1875. 13 Januari. 1900. . : ' ; ' Christelijke Wijkvereeniging TE LEIDEN. D 79 454 Een nieuw verslag van de Chr. Wijkvereeniging te Leiden. en wel eenigermate in feestgewaad. Wat daartoe aanleiding geeft ? Dertien Januari 1900 is het 25 jaren geleden, dat haar \\ ijkgebouw op het Levendaal, met medewerking van den Heer Adama van Scheltema, pred. te Amsterdam, en de Heeren Drost en Brouwer, predikanten te Leiden, werd ingewijd. Voor haar een gewichtig feit, ook voor allen, die in haar arbeid belangstellen, niet liet minst voor allen,die den zegen van den wijkarheid ervaren hebben. Immers, zonder liet \\ ijkgcbouw was die arbeid onmogelijk geweest. t wij met het oog daarop feestelijk gestemd zijn? Dit juist niet, waarde lezer. Ach, als wij terugdenken aan het verledene, dan komen ons tal van teleurstellingen van allerlei aard voor den geest, die onder dien arbeid ons deel waren en meer dan eens ons ontmoedigden, ja, zoo God het niet verhoed had, ons hadden doen besluiten, om den arbeid maar op te geven. Daarbij komt, dat ook, met de beste bedoelingen, de arbeid menigmaal zoo gebrekkig was, zoodat wij wel eens denken: dit of dat zou ik nu zoo geheel anders doen. Rijpere ervaring geeft vaak zoo geheel andere en betere inzichten. Maar bovendien, wijst niet de inwendige zending op eene vreeselijke ellende, die rondom ons heerscht, en op een ontzettend gemis aan geestelijk leven bij hen, die den naam van Christenen dragen ? Ook de uitwendige zending brengt ons in aanraking met verschrikkelijke toestanden. wetenschap. Ik beken dat ik voor hot grootste en gew ichtigste feit, hetwelk onze eeuw heeft opgeleverd, houd het ontwaken en krachtig opwassen der christelijke liefdadigheid, bepaaldelijk het ontstaan der inwendige zending." Welnu, het is ons een vreugde en wij stellen er onze eer in, aan die inwendige zending eenigermate te hebben mogen medewerken. Ons Wijkgebouw, dat nu 25 jaren heeft bestaan en in dien tijd tot tweemalen toe is vergroot, is een plaats, waar gearbeid wordt onder jongen en ouden, mannen en vrouwen, kranken en gezonden. De Christelijke \\ ijkvereeniging is een vereeniging, van welke verschillende werkzaamheden uitgaan en aan welke vele personen verbonden zijn, die het zich tot taak stellen om eenigermate de ellende te verminderen, waarin velen in geestelijk en tijdelijk opzicht verkeeren, die het hunne doen, om het aardsch en eeuwig geluk hunner medemenschen zooveel in hen is te bevorderen. Schrijver dezes dankt zijn (jod, die hem verwaardigd heeft zoovele jaren in den arbeid werkzaam te zijn, en al weet hij ook dat de rechte medearbeider niet voor hem dien arbeid heeft verricht, toch is het hem een behoefte hen, die of weleer of ook nu nog zoo trouw volhard hebben, zijn innigen dank te betuigen. A\ij noemen nu geen namen, maar wij spreken liet uit: hun trouw was hem een verkwikking en troost tegenover zoo velerlei ontmoediging. Och, ware het aantal van lien, die zoo medewerkten maar grooter! De nood is zoo groot, hoemeer wij arbeiden, hoemeer hij openbaar wordt. Gij, die rustig in uw woning nederzit en alleen aan eigen behoefte, aan eigen genot of voordeel denkt, gij weet er niet de helft van, al dringt ook soms in uw gezellige huiskamer de klacht tot u door van hen, die zich niet gelukkig gevoelen, die vrede missen, misschien ook het noodige voor het lichaam. Welk een genade, dat God ons gebruikt heeft, om eenigermate den nood te verminderen en voor de krankheden onzer maatschappij het ware geneesmiddel aan te bieden, hetwelk naar onze innigste overtuiging niets anders is dan. het Evangelie van Jezus Christus. Wij worden klein bij de gedachte aan het voorrecht ons geschonken. Wel was en is liet vaak een zaaien met tranen, maar wij hebben, God zij dank, geleerd te zaaien in hope en te verwachten dat het maaien in blijdschap zal volgen, al is ook vaak de spreuk waarachtig: Een ander is het die zaait, een ander die maait. Bovendien ieder onzer arbeidt aan het geheel; zij onze persoonlijke arbeid weinig beteekenend, wij verstaan er iets van, om dien arbeid niet op zich zelf, maar als deel van het geheel te beschouwen. En dat schoone geheel, het godsgebouw, waarvan God het plan heeft gemaakt, zal eens worden gezien en dan zal het blijken, dat ieder waar discipel van Christus daartoe het zijne heeft gedaan en niet vruchteloos heeft gearbeid. Er is waarheid in het woord van Strausz: „Wij zaaien, planten en begieten, God geeft den wasdom, de aren staan echter op zulke hooge halmen, dat wij ze van beneden niet kunnen zien. Maar van den hemel uit naar beneden ziende, zullen wij ze ontdekken." Dat de inwendige zending overbodig wordt, zoover zal het wel niet komen, alvorens de Heer wederkomt. Dan zal de aarde vol zijn van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Moge die heerlijke toekomst door de inwendige zending verhaast worden. God verwekke vele mannen en vrouwen, inzonderheid jongeren van jaren, die zich niet tevreden stellen met een leerstellig christendom, maar er naar jagen in Jezus voetstappen te wandelen en daarbij voor geen zelfverloochening terugdeinzen. Dr. Schreiber, die een groote inspectiereis door de Battalanden van Sumatra, door Borneo en China maakte, keerde huiswaarts onder den indruk dat het overal in de heidenwereld lente begon tc worden. Hoe heerlijk zou het zijn, als wij door Gods genade konden zeggen: Het begint lente te worden in de christenwereld. Ach! dit is het op verre na niet onder ons. Wij denken veeleer aan herfst, als voorbode van den winter, ja soms is het ons alsof het in geestelijk opzicht reeds winter onder ons is. God geve lente, Hij wekke door den lenteadem des Geestes nieuw, frisch leven, een leven, dat zich openbaart in liet leven voor den Heer, maar ook in het leven voor anderen, in het opzoeken van verlorenen, in het helpen van ongelukkigen, in het tranen drogen van emartlijdenden, in het geven 0111 niet, gelijk men immers om niet ontvangen heeft. Na dit inleidend woord laten wij verschillende verslagen van eenige onzer voornaamste medearbeiders volgen. Allereerst geven wij het woord aan den godsdienstonderwijzer, wiens voornaamste arbeid is het Huisbezoek. Van 1 Mei 1877 tot 1 Juli 1879 was de Heer G. W. van Leussen als godsdienstonderwijzer der Chr. Wijkvereeniging werkzaam. Toen werd hij vervangen door den heer A. van Os, die 1 November 1881 naar Amsterdam vertrok, om onder Israël te arbeiden, waarna de Heer M. Goosen alhier den arbeid voortzette. De laatste werd 17 Juli 1885 door den Heer overgebracht naar een hetere wereld, terwijl ik op 1 September van dat zelfde jaar den arbeid aanvaardde. De wijkbewoners wisten dus reeds lang dat Ds. De Wolff een godsdienstonderwijzer had, om hem in het huisbezoek ter zijde te staan. Dit maakte het mij eenigszins gemakkelijk. Toch werd ik niet overal vriendelijk ontvangen. Ik denk o. a. aan een vrouw, die niet thuis was, maar, een oogenblik later thuis komende , door haar buren op mij opmerkzaam werd gemaakt met de woorden: „Buurvrouw, daar is een heer van het Wijkgebouw, die komt je bezoeken," Zij kreeg tot antwoord: „Die vent kan naar den hl loopen. Dit bemoedigde niet. Gelukkig is zij later beleefder gewoiden, ook kwam haar dochter bij mij op catechisatie en een inwonend kleinkind op de Zondagschool. Even onvriendelijk was de ontmoeting met meer dan een, die van andere lichting zijnde dan Ds. De Wolff, alle onderhoud over de eeuwige dingen weigerde en soms rondweg verklaarde: Gij kunt gerust mijn deur voorbijgaan. Mijn verzekering, dat ik niet spreek over de richting van Ds. De \\ olff , maar over de richting naar boven, baatte in zulke gevallen niet. Gelukkig echter zijn deze ontmoetingen niet vele, en ben ik nu reeds 14 jaren in de wijk werkzaam. Steeds kleiner werd het getal van hen, voor wie ik een onwelkome gast was, over onvriendelijkheid althans heb ik nu niet meer te klagen. Maar och, wat ellende van allerlei aard tref ik in de gezinnen aan. Hoe talrijk zijn de huizen, waar Gods Woord niet wordt onderzocht, waar men naar geen kerk vraagt en zich om God niet bekommert. Hoe groot is de armoede en de onzindelijkheid, die in menige woning wordt aangetroffen, als het natuurlijk gevolg van misbruik van sterken drank. En als er dan aan de zielen gearbeid wordt, hoe vaak wordt men teleurgesteld, soms na de schoonste verwachtingen, getuige een moeder met hare dochter, die o! zooveel oorzaak tot dankbare vreugde gaven omdat zij zoo belangstellend waren, maar helaas, tot een diepen val kwamen en aan onzedelijkheid zich overgaven. Ik denk ook aan een ongehuwde vrouw met twee kinderen, die ten slotte tot een bordeel haar toevlucht had genomen; ik sprak met haar, zij zou naar een gesticht gaan. Door omstandigheden mislukte dit, maar zij kwam in een dienst en pastte goed op. Alles ging naar wensch, doch daar brak de kermistijd aan en zij gaf zich opnieuw aan de ontucht over. Maar waartoe verder gegaan? Het is hier als overal elders, vooral in onze groote steden. Liever wil ik u er op wijzen dat de arbeid niet onvruchtbaar is geweest. In den aanvang van mijn werk bezocht ik een asthmalijder, die door een mijner voorgangers was bezocht. Dat dit niet zonder zegen was geschied, bleek al zeer spoedig. Zijn oogen waren geopend voor het heil, in Christus geopenbaard, en ondanks zijn lijden werd hij ten zegen voor het gezin. De nawerking er van is nog te zien , al heeft de man ook reeds lang geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Zijn schoon- dochter zeide mij nog onlangs: „O, ik mis mijn vader zoo. Hij wees mij steeds op den Heere Jezus en moedigde mij zoo aan, om bij Hem alleen mijn troost en mijn kracht te zoeken." In een ander gezin waren vader en moeder beiden verslaafd aan den drank. Het mocht ons gelukken de kinderen op de Zondagschool te krijgen. Vader en moeder stierven, de kinderen zijn in het Weeshuis geplaatst, maar bleven bij Ds. de Wolff op de catechisatie. Thans zijn deze gehuwd en hebben een gelukkig huiselijk leven. Laat mij u een andere woning binnenleiden; de vrouw is bezig met haar werk, de kinderen loopen half gekleed en met ongewasschen gelaat rond, terwijl twee van hen rondom een ijzeren pot zitten, om met hunne handen de overgeschoten aardappels op te eten. En hoe zag het er in geestelijk opzicht uit? „Leest gij of uw man den Bijbel en gaat gij ter kerk?" vroeg ik, maar het antwoord luidde : „Hoe zou ik de kerk kunnen bezoeken als ik geen kleeren heb?" en nu bleek al zeer spoedig dat haar man aan den drank verslaafd was. „Van het lezen in den Bijbel kan geen sprake zijn, zoo lang mijn man zoo leeft," voegde zij er bitter aan toe. De man is spoedig daarna gestorven, de vrouw kwam onder het gehoor van Gods Woord, de kinderen kwamen op de catechisatie en werden leden van de meisjes- en jongelieden-, jongedochters- en jongelingsvereenigingcn. In maatschappelijk opzicht zijn al de kinderen, vooral één hunner, flink vooruitgekomen, en, wat liet heerlijkst is, het is huil ernst God te dienen. Laat mij u nog een geval mededeelen. Een zekere X. was een schrik voor zijn omgeving. Tk bezocht hem naar aanleiding van het wegblijven van de catechisatie, tot welker bijwoning hij door de diakonie verplicht werd. Steeds vond ik zijn vrouw alleen thuis, maar eindelijk toch trof ik hem. „Zoo," sprak hij, „komt u mij eens bezoeken, dat doet mij genoegen." Ik zag naar een stoel om, en dit bemerkende, vervolgde hij: „Ja, ik zou u wel een stoel geven, maar ik wenschte inlichtingen te verkrijgen aangaande de patienten, ik moest öf alleen, öf met de patienten naar den dokter gaan, wat natuurlijk veel tijd roofde. Zeer dankbaar zijn wij daarom Dr. Den Houter, die zoo welwillend was, om, op ons verzoek, ook een spreekuur in het AVijkgebouw te houden. Dit spreekuur is een groot gemak voor de wijkbewoners en maakt het mij gemakkelijk om van de patienten op de hoogte te komen. — Dat de diakones niet altijd lang op dezelfde plaats blijft arbeiden, weet ieder. Ook hier is dit gebleken. Ik werd 15 Juli '97 vervangen door zuster Nellie, die met al haar krachten en gaven voortbouwde op het eenmaal gelegde fondament, totdat plotseling het bericht tot haar kwam dat zij haar arbeidsveld moest verlaten, om naar Gouda te gaan. Vele wijkbewoners toonden op ondubbelzinnige wijze hun spijt dat zij zuster Nellie moesten missen. Als oud bekende kwam ik weder in den weleer door mij verrichten arbeid, van af Mei '99. Het was mij niet onwelkom en opnieuw ondervind ik des Heeren trouw. De tijd, die mij na het spreekuur nog rest, wordt door mij besteed met het verbinden of verbedden van de patienten in hunne woningen en menigmaal slechts met het spreken van een opwekkend woord, hetwelk vaak reeds een verkwikking voor de kranken is. Jammer, dat dit laatste, uit gebrek aan tijd, niet meer kan gedaan worden. — Voorts heb ik de leiding eener zoogenaamde moedervereeniging, die door zuster Petbonella was in het leven geroepen en waar vrouwen van allerlei leeftijd met brei- en naaiwerk zich onledig hielden, terwijl do zuster haar Gods Woord verklaarde. Om gezondheidsredenen werd die arbeid tijdelijk gestaakt, hetgeen het mij gemakkelijk • maakte een kleine verandering in de regeling te brengen. Vrouwen boven de veertig jaar werden niet meer toegelaten en allen moesten zich op het naaien toeleggen. Het spreekt echter van zelf, dat wij het zingen, bidden en het lezen van de H. Schrift niet nalaten, ons hoogste doel is, om de vrouwen te leeren verstaan wat het zeggen wil biddende te werken en werkende te bidden. stad, onder anderen om de vijfjaren te Wassenaar, waar ons toegestaan werd, de buitenplaatsen van wijlen Prins Frederik te bezoeken en vanwaar wij met muziek en bengaalsch vuur huiswaarts keerden. Zulk een dag in de vrije natuur is voor onze jongens een buitenkansje, maar die uitstapjes kosten veel geld, zoodat wij meermalen in ons lokaal feestvierden. Toch valt ook zulk een feestviering zeer in den smaak. De groote zaal is dan ontruimd, om als speelplaats dienst te doen. Ons Liederenboek, bevattende een verzameling van 180 liederen, wordt op alle vergaderingen gebruikt, maar vooral op zulke feestavonden zeef gewaardeerd. Bij geen dier feesten ontbrak de nu reeds vergrijsde oprichter onzer vereeniging. Het verwondert zeker niemand, dat wij hem huldigden als den vader van onzen arbeid. Dankbaar mogen wij terugzien op den feestavond in 1898, na de troonsbestijging van onze beminde vorstin. In de keurig versierde zaal klonken onze volksliederen en weergalmde het gejuich van de Hollandsche knapen, vooral toen aan het slot prachtige lichtbeelden uit de Yaderlandsche geschiedenis werden vertoond. Eene keurige collectie was door het Wijkbestuur aangekocht en een uitnemend sciopticon ten gebruike afgestaan. Hoe gaarne zouden wij ook een eigen lantaarn hebben; bij onze jaarlijksche feesten zou die ons uitstekend te pas komen, maar onze Wijkvereeniging kan zich voor het oogenblik die uitgave niet getroosten en onze jongens kunnen ons allerminst daartoe in staat stellen. Zij hebben reeds de geldelijke zorg voor de bibliotheek, die nu reeds 3/0 boeken bevat, maar die wij gaarne nog zouden uitbreiden. „Een dik boek met plaatjes" wordt ons door menigen kleine gevraagd en de grooten lezen niet minder gaarne. Heerlijk, want al kost de zorg voor de bibliotheek veel tijd, door onze boeken komen wij in de gezinnen. Of dan onze arbeid wordt gewaardeerd? Lang niet altijd. Wij zouden u daarvan vele staaltjes kunnen vertellen. Een vader had een woord van lof voor ons, omdat wij gedurende eenigen tijd een troep bengels van de straat hielden, maar vond ons doel, jongens tot den Heiland te leiden, belachelijk. Dat dit doel intusschen niet altijd bereikt wordt, spreekt van zelf; hoe ras gaan de goede indrukken voorbij, wat al distelen en doornen, die het goede zaad verstikken, wat al vogelen die het wegpikken. Hoe dikwijls werden ook onze leden ontrouw en hoe menigeen, van wien wij iets goeds verwachtten, werd op lateren leeftijd onverschillig, ja verviel soms tot openbare zonden. Nog onlangs ontmoetten wij een onzer oude leden, die in beschonken toestand ons groette, en daarbij zichzelven verwenschte. En zinken niet allen zoo laag, het is toch ontmoedigend, als van 100 jongens, die zich op 12jarigen leeftijd aansloten, slechts 21 op löjarigen leeftijd nog onder den invloed der Chr. Wijkvereeniging verkeeren. Maar zullen wij daarom den moed opgeven? Wij denken er niet aan. De onverschilligheid van het opkomend geslacht is ons een prikkel te meer, om ons niet van hen af te wenden. „Jezus Christus is in de wereld gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is", zouden wij die heerlijke waarheid voor onze jongens verzwijgen, zoolang zij nog in liet Wijkgebouw komen, of wanneer wij juist alzoo aanleiding hebben, om tot hen te spreken in hunne woning als zij ziek zijn? Dat zij verre! Onze geringe arbeid is door God gewild en ondanks de vele teleurstellingen , God zegent dien. Meer dan één ruwe gast, met wien wij het op onze vergaderingen bijna niet stellen konden, ontmoetten wij later als Christelijk huisvader, die vrijwillig hunne kleinen naar ons lokaal zond. Een onzer vroegere leden zagen wij, na eene afwezigheid van 8 jaren, als sergeant in Indischen dienst terugkeeren. Hoe hartelijk was zijn handdruk! Hoe verblijdend, dat hij als Christen en geheel-onthouder steeds tracht zijn makkers tot een zegen te wezen! Wat aardig, dat door zijn tusschenkomst, de voordrachten van de jongens uit de wijk nog dienst doen in de Militaire Tehuizen in onze Overzeesche bezittingen. Ook de heer Andr. van der Lixde, thans hulpprediker te Bonthain op Celebes, was eenmaal lid van onze jongeliedenvereeniging en wij mogen niet verzwijgen, dat velen, die vroeger onze vergaderingen bijwoonden, nu reeds juichen voor den troon van onzen God. Betrekkelijk weinige onzer leden zijn door den dood weggenomen, maar toch waren wij er meer dan eens getuige van, dat deze of gene, te midden der grootste benauwdheid, met kinderlijk geloof in Jezus Christus den dood verbeidde, om straks naar huis te gaan. Neen! de arbeid onder knapen en jongelieden is niet vergeefscli! Het verblijdt ons daarom, dat steeds zoovelen aan onze leiding worden toevertrouwd en wij danken God, dat wij in eenvoud onder hen van onzen Heiland mogen getuigen. Onder biddend opzien tot den Heer wenschen wij dan ook met dien arbeid voort te gaan, ons zeiven en anderen steeds herinnerende, „dat de jongens aan de deur der Zondagschool moeten worden opgewacht." A. van Borselen Jr. De Jongelingsvereeniging „Dient den Heer". Een verslag van den wijkarbeid zou niet volledig zijn, wanneer niet melding werd gemaakt van de Christelijke Jongelingsvereeniging. Toen de jongeliedenvereeniging een jaar had bestaan, waren er reeds leden van 16 jaar. Deze bij de jongeren te houden was niet wenschclijk en zou op den duur toch niet gelukken. Ze aanmanen lid te worden van één der bestaande Jongelingsvereenigingen in onze stad zou ook zonder vrucht blijven. Kortom, onze eerc-voorzittcr, Ds. De Wolff, besloot een nieuwe vereeniging te stichten. Do derde Jongelingsvereeniging in onze stad werd alzoo geboren. Bij de oprichting verklaarde Ds. De "\\ olff dat zij uitsluitend een wijkjongelingsvereeniging zou zijn. Deze bepaling wordt nog steeds gehandhaafd, natuurlijk wordt echter een uitzondering gemaakt ten opzichte van hen, die, weleer in de wijk woonachtig, later verhuisd zijn naar een ander gedeelte der stad. Op 3 October 1878 kwamen een zevental jongelingen bij elkaar, een reglement werd vastgesteld en tot voorzitter werd benoemd de toenmalige godsdienstonderwijzer, de heer G. \\". van Leussen. De nieuwe vereeniging kreeg den naam „Dient den Heer", en bleek levensvatbaar te zijn, want een jaar later werd met een dertigtal leden jaarfeest gevierd. De werkzaamheden waren en zijn nog steeds dezelfde: Zondagavond 8 uur Bijbelbespreking, waarbij tegenwoordig de agenda van den bondsalmanak gebruikt wordt. Die bespreking geeft dikwijls aanleiding tot leerzame gesprekken. Daarna worden een paar nummers uit het Liederenboek gezongen en wordt de overige tijd gewijd aan vragenbespreking of behandeling van Vaderlandsche of Kerkgeschiedenis, terwijl om de twee maanden een Zendingsavond wordt gehouden , met collecte voor de zending. De vergaderingen in de week hebben des Vrij dagavonds plaats, dan worden voornamelijk gedichten en kleine verhalen voorgelezen of voordrachten gehouden. De vereeniging sloot zich weldra aan bij het Ned. Jongelingsverbond. Het ledental varieerde natuurlijk gedurende de 21 jaren van het bestaan der vereeniging zeer, het minimum was 25, het maximum 45, een vrij groot getal voor één stadswijk. Zooals gezegd is, werd de godsdienstonderwijzer voorzitter; hij was tevens onafzetbaar. Dit heeft zijn schaduwzijde, omdat vooral jonge leden soms tegen hem als „de meester" opzien en zoo de vertrouwelijkheid wel eens gemist wordt; maar het heeft ook zijn lichtzijde. Onze eere-voorzitter begreep, dat bestendige goede leiding, wat zoo menigmaal in andere jongelingsvereenigingen wordt gemist, vooral bij de bijbelbesprekingen een vereischte is. Onze tweede voorzitter was de heer A. van Os, die echter na 2j jaar werkzaam te zijn geweest, vertrok. Veel werd door onze vereeniging aan dezen man verloren. Zijn opvolger, de lieer M. Goosex, wist zich eveneens als voorzitter bemind te maken, maar na een vierjarige werkzaamheid ging hij de eeuwige rust in. De deelneming was algemeen, en vooral bij de leden der vereeniging zeer groot. De heer Joh. Kok, die hem verving, is nog steeds in ons midden en ook hij mag zich verheugen in de sympathie onzer leden. Van onze vereeniging ging weleer een klein mannenkoor uit. Jammer genoeg, is dit door gebrek aan goede krachten opgeheven. Een andere werkzaamheid is van meer bestendigen aard. Het bijwonen van een concert van de commissie voor volksvoorlezingen bracht een drietal leden onzer vereeniging op de gedachte, 0111 iets dergelijks in het Wijkgebouw te beginnen, al was het ook op veel kleiner schaal. Het plan werd uitgewerkt, een commissie benoemd en zoo had, met veler medewerking, de eerste openbare samenkomst plaats in 1892. De groote zaal was geheel gevuld met menschen, die genoten van zang, vioolmuziek en voordrachten. De goede uitslag van die proef had hot gevolg, dat nog meer samenkomsten volgden. Eiken winter worden er gehouden, steeds in een goed gevulde zaal. De toegangsprijs a 10 of 15 cent dient tot dekking der onkosten, terwijl het saldo (heusch niet groot) der Wijkvereeniging ten goede kwam. Eveneens vielen zeer in den smaak een koffiemeeting voor jongelingen boven de 16 jaar, in de wijk woonachtig. Het doel was, nieuwe leden te winnen. Er werd dien avond voorgedragen, gezongen, een toespraak gehouden en koffie en sigaren werden rondgedeeld. Jammer genoeg, dat financieele moeielijkheden de commissie weerhielden om een tweede koffiemeeting te houden. Diezelfde commissie heeft in de laatste jaren ook de regeling van het jaarfeest, natuurlijk onder controle van het Bestuur der vereeniging. Op hun aansporing worden de jaarfeesten niet meer op zoo groote schaal gehouden als voorheen, afgevaardigden van zustervereenigingen worden niet meer in zoo grooten getale uitgenoodigd. Er zijn nu andere gelegenheden om elkander te leeren kennen, nl. op de bondsdagen en op de vergaderingen van den ring Leiden, die door onze belangstellende leden getrouw worden bezocht. Op deze dagen wappert steeds onze bondsvlag uit het Wijkgebouw, onze stadgenooten alzoo er op wijzende, dat eene kleine afdeeling daar vergaderd is van den grooten Internationalen Jongelingsbond met hare honderdduizenden leden, over de geheele aarde verspreid, die, ondanks hun verschil in taal, één doel beoogen, het tijdelijk en eeuwig welzijn van den jongeling. Behalve op den bondsdag, op Hemelvaartsdag, maken wij geen uitstapjes, onze beurs laat dat niet toe. Slechts eenmaal veroorloofden wij ons de uitspanning, om naar Amsterdam te gaan. We werden toen ontvangen door onzen vroegeren voorzitter, den heer A. v. Os, die tevens den ganschen dag onze gids was. Nog een enkel woord over de bibliotheek. Bij de oprichting van de Jongelingsvereeniging, kregen wij vandejongeliedenvereeniging 62 boeken als uitzet mede. Door voortdurenden aankoop en door geschenken van belangstellenden nam onze bibliotheek steeds toe en nu bézitten wij 613 boekwerken. Een catalogus, waarin deze in verschillende rubrieken werden gerangschikt, werd vervaardigd en gedrukt, welke voor de lezers tegen 10 cent verkrijgbaar is. In den laatsten tijd werd ook aan de getrouwe bezoekers van de niannensamenkomsten op Zaterdagavond gelegenheid gegeven, om op dezelfde voorwaarden als onze leden, de boeken ter leen te hebben. Wij zijn aan het einde van ons verslag gekomen. Meene niemand, dat wij met een lang gezicht de wereld willen wijsmaken hoe braaf wij zijn. Wij willen jongelingen blijven en daarom dan ook geen afstand doen van gepaste vroolijkheid en geoorloofd genot, en tevens weten wij zeer goed, hoe onvolmaakt, hoe zondig onze beste werken zijn. Maar wij beschouwen de Jongelingsvereeniging als een krachtig middel, om jongelui te doen beantwoorden aan hun roeping, den Heer te dienen. Zij hebben dit te doen nederig en stil, maar toch invloed uitoefenende op de omgeving, op de wijze als het zout dat met de spijs wordt gemengd en alzoo zijn werking doet in het dagelijksch leven, op fabriek, werkplaats of kantoor, bij het leger en in eiken kring, waarin wij door God geplaatst werden. Welnu, tot het vervullen van die roeping wil de Jonge]ingsvereeniging bevorderlijk zijn. Of dit doel bereikt wordt? Bij dezen en genen gewis. Er zijn er, die op onze vergaderingen de eerste goede indrukken verkregen, er zijn er, die daar leerden door hun handel en wandel te toonen, dat het hun ernst was met God te leven en alzoo anderen, die niet met onze idealen sympathiseeren, drongen ons streven te eerbiedigen en tot op zekere hoogte te waardeeren, er zijn er die op hun zieken sterfbed nog konden danken voor den zegen als lid der Jongelingsvereeniging ontvangen. Moge onze vereeniging nog vele jaren in onze wijk blijven bestaan en hoe langer hoe meer in bloei toenemen, tot verheerlijking van Gods grooten naam. Het Bestuur. De Jongedoehtersvereeniging. Gedenkt in het jaar 1900 de Chr. Wijkvereeniging haar 25-jarig bestaan, in hetzelfde jaar hoopt de Jongedoehtersvereeniging haar 20sto jaarfeest te vieren. Eenige meisjes uit de wijk hadden den wensch uitgesproken, dat,evenals voor de jongens een vereeniging bestond, iets dergelijks voor haar werd opgericht, 28 April 1880 werd in een samenkomst met eenige meisjes besloten, dien wensch te vervullen, terwijl Mej. Knottnerus zich bereid verklaarde, als presidente zich aan dien arbeid te wijden. 12 Mei zou de eerste vergadering gehouden worden, en voorts zou men Woensdags om de veertien dagen van 8 tot 10 uur bijeenkomen. Bijbelbespreking zou hoofdzaak zijn, maar daarbij zou voor liefdadige doeleinden naaiwerk verricht worden. Slechts eenige weken echter kon de presidente als zoodanig werkzaam zijn; familieomstandigheden noodzaakten haar naar elders te vertrekken. Toen werd ons voorgesteld, om haar plaats te vervangen; wij aanvaardden die taak onder opzien naar Boven en thans kunnen wij op een bijna 20-jarigen arbeid terugzien, in welken de Heer ons geholpen en gezegend heeft. Met elf meisjes werd aangevangen, maar steeds groeide het getal leden aan, die nu niet meer om de 14 dagen, maar wekelijks vergaderen. In de laatste jaren mochten wij ons verblijden een dertigtal trouwe leden te hebben. Hoe grooter echter de vereeniging werd, des te meer voelden wij behoefte aan de leiding des H. Geestes, en was het onze bede, dat onze leden zichzelven zouden leeren kennen en vatbaar zouden gemaakt worden voor het heil, in .Jezus Christus onzen Heer verkrijgbaar. Verwondert het u, dat het ons goed deed meer dan eens briefjes te ontvangen, waaruit bleek dat het zaad niet te vergeefs was uitgestrooid? Men wilde ons daardoor bemoedigen. De naam werd in die briefjes verzwegen, men wilde niet „den schijn op zich laden boven anderen te willen uitblinken". Goed gezien, onze God kent ze toch bij name. Moge slechts de wereld uit haren handel en wandel kunnen bemerken in Wien zij gelooven. Tegenover die heerlijke ervaringen staan echter ook vele bittere teleurstellingen. Voor meer dan eene hebben wij niet zonder reden gevreesd, zij kozen de wereld en keerden God den rug toe. Ach! jonge dochters staan aan zooveel verleiding bloot, zij kunnen zoo gemakkelijk tot den dienst der zonde worden overgehaald. God geve, dat velen zich laten waarschuwen en de genade Gods aangrijpen, die alleen haar kan staande houden en het rechte pad doen inslaan. Wij hebben, evenals de jongelingen, een bibliotheek, waarvan Mej. De Wit Beukers de zorg op zich genomen heeft, maar zij telt nog slechts 150 nummers, zoodat vermeerdering van boeken zeer wenschelijk is. Een Christelijk vriend verrastte ons meer dan eens; worde zijn voorbeeld door velen gevolgd. De contributiën der leden kunnen daarvoor niet worden gebruikt, zij zijn nog niet eens voldoende voor het aanschaffen van benoodigdheden tot het maken van klcedingstukken. Tot onze groote vreugde kregen wij in het lokaal, waar wij gewoon zijn te vergaderen, van de betrekkingen eener overledene dame een huisorgel, hetwelk het eigendom werd van de Christelijke Wijkvereeniging, met de bepaling, dat het door ons zou gebruikt worden. De gezelligheid onzer samenkomsten is er door toegenomen. De vervaardigde kleedingstukken werden door ons meestal gezonden naar de Weesinrichting te Neerbosch, dikwijls ook naar de inrichtingen te Zetten en naar liet Doorgangshuis in onze stad. Zij werden met dankzegging ontvangen. Elk jaar vierden wij ons jaarfeest, dikwijls zeer aangenaam, maar natuurlijk genoten onze leden het meest als wij daarnevens, of in de plaats daarvan een uitstapje naar elders maakten. Heerlijk vooral was de reis naar Neerbosch, hoe hartelijk werden wij door den hoer Van 't Lixdexhout ontvangen! Nog veel zouden wij hieraan kunnen toevoegen; wij hadden aangename en minder aangename ervaringen, smart en vreugde wisselden elkander af. Maar onder alles willen wij moed houden en God danken, die ons de kracht en den lust heeft gegeven, 0111 dit eenvoudige werk des Heeren te verrichten en daarin te volharden tot op dezen dag. Worde de wensch van onzen wijkpredikant, dat deze arbeid der liefde voor menige jonge dochter ten zegen zij, steeds meer vervuld en bekrachtige Hij ons steeds door Zijn genade. J. M. van Wijk. De jvieisjesvereeniging. Uit de Jongeliedenvereeniging werd een Jongelingsvereeniging geboren; zoo ging het met de meisjes niet. Eerst ontstond de Jongedochtersvereeniging op verzoek van enkelen uit de wijk, daarna sprak Ds. De Wolff den wensch uit, dat ook voor de meisjes, die de Zondagschool verlaten hadden, een vereeniging zou worden gevormd. Die wensch werd vervuld. Bij de Kerstfeestviering van 1880 werden 21 meisjes van de Zondagschool ontslagen en haar medegedeeld, dat zij 5 Ja- nuari van het volgende jaar in het Wijkgebouw werden verwacht. Wij namen de leiding ook van die vereeniging op ons, vertelden de meisjes uit den Bijbel en andere verhalen, terwijl Mej. 1'. vak Boeselen toezicht hield op het naaien en breien. Wat goed afgewerkt was werd aan verschillende inrichtingen ten geschenke gegeven. Ieder jaar, bij het verlaten der Zondagsschool, kwamen er kinderen bij, zoodat, na vier jaren, reeds 68 meisjes lid van de vereeniging waren. Zulk een toename maakte meerdere hulp noodzakelijk en gelukkig heeft het ons daaraan niet ontbroken. Verschillende dames werkten met ons mede, die ieder een eigen klasse van + 10 meisjes hadden, zoodat de taak voor de presidente gemakkelijker werd. Aan het einde van het vierde jaar hadden enkele meisjes den 16-jarigen leeftijd bereikt, die nu tot de Jongedochtersvereeniging overgingen, gelijk dan ook in het vervolg de gewoonte werd. Op het tiende jaarfeest was het getal leden tot 85 geklommen. Dit was te veel, het gevaar bestond, dat de orde zou verstoord worden. Wij besloten daarom tot het vormen eener tweede afdeeling, die op een anderen dag zou vergaderen. Mej. A. vax Borselen die reeds tien jaren met ons arbeidde, verklaarde zich, na ernstig overleg, bereid, om de leiding van die afdeeling op zich te nemen. Vergaderden de oudste meisjes des Vrijdagsavonds, de jongste van 12—14 jaar kwamen des Woensdagsavonds bijeen en op die wijze zijn wij nu reeds 9 jaren met onze getrouwe medearbeidsters werkzaam , niet zonder veel bezwaren, maar ook niet zonder zegen. In 1897 stonden wij voor een zeer groote moeielijkheid. Mej. A. van Borselen trad in het huwelijk en moest ons dus verlaten. Gelukkig gaf de Heer ons een flinke plaatsvervangster in Mej. J. Klinkert. Voor beide afdeelingen hebben wij een bibliotheek; onze trouwe medearbeidster, Mej. van Andel , heeft de zorg ervan op zich genomen. Jammer dat ook deze bibliotheek te klein is, zij telt slechts 170 nummers; de meisjes lezen gretig. Met al onze leden plegen wij om de twee jaar een dag naar buiten te gaan. Menig aangenaam reisje hebben wij met hen gemaakt, al werden wij ook niet overal zoo verrast als eens, toen een boer ons toeriep: „Ik zal eens aan den pereboom schudden", en toen zorgde dat ieder een paar peren bekwam, of op een ander maal toen wederom een boer ons op zijn eigen erf ontving en aan ieder gratis een glas melk gaf. Acht meisjes hebben wij in de 19 jaren van onzen arbeid door den dood moeten missen. Of zij een blij venden zegen van onze samenkomsten gehad hebben? Het is te wenschen. Maar ach, zoo velen stellen ons te leur. Van gehoorzamen heeft menig meisje niet het minste denkbeeld. Van waardeering van hetgeen er 0111 hunnentwil wordt gedaan is allerminst sprake. Dikwijls is er zooveel ontmoedigends, dat wij wel eens vragen: Beantwoordt onze arbeid wel aan het voorgestelde doel; zou het ook beter zijn er mede op te houden? — Maar neen, in vereeniging met onze trouwe medearbeidsters willen wij volharden. Zonder zegen blijft het werk niet dat in 's Heeren naam wordt verricht. Een vroeger lid onzer Vereeniging schreef ons: „Ga voort met dit werk, want al was alleen maar die zegen verkregen, welken mijn echtgenoot en ik op de Knapen- en Meisjesvereeniging ontvangen hebben, dan is reeds de arbeid niet vergeefsch geweest. Wij, die nu het Evangelie onder de kinderen mogen brengen en recht gelukkig niet elkander zijn, wij hebben op die vereenigingen van den Heer gehoord en Hem daar gevonden." Dit schrijven bemoedigde ons en terwijl het in ons is: „Uw Naam, o Heer, zij alleen de eer", gaan wij in Zijn kracht voort. J. M. van Wijk. Zangvereeniging. „Dinsdagavond", — zoo schreef Ds. De Wolff in zijn eerste Verslag over de Christ. Wijk vereeniging te Leiden, — „Dinsdagavond vereenigen zich jonge mannen in het groote lokaal om onder leiding van eenen onderwijzer, de lieer Paap, zich te oefenen in den zang. Deze Zangvereeniging bestaat sinds 1 Febr. 1876, maar had eerst met velerlei bezwaren te worstelen. Aanvankelijk bestond de bepaling, dat, behalve een vijfde van het aantal, al de leden in de Wijk moesten wonen en aan eenstemmig zingen werd de voorkeur gegeven, opdat het Christelijk lied gemakkelijk toegang zou vinden in het huisgezin. Dit ideaal werd echter niet verwezenlijkt, het aantal leden bleef klein, werd zelfs minder en op het jaarfeest was er wel dankstof, maar geen reden tot vreugde. Sinds echter het lidmaatschap voor ieder open staat, die zich tot eene geringe contributie verbindt en het veelstemmig zingen wordt toegelaten, neemt de vereeniging eenigermate in bloei toe en klinkt des Dinsdags-avonds het lied van Phillips of Sankey uit den mond van een twintigtal jongelingen, die, voor een deel althans, den indruk niet missen, welken de inhoud des lieds op het ontvankelijk gemoed maken moet. Zullen zij blijven volharden? Wij hopen het, wijl naar onze overtuiging ook het Christelijk lied een krachtig middel is tot de uitbreiding van het Godsrijk." Aldus Augustus 1877 en, als straks de Christ. Wijkvereeniging haar 25-jarig bestaan herdenkt, zal het nog slechts enkele weken duren, of de zangvereeniging „Zingt den Heer" viert haar 24ste jaarfeest. De Zangvereeniging bestaat nog, zij groeide en bloeide en mag zich, Gode zij dank, ook heden in een goeden welstand verheugen. Natuurlijk waren niet alle vereenigingsjaren even gunstig. Er waren jaren van bijzonderen, krachtigen bloei, maar ook jaren van teruggang, van inzinking. En geen wonder. Verre weg het grootste deel der leden behoort tot den werkenden of den dienstbaren stand, zoodat, vooral onder de vrouwelijke leden, de wisseling zeer sterk is, niet zelden tot een derde en de helft van het geheele aantal leden en zelfs meer. Bij zoo sterke wisseling is het ondoenlijk, het peil altijd even hoog te houden, wat al weder niet nalaat zijn nadeeligen invloed uit te oefenen op den ijver deioudere getrouwen, die in zulke tijden vaak de Vereeniging verlieten, maar gelukkig, om gewoonlijk na korter of langer tijd terug te keeren. Dit laatste danken wij zekerlijk niet het minst aan de aangename stemming, die bijna zonder uitzondering de bijeenkomsten kenmerkt en dit weder aan den ernst en de beslistheid, waarmede de tucht onder de leden, ook over hunne gedragingen buiten de Vereeniging, wordt gehandhaafd. Gevoeligheden komen hoogst zelden voor. Eigenaardig was het meermalen op te merken, hoe zelfs leden van niet bepaald Christelijke beginselen zich gewillig schikten naar de eischen van een Christelijken levenswandel, in en buiten de Vereeniging aan de leden gesteld, datgene nalatende, waarin zij voor zich zelf geen kwaad zagen. Maar niet allen waren even gewillig. Sommigen verlieten ons eigener beweging; een enkele moest geroyeerd worden. Eenmaal telden wc een Roomsch lid onder de leden, zijn werkzaamheden noodzaakten hem 0111 later ontslag in te dienen. In hartelijke woorden dankte hij voor het genotene, inzonderheid voor het ernstig gebed. De Zangvereeniging is gegroeid. — A\ ie „Zingt den Heer in de eerste jaren van haar bestaan gekend heeft, herkent haar in de tegenwoordige vereeniging zeker niet meer. Nadat de heer J. C. Paap vertrokken was, bleek de behoefte aan nieuwe muziek meer en meer. Gelukkig verschenen juist toen achtereenvolgens de jaargangen van „Neerbosch-Zangen", waarin de nieuwe directeur, de heer B. Labkuyère, veel vond, dat voor de wassende vereeniging geschikt was. Reeds had men de moeilijkste nommers uit den 3en Jaargang in studie genomen, toen in April 1883 de heer Labrüyèee als hoofdonderwijzer naar Zaandam vertrok, en de tegenwoordige directeur zijn plaats innam. 'tWas in November 1886, dat eenige leden der Zangvereeniging met den directeur samenkwamen, 0111 de belangen van „Zingt den Heer" ernstig te bespreken. De Vereeniging had nieuwe behoeften gekregen, behoeften, die de Wijkvereeniging moeilijk vervullen kon en die toch in meerdere of mindere mate moesten vervuld worden, wilde men de leden bijeen houden. Met toestemming van het Wijkbestuur verkreeg de Zangvereeniging een ineer zelfstandig bestaan, zonder dat zij daarbij haar doel, een deel van den Wijkarbeid uit te maken, uit het oog verloor. Een eigen Huishoudelijk Reglement werd den 14en Dec. 1886 vastgesteld en nog in die zelfde maand door het Wijkbestuur gesanctionneerd. Den len .Jan. 1887 trad dit Reglement in werking. Het voornaamste, dat hierdoor verkregen werd, was dit, dat de Zangvereeniging een eigen Bestuur kreeg, hetwelk met den directeur de belangen der Vereeniging zou regelen en behartigen, en dat zij voortaan eigen finantiën zou bezitten, waaruit zij haar uitgaven voor muziek, een piano, enz. zelve kon bestrijden. Dit laatste werd aldus verkregen. Nevens de wekelijksche contributie aan de Wijkvereeniging, moest ieder lid voortaan een kleine bijdrage aan het zoogenaamd „Muziekfonds" leveren. Den 18en Januari d.a.v. was de piano er, en daarmede de mogelijkheid geopend, 0111 aan den wensch der leden gehoor te verleenen, door nu en dan ook stukken van grooteren omvang in beoefening te nemen. Dit laatste schijnt wel een levensvoorwaarde voor een Zangvereeniging te wezen, want opmerkelijk is het, dat men flinke leden haast uitsluitend dan aanwint, als er groote stukken gezongen worden. Toch blijft de directeur de voorkeur geven aan kleinere stukken, zoolang de muzikale ontwikkeling der leden nog verre beneden het middelmatige blijft, en dat zal zoo steeds blijven, zoolang de Christenheid in ons lieve Vaderland niet verstaat, wat haar roeping tegenover deze edele gave Gods, de zang, is, en er een nog bijna onoverkomelijke klove blijft gapen tusschen zangers en zangeressen uit den eenvoudigen burgerstand en hen, die, onder betere levensomstandigheden ge- 3 boren, op meerdere ontwikkeling bogen kunnen, of ook een misplaatst kerk isme meent, zangvereenigingen op kerkelijke basis te moeten vestigen, opdat het kerkelijk exclusivisme ook hier gehandhaafd worde. Onze zangvereeniging „Zingt den Hoer gaat echter als met onverstoorbare kalmte voorwaarts — en dit is eigenlijk haar geschiedenis gedurende vele jaren tot nu toe — doende wat de hand vindt om te doen. We houden het „Excelsior" voor oogen, maar, wij spreken het den waardigen, getrouwen grondvester van den wijkarbeid op het Lcvendaal 'alhier gaarne na: ,,I)e zang is ons niet doel; slechts middel.' Ons doel vindt ge uitgedrukt in ons Reglement. \V ij willen, door beoefening van het eenvoudig Christelijk lied, den lof des Iieeren vermelden, opdat wij zeiven een zegen mogen ontvangen en anderen ten zegen mogen zijn. Of wij aan dat doel beantwoorden? Of wij het bereiken ? — Wij gelooven, wij hopen het, al moet ons geduriglijk de weemoedige klacht over de lippen: „Veel zwakheid, veel gebreks, veel tekortkoming!" en op de vraag uit het eerste Jaarverslag: „Zullen zij volharden?" antwoorden wij Ds. Dk Wolff en het Wijkbestuur met een dringend: „Ja, want de Zangvereeniging ervaart het telkens en telkens weder, dat do Heer met haar is en haar zegent.' A. J. de Lange. l^offiemeetings. Een aangenaam deel van onze werkzaamheden zijn de zoogenaamde koffiemeetings, die nu reeds 2o jaren gehouden werden. Driemaal in den winter wordt daartoe per kaart telkens een ander deel der wijkbewoners uitgenoodigd en nooit hadden wij over slechte opkomst te klagen. Trouwens, het is dan ook een aangename avond. Onder het genot van een kop koflie met beschuit en de mannen tevens onder het rooken van een goede sigaar, zit men heel gezellig aan taleltjes. De samenkomst wordt geopend met gezang en gebed. Daarna leest de voorzitter een gedeelte uit de Heilige Schrift en spreekt naar aanleiding daarvan een toepasselijk woord, knoopt daaraan nu en dan een of ander verhaal vast en zoo komt de vergadering op goeden gang en in de rechte stemming. Daarna treden verschillende broeders op, die, ieder naar de mate zijner gaven en krachten, een leerzame geschiedenis ten beste geven, waarvan doel en strekking altijd is, het geestelijk leven der hoorders te bevorderen, hun gezichtskring te verwijden, hen de kracht en de heerlijkheid des gebeds te leeren kennen en het huiselijk en maatschappelijk leven in de rechte richting te sturen. In zulke samenkomsten toch kunnen dingen gezegd worden, die van den kansel nimmer gehoord worden, terwijl bovendien dit soort hoorders voor een groot deel niet ter kerk komt. Deze toespraken worden afgewisseld door het zingen uit „Ons liederenboek". De samenkomsten hebben dus een opwekkend karakter. Jammer maar, dat wij ze niet meer dan driemaal jaarlijks kunnen houden, want populair als de toespraken zijn, dringen zij in het hart en het geheugen der hoorders door en doen alzoo voor weinig ontwikkelden meer nut dan een preek, die zij vaak niet begrijpen. — En vraagt gij of die samenkomsten blijvende vrucht dragen? Wij vertrouwen van ja, al zouden wij ook gaarne meer blijken daarvan willen zien. Het is ook hier een zaaien in hope. Gods Woord keert niet ledig tot Hem weder, het doet wat Hem behaagt. En als wij de vaak onder het spreken schitterende oogen opmerken en den hartelijken handdruk van sommigen bij het heengaan voelen, dan weten wij: de avond is goed geweest en de moeite en kosten zijn niet vergeefsch. Somtijds is het ons vergund nog duidelijker de uitwerking van de eene of andere toespraak waar te nemen, zooals b.v. bij dien man, die nooit met zijn gezin gebeden had, maar, na een koftiemeeting, getroffen tehuis kwam en zijn vrouw verrastte met de mededeeling: „Vrouw, wij moeten voortaan bidden in ons huis, dit heb ik van avond Traktaat verspreiding. Deze tak van arbeid mogen wij een vrucht der Jongelingsvereeniging „Dient den Heer" noemen. Haar geschiedenis is in het kort als volgt. In het laatst van het jaar 1895 had een der leden een vertrouwelijk gesprek met den voorzitter der Christ. Wijkvereeniging, waarhij deze als zijn meening te kennen gaf, dat, wilde de Jongelingsvereeniging meer aan haar doel beantwoorden, de leden dan vooral op praktische wijze moesten werkzaam zijn. Inzonderheid vestigde hij de aandacht op traktaatverspreiding. Over een en ander werd door het bedoelde lid nagedacht, met dit gevolg, dat hij jop een der zoogenaamde zendingavonden tot onderwerp koos: Inwendige zending. Als resultaat hiervan, zag hij 6 leden bereid, om zich te wagen aan de oprichting eener traktaatvereeniging, welke den naam kreeg „Zaait aan alle wateren." 23 Januari 1896 kwamen de leden bijeen en werd een bestuur gekozen. De eerste traktaatjes werden ons door Ds. dk Woi.ff gegeven, maar het spreekt van zelf, dat, zonder de noodige gelden, on/.e arbeid al zeer spoedig zou gestaakt zijn. Het plan werd daarom gevormd , om bij belangstellenden een lijst te laten rondgaan, en — wij slaagden uitnemend, dank zij den ijver en de welbespraaktheid van den toenmaligen penningmeester, die zelfs van buiten de stad nog bijna 10 gulden wist bijeen te brengen. Wij hadden nu in kas + 53 gulden. \\ ij bestelden geschikte traktaatjes en begaven ons, na ontvangst, Zondags na kerktijd op weg, ieder in de hem vooraf aangewezen buurt. Soms zeiden wij een enkel woord tot toelichting, maar meestal gaven wij slechts eenvoudig de blaadjes af. Meer dan eens gingen wij ook een herberg binnen, na vooraf aan den herbergier verlof gevraagd te hebben, om onze traktaatjes aan de gasten te mogen uitreiken. Op Pinkstermaandag deelden wij ze in den vroegen morgen uit aan de zoogenaamde dauwtrappers en in de kermisweek al de aanwezigen met oranje-insignes getooid en de zaal liad de gansche week een feestelijk aanzien, versierd als zij was met guirlandes van groen en dundoek, onderbroken door tropeeën van Oranje Nassau's blauw en de geliefde Yaderlandsche driekleur. Met voldoening mogen wij op die feestweek terug zien, zij slaagde uitnemend; onze Wijkbewoners hebben meegevoeld welk een groot voorrecht aan ons volk was te beurt gevallen. Met hoeveel geestdrift werden de voornaamste personen,die ons op het doek werden voorgesteld, toegejuicht, inzonderheid toen de beeltenissen van onze jeugdige koningin en die van hare koninklijke moeder werden aanschouwd. Met hoeveel opgewektheid werden de vaderlandsche liederen aangeheven en hoe luide weerklonk het .,Leve de Koningin", toen de voorzitter daartoe opwekte. Het was ons in die week niet het minst goed in ons AVijkgebouw. God spare onze Vorstin tot in lengte van dagen. Hij zegene haar met vele geestelijke en tijdelijke zegeningen. Hij doe de liefde van haar volk, welke ook onder ons in die feestweek zoo duidelijk openbaar werd, gestadig toenemen. A. G. de Baas. Slotwoord van den Voorzitter. A\ ij zouden nog verslag kunnen geven van bijbellezing, kinderkerk en niannensamenkomst. Maar waartoe ? Het gaat hiermede zooals reeds menig jaar, en met meer recht dan de Engelschen in Ladysmith en Mafeking kunnen we zeggen: „All right", alles wel, of liever: de Heer maakt het wel. De Bijbellezing, hoewel reeds 27 jaren lang gehouden, wordt nog altijd vrij goed bezocht, in de kinderkerk is het steeds stampvol en op de mannensamenkomsten zijn in den regel eiken Zaterdag 20 a 25 mannen aanwezig. De Heer maakt het wel. Ja, dat moesten wij in de 25 jaren, die achter ons liggen, ook in uitwendig opzicht zoo gedurig zeggen en al mijn medebestuurders, niet het minst onze bejaarde penningmeester, de Heer W. F. van Wijk, die van den aanvang af ons getrouw ter zijde stond, zeggen het met mij. Wel ontbrak liet niet aan zorgen, zelfs niet aan zware beproevingen, hoezeer missen wij ook nu nog onzen diep betreurden ijverigen secretaris, de Heer P. H. Voorhoeve , voor wien wij nog geen plaatsvervanger gevonden hebben. Maar toch, de Heer blijft het wèl maken. Aan Hem willen wij dan den arbeid in de toekomst verder aanbevelen. Wat wij nog zoo gaarne wenschten? De stichting van een fonds, uit welks rente, althans voor een deel, ■° ^ O .n I a. I 1895 2534 116 2650 1133 85 1896 2098 80 2178 2560 264 1897 2727 73 2800 3121 106 Niet opgeteckend. 1898 2081 119 2200 4369 351 Niet opgeteekend 1899 2807 75 2882 7161 344 1412 Liters Portie's Portie's AVijn en 1899. ' Eieren. melk. soep. eten. vruchten. Januari . . 59 264 36 60 5 maal Februari . . 81 308 36 60 7 „ Maart ... 124; 343 34 60 4 „ April ... 85} 309 36 60 8 „ Mei .... 76 313 35 60 9 „ Juni. ... 110 298 ' 34 58 10 „ Juli .... 196 350 26 52 5 „ Augustus . . 96 268 22 40 7 „ September. . 73 328 24 40 8 „ October . . 112j 318 36 54 5 „ November. . 105 308 36 60 3 „ December . . 183 303 36 60 4 „ Zuster Johanna. De Zondagschool. „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want hunner is het Koninkrijk der hemelen." Gedachtig aan deze woorden van onzen Heiland, mocht in ons Wijk- gebouw ook de Zondagschoolarbeid niet ontbreken. Reeds in September 1875 werd dit werk op zeer bescheiden wijze aangevangen. De meisjesklassen stonden onder leiding \ an Mevrouw De Wol ff. terwijl Ds. Dk Wolpp aan het hoofd der jongensafdeeling stond. Een grooten steun hadden we al zeer spoedig aan den heer G. W. van Leussen van Dcilfsen, die later als godsdienstonderwijzer aan den wijkarbeid verbonden werd, maar, behalve door hem, werd ook weldra bereidwillig medewerking getoond door verschillende jonge dames en heeren, wier liefde en trouw wij steeds dankbaar gedenken, al noemen wij ook geen namen, uit vrees een enkele hunner voorbij te zien. Een tijd lang werden de kinderen van 6—8 jaar in het vroege morgenuur, vóór de kinderkerk, verwacht. Zij vórmden een afzonderlijke afdeeling, die door de onderwijzers wel eens „het vogelnestje" werd genoemd. Het bleek echter uit de ervaring, dat dit uur voor ouders en kinderen op Zondag niet best uitkwam, maar, wijl toch het aantal kinderen te groot was om ze op hetzelfde uur te vereenigen, keerde men tot de vroegere gewoonte , om ze in een tweede namiddaguur te ontvangen, terug en zoo is het nog. — Het getal leerlingen bleef steeds toenemen, en al werden natuurlijk uitsluitend kinderen uit de wijk toegelaten, toch zijn er reeds sinds vele jaren + 500 kinderen op school. Te begrijpen is het dus, dat ook met het oog op dezen arbeid tot vergrooting van ons Wijkgebouw werd overgegaan. — Telken jare vieren wij feest met de kinderen in de week vóór het Kerstfeest, meestentijds bij een kerstboom. Dan ontvangen de kinderen een kleedingstuk of iets anders, en krijgen zij een kleine versnapering. Bovenal worden zij aan de liefde des Heilands door een enkelen voorganger herinnerd en ik behoef u niet te zeggen, met welke blijde gezichten zij dan huiswaarts keeren. Tot deze feestvieringen worden wij jaarlijks door onze weldadige stadgenooten in staat gesteld. — Sedert de oprichting der Zondagschool hebben ± 2371 kinderen de Zondagschool bezocht en zijn vele gevormd tot leden van knapen-, jongelings-, meisjes- en jongedochtersvereenigingen. — Wat de vrucht van dezen arbeid gedurende 25 jaren voor de eeuwigheid aangaat, geloof ik dat het antwoord van onderwijzers en onderwijzeressen, als men er hen naar vraagt, verschillend zal zijn. Dikwijls hoort men de klacht: het is alsof men op rotsen ploegt, vooral als de kinderen wat ouder worden, maar ook blijkt het menigmaal hoe ontvankelijk liet kinderhart voor het goede zaad van Gods Woord is. Zeker zal in ieder geval hiernamaals blijken dat de arbeid niet ijdel was in den Heer. Laten wij slechts voortgaan in 's Heeren kracht, onder afbidding van 's Heeren zegen en in het vertrouwen dat het zaad, in kinderharten uitgestrooid, zoo niet terstond, dan toch op lateren leeftijd ontkiemen zal. H. M. Sasse. De I^napen- en de dongeliedenvereeniging „Samuel". „De jongens moeten aan de deur der Zondagschool worden opgewacht," zoo vermaande de Jongelingsbode, toen deze eenige jaren geleden belangstelling trachtte te wekken voor den arbeid onder do knapen. Voorzeker, niet overbodig was zulk een roepstem, wijl zoovele bevorderaars van Zondagschoolarbeid en jongelingsvereenigingen de jongens van 12— 16 jaar aan hun lot overlieten. Wat moest men ook met zulke knapen beginnen? Geen kind meer en lang nog geen man, kon men ze niet als schooljongens behandelen en voor de vrijheid van een jongelingsvereeniging waren zij niet rijp. Gode zij dank, in onze goede stad Leiden werden zij niet vergeten. Lang voordat het orgaan van het Ned. Jongelingsverbond bovenstaande vermaning bevatte, was het de overtuiging van den voorzitter van de Christ. Wijkvereeniging, „dat de jongens aan de deur der Zondagschool moesten worden opgewacht." Op 3 October 1S77., dus ruim 22 jaren geleden, werd onze jongeliedenvereeniging Samuel in het leven geroepen, waarvan Ds. De Wolff gedurende 13 jaren de Zondagavond-vergaderingen heeft geleid. Alleen met de hulp van een jeugdig Zondagschoolonderwijzer werden de leden gezellig bezig gehouden. Naar de eenvoudige verklaring van den Bijbel, of de verhalen uit Kerk-, Vaderlandsche-, Zending- of Algemeene geschiedenis werd gaarne geluisterd en de zang werd niet vergeten. Het ledental nam steeds toe, en, wijl wij ons voorstelden dat bij een beperkten kring meer zegen te verwachten was, werd met de oudsten onzer leden, die 16 jaar geworden waren, in 1878 een .Jongelingsvereeniging opgericht, in 1880 een knapenafdeeling voor de jongens beneden 14 jaar, beide onder leiding van den godsdienstonderwijzer, en eindelijk een overgangsklasse voor de jongste leden, die pas de Zondagschool hadden verlaten. In deze laatste klasse, die slechts van Kerstmis tot Pinksteren vergadert, wordt getracht de kinderen der Zondagschool bijeen te houden en haar aansluiting aan de Knapenvereeniging te bevorderen. Deze indeeling bevalt ons uitstekend, en als wij nu onze afdeelingen overzien, met de verschillende leiders en een 70 tot 90tal jongens, allen nog, of weleer, woonachtig in de wijk van Ds. De Wolff, dan herkennen wij onze Jongeliedenvereeniging van vroeger niet meer en danken onzen God, die den wijkpredikant met ontferming aan de jongens van onze stad deed denken en steeds onzen gebrekkigen arbeid onder hen zegenen wil. — Op onze vergaderingen heerscht vooral in de laatste jaren de beste orde. De tijd is lang voorbij , dat een onzer godsdienstonderwijzers moest klagen: „Als ik geweten had dat ook zulk een arbeid mij te Leiden wachtte, zou ik de benoeming niet hebben aangenomen." En werd vroeger wel eens een der bestuurders door een sneeuwballenbombardement verhinderd het A\ ijkgebouw te naderen, voordat de bengels waren binnengelaten, of, bij het uiteendrijven van vechtende jongens in de wijk, met een klinkersteen nageworpen, nu komen die gevallen niet meer voor. De leden kennen de leiders der vergaderingen als hunne vrienden, met wie ze vertrouwelijk kunnen omgaan , maar die ze toch in alles 2 hebben te gehoorzamen. Onze vereenigingen hebben geen reglement en de verschillende leiders houden nooit bestuursvergaderingen , wel een bewijs dat zij, door één beginsel gedreven, elkaar verstaan en aanvullen. Het was niet altijd gemakkelijk, om ons van geschikte werkkrachten te voorzien. Wordt helaas, op velerlei gebied deze klacht gehoord, wij weten bij ervaring hoeveel eigenaardige moeielijkheden aan den arbeid onder knapen en jongelieden verbonden zijn, die oningewijden eer afschrikken dan aantrekken, Met hartelijke dankzegging noemen wij hier, naast den voorzitter der Wijkvereeniging, de reeds vroeger in dit verslag genoemde godsdienstonderwijzers en den heer (i. W. van Klaveren* , thans hoofdonderwijzer te Wissekerke. Ook onze getrouwe vrienden, de gebroeders P. L. en 11. J. van Di.il mogen wij niet vergeten. De oudste van deze heeft den arbeid onder de jongste jongens gedurende de laatste jaren alleen verricht, terwijl de andere den godsdienstonderwijzer ter zijde staat bij de knapenafdeeling. De jongste leden van deze vereeniging hebben ons vaak verblijd door hunne hartelijkheid. Wij herinneren ons nog, hoe, na de bespreking van de gelijkenis der 10 ponden, onze jonge vrienden verlangden iets voor anderen te doen. Wij kennen nog dien kleine van weleer, die bloeinenzaad kocht en zaaide en de planten verkocht ten voordeele der Chr. Wijkvereeniging; en dien anderen, toen een leerling der Praktische Ambachtsschool, die oen kranig portret van Z. M. Willem III schilderde, om dit voor hetzelfde doel te verloten. Zeer velen volgden hun voorbeeld. De liefde bleek ook hier vindingrijk te zijn. De jongens van 14- tot lGjarigen leeftijd vergaderen steeds onder leiding van den steller van dit gedeelte van het verslag. Met de oudste leden begonnen wij in 1893 met de verspreiding van de Blijde Boodschap, toen geschreven door Ds. I)e Jonge. Onze leden waren de eerste onbezoldigde loopjongens, later ondervonden wij vriendelijke medewerking van het onderwijzend personeel van twee Christelijke scholen. Gewis velen ten zegen verkochten wij reeds 128000 nummers van dit uitnemend blaadje, tegen 1^ cent per stuk en gaven aan de kas der Chr. Wijkvereeniging door dien arbeid een winst van ruim 500 gulden. Hulde aan hen, die geheel belangeloos bij de verspreiding hielpen. Zij waren oorzaak, dat ook hier het spreekwoord bewaarheid werd: vele kleintjes maken een groote. Zoo getrouw mogelijk wordt met onze jongens éénmaal per maand een samenkomst gehouden, die aan vragenbespreking en voordrachten is gewijd. Dan vooral komen onze leden voor den dag zooals zij zijn. Welk een blik slaan wij in hun jeugdig gemoed, als zij met hun vragen en bezwaren voor den dag komen, en de gewichtigste kwesties van het leven op jongensachtige manier bespreken. Hoe dom zijn enkelen, boe listig weer anderen, maar toch, gewillig laten allen zich door ons voorlichten en bijna zou ik zeggen, zij vertrouwen ons onbepaald. Maar daarom juist gevoelen wij onder alles steeds de zwaarte van do taak die op ons rust, waar onze Bijbel zegt: „Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt," en wij danken den Heer, dat onze jongens met zooveel dat hun raadselachtig of ongeloofelijk voorkomt, den zegen eener Christelijke yereeniginggenieten. Gedurende de laatste jaren trachtten wij in vereeniging met het Bestuur der Knapenvereeniging „Weest getrouw", die in Pniël vergadert, onze leden gedurende de kermisweek voor verleiding te bewaren. Eiken avond hielden zij gezellige samenkomsten, die zeer in den smaak vielen en waar wij onze jonge vrienden opwekten tot het volgen van een leven met den Heer, die de beloften wil vervullen: „Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden." W ie nu meent dat onze Knapen- en Jongelieden vereenigingen kweekplaatsen zijn van dweperij of hoogmoed, neme slechts een kijkje op de vergaderingen, maar vooral bij onze feestdagen. Ons aller jaardag, 3 October, gaat nooit onopgemerkt voorbij. Vaak hebben wij ons feest buiten de gehoord." Wat dunkt u? als de behoefte tot bidden in een hart ontwaakt, zou dan het werk des Heeren daar geen voortgang hebben? Toen Ananias van Saulus hoorde: „Zie, hij bidt", wist hij dat Sattlits behouden en een uitverkoren vat des Heeren was. A. Coolsma. Bezoekbroeders. Behalve de predikant en de godsdienstonderwijzer wijden ook enkele broeders zich aan het zoo noodige huisbezoek. Een twintigtal stond gedurende de 25 jaren van het bestaan van het Wijkgebouw de beide eersten ter zijde. Ongelukkig echter waren verreweg de meesten maar korten tijd werkzaam en op heden zijn er slechts vier overgebleven, die, de een meer de ander minder, doen wat zij kunnen, in het vertrouwen dat de Heer ook het snipperwerk dat zij verrichten zegenen kan en wil. Eenmaal per maand komen zij onder leiding van Ds. de Wolff bijeen, om verslag van hunne werkzaamheden te doen en zich door gebed en liet lezen van Gods oord tot hun taak te sterken. Die opwekking is dan ook wel noodig, om niet te verflauwen bij het vele treurige en ontmoedigende dat zij op hun weg ontmoetten. Het zijn toch bijna alle arbeidersgezinnen, die zij bezoeken. Mannen, vrouwen en kinderen, die don vereischten leeftijd bereikt hebben, moeten in die gezinnen vaak allen helpen om het huishouden op gang te houden. Dat daarbij de eeuwige belangen menigmaal bijna geheel verwaarloosd worden, ligt voor de hand. Dronkenschap en zedeloosheid maken den toestand dikwerf nog ellendiger. Het is bijna een zeldzaamheid, als nog hier en daar de behoefte aan iets hoogers en beters wordt ontdekt. En als het gevonden wordt, is dit, onder den zegen Gods, behalve aan den arbeid op de fabriekscholen, ook soms aan onzen wijkarbeid te danken. Door middel van het huisbezoek worden de kinderen aangespoord tot het bezoeken van Zondagschool, catechisatie enkinderkerk, terwijl de onders worden opgewekt tot kerkgang, het bezoeken der Bijbellezing en het dagelijks lezen der Heilige Schriften. Door het geven van goeden raad en door vriendelijke aansporing worden soms de harten geneigd tot het aannemen van het Evangelie. De eeuwigheid zal het openbaren, hoe ook door dit werk der liefde een enkele zaadkorrel in goede aarde is gevallen. Hoevele gezinnen in de 25 jaren zijn bezocht? Wij kunnen dit aantal zelfs niet bij benadering opgeven. In den laatsten winter werden + 100 gezinnen bezocht. En de vruchten? Het behaagt den Heer ons nu en dan te doen zien, dat onze arbeid in Hem niet ijdel is. Zoo leefden in een huisgezin man, vrouw en 5 kinderen, de ouders waren ongehuwd. Op het ongeoorloofde van zulk een leven werd gewezen, zij kwamen tot de erkentenis van hun zonde en trouwden, ja, vormen nu een Christelijk gezin. Een meisje (oud gereformeerd opgevoed) leefde in ongeoorloofde betrekking met een huzaar, waarvan de geboorte van een onecht kind het gevolg was. In wanhoop wilde zij zich verdrinken, maar werd tegengehouden. Ten gevolge van de toespraak van een bezoekbroeder, ging zij naar de catechisatie, werd lidmaat en is thans eene godvreezende moeder. In een andere woning waren vier jongelieden bezig nïet kaartspelen. Zij werden door den bezoekbroeder toegesproken en het gevolg was, dat één van de vier den Heer zocht en bekeerd werd. Ziedaar enkele bemoedigende ervaringen, om te doen zien dat de Heer ook dit snipper werk tot Zijne eer en tot heil der menschen wil gebruiken, Broeders, helpt ons, vermeerdert door uwe medewerking ons kleine getal en ervaart het voor hart en leven, hoe groot het voorrecht is, ook in dezen arbeid den Heer te mogen dienen. A. Coolsma. waren wij avond aan avond te midden van het drukste verkeer met ons werk bezig, zoodat onder jong en oud 6000 blaadjes verspreid werden. Onaangename ontmoetingen hadden wij niet veel, al ontbrak het er ook niet aan. Meermalen werd ons toegeroepen, „geef liever geld en brood dan die papiertjes;" soms ook merkten wij een blik op, die van diepen afkeer en vijandschap getuigde. En was de jongere verspreider met zijn aangeboren optimisme dit spoedig vergeten, de oudere schroomde vaak om te volharden en gaf den moed op. Waren er maar meerderen als zekere predikantsvrouw in onze stad, die do traktaatverspreiders, welke haar een traktaatje aanboden, bij zich aan huis ontving en hen een bemoedigend en waardeerend woord toesprak. Wie weet of dan niet allen volhard hadden! — Helaas, wij gingen in aantal medearbeiders achteruit, zelfs in die mate, dat de arbeid een poos werd gestaakt. De eerste liefde was verlaten, de oprichters en de eerste leden hadden, op één na, den moed opgegeven. Was ons eerelid, de Heer van Borselen, niet opgetreden, de arbeid zou gewis niet hervat zijn. Zijn woord hielp echter. In October '98 werd op kleine schaal weder begonnen, maar nu met leden der knapenvereeniging. Geregeld eenmaal per maand doen deze wat zij kunnen. Op de koffiemeeting ontbreken zij niet, maar geven dan aan de bezoekers de blaadjes, die hun door den voorzitter zijn ter hand gesteld. Zij zorgen voor lectuur voor brugwachters en politiebeambten, door iedere week een „Blijde Boodschap" of een ander christelijk blad aan de wachthuisjes te bezorgen, wat door velen zeer gewaardeerd wordt. Bovendien nemen zij bij afwisseling verschillende gedeelten der stad voor hunne rekening, om de traktaatjes uit te reiken. Door de tijdelijke staking van den arbeid hebben wij veel begunstigers verloren. Mogen wij op vernieuwden steun hopen ? Het is wel een eenvoudige, maar toch zoo heilrijke arbeid. Van den aanvang onzer werkzaamheid af tot 1 Januari 1899 werden 28400 traktaatjes en andere geschriften verspreid. Zou dit te vergeefs zijn geschied'? Wij gelooven het niet. Wie weet niet hoe dikwijls het lezen van een eenvoudig traktaatje het middel tot bekeering van een zondaar werd. Daarom met het oog o]) den Heer voórtgéarbeid, Hij make ons getrouw! Hét Bestuur. Onze Koninginnefeesten. Wien zou het bevreemden, dat wij in dit verslag ook melding maken van onze Oranjefeesten in .18:98 ? Immers niemand, Het gansche. Nederlandsche volk juichte, toen onze geëerbiedigde vorstin den troon haars vaders beklom en zouden wij dan achterwege hebben kunnen blijven? Het was ons onmogelijk. Wij wenschten ouderen en jongeren van jaren op te wekken tot blijdschap en dankbaarheid en onzen wijkbewoners liefde tot onze geliefde Koningin in te prenten. Maar, hoe feest te vieren niet zoo vele en velerlei personen, die in het Wijkgebouw plegen te komen of die lid zijn van verschillende vereenigingcn? Van waar ook het noodige geld te bekomen tot bestrijding der groote uitgaven? Wat dit laatste betreft, de verschillende vereenigingcn hielpen ons, door aan onze uitnoodiging gehoor te geven om hunne gewone jaarfeesten in, dezelfde weck te houden en, voorts werden wij van andere zijden er toe in staat gesteld, zonder dat de Wijkvereeniging te veel moest bijpassen. En nu konden wij een gansche week van 12—17 September feestvieren, avond aan avond, met de kinderen van de Zondagschool, met Knapen- en Jongelingsvereeniging, met meisjes- en jongedochtersvereeniging, terwijl Donderdagavond de ouderen van jaren den Heer F. Uittenbrokk, Hoofd der School Pieterskerkgracht , mochten hooren, die op leerzame en boeiende wijze de geschiedenis van ons bemind Vorstenhuis Vertelde. Eiken avond vertoonden wij aan het slot lichtbeelden, waardoor verschillende personen en gebeurtenissen uit de VaderJandsche geschiedenis werden voorgesteld. Natuurlijk waren aanvaard is de oplossing van elk levensprobleem, ook in het maatschappelijke. Niets heiligs, niets heerlijks kwam ooit zonder offer tot stand, ook onze tegenwoordige, geweldige krisis kan alleen daarin haar verzoening vinden. Zich geven aan God en dan zich geven aan elkaar is het waarachtige loven. — Une vie personnelle crucifiée qui les facilités et le bien-être feraient peur; ik heh, zoo sprak Monod op zijn laatste ziekbed, het altijd gepredikt, maar zou het, mocht ik herstellen, zeker met dubbele kracht doen. Hier spreekt nu niet de merkwaardige, nobele kluizenaar Tolstoi, die uitsluitend de Bergrede aanvaardde. Hier spreekt de belijder, voor wie het volle Evangelie van Gods genade in Christus de eenige troost was in leven en sterven beide. Heeft zijn kloek, zijn diep woord niet tot ieder onzer iets te zeggen?" December 1899. EEN APPENDIX. 13 Januari 1900 is voorbij. Wien zou liet bevreemden dat ik (le gelegenheid die mij nog openstaat, aangrijp om aan het verslag een enkel woord toe te voegen. Hoezeer ben ik op den gedenkdag zeiven verrast door hen die met mij medearbeiden, en welk een heerlijke avond is mij Maandag daaropvolgende bereid, ook door de schenking der belangrijke som gelds die mij tot schulddelging werd ter hand gesteld. Nooit zal ik vergeten hoe 13 Januari van dit jaar door de liefde der menschen tot een der gelukkigste dagen mijns levens is gemaakt. In die liefde zie ik een der vele gunstbewijzen mijns Gods. Mijn hart is vol lof en dank aan Hem die mij zoo vriendelijk verkwikte, en bemoedigde om in den arbeid niet het oog op Hem te volharden. Hoe lang nog? God alleen weet het, maar dit kan en mag ik wel zeggen: zoolang ik kan, of liever zoolang de Heer er mij toe in staat stelt. — En dan? Gij weet mijn wensch, mijn bede. Het Koning Willemshuis is staande gebleven, ook toen Ds. Adama van St'heltema zich moest terugtrekken, ja