r 1 445 • D 64 I Eene herinnering, eene vermaning en een verzoek. AFSCHEIDSWOORD, gesproken te R1LLAND-BATH op ZONDAG 14 APRIL 1912 DOOR J. C. FONTEIN, V. D. M. Snelpersdruk - H. de Lange - Goes. Eene herinnering, eene vermaning en een verzoek. AFSCHEIDSWOORD, gesproken te RILLAND-BATH op ZONDAG 14 APRIL 1912 DOOR j. C. FONTEIN, V. D. M. VOORWOORD. Op verzoek van vele vrienden in Rilland-Bath, komt mijn afscheidswoord in druk, zooals het in hoofdzaak is uitgesproken. Helpe dit geschriftje de herinnering bewaren aan den gezegenden tijd in Rilland-Bath doorgebracht en aan onze wederzijdsche vriendschapsbetrekking. Heilbiddend, J. C. FONTEIN. Hurwenen, Mei 1912. Gezongen: Gezang 22 : / en 3. Gelezen ; Psalm 115. Gezongen : Psalm 103 : 9. Van een afscheid wordt gesproken o. a. in de Handelingen der Apostelen. In Handel. 20 lezen wij hoe Paulus van zijn laatsten zendingsreis terugkeerend naar Jeruzalem, afscheid neemt van de ouderlingen van Efeze. „Gij weet" (— zegt hij o. m. —), „hoe ik niets heb achtergehouden van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en geleerd hebben in het openbaar en bij de huizen — betuigende beiden Joden en Grieken, de bekeering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus. En nu gij mijn aangezicht niet meer zien zult, betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen. Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods." En als hij op deze wijze gesproken had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. En er werd een groot geween van hen allen, en zij vallende om den hals van Paulus, gaven hem den broederlijken afscheidskus. Wat mag toch de oorzaak zijn dat deze eertijds aan Paulus vreemde menschen, zich zoo verbonden aan hem hebben gevoeld ? Is het niet dit: dat zij door de geestelijke banden des geloofs vereenigd waren ? Deze geestelijke banden zijn de hechtste banden die menschen aan elkaar verbinden kunnen. Familiebanden behoef ik het te zeggen ? zijn vaak o zoo los. De huwelijksband is daar slechts sterk, waar echte zielenharmonie is. Vriendschapsbanden kunnen doorgaans gemakkelijk verbroken worden, tenzij wederkeerige belangen ze onderhouden. De geestelijke banden des geloofs zijn de sterkste. Geliefden! onze wegen gaan uiteen, wij gaan afscheid nemen van elkaar. Gedachtig aan mijne afscheidsbezoeken, weet ik dat velen zeggen (en ik van mijn kant zeg het wederkeerig): ,,'tis jammer dat wc van elkaar gaan, we waren zoo gewoon aan elkander en konden het samen goed vinden." Maar ■— we weten het — er is een ure van komen en er is een ure van gaan — en op een besluit, dat na ernstige overweging genomen is, kan toch Gods zegen rusten. En ten slotte zal het ons niet zoo heel moei'.ijk vallen ons er in te schikken. Anderen zullen zeggen (en ik van mijn kant zeg het het wederkeerig): ,,'tvalt ons moeilijk te scheiden, wij zullen elkander zoo missen". Dat is daar, waar geestelijke banden gelegd zijn waar God genadiglijk mijn arbeid onder u heeft willen gebruiken om zielen ten zegen te zijn. In zekeren zin kunnen die banden wel niet verbroken worden, maar toch moeten wij voor het uitwendige van elkaar los kunnen worden, opdat wij niet van elkander zouden verwachten, wat we alleen van den Heer verwachten mogen. Slechts de band, die u en inij aan den Heiland verbindt moet onlosmakelijk zijn. Wij moeten van elkander los kunnen zijn, om des te meer aan den Heiland verbonden te worden. Paulus scheidde van de Efeziers, hoewel de H. Geest hem van plaats tot plaats bekend maakte, dat lijden en verdrukking hem wachtten. Toch ging hij. Opdat wij dan van elkander scheidende bij den Heer mogen blijven, en elkander mogen blijven gedenken, laat ons als afscheidstekst overdenken: Colossensen 4 : 2 tot 4. Ik spreek u over: I. de verborgen/leid van Chtistus, die ik verkondigd heb in de jaren die ik bij u was. II. de vermaning in het tektstwoord vervat, om sterk aan " te houden in het gebed en in hetzelve te waken met dankzegging. III het verzoek, dat de apostel aan zijne brooderen doet, inet toepassing op de huidige omstandigheden. Als Paulus dezen brief aan de Colossensen schrijft is hij een gevangen man, waarschijnlijk was hij in Rome gevangen. Colosse lag in het Zuid Westelijk deel van Klein Azië en was een belangrijke stad. Met Laodicea en Hiërapolis werd ze door een ontzaglijke aardbeving geteisterd ten tijde van Nero (omstr. 65 n. Chr.) De Gemeente te Colosse was niet door Paulus gesticht, maar door Epafras. Ze verkeerde in het algemeen in hoogst gunstiger, toestand. (l : 3—8) Haar bloei werd echter bedreigd door dwaalleeraars die allerlei Mozaïsche voorschriften wilden verbinden met de christelijke geloofsopvatting. Om nu Paulus over deze dwaalleeraars te raadplegen was Epafras naar Rome gereisd. Zietdaar de aanleiding tot zijn schrijven. Paulus vermaant in onzen tekst om sterk aan te houden in het gebed en in hetzelve te waken met dankzegging en verzoekt tevens ook voor hem te bidden dat God de deur des Woords openc om te spreken de verborgenheid van Christus. Omdat hij gevangen is kan hij niet prediken, althans niet vrijelijk tot allen, tot wie zijn hart hem dringt te gaan. Immers hij is geroepen allen volken de verborgenheid van Christus te verkondigen, maar hij staat als 't ware achter een gesloten deur; hij is om des Evangelies wil gebonden en kan niet prediken. Och! dat hij uit zijn gevangenschap verlost werd opdat hij met al zijne krachten de zaak van Christus dienen mocht! Paulus noemt het Evangelie van Christus, dat hij uaar zijn Goddelijke roeping als heiden-apostel verkondigen moet: de verborgenheid van Christus, het mysterie, het geheimenis van Christus. Het Evangelie van Christus, de heilsboodschap een mysterie, een verborgenheid, een geheimenis! Niet meer voor Paulus, want de drang is in hem om deze verborgenheid allen volken te openbaren, maar eene verborgenheid is het voor wie Christus niet kennen en de kracht. Zijner opstanding niet ervaren hebben aan hun eigen hart. Eéns was het voor Paulus ook eene verborgenheid, toen hij nog de vurige, fanatieke farizeër was, die meende Gode een dienst te doen door te vervolgen en in de gevangenis te werpen allen, die van deze sekte van Christus waren. Maar hem waren de oogen geopend: „het geeft Gode behaagd Zijnen Zoon in hem te openbaren" (Gal. i : 16), opdat hij dien Zoon door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen. Nu was het Evangelie van Christus voor hem geen mysterie, geen verborgenheid, geen geheimenis meer, maar het was hem de kracht Gods tot zaligheid geworden. Door dit geheimenis van Christus was hij een nieuw schepsel geworden. (2 Cor. 5:17)- De drang is hem opgelegd deze verborgenheid nu aan anderen te openbaren. Het Evangelie van Christus (n.m. dat Christus tot middelpunt heeft) is een mysterie, een verborgenheid. Inderdaad Gel. als het geen verborgenheid was, er zou geen tegenstand tegen Christus zijn, geen ongeloof, geen onverschilligheid, geen zondedienst, geen onvrede, geen krachteloosheid, geen moedeloosheid, geen liefdeloosheid, zooals het nu in de wereld is. Maar er zou zijn : vrede, geluk, blijdschap, kracht, geloof, hoop, liefde, overvloed, zaligheid. Maar — het Koninkrijk Gods is gelijk een schat, verborgen in den akker. De schat is er, en die is groot, maar men heeft er geen oog voor, men heeft er geen verlangen naar, men bezit dien niet. I let is eene verborgenheid voor den mensch in zijn natuurlijken staat: „dat God alzoo lief de wereld gehad heeft dat Ilij Zijn ecni^boren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verloren ga maar het eeuwige leven hebbe". Hij hoort het wel, maar verstaat het niet. Hij redeneert er wel over, maar zijn hart heeft er geen kennis aan. En niet alleen voor den natuurlijken mensch is het eene verborgenheid, zelfs voor de engelen. Petrus zegt dat de engelen begeerig zijn in deze dingen in te zien — maar ze vermogen het niet. Doch het is geopenbaard dat het een eeuwig raadsbesluit Gods is, niet voor engelen, maar voor zondige menschen. Het Evangelie van Christus een mysterie èn voor den natuurlijken mensch èn zelfs voor de engelen! En wat wonder Gel.! Want om deze verborgenheid der genade Gods in Christus te kunnen verstaan, moet men weten wat zonde is, en eenigzins kunnen peilen de diepte van ellende door de zonde teweeggebracht. En dat weten de engelen niet, want ze kennen geen zonde. En dat weet de natuurlijke mensch niet, want hij erkent de zonde niet, hij erkent althans de zonde niet als een toestand, waarin de mensch verwerpelijk is voor het heilig aangezichte Gods. En daarom M. Gel. was mijne prediking in al de jaren die ik bij u was, eene prediking van zonde en genade. Ik heb de eischen van Gods heilige wet u voorgehouden opdat ze 11 zouden leeren: zondaar te worden voor God, en opdat gij in uwe ellende naar de genade Gods in Christus zoudt begeerig worden. Ik heb u de wet gepredikt, opdat deze u een tuchtmeester mocht worden tot Christus, die het einde der wet is. Ik heb de eisch der bekeering u voorgehouden, opdat gij verstaan zoudt, dat de mensch niet in het Koninkrijk Gods kan ingaan, tenzij hij wederom geboren worde. Maar ik heb u ook verkondigd de genade en de waarheid door Jezus Christus geworden. Ik heb getuigd van de groote zondaarsliefde Gods in Christus geopenbaard. Wetende den schrik des Heeren, heb ik u bewogen tot het geloof. Ik heb u verkondigd den Heiland Jezus Christus, als den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker voor arme zondaren. En altijd weer heb ik u gesproken van den Heiland, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. En ik heb niet opgehouden u te wijzen op den Hei- land, in Wien alle beloften Gods ja en amen zijn, op Wicn alle beloften Gods hebben heengewezen. Men zegt dat een reiziger n Venetië nooit behoeft te verdwalen, hoewel de straten nauw en de grachten talrijk zijn. Want er loopt langs iedere gracht en in het plaveisel der straten een smalle streep van rooden steen, en deze volgende komt men altijd uit bij de St. Markuskerk in het midden der stad. Zoo loopt er door heel den Bijbel een roode streep, die naar Christus voert. En zoo had mijne prediking altijd ten doel u. bij Christus te brengen of Hem in het middelpunt te plaatsen, opdat men geloovig zou zien op Hem, Wiens verzoenend sterven het eenig rustpunt is van ons hart. Want hoe meerder de kennis van zonden is, hoe dieper het bewustzijn van schuld, des te dierbaarder wordt ons die Heiland, ons van God gegeven ter behoudenis. Dat is de verborgenheid van Christus: over een ellendige ontfermt zich de Heere om Christus wil, waar bij ons geen recht is, wordt in Christus overvloed van genade ons deel. Op mijne wijze heb ik gesproken van deze verborgenheid van Christus, om u te dringen de liefde van Christus te bekennen, die de kennis te boven gaat. Op mijne wijze heb ik van Christus getuigd, hoe er in Hem gevonden wordt: vrede met God, als vrucht der rechtvaardiging door het geloof; vernieuwing des harten, en daardoor vernieuwing van levenswandel; overwinning van zonde en dood. In Hem zijn wij meer dan overwinnaars (Paulus). Ook van die overwinning heb ik getuigd als een oorzaak \an groote blijdschap voor ons, die in onszelf onbekwaam zijn tot eenig goed, geneigd tot alle kwaad. Na de overwinning bij Marathon, wilde een soldaat spoedig de blijde tijding brengen aan zijn vaderstad. Gewond en afgemat spoedde hij voort, maar viel in de poort der stad dood neder ; doch het wuiven van den palmtak in zijne hand, was den inwoners een genoegzaam teeken van de overwinning. Ook mijne prediking bedoelde te zijn een wuiven met den palmtak der overwinning, die er is in en door Christus. En ga ik dan van hier, zoo blijve de herinnering bij u levendig, hoe ook ik als van Godswege heb verkondigd: „daar is hoop, daar is redding, daar is verlossing voor arme zondaren, daar is overwinning in Jezus Christus den Heiland en Zaligmaker." II. Indien deze verborgenheid van Christus ook u eenigszins is openbaar geworden, gedenkt dan aan hetgeen, waartoe Paulus de Gemeente van Colosse vermaant: „houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve". En dat tegen de booze invloeden die ons onder allerlei vorm omringen in het aardsche leven, en het hart onvatbaar zoeken te maken voor het heil in Christus geopenbaard. Gelooft het vrij — wanneer de schat des Evangelies voor u niet meer verborgen is, maar gezien, begeerd en door genade verkregen — dan is daar een booze macht, die u het bezit wil betwisten, die al het mogelijke zal doen om uw oog er weer voor te sluiten. Houdt daarom sterk aan in het gebed en waakt iu hetzelve. Door het gebed toch wordt de levensgemeenschap met den Heer onderhouden. En ook dit behoort tot de openbaring van de verborgenheid van Christus, dat gij hebt leeren verstaan en waardeeren het heerlijk voorrecht door Christus toegang te hebben verkregen tot den troon der genade. „Houdt sterk aan in het gebed". - Want er zijn zooveel oorzaken waardoor het gebed verhinderd kan worden. En waar het gebed verflauwt, vermindert, de liefde tot den Heer, daar verachtert men van de genade, daar wordt het geloofsoog verduisterd. Houdt sterk aan in het gebed, opdat juist meerdere genade uw deel worde, opdat gij opwassen moogt in de kennis van onzen Heere Jezus Christus, en er juist vooruitgang zij in plaats van achteruitgang. Houdt sterk aan d. i. verflauwt niet. Hoe dikwijls lezen wij die apostolische vermaning: „volhardt in het gebed", — „bidt zonder ophouden". En er is wel reden tot die telkens herhaalde vermaning, want het gevaar van te verslappen is zoo groot. Noodzakelijk, zei ik, is het om in levende gemeenschap te blijven met den Heer, om bestand te zijn tegen allerlei booze invloeden rondom. En eindelijk : wat in het gebed van God begeerd moet worden is wel waard dat men er met den hoogsten ernst om zal blijven aanhouden. Zietdaar dus een drievoudige drangreden tot de vermaning: houdt sterk aan in het gebed. En waakt in hetzelve. Ook die vermaning : waakt! wordt in de brieven van de apostelen zoo gedurig herhaald, gelijk Jezus zelf vóór Zijn heengaan het altijd weer deed hooren: „Waakt dan, waakt dan!" Waken en bidden worden als in éen adem genoemd. Waken kunt gij het best in het gebed. Wie bidt, wie veel bidt, snijdt veel verzoeking af, maakt veel verzoeking onmogelijk. „Waakt en bidt, opdat gij niet in de verzoeking valt" Waken en bidden gaan altijd samen. Er is geen waken mogelijk zonder bidden. En wie een echt, waar gebedsleven kent, is een wakende. Waakt in hetzelve met dankzegging. Het rechte bidden en rechte waken is in de stemming der dankbaarheid. Niet alleen wat gij doen moet, maar ook hoe gij het doen moet wil Paulus herinneren: gij moet waken en bidden in de gezindheid der dankbaarheid. Wie dankbaar is, heeft een open oog voor de zegeningen Gods in Christus, erkent ze als onverdiende weldaden des Heeren — maar wordt dan ook te meer gedrongen tot liefde tot den Heer, die zooveel gaf. „Vergeet nooit éen van Zijn weldadigheden. Vergeet ze niet 't God, die ze u bewees". En de herinnering aan die weldaden, die gij reeds ontvangen hebt uit genade, zal u dringen om meer van den Heer te begeeren en dus sterk aan te houden in het gebed. En als wij nu vanéén gaan Gel.!, terwijl wij toch het hoogst belang blijven stellen in uw geestelijk welvaren, kunnen wij niet beter doen dan op deze apostolische vermaning den nadruk leggen : „houdt sterk aan in het gebed, wakende in hetzelve met dankzegging'. Als gij bidt, zijt gij veilig. Want als gij bidt, zijt gij niet ver van den Heer. En Hij is niet verre van een iegelijk, die Hein aanroept. Blijft bij den Heer want Hij wil bij u blijven. Blijft bij den Heer — en laat er dan komen wat wil, gij zijt veilig onder Zijne hoede. III. Als Paulus de Colossensen vermaant te waken in het gebed, voegt hij er aan toe: „bid meteen ook voor ons". Paulus staat in het geloof van de gemeenschap der heiligen. Hij denkt aan de Gemeente van Colosse, en aan de gevaren die haar bedreigen laten zij ook denken aan hem en aan zijne banden. Het woord van Paulus is zoo uit mijn hart gegrepen! Als ik weten mag, dat het uw ernstig voornemen is, sterk aan te houden in het gebed en in hetzelve te waken met dankzegging met dankzegging ook voor al het goede dat God ons met elkander heelt gegeven — dan kan ik zoo gerust u overlaten aan de trouwe zorg van den 1 leer der Gemeente, wetende de Heer is uw Bewaarder, Uw Bewaarder zal niet sluimeren. Hij zal u bewaren voor alle kwaad, uwe ziel zal Hij bewaren! Als de gemeenschap tusschen u en Hem maar onderhouden blijft. Maar bidL meteen ook voor ons. Dan blijft die geestelijke banJ tusschen ons bestaan ook al zijn wij uiterlijk van elkaar gescheiden. Dan blijven wij des te gemakkelijker met u meeleven, hetgeen wij zoo gaarne zullen blijven doen. Biddende meteen ook voor ons. Paulus hechtte groote waarde aan de voorbidding. Hem zelf was het een oorzaak van gedurig gebed dat God hem do gelegenheid mocht openen, de verborgenheid van Christus te openbaren. Maar hij verwacht er zooveel van dat de biddende Gemeente van Colosse mede zijne belangen bepleit voor 's Heeren aangezicht. Hij wist het: waar twee samenstemmen op de aarde over eenige zaak, die zij zouden mogen begeeren, dat die hun geschieden zal van den Vader die in de hemelen is. l)e Gemeente te Jeruzalem, die voor Petrus' behoud biddende was, zag de bede vervuld ten Petrus werd uit de gevangenis verlost. Inderdaad Gel! de voorbidding kan zijn tot onderlinge versterking en bemoediging, kan ook mede in Gods raadsbesluit zijn opgenomen tot verwezenlijking van hetgeen van God wordt begeerd. Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene om te spreken de verborgendheid van Christus, opdat ik die moge openbaren, gelijk ik moet spreken. Zoo M. Gel. 1 vraag ik het van u, terwijl ik van u heenga een onbekende toekomst tegen. Het is verborgen, wat mij in mijn nieuwen werkkring wacht — maai dit weet ik: ik ga mij verbinden aan menschen, die zijn gelijk alle menschen, zooals ze hier zijn, zijn ze elders. Mogelijk zullen er zijn, die kennis hebben van de verborgenheid van Christus. Deze zal ik hebben te troosten, te vermanen, te sterken en op te bouwen in het allerheiligst geloof. Maar er zullen zeker ook menschen zijn, die het niet bekennen willen dat ze zondaren zijn, in zichzelf verwerpelijk voor God, en die hun hart zullen sluiten voor hem die daarop wijst. Er zullen menschen zijn, die behoefte hebben aan verlossing, en die het toch niet dadelijk verstaan zullen, als ik de verborgenheid van Christus verkondig en die het Woord, wel niet zullen tegenstaan, maar er toch niet dadelijk heil in zullen vinden. Bidt meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, opdat ik de verborgenheid van Christus moge openbaren, velen ten zegen en tot verheerlijking van Hem, die ook hier niet verlaten zal wat Zijne hand begon, die in Zijne groote genade, mij hier heeft willen stellen 0111 levende steenen te helpen invoegen in dat groote Godsgebouw, dat naar Zijn gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen en die zegt: ga thans naar een ander gedeelte het werk aan dit Godsgebouw voortzetten ga nu van hier naar Hurwenen. A in e li. Gezongen: Gezang 127:5. Wij willen needrig Gode leven U volgen, waar Gij ons geleidt enz. Toespraken. Allereerst een woord van afscheid tot u Broeders van den Kerkeraad, met wie ik uitteraard het meest heb verkeerd. Gij hebt mij steeds uw volst vertrouwen geschonken overtuigd dat ik het welzijn der Gemeente altijd heb bedoeld. Ik ben daar zeer dankbaar voor. Zóó kon er een broederlijke en vriendschappelijke samenwerking zijn. Ik herinner mij dan ook niet dat er ooit een ernstig geschil in onzen kring is geweest, zoodat het gebed verhinderd zou zijn geworden. Slechts met twee uwer heb ik gedurende al die jaren saamgewerkt. Sommigen zijn uit onzen kring uitgegaan, anderen zijn door den dood ontvallen. Met weemoed denken wij terug aan de gestorven broeders Oele, Kouman en Minnaard. En wij — wij zullen elkander wel niet spoedig vergeten. ■— Geve God u lang in denzelfden broederlijken geest de belangen dezer Gemeente te behartigen, die in het bijzonder in den tijd van vacature aan uwe zorg zijn toevertrouwd. Gij geachte Consulent, wilt de broeders wel met raad en daad bijstaan. Mijne Gemeente beveel ik aan uw goede zorg ten zeerste aan; ze is het waard dat gij de zorg die noodig is, aan haar besteedt en het zal gewis dankbaar gewaardeerd worden. Leden van het Kiescollege U wacht straks het gewichtige werk een nieuwen Herder en Leeraar te beroepen. Het is verblijdend dat de voorbereidende maatregelen tot het beroepingswerk, zoover gevorderd zijn dat een tweetal is geformeerd. Want het is ongetwijfeld naar den wensch van zeer velen en in het belang der Gemeente, dat de vacature, zoo mogelijk, kort dure. Moge God het beroepingswerk voorspoedig maken en hier een leeraar brengen die met liefde en toewijding de belangen der Gemeente behartigt. H. H. Kerkvoogden en Notabelen. Waar het de bedoeling is dat de stoffelijke aangelegenheden dienstbaar zullen zijn aan de geestelijke belangen der Gemeente, acht ik het een goede zaak dat de predikant als zoodanig een adviseerende stem heeft in uwe colleges. Deze toch kan door zijn ambtelijk werk het best op de hoogte zijn van wat voor de Gemeente nuttig en noodig is. Wij zagen in mijn tijd het orgel bouwen, hetgeen de stichting der Gemeente bij de openbare godsdienstoefeningen is ten goede gekomen, maar niet minder ter verfraaing was van het kerkgebouw. Voor zoover ik uwe welwillendheid heb mogen ondervinden, zeg ik u vriendelijk dank. Ook een enkel woord van afscheid tot u koster, voorlezer, organist, en klokluider, die ieder voor uw deel hebt meegewerkt om de openbare godsdienstoefening stichtelijk te doen zijn. Een beteren koster, die met meer toewijding zijn werk verricht, zal ik wel nimmer kunnen krijgen, want uw ijver was groot. Ook u voorlezer, heb ik zelden gemist; gij waart altijd trouw op uw post en gij hebt mij en de Gemeente altijd gesticht door uw voortreffelijk voorlezen. En niet minder hebt gij organist uw best gedaan om liet gezang der Gemeente zoo goed mogelijk te doen zijn. Dat gij steeds gezocht hebt den indruk der prediking te bewaren door een toepasselijk lied te spelen bij het uiteengaan der Gemeente, is wel bewijs dat gij mede beproefd hebt de prediking des Woords tot haar recht te doen komen. Het heeft mij menigmaal goedgedaan. En gij klokluider, hebt schijnbaar wel de nederigste diensten bewezen, maar de vrome des O. Verbonds zei toch: ,,'k Waar liever in mijns Bonds-Gods woning Een dorpelwachter, dan gewend Aan de ijdele vreugd in 's boozen tent". Inderdaad was toch ook uw werk van beteekenis, als gij de Gemeente met de klok hebt saamgeroepen. Ook het klokgelui is op zichzelf eene prediking, en kan in den dag des oordeels een getuigenis zijn tegen degenen, die zich van God en Zijn dienst hebben afgekeerd. U allen wensch ik, dat gij nog langen tijd in uwe betrekkingen de Gemeente dienen moogt Gode tot eer. Waarde broeder Steinz, uwe aanwezigheid waardeer ik zeer. Onze samenwerking in het Sangir Comité zal bij mij in aangename herinnering blijven. Als men met u samenwerkt in vriendschappelijken geest, zooals wij mochten doen, kan er iets tot stand komen. God zegene u in uw persoon, huisgezin en werk. Mijn laatste woord tot mijne catechisanten zij een hartelijke aanmaning om den Heer te zoeken in de dagen uwer jeugd. „Die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden" zegt de Schrift. En wie vroeg var. Hem gevonden is, zal bewaard worden voor veel kwaads en voor veel leeds. Weest getrouw in het volgen van het onderwijs, dat gegeven wordt tot uw nut, en dat bedoelt u tot goede leden te vormen van Christus' Gemeente. Ook de Zondagschool, die opbloeide en vooruitging, bedoelt de kleinen der Gemeente vroeg te gewennen aan den Heer en Zijn dienst. Daarom bid ik u, die daaraan mede arbeidende zijt wijsheid en liefde toe, om dat werk te blijven behartigen tot eer van God. Ik ben dankbaar dat ik als eerevoorzitter iets voor u heb mogen doen. Aan de Zendingsver eeniging, blijven liefelijke herinneringen voor mij verbonden. Wij hadden daar samen menigmaal goede uren. Wie er geregeld kwam, zal het zich niet beklaagd hebben; wie er zich verre van hield onttrok zich gewisselijk aan een zegen. Blijft zendingsvrienden het werk der zending cene plaats geven in uwe belangstelling, gij . zult er wèl bij varen. Ook de af deeling van de Sangir- en Talaut-Vereeniging, beveel ik in de liefde en belangstelling van heel de Gemeente aan. Ontvangt de kinderen, die met hunne busjes rondgaan met liefde en laat de Sangirbode nimmer ongelezen. Hoemeer gij van het werk op Sangir en Talaut leert kennen, hoe meer gij dat werk en in het algemeen het werk der zending zult lief krijgen. He Stuiverscollecte voor de Ned. Zend. Ver. moge haar plaats in uw midden behouden. Ook deze moge u in aanraking brengen met dat heerlijk werk der Evangelieverkondiging aan de heidenen dat, al wordt het nog te weinig verstaan — de taak is van Christus' Gemeente, door haar Hoofd en Heer haar opgelegd. Leden en Begunstigers van den Oir. Nat. Werkmansbond. 'kWas altijd gaarne in uw kring en ik heb mij nimmer beklaagd tot de oprichting van onze afdeeling te zijn overgegaan. Als allen zoo vertuigd waren van het nut van dezen Bond voor onze Gemeente, onze kerk en het Koninkrijk Gods, als ik het ben — gewis het aantal leden en begunstigers zou eens zoo groot zijn. Maar dat komt wel later zal men wel gaan begrijpen, dat men niet dan tot zijn eigen schade zich aan het vereenigingsleven, dat een eisch van onzen tijd is, blijft onttrekken. Datzelfde geldt ook van de Chr. Jongel. Vereeniging die zeker toekomst heeft. Van uw kleinen kring kan een gunstig getuigenis gegeven worden. Gaat maar rustig voort, de tijd zal wel komen, d;it men uw kring gaarne gaat zoeken. Nog rest mij het werk der Christel, barmhartigheid in de belangstelling der Gemeente te blijven aanbevelen. De halve-stnivers Vereeniging voor lijders aan val- lende ziekte te Heemstede 011 de beide Zeeuwsche Stichtingen „Vrederust" te B e r g e n op Zoo m en „Kindekzorg" te Middelburg, kregen nier tijdens mijn verblijf ook eene afdeeling. Worde het toch verstaan, wat groot voorrecht het is als men met het werk der barmhartigheid, dat echt christelijk liefdewerk, kan en mag steunen. Laat dan een beroep op uw milddadige medewerking nimmer te vergeefsch zijn. En God geve dat er door zulke Vereenigingen menige zegen moge verspreid worden. Ten slotte ook de verspreiding van „de Blijde Boodschap" waarvan een 90 tal wekelijks in de Gemeente wordt rondgebracht, blijve waardeering vinden. De ijverige bezorger daarvan zal het wel blijven doen, zoolang het in zijn vermogen is. En thans Gel. Gemeente is het oogenblik gekomen dat ik den herdersstaf neerleg in uw midden, tot straks een ander dien weer op neme! Tien jaren lang mocht ik die voeren, en ik heb er behoefte aan het in uw midden te zeggen dat ik er God hartelijk voor dank, dat Hij mijn weg hierheen heeft geleid. 't Is waar, soms drukte die herdersstaf zwaar in mijn hand, zoodat hij mij bijna ontviel maar daarom te meer dank ik mijn God, dat Zijne genade is gebleken genoeg te zijn, die mij tot op dezen dag staande hield. Ik ben voor tien jaar hierheen gekomen in de overtuiging dat de Heer mij den weg hierheen wees. Mijn eigen bezwaren legde ik het zwijgen op met dat woord van Petrus: „doch doch op Uw Woord, zal ik het net uitwerpen". En wat is nu de uitkomst ? Gelijk eenmaal Petrus, zoo heb ik thans in aanbidding neer te vallen en te zeggen: „Heere ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch 1" nu ik zien mag hoevele zielen mij de Heer gegeven heeft, dat ik ze ten zegen mocht zijn. „De naam des Heeren zij geloofd!" Zoo zeggen wij in het openbaar. En in onze binnen- kam^r zullen gij en ik mijn broeder en zuster God er voor dank?", dat Hij ons elkaar deed ontmoeten. En nu is het mij alsof ik Zijn stem heb gehoord: „werp het net aan de andere zijde en gij zult vangen!" Die wenk opvolgende ga ik met blijdschap mijn nieuwen werkkring aanvaarden, vast overtuigd dat ook in Hurwenen het Evangelie zal blijken een kracht Gods tc zijn een iegelijk die gelooft. Ik dank God voor den overvloedigen zegen hier gegeven — temeer waar ik mij bewust ben, dat veel gebrekkigs mijn werk heeft aangekleefd — God doe er genadig verzoening over. En mocht ik iemand uwer onwillens kwalijk bejegend hebben, zoo vraag ik u openlijk: „vergeeft het mij. En wie zijn geweten jegens mij bezwaard mocht gevoelen en dat ook belijden wil, voor dien wil ik gaarne vergevensgezind zijn. En voorts broeders en zusters, ik bevele u Gode en den Woorde Zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Nazang: Psalm 72 : II.