D. J. Kard. MERCIER Aartsbisschop van Mechelen Primaat van België. NA ONZE TERUGKOMST UIT ROME. Uitgevers-Vennootschap Futura — Leiden. Feestdag van Sint Thomas van Aquino 1916> Na onze terugkomst uit Rome. Zeer beminde Broeders, Onmogelijk uit te drukken hoe verheugd ik ben mij terug in uw midden te bevinden. Het ongeluk bracht ons nauw bij elkander. Gelijk de eerste Christenen, onophoudelijk door het gevaar bedreigd, enkel, luidens de H. Schrift, één hart en éténe ziel hadden, — „Credentium erat aar unum et anima ana" (i), zoo hebben zich de Belgen eensgezind om hunne Herders geschaafd; hunne Herders hebben in hun zeiven de verantwoordelijkheid en de liefde van hun vaderhart voelen aangroeien en verbreeden, en ziet! thans, in het bezette België evenals in den vreemde, vragen de zonen van onzen grond in eene zelfde opwelling van geestdrift, met meer nadruk dan ooit, dat wij hun tolk zofuiden wezen bij God, en hun voorhouden wat de [golddelijke Voorzienigheid van hen vergt en hun laat verhopen. „De opperpriester, — de bisschop —, zegt de H. Apostel Paulus, is een man, die voor zending heeft met God te handelen over de belangen van het menschdom". „Pontifex, ex hominibus assumptus, pm hominibus constituitur in iis, quce sunt ad Deum". (2) Het is mij bekend hoe veel en hoe vurig gij voor ons, gedurende onze reis, hebt gebeden. Uwe gebeden zijn verhoord geworden Zoohaast uit Rome alhier aangekomen, ben ik eerst en vooral onze dierbare metropolitane kerk binnengetreden om er een vurig Te Deum vóór den Heer op te zeggen, en mijne warme dankbaarheid te betuigen aan onze goede Moeder, — Oor(1 Handelingen der Apostelen, IV 32 - 2) Hebr. V, 1, zaak onzer blijdschap, „Causa nostrce laetitice", evenzeer als bedrukte en smartvolle Maagd, doiorosa et lucrymabilis Virgo Maria. God heeft inderdaad onze reis boven onze verwachting gezegend. Vele dingen mag ik u niet bekend maken. Gij zult mij begrijpen. De onregelmatige toestand, waarin wij verkeeren, laat ons niet toe, datgene juist, openhartig, mede te deelen wat er best en innigst in onze ziel ligt voor u, — datgene wat, daar het van hooger komt en u innig aanbelangt, voor mij mijn stevigste steun is en voor u, mocht ik spreken, de machtigste troost zou wezen; m^ar gij zult aan mijn woord niet twijfelen en mij gelooven, als ik u verzeker dat mijne reis op bijzondere wijze is gezegend geweest, en dat ik tevreden, zeer tevreden terugkom. De goedheid van den H. Vader voor ons was treffend. Bij mijne aankomst, ge'waardigde Hij zich, mij in zijn armen te sluiten; Hij noodigde mij uit, Hem zoo dikwijls mogelijk een bezoek te brengen; Hij 1 lij' toe, Hem alles te zeggen, alles toe te vertrouwen, lu te denken in zijne aanwezigheid. Gedurende de lange uren welke ik mocht doorbrengen in zijn doorluchtig gezelschap, heeft Hij, als een vader, mij vertroost, verlicht en aangemoedigd; Hij begrijpt hoe bezorgd wij zijn Olm onze godsdienstvrijheid en onze vaderlandsliefde, en Hij neemt er deel in. Den grond zijner gedachte, die ik begeerig -was te vatten, met het oog op u, heeft Hij1 wfei willen uitdrukken in een opschrift dat Hij, eigenhandig, stelde onder een portret, en dat ik hier met allen eenvoud overschrijf: „Aan ,ónzen eerbiëdwaardigen broeder Kardinaal Mercier, „Aartsbisschop van Mechelen, schenken wij volgaarne den „Apostolischen zegen, met de verzekering dat Wij steeds met „hem zijn, en dat wij deelnemen in zijne smarten en zijnen „kommer, aangezien zijne zaak ook de onze is." Zekeren dag, ging ik, het hart vol erkentenis, aan Zijne Heiligheid zeggen dat Hij nooit mocht twijfelen aan de onwrikbare liefde van het Belgisch volk jegens Hem, en dat het verlangen in ons was ontstaan Hem daarvan eerlang een nieuw blijk te geven. „H. Vader, sprak ik, den eersten Zondag van „de maand Mei, zouden wij aan onze geloovigen, heel het „land door, eene algemeene Communie willen vragen tot de „inzichten van Uwe Heiligheid." En ik, antwoordde onmiddellijk de H. Vader, ik heb maar één inzicht, — en dit inzicht is België! Door dit onthaal aangemoedigd, schreef ik aan de Kardinalen van Parijs, Londen, Armagh in Ierland, en aan de Kardinalen in Italië, en ik koester het vertrouwen dat, uit al de landen onzer verbondenen, op den eersten Zondag in Mei, een zelfde eucharistisch gebed ten Hemel zal stijgen; Gode, door de eerbiedwaardige handen van het Hoofd der katholieke wereld aangeboden, zal dit gebed de heerlijke heropbeuring van ons geliefde België bespoedigen. Zijne Heiligheid vergunt aan al de pastoors in heel het land de macht den pauselijken zegen aan hunne parochianen op dien dag te schenken, met eenen vollen aflaat toevoeglijk aan de zielen der soldaten op het eereveld gesneuveld. Gij zult alreeds, denk ik, den weerklank hebben vernomen van de toejuichingen, welke bij onze heenreis en onzen terugkeer, in Zwitserland en in Italië, den naam van Belg begroetten. Zelfs in de veronderstelling dat de einduitslag van den reuzenstrijd op dit oogenblik in Europa en in Klein-Azië geleverd,, nog onzeker zoude zijn, één feit staat vast voor de beschaving en de geschiedenis: de zedelijke zegepraal van België. Te zamen met uwen Koning en uwe regeering, hebt gij voor het Vaderland toegestemd in een onmetelijk ojffer. Om uw eerewoord gestand te blijven; om te bevestigen dat, in uwe schatting, het recht boven alles gaat, hebt gij uwe goederen, uwe haardsteden, uwe zonen, uwe echtgenooten opgeofferd, en na achttien maanden dwang, blijft gij, evenals den eersten dag, fier over hetgeen gij deedt; de heldenmoed komt u zoo natuurlijk voor, dat gij er niet eenmaal aan denkt er voor u zeiven roem uit te trekken; haddet gij echter, zooals wij, onze grenzen tonnen overschrijden en het Belgisch vaderland op afstand aanschouwen; haddet gij het volk gehoord, ,,de menschen uit de straten", zooals de Engelschen dat uitdrukken, ik wil zeggen, den arbeider, den kleinen beambte, de vrouw uit de volksklas; haddet gij de getuigenissen opgeteekend, in woord en in schrift afgelegd door hen die met gezag de voorname maatschappelijke •krachten vertegenwoordigen, de staatkunde, de drukpers, de Iwetenschap, de kunst, de diplomatie, den godsdienst: dan zoudt gij beter de grootmoedigheid van uwe houding beseffen, en zelfs, geloof ik, van hoogmoed hebben getrild. De vurigste uitdrukkingen van den eerbied, de bewondering, de vereering voor de zedelijke grootheid, voor den zielenadel, voor het kalme en vastberaden geduld van het Belgische volk, k'wamen tot ons uit steden en dorpen van Zwitserland, Italië, Spanje, Frankrijk en Engeland, en klommen, door de geestdrift gedragen, tot hen in wie de vaderlandsliefde wordt belichaamd, — onze vorsten, de regeering, de geestelijkheid, ons dapper leger. i Wat ons betreft, \vij hebben steeds alle huldebetoog welke ons te.beurt viel, op u overgebracht, want eene inwendige stem herhaalde ons gedurig dat gij het zijt die, door uwe taaie lijdzaamheid, het verdiendet en het ons hadt verworven. Telkens het ons gegund was eenen stond na te denken, zegenden wij de Voorzienigheid die zooveel wegs aan de openbare meening had doen afleggen. Gij weet nog wat wij u, vijftien maand geleden, zeiden: hooggeplaatste lieden, die de gebeurtenissen uit een meer verheven standpunt hadden moeten beoordeelen, gingen soms zoo verre te zeggen: Maar wat hoefde toch België zich zóó te slachtofferen voor de verdediging van zijn grondgebied? Ware een verzet met woorden niet voldoende geweest en hadde dit aan het land de verwoestingen niet gespaard, welke het tot éénen duim van zijnen ondergang leiden? Die taal had mij verontwaardigd, zeide ik u, en, meermaals, aangedreven door een gevoelen van inwendig verzet, had ik mijne verontwaardiging lucht gegeven. Welnu, die taal heb ik uit niemands mond meer vernomen. Het zedelijk peil der onzijdige of weleer onzijdige volkeren is p bijgevolg gestegen. De geest van opoffering wordt begrepen. Hij (wordt gehuldigd. Zij weten het u dank. Gij wordt bewonderd. Uw geslacht is mét luister de geschiedenis ingetreden. Is dat, mijne Broeders, geene verovering, en zijt gij niet, in de maat Waarin de zedelijke goederen de stoffelijke te boven gaan, de roemrijkste veroveraars? Ik Weersta er niet aan, op den huidigen toestand het woord jOnzes Heeren in zijn Evangelie toe te passen: „Wat zou het „den mensch baten het heelal te winnen, indien hij daarvoor ,;de eeuyige belangen zijner ziel moest prijsgeven?" (i) o Ja, gij weent, ik weet het; de rouw strekt zich uit; harten van moeders, van echtgenooten, van verloofden zijn verbrijzeld; tnenschenlevens vallen op de oevers van den Yzer; de gevangenschap van de natie op haar eigen grondgebied blijft jammerlijk voortduren; ons geldwezen staat onder den druk der 'sahulden; onze nijverheid en onze handel liggen stil: dat alles weet ik, en gij kent mij genoeg, denk ik, om overtuigd te blijven dat ik er om lijd, omdat het u lijden doet. Maar, wat zijn eigenlijk die smarten van éénen dag, ten overstaan van de eeuwigheid, waar wij allen, vroeg of laat, ons ware leven moeten leven? Wat gee'ft, alles ingezien, een voorspoedige uitslag op aarde, welke zou bekomen worden ten koste van het eeuwig igeluk? Wat is, daarentegen, eene kortstondige droefheid, eene voorbijgaande hartsverbrijzeling, een menschelijker wijze gesproken vroege dood, met het vooruitzicht dat hiernamaals het geluk zonder einde is, zonder schaduw, voor de christelijke huisgezinnen, die, döwijl zij op deze wereld gezamenlijk christelijk geleefd en zich als ware christenen tot het sacrificie aangemoedigd hebben, zich weldra en voor eeuwig zullen wedervinden, «■eieenigd in den schoot van God, in den Hemel? Eens, dat ik op weg was naar de Basiliek van den H. Paulus buiten de muren, om, tot uwe intentie, de bedevaart te doen welke ik u voor mijn heenreizen had beloofd, bezocht ik de Basiliek van den H. Sebastianus en vond ze versperd met (1) Matth. XVI, 26. steenhoopen, herkomstig van de opgravingen welke men daar aan het verrichten was. De oudheidkundigen die de werken geleidden, hadden verschillende opschriften opgedolven. Een van die opschriften trof mij in het bijzonder, en ik droeg er, voor u, de herinnering aan mede. Zij luidde: Et nos in Dm omnes. En 'Wij, wij bevinden ons alben in Gorf. Dit weze ook de leuze van onze verhoping; moge zij onzen moed onwankelbaar onderhonden: Et in Deo omnes. Allen te zamen in G.od! Een dag zal aanbreken dat wij niet langer meer weenen, met langer meer gescheiden zijn, dat het huisgezin opnieuw zal worden vereenigd om nimmer uiteen te gaan. Laten wij nog meer aan den hemel dan aan de aarde denken. Laten wij alreeds naar den geest daar leven, volgens het woord van den H. Paulus tot de Christenen van Philippi: Mostra autem conversatie in óceto est. (i). De Christen is een reiziger en zijne haardstede is de hemel. Gij zult niet ontkennen dat ik u nóóit mijne beduchtheid verborg. Ik heb u de vaderlandsliefde aangepredikt, omdat zij eene vertakking is der hoofddeugd van het Christendom, - de liefde. Edoch, van in den beginne, heb ik u laten vermoeden dat, naar mijn bescheiden voorgevoelen, onze beproeving langdurig zloiu zijn, en dat het voordeel zou behooren aan de natiën die er het taaiste geduld aan besteden. De overtuiging - natuurlijk en bovennatuurlijk gesproken _ van onze eindzegepraal is, dieper dan ooit, in onze ziel geworteld. Had zij, overigens, kunnen worden aangetast, de stellige verzekeringen van niet weinige belanglooze en aandachtige toeschouwers van den algemeenen toestand, namelijk uit Noorden Zuid-Amerika, die mij hunne meening deden aankleven, zouden die overtuiging in mij terug hebben bevestigd. Wjj zullen de bovenhand hebben; twijfelt er met aan; maar wij zijn nog niet aan 't eind van ons lijden. (1) Philipp. III, 20. Frankrijk, Engeland, Rusland hebben er zich toe verbonden geenen vrede te sluiten zoolang België zijne volkomen onafhankelijkheid niet heeft heroverd en ruimschoots wordt schadeloos gesteld. Italië trad op zijne beurt de overeenkomst van Londen bij. De toekomst is niet twijfelachtig voor ons. Maar wij moeten haar voorbereiden. Dit zullen (wij, mett in ons de deugd van verduldigheid en den geest van ojffervaardigheid te onderhouden. „Handelt manhaftig, en houdt uw hart sterk, zegt de Psalmist, door uwe hoop „te stellen in God/' „Viriliter agite et confortetur cor vestrum „cmnes qui speratis in D\omino." (i). Bewaart een volstrekt geloof in de Voorzienigheid: Zij waakt qver hen die eerbied koesteren voor het rijk Gods en voor de gerechtigheid. Wat er ook overkome, twijfelt nooit aan haar. Op geen tijdstip van mijn leven, heb ik, zoo goed als op mijn jongste reis, waargenomen hoe hare handeling de geringste omstandigheden doordringt, de voorvallen in schijn zonder de minste beteekenis, de gebeurtenissen, welke aan onze menschelijke berekeningen meest vreemd zijn. „Bemint den goeden God, zeide „de H. Paulus, en weest verzekerd dat al wat zal gebeuren, tot „Uw voordeel zal keeren: Scimus autem quoniam diligentibus. ,JJeum omnia caoperantur in honum." (2). Zijn wij allen niet, steeds, meer dan de lelie op het veld en het vogeltje op den tak, in de hand des Allerhoogsten? Maakt- uwe plannen, richt uwe batterijen, regelt uwe beweIgingen, het blijft steeds waar dat de mensch wikt en God beschikt. „Niet een groot leger is het, zegt de Psalmist, dat den Koning „behoedt, het paard is onmachtig het behoud te verzekeren; . zijne kracht is geene Waarborg voor onze ontzetting Wij „hopen in den Eeuwige; Hij is onze hulp en ons schild." Beeldt u eene oorlogvoerende natie in, verzekerd van hare legerkorpsen, van haren schietvoorraad,- van hare bevelvoer- (1) Ps. XXX, 25. — 2) Rom. VIII, 28. iders, op weg naar de zegepraal: God late in de gelederen de kiemen eener besmettelijkle ziekte zich voortzetten, en op den eigen stond worden de gunstigste vooruitzichten te leur gesteld! Ook, boven alles, stelt uw betrouwen op God. Stemt Hem gunstig te uwen opzichte door uw geweten te zuiveren. Maakt de lucht van uwen huiskring gezonder: doet er de zuiverheid heerschen, de zedigheid, den christelijken eenvoud. Bereidt u, met berouw, tot het vervullen van uwen paaschplicht. Blijft niet eenzaam, afgezonderd in de H. Kerk. Gij bevindt u in haren moederlijken schoot: leeft van haren geest. De vasten is het tijdperk waarop de H. Kerk, in de verzuchting van het gebed, in de ontberingen, in het lijden, de verzoening van hare verloren zon,en en de geboorte van hare doopleerlingen tot het goddelijke leven afwacht. Zucht, bidt, legt u ontberingen op, lijdt met uwe Moeder. Beoefent de boetvaardigheid. Bij wijze van algemeenen maatregel, hebben wij gemeend u te moeten ontslaan van de wetten van het vasten en het vleesch derven, behalve op Asch-Woensdag en Goeden Vrijdag; maar maakt van al die vergunningen igeen gebruik, indien gij ze niet noodig hebt; legt u uit vrijen wil eenige verstervingen op, meer dan gij verplicht zijt. Legt u toe op de inwendige ingetogenheid, waakt op uwe zintuigen, op de neigingen van uw hart, om uwe ziel gemakkelijker te verheffen naar Hem die alleen uw opperste Goed is en alleen u den vrede kan schenken, dat wil zeggen, de rust in de orde. Bidt, bidt met vertrouwen, bidt met volharding. Bidt des avonds met heel uw huisgezin. Begeeft u des Zondags naar de goddelijke diensten, de Mis, de Vespers, het Lof. Vooral, mijne zeer beminde Broeders, woont, zoo dikwijls de tijd het lu toelaat, het H. Misotffer bij en nadert tot de H. Tafel. Velen onder u zijn thans minder gebonden door hunne bezigheden en beschikken vrijer over het gebruik van hunnen dag. Zoudt gij, mits eenige inspanning van uwen goeden wil, voor het vaderland, voor onze helden aan den Yzer, levenden en gesneuvelden, voor allen die lijden of zieltogen, niet alleen op «de Zondagen, maar dagelijks niet een halve uur kunnen uitsparen om ze door te brengen aan den voet van het altaax, naar de ziel vereenigd met Onzen Heer Jesus Christus? Hij is diar, onze goddelijke Jesus; Hij herinnert ons dat Hij, bij uitnemendheid, geweest is de man der smarten, en in hare volledigheid heeft bezeten de wetenschap der ellende, „virum dolorum et scientem infirmitatem" (i); maar Hij is van den dood verrezen, Hij is in de zegepraal zijner heerlijkheid gezeten aan de rechterhand zijns eeuwigen Vaders; en, gewaardigt Hij zich onder ons te verblijven om ons voedsel te wezen in het H. Sacram;eait des Autaars, dan is het om ons met zijn leven te vervullen, en ons te helpen, evenals Hij, de baan des lijdens op te gaan, opdat wij Hem zouden volgen in de vreugde der gelukzalige woonstede des Hemels. Moed, mijne Broeders, luistert naar onze vermaningen; woont alle dagen de H. Mis bij, draagt uw (misboek mede, volgt den priester van nabij, neemt met hem deel aan het H. feestmaal in de Communie, en het zal met lang duren of gij zult waarnemen dat uw leven verandert en dat onze goddelijke Jesus ons niet bedriegt wanneer Hij ons toespreekt: „Komt tot mij, gij allen die vermoeid zijt en gebukt „gaat; ik zal u verkwikken," „Venite ad me omnes qui laboratis „et onerati estis et ego reficiam vos." (2) Laten wij met voorliefde den H. Joseph aanroepen gedurende deze maand Maart, hem door de godsvrucht des volks toegewijd. Vieren wij zijn Naamfeest. Bevelen wij hem onze huisgezinnen aan; vertrouwen wij hem de bescherming onzer soldaten toe. Terwijl ik dit slot aan het schrijven ben, melden ons de nieuwsbladen in 't kort den inhoud van eenen Brief door den H. \ ader gericht aan den Kardinaal-Vicaris, waarin Zijne Heiligheid eenen tweevoudigen wensch uitdrukt, welken wij ons haasten te beantwoorden. De Paus smeekt van de goddelijke barmhartigheid het einde af van de bloedige oorlogstwisten, welke Europa verscheuren. Wij verzoeken aan onze priesters de Collecte pro tempore belli (1) Isaias, LIII, 3. (2) Matth. XI, 29. ie vervangen, gedurende den Vasten, door de Collecte pro pace. De H. Vader vraagt, vervolgens, dat op Goeden Vrijdag, de rouwende moeders en echtgenooten, zich met de Moeder van Jesus om het Kruis zouden scharen, en haar oiffer vereenigen met het bloedig offer der Verlossing van het menschdorn. Allen zullen wij de inzichten van Zijne Heiligjheid bijtreden. België is alreeds toegewijd geworden aan het H. Hart van Jesus en aan den H. Joseph. Op Goeden Vrijdag zullen wij ons toewijlden aan het lijdende en onbevlekte Hart van Maria. Wij vereeren met behagen de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd, en dat is wel gedaan; maar, naast dit voiorrecht uit gunst en genade door God geschonken aan Haar die zijne Moeder moest wezen, vörgeten wij niet dat Maria, door hare smarten, het recht op onze dankbaarheid verworven heelt? Het Hart van Maria, doorstoken met het zwaard der inwendige martelie, vereenigde, uit vrijen wil, voor de zaligmaking onzer zielen, haar medelijden met de opdracht van het goddelijke slachtoffer op Calvarie. De rampspoedige uren welke wij doorleven zetten ons op bijzondere wijze aan, onze toevlucht te nemen tot de bemiddeling van Onze Lieve Vrouw van Smarten. Ook, gehoor gevend aan den wensch door den H. Vader uitgedrukt, zal ik, in het innigste van mijn gemoed, onder den Dienst op Goeden Vrijdag, mijn bisdom, en, zooveel ik kan, ons dierbaar Vaderland, toewijden aan het lijdend en onbevlekte Hart van Maria. De priesters zet ik aan, hun inzicht met het mijne te vereenigen, — en de geloovigen deze aanroeping, waaraan ik alreeds, voormaals, honderd dagen aflaat hechtte, godvruchtig op te zeggen: Lijdend en onbevlekt Hart van Maria, bid voor ons (i), die onze toevlucht tot u nemen. (1) Telkens, ICO dagen aflaat. Schikkingen voor den Vasten van het Jaar 1916. I. Het tweevoudig gebod van het vasten en het vleesch derven is opgeschort gedurende heel den Vasten van dit jaar, behalve op Asch-W oensdag en Goeden Vrijdag. Wij raden nochtans met nadruk aan degenen die bij machte zijn het te onderhouden, ter «ere Gods op de Woensdagen en de Vrijdagen onder den Vasten uit vrijen wil te vasten en vleesch te derven. II. Het blijift verboden vleesch en visch op denzelfden maaltijd te eten, zelfs op de Zondagen. Aan de soldaten is het evenwel toegelaten visch en vleesch te eten op een zelfden maaltijd. III. Het is toegelaten boter èn zuivel te gebruiken op alle dagen van den Vasten. I IV. Het is toegelaten eieren te eten alle dagen, zelfs meermaals daags. V. De geloovigen zijn verplicht driemaal te lezen den Vaderons en den Wees-ge groet, en eens de akten van Geloof, Hoop, Liéfde, en Berouw, iederen keer dat zij zullen gebruik maken van de bovengemelde toelatingen of ontslagingen. Zij zullen zich nochtans van deze verplichting kunnen ontslaan, met in den offerblok van den Vasten, ieder volgens zijne godvruchtigheid, eene aalmoes te storten, die besteed zal worden voor goede werken volgens ons goeddunken en de gebruiken in dit Bisdom aangenomen. De feestdag van den H. Joseph, patroon van België, zal met bijzondere godsvrucht gevierd worden. Deze Brief zal Zondag eerstkomende in al de kerken en kapellen van het Bisdom, onder al de Missen, op den predikstoel voorgelezen worden. Gegeven te Mechelen, onder onze handteekening, onzen zegel en de tegenhandteekening van onzen Secretaris. t D. J. Kard. MERCIER, Aartsb. van Mechelen. Door bevel van Z. Em. den Kardinaal-Aartsbisschop, L. Meeus, Secret. Smeekschrift door Z. E. den Kardinaal Aartsbisschop gericht tot zijne Heiligheid: Beatissime Pater, Desideratus Josephus Mercier, S. Ram. Eccl. Cardinalis Archiepisoopus Mechlinien., ad thronum Sanctitatis Vestrae ea qua par est reverentia accedens, pro parochis et rectoribus ecclesiarum et publicorum ac semiplublicorum sacellorum facultatem exorat, qua Christi fidelibus Benedictionem Apostolicam impertiri possint prima die dominica proximi mensis Maii, quo die Communio generalis habebitur juxta rnentem SanctitatisVestrae, cum Indulgentia plenaria semel lucranda, applicabili animabus defunctorum in bello militum. Et Deus f D. J. Card. MERCIER, Arch. Mechlin. Petitam facultatem libenti animo concedimus, non modo, Venerabilibus Fratribus Cardinali Archiepiscopo Mechliniensi cseterisque Episcopis Belgicae ditionis, sed etiam cunctis parochis et rectoribus ecclesiarum et publicorum ac semipublicorum sacellorum in Belgio existentium. 17 Febr. 1916. RENEDICTUS Pp. XV ,1