NEDERLANDSCHE STAATSWETTEN. Editie Schuurman & Jordens. N°. 47. 448 WET van den 30 September 1893. S. 146, zooals deze wet nader is gewijzigd HOUDENDE BEPALINGEN OP DE FABRIEKS- EN HANDELSMERKEN (MERKENWET) MET i BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. ZESDE DRUK door Mr. Dr. J. ö. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle G 26 ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - 1919 | 0.40 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zin men achter het register. Uitgaven van W. E. J. TJEENK WILLINK te Zwolle PERIOD. VERZAMELING VAN ADMINISTRA TIEVE EN RECHTERLIJKE BESLISSINGEN. Met REGISTER volgens KAARTSYSTEEM, Per jaar {17.50 Opgenomen worden belangrijke beslissingen, genomen door de Regeering en de Besturen van Provinciën en Gemeenten ; uitspraken van Rechterlijke Colleges, voor zoover ze niet betreffen het eigenlijke privaatrecht en strafreoht; beslissingen van de Raden van Beroep in zake Belastingen en Ongevallenwet enz. Door het kaartregif ter kan men in een oogopslag zien, wat op eenig gebied beslist is. GEMEENTEBELANGEN. Tijdschrift voor Gemeentebesturen en Gemeenteraadsleden. Redactie : P. Bakker Schut, C.D.Donatii, G. Ooster- BAAN,Mr.Dr.A.L.ScHOLTENS,lI.W. J.A.Schook enMr. Dr. J. H. van Zanten. Prijs p. lialfj. f 3.f>0 NEDERLANDSCHE JURISPRUDENTIE. Met REGISTER volgens KAARTSYSTEEM. Per jaar f 36.— r\ ;« VM-vaVPrvrm n.llrt Vw»lan tr- rijke beslissingen gewezen door den H. R., de Hoven, Rechtbanken en Kantongerechten. Op de kaarten van het Register is in het kort vermeld, wat ten aanzien van een wetsartikel is beslist en waar de uitspraak in het boek te vinden is. Door dit Kaartsysteem kan men in een oogenblik zien, welke jurisprudentie over een zaak bestaat. LUTTENBERG'S CHRONOLOGISCHE VERZAMELING der Wetten, Besluiten en Arresten betrekkelijk het Openbaar Bestuur in de Nederlanden, sedert 1813. ± f 9 — per jaargang. Behalve de wetten, tractaten en algemeene maatregelen van inwendig bestuur geeft dit tijdschrift de ministerieele aansenrijvingen tot verklaring van Wetten en besluiten dienende, de Kon. besluiten, houdende vernietiging van beslissingen door provinciale en plaatselijke besturen genomen en tal van rechterlijke gewijsden, de verklaring van wetten en besluiten rakende. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN (kwarto-uitg.) Per jaar f 1— Geeft in handig boekformaat al wat in het Staats, blad wordt afgekondigd en is daardoor voor ietier, die van de Nederlandsche Wetgeving op de hoogte wil zijn, van groot belang. Mrs. v. NIEROP & BAAK'S NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN. Prijs der even jaren _j_ f 50.—, der oneven jaren ± f 1®-— Opgenomen worden de Naamlooze Vennootschappen, die bun hoofdzetel in Nederland hebben, met aangifte van bijzonderheden van oprichting, werkkring, inrichting, bestuur, balans, winst- en verlies-rekening en dividend. \ oor bankiers en effectenmakelaars is dit werk onmisbaar. Prospectussen en proefafleverlngen zijn op aanvraag gratis verkrijgbaar bij den uitgever W. E. J. TJEENK WILLINK te Zwolle. nomen cioor ae .tvegeenng en uc jdcsiuiüu va-n i vinciën en Gemeenten ; uitspraken van Rechterlijke Colleges, voor zoover ze niet betreffen het eigenlijke privaatrecht en strafrecht; beslissingen van de Raden van Beroep in zake Belastingen en Ongevallenwet on? Tinnr Ti Af. Iraartrftcrif her kan men in een oog- WET van den 30 September 1893. S. 146, zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 30 December 190#, S. 284, 10 Februari 1910, S. 56, 7 Januari 1911, S. 5 en 8 Februari 1912, S. M HOUDENDE BEPALINGEN OP DE FABRIEKS- EN HANDELSMERKEN (MERKENWET) aanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen en gewisselde stukken enz., internationale overeenkomst en besluiten ter uitvoering benevens alphabetisch register op de wet. ZESDE DRUK door Tot omschreven doel". Wie een merk gebruikt tot een ander doel dan ter onderscheiding \an zijne waar, schept zich daardoor geen recht op dat merk als fabrieks- of handelsmerk ; het moet inderdaad als zoodanig gebruikt zijn om een recht tot uitsluitend gebruik te geven. 1 Afwijking van de genoemde termijn is mogelijk krachtens de wet van 29 Juli 1916, S. 347, onder de bijlagen opgenomen. Een vignet op het papier waarop een fabrikant of handelaar zijne brieven schrijft kan tevens zijn fabrieks- of handelsmerk zijn, doch het is niet door het gebruik op het briefpapier. Hetzelfde geldt van teekens op uithangborden voor winkelramen enz. Wie het eerst zeker merk „tot om-schreven doel" heeft gebruikt, is eene quaestio facti, waarvan het bewijs, ingeval tegenspraak, door den belanghebbende moet worden geleverd. Zoolang het tegendeel niet is bewezen wordt de eerste inzender gehouden voor de eerste gebruiker en dus voor de uitsluitend rechthebbende. Hierop moet echter eene uitzondering worden toegelaten ten behoeve van hem, die zich kan beroepen op het prioriteitsrecht, toegekend bij art. 4 der conventie vanl883. (M. v. T.) — Blijkens het voorloopig verslag der C. v. R. 2e Kamer werd gevraagd of de voorgestelde regeling geen moeilijkheid kan opleveren, indien in twee der tot de Unie toegetreden Rijken eenzelfde merk door verschillende personen wordt ingeschreven, en beiden de inschrijving ook vragen aan het Internationaal Bureau te Bern, terwijl geen van beiden slaagt in het bewijs het merk vroeger gebruikt te hebben dan een ander. Bij het verslag zelve werd hierop geantwoord, dat indien men het wel begreep, voor de inschrijving te Bern de prioriteit der aanvrage beslissend zal zijn, maar dat eenmaal een merk hier te lande ingeschreven zijnde, het depot te Bern het recht van den inzender hier te lande onverkort laat, en deze dus niettemin het uitsluitend recht verkrijgt tot exploitatie van het merk in het Koninkrijk en zijne koloniën en bezittingen. De Regeering deelde bij hare memorie van antwoord mede dat zij deze opvatting de juiste acht. Men vroeg bij de beraadslaging in de 2e Kamer inlichting omtrent de bedoeling van art. 10 in verband met art. 3. De Minister van Justitie antwoordde hierop : Het eerste gebruik van een merk is beslissend omtrent het recht daarop. Dus bij een strijd omtrent de aanspraken op een merk, is hij de rechthebbende, die aantoont het merk het eerst gebruikt te hebben. Is het bewijs daarvan niet te leveren, dan geeft de wet een praesumtie van prioriteit aan dengeen, die liet merk het eerst heeft doen inschrijven. Doet iemand een merk inschrijven en komt daartegen, binnen den gestelden termijn, nie mand op, dan is er een droit acquis voor dengene die het merk heeft doen inschrijven en heeft hij, volgens deze wet, het uitsluitend recht op dat merk, ook tegenover een mogelijken vroegeren gebruiker. De Minister van Justitie bleef bij de behandeling der wet in de le Kamer, zich aan dit antwoord houden en gaf, naar aanleiding der zienswijze van een tweetal leden, die art. 3 zoo opvatten dat de eerste gebruiker, altijd door het recht op zijnmerk onbeperkt blijft behouden, nader te kennen, dat, naar zijne lezing van het artikel, in verband met art. 10 en de strekking der wet in haar geheel, de zich meenende eerste gebruiker, zoodra de termijnen, hem voor zijne vordering tot nietigverklaring eener inschrijving toegestaan, verloopen zijn, vervangen wordt door den inschrijver volgens het 2de lid van het artikel, waarin toch niet wordt gezegd dat de inschrijver een zeker recht heeft, maar dat hij in de daar genoemde gevallen wordt geacht de eerste gebruiker te zijn, zoodat hem als zoodanig dan ook het recht tot uitsluitend gebruik wordt toegekend ; dat is nu wel een praesumtie, en eene praesumtio juris gedurende de termijnen van 6 of 9 maanden, waarin tegeutewijs kan geleverd worden, maar dan is het uit, dan kan er geen tegenbewijs meer worden ingebracht en wordt het dus daardoor van zelf eene piaesumtio juris et de jure. De Minister scheen de zaak tamelijk duidelijk , maar nu het tegenovergestelde werd beweerd, meende hii niettemin, op de zaak niet verder te moeten ingaan, daar zich weldra de gelegenheid zal voordoen om de praktijk te laten beslissen en wanneer dan blijkt, dat eene andere toepassing gegeven wordt, dan die welke de Minister voorkomt de juiste te zijn, en de andere uitlegging wordt gevolgd, hij' — zoo het hem dan nog gegeven moge zijn — niet in gebreke zal blijven, onmiddellijk de noodige maatregelen te treffen om een einde te maken aan eene, zijns inziens, averechtsche interpretatie. — Uit de woorden : „merk ter onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van dit van anderen" volgt onmiskenbaar, dat alleen daar van recht tol uitsluitend gebruik van een merk sprake kan' zijn, waar datgene wat dan het merk zou daarstellen, tot die onderscheiding kan dienen, wat niet het geval is met den (soortnaam eener waar, welke onder dien soortnaam door verschillende fabrikanten wordt gemaakt en afgeleverd. Hierin kan geen verandering worden gebracht. doordat partijen onderling overeenkomen zoodanige soortnaam wel als rechtsgeldig merk te beschouwen. (Beschikking van den Hoogen Raad van 24 December 1897, W. 7062.) — Als handelswaar bestaat tusschen grondstof en andere stof geen onderscheid ; de wet vordert alleen als vereischte voor een merk, dat het onderscheidende kracht bezit. Al ware het woord sodex, dat vóór de inschrijving nog niet bestond, sedert een soortnaam geworden, daardoor kon verweerster's recht niet verloren gaan. (Arrest van den Hoogen Raad van 6 Juni 1913, Ned. Jur. blz. 779.) — Aan het enkele woord, zonder meer, kan het vermogen worden toegekend om te dienen tot onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen. (Arrest van den Hoogen Raad van 28 April 1911, W. 9172.) Zie ook de beschikking van den Hoogen Raad van 25 Juli 1911, W. 9250. — Degene, die in de laatste jaren voorwerpen verkocht en afleverde als verpakkingsartikelen voor zijn reeds verkochte of te verkoopen spiritualiën aan hen die deze kocht of zal koopen ter verdere verhandeling dezer waren in dien aldus verpakten toestand, drijft zelfstandig in die „verpakkingsartikelen" handel in den zin der wet. Bijgevolg zijn deze artikelen vatbaar om door merken in den zin der wet onderscheiden te worden van dergelijke handelsmerken van anderen. (Beschikking van den Hoogen Raad van 9 Juni 1911, W. 9220.) Zie ook de volgende beschikking van 14 Juni 1912. — Art. 3 der wet regelt niet de inschrijving der handelsmerken, maar bepaalt alleen, aan wie het uitsluitend gebruik van een merk ter onderscheiding zijner fabrieks- of handelswaren van die van anderen toekomt. Het recht van uitsluitend gebruik van een handelsmerk voor zekere waren is binnen het grondgebied onbeperkt, zoodat aan de inschrijving van een merk door den Directeur van het Bureau van den Industrieelen Eigendom niet de beperking kan verbonden worden, dat het alleen voor een deel van den handel in die waren zal mogen worden gebruikt. Ook de beschikking van den Hoogen Raad van 9 Juni 1911 (W. 9220) houdt niet in, noch vloeit daaruit voort dat de inschrijving slechts met deze beperking kan geschieden. (Beschikking van den Hoogen Raad van 14 Juni 1912, w. 9368, C. V.) — De Merkenwet stelt niet den eisch dat een merk, om te kunnen worden ingeschreven, voortdurend en onder alle omstandigheden moet kunnen dienen ter onderscheiding van de fabrieks- of handelswaar, waarvoor de inschrijving is geschied. De omstandigheid dat verpakkings-artikelen, indien ze daadwerkelijk tot verpakking zijn gebezigd, mede krachtens art. 337 Swb. voor wat het handelsmerk betreft, tijdelijk hun zelfstandig bestaan verliezen, kan voor den rechter geen grond opleveren om af te wijken van de duidelijke bepalingen der wet, die het recht tot uitsluitend gebruik van een merk erkent voor iedere fabrieks- of handelswaar. Ook verpakkingsmiddelen zijn fabrieks- of handelswaren, daar deze artikelen zelfstandig worden vervaardigd en verhandeld ; • door aan de afnemers van de in haar fabriek bereide vloeistoffen, die verlangen die zelf te verpakken, de daarvoor benoodigde voorwerpen afzonderlijk te verkoopen, drijft de requirante zelfstandig handel in die verpakkingsartikelen en kan zij tot bescherming van dien handel inschrijving van merken verzoeken. Ten onrechte heeft derhalve het Bureau de inschrijving geweigerd en ten onrechte hebben Rechtbank en Hof die weigering gegrond verklaard. (Beschikking van den H. R. van 16 Januari 1914, N. J. blz. 453.) — Art. 3 vordert niet voor de verkrijging van een recht op een»merk, dat het gebruikte merk op zich zelf de herkomst der waar te kennen geve, en dat het de bedoeling van het aanbrengen van het merk op de waar zij, bepaaldelijk in dit opzicht haar van andere te onderscheiden. Het is voldoende indien het merk de waar onderscheide van die van anderen. (Beschikking van den Hoogen Raad van 25 Juli 1911, W. 9248.) — Voor het recht op uitsluitend gebruik van een merk is voldoende het eerste gebruik van dat merk, het is onnoodig dat dit gebruik tot het publiek zij doorgedrongen. (Beschikking van den Hoogen Raad van 16 Aug. 1898, W. 7167.) — Tegen het vermoeden, uitgedrukt in art. 3, alinea 2, is wel tegenbewijs toegelaten, maar deze toelating geldt niet onbepaald en daaruit kan niet worden afgeleid dat als eene inschrijving onaantastbaar geworden is, anderen het recht kunnen hebben om daarnaast hetzelfde merk ten hunnen behoeve te doen inschrijven. (Beschikking van den Hoogen Raad van 6 Mei 1898, W. 7126.) — De inschrijving vestigt slechts een vermoeden van eerder gebruik, doch stelt den aanvang van het gebruik niet vast en de dag der inschrijving is dan ook voor het eerder gebruik niet beslissend. (Arrest van den H. R. van 26 Maart 1915, N. J. blz. 684.) — Door in art. 3 het uitsluitend recht van gebruik van een merk afhankelijk te stellen 'van het eerste gebruik van dat merk heeft de Merkenwet onmiskenbaar gebroken met het stelsel der wet van 25 Mei 1880, volgens hetwelk het recht op een merk werd verkregen door en tengevolge van de inschrijving. (Arrest van den Hoogen Raad van 11 December 1903, W. 8006.) — De oude Merkenwet verbood niet het gebruik van een woord als merk, doch liet dit onbeschermd, zoodat in dien zin destijds bedoeld gebruik juridisch van beteekenis was ontbloot. Zulks hield echter op het geval te zijn toen de wet van 1893 algemeen het gebruik van een woord als merk erkende en tevens vanaf haar in werking treden aan ook vroeger, zij het dan ook bloot feitelijk, gebruik rechtsgevolg verbond. (Arrest van den H. R. van 12 Juni 1914, N. J. blz. 862.) — Het uitsluitend recht tot gebruik van een merk gaat niet verloren anders dan op de wijze bij de wet zelve voorzien en het woord, hetwelk dat merk uitmaakt, blijft het kenmerk van de handelswaar des gerechtigden tot het merk, ten einde haar te onderscheiden van die van anderen, ook al moge het voor het publiek tot een soortnaam dier waar geworden zijn. (Arrest van den Hoogen Raad van 5 November 1909, W. 8919.) Het recht tot uitsluitend gebruik van een merk kan niet verloren gaan doordat het woord, hetwelk het merk uitmaakt, voor het publiek in vervolg van tijd tot een soortnaam der waar geworden is. (Arrest van den Hoogen Raad van 16 December 1910, W. 9117.) Aspirin. Aspirine. Aspirinum. Woordmerk Stofnaam. Ook al mocht juist zijn, dat het woord Aspirin(e) hier te lande dadelijk een stofnaam is geworden, dit heeft dan toch eerst kunnen geschieden nadat verweerster dit door haar verzonnen woord als merk had gebruikt. Art. 6 der wet op de uitoefening der Artsen ij bereidkunst houdt geen voorschriften in voor den handel in geneesmiddelen, zoodat het in dit geding rechtstreeksche toepassing mist. Ook betreffende het verloren gaan van het recht op een merk bevat die wet geene in dat opzicht de Merken wet beperkende bepalingen, terwijl hier van verlies van het recht volgens de bepalingen der Merkenwet zelve evenmin sprake kan zijn. (Arrest van den H. R. van 30 Januari 1914, N. J. blz. 508.) De omstandigheid dat iemand voor Duitschland het recht op een fabrieksmerk ,,Greif" heeft, verhindert niet dat een ander voor Nederland recht kan hebben op een handelsmerk ,,Greif" voor dezelfde waar. De strekking van het merkenrecht is niet om aan den rechthebbende op het merk voor een waar den alleen-verkoop dier waar te verzekeren, doch om te waarborgen dat niet anderen soortgelijke waren, van hetzelfde onderscheidingsteek en voorzien, in den handel brengen. (Arrest van den Hoogen Raad van 1 Mei 1911, W. 9180.) — De wet beschermt niet merken, maar alleen het recht der eerste gebruikers daarvan, om dat te doen met uitsluiting van andere gebruikers ; met de bestemmingsplaats van het goed laat de wet zich niet in. Wanneer een fabrikant of koopman zijne met een merk voorziene handelswaar hier te lande vervoert uit zijn pakhuis naar een zeeboot, gebruikt hij dat merk hier te lande ; ten onrechte heeft het Hof beslist, dat zoodanig vervoer niet is te beschouwen als een gebruik van het merk in den zin der Merkenwet, doch slechts als een voorbereidingshandeling daartoe. (Arrest van den Hoogen Raad van 8 November 1912, Ned. Jur. 1913, pag. 4.) — De derde alinea van dit artikel is aldus nader vastgesteld en de vierde alinea aan het artikel toegevoegd, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 3bis. Eéne inschrijving van een merk ten name van meer dan één rechthebbende is alleen dan geoorloofd, indien deze allen gezamenlijk gerechtigd zijn tot de fabriek of handelsinrichting tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is. Tot bewijs van dit laatste kan het Bureau voor den industrieelen eigendom de overlegging vorderen van een gewaarmerkt uittreksel van de akte, waaruit van de gezamenlijke gerechtigdheid blijkt. Dit artikel is hier ingevoegd bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 4. Ter verkrijging van de inschrijving van een merk zendt de belanghebbende aan het Bureau voor den industrieelen eigendom een voldoend cliché van dat merk ter lengte en breedte van ten minste 1.5 en ten hoogst 10 centimeters en ter dikte van 2.4 centimeters, benevens twee onderteekende exemplaren eener duidelijke afbeelding en daarmede overeenstemmende nauwkeurige beschrijving van zijn merk. Bij deze beschrijving moeten tevens worden vernield de soort van waren, waarvoor het merk bestemd is, en de volledige naam en de woonplaats van den inzender. Indien de beschrijving de kleur van het merk als onderscheidend kenmerk vermeldt, stelt de inzender een door het Bureau voor den industrieelen eigendom te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk ter beschikking van dat Bureau. De inzending kan ook geschieden door een schriftelijk daartoe gemachtigde. Het merk mag geene woorden of voorstellingen bevatten, die in strijd zijn met de goede zeden, of waardoor het gebruik van het merk in strijd zou zijn met de openbare orde. Het mag niet bevatten, zij het ook met eene geringe afwijking, een wapen van het Rijk, eene provincie, gemeente of eenig ander publiekrechtelijk lichaam. Bij de inzending is voor elk merk een bedrag van tien gulden te voldoen, waarvan in geen geval teruggave geschiedt. De woorden in de eerste alinea van dit artikel : „een voldoend cliché" en wat verder voorkomt in de eerste zinsnede dier alinea, zijn bij nota van wijziging in de plaats gekomen van de woorden: „twee onderteekende exemplaren eener duidelijke afbeelding en nauwkeurige beschrijving van zijn merk", terwijl de laatste alinea de plaats vervangt van de oorspronkelijke, luidende : „Voor kosten en voorschotten is een bedrag van tien gulden voor elk merk verschuldigd, bij de inzending te voldoen — Op de vraag bij het verslag der C. v. R. 2e Kamer of wapens van particulieren door anderen als merk mogen worden gebezigd en of portretten van vorstelijke personen of van particulieren als zoodanig kunnen worden gebruikt, antwoordde de Regeering bij de me- S. & J. n°. 47, 6* dr. 2 morie, dat het gebruik van wapens van particu* lieren, voor zoover bekend, in geen merken wet is verboden, evenmin als dat van portretten. — De wijziging van de eerste alinea van dit artikel was, naar de Regeering toelichtte, noodig, omdat bij het Internationaal Bureau voor den industrieelen eigendom te Bern de ervaring is opgedaan van de wenschelijkheid dat bij de inzending van fabrieks- en handelsmerken, indien eenigszins mogelijk, een cliché van elk merk worde overgelegd, hetwelk bij de openbaarmaking van de beschrijving wordt afgedrukt. De vergelijking van merken, enkel bij beschrijving ingezonden, is soms zeer moeilijk, en meermalen maakt men zich uit die beschrijvingen eene andere voorstelling van de merken dan de inzenders bedoelen. Niet zelden leidt een verschil in woordenkeus tot het denkbeeld dat men werkelijk met twee onderscheidene merken te doen heeft, terwijl zij feitelijk geheel of althans in hoofdzaak overeenstemmen. Het gevolg hiervan is dat de autoriteit die geroepen is te oordeelen of zeker merk al of niet overeenstemt met een reeds ingeschreven merk, vaak ontkennend antwoordt waar zijne beslissing, naar de bedoeling van de betrekkelijke bepalingen van wet en tractaat en in het belang van een eerlijken handel, in bevestigenden zin behoorde te luiden. Het bezwaar tegen het verplichtend stellen van een cliché zou kunnen gelegen zijn in de daardoor te veroorzaken kosten voor den inzender. Dit blijkt echter van zeer weinig beteekenis te zijn, daar veelal, ook nu reeds hier te lande, hoewel onverplicht, een cliché wordt overgelegd. Dit wordt trouwens na gemaakt gebruik terug gegeven. Ten einde dit bezwaar geheel weg te nemen en eene groote vereenvoudiging te brengen in de door den inzender te vervullen formaliteiten, is eene tweede wijziging in het ontwerp gebracht, waardoor de inzenders worden ontlast van andere kosten, die in den regel aanmerkelijk hooger zijn dan die van een cliché (het vervallen van de verplichting voor den inzender van een merk om dit zelf in een nieuwsblad openbaar te maken). — Op de vraag bij het verslag der C. v. R. le Kamer, of nu de naam van een particulier, zonder meer, als merk kan worden gebruikt en toegelaten, antwoordde de Minister van Justitie, bij de beraadslaging, bevestigend. Er is in dit ontwerp eene kleine afwijking van de bestaande wet op de handels- en fabrieksmerken, waarin voorkomt dat een merk niet uitsluitend mag bestaan in gewone letters of woorden. Op eene andere vraag : „Wat geschieden zal ten opzichte van thans reeds in gebruik zijnde merken die een wapen eener provincie enz., zij dit dan ook met toevoeging van een woord of teeken, bevatten", volgde alsantwoord, dat die merken als ze reeds zijn ingeschreven volgens de oude wet, geldig blijven volgens art. 22. Zijn zij nog slechts aangeteekend volgens de tegenwoordige wet, dan kan de inschrijving daarvan worden geweigerd volgens art. 9 of nietig verklaard ingevolge art. 10, mits op het tijdstip van de invoering dezer wet nog geen zes maanden sedert de openbaarmaking zijn verloopen, zooals in art. 23, 3°., (sedert gewijzigd) duidelijk is voorgeschreven. — De omstandigheid dat voor een merk inschrijving is bekomen bij het internationaal bureau te Bern, Ijplet niet, dat om hier te lande inschrijving van hetzelfde merk te verkrijgen, het voldoen moet aan de eischen door de Nederlandsche wet aan een merk gesteld. (Beschikking van den Hoogen Raad van 14 Februari 1902, W. 7719.) — Waar in Duitschland meerdere firma's Herder zijn gevestigd, die dezelfde waren fabriceeren als de verzoeker, zou door het gebruik van de woorden ,,de echte Herder" als merk het publiek worden misleid en in den waan gebracht, dat de andere firma's, die dien naam voeren, zijn onechte Herders. Het gebruik dier woorden als merk zou in strijd zijn met de openbare orde. (Beschikking van den Hoogen Raad van 21 Februari 1908, W. 8677.) —■ De Merkenwet beschouwt het recht van uitsluitend gebruik van een merk, d. w. z. van een met het oog waarneembaar teeken, dat wel volgens de thans van kracht zijnde wet kan bestaan in een woord, maar waarvan de kenmerken worden weergegeven niet alleen door den klank van het woord, maar tevens door den vorm waarin men het als merk wil gebruiken. (Arrest van den Hoogen Raad van 14 Mei 1909, W. 8872 ) 2* — De tweede zinsnede der eerste alinea en de eerste zinsnede van de derde alinea zijn aldus gewijzigd, terwijl aan het slot van de eerste alinea eene zinsnede is toegevoegd, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 5. Het overeenkomstig het vorige artikel ingezonden merk wordt, behoudens het bepaalde bij art. 9, door het Bureau voor den industrieelen eigendom binnen acht dagen na den dag der ontvangst ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, waarvan het model door den Minister met de uitvoering van deze wet belast, wordt vastgesteld. De beide overgelegde exemplaren van de afbeelding en beschrijving worden gewaarmerkt met bijvoeging van de dagteekening en het nommer waaronder de inschrijving in het .register plaats heeft. Eén dier exemplaren wordt binnen drie- dagen daarna aan den inzender teruggezonden. Aan het andere exemplaar wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid van art. 4, de volmacht gehecht. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — alinea 1. Aan het Bureau moet een korten tijd worden gelaten tot onderzoek of het merk reeds ten name van een ander is ingeschreven, en ter overweging of op grond van art. 4, derde lid, de inschrijving zou behooren geweigerd te worden ; daarvoor zijn drie (acht) dagen gegeven na den dag der ontvangst van het merk. (M. v. T.) — Het woord : „acht" is in de plaats gesteld van het woord : ,,drie" bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Voorts is het artikel gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. Art. 6. Door de zorg van het Bureau voor den industrieelen eigendom worden in een door het Bureau uit te geven blad de in art. 4 bedoelde beschrijvingen opgenomen, elke met een afdruk van het cliché, van de sedert de laatste openbaarmaking ingeschreven merken, met opgave van de soort van waren waarvoor zij bestemd zijn en van de woonplaatsen der inzenders. Deze openbaarmakingen worden geplaatst in afzonderlijke afleveringen van dat blad, die op den eersten dag van iedere maand verschijnen en afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld. Daarna wordt het cliché aan den inzender desverlangd teruggegeven. In verband met de wijziging van art. 4 zijn in art. 6 na het woord ,,opgenomen" in de eerste alinea, ingevoegd de woorden : „elke met een afdruk van het cliché" ; de oorspronkelijke tweede, vierde, vijfde en zesde alinea vervallen en de nu laatste alinea aan het artikel toegevoegd, Het artikel is gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. Art. 7. De Nederlandsche onderdaan, en de vreemdeling binnen het Rijk in Europa wonende of aldaar hebbende eene inrichting van nijverheid of handel, te goeder trouwe opgericht en werkelijk dienende tot het uitoefenen van nijverheid of handel, die zich van zijn ingevolge art. 4 ingezonden merk voor dezelfde soort van waren de bescherming wil verzekéren ook in andere Staten, toegetreden tot de voormelde overeenkomst van Madrid, zendt aan het Bureau voor den industrieelen eigendom nog drie exemplaren, waarvan één onderteekend, eener duidelijke afbeelding van dat merk, eene in de Fransche taal gestelde en onderteekende opgave van de soort van waren, waarvoor het merk bestemd is, en een cliché, beantwoordende aan de bij art. 4 gestelde eischen. Indien de kleur van het merk een onderscheidend kenmerk daarvan is, maakt de inzender daarvan melding in eene bij te voegen onderteekende nauwkeurige beschrijving van het merk en stelt hij ter beschikking van het Bureau voor den industrieelen eigendom een door dit Bureau te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk. Het tweede lid van art. 4 is ten deze toepasselijk. Genoemd Bureau bewaart het onderteekende exemplaar der' afbeelding, hetwelk wordt gewaarmerkt, zorgt verder, indien of zoodra het merk overeenkomstig art. 5 is ingeschreven, met inachtneming van de bestaande voorschriften, voor de onverwijlde aanvrage van inschrijving aan het Internationaal Bureau te Bern en deelt al hetgeen door laatstgenoemd Bureau betreffende het merk te zijner kennis wordt gebracht en voor den inzender van belang kan worden geacht, aan dezen mede. Wordt het merk, ingevolge art. 4 ingezonden, niet overeenkomstig art. 5 ingeschreven, dan geeft het Bureau voor den industrieelen eigendom aan den inzender kennis, dat ook de aanvrage van inschrijving aan het Internationaal Bureau te Bern voorshands niet kan volgen. Bij de inzending is voor één merk een bedrag van zestig gulden te voldoen, voor elk volgend merk, gelijktijdig met het eerste en door of namens denzelfden inzender ingezonden, een bedrag van dertig gulden. In geen geval geschiedt teruggave van hetgeen dienovereenkomstig is betaald. Dit artikel handelt over merken, waarvan de internationale inschrijving verlangd wordt. Hiervoor is noodig dat zoodanig merk overeenkomstig art. 4 is ingeschreven, omdat het recht op internationale inschrijving steunt op bescherming in het land van oorsprong. Ten einde echter de gelijktijdige inzending èn ingevolge art. 4 èn ingevolge art. 7 mogelijk te maken, spreekt het eerste lid van „zijn ingevolge art. 4 ingezonden merk" : de afzending naar Bern heeft dan ook volgens het derde lid eerst plaats na de inschrijving overeenkomstig art. 5, terwijl, indien deze wordt geweigerd, ook de aanvrage om internationale inschrijving te Bern achterwege blijft, waarvan aan den inzender wordt kennis gegeven, ingevolge het voorlaatste lid. (M. v. T.) — De eerste en de laatste alinea van dit artikel zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 30 December 1904, S. 284 : het eerste lid is vervolgens aldus gewijzigd bij de wet van 10 Februari 1910, S. 56. Art. 8. Door het Bureau voor den industrieelen eigendom wordt, behoudens het bepaalde bij art. 9, binnen acht dagen na de ontvangst van wege het Internationaal Bureau te Bern van de bekendmaking, voorgeschreven bij art. 3 der voormelde gewijzigde overeenkomst van Madrid, het merk, waarop die bekendmaking betrekking heeft, ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, waarvan het model door den O 7 Minister met de uitvoering van deze wet belast wordt vastgesteld. De ontvangen bekendmaking wordt gewaarmerkt met bijvoeging van de dagteekening en het nommer waaronder de inschrijving in het register plaats heeft. ' Indien het internationaal ingeschreven merk overeenkomstig art. 7 aan het Bureau voor den industriéelen eigendom was ingezonden, geeft dit aan den inzender zoodra mogelijk bericht van de internationale inschrijving en een gedagteekend bewijs van de inschrijving in het eerste lid van dit artikel bedoeld. Aan genoemd Bureau wordt het bijvoegsel tot het „Journal" van het Internationaal Bureau te Bern, waarin de aankondiging van de internationaal ingeschreven merken is opgenomen, algemeen verkrijgbaar gesteld. Telkens geschiedt van die verkrijgbaarstelling mededeeling in de in artikel 6 bedoelde afzonderlijke afleveringen van het daar vermelde blad. Zie de eerste aanteekening op artikel 3. — Van alle internationaal ingeschreven merken geeft het Bureau te Bern kennis aan de administratie der toegetreden Staten. Eerst na ontvangst van dat bericht wordt hier te lande inschrijving gedaan van het merk in het register, bestemd voor de internationale merken. Vóór de inschrijving te Bern kan daarvan, ook voor oorspronkelijk Nederlandsche merken natuurlijk geen sprake zijn, omdat zij de basis is waarop het merk hier te lande wordt beschermd als internationaal merk. De bescherming als Nederlandsch merk staat geheel afzonderlijk, behalve dat geen verzet tegen de inschrijving als internationaal merk hier te lande meer kan te pas komen voor wat betreft een merk, dat reeds overeenkomstig art. 7 aan het Bureau in Nederland was ingezonden ; zoodanig merk is per sé reeds ingeschreven volgens art. 5 en tegen die inschrijving is verzet onmogelijk. Indien tengevolge daarvan inschrijving in het register van uitsluitend Nederlandsche merken wordt nietig verklaard, vervalt de internationale inschrijving in alle Staten van zelf. Art. 6 van het „Arrangement" (Schikking van 14 April 1891) zegt uitdrukkelijk, dat de bescherming, voortvloeiende uit de internationale inschrijving, niet kan worden inge- roepen voor een merk, hetwelk geen wettelijke bescherming meer geniet in het land van oorsprong. (M. v. T.) — De eerste alinea van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Voorts is het artikel gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. Art. 9. Indien het ingevolge art. 4 ingezonden merk of het bij art. 8 bedoeld buitenlandsch merk geheel oi in hoofdzaak overeenstemt met dat, hetwelk voor dezelfde soort van waren ten name van een ander is ingeschreven of door een ander vroeger is ingezonden, of indien het in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van art. 4, kan het Bureau voor den industrieelen eigendom de inschrijving weigeren, waarvan het schriftelijk onder opgaaf van redenen, kennis geeft binnen acht dagen na den dag der ontvangst van het merk aan den inzender, of binnen acht dagen na dien der ontvangst van de in art. 8 bedoelde bekendmaking aan het Internationaal Bureau te Bern. De inzender ingevolge art. 4 of de inzender van het bij art. 8 bedoelde merk kan zich bij door hem of zijn gemachtigde onderteekend verzoekschrift tot de arrondissements-rechtbank te 's GravenItage wenden, ten einde de inschrijving worde bevolen. De inzender ingevolge art. 4 doet dit binnen ééne maand, die van het bij art. 8 bedoelde merk binnen zes maanden na die kennisgeving. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — alinea 2. Met het oog op den zetel van het Bureau voor den industrieelen eigendom wordt hier voorgesteld het verzoek tot inschrij ving, en bij art. 10 liet verzet bij de rechtbank te 's Gravenhage te doen behandelen. Vooral in verband met het tweede lid van art. 12, dat de verschijning van den directeur van het Bureau voor den industrieelen eigendom voor de rechtbank mogelijk maakt, is deze keuze gewenscht. (M. v. T.) — Bij de beraadslaging in de 2e Kamer werd op de eerste alinea van dat artikel een amendement voorgesteld om het woord ,,hoofdzaak" te vervangen door: „een zijner onderdeelen" en op de tweede aliuea om in plaats van „de arrondissements-rechtbank te 's G-ravenhage" te lezen : „de arrondissements-rechtbank te zijner woonplaats, en woont hij niet binnen het Rijk in Europa tol die te 's Gravenhage". Het eerstgenoemd amendement werd door" den voorsteller ingetrokken, terwijl het laatstbedoelde werd verworpen. — De voorwaarden, onder welke het Bureau voor den Industrieelen Eigendom bevoegd is de inschrijving van een merk te weigeren, worden aangewezen in art. 9 en zijn voor geene uitbreiding vatbaar. Het Bureau, dat bemerkt, dat het de bevoegdheid tot weigeren toekwam, kan alleen in zijne cassatie slagen, als het aantoont dat het die bevoegdheid in strijd met art. 9 is ontzegd. (Beschikking van den Hoogen Raad van 17 Mei 1912, W. 9359, C. V.) — De eerste alinea van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 10. Indien het overeenkomstig art. 5 ingeschreven merk of het overeenkomstig art. 8 ingeschreven buitenlandsch merk geheel of in hoofdzaak overeenstemt met dat, waarop een ander voor dezelfde soort van waren recht heeft krachtens art. 3, of den naam of de firma bevat, waarop een ander recht heeft, kan hij, die beweert zoodanig recht te hebben, onverminderd andere hem ten dienste staande rechtsmiddelen zich, voor wat betreft een overeenkomstig art. 5 ingeschreven merk, binnen zes maanden na de bij art. 6 voorgeschreven openbaarmaking en voor wat aangaat een overeenkomstig art. 8 ingeschreven buitenlandsch merk binnen negen maanden na de daar aan het slot voorgeschreven mededeeling, bij door hem of zijn gemachtigde onderteekend verzoekschrift tot de arrondissementsrechtbank te 's Gravenhage wenden, ten einde de inschrijving worde nietig verklaard. Ook na verloop van de in het eerste lid vermelde termijnen kan de daar genoemde rechthebbende op gelijke wijze de nietigverklaring der inschrijving verzoeken, ingeval zijn recht uit een rechterlijk gewijsde blijkt. Binnen het tijdsverloop in het eerste lid genoemd, kan, indien het merk in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van art. 4, door den Officier van Justitie bij de in het eerste lid genoemde rechtbank worden gevorderd, dat de inschrijving worde nietig verklaard. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — Lid 1 van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. — Zie de aanteekening op art. 3. -z- Wanneer eenmaal de bij dit artikel gestelde termijn van zes maanden om de nietigverklaring der inschrijving van een merk te verzoeken, verstreken is, dan kan zoodanig verzoek ook op geenerlei wijze meer gedaan worden, in het bijzonder niet door tusschenkomst ot voeging al mocht die in de onderwerpelijke zaak ook in het algemeen bestaanbaar zijn. (Beschikking van den Hoogen Raad van 21 November 1904, W. 8144.) — Het verzoek tot nietigverklaring der inschrijving van een merk ingevolge dit artikel, wordt voldoende gerechtvaardigd door het bewijs, dat de verzoeker daarvan eerder gebruik heeft gemaakt dan hij , die dit merk deed inschrijven. Het bewijs, dat de verzoeker het eerst gebruik heeft gemaakt van het merk, kan van hem niet worden gevorderd. (Beschikking van den Hoogen Raad van 29 December 1904. W. 8164.) — In het bij art. 10 bedoeld verzoekschrift behoeven niet genoemd of aangewezen te worden de merken welke volgens den verzoeker inbreuk op zijn recht maken j uit art. 12, vijfde lid volgt, dat deze aanduiding ook bij de behandeling van het verzoekschrift ter raadkamer der Rechtbank kan geschieden. (Beschikking van den Hoogen Raad van 25 Juli 1911, W. 9250.) — Op grond van de geschiedenis van dit artikel moet onder „rechterlijk gewijsde" in art. 10, tweede lid, der Merkenwet alleen een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een rechtsgeding verstaan worden. Mitsdien kan daaronder niet begrepen worden een beschikking verkregen langs den weg van art. 10, eerste lid. (Beschikking van den Hoogen Raad van 16 Juni 1911, W. 9245.) — De eerste en laatste alinea zijn aldus gewijzigd en de tweede alinea in het artikel gevoegd, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. — Waar inschrijving heeft plaats gehad onder één hoofd en één nummer (Merkenwet art. 5), kan slechts sprake zijn van één merk en niet van twee afzonderlijke merken, gelijk het Hof ten onrechte aannam. Overeenstemming van zulk een onderdeel met het merk van een ander kan niet tot vernietiging van de inschrijving ten aanzien van bedoeld onderdeel leiden. Te onderzoeken is, of het merk in zijn geheel, zooals het is ingeschreven, in hoofdzaak overeenstemt met het merk, waarop een ander voor dezelfde soort van waren recht heeft. (Beschikking van den H. R. van 11 September 1914, N. J. blz. 1089.) Art. 11. Van elk in art. 9 of art. 10 bedoeld verzoek, en van elke in art. 10 bedoelde vordering van den Officier van Justitie, wordt door den Griffier binnen drie dagen aan het Bureau voor den industrieelen eigendom schriftelijk kennis gegeven. Zie de eerste aanteekening op art. 3. ■ Het is noodig dat het Bureau voor den ■ndustrieelen eigendom wete of verzet tegen de inschrijving van een merk is gedaan, opdat het, desgevraagd, de verlangde inlichtingen kunne geven aan het Bureau te Bern. \ an een bij den rechter aanhangig gemaakt verzoek tot inschrijving moet dat Bureau eveneens spoedig kennis erlangen, ten einde het zich kunne voorbereiden op de verdediging van zijne weigering, waartoe het tweede lid van art. 12 den directeur recht geeft. Dat deze, eveneens als de inzender, dit niet persoonlijk behoeft te doen, maar zich daartoe van een gemachtigde kan bedienen, behoeft niet uitdrukkelijk te worden bepaald. (11. v. T.) Art. 12. De rechtbank beslist in raadkamer. De beslissing op een verzoek krachtens art. 9 gedaan, wordt niet gegeven dan nadat de verzoeker in de gelegenheid is gesteld om zijn recht op de inschrijving van het merk, en de Directeur van het Bureau voor den industrieelen eigendom om de weigering van inschrijving voor de rechtbank mondeling te verdedigen. Het verzoek en het daarop door de rechtbank gegeven eenvoudig appointement tot bepaling van den dag der behandeling worden vanwege den verzoeker aan den Directeur beteekend, binnen veertien dagen na de dagteekening van dat appointement. De beslissing op een verzoek of eene vordering krachtens art. 10 gedaan, wordt niet gegeven dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den inzender van het merk op den door de rechtbank bij eenvoudig appointement op het verzoek of de vordering bepaalden dag, welke aan het Bureau voor den industrieel en eigendom door den Griffier schrif- telijk wordt medegedeeld, en, indien het een overeenkomstig art. 5 ingeschreven merk betreft, aan den inzender wordt bekend gemaakt door beteekening, vanwege den verzoeker of den Officier van Justitie, van het verzoek of de vordering en het daarop gegeven appointement, binnen veertien dagten na de dagteekening van dit laatste. Geldt het een overeenkomstig art. 8 ingeschreven merk, dan geeft het Bureau voor den industrieel en eigendom van het verzoek of de vordering kennis aan het Internationaal Bureau te Bern en deelt aan dit Bureau zoodra mogelijk den door de rechtbank voor het verhoor bepaalden dag mede, en wel ten minste eene maand of drie maanden te voren, naar gelang de inzender in of buiten Europa woont. Bij het verhoor kan de verzoeker, en in het geval voorzien bij het tweede lid van art. 10 de Officier van Justitie de gronden, waarop zijn verzoek of zijne vordering berust, mondeling uiteenzetten. Vóór het sluiten van een verhoor, als in dit artikel voorgeschreven, bepaalt de rechter den dag, waarop hij zijne beslissing geven zal. Zie de eerste aanteekening op art. 3. —De termijn van kennisgeving is in het 4de lid van dat artikel gesteld op eene maand, indien de inzender in Europa, tot drie maanden indien hij buiten dat werelddeel woont Daarnevens zal zoodanige kennisgeving aan eenen in Indie wonenden inzender spoedshalve moeten geschieden door middel van een bericht van het Bureau hier te lande aan het betrokken Hulpbureau. (M. v. T.) Volgens het verslag der C. v. R. 2e Kamer achtte men het wenschelijk te bepalen dat ook de directeur de verdediging der weigering door een gemachtigde zal kunnen doen voordragen. Men meende dat dit niet van zelf sprak (zie de aant. op art. 11). Voorts vond men den termijn van 3 maanden voor Indië (4de lid) te kort. Te dien aanzien werd door de Regeering bij het antwoord op het verslag, opgemerkt dat waar het betreft een geschil over de al of niet erkenning van een privaatrecht, gelijk dat op een merk is, het in den aard der zaak ligt, dat partijen zich kunnen doen vertegenwoordigen, dus ook de directeur ; dat men bij het stellen van dit artikel en van de laatste zinsnede der toelichting tot art. 11, niet zoo zeer het oog had op vertegenwoordiging van den directeur door een advocaat, als wel op het als gemachtigde van den directeur in zijne plaats optreden van een ambtenaar van het Bureau ; dat, wat de termijn van drie maanden betreft, bij de tegenwoordige snelle verkeersmiddelen, ook met Indië, die termijn voldoende wordt geacht, te meer daar de belanghebbende reeds vooraf kennis zal hebben bekomen van het verzoek of de vordering, zoodat hij, reeds voordat hem de dag van het verhoor wordt medegedeeld, zijne maatregelen nemen kan. — De tweede alinea van dit artikel is aldus met een tweede zinsnede aangevuld en het slot der derde alinea aldus nader vastgesteld, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 12bis. Binnen ééne maand na den dag der beslissing door de rechtbank kan hooger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's Gravenhage, dat in raadkamer beslist. Geldt het hooger beroep een merk, waarvan de inschrijving door het Bureau voor den industrieelen eigendom is geweigerd, dan is het bij het tweede lid van art. 12 voor de eerste instantie bepaalde op dat hooger beroep toepasselijk, met dien verstande, dat de daar voorgeschreven beteekening geschiedt aan den inzender van het merk vanwege den Directeur indien deze het hooger beroep heeft ingesteld. Geldt het hooger beroep een merk van welks inschrijving de nietigverklaring werd verzocht of gevorderd, dan is het bij het derde lid van art. 12 voor de eerste instantie bepaalde op dat hooger beroep toepasselijk, met dien verstande, dat de daar voorgeschreven oproeping en beteekening geschieden aan den oorspronkelijken verzoeker vanwege den inzender van het merk indien deze het hooger beroep heeft ingesteld. Hetgeen in het vierde, vijfde en zesde lid van art. 12 is bepaald ten aanzien van een verzoek of eene vordering tot nietigverklaring van eene inschrijving en ten aanzien van het verhoor voor de rechtbank, is van toepassing op het ingesteld hooger beroep en op het veihoor voor het gerechtshof, met dien verstande, dat de in het vijfde lid aan den Officier van Justitie gegeven bevoegdheid bij de behandeling in hooger beroep aan den Procureur-Generaal bij het gerechtshof toekomt. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — Dit artikel is hier ingevoegd bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 13. Binnen ééne maand na den dag der beslissing door het gerechtshof kan beroep in cassatie worden ingesteld. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt, indien het een ingevolge art. 4 ingezonden of een overeenkomstig art. 5 ingeschreven merk betreft, aan de belanghebbende wederpartij beteekend. Indien het beroep strekt ten einde de inschrijving van een merk worde bevolen, wordt het Bureau voor den industrieelen eigendom als belanghebbende wederpartij beschouwd. Van elk ander beroep in cassatie, het welk niet is ingesteld door het 'Bureau voor den industrieelen eigendom, wordt door den Griffier bij den Hoogen Raad binnen drie dagen aan dat Bureau schriftelijk kennis gegeven. Geldt het beroep in cassatie een merk als bij art. 8 bedoeld, dan geeft het Bureau voor den industrieelen eigendom daarvan kennis aan het Internationaal Bureau te Bern. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — Hij die ter zake van de weigering der inschrijving van een merk in cassatie komt, moet zich daarbij van een advocaat bedienen. (Beschikking van den Hoogen Raad van 4 April 1899, W. 7264.) — Een eerste alinea van dit artikel is vervallen en de tweede alinea (thans eerste) is aldus aangevuld, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 14. Hij die geene woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, moet bij de inzending bij art. 4 of art. 7 bedoeld, en bij de indiening van een verzoekschrift volgens art. 9, art. 10, art. 12bis of art. 13, woonplaats binnen het Rijk kiezen. Alle exploten geschieden dan aan die gekozen woonplaats. De eerste alinea van dit artikel is aldus aangevuld bij de wet van 3.0 December 1904, S. 284. Art. 15. V an de beslissing der rechtbank wordt binnen drie dagen door.den S. & J. n°. 47, 6e dr. 3 Griffier schriftelijk kennis gegeven aan het Bureau voor den industrieelen eigendom. Gelijke kennisgeving geschiedt door den Griffier bij het gerechtshof van de beslissing in hooger beroep en door den Griffier bij den Hoogen Raad van den uitslag van het beroep in cassatie. Overeenkomstig de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechtbank of van het gerechtshof of overeenkomstig de uitspraak van den Hoogen Raad, indien deze de hoofdzaak heeft beslist, wordt door genoemd Bureau het merk ingeschreven of van de nietigverklaring der inschrijving aanteekening gedaan in de daartoe bestemde kolom van het openbare register, waarin het merk werd ingeschreven. De inschrijving wordt alsdan geacht te zijn geschied op den dag der inzending of der ontvangst van de in art. 8 bedoelde bekendmaking. Genoemd Bureau deelt de in dit artikel voorgeschreven kennisgevingen, voor zoover zij betreffen een merk als bij art. 8 bedoeld, mede aan het Internationaal Bureau te Bern zoodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — Alinea 1 en 2. Zie art. 24. — alinea 2 en 3. De tweede alinea van dit artikel is aldus aangevuld en de aanhef der derde alinea aldus nader vastgesteld, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. — alinea 4. Deze alinea geeft terugwerkende kracht aan de inschrijving, opdat de inzender geen nadeel lijde door eene ongegrond gebleken weigering van inschrijving. Ten aanzien van eene ten onrechte gedane inschrijving is dergelijke bepaling niet noodig, omdat deze, nietig verklaard zijnde, van den beginne af niet wettig heeft bestaan. (M. v. T.) Art. 16. Door de zorg van het Bureau voor den industrieelen eigendom wordt aankondiging gedaan van : 1°. de weigering van inschrijving van een merk overeenkomstig art. 8, zoodra dé termijn, voorgeschreven in het tweede lid van art. 9 is verloopen zonder dat een verzoekschrift als daar bedoeld is ingediend, of zoodra de afwijzende beslissing op zoodanig verzoekschrift in kracht van gewijsde is gegaan ; 2°. de nietigverklaring der inschrijving van een merk waarvan hetzij de beschrijving reeds werd openbaar gemaakt in de Nederlandse/te Staatscourant of in de in artikel 6 bedoelde afzonderlijke afleveringen van het daar vermelde blad, hetzij de aankondiging van internationale inschrijving reeds werd opgenomen in het bijvoegsel tot het „Journal" van het Internationaal Bureau te Bern ; 3°. het vervallen van de kracht eener inschrijving om eene der redenen in art. 18, nos. 1 of 3 genoemd ; 4°. den overgang van een overeenkomstig art. 5 ingeschreven merk, die overeenkomstig art. 20 is aangeteekend. De aankondigingen, voorgeschreven in dit artikel, worden geplaatst in de in het tweede lid van art. 6 bedoelde afzonderlijke afleveringen van het daar vermelde blad. Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. N°. 4. Het woord ,,overgang" is even als in het opschrift van § 2, in art. 16, n°. 4. en in andere artikelen bij de nota van wijzigingen, in de plaats gesteld voor het woord :,,overdracht". Art. 17. De bij de artt. 5 en 8 bedoelde openbare registers liggen voor 3* ieder kosteloos ter inzage in de lokalen van het Bureau voor den industrieelen eigendom. Ieder kan daarvan voor zijne rekening uittreksel of afschrift bekomen, waarvan de kosten worden berekend op den voet van art. 11 van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken. Tegen betaling van vijftig cents, desverkiezende in postzegels van Nederland, van Nederlandseh-Indië, van Suriname, van Curagao of van een der andere Staten, toegetreden tot de voormelde overeenkomst van Parijs, kan ieder eene schriftelijke inlichting van genoemd Bureau bekomen. Alinea 2. De op den voet van het bedoelde art. 11 te berekenen kosten zijn: voor elke bladzijde gewoon papier houdende 25 regels, elk van 12 lettergrepen of gedeelten daarvan, ƒ 0.20. — alinea 3. Deze alinea beoogt belanghebbenden op goedkoope wijze, desverlangd, te doen inlichten of zeker merk is ingeschreven, doorgehaald enz. opdat zij zich niet op eigen onderzoek in al de jaargangen van de Staatscourant behoeven te verlaten. (M. v. T.) Art. 18. De kracht eener inschrijving vervalt: 1°. door doorhaling op verzoek van dengene, te wiens name de inschrijving is gesteld of de overgang ingevolge art. 20 is aangeteekend ; 2°. door verloop van twintig jaren na den dag, waarop de inschrijving overeenkomstig art. 5 of art. 8 is geschied, indien deze niet vóór het verstrijken van dien termijn is vernieuwd of indien de vernieuwing niet binnen gelijken termijn is herhaald ; 3°. door het vervallen van de kracht of het weigeren der inschrijving in het land van oorsprong ; 4°. op 31 December 1913 voor alle ingeschreven merken, welke bevatten, zij het ook met eene geringe afwijking, den naam of het onderscheidingsteeken van „het Roode Kruis", ook genaamd „het Kruis van Genève". Het vervallen van de kracht der inschrijving om eene der redenen in nos. 1 of 3 genoemd, wordt, met vermelding van die reden, aangeteekend in de daartoe bestemde kolom van het openbare register, waarin het merk werd ingeschreven. Zie de eerste aanteekening op art. 3. In verband met de wijziging van art. 6 is de oorspronkelijk onder 1". van art. 18 opgenomen bepaling vervallen. N°. 2. paar art. 6 van het „Arrangement" (Schikking van 14 April 1891) een termijn van jaren stelt, is die ook hier aangenomen, opdat vreemde merken hier te lande niet langer bescherming zouden genieten dan nationale. (M. v. T.) — N°. 3. Dit nummer steunt op de slotbepaling van het „Arrangement" volgens welke een merk geen internationale bescherming meei geniet indien de bescherming in het land van oorsprong ophoudt. Hét heeft uit den aard der zaak alleen betrekking op vreemde merken, die internationaal zijn ingeschreven. (M. v. T.) Artikel ] 8 sub 3 heeft alleen op het oog merken, die eene internationale bescherming genieten en die bescherming verliezen, indien de bescherming in het land van oorsprong ophoudt. (Beschikking van den Hoogen Raad van 5 Maart 1908. W. 809!.) — N°. 4 is ingevoegd bij de wet van 7 Januari 1911, S. 5. Art. 19. De inschrijving van een merk overeenkomstig artikel 5 gedaan wordt vernieuwd indien de rechthebbende vóór het einde van den in het vorige artikel onder nommer 2 gestelden termijn dezelfde formaliteiten vervuld heeft als voor'^e eerste inzending bij art. 4 zijn vastgesteld. De overgelegde exemplaren, bedoeld bij het eerste lid van art. 4, worden gewaarmerkt met bijvoeging van de dagteekening der vernieuwde inschrijving. De vernieuwde inschrijving geschiedt door het Bureau voor den industrieelen eigendom door invulling van de dagteekening in de daartoe bestemde kolom van het openbare register, waarin het merk werd ingeschreven. Na de vernieuwde inschrijving van een merk, ingeschreven overeenkomstig art. 5, ^wordt aan den rechthebbende binnen drie dagen teruggegeven een der in het tweede lid vaif dit artikel bedoelde exemplaren. Het vierde lid van art. 5 en art. 6 zijn verder ten deze toepasselijk. Ten aanzien van een merk, ingezonden tot vernieuwde inschrijving met inachtneming van de bij art. 7 vastgestelde formaliteiten, geldt het derde lid van dat artikel. De vernieuwde inschrijving van een overeenkomstig art. 8 ingeschreven merk heeft niet plaats vóór de ontvangst van wege het Internationaal Bureau te Bern van de bij dat artikel bedoelde bekendmaking. Deze bekendmaking wordt gewaarmerkt met bijvoeging van de dagteekening, waaronder de vernieuwde inschrijving in het register plaats heeft. Van de vernieuwde inschrijving hier te lande van een opnieuw internationaal ingeschreven merk, dat overeenkomstig art. 7 aan het Bureau voor den industrieeleu eigendom was ingezonden, wordt aan den rechthebbende binnen drie dagen een gedagteekend bewijs afgegeven. Bij vernieuwde inschrijving zijn het tweede en het derde lid van artikel 10 en ?le verdere artikelen dezer wet van toepassing. Het Bureau voor den industrieelen eigendom kan de vernieuwde inschrijving weigeren indien het merk in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van artikel 4, in welk geval het Bureau handelt, gelijk bij het eerste lid van artikel 9 is voorgeschreven ; alsdan zijn het tweede lid van artikel 9, artikel 11 en de verdere artikelen dezer wet van toepassing. Zie de eerste aanteekening op art. 3. — Lid 1 is aldus gewijzigd en de voorlaatste en laatste alinea zijn ingevoegd bij de wet van 7 Januari 1911, S. 5. Art. 20. De overgang aan een ander van een merk, overeenkomstig art. 5 ingeschreven, wordt alleen aangeteekend indien tevens de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is, aan denzelfden persoon is overgegaan. Het bewijs van dit laatste wordt geleverd door overlegging van een gewaarmerkt uittreksel van de betrekkelijke akte aan het Bureau voor den industrieelen eigendom. De overgang wordt aangeteekend aan den kant van de inschrijving, voor wat betreft merken overeenkomstig art. 5 ingeschreven, op schriftelijk verzoek van partijen, of alleen van de verkrijgende partij indien ook de overgang van het merk voldoende blijkt uit het in het vorige lid bedoelde uittreksel, voor wat betreft merken overeenkomstig art. 8 ingeschreven, nadat van het Internationaal Bureau te Bern bericht van de aanteekening aldaar van den overgang zal zijn ontvangen. Voor kosten van aanteekening van den overgang van een merk, overeenkomstig art. 5 ingeschreven, is een bedrag van vijf gulden verschuldigd, bij het verzoek tot die aanteekening te voldoen. Alinea 1. De conditie aan den overgang van handelsmerken verbonden, is in navolging van verschillende buitenlandsche wetgevingen opgenomen en strekt tot waarborg tegen misbruiken. De handelsmerken toch maken inderdaad een integreerend bestanddeel uit van de onderneming, waarin ze gebezigd worden, en men meent, dat zij, daarvan afgescheiden, slechts aanleiding zou kunnen geven tot ongewenschte speoulatiën, die dikwerf op niets anders uitloopen dan op misleiding van het publiek, daar zij, in andere ondernemingen gebruikt, dienen tot dekking van andere waren dan waarvoor zij vroeger tot aanbeveling plegen te strekken. Dit is de hoofdreden waarom de conditie, in navolging van de Oostenrijksche, Belgische en andere wetgevingen, ook hier is opgenomen. (Antw. Minister van Justitie, beraadsl. 2f Kamer.) In de wet komt geen verbod van overdracht van het recht op een merk voor : art. 20, al handelt het alleen over ingeschreven merken, berust juist op de onderstelling van vatbaarheid van het recht voor overdracht. ,Beschikking van den Hoogen Raad van 9 Juni 1911, W. 9246.) — alinea 3. Deze alinea is aldus aangevuld bij de wet van 30 December 1904, S. 2S4. Art. 21. Van het vervallen van de kracht der inschrijving, gelijk mede van liet verzoek om aanteekening van den overgang, van een internationaal Ingeschreven merk, dat overeenkomstig art. 7 aan het Bureau voor den industrieelen eigendom was ingezonden, geeft dit onverwijld kennis aan het Internationaal Bureau te Bern. Geen aanteekening van den overgang van zoodanig merk heeft plaats indien die overgang geschiedde aan iemand, geen Nederlander zijnde, die niet woont in een der Staten, toegetreden tot de voormelde overeenkomst van Madrid, of niet aldaar heeft eene inrichting van nijverheid of handel, te goeder trouwe opgericht en werkelijk dienende tot het uitoefenen van nijverheid of handel. De eerste alinea van dit artikel is aldus gewijzigd en de tweede alinea aan het artikel toegevoegd, een en ander bij de wet van 30 December 1904, 8. 284. § III. Overgangs- en slotbepalingen. Art. 22. De merken, die op het tijdstip van het in werking treden dezer wet reeds overeenkomstig de voorschriften der wet van 25 Mei 1880 (Staatsblad n°. 85), zooals die gewijzigd is bij de wet van 22 Juli 1885 (Staatsblad n°. 140), zijn ingeschreven, genieten dezelfde bescherming als waren zij overeenkomstig deze wet ingeschreven. De twintig jaren, bedoeld in art. 18, 2°., beginnen voor die merken te loopen van den dag, waarop de inschrijving ingevolge eerstgenoemde wet geschiedde. Voor de toepassing van art. 7 dezer wet worden die merken geacht overeenkomstig art. 4 te zijn ingezonden. Tusschen de eerste en tweede zinsnede an alinea 1 van dit artikel kwam oorspronkelijk voor de zinsnede : Alle handelingen op dat tijdstip overeenkomstig de eerstgenoemde wet verricht, blijven rechtsgeldig. Deze zinsnede is bij de nota van wijzigingen vervallen, terwijl de laatste alinea, sedert aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1904, S. 284, aan dit artikèl werd toegevoegd. — Bij de beraadslaging in de 2e Kamer merkte men op dat het zeker de bedoeling van art. 22 zou zijn te zorgen dat zij, die recht verkregen hebben voor een fabrieksmerk door de wet van 1885, van geen minder conditie zullen wordsn door de aanneming van dit wetsontwerp. De inschrijving onder de wet van 1885 was echter definitief; krachtens die wet had men een verkregen recht, terwijl volgens het stelsel dezer wet eene inschrijving geen verkregen recht geeft, maar altijd kan worden teniet gedaan op grond dat een ander bewijst dat hij rechten had als vroeger gebruiker. Moet nu — zoo werd gevraagd — dit artikel zoo worden opgevat da* hij, die een recht verkregen heeft onder de wet van 1885, niet blootstaat aan eene vordering tot vernietiging zijner inschrijving, op grond dat een ander een recht op het merk zou hebben krachtens een vroeger gebruik. Men meende dat dit wel in de bedoeling zou liggen, doch de woorden van het artikel zouden het niet ontwijfelbaar aangeven. De Minister van Justitie antwoordde hierop dat, zooals werd opgemerkt, omtrent de bedoeling van het artikel geen twijfel kan bestaan. De overgangsbepalingen hebben de strekking om de volgens de bestaande wet verkregen rechten te doen eerbiedigen, wat trouwens ook niet in strijd is met de woorden, 't geen duidelijk blijkt wanneer men het artikel verder leest, want in het vervolg van het artikel wordt het tijdstip bepaald van hetwelk de 20 jaren beginnen te loopen en in het tweede lid wordt gezegd dat voor de toepassing van art. 7 van deze wet die merken geacht worden overeenkomstig art. 4 te zijn inge- zonden, terwijl verder ook de tegenstelling, in art. 23 voorkomende, inet merken die alléén ■nog maar waren aangeteekend, aantoont, dat ook volgens de woorden en den samenhang der wet, de zin geen andere kan zijn dan die men er aan gegeven heeft. Hoewel men door die verklaring was tevreden gesteld meende men toch te moeten opmerken, dat eene eenvoudige verwijzing naar artt. 4 en 7, waarop de Minister zich beroepen heeft als de omstandigheid, waaruit de bedoeling van het artikel zou blijken niet zou opgaan, want de inschrijving krachtens de artt. 4 en 7 van deze wet, zal volgens deze wet zelve altijd vatbaar zijn voor vernietiging, dat toch in art. 22 wordt gezegd dat degenen die een recht hebben verkregen krachtens de wet van 1885, voortaan dezelfde bescherming zullen genieten als bedoeld wordt onder deze wet, en onder deze wet wordt aan eene inschrijving niet dezelfde bescherming gegeven als onder de wet van 1885. Als antwoord hierop gaf de Minister, ter voorkoming van misverstand, te kennen, dat het merk, 't welk volgens art. 7 kan worden ingezonden aan het Internationaal Bureau te Bern, altijd onderworpen blijft aan de bepaling van art. 6 der Conventie van Madrid. — Bij het voorloopig verslag der le Kamer werd de opmerking gemaakt, dat de bepaling van dit artikel niet met de beginselen van het transitoir recht in overeenstemming scheen. Tijdens de beraadslaging deelde de Minister van Justitie mede dat bij art. 22 dezelfde bescherming wordt verleend aan reeds ingeschreven merken, alsof zij onder de nieuwe wet waren ingeschreven, dat de bewering in het verslag, als zoude de nieuwe wet minder rechten verleenen dan de oude wet en daarom de oude wet, voor zooveel ze gunstiger is ten aanzien van reeds ingeschreven merken van kracht had moeten blijven, op eene dwaling berust; dat toch in geen enkel opzicht een reeds ingeschreven merk onder deze nieuwe wet een minder recht zal hebben dan het onder de bestaande wet heeft, en het voorbeeld in het voorloopig verslag genoemd, luidende : immers de inschrijving zelve is onder de „bestaande wet definitief en staat volgens het „ontwerp aan nietigverklaring bloot en de „nieuwe wet maakt alle gebruik van een „wapen van eene provincie, gemeente of ander „publiekrechtelijk lichaam onmogelijk, wat de „thans bestaande wet niet doet", niets te dien aanzien kan bewijzen, want, degene die op het oogenblik een merk heeft met het wapen eener provincie, gemeente, waterschap1 of ander publiekrechtelijk lichaam, blijft het recht daarop behouden, terwijl in andere opzichten het recht van dengeen, die een merk nu reeds heeft ingeschreven, inderdaad beter wordt, b. v. de termijn waarvoor de oude inschrijving geldt wordt verlengd en op 20 jaren gesteld. Art. 23. Een merk, op het tijdstip van het in werking treden dezer wet reeds door den griffier eener rechtbank aangeteekend, wordt, op schriftelijke aanvrage van den inzender, mits vóór 1 April 1905 gedaan, door het Bureau voor den industrieelen eigendom onverwijld ingeschreven in het in art. 5 bedeelde openbare register, behoudens het bepaalde bij art. 9. Op zoodanig merk zijn toepasselijk art. 5, tweede en derde lid, art. 6, eerste en tweede lid, en de verdere artikelen dezer wet, met dien verstande echter dat : 1°. wat art. 6 betreft, alleen dan in de openbaarmaking de afbeelding van het merk wordt opgenomen, indien bij de aanvrage om inschrijving een cliché is overgelegd, beantwoordende aan de bij art. 4 gestelde eischen, welk cliché na gemaakt gebruik aan den inzender desverlangd wordt teruggegeven ; 2°. wat art. 7 betreft, het merk geacht wordt overeenkomstig art. 4 te zijn ingezonden ; 3°. weigering van eene vóór 1 April 1905 gevraagde inschrijving niet geoorloofd en een verzoek of eene vordering tot nietigverklaring van de inschrijving niet ontvankelijk is. De eerste alinea van dit artikel is aldus aangevuld, de tweede alinea, voor zooveel n°. 2°. en 3°. betreft, aldus gewijzigd, terwijl de nos. 4°. en 5°. zijn vervallen, een en ander bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 24. Van de bij art. 15, eerste en tweede lid, bedoelde beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof te 's Gravenhage en van den Hoogen Raad en van alle vonnissen en arresten, gewezen krachtens artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht of in burgerlijke zaken betreffende fabrieks- of handelsmerken, wordt door den Griffier van het college een los afschrift gezonden aan het Bureau voor den industrieelen eigendom. Deze toezending geschiedt van beschikkingen op verzoeken om de inschrijving van een merk te bevelen binnen acht dagen, van alle andere eindbeschikkingen, vonnissen en arresten binnen eene maand na de uitspraak. Zie de eerste aanteekening op art. 3. Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 30 December 1904, S. 284. Art. 25. Deze wet is niet van toepassing op merken, die van overheidswege zijn vastgesteld. Art. 26. Met het in werking treden dezer wet vervalt de wet van den 25sten Mei 1880 (Staatsblad n°. 85), zooals die is gewijzigd bij de wet van den 22sten Juli 1885 (Staatsblad n°. 140). Art. 27. Deze wet treedt in werking op een door ons te bepalen dag en kan worden aangehaald onder den titel van Merkenwet. Oorspronkelijk was bij dit artikel bepaald dat de wet zou in werking treden den 1 Augustus 1893. Bij de beraadslaging is op voorstel van den Minister van Justitie, het artikel zooals het nu luidt vastgesteld, behoudens dat bij de wet van 30 December 1904, S. 284, het laatste gedeelte aan het artikel is toegevoegd. — Bij Koninklijk besluit van 27 October 1893, S. 156, is de inwerkingtreding der wet bepaald op 1 December 1893. Aft. 28. Met de uitvoering van deze wet is belast de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.. Dit artikel is ingevoegd bij de wet van 8 Februari 1912, S. 64. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 30sten September 1893. E M M A. De Minister van Justitie, Smidt. De Min. van Waterstaat, Handel en Nijverheid, C. Lely. De Minister van Koloniën, v. Dedem. (Uitgeg. 10 Oct. 1893.) B IJ L A G E N. • , Besluit van den 'lasten Augustus 1912, S. 284, houdende bepalingen op de fabrieks- en handelsmerken in de Koloniën en de Hulpbureaux voor den industrieelen eigendom. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij die van 27 Mei 1914, S. 216, 7 December 1914, S. 550 B, 26 Januari 1915, S. 26 en 4 Juni 1917, S. 456.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 Juni 1912, Afdeelineen A2 en B, n°. 34 en van 20 Juni 1912, Afdeeling Handel, n°. 6852 ; Gelet op artikel 2 der Merkenwet, zooals dat is gewijzigd bij de wet van 8 Februari 1912 (Xederlandsch Staatsblad n°. 64); Den Raad van State gehoord (advies van 6 Augustus 1912, n°. 30^ ; Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 21 Augustus 1912, Afdeelingen A2 en B, n°. 30 en van 26 Augustus 1912, n°. 9019, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. Als Hulpbureau voor den industrieelen eigendom van het te 's Gravenhage gevestigde Bureau, bedoeld bij artikel 1 der Merkenwet, is met den dienst van den industrieelen eigendom belast in Nederlandsch-Indië het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel aldaar, en in Suriname en in Curagao het Parket van den Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie aldaar. 2. Het Hulpbureau is tevens hulpbewaarplaats, belast met de openbare mededeeling van de fabrieks- en handelsmerken in de Koloniën, waarin het is gevestigd. 3. Het ^lulpbureau verstrekt aan het Bu- reau te '.s Gravenhaye alle inlichtingen betreffende den industrieelen eigendom, welke dit verlangt. 2. 1. In N ederlandsch-Indiè, Suriname en Curaqao komt het recht tot uitsluitend gebruik van een merk ter onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen toe aan dengene, die het eerst rot omschreven doel van dat merk in het Rijk in Europa, Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaqao gebruik heeft gemaakt, doch alleen voor die soort van waren, waarvoor het door hem gebruikt is, en niet langer dan drie jar»n na het laatste gebruik. 2. Behoudens bewijs van het tegendeel en het bepaalde bij het volgende lid, wordt hij, die het eerst voldeed aan de voorschriften van artikel 4. geacht de eerste gebruiker van het ingezonden merk te zijn. 3. Hij, die aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom een merk heeft ingezonden binnen den termijn van vier maanden, nadat hij het merk met inachtneming van artikel 6 der internationale overeenkomst tot bescherming van den industrieelen eigendom, den 20sten Maart 1883 te Parijs gesloten (N ederlandsch Staatsblad 1884, n°. 189, Indisch Staatsblad 1888, n°. 188, Gouvernementsblod van Suriname 1890, n°. 8 en Publicatieblad van Curaqao 1890, n°. 3) in een der tot die overeenkomst toegetreden Staten regelmatig heeft gedeponeerd, wordt geacht van dat merk reeds bij den aanvang van dien termijn in de Kolonie, waarin dat Hulpbureau is gevestigd, gebruik te hebben gemaakt. 4. Hij, die een merk, waaronder zijne fabrieks- of handelswaren zijn tentoongesteld op eene officieele of officieel erkende internationale tentoonstelling, op het grondgebied van een der tot de voormelde internationale overeenkomst van Parijs toegetreden Staten gehouden, binnen zes maanden na de opening dier tentoonstelling aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom ter inschrijving voor die soort van waren overeenkomstig artikel 4 inzendt, wordt geacht van dat merk in de Kolonie, waarin dat Hulpbureau is gevestigd, reeds gebruik te hebben gemaakt op den dag. waarop het ter onderscheiding van dezelfde soort zijner waren ter tentoonstelling aanwezig was. Tot bewijs van den dag dier aanwezigheid kan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom de overlegging vorderen van eene gewaarmerkte verklaring van het bestuur der tentoonstelling of, te zijnen genoegen, van andere bevoegde zijde afkomstig. 3. 1 Eéne inschrijving van een merk ten name van meer dan één rechthebbende is alleen dan geoorloofd, indien deze allen gezamenlijk gerechtigd zijn tot de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is. 2. Tot bewijs van dit laatste kan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom de overlegging vorderen van een gewaarmerkt uittreksel van de akte, waaruit van de gezamenlijke gerechtigdheid blijkt. 4. 1. Ter verkrijging van de inschrijving van een merk zendt de belanghebbende aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom, dat is aangewezen voor de Kolonie, Waar hij de inschrijving verlangt, een voldoend cliché van dat merk, ter lengte .en breedte van ten minste 1,5 en ten hoogste 10 centimeters en ter dikte van 2,4 centimeters, benevens twee onderteekende exemplaren eener duidelijke afbeelding en daaimede overeenstemmende nauwkeurige beschrijving van zijn merk. Bij deze beschrijving moeten tevens worden vermeld de soort van waren, waarvoor het merk bestemd is, en de volledige naam en de woonplaats van den inzender. Indien de beschrijving de kleur van het merk als onderscheidend kenmerk vermeldt, stelt de inzender een door het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk ter beschikking van dat Hulpbureau. 2. De inzending kan ook geschieden door een schriftelijk daartoe gemachtigde. 3. Het merk mag geene woorden of voorstellingen bevatten, die in strijd zijn met de goede zeden of waardoor het gebruik van het merk in strijd zou zijn met de openbare orde. Het mag niet bevatten, zij het ook met eene geringe afwijking, het wapen of den stempel van eenig publiekrechtelijk lichaam. 4. Bij de inzending is voor elk merk een 5. & J. n. 47, 6* dr. * 4 bedrag van tien gulden te voldoen, waarvan in geen geval teruggave geschiedt. 5. 1. Het overeenkomstig het vorige artikel ingezonden merk wordt, behoudens het bepaalde bij artikel 9, door het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom binnen a«ht dagen na den dag der ontvangst ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, waarvan het model hetzelfde is als het door den Minister, met de uitvoering van de Merkenwet belast, krachtens artikel 5 dier wet vastgestelde. 2. De beide overgelegde exemplaren van de afbeelding en beschrijving worden gewaarmerkt, met bijvoeging van de dagteekening en het nummer waaronder de inschrijving in het register plaats heeft. 3. Een dier exemplaren wordt binnen drie dagen daarna aan den inzender teruggezonden. 4. Aan het andere exemplaar wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid van artikel 4, de volmacht gehecht. 6. 1. Door de zorg van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom worden in N ederlandsch-lndiè in de eerst verschijnende Javasche Courant van iedere maand, in Suriname en in Curagao in het eerstverschijnende nummer van iedere maand van het nieuwsblad, waarin de officieele bekendmakingen worden geplaatst, de in artikel 4 bedoelde beschrijvingen opgenomen, elke met een afdruk van het cliché, van de sedert de laatste openbaarmaking ingeschreven merken, met opgaaf van de soort van waren, waarvoor zij bestemd zijn en van de volledige namen en de woonplaatsen der inzenders. 2. Deze openbaarmakingen worden geplaatst in afzonderlijke bijlagen van die courant of dat nieuwsblad welke afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld. Daarna wordt het cliché aan den inzender desverlangd teruggegeven. 7. 1. De Nederlandsche onderdaan en de vreemdeling binnen Xederlandsch-lndië, Suriname of Curagao wonende of aldaar hebbende eene inrichting van nijverheid of handel, ter goeder trouw opgericht en werkelijk dienende tot het uitoefenen van nijverheid of handel, die zich van zijn ingevolge arti- kei 4 ingezonden merk voor dezelfde soort van waren de bescherming wil verzekeren ook in andere Staten, toegetreden tot de bij de wet van 12 December1892 (Nederlandsch Staatsblad n°. 270, Indisch Staatsblad 1893, n°. 99, Gouvernementsblad van Suriname 1893, n°. 8, en Publicatieblad van Curaqao 1893, n°. 2) goedgekeurde, den 14den April 1891 te Madrid gesloten overeenkomst, zendt aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom in de Kolonie, waar hij zijne woonplaats heeft of waar zijne inrichting van nijverheid of handel gevestigd is, nog vier exemplaren, waarvan één onderteekend, eener duidelijke afbeelding van dat merk, eene in de Fransche taal gestelde en onderteekende opgave van de soort van waren, waarvoor het merk bestemd is, en een cliché, beantwoordende aan de bij het vorige artikel gestelde eischen. Indien de kleur van het merk een onderscheidend kenmerk daarvan is, maakt de inzender daarvan melding in eene bij te voegen eveneens onderteekende beschrijving van het merk en stelt hij ter beschikking van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom een door dat Hulpbureau te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk. 2. Het tweede lid van artikel 4 is ten deze toepasselijk. 3. Bij de inzending is voor één merk een bedrag van zestig gulden te voldoen, voor elk volgend merk, gelijktijdig met het eerste en .door of namens denzelfden inzender ingezonden, een bedrag van dertig gulden. In geen geval geschiedt teruggave van hetgeen dienovereenkomstig is betaald. 4. Wordt het merk, ingevolge artikel 4 ingezonden, niet overeenkomstig artikel 5 ingeschreven, dan geeft het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom aan den inzender kennis, dat ook de aanvrage van inschrijving aan het Internationaal Bureau te Bern voorshands niet kan volgen. 5. Indien of zoodra het merk overeenkomstig artikel 5 is ingeschreven, zendt het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom, onder bijvoeging van een bedrag van vijf en vijftig gulden voor één merk en van een bedrag van vijf en twintig gulden voor elk volgend merk, 4* gelijktijdig met het eerste en door of namens denzelfden inzender ingezonden, de drie niet onderteekende exemplaren der in het eerste lid bedoelde afbeelding en de daar gevorderde in de Fransche taal gestelde en onderteekende opgave van de soort van waren met het cliché en, in het geval van de laatste zinsnede van het eerste lid van dit artikel, een door het Bureau te Gravenhage te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk, onverwijld aan dat Bureau, hetwelk zorgt voor de onverwijlde aanvrage van inschrijving aan het Internationaal Bureau te Bern. 6. Het Hulpbureau bewaart het onderteekende exemplaar der afbeelding, hetwelk wordt gewaarmerkt. 7. Het Bureau te ys Gravenhage deelt al hetgeen door het Internationaal Bureau te Bern betreffende het merk te zijner kennis wordt gebracht onderwijld mede aan het Hulpbureau dat hiervan mededeeling doet aan den inzender, voor zoover het voor dezen van belang kan worden geacht. 8. Ook zendt het Bureau te 's Gravenhage aan het Hulpbureau het van het Internationaal Bureau te Bern terugontvangen exemplaar der aanvrage van inschrijving. 1 8. 1. Door het Bureau te ' s Gravenhage wordt, telkens wanneer het van het Internationaal Bureau te Bern ingevolge artikel 3 der voormelde overeenkomst van Madrid, zooals die overeenkomst is gewijzigd bij de additiofieele akte, den 14den December 1900 te Brussel geteekend en goedgekeurd bij de wet van 7 Juni 1902 (N ederlandsch Staatsblad n°. 85, Indisch Staatsblad n°. 377, Gouvernementsblad van Suriname n°. 22 en Publicatieblad van Cura$aon°. 37), eene bekendmaking betreffende de internationale inschrijving van een, overeenkomstig artikel 7 van dit besluit aan een Hulpbureau ingezonden, of van een buitenlandsch merk ontvangt, zoodra mogelijk een gewaarmerkt afschrift van die bekendmaking toegezonden aan het betrokken Hulpbureau, door hetwelk, behoudens het bepaalde bij artikel 9, binnen acht dagen na de ontvangst, 1 Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 7 December 1914, S. 550 B. het merk, waarop die bekendmaking betrekking heeft, ingeschreven wordt in het daartoe bestemde openbare register, waarvan het model gelijk is aan dat, hetwelk krachtens artikel 8 der Merken wet door den Minister, met de uitvoering van die. wet belast, wordt vastgesteld. 2. Het ontvangen afschrift der bekendmaking wordt gewaarmerkt, met bijvoeging van de dagteekening en het nummer waaronder de inschrijving in het register plaats heeft. 3. Indien het internationaal ingeschreven merk overeenkomstig artikel 7 aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom was ingezonden, geeft dit aan den inzender zoodra mogelijk bericht van de internationale inschrijving en een gedagteekend bewijs van de inschrijving in het eerste lid van dit artikel bedoeld. 4. Aan het Hulpbureau wordt het bijvoegsel tot het ,,Journal" van het Internationaal Bureau te Bern, waarin de aankondiging van de internationaal ingeschreven merken is opgenomen, algemeen verkrijgbaar gesteld, waartoe de benoodigde exemplaren door het Bureau te 's Gravenhage worden toegezonden. 5. Telkens geschiedt van die verkrijgbaarstelling mededeeling in de courant of het nieuwsblad, in artikel 6 bedoeld. 9. 1. Indien het ingevolge artikel 4: ingezonden merk of het bij artikel 8 bedoeld buitenlandsch merk geheel of in hoofdzaak overeenstemt met dat, hetwelk voor dezelfde soort van waren ten name van een ander is ingeschreven of door een ander vroeger is ingezonden, of indien het in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van artikel 4, kan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom de inschrijving weigeren, waarvan het schriftelijk onder opgaaf van redenen kennis geeft binnen acht dagen na den dag der ontvangst van het merk aan den inzender, of zoo spoedig mogelijk na dien der ontvangst van de in artikel 8 bedoelde bekendmaking aan het Bureau te Gravenhage, dat van de weigering mededeeling doet aan het Internationaal Bureau te Bern. 2. De inzender ingevolge artikel 4 of de inzender van het bij artikel 8 bedoelde merk kan zich bij door hem of zijn gemachtigde onderteekend verzoekschrift wenden in Kederlundsch-Indié tot den Raad van Justitie te Batavia, in Suriname of in Curafao tot het Hof van Justitie aldaar, teneinde de inschrijving worde bevolen. De inzender ingevolge artikel 4 doet dit binnen drie maanden, die van het bij artikel 8 bedoelde merk binnen een jaar na de kennisgeving. 10. 1. Indien het overeenkomstig artikel 5 ingeschreven merk of het overeenkomstig artikel 8 ingeschreven buitenlandsch merk geheel of in hoofdzaak overeenstemt met dat, waarop een ander voor dezelfde soort van waren recht heeft krachtens artikel 2, of den naam (of de firma) bevat, waarop een ander recht heeft, kan hij, die beweert zoodanig recht te hebben, onverminderd andere hem ten dienste staande rechtsmiddelen, voor zooveel betreft een overeenkomstig artikel 5 ingeschreven merk, binnen negen maanden na de bij artikel 6 voorgeschreven openbaarmaking en voor zooveel aangaat een overeenkomstig artikel 8 ingeschreven buitenlandsch merk, binnen negen maanden na de daar aan het slot voorgeschreven mededeeling, bij door hem of zijn gemachtigde onderteekend verzoekschrift zich wenden in Xederlandsch-Indiê tot den Raad van Justitie te Batavia, in Suriname of in Curafao tot het Hof van Justitie aldaar, ten einde de inschrijving worde nietig verklaard. 2. Ook na verloop van de in het eerste lid vermelde termijnen kan de daar genoemde rechthebbende op gelijke wijze de nietigverklaring der inschrijving verzoeken, ingeval zijn recht uit een rechterlijk gewijsde blijkt. 3. Binnen het tijdsverloop in het eerste lid genoemd, kan, indien het merk in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van artikel 4, door het Openbaar Ministerie bij een der in het eerste lid genoemde Colleges worden gevorderd, dat de inschrijving worde nietig verklaard. 11. Van elk in artikel 9 of 10 bedoeld verzoek, en van elke in artikel 10 bedoelde vordering van het Openbaar Ministerie, wordt door den Griffier binnen drie dagen aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom schriftelijk kennis gegeven. 12. 1. De in het laatste lid van artikel 9 en het eerste lid van artikel 10 genoemde Colleges beslissen in raadkamer. 2. De beslissing op een verzoek, krachtens artikel 9 gedaan, wordt niet gegeven dan nadat de verzoeker in de gelegenheid is gesteld om zijn recht op de inschrijving van het merk, en het hoofd van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom om de weigering van inschrijving mondeling te verdedigen. Het verzoek en het daarop door het betrokken C ollege gegeven eenvoudig appointement tot bepaling van den dag der behandeling worden vanwege den verzoeker aan het hoofd van dat Hulpbureau beteekend, binnen veertien dagen na de dagteekening van dat appointement. 3. De beslissing op een verzoek of eene vordering, krachtens artikel 10 gedaan, wordt niet gegeven dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den inzender van het merk op den door het College bij eenvoudig appointement op het verzoek of de vordering bepaalden dag, welke aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom door den Griffier schriftelijk wordt medegedeeld, en, indien het een overeenkomstig artikel 5 ingeschreven merk betreft, aan den inzender wordt bekend gemaakt door beteekening vanwege den verzoeker oi het Openbaar Ministerie van het verzoek of de vordering en het daarop gegeven appointement, binnen veertien dagen na de dagteekening van dit laatste. 4. Geldt liet een overeenkomstig artikel 8 ingeschreven merk, dan geeft het Hulpbureau van het verzoek of de vordering kennis aan het Bureau te 's Gravenhage en deelt aan dit Bureau zoodra mogelijk, en wel ten minste drie maanden te voren, den door het College voor het verhoor bepaalden dag mede. 5. Het Bureau te 's Gravenhage geeft van een en ander zoo spoedig mogelijk bericht aan het Internationaal Bureau te Bern. 6. Bij het verhoor kan de verzoeker, en in het geval voorzien bij het laatste lid van artikel 10 het Openbaar Ministerie de gronden, waarop zijn verzoek of zijn vordering berust, mondeling uiteenzetten. 7. Vóór het sluiten van een verhoor, als in dit artikel voorgeschreven, bepaalt de rechter den dag, waarop hij zijne beslissing zal geven. 13. 1. Hooger beroep van de beslissing is niet toegelaten. 2. In Nederlandsch-Indië, doch niet in Suriname en in Curagao, kan binnen een maand na den dag der beslissing beroep in cassatie worden ingesteld. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt, indien het een ingevolge artikel 4 ingezonden of een overeenkomstig artikel 5 ingeschreven merk betreft, aan de belanghebbende wederpartij beteekend. 3. Indien het beroep strekt ten einde de inschrijving van een merk worde bevolen, -wordt het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom in Nederlandsch-Indië als belanghebbende wederpartij beschouwd. 4. Van elk ander beroep in cassatie, hetwelk niet is ingesteld door dat Hulpbureau wordt door den Griffier bij het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië binnen drie dagen .aan dat Hulpbureau schriftelijk kennis gegeven. 5. Geldt het beroep in cassatie een merk als bij artikel 8 bedoeld, dan geeft dat Hulpbureau daarvan kennis aan het Bureau te 's Gravenhage, dat daarvan mededeeling doet aan het Internationaal Bureau te Bern. 14. 1. Hij die geene woonplaats binnen de kolonie heeft, moet bij de inzending bij artikel 4 of art. 7 bedoeld, en bij de indiening van een verzoekschrift volgens artikel 9, artikel 10 of art. 13 woonplaats binnen de kolonie kiezen. 2. Alle exploiten geschieden dan aan die gekozen woonplaats. 15. 1. Van de beslissing van den Raad van Justitie te Batavia en van het Hof van Justitie in Suriname of Curagao wordt binnen drie dagen door den Griffier schriftelijk kennis gegeven aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom. 2. Gelijke kennisgeving geschiedt in Nederlandsch-Indië door den Griffier bij het Hooggerechtshof van den uitslag van het beroep in cassatie. 3. Overeenkomstig de beslissing van het College, zoodra die in kracht van gewijsde is gegaan, of van het Hooggerechtshof in Neder- landsch-lndië indien dit de hoofdzaak heeft beslist, wordt door genoemd Hulpbureau het merk ingeschreven of van de nietigverklaring der inschrijving aanteekening gedaan in de daartoe bestemde kolom van het openbare register waarin het merk wordt ingeschreven. 4. De inschrijving wordt alsdan geacht te zijn geschied op den dag der inzending of der ontvangst van de in artikel 8 bedoelde bekend m aki ng. 5. Het Hulpbureau deelt de in dit artikel voorgeschreven kennisgevingen, voor zoover zij betreffen een merk als bij artikel 8 bedoeld, mede aan het Bureau te 's Gravenhctge, zoodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. 6. Dit Bureau geeft daarvan zoo spoedig mogelijk bericht aan het Internationaal Bureau te Bern. 16. 1. Door de zorg van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom wordt aankondiging gedaan van : 1°. de weigering van inschrijving van een merk overeenkomstig artikel 8, zoodra de termijn, voorgeschreven in het tweede lid van artikel 9 is verloopen zonder dat een verzoekschrift als daar bedoeld is ingediend, of zoodra de afwijzende beslissing op zoodanig verzoekschrift in kracht van gewijsde is gegaan ; 2°. de nietigverklaring van de inschrijving van een merk, waarvan hetzij de beschrijving reeds werd openbaar gemaakt overeenkomstig artikel 6, hetzij de aankondiging van internationale inschrijving reeds werd opgenomen in het bijvoegsel tot het ,,Journal" van het Internationaal Bureau te Bern ; 3°. het vervallen van de kracht eener inschrijving om eene der redenen in artikel 18, nos. 1 of 3 genoemd; 4°. den overgang van een overeenkomstig artikel 5 ingeschreven merk, die overeenkomstig artikel 20 is aangeteekend. 2. De aankondigingen voorgeschreven in dit artikel worden geplaatst in de in hef laatste lid van artikel 6 bedoelde afzonderlijke bijlagen. 17. 1. De bij de artikelen 5 en 8 bedoelde openbare registers liggen voor ieder kosteloos ter inzage in de lokalen van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom. 2. Ieder kan daarvan voor zijne rekening uittreksel of afschrift bekomen, waarvan ae kosten worden berekend in Nederlandsch-1 ndiè op den voet van artikel 7 van het tarief van justitiékosten en salarissen in burgerlijke zaken voor de Europeesche rechtbanken, in Suriname en in Curaqao op den voet van artikel 20 van het tarief van gerechtskosten en salarissen in burgerlijke zaken. 3. Tegen betaling van vijftig cents, bij voorkeur te voldoen door middel van een bij het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom, overeenkomstig het voor het Bureau te s Gravenhage vast te stellen model, verkrijgbaar te stellen zegel kan ieder eene schriftelijke inlichting betreffende den inhoud van de bij de artikelen 5 en 8 bedoelde openbare registers van het Hulpbureau bekomen. 18. 1. De kracht eener inschrijving vervalt: 1°. door doorhaling op verzoek van dengene, ten wiens name de inschrijving is gesteld of de overgang ingevolge artikel 20 aangeteekend ; 2°. door verloop van 20 jaren na den dag, waarop de inschrijving overeenkomstig artikel 5 of artikel 8 is geschied, indien deze niet voor het verstrijken van dien termijn is vernieuwd of indien de vernieuwing niet binnen gelijken termijn is herhaald : 3°. door het vervallen van de kracht of het weigeren der inschrijving in het land van oorsprong ; 4°. op 31 December 1913 voor alle ingeschreven merken welke bevatten, zij het ook met eene geringe afwijking, den naam of het onderscheidingsteeken van „het Roode Kruis", ook genaamd ,,het Kruis van Genève . 2. Het vervallen van de kracht der inschrijving om eene der redenen in nos. 1 of 3 genoemd, wordt, met vermelding van die reden, aangeteekend in de daartoe bestemde kolom van het openbaar register, waarin het merk werd ingeschreven. 19. 1. De inschrijving van een merk, overeenkomstig artikel 5 gedaan, wordt vernieuwd, indien de rechthebbende vóór het einde van den in het vorig artikel onder nummer 2 gestelden termijn dezelfde formaliteiten vervuld heeft als voor de eerste inzending bij artikel 4 zijn vastgesteld. 2. De overgelegde exemplaren, bedoeld bij het eerste lid van artikel 4 worden gewaarmerkt met bijvoeging van de dagteekening der vernieuwde inschrijving. 3. De vernieuwde inschrijving geschiedt door het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom door invulling van de dagteekening in de daartoe bestemde kolom van het openbare register, waarin het merk werd ingeschreven. 4. Na de vernieuwde inschrijving van een merk, ingeschreven overeenkomstig artikel 5, wordt aan den rechthebbende binnen drie dagen teruggegeven een der in het tweede lid van dit artikel bedoelde exemplaren. 5. Het vierde lid van artikel 5 en artikel 6 zijn verder ten deze toepasselijk. 6. Ten aanzien van een merk, ingezonden tot vernieuwde inschrijving met inachtneming van de bij artikel 7 vastgestelde formaliteiten, gelden het derde en het vierde lid van dat artikel. 7. De vernieuwde inschrijving van een overeenkomstig artikel 8 ingeschreven merk heeft niet plaats alvorens van het Bureau te 's.Gravenhage is ontvangen het bij dat artikel bedoelde afschrift van de bekendmaking, voorgeschreven bij artikel 3 der voormelde gewijzigde overeenkomst • van Madrid. Dit afschrift der bekendmaking wordt gewaarmerkt, met bijvoeging van de dagteekening, waaronder de vernieuwde inschrijving in het register plaats heeft. 8. Van de vernieuwde inschrijving in Nederlandsch-Indiê, in Suriname of in Curagao van een opnieuw internationaal ingeschreven merk, dat overeenkomstig artikel 7 aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom in de betrokken Kolonie was ingezonden, wordt aan den rechthebbende zoo spoedig mogelijk een gedagteekend bewijs afgegevén. 9. Bij vernieuwde inschrijving zijn het tweede en het derde lid van artikel 10 en de verdere artikelen van dit besluit van toepassing. 10. Het Hulpbureau kan de vernieuwde inschrijving weigeren indien het merk in strijd is met de bepaling van het voorlaatste lid van artikel 4, in welk geval het Hulpbureau handelt, gelijk bij het eerste lid van artikel 9 is voorgeschreven; alsdan zijn het tweede lid van artikel 9, artikel 11 en de verdere artikelen van dit besluit van toepassing. 20. 1. De overgang aan een ander van'een merk overeenkomstig artikel 5 ingeschreven, wordt alleen aangeteekend, indien tevens de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is, aan denzelfden persoon is overgegaan. 2. Het bewijs van dit laatste wordt geleverd door overlegging van een gewaarmerkt uittreksel van de betrekkelijke akte aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom. 3. De overgang wordt aangeteekend aan den kant van de inschrijving, voor wat betreft merken overeenkomstig artikel 5 ingeschreven, op schriftelijk verzoek van partijen of alleen van de verkrijgende partij indien ook de overgang van het merk voldoende blijkt uit het in het vorige lid bedoelde uittreksel, voor wat betreft merken overeenkomstig artikel 8 ingeschreven, nadat van het Bureau te Gravenhage bericht van de aanteekening aldaar van den overgang zal zijn ontvangen. 4. Voor kosten van aanteekening van den overgang van een merk, overeenkomstig artikel 5 ingeschreven, is een bedrag van vijf gulden verschuldigd, bij het verzoek tot die aanteekening te voldoen. 21. 1. Van het vervallen van de kracht der inschrijving, gelijk mede van het verzoek om aanteekening van den overgang van een internationaal ingeschreven merk, dat overeenkomstig artikel 7 aan het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom was ingezonden, geeft dit onverwijld kennis aan het Bureau te 's Gravenhage, dat daarvan mededeeling doet aan het internationaal Bureau te Bern. 2. Geen aanteekening van den overgang van zoodanig merk heeft plaats indien die overgang geschiedde aan iemand, geen Neder landsch onderdaan zijnde, die niet woont in een der Staten, toegetreden tot de voormelde overeenkomst van Madrid, of niet aldaar heeft , eene inrichting van nijverheid en handel, te goeder trouw opgericht en werkelijk dienende tot het uitoefenen van nijverheid of handel. 22. 1. De merken, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit over- eenkomstig de voor dat tijdstip geldende voorschriften zijn ingeschreven, genieten dezelfde bescherming als waren zij overeenkomstig dit besluit ingeschreven. De twintig jaren, bedoeld in artikel 18, 2°., beginnen voor die merken te loopen van den dag, waarop de inschrijving ingevolge de vroeger geldende voorschriften geschiedde. 2. Voor de toepassing van artikel 7 van dit besluit worden die merken geacht overeenkomstig artikel 4 te zijn ingezonden. 23.1 24?. Dit besluit is niet van toepassing op merken, die van overheidswege zijn vastgesteld. 25. Met het in werking treden van dit besluit vervallen de Koninklijke besluiten van 9 November 1893, nos. 24, 25 en 26 (Nederlandsch Staatsblad nos. 159, 160 en 161, Indisch Staatsblad n°. 305, Gouvernementsblad van Suriname n°. 31 en Publicatieblad van Curagao n°. 20), zooals die zijn gewijzigd laatstelijk bij die van 2 Maart 1908, n°. 64 (Nederlandsch Staatsblad n°. 79, Indisch Staatsblad n°. 365) en van 18 Augustus 1910, nos. 31 en 32 (Nederlandsch Staatsblad nos. 258 en 259, Gouvernementsblad van Suriname n°. 74 en Publicatieblad van Curagao n°. 52), alsmede de daarbij gehandhaafde artikelen 10 der Koninklijke besluiten van 6 April 1885, n°. 13 (Indisch Staatsblad n°. 109), 3 Februari 1890, n°. 26 (Gouvernementsblad van Suriname n°. 7) en 3 Februari 1890, n°. 27 (Publicatieblad van Cura$ao n°. 2). 26. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van „Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912". 27. Dit besluit treedt in werking in Nederlandsch-Indië op een door den Gouverneurdeneraal en in Suriname en in Curagao op een door den Gouverneur te bepalen datum. Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel, zijn ieder voor zoover hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal wor- 1 Dit artikel is, na gewijzigd te zijn bij besluiten van 27 Mei 1914, S. 216 en 26 Januari 1915, S. 26, vervallen bij besluit van 4 Juni 1917. S. 456. den geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 29sten Augustus 1912. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, de Waal Malefijt. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. (TJitgeg. 17 Sept. 1912.) Wet van den 19den Maart 1913, S. 105, nopens bescherming van handels- en fabrieksmerken binnen de ressorten van consulaire ambtenaren, die overeenkomstig artikel lc der wet van 25 Juli 1871 (Staatsblad n°. 91) rechtsmacht uitoefenen. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de bescherming van handels- en fabrieksmerken bimien de ressorten van consulaire ambtenaren, dio overeenkomstig artikel lc der wet van 25 Juli 1871 (SUuUsblad n°. 91) rechtsmacht uitoefenen, nader moet worden geregeld ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Eenig artikel. Binn n het ressort van consulaire ambtenaren die overeenkomstig artikel lc der wot \an 25 Juli 1871 (Staatsblad n°. 91) rechtsmacht uitoefenen, komt het recht tot uitsluitend gebruik van een merk ter onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen toe aan dengene te wiens name dat merk hier te lande is ingeschreven, overeenkomstig artikel 5 of artikel 8 der Merkenwet, indien de inschrijver is Nederlandsch onderdaan of onderdaan eener Mogendheid, die ten opzichte van de erkenning en de bescherming van handels- en fabrieksmerken in exterritoriale landen heeft verklaard tegenover Nederland wederkeerigheid in acht te nemen. Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde recht zal aan onderdanen eener Mogendheid die verklaard heeft alleen rechtstreeks ingeschreven merkenJt-e erkennen en te beschermen, toekomen indien hun merk is in- geschreven overeenkomstig artikel 5 der Merken wet. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te Oberursel, den 19den Maart 1913. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, R. de Marees van Swinderen. (Uitgeg. 9 April 1913.) Besluit van den 'lósten April 1913, S. 142, tot bekendmaking in het Staatsblad van de op 2 Juni 1911 te Washington mede namens Nederland geteekende verdragen tot bescherming van den industrieelen eigendom en betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken. Wij WILHELMINA, enz. Gezien : a. het op 2 Juni 1911 te Washington gesloten verdrag, met daarbij behoorend slotprotocol, tot bescherming van den industrieelen eigendom, welk verdrag strekt tot vervanging van dat van Parijs van 20 Maart 1883 (Staatsblad 1884, n°. 189) en van Brussel van 14 December *1900 (Staatsblad 1902, n°. 177); b. de op 2 Juni 1911 te Washington aangegane schikking betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken, welke schikking strekt tot vervanging van die van Madrid van 14 April 1891 (Staatsblad 1893, n°. 55) en van de Additioneele Akte van Brussel van 14 December 1900 (Staatsblad 1902, n°. 177); Overwegende, dat bedoeld verdrag en slotprotocol van 2 Juni 1911 en de schikking van den zelfden datum, van welke akten een afdruk met vertaling bij dit Besluit is gevoegd, zijn goedgekeurd bij de wet van den 19den Maart 1913 (Staatsblad n°. 104); Overwegende mede dat Onze akten van bekrachtiging van genoemd verdrag, slotprotocol en schikking den lsten April 1913 te Washington zijn nedergelegd ; Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken van den 2lsten April 1913, Directie van het Protocol, n°. 8036; Hebben goedgevonden en verstaan : de bekendmaking in het Staatsblad te bevelen van meergenoémde internationale akten en van de vertaling daarvan. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van hetgeen ten deze wordt vereischt. 's Gravenhage, den 25sten April 1913. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, R. de Maeees van Swinderen. (Uitgeg. 6 Mei 1913.) Vertaling. UNIE-VERDRAG VAN PARIJS van den 20sten Maart 1883 tot bescherming van den industrieelen eigendom, herzien te Brussel, den 14den December 1900 en te Washington, den 2den Juni 1911. Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Keizerrijk; Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen, enz. en Apostolisch Koning van Hongarije, voor Oostenrijk en voor Hongarije ; Zijne Majesteit de Koning der Belgen; de President der Vereenigde Staten van Brazilië ; de President der Republiek Cuba; Zijne Majesteit de Koning van Denemarken ; de President der Dominicaansche Republiek ; Zijne Majesteit de Koning van Spanje; de President der Vereenigde Staten van Amerika ; de President der Fransche Republiek ; Zijne Majesteit de Koning van het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Ierland en de Britsche overzeesche landen, Keizer van Indië ; Zijne Majesteit de Koning van Italië ; Zijne Majesteit de Keizer van Japan; de President der Vereenigde Staten van Mexico ; Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden ; de President der voorloopige regeering van de Republiek Portugal; Zijne Majesteit de Koning van Zweden ; de Bondsraad van den Zwitserschen Bond; de Regeering van Tunis, liet dienstig geoordeeld hebbende het internationale verdrag van den 20sten Maart 1883 tot het in het leven roepen van eene interna- tionale unie tot bescherming van den industrieelen eigendom, herzien te Brussel den 14den December 1900, in eenige opzichten te wijzigen en aan te vullen, hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten : Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen : den heer dr. Haniel von Haimhausen, Raad der Ambassade van Zijne Majesteit den Keizer van Duitschland te Washington; den heer Robolski, Opper Regeeringsraad, Raad-Rapporteur aan het Keizerlijk Departement van Rinnenlandsche Zaken ; den heer prof. dr. Albert Osterrieth ; Ziine Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen, enz. en Apostolisch Koning van Hongarije : voor Oostenrijk en voor Hongarije : Zijne Excellentie baron Ladislas Hengelmueller von Hengervar. Hoogstdeszelfs Geheimraad en Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur te Washington ; voor Oostenrijk : Zijne Excellentie dr. Paul ridder Beck von Mannagetta en Lerchenau, Hoogstdeszelfs Geheimraad, Afdeelingschef aan het Keizerlijk Koninklijk Ministerie van Publieke Werken en President, van het Keizerlijk Koninklijk Bureau voor Octrooien van uitvinding r voor Hongarije : den heer Elemér von Pompéry, Ministeri aal-Raad aan het Koninklijk Hongaarsch Bureau van Octrooien van uitvinding; Zijne Majesteit de Koning der Belgen : den heer Jules Brunet, Directeur-Generaal aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken ; den heer Georges de Ro, Plaatsvervangend Lid van den Senaat, Gedelegeerde van België ter Conferentiën voor de bescherming van den 'ndustrieelcn eigendom van Madrid en van Brussel; den heer Albert Capitaine, Advocaat bij het Hof van Appel te Luik ; de President der Vereenigde Staten van Brazilië : den heer R. de Lima e Silva, Zaakgelastigde der Vereenigde Staten van Brazilië te Washington ; de President der Republiek Cuba : S. & J. n°. 47, 6e dr. 5 Zijne Excellentie den heer de Rivero, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Cuba te Washington : Zijne Majesteit de Koning van Denemarken : de heer Martin J. C. F. Clan, ConsulGeneraal van Denemarken te New-York • de President der Dominicaansche Republiek : Zijne Excellentie den heer Emilio C.Joubert, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister der Dominicaansche Republiek te Washington : Zijne Majesteit de Koning van Spanje : Zijne Excellentie Don Jtfan y Gayangot, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister te Washington; Zijne Excellentie Don Jüan Florez Posada, Directeur der School voor ingenieurs te Madrid ; de President der Vereer.igde Staten van Amerika • den heer Edward Bruce Moore, Commissioner of Patents; den heer Frederick P. Fish, Advocaat bij het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Staten en bij het Hoog Gerechtshof van den Staat New-York ; den heer Charles H. Duell, oud-Commissaris der Octrooien, oud-Rechter in het Hof van Appel van het District Columbia, Advocaat bij het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Staten en bij het Hoog Gerechtshof van den Staat New-York : den heer Robert H. Parkinson, Advocaat bij het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Staten en bij het Hoog Gerechtshof van den Staat Illinois; den heer Melville Church, Advocaat bij het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Staten ; de President der Fransche Republiek : de heer Lefèvre-Pontalis, Raad van de Ambassade der Fransche Republiek te Washington ; de heer Georges Breton, Directeur van het Nationaal Bureau voor den Industrieelen eigendom ; den heer Michel Pelletier, Advocaat bij het Hof van Appel te Parijs, Gedelegeerde ter Conferentiën voor de bescherming van den industrieelen eigendom van Rome, van Madrid en van Brussel; den heer Georges Maillard, Advocaat bij het Hof van Appel te Parijs • Zijne Majesteit de Koning van het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Ierland en de Britsche overzeesche landen. Keizer van Indië : de heer Alfred Mitchell Innes, Raad van de Ambassade van Zijne Britsche Majesteit te Washington ; Sir Alfred Bateman, K. C. M. G., OudControleur-Generaal van Handel, Arbeid en Statistiek; den heer W. Temple Franks, CbntroleuiGeneraal van Patenten, Teekeningen en Handelsmerken ; Zijne Majesteit de Koning van Italië : Nob. Lazarro dei Marchesi Negrotto Camblaso, Raad van de Ambassade van Zijne Majesteit den Koning van Italië te Washington: de heer Emilio Venezian, Ingenieur, Inspecteur aan het Ministerie van Landbouw, Handel en Nijverheid ; de heer dr. Giovanni Battista Ceccato, Handels-attaché bij de Ambassade van Zijne Majesteit den Koning van Italië te Washington; Zijne Majesteit de Keizer van Japan : de heer K. Matsui, Raad der Ambassade van Zijne Majesteit den Keizer van Japan te Washington ; den heer Morio Nakamatsu, Directeur van het Bureau voor Octrooien : de President der Vereenigde Staten van Mexico : den heer José de las Fuentes, Ingenieur, Directeur van het Bureau voor Octrooien ; Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen : den heer L. Aubert, Gezantschapssecretaris van Zijne Majesteit den Koning van Noorwegen te Washington : Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden : den heer mr. F. W. J. G. Snijder van Wissenkerke, Directeur van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, Raad-Adviseur aan het Ministerie van Justitie; de President der voorloopige Regeering van de Republiek Portugal: Zijne Excellentie burggraaf de Alte, Buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister van Portugal te Washington : Zijne Majesteit de Koning van Zweden : Zijne Excellentie graaf Albert Ehrensvard, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister te Washington: de Bondsraad van den Zwitsersclien Bond : Zijne Excellentie den heer Paul Ritter, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Zwitserland te Washington : den heer W. Kraft, Adjunct-Directeur van het Bonds-Bureau voor den intellectueelen eigendom te Bern ; den heer H enri Martin, Secretaris van het Zwitsersche gezantschap te Washington ; de President der Fransche Republiek, voor Tunis : de heer de Peretti de la Rocca, Eerste Secretaris der Ambassade van de Fransche Republiek te Washington, die, na elkander hunne volmachten vertoond te hebben, en deze over en weer in goeden en behoorlijken vorm bevonden te hebben, zijn overeengekomen'als volgt: Art. 1. De contracteerencls landen vormen eene Unie tot bescherming van den Industrieelen eigendom. 2. De onderdanen of burgers van elk der contracteerende landen zullen in alle andere landen der Unie, voor wat betreft de octrooien van uitvinding, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid, de fabrieks- of handelsmerken, den handelsnaam, de aanduidingen van herkomst, het tegengaan van de oneerlijke mededinging, de voordeelen genieten, welke de onderscheidene wetten thans aan de nationalen toekennen of in het vervolg zullen toekennen. Dientengevolge zullen zij dezelfde bescherming hebben als deze en hetzelfde wettelijk verhaal tegen elke inbreuk op hunne rechten, mits zij de voorwaarden en formaliteiten nakomen, aan de nationalen opgelegd. Geene verplichting omtrent woonplaats of inrichting in het land, waar de bescherming wordt verzocht, kan aan hen, die tot de Unie behooren, worden opgelegd. 3. Met de onderdanen of burgers der contracteerende landen worden gelijkgesteld de onderdanen of burgers van landen, welke niet deel uitmaken der Unie. die op het grondge- bied van een der landen van de Unie woon" plaats hebben of inrichtingen van nijverheid of handel, in werkelijkheid opgericht en gebruikt tot het uitoefenen van nijverheid of handel. 4. a. Hij, die op regelmatige wijze een aanvraag om octrooi van uitvinding, een gebruiksmodel, een teekening of model van nijverheid of een fabrieks- of handelsmerk in een der contracteerende landen heeft gedeponeerd, of zijn rechtverkrijgende, zal, onder voorbehoud der rechten van derden, gedurende de hierna te bepalen termijnen een recht van voorrang hebben voor het depot in de andere landen. 6. Dientengevolge zal het, vóór het verstrijken dier termijnen, in een der andere landen der Unie later verrichte depot niet krachteloos kunnen gemaakt worden, door feiten, die inmiddels hebben plaats gehad, met name door een ander depot, door het bekend maken der uitvinding of hare toepassing, door het te koop stellen van exemplaren van de teekening of het model, door gebruik van het merk. c. De hiervoor vermelde termijnen van voorrang zijn twaalf maanden voor de octrooien van uitvindingen en c e eebruiksmodellen, en vier maanden voor d ieekeningen en modellen van nijverheid en \oor de fabrieks- of handelsmerken. d. Wie zich wil beroepen op den voorrang van een vroeger depot, is gehouden eene verklaring in te leveren, aanwijzende den dag en hef land van dat depot. Elk land bepaalt, op welk tijdstip deze verklaring op zijn laatst moet worden gedaan. Deze aanwijzingen worden vermeld in de bekendmakingen vanwege de bevoegde administratie, met name in de octrooien en de daartoe betrekkelijke beschrijvingen. De contracteerende landen kunnen van hem, die een verklaring van voorrang doet, de overlegging eischen van een afschrift der vroeger gedane aanvraag (beschrijving, teekeningen, enz.), voor overeenkomstig de oorspronkelijke gemaarrnerkt door de administratie, die haar ontving. Dit afschrift is vrijgesteld van elke legalisatie. Gevorderd kan worden dat het vergezeld zij van eene . er- klaring omtrent den dag van het depót, afgegeven door die administratie, en van een vertaling. Andere formaliteiten mogen op het oogenblik van h' t depot der aanvraag niet voor de verklaring van voorrang worden gevorderd. Elk contracteerend land stelt de gevolgen vast van het verzuim der formaliteiten, door dit artikel voorgeschreven, zonder dat deze gevolgen verder kunnen reiken, dan het verlies van het recht van voorrang. i'. Later kunnen andere bewijzen worden gevraagd. ibis. De octrooien, aangevraagd in de verschillende contracteerende landen door personen, die ingevolge het bepaalde in de artt. 2 en 3 kunnen genieten van de voordeelen van het verdrag, zullen onafhankelijk zijn van de octrooien voor dezelfde vinding verkregen, in de andere landen, onverschillig of deze al dan niet tot de Unie zijn toegetreden. Deze bepaling moet volstrekt worden opgevat, met name in dezen zin, dat de octrooien, aangevraagd gedurende den terniijri van voorrang onafhankelijk zijn, zoowel uit een oogpunt van redenen van nietigheid en verval, als uit een oogpunt van gewonen duur. Zij is van toepassing op alle octrooien, bestaande op het tijdstip, waarop zij in werking treedt. Dezelfde regel geldt, in geval van toetreding van nieuwe landen, voor de octrooien over en weer bestaande op het oogenblik der toetreding. 5. De invoer door den octrooihouder in het land, waar het octrooi werd verleend, van voorwerpen, vervaardigd in een of ander land der Unie, zal het octrooi niet doen vervallen Niettemin blijft de octrooihouder onderworpen aan de verplichting zijn octrooi toe te passen overeenkomstig de wetten van het land, waar hij de geoctrooieerde voorwerpen invoert, maar onder voorbehoud, dat het octrooi niet vervallen kan worden verklaard op grond van niet-toepassing in één der landen van de Unie dan na verloop van drie jaren, gerekend van het depót der aanvrage in dat land, en alleen in geval de octrooihouder niet zijn stilzitten kan rechtvaardigen. 6. Elk fabrieks- of handelsmerk, dat op regelmatige wijze in het land van oorsprong is ingeschreven, zal in de andere landen der Unie tot het depot toegelaten en zooals het is beschermd worden. v Echter kunnen worden geweigerd of nietig verklaard : 1°. de merken, die van dien aard zijn, dat zij inbreuk kunnen maken op rechten, door derden verkregen in het land, waar de bescherming wordt gevraagd ; 2°. de merken, die elk onderscheidend kenmerk missen of wel uitsluitend bestaan uit teekens of aanwijzingen, welke in den handel kunnen dienen tot aanduiding van de soort, de hoedanigheid, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, de plaats van herkomst der waren of het tijdstip van voortbrenging of gebruikelijk zijn geworden in de gangbare taal of de rechtmatige en vaststaande gewoonten van den handel in het land, waar de bescherming wordt gevraagd. Bij de beoordeeling van het onderscheidend kenmerk van een merk moet rekening worden gehouden met al de feitelijke omstandigheden, met name met den duur van het gebruik van het merk ; 3°. de merken, die strijdig zijn met de zedelijkheid of de openbare orde. Als land van oorsprong zal beschouwd worden het land, waar de inzender zijn voornaamste inrichting heeft. Indien de voornaamste inrichting niet in een der landen van de Unie gevestigd is, zal het land waartoe de inzender behoort, als het land van oorsprong worden beschouwd. 7. De aard van het voortbrengsel, waarop het fabrieks- of handelsmerk moet worden geplaatst, kan in geen geval een beletsel tegen het depot van het merk opleveren. Ibis. De contracteerende landen verbinden zich tot het depot toe te laten en te beschermen de merken, die aan gemeenschappen toebehooren, welker bestaan niet strijdig is met de wet van het land van oorsprong, zelfs al bezitten deze gemeenschappen niet een inrichting van nijverheid of handel. Evenwel zal elk land vrij zijn in het stellen van bijzondere voorwaarden, waaronder een gemeenschap kan worden toegelaten tot het doen beschermen van hare merken. 8. De handelsnaam zal in alle landen der Unie, zonder verplichting van depot, beschermd worden, onverschillig of die naam deel uitmaakt van een fabrieks- of handelsmerk of niet. 9. Elk voortbrengsel, dat onrechtmatig van een fabrieks- of handelsmerk, of van een handelsnaam voorzien is, zal in beslag genomen worden bij den invoer in die landen der Unie, waar dat merk of die naam aanspraak hebben op wettelijke bescherming. Indien de wetgeving van een land niet de inbeslagneming bij den invoer toelaat, zal een verbod van invoer in de plaats treden voor de in beslagneming. De inbeslagneming zal eveneens plaats hebben in het land, waar het voortbrengsel op ongeoorloofde wijze van een merk of een handelsnaam is voorzien of waar het werd ingevoerd. De inbeslagneming zal plaats hebben ten verzoeke óf van het openbaar ministerie öf van elke andere bevoegde macht, óf van de belanghebbende partij, hetzij particulier of vereeniging overeenkomstig de binnenlandsche wetgeving van elk land. De autoriteiten zullen niet tot inbeslagneming gehouden zijn ingeval van doorvoer. Indien de wetgeving van een land noch de inbeslagneming bij invoer, noch een verbod van invoer, noch de inbeslagneming in het land zelf toelaat, zullen deze maatregelen worden vervangen door de handelingen en middelen, welke de wet van dat land in gelijk geval aan de nationalen verzekert. 10. De bepalingen van het voorgaand artikel zullen toepasselijk zijn op elk voort* brengsel, dat valschelijk, ter aanduiding van herkomst, van den naam eener bepaalde plaats voorzien is, wanneer die aanduiding vergezeld gaat van een handelsnaam, die verdicht of met een bedriegelijke bedoeling aan een ander ontleend is. Als belanghebbende partij wordt beschouwd ieder voortbrenger, fabrikant of koopman, die zich met de voortbrenging of bewerking van dat voortbrengsel of den handel daarin bezig Jioudt en gevestigd is hetzij in de plaats, welke valschelijk als plaats .van herkomst is opge- geven, hetzij in de landstreek, waarin deze plaats is gelegen. 106i*. Alle contracteerende landen verbinden zich aan hen, die tot de Unie behooren, een werkelijke bescherming te verzekeren tegen de oneerlijke mededinging. 11. De contracteerende landen zullen aan de voor octrooi vatbare uitvindingen, de gebrui ksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid en de fabrieks- of handelsmerken, die betrekking hebben op de voortbrengselen, welke op de officieele of officieel erkende internationale tentoonstellingen, in een dier landen gehouden, zullen worden ten toon gesteld, een tijdelijke bescherming verleenen overeenkomstig hunne binnenlandsche wetgeving. 12. Elk der contracteerende landen verbindt zich tot het inrichten van een bij zonderen dienst van den industrieelen eigendom en een centrale bewaarplaats, ten einde openbare mededeeling te doen van de octrooien van uitvinding, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid en de fabrieksof handelsmerken. Deze dienst zal, voor zooverre mogelijk, een regelmatig verschijnend officieel blad uitgeven. 4 13. Het internationaal bureau, te Bern opgericht onder den naam van Internationaal Bureau tot bescherming van den industrieelen eigendom, is geplaatst onder het hoog gezag der Regeering van den Zwitserschen Bond, die daarvan de inrichting regelt en toeziet op zijne werking. Het Internationaal Bureau zal allerlei inlichtingen betreffende de bescherming van den industrieelen eigendom verzamelen en in eene algemeene statistiek vereenigen, welke aan alle administratiën zal worden rondgedeeld. Het zal bestudeeren wat van gemeenschappelijk nut en belang voor de Unie is, en, met behulp van de bescheiden, welke door de verschillende Administratiën te zijner beschikking zullen worden gesteld, een regelmatig verschijnend blad in de Fransche taal samenstellen over de vragen, die het doel der Unie raken. De nummers van dit blad, evenzeer als alle bescheiden door het Internationaal Bureau uitgegeven, zullen tusschen de AcLministratiën der tot de Unie behoorend^ landen worden verdeeld naar evenredigheid van het aantal der hieronder vermelde eenheden. De exemplaren en bescheiden, welke bovendien mochten worden aangevraagd, hetzij door de genoemde Administratiën, hetzij door vereenigingen of bijzondere personen, zullen afzonderlijk worden betaald. Het Internationaal Bureau zal zich te allen tijde ter beschikking van de leden der Unie moeten houden, ten einde hun over de vragen betreffende den internationalen dienst van den industrieelen eigendom de bijzondere inlichtingen te geven, • welke zij noodig zouden kunnen hebben. Het zal omtrent zijn werking een jaarlijksch verslag uitbrengen, dat aan al de leden der Unie zal worden medegedeeld. De officieele taal van het Internationaal Bureau zal de Fransche taal zijn. De uitgaven van het Internationaal Bureau zullen gemeenschappelijk door de contracteerende landen worden gedragen. Zij zullen in geen geval het bedrag van 60,000 francs per jaar te boven gaan. Ten einde het aandeel van elk der landen in dat totaal bedrag der kosten te'bepalen, zullen de contracteerende landen en die, welke zich later bij de Unie mochten aansluiten, worden verdeeld in zes klassen, die ieder in evenredigheid van een zeker aantal eenheden bijdragen, te weten : lste klasse 25 eenheden. 2de „ 20 3de „ 15 4de „ 10 „ 5de „ 5 „ 6de „ 3 >i Deze coëfficiënten zullen vermenigvuldigd worden met het getal landen van iedere klasse, en de som der aldus verkregen producten zal het getal eenheden opleveren, waardoor het totaal der uitgaven gedeeld moet worden. De uitkomst zal het bedrag der eenheid van kosten uitmaken. Elk der contracteerende landen zal bij zijne toetreding de klasse aanwijzen, waarin het wenscht te worden gerangschikt. De Regeering van den Zwitserschen Bond zal op de uitgaven van het Internationaal Bureau toezien, de noodige voorschotten doen en de jaarlijksche rekening opmaken, die aan alle andere Administratiën zal worden medegedeeld. 14. Het tegenwoordige verdrag zal aan geregelde herzieningen worden onderworpen, ten einde daarin de verbeteringen aan te brengen, die kunnen strekken tot volmaking van het stelsel der Unie. Te dien einde zullen achtereenvolgens in een der contracteerende landen bijeenkomsten van de afgevaardigden dier landen plaats hebben. De administratie van het land, waar de bijeenkomst zitting moet houden, zal, met medewerking van het Internationaal Bureau, het werk dier bijeenkomst voorbereiden. De directeur van het Internationaal Bureau zal de zittingen der bijeenkomsten bijwonen, en aan de beraadslagingen deelnemen zonder recht van stemming. 15. Er is overeengekomen, dat de contracteerende landen zich wederkeerig het recht voorbehouden afzonderlijk onderling bijzondere schikkingen te treffen tot bescherming van den industrieelen eigendom, voor zoover deze schikkingen niet in strijd zijn met de bepalingen van het tegenwoordige verdrag. 16. De landen, die aan het tegenwoordige verdrag geen deel hebben genomen, zullen op hun verzoek daartoe mogen toetreden. Deze toetreding zal langs diplom at ieken weg ter kennis der Regeering van den Zwitserschen Bond en door dezen ter kennis van alle andere Regeeringen worden gebracht. Zij zal medebrengen volledige toetreding tot alle bepalingen en volledige toelating tot alle voordeelen, bij het tegenwoordige verdrag bedongen, en zal beginnen te werken een maand na de toezending van de kennisgeving door de Regeering van den Zwitserschen Bond aan de andere landen der Unie, tenzij het toetredend land een later tijdstip mocht hebben bepaald. 16bis. De contracteerende landen hebben het recht te allen tijde tot het tegenwoordige verdrag toe te treden voor hunne koloniën, bezittingen en afhankelijke gebieden en protectoraten of voor eenige van deze. Te dien einde kunnen zij öf eene algemeene verklaring indienen, waardoor al hunne koloniën, bezittingen, afhankelijke gebieden en protectoraten in de toetreding zijn begrepen, öf zich bepalen tot de aanwijzing van die, welke ervan zijn uitgesloten. Deze verklaring zal schriftelijk ter kennis der Regeering van den Zwitserschen Bond en door dezen ter kennis van alle andere Regeeringen worden gebracht. De contracteerende landen zullen onder dezelfde voorwaarden het verdrag kunnen opzeggen voor hunne koloniën, bezittingen, afhankelijke gebieden en protectoraten of voor eenige van deze. 17. De uitvoering der wederkeerige verbintenissen in het tegenwoordige verdrag vervat, is, voor zooveel noodig, afhankelijk van de vervulling der formaliteiten en regelen, vastgesteld door de Staatswetten van die der contracteerende landen, welke gehouden zijn de toepassing daarvan uit te lokken, waaraan zij beloven binnen den kortst mogelijken tijd te voldoen. Ylbis. 5et verdrag zal gedurende onbepaalden tijd van kracht blijven, totdat een jaar zal zijn verstreken sedert den dag, waarop het zal zijn opgezegd. Deze opzegging zal worden gericht tot de Regeering van den Zwitserschen Bond. Zij zal alleen werken met betrekking tot het land, dat haar zal hebben gedaan, blijvende het verdrag verbindend voor de andere contracteerende landen. 18. De tegenwoordige Akte zal worden bekrachtigd, en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd te Washington, uiterlijk den eersten April 1913. Zij zal worden ten uitvoer gelegd, tusschen de landen, die haar zullen hebben bekrachtigd, eene maand na het verstrijken van dien termijn. Deze akte zal met haar slotprotocol, voor de betrekkingen tusschen de landen, die haar zullen hebben bekrachtigd, vervangen het verdrag van Parijs van 20 Maart 1883 ; het bij die akte behoorende slotprotocol; het protocol van Madrid van 15 April 1891, betreffende de vaststelling der inkomsten van het Internationaal Bureau, en de additioneele Akte van Brussel van 14 December 1900. Evenwel zullen de genoemde akten van kracht blijven voor de betrekkingen met de landen die de tegenwoordige Akte niet zullen hebben bekrachtigd. 19. De tegenwoordige Akte zal worden geteekend in een enkel exemplaar, hetwelk zal worden neergelegd in het archief der Regeering van de Vereenigde Staten. Een gewaarmerkt afschrift zal door de Regeering worden gezonden aan de Regeeringen van alle Unielanden. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden de tegenwoordige Akte hebben geteekend. Gedaan te Washington in een enkel exemplaar, den 2den Juni 1911. Voor Duitschland : Haniel von Haïmhausen. H. Robolski. Albert Osterrieth. Voor Oostenrijk en voor Hongarije : baron de Hengelmüller, Ambassadeur van Oostenrijk-Hongarije. Voor Oostenrijk : dr. Paul ridder Beck de Mannagetta et Lerchenau, Afdeelingchef en President vati het K. K. Bureau voor octrooien van uitvinding. Voor Hongarije : Elemék de Pompéry, Ministeriaal-Raad aan het Koninklijk Hongaarsch Bureau voor octrooien van uitvinding. Voor België: J. Brunet. Georges de Ro. Capitaine. Voor Brazilië : R. de Lima e Silva. Voor Cuba : Antonio Martin Rivero. Voor Denemarken : J. Clan. Voor de Dominicaansche Republiek : Emilio C. Joubert. Voor Spanje : Juan Riano y Gayangos. J. Florez Posada. Voor de Vereenigde Staten van Amerika : Edward Bruce Moore. Frederick P. Fish. Melvelle Church Robt. H. Pakkinson. Charles H. Duell. Voor Frankrijk : plerre leeèvre-pontalis. G. Breton. Michell Pelletier. Geoeges Maillard. Voor Groot-Br itanniê : A. Mitchell Innes. A. E. Bateman. W. Temple Franks. Voor Italië : Lazarro Negrqtto Cambiaso. Emieio Venezian. G. B. Ceccato. Voor Japan : K. Matsui.' Morio Nakamatsu. Voor de Vereenigde Staten van Mexico : J. de las FuènTES. Voor Nooricegen : Ludwich Aubert. Voor Nederland : Snijder van Wissenkerke. Voor Portugal: J. F. H. M. da Franca, Vti. d'Alte. Voor Zweden : Albert Ehrensvard. Voor Zwitserland : }'. Ritter. W. Kraft. Henri Martin. Voor Tunis : E. de Peretti de la Rocca. VERTALING. SLOTPROTOCOL. Op het oogenblik, waarop wordt overgegaan tot de onderteekening van de Akte heden ten dage gesloten, zijn de ondergeteekende 'gevolmachtigden overeengekomen als volgt': Ad artikel 1. De woorden „industrieele eigendom" moeten in hunne ruimste beteekenis worden opgevat; zij strekken zich uit tot elke voortbrenging op het gebied der landbouwnijverheid (wijnen, granen, vruchten, vee, enz.) en der mijnbouwnijverheid (mineralen, minerale wateren, enz.). Ad artikel 2, a. Onder de benaming octrooien van uitvinding zijn begrepen de verschillende soorten van nijverheidsoctrooien, die in de wetgevingen der contracteerende landen erkend zijn, zooals octrooien van invoer, verbeteringsoctrooien, enz., zoowel voor de werkwijzen als voor de voortbrengselen. b. Er is overeengekomen, dat de bepaling van art. 2, welke hen, die tot de Unie behooren, vrijstelt van de verplichting omtrent woonplaats en inrichting, een Verklarend karakter heeft en bijgevolg moet worden toegepast op alle rechten ontstaan uit het verdrag van den 20sten Maart 1883, vóór het in werking treden van de tegenwoordige Akte. c. Er is overeengekomen, dat de bepalingen van art. 2 geenerlei afbreuk doen aan de wetgeving van elk der contracteerende landen, voor wat betreft de rechtspleging, die voor de rechterlijke colleges gevolgd wordt, en de bevoegdheid dier colleges en de keuze van woonplaats of het stellen van een gemachtigde, gevorderd door de wetten op de octrooien, de gebruiksmodellen, de merken, enz. Ad artikel 4. Er is overeengekomen, dat, indien een teekening of model van nijverheid in een land zal zijn gedeponeerd krachtens een recht van voorrang, hetwelk is gegrond op het depót van een gebruiksmodel, de termijn van voorrang geen andere zal zijn dan die, welken artikel 4 heeft bepaald voor de teekeningen en modellen van nijverheid. Ad artikel 6. Er is overeengekomen, dat de bepaling van het eerste lid van artikel 6 niet het recht uitsluit van den inzender een door de bevoegde macht afgegeven verklaring te eischen van regelmatige inschrijving. Er is overeengekomen, dat het niet door de bevoegde machten veroorloofde gebruik van openbare wapens, waardigheidsteekens of ridderorden, of het gebruik van officieele, door een land der Unie aangenomen teekens en stempels van controle en van waarborg kan worden beschouwd als strijdig met de openbare orde in den zin van n°. 3 van art. 6. Evenwel zullen niet als strijdig met de openbare orde worden beschouwd, de merken, welke met de toestemming der bevoegde machten de afbeelding be\atten van openbare wapens, ridderorden of waardigheidsteekens. Er is overeengekomen, dat een merk niet als strijdig met de openbare orde zal kunnen worden beschouwd om de enkele reden, dat het niet in overeenstemming is met eenige bepaling der wetgeving op de merken, behalve in het geval deze bepaling zelve de openbare orde betreft. Het tegenwoordige slotprotocol, hetwelk zal worden bekrachtigd te zelfder tijd als de Akte heden ten dage gesloten, zal beschouwd worden (en onafscheidelijk deel van deze Akte uit te maken, en zal dezelfde kracht, waarde en duur hebben. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevol machtigden het tegenwoordig protocol hebben ge teekend. Gedaan te Washington in een enkel exemplaar, den 2den Juni 1911. Haniel von Haimhausen. H. Robolski. Albert Osterrieth. baron de Hengelmüller, Ambassadeur van Oostenrijk-Hongarije; dr. Paul ridder Beck de Mannagetta et Lerchenatj, Afdeelingschef en President van het K. K. Bureau voor octrooien van uitvinding. Elemér de Pompéry, Ministeriaal-Raad aan het Koninklijk Hongaarsch Bureau voor octrooien van uitvinding. J. Brunet. Georges de ro c'ai'itaine. R. de Lima e Silva. Antonio Martin Rivero. J. Clan. Emilio C. Joübert. Juan Riano y Gayangos. J. Florez Posada. Edward Bruce Moore. Frederick P. Fish. Melville Church. Robt. H. Parkinson. Charles H. Duel. plerre lefèvre-pontalis. G. Breton. Michel Pellbtier. Georoes Maillard. A. Mitchell Innes. A. E. Bateman. W. Temple Franks. Lazarro Negrotto Cajibiaso. Emilio Venezian. G. B. Ceccato. K. Matsui. Morio Nakamatsu. J. de las FuENTES. Ludwig Aubert. Snijder van Wissenkerke. J. F. H. M. da Franca, VTI!. d'Alte. Albert Ehrensvard. P. Ritter. W. Kraft. Henri Martin. E. de Peretti de la Rocca. vertaling. SCHIKKING VAN MADRID van den liden April 1891 voor de internationale inschrijving van fabrieks- of handelsmerken, herzien te Brussel den 14den December 1900 en te Washington den 2den Juni 1911, gesloten tusschen Oostenrijk, Hongarije, België, Brazilië, Cuba, Spanje, Frankrijk, Italië, Mexico, Nederkind, Portugal, Zwitserland en Tunis. De ondergeteekenden, behoorlijk gemachtigd door hunne wederzijdsche Regeeringen, hebben in gemeen overleg den volgenden tekst vastgesteld. die zal vervangen de schikking geteekend te Madrid d.-n 14den April 1891, en S. & J. n°. 47, 6e dr. 6 de additioneele akte, geteekend te Brussel, den 14den December 1900, te weten : Art. 1. De onderdanen of burgers van elk der contracteerende landen zullen zich in al de andere landen de bescherming kunnen verzekeren van hunne bij het depot in het land van oorsprong aangenomen fabrieks- of handelsmerken, door middel van het depot van gezegde merken bij het Internationaal Bureau te Bern, gedaan door de tusschenkomst van de administratie van het gezegd land van Oorsprong. 2. Met de onderdanen of burgers der contracteerende landen worden gelijkgesteld de onderdanen of burgers der niet tot de tegenwoordige schikking toegetreden landen, die, op het grondgebied van de door deze schikking gevormde Unie van beperkten omvang, voldoen aan de voorwaarden, vastgesteld bij artikel 3 van het algemeen verdrag. 3. Het Internationaal Bureau zal de overeenkomstig artikel 1 gedeponeerde merken onmiddellijk inschrijven. Het zal van die " inschrijving aan de verschillende Administratiën kennis geven. De ingeschreven merken zullen worden openbaar gemaakt in een door het Internationaal Bureau uitgegeven, regelmatig verschijnend blad, met gebruikmaking van de aanwijzingen, vervat in de aanvraag om inschrijving, en van een door den inzender verstrekt cliché. Indien de inzender de kleur als onderscheidend kenmerk van zijn merk verlangt, zal hij gehouden zijn : 1°. hiervan melding te maken en bij de inzending eene verklaring' te voegen, welke de verlangde kleur of vereeniging van kleuren aanwijst; 2°. bij zijne aanvrage gekleurde exemplaren van bedoeld merk te voegen, welke zullen worden gehecht aan de kennisgevingen van inschrijving, uitgaande van het Internationaal Bureau. Het aantal dezer exemplaren zal worden bepaald bij het Reglement van uitvoering. Met het oog op de in de contracteerende landen aan de ingeschreven merken te geven openbaarheid, zal elke Administratie kosteloos van het Internationaal Bureau zooveel exem- plaren van de bovenvermelde publicatie ontvangen, als zij zal willen aanvragen. Deze openbaarheid zal in alle contracteerende landen als volkomen voldoende worden beschouwd r en geene andere zal van den inzender kunnen gevorderd worden. 4. Van het tijdstip der aldus op het Internationaal Bureau gedane inschrijving af, zal de bescherming van het merk in elk der contracteerende landen dezelfde zijn als ware dit merk daar rechtstreeks gedeponeerd. Elk merk, internationaal ingeschreven binnen vier maanden na den dag van het depot in het land van oorsprong, zal het recht van voorrang genieten, bij artikel 4 van het algemeene verdrag vastgesteld. 4bis. Wanneer een merk, reeds gedeponeerd in een of meer der contracteerende landen, daarna is ingeschreven door het Internationaal Bureau ten name van denzelfden persoon of van diens rechtverkrijgende, zal de internationale inschrijving beschouwd worden als in de plaats te zijn getreden van de vroegere nationale inschrijvingen, zonder afbreuk te doen aan de rechten, door laatstvermelde inschrijvingen verkregen. 5. In de landen, waar hunne wetgeving hen daartoe machtigt, zullen de administraties, aan welke het Internationaal Bureau van de inschrijving van een merk zal kennis geven, de bevoegdheid hebben te yerklaren, dat de bescherming niet op hun grondgebied aan dit merk kan worden verleend. Eene dergelijke weigering zal alleen geoorloofd zijn op grond van omstandigheden die, krachtens het algemeene verdrag, van kracht zouden zijn ten aanzien van een merk, ter nationale.inschrijving ingezonden. Zij zullen van die bevoegdheid behooren gebruik te maken binnen den termijn, door de wet van hun land bepaald, en uiterlijk binnen het jaar na de kennisgeving, bedoeld in art. 3 onder opgave aan het 'Internationaal Bureau van hunne redenen van weigering. Gezegde verklaring, aldus aan het Internationaal Bureau medegedeeld zijnde, zal door hetzelve zonder verwijl worden overgebracht aan de Administratie van het land van oorsprong en aan den eigenaar van het merk. De belang- 6* hebbende zal dezelfde middelen van verhaal hebben als ware het merk door hem rechtstreeks gedeponeerd in het land, waar de bescherming Wordt geweigerd. 5bis. Het Internationaal Bureau zal aan ieder, die daartoe aanvrag ; doet, tegen eene in het reglement van uitvoering bepaalde taks, een afschrift afgeven van de aanteekeningen met betrekking tot een bepaald merk in het register ingeschreven. 6. De bescherming voortvloeiende uit de inschrijving op het Internationaal Bureau zal twintig jaren duren van het tijdstip dezer inschrijving af, maar zal niet kunnen worden ingeroepen ten behoeve van een merk, dat niet meer de wettelijke bescherming in het land van oorsprong mocht genieten. 7. De inschrijving zal steeds kunnen worden vernieuwd volgens de voorschriften van de artt. 1 en 3. Zes maanden vóór den afloop van den termijn van bescherming zal liet Internationaal Bureau een officieus bericht geven aan de Administratie van het land van oorsprong en aan den eigenaar van het merk. 8. De Administratie van het land van oorsprong zal naar goedvinden vaststellen en te haren voordeele innen eene taks, welke zij zal vorderen van den eigenaar van het merk, waarvan de internationale inschrijving wordt gevraagd. Deze taks zal worden verhoogd met een internationaal emolument van 100 franken voor het eerste merk en- van 50 franken voor elk volgend merk terzelfder tijd en door denzeifden eigenaar ingezonden. De jaarlijksche opbrengst van deze taks zal door de zorgen van het Internationaal Bureau in gelijke deelen worden verdeeld onder de contracteerende landen, na aftrek der gemeenschappelijke onkosten door de uitvoering dezer schikking veroorzaakt. Sbi.s. De eigenaar van een internationaal merk kan steeds afstand doen van de bescherming in een of meer der contracteerende landen, door middel van eene verklaring, afgegeven aan de Administratie van het land van oorsprong van het merk, ter mededeeling aan het Internationaal Bureau, dat haar ter kennis zal brengen van het land, waarop deze ai-stand betrekking heeft. 9. De Administratie van het land van oorsprong zal aan het Internationaal Bureau kennis geven van elke nietigverklaring, doorhaling, afstand, overdracht en van andere wijzigingen, die zich ten opzichte van den eigendom van het merk zullen voordoen. Het Internationaal Bureau zal deze wijzigin gen inschrijven, dezelve mededeelen aan de Administratiën der contracteerende landen en terstond in zijn blad openbaar maken. Op dezelfde wijze zal worden gehandeld wanneer de eigenaar van het merk mocht vragen de lijst der voortbrengselen waarvoor het merk bestemd is, te beperken. De latere toevoeging aan de lijst van een nieuw voortbrengsel is niet mogelijk dan door een nieuw depot, verricht overeenkomstig de voorschriften van art. 3. Met de toevoeging wordt gelijkgesteld de vervanging van een voortbrengsel door een ander. $bis. Indien een in het internationaal register ingeschreven merk mocht worden overgedragen aan een persoon, gevestigd in een ander der con.tracteerende landen dan het land van oorsprong van het merk, zal de overdracht door de Administratie van dat land van oorsprong ter kennis van het Internationaal Bureau worden gebracht. Het Internationaal Bureau zal de overdracht inschrijven en, na ontvangst van de toestemming der Administratie, waaronder de nieuwe eigenaar thuis behoort, haar mededeelen aan de andere Administratiën en in zijn blad openbaar maken. Bovenstaande bepaling heeft niet tengevolge wijziging der wetgevingen van de contracteerende landen welke de overdracht van het merk niet toelaten zonder den gelijkt ij digen afstand van de inrichting van nijverheid of handJ, ter onderscheiding van welker voortbrengselen het merk dient. Overdracht van een in het internationaal register ingeschreven merk aan een persoon, niet gevestigd in een der contracteerende landen, zal niet worden ingeschreven. 10- De Administratiën zullen in gemeen overleg de bijzonderheden betreffende de uitvoering van de tegenwoordige schikking regelen. 11. De landen der Unie tot bescherming van den industrieelen eigendom, die aan de tegen - woordige schikking geen dee) hebben genomen, zullen daartoe op hunne aanvrage mogen toetreden, in den vorm voorgeschreven bij het algemeene verdrag. Zoodra aan het Internationaal Bureau zal zijn bericht, dat een land of een van diens koloniën, tot de tegenwoordige schikking is toegetreden, zal het aan de administratie van dat land, overeenkomstig art. 3, eene verzameling zenden van de kennisgevingen van inschrijving der merken, welke op dat oogenblik de internationale bescherming genieten. Deze kennisgevingen zullen op zich zelve voldoende zijn om aan gezegde merken het genot der voorafgaande bepalingen op het grondgebied van het toegetreden land te verzekeren en zullen den termijn van een jaar doen aanvangen, gedurende welken de betrokken administratie de verklaring zal kunnen afleggen, voorzien bij art. 5. 12. De tegenwoordige schikking zal worden bekrachtigd, en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd te Washington, uiterlijk den lsten April 1913. Zij zal in werking treden eene maand na het verstrijken van dien termijn en zal dezelfde kracht en duur hebben als het algemeen verdrag. Ten blijke waarvan d< wederzijdsche gevolmachtigden de tegenwoordige schikking hebben geteekend. Gedaan te Washington in een enkel exemplaar, den 2den Juni 1911. Voor Oostenrijk en voor Hongarije : baron de Hengelmüller, Ambassadeur van Oostenrijk-Hongarije. Voor Oostenrijk : dr. Paul ridder Beck de Mannagetta et Lerchenau, Afdeelingschef en President van het K. K. Bureau voor octrooien van uitvinding. Voor Hongarije : Elemüjr de Pompéry, Ministeriaal-Raad aan het Koninklijk Hongaarsch Bureau voor octrooien van uitvinding. Voor België: J. Brunet. Georges de Ro. Capitaine. 'Voor Brazilië : R. de Lima e Silva. Voor Cuba : Antonio Martin Riveko. Voor Spanje : Jüan Riano y Gayangos. J. Florez Posada. Voor Frankrijk : plerre lefèvrePONTALIS. G. Breton. Michel Pelletier. Georoes Maili.ard. Voor Italië : Lazarro Negrotto Cambiaso. Emilio Venezian. G. B. Ceccato. Voor Mexico : J. DE LAS FtTENTES. Voor Nederland : Snijder van Wissknkerke. Voor Portugal: J. F. H. M. da Franca, Vte. d'Alte. Voor Zwitserland : P. Ritter. W. Kraft. Henri Martin. Voor Tunis : E. de Peretti de la Rocca. Besluit van den loden December 1914, S. 558, tot vaststelling van een Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. (Reglement Industrieel Eigendom 1914 S. 558.) (Zooals dit besluit gewijzigd is bij besluit van 5 Augustus 1918, S. 507.) Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 24 Augustus 1914, n°. 8505, Afdeeling Handel : Gelet op artikel 1 der Merkenwet, zooals dit is gewijzigd laatstelijk bij de wet van 8 Februari 1912 (Staatsblad n°. 64); Gelet op Ons besluit van 9 Maart 1912 {Staatsblad n°. 102): Den Raad van State gehoord (advies van 6 October 1914, n°. 28); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 8 December 1914, n°. 20867, Afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : Onder intrekking van het Koninklijk Besluit van 9 Maart 1912 (Staatsblad n°, 102), met ingang van ] Januari 1915 vast te stellen het bij dit besluit gevoegde Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's-Gravenhage, den 15 December 1914. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, PoSTHUMA. (Uitgeg. 24 Dec. 1914.) REGLEMENT voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. HOOFDSTUK I. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 1. Het Bureau voor den Industrieelen Eigendom bestaat uit : a. den Octrooiraad en de aan dezen toegevoegde technische en rechtsgeleerde ambtenaren ; b. een bureau voor de fabrieks- en handelsmerken ; c. een administratie ven dienst, zoowel voor den Octrooiraad als voor het bureau voor de fabrieks- en handelsmerken dienende. 2. 1. Met de leiding van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom is belast een College van drie Directeuren. 2. Dit College bestaat uit den Voorzitter van den Octrooiraad en een technisch en een rechtsgeleerd gewoon lid van den Octrooiraad, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen, welke tevens vormen de Centrale afdeeling van den Octrooiraad, bedoeld in art. 7 van het Octrooi regiem ent. 8. De Voorzitter van den Octrooiraad is tevens Voorzitter van het College van Directeuren van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Hij belegt de vergaderingen van het College en is daartoe verplicht indien zijn beide mede-directeuren zulk^ verlangen. 4. De Directeuren van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom regelen de aan hun College en aan de centrale afdeeling van den Octrooiraad opgedragen werkzaamheden onderling, met dien verstande dat de Voorzitter van het College tevens optreedt als Directeur van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, genoemd in de artikelen 12 en volgende der M erken wet. 5. Laatstbedoelde Directeur alsmede het College van Directeuren, is bevoegd een deel van zijne werkzaamheden onder zijne verantwoordelijkheid aan een ambtenaar bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom op te dragen. 3. 1. De ambtenaren bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom worden door de Koningin, en voor zoover betreft hen, wier jaarwedde minder dan f 1200 bedraagt of die tijdelijk worden aangesteld, alsmede de bedienden, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel benoemd, geschorst en ontslagen. 2. Zij mogen niet tevens zijn advocaat of octrooibezorger, noch middellijk of onmiddellijk betrokken zijn bij eene onderneming tot het aanvragen of verhandelen van octrooien of tot het aanvragen van inschrijving van fabrieksen handelsmerken, en evenmin ter zake van octrooien of fabrieks- en handelsmerken adviezen geven, anders dan ingevolge hunne ambtelijke taak. Zij mogen zonder toestemming van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel geen ander bezoldigd ambt of bezoldigde betrekking bekleeden dan voor zooveel de ambtenaren bij den Octrooiraad betreft, het ambt van plaatsvervangend lid van dien Raad. 4. Alvorens hun ambt of hunne bediening te aanvaarden, leggen de ambtenaren en bedienden in handen van een der Directeuren de volgende belofte af : „Ik beloof, dat ik ijverig, nauwgezet en onpartijdig de plichten zal vervullen, welke het ambt (de bediening) van medebrengt, en met name stiptelijk zal helpen uitvoeren de hierbij in aanmerking komende wetten en algemeen® maatregelen van bestuur, en dat ik om iets hoegenaamd in dit ambt te doen of te laten, van niemand middellijk of onmiddellijk een^ge belofte of eenig geschenk zal aannemen. Dat beloof ik. Ik verklaar, dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel, voor het verkrijgen mijner aanstelling, aan iemand, wien het ook zij, iets heb gegeven of beloofd. Dat verklaar ik." 5. 1. Alle ambtenaren en bedienden bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, daaronder begrepen die bij den Octrooiraad, zijn ondergeschikt aan het College van Directeuren, dat hunne werkzaamheden regelt, daarop toezicht uitoefent en hun verlof tot afwezigheid geeft. 2. Indien de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel dat wenscht, wordt onder diens goedkeuring door het College van Directeuren een reglement voor de inrichting van den dienst en de werkzaamheden der ambtenaren en bedienden vastgesteld. 6. Opdrachten van leveringen en werkzaamheden ten dienste van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom geschieden door of namens het College van Directeuren. 7. 1. Het Bureau voor den Industrieelen Eigendom is voor het publiek opengesteld op alle werkdagen van des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uur, behalve des Zaterdags, als wanneer het des middags te twaalf uur voor het publiek wordt gesloten. 2. Onder goedkeuring van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan door het College van Directeuren worden bepaald, dat het Bureau op een bepaalden werkdag voor het publiek gesloten zal zijn; hiervan geschiedt tijdig openbare kennisgeving. 1 8. Bij afwezigheid van een der Directeuren worden zijne werkzaamheden verricht door de beide andere Directeuren op zoodanige wijze als het College van Directeuren zal hebben bepaald, met dien verstande dat de Voorzitter in 1 Dit besluitiis aldus gewijzigd bij besluit van 5 Augustus 1918, S. 507. zijne werkzaamheden wordt vervangen door een daartoe door den Minister aan te wijzen Directeur. 9. 1. De bij het Bureau ontvangen gelden worden door het College van Directeuren aan de- Algemeene Rekenkamer verantwoord. 2. Uiterlijk vóór den loden van iedere maand worden de in de vorige maand ontvangen gelden bij den Betaalmeester te 's-Gravenhage gestoft. 3. Binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal zendt het College van Directeuren de rekening en verantwoording over dat kwartaal in drievoud aan de Algemeene Rekenkamer door tusschenkomst van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. 4. Deze rekening en verantwoording moet belegd zijn met eene nota van toelichting en met de vereischte quitantiën van storting. 10. 1. Alle bij het Bureau te storten bedragen, zoowel die ingevolge de Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313) als die ingevolge de Merkenwet verschuldigd, kunnen worden voldaan door middel van een of meer bij het Bureau aangekochte zegels, welke tot bedragen en overeenkomstig modellen door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vast te stellen, door het Bureau worden uitgegeven. 2. Bij geldzendingen en betalingen moet uitdrukkelijk en volledig het doel van de betaling schriftelijk worden vermeld, met splitsing, indien deze noodig is, van het totaal bedrag. 11. Alle stukken tot het Bureau te richten moeten in de Nederlandsche taal zijn gesteld en duidelijk leesbaar zijn. Uit het buitenland afkomstige brieven en bewijzen, als bedoeld aan het slot van artikel 3 der Merkenwet en in artikel 16 van dit Reglement, mogen echter in het Fransch, Duitsch of Engelsch gesteld zijn. Van zoodanige bewijzen, in eene andere vreemde taal gesteld, moeten gewaarmerkte vertalingen in het Nederlandsch worden overgelegd. Onvoldoend gefrankeerde stukken worden geweigerd. 12. Jaarlijks, uiterlijk in de maand Mei, wordt door het College van Directeuren aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel een verslag uitgebracht van de werkzaamheden van het Bureau gedurende het laatstverloopen kalenderjaar. HOOFDSTUK II. BEPALINGEN BETREFFENDE FABRIEKS- EN HANDELSMERKEN. 13. 1. De Directeur, bedoeld in het vierde lid van artikel 2 van dit reglement of de daartoe overeenkomstig het vijfde lid van dat artikel aangewezen ambtenaar, oefent alle bevoegdheden uit en vervult alle verplichtingen, door de Merkenwet aan het Bureau voor den Industrieelen Eigendom opgedragen. 2. Hij is belast met de zorg voor de samenstelling en de uitgifte van de afzonderlijke afleveringen Van het blad, in artikel 6 der Merkenwet bedoeld, en bepaalt den prijs, waarvoor die afzonderlijke afleveringen, en dien, waarvoor de bijvoegsels tot het „Journal van het Internationaal Bureau te Bern, bedoeld in artikel 8, voorlaatste lid, der Merkenwet, voor het publiek verkrijgbaar zullen zijn. 14. 1. De bij de artikelen 5 en 8 der Merkenwet bedoelde openbare registers worden in dubbel gehouden. Daarvan kan ieder inzage nemen op de tijdstippen, in artikel 8 vermeld. Te dien einde wordt een exemplaar dier registers op aanvrage in de openbare leeskamer nedergelegd onder behoorlijk toezicht. 2. Het gebruik van pen en inkt tot het maken van afschriften of uittreksels wordt alleen met bijzondere vergunning van den Directeur toegestaan. 15. 1. De Directeur is bevoegd modellen vast te stellen voor de ingevolge artikel 4, eerste lid, der Merkenwet bedoelde door den belanghebbende ter verkrijging van de inschrijving van een merk in te zenden stukken en voor de volmacht, ingevolge artikel 4, tweede lid, dier wet over te leggen. Exemplaren van die modellen zijn aan het Bureau tegen betaling van een daarvoor te bepalen prijs verkrijgbaar. 2. De Directeur kan legaliseering verlangen der onderteekening van de in het eerste lid bedoelde volmacht en van een verzoek tot doorhaling, bedoeld bij artikel 18, sub 1°. der Merkenwet. 16. Wanneer de inzender van een merk ge- bruik wenscht te maken van het recht van voorrang, dat uit artikel 3, derde lid der Merken wet voortvloeit, moet door hem het bewijs worden overgelegd, dat hij dat merk binnen de laatst verloopen vier maanden regelrecht heeft gedeponeerd in een der daar bedoelde staten. 17. 1. Ter bepaling van het tijdstip, waarop een stuk betreffende fabrieks- of handelsmerken bij het Bureau is ingekomen, wordt het onmiddellijk na ontvangst voorzien van een stempel, houdende dag, maand en jaar van die ontvangst, alsmede van een doorloopend nummer, waaronder elk stuk in een register van ingekomen stukken wordt vermeld. Het stempel, waarvan een stuk tot verkrijging van de inschrijving van een merk wordt voorzien, houdt tevens het juiste uur van ontvangst. 2. Bij bezorging van een stuk, anders dan per post, wordt op verlangen de ontvangst erkend door op een bij de overhandiging aan te bieden ontvangstbewijs, dat duidelijk en volledig den aard van het stuk moet vermelden, het voor dat stuk bestemde stempel af te drukken. slotbepaling. 18. Dit reglement kan worden aangehaald onder den titel van „Reglement Industrieele Eigendom", doch met bijvoeging van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Behoort bij Koninklijk besluit van 15 December 1914 (Staatsblad n°. 558). Mij bekend. De Minister van Landbouiv, Posthuma. Wet van den 29sten Juli 1916, S. 347, tot verlenging en herstel van in de Merkenwet genoemde termijnen. Wij WILHELMINA, enz. ... doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat in verband met de tegenwoordige buitengewone omstandigheden de wenschelijkheid is gebleken, dat eene voorziening wordt getrof* fen met betrekking tot verlenging of herstel van bij de Merkenwet genoemde termijnen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. De in de Merken wet genoemde termijnen, welke niet betrekking hebben op de behandeling van een geschil betreffende een merk voor den rechter, kunnen door den directeur van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom op een met redenen omkleed verzoek ingediend door of namens den rechthebbende, telkens voor een tijdsverloop van ten hoogste vier maanden worden verlengd of hersteld. 2. Een verzoek tot herstel moet binnen drie maanden na het verloopen van den termijn, waarvan herstel wordt verlangd, worden ingediend. 3. De termijnen, die 1 Augustus 1914 nog loopende waren en die, welke sedert nog zijn verloopen, kunnen alsnog door den in artikel 1 bedoelden directeur worden hersteld, mits een daartoe met redenen omkleed verzoek binnen drie maanden na het in werking treden dezer wet door of namens den rechthebbende tot dien directeur wordt gericht. 4. Het herstellen van een termijn heeft volledig herstel van rechten tengevolge. 5. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag volgende op dien harer afkondiging. 2. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden zullen hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet wordt geregeld. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 29sten Juli 1916. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthtjma. De Minister van Justitie, B. Ort. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. (Uitgeg. 10 Aug. 1916.) ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers zijn de artikelen der wet. Aankondiging door het Bureau betreffende weigering van inschrijving, nietigverklaring, enz. 16. Aanteekening door het Bureau in de registers van : nietigverklaring enz. van een merk. 15. overgang van een merk. 20. 21. Afbeelding van een merk. Inzending van eene — 4. 7. 19. „ Waarmerking en terugzending van — 5. 19. Beroep op de arrondissements-rechtbank bij weigering tot inschrijving van een merk. 9. 11. 12. „ bij het gerechtshof van de beslissing der rechtbank. 12 bis. „ in cassatie van de beslissing van het gerechtshof. 13. Beschrijving van een merk. Inzending eener — 4. 19. „ Waarmerking en terugzending van — 5. 19. Bewaarplaatsen. Hulp — 2. Bezittingen. Hulpbureaux en hulpbewaarplaatsen in — 2. Blad, door Bureau uit te geven. Opneming van de beschrijving enz. van een ingeschreven merk in het — 6. 19. „ Verkrijgbaarstelling der afzonderlijke afleveringen van hét — waarin de openbaarmaking der ingeschreven merken wordt geplaatst. 6. „ Mededeeling in het — van de verkrijgbaarstelling van het bijvoegsel tot het „Journal" houdende opneming van een internationaal ingeschreven merk. 8. „ Plaatsing door het Bureau van aankondigingen ter zake van weigering van in- schrijving, nietigverklaring enz. in het — 16. Bureau van den industrieelen eigendom. Instelling en inrichting van een — 1. Bureaux en bewaarplaatsen. Hulp — 2. Cassatie. Beroep van de beslissing van het gerechtshof, in — 13. Centrale bewaarplaats verbonden aan het Bureau. 1. Cliché. Inzending van een — van het merk. 4. 7. 19. „ Terugzending van — 6. 19. Eisch. Instellen bij de rechtbank van .een — tot nietigverklaring eener inschrijving. 10. 11- 12. Gelden ontvangen door Bureau. 1. Inlichting. Verstrekking van — door het Bureau. 17. Inrichting van het Bureau van den industrieelen eigendom. 1. Inschrijving van een merk. 3bis. 4. 5. 7. 8. 9. 11. 12. l'2bis. 13. 15. 16. 18. 19. „ Bewijs van — van een internationaal merk. 8. „ Weigering van— 9. 11. 12. 12bis. 13. 16. „ Beroep op de rechtbank bij weigering van — 9. 11. 12. „ Instelling van een beroep op de rechtbank, tot nietigverklaring van eene — 10. 11. 12. v Instelling van hooger beroep bij het gerechtshof te 's Gravenhage ter zake van de beslissing van de rechtbank betreffende de — 12 bis. „ Instelling van cassatie ter zake van de beslissing van het gerechtshof te 's Gravenhage betreffende de — 13. | „ Nietigverklaring van— 12. 12bis. 13. 15. 16. ,, Vervallen der kracht eener — 16. 18. ,, Vernieuwing eener — 19. Inwerkingtreden der wet. 27. Inzage van de registers aan het Bureau. 17. Kleur. Inzending van afdrukken in — 4. 7. 19. Koloniën. Hulpbureaux en hulpbewaarplaatsen in — 2. Kosten bij de inzending van een merk te voldoen. 4. .7. Kosten van uittreksels of afschriften van de registers. 17. „ van schriftelijke inlichting door het Bureau te geven. 17. „ van aanteekening van overgang van een merk. 20. Merk. Verkrijging van het recht tot uitsluitend gebruik van een — 3. „ Inzending van eene afbeelding, beschrijving, cliché en kleur van een — 4. 7. 19. „ Vervallen der kracht van inschrijving van een — 16. 18. „ Vernieuwing der inschrijving van een — 19. „ Overgang van een — en kosten van aanteekening daarvan. 20. 21. „ Niet-toepasselijkheid der wet op een van' overheidswege vastgesteld — 25. Zie ook : Inschrijving van een merk. Minister met de uitvoering van de wet belast. 28. Overgang van een merk. 18. 20. Overgangs- en slotbepalingen der wet. 22—27. Rechtbank. Instelling van een beroep op de — bij weigering van inschrijving van een merk. 9. 11. 12. „ Instelling van een eisch tot nietigverklaring van de inschrijving van een merk bij de — 10. 11. 12. Registers. Inschrijving van een merk. 5. 8. 19. „ Aanteekening van beslissingen omtrent de inschrijving van een merk in de — 15. „ Kostelooze inzage van — 17. „ Uittreksel of afschrift van — verkrijgbaar tegen betaling der kosten. 17. Titel waaronder de wet kan worden aangehaald. 27. Verbod ten aanzien van hetgeen een merk mag bevatten. 4. Vervallen der kracht eener inschrijving van een merk. 18. Wapen. Verbod tot het voeren als merk van een — van het Rijk, provincie, gemeente of publiekrechtelijk lichaam. 4. Woonplaats. Het kiezen van — in het Rijk door niet in het Rijk wonenden bij de inzending van een merk. 14. S. & J. N°. 47. 6e druk. EERSTE AANVULLING der W E T houdende bepalingen op de Fabrieks- en Handelsmerken. (MERKBNWS T.) Besluit van den Iden Mei 1919, S. 257, tot wijziging van het „Reglement Industrieele Eigendom (Staatsblad 558 van 1914)". Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 11 April 1919, n°. 4850, afdeeling Handel; Gezien Ons Besluit van 15 December 1914) gewijzigd bij dat van 5 Augustus 1918, hou, dende vaststelling van een Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom . Den Raad van State gehoord (advies van 22 April 1919, n°. 23) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 3 Mei 1919, n°. 5442, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : Artikel een. Het tweede lid van artikel 9 van het „Reglement Industrieele Eigendom (Staatsblad n°. 558 van 1914)" wordt gelezen als volgt: 2. Uiterlijk vóór den 15den van iedere maand worden de in de vorige maand ontvangen gelden bij den Betaalmeester te 's-Gravenhage of op de postrekening van het Rijk gestort. Artikel twee. Aan het slot van het vierde lid van genoemd artikel 9 worden toegevoegd de woorden „of bewijzen van overschrijving". Artikel drie. Aan meergenoemd artikel 9 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende : 5. Wanneer het College van Directeuren, ingevolge de bevoegdheid, verleend bij artikel 2, vierde lid, het geldelijke en comptabele beheer van het Bureau aan één zijner leden opdraagt, rust de verplichting tot uitvoering van de in dit artikel gegeven voorschriften op dat lid. Artikel vier. Het eerste lid van artikel 10 van het aangehaalde reglement vervalt. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's-Gravenhage, den 7den Mei 1919. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (üitgeg. 16 Mei 1919.) Wet van den 25sten Juli 1919, S. 523. tot wijziging der Merkenwet. Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2e Kamer 1918/19, n°. 494, 1—4 ; Hand. id. 1918/19, bladz. 2932 ; Hand. le Kamer 1918/19, bladz. 648, 655. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, het bedrag der vergoedingen, bedoeld in het 2de en 3de lid van artikel 17 der Merkenwet, te verhoogen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Het tweede lid van artikel 17 der Merkenwet wordt gelezen als volgt: „Ieder kan daarvan voor zijne rekening uittreksel of afschrift bekomen, tegen betaling van 40 cents per 300 lettergrepen of gedeelte daarvan." 2. In het derde lid van artikel 17 dier wet worden de woorden : „vijftig cents" vervangen door „f 1.—". 3. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 25sten Juli 1919. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Koloniën, Idenburg. (Uitgeg. 18 Aug. 1919.) S. & J. N°. 47. 6e druk. TWEEDE AANVULLING DKli MERKENWET Wet van den 4den December 1920, S. 849, houdende wijziging der Merkenwet. Zie betreffende deze wet : Bijl. Hand. 2e Kamer ]919/20, n°. 482, 1—3; 1920/21 n°. 98, 1. Hand. id. 1920/21 bladz. 311. Hand. le Kamer 1920/21 bladz. 93, 96. Wij WILHELMINA, enz. . .. doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, het tarief, bedoeld in artikel 4, vierde lid der Merkenwet te verhoogen, alsmede artikel 17 dier wet nader te wijzigen ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Art. 1. Het in artikel 4, vierde lid der Merkenwet, voorkomende „tien" wordt vervangen door „dertig". 2. Aan artikel 17, derde lid, dier wet, wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende : „Is voor het verstrekken van eene zoodanige inlichting een nader onderzoek noodig. dan is een bedrag van drie gulden verschuldigd." 3. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 4den December 1920. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en IIanpel. H. A van ijsselsteijn. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Koloniën, de Graaff. (Uitgeg. 10 Jan. 1921.) S. & J. N°. 47. 6e drak. DERDE AANVULIJNG der MEBKENWET. Wet van den 5den Juli 1921, S. 842, houdende bepalingen omtrent den handelsnaam. Zie betreffende deze wet : Bijl. Hand. 2e Kamer 1917/18 n°. 354, 1—9 ; 1918/19 n°. 32 ; 1919/20 n°. 22 ; 1920/21, n°. 21. Hand. id. 1920/21 bladz. 2735—2736. Hand. le Kamer 1920/21, bladz. 960, 999, 1056. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is wettelijke bepalingen vast te stellen omtrent den handelsnaam ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1.1. Onder handelsnaam verstaat deze wet den naam of de firma waaronder een koopman zijn bedrijf uitoefent. 2. Onder koopman verstaat deze wet een ieder die koopman is volgens het tweede lid van artikel 2 der Handelsregisterwet 1918 (Staatsblad n°. 493). 2. De handelsnaam gaat over bij erfopvolging en is vatbaar voor overdracht, doch een een ander slechts in verbinding met de handelszaak, die onder dien naam wordt gedreven. 3. 1. Het is den koopman, eigenaar eener handelszaak verboden een handelsnaam te voeren, die in strijd met de waarheid aanduidt, dat de handelszaak, geheel of gedeeltelijk aan een ander zou toebehooren. 2. Het eerste lid is mede van toepassing, indien de in den handelsnaam voorkomende aanduiding slechts in zoo geringe mate van den naam van dien ander afwijkt, dat dientengevolge bij het publiek verwarring van dezen met ien koopman, eigenaar der handelszaak, te duchten is. 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de handelsnaam en de handelszaak afkomstig zijn van een koopman, die dien naam heeft gevoerd niet in strijd met deze wet. 4. 1. Het is verboden een handelsnaam te voeren, die in strijd met de waarheid aanduidt, dat de handelszaak zou toebehooren aan een of meer kooplieden, handelende als eene vennootschap onder eene firma of als eene vennootschap en commandite, of wel aan eene naamlooze vennootschap, eene wederkeerige verzekeringsof waarborgmaatschappij, eene coöperatieve of andere vereeniging of aan eene stichting. 2. In den handelsnaam duidt de vermelding van meer dan één persoon, ook al worden hunne namen niet genoemd, aan, dat de handelszaak toebehoort aan kooplieden, handelende als eene vennootschap onder eene firma ; de woorden „en compagnie", dat de handelszaak toebehoort aan kooplieden, handelende als eene vennootschap onder eene firma of aan een of meer kooplieden, handelende als eene vennootschap en commandite; het woord „maatschappij , dat de handelszaak toebehoort aan eenenaamlooze vennootschap of aan eene vereeniging, en het woord „fonds" aan eene stichting, alles voor zoover niet uit den handelsnaam in zijn geheel het tegendeel blijkt. 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de handelsnaam wordt gevoerd door een koopman zonder vennooten, en die naam en de handelszaak afkomstig zijn van eene vennootschap onder eene firma of van eene vennootschap en commandite, die dien handelsnaam heeft gevoerd niet in strijd met deze wet. 5. Het is verboden een handelsnaam te voeren die, vóórdat de handelszaak onder dien naam werd gedreven, reeds door een anderen koopman rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zoover dientengevolge, in verband met den aard der beide handelszaken en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tusschen die handelszaken te duchten is. 6. 1. Indien een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met deze wet, kan ieder belanghebbende, onverminderd zijne vordering krachtens artikel 1401 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, zich bij verzoekschrift tot den kantonrechter wenden met het verzoek, dengene die den verboden handelsnaam voert, te veroordeelen, daarin zoodanige door den rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de onrechtmatigheid ten opzichte van den verzoeker wordt opgeheven, met veroordeeling tevens van de wederpartij tot eene bepaalde som gelds als schadevergoeding in geval van overtreding van het bevel des rechters. 2. Het verzoekschrift wordt gericht tot den rechter van het kanton, waar de handelszaak gevestigd is, die onder den verboden handelsnaam wordt gedreven. Is die handelszaak buiten het Rijk in Europa gevestigd, doch heeft zij in dat Rijk een filiaal of bijkantoor, dan is de kantonrechter van de plaats, waar dat filiaal of bijkantoor gevestigd is, bevoegd. Is de handelszaak in meer dan één kanton gevestigd, dan is bevoegd de rechter van ieder dier kantons, ter keuze van den verzoeker. Hetzelfde geldt ingeval de handelszaak buiten het Rijk in Europa gevestigd is, doch in meer dan één kanton een filiaal of bijkantoor heelt. 3. Het verzoekschrift wordt aan de wederpartij beteekend. De kantonrechter beschikt niet op het verzoekschrift dan na verhoor ot behoorlijke oproeping van partijen. 4. Binnen één maand na den dag der beslissing van den kantonrechter kan door hem, die daarbij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, hooger oeroep worden ingesteld bij de arrondissements-rechtbank, die in raadkamer beslist. Het derde lid vindt overeenkomstige toepassing. 5. Binnen één maand na den dag der beslissing van de arrondissements-rechtbank kan door hem, die daarbij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, beroep in cassatie worden ingesteld. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt aan de wederpartij beteekend. 6. De kantonrechter kan de voorloopige tenuitvoerlegging zijner beschikking bevelen. 7. 1. Hij die een handelsnaam voert in strijd met deze wet, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. 2. Het feit wordt beschouwd als overtreding. 3. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden of de daarbij opgelegde geldboete is betaald, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste veertien dagen worden opgelegd. 4. Wordt de handelsnaam gevoerd door eene vennootschap onder eene firma, dan wordt de overtreding geacht te zijn gepleegd door ieder der vennooten ; geschiedt het door eene vennootschap en commandite, dan wordt zij geacht te zijn gepleegd door den beheerenden vennoot of, zijn er meer dan één, door ieder hunner; geschiedt het door eene naamlooze vennootschap, eene wederkeerige verzekeringsof waarborgmaatschappij, eene coöperatieve of andere vereeniging of door eene stichting, dan wordt zij geacht te zijn gepleegd door de leden van het bestuur. 5. De ambtenaar van het openbaar ministerie, kan, alvorens tot vervolging van het strafbaar feit over te gaan, dengene die den verboden handelsnaam voert, de wijziging mededeelen, die den ambtenaar noodig voorkomt om de onrechtmatigheid van den handelsnaam op te heffen ; daarbij wordt een bekwame termijn gesteld om die wijziging|aan te brengen. Wordt die wijziging binnen den gestelden termijn aangebracht, dan is het recht tot strafvordering vervallen. 8. In het eerste lid van artikel 36 van het Wetboek van Koophandel worden de woorden „heeft geene firma, noch draagt" vervangen door : „draagt niet". 9. 1. In artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht wordt in plaats van „naam, de firma of het merk", gelezen: „naam of de firma van een ander, of van het merk". 2. In artikel 10 der Merken wet wordt in plaats van „of den naam of de firma bevat, waarop een ander recht heeft, kan hij, die be- weert zoodanig recht te hebben", gelezen: „of den naam of de firma van een ander bevat, kan hij, die beweert zoodanig recht te hebben, of wiens naam of firma het merk bevat,". Slot- en Overgangsbepalingen. 10. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Handelsnaamwet", met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. 11. 1. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. 2. Indien bij het in werking treden dezer wet een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met deze wet, kan te dier zake gedurende vier maanden na dat tijdstip geen rechtsmiddel worden aangewend. 3. Wanneer de uitdrukking „niet in strijd met deze wet" aan het slot van de artikelen 3 en 4 betreft het voeren van een handelsnaam vóór het in werking treden dezer wet, beteekent zij : niet in strijd met deze wet, indien zij tijdens het voeren van den handelsnaam van kracht geweest ware. Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 5den Juli 1921. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handely H. a. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 18 Juli 1921.) S. & J. N°. 47. 6e drak. VIERDE AANVULLING der MEEKENWET. Besluit van den 22aten September 1921, S. 108-r>, tot wijziging van het Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom (Reglement Industrieele Eigendom, Staatsblad n°. 558 van 1914), gelijk dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij het besluit van 7 Mei 1919, (Staatsblad n°. 257). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 26 Mei 1921, n°. 8079, afdeeling Handel ; Gezien Ons besluit van 15 December 1914 (Staatsblad n°. 558) houdende vaststelling van een Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, zooals dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij Ons besluit van 7 Mei 1919 (Staatsblad n°. 257) ; Den Raad van State gehoord (advies van 5 Juli 1921, n°. 14) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 20 September 1921, n°. 11366, afdeeling Hande! ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. I. Het tweede lid van artikel 2 van het „Reglement Industrieele Eigendom" wordt gelezen als volgt: 2. „Dit college bestaat uit den Voorzitter en de twee ondervoorzitters van den Octrooiraad". In het vijfde lid van artikel 2 wordt tusschen de woorden „aan" en „een ambtenaar" ingevoegd „een lid van den Octrooiraad of aan". In artikel 3 van meergenoemd Reglement wordt in het eerste lid in plaats van ,,t' 1200" gelezen „f 2000". Het tweede lid van artikel 3 wordt gelezen als volgt : 2. „Zij mogen zonder toestemming van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel geen ander bezoldigd ambt of bezoldigde betrekking bekleeden dan voor zooveel de ambtenaren bij den Octrooiraad betreft, het ambt van plaatsvervangend lid van dien Raad, zij mogen niet tevens zijn advocaat of octrooibezorger, noch middellijk of onmiddellijk betrokken zijn bij eene onderneming tot het aanvragen of verhandelen van octrooien of tot het aanvragen van inschrijving van fabrieks- en handelsmerken, en evenmin ter zake van octrooien of fabrieks- en handelsmerken adviezen geven, anders dan ingevolge hunne ambtelijke taak. De ambtenaren, die het ambt van plaatsvervangend lid van den Octrooiraad bekleeden, mogen geen deel nemen aan de behandeling van zaken, waarbij zij een middellijk of onmiddellijk belang hebben, of waarbij zij in eenig opzicht betrokken zijn". Aan artikel 3 wordt een derde lid toegevoegd, luidende : .. 3 „Het is den ambtenaren bij het Bureau voor den lndustrieelen Eigendom verboden octrooi aan te vragen". „ In artikel 4 wordt tusschen „en met name en „stiptelijk" ingevoegd : „geheim zal houden hetgeen mij uit hoofde van mijn ambt bekend is van de aanl angige octrooiaanvragen, voor zoover zij niet zijn openbaar gemaakt en . Artikel 7, eerste lid, wordt gelezen : Het Bureau voor den lndustrieelen Eigendom is voor het publiek opengesteld op alle werkdagen ten minste van des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uur, behalve des Zaterdags als wanneer het ten minste tot des voormiddags half twaalf voor het publiek is open- g6fn artikel 8 wordt inplaats van „een daartoe door den Minister aan te wijzen directeur gelezen : „de andere directeuren in een door den Minister te bepalen volgorde . In artikel 13, eerste lid, worden de woorden of de daartoe overeenkomstig het vijlde lid van dat artikel aangewezen ambtenaar , vervangen door „of het lid van den Octrooiraad of de ambtenaar, overeenkomstig het vijlde lid van dat artikel aangewezen". In artikel 14, eerste lid, wordt „8 vervangen door „7". Het tweede lid van artikel 14 vervalt. , . , In artikel 16 wordt het woord „regelrecht vervangen door de woorden „op regelmatige W''Artikel 17, eerste lid wordt als volgt gelezen : 1. Ter bepaling van het tijdstip, waarop een stuk betreffende fabrieks- of handelsmerken bii het Bureau is ingekomen, wordt het onmiddellijk na ontvangst voorzien van een stempel, houdende dag, maand en jaar van die ontvangst. Het stempel, .waarvan een stuk tot verkrijging van de inschrijving van een merk wordt voorzien, houdt tevens het juiste uur van ontvangst". . Art. II. Dit besluit treedt in werking met ingang van een nader door Ons te bepalen Onze voornoemde Minister is bela.st met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en m afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. D. Mi,.... um (üitgeg. 18 Oct. 1921.) S. & i. N«. 47. 6" druk. VIJFDE AANVULLING der MEKKEN WET. Besluit van den ï^den December 1921, S. 1362, houdende wijziging en aanvulling van het besluit van 29 Augustus 1912, houdende bepalingen op de fabrieks- en handelsmerken in de koloniën en de hulpbureaux voor den industrieelen eigendom. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 1 November 1921, 4de af deeling, n°. 84 en 18 November 1921, n°. 19105, .afdeel ing Handel ; Den Raad van State gehoord (advies van 29 November 1921, n°. 44); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 8 December 1921, 4de afdeeling, n°. 49 en 16 December 1921 n°. 20406, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Het in artikel 4, vierde lid, van het „Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912" (Nederlandsch Staatsblad n°. 284, Indisch Staatsblad n°. 545 Gouvernementsblad n°. 87, Publicatieblad n°. 52) voorkomende woord: „tien" wordt vervangen door : „dertig". 2. Aan artikel 17, derde lid, van dat reglement, wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende : „Is voor het verstrekken van eene zoodanige inlichting een nader onderzoek noodig, dan is een bedrag van drie gulden verschuldigd." 3. Het in artikel 20, vierde lid van dat reglement voorkomende woord : „vijf" wordt vervangen door : „vijftien". 4. Dit besluit treedt in werking in Nederlandsch-Indië op een door den GouverneurGeneraal en in Suriname en Oura^ao op een door den Gouverneur te bepalen datum. Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's-Gravenhage, den 19den December 1921. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, de Graaff. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van Ijsselsteijn. (Uitqeg 4 Jan. 1922/1 8. & J. N». 47. 6» drak. ZESDE AANVULLING DER MERK EN WET. Besluit van den 12den Juni 1923, S. 262» tot nadere wijziging van het „Reglement Industrieele Eigendom (Staatsblad^ n°. 55o van 1914)", gelijk dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1085). WIJ WILHELMINA, ENZ. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 8 Januari 1923, n°. 1, Afdeeling Handel; Gezien Ons besluit van 15 December 1914 (Staatsblad n°. 558) houdende vaststelling van een „Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom", gelijk dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij Ons besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1085) ; Den Raad van State gehoord (advies van 1 Mei 1923, n°. 35) ; Gezien het nader rapport van Onzen joornoemden Minister van 2 Juni 191.3, n . o-.9o, afdeeling Handel en Nijverheid ; Hebben goedgevonden en verstaan : Artikel 1 van het „Reglement Industrieele Eigendom" wordt gelezen als volgt: Het Bureau voor den Industrieelen Eigendom bestaat uit: a. den Octrooiraad; ^ , b. het Bureau voor de fabneks- en handelsmerken. . Artikel 2 wordt gelezen als volgt: 1. Met de leiding van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom is een Directeur belast, behoudens dat voor den Octrooiraad gelden de voorschriften in dit reglement en in het „Octrooireglement" gegeven! . , . 2. De Voorzitter van den Octrooiraad xs tevens Directeur van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. 3. De Directeur is bevoegd een deel van zijne werkzaamheden onder zijne verantwoordelijkheid aan een ambtenaar bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom op te dragen. In het eerste lid van Artikel 3 worden de woorden „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" vervangen door de woorden „Minister onder wien het Bureau ressorteert . In het ttfeede lid van Artikel 3 wordep 4? woorden „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" vervangen door de woorden „in het eerste lid bedoelden Minister . In het eerste lid van Artikel 4 wordt in plaats van „een der Directeuren" gelezen „den Directeur". Art. 5 wordt gelezen als volgt: 1. Alle ambtenaren en bedienden bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, uitgezondérd die bij den Octrooiraad, zijn ondergeschikt aan den Directeur, die hunne werkzaamheden regelt, daarop toezicht uitoefent en hun verlof tot afwezigheid geeft. 2. Indien de Minister, onder wien het Bureau ressorteert, dat wenscht, wordt onder diens goedkeuring door den Directeur een reglement voor de inrichting van den dienst en de werkzaamheden der ambtenaren en bedienden vastgesteld. Art. 6 wordt gelezen als volgt: Opdrachten van leveringen en werkzaamheden ten dienste van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, niet uitsluitend ten dienste van den Octrooiraad strekkende, in welk geval de Centrale Afdeeling van den Octrooiraad hiervoor zorg draagt, geschieden door of namens den Directeur. In Artikel 7, tweede lid, worden de woorden „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" vervangen door de woorden „Minister onder wien het Bureau ressorteert", en wordt in plaats van „het College van Directeuren" gelezen „den Directeur". Artikel 8 wordt als volgt gelezen : Bij afwezigheid of ontstentenis van den Directeur worden zijne werkzaamheden verricht door een door den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, aan te wijzen lid van den Octrooiraad of ambtenaar bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Het eerste lid van Artikel 9 wordt gelezen als volgt: 1. De bij het Bureau ontvangen gelden worden door den Directeur of door een door den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, op voorstel van den Directeur aangewezen ambtenaar, verantwoord aan de Algemeene Rekenkamer. Het derde lid van Artikel 9 wordt gelezen als volgt: 3. Binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal zendt de Directeur of de in het eerste lid bedoelde ambtenaar de rekening en verantwoording over dat kwartaal in drievoud aan de Algemeene Rekenkamer door tusschenkomst van het departement van den Minister, onder wien het Bureau ressorteert. Het vijfde lid van Artikel 9 vervalt. In Artikel 11 vervallen de woorden „aan het slot van artikel 3 der Merkenwet en". Art. 12 wordt als volgt gelezen : Jaarlijks, uiterlijk in de maand Mei, wordt door den Directeur aan den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, een verslag uitgebracht van de werkzaamheden van het Bureau gedurende het laatstverloopen kalenderjaar. De artikelen 13, 14, 15 en 16 worden door het navolgende vervangen: xo. 1. ue Uirectèur of de ambtenaar overeenkomstig het derde lid van artikel I enTrvunalIP°vfenf- ^ b^-gdheden ui wet aln h^t B6 g6n' d°°r de Merken- Steliin5L" bela®t n??t de zorg voor de samen- s, handetenMÏenf en ^jml^d^^rijsT 'ïraarvoor hérbn^Lf'M96^"^D' enSie°' = het nuhlièt Marqués Internationales" voor A% liBk Jerk"Jg.baar zullen zijn. n„„h„„' .Ya.n de,m de Merkenwet bedoelde Hp tiTr*- ë s Kan leder Inzage nemen on de tijdstippen m artikel 7 vermeld. Te dien einde worden die registers op aanvrage in de h?ofeoè:!eShtmer neder^gd o^er bedelf™ llt te lu^rTo7,t SeX'de' h^benrtetv^^"61 d°OT den bflang' van T XerkriJgWg van de inschrijving van een merk m te zenden stukken en over m H eif®en .7°lmacbt. Exemplaren van die modellen zijn aan het Bureau tegen betalin" 2 n d?f:rvo.or te bepalen prijs verkrijgbaar ■ £>c Directeur kan legaliseerina verlangen der ondertekening van de in hef eerstel doorOh^/°ir0ht+-en Van een tot n»™„llgLaSOInatlg.van dengene, te wiens is aangeteekend 13 Sesteld of «en overgang »it su; lat hl°rg roeiende uit" het tót dat hij dat merk binnen de laatst verloopen 11 maanden op regelmatige wijze hJeft ?veree°X6m,tlnveenpde-- tot de internationale moet don^ L i, 1JS toegetreden landen, overgelegd. *** k6™" het bewi> ^rden voegd! luidende1: ^ 660 delde M toege" TW„ 'Stukkf1' 7elke na de sluiting van het worde^^fehSud * b '^^-^het Burla"" stós "'™ ™ s ƒ Va? besluit, hetwelk in het Maatoblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden Het Loo, den 12den Juni 1923 Dp M;„ a , WILHELMINA. van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (Uitqeg. 27 Juni 1923.) S.& J. N°. 47. 6e drak. ZEVENDE AANVULLING d kr MERKEN WET. Wet van den 28sten Juli 1924, S. 378, houdende wijziging Merken wet. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is enkele wijzigingen aan te brengen in de Merkenwet van 30 September 1893 (Staatsblad n°. 146), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 Juli 1921 (Staatsblad n°. 842) ; Zoo is het, dat Wii, den Raad van State,enz. Eenig artikel. In de Merkenwet worden de volgende wijzigingen aangebracht: A. Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gelezen : „Ter verkrijging van de inschrijving van een merk zendt de belanghebbende aan het Bureau voor den industrieelen eigendom een voldoend cliché van dat merk ter lengte en breedte van ten minste 1.5 en ten hoogste 10 centimeters en ter dikte van 2.4 centimeters, benevens twee door hem onderteekende exemplaren eener duidelijke afbeelding van zijn merk. Tevens moeten worden vermeld de soort van waren, waarvoor het merk bestemd is, en de volledige naam en de woonplaats van den inzender. Indien de inzender de kleur van het merk als onderscheidend kenmerk wenscht, geeft hij eene beknopte aanwijzing van de kleur of kleuren, waarin het merk is afgebeeld, en stelt hij een door het Bureau voor den industrieelen eigendom te bepalen getal afdrukken in kleur van het merk ter beschikking van dat Bureau." B. 1°. In het eerste lid van artikel 5 worden de woorden „binnen acht dagen" vervangen door de woorden „zoo spoedig mogelijk, althans binnen veertien dagen". 2°. In het tweede lid van artikel 5 vervallen de woorden „en beschrijving". C. Het eerste lid vanartikel 6 wordt als volgt gelezen : „Door de zorg van het Bureau voor den industrieelen eigendom wordt in een door het Bureau uit te geven blad een afdruk van het in artikel 4 bedoelde cliché van elk van de sedert de laatste openbaarmaking ingeschreven merken opgenomen, met opgave van de soort van waren, waarvoor zij bestemd zijn, en van de woonplaatsen der inzenders en, indien de kleur van het merk een onderscheidend kenmerk daarvan is, met beknopte aanwijzing van de kleur of kleuren, waarin het merk is afgebeeld." D. De tweede zinsnede van artikel 7, eerste lid, wordt gelezen als volgt : „Indien de kleur van het merk een onderscheidend kenmerk daarvan is, maakt de inzender daarvan melding door eene bij te voegen in de Fransche taal gestelde onderteekende beknopte aanwijzing van de kleur of kleuren, waarin het merk is afgebeeld, en stelt hij ter beschikking van het Bureau voor den industrieelen eigendom een door dit Bureau te bepalen gètal afdrukken in kleur van het merk." E. 1°. In artikel 8, eerste lid, worden de woorden „binnen acht dagen" vervangen door : „zoo spoedig mogelijk, althans binnen een maand". 2°. Het vierde lid van genoemd artikel wordt als volgt gelezen : „Aan genoemd Bureau wordt het blad Les Marqués Iniernationales van het Internationaal Bureau te Bern, waarin de aankondiging van de internationaal ingeschreven merken is opgenomen, algemeen verkrijgbaar gesteld." F. 1°. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden : „kennis geeft binnen acht dagen na den dag der ontvangst van het merk aan den inzender, of binnen acht dagen na dien der ontvangst van de in artikel 8 bedoelde bekendmaking aan het Internationaal Bureau te Bern" vervangen door : „zoo spoedig mogelijk kennis geeft, binnen veertien dagen na den dag der ontvangst van het merk aan den inzender, of binnen een maand na dien der ontvangst van de in artikel 8 bedoelde bekendmaking aan het Internationaal Bureau te Bern . 2°. Tusschen het eerste en tweede lid van artikel 9 wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende als volgt: „De Minister, met de uitvoering van deze wet belast, kan den in het eerste lid van de artikelen 5, 8 en 9 genoemden termijn op voorstel van den Directeur van het Bureau voor den industrieelen eigendom verlengen tot ten hoogste drie maanden." 3°. Lid 2 van genoemd artikel wordt lid 3. G. In artikel 16, eerste lid, onder 2°., worden na het woord „beschrijving" ingelascht de woorden „of de afbeelding" en worden de woorden „bijvoegsel tot het Journal" vervangen door de woorden : „blad Les Marqués Iniernationales". Lasten en bevelen, enz. Gegeven te St' Kholm, den 28sten Juli 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Koloniën, de Graaff. (Uitgeg. 11 Sept. 1924.) 48 Wet Bevolkingsregisters, 6e druk . ... i 0.30 49 Arbeidswet, 4° druk 0.80 50 Boterwet, 4" druk 0.40 61 Wet dragen -van Wapenen, 6C druk . . . 0.30 52 Wet Spoorw. met beperkte 3nelh., 3° druk. 0.70 53 Wet Vermogensbelasting 0.40 54 Wet Inkomstenbelasting 1914, 3e druk. . 0.70 55 Faillissementswet, 7e druk 0.50 5G Waardewet en Statistiekwet, 5e druk. . . 0.40 57 Veiligheidswet, 9e druk 0.60 58 Raden van beroep voor de Dir. Belast. . 0.30 59 Wet Financieele verhouding Rijk en Ge¬ meenten, 5e druk 0.30 60 Leerplichtwet, 6e druk 0.50 61 Ongevallenwet. 7C druk 1.40 62 Paardenwet 1918 0.30 63 Gezondheidswet, 5e druk 0.40 64 Woningwet, 8e druk 0 60 65 Beroepswet, 4° druk 0.50 66 Landweerwet, 5e druk 1.20 67 Telegraaf en Telefoonwet, 4e druk . . . 0.60 68 Motor- en Rijwielwet, 4e druk 0.50 69 Loterij wet, 3e druk 0.30 70 Arbeidscontract, 6e druk 0.50 71 Werkloosheidsbesluit 1917 0.30 72 Pandhuiswet, 2® druk 0.30 73 Octrooiwet, 2e druk 0.70 74 Trekhondenwet, 2" druk 0.30 75 Auteurswet, Wet Berner Conventie, 2e druk 0.60 76 Landstormwet, 2e druk 0.90 77 Invaliditeitswet, 2e druk 0.30 78 Pensioenen weduwen en weezen, burg. ambt., onderwijzers, leeraren bjzondere gymn. en H. B. S 0.40 79 Pensioenwet en Weduwenwet voor ge- meente-ambtenaren, 2C druk 0.60 80 Vogelwet, 2e druk 0.30 51 Wet Oorlogswinstbelasting 1916, 2® druk. 0.60 82 Huurcommissiewet en-opzeggingswet, 4edr. 0.60 83 Registratiewet 1917 (Tekstuitgaaf), 2e druk. 0.30 84 Crisiswetten. (Tekstuitgave), 3e druk . . . 0.70 85 Nood-Boschwet 0.30 86 Wet op de dividend- en tantième-belasting 1917 0.30 87. Wet spoorwegen met beperkte snelheid op wegen niet onder beheer van het Rijk. 0.30 88; Landarbeiderswet 0.40 89 ■ Electriciteitswet 0.30 90, Archiefwet 1918 0.30 91 Handelsregisterwet 1918 0.40 92; Woningnoodwet 0.30 93 Bezoldigingsbesl. Burgerl. Rijksambtenaren 0.70 Alle bovenstaande wetten in etui I 50.— NEDERLANDSCHE WETBOEKEN ♦Burgerlijk Wetboek, 9e druk 2.— •Wetboek van Koophandel, 9e druk 1.— * Wetboek van Burgerl. Rechts v., 5e druk . . 1.— •Wetboek van Strafrecht, 8e druk 1.30 •Wetboek van Strafvordering, 5e druk .... 0.70 •Wet op de Rechterl. Organisatie, 3e druk . . 0,70 Alle bovenstaande wetboeken ia etui I 7.40 * Osbonden exemplaren t 0.40 hooger. Men kan zich op de Wetten en Wetboeken abonneeren, voor condities vrage men een prospectus aan bij den uitgever W. E. J. TJEENK WILLINK te Zwolle. Editie SCHUURMAN & JORDENS Hierin zijn verschenen : 1 Grondwet, 2e druk 0.80 Hierini Wet Algenieeiie bepalingen. Wetgeving Koninkrijk, Vreemdelingenwet, Wet uitlevering Vreemdelingen, Wet Nederlanderschap, Wet recht vereeniging enz., Wet afkondiging maatr. van inwendig bestuur van den Staat, We1 Raad van State, Wet Ministerieele verantwoordelijkheid, Wet Recht Enquete, Wet Militaire Inuudatien, Wet uitvoering plaatselijke verorden., Wet Toezicht Kerkgenootschappen, Wet Staat van Oorlog en Beleg 2 Kieswet, 9® druk 0.80 3 Provinciale wet, 12® druk 0.50 4 Gemeentewet (waarin Zondagswet), 196 dr. 0.90 5 Wetten Ned. Indië, Suriname en Carafao, 7e druk 1-50 6 Armenwet, 3e druk 0.50 7 Wet Lager Onderwijs, 20® druk 1.20 8 Wet Middelbaar Onderwijs, 12e druk . . 0.90 9 Wet Hooger Onderwijs. 7e druk .... 0.70 10 Wet Gebouwde Eigendommen, 4e druk . 0.30 11 Militiewet, 2° druk ■ 1.40 12 Wet op de Bevloeiingen, 3e druk .... 0.30 13 Wet inkwartieringen, 12® druk .... 0.40 14 Wet Maten, Gewigten, enz., 10e druk . . 0.50 15 Jagtwet, 3® druk 0.40 16 Schepenwet, 3e druk 1.— 17 Pensioenen Burgerl. Ambtenaren, Leeraren en Onderwijzers, 76 druk 0.90 18 Zegelwet 1917, 4e druk 0.50 19 Wet Grondbelasting, 9e druk 0.30 20 Wet Collegiën van Zetters, 8e druk . . . 0.30 21 Successiewet, 15® druk 0.70 22 Wet Brievenposterij, 5® druk 0.40 23 Wet omtrent den Waarborg Gouden en Zilveren Werken, 9® druk 0.40 24 Wet Onteigening, 11° druk 0.50 25 Wetten betreffende de Geneeskunst, Art senijbereidkunst enz., 11® druk .... 0.50 26 Wet Besmettelijke Ziekten, 11® druk. . . 0.SU 27 Wetten Veeartsenijkundig Staatstoezicht. Uitoefening der en Onderwijs in de VeeArtsenijkuhst enz., 8e druk .... 0.80 28 Wet op de Hondsdolheid, 7® druk . . . 0.30 29 Wet Begraven van Lijken, 10® druk. . . 0.30 30 Hinderwet, 12® druk 0.60 31 Stoomwot, 9® druk 0.40 32 Wet Spoorwegen, 8e druk 1-— 33 YVet Kamers van arbeid, 5e druk .... 0.50 34 Wet Personeele belasting, 7e druk. . . . 0.50 35 Wetten betreffende den Loodsdienst, Aa.n- varingen, Scheepvaart op den Rijn, Rijkswaterataatswerken enz., 8® druk . 1.— 36 Kinderwetten, Onderzoek Vaderschap, 4® druk 0.90 37 Wet Notarisambt, 8® druk 0.50 38 Waterstaatswetten, 4® druk 0.40 39 Wet Middelen van vervoer, 7® druk . . . 0.30 40 Nuttige Dierenwet 1914, 2® druk .... 0.30 41 Drankwet, 6e druk ■ 0.50 42 Wet Coöperatieve Vereenigingen, 6e druk. 0.30 43 Pakketpostwet, 9e druk 0.30 44 Reisbesluit 1916, 7e druk 0.30 45 Visscherijwet, 3e druk 0.90 46 Wet Krankzinnigen, 7e druk 0.40 47 Merkenwet, 6e druk 0.40 (Zie voor vervolg de keerzijde dezer pagina.)