kosten van den cursus, afgescheiden van de betrekkelijk geringe uitgaven voor materialen, feitelijk onafhankelijk zijn van dat aantal deelnemers. Dat op dergelijke gemiddelden toch vele oorzaken invloed uitoefenen, is begrijpelijk. Zoo is natuurlijk het gemiddelde lage bedrag te Stuttgart bijv. ongetwijfeld toe te schrijven aan den eenvoudigen aard van vele der daar gehouden patroonsleergangen (zie de vorige tabel.) Als gemiddelde van cursussen in het meubelmakers-,schoenmakers-, smeden- en kleedermakersbedrijf schijnt echter volgens het bovenstaande zijn aan te nemen het bedrag van ongeveer 70 mark per cursusdag, derhalve ongeveer 42 gulden; een bedrag dat, voor zooveel de Xederlandsche ervaring leert, ook wel voor ons land zal aangehouden kunnen worden. TWEEDE AFDEELING. De Nederlaudsche Patrooiisleergangeu. Een veel bescheidener plaats dan de Duitsche patroonsleergangen, namen de Nederlandsche in op de tentoonstelling. Wél te begrijpen, daar de eerste pas van 1906 dagteekent en men hier te lande nog maar aan den aanvang staat van den af te leggen weg. • Door de Geldersche Vereeniging voor Kunstnijverheid te Zutphen was ingezonden een bord met photographiëen, programma's en verslagen, geplaatst vóór het podium. Deze gegevens hadden betrekking op de Patroonsleergangen voor het kleermakersbedrijf, gehouden in 1906, en op den patroonsleergang voor den aanleg van Electrisehe huisleidingen voor bel en telefoon in 1907. De andere inzending bevond zich op het podium, /ij had betrekking op de beide Patroonsleergangen in het schoenmakersbedrijf, gehouden van wege de Vakschool voor Schoenmakers te Amsterdam, eene stichting van het departement der Maatschappij van Nijverheid. De eerste leergang was gehouden in Januari/Februari dezes jaars, de tweede van 30 Juli tot 6 September daaraanvolgende. De inzendingen bestonden uit leesten, heelen half afgewerkte schoenen, patronen en teekeningen door de cursisten vervaardigd. Beide leergangen zullen aan de hand der daaromtrent verschenen verslagen hier kortelijks besproken worden. I. De Zutphensche patroonsleergang in het kleermakersbedrijf was een direct gevolg van een bezoek door den voorzitter der Geldersche vereeniging voor Kunstnijverheid gebracht aan Neurenberg. (Zie „Bijlage tot Baedeker's Zuid-Duitschland, opgenomen in „School en Leven" •—door R. P. J. Tutein Nolthenius ; Haarlem. H. D. Tjeenk Willink en Zoon). De omstandigheden waren gunstig om in Zutplien een proef te wagen met dit nieuwe onderwijs. De Kunst-nijverheid-vak- en teekenschool bood voldoende ruimte aan ; het bestuur was niet huiverig om iets nieuws in te voeren, en de directeur, de heer N. van der Hoef beschikte over het groote organisatorische talent en de onvermoeide kracht, noodig om een dergelijken cursus in elkander te zetten en de uitvoering te leiden. Grooter moeielijkheid leverde op het vinden van goede leerkrachten. Want dit is misschien nog wel het moeielijkste bij dit soort van onderwijs : de leerkrachten te vinden die aan deze twee noodwendige eischen voldoen : het bezitten van eene zeer groote kennis der praktijk, en het bezitten van een groote mate van talent om in den zóó krap bemeten tijd aan volwassenen die kennis bij te brengen. Waar het hier een eerste proef gold, en de Vereeniging slechts over weinig geld kon beschikken, was het geraden een cursus te kiezen, welke geen te zware eischen stelde, en welke men kon veronderstellen dat zich in een voldoende deelname zoude verheugen. Want bij een dergelijk nieuw soort onderwijs is het niet minder moeielijk leerlingen te verkrijgen dan leeraren. Een Nederlander vooral ziet gaarne de kat uit den boom, en spiegelt zich liefst aan een ander, en hier gold — wilde de proefneming niet de zaak in discrediet brengen — zeer zeker het gezegde dat „le premier coup d'essai" moest wezen ,,un coup de maitre." Waar bekend was uit het houden van particuliere-cursussen dat kleermakers meer dan andere nijveren zich bewust zijn hun vak niet in volmaaktheid te kennen, en elke kleine plaats één of meer kleermakers telt, meende de Vereeniging niet beter te kunnen doen dan een kleermakerspatroons-leergang te organiseeren. Te meer omdat voor het praktisch gedeelte een leeraar was te vinden, die reeds aan zeer vele volwassenen met goed gevolg les had gegeven : de heer Adr. Boomberg, coupeur te 's Gravenhage. Geheel overeenkomstig het Duitsche denkbeeld dat een patroonsleergang ook andere dan praktische vakken moet omvatten, werd besloten tevens te onderwijzen: het boekhouden en de administratie, de kennis der grondstoffen, en het handteekenen. Het laatste ten einde de cursisten in staat te stellen de gebogen lijnen te trekken welke bij het patroonteekenen scheering en inslag zijn. oor al die vakken was echter slechts weinig tijd beschikbaar, want de geheele cursus, zouden er candidaten komen, mocht niet te lang duren. De duur werd op twaalf dagen gesteld (twee volle weken), aanvangende den 22 Januari — omdat de maanden Januari—Februari een stille tijd zijn in het kleermakersvak en dus zoodoende meer kans op deelname konde bestaan. Van de 99 uren welke in de twee cursusweken beschikbaar waren, moesten 73 aan de praktijk worden gewijd. Voor het boekhouden bleven slechts 12 uren. voor het teekenen 10 uren, voor de warenkennis i uren over. Waarlijk niet veel! En geen wonder, dat de leeraren zelf, toen zij hoorden hoe weinig tijd hun werd toegemeten, bedenkelijk het hoofd schudden. Doch de ondervinding had in Duitschland bewezen dat in weinig uren veel geleerd kan worden aan volwassenen, omdat die heel anders dan jongens het leeren opvatten, en omdat zij door eigen ervaring reeds „een kijk" op de dingen gekregen hebben. En er was geen reden om aan te nemen dat de ondervinding hier te lande een andere zoude zijn. En inderdaad heeft de Zutphensche kleermakerspatroonsleergang dat vermoeden niet gelogenstraft. Doch hierover later. Het programma vastgesteld zijnde, bleef nu slechts over aan belanghebbenden mede te deelen dat een patroons leergang gehouden zoude worden. Hoe echter die belanghebbenden te bereiken ? De kleermakers zijn niet georganiseerd; trouwens welk nijverheids vak is hier te lande in patroonsvereenigingen georganiseerd ? Er bleef dus niets anders over dan te adverteeren in vakbladen en plaatselijke bladen. Tevens werd een kort artikel opgesteld omtrent liet doel en de inrichting van den patroonsleergangT en aan de bladen verzocht zulks tevens op te nemen. Eindelijk werd nog een circulaire gezonden aan alle burgemeesters in Graafschap en Yeluwe met een overdruk van dat artikel en met verzoek de aandacht hunner gemeentenaren op den cursus te vestigen, door de bijgevoegde programma's aan te plakken of rond te zenden. De voorwaarden tot deelneming aan den cursus waren weinig en niet bezwarend. Een ieder kon toegelaten worden, mits niet jonger dan 20 en niet ouder dan 45 jaren, en het kleermakersbedrijf beoefenende hetzij als patroon of knecht. Het leergeld was op tien gnlden gesteld, de te verwerken stoffen, papier, schrijfbehoeften, enz. werden kosteloos verstrekt. Minvermogenden konden naar gelang van omstandigheden geheel of gedeeltelijk van betaling worden vrijgesteld. Zij konden ook, wanneer daartoe voldoende redenen werden gevonden, vergoeding bekomen voor de reiskosten van- en naar Zutphen, en eene tegemoetkoming in de kosten van dag- en nachtverblijf. Zouden zich een voldoend aantal candidaten aanmelden op deze voorwaarden ? Zie daar een vraag, die niet vooraf te beantwoorden was. De uitkomst viel mede; acht en twintig meldden zich aan. Aan de burgemeester» der gemeenten waar die candidaten woonden, werden inlichtingen verzocht, sommige zelf bezocht, andere het. men overkomen, en de uitslag was dat 17 geschikt geoordeeld werden om de lessen te ontvangen. Bij de keuze moet men niet te gemakkelijk zijn. Wie niet voldoend ontwikkeld is, kan van den leergang niet genoeg partij trekken en daarenboven brengt zoo iemand de patroonsleergangen in 't algemeen in discrediet. Want komt zoo iemand na afloop op de plaats zijner inwoning terug en bemerken zijne medeburgers hoe weinig gunstig de resultaten zijn, dan zijn zij veel te veel geneigd dit aan de lesgevers toe te schrijven in plaats van aan den lesnemer, en de patroonsleergang komt in een slechten roep. Vooral •waar de patroonsleergangen nog iets onbekends zijn, en dus te licht al onbemind, moet men in dezen voorzichtig wezen. Dat teleurstellingen toch niet uitblijven, is begrijpelijk, daar een werkelijk ingrijpend onderzoek omtrent de geschiktheid der candidaten niet mogelijk is. Het zeventiental werd over twee cursussen verdeeld, daar het niet wenschelijk werd geacht meer dan tien tegelijkertijd te onderwijzen. Zoo goed voldeed de cursus dat deze, aanvankelijk op twee weken (12 dagen) gesteld, op algemeen verlangen met vier dagen werd verlengd. Meerdere verlenging was niet doenlijk, aangezien de cursisten niet langer hun gewone werk stil konden laten liggen. "\ an de geldelijke uitzonderingsbepalingen werd slechts een zeer matig gebruik gemaakt. Vijftien deelnemers betaalden het volle cursusgeld, één het halve, terwijl één niet slechts werd vrijgesteld van de betaling, doch daarenboven als toelage voor loonderving ƒ 13.50 ontving. Van het zeventiental kwamen vier uit Zutphen zelve, de overigen waren gevestigd in Aalten, Arnhem, Borculo, Deventer, Hengelo, Hummelo, Laren, Buurlo, Twello, Voorst, Wageningen, Winterswijk en Zelliem, wel een bewijs dat overal de behoefte aan meer onderwijs gevoeld wordt! Enkele hieronder volgende brokstukken uit de verslagen omtrent den leergang, opgemaakt door de leeraren, kunnen beter dan iets anders een indruk geven van het onderwijs. De Heer X. van der Hoef, directeur van de Kunstnijverheid-, vak- en teekensehool, leider van den cursus, schrijft: „Opmerkelijk was het, hoe sommigen, die vroeger nimmer aan teekenen of boekhouden hadden gedaan of gedacht, in zóó weinig uren zeer aanmerkelijke vorderingen maakten, — dikwijls tot hun eigen verbazing. Dat allen van goeden wil waren, blijkt wel hieruit, dat het meerendeel niet voor tegemoetkoming in de kosten in aanmerking wenschten te komen, maar liever het cursusgeld zelf betaalden, hoewel het voor velen een belang- rijk offer was, waarbij nog kwamen de kosten voor reis en verblijf. En dat sommigen niet tegen moeite of inspanning opzagen, kan wel hieruit blijken dat enkelen te voet of per rijwiel een grooten afstand moesten afleggen — en dat nog wel in het koude en donkere jaargetijde. Eén deelnemer kwam zelfs per wiel vóór 9 uur 's morgens uit Buurlo (22 kilometer) en ging 's avonds 9J uur weder op dezelfde wijze huiswaarts." „De vragen : zijn deze leergangen voor verschillende vakken goed; voorzien zij in een bepaalde behoefte; wordt het onderwijs door de deelnemers op waarde gesteld ; kunnen zij hiervan voordeel trekken voor hun bestaan; wordt hun vak hierdoor veredeld ; is het gewensclit om ook met andere vakken, ook voor vrouwen op dezen voet door te gaan, durf ik gerust, die hier de geheele wordingsgeschiedenis niet den voorzitter heb medegemaakt, alles ingericht en in exploitatie gebracht, waardoor ik in staat werd gesteld de zaak van zeer nabij te zien en te bestudeeren, óók na bespreking met hen, die dergelijke instellingen wel eens in het buitenland hebben gezien — met een volmondig ja beantwoorden." De Heer A. Boomberg, coupeur, schrijft: „Het meerendeel heeft zich zeer goed van zijn taak gekweten en ook waren er deelnemers bij, die men bepaald als uitmuntend moet beschouwen. „Aan dezen cursus werd een bezoek gebracht door den Heer Inspecteur van het M. O. de Groot, vergezeld door den Heer (Doofman, voorzitter van de kamer van Arbeid voor confectie en voorzitter van de projectiorieele school voor kleermakers te Arnhem. Zij gaven hunne tevredenheid te kennen en constateerden, dat in aanmerking genomen den korten oefeningstijd, de cursus als goedgeslaagd was te beschouwen". De Heer J. L. Yleming, leeraar in het handteekenen aan de Hoogere Burgerschool te Zutphen, schrijft: „Gedurende twee en een halve week werden twaalf uren les gegeven in het handteekenen aan eiken cursus. De oefeningen bestonden uit het teekenen van de lijn in verschillende vormen en richtingen. Wandplaten werden niet gebruikt, maar met een witten draad werden rechte lijnen en rechtlijnige figuren, veerkrachtige kromme lijnen en kromlijnige figuren op het zwarte bord ontworpen en daarna met wit krijt en gestrekten arm op het zwarte bord met één hand vrij getrokken. Enkele dezer ontwerpen werden uit potlood op papier geteekend, zwart-bord-teekeningen waren vooroefeningen voor het teekenen met potlood op papier. „Alle teekeningen werden op groote schaal uitgevoerd. Door deze wijze van werken werd het mogelijk, dat in dien betrekkelijk korten tijd veel oefeningen gemaakt konden worden tot ontwikkeling van arm en hand, en is mij gebleken dat het onderwijs aan volwassenen met aanleg, in een oefeningstijd van 12 uren vruchten kan afwerpen." De Heer W. Steffelaar, leeraar M. O. boekhouden, toenmaals boekhouder aan de gemeentelijke gasfabriek te Zutphen, schrijft: „De getoonde ambitie kan onvoorwaardelijk groot genoemd worden ; hierdoor zijn goede vruchten van den cursus te verwachten, te meer daar allen zich overtuigd toonden van het belang eener goede boekhouding. „Behalve het praktische boekhouden naar de enkele methode, werd door mij eenige theorie onderwezen betreflende zaken, welke door een ieder, die een bedrijf uitoefent, dient gekend te worden, o. a. berekening van rente en rekening-courant, prolongatie, hypotheek, wissels, kwitantie- en wisselzegel, eenige bepalingen uit het wetboek van koophandel enz. „Tot meerderen waarborg voor de blijvende vruchten van het gegeven onderwijs, heb ik de leerlingen medegedeeld, dat wanneer zij moeielijkheden mochten ondervinden bij de geheel zelfstandige toepassing van het geleerde,zij zich zonder schroom om voorlichting tot mij kunnen wenden.'v De Heer F. H. Maassen, leeraar aan de school voor Handel en Nijverheid te Enschede, schrijft: „Het wil mij voorkomen dat men bij de toelating zoo voorzichtig mogelijk in de keuze der leerlingen moet zijn. Te veel uiteenloopende ontwikkeling werkt in hooge mate nadeelig. In geenen deele ligt het in mijne bedoeling hierdoor de minder ontwikkelden uit te sluiten." „In plaats van 4 uur per leergang , zoude ik het zeer wensclielijk achten dat daarvoor 6 uren werden vastgesteld.". „In den afgeloopen patroonsleergang heb ik behandeld le de volgende grondstoffen en spinsels : katoen, linnen en rameh ; van wol, kamgaren, kaardgaren, sajet en mohair ; natuurlijke en kunstzijde, methode om deze grondstoffen en spinsels van elkaar te onderscheiden ; getwijnd of meerdraadsgaren, het nommer en de kwaliteit, 2e de volgende weefsels : het effen, het keper en het satijnweefsel, onderscheidende kenmerken, deugdelijkheid en kwaliteit." Bovenstaande uittreksels doen zien, dat moge een enkel vak iets te krap bemeten zijn geweest, toch inderdaad in weinig tijd aan volwassenen véél geleerd kan worden. Het is van belang hierop den nadruk te leggen omdat Icorte leergangen zooveel meer dan lange leergangen binnen het bereik van de meeste patroons vallen. In verband hiermede worde dan ook de aandacht gevestigd op hetgeen de Heer n~. van der Hoef schrijft naar aanleiding van den dit jaar te Zutphen gehouden patroonsleergang, welke thans in het kort is te behandelen : „Oorspronkelijk heb ik steeds geijverd voor het denkbeeld om dergelijke cursussen niet te lcort te maken." „Maar de ondervinding heeft mij geleerd en genoodzaakt te komen tot deze conclusie: „Maak een patroonsleergang vooral zeer kort, maar laat dan des noods met een ruimte van een jaar nog een tweede volgen." II. De patroonsleergang in den aanleg van huisleidingen voor schel en telefoon, te Zutphen, werd gehouden in Juni en Juli dezes jaars, en duurde tien dagen. Aangezien de leeraar in de praktische oefeningen, de Heer P. Boer te Delft, niet een geheele week uit zijn zaak konde gaan, en ook de cursisten zelf bezwaarlijk zoo lang van hun ,,winkel" konden wegblijven, werd het tiental dagen over drie weken verdeeld : drie in de eerste en in de laatste week, vier in de middelste, (steeds de laatste dagen der week.) Op dit tiental dagen werd 59 uren gewijd aan de praktijk, 6 uren aan natuurkunde en 10 uren aan boekhouden en administratie. Ook nu werd geheel op dezelfde wijze als bij den patroonsleergang voor het kleermakersbedrijf door advertenties, door artikelen in vakbladen en plaatselijke bladen, door circulaires aan burgemeesters, waarbij aan te plakken of rond te zenden programma's waren gevoegd, de aandacht van belanghebbenden op den leergang gevestigd. Wederom met een gunstige uitkomst. Xiet minder dan 22 personen meldden zich aan. Van dezen werden na onderzoek tot den leergang toegelaten elf personen : 1 uit Borculo, 1 uit Doesburg, 1 uit Groenlo, 1 uit lïuurlo, 1 uit de Steeg, 1 uit Vorden, 2 uit Warnsveld, 3 uit Zutphen. Het waren mannen van zeer uiteenloopenden werkkring, gelijk te verwachten was, daar vooral op de kleinere plaatsen de aanleg van electrische leidingen door een ieder geschiedt, die hamer en nijptang hanteert. Vier smeden, 2 timmerlieden, 1 koperslager, 1 loodgieter, 1 horlogemaker, 1 instrumentmaker en 1 lijnwerker bevonden zich onder de cursisten. Dat ook het met dezen cursus beoogde doel bereikt werd, mogen de volgende uittreksels leeren : De leider, de heer X. van der Hoef schrijft: „Memand van de leeraren had nog ooit een dergelijken korten cursus gegeven. Allen zagen er tegen op om zóó veel in zulk een korten tijd te geven, maar, na herhaalde besprekingen, namen toch allen de taak op zich. Dat zij allen vele moeielijkheden hadden te overwinnen, is zeker. En dat zij daarin geslaagd zijn, blijkt uit de ambitie van de deelnemers en de aandacht die deze schonken aan de mondelinge voordrachten der leeraren. Zij meenden hun dank dan ook niet beter te kunnen uitspreken dan door het overhandigen van een tweetal foto's, voorstellende twee groepen van de deelnemers aan dezen patroonsleergang, aan den heer Boer, die hen op zóó velerlei wijze in de geheimen van de praktijk van hun vak had ingewijd." De heer P. Boer, electricien te Delft, oud-leeraar aan de ambachtsschool te 's Gravenhage, schrijft in zijn verslag: „U begrijpt dat, hoe vereerend de opdracht, ik om verschillende redenen daar tegen opzag. De vragen die zich voor mijn geest plaatsten, waren legio." „Iloe te doen i Wat krijg ik voor menschen ï Op welk intellectueel standpunt staan ze ? waren alsmede de eerste. Wat een uiteenloopende leeftijd, wat een uiteenloopende ambachten waren er onder de deelnemers. Leergangen, voorbeelden, lesroosters bestonden niet. 'k Ben echter aan 't werk getogen en ben blij ten slotte over mijn bezwaren te zijn heengegaan, overtuigd als ik was, dat deze poging bij slagen wellicht ten voordeele en ten nutte der samenleving zijn zou. „Naar mijn bescheiden meening, mag deze cursus als geslaagd genoemd worden. ,,'k Heb wel eens gelezen, dat er menschen waren, die zich vijandelijk stelden tegen het houden van patroonsleergangen in 't algemeen; zij zouden mijns inziens, wranneer zij getuigen waren geweest van den ijver en de toewijding, de belangstelling en de schitterende blikken bij 't zien van telkens iets nieuws, hunne meening wijzigen." De heer A. G. Weyenberg, leeraar in de natuurkunde aan de Hoogere Burgerschool te Zutphen, schrijft: „Het doel was in de eerste plaats de verschijnselen, waarop dat, waarmede zij in den practischen cursus zouden kennis maken, berust en waarvan het als het ware de uitwerking was, te doen zien en voor zoover mogelijk hegrijpen. „Ik mag ten slotte niet nalaten te betuigen dat de cursisten blijken gaven van groote belangstelling en van meer vermogen om te begrijpen, dan waarop ik had durven rekenen." De heer G. J. Jalink, gediplomeerd boekhouder te Zutphen, schreef : „Naar het werk te oordeelen, hebben het meerendeel der deelnemers het onderwijs in het praktisch boekhouden met succes gevolgd. Tot mijn genoegen kan ik verklaren dat de deelnemers de lessen steeds met aandacht volgden en getracht hebben zooveel mogelijk van hetgeen onderwezen werd, te profiteeren." Ten slotte is mede te deelen dat van de elf deelnemers acht het volle leergeld (10 gulden) betaalden, en aan drie vrijstelling werd verleend. Tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten werd niet gevraagd. Evenals na afloop van den patroonsleergang in het kleermakersbedrijf, werd aan allen, die den leergang hadden gevolgd, een bewijs daarvan uitgereikt. Dit bewijs vermeldt het aantal uren in welke in elk vak onderricht werd gegeven en den naam van den betrokken leeraar. Het kan dus niet met een „diploma" worden verward of tot misverstand aanleiding geven. III. Evenals de Zutphensche leergangen was ook de Amsterdamsche patroonsleergang een gevolg van het bezoek, door den Voorzitter van het departement Amsterdam der Maatschappij van Nijverheid aan Keuren- berg gebracht, waaromtrent door dezen in een door het bestuur der Vakschool voor Schoenmakers te Amsterdam bijeengeroepen vergadering aan een aantal belangstellende schoenmakerspatroons eenige mededeelingen werden verstrekt. Spreker behandelde daarbij voornamelijk hetgeen hij in Neurenberg van de verschillende patroonsleergangen had gezien, en betoogde dat bij het vele, dat in ons land nog ter bevordering van het vakonderwijs kan worden gedaan, patroonsleergangen ook hier in de allereerste plaats noodzakelijk en uitvoerbaar zullen zijn. Aangezien in deze vergadering het denkbeeld van den Patroonsleergang bij de aanwezigen algemeen in goede aarde bleek te zijn gevallen, werd door het Bestuur der Vakschool het besluit genomen tot het organiseeren van een zoodanigen leergang voor het schoenmakersbedrijf over te gaan. Als voorbereidende maatregel achtte men het in de eerste plaats wenschelijk bij deze nieuwe proefneming de noodige voorlichting te zoeken in Duitschland, waar door jarenlange praktijk de noodige ervaring op dit gebied reeds is verkregen. De heeren W. Btjch en K. Frielink Jr., bestuursleden der Vakschool, verklaarden zich bereid een bezoek te brengen aan Keulen, ten einde zich door persoonlijke bezichtiging en bespreking op de hoogte te stellen van den aldaar in Juli 1906 in gang zijnden patroonsleergang voor schoenmakers. Door beide heeren werd een uitvoerig rapport uitgebracht, waarin niet alleen een volledige beschrijving van den geheelen Keulschen leergang werd gegeven, doch tevens de meest gewenschte wijze van regeling der zaak voor onze toestanden werd uiteengezet. Aan de hand van dit rapport werd door het Bestuur der Vakschool definitief besloten met de zaak voortgang te maken en tot de regeling der nadere bijzonderheden over te gaan. Daarbij werd op den voorgrond gesteld, dat de leergang, ten einde aan het doel te beantwoorden, zoo ruim mogelijk moest worden opgevat en dus alle, zoowel prac- tische als theoretische vakken, welke voor een schoenmakerspatroon in de uitoefening van zijn bedrijf van belang kunnen zijn, zou moeten omvatten. Naast de speciaal technische onderdeelen van het schoenmakersambacht werden dus in het programma nog de volgende vakken opgenomen : materialenkennis, kostenberekening, anatomie en af gipsen van den voet, vakteekenen, boekhouden, wetskennis en kennis van vereenigingsleven en coöperatie . Men volgde hierin geheel het Duitsche voorbeeld, waarin terecht is uitgegaan van het denkbeeld, dat voor de vorming van een patroon, die zich „meester" in zijn vak zal mogen noemen, met een uitsluitend practische ontwikkeling niet kan worden volstaan. Voor al deze vakken te zamen konden in het geheel niet meer dan 216 uren worden beschikbaar gesteld. Men ging daarbij uit van de overweging, dat de opofferingen, welke de deelnemers zich voor het volgen van den leergang zouden hebben te getroosten, zooveel mogelijk moesten worden beperkt en dus de duur van den leergang zóó kort moest worden gesteld als met het oog op de daarin te geven vakken slechts eenigszins mogelijk zou zijn. .Men hield zich ook het voorbeeld van Duitschland voor oogen, waar men van de langere leergangen meer en meer is teruggekomen, aangezien de ervaring heeft geleerd, dat volwassenen, die zelf kunnen beoordeelen, wat er aan hun opleiding ontbreekt, en met den ernstigen wil bezield zijn deze leemten zooveel mogelijk aan te vullen, alle waarborgen opleveren in korten tijd veel te kunnen- leeren. Van de 216 uren werden er 144 bestemd voor de technische vakken (maatnemen en leesten maken, patronen maken, uitsnijden, opperen en onderwerk maken)r zoodat er voor de andere vakken 72 uren overbleven, welke aldus werden verdeeld : Anatomie 6 uur, Afgipsen van den voet 6 uur, Vakteekenen 12 uur, Boekhouden 18 uur, Materialenkennis 6 uur, Kostenberekening 12 uurr Wetskennis 6 uur en Kennis van het vereenigingsleven eveneens 6 uur. Ten einde den deelnemers het verlaten hunner zaken zoo gemakkelijk mogelijk te maken, werd besloten slechts op 4 dagen der week, telkens van Dinsdag tot Vrijdag, de lessen te geven, en zulks gedurende 6 weken, door welke regeling de deelnemers dus steeds den Maandag en Zaterdag voor hun eigen zaak beschikbaar zouden houden. Verder werd aangenomen, den leergang te verdeelen in twee af deelingen, ieder op zich zelf een eenigszins afgerond geheel vormende, en de deelnemers, die tegen een termijn van 24 dagen bezwaar zouden hebben, vrij te laten van dezen cursus alleen de eerste afdeeling te volgen, met bevoegdheid om in een eventueel later te geven leergang de tweede afdeeling mee te maken. Van deze beide maatregelen, genomen om het bezoek aan den leergang minder bezwaarlijk te maken, bleek de ■eerste — het vrij houden van 2 dagen per week — reeds zoo zeer aan de behoefte te voldoen, dat van de tweede — de bevoegdheid tot het volgen van slechts één afdeeling — door geen enkelen deelnemer behoefde te worden gebruik gemaakt. Wij meenen dus op eerstbedoelde regeling de bijzondere aandacht te moeten vestigen en haar te mogen beschouwen als een zeer gelukkige oplossing van één der vele moeielijklieden, welke bij de practische uitwerking dezer zaak waren te overwinnen. Onder die moeielijke punten behoorde ook het vinden van geschikte leerkrachten. Leermeesters met eenige ondervinding van dit geheel nieuwe soort van onderwijs waren uit den aard der zaak niet aan te wijzen. Voor de technische vakken kwam daarbij nog de moeielijkheid, dat het onderwijs een groot deel van den dag in beslag zou nemen, zoodat de vraag gewettigd was, of men wel een vakman zou kunnen vinden, die de eischen van zijn eigen zaak daarmede in overeenstemming zou weten te brengen. Met het oog op deze moeielijkheden mocht het Bestuur zich gelukkig prijzen, toen het den heer J. W. Bierens, een bekend schoenmakerspatroon en iemand met een zeer goeden naam op het gebied der leerlingenopleiding, bereid vond zich met de lessen in maatnemen, leesten maken, patronen maken, uitsnijden, materialenkennis en kostenberekening, dus met een belangrijk deel van den geheelen cursus, te belasten. Yoor opperen en onderwerk maken werd eveneens de medewerking van kundige vaklieden verkregen, terwijl ook voor de theoretische vakken zich alleszins bekwame leerkrachten, ten deele zelfs geheel belangeloos, beschikbaar stelden. Van deze laatsten noemen wij de heeren Dk. J. A. van den Broecice voor anatomie van den voet, Mr. J. A. van Hamel voor wetskennis en W. Buch en A. van de Wiel, voor kennis van het Vereenigingsleven, die allen op deze wijze van hun belangstelling in dit nieuwe soort van onderwijs deden blijken. Bij de verdere voorbereiding kon in vele opzichten het door Zutphen gegeven voorbeeld worden gevolgd. De deelneming werd opengesteld voor in de provincie Noord-Holland gevestigde patroons of gezellen, die zich binnenkort als patroon zouden vestigen, mits niet jonger dan 23 en niet ouder dan 48 jaar. Het leergeld werd vastgesteld op ƒ 12.— voor den geheelen leergang, waarvan f 8- te voldoen bij den aanvang van de eerste en ƒ 4.— bij den aanvang van de tweede afdeeling. Aangezien de deelnemers voornamelijk uit de kleine patroons zouden voortkomen, moest, evenals in Zutphen, de mogelijkheid worden geopend, minvermogenden naar gelang van omstandigheden geheel of gedeeltelijk van betaling vrij te stellen, en hun, zoo daartoe voldoende redenen zouden worden gevonden, een tegemoetkoming te verstrekken in de reiskosten naar en van Amsterdam en in de kosten van het verblijf aldaar. erder werd bepaald, dat in zeer bijzondere gevallen een vergoeding voor verzuim zou worden gegeven, ook aan in Amsterdam gevestigden. Ten einde de belanghebbenden van de zaak in kennis te brengen, werd aan de beide schoenmakersvakbladen en aan de voornaamste te Amsterdam verschijnende dagbladen een artikeltje ter opname gezonden, waarin doel en \ oorwaarden van den leergang werden uiteengezet. Verder werden enkele exemplaren van het programma aan alle Burgemeesters in Noord-Holland toegezonden en in een begeleidende circulaire het verzoek gedaan de zaak door aanplakking of op andere wijze ter kennis te brengen van belanghebbenden in hunne gemeente. Over de vraag : „Zouden er deelnemers komen t" bleef men niet lang in spanning. De aanmeldingen kwamen weldra in en het gestelde maximum van 10 deelnemers (een grooter aantal zou voor de practische lessen bezwaren opleveren) was spoedig bereikt. In tegenstelling met de Duitsche toestanden, waar de patroonsleergangen voor een overwegend deel bezocht worden door gezellen, voor wie zij niet in hoofdzaak bestemd zijn, waren er onder de 10 deelnemers 7 patroons, 1 thuiswerker en slechts 2 gezellen. Op het laatste oogenblik viel één der deelnemers wegens familieomstandigheden af, zoodat de cursus door 9 leerlingen werd gevolgd. Van dezen waren er 3 uit Amsterdam, terwijl de 7 overigen afkomstig waren uit Midden-Beemster, Haarlem, Koog a/d. Zaan, Krommenie, Wormerveer en Overveen. Wat den leeftijd betreft, waren er 5 beneden 30 jaar, 3 tusschen 30 en 40, en 1 boven de 40 jaar (43). Alle leerlingen werden eerst aangenomen, nadat de noodige inlichtingen omtrent hun persoonlijkheid, vakkennis en geschiktheid tot het volgen van den leergang in bevredigenden zin waren verkregen. Voor de te Amsterdam gevestigden geschiedde deze informatie bij hun tegenwoordigen of vroegeren patroon, voor de inschrijvers uit de provincie hetzij bij de Burgemeesters hunner woonplaatsen hetzij eveneens door een onderzoek bij den tegenwoordigen of vroegeren patroon. Tan de 9 deelnemers behoefden slechts 3 van de betaling van het leergeld te worden vrijgesteld; aan twee hunner werd als vergoeding van reis- en verblijfkosten wekelijks een klein bedrag (ƒ 4.— a ƒ 6.—) uitgekeerd, terwijl de derde wekelijks een kleine toelage voor verzuim ontving. De overige 6 leerlingen betaalden allen het volle leergeld en genoten geen ondersteuning. Toen na afloop van dezen eersten leergang, gehouden van 15 Januari tot 22 Februari 1907, aan het Bestuur bleek, dat de kosten, dank zij voornamelijk het in bruikleen verkrijgen der benoodigde machines van de firma's Singer en Lewenstein en het geringe bedrag, hetwelk aan toelagen behoefde te worden besteed, aanmerkelijk waren gebleven beneden het bedrag, waarop zij bij de oorspronkelijke begrooting waren geraamd,zoodat nog voldoende middelen beschikbaar bleven tot het houden van een tweeden cursus, werd onmiddellijk het besluit genomen tot het organiseeren daarvan over te gaan, en de duur van dezen tweeden leergang bepaald van Dinsdag 30 Juli tot Vrijdag September 1907. De splitsing in twee afdeelingen besloot men, aangezien daarvan de vorige keer door niemand was gebruik gemaakt, te doen vervallen en dus het volgen van den geheelen cursus verplicht te stellen. In de verdeeling der lesuren over de verschillende vakken werd naar aanleiding van de in den eersten leergang \ erkregen ervaring eenige wijziging gebracht en de rooster als volgt vastgesteld: Anatomie 6 uur_ Af gipsen van den voet g Maatnemen en leesten maken 36 Patronen maken 32 Uitsnijden 22 Vakteekenen 19 Boekhouden Opperen -_>j Onderwerk maken ■? » Matenalenkennis r, Kostenberekening Wetskennis p, Kennis v/h Vereenigingsleven G 210 uur Het programma, dat behoudens de hierboven vermelde wijzigingen, geheel gelijkluidend was aan dat van den eersten leergang, werd ditmaal niet aan de Burgemeesters doch aan de predikanten van verschillende gezindten in Noord-Holland toegezonden, omdat men meende door dezen nog beter de belanghebbenden te zullen bereiken. Met de R. K. belanghebbenden meende het Bestuur uit verkregen inlichtingen doeltreffend op andere wijze in aanraking te kunnen komen. Toen dit bleek niet te kunnen, was de tijd te ver verstreken 0111 nog de R. K. geestelijken op den leergang opmerkzaam te maken. De tweede cursus werd door 6 deelnemers, allen patroons, gevolgd. Twee hunner waren afkomstig uit Amsterdam, de overigen uit Alkmaar,Hilversum,Iloorn en W oudsend. Den laatsten, die zich reeds voor den eersten leergang had aangemeld doch toen niet werd aangenomen, omdat de deelneming met het oog op een door de provincie Noord Holland verleende subsidie tot ingezetenen dier provincie moest worden beperkt, meende het Bestuur ditmaal wel te mogen toelaten, omdat door het terugtrekken van enkele candidaten op het laatste oogenblik nog plaatsen beschikbaar bleven. Van de 6 deelnemers waren er 1 beneden 30 jaar en de 2 overigen 31 en 36 jaar oud. Aan een drietal leerlingen werd vrijstelling van leergeld verleend, terwijl eveneens aan drie hunner voor vergoeding van reis- en verblijfkosten een bedrag van ƒ 4.— tot ƒ 6.— per week werd uitgekeerd en aan een vierde een klein bedrag als vergoeding van reiskosten werd gegeven. Gedrag en ijver der deelnemers lieten in beide leergangen niets te wenschen over. Allen waren blijkbaar met den wensch bezield in den korten tijd zoo veel mogelijk te leeren en onderscheidden zich zonder uitzondering door groote toewijding en tot het einde toe onverzwakte belangstelling. Verzuim kwam dan ook geen enkele maal voor, zoodat aan alle deelnemers aan het slot van den leergang een verklaring kon worden uitgereikt, ten bewijze dat zij den geheelen leergang hadden gevolgd. Deze verklaring werd opzettelijk zoo sober mogelijk.gesteld — slechts met vermelding van de vakken, waarin werd les gegeven, en van de namen der leeraren — ten einde te vermijden,dat daaraan het karakter van een „diploma" zou kunnen worden toegekend. Xa afloop van de leergangen werden door de verschillende leeraren rapporten omtrent het door hen gegeven onderwijs aan het Bestuur uitgebracht. Eenige uittreksels uit deze verslagen kunnen een indruk geven van het onderwijs en van de daarmede bereikte resultaten. Zoo schrijft de heer J. W. Bierens : „"V an de door mij gegeven vakken werden in het bijzonder de vakken maatnemen, leesten maken, patronen maken en uitsnijden door de deelnemers met zeer veel belangstelling gevolgd. Vooral leesten en patronen maken zijn wel het meest besproken en gewaardeerd; zij zijn dan ook van het grootste belang voor den schoenmaker en tevens het moeilijkst. Vragen en besprekingen over deze vakken bleven niet uit en duurden voort tot den laatsten dag van den leergang." De heer Pir. J. Mullens, machinestikker, schrijft: „Beeds bij de eerste les bevond ik, dat alle deelnemers het onderwijs met grooten lust en ijver volgden, hetgeen bij iedere volgende les steeds toenam. De leerlingen hadden zeer veel belangstelling in dit werk en erkenden zelf, datjuist dit onderdeel van het vak hun het meest ontbrak. Zij zouden zoo gaarne dit werk zelf kunnen verrichten, maar de tijd was kort en juist voor deze afdeeling hadden zij het meeste noodig. Dit begrijpende, ben ik hen dan ook met mijn beste krachten voorgegaan, zoowel theoretisch als practisch, en moet ik erkennen, dat in aanmerkinggenomen de tijd, die hiervoor beschikbaar was gesteld, de uitkomsten als zeer voldoende mogen worden beschouwd." De heer A. A. Tekelenburg, leeraar M. O. teekenen, deelt o. a. het volgende mede : „Het was een goede gedachte aan het teekenen als leervak een plaats op den lesrooster in te ruimen. Immers ook de schoenmaker mag niet ongevoelig zijn voor de schoonheid van lijnen en lijntegenstellingen, want ook schoenwerk kan door een smaakvolle belijning der onderdeden en door een aesthetische toepassing van stikwerk een aangenamen indruk teweegbrengen. De zaak, waarom het bij dezen cursus ging, was niet het vervaardigen van een aantal parade- of tentoonstellingsstukken, maar het verkrijgen van eenige vaardigheid in het neerzetten van lijnen in verschillenden stand en van verschillenden vorm. Zoo werden derhalve alle lessen besteed om zonder eenigen schijn van mooidoenerij eenvoudige schetsen te maken. Aangezien de deelnemers te voren nog weinig of niets aan het teekenen hadden gedaan, werd de eerste les besteed aan het maken van schetsoefeningen in rechte lijnen. Zoowel hiermede als met de oefeningen in het teekenen van gebogen lijnen (cirkels, ellipsen, ovalen, enz) ging het aanvankelijk bepaald slecht. Spoedig bleek echter groote vooruitgang en toen daarna enkele lessen werden besteed aan het teekenen van vrij-gebogen lijnen en de resultaten bevredigend bleken, kon ik reeds eenigermate gaan rekening houden met de speciale eischen van het handwerk der cursisten : er werden al spoedig eenige uitslagen van pantoffelbladen gemaakt, waarop met enkele lijnen een versiering werd aangegeven. Nu volgde het teekenen van leesten in verschillende standen, waarbij zich de gunstige gelegenheid voordeed om de figuren, in de eerste lessen geteekend, als grondvormen te doen kennen en daarmede over te gaan tot het teekenen van verschillende vormen en modellen van schoenwerk, waarmede de teekenlessen eindigden. Den leider van dezen teekencursus rest de aangename taak zijn voldoening uit te spreken over de verkregen resultaten, welke hij dankbaar toeschrijft aan den grooten lust en den weergaloozen ijver, waarmede zijne lessen werden gevolgd." Omtrent het onderwijs in Wetske'nnis schrijft de heer Mr. J. A. van Hamel : „Volledig kan een cursus in een vak als het mijne uitteraard nooit zijn en men mag daar ook niet aan denken. Intusschen was mij het voeren van gesprekken over de aangeroerde onderwerpen met de leerlingen zeer aangenaam en ik meen, dat hun daardoor ook wel zekere algemeene inzichten zijn bijgebracht, althans dat zij hun gedachten eens wat ruimer over de hun taak beroerende rechtsvragen hebben doen gaan. Het benieuwt mij, welken indruk de leerlingen hebben meegenomen ; in elk geval was hun belangstelling en deelneming groot en waren 't voor hen blijkbaar uren, die zij waardeerden." De heer J. D. Brand, leeraar in het boekhouden, schrijft: ,,In den beperkten tijd, die voor dezen geheelen leergang beschikbaar was, kon het onderricht in het boekhouden slechts worden bepaald tot het opstellen in hoofdtrekken van een enkelvoudig gevoerde administratie. Daar het houden van een systematisch ingerichte administratie den deelnemers vreemd was, bleek het herhaaldelijk noodig de behandelde stof te repeteeren ten einde eenige zekerheid te verkrijgen, dat de deelnemers, in hunne werkzaamheden teruggekeerd, het behandelde met vrucht in hun eigen zaak zouden kunnen toepassen. Het meerendeel der leerlingen bleek voldoende ontwikkeling te hebben om de lessen met vrucht te volgen, getuige het bevredigend schriftelijk werk, dat geleverd werd. Een uitgebreide opgave, den deelnemers na afloop van den cursus ter uitwerking mede naar huis gegeven, werd door de meesten, bevredigend opgelost, ingezonden." Bovenstaande uittreksels leveren wel het bewijs, dat door de verschillende leeraren met voldoening op de bereikte resultaten mag worden teruggezien. Dat ook bij de leerlingen het onderwijs in goede aarde is gevallen, moge blijken uit de volgende aanhalingen uit brieven, na afloop van de leergangen door het bestuur van enkele leerlingen ontvangen : A. Deelnemer aan den lsten patroonsleergang. „Na de lessen van den leergang te hebben genoten, ben ik bij mijn vader in de zaak gekomen. Ik heb hier een prachtige gelegenheid de aangewezen wijze van werken verder te volgen en kan gerust beweren, dat ik dagelijks het nut van den gevolgden leergang ondervind. Ten zeerste ben ik over het nut en de voordeelen, welke de leergang voor mij hebben opgeleverd, tevreden en ik raad iederen collega aan, zich eerst grondig in zijn vak te bekwamen voor zich „meester" te noemen, dan kan ons vak ook weer meer tot aanzien komen." B. Deelnemer aan den lsten patroonsleergang. ,,In hoofdzaak meen ik, dat het meeste nut voortspruit uit het maatnemen, leesten en patronen maken, leestklaar maken van schachten en het anatomisch gedeelte. Ook het teekenonderwijs kan naar mijn meening niet gemist worden als oefening voor oog en hand. De eerste leergang heeft hij mij een aangename herinnering achtergelaten om den opgewekten geest, die er heerschte, en vooral om de welwillende houding der Ileeren leeraren." C. Deelnemer aan den 2den patroonsleergang. „De leergangen zijn uitstekend ingericht: ik heb daar vele dingen geleerd, waar ik vroeger niet van wist, vooral met het vervaardigen van leesten, patronen en onderwerken en met machinestikken." D. Deelnemer aan den 2den patroonsleergang. „Ik vond den leergang bijzonder nuttig; het oordeel over het vak wordt zooveel breeder en gemakkelijker. Als ik nu een voet zie, zie ik meteen in mijn gedachten al de leest. Na mijn vertrek heb ik o. a. 6 paar nieuwe schoenen met open kant gemaakt, hetgeen ik van te voren nog nooit had gedaan. Éénmaal heb ik een voet afgegipst en éénmaal voor een abnormalen voet een paar gemaakt tot groot genoegen. Dit succes dank ik aan onzen eminenten leeraar Bierens. Maar het hinkende paard zijn hier weer de finantiën. Met moeite krijg ik nu H 2 gulden meer voor een paar schoenen dan vroeger. Maar enfin, als de menschen eerst maar aan een gemakkelijken schoen wennen, dan zal de beurs ook wel opengaan." Uit deze enkele aanhalingen kan beter dan uit lange beschouwingen het groote nut der patroonsleergangen voor hen, die daaraan hebben deelgenomen, blijken. Vooral de mededeeling van den laatsten briefschrijver, dat hij, zij het ook met moeite, thans een beteren prijs voor zijn werk kan maken, wijst er op, dat met dit nieuwe soort van onderwijs, gedurende slechts korten tijd gegeven, onmiddellijk tastbare resultaten worden bereikt. IV. Dit overzicht zoude echter onvolledig zijn, indien niet ook de kosten der patroonsleergangen behandeld werden. erreweg het goedkoopste was de patroonsleergang voor het kleermakersbedrijf te Zutphen. De reden daarvoor ligt voor de hand, aangezien van wege den korten beschikbaren tijd niet in stof werd gewerkt, doch enkel met papier. Bij een eventueel later te houden leergang zal vermoedelijk in stof gearbeid worden, en zullen dus de uitgaven stijgen. Deze bedroegen voor de beide cursussen te samen: Bezoldigingen ƒ 334 Vergoeding aan één deelnemer f 13.50 Drukwerk, advertentiën, hulpmiddelen, administratie ^ 90 95J ƒ 438.45J Zij werden bestreden uit : Subsidies van het Rijk ƒ 250 Van de Vereeniging 43.45^ Cursusgeld ^ ƒ 438.45J liet lokaal werd kosteloos door de Vereeniging afgestaan. Aangezien aan de beide cursussen door 17 personen werd deelgenomen, bedroegen de uitgaven per hoofd derhalve ongeveer ƒ 26.—. ' 'er cursusdag berekend, bedroegen de uitgaven (na aftrek van de toelage) ƒ 13.29 per dag. De uitgaven voor den patroonsleergang in den aanleg van electrische huisleidingen voor bel en telefoon te Zutphen waren betrekkelijk hooger, óók in verband met de meerdere uitgaven aan materiaal. De toevallige omstandigheid, dat te Arnhem eene tentoonstelling op het gebied van de electriciteit werd gehouden, verschafte een te ongezochte gelegenheid tot kennisvermeerdering, dan dat die ongebruikt mocht gelaten worden, doch verhoogde eenigszins de uitgaven. Deze bedroegen : Bezoldigingen ƒ 195.— Vergoeding van materialen „ 73.84 Bezoek aan tentoonstelling te Arnhem „ 22.70 Drukwerk, advertentiën, materialen „ 117.91 Administratie en kosten in verband met de voorbereiding en uitvoering gemaakt „ 45.— ƒ 454.45 De uitgaven werden bestreden uit: Subsidie van het Rijk ƒ 250.— Van de Vereeniging „ 50.— Van particulieren „ 74.45 •Cursusgeld „ 80.— ƒ 454.45 Ook nu weder werden de lokalen kosteloos ter beschikking gesteld. # Aangezien aan den cursus door 11 personen werd deelgenomen, bedroegen de uitgaven per hoofd derhalve ongeveer ƒ 41.—. Per cursusdag berekend bedroegen de uitgaven ƒ 45.45. Bij een tweeden cursus zullen natuurlijk de kosten niet onbelangrijk lager kunnen gehouden worden. De uitgaven voor den patroonsleergang voor het schoenmakersbedrijf te Amsterdam waren met het oog op den langeren duur der cursussen belangrijk hooger dan die voor de Zutfensche leergangen. Zij bedroegen in het geheel: Kosten van inrichting, machines, gereedschappen, meubelen enz. ƒ 501.26J Drukwerk, porti, administratie en adver- tentiën „ 226.86 Verhchting, verwarming en schoonhouden „ 112.80 Salarissen der leeraren 627.80 Materialen j; 242.46J Toelagen aan deelnemers 178.50 Rente van opgenomen gelden 24. ƒ 1913.69 De benoodigde lokalen werden door de gemeente Amsterdam kosteloos in gebruik gegeven. Om tot de berekening der netto-kosten te komen, moet bovenstaand bedrag worden verminderd met de opbrengst van het vervaardigde schoenwerk, hetwelk door de deelnemers tegen den kostenden prijs werd overgenomen, ad ,, 97.30J waarna overblijft een bedrag van ƒ 1816.38£ Deze uitgaven werden gedekt door de volgende ontvangsten : Subsidie van het Rijk ƒ §50. » » de Provincie IST.Holland „ 300.— „ „ de Gemeente Amsterdam „ 550.— Lesgelden _ ^08 Bijdrage van de \ akschool voor Schoenmakers ter dekking van het tekort , 8.38 è ƒ 1816.38J Van de bovengenoemde uitgaven moet de eerste post geheel beschouwd worden als eerste kosten van inrichting, welke bij een eventueel volgenden cursus niet zullen terugkomen, terwijl van de tweede post voor drukwerk, administratie, porti enz. een bedrag van ƒ 135.05 als kosten van voorbereiding en drukkosten van het voor deze eerste maal bijzonder uitvoerige verslag niet onder de eigenlijke kosten van de cursussen gerekend mag wor- den. Van de totaal-kosten ten bedrage van ƒ 1816.38 J mag dus worden afgetrokken „ 636.31 £ waarna overblijft een bedrag van ƒ 1180.07, hetwelk de eigenlijke kosten van de beide leergangen weergeeft. Aangezien de cursussen door 15 deelnemers werden gevolgd, bedroegen dus de uitgaven per hoofd ƒ 78.67 en omgeslagen over de 48 lesdagen, ƒ 24.58 per dag. Brengt men de toelagen aan deelnemers niet in rekening, dan worden de cijfers ƒ 66.77 per hoofd en ƒ 20.86 per cursusdag. Het Zweedsche systeem van reisbeurzen aan werklieden (Stipendien). door C. J. F. LJUNGGREN, T oorzitier van den Zweedschen Bond van Handwerkslieden, oud Lid van den Rijksdag, te Kristianstad, vertaald door J. E. ROSENBERG, Vice-Consul van Zweden, te Amsterdam. A an ouds her hebben de Zweden een zekere voorliefde voor reizen in het buitenland ten einde bekwaamheden op elk mogelijk gebied te verzamelen, en wordt dit streven naar meer kennis zoowel door den Staat als door verschillende lichamen en industrieele vereenigingen ondersteund. Om deze reden kan behalve door mannen van wetenschap, militairen enz. die hier buiten beschouwing gelaten worden, door industrieelen op verschillend gebied en ambachtslieden in verschillende vakken eene reisondersteuning verkregen worden. Het overzicht dat hier volgt, zal zich dan ook, op eene enkele uitzondering na,slechts tot industrieelen en arbeiders bepalen en uitsluitend de maatregelen noemen, die van staatswege voor dit doeleinde genomen worden. De Zweedsche staat verleent volgens begrooting van den Rijksdag de volgende reisondersteuningen : 1° aan werklieden in verschillende vakken, bij de kleine industrie, die in het buitenland meer kennis en kunstvaardigheid willen verwerven raming 35000 kronen. I it deze post kan ook aan zoodanige personen reisondersteuning verleend worden, die zelfstandig een bedrijf uitoefenen, zooals bijv. zekere kleinere patroons. Maar dit heeft slechts bij uitzondering plaats. De reisondersteuning voor deze categorie bedraagt in den regel 500 kronen 's jaars, en gebeurt het dikwijls dat een verlengd stipendium toegestaan wordt aan zulke werklieden, die zich in hun vak in verschillende landen wenschen te bekwamen en in verschillende buitenlandsclie werkplaatsen voor korter of langer tijd werk zoeken. Een dusdanig verlengd stipendium bedraagt niet meer dan 400 kronen. De laatste jaren hebben zich gemiddeld 350 sollicitanten aangemeld en werd aan ongeveer 24% een stipendium toegestaan. Zoodoende zijn gemiddeld jaarlijks 83 arbeidersstipendiaten uitgezonden ten einde hunne vakken tot hoogeren bloei te brengen, tot groot nut voor de Zweedsche nijverheid en het handwerk. De post van 35000 kronen, die de laatste vijf jaren op de begrooting werd gebracht, schijnt nu wel wat te gering te zijn, zoodat ze dan ook aanzienlijk verhoogd dient te worden ; indien mogelijk, tot 50000 kronen. De wetenschap dat nauwelijks \ van de sollicitanten de staatsondersteuning kunnen verkrijgen, heeft zooals de ondervinding leert, ten gevolge gehad dat velen er van af zien te solüciteeren. De Zweedsche liandwerkersbond zal nu voorstellen deze post te verhoogen tot 50000 kronen. Betreffende de post van reisondersteuning aan werklieden in de verschillende vakken bij de kleine industrie, wordt in de handwerkerskringen steeds bepleit, dat het voor diverse dezer vakken van bijzonder groot voordeel moet zijn, indien de Staat zich in ruime mate voor de studiereizen der handwerkslieden interesseert, omdat deze arbeiders over het algemeen meer dan zij, die andere bedrijven uitoefenen, door hun werkzaam zijn op voorname buitenlandsche ateliers of door het volgen van het onderwijs der ambachtscholen in het buitenland, hun vak verder kunnen brengen en zoodoende later bij terugkomst in het vaderland, de vakgenooten nuttige wenken kunnen geven of ook zelf bij eventueele vestiging als patroon, nut voor het geheele leven hebben. Aan de hand van Zweedsche statistieken zou men het aantal der gezamentlijke fabrieks- en handwerkswerklieden op ongeveer 340000 kunnen bepalen, waarvan ongeveer 285000 fabrieks- en ongeveer 55000 handwerkswerklieden. 2o aan zulke beoefenaars van handwerk of andere kleine industrie, wellce liun bedrijf zoodanig uitoefenen, dat zij over het algemeen niet zelf aan het bedrijf deelnemen en die door het bestudeeren van nieuwe werkmethoden enz. in het buitenland meer kennis en ervaring wenschen op te doen.. .. raming 10000 kronen. De onder deze categorie behoorende reisondersteuning bedraagt tusschen 400 en 500 kronen, afhankelijk van de lengte en duur der buitenlandsche reis. Een verlengd stipendium is tot nog toe niet voorgekomen ten deele door de ontoereikendheid dezer post. Uit den aard der zaak zou het nuttig zijn indien zulk herhalend stipendium verleend kon worden, daar het dikwijls gebeurt, dat de patroons vermeenen het volgend jaar de studiën te moeten voortzetten tot het bezoeken van voorname ateliers, hetzij tot het bijwowonen van meestercursussen of zoogenaamde vakacademien. De reisondersteuning aan handwerksbazen draagt het karakter van bijdrage in de reiskosten, maar niet als vergoeding voor derving van de inkomsten gedurende de afwezigheid, hetgeen daarentegen wel de bedoeling is met de reisondersteuning aan ambachtswerklieden, alhoewel dezen dikwijls door eene betrekking in het buitenland aan te nemen zich inkomsten kunnen verschaffen. Van wege het kleine bedrag zijn er niet zoo vele solli cita tien ingekomen als inderdaad het geval ken wezen. Toen de eerste maal deze post uitgetrokken was (5000 Kronen in 1903) meldden zich 71 sollicitanten aan. Daar echter slechts aan 12 ondersteuningen gegeven konden worden, schijnt de lust om te sollieiteeren verminderd te zijn en hebben zich de twee daarop volgende jaren slechts 39-40 sollicitanten aangemeld. Toen evenwel in 1900 het bedrag tot 10000 kronen verhoogd was, steeg het aantal sollici- tanten tot 59, om dit jaar te komen op 62. Gedurende de laatste 2 jaren zijn 23 ondersteuningen verstrekt of wel aan 38% van het aantal sollicitanten. Aan de hand der Zweedsclie statistieken kan liet aantal zelfstandig werkende handwerkers (patroons) op ongeveer 60000 geraamd worden, fit het oog mag evenwel niet verloren worden, dat deze post van 10000 kronen ook bestemd is voor kleine industrieelen, die niet onder de eigenlijke handwerkers gerangschikt worden. Gedurende de vijf jaren dat de Staat reisondersteuning aan de handwerkslieden en klein bedrijfsnijveren verleend heeft, hebben de volgende vaklieden dit stipendium ontvangen : 11 schilders, 8 kleermakers, 5 bontwerkers,5 schrijnwerkers, 4 beeldhouwers, 5 metaalfabrikanten, 3 decorateurs, 3 smeden, 2 bakkers, 2 fotochemigrafen, 2 schoenmakers, 2 bouwmeesters, 3 goudsmeden, 3 kunstdraaiers, 2 passementwerkers, 2 boekdrukkers, 2 leerlooiers, 2 banketbakkers, 2 zadelmakers, 1 boekbinder, 1 verwer, 1 wagenmaker, 1 tinnegieter, 1 kopergieter, 1 comestibelhandelaar, 1 paardehaarwerker, 1 cementgieter, 1 horlogemaker, 1 muziekinstrumentmaker, 1 parapluiemaker, 1 blikslager. Het spreekt van zelf dat de handwerksnijveren in Zweden groot nut van het bestudeeren der verbeterde werkmethoden in het buitenland kunnen hebben en zich den blik kunnen verruimen in de op vele plaatsen in het buitenland bloeiende vakacademien en ambachtscholen, hetzij dat deze laatsten voor bazen of voor ontwikkeling van leerlingen bestemd zijn. In het bijzonder voor beoefenaars van het kunsthandwerk en van die vakken, waarin de kunst of de verschillende stijlsoorten, voorbeelden of sierlijke vormen een rol spelen, zijn deze studiereizen van het grootste belang; want hoe ook de ontwikkeling in een land vooruit moge gaan, toch kan veel in andere landen geleerd worden. Voor de vakken waarin hulpmachines en in het algemeen verbeterde werkmethoden belang hebben, kunnen deze studiereizen voordeel opleveren omdat belanghebbenden door ervaring van de reis in de gelegenheid ge- komen zijn om zoo practisch mogelijk het werk te ordenen, hetgeen niet enkel hunzelf ten nutte komt, doch ook voordeel brengt aan het land door de ontwikkeling van het ambachtsbedrijf. De aanzoeken ter verkrijging van reisondersteuning der handwerks- en klein bedrijf bazen worden aan het bestuur van den Zweedschen Handwerkersbond gezonden om raad en voorstel van verdeeling dier post. Het bestuur verschaft zich door de verbindingen met de handwerkersen nijverheidsvereenigingen in het land die inlichtingen omtrent de sollicitanten, die benoodigd mochten zijn als aanvulling van de bij de sollicitatie overgelegde getuigschriften. 30 aan theoretisch en practisch ontwikkelde technici, die niet aan den mijnbouw verionden zijn raming 20000 kronen. Deze post is van belang voor de grootere nijverheid en heeft bewezen van groot nut te zijn. 4° aan personen, die in vreemde landen meer kennis en geschiktheid in hetgeen tot den mijnbouw behoort, wenschen te verkrijgen raming 6000 kronen. 5o yoor reisondersteuning in het belang van den handel en ter bevordering van een afzetgebied in vreemde landen van, voortbrengselen van Zweedsche nijverheid en Zweedsche bedrijven zijn 2 posten uitgetrokken ten bedrage van 50000 kronen, waarvan voor het handelsstipendium over 20000 kronen gedisponeerd kan worden. 6° aan hoofden en leeraren bij het lager technisch onderwijs (technische avondscholen) zal van af 1908 eene reisondersteuning naar eene raming van 3000 kronen verleend worden. Omtrent deze post, die door den Zweedschen Handwerkersbond aan den Koning werd voorgesteld, kan mede- gedeeld worden, dat deze bedoelt in eene behoefte die reeds dikwijls gevoeld werd, te voorzien. De Staat ondersteunde tot nu toe wel verschillende leeraren in hunne reizen, maar voor de leeraren bij de vele technische avondscholen in het land bestond nog niet een dusdanige post waaruit jaarlijks aan die groote categorie van leeraren, waaronder zich dikwijls hoofden van zulke scholen bevinden, reisondersteuning verleend kon worden. Het bedrag van 3000 kronen, dat door den Rijksdag van 1907 voor het jaar 1908 vastgesteld is, mag inderdaad krap genoemd worden, doch is slechts eene proefneming. Het Zweedsche liandwerkersbedrijf dat belang heeft bij de ontwikkeling der technische, avondscholen, wordt in zekeren zin gebaat, indien hoofden en leeraren bij dit onderwijs gelegenheid gegeven wordt door studiereizen zich te bekwamen. Het ügt in de bedoeling deze ondersteuning eveneens te doen dienen tot het ondernemen van studiereizen in het binnenland, waardoor meer eenheid van onderwijs volgens een hoog staan programma te bereiken zal zijn. Zeer waarschijnlijk zal voor deze reisondersteuning zoo groote belangstelling bestaan, dat deze post successievelijk niet onaanzienlijk zal verhoogd moeten worden. 7° Behalve de bovengenoemde posten, die door den Rijksdag vastgesteld worden, worden door den Koning uit de schatkist speciale reisondersteuningen toegestaan. Toen het programma der Internationale Tentoonstelling van Ambachtswerktuigen in Amsterdam ontvangen werd, stelde de Zweedsche ITandwerkersbond voor, een speciale post uit te trekken, waardoor o. a. handwerkersbazen de gelegenheid zou gegeven worden een studiebezoek aan deze tentoonstelling te brengen. Bij de behandeling dezer post werden toen in herinnering gebracht de verschillende bijdragen, die de Staat verleend had om studiebezoeken mogelijk te maken aan de tentoonstellingen te Chicago in 1893 tot een bedrag van 50000 kronen ; aan Parijs in 1900, 62000 kronen ; aan St. Louis in 1904, 50000 kronen ; aan Luik in 1905, 30000 kronen en aan Milaan in 1906, 10000 kronen. Toen de Koning een bedrag van 6000 kronen voor dit doel had toegestaan, werden niet minder dan 52 aanvragen om verkrijging dezer reisondersteuning ontvangen. Aan den Zweedschen Handwerkersbond werd opgedragen voorstellen omtrent de sollicitanten te doen en deze adviseerde ten slotte die reisvergoeding te bepalen op bedragen wisselende tusschen 325 en 400 kronen naar gelang van den af te leggen afstand (het maximum bedrag was door Z. M. vastgesteld) en dezelve te willen verleenen aan 1() handwerkers- en andere kleine nijverheidsbazen. Als voorwaarde werd aan dit stipendium verbonden dat belanghebbenden voor het bestudeeren van hun vak minstens 14 dagen in het buitenland moesten vertoeven, waarvan minstens een week in Amsterdam. Toen door de stipendiaten een verzoek was ingediend om een begeleider te benoemen, die een gemeenschappelijk bezoek in Amsterdam zou kunnen leiden, droeg de Ivoning aan schrijver dezes op de bedoelde personen te vergezellen, waarbij tevens aan hem de opdracht gegeven werd, aan Z. M. een rapport uit te brengen over hetgeen op de tentoonstelling te Amsterdam van bijzonder belang zou zijn en waarop in verband met de Zweedsche toestanden de aandacht diende gevestigd te worden. IMt gemeenschappelijk studiebezoek had plaats van 17 tot 23 Augustus en werd daaraan bovendien ook door drie andere ambachtsnijveren deelgenomen. Van de stipendiaten waren 15 aanwezig, één kwam later. De tevredenheid der stipendiaten en overige deelnemers met al het leerrijke en belangrijke dat zoowel op de tentoonstelling als bij de overige bezoeken aan fabrieken, musea, scholen enz, werd opgedaan, was van dien aard, dat de tentoonstelling van Amsterdam in eene bijzonder goede herinnering zal blijven. Naschrift door E. P. J. TUTEIN NOLTHENIUS, c. i. De mededeelingen omtrent de Zweedsclie reisbeurzen van den heer Ljunggren openen een nieuw gezichtsveld van zoodanige beteekenis, dat meerdere bijzonderheden niet onwelkom zullen zijn omtrent die studiereizen. De volgende gegevens zijn ontleend aan het weekblad van den Bond, van welke de heer Ljunggren voorzitter is. Vooral echter enkele opmerkingen om duidelijk te maken dat wat Zweden voor zijne nijveren over heeft, zeer zeker ook Nederland voor de zijnen mag beschikbaar stellen, want al is Zweden in oppervlakte zoo verreweg de grootere, het inwoner-aantal is niet meerder en het staatsbudget zelfs belangrijk kleiner. Betrekkelijker wijze drukken dus dergelijke reisondersteuningen daar meer dan zulks hier te lande het geval zoude zijn. — Wat het aantal Zweedsche handwerkers betreft, dit is op ongeveer 115.000 personen te stellen, van welke 60.000 zelfstandig arbeiden, dus patroons zijn. Dit getal is _ in reden der bevolking — aanmerkelijk kleiner dan hier te lande, voor zooveel zulks uit onze volkstelling valt op te maken.*) Waar tevens in Zweden de groot-industrie een betrekkelijker wijze grootere rol speelt, valt het dus des te sterker op dat men zich daar te lande voor die klein-industrie in den vorm van reisbeurzen zooveel moeite geeft. 1) Ook in zake de statistiek kan Zweden ten voorbeeld strekken. Daar te lande wordt elk jaar eene nijverheids-beroepstelling gehouden! Hoeveel te meer reden is er in ons land, waar wegens gebrek aan grondstoffen de groot-industrie niet die vlucht kan nemen, en men meer op het bevorderen der klein-nijverheid is aangewezen, om het Zweedsche voorbeeld te volgen en den ambachtsnijvere in staat te stellen door reizen zijn vakkennis te vermeerderen ! I. DE SUBSIDIEN AAN GEZELLEN. Onderstaande lijst doet zien in welke vakken de 81 gezellen werkzaam zijn, die voor dit jaar een reis-ondersteuning genieten. Daaruit blijkt duidelijk dat het meest gewone vakken zijn, welke ook in Nederland worden beoefend, die men op deze wijze tot hooger peil tracht te brengen. Uit de bijgevoegde buitenlandsche plaatsnamen, blijkt verder — gelijk dan ook de heer Ljunggren in zijn nota mededeelt — dat velen een tweede-jaars subsidie ontvangen. Ook trekt het de aandacht dat eene subsidie aan vrouwen wordt gegeven : zoo aan boekbindsters, patronenteekenaarsters enz. — bankwerker i beeldhouwers 4 behangers blikslager boekbinders boekdrukkers bontwerker bouwarbeider bouwkundigen brouwer ciseleur electricien gieter graveurs horlogemaker instrumentmaker 4 (te Parijs, München, Berlijn.) 1 4 (waaronder 2 vrouwen). 3 (1 te Berlijn werkzaam). 1 (te Parijs werkzaam). 1 4 (1 in Duitschland). 1 2 (waaronder 1 vrouw). 5 (1 te Stuttgart werkzaam). 1 (werkzaam te Berlijn). 2 1 2 kleedermakers 10 (allen in het buitenland: Ber- lithografen machinearbeider mandemaker metaalbewerker meubelmakers lijn, Parijs, Londen.) 2 (1 in Zwitserland werkzaam). 1 1 1 8 (1 te Parijs, 3 te Berlijn). patroonteekenaarsters 9 (allen vrouwen, 1 werkzaam Een paar reisberichten, in het kort medegedeeld, moge verder duidelijk maken wat die Zweedsche gesubsidieerden uitrichtten. Schoenmakersgezel Ola Lindgren vertrekt 17 Sept. 1903 uit Zweden naar Londen, werkt daar tot 15 Juli 1905 in de groote ateliers van Moskopf. Leert intusschen Engelsch in een avondschool. Vervolgens gaat hij naar Genève tot 30 Sept. Dan naar Parijs; in Mei 1906 terug naar Londen, steeds werk zoekende en werk vindende, om eindelijk 16 December 1906 voor goed te huis te komen. Hij had twee jaar subsidie genoten, doch heeft blijkbaar verder door werken in zijn onderhoud moeten a oorzien. Die subsidien hadden hem, die als vreemdeling natuurlijk dagen van werkeloosheid kende, de booze tijden helpen doormaken, en hem daarenboven veroorloofd zich telkens te verplaatsen om zich met nieuwe werkwijzen gemeenzaam te maken. Ook gaf hij, blijkens het reisverslag, telkens zijn oogen de kost als er vaktentoonstelbngen waren, enz. Een ander reisbericht is dat van een modelmaker. Deze werkt eerst te Neurenberg in een der groote ijzer¬ schilders schoenmaker smid vergulder verwer wapensmid te Parijs). 6 (1 in Duitschland werkzaam). 1 (werkzaam te Berlijn). 1 (werkzaam te Dresden). 2 (1 werkzaam te Berlijn). 1 (werkzaam te Berlijn). 1 fabrieken aldaar, wil dan België zien, zoekt echter tevergeefs werk in Luik, Seraing en Brussel, en gaat terug naar Dusseldorf, waar hij werk vindt. Vervolgens werkt hij een viertal maanden te Lucern, toen 4 maanden te Zürich, daarna 4 maanden te Genève, beproeft vervolgens te vergeefs zijn geluk te Parijs, om daarna korten tijd te Hannover en nog een vijftal maanden te Altona werk te vinden. Ook dezen heeft de reissubsidie in staat gesteld door de booze dagen heen te komen en zonder vrees voor gebrek leiden, van de eene plaats naar de andere te gaan, en zoo de wereld te zien en ervaring te vergaren. II. DE SUBSIDIES AAN KLEINE PATROONS. Hieronder volgen de subsidiën welke dit jaar gegeven zijn aan bazen. Het doel der subsidiën is telkens daarbij opgegeven, en ook daaruit blijkt wederom in welke „doodgewone" vakken de Zweedsche ambachtsnijveren werkzaam zijn, die op reis gaan. Als voorwaarde voor de subsidie is gesteld dat de begiftigden minstens een maand lang in het buitenland moeten vertoeven en dat zij binnen een bepaalden tijd een reisbericht moeten inzenden. Dit laatste óók opdat anderen van hunne ondervinding partij kunnen trekken. Of de reisberichten daartoe werkelijk voldoende stof leveren en niet dikwijls uit concurrentievrees de berichtgever de beste inlichtingen achterhoudt ? Ook in Zweden wordt omtrent dit laatste wel eens twijfel uitgesproken, en daar ligt dan ook m. i. niet het zwaartepunt der zaak, te meer waar de Zweedsche regeering betrekkelijk zoo vrijgevig is met subsidies. Wie wat te weten wil komen, ga zelf zoeken. Zulk zoeken is ook vruchtbaarder dan uit reisberichten gegevens putten. Kleermaker a. Fagerström ten einde in Londen te be- studeeren de coupe van dameskleeding *450 kr. Banketbakker K. O. E. IJhnell ten einde nieuwe arbeidsmetlioden te bestudeeren in Duitschland, 450 kr. Kleermaker J. G. T. Carlstjnd ten einde in Duitschland te bestudeeren de coupe en het vervaardigen van Heerenkleeding en Dames-mantels en costuums, 400 kr. Schilder A. T. Olsson ten einde in Duitschland en Oostenrijk te bestudeeren nieuwe werkwijzen, 400 kr. Schilder O. K. Sandberg ten einde in Duitschland en Zwitserland te bestudeeren het decoratieschilderen, 450 kr. Meubelmaker N". Persson-Börjlind ten einde in Parijs nieuwe stijlsoorten en arbeidswijzen te bestudeeren,425 kr. Beeldhouwer F. F. Trygg-Elmgren ten einde zich in het buitenland verder te bekwamen, 400 kr. Horlogemaker J. A. Bergenson ten einde in Denemarken, Duitschland en Zwitserland te bestudeeren arbeidswijzen en werktuigen, alsmede het vraagstuk der ambachtscholen, 450 kr. Metaalfabrikant J. J. Erikson ten einde in Duitschland en Denemarken te bestudeeren het versieren van metalen door galvaniseering en oxydeering, 400 kr. Zadelmaker K. L. Moritz ten einde in Duitschland en Engeland te bestudeeren speciale zadels, wagenbekleedingen en het maken van reisbenoodigdheden, 500 kr. Behanger IC. E. V. Lindgren ten einde in Duitschland en zoo noodig ook in Denemarken, te bestudeeren nieuwe werkwijzen, 425 kr. Muziekinstrumentmaker C. R. Berg ten einde zich verder in zijn vak te bekwamen in Duitschland, 425 kr. Regenschermmaker E.L. Kindahl ten einde het maken van regenschermen in Duitschland te bestudeeren, 450 kr Blikslager K. G. A. Petterson ten einde in Engeland en Duitschland dakbedekking te studeeren, 425 kr. Behanger E. A. Sangberg ten einde in Denemarken en Duitschland te bestudeeren het bekleeden van spoorwegwagens pn schepen, 400 kr. Kleermaker P. Nilson-Valentin ten einde in Duitschland en Engeland te bestudeeren militaire kleedermakerij, 450 kr. Bontwerker O. M. Stockenberg, ten einde in Duitschland zich verder in zijn vak te bekwamen, 450 kr. Schilder R. W. Ivtjlander ten einde in Duitschland en zoo noodig in Frankrijk en Engeland, het decoratie en advertentie-schilderen te bestudeeren, 400 kr. Meubelmaker E. Berglund ten einde in Duitschland de meubelindustrie te bestudeeien, 450 kr. Kleermaker C. E. Spang ten einde in Engeland zijn vak te bestudeeren, alsmede een kleermakersvakschool te bezoeken, 450. Leerlooier J. A. Lundberg ten einde in Denemarken en Duitschland zijn vak te bestudeeren, 500 kr. Metaalfabrikant A. E. Lindström ten einde in Duitschland te bestudeeren de fabriekage van metaal-, nickel en nieuw-zilver artikelen, 400 kr. Bontwerker F. H. Lundberg ten einde in Duitschland en Prankrijk te bestudeeren de huidenbewerking, in het bijzonder het verwen van vellen, 425 kr. III. DE STJBSIDIEN AAN TECHNICI. Ook deze subsidiën zijn leerrijk. Om die reden worden hierachter opgenoemd de voor dit jaar gegeven subsidiën en het daarbij gestelde doel. Hoe nadert door zulk reizen Zweden tot het centrum der beschaafde wereld ! Hoe veel minder noordelijk ligt het zoodoende dan Nederland ! En tevens hoezeer blijkt daaruit dat het bevorderen van de belangen der klein-nijverheid zeer wel kan gepaard gaan met een juisten blik in de behoeften der groot-nijverheid Architect A. y. Brunskog ten einde in Schotland, Engeland en de Vereenigde Staten van Amerika minstens 3 maanden te bestudeeren de moderne huizenbouw 1050 kr. Ingenieur B. Ason AHRéN ten einde in de Vereenigde Staten van Amerika minstens drie maanden te bestudeeren electrische Centralen, 1000 kr. Civielingenieur C. P. A. V. Borgquist ten einde in Duitsch- • land en Italië minstens twee maanden te bestudeeren de electrische inrichting van ertssmelterijen en walswerken, 500 kr. Civiel ingenieur T. G. J. Dannfelt-Centerwall ten einde in Engeland, Duitsckland, Zwitserland en Italië ten minste drie maanden te bestudeeren electrische vervoermiddelen, 800 kr. Ingenieur O. Malmer ten einde in Duitschland en Engeland minstens drie maanden te bestudeeren electrische tramwegen, 800 kr. Ingenieur T. B. Pauken ten einde in Duitschland, Zwitserland en Italië ten minste twee maanden te bestudeeren electrische tram- en spoorwegen, 500 kr. Civielingenieur C. A. Bergh, ten einde in Noord-Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren de techniek der dróoge distillatie, 1000 kr. Civielingenieur O. A. IIedin ten einde in de Yereenigde Staten van Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren machineconstructies, lOOOkr. Ingenieur G. Lindquist, ten einde in Duitschland en de Yereenigde Staten van Amerika minstens drie maanden te bestudeeren ijs- en koelmachines, 1050 kr. Ingenieur A. H. RuLLé ten einde in de Yereenigde Staten van Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren de metaal- en houtbewerkingsnijverheid, 1000 kr. Ingenieur K. J. G. Lundberg ten einde in Duitschland en de Yereenigde Staten van Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren de locomotievenfabrikatie, 1050 kr. Civielingenieur F. H. Ohlsson ten einde in Duitschland, Frankrijk en de Vereenigde Staten van Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren de techniek der gasmotoren en der gasgeneratie, 1100 kr. Ingenieur A. E. Spetz ten einde in Duitschland te bestudeeren minstens zes weken het construeeren van stoomketels, 350 kr. ■Civielingenieur E. O. P. O. son Thege ten einde in Duitschland ten minste twee maanden te bestudeeren het con- strueeren van gasmotoren en zuiggasinstallaties voor het turfstoken, 500 kr. Ingenieur A. IJhland ten einde in Duitschland minstens 6 weken te bestudeeren havenkranen, 350 kr. Ingenieur E. O. D. Almquist ten einde in Duitschland en Engeland ten minste twee maanden te bestudeeren de arbeidsmethoden op de scheepswerven en machinefabrieken, 600 kr. Civielingenieur C. A. Bergström ten einde in de Vereenigde Staten van Amerika te bestudeeren ten minste drie maanden de scheepsbouwkunst, 1000 kr. Ingenieur K. G. Engberg ten einde in de Vereenigde Staten van Amerika en Engeland te bestudeeren minstens drie maanden de machinebouw- en scheepsbouwkunst, 1050 kr. Civielingenieur C. J. Levander ten einde in Engeland, Schotland en Frankrijk ten minste twee maanden den scheepsbouw te bestudeeren, 000 kr. Ingenieur S. II. von Schedvin ten einde in Engeland ten minste zes weken te bestudeeren de weefindustrie, 400 kr. Civielingenieur S. BacKMAN ten einde in Duitschland,Oostenrijk, Zwitserland en Noorwegen ten minste drie maanden te bestudeeren de waterkrachtinstallaties, 700 kr. Civielingenieur J. L Jacobsson ten einde in Frankrijk en Duitschland ten minste een maand te bestudeeren de techniek van spoorwegrails, 300 kr. Civielingenieur A. E. Westerlind ten einde in Engeland, Duitschland, Zwitserland, Oostenrijk, Italië en Frankrijk ten minste twee maanden te bestudeeren waterkrachtinstallaties, 650 kr. Civielingenieur A. D. Werner ten einde in de Vereenigde Staten van Amerika ten minste drie maanden te bestudeeren schrijnwerkerswerkplaatsen, 1000 kr. Civielingenieur II. Ivreuger ten einde in Nederland, België, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten van Amerika ten minste te bestudeeren drie maanden de bruggenbouwtechniek, 1100 kr. Ingenieur E. G. Larsson ten einde in Zwitserland en Duitschland minstens twee maanden te bestudeeren de papierfabrikatie, 550 kr. IV. DE SUBSIDIES AAN BELANGHEBBENDEN. BIJ HET MIJNBOUWWEZEN. Waar Nederland door zijne koloniën niet het minst, doch ook op eigen bodem, belang heeft bij het mijnwezen, is een overzicht der subsidies voor dit jaar gegeven, niet zonder belang. C. A. Billman, 1030 kr. ten einde in Noord-Amerika te bestudeeren de vervaardiging van ijzer en staaldraad en andere draad en staalfabricatie. B. H. A. son Lttndgren, 800 kr. ten einde in Duitschland Oostenrijk en België te bestudeeren de steenkoolgroeven, enz. K. E. L. Hubendick, 1150 kr. ten einde in Duitschland, België, Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten van Amerika te bestudeeren de motoren van hoogovens en de gasgeneratie. B. G. Markman, 1000 kr. om in de Vereenigde Staten van Amerika te bestudeeren de werktuigkundige inrichting van mijnen. O. Lisell, 1050 kr. ten einde, in Duitschland en Amerika pers- en walswerken te bestudeeren. T. K. Tholander, 1000 kr. ten einde in de Vereenigde Staten van Amerika te bestudeeren het tot standbrengen van gegoten metaal. V. DE SUBSIDIEN TER UITBREIDING VAN DE HANDELSBETREKKINGEN. Al vallen deze subsidiën buiten het eigenlijk kader dezer beschouwingen, waar handel en nijverheid zoo nauw aan elkander verwant zijn, dat de een niet kan bestaan zonder den ander, is het zeker van belang te zien hoe Zweden den afzet zijner artikelen tracht te bevorderen. Dit jaar werden de navolgende subsidiën verleend : 7000 kr. aan een reiziger in Oost-Azie en Japan tot het bevorderen van den afzet van Zweedsche artikelen van export. 4000 kr. voor het zelfde doel aan een reiziger in Zuid- Azië, Siam en Oost- Azië. 4500 kr. voor het zelfde doel aan een reiziger in Mexico. 2133 kr. voor het zelfde doel aan een reiziger in Chili en Peru. 4500 kr. aan een reiziger ten einde te onderzoeken in hoeverre La Plata een geschikt afzetgebied is voor Zweedsche exportartikelen. 1500 kr. aan een reiziger in Groot:Brittannië en Frankrijk ten einde te onderzoeken in hoeverre daar Zweedsche papierartikelen kunnen afgezet worden. Meer bepaald voor den afzet van artikelen der Zweedsche industrie, werden de volgende subsidiën toegekend : 3000 kr. aan een reiziger in Zuid-Afrika. 4000 kr. „ „ ,, Madagaskar. 1500 kr. „ „ „ „ Rusland. 4500 kr. „ „ „ „ La Plata. 2000 kr. „ „ ,, „ Egypte en Noord-Afrika Merkwaardig is ook de opdracht gegeven aan den 12den subsidiant. Deze ontvangt 700 kr. ten einde de mogelijkheid na te gaan om in Duitschland en Engeland een afzetgebied te vinden voor de Zweedsche vossebessen (Preiselbeeren), alsmede een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop deze bessensoort veredeld kan worden. VI DE SIJBSIDIEN AAN DE BEZOEKERS DER AMSTERDAMSCHE TENTOONSTELLING Ten slotte nog enkele bijzonderheden omtrent de subsidianten, die onze tentoonstelling bezochten. Gelijk de heer Ljunggren in zijne nota mededeelde, is het de goede gewoonte der Zweedsche regeering om behalve de vaste jaarlijksche som voor reisbeurzen, nog een afzonderlijke som aan te vragen, indien ergens in 't buitenland een tentoonstelling wordt gehouden, welker bezoek nut en voordeel kan opleveren. Al naar mate de belang- rijkheid der tentoonstelling klimt het bedrag, en het is begrijpelijk dat, waar voor de groote Luikschetentoonstelling van 1905, 30.000 kronen beschikbaar werden gesteld, voor de Nederlandsche, die op zooveel bescheidener voet was ingericht, niet meer dan 6000 kronen werden toegestaan. Dat het niet aan liefhebberij ontbrak, bewijst het feit dat zich 52 sollicitanten aanmeldden, werkzaam in 2o verschillende vakken. Van deze werden door de Regeering 16 uitgekozen, nadat evenals bij de andere subsidien aan ambachtsnijveren, den Handwerkersbond om advieswas gevraagd. Die 16 personen waren : 1 behanger, 1 boekbinder, 1 biljardmaker, 1 blikslager, 2 goudsmeden, 1 horlogemaker, 2 houtsnijders, 1 koperslager, 1 kuiper, 1 looier, 1 meubelmaker, 1 schoenmaker, 1 speelgoedmaker, 1 touwslager. Daar zij geen van allen de Nederlandsche taal machtig waren, is het begrijpelijk dat zij een begeleider verzochten. Als een bewijs hoe goed in Zweden begrepen wordt dat klein-nijverheid en groot-nijverheid geenszins vijandig tot elkander behoeven te staan, integendeel elkander moeten steunen, kan het feit dienen dat de heer Ljunggren — groot industrieel — zich aanbood op eigen kosten als begeleider te strekken. Dit was een groot voordeel voor de subsidianten, niet het minst omdat het den heer Ljunggren door zijne positie gemakkelijk viel hen introducties bij verschillende fabrikanten te bezorgen. Niet enkel door de tentoonstelling, doch ook op vele andere wijzen leerden zij aldus de Nederlandsche nijverheid kennen, en werd zoodoende in ruime mate het doel bereikt waarvoor dergelijke beurzen worden verstrekt. Moge de wijze waarop Zweden door reisbeurzen liaie klein-nijverheid ter liulpe komt, door onze Regeering worden nagevolgd ! En niet minder wensclielijk is het dat onze groot-industrieelen het voorbeeld ter harte nemen van den Zweedschen groot-industrieel, en evenals de lieer Ljunggren onze ambachtslieden met raad en daad bij staan ! Het Ambt der Middelstanden aan het Belgische Ministerie van Nijverheid en Arbeid door Dr. H. LAMBRECHTS, Afdeelingshoofd aan het Ministerie van Nijverheid en Arbeid te Brussel, vertaald door E. P. J. TUTEIN NOLTHENIUS C.-I. Bij Koninklijk Besluit van 20 Januari 1906 werd ingesteld het Ambt der Middenstanden aan hetwelk tevens werd opgedragen het toezicht op het vakonderwijs. I>ij K. B. van 15 December daaraanvolgende werd de werkkring van het Ambt nader vast gesteld en daaraan o. a. ook opgedragen het beheer der van wege den Staat opgerichte vakscholen. 1). — Bij Ministrieele Beschikking werd het Ambt in afdeelingen gesplitst. Alleen van de Eerste Afdeeling waren inzendingen op de tentoonstelling te Amsterdam aanwezig. Deze bestonden, behalve uit de werken van het Internationale Instituut voor den Middenstand (waarover later), uit diagrammen, statistieken en berichten van het Ambt der Middelstanden zelve en uit de bescheiden verzameld door de nationale enquête-commissie voor den middenstand (1902—1907). Daarenboven bleek de werkzaamheid der Eerste Afdeeling van het Ambt ook nog uit hetgeen tentoongesteld was in de afdeelingen Werktuigkunde en Kunstnijverheid. (Koperdrijfwerk, houtsnijwerk, tapijtweverij enz.) 1) De volledige text van dit Besluit is o.a. te vinden in „Middenstandskernen" door R. P. J. Tutein Nolthenius. (Amsterdam, van Kampen & Zoon, 1907). De werkzaamheden van het Ambt kunnen zich in tweeën splitsen: die welke betrekking hebben op het vakonderwijs, en die welke betrekking hebben op de coöperatie der middenstandklassen. — Zij zullen hieronder achtereenvolgens behandeld worden. EERSTE AFDEELIXG. De bemoeiingen van het Ambt der Middelstanden in zake het Vakonderricht. I. ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. Het vakonderricht, uitgaande van het Ambt der Middelstanden draagt eenige kenmerken, op welke het van belang is te wijzen. lo. het onderwijs is niet doorloopend, doch vindt plaats met tusschenpoozen. < De cursussen en voordrachten — in tegenstelling met het vakonderwijs op de scholen — worden gegeven op ongezette tijden, al naarmate de plaatselijke behoeften. Om deze reden worden zij ook wel wandelcursussen genoemd. (cours ambulants) Het onderwijzend personeel verplaatst zich telkens, zoodat op deze wijze het onderwijs een veel grooter nuttiger effect heeft. Dit spaart tijd en geld uit en waarborgt eenheid van methode. 2o. het onderwijs voegt zich geheel naar de behoeften. Het wijzigt zich naar gelang der omstandigheden. Al naarmate het programma en de ontwikeling der toehoorders is het dus of aanvullend onderwijs of herhalend onderwijs. Wij noemen aanvullend onderwijs (enseignement complémentaire) het onderwijs dat dient om de vakman op de hoogte te houden van zijnen tijd. Hierbij wordt dus uitgegaan van de veronderstelling dat de vakman op het oogenblik dat hij zich zelfstandig vestigde, zijn vak volledig kende. Dit aanvullend onderwijs is zoowel technisch als economisch. Hij die dagelijks zijn vak uitoefent, heeft alle mogegelijke gelegenheid om zijn handvaardigheid te behouden en te ontwikkelen, alsook om zich steeds te oefenen in het leveren van beter werk. Maar de dagelijksche beslommeringen verhinderen hem kennis te nemen van de nieuwste uitvindingen; hij heeft noch den tijd, noch de middelen om zich op de hoogte te houden van de verbeterde werktuigen, van welke de prijs steeds daalt en die dus meer en meer binnen zijn bereik komen. Evenmin kan hij zich op de hoogte houden van de verbeteringen, welke de grondstoffen ondergaan, welke hij in zijn praktijk noodig heeft. Niet beter is hij in staat te beoordeelen den algemeenen economischen toestand, de richting waarin zich de verschillende takken van bedrijf, onder den drang der omstandigheden, zich noodwendig moeten bewegen, of kan hij het naderen van crississen voorzien en zich voor de gevolgen er van vrij waren. Ü noemen daarentegen herhalend onderwijs (enseignement supplementaire) het onderwijs, dat te gemoet moet komen aan een gebrekkige vakopleiding. In den tegenwoordigen tijd is in het meerendeel der landen dergelijk herhalingsonderwijs noodzakelijk, ten einde aldus eenigzins de schadelijke gevolgen weg te nemen, voortspruitende uit het verval van het leerbngwezen en de onmogelijkheid om in het oneindige het aantal vakscholen te vermeerderen,. Toch is dit soort onderwijs van véél minder nuttig effect dan het aanvullend onderwijs, want het is niet mogeüjk om een vakman in een maand of zes weken die kundigheden bij te brengen, die feitelijk drie of vier jaren onafgebroken werkzaamheid zouden vorderen; zelfs staat het te vreezen dat weldra vergeten zal zijn en verwarrend zal werken een onderwijs, dat zich als 't ware enten moet op langdurige slechte gewoonten. Doch wat hiervan zij, het herhalend onderwijs bestaat — zij het ook als maatregel van overgang — in het meerendeel der landen van germaanschen oorsprong; het is georganiseerd in den vorm van patroonsleergangen, welke een of twee maanden duren, en gedurende dien tijd den geheelen dag in beslag nemen. Het aanvullend onderwijs moet — in beginsel althans encyclopedisch zijn, d. w. z. : de geheele theorie en de geheele praktijk van het vak omvatten. In werkelijkheid is het meestal fragmentarisch en tracht te gemoet te komen aan de meest dringende behoeften door de meest blijkbare gapingen te stoppen. Hetzij aanvullend, hetzij herhalend, hebben deze cursussen het voordeel van zeer praktisch te zijn en de toehoorders belangstelling in te boezemen, omdat deze duidelijk er het nut van inzien. ' Van daar dan ook dat de vakverenigingen uit eigen beweging om dergelijke cursussen vragen. Ambachtsnijveren en winkeliers — door de concurrentie in het nauw gebracht — worden zich bewust dat zij meer moeten leeren en kennen, zij richten zich dus tot het Ambt der Middelstanden ten einde cursussen te verkrijgen omtrent bepaalde onderdeelen der techniek of der theorie, welke zij aangeven. 3°. In de derde plaats kenmerkt zich het vakonderricht, dat van het Ambt der Middelstanden uitgaat, door specialiseering en beperking van het programma. Het Ambt der Middelstanden heeft gemeend niet te moeten overgaan tot het geven van cursussen van langen duur, gelijk in Oostenrijk en ook in sommige deelen van Duitschland plaats vindt. De vaststelling van het beperkte programma geschiedt in overleg met de aanvragende Vereeniging. — Hierbij vormt dikwijls de cursus van het eene jaar een soort vervolg op den vooraf gaanden cursus, zonder dat echter daardoor een volledige vakcursus ontstaat. De cursussen en voordrachten welke van het Ambt der Middelstanden uitgaan, kunnen tot drie soorten teruggebracht worden. Eén soort heeft tot doel de vakmannen vertrouwd te maken met de verbeteringen, welke aan de werktuigen en gereedschappen zijn aangebracht. Een tweede soort beoogt de vakmannen de nieuwere werkwijzen te leeren kennen, hen beter op de hoogte te brengen van de eigenschappen der grondstoffen, en hen meerdere handvaardigheid te geven. Een derde soort beoogt de ontwikkeling van den smaak in de ambachten welke tot het gebied van de kunstnijverheid behooren. Wij zullen achtereenvolgens deze drie soorten van onderricht behandelen. II. DE VERBETERING DER HULPMIDDELEN VAN HET KLEINBEDRIJF. In zeer vele gevallen kan alleen het invoeren van betere werktuigen de ambachtsnijveren in staat stellen de concurrentie vol te houden. Vooral in deze richting dient dus het Ambt der Middelstanden werkzaam te zijn. Deze taak van het Ambt is tweeledig: eigen onderzoek is noodig, en propaganda is te maken. Het eigen onderzoek splitst zich weder in tweeën: in het verzamelen van gegevens en in het nemen van proeven. Met het verzamelen van gegevens beoogt het Ambt zich op de hoogte te stellen — voor elk der betrokken bedrijven — van de verschillende bestaande werktuigen en gewenschte verbeteringen, van de fabrieken waar deze vervaardigd worden, van de verkoopprijzen, enz. Hiertoe heeft zich het technisch bureau van het Ambt in verbinding gesteld met 2013 firma's, welker prijscouranten — steeds op- de hoogte gehouden — zorgvuldig in een kaart-catalogus zijn opgenomen. Zij zijn hiertoe gerangschikt volgens het betrokken bedrijf, volgens den aard van het werktuig en volgens het land van herkomst. Plet aantal op deze wijze geanalyseerde prijscouranten, bedroeg (tegen bet einde van 1907) 3778 stuks, aldus verdeeld : A. Motoren. 145. stoommachines met bijbehooren. 238. gas- , petroleum- , zuiggasmotoren. 149. electrische motoren. 59. hydraulische motoren. 13. motoren met samengeperste lucht, en andere. " ✓ 604. B. Diversen. 152. overbrengingen, poelies en riemen. 96. voedingswerktuigen (pompen, enz). 169. wascbwerktuigen. 70. ventilatoren. 16. diversen. 503. C. Arbeidswerkttjigen en gereedschappen. 248. voor de bouwvakken. 846. voor de ijzerbewerking. 68. voor de bewerking der overige metalen. 198. voor kleine mechanische bedrijven. 505. voor de houtbewerking. 9. voor de steengroeven. 197. voor de bekleedingsvakken. 28. voor de chemische nijverheid. 8. voor het behangersvak. 345. voor de voedingsnijverheid. 83. voor de ledernijverheid. 99. voor boekbinders en drukkers. 37. voor andere bedrijven. 2671. Totaal van A, B en C = 3778. De verschillende firma's zijn aldus verdeeld : Land van herkomst- motoren. arbeidsw(>rkt. en gereedsch. l0I