.£ KUYPER-GEDENKBOEK 1907 I! KUYPER-GEDENKBOEK ■c 1907 BEVATTENDE EEN OVERZICHT VAN DE FEESTVIERING OP 29 OCTOBER 1907 TER GELEGENHEID VAN DEN ZEVENTIGSTEN VERJAARDAG VAN Prof. Dr. A. KUYPER, OUD-MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, TE 'S-GRAVENHAGE, BENEVENS EEN VERZAMELING VAN TAL VAN COURANTEN-ARTIKELEN UIT BINNENEN BUITENLAND, DAT JUBILEUM BETREFFENDE 's-GRAVENHAGE 1908. STOOMDRUKKERIJ KOCH & KNUTTEL — GOUDA 29 October 1907. In het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. EEDS in het begin des jaars was men bezig plannen te beramen om den 70sten verjaardag van Dr. Kuyper „niet onopgemerkt te doen voorbijgaan", zooals dat gewoonlijk heet. En dat zou ook niet gebeuren. In Amsterdam vergaderden reeds in Februari enkele mannen, die zich tot een voorloopig Comité vormden, andere heeren uitnoodigden en ten slotte te Utrecht een vergadering hielden, waarin het Comité aldus werd saamgesteld: Prof. Dr. H. Bavinck, Voorzitter van het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen, Voorzitter. J. van Alphen, Assessor van het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. A. S. Talma, Assessor van het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. Mr. Th. Heemskerk, Voorzitter van de Antirevolutionaire Kamerclub. W. Hovy, Voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Patroons „Boaz". P. van Vliet Jr., Voorzitter van het Nederlandsch Werkliedenverbond „Patrimonium". 1 H. B. Weyland Jr., Voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden. A. Brummelkamp, Voorzitter van den bond „De Kleine Pers". S. Baron van Heemstra, Voorzitter van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag. Ds. B. van Schelven, Voorzitter van het College van Curatoren der Vrije Universiteit. Prof. Mr. D. P. D. Fabius, Rector van de Vrije Universiteit. Prof. M. Noordtzij, Rector der Theologische School te Kampen, Voorzitter der Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs en Voorzitter van het Gereformeerd Schoolverband. Prof. Dr. J. Woltjer, Voorzitter van de Hoofdcommissie der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs en Curator van het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam. J. E. N. Baron Schimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken, Voorzitter van de Unie „Een School met den Bijbel". Ds. H. Pierson, Voorzitter van den Schoolraad voor de Scholen met den Bijbel. R. Derksen, Secretaris-Penningmeester van den Schoolraad voor de Scholen met den Bijbel. J. C. Wirtz Czn., Voorzitter van de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland en de Overzeesche Bezittingen. G. Ipema, Voorzitter van de „Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland". Ds. J. E. Vonkenberq, Voorzitter van den Nederlandschen Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag. R. C. Verweijck, Secretaris-Penningmeester. Deze samenstelling gaf waarborg, dat elke arbeid, waaraan Dr. Kuyper zijn krachten had gewijd, zou worden vertegenwoordigd. De politiek in het Centraal Comité', de Sociale arbeid in Boaz, Patrimonium en de Vereen, van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden-, de Pers-, Hooger, Middelbaar en Lager Onderwijs; en de Jongelingsvereenigingen. Alle heeren namen bereidwillig hunne benoeming aan. Dadelijk toog men aan het werk. Het Comité wendde zich in het voorjaar met een circulaire tot de geestverwanten in den lande, teneinde zoo mogelijk samenwerking te verkrijgen. En het bereikte voor een goed deel zijn doel. Het ontving van zeer vele zijden bewijzen van hartelijke instemming. Allereerst werd besloten om verschillende corporaties uit te noodigen een vriendelijk woord te zenden, om dat in een aan Dr. Kuyper aan te bieden album te plaatsen, en aan dat verzoek werd door 1061 corporatiën voldaan; ook de medewerking van particulieren liet niet te wenschen. De corporaties, die hadden deelgenomen aan de saamstelling van den inhoud van het album, werden in de gelegenheid gesteld bij de aanbieding ervan tegenwoordig te zijn, en een kleine 400 hunner gaven bericht, dat zij de aanbieding wilden bijwonen. Intusschen vormden zich ook andere Comités. Noemen we in de tweede plaats dat van de Kinderhulde, die bedoelde de leerlingen van Christelijke Scholen aan Dr. Kuyper een bewijs van sympathie te doen geven, door hun naam in een album te schrijven. Een vriendelijk en gelukkig denkbeeld, waarvoor zich een commissie vormde, bestaande uit de heeren: W. Hovy, Dr. J. Th. de Visser, Ds. K. scharten, W. J. C. van buuren, W. van doorn, Q. Toppen, H. J. van Wijlen en Jac. van Oversteeg. Een derde Comité was dat van de Christelijke onderwijzers, aan wier hoofd stond de heer H. J. Emous, terwijl de heer P. S. van Dorp als secretaris en de heer H. Hasper als penningmeester optrad. Genoeg om te doen zien, dat de viering van den 29sten October met zorg werd voorbereid. Het eerstgenoemde Comité, dat voor heel het land optrad, ging krachtig met zijn arbeid voort; het werk werd weldra zóó overweldigend, dat de secretaris het niet meer alléén afkon; de heer Jac. van Oversteeg werd toen gaarne bereid gevonden als 2e secretaris zijn gewaardeerde hulp te verleenen. Het bleek voorts noodig, dat ook te 's Gravenhage een Comité werd gevormd, dat zich met de regeling van den eigenlijken feestdag zou belasten. Dit Comité werd gevormd uit de heeren A. S. Talma, Dr. T. van den Hoorn, Joh. Krap, L. Looyen en H. de Wilde, aan welke voor het Hoofd-comité was toegevoegd de heer R. C. Verweijck. Zoo was dus alle voorbereidend werk geregeld. Besloten werd, dat de dag zou aanvangen met een receptie, waarop de organisaties, die daarvoor in aanmerking kwamen, gelegenheid zouden hebben Dr. Kuyper te begroeten en hem verschillende geschenken aan te bieden. Het Haagsche Comité huurde een der groote zalen van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan den Zwarten Weg te 's Gravenhage, welke zaal door de firma Mutters keurig en passend versierd werd. Een twaalftal heeren studenten van de Vrije Universiteit werd bereid gevonden voor dien morgen de taak van ceremoniemeester te vervullen. Een zangkoor gevormd op initiatief van de heeren Fred. Hoek, J. Brouwer, J. D. van den Bosch, J. Morgenstern, H. L. Golterman en W. F. Verschoor, onder leiding van den heer J. Pelser, hoofd eener Ned. Herv. Diaconieschool te 's-Hage, bijgestaan door den heer Joh. Zwaan, die den zang begeleidde, had zich welwillend aangeboden om eenige nummers uit te voeren. Te 10 uur 's morgens was de zaal gevuld; zóó zelfs dat verscheidene aanwezigen zich met een staanplaats moesten vergenoegen. De verschillende Comités waren met al hun De versierde zaal van „Kunsten en Wetenschappen te s-Gravenhage, waar Dr. KUYPER receptie gaf voor corporatiën en vereenigingen. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. nr. leden aanwezig, en met ongeduld werd het uur verbeid, waarop de 70-jarige zou binnentreden. Te 11 uur werd Dr. Kuyper met zijn familie door het moderamen van het Comité ontvangen en binnengeleid. Het zangkoor hief aan: Lofzegging. Lof zij den Heer, den almachtigen Koning der eere! Dat aarde en hemel den lof Zijner glorie vermeere! Meng in 'tgeklank, Ziel, uw aanbiddenden dank; Zinge al wat ademt den Heere! Lof zij den Heere, Die werelden dacht, en zij waren, Die al de drop'len geteld heeft der golvende baren; Die met Zijn staf Heerscht van uw wieg tot uw graf; Psalmzinge uw hart met de snaren! Lof zij den Heer, die uw bevende vrees zal beschamen, Noem Hem uw Vader: de Kroon van Zijn heerlijkenamen! Dwars door den dood Neemt Hij u op in Zijn schoot; Looft Hem in eeuwigheid, Amen! Onder het zingen van dit lied nam de familie Kuyper op de voor haar bestemde zetels plaats; een zestal kinderen bood toen programma's aan. Dadelijk daarop deed het zangkoor zich opnieuw hooren, nu door de uitvoering van den Feestgroet aan Dr. A. KUIJPER op zijn zeventigsten geboortedag. (Woorden van Seerp Anema). Wees gegroet, o strijdbaar held, ons in 's Heeren gunst gegeven; vrij gebied en bloeiend leven heeft God door uw hand besteld; heel eens oogstes witte veld! Hart en oog zoekt omhoog, eeuwig Licht, Uw gezicht; — en de lof onzer zielen wolkt om Uw troon; Gij zijt groot, Gij alleen, boven menschen en goön! Zie, God heeft Zich groot gemaakt door eens helden moedig strijden, door zijn grootsch en klaar belijden en een licht, dat heerlijk blaakt, is alom, alom ontwaakt! Onbewust zoekt de tijd 't licht der rust, eeuwigheid; en zoolang Jezus zielen wekt uit dien nacht, dank' voor u, voor uw werk, alle komend geslacht! Make God uw avond schoon, nevelvrij uw zonnedalen en uw westerkim vol stralen. Zij, o Heer, zijn avond schoon, eens doorzwoegden middags loon! Englenwacht, U rondom, zinge zacht: wellekom. Gouden kroon, loon der eer voor hem, die volhardt, geve u God en de rust eens aan zijn Vaderhart! Nadat het schoone lied waardig was ten gehoore gebracht, stond allereerst van zijn zetel op de heer J. van Alphen, de nestor op politiek gebied, om Dr. Kuyper te begroeten namens het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen, en hem hartelijk geluk te wenschen. Een terugblik op den voleindigden tijd voegde hij daarbij, en dan bracht Spr. in herinnering, hoe hij in 1871 met 94 geestverwanten Dr. Kuyper's naam op een stembiljet voor kamerlid mocht plaatsen, als van den man die de aanvoerder was in den strijd tegen den geest dezer eeuw. Weinige jaren later geproclameerd als in dien strijd geroepen van Gods wege, heeft Dr. Kuyper zich daaraan niet onttrokken. Ons kleine groepje in den lande heeft veel te danken aan uw organiseerend talent. Weinige jaren geleden waart gij minister, en het antirevolutionaire volk dankt u voor hetgeen gij als zoodanig hebt gedaan. Heden is het ons een voorrecht u weder in ons midden te zien in de qualiteit waarin wij u mochten begroeten op onze Deputatenvergadering. Aanvaard opnieuw die leiding, aanvurend waar 't past en de teugels grijpend waar 't noodig is. Gij hebt de kracht van 't lichaam en het licht van den geest niet gespaard om aan de spits te staan, en 't heeft u daarbij aan zegen niet ontbroken. Drie dozijnen van jaren arbeid vinden u thans als bejaard man. Hulde en dank brengen we u voor uw kracht en talenten. Ons volk erkent wat ge gewrocht hebt als werk van den Heere onzen God, door u tot stand gebracht. Moge nog menig jaar het Centraal Comité onder uw voorzitterschap werkzaam blijven Zijn naam ter eere, onder Zijn opperste leiding, volk en vaderland tot zegen. Daarna werd het woord gevoerd door Mr. H. A. van de Velde namens de Antirevolutionaire Kamerclub. De spreker begroette Dr. Kuyper als «hooggeachte professor", zooals zijn naam met liefde in menigen kring wordt genoemd. Aan de afwezigheid van Mr. Heemskerk dankte spreker de hooge eer, van hier namens de Club gelukwenschen te mogen aanbieden. De heer Heemskerk toch vervult te Amsterdam het burgemeestersambt, en Spr. meende, dat Dr. Kuyper zich zal verblijden, dat de heer Heemskerk dien invloed daar uitoefent. Spr. wees er op, dat Dr. Kuyper hier bij het binnentreden heeft gehoord de lofzegging Soli Deo Gloria, en was overtuigd, dat deze in zijn hart en zijn gezin zal naklinken. Wij noemen u den man van het gezin, zeide Spr., die het eerst in ons hart heeft doen trillen de liefde voor het gezin en er op gewezen heeft, hoe Nederland daaruit is voortgekomen en daarin moet vinden zijn roem en zijn trots; en ziet ge rondom u, wat onder Gods zegen uit dien arbeid is voortgekomen, dan zal u voor den geest komen si monumentum quaeris circumspice: als ge een gedenkteeken zoekt, door God gezegend, zie dan rondom u. Het zal u aangenaam zijn te vernemen, dat de Antirevolutionaire Kamerclub volkomen vertrouwen heeft in het Centraal Comité en dat vertrouwen hoopt te blijven behouden onder uw leiding. Als voorzitter en lid onzer Kamerclub immers hebt ge in strijd met wat zoo vaak beweerd wordt, nooit willen heerschen; ge zijt steeds gebleven de leider; vaak werden er besluiten genomen tegen uw zin; toch hebt ge u er steeds aan onderworpen. Spr. eindigde met de beste wenschen voor Dr. Kuyper en allen die hem dierbaar zijn. Thans trad de heer A. Brummelkamp naar voren, die een woord sprak namens den Bond, de Kleine Pers, dien hij als voorzitter vertegenwoordigde. Over de macht van het woord, begon Spr., zijn we het allen eens. Wees meester van de taal, ge zijt het van 't gemoed, zei Bilderdijk. Maar ook het geschreven woord is een macht van niet minder invloed. God heeft u bij de gave van het gesprokene ook die van het geschrevene woord geschonken, en ge hebt niet nagelaten u daarvan te bedienen, om de u en ons heilige beginselen te verbreiden. Zoodra het dagbladzegel, die Napoleontische belasting op het vrije woord in het vrije Nederland, was afgeschaft, hebt gij de gelegenheid aangegrepen om in de Standaard en de Heraut, jaar in jaar uit, ik mag wel zeggen dag in dag uit, principieel en actueel, thetisch en polemisch, op allerlei wijs en toon uwe geestverwanten te onderrichten, hen aan te vuren tot den strijd, te bemoedigen na iedere nederlaag, het groot publiek te toonen dat onze antirevolutionaire beginselen hun smader wat te antwoorden hebben; en op die wijze een ongeëvenaarde propaganda gemaakt, die ze heeft doen doordringen, waar we niet hadden durven hopen dat ze zouden gehoord worden. En toen heeft zich van lieverlede, aangemoedigd door uw woord en voorbeeld, eerst schuchter en bedeesd, maar allengs winnend in kracht en beteekenis, gevormd wat men genoemd heeft de kleine antirevolutionaire pers, om onze beginselen te populariseeren, en ze ingang te doen vinden in de huizen en harten van duizenden onder ons volk. Die zoogenaamde kleine pers is nu reeds tot twee heiren geworden. Een „zwijgende welsprekendheid" is dus uw geschreven woord niet geweest. Het heeft geklonken en weerklank gevonden onder alle rangen en standen onzer natie. En nu op zeventigjarigen leeftijd mogen we u begroeten, nóg aan het hoofd van uw getrouwen, oproepende tot den stfljd Pro Rege, voor de eer van den Koning, in wiens naam de strijd gestreden en de overwinning moet worden behaald. Het is mij een eer en voorrecht, namens de Antirevolutionaire Pers en duizenden harer lezers, u onzen dank te brengen voor alles wat God u verwaardigd heeft op dit gebied te doen. Dank voor al de leiding en het onderricht dat van uw woord en voorbeeld is uitgegaan. In dien dank ligt tevens de bede dat God, die u een plaats gaf onder de sterken, u ook een plaats moge geven onder de zeer sterken, niet het minst voor de kleine pers, die u gevolgd heeft al deze jaren, overal waar ze de witte pluim van den veldheer had zien wuiven. Moge de Heere u voortdurend sterken. Gij zijt een man om in 't harnas te sterven. Otium cum dignitate staat in uw woordenboek niet. Blijf dan nog lang onze leidsman en voorganger, en zij uw arbeid tot eer van Hem, die ons dezen dubbelen feestdag heeft bereid! Nu volgde, met een kort woord, Mr. G. J. Sybrandy, voorzitter van den Bond van Antirevolutionaire PropagandaClubs in Nederland, die den heilgroet der jongeren uit de antirevolutionaire partij aan Dr. Kuyper overbracht, en hem toebad, dat hij nog vele jaren zou mogen arbeiden tot heil van het Volk van Nederland. Daarna sprak de heer J. E. N. Baron Schimmelpenninck van der Oye namens de Unie, een School met den bijbel, wien het een voorrecht was Dr. Kuyper op dezen schoonen dag een woord te wijden na een leven van zooveel strijd, van zooveel zegen. Diens jongste werk „Om de oude Wereldzee" getuigt intusschen van frisschen moed. Wij bidden en hopen, dat nog jaren het woord van dan psalmist bewaarheid moge worden: „in den grijzen ouderdom zullen zij vruchten dragen." Het woord werd toen gevoerd door Prof. Dr. J. Woltjer die optrad namens de Hoofd-Commissie van de Vereeniging van Christelijk Nationaal Onderwijs, als Rector van de Vgje Universiteit en als vertegenwoordiger van de Christelijke Gymnasia. We herinneren ons nog zoo ongeveer, sprak Prof. Woltjer, 1869, toen de bekende vergadering te Utrecht werd gehouden, waarin het karakter van den modernen staat als satanisch werd gekwalificeerd en gij in het licht hebt gesteld, dat het onderwijs van den Staat geen heil heeft te wachten, wat de diepere beginselen betreft. We herinneren ons ook 1878, het jaar van het Volkspetitionnement; die beweging draagt nog steeds vruchten in de offers voor de School met den Bijbel. We danken u ook voor wat ge als minister hebt gedaan voor het Chr. onderwijs in het algemeen. Meer dan 300 scholen zijn bij onze vereeniging aangesloten. Ook in naam der geref. gym- Portret van Dr. A. KUYPER, hem op zijn feestdag aangeboden door een aantal Christelijke onderwijzers Uit: De Spiegel, 2e jaarg. no. 6. nasia breng ik u hulde en dank; ze danken wat ze zijn, grootendeels aan uw bezieling. Eindelijk dank ik u als rector der Vrije Universiteit. Ge zijt stichter dier universiteit; maar stichters van universiteiten zijn er zoo velen. Vroeger werden ze gesticht door de kerk, later door overheidsmacht, door de gemeente of ook door het kapitaal; maar gij zijt een unieke stichter. Want niet door politieke macht of door kapitaal, maar door uwe gaven van hoofd en hart hebt gij haar gesticht, en vervolgens zijt ge 20 jaar haar hoogleeraar geweest, niet slechts aan de theologische, maar ook aan de literaire faculteit. Wij bidden u toe, dat God u schenke den bloei van alles wat ge hebt gesticht voor het onderwijs. Moge dit bloeien tot uwe vreugde, maar bovenal tot eer van God, die u al deze talenten heeft geschonken. Namens de Theologische School te Kampen sprak hierop Prof. Dr. A. G. Honig, die een parallel trok tusschen Schleiermacher en Dr. Kuyper en het uitsprak dat God in zijn wonderlijke barmhartigheid Dr. Kuyper, die niet minder dan Schleiermacher de kerk van Christus heeft liefgehad, in staat heeft gesteld de Gereformeerde kerk naar voren te brengen, door haar het gestoelte der eere te geven. Dank en hulde bracht hij den denker, die niet rustte voordat hij het verband had gevonden tusschen theologie en wetenschap; die voor de theologie nieuwe banen ontsloten heeft; die niet minder dan Schleiermacher, ziel en lichaam Gode op het altaar gelegd heeft en ons gebracht heeft tot het heil dat in Christus Jezus is. Uit den kring traden toen de heeren Ds. W. H. Gispen en Ds. H. W. van Loon, een groet brengend namens de Gereformeerde Kerk van Amsterdam. De meer dan 70jarige Ds. Gispen ving zijn toespraak aan met: „Hooggeachte broeder Kuyper," en oordeelde dat men op goede gronden van meening was geweest, op dezen dag „de Kerk er buiten" te moeten laten. Maar toch mocht de Kerk van Amsterdam in dit uur niet zwijgen. We vergeten niet dat de Goddelijke Voorzienigheid Dr. Kuyper genoodzaakt heeft tot een anderen staat des levens over te gaan, maar het beginsel van zijn leven en zijn kracht ligt in de heilige bediening van het Woord, en zoo kwam Spr. met Ds. van Loon van Dr. Kuyper's oude gemeente te Amsterdam om hem namens de Geref. Kerk geluk te wenschen, daarbij getuigende, dat het 't werk is van Dr. Kuyper met diens hartevriend Dr. Rutge'rs, dat de samensmelting tusschen de gescheiden Kerken aldaar op overheerlijke wijze is geslaagd. Met de hartelijke bede dat het Gode behagen mocht, Dr. Kuyper nog lang levensmoed en levenskracht te doen behouden om te arbeiden voor de eere van den Naam des Heeren, eindigde.de Spreker. Uit naam van den Schoolraad wenschte de heer R. Derksen Dr. Kuyper van harte geluk; waarna de heerj. C. Wirtz Czn., districtsschoolopziener te Winschoten, een woord sprak namens de Vereeniging van Christ. onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland en de overzeesche bezittingen. Deze bracht hem in 't bijzonder hulde voor hetgeen hij als Minister voor de Chr. onderwijzers en daardoor voor het Christ. Onderwijs heeft tot stand gebracht, en vertrouwde, dat die arbeid ook tot zegen zal kunnen worden voor ons Chr. Onderwijs in het overzeesche. Thans kwam de heer Ipema namens de Unie van Chr. onderwijzers de erkentelijkheid uitspreken dier onderwijzers voor de regeling van hun rechtspositie, de verbetering hunner salarissen en de toekenning van pensioen, welke zij aan Dr. Kuyper te danken hebben. Hierna was het de heer H. J. Emous, die de dankbare hulde der Chr. Onderwijzers en Onderwijzeressen, leden of niet leden van vereenigingen, vertolkte, niet slechts door Twee bladzijden uit het Album, door Christelijke Onderwijzers aangeboden bij het geschilderde portret. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. nr. 7. een betuiging, maar ook door een betooning van hulde. Ge hebt, zoo zeide Spr., in onze vergadering, waaraan ge door een machtig woord luister hebt verleend, ons onze roeping in de ziel geprent; in die gestalte wenschen wij u te vereeuwigen. Ge hebt tot ons gezegd: „Ge hebt met het schoolkind in de armen de wacht bij het Kruis betrokken, laat dat kind niet los en laat dat Kruis niet los." Zoo hebt ge u aan ons gegeven; laat het ons vergund zijn in zekeren vorm u zelf als het ware aan u terug te brengen. Onder luid applaus werd alsnu het welgelijkend portret van Dr. Kuyper, door Haverman geschilderd, onthuld. Hierbij was een album gevoegd met de namen der schenkers, zijnde ongeveer 2700 onderwijzers en onderwijzeressen van Christelijke Scholen. Dit album, is keurig uitgevoerd met gepolychromeerde penteekeningen door den heer Muller te Amsterdam. Aan de buitenzijde staat: „Aan Dr. A. Kuyper 29 October 1907". De eerste bladzijde prijkt met een afbeelding van de Dr. Kuyperschool te Maassluis; de volgende bladzijde bevat de opdracht, luidende als volgt: „Gode ter eere brengt de Chr. school in Nederland in hare onderwijzers en eenige oud-onderwijzers aan Dr. A. Kuyper op zijnen 70sten verjaardag als instrument en leidsman van 'sHeeren wege, de betuiging en betooning van hare dankbare hulde voor wat hij voor de vrijmaking der school heeft gedaan." Met verschillende symbolen van onderwijs: vrede, liefde, waarheid, reinheid en fierheid, is deze opdracht omlijst, terwijl aan weerszijden prijken het straks vermelde gezegde van Dr. Kuyper omtrent het schoolkind en het kruis, en een woord van Da Costa. De commissie voor de aanbieding van dit geschenk bestond uit de heeren: J. Emous, P. Oranje, P. S. van Dorp, H. Schamhardt, H. Hasper, G. Ipema, R. H. van Otterloo, J. R. G. Muis, C. Storm, O. F. W. Rietveld, J. C. de Puy, A. Oosterwijk, W. Uittenboogaardt, P. H. Moora, K. Brandt, G. P. Post, D. NijhoffJ. E. van Wermeskerken, B. H. Korfker, A. Rademaker, J. D. De Vries, R. Nogarede, R. Huizinga, S. P. van Dorp, D. Wijnbeek, J. A. G. De Waal, J. H. Franken en L. Loover. Thans was het oogenblik daar om de Kinderhulde aan Dr. Kuyper te brengen. Namens het reeds genoemde Comité trad Ds. K. H. Scharten naar voren; en met hem de heer H. J. van Wijlen, die een achttal kinderen geleidde, vier knapen en vier meisjes, het waren de jongens H. A. Höweler, Ad. van Wijlen, J. Goldschmeding en Bruno Gramberg; de meisjes: W. van Oversteeg, M. Pieron, H. Weisz en J. K. G. Melchers. . Ds. Scharten zeide het volgende: Hooggeachte Jubilaris, Vergun mij, mede namens mijne Commissieleden, tot u te komen met de kinderen, duizenden kinderen onzes volks, kinderen uit zoovele Christelijke gezinnen, waarvan vaders en moeders bewustheid hebben van de hooge noodzakelijkheid, dat hunne kinderen worden onderwezen en opgevoed in de vreeze des Heeren, op onze scholen met den Bijbel. Wel kunnen deze thans niet allen persoonlijk hier zijn en toch — zij zijn er, uit alle provinciën van ons dierbaar vaderland, samen 35574, vertegenwoordigd door dit achttal, dat het voorrecht heeft hier tot u te komen, ruim 35000, die eigenhandig hunne namen geschreven hebben in de boeken, door deze kinderen gedragen en te zamen vormende een Album, dat u, Hooggeachte Jubilaris als eene Kinderhulde wordt aangeboden. Het kwam ons voor, dat dit voor u, op uw 70-jarig Twee bladzijden uit de „Kinderhulde"-Albuins. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. 110 7. Jubileum van beteekenis en waarde, tot vreugde en blijdschap zoude zijn bij de herinnering aan hetgeen door u met zooveel toewijding voor de vrije — de Christelijke School mocht worden gedacht en gedaan, en wel onder de leiding en in de kracht des Heeren. Zijn Woord is dan ook mede op het Titelblad geplaatst, het zeker ook door u gekende en doorleefde woord: Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat, al gaande en weenende, {maar) voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende de schooven. Dat zaad van het Woord Gods werd gedragen door onzen onvergetelijken Groen van Prinsterer en de zijnen, gedragen door u en uwe medestanders in onze bijzondere scholen. Groen van Prinsterer ging, en gij gingt na hem, al gaande en weenende. Wij kunnen thans niet nalaten te gedenken: dat in uw geboortejaar 1837, thans juist 70 jaren geleden, de eerste Christelijke bewaarschool door Jonkheer Elout Soeterwoude werd opgericht; dat een halve eeuw geleden de wet van '57 de Vereeniging van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs in het leven riep, en hoe in '78 het Volkspetitionnement eene krachtige beweging deed gaan door de aderen van ons Christelijk volksleven om te roepen tot God omhoog, te smeeken voor Neerlands troon en daarna offers van tijd en kracht en geld neder te leggen op het altaar der Christelijke liefde tot zegen van het opkomend geslacht. Toen gingt ook gij, en wel als een der eerste voormannen, al gaande in 's Heeren kracht en weenende om de onverschilligheid en vijandschap van velen om ons heen. Wij brengen thans hulde aan wat ge toen en later als eerste Minister van Staat voor de kinderen van ons volk, ons onderwijzend personeel en onze schoolbesturen hebt gedaan. Die het zaad in 's Heeren kracht zaait, zou wederkeeren met gejuich, dragende de schooven. Dat was de belofte Gods. Hij, de Almachtige en Algenadige, heeft het zelf waar gemaakt ook door u en thans voor u. Geachte en geliefde Jubilaris! Neem ze aan, die schooven met de duizenden graankorrels in der kinderen handteekeningen vertegenwoordigd, door de leerlingen u geboden. De Vader van al wat kind heet in hemel en op aarde, de Vader van onzen Heere Jezus Christus geve u thans een dankbaar juichen en den kinderen onzer Christelijke scholen later recht te verstaan, wat het Volkspetitionnement in den jare 1878 had te beduiden, wat de Unie- en Oranje-collecten nog jaarlijks aan ons volk hebben te zeggen, en bovenal dat het zaad van Gods Woord hun tot levensbrood was voor den tijd en voor de eeuwigheid. De bovengenoemde kinderen boden daarop de albums aan. Keurig zagen de kloeke boekdeelen er uit. Het is loonend ook een oogenblik aandacht aan de banden te wijden. Band van „binden." Binden is tot één geheel maken, om zoo te spreken; en te zeggen wat een boek bevat. De binder is o.i. bij deze deelen hierin uitnemend geslaagd. De band is sober en spreekt van het kind, dat het Zondagsche pakje aan heeft om geluk te wenschen. De uitvoering is in donker blauwen marokijnlederen rug en hoeken met zacht afloopende kanten. De platten zijn van wit hoornperkament; dit doet, vooral met goud afgezet als hier, altijd goed. De oker-kleurige snede verhoogt het complex. De kleuren gezamenlijk, sluiten aan bij de teekening der cartons. De rug is, evenals de platten, gesierd met enkele sprekende gouden lijnen, waartusschen de namen der provinciën, en op het plat de data. Het geheel geeft den indruk van elegant, solied werk, dat ook aan de strengste eischen van techniek en kleurcombinatie beantwoorden kan. Het doet den binder, der bekende firma F. L. van der Bom te Amsterdam, alle eer aan. De passend versierde albumbladen dragen de namen van de duizenden kinderen, door hen zelf geschreven. En ze hebben uitstekend hun best gedaan, de jongens en meisjes, inderdaad goed leesbaar, maar toch ook echt kinderlijk schrijfwerk. Over het inwendige van de albums nog dit: Het titelblad is in modernen stijl ontworpen en zeer artistiek geteekend door Gebr. Grevenstuk. Het bevat in rijk versierde letters de korte opdracht: Aan Dr. A. KUYPER op zijn 70sten verjaardag. Boven aan het blad, op de eereplaats, is een bijbel geteekend, opengeslagen bij Spr. 9 : 10, „De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid". Ter linker zijde daarvan prijkt in het ornament de geboortedatum, 29 October 1837, met het wapen van de geboorteplaats Maassluis en ter rechterzijde de datum van het feest, 29 October 1907, met het wapen van Den Haag. Onderaan het blad staat het Nederlandsche Wapen in goud en kleuren en daarnaast twee medaillons, links met het zinnebeeld der oud-Hollandsche vrijheid en rechts met een vrouwenfiguur, die eenige kinderen uit den bijbel onderwijst, terwijl op den achtergrond een school met kinderen zichtbaar is. Op het tweede blad, eveneens in modernen stijl bewerkt, staat met forsche letters de tekst: „Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande en weenende, maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijne schooven." Psalm 126:6. Uit de sierlijk geornamenteerde beginletter komt het ornament voort dat het geheele blad omgeeft, terwijl onder- aan de namen van de leden der commissie zijn gecalligrafeerd. Beide bladen munten uit door schoonheid van bewerking en door de harmonie van teekening en kleuren. De uitvoering van dit kunstwerk strekt den vervaardigers Gebr. Grevenstuk tot groote eere. De scholen, die deelnamen, zijn provinciesgewijs aldus verdeeld: Scholen Aantal kinderen Groningen 25 2440 Friesland 59 5567 Drenthe 10 1278 Overijsel 19 2441 Gelderland 38 3278 Utrecht 19 2032 N.-Holland 35 5034 Z.-Holland 79 11100 Zeeland 19 1564 N.-Brabant 9 841 Totaal 312 35574 Onderwijl Dr. Kuyper de keurige albums bewonderde, zong het zangkoor: Een Nederlandsch Volkslied. Nederland! Nederland! Erfdeel der vad'ren, Ons door hun trouw en hun godsvrucht bewaard! Waar zich uw dankbare zonen vergad'ren, Zij met hun bede hun loflied gepaard! God, die èn vorsten èn volken regeert, Zegent het volk, dat Hem nederig eert Nederland! Roemrijk land! Heel uw historie Spreekt van een worstling voor vrijheid en recht; Met uw Oranjes herrees weer uw glorie, En werd het pleit van uw vrijheid beslecht. God streed uw twistzaak en wendde uw druk; Oud Hollands leeuw brak zijn ketenen stuk! Nederland! Vaderland! Handhaaf uw zeden! Blijf bij uw liefde voor godsvrucht en recht; Dan is uw toekomst aan 't roemrijk verleden Met onverbreekbare banden gehecht! Dan blijft uw grondwet: Jehova's gebod, En uw bewaarder: der vaderen God! Thans kwamen verschillende sprekers weer naar voren. Allereerst een deputatie uit den Senaat van het Studentencorps der Vrije Universiteit, als wier woordvoerder de heer W. van Loon hartelijke gelukwenschen uitsprak, waarop volgde een gelukwensch van den heer D. J. de Goede de Koning, namens het personeel der Landsdrukkerij, wier belangen onder het Ministerschap van Dr. Kuyper zoo uitstekend zijn verzorgd. Namens de patroonsvereeniging Boaz wees de heer W. Hovy er op, dat Dr. Kuyper den stoot heeft gegeven tot oprichting dier vereeniging en bracht hij hem hulde voor de wijze waarop hij de patroons op hunne verplichtingen tegenover de werklieden heeft gewezen. De heer P. van Vliet wenschte namens „Patrimonium" Dr. Kuyper hartelijk geluk, er op wijzende, dat op dezen dag door duizenden mannen en vrouwen God gedankt wordt voor de zaden door Dr. Kuyper uitgestrooid. Tevens sprak hij namens de Christ. kantoor- en handelsbedienden-vereeniging een woord van hulde. Ds. J. E. Vonkenberg betuigde namens den Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag, dat Nederland veel verplichting aan Dr. Kuyper heeft en van diens arbeid na 20 of 30 jaren nog meer zal genieten dan thans. Toen werd het woord gegeven aan Prof. Dr. H. Bavinck, die namens het Nationaal Comité het volgende zeide: Hooggeachte Heer en Broeder! Reeds maanden geleden gingen er in onze kringen stemmen op, die den wensch te kennen gaven, dat de dag, waarop Gij den zeventigjarigen leeftijd bereiken zoudt, niet onopgemerkt voorbij mocht gaan. En naarmate het getal maanden, dat van dezen dag ons scheidde, inkromp, werden die stemmen talrijker en luider. Enkele mannenbroeders besloten daarom zich tot een Comité te vormen, dat aan de voorgenomen huldebetuiging eenheid en leiding zou geven. En achter hen schaarden zich in altijd breedere en diepere rijen de duizenden in den lande saam, die op dezen dag in enkele woorden U wenschen te vertolken den dank en de bede van hun hart. Wij komen in deze ure niet tot U, om aan onwaardige vleierij ons schuldig te maken. De ernst van den dag, waarop Gij het leven niet vóór, maar grootendeels achter U hebt, zou reeds alleen dit verbieden. Bovendien, wij allen belijden het niet alleen met de lippen, maar zijn ook in ons hart te diep doordrongen van het onvolkomene en zondige van ieder mensch en van allen menschelijken arbeid, dan dat wij met pluimstrijkende woorden zouden wenschen om te gaan. En ook beseffen wij levendig, dat, naarmate de gaven rijker zijn, welke God verleent, de roeping ernstiger, de verantwoordelijkheid zwaarder, de verzoeking tot misbruik gevaarlijker wordt. Toch mochten wij op een dag als dezen niet verzwijgen wat ons leeft in het hart. In de eerste plaats niet om ons zelfs wil. Zoo licht toch loopen wij gevaar, om door minder edele beweegredenen te miskennen, wat anderen groots en goeds voor ons hebben tot stand gebracht. Gaarne gaan wij tot den arbeid van anderen in, maar zonder de moeite en den strijd te gedenken, welke die arbeid hun heeft gekost. Daarom is het goed, dat er van tijd tot tijd in het leven der volken, der geslachten en der personen een gedenkdag aanbreekt, waarop wij ons zeiven en anderen rekenschap geven van wat God aan geestelijke schatten door anderen voor ons verwerven liet. Maar daar is nog een andere reden, welke op dezen dag ons tot spreken dringt. Er is, geloof ik, naar waarheid gezegd, dat een mensch eenzaam is in het innigste van zijn zieleleven, althans in het verborgenste van zijn gemoed zich menigmaal eenzaam en verlaten gevoelt. Daar komen oogenblikken waarin de grootste zich klein, de sterkste zich zwak gevoelt en behoefte heeft aan liefde en steun. Juist in die oogenblikken worden deze ons echter dikwerf onthouden; daar zijn Gethsémané's, waarin wij gansch alleen hebben te worstelen. Doch daarna breken toch ook naar Gods beschikking weer de gelegenheden aan, waarin die sympathie en die zielsversterking ons vrij uit en open, zonder gevaar voor misverstand, kan aangeboden en geschonken worden. En dan is het een rijke gunst, van anderer lippen de betuiging te hooren: Gij dacht wel eenzaam en verlaten te zijn, als Elia weleer. Maar het is niet zoo; daar zijn duizenden, die in den strijd der beginselen aan uwe zijde staan; die met U mede gevoelen in uw lijden en worstelen, die U hoogachten om uws werks wil en die U gedenken in hunne gebeden. Om dat U te zeggen, biedt deze blijde en tevens zoo ernstige dag eene ongezochte gelegenheid. Het is mij niet mogelijk, in een enkel oogenblik uw leven te schetsen; het is er te lang, te breed en te diep toe. Daar is te veel in gebeurd, want Gij hebt niet alleen persoonlijk voor u zeiven eene rijke geschiedenis achter u, maar Gij hebt de geschiedenis van uw leven door uw woord en uw daad ook rijk voor anderen, voor heel ons volk gemaakt. De laatste veertig jaren van de geschiedenis van ons land, in kerk en staat en maatschappij, in pers en school en wetenschap, is niet te schrijven, zonder op bladzijde na bladzijde uw naam te vermelden. Gij hebt wijd en breed om U heen gegrepen in het leven van ons volk. Maar waar wij U, of liever, waar wij op dezen dag God met U voor danken willen, dat vat ik kortelijk in drie bijzonderheden samen, welke ik persoonlijk, welke al Uwe geestverwanten in U hoogschatten en die ook buiten dezen kring oprechte waardeering hebben opgewekt. In de eerste plaats reken ik daartoe de beslistheid en vastheid van uwe geloofsovertuiging. Ik herinner het mij nog levendig, hoe uw optreden op den lOden November van het jaar 1867 met de belijdenis van de menschwording Gods als het levensbeginsel der kerk in de kringen van ons vrome volk met stillen dank aan God werd begroet. Wat toen het hart der eenvoudigen met blijdschap vervulde, het was, dat er in eene van de voornaamste steden van ons land weer een man was opgestaan, die klaar en onomwonden voor het woord Gods, voor de centrale feiten en waarheden van het Christendom, voor de belijdenis der vaderen uitkwam. Sedert dien dag zijn de tijden veranderd, en gij en wij met hen. Maar daar is toch ééne rechte lijn, die door heel uw leven loopt. De belijdenis van ons algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof is nog de grondslag voor uw voet. het rustpunt voor uw hart, de leiddraad voor uw hand, de drijfkracht van uw streven. En door die zekerheid van uw geloof, hebt gij rondom U heen in breeden kring veler knie weer vast, veler hand weer vaardig gemaakt en talloos velen voor struikelen en vallen behoed. In de tweede plaats danken wij God voor den moed des geloofs, welke Hij U schonk. Wij beseffen het thans niet meer, wat het inhield, om voor nu bijna veertig jaren aan de zijde van „den veldheer zonder leger" te gaan staan, en naar links en naar rechts, tegen Fransche en Duitsche wijsbegeerte, tegen ontbinding en vermenging, tegen revolutie en evolutie beide den strijd aan te binden. Wij kunnen het niet meer indenken, wat het geweest moet zijn, om dag aan dag in het heetste van het gevecht te staan, en daarbij niet alleen voortdurend door den tegenstander bestreden, maar ook menigmaal door den vriend miskend en verlaten te worden. Daar was moed, daar was de heldenmoed des geloofs toe noodig. Maar God schonk u dien. En Hij deed U strijden niet alleen, maar ook voor een deel de overwinning aanschouwen. Niet in de toekomst en uit de verte, als Groen van Prinsterer; maar rondom U, in het heden en van nabij, aanschouwt gij de uitkomst van uwe worsteling. Deze dag is er bewijs van. Duizenden brengen U hun hulde en hun dank. En daarbij kwam in de derde plaats nog de kracht des geloofs, om bij teleurstelling en nederlaag niet terug te deinzen, maar altijd voorwaarts te gaan. Moeite en zorg en leed werd U in uw persoonlijk en huiselijk en ook in uw openbare leven niet gespaard. Gods wegen gaan over bergen en door dalen, en zijn pad leidt dikwerf door diepe wateren. Maar ook dan, als het door de diepte ging, gaf Hij U de kracht, om staande te blijven en uit den druk het hoofd weer omhoog te heffen. De laatste jaren leverden er een sterk bewijs van. Toen er na de nederlaag in 1905 neerslachtigheid heerschte in onzen kring, kwaamt gij van uwe buitenlandsche reis terug; en het eerste woord, dat van uwe lippen vloeide, was een woord van bemoediging en vertroosting. Gij riept het ons toe: Mannen broeders, desespereert niet, de zaak die wij voorstaan, gaat nooit verloren! En door dat woord hebt Gij weer geestdrift in het hart, gloed in het oog, spanning in de hand gebracht. En thans staan wij in grooten getale om U, den zeventigjarige geschaard, maar die ons jongeren nog ver vooruitstreeft in blijmoedig geloof, in hoopvol idealisme, in rustelooze energie. Voor dat alles brengen wij met U dank en eere aan den Heere onzen God, die de Schepper aller menschen, de Vader aller geesten, de Gever aller gaven is. En wijl ziel en lichaam, het geestelijke en het stoffelijke ten nauwste samenhangen, heeft onze dank en hulde zich ook een tastbaren vorm geschapen, opdat Gij straks, als deze dag weer tot het verleden behoort, toch in uw eigen woning daarvan voortdurend het zichtbaar onderpand aanschouwen zoudt. Bij het zoeken daarnaar gingen wij — hoe kan het anders? — naar het verleden terug. Gij zelf hebt toch, om sterk te staan in den strijd, in het glorietijdperk onzer vaderen uwe positie gekozen en tegenover revolutie en evolutie in het Evangelie der Hervorming uwe kracht gezocht. Uit dat heldentijdvak onzer historie, toen religie en kunst, wetenschap en techniek nog in de inspiratie van de geestesworsteling tegen Spanje deelden, bieden wij u een meubelstuk aan, waarvan ik u niet alleen de photographie kan overhandigen, maar dat gij straks in uwe woning aantreffen zult, en dat u ten bewijze strekken moge van de hoogachting en de toegenegenheid, door duizenden u toegedragen. Opdat dit laatste geen ijdele grootspraak zou schijnen, voegden wij daaraan, behalve een gesloten couvert, nog een album toe, dat de namen van tal van corporaties en van tal van personen, ook buiten onzen kring, bevat, die deel nemen aan de hulde van dezen dag. De kunstenaars, die dit album ontwierpen, uitvoerden en versierden, ontleenden hunne motieven aan de oude kunst, maar verwerkten ze zelfstandig naar de opvattingen der nieuwe kunst. Zij en wij meenden uw arbeid en uw streven niet beter dan op deze wijze te kunnen symboliseeren. Want al gingt Gij naar het tijdperk der Reformatie terug, het was U toch nooit om repristinatie van het verleden te doen. Gij naamt het verleden wel in U op, maar om het tot een bestanddeel van het heden en van de toekomst temaken. Uit den schat van uw hart — uw jongste studiewerk bevestigde dit opnieuw — bracht gij oude en nieuwe dingen voort. Voor al die oude en al die nieuwe dingen brengen wij U op dezen dag in woord en beeld de hulde en den dank van ons hart. En bij dien dank voegt zich de bede, dat God, die tot dusver U zoo rijkelijk kroonde met zijne gunst, nog vele jaren naar lichaam en ziel en geest U bevestige en versterke, om leider der Antirevolutionaire partij, pleitbezorger onzer beginselen, een zegen voor ons volk, een eere voor zijn Naam te zijn. Krachtig applaus loonde den spreker. Daarop bood Prof. Bavinck Het Album aan. Dit album is een kunststuk in den waren zin des woords. Het werd vervaardigd naar de ontwerpen van den heer Jac. Ph. Wormser, architect en sierkunstenaar te Hilversum. Bij het ontwerpen is uitgegaan van de gedachte: „Al wat ge doet, doe het met al uwe macht" en van de overweging, dat het beter is, iets oorspronkelijks te geven, dan eenigen stijlvorm van vroeger eeuwen na te volgen. Daar wij echter uit de Middeleeuwen een groot aantal geschriften bezitten, die uit de hand versierd zijn, lag, bij het vervaardigen van een gedeeltelijk gedrukt, gedeeltelijk uit de hand versierd modern boek, de bestudeering dezer geschriften voor de hand. Dit boek is aldus opgebouwd op dezelfde grond-ideeën, verwerkt volgens hedendaagsche kunstopvattingen. De kunstdruk is door de firma Boek- en Kunstdrukkerij v/h Roeloffzen, Hübner en van Santen, gedrukt in de lettertype „Egyptienne" in 10, 12, 16, 20, 24 en 36 punt grootte, op blank kalfsperkamenten bladen. De verluchtingen zijn aangebracht in primaire kleuren, in rood, blauw en eenig groen, door de heeren Jac. Ph. Wormser, P. Vorkink en Jan de Meyer, Architecten. De heer C. J. Mensing te Amsterdam bracht de goud- en zilver-versiering aan op de wijze der oude miniaturen, uit de hand hier en daar en relief bewerkt en gepolijst. De wapens werden nieuw ontworpen, naar de eischen door de heraldiek gesteld. De band is uitgevoerd door den heer C. J. Mensing en bestaat uit houten planken, bekleed met leder. Het inbinden geschiedde op een zeer bijzondere wijze. De perkamentenbladen vereischten eene eigenaardige rugconstructie, daar de voorzijde van elk blad door de omvouwing gesloten is, waardoor alleen aan de buitenzijde gedrukt werd. De bladen zijn verbonden, evenals bij de klassieke banden, op 6 zware dubbelkoorden, die tevens de ribben op den rug vormen, en dienen om het boek met de planken van den band te verbinden. De sneden van het boek zijn in mat goud gehouden, en de kapteelen uit de hand met zijde bewerkt. De schutbladen zijn van fijn ivoor-kleurig perkament, en met zijden kruissteken aan de rugzijde aan het boek verbonden. De prachtig van kleur zijnde, hertslederen rug wordt door een koperen parelrand gescheiden van het mooie gebrandbruine kalfsleder der platten Deze parelrand gaat over den geheelen band, verbindende de knoppen waar het boek op rust, de sluitingen en de randversieringen. Deze uit de hand gedreven versieringen werden vervaardigd door den heer Het Album, bevattende de namen van organisaties en personen, die aan de officieele huldiging deelnamen. Uit De Spiegel, 2e jaarg nr. 7. Het Tafeltje, behoorende bij het Albuin van organisaties en personen. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. 110. G. H. Lautman. Elk plat vertoont vier van deze bovenge-t noemde knoppen van ivoor, elk omringd door 8 bloedkoralen, gevat in koper, gelegd op een vierkant van le kwaliteit gekeurd zilver, tusschen 4 koperen hoekstukken. De sluitingen vertoonen het monogram A.K. Tegenover de sluitingen omsluiten lederen riemen, van de kleur der platten, den rug. Tusschen de parelranden ligt een met koperen stempels in het leer geperst ornament. In het midden is met een kunstig gegraveerden stempel een en relief uitgewerkt ornament aangebracht met platina fond. In het midden dezer versiering staat aan de voorzijde van den band met kloeke gouden letters: Dr. A. Kuyper, aan de achterzijde: MCMVII. De lezenaar, waarop het prachtwerk rust, werd vervaardigd door den heer K. Boorstra, uit palisanderhout, ingelegd met monogram en versieringen van ebbenhout en ivoor. Op sommige plaatsen is het ebbenhout a jour bewerkt. Dit wat het uiterlijke van het album aangaat. Over den inhoud het volgende: Zooals reeds boven gezegd werd, door 1061 corporatiën zijn enkele woorden gezonden, die alle in het album zijn opgenomen. Om een denkbeeld te geven van den inhoud, drukken we er een en ander uit over. De eerste pagina is zeer rijk decoratief bewerkt, heeft een zeer sobere opdracht, en daarop zijn geplaatst de nandteekeningen van de leden van het Comité. Dan komen de politieke corporatiën; namelijk 425 Antirevolutionaire Kiesvereenigingen en 42 Antirevolutionaire Propagandaclubs. Voorop gaat het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. dat dit woord inzond: Met Centraal Comité van Antirevolutionaire Kies= vereenigingen betuigt aan Dr. A. Kuyper ter gelegenheid yan zijn zeventigsten verjaardag zijne warme hulde en zijn diepgevoelden dank. Het acht zich niet in staat, in een kort woord samen te vatten al wat het aan hem, als Voorzitter van het Centraal Comité en als Leider der Antirevolutionaire partij, verschuldigd is. Maar het eert in hem den man, die, ootmoedig buigende voor des Heeren Woord, zijn gansche leven beheerschen liet door het streven, om de beginselen van dat Woord te handhaven en toe te passen op de nieuwe toestanden, welke onder de leiding van Gods voorzienigheid in deze tijden allerwege ingetreden zijn; die niet slechts in het algemeen, maar ook concreet in alle aan de orde komende vraagstukken van godsdienstigen, zedelijken, wetenschappelijken, staatkundigen en maatschappelijken aard voor zichzelf wist wat hij wilde en anderen de richting aanwees, in welke de oplossing gezocht moest worden; en die, zelf aan 't hoofd en in 't heetst van het gevecht, met onbezweken moed en rustelooze energie wilde wat hij moest, en anderen aanvuurde en bezielde tot den strijd. Terwijl het Centraal Comité, gedachtig dat alle goede gave en volmaakte gift van den Vader der lichten nederdaalt, in de gave den Gever en in het instrument den Werkmeester eert, spreekt het bij zijn hulde en dank de bede uit, dat het Gode moge behagen, den hooggeachten jubilaris nog vele jaren levens toe te voegen en in dat leven hem te blijven toerusten met die beslistheid van overtuiging, met die helderheid van geest en met die kracht van wil, waardoor reeds zooveel goeds voor ons land en volk in de voorbijgegane jaren tot stand gebracht werd. Daaronder volgen de namen der leden van het Centraal Comité. Door de Antirevolutionaire Kamerclub werd dit woord in het album geplaatst: De Antirevolutionaire partij erkent, „dat het eenzelfde „God is, die zich èn in het leven der volkeren èn in zijn „Woord openbaart, en dat van eiken Staatsman zijn kennis „van Gods ordinantiën het resultaat moet zijn van degelijke „kennis der volkeren en grondige kennis van Gods Woord, „niet dualistisch naast elkaar gedacht, maar in zijn „denkenden geest, onder de controle van zijn geweten en ,onder den invloed van zijn geloof, tot hoogere eenheid ,van inzicht saamgesmolten." (Ons Program, blz. 125). De Antirevolutionaire Kamerclub biedt met ootmoedigen dank aan God, hare hulde aan den Staatsman, die, voldoende aan dien hoogen eisch, de lijnen heeft aangewezen, die zij, ter vervulling van hare roeping, heeft te volgen. Dan volgen de Kiesvereenigingen, provinciesgewijs. Aan het hoofd van iedere provincie een woord van het Provinciaal Comité, en dan alphabetisch de Kiesvereenigingen uit de provincie. Voorop gaat Friesland, daarna volgen Groningen, Drenthe, Overijsel. Gelderland, Utrecht, NoordHolland, Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant. Enkele Friesche Vereenigingen spraken zich in de Friesche taal uit. Boven iedere provincie is haar wapen uit de hand in kleur op perkament geschilderd; terwijl voorts verschillende geschilderde sierletters een levendigen en blijden aanblik aan ieder albumblad schenken. Het is natuurlijk ondoenlijk om verder ook maar eenigszins volledige aanhalingen te ■ loen uit wat werd toegezonden, omdat de hoeveelheid al te groot is, en we ons dus tot enkele uitspraken moeten bepalen. Na de politieke organisaties komen de sociale. De Vereeniging van Nederlandsche Patroons „Boaz" opent hier de rij. Haar hoofdbestuur schreef: De Vereeniging van Nederlandsche Patroons „Boaz' wenscht niet achter te blijven met haar betuiging van dankbare hulde aan den man, die door zijn bezielend optreden den stoot heeft gegeven tot hare oprichting. Ter gelegenheid van het Sociaal Congres, in 1891 te Amsterdam gehouden, waarvan Dr. Kuyper de voorzitter was, is op diens initiatief de grond voor deze vereeniging gelegd. In den strijd tusschen werkgever en werknemer wijst — gelijk in eiken anderen — de Heilige Schriftuur den weg ter oplossing aan. Dit heeft het Werkliedenverbond „Patrimonium" reeds veel vroeger gevoeld, toen het positie nam tegenover de oplossing door revolutie. Dit is het beginsel, waaraan de Patroons-vereeniging „Boaz" haar ontstaan heeft te danken. Maar om uit die Heilige Schriftuur den weg aan te wijzen, was de gezegende arbeid waartoe de Heere Dr. Kuyper wilde gebruiken. Worde het hem gegeven nog vele jaren daarin ook de leidsman van „Boaz" te zijn. Dan volgen de afdeelingen van Boaz; en onmiddellijk daarachter komt het Nederl. Werkliedenverbond Patrimonium, welks hoofdbestuur zich aldus uit: Het Nederlandsch Werkliedenverbond Patrimonium herdenkt met groote dankbaarheid den arbeid op het terrein van school en maatschappij, door haar eere-lid Prof. Dr. A. Kuyper gedurende zoo lange reeks van jaren verricht. Namens alle leden van ons verbond brengen wij daarvoor onze hulde, en voegen daarbij de hartelijke wensch en bede, dat het Gode behage, den 70-jarigen vriend van ons verbond nog verder ten rijken zegen te stellen voor heel ons volk! Hierachter volgen dan weer de vriendelijke wenschen van de afdeelingen van Patrimonium. De volgende organisatie is die van de Christelijke Kan- toor- en Handelsbedienden. Het hoofdbestuur zond dit woord ter plaatsing: Het feit reeds, dat ook namens de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden in dezen album eenige woorden worden neergeschreven, stemt tot dankbaarheid jegens den Heere, maar ook jegens Dr. A. Kuyper, die door zijn arbeid zooveel er toe heeft bijgedragen, dat ook onze Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden religie en negotie in hun verband zijn gaan leeren beschouwen en als een gevolg daarvan een eigen organisatie zijn gaan begeeren. Moge zijn woord hun nog vele jaren in hun arbeid tot voorlichting en bemoediging zijn, gelijk het tot dusverre in zoo ruime mate was. Ook de afdeelingen van deze organisatie volgen. De journalistiek sprak zich aldus uit bij monde van den Bond „de Kleine Pers": Aan Dr. A. Kuyper, die den stoot gegeven heeft, om, op het voetspoor van Groen van Prinsterer, ook in de dagbladpers de Antirevolutionaire beginselen te ontvouwen; die door zijn persoonlijk voorbeeld een schare van journalisten gekweekt heeft, die met eere deze beginselen verbreiden; die zijn groote gaven van het woord gebruikt heeft, om de levensvragen op politiek en sociaal gebied, ook wanneer ze uiteraard minder onder het bereik van het groote publiek lagen, aan het volk kenbaar en voelbaar te maken; die door de frischheid en den overvloed van zijn journalisten-arbeid, meer dan een menschenleven lang, zijn blad tot een onmisbaar bestanddeel van het geestesvoedsel van duizenden gemaakt heeft; op zijn 70sten verjaaidag een diep gevoelden gelukwensch, met de bede dat ook op dit gebied aan hem de belofte moge vervuld worden, van in den grijzen ouderdom nog frisch en groen te zijn, tot blijvenden zegen voor land en volk. Daarna komen de Onderwijs-organisaties. Het Hooger onderwijs opent met het Bestuur van de Vereeniging voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag; dan volgt het Curatorium der Vrije Universiteit; de Senaat van deze Hooge school sprak zich aldus uit: In uwen heroieken arbeid als een der bouwmeesters van de Vrije Universiteit, in uwe schitterende werkzaamheid van ruim het vijfde eener eeuw als haar Hoogleeraar, en in uw kloek optreden als Minister der Kroon voor de vrijheid van het Hooger Onderwijs, schiep God even zoovele titels om bij het nageslacht uwen naam in gezegende herinnering te laten als van een machtig instrument door Hem bereid ten gunste van de stichting, geschonken aan zijn volk, dat zonk in smaad doortrouwverbreking, maar in dien smaad gezift, weer boete deed met smeeking: „o God, stuit de ontwrichting van zielevastheid, van uw Kerk, van 't vaste woord. Voorts spraken zich uit de Hoogleeraren aan de Theologische school te Kampen, en de Besturen en Leeraren van de Christelijke Gymnasia hier te lande. Van deze laatste uitspraken halen we er slechts één aan; zij brengt een weemoedige herinnering. Zij is die van den thans overleden Rector van het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam. Van zijn ziekbed, dat zijn sterfbed worden zou, zond Dr. Flipse de volgende regels: . olo„ute De last, om de eeuwige gletschers te formeel en, is s aan de toppen boven de sneeuwlinie opgelegd. Na een woord van de Leeraren der Hoogere Burgerschool op Gereformeerden grondslag komt dan het Lager onderwijs- Christelijk Nationaal opent de reeks. De Hoofdcommissie zegt: Christelijk Nationaal Schoolonderwijs is de eerste levensbehoefte van het geheele volk in al zijne standen. Hij, wien het van God gegeven werd dit onderwijs krachtdadig te bevorderen, heeft reeds daardoor alleen eenen zegen voor zijn volk verworven, die duurt tot in verre geslachten. Na de afdeelingen van deze Vereeniging komt het Bestuur van de Unie, een School met den Bijbel met dit woord: Aan Dr. A. Kuyper den onvermoeiden strijder voor de School met den Bijbel; den scherpzinnigen en weisprekenden pleitbezorger voor eene billijke en rechtmatige regeling van het Christelijk onderwijs; den mede-organisator van het Volkspetitionnement van 1878, waaraan de Unie „Een School met den Bijbel" haar ontstaan te danken heeft; den medewerker van het gewijzigd Unie-rapport van 1900; den voorsteller en bekwamen verdediger der Onderwijs-novelle van 1905; wordt door het Bestuur der Unie met oprechte waardeering en erkentelijkheid op zijn 70sten verjaardag Gods beste zegen toegewenscht, met de bede dat hij nog menig jaar de kracht en de opgewektheid moge behouden om werkzaam te blijven voor de belangen van het Christelijk onderwijs, die hem en ons allen ten zeerste ter harte gaan. Daarop volgt het Bestuur van den Schoolraad aldus: Aan Dr. A. Kuyper op zijn 70sten verjaardag. Bij het terugzien op de geschiedenis van de hervorming van ons nationaal volksonderwijs zal het wel hoogst moeilijk blijven 3 de betrekkelijke waarde te bepalen van hen, die in 's Heeren hand de instrumenten hebben mogen zijn, om het verderfelijke stelsel te vernietigen, dat onder den schoonklinkenden naam van „de school, waaraan de natie gehecht is", werd vereerd. Maar hierover zullen ongetwijfeld tijdgenoot en nazaat het eens zijn. dat, menschelijkerwijs gesproken, die hervorming nimmer zou zijn gelukt, zonder Uwe merkwaardige organiseerende kracht, die U in staat heeft gesteld de overal in den lande verspreide elementen bijeen te brengen en te doen saamwerken tot den val van dat stelsel. Bene kracht, die ongebroken en onafgebroken zich heeft doen voelen van het oogenblik af, dat Gij als Journalist en Kamerlid zijt opgetreden, totdat het bij de jongste onderwijswetherziening U gelukt is, het zelfs in zijn laatste stuiptrekkingen nog machtige monster te overmeesteren. Moge de Heere U nog eenige jaren de vruchten te aanschouwen geven van dezen Uwen gezegenden arbeid. Na uitspraken van Gereformeerd Schoolonderwijs en het Gereformeerd Schoolverband, komt de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland en Overzeesche bezittingen, welks Hoofdbestuur zegt: Aan Dr. A. Kuyper. De Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland en de Overzeesche bezittingen biedt U op uw zeventigsten jaardag haar welgemeende en hartelijke gelukwenschen aan. In heelden strijd voor de vrijheid van het lager onderwijs werd door U zeer ernstig deel genomen, en 't is ons hoogst aangenaam, dat ook aan de overwinning uw naam verbonden is. Zoowel wat betreft de pensioenwetten als de wet op het lager onderwijs: 't zijn alle „Wetten-Kuyper". De bede van Mozes, den man Gods, die in Psalm 90 vers 16 geschreven staat, is ook onze bede voor u: „Laat uw werk aan uwe knechten gezien wor den en uwe heerlijkheid over hunne kinderen". Ook dit laatste worde aan uwe nakomelingen vervuld tot in verre geslachten. De afdeelingen dezer Vereeniging volgen dan. Verder komt de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland met deze uitspraak van haar Hoofdbestuur: Het Hoofdbestuur van de „Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland" rekent het zich een groot voorrecht, Dr. Kuyper geluk te mogen wenschen op zijn zeventigsten verjaardag; hierbij dankbaar gedachtig aan zijn onvermoeiden strijd voor ons christelijk onderwijs en de onderwijzers met woord en daad; den toenemenden bloei van het christelijk onderwijs, tengevolge van de wet van 5 Juni 1905, het opgroeiend geslacht tot Heil, Gode tot eere, schenke God de Heere hem als loon op dezen arbeid lange jaren te aanschouwen. Na de afdeelingen van deze Vereeniging komt de laatste groep der organisaties: de Nederlandsehe Bond van Jongelingsver eenigingen op Gereformeerden grondslag, welks hoofdbestuur schreef: En het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. In lange rij volgen, provinciegewijs en alphabetisch gerangschikt, de uitspraken der-afdeelingen van den Bond. Daarmee sluit het eerste deel van het album, het deel der Organisaties; en daarna vangt het tweede aan, dat de namen der bijdragers bevat. Meer dan 15000 namen uit ruim 600 plaatsen van ons land, en voorts uit Riga. Grand Rapids. Shanghai, Batavia, Buitenzorg, Djocja, Keboenen, Medan, Poerworedjo, de Sangireilanden, Sito-Bondo, Soerabaja, Soerakarta, Temangoeng. Wonosobo en Paramaribo. Ook de namen der bijdragers werden provinciegewijze alphabetisch in het album geplaatst; de lange reeksen met sierletters en kleurige wapens verlucht, zoodat er absoluut niets stijfs de bladzijden ontsiert. Het geheel maakt een buitengewoon schoonen indruk, en is een stuk soliede, echt Hollandsche kunst, dat ontwerper en uitvoerders eert. Met groote aandacht bewonderde Dr. Kuyper het prachtvolle album; daarna hief het zangkoor opnieuw aan. Nu laat ons Gode loven. (Leis uit de 15de eeuw.) Nu laat ons allen Gode loven, Den hoogsten Koning van hier boven; Geen aardsche luister kan verdooven Zijn glans en eer. Nu laat ons allen Gode loven. Looft, looft den Heer. 't Is alles ons van God gegeven Wat wij bezitten en beleven, Wat rust en veiligheid kan geven, Geluk en eer. 't Is alles ons van God gegeven. Looft, looft den Heer. Dat alle knie voor Hem zich buige, Dat aller hart Hem dank betuige, Dat alle mond van vreugde juiche Zijn naam ter eer. Dat alle knie voor Hem zich buige, Looft, looft den Heer. Thans stond Dr. Kuyper op om een woord van dank te uiten. Op dit oogenblik herdacht hij een gelijksoortige feestviering; dit was op 21 Aug. 1871, toen Mr. Groen van Prinsterer den 70jarigen leeftijd bereikt had. Deze feestviering was echter van den meest eenvoudigen aard. Nauwelijks een dozijn heeren boden hem in zijne woning een artistiek voorwerp aan, en door het land meldde nauwelijks een zwak geluid hoe merkwaardig het was, dat zulk een man ons door God gespaard was. Nu bekroop Spr. een gevoel van schaamte wanneer hij zag, dat, nu hem hetzelfde voorrecht te beurt viel, alles zoo geheel anders blijkt te zijn. Thans is er een deelname uit alle oorden des lands en een sympathie, dat het is of Nederland nu eerst wakker is geworden; en wie voelt als ik, zeide Spr., hoe ik zelf hoogstens ben geweest een planeet die, omdat zij dichter bij de aarde stond, door meerderen gezien werd dan Groen van Prinsterer, die de poolster was hoog daarboven, — die voelt, dat wat mij te beurt valt, iets is waarop hij alleen recht zou hebben gehad, en wat ik alleen als zijn leerling en zijn opvolger mag aannemen. Spr. betoogde vervolgens, dat de vergelijking tusschen die beide 70-jarige gedenkdagen ons een machtig werk Gods vertoont. Groen van Prinsterer heeft de groote gas-accumulator in gereedheid gebracht, maar hij heeft niet de leidingen naar de woningen gebracht en kon dus niet ontsteken de lichten waartoe hij de stof bereid had. Dit werk is in de afgeloopen jaren geschied. Spr. gevoelde het gevaar, dat er voor hem is gelegen in de rijke uiting van sympathie op dit oogenblik. Immers, indien het bloed zijner ziel niet verslapt is, dan dankt hij dit aan zijne tegenstanders, die met goede zorgen dag aan dag hem de druppels staal hebben toegediend. Maar nu was deze dag er een, die hem bijna deed vragen: heb ik mijn leven niet verbrokkeld ? Wanneer er zoo van alle zijden telkens een organisatie optreedt, die hem een band laat zien waaraan hij verbonden is, dan bestaat er reden voor die vraag. Toch beantwoordde hij die vraag ontkennend, want toen hij zijn loopbaan begon, waren er vele geloovigen in den lande, doch ze waren niet één van ziel en zin voor het heilige als thans. Het werd niet beseft, dat God alleen heil geeft en dat elke druppel genade medebrengt een roeping voor hem die ze ontvangt, om eiken toegedienden druppel weer in te druppelen in de geheele organisatie der samenleving. Daar waren heel wat staketsels opgetrokken. Men duchtte den boozen invloed der buitenwereld en sloot zich op. Men begreep niet, dat men, na door Christus gesterkt te zijn tegen de booze dampen der buitenwereld, men naar buiten moest om te redden wat er te redden valt en om de eere op te eischen, op elk gebied der samenleving, voor den Heere God, onzen Koning. Spr. betoogde vervolgens, dat het in de afgeloopen jaren er niet om te doen geweest is om de kerk naar buiten uit te dragen, maar wel om de vrucht van het kerkelijk leven te doen rijpen en in te zamelen. Dit is het eerst beproefd op staatkundig gebied. In dit verband bracht hij hulde aan de werkzaamheden der kiesvereenigingen, waardoor de 91 stemmen waarvan de heer Van Alphen gewaagde, tot duizenden gestegen zijn. Voorts wees hij er op, hoe de propagandaclubs, blijkens het feit, dat de tegenstanders ze hebben nagebootst, groote kracht van zich hebben doen uitgaan. Ook de pers is een macht die wij niet hebben te versmaden, doch in dienst van onzen Heiland te stellen. Daarnaast werd het inwendig leven versterkt door de verbreeding van het terrein van ons onderwijs. Dank zij het heroïsch stand houden onzer mannen in den onderwijsstrijd, rijst thans zelfs wel eens de vraag: zal niet de openbare school het ten slotte afleggen. Vergete toch niemand, vervolgde spr., wat macht er in de Jongelingsvereenigingen schuilt. Met trots kunnen wij op de Geref. Jongelingsvereenigingen wijzen. Zij vormen de hoop der toekomst. Maar niet slechts op wetenschappelijk, staatkundig en onderwijsgebied, maar ook op materieel-economisch gebied woedt de strijd en is er een drijven tegen recht en gerechtigheid. En daarom staan Patrimonium en Boaz zoo hoog, omdat zij ons toonen kringen van mannen, die zoo vaak hebben te weerstaan den Booze en zoo vaak geroepen hebben en nog roepen: Satan ga achter mij. Dat zoovelen, terwijl Satan lokt en loert, trouw blijven, is een bewijs van geloofskracht, waarom aan Hem, die ze schonk, dank zij gebracht. Ook hoopte Spr. dat in de verhouding tusschen patroon en werklieden op de landsdrukkerij het Christelijke beginsel steeds bewaard zal blijven. Innig verheugde hem het woord van Dr. Bavinck, een woord zoo sober, zoo gespeend aan alles, dat naar sterke huldiging ook maar zwemen kon. Hij wist, dat in aller hart, ook van de tienduizenden in alle oorden des lands, die zoo vriendelijk zijn geweest om het hier betoonde bewijs van sympathie te steunen, de overtuiging leeft, dat van al die uitvloeiingen van sympathie, die dezen dag als lichtwolk omstraalden, niets aan den mensch wordt geofferd, maar dat wij alle vreugde van het verleden en van dezen dag nederleggen aan de voeten van onzen Heiland. De door hem ontvangen albums vormen een schat, welke Spr. medeneemt voor de toekomst; want hij weet, dat de namen welke zij bevatten, geen namen zijn van figuranten, maar dat, toen zij die namen schreven, er in hun hart iets is geweest, wat zijn hart mag indrinken als bewijs van broederlijke genegenheid. In den aard van het aangeboden aanzienlijke geschenk, zag Spr. een teeken van hoogeren kunstzin, dat hem goed deed. Men heeft steeds gezegd: daarvoor is onder de Calvinisten geen hart. Hij heeft het steeds bestreden, daarom verheugt hem dat bewijs van fijne kunst en techniek. Laat ik dan, eindigde Spr., nu ik hier scheiden moet, want een andere plechtigheid wacht mij, uit het diepst mijner ziel dank brengen aan allen, ook aan het lieve zangkoor, dat mij heeft willen verwelkomen, o.a. met een uiting van de pen van Seerp Anema, dat zoo aandoenlijk fijn gevoeld en zielsopwekkend lied. Of na dezen dag nog vele jaren levens mij gegund zullen worden is in Gods hand. Wij zien vaak hoe de bloem wel sierlijk pronkt, maar straks van den stengel valt. Meer dan ooit gaat thans mijn gepeins naar Boven. Maar zoolang God de Heere het gedoogt mij nog kracht aan ziel en lichaam te schenken, moge het uiterste van die kracht altoos U blijven toegewijd, getrouwe mannenbroeders, en in ons samenwerken die God worden verheerlijkt, die alleen de krachten geeft. (Daverend applaus). Het zangkoor zette nu, nadat de toejuiching bedaard was, in: Danklied. Dankt, dankt nu allen God! Met blijde feestgezangen. Van Hem is 't heuglijk lot, Het heil dat wij ontvangen. Hij ziet ons in Zijn Zoon Altijd genadig aan, En heeft ons dag aan dag Met goedheên overlaan. Hij, de eeuwig rijke God, Wil ons, reeds in dit leven, Zijn vrede en heilgenot, Door hartsvernieuwing geven. Hij zal ons door Zijn Geest Vermeerdren licht en kracht; En ons uit allen nood Verlossen door Zijn macht. Staande zongen allen mede. Maar het hart wilde zich opnieuw uiten, en plechtig, aangrijpend klonk nu uit het de vergadering op: Dat 's Heeren zegen op U daal. Thans werd allen aanwezigen gelegenheid geschonken. Dr. Kuyper de hand te drukken en geluk te wenschen, en daarmede was de zoo gelukkig geslaagde ochtendreceptie ten einde. Dr. Kuyper en de zijnen begaven zich naar huis, waar des middags te drie uur de particuliere receptie aanving. Ten huize van den Jubilaris. N den voormiddag van 29 October 1907 was hulde gebracht aan den leider van de anti-revolutionaire partij, aan den stichter van de Vrije Universiteit, aan den man, aan wien het Christelijk onderwijs, Patrimonium, het Gereformeerd Jongelingsverbond en zoovele andere bonden en vereenigingen, vruchten van de Christelijke actie der laatste 30 jaren, zoo véél te danken hebben. In den namiddag werd aan de woning van den 70jarigen jubilaris, Kanaalstraat 5, hulde gebracht aan den vriend, den man van positie en van wetenschap. Daar had de hulde dus een meer persoonlijk, een meer intiem karakter. Mannen en vrouwen van onderscheiden stand en richting kwamen daar om Dr. Kuyper en zijn familie geluk te wenschen met dezen dag. De beide Voorzitters der Staten-Generaal, de heeren Schimmelpenninck van der Oye en Roëll, bevonden zich onder de gelukwenschenden. Zoomede de Minister van Waterstaat, de heer Kraus ; de ambassadeurs van Portugal en van de Vereenigde Staten van N. Amerika, de Vicepresident van den Raad van State, Jhr. Mr. van Swinderen, de President van den Hoogen Raad, Mr. Coninck LiefstinG; de secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandsche zaken, Mr. Baron van Lijnden; de oud-Ministers Mackay, Cort van der Linden, De Marez Oyens en Ellis; de Staatsraad Mr. Asser; de Commissaris der Nog een der geschenken, aan Dr. Kuyper op zijn jubileum aangeboden. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. nr. 7. KOnincrin in 7niH_WrJlo»-.^ \/i^ r» i. j . , ^ J J . UV UUOIV. Kamer: de heeren Van Asch van Wijck, Van der Biesen, Bosch van Drakenstein, Van der Does de Willebois! Franssen, Havelaar; 't Hooft, Kist, Van Löben Sels, merkelbach, michiels van kessenich, reekers, ReGOUT. Van Velzen, Vermeulen, Waterschoot van der Gracht, Van Zinnicq Bergmann; leden van de Tweede Kamer: de heeren Van Alphen, Van Asch van Wijck, Van Bylandt, Van Dedem, Van Heemstra, Schokking, Van den Berch van Heemstede, Talma. Van Citters, Van Wassenaer van Catwijck. En voorts: de Griffier van de Eerste Kamer, Jhr. Zillessen; de hoogleeraren van de Vrije Universiteit! Rutgers, Woltjer, Bavinck, Geesink, Biesterveld en Anema; de rector en de secretaris van de Polytechnische Hoogeschool; Dr. B. H. Pekelharing van Delft; de schilder H. W. Mesdag; de leden van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland: de heeren Krap en Von Fisenne; vele predikanten en autoriteiten bij het onderwijs en stichtingen, waaronder de directrice van Bronovo te 's Gravenhage,' Jkvr. Elout van Soeterwoude en de directrice van Eudokia te Rotterdam, Mej. Van Hoytema. Ook journalisten hadden zich op dezen namiddag naar de woning van den jubilaris begeven: de heeren J. Doorman en Plemp van Duiveland, leden van het Bestuur van den kring van journalisten, B. Blok van Den Haag en P. I. Appp> van Amsterdam. Bovendien hadden vele grootwaardigheidsbekleeders op zéér sympathieke wijze, door het zenden van telegrammen, bloemen, als anderszins, hun belangstelling uitgesproken.' Onder hen bevonden zich o. a. de Burgemeester van 's-Gravenhage, de heer Baron Sweerts de Landas Wyborgh, die in het buitenland vertoefde, en de heer Simons, waarnemend Burgemeester, die door een raadszitting verhinderd werd, persoonlijk te komen gelukwenschen. De Feestmaaltijd. N Hotel De Twee Steden te 's Gravenhage was aan Dr. Kuyper aan den avond van 29 October een schitterend feestmaal bereid. In de prachtige zalen van dit hotel waren tegen 7Vs uur ruim 90 gasten aanwezig, onder wie de heeren Mr. J. C. de Marez Oyens en Mr. J. J. Harte van Tecklenburq, oud-ministers uit het kabinet-Kuyper; de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J. E. N. baron Schimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken ; bijna alle Anti-revolutionaire en Christelijk-Historische leden van de beide Kamers der Staten-Generaal; leden van het CentraalComité van Anti-revolutionaire Kiesvereenigingen; leden van de Provinciale Comités; Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren van de Vrije Universiteit; de leden van het Comité, vertegenwoordigers van de bij het Comité aangesloten corporaties en enkele genoodigden. Te 7V2 uur precies kwam de familie Kuyper binnen en na de plichtplegingen zette men zich aan den keurig met bloemen versierden disch. De tafel werd gepresideerd door Prof. Dr. H. Bavinck, den Voorzitter van het Comité. Toen het uur voor de heildronken daar was, nam de Voorzitter het woord om den eersten dronk te wijden aan H. M. onze geëerbiedigde Koningin. Daarna was het aan Prof. Dr. F. L. Rutoers, als oudsten vriend van den jubilaris, om dezen toe te spreken. De grijze Hoogleeraar deed het in de hem eigene fijne woordkeus, met groote opgewektheid; een woord uit het nobele vriendenhart. Verder werd het woord gevoerd door de heeren Mr. Th. Heemskerk; J. E. N. baron Schimmelpenninck van der Oye; W. Hovy; A. Brummelkamp; Ds. B. van Schelven: de oud-Ministers Mr. de Marez Oyens en Mr. Harte van Tecklenburg; Dr. J. Th. de Visser; Prof. J. Woltjer en Prof. M. Noordtzy. Nu was het oogenblik gekomen waarop Dr. Kuyper zelf het woord nam, teneinde het gesprokene te beantwoorden. Met gloed en bezieling hield de jubilaris een rede, alsof de dag nog pas beginnen moest, zoo krachtig; en toch naderde men reeds het middernachtelijk uur. Dat deze toespraak luide werd toegejuicht, begrijpt men. Toen het uur van scheiden gekomen was, dankte de Voorzitter, Prof. Dr. H. Bavinck, de gasten voor hun tegenwoordigheid; wees op den schoonen dag, dien God de Heere Dr. Kuyper en allen die met hem dit feest doorleefden geschonken had, en eindigde met dank te brengen aan allen, die tot het welslagen van dit feest hadden medegewerkt. Het was in alle opzichten een feestdag van beteekenis geweest. Dichterlijke hulde. Van de vele gedichten, die den jubilaris werden toegezonden, worden er hier enkele weergegeven. Aan den WelEerwaarden Hooggeleerden Heer Prof. Dr. A. KUYPER op zijn zeventigsten Geboortedag. Hooggeachte Broeder! Zij het ook mij vergund, mij in den geest te scharen Bij hen, door U met vreugde op dezen dag ontmoet, Om nu de Heere God U tienmaal zeven jaren Gespaard heeft, U te biên hun dankbren huldegroet! Hoe zouden van ons volk der Vaadren trouwe zonen Op dezen dag. dien Gij vol frissche kracht beleeft, U niet hun hulde biên en Gode dank betoonen Om 't onwaardeerbaar goed, dat Hij door U ons geeft? Door vleitaal willen wij Uw vreugde niet verstoren, Als wanklank in Uw oor, waarin slechts waarheid dringt, Maar toch het broederwoord moet wel Uw hart bekoren, Dat, strekt het tot Gods eer! Gij steeds met vreugde ontvingt Geen dichterlijk penseel kan ooit naar waarde malen De gaven van Uw' geest, zoo groot, zoo rijk, zoo schoon Dat zij in geen geslacht ooit schitterender stralen Als Gij door woord en schrift ze alomme spreidt ten toon. Noem één gebied, waarop Gij U niet hebt begeven Met al' de gaven, die de Heere U talloos schenkt. Den Staat, de Kerk, de School, ja heel 't maatschap'lijk leven Doordringt Gij met Uw geest, die al wat dor is drenkt. Uw hooge aadlaarsgeest kon zich niet slechts beperken Tot 't kleine Nederland, voor U te eng bepaald. Tot in Amerika verbreiddet Gij Uw vlerken, Waarvan het glanzend goud der waarheid alom straalt. Ook de oude wereld bleef het doelwit van Uw streven. In 't duister om haar zee hebt Ge ook Uw licht verspreid, En schatten daai vergaard, in 't kostlijk boek gegeven, Als door geen reiziger, ervaringsrijk, bereid. Maar ach! ons volk verdraagt niet zijne groote zonen, Die het benijdt, bestrijdt en uit zijn midden bant. Wie heeft zijn groote kracht ten volle ooit kunnen toonen ? „Geëerd is geen profeet ooit in zijn vaderland!" Eens stondt gij schier alleen, miskend en onbegrepen, Gesmaad, veracht, bespot, onteerd en zelfs vervloekt, Als waart Ge een tweede Paus, een huichlaar, die geslepen Door list en vroom bedrog slechts macht en eere zocht Zóó zijt Gij afgebeeld niet slechts in vuile bladen, Wier doel den laster is van ieders goeden naam; Maar zelfs met bittren smaad en vloek zijt Gij beladen Door velen, als bekend ter goeder naam en faam. Zelfs d'aanhang, dien Gij wont, hebt Gij straks weêr verloren, Verkoud is veler liefde en zelfs in haat verkeerd; Door d'invloed van Uw geest wierd vrees in hen geboren, Door U in Kerk en Staat te worden overheerd. Miskend, teleurgesteld in Uw uitnemend pogen, Gedwarsboomd ook door hen, in schijn zelfs met U één, Zijt Ge argloos van natuur, helaas! zoo vaak bedrogen, Dat Ge op het veld des strijds verlaten stond, alleen. Van waar die haat en smaad, veelvuldig U beschoren? Neen, niet door Uw persoon, welwillend, vriendlijk, zacht; Maar door de waarheid zelf, waardoor gij zijt herboren, Die aan Uw' geest verleent die onverzetbre kracht. Geen zwaard der wetenschap, hoe scherp het ook moog'wezen, Dat 't pantser van 't geloof der waarheid ooit doorsnijdt; Voor 't wapen van Gods Woord moet elke vijand vreezen, En ook daarmeê weerstaat Gij elk, die U bestrijdt. Was vaak Uw ziel ten prooi aan bange worstelingen, Zooals de wetenschap der eeuw U heeft gebaard, Vast staat Gij op de rots, waar niets U af kan dringen, Door God daarop gesteld, door Hem daarop bewaard. Maar wie U ook weêrstaan: Gods Volk in al zijn' kringen Bemint U om het licht, dat Gij ons op doet gaan; Wat schat van wijsheid doet gij uit Gods Woord ontspringen Verborgen voor ons oog of nimmer zóó verstaan! Wanneer Ge Uw' mond ontsluit, dan hangen ze aan Uw' lippen De mannen groot van geest, de kleinen van verstand. 't Aan U geboeid gehoor laat zich geen woord ontglippen Van Uw verheven taal, die ieder overmant. Uw' wetenschappelijke, ook Uw stichtelijke werken Zij schenken licht en troost en vreugd aan geest en hart; Door Uw bezielend woord en schrift moogt Gij ons sterken, In strijd met Satans macht, in diepten onzer smart. Hoe is Uw machtig woord, uit hooger sfeer ontsprongen, Gelijk een heldre stroom vol majesteit en kracht, In 't harte van ons volk ten zegen doorgedrongen, Waarvan de vrucht nog blijft in 't verre nageslacht. Hoeveel hebt Gij gedaan voor Volk en Kerk ten zegen ! Tuig de Universiteit, met andren saam gesticht. Wier grondslag is in 't Woord der waarheid Gods gelegen, Waaraan de wetenschap ontleent 't waarachtig licht! Deed U dit troetelkind vaak slaken diepe zuchten: Hoe snel is het gegroeid, trots zooveel tegenstand! 't Gereformeerde Volk dankt U meê voor de vruchten, Die zij, zoo jong nog, teelt voor Kerk en Vaderland. Op 't erf der Kerk ook drong het helder licht der waarheid Wel langzaam, maar toch diep de duisternisse door, Ge ontdektet door Uw woord, vol kracht, gloed en klaarheid Ons dwalend, zoekend volk weêr 't oude rechte spoor. 't Is door Uw' heldengeest, dat weêr de Kerk des Heeren Uit banden is bevrijd, waar ze in gekluisterd lag, Om naar Zijn eigen Woord haar' Koning weer te eeren, Geschaard in één geloof rondom der Vaadren vlag. Nog rustte niet Uw hart, voor al de broedren samen, Schoon in 't geloove één, gescheiden van elkaar, Op de belijdenis gegrond bij één weêr kwamen, Als Kerk der Vaderen, Gereformeerd en waar. Mag thans die Kerk vol dank een treffelijk werk bezingen, Waardoor der Vaadren God haar weder heeft bezocht; Geheel ons Neêrlands volk in al zijn breede kringen Heeft rijke stof tot dank om wat Gij hebt gewrocht. Hoeveel hebt Gij gedaan, gesproken en geschreven, Waardoor Ge een vast program als grondslag hebt gelegd, Om heel ons volksbestaan en 't sociale leven Te brengen in het spoor van waarheid en van recht! En zoo hebt Gij gewerkt bij dagen en bij nachten, Nooit moed'loos en versaagd, bij allen tegenstand, En God bekroonde Uw werk, zelfs boven ons verwachten, Tot zegen van ons Volk, tot heil van 't Vaderland. 4 Straks riep de Koningin, wie hulde zij gegeven ! U tot de hoogste eer, als d'eersten naast Haar troon. En heeft geweld en list U van Uw plaats gedreven, Voor wat Gij hebt gewrocht, zij U de dank geboön ! Spaar' God Uw leven met Uw' gaven en Uw' krachten, Om straks U weêr, door Zijn aanbiddelijk bestuur, Staat, School en Kerk ten heil, waarnaar wij smeekend smachten, Te brengen aan 't bewind, en dan voor langer duur! Naar waarde kunnen wij den zegen nimmer prijzen, Dien onzer Vaadren God door U ons heeft verleend, Ootmoedig willen wij Hem daarvoor dank bewijzen, Met U ook neêrgeknield, als broedren saam vereend! Voor U klimt 't smeekgebed uit duizenden van monden, Wien Gij ten zegen waart, tot Gods genadetroon: „Laat Doctor Kuyper lang nog aan ons zijn verbonden, Draagt ook zijn helder hoofd der grijsheid eerekroon 1" Geen roede is U gespaard: Uw kind en straks Uw Gade Zij wierden U ontscheurd aan 't teêr liefhebbend hart; Maar toen ook vondt Gij kracht en troost in Gods genade, Tot sterking Uws geloofs, tot heeling van Uw smart. En straks volgt Gij hen na: de dood blijft ook U wenken; Maar 't licht van Uwen geest straalt voort in 't nageslacht; De kindren van ons volk, zij zullen nog gedenken, Met dank aan hunnen God, wat Gij hebt voortgebracht. En schittert hier Uw licht in lands en kerkhistorie, Als 't straks voor deze aard — zij 't spa! — te onder ga: Gijzelf straalt 't eeuwig uit in vollen glans en glorie In 's Hemels zaalge sfeer, tot roem van Gods gena! D. J. KARSSEN. Amsterdam, 29 October 1907. Aan onzen hooggeschatten en geliefden Dr. A. KUYPER, bij zijn 7Gs,e" verjaardag. Hooggeschatte Heer en Broeder in Christus! En zij verheerlijkten God in mij. Galaten 1:24. 1. Men zegt wanneer in t woud bij de eerste uchtendstralen Nog Godes schepping rust, het vooglenkoor slechts wacht Op den eersten wiekslag van den Goudvink. Honderdmalen Verkondigt hij den dag na eiken nieuwen nacht. En tot de leeuwerik de vleugelen gaat kleppen, Met snelgewiekte vlucht en hooger vleugelslag, De Zonne in 't aangezicht van 't heerlijk licht moet reppen; Met luiden gorgel zingt, bij 't krieken van den dag. Nauw is dat lied gehoord of hoor, ontelbre malen Herhaalt het vooglenheir het hooggestemde lied En de echo's in 't woud zij blijven het herhalen Wat de verkondiger van 't licht des morgens ziet. Dit, Dr. Kuyper, was het werk U opgedragen; In hooggewiekte vlucht verheft ge Uw aadlaarsgeest! Blijf door Uw machtig woord nog lang van 't licht gewagen, Tot dat Uw werk op aard' volbracht zal zijn geweest! Verkondiger van 't Licht en van Gods lof te wezen, O, is er hooger gunst door God ons weggelegd ? . . . Hoor, de echo's in het lied van wat ge ons gaaft te lezen, En van 't bezielend woord, dat ge aan ons hebt gezegd! II. Achtbre strijder, die den gloed Niet verdoofd ziet door uw jaren, Maar in onverwinbren moed 't Machtig woord richt tot de scharen, Trekt ons hart niet naar Uw stee? 't Kent één drang slechts, die 't vervulde, En het brengt de dankbre hulde Van ontelbre geestverwanten, kon 't van heel de natie mee! Schoon miskend, misduid, veracht, Door den geest der eeuw belogen, Zal een dankbaar nageslacht 't Onrecht uit te wisschen pogen. Doch wie 't voelen allermeest, Wat God heeft in U geschonken, Zii die uit de Bronaar dronken Van het levend Woord des Heeren; saam gedrenktdoor éénen Geest. Dat is de eenheid, die ons bindt; Die gemeenschap geeft ons vrede, Wijl ze in God heur oorsprong vindt, O, vermag dat ooit de Rede ? Bondgenootschap trekke ons aan, Lotsgemeenschap tijdlijk vindend, Nationaliteit zij bindend, Maar de hechtste band op aarde, ze is slechts onder Jezus vaan. Voor dat vaandel voert gij strijd, Strijder, voor Gods eere gloeiend! Voor dat vaandel wint gij 't pleit! Moest het, 't met Uw bloed besproeiend. Want de haat van onzen dag Komt wel met geen mutserd dragen, Maar hij dient ons feller slagen Dan met'tgeeselkoord van vroeger, nu door vlijmend woord en lach Diep hebt Gij dat vaak gevoeld, Wij met U door geestverwantschap; Diep dien angel die er woeld' Wijl hij God-Zelf naar de kroon stak. Neen, niet voor een naam alleen Was 't dat Uw, der Christnen strijd ging, Waaraan de eeuwen door hun hart hing, tWas of Christus God zou wezen, Christus Koning, anders geen! O, wie voelde 't zooals Gij ? .... Wie voor Hem heeft leeren buigen, Die, die moet van Hem getuigen, Die kent adeldom, is vrij! Die alleen leeft door 't Geloof, Twijfelt niet aan Zijn victorie, Wekt bezieling tot Gods glorie En blijft onder spot en laster voor de taal der honing doof! Die bezieling is gewekt. Dat ontwakend, krachtig leven Werd ons door uw woord verstrekt, Door uw voorbeeld ons gegeven ! De echte gave van 't Genie, Bij Gods gratie U gegeven, Met 't Geloof te zaam geweven, Wekt alleen die hooge geestdrift, die 'k in U zoo schittrend zie. „Niet de vrijheidsboom, maar 't kruis!" 't Wachtwoord door U aangeheven Wat bezieling, wat geruisch! 't Ritslen van verjongend leven ! En het koninklijke Woord Bleef niet langer meer verdonkerd En het Licht heeft weer geflonkerd, Ja, ver buiten Neêrlands erve 't heerlijk schijnsel weer bekoord! III. En „de band aan het Woord" werd gevoeld, werd gesterkt, Door Gods Geest nauwer samen geweven; Onze roeping verstaan en weer geestdrift bemerkt, Die voor 't Heilige Blad weer deed beven! En nauw had dat Woord weer bekoord of het lied, Van da Costa begon weer te leven! En wat Groen, wat de Zanger reeds zag in 'tverschiet: Aan dat Woord de overwinning verbleven! En dat lied weer ontwaakt, van zijn kluisters ontboeid, Zal 'tin tallooze echo's herhalen. Hooge geestdrift gewekt werke opnieuw en ontgloeid Klink' het lied voor Gods Zoon duizend malen! En slechts dan als de ziel van Gods kindren gereed Als de harp met heur snaren blijft luisteren, Klinkt het lied, is er hoop voor de toekomst, bekleed Met Gods kracht, blijft Gods Geest daarop fluisteren! *) Strijder, 't is de macht van 't woord, Gave Gods in eedle klanken! Nederland heeft het gehoord; Nederland zal met U danken. Strijden moest ge, gij vielt aan, Daar, waar 't ging om de eer des Heeren; Om Zijn Woord ons volk te leeren En om 'theilgeheim der Schriften aan ons volk te doen verstaan. Welk een rijkdom: Gods gezant, Strijder voor Gods eer te wezen! Zie rondom in Nederland Wat al schoone vrucht te lezen! Zie rondom U welk een staf, Welk een schat van Godgetrouwen School en Kerk en Staat wil bouwen! Nederland wil daarom danken voor den rijkdom, dien God gaf! *) Laatste bladzijde van Uw Stone-lezingen. En aanvaardt dan dit lied U in liefde gewijd Door een hart, dat voor 't Uwe kan danken, Maar zij grooter het loon, dat Uw God U'bereidt, Als we in 't Vaderhuis saam zullen danken. Met innige hoogachting, Uw dienstw. dienaar en broeder JOH. REIJSE, Keizersgracht 277. Amsterdam, 29 October 1907. Aan den Hoog Eerwaarden Heer Professor ABRAHAM KUYPER, Theol. et Jur. Doctor, ter gelegenheid van zijn jubileum, 29 October 1837—1907, wordt dit lied, uit hoogachting en dankbare vereering, opgedragen door den dichter, HENDRIK JOHANNES SMIT, Burgemeester van Herwijnen. Anch' io son pittor. — Ei, gun mij 't U te toonen, mijn Meester, op Uw roemrijk feest! Waar 's Heeren Geest in U zoo zegenrijk wou wonen en door U is tot heil geweest van zooveel zielen — ook der mijne —, ei, gun, dat ik op dezen dag ook met een needrig lied verschijne van 's jongers dank, van 's zoons ontzag. het Lied wan Juda. Jesaia, Cap. XXVI. Het lied van Juda! — Wij ontvingen een sterke stad, door God gesteld. Doet wijd haar poorten openspringen, dat al het Volk er binnen snelt! Het is het vast besluit des Heeren, dat Hij den vrede zal vermeêren aan ieder, die Hem heeft verbeid. Vertrouwt op Hem in alle dingen en voor den Heere Heere zingen wij Juda's lied in eeuwigheid. God buigt den hooggezeten neder; de trotsche stad doet Hij verstaan, dat Hij, der gruw'len wreker, weder haar in het stof zal nederslaan. De voet van dien zij heeft vertreden zal, nu ontzet, met luchte schreden op d' ijdlen nek ten reie gaan en 't pad, dat Gods verlosten loopen stiert, recht en effen, op den open voor hen bestemden Hemel aan. Wij hebben in den weg der eere en der gerichten U verwacht; tot Uwes Naams gedachtnis, Heere, was ons begeeren dag en nacht. U zocht mijn ziel bij vasten, waken: Gij liet u vinden en genaken; 'k Ontving wat mij was toegezeid en 'k mocht ervaren en beseffen: als Uw gerichten de aarde treffen, zoo leert Gij haar gerechtigheid. Vergeefs is 't, dat den goddelooze gena bewezen wordt; 'tgebied van Gods gerechtigheid, de booze bespeurt en onderscheidt het niet; hij drijft het onrecht onverdroten in 'tland waar God zijn gunstgenooten zijn heiige rechten doet verstaan; hij ziet, schoon 'talles om hem henen van louter heillicht wordt beschenen, des Heeren Majesteit niet aan. De boozen zien niet, dat uw handen zich zeegnend strekken over 'tVolk, dat zij bestonden aan te randen en dat Gij, dondrend uit uw wolk, met hemelvuur hen zult verteren en tot de helle toe verneêren, uit wraak voor wie Gena verkoos. O Heer, Gij zult ons vreê bestellen en haastig ons ter hulpe snellen, Gij, die ons liefhebt grenzenloos. Heer, onze God, ach, andren heeren behalven U heeft onze knie gebogen, en wie deed ons leeren, dat Gij alleen de Heer zijt ? Wie dan Gij alleen ? Wanneer zij sneven, zoo wekt hen niemand meer ten leven; 't Is daarom, dat Gij de afgoön treft en, over de asch van hun gebeente, op 't eeuwigdurend rotsgesteente Uws Naams banier ten Hemel heft. Gij, Heere, woudt dit volk vermeêren, Vermeerde 't slechts Uw eere; maar — 'tViel af; Uw hand verstrooide 't, Heere, ter weerszij van den evenaar. En in benauwdheid riep ons harte, gelijk in barenswee haar smarte een vrouw uitschreeuwt; maar uw gericht deedt Gij niet wijken, want wij deden de wereld in haar schandlijkheden niet sidderen voor Uw aangezicht. En toch, Uw dooden zullen leven; ook ik zal opstaan uit het stof om Gode juichend de eer te geven en 'tal te stemmen tot zijn lof. Waakt op en jubelt, stervelingen, die d" adem van den Heere ontvingen. Uw dauw zij als der kruiden dauw al wat er sluimert zal ontwaken en 't kleed des doods zal ruimte maken voor dat des levens; vreugd voor rouw! Ga heen, mijn volk, en sluit uw deuren; Verberg u voor des Konings gram; straks moogt ge 't hoofd ten hooge beuren, want Juda's Leeuw 't is Juda's Lam ! Ziet, ziet van uit Zijn heiige woning Verschijnt in praalgewaad uw Koning en al wat ademt buigt voor Hem. Hij komt als wreker van de zielen, die door den dolk des onrechts vielen.. . Zing 't, Juda; zing 't, Jerusalem ! Herwijnen, den 10en October 1907. SMIT. Aan Dr. A. KUYPER op zijn 70sten Verjaardag. 29 October 1907. Machtig strijder voor Gods eere, Als Bedienaar van Gods Woord, Als Professor, als Minister, Journalist en man van 'twoord; Die met al Uw rijke gaven Bidt en werkt tot op deez' dag, Dat in 'tgansche menschlijk leven Elk God vreez' met diep ontzag; Die den smaad draagt van de wereld, Haren hoon en bitt'ren haat, Wijl de roem van onzen Heere Steeds U boven alles gaat; Die zooveel tot stand mocht brengen, Voor ons volk tot zegen waart, En wiens invloed zich doet gelden In zoo menig land der aard'; God zij lof, Die U deed leven Tot Uw zeventigste jaar, En de bede rijst ten hemel, Dat Hij jaren nog U spaar', Dat Gij vet en groen moogt wezen Tot in hoogen ouderdom, Tot Uws Konings stem U toeroept: „Kom, mijn trouwe dienstknecht, kom!'' Op den Verjaardag van Dr. A. KUYPER. Leider van de kleine luyden! Democraat als onzer eén! Zie, wij heffen hart en handen Voor U op in dankgebeên. Uw dienstw. Amsterdam, Wijttenbachstraat 82. W. NOLLE, Christelijk Onderwijzer. 29 Oct. 1837. 29 Oct. 1907. U ons lied, het lied der liefde, 't Lied, geweld uit dankbaarheid, Wijl de leeftijd van de sterken Door Gods gunst U is bereid! Ridder van de kleine luyden, Die hun zaken trouw bepleit, In catheder, in schrifturen, In 'tgestoelt' der overheid. Kampend voor den Naam des Heeren, Zijt G' in kerk, in school en staat, Kloek voor ons ter bres gesprongen, Spijt der Libertijnen smaad. En Gij zaagt Uw leger wassen, Ridder uit het kamp van Groen! En Gij mocht victorie werven, Ridder met Uw blank blazoen! Snellijk moest de vijand deinzen, Als hij smadend tot ons kwam: Onweerstaanbaar was Uw stormen „Met den Heere en Ons Program!" Vader van de kleine luyden, Die gezwoegd hebt voor Uw kroost, En, bij 't grauwen Uwer haren, Nog blijft zwoegen, onverpoosd! Ach! Uw kroost bekruipt de smarte, Zoo het aan Uw heengaan denkt; Blijf nog jaren in ons midden, Als de Heere dit gehengt! Hoor ons lied, het lied der liefde, Door Uw kroost U toegewijd; Vader van de kleine luyden, Wees van God gebenedijd! Doorn, 28 Oct. 1907. BART v. d. VELUWE. Aan Dr. ABRAHAM KUYPER. 1837 (29 October) 1907. De Zon der Godheid, in het Christuskind verborgen, Zond U na nevelnacht de Ster, den blijden Morgen. Gij droegt deemoedig al Uw groote gaven Hem, Den Hemel-Koning, in 't bevoorrecht Bethlehem, Uw koningsgaven, U bij Gods Gena gegeven. De Ster, op Uwe bede, is bij Uw Volk gebleven. Gij, held, bestrijdt met ons al 't huidig' heidendom En farizeeschen priestren- en schriftschendren-drom En vuig' Herodessen en vuil' Herodiaden, Die roosomkranst in weelde en wilden wellust baden En boetgezanten- en onnoozel kindrenbloed, — Beroovers van 't ware aardsche en 't eeuwig' Hemelgoed. 6 Nederland, blijf gij, ja gij ten minste, leven Naar 't Woord, op Sinaï en Golgotha gegeven! ALB. VAN ROOIJEN, (Redact/ v. Het Centrum). Utrecht, 28 October 1907. Brief uit Pretoria. Aan de Hooggeleerde Hr. Prof. Dr. A. KUYPER, 's-Gravenhage. Waarde Broeder, Op Uw 70ste verjaardag gevoelden tal van broeders en zusters in Pretoria behoefte, U een bewijs van erkentelikheid te geven voor wat U in de kracht Uws Gods hebt mogen doen tot verbreiding der Kristelike beginselen op allerlei gebied. Vandaar ons telegram. Wel voegt ons een toon van dank aan de Here onze God voor 't werk, de laatste 40 jaren door U verricht. Ook wij in Z.-A. genieten eenigszins de vruchten daarvan. — In een land, waar grote leiders op 't gebied van godsdienst, wetenschap en politiek ontbreken, gevoelen we 't te meer, welk een zegen t is geweest voor t oude en geliefde Moederland mannen te hebben gehad als Bilderdijk, Groen van Prinsterer en Keuchenius en nu nog mannen te hebben als U, Lohman, Mackay e. a. Is 't verkeerd van ons, als wij weieens jaloers zijn ? De Here geve U nog menig jaar! Uw arbeidskracht en werklast blijven nog lang onverminderd! Uw bezielend woord in „Pro Rege" geve duizenden Kristenen meer ijver voor Kristus hun Koning! Uw teder en intiem woord in Uw meditatiën zij nog voor velen tot verkwikking en versterking! Mogen Uw Standaardartikelen nog lang de lijnen aangeven, waarlangs een gezonde, Kristelike politiek zich kan" bewegen! Geve „Om de oude Wereldzee menigeen ook litterair genot! De Here blijve U aangorden met kracht De jeugdige frisheid, die U tans nog bezit, blijve Uw deel tot in de grijze ouderdom! Het zij U nog gegeven te zien, dat Nederland in zijn meerderheid weer kieze voor 't Kristelik beginsel! Wees overtuigd, waarde Broeder, dat we Uwer gedenken in onze gebeden. Zij dit besef U ter bemoediging in Uw vaak moeielike strijd! Veel zegen zaagt Ge reeds op Uw arbeid. De Here geve U nog meer te aanschouwen en wanneer Hij U straks oproept van Uw post, schenke Hij U het loon van de trouwe dienstknecht. Namens de broeders en zusters, wier namen op nevensgaande lijst voorkomen, Heilbiddend, Uw Broeder in de Here, M. VAANDRAGER, bus 831. Pretoria, 29 Okt. '07. Dr. A Kuyper, in zijn zeventigste levensjaar. Uit: De Spiegel, 2e jaarg. no. 7. riet Uordeel der rers. DE CHRISTELIJKE PERS. a. Protestantsch-Christelijke Bladen. De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden. Zoo begon een zinsnede, die ons thans te binnen schiet, uit een der duizenden artikelen, door Dr. Kuyper in de laatste veertig jaar geschreven. t Was een artikel, vol eerbied en piëteit, maar niettemin krachtig en beslist; een artikel, gericht tegen mannen als Van Oosterzee, Beets, Doedes, e. d. g. Niet gekant tegen het christelijk beginsel dezer mannen, maar tegen de toepassing, die zij aan dat beginsel gaven. „Wij jongeren . . . zoo heette het, en dan kwam de lijn, met vaste hand getrokken, waarlangs die jongeren zich bewegen wilden, terwijl de „ouderen", aarzelend, zoekend, bleven waar ze waren, en maar niet wilden loslaten, wat toch feitelijk niet bij ons hoorde. IJ, jongeren . . . We leven snel. Hoe bekend klinkt ons dat >>wij jongt ren .!" nog in de ooren en thans noemde de man, die 't schreef, zich op de jongste Deputatenvergadering zelf „een oud man". Zoo is het. Zeventig jaar! Na dézen jaardag begint Dr. Kuyper aan dat laatste stuksken weg, leidende naar den leeftijd der „zeer sterken''. Oud, maar krachtig! Wie hem te Amsterdam in den „Werkenden Stand den hamer voeren zag, kwam vóór alles onder den indruk van de kracht, die er nog van dezen man uitgaat. Die korte, stevige gestalte; dat gelaat, nu eens in absolute rust, dan weer vol vlugge wisseling van trekken; de mond, met de diep ingesneden lijnen, getuigend van vasten wil en groote energie .... alles te zamen maakt den indruk van&een krachtigen eik, vast geplant in den bodem, van onder een weinig dorrend, ja! maar die toch fier de machtige kruin omhoog steekt; een reus onder de boomen des wouds! ,,'tls Isrêls God, die krachten geeft . . . •" En daarom rijst dan ook op den zeventigsten geboortedag van onzen eminenten leider de bede uit veler hart, dat het den Heere God behagen moge, hem nog eenigen tijd de kracht te vernieuwen en te versterken. Van Gods zijde gezien zijn wij allen, de grootste niet uitgezonderd, nietige instrumenten in Zijn hand. Maar van ónze, menschelijke zijde gezien, zeggen we: Wij kunnen Dr. Kuyper nog zoo slecht missen; laat hem nog een wijle voorttrekken, Heere onze God! aan de spits van ons leger! Gode alleen de eer! Doch daarnaast mag en moet, op een dag als deze, de door God bekwaamde en begenadigde mensch het weten, dat ons christenvolk dankbaar is voor de trouw en den ijver, waarmee zooveel jaren lang gestreden werd voor de eere Gods en het welzijn des volks. Gearbeid op allerlei wijze. De veelheid der keuze verwart! Als theoloog, als staatsman, als geleerde, als journalist, als afgevaardigde, als minister; nu pas weer als reisbeschrijver . . . altijd was en is hij de man uit één stuk, falend en feilend soms — ook hij is zondig menschenkind — maar toch altijd ijverend voor de eere Gods, des grooten Konings! In dit blad en op dézen dag, is het met name den staatsman, dien we huldigen. Den man, allereerst, die den veldheersstaf opnam, toen deze aan Groen's matte hand ontgleed. Den man, zelve door den vader onzer partij als zijn opvolger aangewezen. Wat de anti-revolutionaire partij geworden is, dankt zij haar God. Maar wij kunnen ons niet voorstellen hoe ditzelfde resultaat, hoe de ijver, de ontwikkeling, de gansche positie der partij dezelfde geweest zouden zijn, zonder den arbeid van Dr. Kuyper. Vele jaren lang was hij onze groote voorwerker. Hij onderwees de recruten; gaf het kader les; leidde de manoeuvres; bracht de troepen in 't vuur; koos depositie; vond het juiste woord, als de vrees opkwam of de geestdrift verflauwde; voerde ter overwinning of dekte den aftocht. En bij dat alles spaarde hij zichzelf niet, maar was te vinden, waar het vaandel wapperde; in 't heetst van den strijd. Dr. Kuyper was en is partijman. Hij stelt er zijne eere in. Maar hij is het in den goeden zin des woords. In den triumf zijner eigen partij zoekt hij het heil des vaderlands! Want dit is zijn levensdoel. Dat het Nederlandsche volk zich buige voor den God der vaderen en zich begeven moge onder het zachte juk Zijner ordinantiën. Tot dat doel vormde en leidde hij de anti-revolutionaire partij. Tot dat doel zocht hij, jaren lang, een „christelijke coalitie". Tot dat doel aarzelde hij niet, de teugels te aanvaarden, die hem werden in handen gegeven, toen de coalitie de meerderheid kreeg. Zijn levensarbeid was op dat levensdoel gericht. In de middelen moge hij nu en dan gefaald hebben.... de historie zal hierover eenmaal de weegschaal heffen.... maar het doel hield hij dertig jaren lang in 'toog. Zelfs zijn eerste optreden; zijn felle strijd tegen het conservatisme; de nauwkeurige isoleering der anti-revolutionaire partij; het terugtrekken op eigen erf, stond met dit levensdoel in oorzakelijk verband. Niet eerst in 1900, maar reeds 25 jaren vroeger werd het pleit vóór een christelijke coalitie gevoerd. Maar eerste en noodzakelijke voorwaarde daartoe was, dat er een onafhankelijke, zelfstandige, goed georganiseerde anti-revolutionaire partij bestond, die zich in coalitie begeven kon. Vandaar de isoleering. Het afstooten, het uitzuiveren. Maar daarna werd het dan ook steeds een zoeken der andere christelijke partijen om met behoud van eigen zelfstandigheid, de handen inéén te slaan en tegen de Revolutie te plaatsen het Evangelie Tot heil des volks. En van ons dierbaar vaderland! Zijn levensdoel bereiken, zal Dr. Kuyper niet. Daarvoor ligt het te hoog! Maar moge het hem gegeven zijn, in de mogendheid des Heeren, den nog overigen tijd zijns levens ervoor te ijveren. Mocht het zijn, met jeugdige, ongebroken kracht! * * * Aan Dr. Kuyper. Gij held, gij hebt de duizenden gedragen, Op vleug'len van uw hoogen aadlaarsgeest, Tot waar hun oog, van wonderen dronken, leest Het woord des lichts op duizend duistre vragen. Wij zullen 't uur des dankens niet verdagen Totdat uw geest, verjongden aangezichts, Naar 't regium des ongeschaapnen lichts Verreist, om eeuwiglijk de kroon te dragen. O, lang zal lichten over menschenzielen, Zooveel Gods Geest ze wederbaart ten leven Het licht, dat langs uw pad ontglom; En God ter eer, voor Wien alleen ze knielen, Zal u door d'eeuwen heen haar liefde geven Een veel'-verduizend, dankbre drom! SEERP ANEMA. * * * Op Dr. Kuyper's 70sten Verjaardag. De herfsttinten tooien weemoedig 't gebladert, Herinneren aan grootheid, waarvoor 't scheidensuur slaat, Maar die, alvorens haar afscheid te nemen, In al heur pracht zich aanschouwen nog laat. Maar niets van zulk scheiden kan ik bemerken In 't oog, dat nog 'tuigt van zomersche kracht, Die — trots zeventig jaren — zich uit in uw werken, Waarin zich ontplooit Uw gavenpracht. Hoe kunnen wij God er genoeg ooit voor danken, Dat Hij in Zijn goedheid U geven ons wou; Dat Hij aan Zijn volk een leider wou schenken, Die ook in 's Lands Raadzaal God bleef getrouw! Kuyper! Uw naam zal de tijden doorklinken, Gij, die naar Gods ordinantiën vraagt, Die de banier van het Kruis niet laat zinken, Maar haar verheft, wijl het Gode behaagt. Geloofsheld!-voor U klinkt dan thans onze bede, Die in ootmoed wij zenden omhoog naar Gods troon: „Wil hem, onzen leider, o God, steeds meer sterken Tot den taak, die zoo zwaar is als eervol en schoon! B. C V" V- * * * Kamerlid voor Sliedrecht. Tweemalen was Dr. Kuyper Kamerlid. Eerst gedurende een korte periode, van 1874 tot 1877, toen zijn Kamerleven eindigde in een lange, bange ziekte, waaruit opgericht hij wèl terugkeerde tot de dagbladpers, die hem lief was, maar niet tot de Kamer, die hij eer meed dan zocht. „Aan het Kamerleven ontkwam ik", schreef hij in 8b. Van '77 tot '94 was hij voor geen candidatuur te vinden. De „Vrije Universiteit" legde beslag op den tijd en de kracht die hem restten en de Kamerzetel begeerde hij niet. 't is thans de tijd, noch de plaats, om de oorzaken hiervan na te sporen en bloot te leggen. Dat zij den lateren historie-schrijver overgelaten, als vele gegevens daartoe thans nog begraven in particuliere correspondentiën, zullen openbaar geworden zijn. In '94 kwam de groote ommekeer. Het jaar van beroering. Van innerlijken strijd en scheuring. Wat zal ik de herinneringen aan dien noodlottigen stembusstrijd thans levendig maken .... Ook voor dat jaar is de tijd nog niet gekomen, om de rekening op te maken. O, we hebben toen onze fouten begaan, wij, antirevolutionairen, maar ik kan niet toegeven, wat sommigen tegenwoordig als een axioma aanvaarden, dat nl. een goed antirevolutionair blozen moet en het hoofd afwenden, als dat jaartal wordt genoemd! Dat is onbillijk, onedel, ook on-historisch. Het was in onze kringen een spontaan, een hartstochtelijk protest tegen zóóveel jaren van verdrukking onder liberaal bewind; tegen de wijze, waarop 'n coterie door districtsschaar en Kieswet onze heilige rechten had vertrapt. Positief klonk dat protest, als de eisch, dat het „volk achter de kiezers" er thans „in" zou komen. Dat kloek protest tegen vijftigjarigen druk .... dat was het mooie in dien strijd. 't Was in 't felste der beroering. De kieswet—Tak had de politieke baren hoog opgejaagd. De man van het alles-of-niets had met speciale machtiging der Koningin-regentes de Wet ingetrokken, na aanneming van het amendement—De Meijier; Kamer-ontbinding was gevolgd; tot in het grondbezinksel toe der „middenstof" was werking gekomen: we gingen een stembus tegemoet, zooals we die na '66 in ons vaderland niet hadden gekend. Te Gorinchem vergaderde onze Centrale. Even vóór Deputatendag. Wie zou candidaat zijn? De grijze De Geer van Jutphaas had zijn afscheidsbrief ingezonden, waaruit tusschen de regels doorschemerde, dat de politieke moeilijkheden niet vreemd waren aan zijn besluit. Wie zou het worden? Namen werden genoemd; ook die van Dr. Kuyper. t Gerucht ging, dat hij ditmaal, nu de golven zóó hoog gingen, niet weigeren zou zélf op de brug te staan en het schip te loodsen. De afgevaardigden naar Utrecht kregen last, onzen leider te polsen en, was hij bereid, — zoo werd besloten, dan zou Dr. Kuyper candidaat zijn. Reeds vroeg, te Utrecht, had dien dag de aanbieding der candidatuur plaats, maar een beslissend antwoord werd niet gegeven. Eerst de vergadering afwachten. 's Avonds, aan den maaltijd, nam Dr. Kuyper pas de candidatuur aan, doch niet zonder ernstige tegenspraak van prof. Rutgers, die wel wist, hoe zijn vriend van jaren hier op een tweesprong stond, waar het pad der politiek steeds verder van de Vrije Universiteit moest afleiden. Hier echter bracht Dr. Kuyper in toepassing, wat hij nog pas te Amsterdam in prof. Bavinck prees: zich geven als de partij u roept. Toen de deputaat van Sliedrecht er met klem op aandrong, dat Dr. Kuyper thans in de Kamer verschijnen zou, was het besliste antwoord van den tafelprases: „Welaan dan, gij, broeders in Sliedrecht, brengt er mij dan!" De eetzaal in „Kunsten en Wetenschappen" dreunde van 't applaus. Sliedrecht ging Dr. Kuyper naar de Kamer brengen . . . als afgevaardigde; van een ministerschap werd in die dagen nog niet gedroomd. In éénen ging dat niet. Afwijkende geestverwanten stelden Jhr. Beelaerts van Blokland en eerst na een spannende herstemming gelukte het, onzen leider in de Kamer te brengen. Dat de „afgevaardigde voor Sliedrecht" zijn kiesdistrict populair maakte, weet ieder. Van '94 tot '97 was liet een soort van proeftijd. Dr. Kuyper had van te voren gezegd, dat hij zich vooral beschikbaar stelde voor de behandeling der Kieswet. Maar in '97 werd het anders. Toen gaf hij zich ten volle. Niettegenstaande een christelijk-historisch candidaat naast hem opdook, die met óns Program van Actie op de meetings kwam, werd hij thans inééns gekozen. En in 1901 was alleen de liberaal ter bestrijding overgebleven, zoodat Dr. Kuyper met groote meerderheid nóg „afgevaardigde voor Sliedrecht" zijn zou, als hij niet door Hare Majesteit in Haar Raad van Ministers geroepen, zijn mandaat had moeten neerleggen. Voor Sliedrecht blijft het een eer en een voorrecht, dat het onzen leider de gelegenheid schonk, zeven jaren lang in de Kamer werkzaam te zijn. Die jaren waren niet onvruchtbaar. In die jaren werden, niet het minst in de Kamer, de grondslagen gelegd voor de christelijke coalitie, waardoor het Kabinet—Kuyper mogelijk werd. Onze Waard heeft, door Gods goedheid, zich nooit onbetuigd gelaten voor de anti-revolutionaire beginselen. Wij mochten Keuchenius uit zijn ballingschap wederbrengen. Wij mochten Kuyper terugvoeren in de Kamer. Wij mochten Heemskerk redden, toen Amsterdam hem uitwierp. Wij hadden veel vóór. Dus zijn ook onze verplichtingen groot. Het district, dat eenmaal Dr. Kuyper als afgevaardigde had, mag ook in de toekomst niet uitvallen uit zijn staat! Broeders — de handen inéén! * * * Dr. Kuyper's Verjaardag. 29 October 1837 te Maassluis geboren, waar zijn vader Ned. Herv. predikant was, mocht Dr. Abraham Kuyper Jan Hendrikszoon Dinsdag zijn zeventigsten verjaardag vieren. Dat was voor hem en zijne kinderen een blijde feestdag, gelijk ieder die Gereformeerd bloed in z'n aderen heeft, dezen dag niet onopgemerkt kon voorbij laten gaan. Zeventig jaar heeft hij geleefd nu, de man, dien allen kennen, velen haten, meerderen liefhebben. Zeventig jaar heeft hij nu een plaats onder het volk van Nederland mogen innemen en met eere. Zeventig jaar is hij nu gespaard door den God van Nederland en hij is geworden tot een groot man te midden van een klein volk. En wat is zijn wijsheid geweest? Dit: „Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet en een licht voor mijn pad" (Ps. 119). Wat is zijn sterkte geweest? Dit: „Onze hulpe staat in den Name des Heeren, die Hemel en aarde gemaakt heeft." (Ps. 124:8). Wat is zijn ervaring geweest? Deze: „Indien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld" (Joh. 15:19). Wat kan hij getuigen? Dit: „Het is beter tot den Heere toevlucht te nemen, dan op den mensch te vertrouwen." En ja, omdat hij daar op z'n zeventigsten verjaardag nog frisch en groen mag staan, gelijk een vruchtdragende boom aan den waterstroom, mag hij blijde nazeggen wat Israëls dichter zong: „in de tenten der rechtvaardigen is eene stemme des gejuichs en des heils; de rechterhand des Heeren doet krachtige daden. De rechterhand des Heeren is verhoogd; de rechterhand des Heeren doet krachtige daden. Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen." (Ps. 118: 15-18). Zoo mocht er blijdschap en vreugd zijn op den jaardag van Dr. Kuyper, Neerlands grooten denker en leidsman, en wij hoorden van uit de binnenkamer deze bekende psalm : Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op den Heer, godvruchte schaar, houd moed. Hij is getrouw, de bron van alle goed; Zoo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer. Ps. 27 : 7. Ameide, 29 Oct. '07. M. VAN GRIEKEN. * * * Zeventig jaar. Dinsdag verjaarde Dr. A. Kuyper en mocht hij den leeftijd van 70 jaar bereiken. Dat stemt tot vreugd, dankbaarheid. Want het is een bewijs, dat de Heere hem lang heeft willen sparen, bewaren en de genadegift, die Hij in Dr. A. Kuyper aan het Gereformeerde volk van Nederland geschonken heeft, niet spoedig heeft willen wegnemen. Niet genoeg kan dat thans worden uitgesproken, dat de Heere zich zeer lankmoedig en genadig betoont, door Dr. Kuyper zóó lang onder ons volk te doen leven en te doen arbeiden, zijnde nog frisch en gezond, onvermoeid om zijne veelomvattende en zeer moeilijke roeping te vervullen: land en volk terug te roepen tot de oude en beproefde paden, die daar zijn naar Gods heilig en eeuwig blijvend Woord. Daar staat hij nog die stoere Calvinist en onvermoeide strijder voor de Gereformeerde beginselen in kerk en school en maatschappij. En rondom hem, den rijk begaafden en veel begenadigden jubilaris, staat een groote en wijde kring, die dankbaar erkent, wat God ons land en ons volk in hem geschonken heeft, opnieuw trouw zwerende aan die allerheiligste beginselen, die alleen tot zegen van kerk en school en maatschappij kunnen zijn. Zegene de Heere hem in rijke mate en spare Hij den nog zoo jeugdigen ouden man tot in lengte van dagen, meer en meer heel ons land en heel ons volk ten zegen, in den weg van Gods dierbaar Getuigenis. Vermeerdere de Heere Zijne genade, Zijne wijsheid en Zijne sterkte in hem, wiens jaren klimmen; en groeie zoo in den tijd des ouderdoms nog menige vrucht, eigen hart en huis, mitsgaders ons land en ons volk, grootelijks tot vreugd! Ameide, 29 Oct. '07. * Een schaduw gelijk. Dinsdag werd Dr. Kuyper 70 jaar. Wat een gezegende leeftijd! De meesten mogen zoo oud niet worden. Veel heeft Dr. Kuyper mogen denken, spreken, arbeiden Veel, héél veel heeft ons volk van hem mogen genieten, waar hij zoo rijk begenadigd is van onzen God .... Lang, héél lang hopen wij hem nog te mogen behouden en in ons midden te zien .... Maar toch, nu de 70ste verjaardag bereikt is, nu dringt zich sterk aan ons op, wat Mozes eenmaal gesproken heeft: „aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden en wij vliegen daarheen". (Ps. 90 : 10). Wij vliegen daarheen. De dood wenkt ieder uur. Het is den mensch gezet eenmaal te sterven. Bereid uw huis, want gij zult sterven. Zoo spreekt de Schrift. En de werkelijkheid van het leven is niet anders. Daarom zijn wij verblijd, dat de Heere Dr. Kuyper zoo lang, zoo héél lang gespaard heeft tot rijken zegen voor ons land en ons volk, bizonder voor het Gereformeerde deel van onze natie, maar.... wij zien het einde van dezen held uit Israël naderen! Dat stemme tot ernst. Dat make, dat er gebeden worde om Gods genade voor den jubilaris, om te mogen leven met Christus en eenmaal te kunnen sterven met Christus. En er worde geroepen tot Isrels God: „doe nieuwe loten uitschieten, waar de oude boomen vallen, o, Heere, op Wien wij hopen". Ameide, 29 Oct. '07. j{j !jC * Een blik in het verleden. Het geboortejaar van de anti-revolutionaire partij was feitelijk 1871. Ze is dus eigenlijk nog slechts 36 jaren oud. Vóór 1871 had Groen van Prinsterer zijn schitterende gaven, zijn krachten en ook zijn geld in den dienst gesteld van de beginselen naar het Woord des Heeren; had hij langer dan het vierde eener eeuw gestreden, geworsteld tegen den stroom van revolutie en ongeloof; en rijkelijk was die arbeid gezegend. De oogen waren voor het groote gevaar geopend; de liberaliseering van ons Volk was in haar vaart gestuit; duizenden belijders hadden zich om de banier van Groen geschaard; en zelfs op de roomschkatholieken was zijn voortdurend „protest tegen den geest der eeuw" niet zonder invloed gebleven. Een anti-revolutionaire partij was er echter nog niet. Wel werden bij de verkiezingen nu en dan mannen gekozen, die voorgaven geestverwanten van den christenstaatsman te zijn; doch het bleek herhaaldelijk, dat zij hem, naar het woord van Groen zelf, gebruikten als een ladder om „in de hoogte" te komen. In 1871 evenwel nam Groen positie in tegen dat politiek gescharrel, tegen de telkens gebleken teleurstelling, dat de gekozenen zich noemden anti-revolutionairen, maar in de practijk toonden te zijn gematigde liberalen. Toen werden door Groen tegenover alle aftredende Kamerleden slechts drie mannen gesteld: Keuchenius, Otterloo en de 34-jarige Kuyper. En de uitslag? Ach, geen dier mannen werd gekozen. Ze verkregen gezamenlijk slechts 7000 stemmen. Dat was dan de Gideonsbende, waarmede voortaan de strijd tegen Revolutie en Ongeloof zoude gevoerd moeten worden. Toch jubelde Groen, omdat de partij zich nu had uitgesproken; toch schreef Dr. Kuyper in de Heraut-. „Thans eerst weten we, waaraan we ons te houden hebben. „Het leger op het papier is geschrapt. „Onze duizenden zijn tot honderden weggeslonken; maar die honderden staan dan ook werkelijk, hun roeping bewust en welbewapend, te velde. „We werden altijd door denkbeeldige cijfers begoocheld. Hoe sterk waren we wel niet! Welnu, de illusie heeft uit. Zeven duizend, ziedaar uw hoogste cijfer met een achtmaal sterkeren tegenstander voor en achter u. „Dat te weten is goud waard". Maar de jeugdige Amsterdamsche predikant had geloof in zijn beginsel, wist wat hem te doen stond en kende het doel van zijn leven. Dat doel was geheel in aansluiting aan den arbeid van Groen: het modernisme in de Kerk in zijn ware gedaante ten toon te stellen, het liberalisme in het leven van Volk en Overheid in zijn voortgang te stuiten, de vastigheden van het Woord Gods te verkondigen en duidelijk te maken; en dan voorts de vrijheid voor het leven van ons christenvolk te verzekeren. Aan die schoone levenstaak heeft Dr. A. Kuyper zich gehouden met een trouw en een toewijding, als wel zelden in de geschiedenis van groote mannen zal zijn waar te nemen. Haat en verachting, smaad en verguizing — de strijdbare held bleef stand houden tegenover een drom van tegenstanders en liet zich niet afdringen van den weg, dien hij na worsteling en gebed met een onverzettelijke overtuiging gekozen had. En nu? De Gideonsbende van 1871 is tot een machtig, strijdbaar leger gegroeid. Het modernisme is in de Kerk grootendeels zijn invloed kwijt en moet, om nog iets te zijn, leentje buur spelen bij de sociaal-democratie. Het liberalisme is aan het zieltogen, bestreden als het wordt door zijn geestes-kinderen: de socialisten. Het Woord Gods wordt in oneindig meer gezinnen geëerd, dan zulks vóór 50 of 40 jaren het geval was. De school, waar de kinderen worden onderwezen in de vreeze des Heeren, heeft in den bangen strijd tegen verdrukking en achteruitzetting den palm der overwinning weggedragen. De belijders van den Christus worden niet meer gesmaad, gescholden en gelasterd. Dat heeft God gedaan, maar Hij heeft daarvoor een mensch gebruikt. En deze was Dr. Kuyper. De geschiedenis van de christenheid in deze laatste 40 jaren is de geschiedenis van dezen theologant, journalist, geleerde en staatsman. Daarom ging er op 29 October een toon van jubel en dankzegging op naar Omhoog, dat het Nederlandsche volk zoovele jaren dezen herder en leeraar heeft mogen bezitten, dat deze leider nog in de volle kracht van het leven zijn 70sten jaardag mag vieren. Daarom steeg de bede onder ons op, dat de Heere dezen trouwen leidsman nog vele jaren voor ons land en voor ons volk moge sparen; en stemde ieder in met het woord van een onzer bladen: Laten alle klokken op het erf van ons Christelijk-nationale leven vroolijk luiden op den feestdag van Doctor Abraham Kuyper! R ^ W|LM Den Haag, 28 October 1907. De Bazuin. Een zeventigjarige. Dinsdag 29 dezer gaf de Heere onze God aan Dr. Abraham Kuyper Sr. het groote voorrecht zijn zeventigsten geboortedag te mogen vieren. Welk een groot voorrecht. Zeventig jaar te mogen beleven, ondanks menschelijke zwakte en velerlei leed bij vele haast overstelpende werkzaamheden, ondanks klimmenden tegenstand bij immer zwaarder wordende levenstaak. Een voorrecht, dat reeds daarom te meer in het oog valt, omdat de herdenking ervan haast samenviel met het plots wegvallen van mannelijke krachten, die nog den vollen middelbaren leeftijd niet hadden bereikt. Dit voorrecht heeft God onzen Broeder bewezen en het wordt reeds uit dien hoofde door-duizenden in den lande gewaardeerd. Maar ook hierom te meer op hoogen prijs gesteld, wijl de Heere dezen Broeder met zeldzame gaven heeft toegerust en in toenemende mate tot buitengewoon heil van ons volk heeft doen arbeiden. Of wordt dit zelfs niet door zijne principieele en krachtige tegenstanders erkend? Erkend, stilzwijgend om zoo te zeggen, door hunne rustelooze pogingen om, ware het mogelijk, zijn invloed op richting en ontwikkeling van ons volksleven tegen te werken, ja soms met klimmende felheid, zoo mogelijk om dien te niet te doen? Zoo doet men niet tegenover een dwerg; zelfs niet tegen een man met velerlei gaven. De tegenstand wees en wijst op een man, die meer is in aanleg, in kracht en in arbeid; op een genie! Wij schrijven dit neêr uit volle overtuiging: na een haast veertigjarige kennisneming van hem, niet uit de verte, maar ook dikwerf zeer van nabij; na een bijna veertigjarig medearbeiden, zij 't met kleine krachten, met hem op meer dan één terrein. Hoe veelzijdig zijn zijne gaven; hoe buitengewoon is zijne wilskracht. Hoe zeer uitgebreid zijn zijne bemoeiingen. Hoe ingaand zijne oordeelvellingen. Hoe vervooruitziend is dikwerf zijn blik. Filosooph en theoloog; letterkundige en echt volksleider; kerk- en onderwijsman; predikant en machtig staatkundige. Inderdaad, haast allen was hij alles! En met welk eene dikwerf overweldigende, maar bijna altijd wegsleepende kracht! Geen wonder dat niet weinigen hem verdenken van heerschzucht; zelfs enkelen nog liefst in demagogischen zin. En toch, zoo hij heerschte, 't was slechts door zijn geestelijk overwicht, door de kracht van zijne liefde voor de van God geopenbaarde waarheden, voor het heil van land en volk, van Kerk en Staat. Geen heerschzucht, maar vastheid van overtuiging bij grootere lenigheid dan velen wel denken; steeds het ideaal voor oogen houdend in diepte en breedte, met variatie van vorm en voorstelling naar het moet uit kracht van omstandigheden; vereenigend zooveel mogelijk wie op het Christelijk beginsel wortelen en steunen. Geschud en toch geloovend, lijdend onder teleurstelling soms en toch moedig volhardend, vertrouwend op de eindelijke triumph van dat beginsel. Ziedaar onze opvatting van hetgeen God ons in hem gaf. Ziedaar de voor ons overvloedige reden om God te danken voor zijn bezit en zijne toewijding. Vandaar ook de drang in ons hart om hem met velen in den lande blijde te huldigen op dezen gedenkwaardigen herinneringsdag. 't Was ons een schoone en treffende feestdag in Den Haag. God late ons Dr. Kuyper nog lang en tot velerlei klimmenden zegen! NOORDTZIJ. Boaz. Dr. A. Kuyper en Mr. Gladstone. „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren." Dank aan den Heere vervulde onze harten, toen we den 29en October j.1. mochten gedenken, dat die zeventig jaren geschonken werden aan Dr. Kuyper, wien het gegeven werd, nu reeds meer dan veertig jaren met steeds onverflauwden ijver, met ongebroken kracht, met hoogen moed het pleit te voeren voor de handhaving van den invloed der Chr. beginselen op ons volksleven. En waar Boaz staat buiten het eigenlijke politieke leven en haar roeping ligt op sociaal terrein, daar willen we hier inzonderheid de betuiging geven onzer diepe erkentelijkheid jegens den man, die meer dan iemand anders deed om ons volk los te rukken uit zijn onaandoenlijkheid jegens het sociale vraagstuk; die in zijn „Het Sociale Vraagstuk en de Christelijke Religie" op zoo geheel eenige wijze de lijnen uitstippelde, langs welke onze sociale actie zich moet bewegen; die oog heeft voor de nooden van den arbeidersstand, maar ook zijn machtigen steun leent aan de behartiging van de belangen van den middenstand; jegens den organisator van het Sociaal Congres van 1891, van welks arbeid ook het ontstaan van Boaz de vrucht was. Kuyper — een groot man, die wij Nederlanders, gerust mogen plaatsen naast Jhe grand old man", Gladstone, Engelands grooten staatsman. Welk een overeenkomst. Beiden Christen-Staatslieden. Beiden hun kracht vindende in de overtuiging, door God geroepen te zijn tot hun arbeid en dat ze gedragen worden door het gebed van duizenden, wat Gladstone in het gewichtigste jaar van zijn politiek leven in zijn dagboek deed schrijven: „Menig gebed is voor mij opgegaan en ik geloof niet tevergeefs." Voor beiden dit het fundamenteele in ieders leven, dat „zijn politiek leven was een deel van zijn godsdienstig leven zooals Morley, Gladstone's biograaf, van zijn vriend zegt. Beiden in het groote vraagstuk van het volksonderwijs 6 denzelfden weg kiezende, in de overtuiging, dat ,het vraagstuk op te lossen met de woorden : „to include religion and to exclude dogma' nog niet is gelukt aan eenigen staat of parlement", zooals Gladstone in 1870 sprak. Beiden ijverden voor de vrije ontplooiing van het particulier initiatief, gelijk Engelands eersten Minister toen sprak: „in alle zaken, de opvoeding ingesloten, is te verkiezen het particulier initiatief boven wettelijke maatregelen, wanneer de zaak op beide manieren kan tot stand komen". Beiden voorstanders van meerderen volksinvloed zonder blind te zijn voor „democratische klippen" en één in hun streven, verbetering te brengen in het sociale leven van hun volk. Gladstone en Kuyper, beiden mannen van verbazingwekkende werkkracht. Voor beiden een krachtig geloof, een onverzettelijke wil, een encyclopaedische kennis, maar ook een machtige welsprekendheid de verklaring van hun invloed en de geheel eenige plaats, die zij in het leven van hun volk innemen. Maar bij zooveel overeenkomst één verschil. Gladstone heeft niet gevoeld, dat het noodig was de draden van het weefsel, dat zijn beginselen en zijn inzichten van het practische staatsbeleid verbond, voor zichzelf en zijn volk bloot te leggen. Hij heeft dit ook niet gekund, zooals Groen en Kuyper het ten onzent deden. Gladstone's studie was een zorgvuldige voorbereiding voor de taak des levens, waardoor hij verkreeg een groote kennis en een veelzijdige ontwikkeling, maar meer niet. Gladstone was niet de diepe denker, die behoefte gevoelde voor zijn volk de consequenties van zijn geloof ook op politiek terrein te openbaren. Ze waren bij hem vruchten van zijn voelen, niet van logisch denken. In Kuypers geschriften zijn de voren getrokken, waai in het zaad zijner beginselen kan opschieten, om ook voor de latere geslachten vruchten te dragen. Hierin verschillen ze, maar één zijn ze weer door de diepe aanhankelijkheid hunner vrinden en hun deelen in het lot van alle groote mannen: bij tijden getroffen te worden door smaad en verguizing, de miskenning en den openlijken hoon van hun tegenstanders. Ook Mr. Gladstone heeft zijn drank- en speetwetten gekend. Zijn woorden: „Ik ben dikwijls verwonderd over de verklaring van mijn daden en woorden; maar de ondervinding heeft mij geleerd, dat zij gewoonlijk onder de microscoop gezet worden en dan bevonden worden te bevatten alle soorten van verschrikkingen als de bacteriën van het Theemswater" kan ook Dr. Kuyper tot de zijne maken. Maar — ook het Nederlandsche volk is te nuchter van zin, voelt te hoog, heeft te vaak getoond ook zijn tegenstander te kunnen eeren, om zich lang te laten verblinden en niet te erkennen, dat, om te spreken met wat een liberaal blad in 1897 zei: „Personen als Dr. Kuyper behooren niet aan een partij, ze zijn de sieraden van het geheele volk, welks geschiedenis zij maken.'' Dat zooveel lauw- en dufheid in ons volksleven is geweken; dat er in alle partijen is gekomen een klaarder inzicht in eigen beginsel; dat er zich openbaart een verhoogde energie en in vele kringen een kloeke wil tot werken, wij danken het in niet geringe mate aan zijn arbeid. Zóó beschouwd, behoort hij aan het gansche Nederlandsche volk. Maar wij zien in hem allereerst den CAn'stoz-Staatsman. Wij danken onzen God voor den zegen, dien Hij als zoodanig in hem schonk en het is onze innige bede, dat hem nog jaren van kracht en gezondheid mogen geschonken worden om tot heil van land en volk werkzaam te zijn. W. De Bode der Gereformeerde Kerken in Noord-Brabant en Limburg. Dr. A. Kuyper. 1837-29 October—1907. Een woord van warme begroeting en van diep gevoelden dank, gepaard met onze hartelijke gelukwenschen, zij ook onzerzijds den jubilaris gebracht, die Dinsdag a.s. zijn 70ste" geboortedag hoopt te vieren. Opsommen, al was het maar in enkele groote hoofdlijnen, wat er in dat rijke leven is verricht, wie, die ook maar eenigszins op de hoogte is, zal er aan durven beginnen. Dat zou al te dwaas zijn. De loftrompet aan de lippen zetten en verkondigen, hoe geleerd, hoe geniaal deze vader in Israël is — het zou niet gepast zijn. Een man wiens naam voortgedragen wordt verre buiten Europa's grenzen, heeft onzen lof niet van noode. En starren prijst men niet. Men verheugt zich slechts en geniet in de pracht, waarmede haar Schepper ze heeft bekleed. Wat bij eene gelegenheid als deze allereerst op zijn plaats is, is een woord van dank; is een toon des harten; is een béde tot den Vader der lichten, dat het Hem behagen moge aan de 70 jaren des levens nog toe te doen, en alzoo dezen knecht Gods bij den voortduur te stellen tot een instrument in Zijne hand voor de glorie Zijns Naams. Want op hue velerlei gebied ook Dr. Kuyper zich bewogen moge hebben en nog beweegt, dat is en blijft de grondtrek in zijne verschijning, dat hij ondernomen heeft het pleit te voeren tegen de afgoden dezer eeuw en op te komen voor de eere van dien God, die zich heeft geopenbaard in Zijn Woord. Toen in April 1897 de duizenden, bij gelegenheid van het Standaard-jubileum, vergaderd waren in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, heeft Dr. Kuyper de hulde, die hem werd toegebracht aanvaard eenerzijds, maar anderzijds toch ook weer verwezen naar het juiste adres, toen hij zeide. „werpt vrij uw kransen en kronen herwaarts, mits gij mij maar toestaat, dat ik ze alle saam weer van mijn hoofd en borst afneem, om ze, zelf alle glans en glorie terugwijzend, diep eerbiedig neder te werpen aan den voet van den Troon des Lams". Nog heugt ons de bezieling en de heilige geestdrift, waarmede dit woord gesproken werd. Doch wat hij toen sprak is slechts de uiting geweest in woorden van wat heel zijn leven, sedert God de Heere hem tot hooger licht riep, het diepste motief was van al zijn denken en doen. Gods Majesteit, de hooge Souvereiniteit van den Heere der heirscharen, de waarheid naar Gereformeerde belijdenis heeft zijne ziele overmeesterd, hem aangegrepen, hem bekoord. Eenmaal persoonlijk voor die Majesteit diep ootmoedig de knie gebogen hebbende, gevoelde hij zich een geroepene door Gods genade, om van de Majesteit en het recht en de eere zijns Gods te getuigen. En nu is er in dat hart maar één lust, één passie, één heilige zielsdrang als een andere Elia tegenover de Baals van dezen tijd in steeds meerdere harten het ijvervuur te ontsteken, opdat alom weer de leuze gehoord worde: „De Heere is God! De Heere is God!" Veel is er gebeurd sedert Dr. Kuyper de stille pastorie van het Geldersch dorpje Beesd verliet en zijn meer publieken arbeid begon in Utrecht. Tusschen zijn optreden in Utrecht en dit jubileum liggen veertig jaren. In die veertig jaar heeft hij op al breeder terrein den voet gezet. Gelijk een machtige eik al verder en breeder zijn takken uitbreidt, zoo is er ook in het leven van dezen jubilaris voortgaande invloed merkbaar. Eerst klonk zijn woord als dienaar des Woords van den kansel, in den kring der plaatselijke kerk, die hij diende. Toen ging het van den kansel naar de pers, om de duizenden zijner medebroederen te bereiken. Van de pers ging het naar de 2e Kamer der St. Generaal en weerklonk het in den kring der mannen van Staat. Van de Kamer naar den katheder, om zich te doen gelden op het breede erf der wetenschap. En van den katheder ging het naar het ministerieele kabinet, om al weer grooter „sfeer van invloed" te verkrijgen. Nietwaar, daar is climax in dat leven! En onder den indruk van het laatste werk: „Om de oude wereldzee" kwam — onnoozel genoeg misschien! — de wensch in ons op of, indien spoedig een keer mocht komen in onzen politieken toestand, of dan misschien Doch, neen! We verbeiden in kinderlijk vertrouwen de daden des Heeren! Alleen dit wilden we zeggen: Was en bleef het niet in de kerk, in de pers, in de volksvertegenwoordiging, in den katheder, aan de ministerstafel altijd dat zelfde levensideaal waar alles door beheerscht werd: Hoe komt mijn God tot zijn recht? Tegenover de vijanden des Heeren was Dr. Kuyper altijd een man als een muur, tegen wien ze storm liepen, maar zonder wezenlijke triumfen te kunnen behalen. En voor dat volk, dat de Gereformeerde beginselen belijdt, is hij de van God gegeven leider, dien ze moeten liefhebben, omdat ze immers dien God liefhebben, voor wiens eere en naam en koninkrijk Dr. Kuyper in het strijdperk trad, als een ridder „sans peur et sans reproche." En nu weten we wel, niet alles, wat er in den loop der jaren gezegd, geschreven, gedaan is, droeg aller sympathie weg. Maar nietwaar broeders, op dit jubileum trekken we als één man op. Thans brengt heel het Gereformeerde volksdeel van Brabant den geliefden jubilaris warmen dank en oprechte hulde. En we bidden, dat bij het klimmen der jaren God de Heere onzen Dr. Kuyper bekrachtige en beware en zegene, en hem nog lang de frissche kracht late, waarmede de Heere hem dusverre gaf vooraan te staan in den strijd des Heeren. Christelijk Schoolblad. Dr. A. Kuyper. „Gode ter eere brengt de Christelijke school in Nederland in hare onderwijzers en eenige oud-onderwijzers aan Dr. A. Kuyper op zijnen zeventigsten verjaardag als instrument en leidsman van 's Heeren wege de betuiging en betooning van hare dankbare hulde voor wat hij voor de vrijmaking der school en de lotsverbetering harer onderwijzers en hunner weduwen en weezen heeft tot stand gebracht". Zoo luidt de opdracht in het album, dat de namen bevat van de misschien twee-en-een-half duizend onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen in Nederland, die behoefte gevoelden om aan Dr. A. Kuyper op den dag, waarop hij het achtste decennium zijns levens zou intreden, te naderen met eene betuiging en betooning van erkentelijke hulde voor alles wat hij voor hunne scholen, maar inzonderheid voor hen, als onderwijzers, heeft mogen bewerken. Den strijder voor ons onderwijs en voor de belangen van onze onderwijzers en onderwijzeressen hadden zij daarbij op het oog. Zij bedoelden eene gezamenlijke, maar van elk hunner ook persoonlijke uiting van dankbare waardeering van een instrument, door hetwelk het Gode behaagt heeft, het Christelijk onderwijs eene heerlijke verruiming, genade en eere, eene nationale erkenning te doen verkrijgen. In welken kring kon dat zóó levendig beseft worden als in den hunnen. Als algemeene begeerte hoopten ze op de versterking van de bestaansmogelijkheid hunner scholen, maar daarbij koesterden zij ook bijzondere wenschen. Zij hoopten ook op de pensionneering hunner weduwen en weezen en van henzelve; zij zagen uit naar eene betere salarisregeling en die in de wet vastgelegd; er werd ook onder hen geroepen om een beter gewaarborgde rechtspositie. En dat alles is hun geworden. En zoo was het begrijpelijk, dat de honderden, ja duizenden hunner, van welke denominatie hunne school ook zij, behoefte gevoelden aan eene eigene betooning van blijden dank, zonder zich daarmede van eenig meer algemeen gemeenschappelijk betoon van hulde en sympathie te willen afzonderen. De betuiging brachten ze beknopt geformuleerd in bovengegeven opdracht, allersierlijkst in een geheel van rijke symboliek, gepenseeld en geteekend door een jeugdig kunstenaar, den heer F. Mullens van Amsterdam, in een album, dat eveneens in rijke, maar gepaste verscheidenheid van tint en omlijsting, bij eenheid van grondvorm en afmeting, al de namen bevat dergenen, die zich bij deze huldebetooning hebben aangesloten. En ze herhaalden die betuiging in de korte toespraak van den eersten voorzittei der Commissie van opzet en uitvoering. De Commissie was op de gedachte gebracht om den zeventigjarigen jubilaris op het doek te brengen en in den heer H. J. Haverman te 's-Gravenhage was haar de man aangewezen, bekwaam om Dr. Kuyper niet slechts te malen met de nauwkeurigheid van den photograaf, maar met iets van de uitdrukking van zijne persoonlijkheid, waarbij de geest zich laat lezen van het aangezicht, de inwonende kracht tot actie komt en zich afschaduwt in het beeld van het stoffelijke. Voorzeker geen gemakkelijke opdracht. Terug te dringen wat wel tot het werkelijke en niet tot het wezenlijke behoort, leven te schilderen in het onbeweeglijke, iets uit te beelden van de geestelijke gestalte en toch niet af te wijken van de natuurlijke, slechts een kunstenaar zal dat vermogen, die de gave der uitbeelding paart aan die van de persoonlijkheid te kunnen vatten en waardeeren. Het staat niet aan de Commissie te beslissen, of het beeld, dat haar in het schoone schilderstuk voor oogen trad, in buitengewone mate aan de eischen hier gesteld, voldoet. Ze heeft het aanschouwd en bewonderd. Dr. Kuyper stond voor haar in de gedaante, houding en uitdrukking, zooals hij ons leerde en boeide in het Concertgebouw te Amsterdam in 1904. En een portret als dit is niet maar voor het heden, doch ook voor de toekomst, een historisch portret, het beeld van een man, zonder wiens naam het niet mogelijk zijn zal, de geschiedenis van land en volk, van wetenschap of politiek over de laatste halve eeuw te schrijven. Hij gaf zich voor onze zaak, niet omdat zij de onze is, maar omdat hij voor land en volk geen heil verwachtte zonder de toepassing en doorwerking der Christelijke beginselen ook en vooral in de opvoeding der jeugd. Zoo gaf hij zich ook aan ons. En nu brachten wij hem op zijnen zeventigsten verjaardag ter betooning van onze dankbare hulde als 't ware hemzelf terug. En bescheidenlijk de betuiging van hare groote voldaanheid over de uitvoering van de opdracht door den schilder terughoudende, strekt het der Commissie toch reeds tot vreugde, dat uit den kring der naastbestaanden van den jubilaris de ondubbelzinnige getuigenis van groote ingenomenheid tot haar kwam. De Heere vervulle de wenschen en verhoore de beden, die voor het heil van dezen strijder voor Zijnen Naam en Eere zijn uitgesproken. Correspondentieblad van den Bond wan Antirevolutionaire Propaganda-Clubs in Tlederland. Dr. Kuyper. Den 29s,en October hoopt Prof. Dr. A. Kuyper zijn zeventigsten jaardag te vieren. Ook in ons Correspondentieblad willen we uiting geven aan de gevoelens die ons ten aanzien van dat feest bezielen. De verdiensten van den jubilarus behoeven we niet op te sommen. We schrijven voor leden van anti-revolutionaire propaganda-clubs. Onze lezers weten dus even goed als wij, waarom we Dr. Kuyper eeren. We gevoelen den drang, onze dankbaarheid uit te spreken, voor al wat God ons heeft geschonken in dezen leider, die in steeds breeder kringen de noodzakelijkheid heeft doen gevoelen, dat ook op staatkundig terrein het positief Christelijk beginsel zijn recht heeft te handhaven; die onverdroten en trots alle moeilijkheden zijne roeping in dit opzicht vervuld. Het is echter niet voldoende, onze dankbaarheid over het bezit van dezen groote naar den geest te erkennen. leder, die in het openbaar arbeidt, ondervindt veel critiek. Vooral'zoo hij in de politiek eene voorname plaats inneemt. Het schijnt dat men daar geen groote mannen duldt. Verguizing en bespotting zijn de vormen, waarin het oordeel en de veroordeeling worden uitgesproken. Meer nog dan Groen van Prinsterer en Keuchenius heeft Dr. Kuyper dit ondervonden. Het is ons eene behoefte, ter gelegenheid van den komenden feestdag, de verzekering te geven, dat duizenden in den lande den onvermoeiden arbeid van den voorvechter onzer beginselen met liefde waardeeren. Moge hij, ook in die verzekering, oorzaak vinden tot voortgaan op den ingeslagen weg, met vreugde en blijdschap, zelfs als tegenstanders toonen te klein te zijn om grootheid te kunnen eerbiedigen. Schenke God hem de kracht, nog vele jaren voort te werken aan de bevestiging en ontwikkeling onzer beginselen, in de verzekerdheid, dat aan het einde der loopbaan de Kroon des levens wacht. E. j. B. * * * Waarde Bondsvrienden! In Tt Verleden, ligt 't Heden, In 't Nu, wat worden zal. Aan dit historisch woord werden wij onwillekeurig herinnerd toen wij ons jongstleden Dinsdagavond opmaakten, om in den gezelligen kring, het heuglijk feit van Dr. Kuypers geboortefeest te gedenken. Wanneer wij immers met onze gedachten een eeuw teruggingen, dan zagen wij den onverbeterlijken oranjeklant Bilderdijk, zwervende buiten den lande, omdat hij de rechten van den Mensch en Burger niet wilde erkennen en derhalve niet wilde gelooven in het oppermachtige volk van Holland. En mogen wij later Bilderdijk weer op onzen vaderlandschen bodem zien terugkeeren, dan leeren wij hem kennen als een Goliath, die alleen een leger aandurft, om het op te nemen voor de slagorden des levenden Gods, die door zijne tegenstanders werden gehoond. Hij waagde het, met nimmer ontzienden moed en nimmer verflauwde volharding het volk van Nederland terug te roepen tot de oude paden en de krijgsbanier van Koning Jezus te planten. Zijn arbeid bleef helaas! tot een kleinen kring discipelen beperkt. En in dien kring neemt Bilderdijks geestelijke zoon Isaak da Costa een plaats der eere in. Hij was de man die met zijn scherp zwaard gansch Nederland beroerde. Hij paarde niet slechts het machtig geluid zijner Sionsharpe aan de zangen des grooten dichters, maar stortte zich ook aan Bilderdijks zijde met ontembren moed in den strijd tegen de dwalingen en wanbegrippen der eeuw. Da Costa zong: „Neen Bilderdijk! wij sidderen niet, schoon hel en wereld woeden''. De groote held uit het verleden was met Luther-moed bezield, toen hij de kruisbanier omhoog heffende, uitriep: Ik durf den aanval wagen! (Ik) plant den vaandel op het slot, Dat de Eeuwgeest dorst bezetten! Worstelend met den Revolutiestroom, geloofde Da Costa aan de overwinning en „profeteerende een herbloeiend Holland", kwam van zijne lippen: „Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland". Was Bilderdijk scherp, Da Costa was nog feller dan zijn meester. Zijne bezwaren tegen den geest der eeuw zijn te vergelijken bij scherp gekante steenen, met kracht den verafgoodden eeuwgeest in het gelaat geslingerd. Da Costa streed tegen de duisternissen dezer eeuw, tegen al datgene, waarop de eeuw zich, als op blijken harer verlichting durft verheffen. „Bilderdijk en Da Costa", dat tweetal heeft den weg voor de anti-rev. richting gebaand. Zij waren de voortrekkers. Zij hieven hun heldenzwaard omhoog, om geheel op eigen gelegenheid den vijand aan te vallen. Zij streden tegen de revolutie en strooiden daarmede de eerste zaden, die weldra ontkiemd, straks de eerstellingen voor de antirev. partij zouden afwerpen. Het anti-rev. vaandel is dopr hen niet omhoog geheven. Dat mocht onze Groen van Prinsterer doen. Als een Mozes versmaadde deze de hoogste eere-ambten en verkoos hij liever met het volk van God smaadheid te lijden. Hij wenschte met zijne vele en groote gaven, welke hij van Zijnen Schepper had ontvangen, zijn God te dienen. Hij mocht, nadat hij in Brussel de revolutie had leeren kennen van aangezicht tot aangezicht, inzien, dat de revolutie is afval van den levenden God, van dien God, dien hij had liefgekregen. Het mocht zijn levensdoel en levenstaak worden, die Revolutie te bestrijden tot zijn laatsten snik en zoo zagen wij hem als „Een anti-rev. staatsman" optreden. Maar meer nog! Wij mochten ook onzen Groen aanschouwen in het huisarchief van Oranje, en zagen, hoe hij zag, dat de beginselen van een Willem den Zwijger, van Maurits, van Stadhouder Willem III ons volk hadden groot gemaakt, en dat alleen die beginselen Nederland kunnen hehouden. Als Christelijk-historisch staatsman trad Groen voor ons op. Groens leven was een leven van strijd voor de beginselen. Sprak men: „ik ben geen partijman", Groen antwoordde: „ik wèl. In den strijd der beginselen, die Europa en Nederland verdeelen, heb ik een keuze gedaan: aan beginselen heb ik mijn leven gewijd". Waar Groen ook optrad, overal ontrolde hij de banier des kruises. Hij was een getuige van zijnen Koning. De strijd, dien hij streed was zwaar, daar de vijanden hem verachtten en zijne vrienden zoo dikwijls ontrouw werden bevonden. Toch bezweek Groen niet, omdat hij aangedaan had de volle wapenrusting Gods. Groen mocht de grondvesten der anti-rev. partij leggen, waar het hem gegeven werd, de staatkunde naar anti-rev. beginselen uit te stippelen. Het verledene deed ons Bilderdijk en Da Costa kennen, als stemmen van roependen in de woestijn, maar het gaf ons ook een Groen, die tegenover de Revolutie, welke is de stelselmatige toepassing van het ongeloof op het staatsrecht, plaatste de stelselmatige toepassing van het geloof op het staatsrecht. Groen wilde de anti-revolutie, hij was voor vooruitgang, maar met behoud van den ouden en altijd nieuwen geest van de kracht, die uit God is, en zich in 't Christendom in den persoon van den Heere Jezus Christus heeft geopenbaard; met één woord: van 't geloof. Toch werd het Groen niet gegeven, het door hem gezaaide tot vrucht te brengen. De gave om ons volk te organiseeren was niet de zijne. Dat talent was weggelegd voor later. Dat zou worden toevertrouwd aan hem, die na Groen het vaandel, dat Groen's hand ontglipte, zou opnemen. Dat zou worden geschonken aan den organisator der antirev. partij, aan Dr. Kuyper. Door Gods genade had Dr. Kuyper het Calvinisme leeren kennen en mocht hij ook Groen's leuze „Tegen de Revolutie het Evangelie!" beamen en begrijpen. Het jeugdig vuur dat hem bezielde, deed hem vormen tot worstelaar tegen den geest der eeuw. De godsdienst werd hem levenstaak en levensdoel. En het hoogste doel, dat hij kende, was de verheerlijking Gods op elk terrein; in kerkelijk en staatkundig, in huiselijk en maatschappelijk leven, op het terrein der wetenschap en der kunst, van den handel en de nijverheid. Toen Groen van teleurstellingen schier moedeloos werd, toen rustte de Heere Groen's opvolger toe. Toen trad Dr. Kuyper met heldenmoed het krijt binnen, om het pand onzer vaderen aan de goden van den tijd te ontnemen. Wel waren er in die dagen reeds meerderen, die met de beginselen van Groen instemden en werden onder de kleine luyden Groen's aanhangers aangetroffen, maar het aantal was betrekkelijk zeer gering. Onze partij was wel gewassen, maar toch werd zij nog „een stervende partij gerekend . Het zou echter blijken dat de doodgewaande partij, tot nieuw leven werd geroepen, ja, dat zij, onder Dr. Kuyper's leiding zou toenemen in aantal en kracht. Aan Dr. Kuyper werd het gegeven Groen's uitgestrooid zaad tot vrucht te brengen en de mannen in een partij samen te vatten, zoodat ze na een aantal jaren in de volksvertegenwoordiging een niet onbelangrijke plaats zou innemen. Het verleden gaf ons eenzame zaaiers, het heden gaf ons een georganiseerd leger, optrekkend onder de eminente leiding van zijn generaal. Dr. Kuyper is de leider der partij. Hij is de man, die, doordrongen van de beginselen zijner partij, uit die beginselen leeft, denkt en spreekt. Hij bezit de gave ze op wetenschappelijke mannier te verdedigen, ze in de practijk toe te passen. Hij kan de partijleden vereenigen en het doel waarop gemikt moet worden, aanwijzen. Hij is een diepzinnig denker, een vaardig schrijver en spreker, een immer slagvaardig debater. Dr. Kuyper is met singuliere gaven toegerust en wij, wij staan tegenover hem als dwergen tegenover een reus. Wij kunnen slechts erkennen, wat God ons in hem gaf. Groot is het werk dat Dr. Kuyper mocht verrichten. En dat niet uit hem zeiven, het is Gods gave. Zijn eerste standaardwoord luidde immers: „ ... en vergunt God ons de heilige eere, om den standaard van Zijn Woord weer voor ons Christenvolk op te heffen, zij van hem dan ons begin en sta ook bij dezen onze hulpe in den Naam des Heeren, die ook onze natie geschapen heeft en ons vaderland heeft gered.'' Niet in eigen kracht; r.iet door eigen wijsheid; niet door eigen moed en dapperheid, mocht Dr. Kuyper zijn werk verrichten, maar door het geloof is hij niet bezweken in de geestelijke worstelingen, en mocht hij heldendaden verrichten. Dat geloof gaf Abel, Gode een welbehagelijke offerande te brengen; daardoor was Noach een prediker der gerechtigheid; was Abraham gehoorzaam, toen hij geroepen werd om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zoude; weigerde Mozes, groot geworden zijnde, een zoon van Farao's dochter genaamd te worden. Door het geloof hebben de mannen uit den ouden dag machtige daden verricht, maar heeft ook een Petrus zoo bezielend op den Pinksterdag gesproken; heeft een Paulus overal de banier van het kruis geplant. Door het geloof hebben de kerkvaders hun werk verricht, hebben Luther en Calvijn de reformatie ter hand genomen. Door het geloof werden Bilderdijk en Da Costa geroepen, hun stem tegen de Revolutie te laten hooren; mocht Groen het anti-rev. vaandel planten en heeft Dr. Kuyper den strijd voor de vrijmaking van Kerk en Wetenschap, voor de Chr. Scholen, voor de toepassing der beginselen van Gods Woord in Staat en Maatschappij, aangevangen. Dat geloof gaf den zwakkeren moed, den strijdenden bezieling. Door dat geloof zijn hun die gelooven, alle dingen mogelijk. De strijd in het verledene door Bilderdijk, Da Costa en Groen gestreden, had ten doel ons volk tot het geloof der vaderen terug te brengen. Dat verledene gaf ons het heden, dat een Dr. Kuyper bezit, die gedurende een reeks van jaren ons volk oproept, om den God der Vaderen naar vaderentrant te dienen, om te gelooven in Jezus Christus, onzen Heere en Heiland. In 't verledene ligt 't heden. In 't nu, wat worden zal. Vruchten werden gezien in het verledene en in het heden, maar zal dit ook zoo zijn in de toekomst? Wij hebben Dr. Kuyper's geboortedag herdacht. Het eerste wat wij op dien dag, één van de schoonste dagen die ik in mijn jeugdig politiek leven mee doormaakte, hebben gedaan, is onzen God onze dankzegging te brengen voor hetgeen Hij ons gaf en daaraan werd de bede om Dr. Kuyper nog vele jaren te sparen, toegevoegd. Doch eens, hetzij vroeger of later, eens zal de ure aanbreken, waarop ook voor Dr. Kuyper de nacht aanbreekt, waarin niemand werken kan; de ure waarin ook van Dr. Kuyper zal worden gezegd: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven". Hoe dan ? Hoe zal het gaan wanneer de man, die onze voorvechter en aanvoerder is in den strijd, er niet meer is? Zullen zijne werken hem navolgen ? Gelukkig behoeven wij ons hierover niet bezorgd te maken. Wat ook wegvalle, onze God is gisteren en heden en in de toekomst dezelfde en Zijn Woord blijft bij ons. Mocht onze Groen de anti-rev. beginselen uitstippelen, Dr. Kuyper mocht ze nader uiteenzetten en voor ons, die ons propagandisten noemen, is de eere weggelegd om die uitgestippelde en uitgewerkte beginselen te leeren kennen en te verbreiden. Wij hebben niet te wanhopen in den strijd, want de strijd is de Heeren. Wij hebben te gelooven in de toekomst der anti-rev. partij met Dr. K., maar ook straks zonder hem. En het is onze dure roeping om voor hare beginselen te strijden. Niet in eigen kracht, maar door het geloof, dat ons kracht kan schenken, aanhoudend, onverpoosd bidden en werken. Waarde Bondsvrienden! 29 Oct. 1907 heeft voor ons een beteekenis. Die dag roept ons ten strijde. Het is ons niet te doen om een schijntriomf van het oogenblik te behalen, maar het gaat om de eindelijke zegepraal van ons beginsel. Laten wij ons dan, van Noord tot Zuid, van Oost tot West opmaken tot den strijd. Laten wij, propagandisten! de vaan onzer beginselen omhoog heffen en trekken wij op, onder de door Groen geplante en door Dr. Kuyper overgenomen banier: Tegen de Revolutie — het Evangelie! Dat het ons bij den voortduur gegeven worde, onder den Zegen des Heeren hieraan mede te werken, dat wordt U toegebeden door Uwen bondsmakker Hervormingsdag 1907. JOHs. LAND. Kollum. De Delvenaar. Uit de oude Doos. Het kan zeker niet ongepast worden geacht om bij het jubileum van een zeventig-jarige aan te komen met iets „uit de oude doos''. Voor alle jubilarissen van dien leeftijd zou dat niet aangenaam zijn. Slechts weinige staatslieden zouden er prijs op kunnen stellen, dat men bij zulk eene gelegenheid de oude doos eens opzocht. Een man als Dr. Kuyper, wien men het wegwerpen van zijn „oude plunje" in alle tonen van de toonladder smadend heeft voorgezongen, zou naar veler oordeel zeker ongaarne zien, dat men in zijn politiek verleden ging snuffelen. Ons, zijn vrienden, komt het echter voor, dat wij bij dezen zeventigjarige waarlijk niet bevreesd behoeven te zijn om de oude boeken nog eens op te slaan. Of wij dan denken, dat daar niet één post zou worden gevonden, die anders geboekt had moeten worden? Of daar nergens een vergissing zou zijn op te speuren? Terecht heeft Dr. Bavinck opgemerkt, dat alleen wie niets doet, geen fouten maakt. Een man als Dr. Kuyper, die nu veertig jaren lang niet niirr zou hooger Maar zu,k een maatstaf legt men toch bij m^heÏnS het niet iets buitengewoons, dat men bij dezen man an wijzen op de groote helft van zijn leven als altijd gedragen door dezelfde gedachte; ja, meer dan dat, als de rkhting'/7 "lg Va" d'e ged3Chte naJaSend >" eene zelfde Vraagt gij aan Dr. Kuyper, wat de roeping en taak is ^il^S^ddan h,'j met W00rde" - 1 ^xtssssssss o voor uropa, ook voor de menschheid, opdat het Recht bh,ve de Conscientievrijheid „ie, gesmoord Lde e„ tó oZs Lprsen ,eua weef an— -= - * *£ grijpenf ^ °"S V°'k da' doel wil te „Dat zullen zij, mits ze naar den eisch van Gods Woord maar niet h g sma]en op ^ als kinderen huns volks en met hun volk lotgemeen om X e"1SHV°°r S vclks zonde Ple'ten bij hun God. volksleven^-' Wie"S Vi"geren °°k de draden van ons volks even liggen, aan de kweeking van dien geest onzen vader,andsche„ jube, djenstbaari ^ w H^j ons de Hed.ge eere, „m de standaard van Zijn Woord „eer voor ons chnste"volk op te heffen. Zij van Hem dan ons begin Heerên die ook"™" "beld °"Ze "™ Naam des ,nd j; ;:°ed,niprif7zapen hee,t en °ns vader- te Vhna? giï aa" Dr' Kuyper' hoe de Overheid zich heeft houden ten opzichte der verschillende stroomingen in het geestelijke leven van het volk, dan hoort gij reeds in 1871 het volgende: Men geve èn aan het Christelijk-nationale èn aan het Katholieke èn aan het Liberale deel onzes volks een gelijk terrein en volle vrijheid om zich te ontwikkelen; dan zal de wortel der bitterheid zijn uitgerukt, de politieke dampkring gezuiverd worden en een strijd van zedelijke krachten in de plaats treden van het factie-gekibbel, dat ons rusteloos plaagt en kwelt, zonder ons de ^ oplossing van het vraagstuk nader te brengen.'- — 1 Jan. '71. Wilt gij weten, wat Dr. Kuyper toen dacht over vraagstukken, die nog aan de orde zijn, hoort dan over het kiesrecht: „Moet de kleinere burgerij aan het stemrecht geholpen, dan willen wij voor dat doel wederom samenwerken met Conservatieven en Radicalen als Van Houten."- 1 Jan. '71. En April '73: „Wij willen een Staatsbeleid, dat niet aan een handvol kiezers heel het volk onderwerpt, maar in het volk zelf, naar eisch zijner historie, rust." In datzelfde artikel reeds lezen wij de klacht: „Men vond ons te democratisch." Op het gebied van school en kerk, maatschappij en wetenschap, van koloniën en defensie, zouden wij soortgelijke citaten kunnen aanhalen. Maar waartoe? Dr. Kuyper beleeft zijn zeventigsten jaardag zoo, dat lnj mag terugzien op een wèl besteed leven, gewijd aan eene groote gedachte, die God zelf in zijn ziel heeft gelegd. " Hij die anderen telkens wijst den weg der verootmoediging,'verootmoedigt zich bij dat terugzien ook voor zijn God. & Maar wie het hoofd buigt voor God, kan het ook fier opheffen tegenover degenen, die Hem tegenstaan. Spare God ons dezen man nog menig jaar. Moge hij de buitengewone gaven en krachten, die God hem schonk, blijven besteden aan de verwezenlijking dier groote gedachte, waarmede Zijn Geest hem bezielde; de groote gedachte, die steeds meer weerklank vindt in het hart van ons christenvolk. Friesch Dagblad. Prof. Dr. A. Kuyper. De huldiging van een zeventigjarige is vaak een afscheidsgroet. Thans behoeft dit alzoo niet te zijn, als het den Heere belieft. Dr. Kuyper is oud. Hij noemt zichzelven óók oud. Maar zooals hij daar op de vergadering der Deputaten voor ons stond, maakte hij allerminst den indruk van seniliteit! Integendeel! zijn geest en zijn buste schijnen uit marmer gehouwen. Hij herhinnert ons aan een ander groot Staatsman, aan Bismarck. die zijn zeventig jaren droeg als met jeugdige kracht. Aan den grooten Gladstone, die tot diep in de tachtig groen en frisch bleef; aan Mozes, den man Gods, wiens gestalte niet verkromde; wiens arm niet verstramde; wiens oog niet verglom! Daar leeft een stille hope in ons hart, en het is tevens onze hartelijke bede, dat het den Heere moge behagen, Dr. Kuyper nog lang ons te laten; hem nog lang als onzen grooten voortrekker met onbezweken kracht aan de spits van Neerlands Christenvolk te doen staan; en in het laatste tijdperk van zijn leven hem te schenken, wat hij vurigst begeert: dat het Nederlandsche volk, hetwelk hij zoo lief heeft, zich meer en meer moge keeren tot den Heere God, voor Wiens Naam Dr. Kuypers leven één groote strijd is geweest; dat het meer en meer zich diep moge buigen voor Christus, voor den grooten Koning, Wien alle macht gegeven is in den hemel en op dè aarde. Pro Rege! Geïllustreerd Volksblad voor Nederland. Dr. A. KUYPER. 1837 — 29 October — 1907. Den knapsten Theoloog, den gladsten Publicist, Den grootsten volkstribuun en Encyclopaedist, Die ooit ons Vaderland met zijnen naam vervulde, Biedt vriend en vijand thans een wèlverdiende hulde. Geldersche Kerkbode. Dr. A. Kuyper. Ook onze kerkbode mag niet achterblijven, nu heel ons Christelijk Nederland zijn dank aan God den Heere bracht voor wat Hij ons land en „de partij van den levenden God'' wilde schenken in onzen Doctor Kuyper. Er is geen terrein aan te wijzen, waarop de geniale meester op alle wapenen zijn voet niet heeft gezet. Hij wist te scheiden en te vereenigen. Van t goddeloos juk eener Haagsche caricatuur-Hiërarchie Gods kerk te bevrijden wist hij den weg te banen; maar ook het gedeelde Gereformeerde volk tot elkaar te brengen. Schoon zelf geen discipel der Vrije Universiteit, kan ik met velen verklaren, wat er aan wetenschappelijke gereformeerdheid aan mij is, heb ik voornamelijk aan Dr. Kuyper te danken. God de Heere spaarde hem zeventig jaren, en er zijn jaren bij, waarin meer geleden en gearbeid werd in twaalf maanden dan de meeste menschen in twaalf jaren levens ondergaan en verrichten. Wij kunnen ons het Nederlandsche leven niet denken zonder Kuyper, en toch zal 'teens moeten Zij er dan ook, bij het gedenken van 's Heeren weldaan, eene eerebieding aan den Sprinkader van alle wijsheid' den Vader der geesten, .... wie weet, spaart de Heere ons hem dan niet langer om nog veel tot eer Zijns Naams en uitbreiding van Zijn Rijk te doen! Ons blad dankt God, die Dr. Kuyper gaf; dankt Dr. Kuyper dat hij zich zoo geheel aan ons gaf. Het blijve nog lang zoo. v. S. De Gereformeerde Kerk. Dr. A. Kuyper. Ook „de Gereformeerde Kerk" wil haar woord van hulde niet onthouden aan den man, die „hooger dan al het volk, van zijnen schouder en opwaarts", van God het voorrecht heeft ontvangen in volle levenskracht zijn 70sten jaardag te mogen vieren. Als redactie van een kerkelijk en wel van een hervormd-kerkelijk blad achten wij dit woord van hulde aan dezen genialen zoon van Nederland volkomen op zijn plaats. Wij behooren niet tot de geestverwanten van den „vader der doleantie", wij zijn op meer dan een gebied principiëele tegenstanders van den groot-meester van het neo-calvinisme; wij hebben ernstige bezwaren — vaak bittere klachten — ten aanzien van den „redacteur der Heraut"; maar wij zijn gelukkig niet klein genoeg van ziel, om niet de groote verdiensten van deze buitengemeen rijke en vruchtbare persoonlijkheid vol bewondering te erkennen en nu het oogenblik er voor geëigend is, uit te spreken ook. Voorzeker, de luide jubelschal die als een stemme veler wateren is opgestegen uit de wonder bewogen harten van zijn „gereformeerde volk", dat zijn leider met bijkans afgodische liefde huldigen moet, voegt niet op onze lippen. Eer bekruipt ons op dezen gedenkdag een gevoel van weemoed, als wij indenken wat groote zegen deze „groote in Israël" voor onze Kerk had kunnen wezen, en bedenken, hoe deze Kerk de felste slagen van zijn ijzeren vuist heeft moeten verduren. Maar desniettemin voegt het ons om eerbiedig het hoofd te ontblooten voor een vorstelijke gestalte als de zijne met zóó intense werkkracht en zoo energiek streven, die in Nederland zóó is gehaat en zóo is bemind. Dr. Kuyper heeft op elk gebied schier geschitterd. Universeel geleerde, die heel het terrein der wetenschap overziet, machtig spreker, die groote en kleine luyden meesleept en betoovert; uitmuntend stylist, die de Nederlandsche taal ongemeen heeft verrijkt; onweerstaanbaar debater, die in parlement en volksvergadering om het even de zege wegdroeg, waar hij sprak; journalist par excellence, die aan de christelijke pers een plaats der eere bezorgd heeft; organisator van een kerkelijke, van een politieke partij.... hoe wonder rijk is deze alzijdige man aldoor gebleken. Rijker, waar hij zich waagde op een weer nieuw terrein. Doch, dit alles hebben wij nu niet uit te meten. Wij hebben ons te bepalen tot de grenzen van dit ons kerkelijk blad. En binnen die begrenzing willen we de beteekenis van den jubilaris nog met enkele woorden, om van onze waardeering blijk te geven, aanduiden. En dan moeten wij allereerst wijzen op de groote beteekenis die Dr. Kuyper's wetenschappelijke arbeid heeft voorden opbloei van het gereformeerd beginsel. In een tijd, toen voor dit beginsel slechts spot en hoon over was in wetenschappelijk theologische kringen — bijna zonder uitzondering — heeft hij het pleit gevoerd voor de belijdenis der souvereiniteit Gods. Deze arbeid is niet vruchteloos geweest. Ook de Hervormde Kerk heeft van dien arbeid de vruchten geplukt. Voorts moeten wij herinneren aan de beteekenis van zijn streven als pleitbezorger van de majesteit van het Woord Gods. In een eeuw, die het Woord Gods heeft losgelaten en die gedoemd is op elk gebied in het anarchisme te verloopen, heeft hij in breede kringen den eerbied voor de Heilige Schrift als Gods openbaring kennelijk verdiept. En ten slotte willen wij met groote dankbaarheid uitspreken, dat zijne blijvende beteekenis voor Nederlands volk bovenal hierin gelegen is, dat door zijn universalistischen geest het verband tusschen de wetenschap en de theologie weer gelegd is. Hij heeft in zijn standaardwerk „de Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid" het vraagstuk van „wetenschap en religie" weer aan de orde gesteld en daarmede aan het wetenschappelijk denken een nieuwen eisch gesteld. Dit is wel zijn grootste verdienste en gelukkig ligt deze buiten den kerkelijken en staatkundigen strijd, welks op- dwarrelende stofwolken licht verhinderen zouden, de nationale beteekenis van dezen grootsten Nederlander van zijn tijd te zien. W. Gereformeerde Kerkbode. ('s-Gravenhage). Dr. A. Kuyper. Gedachtig aan het woord van een wijze der vorige eeuw: „Er is een bewondering van voortreffelijke gaven Gods, die godsdienstig is", is het ons behoefte in onze Kerkbode ook, te getuigen van het voorrecht, dat wij hebben in het bezit van den man, wiens naam hier boven prijkt. Liefde van broederen en trouw van vrienden kan de grootsten onder ons verkwikken en dit te meer als het: „hatelijk zijnde en elkander hatende" tegenover hen vaak op de bitterste wijze in toepassing wordt en is gebracht. Indien aan één, dan is aan Dr. Kuyper het woord bevestigd: „Zij hebben Mij gehaat, zij zullen ook U haten," een haat der wereld, die, om de belijdenis zijns Heeren hem toekomend, een: „welgelukzalig" van den Koning der kerk hem in de ziele fluistert. Maar tegenover dien haat mag hij deelen in de ongeveinsde hoogachting en liefde van duizenden in den lande, die zich ééns geestes met hem kennen, wier gedachten en ervaringen hij menigwerf zoo aangrijpend schoon heeft vertolkt in de rijkste meditatiën; wier strijd hij heeft gestreden in woord en gebed; wier smaad hij heeft aanvaard, toen eer en roem in de wereld hem wenkten en de meest schitterende positie hem daar verzekerd was; wier Bijbel hij heeft hooggehouden tegenover den geest eener eeuw, die de Godsopenbaring een dwaasheid noemt; wier belijdenis hij heeft gehandhaafd in geschrift op geschrift tegenover alle half-en kwart-orthodoxie; wier heerlijke en hoogstgewichtige roeping hij tot bewustzijn heeft gebracht in een tijd van droeve inzinking en verachtering op zoovelerlei gebied. Onze Kerkbode, zich alleen bewegend in de sfeer van het kerkelijk leven, wenscht slechts met enkele woorden te gewagen van wat hij was en deed voor de Kerk des Heeren in Nederland, en laat hier rusten, wat en hoe hij op het breede terrein van het staatkundig en maatschappelijk leven gearbeid heeft sinds de ure, dat Mr. Groen van Prinster er, reeds voor bijna 40 jaren, van hem schreef: „Leider van het volk, dat mij liefheeft en in welks gebed mijn kracht ligt, was en is Dr. Kuyper met en na mij, niet bij aanstelling of erflating, maar jure suo". In 1863 kwam hij te Beesd als jeugdig predikant, begeerende de moderne richting te dienen. Daar echter greep zijn verandering plaats. Hij ontmoette er eenvoudige vromen, wier omgang en gesprekken hem ten rijken zegen werden! In zijn Confidentie schrijft hij er van: „Hun taaie volharding is mij de zegen voor mijn hart, het opgaan van de morgenster mijns levens geworden. Ik was wel gegrepen, maar had het woord der verzoening nog niet gevonden. Dat hebben zij mij gebracht met hun gebrekkige taal in den absoluten vorm, waarin mijn ziel alleen rust kan vinden". Hoeveel is er sinds dien tijd veranderd, vooral sinds hij in 1870 in zijn: „Geworteld en gegrond" opkwam voor de Vrije Kerk, vrij van den Staat, vrij van den geldband, vrij 1 van den druk van het ambt, en toen reeds, staande te ! midden van enkel verwarring en gebonden aan allen kant, ideze merkwaardige woorden sprak, de kerk geldend: „Haar recht op die vrijheid blijft onvervreemd. Geen soevereine vorst kan ooit het soevereine recht van haar gezalfden Koning breken. Wijl ze een organisme is, heeft de kerk een eigen leven en dus een eigen rechtsbeginsel. Vrij worde ze, ook van het geld. Het voegt de kerk van Christus niet, zich door gouden kluisters of door zilveren ketenen te doen binden aan wat strijdt met haar aard. De eerste gemeente is met niets begonnen dan met den Heiligen Geest en toch is de schat der kerk allengs tot een goudmijn aangegroeid." Naar het program, toen ontwikkeld, heeft hij gestreden met immer volhardenden moed voor de vrijmaking der kerk, niet begrepen vaak door zijn eigen broederen; op het heftigst bekampt door vele ambtgenooten, wier oog gesloten bleef voor den jammer der kerk; met achterdocht meermalen bejegend door hen, die in de vrijheid reeds roemden. Maar — wat Groen schreef in zijn Nederlandsche Gedachten, was en bleef de leuze van Kuyper: „De vrijmaking der Kerk heeft den voorrang. „Degelijke Schoolwetsherziening. Wat baat ze, indien de Hervormde Kerk door handhaving van den erharmelijken misgreep van 1816 in Synodaal-kerkelijken en Afgescheidenen verdeeld blijft. Indien lauwheid en willekeur het talrijke Kerkgenootschap aan het ongeloof prijs geeft. Laat daat entegen de Vrije Kerk herrijzen uit het graf van den reglementairen toestel! zij zal de moeder der Vrije School zijn Is het niet naar het woord van dezen ziener in Neer- land's Israël gegaan? Zeker niet naar menschelijke berekening, maar naar en onder de leiding van dien God, die alle harten in Zijne hand heeft, die plannen verijdelt en tegelijk paden baant, die wij niet geweten en gangen, die wij niet gekend hebben. De steigers, die wij bouwen breekt Hij af, maar inmiddels bouwt Hij aan Zijn tempel voort en verandert Zijn bestek nooit. Hij kiest de mannen, die Hij bereidt tot Zijn instrumenten. Hij roept ze, gordt ze op Zijn tijd, bekwaamt en bezielt ze tot Zijn werk. Zoo deed Hij ook hier. De geschiedenis zal gewagen van den machtigen arbeid, door Dr. Kuyper verricht tot de vrijmaking der kerk; tot de vergadering der geloovigen in Neerlands Zion; tot bevestiging en versterking van het leven des geloofs: tot ontwikkeling, verbreiding en steeds hooger waardschatting van de waarheid, die naar de godzaligheid is; tot het naspeuren van het werk des Heiligen Geestes in de gemeente des levenden Gods; tot het leeren kennen van de diepte, den ernst en de schoonheid der Gereformeerde belijdenis; tot de herleefde studie van de Gereformeerde Theologie; tot het vormen van mannen voor den heiligen dienst des Woords; tot het voor de kerk onmisbare werk der Zending onder de Heidenen. En dat met een talent en een zeldzame vereeniging en toewijding van gaven als alleen de Heilige Geest verwekken kan. Was het de taal van dezen man, Dacosta nazingend: Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén hooge drang drijft zin en ziel. En moog mij d'adem eer begeven Eer ik aan dien heiligen drang ontviel. 't Is, om Gods heil'ge ordinantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van 's werelds demonstrantiën, Weer vast te zetten, 't volk ten baat. hij heeft naar dien drang der ziel onafgewend het hooge doelwit nagestreefd, Gode tot eere, Zijn Zion tot heil. Toen vader Van Velzen nog in de kracht van zijn leven was, sprak hij eens tot ons: „Ik acht dezen man een gave van God aan Nederland". Erkenning van Gods gaven is godsdienst. Maar erkenning met de bede, dat de eere niet den mensch gebracht worde, die, indien hij tot wat groots geroepen wordt, zelve klein heeft te zijn, zeer klein in eigen oog. zijn kracht zoekend ééniglijk en alleen in de mogendheid des Heeren, doch dat de eere gebracht worde aan Hem, „Wiens glorie in Zijne werken leeft en in de werken Zijner werken." v. D. L. Gereformeerde Kerkbode. {Rotterdam). Dr. A. Kuyper. Het was feest onder heel het Christenvolk in Nederland op Dinsdag 29 October, want zijn eminente leider Dr. A. Kuyper Sr. vierde "zijn zeventigsten jaardag, na een veertigjarigen arbeid tot heil van heel ons volk in kerk en staat, in wetenschap en kunst, voor school en huisgezin, voor maatschappij en velerlei levensterrein, waar hij door Gods genade met de macht zijner onwrikbare overtuiging de standaard van het Evangelie wist te planten tegenover de verwoestende woeling van ongeloof en revolutie. Het werd hem gegeven dit te doen met zulk een kracht, dat alle regimenten der tegenstanders van den Christus daardoor werden in beroering gebracht, maar ook aan duizenden de oogen werden geopend voor de wezenlijke volksbelangen en aan nog meerderen het hart werd gesterkt, die jaren achtereen hadden gezucht onder Jozefs verbreking. Vooral de kerken van Nederland en daarbuiten hebben rijke stoffe van dank aan den Heere voor den grooten zegen, waartoe onze God dezen rijkbegaafden dienaar voor haar heeft willen stellen, om haar te maken tot een vrije kerk met een vrije school in den vrijen staat, om zoo te geraken tot eene vrije maatschappij, en haar te leiden tot een vrijheid als die, waarmede de Zoon waarlijk vrijmaakt. Op 29 October 1837 te Maassluis geboren, ontving Dr. Kuyper zijn opleiding voor den dienst des Woords aan de hoogeschool te Leiden, waarna hij als modern predikant te Beesd door den Heere werd in het hart gegrepen en met zijn eminente gaven opgeëischt voor Zijn dienst in het oproepen Zijner kerken tot onderwerping aan Sions Koning en het opeischen van heel ons volk voor de eerbiediging der majesteit van den levenden God, aan welke heerlijke, doch zeer zware taak hij heel zijn verdere leven met ongeëvenaarde kracht en toewijding mocht besteden en dat op een wijze, die zoowel bij zijn tegenstanders als bij zijn vrienden bewondering wekte, welke bewondering bij zijn tegenstanders alleen getemperd werd door de grief, dat hij niet een der hunnen was en dat hij niet voor hunne beginselen op de bres trad. Bij zijn vrienden en volgelingen wekt deze gedenkdag niet alleen bewondering voor den persoon en het werk van dezen „groote in- Israël", maar vooral een toon van ootmoedigen dank aan den Heere voor de groote gaven en zegeningen, in dezen Zijn dienaar aan onze Kerken en aan heel ons volk geschonken. Moge het dierbaar leven van onzen grooten leider door den Heere nog vele jaren gespaard blijven voor de kerk onzer vaderen en voor het volk van Nederland en mogen steeds meerderen gedrongen worden den zegen te erkennen, dien God de Heere in Dr. Kuyper aan ons vaderland schenkt.' v. V. De Getuige. Polderlandsche Stemmen. Wie zijn groote mannen eert, eert zijn vaderland. Wie, die aan deze waarheid twijfelt? En toch zegt ze ons niet genoeg. Wie zijn groote mannen eert, eert hooger dan zijn vaderland. Hij eert de gave Gods ons in die mannen geschonken. Hij eert en prijst God zeiven. En zoo hij dat niet doet, dan deugt zijn eerbetoon niet. dan is de grondtoon van zijn loflied valsch. = Zoo hebben wij de nagedachtenis geheiligd van den schilder Rembrandt, van den dichter Bilderdijk, van den vlootvoogd De Ruyter. Moet zich dit eerbetoon bepalen tot reeds overledenen . Of mag en moet ook aan den levende dit eerbetoon gegeven worden ? En dan is er voor ons geen twijfel aan. of ook de levende mag niet vergeten worden. Wel zal deze hulde bij den levende anders geuit worden, dan voor den ontslapene. Gemist mag het niet. We hebben te prijzen niet alleen Gods gave in het verleden, maar ook in het heden. Zoo vatten we dan ook a.s. Dinsdag 29 October ondei de gedenkdagen op. Dan mag onze - en nu vatten we onzen" niet op in engen partijzin, maar in nationalen 'zin _ dan toch mag onze Dr. Kuyper D.V. zijn zeventigsten geboortedag herdenken. 29 October 1837 is voor ons land van groote beteekenis geweest. De grootheid ervan laat zich nu nog moeilijk bepalen. Maar van groote waardij is ze zeer zeker. Kan het dan nu anders, dat onze harten zich in ootmoedige dankbaarheid nederzetten en we den Naam des Heeren loven? Die toon van dank en aanbidding stijgt als vanzelf uit het diepst van ons hart op. Het leven van Dr. Kuyper ook maar in vogelvlucht thans te schetsen, 't ligt niet in ons plan. En noodig is t ook niet Voor geen enkelen onzer lezers is Dr. Kuyper onbekend. We zouden geen enkel terrein des levens kunnen overslaan Het terrein van de kerk, het terrein van den staat, het terrein van de maatschappij, het terrein van de wetenschap, het terrein van de school, het terrein van den arbeid, het terrein van het huisgezin, overal heeft hij invloed uitgeoefend. Weet ge niet, hoe hij ons volk heeft leeren denken? Is het u onbekend hoe hij onzen blik heeft verruimd? Denk u ook nu even terug in de stilte van de binnenkamer. Zeg mij, kunt ge bepalen, hoeveel vertroosting door zijn woord in die voorbijgegane jaren is gebracht? En nu, wij brengen hem op dezen verjaardag onzen eerbiedigen groet, onzen hartelijken gelukwensch. En we bidden en hopen, dat zijn levensavond helder en lang moge zijn ! Dat hij moge aanschouwen vele vruchten van zijn reuzenarbeid. Veel belovende jonge mannen worden soms in den bloei van het leven weggenomen. Dat stemt tot weemoed en droefheid. Ook nu nog bezitten we mannen met groot talent, met schitterende gaven, met veelvuldige wijsheid. In hun hoogen ouderdom staan ze nog in hun volle kracht. Een Lohman en een Kuyper. Laten we dan ook Gods liefde prijzen, Zijne genade eeren. Straks verzamelt jong en oud zich om Dr. Kuyper, om hem de betuiging van oprechte hoogachting, van warme liefde te vereeren. En nietwaar, ge zoudt wenschen, het ook mondeling te kunnen doen. Weet ge, waarin de beste hoogachting bestaat? In de bestudeering zijner geschriften, in de overdenking zijner woorden. Hierin, dat ook door uw toedoen het werk zijner handen over ons, door Gods gunst, bevestigd worde! BART. * * * 8 Bij de beeltenis van Dr. A. Kuyper. Wien zijn ze niet bekend de trekken van den held, Dien Neêrlands God in gunst aan Neêrlands volk wou geven? Die als een rots mocht staan te midden van 't geweld Der stormen dezer eeuw, die 'tvolk van God doen beven; Die jarenlang den Standaard heeft bewaakt, Door Groen van Prinsterer geplant op Neêrlands gronden, Die (zeventig jaar oud) den strijd niet heeft gestaakt Voor 't groot en heilig pand, voor 't Woord van Gods verbonden. Hij, die U heeft verwekt, der legerscharen Heer, Hij kroon' Uw levensavond met nog tal van jaren, Hij doe U altijd meer Zijn rijke gunst ervaren, Tot heil der Christenheid, Zijn grooten Naam ter eer! De Getuige. (iChristelijk Weekblad voor Nederlandsch Oost-Indië). Dr. A. Kuyper. Te schrijven over Dr. Kuyper heeft eigenaardige moeilijkheden. In de eerste plaats: er is reeds zoo buitengewoon veel over hem geschreven. Vrienden en vijanden, vreemdelingen en landgenooten hebben getracht zich rekenschap te geven van den indruk, dien deze man op hen maakte. En dat niet pas sinds kort, maar reeds meer dan 30 jaar lang. Het wordt er daardoor niet gemakkelijker op, den eigen, persoonlijken indruk zuiver weer te geven. Maar in de tweede plaats: het leven van Dr. Kuyper is zoo rijk, zoo veelzijdig, zoo grootsch in menig opzicht, dat de gewone maat hier te kort schiet. Als ge de hoogte van een berg wilt vermelden, gaat dat gemakkelijk genoeg: zooveel duizend meter. En dan weet ge toch eigenlijk nog niet veel. Om de eenvoudige reden, dat ge u die duizenden meters toch niet kunt voorstellen. Wil men dan dat voorstellingsvermogen eenigszins te hulp komen, dan kan men er nog bijvoegen: Zooveel Westertorens of zooveel Domtorens op elkaar. Vreeselijk, wat hoog! zegt dan een Amsterdamsche jongen, die nooit verder is geweest dan Kraantje-lek (een bekend plekje in de duinen bij Haarlem). Maar bij menschen gaat dat zoo gemakkelijk niet. Een groot man! — „Hoe groot?" Ja, daar zit ge. En ge kunt er u niet afmaken, zooals bij dien berg, met te zeggen: zooveel duizend meter. Ge moet wel gaan vergelijken. En ook dat laat vaak nog onbevredigd. Bovendien kan het dan nog gebeuren, wat wel eens menschen overkomt, die voor het eerst van hun leven een bergreus zien: ze zijn teleurgesteld. „Ik had me zoo n berg toch nog hooger voorgesteld!" zegt deze of gene dan niet zonder naïviteit. Het beste middel is dan, dien berg maar te beklimmen. En dan stijgt ge, uren en uren lang. Ge kunt bijna niet meer. En toch hebt ge den top nog niet bereikt. Dus gaat ge weer verder. Het landschap beneden verdwijnt hoe langer hoe meer; het ontzinkt langzaam aan uw blik. Eindelijk hebt ge den top bereikt; het „zooveel-duizend-meter" is thans wat meer reëel voor u geworden: het is niet langer een vage omschrijving. Moet het eigenlijk zoo ook niet gaan, wanneer we over een groot man spreken? Het geeft niet veel, of het u al honderd maal herhaald wordt, dat Dr. Kuyper zoo'n groot man is. Zulk een term kan men elkaar gemakkelijk genoeg napraten. Maar dat woord begint pas wat voor u te beteekenen, als ge het leven en den arbeid van zoo'n groot man tracht' te benaderen; als ge tracht door te dringen in dien arbeid; als ge poogt uw eigen leven en werken, uw eigen willen en kunnen te leggen naast het zijne. En dan is er niemand, die niet tot dezelfde conclusie komen zal, als waartoe zelfs de Haagsche correspondent van de Java-Bode dezer dagen kwam, (een man overigens, deze correspondent, die zich niet ontziet, de gemeenste praatjes omtrent Dr. Kuyper over te vertellen!): „Geestelijk is Kuyper nog een reus." Het zegt toch niet weinig voor dezen 70-jarige, dat de politieke toestand in Nederland, niettegenstaande Dr. Kuyper zich de laatste twee jaren geheel op den achtergrond gehouden heeft, toch nog beheerscht wordt door de vraag: voor of tegen Kuyper! Men mag dit nu prettig vinden of niet, maar het feit valt niet te ontkennen. Men zie bijv. wat' deze week in een .Residentie-Brief' het Nieuws v.d. Dag voor N. I. te lezen gaf. „Het mag, nu wij wederom aan het begin staan van een nieuwe parlementaire periode, wel eens met een enkel woord gezegd worden, welke nu, ontdaan van alle fraaie leuzen, de feitelijke toestand is. „Deze wordt, evenals in 1905, nog steeds au fond door hetzelfde motief beheerscht, n.1. die van: voor of tegen Dr. Kuyper. „Men hoort er wel zeer weinig van; kunstmatig is Dr. Kuyper op den achtergrond geschoven, maar inderdaad draait heel de groepeering van ons staatkundig leven nog steeds om de vraag of wij zijn persoon wederom als minister terug zullen krijgen. Zeker, in de bladen heeft men. onder al het vervelend gezeur over de Staal-crisis b.v. kunnen lezen, dat het ministerie-De Meester uit dien strijd versterkt te voorschijn is gekomen, en in November a.s. zullen wij bij de algemeene beschouwingen datzelfde afgezaagde deuntje wel wederom te hooren krijgen. Maar met de werkelijkheid heeft dat alles niets te maken, want, dat toen het kabinet De Meester niet met spoed verdwenen is, is alleen te danken aan het feit, dat Dr. Kuyper toen het moment nog niet geschikt achtte, om wederom voor het voetlicht te treden. Hij wilde eerst den uitslag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten afwachten. Die heele comedie, gij zult het U misschien nog wel herinneren, met die brieven aan de Kroon gericht, en voorgelezen in de Kamer, die ontslagname der heeren De Meester c. s„ was alles spel voor de galerij. Niemand der heeren die aan dat ensemble spel meededen, heeft zelfs één oogenblik aan den ernst van die „crisis" geloofd. Nog moet ik er smakelijk om lachen, als ik aan De Standaard dier dagen terugdenk, waarin Dr. Kuyper bij hoog en bij laag beweerde, dat hij van „niets wist". Later moesten de heeren Lohman en Heemskerk wel erkennen, dat er voortdurend conferenties waren gehouden met Dr. Kuyper, maar . . . enfin dat heeft Dr. Kuyper ook weer in orde gemaakt. „Met deze kleine herinnering wil ik er slechts op wijzen dat zooals toen de toestand was — waarvan de politieke pers over en weer een geheel verkeerde voorstelling gaf — ook nu nog in werkelijkheid op politiek terrein zich dezelfde verhoudingen afteekenen. Ook nu hoort men niet praten over Dr. Kuyper, tenzij dan als een „doode politicus , maar ik vrees met groote vreeze, dat binnen betrekkelijk korten tijd de „doode politicus" Kuyper springlevend zal blijken te zijn". Al valt er op de hier gegeven voorstelling van de Staalcrisis wel wat af te dingen, dat neemt toch niet weg, dat ook volgens dezen schrijver Dr. Kuyper nu nog de hoofdpersoon is op het politieke veld. Men zou zich wel gaarne troosten met de gedachte, dat Dr. Kuyper politiek dood was, maar men durft toch niet recht. Spreekt dit feit, dat men een terugkeer van Dr. Kuyper als minister niet onmogelijk acht, ook niet van de ontzaglijke werkkracht van dezen man? Trouwens, dit is zeker wel het eerste, dat u treft, als ge dit leven eenigszins tracht te „benaderen." Vaak heeft men, en te vergeefs, getracht een definitie te geven van het genie. Maar een der kenmerken van het genie is toch zeker wel: meer dan gewoonmenschelijke kracht tot geregelden arbeid. En dat kenmerk is bij Dr. Kuyper aanwezig. De volledige lijst zijner geschriften telt minstens een 150 nummers; daargelaten nog zijn duizenden dag- of weekblad-artikelen en zijn parlementaire redevoeringen. De dictaten zijner college s beslaan alleen bijna een boekenplank. En al zijn er bij die 150 geschriften ook heel wat brochures of werkjes van geringen omvang, er zijn er ook bij, die uit 3 of 4 zware deelen bestaan. En — zoo goed als al die geschriften zijn nog het lezen overwaard. Vele ook der kerkelijke of staatkundige vlugschriften zijn nu nog in hooge mate aantrekkelijk en boeiend, ook al zijn ze reeds meer dan 30 jaar geleden geschreven. De rectorale oratie s blijven modellen van welsprekendheid, zoowel wat vorm als inhoud betreft. Een rectoraats-overdracht door Dr. Kuyper was dan ook altijd een hoog genot niet alleen voor vrienden en geestverwanten, maar ook voor menigen kerkelijken of staatkundigen tegenstander. Met die groote werkkracht, die op zich zelve reeds getuigt van een zeer krachtigen wil, gaat gepaard een onverwoestbaar optimisme. Misschien heeft dat woord een eenigszins minder gunstigen bijklank, maar het wordt hier natuurlijk allerminst gebruikt in den zin van die oppervlakkige opgewektheid, die geen bezwaren kent en geen moeilijkheden ziet. Het was altijd de geloofskracht van den Christen, de geestkracht van hem, die zich aanvoerder, leider wist, en die ook na een nederlaag den moed er bij zijn getrouwen wist in te houden. In dat. opzicht durven we Dr. Kuyper (hij is toch zoo vaak een veldheer genoemd) te vergelijken met Prins Willem den Derden. Meermalen verloor deze Prins een veldslag. Toch kon van dezen veldheer gezegd worden: .Geen ramp zoo groot, dat zij hem zijn standvastigheid en overleg kon ontnemen. Als Coligny en Washington werd hij wel geslagen, maar niet overwonnen. Zijn neerlagen werden met zulk een verrassende snelheid hersteld, dat hij weder gereed was den strijd te hervatten, eer de vijanden het Te Deum der overwinning hadden gezongen; vandaar dat hij nooit den eerbied en het vertrouwen zijner soldaten verloren heeft". Men kan dit zonder eenige overdrijving gerust op Dr. Kuyper toepassen. Levendig herinneren we ons nog bijv. de verkiezingen in het voorjaar van 94 na de ontbinding der Tweede Kamer door het ministerie-Tak v. Poortvliet. Dr. Kuyper had met groote beslistheid gekozen voor Tak. Maar de voorstanders der kieswet-Tak leden de nederlaag. De meeste partijen waren uit elkaar geslagen en de anti-revolutionaire partij in t bijzonder was in tweeën gesplitst. Ongetwijfeld was dit voor dr. Kuyper een groote nederlaag. En toch het eerste hoofdartikel in De Standaard na den slag begon: ,,Niet in eens, maar in tweeën.1' De kiesrechtuitbreiding, zoo werd betoogd, zou er nu toch komen, doch niet in één. maar in twee tempo's. En toen begon hij weldra op parlementair gebied die groote werkzaamheid te ontplooien, die in 1901 geleid heeft tot een schitterende overwinning der Christelijke partijen en tot het optreden van het ministerie-Kuyper. En hetzelfde kan getuigd worden van den kerkelijken strijd in 1886. Schrijver dezes was toen nog pas een knaap van 12 jaar, en kan dus over hetgeen toen voorviel niet geheel uit eigen herinnering spreken, al heeft hij ook zeer scherpe en levendige indrukken van die kerkelijke worsteling behouden. Maar men kan vooral uit de /Zerau^-artikelen van die jaren voldoende over den gang der zaken worden ingelicht. En dan kan het niet worden ontkend, dat ook die strijd althans gedeeltelijk in een nederlaag eindigde. Wat men had gehoopt: de reformatie der Hervormde kerk. werd niet verkregen. Honderden, die eerst schenen mee te zullen optrekken, deinsden af, toen zij zagen, dat de strijd ernst werd. Mannen, op wier steun was gerekend, liepen tot den vijand over. De rechtspraak, onbekend met de eischen van het Kerkrecht, wierp al haar gewicht in de schaal der Synodale Hiërarchie. Maar dr. Kuyper verloor zijn standvastigheid en overleg niet, en hetgeen ook na dien tijd door hem op kerkelijk gebied is verricht, getuigt, dat er van moedeloosheid of aarzeling bij hem geen sprake was. Behalve die fabelachtige werkkracht en die vurige geestkracht, waarop we reeds wezen, bezit Dr. Kuyper ook die groote kennis, zonder welke het in onze tijden allerminst mogelijk is, een man van beteekenis te zijn. Van huis uit is hij theoloog en als zoodanig is hij ongetwijfeld de grootste onder de Gereformeerde theologen, niet alleen maar van de laatste eeuw, doch van de laatste eeuwen. Dat daarvoor meer noodig is, dan alleen maar een groote geleerdheid, spreekt wel van zelf. Een diepe wijsgeerige zin, groote denkkracht, een geestelijk en historisch kennen van het Calvinisme, en daarbij een geheel verstaan van hetgeen onze tijd noodig heeft, dat alles behoefde en bezat de man, wiens levenstaak het was den Calvinistischen stroom in moderne bedding te leiden. Dat dit aan Dr. Kuyper gelukt is, mag zeker op dit feest wel als de voornaamste vrucht van zijn leven en arbeid worden aangemerkt. Maar het zou hem onmogelijk geweest zijn, zonder die groote kennis van het Calvinistisch bloeitijdperk, dat hij met zoo vurige liefde meer dan eenmaal in schitterende lijnen heeft geteekend. „De ware hervormer", heeft eens iemand gezegd, „is niet de man, die de brandende fakkel in den ouden tempel werpt, de ware hervormer is niet de radikaal, die zijn programma, niet slechts voor de naaste toekomst, maar voor alle volgende tijden geheel gereed heeft. Zulk een geest pleegt op zijn tijdgenooten geen of weinig vat te hebben; hij die iets nieuws tot stand zal brengen, moet niet beginnen met dit te willen doen, moet beginnen met zelf diep in het verleden geworteld te zijn, dat verleden oprecht liefhebben, het heden, dat hem onbevredigd laat naar dat verleden willen veranderen en daardoor zich gedrongen gevoelen om tegen de misbruiken, die hij om zich heen vindt, op te komen. De mannen die voor de toekomst arbeiden, moeten de vrienden van het verleden zijn, en aan deze hunne liefde de kracht ontleenen om hun stem tegen het bestaande te verheffen." Leg nu naast dit woord van Pierson eens deze bladzijde uit Dr. Kuyper's Confidentie, een geschrift uit 1873. «Eerst Calvijn zelf ontdekte mij die vaste onbedriegelijke lijnen, wier spoor slechts behoefde geteekend te worden, om tot volledig vertrouwen uit te lokken. Wel bleek mij terstond, dat we exegetisch, psychologisch en historisch verder moesten dan hij kwam, maar toch, hier vond ik de fundamenten, die, den twijfel bannend, in streng logischen stijl het geloofsgebouw vergunden op te trekken, met het verrassend gevolg, dat de strengste ethiek in zijn practicale binnenkameren heerschte. En wat bleek nu ? Immers, dat die in hun hoek verscholen arbeiders, het mij in hun plat-Betuwsch gezegd hadden, juist zóó als Calvijn het mij in zijn keurig Latijn te lezen gaf. Calvijn zat, hoe misvormd ook nog, in die eenvoudige landlieden, die zijn naam nauwelijks van hooren zeggen hadden, en Calvijn had zóó geleeraard, dat men hem, nog eeuwen na zijn dood, in een vreemd land, in een vergeten dorpske, in een met pannen bevloerd vertrek, met een gewoon arbeidersbrein begreep. Voor dat raadsel was maar één oplossing . . . Calvijn had een kerk gesticht, en door dien vasten kerkvorm zegen en vrede in die ontvankelijke gemoederen weten te spreiden, onder alle natiën van Europa en over zee, in stad en vlek, tot bij den arme en den man die niets was.' Men ziet, dat Dr. Kuyper bezat, wat in een hervormer vereischt wordt: die liefde tot het verleden, dat een dtr schoonste bladzijden vult zoowel der wereld- als der kerkgeschiedenis. Evenwel mag geen oogenblik gedacht worden, dat Dr. Kuyper niets meer wilde dan represtinatie, een eenvoudig herstel van wat in de historie geweest was. Indien dat het geval ware, onmogelijk zou het hem geweest zijn, juist zooveel invloed te krijgen op het jonge geslacht. Men heeft dikwijls spottend en smalend gesproken over Kuyper-vergoding, en we willen niet ontkennen, dat ei wel eens menschen zijn, voor wie met een of andere uitspraak van Dr. Kuyper eenvoudig een zaak beslist is. Maar dit heeft weinig te maken met dien grooten eerbied, die schier hartstochtelijke liefde die velen, niet het minst onder de jongeren, voor Dr. Kuyper gevoelen. In dat opzicht is Dr. Kuyper eenig. Het komt zeker wel meer voor, dat een professor door zijn studenten, een kunstenaar door zijn leerlingen, een generaal door zijn soldaten schier afgodisch vereerd wordt. Maar dat een „partijhoofd", een .agitator", met zoo dankbare liefde wordt aangehangen, dat is zeker wel iets zeldzaams in onze geschiedenis en alleen te verklaren uit den geestelijken band, waardoor deze volksleider aan duizenden verbonden is. Het is zeker wel een eigenaardig bewijs van den rijken geest, dien Dr. Kuyper bezit, dat hij niet alleen als theoloog, maar ook als staatsman zulk een grooten invloed heeft uitgeoefend. Men kan verschillen over de vraag, of Kuyper op dit terrein zoo onbetwist de eerste mag worden genoemd, als op dat der theologie. Maar zeker is het. dat zijn politieke invloed veel verder reikt dan bijv. die van Mr. de Savornin Lohman. Dit hangt ook ongetwijfeld samen met zijn buitengewoon organiseerend talent. De stichting der Vrije Universiteit en de organisatie der anti-revolutionaire partij geven van dat talent een onwraakbaar getuigenis. Vooral in den staatkundigen strijd is zoo'n organisatie van groote waarde. Met mannen als Lohman en Fabius, hoe groot hun talenten en bekwaamheden ook mogen zijn, wint men geen politieken veldslag. En nu ontkennen we niet, dat men ook in de politiek niet enkel op het winnen van een strijd, desnoods ten koste van alles, mag bedacht zijn. „Alles verloren, behalve — het beginsel," mag van zoo'n strijd soms een tot dank stemmend resultaat zijn. Maar wie meenen zou, dat het, om den triomf van het beginsel, niet noodig is, bij de stembus de overwinning te behalen, kent toch, vreezen we, noch zijn tegenstanders noch zijn vrienden. Zeker is het, dat Dr. Kuyper de groote kunst verstaat, om tot de overwinning te voeren. Het is inderdaad verwonderlijk, welk een buigzaamheid deze Calvinistische theoloog daarbij ten toon spreidt. Wie de staatkundige verhoudingen in Nederland ook maar eenigszins kent, weet, hoe moeilijk het is, om de verschillende partijen, die men onder den naam „Christelijke partijen" pleegt saam te vatten, als één leger tegen den vijand te doen optrekken. Wat al onderhandelingen en besprekingen daarvoor noodig zijn. Hoe hier gevoeligheden moeten worden ontzien, daar met eigenaardige verhoudingen moet worden gerekend. Te zwaar een taak, zoo meent men allicht, voor een zoo streng dogmaticus, wiens geest zich alleen thuis kan gevoelen in de sfeer van het absolute. Maar daarin vergist men zich. Juist ook hierin toonde dr. Kuyper zich, vooral het laatste tiental jaren, een meester. Zoo zelfs, dat de frontveranderingen en taktische wendingen, die voor het winnen van een slag noodig waren, wel eens een verbijsterende uitwerking hadden en sommigen bedenkelijk het hoofd deden schudden. Nu, een gewoon soldaat, zelfs een luitenant behoeft niet altijd te weten, waarom de opperbevelhebber deze of gene verandering van taktiek noodig oordeelt. De aanvoerder alleen overziet het slagveld en kan beoordeelen, wat de toestand van het oogenblik eischt. En al mag de militaire, meer mechanische gehoorzaamheid niet het model zijn, waar zedelijke gehoorzaamheid vereischt wordt, toch zijn we in oprechtheid overtuigd, dat zoolang het beginsel niet in het gedrang komt (en op dat punt heeft een Calvinist fijne voelhorens!) gehoorzaamheid ook aan een politieken opperbevelhebber noodig is. Dr. Kuyper stelt die gehoorzaamheid soms op zware proef. Het is een bewijs, hoe groot het vertrouwen is, dat de anti-revolutionaire partij in haar leider stelt, dat die proef altijd geslaagd is. Maar dat Dr. Kuyper in het onderhandelen, in het prijsgeven van veel bijkomstigs, om te verkrijgen, wat voor het oogenblik althans de hoofdzaak is, zich een groot politicus betoond heeft en nog betoont, zal wel niemand ontkennen. Als het ons geoorloofd is, nog eens een vergelijking te maken: nooit kunnen we bijv. in het bekende boek van Harrison over Prins Willem I die bladzijden lezen, waarin de totstandkoming der Pacificatie van Gent beschreven wordt, of we denken aan Dr. Kuyper. Hoeveel moeite kostte het den Prins niet, Roomschen en Protestanten te vereenigen in den strijd tegen de Spanjaarden, en hoe had hij al zijn staatsmanswijsheid noodig, om hen daartoe te brengen. Het is den Prins gelukt, doch slechts voor een korten tijd. Dr. Kuyper is dienaangaande gelukkiger. Want het ziet er niet naar uit, dat de coalitie haar einde reeds nabij is. Maar in talent, om het tot die samenwerking te brengen, evenaart Dr. Kuyper den grooten Oranjevorst. Veel, zeer veel, ware er nog over dezen man te zeggen. Maar het geschrevene volsta, om althans eenigermate de beteekenis van Dr. Kuyper's leven te schetsen. Moge de dag nog verre zijn, waarop hij aan zijn partij en aan ons volk ontvalt. Want al zijn we overtuigd, dat zijn werk niet met zijn dood zal ineenstorten, toch hopen en bidden we dat hij nog lang in kracht des lichaams en helderheid des geestes ons gespaard worde. Zijn dood zou een nationaal verlies zijn. De Goudsche Kerkbode. Dr. A. Kuyper. Onder buitengewone belangstelling vierde Dr. A. Kuyper Dingsdag j.1. zijn 70ste" verjaardag. Van alle deelen onzes lands was men uit allerlei kringen en uit naam van talrijke corporaties in de Residentiestad saamgevloeid om den jubilaris te huldigen. In de belangrijke toespraken, tot den jubilaris gericht, werd met dank aan den Heere herdacht, wat hij door Gods genade had tot stand gebracht voor school en kerk, voor maatschappij en staat, voor theologie en (andere) wetenschap, voor land en volk. Merkwaardig was het woord, waarmee Dr. Kuyper op die onderscheidene toespraken antwoordde. Hij begon met te zeggen, dat toen hij zijn loopbaan begon er wel zeer vele geloovigen in den lande waren, maar zij waren helaas niet één van ziel en zin voor het heilige als thans. Het werd niet beseft, dat God alleen heil geeft en dat elke druppel genade medebrengt een roeping voor hem die ze ontvangt, om eiken toegedienden druppel weer in te druppelen in de geheele organisatie der samenleving. Daar waren echter staketsels opgetrokken. Men duchtte den boozen invloed der buitenwereld en sloot zich op. Men begreep niet, dat men, na door Christus ons gesterkt te hebben tegen de booze dampen der buitenwereld, men naar buiten moest om te redden wat er te redden valt en om de eere op te eischen, op elk gebied der samenleving, voor den Heere God, onzen Koning.... Hij wist, dat in aller hart ook van de tienduizenden in alle oorden des lands, die zoo vriendelijk zijn geweest, om het hier betoonde bewijs van sympathie te steunen, de overtuiging leeft, dat van al die uitvloeiingen van sympathie, die dezen dag als lichtwolk omstraalden, niets aan den mensch wordt geofferd, maar dat wij alle vreugde van het verleden en van dezen dag nederleggen aan de voeten van onzen Heiland. En voorts eindigde hij zijn antwoord met dit treffend gezegde: „Of na dezen dag nog vele jaren levens mij gegund zullen worden, is in Gods hand. Wij zien vaak hoe de bloem wel sierlijk pronkt, maar straks van den stengel valt. Meer dan ooit gaat thans mijn gepeins naar Boven. Maar zoolang het God den Heere behaagt mij nog kracht voor ziel en lichaam te schenken, moge het uiterste van die kracht altoos U blijven toegevoegd, getrouwe mannenbroeders, en in ons samenwerken die God worden verheerlijkt, Die alleen de krachten geeft". Moge die wensch van den geëerden man rijkelijk vervuld worden. Spare God, de Heere, hem nog tot in lengte van dagen voor ons dierbaar vaderland. Zij het hem gegeven ons nog met menig kostelijke vrucht van zijn geloovig denken te verrijken. En mocht het den Heere behagen hem nog andermaal als minister tot de regeering te roepen, gelijk ook de vrome Qladstone in Engeland zelfs op 84-jarigen leeftijd daartoe geroepen werd, dan stelle Hij hem andermaal tot rijken zegen voor Vorstin en Vaderland en tot glorie van den Name des Heeren, Wien te belijden op elk terrein des levens zijn lust en leven is. S. De Graafschapper. Doctor Abraham Kuyper. 1837—29 October- 1907. Weemoedige gedachte: onze voormannen, door wie de Heere onze God, gedurende de laatste 50 jaren, Nederland heeft willen zegenen, komen langzamerhand op leeftijd. Zij naderen voor dit aardsche leven de grenspaal, waarop staat geschreven: „zeventig jaren, of zoo we zeer sterk zijn tachtig jaren." Nog niet lang geleden hadden wij het voorrecht het heuglijk feit te gedenken, dat onze de Savornin Lohman en onze Pierson hun 70sten jaardag mochten vieren. Heden, Dinsdag 29 October, hebben wij het niet minder groote voorrecht van onzen Dr. Kuyper met zijn 70sten verjaardag hartelijk geluk te mogen wenschen. Het ligt niet op onzen weg de beteekenis van zijn leven voor volk en vaderland te schetsen. Wij laten dat gaarne aan de geschiedenis over. Maar ieder die, onbevooroordeeld, een blik slaat op dit leven, rijk aan arbeid, rijk aan strijd, rijk aan overwinning, kan een gevoel van bewondering niet onderdrukken voor de groote talenten, die aan hem zijn geschonken. Echter komt niet alleen een gevoel van bewondering, maar ook van dankbaarheid in ons op voor den zegen, dien God ons in dezen eminenten man heeft geschonken. Veel en velerlei is de arbeid, die door.hem is tot stand gebracht. Een belangrijk stuk geschiedenis van het Nederlandsche volksleven van den laatsten tijd is met zijn leven en arbeid als saamgeweven- Wie zich maar iets van de gebeurtenissen op het gebied van wetenschap en kunst, van kerk en school, van Staat en Maatschappij herinnert, weet welken machtigen invloed deze doctor theologiae heeft uitgeoefend. Weinigen is het gegeven, op een tijd, waarin zij leven, zoo krachtig den stempel hunner persoonlijkheid te drukken, als hij heeft gedaan. Schoon theoloog van aanleg, heeft hij zich niet tot het erf der heilige theologie beperkt. Op schier ieder gebied van het weten en kunnen heeft hij zijn voet gezet. Hij is een man van wetenschap als weinigen stichter, bestuurder, hoogleeraar van een Universiteit een journalist, die aan heel de dagbladpers les en voorbeeld heeft gegeven, hoe men een blad moet redigeeren — organisator en hoofd'van een politieke partij, die reeds twee malen mede de eer had regeeringspartij te zijn — een Staatsman van den eersten rang, met wien iedere partij, willens of onwillens, rekening moet houden. En hoe veelzijdig en breed deze arbeid ook geweest is, toch loopt door alles een draad, gaat alles van een beginsel uit: „Ik geloof in God, den Vader, den Almachtigen Schepper des hemels en der aarde." Evenals wijlen Mr. Groen van Prinsterer is Dr. Kuyper voor alles Evangelie-belijder geweest, in den geest van Calvijn. Zijn levensdoel was, het Nederlandsche volk weer te doen buigen voor der Vaderen God, en dit volk wederom aan des Heeren Woord en Zijne ordinantiën te binden. Wij danken den Heere onzen God voor deze waarlijk groote mannen, door wie Hij ons in de laatste halve eeuw zooveel goeds heeft geschonken. Gaarne bieden wij thans aan den 70-jarigen Dr. Kuyper onze dankbare hulde. Spare de Heere Hem nog lang voor ons land en volk en gunne Hij hem nog veel te arbeiden tot eere Zijns Naams. Haagsche Stemmen. Dr. A. Kuyper. 1837—29 October—1907. Dinsdag 29 October zal Dr. Kuyper den leeftijd bereikt hebben, waarop de hoogleeraren aan de Rijks-universiteiten worden gepensioneerd en verreweg de meeste menschen zich geheel of ten deele aan hun gewonen arbeid gaan onttrekken. Aan een buitengewoon man als deze zeventigjarige moet, naar het schijnt, een andere maatstaf worden aangelegd. Hij is singulier in alles, ook wat den leeftijd aangaat. Die hem heeft gadegeslagen op 17 October in „De Werkende Stand" te Amsterdam als voorzitter van de Deputaten-vergadering — waar een door sommige kiesverenigingen en door een paar bladen opgeschroefde oppositie eenige spanning had veroorzaakt — die zou hem een vijftiger geschat hebben: zoo helder nog was de klank van zijn stem, zoo handig en gevat was hij in zijn antwoorden, zoo krachtig en taktvol, zoo jeugdig-veerkrachtig y was zijn leiding. Op 69-jarigen leeftijd maakte hij een lange en vermoeiende reis om de Middellandsche zee, de oude Wereldzee, bezocht hij zelfs Palestina; en toen hij van deze reis terugkwam, werd aan rust niet gedacht, maar zette hij zich onmiddellijk gereed tot het schrijven van zijn reisboek, waarvan het eerste omvangrijke deel thans is verschenen; nam hij de hoofdredactie van De Heraut en van De Standaard weder op zich en stond zijn deur als van ouds open voor een ieder, die hem over aangelegenheden van kerkelijken, politieken, socialen, nationalen of internationalen aard wenschte te spreken. Een man van vele besognes, singulier in alles werd van Oldenbarneveldt getuigd. Het kan met niet minder recht van Dr. Kuyper gezegd worden. Nog staat hij in zijn volle kracht; nog is zijn pen vruchtbaar als geen andere; nog gaat er een actie van hem uit. waartegen socialisten en vrijzinnigen voortdurend op hun hoede moeten blijven; nóg is hij de krachtige held in volle wapenrusting, strijdende tegen de onikerstening der natie. Nog is zijn kracht ongebroken — na zoo langdurig, veelbewogen, werkzaam leven. Veelbewogen was het leven van dezen theoloog, journalist, socioloog en staatsman ongetwijfeld. Al wat op politiek gebied, op het terrein van het onderwijs en van de sociale wetgeving, niet het minst ten aanzien van de kerkelijke beweging in de laatste 30 a 40 jaren is voorgevallen, ging niet buiten hem om; integendeel, hij stond er midden in, gaf er leiding aan en zijn leiding werd door een ieder erkend. De geschiedenis van Nederland sinds 1870 is voor het grootste gedeelte ook de geschiedenis van het leven van Dr. Kuyper. In het jaar van zijn geboorte woedde nog de veivolging tegen de afgescheidenen, werden de Da Costianen, de fijnen, gehaat en bespot. In 1844 werd het openlijk gezegd, dat Da Costa geen hoogleeraar te Amsterdam kon worden,' omdat hij een fijne was. Groen van Prinsterer streed en protesteerde tegen de aanranding van de vrijheid in het kerkelijk leven, tegen de uitsluiting en tegen de liberaliseering van het Nederlandsche volk. En wel begon een frisschere wind in de regeeringskringen te waaien, werd men milder ten opzichte van de vrijheid van beweging, toen Thorbecke niet alleen met het conservatisme gebroken, doch zich ook aan het hoofd van den vooruitgang had gesteld doch de liberaliseering van de natie, het ontnemen van het christelijk cachet aan de openbare instellingen, de bevordering van modernisme en ongeloof onder het onware étiket van neutraal, dat alles ging door, onverschillig of de vrijzinnigheid in haar conservatieven vorm dan wel in haar vooruitstrevenden vorm den toon aangaf. De strijd van Groen van Prinsterer is een buitengewoon gezegende geweest voor ons land en ons volk. Hoe zou t er thans in Nederland niet geheel anders uitzien, indien die Christen-staatsman zich niet met kracht tegen het liberalisme had verzet! Maar tevens moet er bijgevoegd worden, dat naar den mensch gesproken Groens arbeid volkomen nutteloos zoude zijn geweest, indien naar Gods raad niet een man gereed had gestaan om dien arbeid voort te zetten. Voort te zetten ook op andere manier dan Groen had gearbeid. Deze bepaalde zich in hoofdzaak tot getuigen, tot het duidelijk maken van de tegenstelling tusschen hetgeen uit de rede en hetgeen uit Gods Woord voortvloeide, tot het protesteeren tegen de partij van de Revolutie, dat zij de anti-these in het leven van Volk en Overheid had gebracht. Dr. Kuypers arbeid sloot zich daarbij volkomen aan. Doch hij organiseerde het verzet tegen de verdere liberaliseering van ons volk, tegen de verdrukking en de uit- sluiting van onze christelijke en historische beginselen; en bovendien, hij wierp zich met al de kracht, die God hem gegeven had, op de actueele politiek. De georganiseerde anti-revolutionaire partij, de Unie „een school met den Bijbel", Patrimonium, een anti-revolutionaire Kamerclub — het zijn alle vruchten van den arbeid van Dr. Kuyper, die hierbij evenwel den onmisbaren steun had van een man als De Savornin Lohman. Vraagt men nu welk nut deze arbeid heeft gehad, dan is het voldoende voor het antwoord om te wijzen op de tegenstelling van 1837 en 1907. In 1837 vervolging en verachting van het christelijk volksdeel — thans in 1907 hebben vrijzinnigen en socialisten terdege rekening met ons te houden, is er van vervolging geen sprake meer, en genieten wij ten opzichte van het onderwijs een vrijheid, die Da Costa en Groen van Prinsterer moeilijk zich hebben kunnen indenken. In 1837 was het liberalisme, toen in zijn conservatieven vorm, de heerschende richting. Een richting, die eenerzijds geen vrijheid toeliet op kerkelijk en schoolgebied en anderzijds niet toestond, dat de bandeloosheid in de maatschappelijke verhoudingen zou worden weggenomen. Tegen die richting heeft Dr. Kuyper jaren lang gestreden. Wat het liberalisme niet scheen te zien, zag hij. Dit, dat bij het stelsel van laat-maar-loopen de groote schare van arbeiders moest verbitterd worden; waarom hij dan ook, geheel in aansluiting met den eisch onzer beginselen, reeds in 1874 aandrong op een wetboek op den arbeid, toen al wat liberaal was daarmede den draak stak. Thans in 1907 is de macht van het liberalisme gebroken, worden oze vrijheden door die richting niet meer bedreigd; maar is, naar de voorspelling van Groen en Kuyper beiden uit de vrijzinnigheid het socialisme voortgekomen; het socialisme, dat nu de vijand is van de Christelijke partijen, in veel sterker mate dan het liberalisme. Indien al wat geloovig was in den lande aan de voorspellingen van Groen en Kuyper waarde had gehecht, indien alle belijders van stonden aan zich om de banier van Groen hadden geschaard — voorzeker zou het socialisme nimmer de beteekenis hebben verkregen, zooals het nu heeft of verkrijgt. Dat het socialisme nog niet machtiger is, hebben we ongetwijfeld te danken aan het kloeke optreden van de anti-revolutionaire partij onder de bezielde leiding van Dr. Kuyper. Daarom ook hopen wij, dat Dr. Kuyper nog lang voor ons land en volk gespaard moge blijven, en dat voorts de beide partijen, de anti-revolutionaire en de Christelijk-historische die beide staan op den grondslag der beginselen, door Groen aangegeven — gezamenlijk mogen blijven strijden voor de vrijheden en rechten van het Christelijk volksdeel en tegen alle richtingen, die met de ordinantiën Gods geen rekening willen houden. Van zelf sluit zich hierbij de wensch aan, dat Dr. Kuyper en Mr. Lohman, zij t dan in verschillend partij-verband, niet tegenover elkander maar naast elkander in dezen ernstigen strijd zullen staan. Aan die twee staatslieden, die nu beiden den zeventigjarigen leeftijd hebben bereikt, heeft ons Christenvolk, heeft geheel ons Vaderland, zeer veel te danken. De Heere spare hen beiden nog lange jaren voor ons Vaderland. Redactie Haagsche Stemmen. * * * Op Dr. Kuyper's 70ste" verjaardag. Toen Dr. Kuyper optrad, stond de anti-revolutionaire richting hier te lande bij een mijlpaal op haar weg. Groen van Prinsterer had, met zijn beide getrouwen Mackay en Elout en enkele jongeren, zijn lange nobele leven besteed in het blootleggen van den aard der Revolutie, in het beschrijven van de geschiedenis onzer natie, in de poging om in Staat en kerk en maatschappij, op het gebied van het onderwijs vooral, de natie terug te leiden tot de goede oude paden. Maar hij naderde den eindpaal van zijn loopbaan en zou straks, in zijn laatste Nederlandsche Gedachten, zijn „Mémoires", zijn Gedenkschriften gelijk wij Hollanders zeggen, voor het nageslacht te boek stellen. Hoe zou het gaan, als hij het hoofd ter rust zou leggen en de staf des leiders, vaak onder tranen, maar met onbezweken trouw door hem gevoerd, aan zijn hand ontzinken zou? Woordvoerder was hij geweest van velen in den lande, die hoezeer in verschillende groepen verspreid, toch eendrachtig zich om zijn persoon hadden geschaard en naar zijn raadgeving hadden geluisterd. Al hadden ze hem nooit gezien, zijn geloof was hun geloof, en daarom was zijn naam hun dierbaar, en zijn woord hun gids op het kronkelend pad der politiek. Zouden nu, na zijn verscheiden, de anti-revolutionairen in den lande, in losse fragmenten, onsamenhangend en zonder gemeenschappelijke leuze, uiteengaan, en het vereenigingspunt dat zij in den persoon van Groen vonden, verliezen? Zou daarmee de eendracht die macht maakt teloor moeten gaan? Meer nog. Zou er iemand uit zijn volgelingen opstaan, die van uit het alles omvattend hoofdbeginsel, dat hij ons geleerd had, de draden zou weten voort te spinnen en tot een ordelijk weefsel samen te vlechten, zoodat het drievoudig snoer. God, Nederland en Oranje, weer opnieuw voor het oog der natie schitteren en met de oude onverbleekte kleuren haar weer zou gaan bekoren? Dat kon vooraf niemand zeggen. Ook weten de ouderen onder ons, dat er in anti-revolutionaire kringen zelden over gedacht, bijna nooit over gesproken werd. Men denkt, in het bezit van rijkdom, zoo weinig aan wat er gebeuren zou, wanneer men eens arm werd. Destemeer danken wij dan op dezen Dr. Kuyper's zeventigsten jaardag God. die onder de natiën ook onze natie een plaats der eere gaf, dat Hij in dezen man ons toen een nieuwen leider beschikte, op wien Groen nog bij zijn leven zijn mantel werpen en dien hij als zijn opvolger aanwijzen mocht. Zijn opvolger! Niet in slaafschen zin, maar als oorspronkelijk denker; mèt Groen het heilloos Revolutie-wezen in zijn diepte naspeurend; niet eens zijn leerling; van uit een geheel andere denkwereld, evenals Groen tot omhelzing der beslissende antithese, die daar ligt in het woord: tegen de Revolutie het Evangelie, gekomen; en nu ook bereid om, naast en onder Groen, met het oude Teisterbantsche vaandel den strijd voort te zetten en vol te houden, zoolang God hem adem en kracht zou verleenen. „Je Maintiendrai!" In dat prachtig devies onzer Oranjes ligt toch eigenlijk alles samengevat, waarom het ging, en waaraan Dr. Kuyper zijn riddereer en zijn machtig wapen verpand heeft. En wars van menschenvergoding als we zijn, is het ons daarom te meer behoefte dankbaar te erkennen met wat buitengewone gaven God hem toegerust heeft, om deze schoone taak tot op den huidigen dag voor de natie te vervullen. Wie met ons gelooft, dat God zelf de leiders verwekt, aan wier verstandelijk en zedelijk overwicht de geesten zich onderwerpen; dat Hij de leiders juist met die gaven toerust, welke zij op den hun voorbestemden post zullen behoeven, die stemt met ons in, als we op dezen dag naar oud-Joodsche wijze een Steen der Hulpe oprichten en Gods daden herdenken met het woord: Eben Haëzer! Ondienstig en onnoodig ware het op dit oogenblik uit te weiden over al wat Dr. Kuyper als geleerde en staatsman, als journalist en volksman in zijn lange openbare leven gepresteerd heeft. Nog minder zou het voegen de gunstige en ongunstige krijgsavonturen op te halen, die hij als goed ïidder opzijn tochten ontmoet, en de gevechten en schermutselingen die hij daarbij geleverd heeft. Dat blijve bouwstof voor zijn biografie, die nog in lang niet geschreven worde. Heden danken we den Vader der geesten voor wat Hij ons in hem en door hem heeft geschonken. Danken we hem-zelf voor de jarenlange trouw en moed, waarmeê hij onze hoogste volksbelangen heeft bepleit. En vatten alles samen in de bede. dat God hem spare bij gezondheid en krachten, om nog vele, vele jaren ons volk den weg te wijzen op zoo velerlei gebied, — den weg die in het Woord ons is geleerd! A. BRUMMELKAMP. * * * De Heere zal genade en eere geven. Het is voor allen, die den Heere vreezen, eene oorzaak van groote blijdschap, dat zij mogen zien hoe getrouw Jehova de beloften vervult, welke Hij aan Zijn gunstge- nooten wilde schenken. Daarom voegt hun ook aandachtige opmerkzaamheid op den a s. 29sten October, als onze hooggeachte Dr. A. Kuyper den weg herdenken zal, dien zijn trouwe God hem nu zeventig jaren lang geleid heeft. Wij moeten op dien dag in de eerste plaats letten op den Heere en Zijne groote daden, welke Hij door zondige en gebrekkige menschen verricht. En dan vooral zien, hoe s Heeren genade — en die alleen — hem groot heeft gemaakt, ja den haat en den tegenstand der vijanden zelfs tot een eere deed zijn voor dezen getrouwen belijder. Wanneer Kuyper niet had geleerd alleen bij genade te leven, hoe zou hij den strijd hebben volgehouden? Wanneer hij niet door het geloof de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom geacht had dan de schatten in Egypte, hoe zou hij de eere der wereld hebben kunnen prijsgeven? Doch nu zijn God hem geeft met allen die hem liefhebben zich te mogen verheugen in de groote barmhartigheid, welke hem geschied is, verblijden we ons met den beminden jubilaris om de genade en de eere beide, waarmede God hem kroont nu hij op een zoo welbesteed gedeelte van zijn leven mag terugzien, en als Jacob mag uitroepen: „Ik ben geringer dan al deze weldadigheid en dan al deze trouw, die Gij aan uwen knecht gedaan hebt; want ik ben met mijnen staf over de Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden." In dezen geest moge de feestviering van 29 October geschieden. Dan kan Kuyper weer zeggen als in 1897: „Omdat gijzelve uw feest met dien toon hebt ingezet, daarom open ik de armen, en roep het u toe: werpt vrij uw kransen en uw kronen herwaarts, mits gij mij maar toestaat, dat ik ze alle saam weer van mijn hoofd en mijn borst afneem, om ze, zelf alle glans en glorie terugwijzend, diep eerbiedig neder te werpen aan den voet van den Troon van het Lam." Dan wordt Gods naam in hem geprezen. Dan worden we er ook voor behoed onze groote mannen te eeren omdat we zelf te slap en krachteloos zijn om trouwen, inspannenden arbeid in Gods koningrijk te verrichten. Wie Kuyper wil eeren, kan niet beter doen dan onder biddend opzien tot den God des Verbonds het goede te zoeken voor Jeruzalem en met alle gaven, die de Heere verleent, den strijd aan te binden op velerlei gebied des levens tegen Satan en voor den Christus. Dr. J. C. DE MOOR. * * * 29 October 1837—29 October 1907. 29 October is de dag, die met gulden letters in de historie der anti-revolutionaire partij geschreven staat. Op dien datum mag het anti-revolutionaire volk telken jare met groote dankbaarheid het feit herdenken, hoe door de gunste Gods het leven gespaard bleef van den man, den leider der partij, die immer op zoo uitnemende wijze de vertolker zijner beginselen was; die, met de rijke talenten hem toebedeeld, woekerde; van wiens machtige figuur een ongekende kracht uitging; en wiens persoon daarom voor hen zoo aantrekkelijk was, omdat in zijn hart zoo menige snaar trilde van liefde tot de beginselen, die, naar het eeuwigblijvend Woord Gods zijnde, hem één deden zijn met dat deel van ons volk, dat hem had leeren kennen en liefhebben. 29 October was steeds een blijde dag voor die velen in den lande, die met Dr. Kuyper het lief en leed hadden doorgemaakt, die met hem de koude van den nacht en de hitte des daags hadden gedragen; maar ook voor de jongeren in de strijdende garde was die dag der gedachtenis eene heerlijke opwekking om zich aan te gorden en mede op te trekken onder het vaandel van het anti-revolutionaire beginsel. 29 October stemde jaarlijks tot vreugde, en waar aan dien dag dit jaar een bijzondere beteekenis verbonden is, daar mogen dit keer de blijdschap en de dankbaarheid ten top stijgen. Het is het 70-jarig jubilé, dat ons anti-revolutionaire volk op Dinsdag aanstaande oproept, om zich te verheugen en te verblijden en God te danken voor het voorrecht, dat we genieten mogen, om Dr. Kuyper nog te bezitten. Bij die gelegenheid willen we hem als den grooten politieken strateeg huldigen. Naast tacticus was de leider der anti-revolutionaire partij bovenal strateeg. Bij elke worsteling op het politieke slagveld wist hij beter dan elk ander het strategisch punt te kiezen, waarvan de machtige drang om te overwinnen uitging. Dr. Kuyper zocht zijn kracht niet in het leveren van een gevecht met den vijand, maar hij drong den vijand naar het slagveld. Geen strijd in het klein werd door hem begeerd, maar een aanvatten van den vijand daar, waar de beslissing kon bevochten worden. En daarin was Dr. Kuyper strateeg. Aan dien scherpen blik van haren leider heeft de antirevolutionaire partij het te danken, dat zij, klein als zij in de dagen van Groen was, op dit oogenblik eene staatkundige partij vormt, waarmede door den tegenstander geducht rekening gehouden wordt. Op den 70sten verjaardag van onzen leider-strateeg, op 29 October a.s., willen wij D. V. als anti-revolutionairen Dr. Kuyper onzen dank komen brengen voor alles wat hij onder den zegen Gods ter eere der beginselen deed. Moge hij nog vele jaren gespaard blijven en zij het hem daarbij gegeven, ook zijn levensavond nog te mogen bebesteden in al dat werk, wat hem zijn gansche leven dier- baar WaS- L. F. DUYMAER VAN TWIST. * * * 29 October 1907. De aanstaande 29ste October zij een dag van blijdschap, een dag van erkenning en van hulde. Dr. A. Kuyper hoopt zijn zeventigsten verjaardag te vieren. Breed zal zijn de kring van hen, die hem dien dag opnieuw van hunne hartelijke genegenheid en hoogachting de verzekering willen geven; maar breeder nog de kring van hen, die in stille dankbaarheid — wellicht met een traan in het 00g — medevieren zijn feestdag, want Dr. Kuyper heeft zich in de harten van vele Nederlanders een monument gesticht, een monument van dank en bewondering, En nu denke men niet allereerst aan zijn beide groote scheppingen op politiek en wetenschappelijk gebied, aan de georganiseerde anti-revolutionaire partij, de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag. Zeker, voor de leden dezer partij en de leerlingen dezer Hoogeschool heeft de persoon van Dr. Kuyper gansch bizondere beteekenis. Maar ook velen, die zich onttrokken aan de partij en niet steunden de Universiteit, omdat zij van zóó strijdvaardig optreden — van zóó scherpe belijning schade duchtten voor de teederheid en de breedheid van het nationaal christelijk leven, deelen van ganscher harte in de blijdschap van dezen feestdag, en vereenigen zich in de bede dat God dezen kloeken strijder nog vele jaren spare voor het Nederlandsche Volk. En waarom dat? Omdat Dr. Kuyper trouw heeft gewaakt. Omdat hij machtig arbeidde. De Nederlandsche natie heeft een korte, maar ernstige geschiedenis. De oorsprong van haar volksbestaan, het geheim harer kracht, wortelt niet in de heidensche oudheid, noch in de duistere middeleeuwen. Het Nederlandsche volk dankt zijn geboorte en bloei aan de godsdienstige ontwaking in de 16de eeuw. Ontneem ons volk zijn geloof, ondergraaf dien levensbodem, en sneller dan bij eenig ander volk, zal instorten het gebouw zijner kracht en zelfstandigheid. Het is Dr. Kuyper, die nooit heeft opgehouden deze waarheid te prediken, tegen dat gevaar te waarschuwen, met al de macht zijner zeldzame gaven. En daarvoor dankt hem ons hart. Doch er is meer. De parlementaire instellingen, waaraan ook wij ons onderwerpen, al bewonderen wij ze niet. brengen mede dat in bepaalde politieke omstandigheden de leiders van zekere groepen door de Koningin geroepen worden tot de taak van regeeren. Zoo riep Hare Majesteit, na de verkiezingen van 1901, Dr. Kuyper. Toen heeft hij bewezen, dat in de beginselen, die hij beleed, kracht school ook voor de besturing van ons volk. Toen toonde hij met de daad, dat op die beproefde grondslagen kon worden opgetrokken een gebouw van regeeringsbeleid. En daarvoor brengen wij hem hulde. En nu zullen er ook op dezen feestdag zijn, die zich verre houden en die uitroepen: „Ja, maar dien dag en dien dag!" Zeker, de hitte van den kerkelijken en staatkundigen strijd bracht pijnlijke oogenblikken. Maar zullen wij daaraan gedenken, nu de wonden zijn geheeld ? Zullen wij daaraan gedenken op dezen feestdag, nu voor zóóveel is te danken? Dit zij verre, zeer verre van ons. Welken wensch brengen wij den jubilaris op zijn feestdag? Dat hem gegeven worde grootheid en eere en overwinning over zijne tegenstanders? Neen, dit niet. Wij wenschen Dr. Kuyper nog menig jaar van kracht en van blijdschap, kracht om te werken tot zegen van ons blijdschap in het opmerken hoe bij de burgers van Nederland leeft en bloeit de trouw aan de beproefde Chris- telijk-Nationale beginselen, die ons volk gelukkig maakten en aan welker ontwikkeling op elk terrein des levens hij zelve zijne groote talenten heeft gewijd. J. R. SNOECK HENKEMANS. * * * Oud, niet verouderd. Wie als ik de genotvolle Deputatenvergadering van 17 1.1. heeft bijgewoond, heeft zich met mij kunnen verbazen en verheugen over de krachtige figuur van onzen leider. Inderdaad, zijn haar is niet vergrijsd, zijn stem niet verzwakt, zijn geest even helder en frisch, zijn leiding krachtig, in één woord, alles deed denken aan iemand in de kracht van zijn leven. Moge die krachtvolle figuur nog lange zóó blijven: het beeld van ons beginsel, evenals hij oud, doch niet verouderd. T. VAN DEN HOORN. * * * Een weeldedag. „Twee wereldbeschouwingen worstelen met elkaar in een „kamp op leven en dood. Het Modernisme wil een wereld „uit den natuurlijken mensch en dien mensch uit de natuur „opbouwen, en daarentegen al wie voor Christus als den „Zone Gods eerbiediglijk neerknielt, wil voor de wereld de „Christelijke erfenis bewaren, om haar, dank zij die erfenis, „een nog hooger ontwikkeling te doen tegengaan. Dat is „de strijd in Europa, de strijd ook in Amerika en het is rdie principieele strijd, die in het kleine Nederland straks „veertig jaren van mijn ten avond neigend leven heeft „uitgeput". Zoo sprak in October 1898 aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan Dr. Kuyper in zijn Stone-lezingen. Wie echter nu in October 1907 op de Deputatenvergadering, of waar dan ook, het voorrecht had den Oud-Minister van Binnenlandsche Zaken uit het vorig Kabinet te zien en te hooren, acht zich gelukkig de laatste woorden wel wat in twijfel te mogen trekken. Niet alsof door hem niet alle kracht 40 jaar lang in den strijd voor de Christelijke erfenis zou zijn ingezet, maar vergaan is ze niet en het leven moge ten avond neigen, er zijn ook vele dagen in het jaar, waarop de dalende zon aan den Westerhemel in glans en kracht haar morgen en middag overtreft. Of spreekt het Sabbatslied niet van een vruchten dragen in den grijzen ouderdom, van een vet en groen zijn ook nog in den levensavond, om te verkondigen, dat de Heere recht is? Meer dan veertig jaren is dit het streven van Dr. Kuyper geweest, welnu we mogen nog goede hope hebben voor de toekomst. Het spreekt van zelf dat wie zooals hij, onvermoeid, dag aan dag, in kristallen taal inging tegen den geest der eeuw en opkwam voor Gods ordinantiën, daarbij op machtigen tegenstand moest stooten en menig oogenblik van smaad en verguizing doorleven. Daarom was het een goede gedachte van eenige zijner vrienden zijn 70sten verjaardag, den 29sten dezer maand, te maken tot een dag, die tegen veel kan opwegen. Moge het een weeldedag voor hem zijn, die verheft en sterkt en nieuwen moed doet vinden in de bewijzen van sympathie en medeleven van allen, die eenzelfde beginsel met hem belijden. Daaraan hebben onze voormannen behoefte. En kunnen uit den aard der zaak niet allen, die het wel zouden wenschen, hem persoonlijk de bewijzen hunner liefde en hoogachting geven, één ding kunnen we toch allen wel doen. We kunnen zijn persoon en arbeid met onze gebeden omringen, met onze gebeden om verlichtende, versterkende en bewarende genade. Hooger weelde nog dan die het menschenhart kan smaken in de genegenheid en goedkeuring der menschen, geniet het hart van den Christen in de gemeenschap, de liefde en de goedkeuring van zijnen God. Moge die in rijke mate Dr. Kuypers deel zijn en stelle de Heere hem nog tot rijken zegen tot in lengte van dagen. L L00IjEN * * * Dr. Kuyper en de Jongeren. Het zou interessant zijn, onder hen, die in engeren en in ruimeren kring, Dr. Kuypers geestverwanten mogen genoemd worden, eens deze rondvraag te doen: Wat waardeert ge het meest in Dr. Kuyper en wat hebt ge, voor u persoonlijk, aan hem te danken ? In den vorm zouden de antwoorden vermoedelijk hopeloos uiteenloopen, maar in kern en wezen der zaak zouden ze voor de meerderheid tot ééne groote rubriek zijn terug te brengen. Ge kunt dat reeds bemerken, als ge met uwe vrienden en bekenden eens een vertrouwelijk, intiem gesprek over Dr. Kuyper hebt, en het dan verneemt, dat zij het meeste van wat er in hun gedachtenwereld groots en schoons is, menschelijkerwijs gesproken van Dr. Kuyper hebben overgenomen. Een onzer eerste christen-paedagogen, zelfstandig denker bij uitnemendheid, zeide mij eens, dat hij dat zelfstandig logisch denken van Dr. Kuyper geleerd had. Wel te verstaan dan, het denken in een bepaalde richting, het streng religieus denken, als ik het zoo noemen mag. Het antwoord van dien paedogoog onderschrijven de meesten der onzen. Waarom? Omdat Dr. Kuyper overal en altoos ons voorgehouden heeft, dat op ieder terrein des levens — het moge schijnbaar nog zoo van alle verband met de religie los zijn — allereerst deze vraag om een antwoord roept: Hoe eischt het de eere van onzen Koning Jezus? Omdat het antwoord op die vraag bij hem zelve besliste over al wat hij deed, wat hij deed ook voor de groote partij die zich aan zijn leiding had toevertrouwd, en hij haar leerde, ook harerzijds dat antwoord richtsnoer te laten zijn bij alle denken in de eerste plaats, en dan bij alle spreken of zwijgen, bij alle doen of laten. Voor de jongeren geldt dit alles in dubbele mate. Voor de jongeren, die geboren werden toen Dr. Kuypers arbeid al was aangevangen; die in het ouderlijk huis van jongs af eerbied voor Dr. Kuyper en waardeering van zijn arbeid geleerd hebben. Voor de jongeren, die groot geworden zijn bij den Bijbel en Dr. Kuypers geschriften, om het zoo nu maar eens uit te drukken. Voor de jongeren — nog eenmaal — die van hun prille jeugd af gewend zijn aan dat intensief christelijk denken, waaraan Dr. Kuyper hunne ouders wende. Hierin ligt dan ook Dr. Kuypers grootste glorie in het oog der jongeren. Daarom danken zij God voor al wat hij aan het Nederlandsche volk in Dr. Kuyper schonk. Daarom hebben ze hem zoo lief. Daarom vertrouwen ze hem zoo geheel en al en volgen ze hem zoo gaarne waar hij hen leidt. Daarom gaan ze voor hem, als 't zijn moet, door 'i vuur. JOHAN A. NEDERBRAOT. 10 De Heraut. 29 October 1907. In deze week is de 29ste October, de dag, waarop Prof. Dr A. Kuyper zijn 70sten jaardag nog in volle levenskracht vieren mocht, in heel ons land voor zeer velen een blijde gedenkdag geweest. Daarvoor was ook waarlijk wel alle reden; en dan zeker allereerst voor den grooten kring waarin De Heraut wordt gelezen, en waarin de beteekenis van dien gedenkdag juist daarom zoo bijzonder goed wordt begrepen. Immers is het Dr. A. Kuyper, door wien 30 jaar geleden de tegenwoordige Heraut in het leven is geroepen, en aan wien te danken is, dat die uitgave niet slechts levensvatbaarheid had, maar ook zoo uitnemend slaagde, dat zij voor de leiding der geesten in zeer ruimen kring van de grootste beteekenis werd. Al die jaren is er bijna geen nummer verschenen, aan welks inhoud hijzelf niet had medegewerkt; zelfs in de jaren dat hij als raadsman der Kroon met ander werk overladen was, vond hij altijd nog tijd voor het schrijven eener meditatie; en vóór dien tijd, van den aanvang af, was steeds ver het grootste gedeelte van hetgeen den lezers werd aangeboden, van hemzelven afkomstig. Wat hij in dit groote blad, met zijn vijf kolommen op elke bladzijde, wekelijks leverde, had telkens bijna den omvang eenér brochure. En met onverzwakte energie heeft hij die verbazingwekkende productie week aan week, bijna een kwart eeuw lang, met de meeste regelmaat volgehouden. Toch is wat het meest daarbij treft, nog niet eens het vullen van zoo groote plaatsruimte; maar veel meer nog de wijze waarop dat geschiedde, doordat in alle die opstellen inhoud en vorm met elkander samenwerkten, om ze bij alle degelijkheid tevens boeiend en bij alle diepzinnigheid toch verstaanbaar te maken, en doordat voortdurend gerekend werd met de onderscheidene geestelijke behoeften waarin te voorzien was. Voeding, stichting en leiding was er bij ieder nummer, in een voorstuk voor het hoofd, in eene meditatie voor het hart, en in leidende artikelen voor het leven, vooral voor het kerkelijk leven; terwijl tevens het verband tusschen dat alles telkens duidelijk in het licht kwam. Inderdaad een arbeid, die, met al de daarvoor noodige studie, op zichzelf reeds genoeg zou zijn om bij hem, die zich daaraan wijdde, al zijn tijd en krachten in beslag te nemen. Bij Dr. Kuyper echter is dit alles nog maar een deel geweest van zijn levenstaak. Op zijn feestdag was er ook te gedenken aan nog heel wat anderen arbeid, voor staat en maatschappij, voor kerk en school, voor wetenschap en kunst, ja voor bijna ieder gebied van het menschelijk leven. En van dat alles was zooveel te zeggen, dat zelfs zijn arbeid voor De Heraut daarbij nauwelijks kon vermeld worden. Schijnbaar kwam die arbeid dan op den achtergrond; maar toch ook slechts schijnbaar. Wat in de diepte ligt, valt natuurlijk niet het meest in het oog. Maar bij een gebouw komt het toch juist op het fundament wel het meest aan. En nu kan veilig gezegd worden, dat het bovenal De Heraut is, die voor al wat Dr. Kuyper heeft tot stand gebracht, den grondslag gelegd heeft. Aan dien rusteloos voortgezetten arbeid is het, door den zegen Gods, te danken, dat een kring die steeds grooter werd, allengs meer geleerd heeft, bij zijn denken en handelen de beginselen te volgen die Gods Woord ons aangeeft. En niet minder is daaraan te danken, dat de schrijver zich bij toeneming verblijden mocht in de hartelijke sympathie en het onbepaald vertrouwen van die groote menigte, die gevoelde hoeveel leering en opwekking en bemoediging zij van hem ontving. De Heraut is een kerkelijk en godsdienstig weekblad, in onder- scheiding van bladen, die een politiek, of een sociaal, of welk ander karakter ook, dragen. Maar zijn werking heeft zich wel op ieder gebied zeer sterk doen gevoelen. Trouwens, dat kon ook niet anders. En de groote trouw, die door Dr. Kuyper aan dit blad steeds betoond is, is wel een bewijs te meer voor zijn juisten blik op den gang van het leven, dat, althans in gezonden toestand, niet door de stof, maar door den geest wordt geleid en beheerscht. Laten alle trouwe Heraut-\e:zers aan dien arbeid denken, met dank aan God, wien het in Zijn vrijmacht behaagde, aan één enkel mensch zooveel gaven te schenken; hem daarbij ook de begeerte te schenken om die gaven te besteden in den dienst des Heeren; en hem te vergunnen dat te blijven doen, met een ongebroken kracht, ook nog in zijn 70ste levensjaar. En daaraan pare zich dan de bede, dat de God zijns levens hem nog jaren lang daartoe sterke, tot voldoening en vreugde voor hemzelven, tot een rijken zegen voor velen, en tot eer van des Heeren Naam. F. L. RUTGERS. De Hilver- en Vechtbode. Het Kuyper-jubileum. Heden is het de dag, waarop Dr. A. Kuyper de zeventig heeft bereikt. Uit alle oorden van ons land zullen hem blijken van hulde worden gebracht, nu God hem dit kroonjaai deed beleven. En indien God op dezen dag de beden verhoort van het A.-R. volk van Nederland van Noord tot Zuid, zoo spaart Hij onzen leider nog menig jaar, ons tot zegen. De zeventig jaren bereiken naar het woord des dichters alleen de sterken. Hij zegt: of, blijft uw gunst ons in het leven sparen, dan klimmen wij ten hoogste tot den top van zeventig of tachtig jaren op. Zien we van dezen top terug naar het verleden, zoo staan we verwonderd, dat de maat onzer dagen zoo spoedig vol liep. Doch dan bemerken we tevens, dat we spoedig met den tijd zullen hebben afgerekend. Zoo komt het dat Beets een grijsaard tot zichzelven laat inkeeren met de vraag des tijds : Gij, hebt ge ooit slecht met mij geleefd? Dit is een der geheimen van Kuyper's kracht, die God hem verleende, dat hij zijn tijd kende en wist te gebruiken. Niet alleen zijne gaven, maar ook zijn ongehoorde werkkracht zijn de oorzaak, dat hij nu zoovele jaren aan de spits van het Calvinistisch Nederland heeft kunnen staan. Kuyper en de tijd ziedaar een huwelijk, dat vruchtbaar geweest is, zoowel voor het theoretische als het practische leven. Voor de wetenschap is zijn leven vruchtbaar geweest, inzonderheid voor de Theologie. Zijn Encyclopaedie, zijn Gemeene Gratie, om niet te spreken van zijn college-dictaten, hebben de aloude gereformeerde Theologie in eere hersteld in ons vaderland en daarbuiten. Zijn jongste werk „Om de Oude Wereldzee" sluit een reeks van studiewerken af, die alle takken der wetenschap omvatten. Ziedaar een reuzenarbeid genoegzaam om een geheel menschenleven te vullen. Doch naast den tijd gewijd aan de wetenschap vond Kuyper ook tijd voor de pers. Zijn Standaard en Heraut zijn de welkome gasten naar welke, bij den dag of bij de week, in duizenden gezinnen wordt uitgezien. Door middel van de pers heeft Kuyper ons A.-R. volk opgevoed, en van den kinderlijken in den mondigen staat overgebracht. Ook deze arbeid voor de pers ware reeds genoeg om een krachtig leven geheel in beslag te nemen. Niettemin vond Kuyper ook den tijd om in het practische leven voorman te zijn. Wat de geref. kerken aan hem te danken hebben zal de geschiedschrijver vermelden, die de reformatie der 19de eeuw, de reorganisatie der zending, den invloed der Vrije Universiteit zal beschrijven. Wat Kuyper was op politiek gebied, zullen u onze tegenstanders verhalen, die zijn ministeriëele loopbaan besloten met een: kruis hem. Zoo waren Kuyper en de tijd trouwe vrienden, die elkanders geheimen kenden, en daardoor dingen tot stand brachten, die vriend en vijand met verwondering vervullen. Straks zal deze band worden losgemaakt, t zij door den ouderdom, 't zij door de zeis des doods. Dan zal de tijd zonder Kuyper voortsnellen, en ons jongeren heihaaldelijk afvragen, zeg, leeft gij even goed met mij als uw leidsman? Niet zij die hem toejuichen, maar zij die hem navolgen, richten in hunne harten een monument op te zijner eere, waarin met gulden letters gebeiteld staat: Voor trouwe toewijding van tijd en gaven aan den dienst des Heeren, brengt het nageslacht zijne hulde aan Dr. A. Kuyper. De Hoeksche Waard. De 70ste jaardag van Dr. Kuyper. Een land, dat zijn groote mannen niet eert, verlaagt zich zelf. Waar nu Dr. Kuyper onmiskenbaar een groot man is, die slechts door kleinzielige bedillerij van zijn voetstuk werd afgehaald, ligt er een zeker rechtsherstel in de ongedwongene bewondering en hulde, die hein deze week is te beurt gevallen. Wij Protestanten, die niet doen aan heiligen-vereering en alleen in de genade des geloofs waarborgen zoeken voor ons eeuwig heil, gelijk dit 31 October weer is herdacht, wij mogen nochtans juist daarom temeer de enkele grooten van ons geslacht wel huldigen met de eere, die hun toekomt. Mannen van karakter, men zou zeggen, mannen met een helm geboren, zijn zoo schaarsch te midden van de deinende menschenzee in der eeuwen loop. Evenals een Luther in zijne dagen opkwam voor een heilig beginsel en de Kerk deed trillen onder de hamerslagen van zijne heilige verontwaardiging, zijn rechtmatig protest, zoo heeft Dr. Kuyper zich gesterkt tegen den strijd des ongeloofs, heeft hij met stalen veerkracht en energie bestormd de steden der sterkte van allen, die Jezus' Middelaarschap en Koningschap betwistten. Eerst ging het tegen de Duitsche wijsbegeerte en 't modernisme in de theologie, later tegen de heillooze leer van de godsdienstloze staatkunde en gelijk het meer gaat, al worstelende won hij aan krachten. Hij is het ook geweest, die vooral in latere periode van zijn leven te sterker opkwam voor de leuze, dat de kinderen van een Vader, de broeders van denzelfden Heere Jezus Christus zich als één man tegen den vijand hadden te keeren, ja, in zijn jongste werk wijst hij op de mogelijkheid, dat in de toekomst de belijders van den Christus met de Joden en Mohammedanen nog wel eens zouden kunnen komen te staan tegen de natuurgodsdiensten der overige Aziaten, al zegt hij duidelijk in het Kruis de scheidingslijn te zien in het leven der volkeren. Maar het meest om zijn breede blik op het leven in al zijn omvang is hij als genie te bewonderen. Het kon zeer goed mogelijk zijn, dat deze reuzengeest nog niet die hoogte heeft bereikt, die hem krachtens zijn aanleg is toebedeeld. Vooral in een klein land bestaat het groote gevaar, dat wat uitblinkt naar beneden wordt gehaald en daaraan is te over kracht verspild om dezen kolossus te breidelen. En evenals dan ook een in vrijheid levend prairiepaard zich niet thuis voelt in de duffe, bekrompen stal van een kittelig meester, zoo ook laat zich een koninklijk vrije geest niet binden door de bekrompen vooroordeelen van een naijverig volk. De weg van een arend is in de hoogte, de vergezichten en ruimten, die hij daar aanschouwt, zouden den minder sterke overweldigen. Wij hopen dan ook, dat het aan Dr. Kuyper gegund moge zijn nog veel van zijn arbeid en gedachtenleven, dat in het geloof is gedrenkt, te schenken aan ons Nederlandsche volk, opdat ieder Nederlander in de wondere straling van dit geloovige genie iets moge zien van dat eeuwige licht, dat nooit wordt gedoofd en immer brandende was. J. B. N. hollandia. Doctor Abraham Kuyper. Alle klokken moeten luiden op het erf van ons Neder- landsch Christelijk volksleven! Op Dinsdag 29 October a.s. viert Doctor Abraham Kuyper zijn zeventigsten verjaardag in goeden welstand en kracht, en onverzwakt moedig, zielvol, vol liefde en toewijding in zijn levensarbeid. Wij danken hiervoor, den Heere onzen God. En wij wenschen den geliefden hooggeschatten jubilaris, en ook ons volk en onszelf, met dit feit van heeler hart geluk. Het leven en de arbeid van Dr. Kuyper vormen een belangrijk stuk geschiedenis. Zij vormen de hoogst belangrijke geschiedenis van een man, een persoonlijkheid, een karakter, een groot talent, een geniale geest, een temperamentvol Nederlander in ons nationale leven der 19de en 20ste eeuw, een getuige en dienstknecht des Heeren. Maar het leven en de arbeid van Dr. Kuyper vormen ook een belangrijk stuk geschiedenis van ons Nederlandsch Christenvolk en van onze Hollandsche natie in het gemeen, wijl het leven van dezen man, ons van God gegeven, zoo diep inwortelde, zoo krachtig ingreep en zich zoo breed en forsch uitwerkte in het nationale leven van ons volk, in het Christelijk leven in Nederland. Dr. Kuyper leefde niet slechts een krachtig, buitengewoon zelfstandig en schier onafhankelijk over zichzelf en anderen beslissend en beschikkend persoonlijk leven; maar hij leefde tegelijk ook met de volheid van zijn ruim hart een buitengewoon rijk, breed en fijn uitgewerkt en schier tot in de kleinigheden doorgaand leven in gemeenschap met het Christenvolk in Nederland, met heel de Kerk en heel het volk, met het worstelende nationale en sociale leven, met het leven der menschheid zijner eeuw in haar geheel, in bewuste trouw aan het verleden, aan het heden en aan de toekomst. Het volle beeld hiervan op te vangen, te onderscheiden en uit te werken is in ons bestek hier niet mogelijk. Het is ook niet de taak van het heden, maar van de toekomst. Dit levensbeeld in zijn breeden omtrek, in zijn verhoudingen tot dien omtrek en in zijn eenheid met en beteekenis voor den cirkel van het eeuwleven in onze natie vol op te vangen en uit te schetsen daartoe is een bezien op eenigen afstand noodzakelijk, dat ook aan den jongeren tijdgenoot niet gegund is. Toch moet, wie zelf niet, zij het willig of onwillig, in den stroom des levens van zijn tijd drijft, het leven, dat geleefd wordt met en rondom zijn eigen leven, zien en eenigermate onderscheiden. En dan zien wij het leven van Dr. Kuyper zóó, als wij het hierboven gezegd hebben. Een paradox moge het schijnen, het is niettemin voor ons waarheid en aan alle door ons verfoeide vleierij gespeend: wij zien het leven van Dr. Kuyper als een enorm zelfstandig onafhankelijk, schier overweldigend beschikkend persoonlijk leven, en tegelijk als een leven in gemeenschap, breed en toch fijn, vol hart en trouw, en tot in kleinigheden doorwerkend sociaal in den besten zin, gevoelend met ieders leven, en deelend in aller leven, zóó als slechts zeei enkele menschen gemeenschapsleven kennen. De waarheid is altoos paradox voor eenzijdigheid en bekrompenheid, die onzen geest beklemt. leder kan echter weten, dat de forsche eik en ceder te dieper, breeder en fijner het leven van den bodem in heel den omtrek deelen, in zich opnemen, doordringen en ontsluiten naarmate de stam machtiger onbewegelijk wast; en wederom, dat de breede volle wasdom van den levenden harden woudreus slechts mogelijk is, zoo hij zijn knoestige wortelen weet te verfijnen en zich in den bodem te laten voeden door de teederst gevoelige aanraking en gemeenschap met al wat daar leeft en werkt. Zoo is het in al de werken Gods; ook in hetmenschenleven. Er is geen groot menschenleven, dat buiten gemeenschap staat met het breede menschenleven en daarover uit de hoogte oordeelt en mechanisch beschikken en beslissen wil, zonder dit leven in zijn eenvoudigste en fijnste bewegingen te doorvoelen, het te deelen en er zich aan te geven; slechts het organisch leven in menschelijke gemeenschap maakt ook het genie, het groote talent, het groote karakter, tot een beteekenisvol leven als groote persoonlij heid bekwaam. En anderzijds, slechts een groote persoonlijkheid maakt bekwaam tot machtig en breed oprecht gemeenschapsleven, dat het breede menschenleven tegelijk deelt en opheft, het zegent en het beheerscht, niet ten koste van dat leven maar ook niet ten koste van eigen persoonlijkheid, neen, juist in ontsluiting van machtig onafhankelijk persoonlijk leven. Zeker, wie door Gods bestel zóó toegerust in het leven van zijn tijd en volk opkomt en inleeft, ook zoo hij daarbij het kernleven des levens leven mag in de Gemeente des levenden Gods, die blijft in deze zondige menschenwereld een zondig menschenkind en daarom vol gebrek; de schaduwen zijn hier ook evenredig aan de breedte van leven en levensarbeid; hier dreigt de persoonlijkheid gedurig te lijden onder den drang uit den omtrek, en de gemeenschap onder de kracht en macht der persoonlijkheid; — maar hier is niettemin, hier is in waarheid een groot menschenleven, groot ook in strijd en in lijden. En zulk een groot menschenleven is door de goedheid Gods aan ons Nederlandsche volk, aan het Christenvolk in Nederland in het leven van Dr. Kuyper geschonken. Daarvoor danken en loven wij den Heere. En op zijn zeventigsten verjaardag brengen wij aan Dr. Kuyper de onverholen hulde van onze vereering, van onze dankbaarheid en van onze liefde en trouw. Het is onmogelijk, hier ook maar in breedere lijnen de beteekenis van het leven en den levensarbeid van Dr. Kuyper naar alle zijden te schetsen, veel minder uit te werken. Toch kunnen we van dat leven en dien arbeid niet geheel zwijgen. En dan willen we allereerst tot roem van Gods genade wijzen op het feit, dat de Heere onze God, die dezen man niet slechts in ons volk verwekte, maar hem ook toebracht tot de kennis en het geloof van den Heere Jezus Christus, tot de erkenning der Heilige Schrift als het waarachtige Woord Gods, tot de zuivere belijdenis der nationale Kerk des Heeren in Nederland, tot de gemeenschap met het getrouwe overblijfsel, dat, ofschoon verschrompeld en krank, nog de pit van het historische nationale en godvruchtige leven der vaderen bewaarde. O, hoe anders had dit kunnen zijn! En hoe anders zouden dan de geschiedenis en de toestand zijn van ons Nederlandsche volk, van het Christenvolk in Nederland, van de Gereformeerden op de erve onzer vaderen, bij den overgang van de 19e in de 20ste eeuw, en in het aangezicht van de ontzaglijke toekomst., die zoo geweldig nadert. & Hoe anders zouden dan het leven en de arbeid van Dr. Kuyper geweest zijn! Door de hand en den Geest des Heeren geleid tot zijn kennis en Woord, tot zijn waarheid en tot zijn volk in ons nationale leven en in het leven onzer eeuw, is Dr. Kuyper allereerst uitgekomen in de Kerk des Heeren. Voor wie ze beleven mocht en mee doorleven mocht, zij het ook ten deele, zijn de jaren onvergetelijk van de „Kerkvisitatie te Utrecht" en van Dr. Kuyper als prediker te Amsterdam. De Kerk herleefde — en schudde op hare grondvesten. Alle grooteren en grooten kwamen in beweging en alle kleinen kwamen als uit hun hoeken en holen te voorschijn. Hoe is de zuivere waarheid Gods, waarvoor de Afscheiding eerst nationalen smaad leed, en waarmee ook sinds de getrouwen wegscholen bij de „oude schrijvers", eenzaam of in kleine kringen van buurt of streek — hoe is die waarheid Gods door Dr. Kuyper gewroken op de Amsterdamsche kansels te midden van een steeds wassende schare uit alle rangen en standen! Roerend onvergetelijk! In het hol van den leeuw plantte Dr. Kuyper de banier van den Leeuw uit Juda's stam; in den Amsterdamschen Kerkeraad zette hij den strijd door voor de Gereformeerde Kerk des Heeren, een strijd, die door heel het vaderland trok en de geesten en krachten saambond of tot tegenstelling verplichtte. Hoe zijn de figuren daardoor in dien strijd uitgekomen; ze konden nu, ze moesten wel; karakters, talenten, mannen van geloof en trouw, van moed en wijding; mannen ook in onverbioemden bewusten tegenstand nu tegen het recht van Christus Kerk en van de Gereformeerde Belijdenis. Zoo is aanvankelijke vrijmaking en vereeniging der Gereformeerde Kerken in het eind verkregen. Zoo zijn de toestanden geworden, die nog Rachel om haar kinderen schreien doen, totdat de oplossing voor de plaats, het recht en het leven der Kerk en van het Woord Gods in heel het nationale leven zal zijn verkregen. Ja, hier bloeden sinds wonden, die door geen windselen, maar alleen door voortgaande werking in het leven van Kerk en volk te heelen zijn. Zeker, wie hierin waarlijk meeleefde en meeleeft, die lijdt nog hierin. Maar dit lijden is recht en het is waarheid. Het is het doorgaan van het leven, dat opleefde in en door Dr. Kuyper, en dat zich niet stillen laat, zoo het aan zijn levensarbeid getrouw blijft. Dit lijdend doorwerkend leven en werken voor de Kerk des Heeren in ons Vaderland, voor haar Belijdenis, en haar plaats in het nationale leven, voor het Woord Gods als het licht, dat heel het leven verlichten moet, is de zegen, dien de Heere ons door Dr. Kuyper bracht, en die heel de Kerk en heel het volk zegent en zegenen zal, — zoo Rachel zich waarlijk niet troosten laat door vertoostingen, die met dit leven en lijden in strijd zijn, en die Dr. Kuyper nooit gekend of begeerd heeft. Zoo stichtte Dr. Kuyper ook de Vrije Universiteit. Hij is man van wetenschap als weinigen; niet alleen met zijn hoofd, maar met zijn ziel, met het leven van heel zijn mannen-persoonlijkheid, van heel zijn mensch-zijn in Kerk en volk en tijd. Daarom heeft hij in geloof en karaktermoed het isolement op wetenschappelijk gebied aangedurfd, in deernis met wetenschap en volk en menschheid, met Dr. Rutgers als zijn getrouwen broeder, heeft hij niet slechts den kerkelijken kamp door gestreden, maar ook de Vrije Universiteit als simpel stekje durven planten, om de Nederlandsche nationale eik van wetenschappelijk leven en arbeid te worden, wortelend in den historischen bodem naar Gereformeerde beginselen en zegenend volk en Kerk en menschheid. Dr Kuyper ziet ook hier van verre niet gerealiseerd, wat voor zijn zielsoog leeft. Wie zijn zucht verstaat en deelt die zal ook nooit een afgemuurd kloosterterrein, waar'wat oude planten in het leven gehouden worden, een afgescheiden wetenschappelijk leven in eigen kringetje met wat invloed en overmacht in Kerk en volksleven, als het levensbeeld voor de Vrije Universiteit accepteeren. Neen, die zal tot haar roepen om de wetenschap in vollen omvang, om de wetenschap, die met heel de ziel indaalde in heel het Woord Gods, in heel de Schepping en in heel het menschenleven, en die, bezweet van moeizamen arbeid, lichtdragend uittreedt voor Kerk en volk, voor maatschappij en alle menschenleven. Zóó heeft Dr. Kuyper het bedoeld. En daartoe dorst hij het isolement aan, met al den smaad, al den strijd en al het lijden daaraan verbonden, en voor hem daaraan verbonden tot op dit oogenblik. Onverzwakt houdt hij het ideaal. En zijnerzijds heeft hij als hoogleeraar in zijn breed theologisch werken en in zijn monumentale kathedrale Encyclopaedie gedaan en gegeven, wat hij bedoelde en vroeg. Het werk door Dr. Kuyper in de richting der Vrije Universiteit gewrocht, trekt zijn invloed door op heel de nationale erve, op heel de erve der wetenschap in Nederland en tot in de kringen van regeering en wetgeving. En het zal doorwerken tot de voltooiing, zoo de strijd, zegevierde, daarvoor dankt zij God, Wiens hulp haar deed staande blijven, ondanks de bittere vijandschap harer tegenstanders. Maar zij vergeet het evenmin, dat Dr. Kuyper het daarvoor door God gegeven middel was. De onvermoeide, de onverschrokken strijder werd door Hem toegerust met zulke zeldzame gaven en talenten, dat ook zijn felste tegenstander daaraan hulde moet brengen. Haar organisatie, haar eenheid in het optreden dankt onze partij aan Dr. Kuyper. Zonder zijn krachtige leiding zou het aan den tegenstander gelukt zijn, te verdeelen en te blijven heerschen. Doch niet alleen onze partij, heel 't vaderland plukt de vruchten van zijn arbeid. Ons bestek laat niet toe, in den breede de veelzijdige werkzaamheid van Dr. Kuyper te schetsen. Doch het beste bewijs van zijn groote werkkracht op bijna elk terrein des publieken levens is wel de haat, waarmee zijn vijanden hem vervolgen. Ze zouden niet zooveel notitie van hem nemen, als zijn talent hen niet dwong, met hem te rekenen. Inderdaad, geen wonder, dat onze partij op dezen dag haar leider en voorman haar eerbiedige hulde brengt en hem doet gevoelen, hoezeer zijn vrienden hem liefhebben en waardeeren. Ook wij voegen onze hartelijke gelukwenschen bij de vele, die hem op dezen dag zullen toegezonden worden. Wij danken God, dat Hij ons zulk een man gaf in Zijne gunst. Wij bidden Hem, dat Hij onzen leider spare tot in hoogen ouderdom, en hem nog ten zegen stelle van Land en Volk. En wij brengen hem mede onze hulde voor al hetgeen hij voor ons volk in al zijn geledingen heeft mogen verrichten ; niet het minst daarvoor, dat voornamelijk door zijn gave der gezonde populariteit, bezorgden hem als predikant 66 VooTafheeSj de Gerei, kerken gediend Whet weekblad De Heraut. De invloed daardoor geoefend kan met licht overschat worden. .. In breede artikelen over allerlei onderwerpen heeft hij den geest van ons volk verrijkt en het, toen modernisme en ethicisme afvoerden van de oude welbeproefde paden, weer teruggeroepen tot de Wet en de Getuigenis. Naast God, brengen wij hulde aan Dr. Kuyper, voor wa hij voor de Kerk des Heeren deed. Niet minder groot was hij als man van wetenschap. Reeds als student verwierf hij op de beantwoording eener prijsv aag de gouden medaille. Bij de oprichting de, Vnje Universiteit was hij de ziel, de stuwkracht, de toongever. En dat was hem volkomen toevertrouwd. Als een echt veldheer wist hij de punten voor den aanval juist te kiezen. En van de oprichting in 1881 tot zijn ministerschap in 1901 heeft hij als hoogleeraar deze Universiteit ingang doen vinden, bekend gemaakt bij wie buiten staan, beroemd gemaakt tot in^'.buitenroe „werken, ZI enTdgen persoon en afheid het bewijs geleverd, dal geloof en wetenschap volstrekt niet met elkander shflden. Want aan vastheid van overtuiging, en mmge diepte v ge „of, was bij dezen professor verbonden een zeldzame kennis, die hij wetenschappelijk mededeelde clopaedie der H. Godgeleerdheid, m z„n rectoral orahes^ in zijn onuitgegeven Dogmatiek, en popuairirdieb ontelbare geschriften, waarmede hi] ons volk heeft ] Iemand heeft gezegd: „Kuyper's Encyclopaedie alleen is een Universiteit waard." En wij stemmen er mede in. Onze hulde aan Kuyper, die in Gods krach, drt alles vermocht. In de journalistiek was hij meester op alle wapens. Een wonder in alles. Een breede stijl van golvende mooie zinnen in de Heraut-artikelen, zoet en teeder als hij meditaties gaf, pittig en kort, gevat, logisch, scherp in de Standaard-artikelen. Eerst dan kwam aan het licht van hoe algemeenen aard de ontwikkeling van Dr. Kuyper was. Hij schreef over heden en verleden met hetzelfde gemak; was in staatszaken thuis als een tuinman in zijn hof; kende tegelijk de wijsgeerige stelsels waarvan allen uitgingen. Doorzag in een oogenblik den toestand van land en volk. van eigen partij en van den tegenstander. Daarom was hij zulk een geharnast strijder. Soms is beweerd dat er strijdlust in zijn boezem gloeide, anderen spreken liever van strijdvaardigheid. Ons dunkt, het gebied waarop hij zich bewoog gaf aanleiding, dat de eene weieens in de andere overging. Maar dit is zeker, dat het kruisen van den degen den lust der toeschouwers opwekte en soms den tegenstander ernstig trof. De anti-revolutionaire partij is onder zijn leiding tot bloei gekomen. Met dank aan den Heere erkennen wij in Dr. Kuyper den grootsten journalist van Nederland. Staatslieden zijn er velen, maar eerste-klas mannen als hij, zijn er slechts enkelen. Groen's opvolger suo jure, niet door menschelijke aanwijzing, maar door Godsbestel. Groen eens een veldheer zonder leger, Kuyper de veldheer wiens leger steeds groeit. De staatsman die de sociale belangen van ons volk het eerst heeft ter sprake gebracht en deels ten uitvoer gebracht. De minister later, die onze schoolwet herzag en aanvulde, zoodat het Christelijk onderwijs meer vrijheid van ontwik- keling kreeg. De verschaffer van recht aan ons vrije hooger onderwijs, de man die bij Godes gratie ons volk leidt naar het huismanskiesrecht heen. Nog eenmaal, de staatsman, die zijn eigen land en volk kent, mede ook het leven en de staatkundige toestanden van Rumenië en Rusland, van Duitschland en Engeland als niemand anders misschien. En al weten wij nu dat ook in dit menschelijk leven feilen waren, het verhindert ons niet, om onzen God te danken voor zijn gave in Kuyper geschonken. Het weerhoudt ons niet om den jubilaris geluk te wenschen op dit gezegend feest. Blijf lang nog onze beminde leidsman. Stelle God u nog lange jaren ten zegen voor land en volk. Maas- en Scheldebode. Dr. Kuyper 70 jaar. Gistere^ 29 October, werd Dr. Kuyper 70 jaar. Bij de tallooze gelukwenschen, die hem uit alle oorden van Nederland zullen geworden, voegen we de onze. God spare onzen hooggeachten leider, dien we eeren in zijn hooge beteekenis als man van de Kerk, van de theologie, als litterair man, als journalist, als redenaar, als Staatsman. Als Staatsman, die van 1870 af met al zijn groote gaven en schitterende talenten publiek is opgetreden om de Christelijke beginselen in te dragen in het staatkundig leven , die organiseerde en propageerde tot op den huldigen dag. Wat onze partij is, is ze naast andere hoogst bekwame mannen, door hem; het plantje werd een boom; onderden zegen Gods, zeer zeker; maar onder den invloed en door de eminente bewerking van den man, die geen andere begeerte kende, wiens ademtocht geen andere was, dan om tegenover de revolutionaire denkbeelden op staatkundig terrein te plaatsen het Evangelie en den eisch van'sHeeren ordinantiën. De avond des levens daalt voor hem; maar zijn kracht is niet gebroken; nog schittert zijn geest; nog openbaart hij een ongekenden ijver en werklust op velerlei terrein; nog is hij de leidsman en raadsman voor duizenden, die zijn geschriften of artikelen lezen met ongekend genot. Gode de eere, die hem tot heden spaarde. Want hij is een Nederlander, die een sieraad is van zijn Vaderland, en wiens beroemdheid verre verbreid is over de grenzen. Moge hij nog vele jaren van ongeschokte gezondheid genieten en ons het voorrecht geschonken zijn, hem als leider onzer partij te blijven bezitten, tot de tijd daar is, dat ook hij van zijn hoogst gewichtige en eervolle taak wordt ontheven, om in te gaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God. De Nederlander. Dr. Kuyper. Op politiek gebied vooral is het moeilijk bij hun leven mannen van beteekenis objectief te beoordeelen, omdat het oordeel over den persoon onwillekeurig beheerscht wordt door des beoordeelaars subjectief inzicht in de politiek. Dit behoeft ons evenwel niet te weerhouden, den merkwaardigsten persoon, die na Thorbecke zich hier te lande op politiek gebied heeft bewogen, op zijn 70en verjaardag' als politieke verschijning te gedenken. Want hoe men ovei Dr. Kuyper oordeelen moge, zijn leven is een stuk geschiedenis van ons land. Nimmer wellicht heeft ten onzent iemand zich zóó zelfbewust, met een zóó wel vooraf beraamd plan als leider en politiek hervormer opgeworpen, als evengenoemde jubilaris gedaan heeft. Scherper dan één zijner tijdgenooten zag hij reeds gedurende zijn academischen loopbaan in, dat de liberale partij, destijds schijnbaar nog in vollen bloei, haar tijd gehad had; dat de beweging, die in Duitschland reeds in vollen gang was, ook tot ons land zou overslaan, om een gansche omkeering te brengen in onze staatkundige en maatschappelijke verhoudingen, en dat in een tot dien tijd toe kunstmatig onderdrukt deel van ons volk een kracht school, die, tot ontwikkeling gebracht, een dam kon opwerpen tegen de naderende, het christendom in haar wezen vijandige sociaal-democratie. Opvolger van Groen van Prinsterer, den grondlegger der anti-revolutionaire partij, sloeg hij een anderen weg in dan deze. Wel had Groen steeds ingezien en uitgesproken, dat hij het best „begrepen" werd door de „kleine luyden , het „volk achter de" (toenmalige 120000) „kiezers', omdat hij met dezen stond op den grondslag van het Evangelie, van het historisch Christendom. Maar hij zocht zijne kracht meer in de uitwerking en propaganda van zijne beginselen, dan in de organisatie dergenen die zijne beginselen waren toegedaan. Hij was en bleef de „veldheer zonder leger." Edoch, het leger was er en wachtte slechts op een organiseerend hoofd. Dat hoofd was Dr. Kuyper. Van zijn eerste optreden af heeft hij zich zelf beschouwd "als den leider, geroepen om het nog geloovige deel der natie aan te voeren tegen alle liberale groepen, wier kenmerk ten onzent, evenals in Frankrijk doch anders dan in Engeland, is, dat zij op staatkundig gebied met het christendom en de christelijke kerk weigeren te rekenen. Vóór alles was daarvoor noodig een wel geordend leger, maar dan ook een leger dat onvoorwaardelijk geloofde in de voortreflijkheid van zijn aanvoerder. Merkwaardig is de stelselmatigheid, waarmee dit plan werd ten uitvoer gebracht. Allereerst werd het middel aangewend, waarvan destijds hier te lande de beteekenis nog niet zoo algemeen werd gevoeld: de pers. Onbeduidend gewis was, en is nog, wat omvang betreft, de christelijke pers: maar hierover was al dadelijk ieder, van welke partij ook, het eens, dat als redacteur van De Standaard een journalist was opgetreden, die ver boven alle andere uitblonk, inzonderheid door het pakkende van zijn stijl en de wijze waarop, gelijk men spottenderwijs doch niet onjuist, zich uitdrukte, „het klavier der volksconsciëntie bespeeld werd". Spotten kon — maar luisteren moest men. De tijd, waarin de „Nederlandsche gedachten van Groen soms zelfs door diens eigen partij— genooten eerbiedig, maar onopengesneden, ter zijde werden gelegd, was voorbij. De Standaard werd gebezigd voor een populaire systematische uiteenzetting der anti-revolutionaire beginselen op het geheele gebied van het staatsrecht, terwijl tegelijkertijd De Heraut moest dienen om dat deel des volks, waarop boven gedoeld werd, de Gereformeerde leer der Vaderen duidelijk en op voor ieder bevattelijke wijze nader aan het hart te leggen. Nauwlijks was De Standaard met hare artikelen gereed, of deze werden vereenigd in het bekende boekwerk „Ons Program", terwijl op een manier als in ons land nog niet had plaats gehad, het kiezersvolk werd opgeroepen tot Door deze ruimte van blik is vóórkomen, dat de antirevolutionaire partij, na haar eerste doel in 1889 te hebben bereikt, ineenzonk. Daartoe heeft natuurlijk niet weinig bijgedragen de oprichting der Vrije Universiteit. Beter dan iemand anders wellicht, zag Dr. Kuyper in dat, wil men op den duur staande blijven tegenover Ongeloof en Revolutie, voor elk onderdeel van het gebied der wetenschap het verband tusschen het christelijk geloof en de wetenschap behoort te worden aangetoond. Nog steeds wordt dit door de Christenen die buiten de V. U. staan, niet of ter nauwernood ingezien, wordt door hen in allerlei christelijke zaken behalve in Christelijk Hooger Onderwijs belang gesteld, en over het hoofd gezien, dat tegen de richting der sociaaldemocratie slechts een op de Openbaring steunende wetenschap bestand is. De oprichting der V. U. is dan ook ongetwijfeld een daad geweest van het hoogste gewicht voor de toekomst. Zij moest echter tevens een der oorzaken worden, die het verband losmaakten dat tot aan hare oprichting de christelijke groepen zoo nauw had vereenigd. Want zij kon alleen op den steun der gereformeerden rekenen, indien haar theologische faculteit de gereformeerde theologie doceerde, en ook de andere faculteiten geschoeid werden op „gereformeerde beginselen", waarvan echter de beteekenis en inhoud objectief niet waren, en ook nooit zullen kunnen worden vastgesteld. Dezelfde verdeeldheid als in de Kerken bestaat, deed zich in meerder of minder mate gevoelen op politiek terrein, en de scheuring, door de doleantie veroorzaakt, werkte op alle andere verhoudingen terug. Hoever dat gaan zal is niet te voorspellen; vast staat evenveel, dat ook deze kerkelijke strijd door Dr. Kuyper met verwonderlijk beleid en taaie volharding is gevoerd. In eigen kring heeft hij dan ook bijna eiken tegenstand, o. a. dien van de Theologische School te Kampen, weten te overwinnen. Het van zijn eerste optreden af beoogde doel was nu bereikt. De kroon op dien arbeid was, zonder twijfel, zijn optreden als Premier van een Kabinet. Wat hij in die hoedanigheid heeft vermocht ligt te nabij ons, dan dat herinnering daaraan noodig ware. Men moge in dezen merkwaardigen partijleider afkeuren wat men wil, men moge het betreuren dat hij, ter bereikina van zijn doel, soms daden gepleegd heeft, die beter achterwege waren gebleven - toch zal elkeen moeten erkennen dat hij met zeldzame kunde, beleid en energie sluimerende rachten in ons volk tot ontwikkeling heeft gebracht krachten die in de steeds heftiger wordende worsteling van tegenstrijdige beginselen van groote en duurzame beteekenis kunnen blijken. Te verlangen dat zulk een man niet van tijd tot tijd misslagen had moeten begaan, is een onredelijke eisch. En wijst men op de ergernis en den onwil, die hij gedurende zijn Premierschap bij velen heeft opgewekt, dan ontkennen wij niet, dat hij soms noodeloos daartoe aanleiding heeft gegeven' maar merken tevens op dat een forsch strijder noodzakelijk onwil en wrevel opwekt, en dat, in Nederland niet minder dan elders, het hoog uitsteken boven anderen niet dan noode verdragen wordt. Dit althans staat vast - al is zelfs dit geloochend - dat zelden een Minister een zóóveel omvattende werkkracht heeft ten toon gespreid als deze Premier. Al zijn velen zijner vroegere vrienden en mede-arbeiders in latere jaren meermalen met dezen partijleider in heftigen strijd geweest, en al blijven dezen het hun plicht achten te scherper toe te zien, naarmate hij met wien zij in vriendschappelijke of niet-vriendschappelijke aanraking komen hooger staat. - toch mag geen oogenblik worden vergeten dat deze eminente leider aan het Christelijk volk in Neder- land en zelfs daarbuiten zeer gewichtige diensten bewezen heeft, door de Christenen beter dan voorheen in staat te stellen den strijd te voeren tegen Ongeloof en Revolutie, waartoe zij nu eenmaal van Godswege geroepen zijn. Moeilijke dagen heeft hij doorleefd. Moeilijke dagen wachten hem wellicht nog. Rust durven wij hem niet toewenschen, omdat wij niet weten of hij die bij zijn leven zou begeeren. Trouwens, een rustenden Kuyper kunnen wij ons moeilijk voorstellen. Wij eindigen daarom met den oprechten wensch, dat hij nog lang de verbazende werkkracht, die hem geschonken is, moge blijven aanwenden ten bate van ons volk. Tlederlandsche Stemmen. Dr. A. Kuyper. 1837—1907. De omstandigheid, Dat Dr. Kuyper zijn zeventigsten verjaardag mag vieren, geeft vriend en vijand aanleiding om hem hulde te brengen, al is die hulde dan ook van zeer verschillende beteekenis en zeer verschillend in grootte. Ook wij willen niet achterblijven en niet vergeten, dat, bij al wat ons principieel van Dr. Kuyper scheidt, hij in en voor onze natie een man van beteekenis is geweest en nog is. Voor onze natie, voorzoover hij haar heeft geleerd en opgewekt de echt-Nederlandsche deugden van stoerheid en godsdienstzin ook op staatkundig gebied te doen gelden en daarmede, op het voetspoor van Groen van Prinsterer, in den politieken strijd factoren heeft in het leven geroepen of versterkt, die welhaast eene halve eeuw dien strijd zullen hebben beheerscht, naar veler meening bedorven. In onze natie, voor zoover hij als strijdlustig politicus en theoloog, door zijne kunde en groote belezenheid, door zijn groot journalistisch talent en niet mindere redenaarsgave, invloed heeft weten uitteoefenen door woord en geschrift en zoodoende zelfs aan de aanhangers der Calvinistische richting den naam van Kuyperianen heeft doen deelachtig worden. Een man van beteekenis; minder groot dan merkwaardig; een rustelooze geest, wiens scherp vernuft en groote kennis van personen en toestanden hem tot practische dingen in staat maakten, al werd de studeerkamer niet vergeten; eene persoonlijkheid, die zich liet gelden en eerbied afdwong, ook waar gemis aan objectiviteit en niet altijd te billijken strijdwijze zijne tegenstanders prikkelde en ontstemde. En in één opzicht mag Dr. Kuyper van allen hulde ontvangen: hij is Nederlander in merg en been, van het type van Jan Kordaat, te dezen aanzien een voorbeeld voor zijne landgenooten. De Nieuwe Meerbode. 1837 — 29 October — 1907. Dr. A. Kuyper. De jongste Deputatenvergadering ligt ons nog versch in het geheugen. Terwijl aller oog op den voorzitter, Dr. Bavinck, was gericht, trad onverwacht iemand van kloeke gestalte de zaal binnen en schreed rustig naar voren. Eensklaps barstte een geestdriftig gejuich los. Want men had Dr. Kuyper herkend, die zoo vaak de ziel was onzer deputatenvergaderingen. In de morgenvergadering was hij eenvoudig toehoorder. Maar weldra bleek, dat hij met nagenoeg algemeene stemmen opnieuw tot voorzitter was gekozen. En bij den aanvang der middagvergadering droeg Dr. Bavinck dan ook het presidium over aan Dr. Kuyper. We hadden ons aanvankelijk eenigszins bezorgd gemaakt over het resultaat der vergadering. De sluizen der welsprekendheid werden wijd geopend. Aan ieder, die het verlangde, werd, gelijk van zelve spreekt, het woord gegeven. Hoe echter zou een vergadering van enkele honderden mannen op die wijze in eenige uren omtrent hoogst belangrijke punten tot een beslissing kunnen komen? Er bleek echter geen reden tot bezorgdheid. Op meesterlijke wijze leidde de opnieuw gekozen voorzitter de besprekingen. En eer wij het hadden kunnen denken, waren de besluiten genomen, die in de toekomst zoowel voor onze partij als voor ons gansche volk van groote beteekenis beloven te worden. Door de tegenpartij is meermalen smalend gesproken over onze deputatenvergaderingen. Doch wie ze bijwoonden, blijven onder den indruk van het machtig talent, dat zich daar herhaaldelijk openbaarde. Niemand zou in staat zijn, laten wij het maar bekennen, om zóó leider te zijn, als Dr. A. Kuyper dit vermag. En dat niet enkel in beperkten krjng, in besloten vergadering. Wat daar aanschouwd wordt, geeft als 't ware een spiegelbeeld van de historie onzer partij. Door Groen van Prinsterer gevormd, was Dr. Kuyper de man, die haar organiseerde, haar tot steeds grooter wasdom wist te brengen. Zonder hem zou het christelijk volksdeel ook nu nog nauwelijks geteld worden, had aan een christelijke regeering vooralsnog niet gedacht kunnen Waarlijk, daar is iets onbegrijpelijks in den machtigen arbeid van dezen onvermoeibaren strijder. Onbegrijpelijk als het genie steeds is. Maar dit is zeker, dat wie het groote levenswerk van dezen Calvinist maar vluchtig beziet, tot dit besluit moet komen, dat hij met zijn uren gewoekerd heeft, dat hij aan groote werkkracht een ongekenden lust tot werken paarde — in het vervullen van zijn heerlijke taak, hem door zijn God op de schouders gelegd. Dr. Kuyper is steeds geweest een man van krachtig initiatief. Hij heeft ons volk uit den dommel wakker geschud; hij heeft groot en klein als gedwongen zich bezig te houden met de groote vragen van ons leven, van ons leven ook als natie. Zijn woord stootte af of trok aan, maar altijd deed het zijn werking. Zijn daad wekte afkeer of bewondering, maar altijd bracht zij tot nadenken, prikkelde zij tot arbeid, spoorde zij tot navolging of tot verzet. En altijd weer tracht hij het nationaal gevoel op te wekken, de tragen wakker te schudden, ons volk aan te sporen al zijn krachten in te spannen in den wedstrijd der natiën. Zelf steeds voorop, is het achterblijven van ons volk op eenig terrein van het leven hem een doorn in het oog. Hij is een man van initiatief en weet tot initiatief te wekken. Maar dit alles verklaart nog niet ten volle het geheim zijner kracht. Dan moeten we verder gaan dan tot het uiterlijke. Dan moeten we letten op de innerlijke beweegkracht. Dr. Kuyper is een man van vast omlijnd beginsel. Zoo komen we weer nader bij hem. Leeren we hem beter verstaan. Eens gegrepen door de Calvinistische levensgedachte, is hij heel zijn leven door aan die wereld-en levensbeschouwing getrouw gebleven, heeft hij voor haar gestreden en geleden. Door al zijn arbeid loopt de vaste, onafgebroken lijn van net door hem beleden beginsel. In zijn „Stone-lectures" beleed hij het eens: „In Calvinism my heart has found rest." Hij schetste dit Calvinisme, waarin zijn hart rust vond, als „a life system." Zijn woord wilde het bewijzen. Zijn leven toont het klaarder nog dan dit woord. Zoo leidde hij zijn journalistieken arbeid in met het .vroom bevel" van Willem van Oranje: „Eerst also 't aengaet de glorie van God ende de rust van de arme geloovigen in 't Nederland, so zal een iegelijk van hen aen een sijde setten alle ambitie ende eigenbaat." En weer was het de belijdenis van de souvereiniteit Gods, die hem de Vrije Universiteit deed stichten. En weer was het de souvereiniteit Gods, die hij beleed toen hij als minister der Kroon optrad. Hoe vloeide daaruit rechtstreeks dat andere beginsel, de „souvereiniteit in eigen kring," voort. Zoo hief de veldheer de banier op en in volle vrijheid volgde hem een steeds aangroeiende schare; één van zin en één van streven. Zelf zeide hij eens, toen hij wees op het verwijt, dat hij van zijn lezers „marionetten" maakte: „Neen, mannen roeders, daar is nooit sprake van geweest, maar dit was het: wat met minder klare bewustheid in u leefde, dat heeft in mijn Standaard zijn klare en heldere uitdrukking gevonden. Al wat ik heb kunnen doen, het was pogen te vertolken wat in uw eigen gemoed, in uw hart, in uw overtuiging omging, en tot dat vertolken ben ik alleen daarom in staat geweest, omdat uw leven mijn leven was, en één ademtocht der ziel ons saam gemeen was". Maar nog zijn wij niet waar wij wezen moeten. Nog verstaan wij niet het geheim van zijn kracht. Is het niet onze grootste blijdschap, dat Dr. Kuyper is een man des geloofs? Het heeft Gode behaagd, dezen man te doen knielen voor Zijne Majesteit, hem te doen zien op Jezus Christus als den Verlosser, hem dien Jezus te doen kennen als den hoogsten Profeet, den eenigen Hoogepriester, den eeuwigen Koning. En daarom kan hij onze hulde aanvaarden, mits hij die leggen mag voor het altaar van onzen Koning en Heere. Aan menschenvergoding doen wij niet. De Christen wordt daarvoor bewaard, omdat hij belijdt dat de mensch, ook de grootste onder ons, een zondaar is, in zich zelve niets vermag, maar als instrument alleen kan werken door onzen God, Die hem krachten geeft. Wij zouden Dr. Kuyper groote oneer aandoen, als wij hem de eer zouden geven, die alleen Gode toekomt. Wij belijden het zieldoordringend woord van Jesaja: „maar die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen loopen, en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden . En daarom klinkt ook nu het „sursum corda': door onze rijen. Het hart naar boven. Gode de dank gebracht voor wat Hij ons in Dr. Kuyper gaf. Gode gebeden, dat het Hem behagen moge dezen man des geloofs ons nog lang te sparen; dat zijn levensavond gelukkig moge zijn en dat Hij hem, als straks het einde van dit leven daar is, — een ruimen ingang moge geven in Zijn heerlijk koninkrijk. Nil Desperandum Deo Duce. Prof. Dr. A. Kuyper. Dinsdag 29 October heeft heel het christenvolk in deze landen feest • gevierd. Het heeft herdacht den 70ste» verjaardag van dien man, dien 't zoo innig bemint, als den man die tientallen van jaren 't christelijk volksbewustzijn bewerkte, met zoo groot talent, met rusteloozen ijver en zoo voorbeeldelooze toewijding; die opkwam voor de rechten van dat volk, waaraan zijn lot gebonden was. Ons volk heeft goed gedaan, met den soms zoo verguisden man zijn sympathie zoo ondubbelzinnig te doen blijken! Hoe echter ook verguisd, hij staat nog heden op zijn 70sten verjaardag hoog boven allen uit, in volle actie, waarschuwend waar gevaar dreigt, met vaste hand de richting aangevend, welke 't uit moet. De tragen bezielt hij nog, de moeden sterkt hij door zijn krachtig woord; weerbarstigen volgen, haast huns ondanks, door zijn machtig genie. Zoo staat hij nog altijd, de groote man, deinzend voor niets, in sterke krachtvoeling, hoewel niet eigen kracht. In wetenschap boven alles uitstekend, wordt hij gevierd door zijne vrienden, maar kunnen ook zijn vijanden hem hun eere-saluut niet onthouden. Schoon gevierd, staat hij hoog en vast op den grondslag van Gods Woord; eerbiedig buigend voor zijnen God en diens gebod. We zullen niet uitweiden over wat Dr. Kuyper voor ons volk deed in Heraut en Standaard en evenmin over wat hij voor onze Vrije Universiteit geweest is; het zou teveel voor ons zijn, dat hier te doen. Veel was het, onnoemlijk veel! De dank van het volk is onze dank. Evenwel is er voor ons meer. Wij zijn zijne leerlingen, al hebben we dan niet zijn bezielend woord uit den catheder gehoord, wij zijn toch zijne leerlingen; het is ons hooge voorrecht. Onzen dank brengen wij hem, dien dank, die spontaan welt uit het hart van den dankbaren leerling voor zijn grooten meester. Vurig hadden we, nu een jaar geleden, gehoopt, dat we hem nog voor onze school als hoogleeraar actief terug zouden krijgen, opdat hij rechtstreeks mede zou arbeiden aan onze wetenschappelijke vorming, voor een leven waarin een heftige strijd gevoerd wordt om 't hoogste op deze aarde. Dat heeft alzoo niet mogen zijn! Niettemin zijn we dankbaar, want veel hebben we van hem, dat ons kan bezielen, sterken en leiden. Dankbaar zijn we ook, omdat hij in dezen tijd, welke strijd voert om 't Woord Gods, een tijd waarin de geesten zich van dat Woord losmaken, ons rusteloos wees op dat Woord, als op den eenigen vasten grond om op te staan. Spare onze God Dr. Kuyper nog lang, lang voor ons, opdat zijn krachtig, waarschuwend, bezielend, voorlichtend Woord nog gehoord worde in de worstelingen van onze eeuw. Ons Tijdschrift. Van Naderbij. Iets over Dr. Kuyper's intiemere leven. 29 October 1837—1907. Wanneer dit schrijven belooft een blik te zullen geven in het intiemere leven van Dr. Kuyper, dan wordt hiermede allerminst de pretentie gemaakt, alsof het een volledige psychologische analyse zou worden, of een karakterschets, die niet nog aan alle zijden zou zijn aan te vullen. Maar, waar wij onze groote mannen in het publieke leven slechts op een afstand hebben leeren kennen, daar komt vanzelf de begeerte op, verband te brengen tusschen hun openbaring naar buiten en het leven daarbinnen, en zoeken we een weg naar die innerlijke werkkamer, waar de groote gedachten geboren worden; dan trachten we na te sporen de bewegingen der ziel, die de stuwkracht zijn tot wat er groots en bezielends van hen uitgaat, en zoeken we te begrijpen het levensideaal, dat hun hart vervult en hen in den strijd bezielt tot groote daden. Wanneer wij het ruime veld van werkzaamheden overzien waardoor sinds meer dan 40 jaren Dr. Kuyper's naam roem en glans werd bijgezet, dan treft ons naast de verwonderingwekkende veelzijdigheid van actie de volslagen eenheid van doel. In kerkeraad en kiescollege, in den strijd der vrije hoogeschool, in 's Lands Raadzaal en achter de groene tafel, het was al één positieve klank, dien zijn bazuin liet hooren. Het was dit ééne, waarop al zijn pogen gericht was, waarnaar al zijn streven uitging: voor Jezus Christus den Koning weer de plaats op te eischen, die Hem in kerk en school, bij volk en overheid toekomt. Een ideaal, ver boven den mensch uit: maar wie, die laag mikt, zal ooit hoog treffen? Een ideaal, dat hem schimp en hoon van den tegenstander berokkende, want het werd niet geloofd, dat zijn krachtig streven zoo geestelijk een drijfveer hebben'kon. En tóch een ideaal, dat door zijn heilige bezieling een zalige vreugde geven kan, die niets gemeen heeft met de voldoening over vervulde eerzuchtige verlangens. Het is dan ook God zelf, Die zulk een ideaal in de ziel geeft, en Hijzelf, Die er toe bekwaamt het na te jagen. Het is verheffend, tegenover het slappe subjectivisme van onzen tijd, dat den mensch tot zijn God maakt en de ikheid ten dr.es arren of fluistert in den teeren toon der medidatie, hlfitf h f , drUkte" °f J'ubelt met de juichenden; overal blijkt het [meesterschap van dengeen, die haar hanteert ie naar den eisch van ieder oogenblik haar rijkdommen weet te gebruiken. Kleurrijk door zijn beelden, schitterend n woordkeus, is dit proza nu eens monumentaal en massief opgebouwd, als een gothische kathedraal, en dan weer q"a!" 1C™' maar V3St als Italiaansch ijzersmeedwerk. Maar ijd pittig is het, altijd frisch, als het levende water van een bergstroom, flonkerend en bruisend. Hier treft u bij den schrijver het oog voor alle groote proporties, de vèr-uitziende blik, die het geheel omvat wien een wijdere horizont is geopend dan aan het alledaagsere menschenkind. Anders dan in 't gemeen bij den Hollander, wien van nature het kenmerk van eigen enge landgrenzen aankleeft, gaat zijn geheele natuur uit naar het groote naar ruime verhoudingen, naar een wijde expansie Hiermede hangt samen dat kleinzieligheden op hem geen hebben, en dat zeurigheden buiten de deur gebannen wor en orden somsdaardoor kleinigheden veronachtzaamd, de groote trekken zijn er, het machtige geraamte staat Bij een man, die zóó de kracht der taal tot zijn beschiking heeft als deze schrijver, dwingt tot bewondering de zelfbeheersching, waarmede de tegenstander wordt beantwoord zoo vaak wanneer smadelijke bejegening en vijandige Sttele menSChell'J'ke hart tot gi^igheid zouden p ikkelen. Maar nooit wordt hier de hoofdzaak uit het oog verloren en zoolang de aanvallen slechts persoonlijk zijn en niet het hart der zaak raken, worden ze liefst onbeant- oor gelaten. Het is het schoone in het leven van Dr Kuyper, dat nooit door hem gezocht werd door verdeeling eerschen, maar integendeel te trachten samen te binden scheee?rde: H°e ,re" " in b™« - tantsche kerken m Frankrijk de toon van liefhebbende vroomheid, die den broederen onder het oog brengt het verzaken van hun heerlijk beginsel; hoe treft u in deze zaak de waardige houding van onzijdigheid tegenover den eigen landsman, die geen oog heeft voor de kern der zaak, waar het om gaat. Steeds voelt ge het heenwijzen naar de hoogere eenheid, die staat boven alle aardsche verschillen, en de plicht der eene heilige, algemeene Christelijke Kerk, om in eenigheid kracht te zoeken tegenover den geest uit den afgrond. Maar de natuurlijke mensch verstaat niet hetgeen des Geestes is, en wie zelf den geestelijken band van de onzienlijke Kerk niet voelt, kan niet begrijpen den strijd, dien de zienlijke Kerk te voeren heeft; daarom kan het niet verwonderen, dat degenen die in den strijd aan de spits staan, miskenning en verguizing te wachten hebben. De dienaar is niet meer dan zijn Meester. Maar hoezeer ook God den geest van den mensch tot groote werken bekwamen kan, hij woont in het lichaam, zoolang er leven is; en hij wordt door dat lichaam geremd, ZOO vaak het mat en moe is, en zijn hart is bedroefd en doet zeer, zoo dikwerf als de menschen hem wonden. En vreeselijker dan de lichamelijke afmatting is de geestelijke strijd, waaraan zoo min buitengewone persoonlijkheden ontkomen als de allereenvoudigste. Want immer is de vijan der zielen er op uit, de zielen te verleiden en door waandenkbeelden te bedriegen; en naarmate de persoon machtiger is in zijn geheele optreden, zijn ook de aanvechtingen ontzettender. De dagen van druk worden ook aan di gemoed niet bespaard; de dagen waarin de hemel met wolken en donkerheid is bedekt, wanneer de vleugelen machteloos neerhangen, bezwaard door het gewicht van verantwoordelijkheid en arbeidsdrang; wanneer de hersenen zeer doen en het denken traag gaat; waarin de mensch voelt toch maar een mènsch te zijn, een schepsel, krach ig alleen door Gods ingeving en bezieling. Totdat de sterren weer doorbreken, en de hemel zich opent, en het licht van Gods aangezicht het pad weer bestraalt. Dan vliet daar als balsem in het gepijnde hart, en vloeit nieuw bloed door de aderen, en als een herborene gaat het weer aan den arbeid, frisch en moedig, opnieuw toegerust tot den strijd. En het boeit uw aandacht, zoo ge beziet, hoe bij dezen arbeid het lichaam gedwongen wordt zich naar den geest te schikken; hoe regelmatig, als naar een klok, de geheele arbeid is ingedeeld, en hoe hier de levensinrichting is gevonden, die de werkkracht op den hoogsten taxe stelt. Niet alleen, dat bepaalde uren voor het werk in het algemeen zijn bestemd, maar bepaalde dagen en uren zijn voor bepaalde werkzaamheden aangewezen. Een volmaakt werkprogramma, een vaste rhythmus, op welks af- en aanzwellend getij dit leven zich gestadiglijk voortbeweegt. Hier hebben we te doen met een van die naturen, die, volgden ze de indrukken van hun zenuwleven, de nachtrust laat zouden beginnen, om die in den ochtend onmatig te verlengen. Waar het voortdurende produceeren het zenuwleven Ia" d0" scliePPenden kunstenaar in gestadige spanning houdt, totdat het gewrocht in hem gestalte heeft gekregen en gereed is naar buiten te treden, daar eischt het wilskracht in hooge mate, om niet aan de ongeregelde verlangens van het lichaam toe te geven. Bij gevoelige zenuwgestellen is de geest 's avonds het helderst, en ieder weet hoe juist den denker de stilheid van den nacht, wanneet de stad is ter ruste gegaan, en het huis slaapt, tot voortwerken uitlokt, terwijl - geeft hij toe - dit zich in den morgen wreekt. Maar van dit laatste geen spoor. De ochtend wordt op het gewone vaderlandsche uur begonnen, en na kennisname van wat de wereldhistorie voor nieuws 'oplevert, wordt stillekens aan den arbeid getogen, en bijkans ne uren lang vloeien de woorden, de zinnen uit de pen, e aar op het papier verdringende door de veelheid der gedachten en de snelheid van hun verloop. En niet alleen figuurlijk is dit zoo, maar in werkelijkheid toont u dit schrift een soort noodzakelijk geworden stenographie, die slechts weinigen weten te ontcijferen. Gebeurt het dan ook, dat een stuk arbeid bestemd is voor een drukkerij, waar geen oogen zijn, die dit schrift dagelijks zien, dan is het noodwendig, dat het eerst gecopiëerd wordt. De maaltijden, die het gezin samenbrengen, zijn de welkome oogenblikken van ontspanning, vooral nadat de middag de gelegenheid bood tot voleinding der dagtaak. Dan voelt de rustige werker zich plotseling strijdlustig, en, in bewustzijn van eigen kracht en overwicht, begeerig anderer krachten uit te lokken, om zich met hem te meten, geheel alerte en de ooren gespitst, als een jachthond, die wild speurt. Dan viert de plaagzucht hoogtij, en is het een ware vivisectie, die op de slachtoffers wordt uitgeoefend. Dan spreekt daar uit hem een blijheid om alle goede gaven Gods, een levenslust, die volop weet te genieten, en alle pessimisme bant. Het brengt u in de herinnering de predikatie „Ons Huis", meer dan 30 jaren geleden uitgesproken, naar aanleiding van het boek Prediker. Hier is een genieten volop van al wat God goeds en schoons op deze aarde geeft, om ons daarmede te verkwikken en ons gemoed verademing te doen vinden. Niet het minst blijkt deze levensvreugde in de blijdschap, waarmee van oude, beproefde vriendschapsbanden gesproken wordt; wie alleen Dr. Kuyper in het publieke leven kent, raadt niet in hem de weekheid van hart, noch de begeerte naar warmte of de gevoeligheid voor sympathie. De macht van teerheid, in zijn persoonlijk leven geopenbaard, is voor enger kring, wordt alleen door het vriendenoog waargenomen, en door het vriendenhart genoten. Deze teerhartigheid en de in hem verpersoonlijkte kracht maken even zoo zeker het aantrekkelijke van zijn wezen uit, als het verrassend is ze te zien samengaan. Zegt deze gastheer, voor zoover het de gezichten rond zijn tafel geldt, evenals de Duitsche Keizer aan boord van zijn Hohenzollern: „Schwarzseher dulde ich nicht", een ander bewijs voor zijn frisschen levenslust is zijn voorliefde voor alle blije, sprekende kleuren. In het diepgeel en goudruin der Rembrandt-tinten, zoowel als in het glanzende rood, dat aan den Franschen smaak herinnert, zoekt hij vervroolijking en verlustiging voor het oog, vermoeid door eentonig zwart en wit. En in scherts en geestigen kwinkslag vindt hij het zoo noodige tegenwicht tegen den ernstigen arbeid, waarop hij zich concentreerde. Zoekt hij alzoo voor het oog, wat het bekoort, en voor het gemoed waar het naar vraagt, het valt u tevens op, dat hij nooit iets ten halve doet. Werkt hij, zoo werkt hij met alle macht verpoost hij zich, zoo doet hij dit ten volle. Evenwel ook dan laat hij den tijd nooit waardeloos voorbijgaan, maar gebruikt ieder oogenblik om nog iets van waarde te bereiken. Worden de boeken op zijde geschoven, dan zijn het de menschenzielen, wier rijkdommen hij tracht op te sporen; en de vindingrijkheid om bij anderen naar boven te lokken wat diep in hen leeft, is niet minder groot dan de vrijgevigheid in het mededeelen van zichzelf. Dat onder de veelheid van studiën ook de philosophie der kunst Dr. Kuyper's aandacht bezig hield, is genoeg ekend, maar dat hij in de praktijk iets daarvan beoefende weten slechts weinigen. Voor de nieuwe uitgave van den S atenbijbel ontwierp hij de vignetten; ook vermeide hij er zich in naar eigen naam een zinrijk embleem te teekenen at als ex-libris zijn boekerij zou kunnen versieren en tevens enmerken. De spreuk: „Terar dum prosim", „verteren mits dat ik nuttig zij", mag wel herinneren aan de dagen van verguizing en smaad, lang voordat zijn naam op ieders lippen was en de eerbewijzen hem toevloeiden. Wat verder uw opmerkzaamheid treft bij dezen persoon, is de afgerondheid van elk geheel, in alles wat hij doet. Nooit gebeurt iets broksgewijze, of wordt de arbeid groot opgezet en dwergachtig geëindigd. Voor ieder werk is van tevoren de verhouding der deelen uitgemaakt, alsmede hoeveel vel druks in zooveel tijd zal zijn afgewerkt. Indien een enkele maal in een groot werk, om gewichtige redenen een onderdeel een onevenredig groote afmeting verkreeg, dan wordt den lezer zelfs verontschuldiging aangeboden. Deze zin voor afgesloten geheelen en afbakenende mijlpalen toont zich ook in de waardeering voor alle soorten van gedachtenisdagen en in de vreugde, waarmee die worden gevierd. Zelfs het voleinden van iedere week, die weer verliep, wordt niet achteloos voorbijgegaan, en wie ooit het voorrecht had het dankgebed op Zaterdagavond door hem te hooren uitspreken, neemt daarvan een indruk mee, die in de herinnering wordt bewaard. Eer nu, aan het einde van den veelbezetten dag, het nachtleger wordt opgezocht, na een stil uur in de binnenkamer, wordt iederen avond een wandeling van een uur gedaan, om het lichaam de noodige beweging, en het hoofd de noodige rust te verschaffen. Evenwel, wie zou kunnen meenen, dat deze smederij ooit geheel stil stond? — Liefst juist wordt de wandeling in eenzaamheid ondernomen, om in den geest het werk voor den volgenden dag te rangschikken, en in de voorbereidende overdenkingen voor de verschillende rubrieken niet te worden gestoord. En zoo gaat het dag aan dag. Wie nu echter meent, dat een geregeldheid als deze in sleur zou moeten verloopen, of alleen voor kleine geesten mogelijk is, beseft niet de kracht in concentratie gelegen, in dit „vereenigen van zijn hart" — zooals de Psalmist het noemt — óók tot zijn werk; en die heeft nooit ingedacht wat heilzame werking op het geheele bestaan gestadigheid en een vast plan hebben. Ook dit is genade, zulk een inzicht te verkrijgen, en dien dwang op zichzelf te leeren uitoefenen. Daar is dan ook in dezen man een ouderdom, die jaloersch maakt, een steeds-wassen en zich-uitbreiden, een altijd-frissche kracht om zich van nieuwe onderwerpen meester te maken, een voortdurende ontwikkeling tot het zetten van nieuwe vrucht, die verbazing wekken. Of het de geest is, die het lichaam draagt? Al leert ons de Schrift, dat de geest als de meerdere over het lichaam heeft te heerschen, en al hebben de oudste wijsgeeren dit als de grootste wijsheid erkend, toch valt hieruit niet af te leiden, dat ziekte, verval en dood slechts schijnbeelden zouden zijn, gelijk de Christian Scientists heden zeggen. Maar zeker is het, dat God een zegen legt in orde en vastheid ook in het dagelijksch leven, en niet minder in het getrouw gebruiken tot Zijn eer van alle gaven en talenten door Hem geschonken. Waar in ieder menschenleven de eminente vraag blijft, of al dan niet de ziel door God werd aangeraakt, en daardoor haar begeeren werd omgekeerd, om nu den Schepper weer haar geheele zijn ten offer te brengen, daar danken we God, wanneer Hij mannen, met groote en sierlijke gaven toegerust, ook de gehoorzaamheid leert om die in Zijn dienst te besteden. Bidden wij, dat God dit kostbaar leven bescherme en beschutte, nog verrijke en volmake, tot ook voor deze ziel het uur komt, wanneer zij zal terugkeeren tot Hem, Die haar gemaakt heeft, en, ingaande door de parelen poort, haar de welkomsgroet zal tegenklinken: „Kom. gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in in de vreugde uws Heeren !" W. VAN MARLE. Patrimonium. Dr. A. Kuyper. 1837. 29 October. 1907. Heel christelijk Nederland heeft den zeventigsten jaardag van onzen oud-minister Dr. Kuyper als een dag van vreugde en dank gevierd. Met jubeltonen des geklanks of met hartelijke dankverheffing tot God is herdacht, dat de man, die op zoo velerlei terrein tot onzegbaren zegen is geweest, door de genade des Heeren tot heden voor ons gespaard bleef. De geschienenis van Dr. Kuyper is voor een niet gering deel de geschiedenis van het vaderlandsche leven, maar inzonderheid die van ons christenvolk. Toegerust met zeldzaam rijke gaven van kennis en oordeel heeft hij nu veertig jaren aaneen met taaie volharding en onverdroten moed gearbeid, geworsteld voor den triumf der christelijke levensgedachte en was hij het centrum der actie, die uitging tot bestrijding van den verwoestenden invloed des ongeloofs in het leven onzes volks. Hij is het geweest, die de verspreide scharen der ongeloovigen weer bijeenbracht en bezielde tot den strijd tegen den geest der eeuw. Hij wist van geen versagen. Sterk door het geloof in zijnen God, ging hij uit. om ook het leven dezer aarde op te eischen voor zijnen hemelschen Koning. In kerk en school, in wetenschap, staat en maatschappij was hij het telkens weer, die de banier des kruises ophief en de immer wassende scharen zijner volgelingen den weg wees. Met rusteloozen ijver was hij de vele jaren zijns levens werkzaam, om in de goudmijn der Heilige Schrift schatten van vertroosting en bemoediging, maar ook van voorlichting en onderwijzing op te delven, of om als zwaar geharnast strijder, zijne vele tegenstanders in eerlijk tournooi te ontmoeten. Het zwaard en de truffel waren de symbolen zijner taak en tot op dezen dag heeft hij ze nog niet neergelegd. Vol levenskracht en werkenslust staat hij nog in het midden van ons, als een getrouw discipel van zijnen Meester, die den tijd zich geschonken weet, om te arbeiden, zoolane het dag is. Spare onze God, zoo het kan, hem nog lange jaren voor kerk en school, voor staat en maatschappij, voor heel ons volk. Dr. Kuyper behoort inderdaad tot de mannen, die heel de natie toebehooren, die het volksleven verrijken en de beteekenis van ons bestaan verhoogen. In de toekomst zal dat meer gevoeld worden dan in het heden. Nu scharen zich het nauwst om hem. die verstaan het grootsche willen van zijnen geest, die met hem gelooven, dat in de eerbiediging van 's Heeren ordinantiën het heil voor heel de natie gelegen is. En daaronder staan de mannen van Patrimonium niet in de uiterste rijen. Steeds is er een nauwe band des geestes geweest tusschen Dr. Kuyper en ons Verbond. Hij had Patrimonium lief en wederkeerig droegen onze mannen hem trouwe liefde toe. Bij uitnemendheid kenden ze hem als „den man der kleine luyden", die er een levensideaal in zag, om te werken tot verheffing van den arbeidenden stand, om in hetgroote organisme der maatschappij te strijden voor de vrijmaking van den arbeid. Hoe ook de vijand smaalde, of door valsche voorstellingen zijne bedoeling trachtte te misduiden, de mannen van Patrimonium hebben zich nimmer van de wijs laten brengen. Ze kenden hunnen Dr. Kuyper. Ze wisten, dat de woorden van drang tot indenken en behandeling der sociale vraagstukken, van zijne lippen geene ijdele klanken waren. Ze waren verzekerd van zijne onveranderlijke trouw aan de zaak van het arbeidende volk en deelden in zijne teleurstelling, wanneer de omstandigheden de vervulling van veler wenschen beletten. Nergens beter dan in de kringen van Patrimonium is het verstaan, wat Dr. Kuyper eenmaal in heilige vervoering voor het aangezicht des Heeren uitriep: „Ze kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht". Dat was de taal der diepgeroerde ziele van den man, die al zijn kracht zou besteden, om voor het arbeidende volk te verwerven, wat hij tot leniging van hun nood onmisbaar achtte. En met dit ideaal voor oogen ging hij voort, eene scheuring in de door hem geformeerde partij niet ontziende, om te verwezenlijken, wat komen moest. Het fatale jaar 1894 kan alleen verklaard uit zijne trouw aan „de kleine luyden", die hij helpen wilde en helpen moest. Dat is verstaan in de kringen van Patrimonium en vergolden met wederliefde, die tot op dezen dag door niets is geschokt. Wat ook de vijand smaalt en schimpt, de christelijke arbeiders kennen hunnen Dr. Kuyper en hebben nooit grooter terleurstelling gevoeld, dan toen in 1905 zijn ministerieele loopbaan werd afgebroken en al het werk door hem voorbereid, in zijne afwerking werd tegengehouden. In Dr. Kuyper zag men den man, die de kracht en de gaven ontvangen had, om de groote sociale hervormingen, waar op we reeds zoolang wachten, als een masief geheel aan ons volk te schenken. Dat heeft zoo niet mogen zijn. Tot groote schade voor de rustige ontwikkeling der sociale verhoudingen in ons land. Langzamerhand wordt dit openbaar. Niet slechts ondei de mannen van Patrimonium, die steeds vast gestaan hebben in deze overtuiging, maar ook in breeder kringen. Wat Dr. Kuyper als minister voor de sociale wetgeving gedaan heeft, werkt na, ook al zijn de meeste zijner ont werpen ingetrokken. het lijden en het werken van Dr. Kuyper ook in dezen mogen blijven. Ook in het nationale leven, politiek, sociaal, journalistiek, literarisch, en in heel den levensinhoud en levensvorm, ook in de aanraking en gemeenschap met het buitenland, met de wereld en het wereldleven, zijn het leven en de arbeid van Dr. Kuyper van heerlijke gestalte. In vol persoonlijk leven en gemeenschap, in volle doorvoeling en ontsluiting van het nationale en wereldleven in breeden omvang en uitgang, niet rustend maar doordringend, al verder, al verder, naar heel den omtrek. En toch weer zich terugtrekkend in eigen wortel, opkomend uit eigen beginsel, gebonden aan God en zijn Woord en ordening. Zeker, het volmaakte is ook hier niet. Maar het ware en groote menschelijke is ook hier wel; het exempel is ook hier voor leven, voor Christelijk leven, dat heel het leven en heel den inhoud van het leven bij de gratie Gods kent, erkent, liefheeft en dient. Dr. Kuyper reisde in vier werelddeelen. Hij kent het wereldleven van alle kanten en hij bekommert zich er over. Zijn jongste boekwerk doet hem hier nog weer breeder voor ons uitkomen dan ooit tevoren. Zoo deed zijn ministerschap hem uitkomen gelijk ook zijn politiek en journalistiek woord in de Pers, als man van breed leven, wien heel het nationale en sociale leven, heel het menschenleven in zijn beweging van den tijd, in zijn zwoegen en zorgen, in zijn gang en kracht en eere, ter harte gaat. Al wat klein en benepen is in denken en doen, ook van ons volk, ook van ons Christenvolk, is hem vreemd; hij schudt het altoos weer van zich af. Toch is deze breede man, wiens geest tot de grenzen der wereld en in heel de breedte van het menschenleven doordringt, en die breed en ver ziet, wat is, wat moet, wat kan, die de groote kringen meeleeft en er veelszins boven uitkomt; — toch is deze man Volksman als nieman in Nederland. Volksman is hij — te weinig erkend, ja droef miskend in den breeden volkskring, die van het Christelijk geloof vervreemdt. Moge heel het volk hem nog eens erkennen als den waren volksman, wijl Dr. Kuypei heel het leven van heel zijn volk deelt, ook al miskent en versmaadt het hem. . Volksman is Dr. Kuyper, maar op den nationalen Christe- lijken wortel. Hij is waarlijk zijner broederen één, al is hij zooveel grooter. Hun leven is zijn leven, en zijn leven is hun leven; al kunnen zij niet opklimmen tot de hoogten waarop hij zich vrij beweegt; en al lijdt hij ook nog veel te veel hun miskenning. Zoo heeft Dr. Kuyper de Anti-Revolutionaire Partij als nationale Volkspartij georganiseerd, bezield, geleid en tot eere gebracht; haar mannen gevormd; haar Pers geplan , haar werk gezegd, gezegd en gedaan. Zoo blijft het Christelijk Sociaal Congres, ook in zijn voortgaande doorwerking, mede zijn eere. Zoo komt in allerlei levensgroepeering en levenswerk het Christelijk-nationale leven op uit het zaad, dat hij zaaide. Zoo bloeien Christelijke Scholen en Vereenigingen mede als vrucht van zijn leven. Zoo breekt zich nu allerlei Christelijke persoonlijkheid baan in het Christelijk gemeenschapsleven op onze erve. En zoo dringt het leven van ons Christenvolk en van onze mannen door, binnen en over onze grenzen, in het nationale politieke, sociale volksleven en in het leven der volken en der menschheid — mede door den invloed van dezen man der mannen. Wij zullen den arbeid van Dr. Kuyper in Standaard en Heraut en in zooveel boeken en geschriften niet uitstallen; zijn journalistiek talent, zoo machtig van invloed in heel de Pers, niet nader karakteriseeren en waardeeren; zijn gewichtvolle politieke loopbaan niet verhalen, zijn beteekenis en werk als minister der Koningin niet uiteenzetten. leder weet daarvan. Wij noemen slechts op, wat in breedte van omvang en rijkdom van inhoud in dit leven en werken onder ons zonder wederga is. Zeker, ook hier is het volmaakte niet. Maar ook hier is het groote. Ook hier draagt alles het type van heel het leven en beginsel van Dr. Kuyper. Ook hier is al zijn leven persoonlijkheid en gemeenschap. Ook hier is ons alles exempel, alles vormend, sterkend, leidend, zegenend, maatgevend voor de toekomst. Ook hier blinkt het hooge ideaal uit, dat alle kleine vliegen- en muggenpraktijk onder ons beschamen moge, en ons dringen, om naar onze mate te jagen naar wat we nimmer gegrepen hebben, maar waartoe we nochtans van den Heere gegrepen zijn, strijdend, lijdend, werkend, volhardend te jagen naar het wit tot den prijs der roeping Gods die van boven is. De Heere beware ons voor de zelfgenoegzaamheid, voor het rusten op onze lauweren of op onzen droesem. Dat ware de dood. Aan dien dood is Dr. Kuyper door Gods genadige leiding en bezieling in heel zijn leven ontkomen. Op zeventigjarigen leeftijd staat hij nog boven allen uit in actie, levend in heel het leven, en grijpend naar de toekomst voor heel de Kerk en heel het volk, voor heel het leven der menschheid, kennend het verleden, doorvoelend het heden, en bewust zich voortbewegend naar de toekomst. Die toekomst worde voor Dr. Kuyper verlicht door het 11 licht van het Woord en van de belofte Gods, door de ervaring zijner genade; door de liefde en de trouw ook van ons volk in steeds breeder schare; en door den trouwen levensarbeid van wie, zij het in bescheiden mate, aan het leven en den arbeid, den strijd en het lijden van Dr. Kuyper gemeenschap hebben mag, ook door te zijn een eigen karakter en persoonlijkheid. De Heere spare Dr. Kuyper nog lange jaren en gunne hem nog veel te leven en te arbeiden. Hij geve hem nog veel vrucht van zijn levenswerk te zien en te genieten, ook als hem jaren van rust gegeven worden. En Hij geve hem op zijn feestdag nu rijke vreugde te genieten van de groote liefde en waardeering van ons volk. " Laten alle klokken op het erf van ons Christelijk-nationale leven vroolijk luiden op den feestdag van Doctor Abraham Kuyper! De Jongelingsbode. Een mijner vrienden kent den Oud-Minister van nabij. Hij vertelde mij een en ander dat doet zien, hoezeer deze man met een ruim hart staat boven de benepenheid van vele zijner slaafsche volgers, die de wijdheid van de idee, wier verwerkelijking hij nastreefde, niet vermogen te vatten. En ook, hoe teed'er het huiselijk leven bij Dr. Kuyper hoe teer zijn godsvrucht in den kleinen kring van zijn woning in de Kanaalstraat te 's-Gravenhage blijkt te zijn. Toch kon deze man staatsman, schrijver, journalist, Minister, partijleider, wereldreiziger zijn tot zijn zeventigsten jaardag toe. En misschien langer nog, als het God belieft. Neen, het christendom maakt geen slappe, energie-looze menschen! Deze les vooral geeft ons Dr. Kuypers leven te leeren, en de historieschrijver die zich eenmaal wagen zal aan de biografie van dezen man, zal als grondtoon deze erkentenis hebben te leggen in zijn werk: Dr. Kuyper, groot voor zijn volk, klein voor zijn God! God zegene Hem! A. VAN ROSEBED. Kamper Kerkbode. 1837. 29 October. 1907. Dr. A. Kuyper. Jongstleden Dinsdag was het juist zeventig jaren geleden dat er in de vriendelijke pastorie van Ds. Kuyper in Maassluis een jongen geboren werd, die Abraham genoemd, iemand worden zou, van geheel eenige beteekenis in ons Vaderland. Toen kon het op verre na niet vermoed worden, wat dit kind, in wien alles nog sluimerde, eenmaal worden zou. Wat zal toch dit kindeke wezen? Maar het antwoord op die vraag kon toen uiteraard niet gegeven worden. Van zijne eerste schooljaren wordt verhaald, dat hij toen reeds buitengewoon scherpzinnig was, en ook toen reeds allerlei argumenten kon aanvoeren, om zijn gevoelen te staven. De studententijd werd goed doorgebracht en de jonge Dr. A. Kuyper was predikant te Beesd geworden. Daar was het naar zijn eigen getuigenis, dat „onder de schaduw van het stille dorp, een lichtstraal in zijn geest viel, die van hooger dan deze wereld kwam". Dat was een ommekeer waarover de vromen zich hebben verblijd. Weldra naar Utrecht geroepen, dat hem .als een opgaan onder de liederen Hamaalóth" was, werd de strijd reeds door hem aangebonden. 't Was in den jare 1869, dat zijn oog voor de heerlijke beteekenis van het Calvinisme werd geopend. En daaraan heeft hij gearbeid, zijn gansche leven lang. Onvermoeid, steeds slagvaardig, altijd arbeidend om voor het Calvinisme steeds meerderen te winnen. Hem was het er om te doen om „de ordinantiën Gods, in Schrift en Natuur ons voorgehouden, voor heel het menschelijk leven" op velerlei wijze uit te stallen. Daartoe heeft hij zich gedurende lange jaren bediend van De Heraut en De Standaard, 't Is zeker niet te zeggen, wat onbeschrijfelijke invloed door die beide bladen, geredigeerd door zulk een man, is uitgeoefend. Hoe velen hunkerden van week tot week naar De Heraut, om daaruit antwoord te ontvangen op zoovele vragen, die geest en hart vervullen. " En dan De Standaard. Daarvan heeft hij zelf verklaard: Mag ik het zeggen, mijn Standaard is mij nooit iets anders geweest, dan een paard, dat ik bereed, om den eindpaal van den weg des te sneller te bereiken, en in dien eindpaal lag mijn levensdoel." Dat doel verklaart hij aldus: „Heel mijn volk en vaderland weer gelukkig te maken door het terug te lokken — naar de eenige betrouwbare paden des levens, die voor mij afgeteekend liggen in de ordinantiën Gods." En dat doel heeft hij nagestreefd op treffende wijze, in de oprichting der Vrije Universiteit, waarin hij voorzeker het leeuwendeel heeft gehad. In de vrijmaking der kerken en in de bevordering van het bijzonder onderwijs. • En als staatsman, daar staat hij zeker ten voeten uit. Daar is hij gezien in zijn ijveren voor de Christelijke grondslagen van ons volksbestaan. Hoe gaarne zouden we willen, dat het hem nog eenmaal gegeven ware, weer aan dé ministerstafel zijn plaats in te nemen. Maar wij mogen ook hier met het oog op Dr. Kuyper zeggen: Zijne tijden zijn in Gods hand. In de toekomst kunnen we niet lezen. Deze gedenkdag, van zeventig jaren, zal Dr. Kuyper onvergetelijk zijn, onvergetelijk ook voor de velen, die of in persoon of op andere wijze mede hebben ingestemd, om God te danken, voor wat Hij ons in Dr. Kuyper gaf. Treffend is de hulde, die hem uit ons gansche Vaderland is gebracht. Liberale bladen noodigden geestverwanten uit om een artikel over Dr. Kuyper te schrijven. Thans is vervuld wat Mr. Heemskerk nu voor tien jaren zeide: wij houden staande, dat hem hulde toekomt van het gansche volk. Wij brengen den zeventigjarigen Hoogleeraar onzen heilgroet. Spare de Heere hem voor ons volk nog eenige jaren en gunne Hij hem eenen blijden en gezegenden levensavond. W. Luctor et Emergo. 1837. 29 October. 1907. Heden viert Dr. A. Kuyper zijn 70sten verjaardag. Hij heeft thans ongetwijfeld zijn rustelooze pen laten liggen, zijn studeervertrek ledig gelaten, om dezen dag door te brengen deels in den huiselijken kring, deels te midden zijner vrienden en vereerders. Dat het een rustige dag voor hem zal zijn, kan echter moeilijk verwacht worden. Als mannen gelijk deze 70-jarige hun gedenkdagen vieren, blijkt het. dat ze niet slechts aan hun gezin, maar aan een zeer breede schaar van vrienden behooren, die niet zullen nalaten op dezen dag van hunne waardeering, hoogachting en liefde blijk te geven. Men kan niet zeggen, dat ons klein land zich bijzonder groot betoont in het eeren zijner groote mannen. Althans tijdens hun leven blijkt hiervan gewoonlijk niet veel; 't is al mooi, als na hun dood de loftrompet over hen 'wordt gestoken door den tegenstander, die dan niet meer behoeft te vreezen voor hun geduchten aanval, of door den zoogenaamden vriend, voor wiens naijver dan geen reden meer is. Tijdens het leven is veeltijds smaad en bedekte of openlijke tegenwerking het deel der mannen, die, gelijk deze jubilaris, zoo ver boven anderen uitsteken. Wat dit laatste aangaat, hiervan heeft Dr. Kuyper ruimschoots zijn deel gehad. Zijn tegenstanders hebben hem dikwijls beklad op een wijze, die wel bewees, dat velen dezer mannen zelfs het respect voor zich zeiven verloren, zoodra ze Dr. Kuyper's naam moesten noemen. Doch tegenover al den schimp en smaad, waarmee zijn tegenstanders hem hebben overladen, ontbreekt het niet aa&n warme hoogachting, aan oprechte liefde van de zijde zijner volgelingen. Zonder twijfel zal hij daarvan op dezen dag uit heel het land de ondubbelzinnige bewijzen ontvangen. Geen wonder voorwaar, zoo Dr. Kuyper's vrienden en vereerders heden zich inspannen, om dezen dag voor hem en de zijnen tot een onvergetelijken dag te maken! ^ Aan hem toch, als middel in Gods hand, hebben zij a s burgers van ons goede land zoo onuitsprekelijk veel te danken. Sprak niet Thorbecke in zijn hooghartig liberalisme, in Dec. 1851 het bekende woord: „Waart gij een stille partij, die enkel God op hare wijze zocht te dienen, men zou, al hield men uwe meening voor dwaling, u eerbiedigen. Maar gij wilt met uwe godsdienstige stellingen op het politiek gebied regeeren, en ziet daar waar het gebied van den strijd begint?" Dat wilde zeggen, gelijk Van Koetsveld zoo juist in „Onze Politieke Partijen" opmerkt: „wij zullen u dulden, zoolang wij niet bemerken, dat gij er zijt; maar zoodra gij een levensteeken durft geven, nemen wij u dat hoogst kwalijk". Precies zooals Thorbecke s volgelingen uit onzen tijd het ons nog op velerlei wijzen voorzingen. En toch, de anti-revolutionaire partij heeft het durven bestaan, levensteekenen te geven op zeer duidelijke wijze; zij heeft er zich niet aan gestoord, of ook al de „vrijzinnigheid" haar dit kwalijk nam. Zij heeft laten merken, dat zij er is en voor haar onbetwistbare rechten durft opkomen. Zij wenscht geen „stille partij" te zijn, doch mee te spreken, waar het geldt, het behartigen van de zaken des lands. Zij wil meespreken — omdat zij een heel ander begrip van het woord vrijheid heeft, dan Thorbecke en de zijnen in hun benepen liberalisme. Volgens de laatste gaat het land te gronde, als niet alles is geknipt met hun schaartje, naar het model, dat zij goedvinden voor zich en het daarom ook aan anderen willen voorschrijven. De anti-revolutionaire partij eischt volledige vrijheid op voor zich zelf — en durft ze aan anderen te laten. Onze vijftigjarige schoolstrijd legt daarvan een onwedersprekelijk getuigenis af. En dat zij in dien strijd niet is ondergegaan maar zelfs onvermoeiden strijd het thans aan elk ouder mogelijk wordt, zijn kinderen op te voeden en te laten onderwijzen naar eigen overtuiging. En onze lezers stemmen ongetwijfeld in met onze bede: Den jarige heil! Maas- en Merwebode. Een veel beteekenend jubileum. Den 29sten October mocht Dr. A. Kuyper den ouderdom van zeventig jaar bereiken. Onder een groote schaar van Christen-belijders werd die dag met groote blijdschap gevierd en een jubel van hartgrondige vreugde ging zeker op onder die honderdtallen, die hem in naam van duizenden de hand mochten drukken. Het is niet mogelijk eenigszins volledig dit diepe en breede leven te schetsen in een enkel artikel. Zijn levensbeschrijver zal er later boekdeelen van noodig hebben. Maar iets kan toch worden aangestipt. En dan wijzen wij u allereerst op Kuyper's beteekenis voor de Kerk des Heeren in ons vaderland. Allen weten wij, dat Kuyper aan de universiteit sterk onder den invloed van het ongeloof kwam. In 't laatst van zijn studietijd kwam daarin aanvankelijk, mede door zijn studie over Johannes a Lasco en Calvijn, zekere wending, die later, toen hij predikant te Beesd was, krachtig doorwerkte. Toen koos hij welbewust de zijde der Gereformeerden en was de krachtige pleitvoerder dier aloude beginselen als predikant te Utrecht en te Amsterdam. Zijne zeldzame welsprekendheid en buitengewone geleerdheid, gepaard met de vastelling van een partij-program en van een daarop berustende partij-organisatie. Dat bij dit alles het volk meer volgde dan zelf zich uitsprak, is natuurlijk. Niettemin werd op die wijze meer dan vroeger in dat volk het politiek bewustzijn opgewekt. Intusschen werkten tot die partijvorming de liberalen zeiven krachtig mee, door hun afgoderij met de neutrale school. Niets heeft destijds de christelijke groepen inniger saamverbonden, dan de strijd vóór de vrije-, tegen de neutrale overheidsschool. De wet—Kappeyne had het onvergetelijk Volkspetitionnement, waarvan wederom Dr. Kuyper de hoofdleider was, tot onmiddellijk gevolg. Wel was die wet—Kappeyne de laatste stuiptrekking van de toenmalige liberale partij, het begin van haar einde, maar toch moest nog een tiental jaren een heftige kamp worden gevoerd alvorens die partij was overwonnen. Zeer wel inziende, dat de overmacht der liberale partij steunde op de in ons land bestaande, door die partij zelve steeds sterk aangewakkerde antipathie tusschen de geloovige Protestanten en de Roomsch-Katholieken, moest vóór alles de samenwerking van die beide elkaar afstootende volksdeelen worden bewerkstelligd. Vandaar het rusteloos streven van Dr. Kuyper om de R -Kath. te dringen tot eene politieke partij-formatie, omdat alsdan tusschen twee politieke partijen kon worden onderhandeld over bepaalde punten van staatsbeleid, zonder dat beide groepen in elkaar behoefden op te gaan, wat natuurlijk onmogelijk is. Fusie niet, maar federatie. Dit gelukte. Toen was de executie van de liberale partij slechts nog een quaestie van tijd. In het bestaande kiezerscorps, ingedeeld met liberale kunstvaardigheid, hadden nog steeds de liberalen de meerderheid. Maar uitbreiding van het kiesrecht kon niet uitblijven. Immers vloeit algemeen stemrecht, hoewel niet door de liberalen begeerd, uit hun eigen beginselen rechtstreeks voort. Omgekeerd begeerde Dr. Kuyper, dat het kiesrecht zoo algemeen mogelijk werd, hoewel algemeen kiesrecht met de anti-revolutionaire beginselen in strijd is. Tegen het beginsel der liberalen en de begeerte der niet-liberalen was het oude beperkte kiesrecht niet bestand! Na de grondwetherziening van 1886 verdween de alleenheerschappij der toenmalige liberale partij. Voor den volksleider, aan wiens politiek beleid dit resultaat grootendeels was te danken, was het niet weggelegd het beginsel dat de liberale partij ten onzent ten verderve gevoerd heeft, door een beter, ruimer, waarlijk vrijzinnig te vervangen. Die eer viel het Kabinet-Mackay te beurt. Maar de „eminente leider" had wel vooruit gezien, dat eene politieke partij niet leven kan bij ééne quaestie. Ware de anti-revolutionaire partij geheel opgegaan in de schoolquaestie, dan had zij bij de oplossing daarvan moeten verdwijnen. Dat hoopte dan ook de liberale partij. Doch ijdel was die hoop. Reeds wezen wij er op, dat het beginsel-program der A. R. partij veel meer omvat, dan beginselen op schoolgebied. Het raakt geheel het gebied van het Staatsrecht. Ook derhalve de quaestiën op sociaal gebied. Door de oud-liberalen was te weinig rekening gehouden met wat op dat gebied voorviel in Duitschland. Dr. Kuyper zag zeer juist in, dat er nieuwe viagen aan de orde kwamen, voor welker oplossing de oud-liberale beginselen geheel onvoldoende waren. Al is het zeer te betwijfelen, of het hem gelukt is een oplossing te vinden, die met ons nationaal bewustzijn overeenstemt, en al heeft naar sommiger oordeel de leider teveel op dit gebied gewerkt naar Duitsch model, toch zal niemand hem de eer betwisten ook op dit gebied aan ons volk een krachtigen stoot tot het inslaan van nieuwe banen te hebben gegeven. 12 worden. Denkt men dit goed in, dan eerst komt men tot het besef, welk een gezegenden invloed Dr. Kuyper heeft uitgeoefend op de historie van ons volk. Hij is geen man van halve maatregelen. Recht gaat hij op zijn doel af. Naar de gunst van menschen heeft hij nooit gedongen. En toch stond zijn deur steeds open voor den minste der broederen en was hij met dezen in den omgang evenzeer op zijn gemak als in het verkeer met vorsten 'en staatslieden. Zijn kennis schijnt onbegrensd. Telkens wekte hij verbaasdheid, wanneer men ervoer, dat hij tot in bijzonderheden op de hoogte was van zaken, die geheel buiten de sfeer van zijn denken schenen te liggen. In alles toonde Dr. Kuyper zich een waarlijk groot man den grootsten man in ons land. Zonder eenig voorbehoud moet hij als zoodanig erkend. Zijn machtig genie bleek op bijna ieder terrein des levens. Indien wij wilden ingaan op alles, wat hij heeft gewrocht, dan zouden wij het bestek van ons blad verre overschrijden. Thans kwam hij aan de grens van den leeftijd der sterken. Doch zijn kracht schijnt nog ongebroken, zijn energie nog onverzwakt. Spare de Heere hem nog menig jaar voor ons land en volk en moge hij ook verder in zijn grijsheid rijke vruchten dragen. Gode de eere, voor den onwaardeerbaren schat, dien Hij ons in Dr. Kuyper schonk. AI wordt hij gesmaad door den tegenstander, in ons hart richten wij hem een eerezuil op van diep gevoelde erkentelijkheid voor hetgeen hij ons Christenvolk geschonken heeft. Nieuwe Provinciale Groninger Courant. Dr. A. Kuyper. 1837 — 29 October. — 1907. De zeventigste verjaardag van onzen leider, Dr. A. Kuyper, is voor ons anti-revolutionaire volk een dag van groote beteekenis. Het herdenkt met innigen dank aan den Heere onzen God de rijke gave, die ons volk in dezen man geschonken werd. Het is blijder en dankbaarder nog, omdat het hem op den dag, dien naar Mozes' woord slechts de sterke bereikt, nog even krachtig als altijd het pleit voor den Naam des Heeren voeren ziet. Het past, naar Mr. Heemskerk's woord op den gedenkdag in 1897, heel ons volk hem te huldigen. Maar wij meenen toch op die hulde een bijzonder recht te hebben. Niet, dat Dr. Kuyper alleen aan onze partij behoort. Hij behoort aan ons volk. Maar het Calvinistisch volksdeel voelt zich aan hem door een sterken band verbonden, den band van innige geloofsovertuiging, waaraan hij als niemand uitdrukking wist te geven. Als Neêrland's professoren 70 jaar worden, zegt de wet, dat zij hun ambt moeten neerleggen en rust kunnen nemen. Voor staatslieden geldt die regel niet. Voor Dr. Kuyper past hij gelukkig in geen enkel opzicht. Hij denkt niet aan rust en het is, of met het klimmen der jaren zijn kracht steeds groeit. Wie hoopt — beter nog, bidt niet, dat ons volk nog jaren lang hem bezitten mag, arbeidende en strijdende voor zijn hem dierbare beginselen? Maar toch slaan wij onwillekeurig op dezen dag den blik terug, trachtende het veld van Dr. Kuyper's levenswerk vluchtig te overzien. Dat is niet gemakkelijk, want op welk gebied bleef hij een vreemdeling? Waar is er een terrein, waarop, wie daar iets beteekenen wil, niet mee met hem moet rekenen, zijn positie tegenover hem moet bepalen? Dr. Kuyper is een universeel man. Hij is de geleerde, op wetenschappelijk gebied een der eersten, die de groote problemen van ons leven tot in den wortel heeft nagespeurd, wiens werken de getuigen zijn van zijn wetenschappelijke kracht. Op kerkelijk gebied kan men den voet niet zetten, zonder den arbeid van Dr. Kuyper te ontmoeten. Is de staatkundige geschiedenis van ons volk in de laatste veertig jaren ook niet de zijne? Leider eener partij, die onder zijn leiding van kleine kracht tot een macht van beteekenis groeide, wiens naam een shibboleth werd, zoodat nu reeds jaren lang het voor of tegen Kuyper den politieken strijd beheerschte, straks dienaar der Kroon — zal niemand hem anders dan onder de eerste staatslieden van onzen tijd kunnen rangschikken. Speurt men ook op sociaal terrein tevergeefs naar de vrucht van zijn krachtigen geest en doortastend handelen? Noem dan de pers en men zal u antwoorden dat hij is onze eerste, onze bekwaamste journalist. Wijs naar de school en telkens zal men u zeggen: hier was de hand van Dr. Kuyper. Ja, spreek over de kunst — en onze op hun gebied zoo naijverige kunstenaars zullen over hem spreken, al is het ook om u onder een vloed van woorden te betuigen, dat hij alles mag zijn, maar toch geen kunstenaar in den eigenlijken zin des woords is. Een tegenstander, schreef het Handelsblad in 1897, die tien hoofden en honderd armen bezit. troon verheft, een man van beteekenis te mogen gadeslaan, die, strijd voerende tegen alles wat den mensch van pit en merg berooft, alleen zijn kracht zoekt in zijn God. Hierin ligt het geheim van dat onverdroten optimisme, dat Dr. Kuyper kenmerkt; van die onverwoestbare veerkracht, die reeds op nieuwe mogelijkheden zint, nog eer de beslissende slag viel. Want, waar de machtigste geesten te meer eigen begrensdheid gevoelen naar mate hun een grootscher doel voor oogen zweeft, en hun eigen kunnen hen tot uitgebreider actie aandrijft, vanwaar zal hun dan de kracht komen om bij voortduring zulk een hoog-geestelijk ideaal na te streven, indien die hun niet gewordt van Eenen grooter dan zijzelf zijn? Deze kracht niet te zoeken in eigen gaven en talenten, maar bij Hem, Die het geheele leven voorbeschikte en Die tot dien arbeid riep, waartoe Hij juist dat leven bestemde, is de eenige gemoedsgesteldheid, die het den mensch mogelijk maakt om ook in tegenspoed te blijven volharden en bij nederlaag nieuwen moed te verzamelen. Maar, om alles wat God met dezen man vóórhad, sierde Hij hem met de uitgezochtste geestelijke gaven, met een schier onverwelkbaar lichaamsgestel en met een onvergelijkelijke werkkracht. Het is dan ook opmerkelijk, dat, terwijl anderen nauwelijks in staat zijn één leven tot zijn rechte bestemming te brengen, deze zeldzame persoonlijkheid drie, vier levens heeft kunnen leven, elk genoeg om een heel menschenleven van beteekenis te doen zijn. Hiervan getuigt de algeheele ommekeer, dien ons politiek leven heeft ondergaan; de verjonging van ons kerkelijk leven; het geestelijk licht, dat, dag aan dag en week aan week ontstoken, een heele generatie heeft onderwezen en voorgelicht in het vaste gaan op den rechten weg. En niet alleen de geestverwanten deden hiermede hun voordeel. De opleving werd algemeen, en ook bij den tegenstander werden de gedoofde sintels weer opgerakeld tot nieuwen gloed. Het zou nu den vreemdeling niet meer gebeuren, wat voor 20 jaren den dichter Verlaine als een onbegrijpelijke onverschilligheid trof, dat, op den dag der algemeene verkiezingen voor de Tweede Kamer, zijn gastheer, een man van hoogere geestesontwikkeling, zich ternauwernood zijn plicht als staatsburger herinnerde, en de beteekenis van den dag in het leven op straat door niets merkbaar was. Bij zijn geesteskinderen echter, die met graagte zijn geschriften lazen en zijn gloedvolle taal met bewonderende instemming aanhoorden, heeft Dr. Kuyper zich een liefde en een dankbaarheid verworven, ongeëvenaard. Wat hij sprak, wat hij schreef, was waar hun ziel reeds lang naar orstte; het was als een toon, die plotseling in een zwijgend muziekinstrument de aanverwante tonen doet meespreken en hun eenheid naar buiten brengt. Die toon, aan het diepste religieuse leven ontsprongen, werd verstaan overal waar hij waarachtig weerklank vond, en heeft, door de kracht en de te van zijn eigen wezen, nooit gefaald de gelijkgestemden aan zich te verbinden. Dit toont zich bij iedere vergadering waar deze redenaar het woord voert. Daar is als een mystieke strooming van sympathie waar te nemen, die spreekt mt de glinstering van het oog, uit de verbijsterende hevigheid der toejuiching. Heeft echter de tegenstander gelijk, die dezen phalanx van getrouwen zoo menigwerf naar het hoofd slingerde, dat het bij hen slechts een blind volgen is, een zich-overgeven aan de leiding van den krachtigste, zonder dat eigen oordeel iets hierin te zeggen zou hebben? - Het krachtig ontwikkeld individualisme van ons volk, dat veeleer dwarskoppig eigen weg zoekt te gaan, om toch maar niet te hoeven volgen, zou alleen voor het tegendeel reeds borg staan. Maar er is meer. Daar sluimerde in de diepte der harten een besef, dat het christelijk leven zichzelf belet tot volle kracht en rijpheid te komen, wanneer het zich schroomvallig laat terugdingen, en in stee van zich in alle levenssferen te laten gelden, zich bijkans geen plaats meer gegund ziet. Men moest weer leeren inzien, dat op alle levensgebied God onze krachten eischt, en op welke wijze Hij hierin wil gehoorzaamd worden. Dat Dr. Kuyper dezen dieperen zetel van hun consciëntie heeft weten te treffen, en hun dat inzicht heeft bijgebracht, heeft hem er in doen slagen die eenlingen tot één te vergaren, en hem den grooten aanhang verzekerd, die alle individualisme op zijde zet. Hebt ge nooit bij uzelf een parallel getrokken tusschen deze figuur en die van den grooten veldheer van een eeuw geleden, „le petit caporal" zijner soldaten, die hij doorzijn vurige aanspraak electriseerde, en die, door de kracht zijner organisatie en de zekerheid, waarmee hij op zijn doel afging, eenheid in de ongeordende legerbenden en evenwicht in de algemeene ontreddering bracht? Doch hoeveel hooger en edeler verantwoordelijkheid werd dan niet aan dezen leider opgelegd, waar hem niet slechts was toevertrouwd, de natie uit haar politieke versuffing tot nieuwe belangstelling op te wekken, maar ook het christelijk volk tot grootere krachtsinspanning aan te vuren, om, hun roeping getrouw, alle arbeidssferen voor zich te veroveren. Met veldheersblik wordt door hem het terrein verkend, worden de ten dienste staande troepen gegroepeerd, en hun de instructie gegeven, volgens welke ze te handelen hebben. En de organisatie werkt en toont door de uitkomst het juiste inzicht van den ontwerper. De macht zijner overtuiging dwingt tot volgen, de klaarheid van zijn betoog stelt u de diepste vraagstukken helder en doorzichtig voor oogen. Bezien wij nu van nabij de geschriften, dan vertoont zich onder deze vaardige hand de moedertaal plooibaar naar elk onderwerp. Of zij stadig voortschrijdt met den pompeusen gang van de Troonrede, — zwaar prachtig als een purperen koningsmantel of zij volgt de dartele sprongen der De lijnen door hem uitgestippeld worden zoo maar niet uitgewischt. De toekomst zal daarvan nog meer bewijzen leveren. Dat wordt in Patrimonium begrepen en geheel ons Verbond gevoelt zich daarom sterk en gelukkig in het bezit van dezen grooten voorwerker, die ons zoo lang gespaard bleef. Nu is hij zeventig jaar. — En ofschoon naar den mensch gesproken de avond des levens ook voor hem neigt, toch is er goede hope, dat zijn arbeidskracht nog lang niet is uitgeput. Ook daarin heeft God hem groote genade geschonken, dat hij in zijnen ouderdom nog groen en frisch blijft. Blijve dat nog vele jaren zoo. Schenke de Heere hem nog eenen rijken levensavond, opdat hij nog meer mag arbeiden aan de verwerkelijking zijner idealen, ten goede van ons volk. M. De Protestantsche Noord-Brabanter. 29 October 1907. Deze dag is voor de mannen van anti-revolutionairen huize een gedenkdag. Zij behooren tot een kring, die in alles Gods Hand ziet, maar ook de middelen erkent, waardoor hij groote daden doet. Van menschvergoding wars, eert men niettemin onder hen talent en genie, en erkent dankbaar, wat geschonken werd aan het welzijn des volks door persoonlijke overgave en toewijding. Ons anti-revolutionaire volk heeft zijn groote mannen lief. Als het spreekt van „onze Kuyper", „onze Lohman", „onze Keuchenius", „onze Elout", drukt het daarin zijne aanhankelijkheid uit aan die mannen, die aan de spitse traden in het pleit van de Christelijke Religie tegen het ongeloof of van de Christelijke Staatkunde tegenover de beginselen der Revolutie. En dan noemt het Dr. Kuyper in de eerste plaats, den man, die 29 October van dit jaar den zeventigjarigen leeftijd bereikt. Hij was het, die Groen van Prinsterer opvolgde, niet bij afspraak of bij testament, maar vanzelf daartoe aangewezen^ door talent en gave, een geschenk van God aan al diegenen, voor wie Gods Woord richtsnoer was voor 't geheele terrein des levens, voor hen, die Gods Souvereiniteit erkenden over al 't geschapene. Meer dan veertig jaren klinkt Dr. Kuypers naam door 't land. Van het oogenblik af, dat hij het pleit opnam voor het Calvinisme en zijne wereldbeschouwing stond hij te midden van den strijd. Maar ook vormde zich om hem een kring, dien hij door zijn woord bezielde, en in vastheid van overtuiging deed groeien. Hij bleef geen veldheer zonder leger. Neen, een welgeordend leger zag deze veldheer om zich geschaard, dat welbewust de wapens hanteerde, omdat het opgevoed werd tot den strijd. Dit laatste was de kunst, die Dr. Kuyper verstond. Door zijn woorden en geschriften wist hij voor het volk zonder geleerden omhaal beginselen te ontwikkelen op eene wijze, dat hij begrepen werd, dat zijn taal tot het hart doordrong. Zoo was er dan ook geen blind naloopen, doch veeleer bewust volgen. Omdat men belijdt, wat door Dr. Kuyper in 't licht werd gesteld, daarom strijdt men, daarom staan in de dagen der verkiezing duizenden schouder aan schouder en heffen zij de banier des Evangelies tegenover de vaan der Revolutie. Dat doet niet Dr. Kuyper, dat doet de kracht van het beginsel, dat de menschen in 't hart grijpt. Maar dit is de gave van den Leider, dat hij weet te bezielen, door het beleden beginsel in al zijn schoonheid te doen schitteren voor zijne geestverwanten. En als de leider zich dan geeft voor de zaak, die hun heilig is, wanneer hij zijn machtig talent ten dienste stelt van de Christelijke politiek, met haar Christelijke democratie, haar Souvereiniteit Gods, de souvereiniteit in eigen kring, het gelijk recht voor allen, ook voor de belijders der Heilige Schrift als het woord van Qod, voor de belijders van God Drieëenig, dan brengt een breede schare hem hulde en dankt hem met eene toegenegenheid, die zeker veel vergoedt voor de krenking hem zoo vaak aangedaan door den tegenstander. Dr. Kuyper is door velen miskend, door anderen niet begrepen; maar ook werd hoon en laster hem niet gespaard. Aan den anderen kant echter gelooven wij, dat er niemand is wiens beeltenis in zoovele gezinnen aan den wand prijkt, eene beeltenis waarop de vader zijne kinderen wijst, als op den man, wien men den tol der dankbaarheid moet betalen en wiens naam moet geëerd. Die plaats in de harten en de gezinnen heeft Dr. Kuyper verworven door een geheel leven van toewijding aan eene partij — neen dat is te eng — aan het heil van land en volk. Dr. Kuyper is een man van nationale beteekenis. Zonder zijn optreden was de geschiedenis der laatste helft van de vorige eeuw eene andere geweest. Op theologisch en staatkundig gebied heeft Dr. Kuyper een onmiskenbaren invloed uitgeoefend. Dat hij telkens met nieuwe ideeën optrad, of wat onder 't stof bedolven lag weer aan 't licht bracht, deed menigeen opschrikken en de tegenstander van de beginselen, die in Dr. Kuyper een machtig verdediger vonden, heeft niet altijd weten te waardeeren, maar ging menigmaal van beginselstrijd over tot persoonlijken aanval. Geen wonder, Er was opgestaan „een beroerder van ideeën" en dezulken worden menigmaal het slechtst begrepen door eigen tijdgenooten. Toch zagen groote mannen wel de gave en de kracht verleend aan Groen's geesteszoon. De groote professor Buijs, een man van naam onder zijne geestverwanten, bracht den pleitbezorger der anti-revolutionaire beginselen hulde. En in de Tweede Kamer heeft men meer dan eens lof moeten toezwaaien aan de bekwaamheden en de uitgebreide kennis van Dr. Kuyper. Dat kon niet anders. Deze geleerde dwong tot het verlaten der oude sleur. Hij nam het op voor de minderheden, opende 't oog voor de sociale kwestie, en ontwikkelde daarenboven een organiseerend talent, dat ieder verbaasde. Men moest wel luisteren ook in 's Lands raadzaal en kon niet anders dan uit de onverschilligheid met het volk en zijne behoeften ontwaken en moest ten slotte de rechten van dat volksdeel, dat er voor paste met den revolutionairen trein mede te reizen, eerbiedigen. Het was in 1872 dat De Standaard verscheen. Dat blad heeft eene geheel eenige beteekenis niet alleen voor ons, maar voor het geheele volk gehad. Zijn hoofdredacteur was het, die in keurig gestileerde artikelen het Program der anti-revolutionairen ontwikkelde en voorts over elk punt van staatsbeleid zijn oordeel gaf. In 1897 bij het vijfen-twintig jarig bestaan van het anti-revolutionaire dagblad ' kon ook de politieke tegenstander zijn lof niet onthouden aan den man, die dat betrekkelijk kleine blad het vierde eener eeuw redigeerde. Dat de volgelingen van Dr. Kuyper hem huldigden op den len April was natuurlijk, doch ook de tegenstander gevoelde zich genoopt tot waardeeiing. 't Scheen alsof de dagen van Groen en Da Costa, de dagen van verguizing en miskenning plaats hadden gemaakt voor betere tijden. Men erkende het genie, waardeerde den grooten Nederlander. Zoo schreef het Utrechtsch Dagblad: „Wat puntige stijl, wat levendigheid van voorstelling; wat meesterschap over de taal; hoe weet hij de Bijbelgezinde spreekwijze zijner volgelingen met talent aan te wenden; hoe de beteekenisvolle gezegden, die in den volksmond leven, te zetten in een lijst, die ze doet schitteren in al hun glans; welke buitengewone gave bezit hij, om de diepzinnigste vragen den eenvoudigen klaar te maken; de meest alledaagsche onderwerpen te entameeren, zonder tot platheid te geraken. En de Hoornsche Ct., een liberaal blad, schreef: ,Nemen wij in aanmerking, dat de redactie van Heraut en Standaard, die van een gewoon mensch reeds al zijn krachten zou vergen, slechts een deel van zijn dagelijkschen arbeid uitmaakt; dat hij als hoogleeraar optreedt in twee faculteiten aan zijn Gereformeerde Universiteit; dat hij schrijver is van meer dan honderd kleinere en grootere boekdeelen en brochures, waaronder werken als zijne Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid, zijne verklaring van den Heidelbergschen Catechismus, zijn standaardwerk Ons Program, ware schatkameren van geleerdheid; dat hij eene correspondentie voert, die ons zou doen duizelen, met ontelbare geestverwanten binnen- en buitenslands, met geleerden in en buiten Europa; dat hij de raadsman is zoowel op politiek als kerkelijk gebied van duizenden Gereformeerden in den lande; dat hij daarenboven zijn plaats als invloedrijk Kamerlid en leider der anti-revolutionaire partij met ongeëvenaard talent blijft handhaven — dan is er reden tot de opmerking: „zijn werkkracht is in al die jaren gebleken eene bijna bovenmenschelijke te zijn". Het blad voegde de wensch: „Twee, driemaal acht jaren zouden wij hem nog willen toewenschen, want hij heeft nog veel te doen. 14 Personen als Dr. Kuyper behooren niet aan één partij, zij zijn sieraden van het geheele volk, welks geschiedenis zij maken, onder toejuiching of verguizing van voor- en tegenstanders. Dat geldt ook thans nog. Gelijk Mr. Heemskerk in 1897 zeggen kon, is het ook nu, ja in verhoogde mate. „Wij houden staande, dat hem hulde toekomt van het gansche volk". Hoe hoog het aanzien van Dr. Kuyper ook steeg, hij gaf zich voor het volk. De kleine luiden vonden in hem een pleitbezorger. Met vertrouwen kan immer ook de geringe naar de wereld tot hem gaan. Steeds stond hij gereed om te strijden voor eene ware Christelijke democratie, die hoog en laag tot elkander brengt. Dat getuigt zijn leven. Dat weten zijne geestverwanten. Zij eeren hem om zijne van God ontvangen gaven en hebben hem lief omdat hij zich met zelfverloochening gaf voor het beginsel, hun heilig. Daarom is 29 October voor hen een dag van blijden dank voor 't geen God in Dr. Kuyper gaf en rijst de bede, dat nu de jaren klimmen, 's Heeren goede Hand kennelijk over Hem geopend zij. Tot God stijgt de bede omhoog, dat deze zeventigjarige behouden blijve nog lang voor land en volk. Totnogtoe bleef hij krachtig van geest en boog de gestalte zich niet. Blijve 't zoo nog jaren! En met de velen in den lande, die Dr. Kuyper eeren en liefhebben, danken wij hem voor zijn opoffering, zijn strijden en lijden voor de Christelijke beginselen. Bij hunne bede paren wij de onze, dat God hem rijkelijk zegene voor zijn persoon en voor de zaak, waaraan hij zich gaf! De fyjnlandsche Courant. Zeventig jaar. Deze week was voor ons, anti-revolutionairen, belanglijk door den zeventigsten geboortedag van Dr. A Kuyper De Heere, onze God, heeft hem al dien tijd voor'ons volk gespaard, ook al werd hij meer dan eens door ernstige krankheid bezocht. Zooals hij 't zelf eens uitdrukte: t Was God, die hem predestineerde voor de veelomvattende taak, die hij te verrichten kreeg; God zelf heeft hem, door Zim voorzienig bestel, gebracht in en gesterkt, bekwaamd tot dien arbeid. En de Heere God is het, die hem in den grijzen onderdom nog groen doet zijn en frisch. Dies is dan ook uit veler harte deze week de dank opgegaan tot den Vader der Lichten voor 't geen Hij ons in Dr. Kuyper geschonken heeft. Nederland heeft hem niet vertroeteld. Al is 't waar, dat geen enkele partij een leider heeft ie zoo deelt ,n de sympathie zijner geestverwanten, als bij geval is, daar staat tegenover, dat ook niemand al schimT" Tu leVCnS' Z0° iS achtervo'gd met smaad en schimp, met hoon en verachting, als juist Dr. Kuyper De christen echter heeft het hieronder gemakkelijk. Voor t oog van den alwetenden God is hij zich zijn vele tekortkomingen bewust en voor 't geen hij werkelijk mocht doen ten goede van land en volk, zegt hij het Nehemia na: „uedenk mijner, mijn God! ten goede." In den dag der dagen zal ieders arbeid worden geoordeeld en wie werkelijk de eere Qods zocht, is wel „iet ongevoelig voor lof of blaam van mensehen, maar ze zijn hem niet het hoogste hier op aarde. Maar dat alles neemt niet weg, dat wij dankbaar hebben erkennen, wat een man als Dr. Kuyper voor land en volk gedaan heeft en we dit ook hebben uit te spreken, voor vriend en vijand daarvan getuigenis gevende. Het is nu eenmaal zoo: Een man als hij wordt bij zijn leven niet objectief beoordeeld. Dat kan niet. Wij, zijn geestverwanten, vestigen het oog op zijn groote verdiensten voor de beginselen, die hém en óns heilig zijn. En zijne en onze tegenstanders kunnen niet vergeten, dat hij zoovele jaren lang het scherp gewette slagzwaard zwaaide, waarmee hij op hun gelederen inhieuw. Dat is alleszins begrijpelijk. Dat is zeer menschelijk. Eerst de historie zal, misschien na vele jaren ! een oprecht oordeel vellen. Wat is geweest, die reeks van jaren, de groote verdienste van Dr. Kuyper? Moeilijke vraag! Moeilijk vanwege de veelvuldige en veelzijdige werkzaamheid van dezen geleerde, dezen theoloog, dezen staatsman, dezen litterator... .ja, wat is hij in zijn lange leven al niet geweest! Toch is op deze vraag wel een antwoord te geven. We zouden er dit van willen zeggen: „Onze God, in Zijn voorzienig bestel, heeft ons Dr. Kuyper geschonken, dat hij, op den juisten tijd een noodzakelijk bestanddeel van ons volksleven voor versterven bewaren, tot nieuw leven wekken en tot krachtigen bloei brengen zou." Wat bedoelen we daarmee? Laten we het duidelijk maken. Nooit hebben we beweerd of zullen we beweren, dat eigenlijk de calvinisten in Nederland slechts het volk uitmaken. Het zou onzinnig zijn. Het is niet zoo en 't is ook nooit zoo geweest. Maar wél beweren we, dat ons calvinistisch volksdeel is een belangrijk stuk van de Nederlandsche natie, die zónder dat deei beslist verarmen zou. Het bestel des Heeren over ons is geweest, dat een deel van ons volk aan Rome bleef verkleefd; een ander deel volgde de vaan der Revolutie; maar in de beste tijden onzer historie was ons Calvinistisch volksdeel niet het minst belangrijke; ja, zonder het Calvinisme zou ons volk een geheel ander volk zijn, dan het nu is. Indien het nog een volk ware! En nu heeft de Heere Dr. Kuyper gebruikt, om dat Calvinistisch volksdeel te wekken uit zijn doodschen slaap. Hij heeft het weer in contact gezet met het Calvinistisch leven onzer vaderen. Hij heeft weer doen klinken het geluid der aloude bazuin. Hij heeft het pleit gevoerd voor de soevereiniteit des Heeren op èlk gebied. Hij leerde het overblijfsel zich weer vastwortelen in de belijdenis van de genadige voorbeschikking Gods, die gaat over alle dingen. Hij heeft, vooral ook wetenschappelijk, het Calvinisme wederom grond onder de voeten gegeven. En bij dat alles was hij niet de man van oude vormen, maar wist hij het wezen e kern, de kracht van het Calvinisme te bewaren, ook bij' de wisselende vormen van onzen tijd. In de eerste plaats daarvoor dank aan onzen God. Maar daarna ook hulde aan den man, dien Hij gebruikte De mensch is geen stok en blok. Wie weigerde den man U te brengen, dien God praedestineerde en gebruikte zou ,n hetzelfde redebeleid God ook het recht moeten ontzeggen, den mensch als redelijk en zedelijk schepsel rekenschap af te vragen van zijn daden. Dank en hulde zijn hier christenplicht. Wij, Nederlanders, zijn tóch al niet gewoon onze groote mannen in dat opzicht te verwennen. Het kost ons altijd moeite, een groot man op dien afstand en in dat licht te bezien, dat hij in zijn ware grootte voor ons oog oprijst. Op een leven van arbeid ziet Dr. Kuyper terug. Die arbeid is geweest voor de eere Gods en het heil der natie. Wij plukken van dien arbeid de vruchten; wij en ons zaad. Dat naast veel afvals, ook op velerlei terrein weer wordt gevraagd naar de ordinantiën Gods, is niet het minst aan dien arbeid te danken. Dat alom in den lande de kinderen onzes volks onderwezen worden naar den eisch huns wegs, volgens den Woorde Gods, is van dien arbeid almee een heerlijke vrucht. Een goed krijgsknecht Christi dient om loon noch dank. Toch brengen we dien dank in deze dagen als een klein bewijs van wat daar leeft in ons hart. En wat het loon aangaat — een genadeloon is er voor allen, die den Heere oprechtelijk dienden met hun gaven, hun krachten, hun jaren! Spare de Heere den jubilaris nog eenigen tijd en moge hij 'tzien, dat vooral onder ons opkomend geslacht er velen zijn, die zich scharen onder de banier des Konings, met het wachtwoord: Pro Rege! De Rotterdammer. Dr. A. Kuyper. Op den dag van morgen, 29 October, den zeventigsten verjaardag van Dr. A. Kuyper, viert het Christenvolk van Nederland feest. Alle kleinere verschil- en geschilpunten wijken op dien dag terug. De eenheid des geloofs met den zeldzaam begenadigden jubilaris verkwikt dan de harten. Zelfs het oud-zeer der doleantie steekt de Hervormden, op een dag als dezen, niet. Men weet het van ons wel, alle menschvergoding is van ons verre; als het moet uiten we vrijmoedig ons woord van critiek. Maar al achten ook wij menschvergoding zonde, hoe zou dit kunnen en mogen beletten het uitspreken van onze diepe bewondering voor een zoo buitengewoon man, als aan ons vaderland, onder 's Heeren bestel, in Dr. Kuyper werd geschonken? Een liberaal blad toonde nog in 1904 respect te hebben voor Dr. Kuyper's „exceptioneel geweldigen schedel". Slechts een laffe bedriegelijke stembuscampagne van 1905 heeft hem willen neerhalen van het voetstuk, waarop God dezen man had geplaatst, als beteekende hij minder dan zijn liberale landgenooten; totdat na den stembusuitslag toch ook de vijand weer moest getuigen voor de schitterende gaven van Dr. Kuyper met diep ontzag te zijn vervuld. 70 jaren gingen over zijn hoofd henen. Zullen wij trachten eenigszins de geschiedenis te beschrijven, die zich in de laatste dertig a veertig jaren rondom dezen gansch bijzonderen mensch heeft afgespeeld? We zouden het niet kunnen. Indien al juiste geschiedschrijving mogelijk is, dan zeker niet in een tijd waarin de geniale persoon zelf nog leeft. Er moeten dan eerst eenige tientallen van jaren voorbijgaan om den reusachtigen invloed van zulk eene verschijning, en ook, zooals het van alle Christenen geldt, de schaduwen op zijn werk, door zijn menschehjke fouten en gebreken veroorzaakt, naar waarheid te kunnen teekenen. Desniettemin bij zijn leven huldigen wij hem, nu hij zeventig jaren oud is. Wij staan vol bewondering voor zijn ontzaglijk, wetenschappelijk genie. Wij eeren zijn rijke talenten op het veelzijdig gebied, waarop zij zich wisten te ontplooien. Wij achten hem als den leider onzer anti-revolutionaire partij. Wij waardeeren zijn theologische kennis, zoo breed en zoo diep. Wij denken aan zijn machtige redenaarsgaven, die ons en anderen boeiden, zoo vele malen. Wij hebben eerbied voor zijn meesterschap over de Nederlandsche taal, en zijne literarische verdiensten. Wij roemen hem als onbetwist den eersten journalist in ons gansche vaderland. Wij schatten hem hoog, als den vertolker van de meest innige gedachten, die leefden in de harten van duizenden en tienduizenden onzes volks. Wij danken hem met zoovele honderden voor alles wat zij en wij van dezen grooten man in den middellijken weg geleerd hebben. Wij zien in dezen diensknecht des Heeren op tot God. Het heeft God den Heere behaagd, toen deze mensch nog modern predikant was, en Jezus van Nazereth als den Zone Gods vervolgde, zooals eens Saulus op den weg van Damascus hem aan te grijpen, hem om te zetten en hem in te schakelen in de rij dergenen die Hem dienen. Over dezen kracht-mensch heeft de Almachtige God een heilig recht van den sterkste doen gelden, en hem als een boetling neergeworpen aan Zijne voeten, gebroken door Gods onweerstaanbaren Geest. En denk Dr. Kuyper, den door God verwonnene, nu een oogenblik weg uit de geschiedenis der laatste dertig, veertig jaren, — wat houdt ge dan als Christenbelijder van die geschiedenis over? Nadat God de Heere hem „in dienst had genomen", heeft hij het volk van Nederland opgeroepen en gedeeltelijk teruggebracht tot de kennis en het leven Gods. Dat is de groote beteekenis van Dr. Kuyper; vandaar zijn vele vrienden en geestverwanten, vandaar ook zijn vele vijanden en bestrijders. Dank aan den Schepper der geesten moet dan ook op den dag van morgen de zielen aller Christenen vervullen. Dank aan God. Of we dan alleen juichen? Of de jubel en de blijdschap dan den ernst uitdrijft? O neen! Er is een ernst in ons oog, waardoor wellicht de waardeering des te massiever en minder oppervlakkig is, dan zij zonder dien ernst wezen zou. Wat zal de toekomst zijn der gereformeerde kerken, de toekomst der Vrije Universiteit, de toekomst der anti-revolutionaire partij, die in de laatste jaren zoozeer met den naam van Dr. Kuyper zijn verbonden? Wat zal in de komende jaren de invloed, wat zal de nawerking zijn van het theologische stelsel, dat Dr. Kuyper met zulk een macht van talent wist te ontvouwen en te verdedigen, voorzoover daarin de trek der eenzijdigheid, gelijk bij alle groote mannen, niet wordt gemist? Is ook Dr. Kuyper in deze jaren, die wij nu beleven, met wat te practisch? Te practisch, ten einde met de antirevolutionaire partij weer heen te sturen naar eene overwinning der Christelijke groepen, gelijk overigens ook wij die van harte verlangen? God de Heere regeert, ook over Dr. Kuyper, en Hij is machtig wetenschap en kerk en Christelijke staatspartij te behouden als Zijne dienaren, in den door Hem gewilden en aangewezen weg, om in den grooten strijd tusschen geloof en ongeloof Zijn heilig oogmerk te volvoeren. Tegen dat ongeloof stond Dr. Kuyper nu veertig jaren pal. De strijd tegen de Revolutie is door hem nu vier decennia gestreden. Geen geringe eere voor een in zichzelven nietig sterveling, als God de Heere hem verwaardigd heeft om zoovele jaren als instrument in de hand van den Koning der Koningen te mogen dienen. Heilige de Heere deze onwaardeerbare zegeningen op 29 October en voorts bij het klimmen van zijn jaren aan Dr. Kuyper's hart, opdat hij God alleen groot gevoele en al het sterfelijke als gras, als een bloem, die heden bloeit, maar door den wind des velds wordt geknakt. Hoevele jaren nog aan Dr. Kuyper beschoren zullen zijn, wij weten het niet. Hij is 70. Okma was zeer sterk, en werd nu op 39-jarigen leeftijd plotseling, op het alleronverwachtst, reeds weggerukt van wie hem liefhadden. Ook Dr. Kuyper is, evenals wij allen, „geen uur zijn leven zeker". Maar God de Heere behoede en beware hem op al zijne wegen. Hij richte hem naar Zijne bevelen. Hij stelle hem nog tot meerderen zegen op het terrein der wetenschap, op het gebied der kerk, op het erf van het staatkundig en maatschappelijk leven. En als het dan waar is, wat onze Dr. Wagenaar thans in verband met Dr. Kuyper's jubileum schrijft, dat het „zwaktepunt van Dr. Kuyper als staatsman hierin ligt, dat ook hij het principiëele woord niet te spreken vermocht, dat bij het licht der Heilige Schrift den weg ter sociale reformatie wijst", dan gunne God nog, zoo mogelijk, aan dit ongeëvenaard genie met zijn langdurige levenservaring, dat „principiëele woord", wijzende bij het licht van Gods Getuigenis „den weg ter sociale reformatie", te doen hooren. Opdat daardoor inzonderheid in onze kringen in onderscheidene staatkundige en maatschappelijke vraagstukken de eenheid van richting naar den eisch van Gods Woord worde bevorderd. En alle Christenen, één in belijdenis, al te gader saam pe gnms naar het Nieuwe Jeruzalem met zijn 12 verschillende poorten, zoolang zij 0p deze aarde zijn op politiek en sociaal gebied eendrachtig mogen arbeiden. Voor de heerschappij van het Evangelie. Tegen de Revolutie. De Scheveninger. Dr. A. Kuyper. Dinsdag vierde Dr. A. Kuyper zijn 70ste" verjaardag, alrijk en treffend waren de blijken van belangstelling, die de Jubilaris ontving, niet alleen uit alle oorden van ons land, maar uit alle streken der wereld. Verwonderen doet dit ons niet. We meenen ons niet te vergissen, als we als onze overtuiging uitspreken, dat Dr. Kuyper de belangrijkste man van Nederland is. Ontzaggelijk veel heeft land en volk aan dezen man te danken. Met zijn ijzeren wil, onbuigzame kracht, onverstoorbaren ijver, eenige geestesgaven, heeft hij allen, die God wenschen te dienen, trachten te verzamelen tot een groot leger, dat het hoofd zou bieden aan de legerscharen van het wassend ongeloof hier te lande. En is dit hem niet wonderlijk gelukt? Nog een kleine groep aarzelt of houdt zich van verre. Maar bijna ons geheele Christelijk volksgedeelte verstaat de tonen van Kuyper's krijgsklaroen en neemt plaats in de gelederen, als hij den aanval blaast. Of al wat Dr. Kuyper deed, goed was? Of hij geen fouten beging? Met alle bescheidenheid gezegd, gelooven we, dat hij zich meer dan eens vergiste en zouden we van sommige zijner daden wenschen, dat ze achterwege gebleven waren. Zijn fouten waren zelfs groot, omdat ze door een groot man werden begaan. Maar, dat neemt niet weg, dat we met groote erkentelijkheid zijn vervuld jegens den man, die al zijn kracht, al zijn gaven, zijn leven wijdde aan de Zaak des Heeren en het stoffelijk en geestelijk geluk van Hollands Natie. Zijn krachtige gezondheid en zijn sterke lichaamsbouw beloven nog vele levensjaren. Dat ze ons niet bedriegen, maar dat het Gode behage dezen Zijn uitnemenden dienstknecht nog lang te sparen voor ons dierbaar Vaderland. De Heere zegene hem in overvloedige mate en geve hem het groote voorrecht op Zijn tijd te mogen ontvangen een onvergankelijke kroon, verworven door den eenigen Heiland en Zaligmaker. De School met den Bijbel. 1837. — 29 October. — 1907. Dr. A. Kuyper. Er is altijd iets weemoedigs in de viering onzer vierdagen. Elke maal toch, als weer een vol jaar aan ons leven is toegedaan, beseffen we, dat de tijd nadert, waarop we van de aarde zullen heengaan. En van weemoed blijft uw hart niet vrij, als ge gedenkt, hoe onze groote mannen naderen tot de grenspaal huns levens. Gij weet, dat met hun verscheiden zal afgesloten worden een bladzijde in de historie van ons volksleven, dat door hun arbeid van zoo rijke beteekenis is geworden. Niet het minst is dit het geval voor het thans levend en meelevend geslacht, dat gezien heeft de ontwikkeling der christelijke beginselen op kerkelijk en politiek gebied, op het terrein van school en maatschappij. De geesten hebben zich uitgesproken in de laatste jaren, er is geworsteld om de heerschappij van de beginselen naar het Woord van God. Nog is die strijd niet ten halve voleindigd; reeds is zichtbaar hoe pogingen worden aangewend om de machtige strooming, pas hersteld in zijn oorspronkelijke bedding, af te leiden; meer wordt geëischt van de kracht der leiders naarmate de stroom in kracht toeneemt en er meer gevaar ontstaat voor breking der leidende dammen. Hoog van geest staan ze er nog, onze groote mannen, die de liefde van ons volk verwierven, die de kracht van geest bezitten om het Christenvolk den weg te wijzen. In het bezit van de machtige hefboomen, macht en liefde om in waarheid leiders te zijn staan ze er nog, de kloeken van geest, die een halve eeuw haast arbeidden met al de kracht die in hen was, op de tribune en in de pers, met mond en pen. Maar hoe lang nog? Of liever, hoe kort nog. Och dat zij leven mochten voor ons aangezicht", die bede komt in onze harten op, als we gedenken, hoe snel hun jaren vervlieten. En toch, niet aldus de toon, op een dag als we straks mogen vieren. Dr. A. Kuyper zal op 29 October zijn 70ste levensjaar voleind hebben. „Zeventig jaren, en zoo we zeer sterk zijn, tachtig jaren" het is de ordinantie Gods voor eens menschen leven. Zeker' at hij leven mocht voor ons aangezicht, vele jaren nog! aar ook een andere toon ruische in ons hart. Dien van dank aan onzen God. Laat ons terugzien op wat God ons gaf in dat menschenleven, in dat leven van onzen Dr. Kuyper, opdat het trillen van de weemooedssnaar hoog moge overstemd worden door den danktoon onzes harten. Groen van Prinsterer zaaide en Dr. Kuyper mocht ingaan tot zijn oogst. En als 'taan een volgend geslacht gegeven wordt te oogsten van wat Dr. Kuyper zaaide en in dezelfde verhouding als hij mocht wegdragen van Groen's arbeid, dan hebben wij van zijn arbeid nog te wachten een zegen zoo rijk en overvloedig, dat het ons gaan moge als de Psalmdichter zingt: zij zullen met gejuich maaien. Wie zou niet wenschen, dat Dr. Kuyper nog lang voor ons gespaard mocht blijven, dat tot in hoogen ouderdom zijn geest krachtig mocht zijn. Wie bidt niet op zijn feestdag, dat God hem schenke nog lang gezondheid en krachten om ons Christenvolk te dienen met zijn buitengewone gaven. Niet op politiek gebied ligt zijn grootste verdienste; niet ook voor wat hij deed voor de scholen met den Bijbel danken wij het meest op dien dag; niet ook wat hij goeds deed voor de kerken in ons Vaderland stemme ons tot lof, — de rijke zegen, waarvoor wij danken, ligt op het terrein der wetenschap. Zijn geniale geest, zoo machtig omvattend, zijn enorme werkkracht — maar meest zijn vast geloof in het geopenbaarde woord van God, waaronder hij zich gevangen geeft, en dat bij hem zoo schitterend licht over de vraagstukken, die het rijke menschenleven beroeren, dat maakte hem groot. En elke zegen voor school en kerk, voor Vaderland en samenleving, ze was gevolg van zijn beginselen, die hij verbreidde met een ongeëvenaard talent. Daarvoor danken wij Hem, die ons in Dr. Kuyper een man schonk, als zelden aan een volk, aan de menschheid gegeven wordt. Aan Dr. Kuyper onzen heilwensch op 29 October. Dat zijn levensavond glanze in het licht van de bergen, vanwaar ook zijn hulpe is. Aan onzen God de dank! Hem alleen de eer! De Spiegel. Dr. A. Kuyper. (De zeventigjarige). In de latere jaren is het, in toenemende mate, gewoonte geworden, sommige menschen, die den leeftijd van zeventig jaar bereikt hebben, zooals men dat noemt: te huldigen. Natuurlijk niet om hen te danken voor de welwillendheid, dat zij zoo vriendelijk geweest zijn zeventig jaar te even en in ons midden te blijven; maar veeleer om bewijs te geven van waardeering en hoogachting, om uiting te geven aan wat voor hen leeft in ons hart. Het bekende woord uit den 90s,e« Psalm, waarin als eindpaal des levens zeventig jaren of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren gesteld wordt, geeft onwillekeurig aanleiding, den zeventigjarigen leeftijd als iets bijzonders te beschouwen, inzonderheid in betrekking tot menschen die, 'n een of ander opzicht, voor hun land en hun volk, of voor de Kerk des Heeren geleefd en gearbeid hebben. ie zeventig jaar leeft, wordt geacht tot de sterke menschen te behooren, vooral dan, als men nog kracht ïeeft om te leven en te arbeiden, en die arbeid nog beteekenis heeft voor wat is aan de orde van den dag. Dit geldt met vollen nadruk van den man, wien deze regelen gewijd zijn: Dr. Abraham Kuyper. Als de tijd gekomen is voor een levensbeschrijving van dezen mensch, dan zullen, die na ons leven, eerst recht unnen leeren kennen en begrijpen, wat groote gave Gods in hem aan het Nederlandsche volk in het algemeen en aan dat gedeelte, dat in het Calvinisme oorsprong en waarborg van onze nationale vrijheden erkent en belijdt in het bijzonder, geschonken is. Wanneer die tijd komen zal, kan door niemand bepaald worden; het is verborgen in het Goddelijk welbehagen, Want wie waardiglijk het leven van een groot man beschrijven kan, moet zelf groot zijn, moet den man en zijn tijd door en door grondig kennen, en ruim bedeeld zijn met die echte liberaliteit, welke is: waardeering. Een man b.v. als Doumergue, die ons Calvijn heeft leeren kennen zooals niemand het nog gedaan heeft of kunnen doen. Een groote man is Dr. Kuyper niet. Zijn gestalte behoort tot de middelmatigen. Maar hij is een sterk man, een man van kracht. Alles wat aan hem is, is rond en vol; alles teekent kracht. In den druk van die fraai gevormde hand voelt ge kracht, ' hartelijkheid, den handdruk van een man. En wat heerscherskracht die oogen u openbaren, is moeilijk in woorden te omschrijven. Van die kracht is hij zich ook bewust. Het is geen stille kracht. Hij bemint den strijd, als een ridder uit lang vervlogen tijden. Maar de eer is hem teêr, en met open vizier rent hij op zijn tegenstander aan. Zijn stoot is geweldig. Gewoon zich met de theologie en staatszaken te bemoeien, is het aantal zijner tegenstanders dan ook legio. Maar hij is niet haatdragend of wraakzuchtig. Van onridderlijke aanvallen, die hij er, in zijn lang leven, zooveel heeft ondergaan, zegt hij alleen: dat is valsch. Want hij heeft ook geleerd te bidden: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Hetgeen Dr. Kuyper, in zijn Bilderdijkrede, van Bilderdijk zegt, is, met inachtneming van de veranderde tijdsomstandigheden, ook op hem zelf van toepassing : „Ja, 't was, toen Bilderdijk opdaagde en zijn strijd begon, of in Spanje's corrida een stier het strijdperk binnenstoof. En alle picadores renden met hun lansen op hem in, en banderilleros staken hem de lint-ompluimde vlijm zoo diep in den stuggen nek, dat het bloed er afgutste. Alleen de espada bleef uit. Een matador, die hem den genadestoot kon toebrengen, werd in Nederland niet gevonden. Niet een, die tegen hem op-, niet één, die hem aankon. En gewond, met het gestolde bloed om nek en lenden maar levend en onoverwonnen, stapte Bilderdijk, fier den kop omhoog, het harde strijdperk uit." « T°,enKDr^KUyPer' alsieuëdi£ Evangeliedienaar, in het dorp Beesd, bij Tiel, optrad, ging reeds de roep van iets ongemeens van hem uit. Hij dacht toen nog modern, maar had toch, van zijn leermeester, Prof. Scholten, de leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen leeren kennen en — waardeeren. Het overblijfsel van het Calvinistisch volk dat ook daar nog leefde, trok spoedig zijn belangstelling en had weldra de liefde van zijn hart. En dat volk had wederkeeng genegenheid voor den jongen dominee; het vond in hem nog niet wat het noodig had en wenschte, maar toch iets dat aandacht trok, iets dat hope gaf, en - het bad voor hem. n van toen aan heeft de Heere onze God, met de middelen en langs de wegen die, naar Zijn vrijmachtig welbehagen voor dezen man te voren verordineerd waren, hem geleid en van hem gemaakt wat hij worden moest. Niet met sprongen maar geleidelijk. Van Beesd naar Utrecht, van Utrecht naar Amsterdam, van Amsterdam naar het Ministerie van Bin- h't !tnh ï6 ZakCn ^ De" Haag" Va" het m°rïernisme, door het ethisch-wijsgeerige heen, tot het confessioneele, om dan te komen tot de beginselen waaruit ook de Confessie georen werd, tot het Calvinisme, dat in Confessie en Kerkorde, ja in een Kerk en Staat en Maatschappij omvattende levens- en wereldbeschouwing zijn uiting heeft, en zijn heerlijk ideaal heeft geopenbaard aan de wereld Te Amsterdam moest de rijkdom van krachten en gaven volle ontplooiing komen. Daar moest de bange strijd op kerkelijk gebied worden gestreden. Daar zijn de meeste van Kuypers wetenschappelijke werken geschreven en die schitterende betoogen: de hoofdartikelen van De StandaardV6e,heid ™ stichtelijke meditaties, die zoo dfepttel zieleleven grijpen, zoo de fijnste vezelen van het geinoeds leven raken, en dat teedere voelen van den omgang des menschen met zijn God zoo fijn ontleden en zoo nauwkeurig beschrijven. Het is hier de plaats niet om Dr. Kuyper's arbeid en strijd op wetenschappelijk, theologisch, kerkelijk en staatkundig gebied te bespreken. Ook is de tijd daarvoor nog niet gekomen. Wij weten niet, wat de naaste toekomst ons nog brengen zal, en waartoe het leven en de kracht van dezen man van beteekenis voor ons bewaard bleef. Niet rekenende met het feit, dat, bij alle richtingen en partijen, in alle kringen en kringetjes, in den regel iemand is, die als paus of pausje optreedt, daarvoor gehouden wordt of wil worden, heeft men meermalen Dr. Kuyper het verwijt gedaan, dat hij een Gereformeerde paus is of poogt te zijn. Zulke verwijten zijn het talrijkst in tijden, dat er drie of meer pausen zijn, die om het bezit van de kroon strijden, en komen dan doorgaans uit den hoek der concurrenten. Ons aangaande, wij prefereeren een paus boven een satan. Want een paus is het te doen om het koningschap van Jezus Christus, onzen Heere, te handhaven voor de gansche wereld en dat in zijn persoon te vertegenwoordigen; of ook, om de belijdenis van Jezus Christus, onzen Heere, Wien alle macht gegeven is in hemel en op aarde, en die het Hoofd is Zijner Christelijke Kerk, door hetwelk de Vader alle dingen regeert, in de gansche wereld te handhaven, en alle zielen op te roepen om vrijwillig voor dien Koning te buigen. Maar een satan is een tegenstander en tegenspreker van den door God gezalfden Koning, den Christus Gods, onzen gezegenden Heiland; een satan zegt, met woord of daad, of door beide: Wij willen niet, dat deze Koning over ons zij! Pro Rege of Contra Rege: vóór of tegen Koning Jezus, dat is de groote strijdvraag onzer, dagen. n de eerste vier eeuwen der Christenheid was het vooral leerambt van den Christus, waarover gestreden werd braehtenT, ChT" geV°lgd' ™g aan de is ee??^ J ee° hee'e °' een ha,v<: Zaligmaker , een Zaligmaker in „aam, of metterdaad en in waarheid Het ging toen om het waarachtige en onvergankelijke priesterschap van den Zone Gods. En nu, in onze dagen, gaat het om het koningschap van mensche WijZ6' g°dsdienstig genie, rein mensch, ^ riend, vnend van zondaren, Gods beminde zijn gwijzer naar een gelukkig hiernamaals; maar geen Koning.' ol de Ï-"H Seene" k°ning da" d6n kCiZer"' 200 roePe" won h r ere" °nZer eCUW' met een weinjg andere woorden. Jezus mag in het midden der volken evangeliseren, zieken genezen, brood uitdeelen; Hij mag geëerd zelfs aangebeden worden door wie dat meenen te moeten s°rrns heeft Hij niets te zeggen- °okbove« Jezus is de Staat, w.en allen gehoorzamen moeten. Fro Rege: voor den Koning! Gaat het gansche leven van den nu zeventigjarigen Dr ar— W'J bed0elen ziJ'n openbaar leven, zijn leven s publiek persoon - en zegt zelf dan, of er niet door a gansche leven één draad loopt: de belijdenis van Gods ChXtusT eit' g60penbaard in het k°n>ngschap van Jezus Bespiedt hem als Evangeliedienaar, als hoogleeraar als journalist, als volksvertegenwoordiger, als minister, en gij vinden een mensch, een man van gelijke bewegingen wij, een feilbaar, zondig mensch; maar ook een mensch een man, in wien God groote gedachten heeft gelegd en wien Hij groote kracht heeft geschonken om die gedachten te openbaren. Een mensch, een man, die gesteld is als een operen muur, om tegenstand en haat met onverzettelijke kracht te verduren, die met gekroonde hoofden spreekt,"en met de groote staatslieden van schier geheel de wereld voeling houdt, die, verdreven van zijn zetel als minister, de „Oude Wereldzee" omreist, land na land bezoekt, en overal zijn oog open houdt en zijn oor te luisteren legt, of hij nog iets ontdekken kan van de belijdenis en de erkentenis van Jezus Christus als Gods gezalfden Koning, of er onder de naar Christus genoemde volken nog sporen zijn te ontdekken van een nederbuigen voor den Christus, van een erkentenis, dat Hij hun Heer is. O, wij weten het: menschen te vergoden is een zeer groote zonde. Doch wij weten ook, dat menschen te verguizen geen deugd is, maar een miskennen van het werk Gods, van het beeld Gods, van het welbehagen Gods in menschen. Vondel, in zijn „Lucifer", legt ergens den engelen deze woorden in den mond: Laat ons God in Adam eeren. Dat is het! Als wij dat verstaan, blijven we bewaard voor de zonde van menschvergoding en menschverguizing. Dan danken wij onzen God voor wat Hij ons volk in Dr. Kuyper geschonken heeft. Dan bidden wij om nog jaren levens, en om die groenheid in de grijsheid, die vruchten draagt, om te verkondigen dat de Heere recht is. Dan betrachten we het woord van den heiligen Apostel, 1 Cor. 3:21—23: Niemand dan roeme op menschen, want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn allen uwe; doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. A. G- * * * Uit het leven van Dr. Abraham Kuyper. Slechts enkele trekken. Op korten afstand van Geldermalsen, in een bocht van tat hT' Heine ri,ierske"' «gt in liefelijke schoonheid 9 • , ü V°' gem°ed d£ed Dr' KlWer daar y Aug. 1863 zijn intrede. Heeft hij als student reeds den vinger Gods gezien in hLftW1JZe' hWaar°P ^ HeerC h6m bij Zijn studiën ge'eid , is hem het licht reeds opgegaan in de duisternis ziel, zoodat de gebogen knieën en het naar God dorstende hart hem niet vreemd zijn, er is zooveel dat den jeugdigen geleerde vervult, nu hij tot de bediening des Woords ,s geroepen. Een uitverkoren vat des Heeren te aan Z iT", ** * VerVU"en' het » aan, het kost zooveel strijd voordat men het heeft verstaan en er voor is toebereid. In dat Beesd wonen enkele eenvoudige menschen die hun nieuwen leeraar met eenig wantrouwen zien komen Men heeft dezen dan ook reeds voor hen, als voor lastige lieden, gewaarschuwd. De kennismaking valt echter mede en weer een wonder van Gods genadige leiding, hierwordi het oog geopend voor de heerlijkheid van wat deze Godvreezende mannen beleden en beleefden onder de woorden • „ae volle souvereine genade". Vier jaar later wordt de dorpspastorie verwisseld voor de predikantswoning te Utrecht. De toepassing van het te Beesd geleerde geeft een strijd, waarin met mannenmoed wordt geworste'd. !n de bisschopsstad wordt de beteekenis n r. uvper s optreden weinig verstaan ; maar in Den aag is een scherp oog, dat ontdekt welk een gave God aan Nederland heeft geschonken in een zoo bezield en zoo welbesteed talent. Mr. Groen van Prinsterer reist in 1869 naar Utrecht en de ontmoeting doet Dr. Kuyper zijn roeping ten opzichte van de politiek verstaan. Maar ook te Amsterdam is een kring van mannen, die met innigen dank het optreden van den kampvechter voor de zaak des Heeren gadeslaan. Twee hunner, Dibbets en Bechtold, kwamen tot hem en in hen, getuigt Dr. Kuyper later, „verstond ik, dat de Heilige Schrift niet alleen dient om rechtvaardigmaking te vinden door het geloof, maar dat ditzelfde Woord van God ook aanwijst het fundament vun alle menschelijk leven, de heilige ordinantiën, die heel het leven des menschen in maatschappij en staat moeten beheerschen". Met welk een verwachting zijn de duizenden bezield, die op 10 Augustus 1870 — Dr. Kuyper was van Utrecht naar Amsterdam beroepen — van zijn intrede getuige zijn. „Geworteld en gegrond, de Kerk als Organisme en als Instituut' is het onderwerp zijner rede en de strijd te Utrecht aangevangen, wordt te Amsterdam, in aansluiting met het werk der Gereformeerde vaderen, maar toch zelfstandig, voortgezet. Met de oprichting van De Standaard in 1872 verkrijgt Dr. Kuyper gelegenheid om dag aan dag zijn stem te doen hooren tot in alle hoeken van het land en met weergaloos talent een leger te organiseeren en slagvaardig te maken om de oorlogen des Heeren te voeren tegen den geest uit den afgrond, die het volksleven steeds meer dreigt te knechten. Het gevolg van dit optreden is, dat het predikambt in 1874 wordt vaarwel gezegd en de leider der Anti-revolutionaire partij een zetel voor hem beschikbaar vindt in de Tweede Kamer. Hij heeft echter te veel van zijn krachten gevergd en twee jaar lang moet herstel gezocht in het Zuiden. In 1877 teruggekeerd wordt nu het ideaal nagejaagd om een Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag te stichten. 20 October 1880 is de ure aangebroken, waarop bij de opening der Vrije Universiteit kon beleden en gejubeld worden: „O, Volk van God, dat zonk in smaad door trouwverbreking, Maar, in dien smaad gezift, weêr boete doend', met smeeking Aanriept der Vaderen God: „O God! stuit de ontwrichting Van zielevastheid, van Uw kerk, van 't vaste Woord!" God heeft gehoord! Uit deernis met uw smaad, schonk u Zijn trouw deez' stichting- Tegenover het praalgraf van De Ruyter,-wiens naam en daad, wiens werk geschiedenis is geworden, staat Dr. Kuyper en houdt zijn rede over „Souvereiniteit in eigen kring" ter inwijding van de Universiteit, die door Gods trouw tot heden is blijven staan, schoone vruchten afwierp, en een toekomst voor zich ziet, die steeds rijker zegen belooft. Nu breken 20 jaren aan die zeker tot de belangrijkste van onze kerkelijke en politieke geschiedenis mogen gerekend worden. Dr. Kuyper dwingt de mannen van beteekenis, of zij willen of niet, belijnd uit te komen. De dagen van lauwheid en traagheid zijn voorbij. Gescheiden wordt wat bijeenwon end elkanders kracht verteert; maar ontplooit het Christelijk leven in ons vaderland zich dan krachtiger in iederen kring in eigen kleurschakeering, dan weer geijverd voor vereeniging van al wie den éénigen Naam belijdt, die onder den Hemel tot zaligheid is gegeven. Altijd vooruitziende in wat koers moet worden gestuurd zijn ten slotte de verschillen tusschen de belijders des Heeren tot hun kleinste proportiën teruggebracht, en leidt de aanval met vereende kracht tegen ongeloof en revolutie tot het Ministerie Kuyper van 1901—1905. Vooral wat voor ons Christelijk onderwijs toen is tot stand gebracht zal steeds de harten van Gods volk met blijdschap vervullen. Bij gekeerde krijgskrans weder tot het gewone leven teruggekeerd maakt Dr. Kuyper zijn groote reis om de oude wereldzee, om ons daarna te verkwikken met zijn bekende rede te Maassluis. Hier vinden wij den man, die te midden van zoo zwaren levensstrijd, altijd met teedere banden aan een gelukkig gezin en familie is verbonden gebleven. Vooral de Amsterdammers, die bijna 30 jaren het gezinsleven van Dr. Kuyper mochten gadeslaan, gedenken daarbij aan haar, die als de vrouw van zulk een man, zóó tot zijn geluk heeft geleefd. Die teedere, beschaafde vrouwe is bij die haar gekend hebben niet vergeten. Zij heeft niet beleefd dat Dr. Kuyper tot de regeering werd geroepen. Alle smaad heeft zij met hem gedragen; de kroon na den strijd heeft zij hier niet gezien; maar zelf heeft zij de onverwelkelijke Kroon ontvangen. Zijn der kinderen sieraad hunne vaderen, Dr. Kuyper heeft het voorrecht, dat, helaas, niet allen, die groot zijn in het Koninkrijk Gods, is beschoren, dat zijne kinderen ook hem een sierlijke kroon mogen wezen. Ook in eigen gezin heeft hij de vrucht mogen zien van zijn werk, waarvan hij zoo aangrijpend getuigde op het zilveren Standaardfeest : Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén licoger drang drijft zin en ziel. En moog mij d'adem eer begeven, Eer ik aan dien heil'gen drang ontviel: 't Is om Gods heii ge ordinantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van 's werelds remonstrantiën Weer vast te zetten 't volk ten baat. 't Is om die ord'ningen des Heeren Waar Woord en Schepping van getuigt, In 't volk zoo helder te graveeren, Tot weer dat volk voor God zich buigt! De Standaard. (Haagsche Brieven). Een onzer bladen wenschte, dat op het Christelijk-nationale erf alle klokken vroolijk zouden luiden, nu op den 70sten geboortedag van Dr. A. Kuyper. Voor dien wensch is inderdaad wel eenige grond. Ik had daarop in mijn Brief van Zaterdagavond wel willen wijzen ■ doch die Brief was al lang genoeg, en dus moet ik het nu wel doen, wil ik straks niet komen met wat in den volksmond luidt: mosterd na den maaltijd. Het is een merkwaardig, alleszins belangrijk stuk uit de historie van het Nederlandsche volk, uit de geschiedenis van de ontwikkeling M 1907e' g0bied ~ d'e periode van zeventig jaren: 1837 In het geboortejaar van Dr. Kuyper, 1837, woedde nog de vervolging van de Afgescheidenen, waartegen Groen van Pnnsterer, Da Costa en anderen uit naam van de vrijheid toornden Het liberalisme was toen gematigd, conservatief; orbecke zelf had zich nog niet aan het doodend conservatisme van zijn tijd ontworsteld; en ook hij had de vervolging der Afgescheidenen toegejuicht, misschien ook wel aan de verguizing van de Da Costianen en de fijnen meegedaan. De vrijzinnigheid in haar gestalte van het conservatisme dweepte, in overeenstemming met het stelsel der Fransche revolutie, met de persoonlijke vrijheid, met het individualisme De wetgever mocht in geen geval ingrijpen in de sociale verhoudingen. Patroon en arbeider moesten ieder voor zich zeiven vrij zijn. Geen banden anders dan die bii mondelinge bespreking over en weer was gelegd Het aangeven van de juiste verhouding tusschen werkgever en -nemer in het sociale leven, in de fabriek en op de werkplaats, door den wetgever, zou maar zijn aanranding van d.e dierbare vrijheid. Al ontving de werkman ook te gering loon, al werd hij niet goed behandeld, al waren de verplichtingen en rechten over en weer niet geregeld — dat deed er niet toe. Vrijheid moest en zou er zijn. Doch geen vrijheid ten opzichte van de geestelijke ontwikkeling. Liefst één kerk voor heel de natie; in elk geval absoluut een school voor alle kinderen. Mr. H. Graaf van Hogendorp heeft deze periode in Onze Eeuw, October 1905 aldus geteekend: „Het was een duffe periode in Noord-Nederland van 1815 tot 1830. „In de natie geen leven op welk gebied ook. „In de litteratuur, product van den tijdgeest en afschijnsel van het intellectueel leven van een volk, geen schrijver, geen dichter van beteekenis, een bent van belletristen, die opgingen in onderlinge bewondering, culmineerden in „onzen Tollens; geen hooge vlucht, geen feu-sacré dan bij Bilderdijk, te veel in jaren gevorderd en te excentriek om invloed te hebben buiten den kleinen kring van volgelingen; een stijl omslachtig, gemaakt, gezwollen, zonder pit of individualiteit. ,,ln de kunst eenig goed werk, maar niets van het geniale, dat den tijd trotseert en een toon doet hooren die doorklinkt. „In het dagelijksch leven een ronddraaien in kleinen kring, een zich bezighouden met kleinigheden, alsof het beteekenisvolle zaken waren; braafheid en deugd, de woorden van den dag. — Gemaaktheid, schijn, oppervlakkigheid, ziedaar het wezen van dien tijd". Tegen dien geest had Groen van Prinsterer den strijd aangebonden. Bilderdijk en Da Costa waren reeds voorgegaan; de mannen van den Réveil stelden tegenover het gebazel van de braafheid en de deugd het Woord des Heeren, hetwelk leert dat alle menschen van nature zondaren zijn en noodig hebben het verzoenend bloed van Christus. Dit juist prikkelde en was oorzaak, dat allen, die deelden in de bezwaren tegen den geest der eeuw, met smaad en schimp werden overladen. De Afgescheidenen, de fijnen, de mannen van den Réveil moesten in den hoek gedrongen worden. Men wilde geen uitersten. Niet ongeloovig, maar een godsdienst, waarmede ook een jood vrede kon hebben. Die daar anders over dacht, was onverdraagzaam; en onverdraagzamen moesten met kracht tot de orde worden geroepen. 't Was een treurige tijd; maar juist daarom stemt het zoo tot dankbaarheid, dat de Heere een man aan het Nederlandsche volk had geschonken, die als niemand anders bekend met de Christelijke beginselen, zooals die in vroeger tijden tot ontwikkeling en aanvankelijken bloei gekomen, zich in alles Nederlander gevoelde en zijn landgenooten telkens, met het gezag van den historicus, kon verwijzen naar de traditiën van het Nederlandsche volk. Zwaar was de strijd van dezen christen-staatsman, van Groen van Prinsterer. Nog in 1844 werd hem geweigerd verlof tot het oprichten van een bijzondere christelijke school. erhaaldelijk had hij te klagen over de beginselloosheid van hen, die zich zijn geestverwanten noemden. Van der Briigghen stelde hem, met zijn schoolwet van 1857 bitter teleur. Gedurig stond hij bloot aan de verachting 'van de pers der vrijzinnigheid, die hem noemde een veldheer zonder leger en die meer dan eens meende te kunnen constateeren, dat het voorgoed uit was met de partij van Groen. Desniettegenstaande is de arbeid van dezen grooten Nederlander van onschatbare beteekenis en waarde voor ons vaderland geweest. Zelfs Prof. van der Vlugt heeft dit erkend, toen hij in het Gedenkboek van Het Nieuws van den Dag (1898) schreef van Groen: „Een beroerder van ' een als hij moest geestverwanten en tegenstanders nopen tot het volgen van zijn voorbeeld". Hij vormde onder ons Volk een kern van mannen, in schier iedere gemeente vertegenwoordigd, die hadden leeren verstaan het gevaar, dat door de openbare instellingen de natie zoude worden geïberaliseerd; die allengs begrepen dat er ordinantiën Gods zijn voor alle terrein des levens, welke niet mochten op zij geschoven; en die ten slotte begrepen, dat tegenover de stelselmatige liberaliseering van ons volk vrijheid, en volledige vrijheid behoorde te komen voor de verkondiging en de verbreiding der Christelijke beginselen. Dat die kern lange jaren zeer klein bleef, zelf tot het sterfjaar van den edelen christen-staatsman — het bleek in 1871. De afkeer bij vele vooraanstaande christelijke mannen van positie tegen de vooruitstrevende richting van Thorbecke was meestal grooter dan de trouw en de aanhankelijkheid aan die door Groen verkondigde beginselen. Ook Keuchenius heeft dit ondervonden in de jaren 1866 en 1867. Zich noemende christelijk en anti-revolutionair waren zij in de praktische politiek uitsluitend conservatief. Conservatief ten opzichte van allerlei staatkundige vraagstukken, ook en vooral ten aanzien van de koloniën. De partij van Groen scheen in 1869 heel wat; op den keper beschouwd was zij, optredende in het Parlement, zuiver conservatief. In dat jaar was, ook door het geschil met Beets in Christelijk-Nationaal, de jeugdige Utrechtsche predikant Dr. Kuyper meer op den voorgrond getreden. Hij schaarde zich al dadelijk aan de zijde van Groen en gaf — in het toenmaals half politieke, half kerkelijke blad De Heraut — duidelijk te verstaan, dat de anti-revolutionaire partij, wilde zij ooit iets beteekenen voor land en volk, in isolement haar kracht behoorde te zoeken, dat wil zeggen: alleen bij haar beginsel, en dies zelfstandig had te leven. Geen vermenging, geen fusie met conservatieven. W é 1 bestrijding van het liberalisme; maar uit beginsel, niet omdat de vrijzinnigheid het eene of andere vooruitstrevende denkbeeld ten opzichte van de praktische politiek voorstond. Van het conservatisme, dat vandaag krampachtig vasthoudt, wat het gisteren nog fel bestreed, heeft Dr. Kuyper steeds een innigen afkeer gehad. Op allerlei gebied. Ook in het kerkelijke leven. Daar bestreed hij met een kracht, die indruk moest maken en succes moest hebben, het modernisme; niet uit een soort conservatisme, maar principieel, uitsluitend op grond van het Woord en de belijdenis der Kerk. De rede, waarmede hij op 31 Juli 1870 afscheid nam van de Utrechtsche gemeente, gaf reeds door haar titel: „Conservatisme of Orthodoxie, valsche en ware behoudzucht aanwijzing genoeg. Welk n voorrecht, dat de zeventigjarige Groen den 34jangen Kuyper niet van zich afstootte, maar hem bijviel in diens strijd tegen het conservatisme op allerlei gebied; het conservatisme, dat zoo verschrikkelijk veel kwaads gedaan heeft en het leven van Groen zoo bitter en zoo zwaar had gemaakt. Gebogen, meer nog door de bestrijding en tegenwerking van eigen vrienden dan door den last van den ouderdom, was het een verademing voor den grijzen staatsman, dat een jeugdige kracht hem ter zijde zou staan. ,Primus inter pares heeft Dr. Kuyper mij met onverzettelijke toepassing der leuze: „In isolement ligt onze krachti» met telkens toenemenden invloed ter zijde gestaan. Bij de stembus van 1871 vooral" — zoo schreef Groen in Maart 1874, twee jaar vóór zijn overlijden. In dat jaar, 1871, werd feitelijk de anti-revolutionaire partij geboren. Toen toch brak Groen in het openbaar met den conservatieven nasleep en stelde hij bij de Kamer-verkiezingen voor alle districten alleen deze drie mannen* Keuchenius, Otterlo en Kuyper. Het scheen een wanhopige poging. De meesten zagen er in niet de geboorte van een staatkundige partij, maar de stervensure van de partij van Groen. Groen werd bespot door de vrijzinnigen, gesmaad door al wat conservatief was gemeden door vrienden en bloedverwanten. Men sprak er schande van, dat hij de vruchten van zoo langen arbeid op eens vertrapte, dat op die manier de anti-revolutionaire partij voor goed er onder zou gaan. En inderdaad droevig was oogenschijnlijk het succes met Groen's taktiek. Noch Keuchenius, noch Otterlo, noch Kuyper werd gekozen. Het aantal stemmen op hen uitgebracht was uiterst gering. En toch jubelde Groen, want z. i. was de partij nu „voor altijd gered"; — terwijl Dr. Kuyper, toen predikant te Amsterdam, in De Heraut schreef: „Thans eerst weten we, waaraan we ons te houden hebben. „Het leger op het papier is geschrapt. „Onze duizenden zijn tot honderden weggeslonken, maar die honderden staan dan ook werkelijk, hun roeping bewust en welgewapend, te velde. „We werden altijd door denkbeeldige cijfers begoocheld. Hoe sterk waren we wel niet! Welnu, die illusie heeft uit. Zevenduizend, ziedaar uw hoogste cijfer met een achtmaal sterkeren tegenstander voor en achter u. „Dat te weten is goud waard". Dr. Bronsveld, thans onze tegenstander, was het met Dr. Kuyper volmaakt eens. „Zij, die dezer dagen een lijkrede hielden op den heer Groen" — zoo schreef de thans 69jarige predikant — „verraden slechts wat zij wenschen, en toonen niet te weten wat een beginsel is. Daar is geen twijfel aan, of de christelijk-historische partij is gered", enz. Zevenduizend — dat was dan de Gideonsbende, waarmede de reuzenstrijd tegen het machtige liberalisme zou worden aangevangen. Maar die zevenduizend waren nu ook besliste, principiëele anti-revolutionairen, die wisten wat zij wilden en die wilden wat zij wisten. En bovendien op 1 April 1872 verscheen De Standaard — „ter goeder ure verscheen ons christelijk-historisch dagblad", schreef Groen, reeds 9 April 1872; een woord, waarmede De Standaard als het orgaan van onze partij aangediend was. Ook Prof. van der Vlugt heeft de groote beteekenis van wat m '70, '71 en '72 in de aan Groen trouw gebleven garde was voorgevallen. In het „Gedenkboek" schreef hij: „Er kwam sedert 1870 meer vastheid van teekening in de belijdenis. Die preciseering viel samen en hing ook ten deele samen met het verschijnen van den man, op wiens schouders ten slotte Groens mantel zou neervallen: Dr. A. Kuyper". De Leidsche hoogleeraar had hier ook wel op de beteekenis van De Standaard kunnen wijzen. Prof. Buys had in een Gnfe-artikel op deze beteekenis gewezen; en Groen, naar dat G/tfs-artikel verwijzende, schreef enkele maanden vóór zijn overlijden: „De verklaring van het raadsel eener snel toenemende kracht, ligt vooral hierin dat Kuyper het christelijk-historisch A B C van het Nederlandsch staatsrecht, ten dienste van den godvruchtigen werkman en daglooner, van vader en moeder, gepopulariseerd heeft" Er is wel eens beweerd, dat Dr. Kuyper onverdraagzaamheid heeft gekweekt, den vrede en de rust in den boezem der natie heeft verstoord, en van het Vaderlandsche volk heeft gemaakt een verzameling politiseerende menschen, die vinnig tegenover elkander staan. Die dat zegt, weet al heel weinig van de geschiedenis der laatste zeventig jaren. Juist in de jaren van de onbelemmerde en onbeperkte heerschappij van de vrijzinnigheid had de politieke strijd een buitengewoon hatelijk karakter. Een strijd voor of tegen personen, veel meer dan om beginselen. Buys schreef dan ook in zijn G/ds-artikel, October 1873, herinnerende aan dien onverkwikkelijken tijd: „De vuile lasterijke pamfletten, welke elders tot het onmisbaar geleide van elke verkiezing behooren, worden hier (nl. in De Standaard) zorgvuldig vermeden; de toon is gematigd maar vol ernst en volkomen berekend voor het publiek, dat men voor oogen heeft". Democratisch, christelijk-democratisch, wenschte De Standaard te zijn. Dr. Kuyper schreef, reeds in een van de eerste nummers: „Ons volk moet weten, dat, herleeft ons Christelijk beginsel der natie, er, naar eisch van Gereformeerden volks-aard, ook een praktikale toepassing in uitbreiding van volks-vrijheden volgen zal." En Groen schreef daarvan: „Ziedaar een Standaard-program, dat ik met ingenomenheid onderschrijf." Begrijpelijk dan ook, dat kort daarop Groen aldus zich over Dr. Kuyper uitliet. (Ned. Ged. V bl. 399): „Leider van het Volk, dat mij liefheeft, was en is Dr. Kuyper, met en na mij, niet bij aanstelling of erflating, maar Jure suo." Hieruit blijkt wel overtuigend, dat Dr. Kuyper's arbeid zich geheel aansloot aan dien van Groen, dat de eerste dus slechts had te bouwen op den grondslag, door den stichter onzer partij gelegd. Aan dat bouwen gaf de opvolger van Groen dan ook al zijn kracht. Organiseeren — was zijn leuze, die door heel ons land klonk. Organiseeren • in kiesverenigingen, in schoolvereenigingen, in werkliedenvereenigingen. Een centraal-comité werd opgericht; in 1879 verscheen Ons Program van beginselen; Deputaten-vergaderingen werden voor iedere generale verkiezing gehouden; allerwege in steden en dorpen kwam er liefde en toewijding voor onze beginselen; de meerdere ontwikkeling der kleine luyden werd niet het minst merkbaar uit de vele geschriften van Dr. Kuyper, door hen gelezen; de dofheid en onverschilligheid voor de publieke zaak werd overal vervangen door levendige belangstelling; de verhouding tusschen de aristocratie en de mannen uit het volk werd milder; de Unie „een school met den Bijbel" werd als vrucht van het volks-petitionnement in het leven geroepen; het christelijk lager onderwijs nam een hooge vlucht; de roeping ten aanzien van sociale vraagstukken werd duidelijk gemaakt en allengs meer gevoeld; de Vrije Universiteit verrees te Amsterdam ; Patrimonium werd opgericht. Terwijl alzoo een krachtige aktie van onze partij uitging terwijl alzoo de Christelijke beginselen voortgang maakten -trad onze Kamerclub niet zonder zegen op voor de vrijheden en rechten van ons Christenvolk. In samenwerking vanzei met andere Christelijke partijen; want ook op dit stuk bleef de lijn van Groen gevolgd. Slechts behoeft herinnerd te worden aan de schoolwetMackay en die van Kuyper, de mildere houding van de Regeering ten opzichte van de zending, de benoemingen • bovenal mag worden gewezen op de omstandigheid, dat oor ons actief optredenzeer veel kwaads is tegengehouden dat de tegenpartij steeds ernstig met ons rekening heefi moeten houden. Welk een tegenstelling: 1837 of 1907! Toen vervolging, verdrukking, schimp en spot: - thans een vrijheid genietende, die Da Costa en Groen zich niet hebben kunnen indenken. Toen schier algemeen, ook onder hen die nog voor het Woord bogen, groote onverschilligheid ten aanzien van de elangen van Volk en Overheid; thans een belangstelling in e publieke zaak, die — mits zij gericht blijve op het groot maken van den Naam des Heeren — z00 veel goeds belooft voor ons vaderland. Ik herinner mij nog een Deputaten-Vergadering, die door een zestig personen werd ïjgewoond. Nu is er geen zaal in ons land te vinden groot genoeg om alle belangstellenden te bevatten. Zegt ge nu, waarde lezer: „jawel, maar ik had toch liever gezien, Haagsche Briefschrijver! dat ge wat meer van Dr Kuyper had verteld" dan heb ik slechts dat te antwoorden: het bovenstaande is de geschiedenis van Dr. Kuyper, wien de Heere thans het voorrecht gunt nog in de volle kracht van et bestaan en met bewonderenswaardige helderheid en frischheid van geest zijn 70sten geboortedag te herdenken. De geschiedenis van ons vaderland in de laatste veertig jaren is voor het grootste gedeelte ook die van Dr. Kuyper; en daarom ook was het woord van Mr. Heemskerk, op 1 April 1897 te Amsterdam gesproken, zoo juist: „Personen als Dr. Kuyper behooren niet aan een partij; zij zijn sieraden van het geheele volk, welks geschiedenis zij maken, onder toejuiching of verguizing van voor- en tegenstanders Of Dr. Kuyper nog een gewichtige rol zal vervullen? Wie kan daarop een antwoord geven! Gladstone was 84 jaar oud, toen hij nog een Ministerie vormde. Van Dr. Kuyper kan naar den mensch gesproken, nog veel ten goede voor land en volk verwacht worden. Zeker is het, dat de 70-jarige christen-staatsman nóg staat in het midden van het rijke leven van onze natie. Het karakter der dingen om ons heen is sinds 1871 geheel van gedaante veranderd. De vrijzinnigheid heeft haar groote macht van weleer verloren, haar invloed op de massa. Uit haar is, naar de voorspelling van Groen en var. Kuyper, voortgekomen de sociaal-democratie, die haar moeder dreigt te verslinden. De strijd is van aard veranderd. Onze vrijheden en rechten zijn voorloopig gewaarborgd. Maar in de sociaaldemocratie treedt een vijand van onze beginselen op, die krachtiger nog dan de vrijzinnigheid behoort bestreden te worden. Ernstig en gewichtig in hooge mate is alzoo de taak, waarvoor thans de christelijke partijen, niet het minst onze partij staat. Het betreft thans, meer dan ooit . . . niet de belangen van den arbeider, want reeds in 1872 schreef Dr. Kuyper: „Het vraagstuk van den arbeidersstand wordt almeer het groote vraagstuk van den dag"; en naar dat woord heeft onze partij zich steeds gedragen: de sociale wetten van het Ministerie—Kuyper strekken daartoe ten bewijze ... het betreft thans, meer dan ooit, de hoogste en de heiligste belangen van een volk: zijn godsdienst, zijn vrijheden en rechten, die in de handen van een voortschrijdende sociaaldemocratie en anarchie niet veilig zijn. Daarom ook hebben we zoo groote rede tot dankbaarheid, dat we ons veilig kunnen toevertrouwen aan de beproefde leiding van onze partij. Door haar heeft God ons zooveel goeds, zooveel liefelijks geschonken. Hij heeft kennelijk den arbeid van onze partij willen zegenen ten bate van heel ons vaderland. Iets, dat voor ieder antirevolutionair een aanwijzing behoort te zijn om voort te varen in de richting, die het scheepje onzer partij sinds 1871 heeft gevolgd. Van mijn anti-revolutionaire lezers kan ik niet aannemen, dat eén van hen aanmerking er op zal maken dat in een Brief, voorkomende in De Standaard, gewezen is op de beteekenis van de tegenstelling tusschen 1837 en 1907. Mocht het zijn, dan zou ik willen antwoorden, dat een Brief niet onmiddellijk verband houdt met het redactioneel gedeelte, dat deze Brieven min of meer een persoonlijk cachet hebben; en voorts ... dat hoewel schrijver dezer allengs gaat behooren tot de oude garde, hij toch wel zijn gevoelens over die tegenstelling mag zeggen in het blad, dat op zijn denken en leven van zoo grooten invloed is geweest. En overigens: Honny soit qui mal y pense! Stichtsche Courant. Dr. A. Kuyper. 1837. 29 October. 1907. Men kan, zoo men zich geroepen ziet over een of ander onderwerp te schrijven, verlegen zijn wegens gebrek aan, maar ook wegens overvloed van stof. Nu wij in een dagbladartikel een woord moeten schrijven bij gelegenheid van den 70sten verjaardag van Dr. Abraham Kuyper, verkeeren wij in het laatste geval. Toen op den eersten April 1897 herdacht werd, hoe Dr. Kuyper 25 jaar de politieke leiding had gevoerd van onzen Standaard, was het betrekkelijk nog gemakkelijk: toen was er in hoofdzaak slechts sprake van den journalist, hoewel ook toen niet geheel kon gezwegen worden van zoo menig ander terrein, waarop de jubilaris zich had bewogen niet alleen, maar ook zich boven allen had onderscheiden. Maar thans, nu Dr. Kuyper zijn 70s,en verjaardag mag vieren, is het nog iets anders. Thans staat daar voor het oog van onzen geest heel zijn persoonlijkheid en heel zijn levensarbeid op alle terreinen, waarop deze reuzengeest heeft gewerkt, en nog werkt. En bovendien, wat heeft in de tien jaren, die na het Sfafldaarüf-jubileum van 1897 verliepen, die arbeid zich nog uitgebreid. In die jaren valt immers ook het ministerschap van Dr. Kuyper. Neerlands' Christenvolk zou zich schuldig maken aan ondankbaarheid jegens Dr. Kuyper, maar ook, wat erger ware, aan ondankbaarheid tegen God, als het niet herdacht en erkende den grooten zegen, dien het in Dr. Kuyper ontvangen heeft. En om daartoe onze lezers op te wekken, willen we uit dit merkwaardige leven thans een en ander in gedachtenis brengen. Dr. Kuyper werd den 29sten October te Maassluis geboren. Hij is de zoon van Ds. J. H. Kuyper en Henriëtte Huber, afstammelinge uit een Zwitsersch geslacht. Gelijk hij verleden jaar te Maassluis bij de opening van een nieuwe Christelijke school zelf verhaalde, zorgden zijn vader en moeder zelf meest voor zijn lager onderwijs. Toen zijn vader pred.kant was te Middelburg, had de jonge Abraham lust om zeeofficier te worden. Maar toen zijn vader een beroep kreeg naar Leiden, en toen de aanneming van dat beroep hiervan afhing, of de zoon in de Theologie wi e gaan studeeren, toen drongen Abraham's beide zusters aan dTi ?afrtLeiden verhuisden, er bij hun broeder op 2' 7\ zeemansleven op zou geven en dominee worden. Zij kregen haar zin en de familie vertrok naar Leiden. e geschiedenis van ons Nederlandsche volk zou vermoedelijk heel anders geloopen zijn, als Dr. Kuyper geen zusters gehad had. Zoo werken allerlei, oogenschijnlijk in 'SHeeren hand "ede om Zin raad te volbrengen. Toch had Dr. Kuyper, ook toen hij reeds aan de Leidsche geschool in de Theologie studeerde, eigenlijk nog geen lust in het predikambt. ë voor'efnT'ff"111 hii 'a,er Ze" SChree' -.««"sympathie voor een kerk, die zoo grovelijk haar eigen eer met voeten ad noch voor een godsdienst, die door zulk een kerk werd vertegenwoordigd", en hij beoefende onder leiding der rf f Ü6 meer 06 Studie der letteren da" die der Godgeleerdheid. Overigens dreef hij mee met de moderne strooming, en oen prof. Rauwenhoff op zijn college de lichamelijke optanding van den Heere Jezus loochende, en toch de sudenten daarop applaudisseerden, toen nam ook Abraham Kuyper aan dat applaudissement deel! Toen Dr. Kuyper in ,863 predikant werd te Beesd, schijnt hij met meer bepaald modern geweest te zijn, hoewel hij toch ook nog ver van beslist Qereformeerd was inswL,ebrrteniS,en ',adden n°Ch,ans gemoedsleven in sterke mate aangegrepen, De eerste gebeurtenis stond in verband met de beant- woording eener prijsvraag over den arbeid van den Poolschen Hervormer Johannes a Lasco. De werken van dien Hervormer, die voor 't beantwoorden dier prijsvraag noodig waren, zijn bijna alle vernietigd. In bijna geen enkele universiteits-bibliotheek was iets ervan te vinden. Maar zie, op geheel ongedachte wijze vond Dr. Kuyper een belangrijke verzameling ervan in de bibliotheek van den vader van prof. De Vries, toen predikant te Haarlem. Niet ten onrechte zag de jonge Kuyper hierin een bijzondere bestiering Gods, en van achteren hebben wij nog meer reden om dit er in te zien. Immers de weinig bekende Hervormer a Lasco was een geestverwant van Calvijn. En door zijn arbeid voor de beantwoording der prijsvraag (die met goud bekroond werd) maakte de jonge Kuyper het eerst kennis met het Calvinisme. En dat hij voor die geestesrichting toen reeds zekere sympathie begon te koesteren, toonde hij, toen hij promoveerde met een proefschrift over de leer over de Kerk bij Calvijn en a Lasco. De tweede gebeurtenis, die op Dr. Kuyper zeer grooten indruk maakte, was het lezen van een Engelsch boek, dat sedert in het Hollandsch vertaald is en onder ons meerdere bekendheid kreeg. Het is van miss Yonge en is getiteld: „De erfgenaam van Redclyffe". De hoofdpersoon in dit verhaal is een intelligente maar hoogmoedige jonge man. Maar zijn hoogmoed wordt ten slotte gebroken en hij komt tot verbrijzeling des harten en tot zelfvernedering voor God en de menschen. En nu was het Dr. Kuyper bij het lezen alsof in de verbrijzeling van dezen Philip de Morville zijn eigen hart verbrijzeld werd. Elk woord van zelfveroordeeling, dat de schrijfster den afgebroken Philip in den mond legt, paste hij op zichzelven toe en het sneed hem als een oordeel over eigen streven en karakter door de ziel. Vrede voor zijn hart en helderheid voor zijn bewustzijn vond Dr. Kuyper echter pas, toen hij als predikant te Beesd stond. En het middel daartoe waren zijn eenvoudige gemeenteleden, die, al zagen ze in hem ook hun meerdere, toch zijn dogmatische meeningen met nadruk en beslistheid afwezen. Door gesprekken met deze eenvoudige Orthodoxe gemeenteleden leerde Dr. Kuyper ook voor zijn eigen hart troost vinden in de Gereformeerde belijdenis, die hij tot nog toe alleen als een historische merkwaardigheid beschouwd had. Hij zegt daaromtrent in zijn „Confidentie": „Hun taaie volharding is mij de zegen voor mijn hart, het opgaan van de morgenster mijns levens geworden. Ik was wel gegrepen maar had het woord der verzoening nog niet gevonden.' at hebben zij mij gebracht met hun gebrekkige taal in den absoluten vorm, waarin mijn ziel alleen rust kan vinden" Toch verstaat men wel, dat Dr. Kuyper nog niet direct kwam tot al de consequenties, die uit de Gereformeerde leer of uit de Calvinistische levensbeschouwing, met het oog op de eischen en het leven van onzen tijd, voortvloeien op dogmatisch, op kerkelijk, op sociaal, op wetenschappelijk en op staatkundig gebied. Eerst door jarenlange studie en door diep nadenken kwam hij daartoe van stap tot stap. Op staatkundig gebied ging hij tijdens zijn verblijf te Beesd, evenals trouwens zeer veel besliste Christenen, nog mee met de conservatieve partij. Het conservatieve Dagblad voor Zuid-Holland en 's Gravenhage was zijn lijforgaan en bij den hevigen strijd over de motie-Keuchenius in 1866 stond hij dan ook vierkant tegenover Groen van Prinsterer. Van Beesd ging Dr. Kuyper naar Utrecht, waar hij op 10 November 1867 zijn intrede deed in de Domkerk met een rede „De Menschwording Gods, het levensbeginsel der kerk". Van het orthodoxe Utrecht had Dr. Kuyper zich zeer veel voorgesteld. Het was hem „een Sion Qods". Hij zei daarover op 1 April 1897 o. a. het volgende: „De gedachte, daar de Corypheeën onder de Orthodoxen van dien tijd te zullen ontmoeten, maakte mij mijn gang naar Utrecht als een opgang onder de liederen Hamaaloth. Maar helaas, hoe spoedig ik daar ontnuchterd werd, en hoe mijn jeugdige geestdrift in datzelfde Utrecht al spoedig als met ijswater werd overgoten. „Ik dacht daar te vinden hooggeleerde broederen, voor wie de Heilige Schrift gelijk zij daar lag was de autoriteit des levens, die met dat Woord tot wapen, de veste van het Jeruzalem in Nederland verdedigden met fiere kloekheid; mannen, die niet maar op de wallen stonden om den aanval af te weren, maar die de poorten der vesten uittogen den vijand tegemoet. „Maar wat vond ik? Allerwege een benepen stemming der gemoederen. Alle hoofdmannen opgesloten in de veste, op niets anders dan op zwakke verdediging bedacht, wachtende tot er een schot viel, om dan eerst, als het kwam, zoo goed zoo kwaad het ging, terug te vuren, onderwijl buitenwerk na buitenwerk van het geloof aan den vijand werd prijsgegeven. „Ik vond er officieren en troepen, want officieren waren de hoogleeraren en predikanten, en troepen noem ik de leden der gemeente, maar tusschen officieren en troepen heerschte een geest niet van vertrouwen, maar van wantrouwen". Dr. Kuyper ondervond, dat velen, die voor Orthodox te boek stonden, niet alleen van de Gereformeerde leer weinig wilden weten, maar ook niet meer vasthielden aan de onfeilbaarheid der Heilige Schrift. En ook van de besten deugde niet de methode van tegenweer tegen het Modernisme, omdat men den strijd slechts voerde verdedigend en niet ook aanvallend, en omat men dien voerde op het terrein dat de vijand aanwees in plaats van zelf het terrein te kiezen. Toen ging hij strijd voeren op eigen gelegenheid. Vele v ugschriften van zijne hand verschenen, als „de werking van art 23", „de kerkelijke goederen", ,de vrijmaking der erk , „Eenvormigheid, de vloek van het Moderne leven", „De Christelijk Nationalen op Schoolverbond",, Het Modernisme, een Fata Morgana op Christelijk gebied " Intusschen had Dr. Kuyper kennis gemaakt met Groen van Prinsterer, dien hij op 1 Mei 1869 voor het eerst ontmoette in de consistorie van de Domkerk. En die ontmoeting was op zijn volgend leven ook van zeer grooten invloed Door Groen's geschriften leerde hij de beteekenis van het Calvinisme voor ieder levensterrein nog veel beter verstaan en met steeds meer beslistheid trok hij alle consequenties van het Gereformeerde beginsel". Op 31 Juli 1869 nam Dr. Kuyper afscheid van de gemeente te Utrecht met een rede over „Conservatisme en Orthodoxie en op 10 Augustus d. a. v. deed hij zijn intrede te Amsterdam. In deze stad geraakte hij in samenwerking met Dr. Van Ronkel en later ook met anderen, in hevigen strijd met de Modernen en ook met de Kerkbesturen. Het ging over het Godsdienstonderwijs aan de weezen, over de handhaving van de rechten der belijdende gemeente op haar goederen over de „aanneming" door de moderne dominees enz. Intusschen was Dr. Kuyper ook eerst medewerker en daarna redacteur geworden van het toen bestaande weekblad De Heraut van Dr. Schwartz, dat zich zoowel op kerkelijk als op staatkundig gebied bewoog. En hij steunde in dit blad op zeer krachtige wijze de staatkunde van Mr. Groen van Prinsterer, die dan ook in 1871, toen hij de Antirevoluïonaire partij door een forsche daad aan de omarming van het Conservatisme wilde ontrukken, de Antirevolutionaire kiezers in het land opriep om niet hun aftredende Kamerleden te herkiezen, maar om door heel het land hun stemmen uit te brengen op één dezer drie candidaten: Kuyper, Keuchenius of Van Otterloo. En toen in 1872 op 1 April, den gedenkdag van de inneming van den Briel door de Watergeuzen, het eerste nummer van ons eerste Christelijk dagblad, De Standaard verscheen, was het Dr. Kuyper, die in dit blad het woord richtte tot het Nederlandsche volk om het van toen af dagelijks op te wekken om ook in zijn staatkundig leven tot de beginselen van Gods Woord terug te keeren. Twee jaar later werd Dr. Kuyper door het district Gouda naar de Tweede Kamer afgevaardigd, met 1504 stemmen tegen 1252 op den heer Verniers van der Loeff. De strijd was zeer hevig geweest, want reeds toen was Dr. Kuyper als een magneet, die een zeer sterke aantrekkings-, maar ook een zeer sterke afstootingskracht bezat. Terecht had hij kort tevoren in zijn „Confidentie" kunnen schrijven: „Zelfs mijn felsten tegenstander heb ik op mijn zij, zoo ik beweer, dat men mij niet heeft gespaard. Sinds een viertal jaren sta ik bloot aan een onedelmoedige verguizing, die onbewust zich mijn zedelijke vernietiging in der lieden meening ten doel koos". En die bestrijding kwam niet alleen van de zijde der Liberalen, maar haast nog meer van de zijden der Ethischen, die gehoopt hadden, dat, nu Groen van Prinsterer oud werd, zijn richting zou te niet gaan, en die nu tot hun zeer groote ergernis zagen, hoe een jonge en geniale veldheer gereed stond om den ouden aanvoerder op te volgen. Intusschen scheen het een oogenblik, of de jonge veldheer nog eer dan de oude van de aarde zou worden weggenomen. Immers toen Dr. Kuyper een jaar lid der Kamer was geweest (en daarbij ervaren had, dat hij in de Kamer zeer we.nig steun vond, ook zelfs bij hen, die daar de Anti-rev partij vertegenwoordigden) werd hij ernstig krank, vooral door overspanning, tengevolge waarvan hij ruim twee jaar n.1. van 1875 tot 1877, voor herstel zijner gezondheid in' Zwitserland vertoefde. Gelukkig herstelde de Heere hem. Zijn levensarbeid moest eigenlijk nog beginnen. Toen Dr. Kuyper in ons land terugkwam, was Groen van Prinsterer overleden. Verscheidene malen had Groen het uitgesproken, dat hij in Dr. Kuyper den toekomstigen leider zag van de Anti-rev. partij. In een moeielijk tijdsgewicht aanvaardde hij die leiding. Het Christenvolk was verdeeld en van de zijde der Liberalen, die pas een tegen het Christelijk beginsel gerichte Hooger Onderwijswet hadden doorgedreven dreigde ook een nieuwe wet op het Lager Onderwijs, waarbij de geeselen daar Groen tegen geprotesteerd had, door schorpioenen vervangen zouden worden. Die wet is ook gekomen: de bewuste wet van Kappeijne van 1878. F J Maar wat door de menschen ten kwade gedacht was heeft God ten goede gedacht. Die booze wet gaf het sein tot het reusachtig Volkspetitionnement van 306.000 Protestantsche Nederlanders, die op 3 Augustus 1878 aan Koning i lem III hun smeekbrief om een school met den Bijbel richtten. En de verdeeldheid der Christenen had plaats gemaakt voor eendrachtige samenwerking. Ook werd van de aldus in het land gewekte belangs e ing gebruik gemaakt om de Anti-rev. partij door heel het land te organiseeren. Het program werd opgesteld en op den grondslag daarvan werden allerwege kiesvereenigingen opgericht. Unie- collecte, stichting van nieuwe scholen, kiesvereniging. Unie-vergaderingen, de Anti-rev. pers, het leefde alles op. Het een steunde het ander. En de bezieler van heel die actie was in de eerste plaats Dr. Kuyper. De overheersching onzer partij door de Conservatieven; was geëindigd. Wij waren zelfstandig en zochten als zoodanig samenwerking met de Roomschen. Met hen verkregen we in 1888 de meerderheid in de Tweede Kamer. Het Ministerie-Mackay trad op en bezorgde aan het Christelijk volksdeel in beginsel recht op onderwijsgebied. Ondertusschen had Dr. Kuyper ook zijn onderbroken strijd voor het recht der belijdenis op kerkelijk gebied doorgezet, hetgeen in 1886 op een breken met de Synodale organisatie uitliep. Maar een nieuw terrein van werkzaamheid had hij bovendien betreden. Dr. Kuyper had begrepen, dat heel onze Christelijke actie, hoe schoon ze ook opbloeide, op den duur zou te niet gaan, indien ze niet werd gesteund door een Christelijke Wetenschap. De deugdelijkheid van de Calvinistische levens- en wereldbeschouwing moest wetenschappelijk verdedigd worden. En daartoe was noodig een Gereformeerde Hoogeschool. Dr. Kuyper vond medestanders en in 1880 werd de Vrije Gereformeerde Universiteit geopend met een rede van Dr. Kuyper, den eersten rector, over „Souvereiniteit in eigen kring." Aan de Vrije Universiteit heeft Dr. Kuyper zijn beste krachten gewijd. Om harentwil heeft hij vele jaren lang, n.1. tot 1894, geweigerd een candidatuur voor de Tweede Kamer aan te nemen, al bleef hij ook redacteur van De Standaard. Wij achten dan ook den wetenschappelijken arbeid van Dr. Kuyper, zijn arbeid als hoogleeraar, het voornaamste, het meest blijvende van zijn levenstaak. Zijn „Encyclopedie der Heilige Godgeleerdheid", zijn Dogmatiek, (die echter alleen in den vorm van college-dictaten bestaat en niet in den handel is), zijn rectorale oraties als „Het Calvinisme en de Kunst", „De Verflauwing der grenzen", „Evolutie", benevens zijn meer populair-theologische werken: „Het Werk van den Heiligen Geest", „EvotoDordraceno en „de gemeene Gratie", zijn voor de toekomstige ontwikkeling der Gereformeerde wetenschap van de hoogste beteekenis. Dr. Kuyper is staatsman, journalist prediker, maar in de eerste plaats man van wetenschap. Hoe groot als zoodanig zijn beteekenis voor de menscheid is, zal eerst in de toekomst kunnen blijken. Voor ons staat het echter vast dat Dr. Kuyper een man is, niet alleen van groote beteekenis voor Nederland, maar van wereldhistorische beteekenis. Wij zullen de geschiedenis niet verder voortzetten. Hoe Dr Kuyper in 1894 met de Kieswet-Tak een Kamermandaat aannam, dat in 1897 vernieuwd werd, hoe hij oppositie voerde onder Pierson, hoe hij Minister werd in 1901, maai ook hoe hij tengevolge der leugencampagne van 1905 viel, ligt nog versch in ieders geheugen. We staan liever nog eenige oogenblikken stil bij hetgeen ons in Dr. Kuyper zoo treft. En dat is wel in de eerste plaats de genialiteit van zijn blik op alle dingen. Zoo telkens krijgt men den indruk, «yenals bij Bilderdijk, dat geen enkel terrein van menschelijke kennis hem vreemd is, en dat hij alle verhoudingen heeft doorgedacht. Voorts treft ons telkens de gemakkelijkheid, waarmee hij in bijzondere gebeurtenissen of verschijnselen het algemeene beginsel opmerkt, waarvan zij een uitvoeisel zijn Niet minder opmerkelijk is zijn schoone stijl, even ver verwijderd van slordigheid als van gemaaktheid, altijd juist geschikt voor het onderwerp dat hij behandelt en voor het publiek tot hetwelk hij zich richt. En de groote duidelijkheid, ja de glashelderheid van zijn betoog, dat u reeds de 'conclusie doet grijpen eer hij daaraan toe is. Hoe geleerd Dr. Kuyper ook is, van een „kamergeleerde" is hij het tegendeel. Hij verliest nooit de eischen der wetenschap, maar ook nooit de aansluiting aan 't leven uit het oog. Hij houdt met hart en ziel het beginsel vast, maar denkt ook aan de eischen der praktijk, niet om het beginsel te verloochenen, maar om de heerschappij van het beginsel eenigszins te bevorderen, als hij het niet tot volle heerschappij kan brengen. Niet licht vergist hij er zich in, waar op een gegeven oogenblik het aangrijpingspunt ligt, waarop alle kracht van het beginsel zich richten moet. Steeds beseft hij, waar de lijn der gebeurtenissen en de lijn van het beginsel elkander kruisen. In zijn schrijven aan Dr. Gunning in 1885 (Bedoeld noch gezegd) zegt Dr. Kuyper, dat hij niet oorspronkelijk is, maar dat hij slechts copiëert. Dat is ook zoo. Dr. Kuyper leert niet als Spinoza of Hegel een door hem zelf uitgedachte wereldbeschouwing. Dit is voor een Christen onmogelijk, omdat hij zijn wereldbeschouwing vindt in de Heilige Schrift en in de daarop gegronde belijdenis der Kerk van Christus. Dr. Kuyper staat op de schouders van Calvijn. Gelijk Calvijn stond op de schouders van Augustinus en laatstgenoemde op de schouders van Paulus van Tarsen. Maar toch heeft Dr. Kuyper, evenals deze mannen, meer gedaan dan copiëeren alleen. Hij heeft evenals zij de Christelijke wetenschap en de Christelijke wereldbeschouwing verder gebracht. Hij heeft aan den draad, dien zij sponnen, verder gesponnen. Hij heeft het licht der eeuwige waarheid doen schijnen over de vragen der 19de en der 20ste eeuw, Hij heeft het Christelijk bewustzijn met het bewustzijn van onzen tijd in verband gebracht. Daartoe is hij van zijn God geroepen en daartoe heeft Hij, Die hem riep, hem ook bekwaam gemaakt. Wanneer wij aan zijn schitterende gaven denken, dan roepen wij uit wat de R. K. Residentiebode eens schreef na een rede die Dr. Kuyper hield tijdens zijn ministerschap, naar wij meenen bij de verdediging der Hooger-onderwijs- wet: „Een van God wonderbaar begenadigd man is onze premier!" "Van God begenadigd," dat is het woord. God is de Schepper óók der genieën. „Van God begenadigd" is Dr. Kuyper bovenal daarin, dat hij mag opvolgen de woorden van Da Costa: „Zij voor Gods voetbank, o genieën, Uw schatting needrig neergeleid." Maar begenadigd is ook het volk, dat zulk een man van den Heere als voorganger en leidsman ontving. Welk een groote verantwoordelijkheid legt het bezit van Dr. Kuyper op Neerlands Christenvolk. Wee onzer, als we na zulk een leidsman gehad te hebben, toch in de toekomst van onzen God afdwalen! Moge de Heere nog lange jaren Dr. Kuyper sparen en nog vele schoone vruchten zien rijpen van het zaad, dat God hem gaf te strooien! Utrechtsche Kerkbode. Dr. Kuyper. L.l. Dinsdag werd Dr. Kuyper zeventig jaar. Welk een feestdag voor den jubilaris! Dat is een zeventigste verjaardag niet voor iedereen. Een dag van schaamte, van rouw, van angst over het bijna wegglippende leven moet het zijn voor wie zijn talent begroef en zijn tijd verbeuzelde, of in slecht bestuurde inspanning zijn kracht heeft vermorst. Maar voor Dr. Kuyper mocht deze dag, bij alle zonde en tekortkoming, die ook hij voor zijn God te belijden zal hebben, een feestdag zijn. Zóó rijk begaafd te zijn, en met de geschonken gaven zóó overvloedig te hebben mogen arbeiden voor den Naam en de zaak onzes Gods als hij — welk een geestelijke weelde voor den 70-jarigen dienstknecht des Heeren! Ook wij bieden den hooggeschatten Jubilaris onzen heilgroet. Doch met heel ons Christenvolk doen we méér. We buigen ons voor „den Vader der geesten", om Hem te danken voor wat Hij in Dr. Kuyper Zijn Kerken in ons vaderland en ons volk heeft willen schenken. We smeeken Hem, dat Hij wat Hij door dit uitverkoren instrument voor Zijn Naam en voor Zijn eere onder ons wrocht, genadiglijk bevestige en goeden voortgang geve. En óók, dat Hij ons Christenvolk, in zijn strijd voor de zaak zijns Koninkrijks, nog geruimen tijd de leiding late van dezen grooten en in geestdrift en kracht nog jeugdigen veldheer. FERNHOUT. het Vaderlandt Ghetrouwe. Dr. A. Kuyper. — 1837—1907. Op 29 October. a.s. Dinsdag, hoopt Dr. Kuyper zijn zeventigsten verjaardag te vieren. Een feit, waar heel ons christenvolk in meeleeft, en waar het God voor dankt. Het is al reeds zulk een groot voorrecht, dat we Dr. Kuyper van God hebben ontvangen. Maar dit voorrecht wordt onuitsprekelijk, nu we hem tot op zoo hoogen leeftijd behouden mochten. Hoevele jonge mannen, die veel beloven voor land en volk, worden door den dood weggeraapt, als ze nog maar pas in het volle leven zijn ingegaan, en nog maar weinig hebben kunnen verrichten. De Heere heeft ons Dr. Kuyper laten houden. En dat niet alléén. Maar Hij geeft hem op dien hoogen leeftijd nog zooveel gezondheid en sterkte, dat hij nog kan arbeiden als in de kracht van zijn leven. De jongeren moeten nog voor hem op zij, als het aankomt op stoer en hard werken. En toch is het leven van Dr. Kuyper niet gemakkelijk geweest. Hij heeft van den morgen tot den avond zeer hard gewerkt. En hij is bij zijn arbeid op alle manier tegengewerkt en bemoeilijkt. Menigmaal is een bittere beker voor hem ingeschonken, niet het minst door hen die één met hem moesten zijn. Hij is bespot en uitgelachen door hen, die meenden dat hij wel een betere positie zich kon verwerven dan in dienst van de kleine luyden. Door hen, die het dwaas vonden, dat zoon verstandig man zich nog met godsdienst bemoeide en zelfs vroom was. Hij is met medelijden aangezien door hen, die zijn idealen voor de Vrije Universiteit, voor kerk en school, voor land en volk, als ijdele herschenschimmen beschouwden. Hij is verguisd en gehoond door de ongeloovigen, die hem voor een huichelaar hielden en het maar nooit verkroppen konden, dat hij hen op alle terrein bestreed, en altoos met succes. Zijn leven is moeilijk geweest, en vol van pijnlijke teleur- 17 stellingen. Vooral, doordat telkens en telkens broeders en vrienden zich van hem losmaakten, op wie hij eertijds gesteund had. Denk aan Lohman en zoovele anderen. Maar daar staat tegenover, dat ook maar zelden iemand zoo groote liefde en waardeering genoten heeft. Zijn ontzaglijke geleerdheid en kunde wordt door vriend en vijand geroemd, en is tot in het buitenland overal bekend. Maar vooral onder ons Christenvolk is hij geliefd en bemind. Bemind om alle groote eigenschappen, die hij bezit. Maar bovenal bemind om zijn beginsel, om zijn pal staan voor Gods ordinantiën. Want dat is de groote beteekenis van Dr. Kuyper, dat hij op alle terrein des levens 's Heeren ordinantiën ons heeft verkondigd, en die in ons volk heeft trachten in te graveeren. Tot de wet en tot het getuigenis, dat is de inhoud van zijn schrijven en spreken geweest. Allereerst in de kerk. Het is voor een groot deel aan zijn rusteloozen arbeid, aan zijn gedurig getuigen, aan zijn altoos opkomen voor het koningschap van Christus, te danken, dat op de erve der kerk meer en meer gezocht wordt naar de zuivere paden. Zoowel in de Geref. kerken, als onder de broeders, die in de Herv. kerk zijn achtergebleven. De oude Gereformeerde leer is weer in eere gekomen; en er is gebroken met het half of geheel toegeven aan modernisme en ongeloof. En niet minder heeft Dr. Kuyper gearbeid, om onze scholen een breede plaats in het volksleven te doen innemen, en om ze zelf op zuiveren grondslag te bouwen. Met dien arbeid hangt samen zijn arbeid op politiek en maatschappelijk gebied. Het groote werk van Groen van Prinsterer is meesterlijk door hem voortgezet. Onze partij groeide van jaar tot jaar, en is een van de meest invloedrijke staatkundige partijen geworden. Tot tweemaal toe is het, vooral door Dr. Kuyper's leiding en arbeid, zelfs gelukt om onze mannen achter de groene tafel te doen plaats nemen. En niet alleen voor onze partij, maar ook voor heel ons volk is Dr. Kuyper's politieke loopbaan vruchtbaar geweest. Denk slechts aan zijn bevordering van het technisch onderwijs; aan zijn reorganiseering van de Polytechnische school te Delft; aan zijn gewichtige adviezen in de Tweede Kamer; aan zijn bedwingen van de stakingen in 1903. Wat heeft Dr. Kuyper voorts ook veel gedaan voor de christelijke wetenschap! De Vrije Universiteit is zijn werk. En wat zijn daar al veel mannen gevormd, die uitgegaan zijn onder ons volk, bezield door hun eminenten Professor. Er is met die Universiteit gespot. Zoo iets kon niet gelukken. Zelfs de vrienden haalden twijfelend de schouders er over op. En nu, na ruim 25 jaren is ze niet alleen zeer uitgebreid in het aantal studenten en professoren en faculteiten, maar heeft ze ook door de proefschriften van hare kweekelingen getoond, dat ze in wetenschappelijk gehalte volstrekt niet behoeft onder te doen voor de openbare hoogescholen. Dr. Kuyper heeft ook de wetenschap naar gereformeerde beginselen opgebouwd door zijn werken. We noemen hier slechts zijn Encyclopaedie, zijn Gemeene Gratie, zijn Dogmatiek, zijn E Voto, zijn Program. En niet het minst is Dr. Kuyper ook beroemd om zijn journalistieken arbeid. Daarin vooral gevoelt hij zich thuis. Meer dan 30 jaar heeft hij De Standaard geredigeerd, en meesterlijk de wapens gekruist met zijn tegenstanders. Niemand die altoos zóó frissche en interessante driestarren kon schrijven. En we denken hier niet minder aan zijn artikelen in De Heraut. Wat een genot is het steeds om zijn hoofdartikelen en de meditaties te lezen. Wat is er al menige ziel door verkwikt. Want dat is het geheim van Kuyper's schrijven, vooral in zijn meditaties: hij weet precies te zeggen wat er in uw hart leeft. En daardoor blijft hij altoos weer opnieuw u boeien. Wat heeft ons volk door zijn persarbeid al veel onderwijs ontvangen. De politieke en kerkelijke ontwikkeling, die er nu is, hebben we voor 't grootste deel te danken aan Standaard en Heraut. We hebben veel in Dr. Kuyper ontvangen. Het nageslacht zal dit nog meer beseffen dan wij. Hij is een machtig instrument in Gods hand geweest om ons volksleven te bewaren voor verder afglijden. Laten we er God voor danken. En Hem bidden, of we hem nog vele jaren mogen behouden. Hem nog weer eens als minister te zien, zie, daar gaat ons hart naar uit. Voor ons oog kunnen we hem nog nergens missen. Telkens bekruipt u de vreeze, dat het verkeerd zal loopen, in de kerk en in onze politieke partij, als hij zou heengaan. Zeker we weten het wel, het hangt niet van menschen af. Maar we weten ook, dat God veel door menschen werkt. En we hopen en wenschen zoo van harte, dat Hij door Dr. Kuyper nog veel goeds ons zal geven. Aan de kerke Christi. Aan onze partij. Aan ons land en volk. En worde de avond van z'n leven dan verhelderd door de liefde van allen die voor Gods Woord buigen; door hun eenheid en trouw. Zegene de Heere Dr. Kuyper rijkelijk in zijn overig leven. Hem en zijn gewichtigen arbeid! De Vrije Fries. Een verjaardag. Dr. A. Kuyper. 29 Oct. 1837—1907. Wij Gereformeerden, nu niet in kerkdijken zin bedoeld, wij die ons noemen het geestelijk nakroost van Calvijn', wij zijn wars van alles wat naar schepselvergoding en mensch-verheerlijking zweemt. Te diep zijn wij er van doordrongen, dat de mensch niets is van- en uit zichzelven, doordrongen van het apostolisch woord: wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt, en zoo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt, dan dat wij niet den mensch zouden willen laten op zijn bescheiden plaats, om met alle gave ook in den mensch en door den mensch in God te eindigen. Soli Deo Gloria, Gode alleen de eere, dat is ons uit het hart gegrepen, en waar het in de eeuw van ons leven zoo veelszins werd vergeten en verzaakt, daar is het ons, juist door den man, wiens optreden en beteekenis naar aanleiding van zijn zeventigste jaarfeest wij hier met een enkel woord ter sprake brengen, zoo nadrukkelijk herinnerd. Het schepsel niets, God alles! Land en volk terug naar den dienst van den God der vaderen! Dat was de leuze waarmede hij optrad, toen hem de oogen geopend werden. Daartoe heeft hij als met duizend stemmen rusteloos zijn volk opgeroepen, nu een lange reeks van jaren! En nu zouden wij zeker in schrille weerspraak handelen met de diepste levensovertuiging van Dr. Kuyper, indien wij zijn feest aangrepen om hem te bewierooken, en zoo, ziende op wat hij door de genade Gods tot stand mocht brengen en voor zijn volk op zoo onderscheiden gebied mocht zijn, in schepselverheerlijking te eindigen. Niets is dan ook verder van ons dan dit. En wij hopen van harte, dat deze gedachte in de kringen, waar men zich opmaakt om des oud-ministers zeventigsten jaardag feestelijk te gedenken en hem een blijk van dankbare waardeering aan te bieden, krachtig levende zij en in alles den toon aangeve. De lastering der wereld kunnen wij niet voorkomen, maar ook niet met schijn van recht mag die wereld zeggen, dat wij doen aan Kuyper-vergoding. Doch dit sluit allerminst uit een dankbaar gedenken van wat de Heere ons in dezen man heeft geschonken, en van wat hij in engeren en ruimeren zin heeft mogen arbeiden. Aan weinigen heeft God een veelzijdigheid van gaven en werkkracht als de zijne verleend. Onder de waarlijk groote mannen van ons geslacht neemt hij een eervolle plaats in, gelijk ze in alle eeuwen en natiën slechts als éénlingen worden aangetroffen. Ook ons blad, hoe bescheiden plaats het inneemt, waar het nochthans arbeidt aan de verbreiding der beginselen, waarvan Dr. Kuyper de banierdrager genoemd mag worden, kan zijn zeventigsten jaardag niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Die zeventigste jaardag is een evenement in het professoraal leven, en Dr. Kuyper is ook nog altijd professor aan de Vrije Universiteit. Aan de openbare Universiteiten sluit die dag hun loopbaan af, en treedt de rustavond voor hen in. En wel geeft onze professor reeds enkele jaren geene lessen meer aan zijn academie, doch dat was niet omdat hij rust moest nemen, maar omdat hij tot anderen, nog gewichtvolleren arbeid werd geroepen. Niet als sluit- steen van zijn arbeidsdag is het dus, dat wij dien zeventigsten jaardag begroeten, maar slechts als mijlpaal, waarbij wij een oogenblik nadenkend, waardeerend en dankend stilstaan, in de vaste overtuiging, dat hij meteen zijn zegenrijken arbeid weer voort zal zetten, waarvan wij nog vele vruchten hopen te genieten. Bij Kuyper's zeventigjarig feest rijst ons niet het beeld van een in rust gaand hoogleeraar voor den geest, maar doemt veeleer voor ons op het evenbeeld van Engelands grand old man, Gladstone, die tot diep in de 80 zijn voor heel de natie beteekenisvollen arbeid voortzette en met wien Dr. Kuyper als Christen-Staatsman, groot Staatsman, moedig belijder, machtig redenaar, godgeleerde en literator, zoovele punten van overeenkomst heeft. Een wensch en bede rijst, terwijl we dit schrijven, in ons hart, en wij weten, dat zij weerklank vindt in het hart van onze lezers, ook in het District Tietjerksteradeel: dat ook dit punt n.1. van overeenkomst met Gladstone in Dr. Kuyper zich moge vervullen: dat ook hem moge worde gegeven tot zoo hoogen ouderdom, frisch en groen, voor zijn volk te blijven arbeiden. Op bizonderheden in het leven van den jubileerende gaan wij niet in. Daarvoor is een courant-artikel minder de plaats. Deze kan men elders vinden, en daarvoor vraagt men ook meer bij de gestorvenen dan de nog levenden. Slechts op de gave Gods in hem ons vaderland, de kerk van Christus, de Christelijke partijen en onze partij in het bizonder geschonken, geschonken aan pers en school en wetenschap, maken wij als met een enkele pennestreek opmerkzaam, opdat met hem ons hart den Heere love vanwege zijne gave en genade. Groot zijn de talenten Dr. Kuyper toebetrouwd. Vriend en tegenstander is bereid dit onomwonden te erkennen. Tj-ouwens wie zou het kunnen loochenen ? En dat hij met zijne talenten heeft gewoekerd, zal ook door niemand worden ontkend. Hij heeft veel gearbeid, en, schoon theoloog door aanleg, sympathie en opleiding, beperkt zijn,arbeid zich allerminst tot de theologie. Zijne werken vormen reeds een biblotheek op zich zelf, en schoon meest theologische, zoo leggen zij toch getuigenis at, dat wij in Dr. Kuyper met een polyhistor, een veelweter te doen hebben, van wien verhaald kan worden: wat in de boeken steekt, is in dat hoofd gevaren! Geen terrein van wetenschap is hem vreemd. Hij is theoloog, groot godgeleerde, oorspronkelijk, zelfstandig denker en baanbreker, waarvan vooral zijn Encyclopaedie getuigenis aflegt, doch hij is ook rechtsgeleerde, waarvan het doctoraat honoris causa van uit Amerika hem werd verleend; ook oeconoom, ook staatsman, ook wijsgeer, ook aesteticus en wie evenaart hem als journalist? en wie overtreft hem als practicale schrijver, aan wiens eenvoudig, hartelijk woord ook de eenvoudigste, naar God dorstende ziele zich verkwikt? Dr. Kuyper heeft veel gearbeid. Wat is onder zijne eminente leiding van de partij van Groen niet gegroeid? Hoe heeft hij met zijn Standaard en Heraut en zijn tal van brochures ons volk politiek en kerkelijk niet bewerkt en geleid! En hoe heeft de Heere dien arbeid eindelijk willen kroonen. waar hij tot het ministerschap geroepen, ons land heeft mogen zegenen met een wet op het hooger en lager enderwijs, gelijk wij die thans .bezitten. Waarlijk de Heere heeft ons ruimte gemaakt, en onder de instrumenten, die Hij daarvoor wilde gebruiken, moet in de eerste plaats genoemd Dr. A. Kuyper. En zoo bieden ook wij hem op zijn gedenkfeest onze dankbare hulde, en smeeken den Heere, dat het hem gegeven worde nog een reeks van jaren met zijne rijke gaven het vaderland te dienen. En een bizondere wensch mengt zich hierin: dat aan het einde van deze ministeriëele periode, links weer door rechts moge worden vervangen en het der Koningin dan moge behagen weer een ministerie tot zich te roepen, dat den gezegenden arbeid van het vorig ministerie hervatte en afwerkte, en dat dan in dat ministerie niet ontbreke de naam van Dr. Kuyper! Ds. DEKKER, Kollum. De Vrije Westfries. Dr. A. Kuyper. 1837. 29 October. 1907. Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén hooger drang drijft zin en ziel, En moog' mij d' adem eer begeven, Eer ik aan dien heil'gen drang ontviel. tls om Gods heilige ordinantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van s werelds remonstrantiën, Weer vast te zetten, 'tvolk ten baat.' 't Is om die ord'ningen des Heeren Waar Woord èn Schepping van getuigt, In t volk zóó helder te graveeren, Tot weer dat volk voor God zich buigt! Zoo zong de man, die heden zijn zeventigsten jaardag viert, het Da Costa na op den onvergeet'lijken feestavond van 1 April 1897. Het leven en streven van Dr. A. Kuyper, heel zijn werk, zijn leer en voorbeeld, waardoor hij als middel in Gods hand ook ons verlicht, bezield en werkzaam gemaakt heeft is door hem in deze dichterlijke taal uitgedrukt. Zeventig jaren! Dat is een leeftijd, waarop tal van menschen zich geheel of ten deele aan hun gewonen arbeid gaan onttrekken. Maar deze rijk begaafde man, singulier in alles, denkt nog niet aan rusten. Wie hem, gelijk schrijver dezes, heeft gadegeslagen op den Universiteitsdag te Utrecht, en op de jongste Deputatenvergadering te Amsterdam, die zou hem stellig niet ouder dan zestig hebben geschat. Helder en klankvol was zijn stem, machtig-bezielend het woord dat hij sprak. Onvermoeid schijnt deze groote Nederlander. Op 69-jarigen leeftijd maakte hij nog een lange, veel van zijn krachten vorderende reis „om de oude wereldzee , en nauwelijks weer op zijn ruime studeerkamer aan de Kanaalstraat te 's Gravenhage gezeten, of hij toog aan den arbeid. Het eerste deel van zijn reisboek verscheen reeds en vriend en vijand genoot van de machtige studie, die aan dat werk ten koste is gelegd. Maar hij deed meer. Dag aan dag bespreekt hij weer de politieke en sociale quaestiën in De Standaard, week aan week verrijkt hij onzen geest door de machtige Herautartikelen Pro Rege en verkwikt hij de lezers van laatstgenoemd blad met zijn Meditatiën. Wanneer ge dan nog bedenkt, dat zijn vriendelijke woning steeds openstaat voor ieder die hem over aangelegenheden van kerkelijken, politieken of socialen aard wenscht te spreken, dat hij met geestverwanten en buitenlandsche geleerden en staatslieden een zeer uitgebreide correspondentie voert, dan zult ge mèt ons verbaasd zijn over de enorme werkkracht van dezen zeventigjarige. Nog is door de gunste zijns Gods zijn kracht ongebroken. Nóg is zijn pen vruchtbaar als van geen ander journalist in ons vaderland. Nóg gaat er een actie van hem uit, waartegen zijn tegenstanders voortdurend op hun hoede moeten blijven. Veelbewogen was het leven van dezen theoloog-journaliststaatsman ongetwijfeld. De geschiedenis van Nederland sinds 1870, is voor een niet gering deel ook Dr. Kuypers geschiedenis. »Wij gelooven niet' — schreef Mr. Keuchenius eenmaal — „dat het mogelijk zoude zijn één Nederlander aan te wijzen van zooveel gezag, van zooveel invloed en tegelijk van duizenden zoo geliefd als den heer Kuyper. Hij dankt dit roemvolle en benijdenswaardige standpunt aan het feit, dat hij de schitterende geestesgaven, hem van God geschonken, heeft weten dienstbaar te maken aan de verlevendiging van den Nederlandschen Volksgeest, aan de behartiging der teederste en dierbaarste volksbelangen, aan de verheerlijking vooral van Hem, Dien nog een zeer groot gedeelte van het Nederlandsche volk eert en aanbidt als den Verlosser van zondaren, als den Koning der koningen, zonder wien het niets kan en ook niets vermag". Zóó was het bij het leven van onzen geliefden Keuchenius. Zoo is het, dank zij de trouwe hulpe onzes Gods, nóg op dezen dag! Het is thans de tijd nog niet breed uit te weiden over al wat Dr. Kuyper als theoloog, geleerde en staatsman, als journalist en volksman in zijn lange openbare leven gepraesteerd heeft. Dat blijve bewaard voor zijne biografie, die, naar wij hopen en bidden, nog in lange niet geschreven worde! Maar iets moet er toch ook op den blijden dag van heden van gezegd worden. Droevig was de geestelijke toestand van ons vaderland in het jaar zijner geboorte, 1837. De „fijnen" werden gehaat en bespot. In 1844 gelukte het aan de tyrannieke vrijzinnigheid Da Costa te weren van den professoralen katheder te Amsterdam. Hoe bekwaam, hoe geleerd ook, hij kon niet benoemd worden, omdat hij „bezwaren" had „tegen den geest der eeuw". Groen van Prinsterer streed met leeuwenmoed tegen de liberaliseering van ons volk, deed heroïeke pogingen om in de residentie de eerste Christelijke School te openen, maar de vergunning werd hem door het Gemeentebestuur te 's Gravenhage, door Gedeputeerden van Zuid-Holland, ja zelfs door de Hooge Regeering geweigerd. Groen versaagde niet. Van 1830 tot 1876 streed hij onvermoeid voor de antirevolutionaire of Christelijk-historische beginselen. In een breede rij van geschriften legde hij zijne denkbeelden neer. En, man van 't woord niet minder als schrijver van beteekenis, voerde hij ook in het parlement het pleit voor de hoogste volksbelangen. Al stond hij gansch alleen, al was de geheele Kamer het met hem oneens, al slingerde men de meest krasse verwijten naar zijn hoofd, hij deinsde nimmer terug. Maar — hoe hoog wij Groen van Prinsterers werk ook aanslaan, zijn arbeid zou nooit die rijke vrucht hebben gedragen, had Gods raad niet een man beschikt, die zijn werk voort kon zetten. Voort kon zetten op geheel eenige, ja ook op geheel andere manier dan Groen. Die man was Dr. Kuyper. Niet aanstonds was hij geestverwant van onzen Groen. Nog in 1866, als predikant te Beesd, streed hij tegen Keuchenius en Groen. Maar in de schaduw van dat stille dorpje viel in zijn geest een lichtstraal, die van hooger dan van deze wereld kwam. En afbrekende al hetgeen achter hem lag, wierp hij zich met volle kracht in den nieuwen, hem sinds heiligen stroom. Hoe streed hij, in Utrecht gekomen, voor de erkenning der autorireit van het Woord des Heeren\ Met ontembaren moed wierp hij granaat op granaat onder de tegenstanders. Het modernisme is een fata morgana, dus klonk het van zijn lippen, en het moderne leven, gelijk het zich in liberalisme en conservatisme vertoonde, wordt gedrukt door den vloek der eenvormigheid. Maar nog had hij de breede Calvinistische gedachte niet ten volle gegrepen. Het Woord Gods moet richtsnoer zijn niet alleen voor het persoonlijk geestelijk leven maar ook richtsnoer voor het leven des volks, voor Staat en Maatschappij: Christus moet als koning gehuldigd, ook op de erve van wetenschap en kunst. 18 Mei 1869, op een voor hem onvergetelijken avond, ontmoette hij voor het eerst, in de consistorie-kamer van de Domkerk te Utrecht, Groen van Prinsterer. Reeds door diens eerste blik en woord, verhaalt hij zelf, werd ik terstond zóó machtig aangegrepen en geïmponeerd, dat ik van die ure af zijn geestverwant, neen meer, zijn geesteskind ben geworden. Kort daarop kwamen uit Amsterdam tot hem twee vrome, dappere, blijmoedige Christenen, Dibbets en Bechthold. En toen na de ontmoeting met Groen van Prinsterer, ook die twee eenvoudige mannen met hem spraken, ging ongemerkt de glans van het Calvinisme voor hem op. Mee door diepere studie kwam hij zoo tot de alles beheerschende overtuiging: de Heilige Schrift is niet maar een Woord voor de ziel, maar in Schrift en Natuur beide, worden ons voorgehouden de ordinantiën Gods voor heel het menschelijk leven. Met die leus ging Dr. Kuyper toen de wereld in. s Heeren ordinantiën weer op te sporen, toe te lichten, ze te verklaren en duidelijk te maken, dat is in waarheid al zijn eerzucht geweest. Dat is de eenige, de groote, de machtige gedachte, die hij meer dan vijf en dertig jaren lang in Standaard en Hetaut, in de Vrije Universiteit, in een breede rij van geschriften heeft zoeken te belichamen. Dat is de eenige, de groote, de machtige gedachte, waardoor hij werd bezield al de jaren, waarin hij is geweest een sieraad van het Nederlandsche parlement. Dat is de eenige, de groote, de machtige gedachte geweest, die hij ook als Minister, als dienaar der Kroon, van de Regeeringstafel met ongeëvenaard talent heeft verdedigd. Uitermate zeer werd Dr. Kuypers arbeid gezegend. Snel groeide de invloed van het Christelijk volksdeel. Groen zag het nog bij zijn leven. Eenige maanden vóór dat de eenzame strijder van den Vijverberg inging in de eeuwige ruste, schreef hij: „De verklaring van het raadsel eener snel toenemende kracht, ligt vooral hierin dat Kuyper het Christelijk-historisch A. B. C. van het Nederlandsche Staatsrecht, ten dienste van den godvruchtigen werkman en daglooner, van vader en moeder gepopulariseerd heeft." Ook aan organiseerend talent ontbrak het Kuyper niet. In 1871 kwam onder zijne leiding de eerste Deputatenvergadering te saam, al werd zij dan ook door slechts zestien, zegge zestien man bijgewoond. Een Program van Beginselen werd reeds in 1878 ontworpen. De georganiseerde anti-revolutionaire partij, de Kamerclub, de Unie „een school met den Bijbel", onze sociale organisatie van Patrimonium, ziedaar allemaal vruchten van den arbeid van Dr. Kuyper. Welk een tegenstelling 1837 en 1907! Toen het Christelijk volksdeel der verachting prijs gegeven, thans gekomen tot invloed en beteekenis. Toen geen enkele Christelijke school, thans ons vaderland met Christelijke scholen als overdekt! Toen, ja zelfs veel later nog, in 1870, geen anti-revolutionaire pers, in de gemeenteraden niemand onzer, niemand in de Staten-provinciaal, en in de Tweede Kamer ja soms een, twee, hoogstens drie eenlingen, maar in de Eerste geen anti-revolutionaire partij bekend. Hoe heeft God de Heere waar gemaakt, dat er loon is voor onzen arbeid! In 1876 werd ons Groen ontnomen, in '77 sloeg de stembus tegen, in 1878 kwam Kappeijne's „scherpe resolutie". Alles scheen verloren. Kuyper riep echter ons volk toe: houdt moed! De Heere zal uitkomst geven! En ziet, juist tien jaren daarna trad het eerste Christelijke Kabinet op, dat ons de aanvankelijke rechtsgelijkheid op onderwijsgebied schonk. Eenige jaren later riep onze Koningin Dr. Kuyper zelf tot de formatie van een Ministerie, en werd het hem gegeven zijn naam te verbinden aan een wet, die het werk van Mackay tot verdere ontwikkeling bracht! Ja, daar zijn in het kleine Nederland bijna wonderen geschied! Het spreekt wel van zelf, dat wie als Kuyper, onvermoeid, dag aan dag streed voor de hem heilige beginselen, op machtigen tegenstand stuiten moest, dat hij menig oogenblik van smaad en verguizing heeft doorleefd. Ook zal het hem diep en innig leed hebben gedaan, dat telkens trouw aan beginselen hem gebood, positie te nemen tegenover broederen, die met hem denzelfden Heiland beleden. Maar, moest hij in 1897 gewagen, van een „schaduw der rouwe", die over den schoonen feestavond hing, sedert is veel vergoed door de nauwe aaneensluiting aller Christelijke partijen, waardoor zijn optreden als Minister werd mogelijk gemaakt. Na de bewogen dagen van 1894, heeft hij niet opgehouden bijeen te brengen wat in onzer tijden nood bijeen hoort. En op dezen feestdag zullen zonder twijfel, ook zij die kerkelijk en politiek niet met hem leven in een verband, als om strijd hem huldigen voor al hetgeen hij in de kracht des Heeren mocht verrichten voor onze gemeenschappelijke Christelijke actie. Veel ware nog van Dr. Kuyper en zijn levenswerk te zeggen. Van den man der „kleine luyden", die reeds in 1874 een open oog toonde te hebben voor de vele en schreiende nooden van den arbeidersstand, van den man, onder wiens bezielde leiding de Christelijk-sociale actie in ons vaderland een aanvang nam. Veel ware nog te zeggen van zijn ver-reikenden invloed, die niet tot Nederland is beperkt. Van zijn wetenschappelijken arbeid, van zijn bijkans honderdvijftig boeken en brochures, waaronder standaard-werken, schatkameren van studie, die ook na zijn dood onderzocht en gewaardeerd zullen worden. Maar ook zelfs aan dit artikel zijn grenzen gesteld, die wij niet mogen overschrijden. 't Was „om de glorie onzes Gods", dat gij hooggeachte leider, nu bijkans veertig jaren het pleit hebt gevoerd voor de goede beginselen. „Om de glorie onzes Gods". Dat woord, het sluit alle menschenvergoding, alle ongepaste verheffing van personen buiten, ook waar wij U op dezen blijden feestdag hartelijk dank en hulde brengen. Heel ons Christenvolk dankt voor wat God de Heere in U heeft geschonken, het erkent den zegen, die mee door uwen arbeid, van des Heeren hand ons toekwam. Ook wij, die behooren tot de jong'ren, die uw strijd nog niet ten halve kennen, die onder zoo geheel andere omstandigheden leven, dan Gij hebt doorworsteld, die zooveel van U reeds mochten leeren en nog iederen dag leeren, ook wij danken voor wat Gij voor ons zijt geweest. Wij weten dat Gij, wilden we U kransen om de slapen vlechten, onze hand zoudt afweren, dat Gij, alle glans en glorie terugwijzend, het belijdt: voor alles wat ik deed, komt Gode alleenlijk de eere toe. Welnu dan, voor den Heere onzen God, om Wiens glorie het bij Uwen arbeid alleen te doen was, leggen we de offers van onzen dank neder. En uit het diepst onzer ziele rijst omhoog de bede, dat Hij, uit Wien, en door Wien en tot Wien alle dingen 'zijn, U bij het klimmen der jaren de kracht vernieuwen moge, om Uwen nog altijd zoo gewichtigen arbeid voort te zetten. Krone Uw en onze God Uw levensavond met Zijne gunste! Hij stelle U nog lange, lange jaren tot een rijken zegen voor het Vaderland, voor het volk, dat Gij liefhebt. Eenmaal, op een schoonen Hemelvaartsdag, hoorden we U gewagen van Uw zware levenstaak. Een taak, waarin U de arbeid soms te veel drukte zoodat telkens hoofd en hart moede waren, en het: Heere, hoe lang nog? U op de lippen kwam. Maar, zoo vervolgdet Gij, in zulke moedelooze oogenb'ikken was het de gedachte aan u, jong'ren, die mij opbeurde en met vertrouwen voorwaarts deed gaan. Zij U die gedachte bij toeneming tot sterkte en troost. Want, mee als vrucht Uwer inspanning, groeide een nieuw, een jong geslacht op, dat de ernstige begeerte koestert, in de paden der vaderen te blijven wandelen. Het zaad door U gestrooid, zal rijke vrucht afwerpen, ook in de twintigste eeuw. Het leven wordt geleid in nieuwe banen. We doorworstelen een crisis. Gij hebt ons geleerd niet in conservatisme heil te zoeken, 18 maar aan de transformatie der wisselende tijdelijke verhoudingen ruimte te laten en te geven. Edoch, daarbij druktet Gij ons op het hart, toch te handhaven en vaster te stellen de onveranderlijke ordinantiën Gods, waarin en waarnaar ook de nieuwe verhoudingen zich moeten ontwikkelen, zal het menschelijke leven in eere bloeien. Gij hebt ons de banier weer welbewust in handen gegeven, en in de kracht van onzen God hopen we op te trekken naar de toekomst, zonder bange vreeze in ons hart. Uw moeilijke arbeid was ook in dit opzicht niet ijdel. Neen, driewerf neen, Uw werk zal niet met U heengaan, al mist Gij wellicht het voorrecht van Groen van Prinsterer, den man te kennen, die U opvolgen moet! Velen, uit alle oorden des lands, begeven zich heden naar de residentie, om Dr. Kuyper persoonlijk de bewijzen hunner liefde en hoogachting te toonen. Zij hem dat eene verkwikking! En danken wij voorts allen den Heere, den God Israëls, die Zijn volk geeft sterkte en krachten, voor wat ons in Dr. Kuyper werd geschonken. Stijge onze bede ook op om voortdurende hulpe, opdat diens grijze dagen nog veel gewenschte vruchten mogen dragen. Ons volk ten zegen — Gods Naam tot eere! De Zeeuw. 29 October 1907. Een jubilaris. Onze Dr. Kuyper mag morgen, Dinsdag, zijn 70e" verjaardag vieren. Een groot deel van het Nederlandsche volk, dat nu al veertig jaren het voorrecht geniet dezen eminenten man in zijn geschriften en redevoeringen, in zijn veelvuldigen arbeid en voorlichting te volgen, viert dezen 29en October met den jubilaris en zijn gezin en zijn duizenden vrienden mee als een dag van den Heere geschonken om Hem te danken voor wat Zijne genade ons in Dr. Kuyper schonk. Wij voegen onze beste wenschen bij die van duizenden in den lande, welke hem heden door brief of briefkaart, door ansicht of naamkaartje, door telegram of handdruk,' door toespraak of zang, door geschenk of zegenwensch komen ontmoeten. Mogen nog vele jaren levens aan Dr. Kuyper gegund zijn. Moge hij nog veel ten bate van land en volk kunnen doen. Mogen de gebeden zijner duizenden vrienden hem tot aan zijn laatsten ademtocht vergezellen. Mogen genade en eere van Boven hem rijkelijk toevloeien, aan den avond van dit welbestede leven, dat ook hem zoo menige smart en teleurstelling bracht, doch waarin de zorge van een liefhebbend Vader in Christus hem niet mocht ontbreken. In den strijd voor de eere Gods is Dr. Kuyper allen die met hem éénzelfde geloof deelachtig werden, al die jaren voorgegaan. Worde ook door dezen feestdag in de eerste plaats, naar den wensch zijns harten, die eere Gods verhoogd, en in de komende jaren, zij 't tot over den leeftijd der zeer sterkeren heen, steeds meer bevorderd. In De Heraut van gisteren, Zondag, plaatste Dr. Kuyper als motto boven de meditatie de woorden uit Psalm 71 : 18: „Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God! totdat ik dezen geslachte verkondige uwen arm, allen nakomelingen uwe macht". De Heere verhoore genadig deze bede. 30 October 1907. Het rijke leven dat, naar de schoone meditatie in 't laatste nommer van De Heraut, thans tot den ouderdom is genaderd, het leven van dr. Kuyper, den man uit wiens gedachtenwereld een geslacht heeft geleefd en nog leeft, hetzij dan tot instemming hetzij tot bestrijding, geeft zeer terecht de geheele pers stof tot beschouwing op den zeventigsten jaardag van een man wiens leven één stuk vaderlandsche geschiedenis is, en wiens gestalte, als uit graniet gehouwen, het beeld van kracht en ernst vertoont valt onwillekeurig het licht op het verleden en hoe het veranderde. En wie zegt op welk terrein het meest? < Op het terrein der politiek? Op het erve der kerk? Op het breede terrein der wetenschap? Op schoolgebied? Zoo gansch anders zijn onze inzichten en onze beschouwingen van de wereld om ons heen. Onze redacteur heeft niet nagelaten daarop herhaaldelijk te wijzen. Maar onder zooveel dat veranderd is in — en ook wel ten deele dóór het leven van den man dien heel Nederland, maar inzonderheid de anti-revolutionaire partij in Nederland op dezen jaardag herdenkt, is toch ook iets dat onveranderlijk gebleven is als te voren. Zelfs in vormen niet zoo heel veel van het verleden verschillend. Indien toch aan één onzer het schriftwoord vervuld is: „Zij hebben Mij gehaat, zij zullen ook U haten", dan zeker wel aan Dr. Kuyper. Niemand dan hij had overvloediger zijn deel van den haat der wereld, die om de belijdenis Zijns Heeren hem toekwam. Tegenover dien haat staat de verkwikking van de liefde zijns volks en de trouw van zoovelen die met hem eens geestes zijn. Die liefde en die trouw is hem verzekerd van zoovelen, wier gedachten en ervaringen hij dikwijls zoo aangrijpend schoon heeft vertolkt van allen voor wie hij dien rijken schat van meditatiën heeft geschreven, als uit de ziel gegrepen van allen wie hij is voorgegaan in woord en gebed — van allen wier smaad hij heeft mede gedragen en door woord en pen verdedigd tegen tallooze aanvallen en met zijn wetenschappelijk schild gedekt tegenover allerlei bespotting, en bovenal van allen wier heerlijke en hoogst gewichtige roeping hij tot bewustzijn heeft gebracht in den strijd van onze en zijne dagen. Hij als wij, gaan haastiglijk voorbij; maar we loven op n dag als dezen Gods goedertierenheid, die het dezen man gaf een lichtstraal op menig levenspad te werpen. Het Zendingsblad wan de 6eref. Kerken in Nederland. Brieven naar Antiochië. De geliefde schrijver vierde dezer dagen zijn 70sten verjaardag. Wat laat en uit de verte wil ook ik mijn gelukwensch uitspreken. Dr. Kuyper heeft niet veel (multa) voor de Zending gedaan; maar hij heeft er iets heel groots voor gedaan; in Middelburg, toen hij veler oogen opende, lijnen trok en ons aan het denken bracht. Wat wij nu zijn, zijn wij middelijkerwijze door hem. Het spijt mij dat H. M. hem geen Commandeurskruis heeft mogen uitreiken. De lilliputters waren te klein om dezen reus te zien. Als ze bij zijn grooten teen staan zien ze niet verder dan tot zijn knie en als ze met een ladder op het puntje van zijn oor zijn geklommen, zien ze zijn neus weer niet. Ik wou dat ik een Commandeurskruis te vergeven had; ik bracht het hem direct, namens Zendingsdeputaten. Smilde, 30 Oct. 1907. H. DIJKSTRA. De Zondagsschool. Dr. Kuyper's jubileum. Voor het Christenvolk in Nederland was de 29ste October dezes jaars een blijde gedenkdag. Een dag van ootmoedige dankzegging aan den Heere voor wat Hij aan ons land en volk geschonken heeft in den persoon van Dr. A. Kuyper. Deze mocht op dien datum zijn 70sten jaardag volbrengen. Ook ons hart heeft zich verheugd in de groote daden Gods, en wij hebben het gevoeld, wat kostelijke waarde er ligt in het houden van zulke gedenkdagen. Zij doen de historie, (want groote mannen in het koninkrijk Gods vormen mede de geschiedenis) zij doen de historie der laatste tijden weer krachtig in aller herinnering opleven. Het jubileum van Dr. Kuyper plaatste de historie van 1837—1907 weer in helder licht voor ons oog. Treffend gaf de schrijver der Haagsche Brieven die aldus weer: „Toen vervolging, verdrukking, schimp en spot; thans een vrijheid genietende, die Da Costa en Groen zich niet hebben kunnen indenken". Die geschiedenis nu is voor een belangrijk deel gemaakt door den reuzenarbeid van Dr. Kuyper. Zeer schoon heeft Prof. Bavinck in zijn feestelijke toespraak gezegd: „Het is goed, dat er van tijd tot tijd in het leven der volken, der geslachten en der personen, een gedenkdag aanbreekt, waarop wij ons zeiven en anderen rekenschap geven van wat God aan geestelijke schatten door anderen voor ons verwerven liet". Zeer veel is er, dat den gedenkdag van Dr. Kuyper tot een dankdag maakte. Ook de Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging stemde van harte met dien toon van dankzegging aan den Heere in. „Jachin acht zich geroepen, in haar officiëel orgaan een woord van eerbiedige hulde te spreken voor wat Dr. Kuyper ook voor de Zondagsschool heeft gedaan. Voor een goed deel toch heeft hij, het groote genie, de man van verbazingwekkende geleerdheid, zijn krachten en gaven besteed ten bate van de kinderen onzes volks. Daarom was de kinderhulde op zijn feestdag zoo uitnemend op haar plaats. Die meer dan 35000 kinderen, die eigenhandig hun namen schreven in een album, brachten op treffende wijze in herinnering, wat de jubilaris in de kracht des Heeren gedaan heeft voor de Christelijke School. Deze arbeid voor de kinderen onzes volks richtte ook zijn oog op het Zondagsschoolwezen. Dankbaar erkennen wij het, dat Z. Hooggel. het schild van zijn machtig woord ook over de Zondagsschool heeft opgeheven, toen hij schreef, dat de Zondagsschool ongetwijfeld een macht is geworden, die onder 's Heeren leiding, een tijdlang onbegrijpelijk veel goed heeft gedaan, ook in ons land. (Heraut, No. 1110). Het is de Zondagsschool, die, volgens Dr. Kuyper, in de 19de eeuw de Christelijke kerk gered heeft. „Denk u haar weg en het is niet te zeggen, in wat doodslaap de Kerken nog zouden verzonken liggen". In dagen, toen de Zondagsschool bloot stond aan harde en veelszins onrechtmatige critiek, die deed roepen: „Weg met de Zondagsschool!" heeft Dr. Kuyper waarschuwend den vinger opgeheven en gezegd: „Verderf ze niet, er is een zegen in". Hij vermaande, den stroom van het Zondagsschoolwezen zóó te leiden, dat die stroom zelf niet verzandde. De kracht die in de Zondagsschool ligt, mocht niet tot werkeloosheid worden gedoemd, veeleer moest de in haar schuilende energie in goede richting geleid worden. (Heraut, No. 1190). En in De Standaard (No. 8829) schreef hij, dat in de 20ste eeuw met andere stichtingen ook de Zondagsschool zegenend op den volksgeest zal kunnen inwerken. De kentering ten goede, die in de laatste tijden ten opzichte van de Zondagsschool intrad, is voor een zeer belangrijk deel, veel meer dan menigeen beseft zelfs, te danken aan Dr. Kuyper, door wien de Heere ook te dezen opzichte beter inzicht heeft doen triumfeeren. Hierom mag ook de Geref. Zondagsschoolvereeniging niet achter blijven, haar hulde aan Dr. Kuyper te brengen, met de betuiging, dat zij haar eere er in stelt, voort te arbeiden, ten einde de Zondagsschool steeds meer te leiden in het ook door hem geteekende spoor. En al is op het feest geen deputatie van „Jachin" geweest, wij hebben ons toch werkelijk vertegenwoordigd gezien in die duizenden kinderen, onder wie zeker ook zeer vele leerlingen en oud-leerlingen der Zondagsschool zich bevonden. De persoon van Dr. Kuyper is een krachtige weerlegging van de valsche leuze, waarmede de mannen des ongeloofs zoo gaarne prijken, als zij deze eeuw de eeuw van het kind noemen. Het jubileum van Dr. Kuyper stelde duidelijk ten aanschouwe van heel het land in het licht, dat voor het Christelijk volksdeel de 19de eeuw, de eeuw van den langen en bangen schoolstrijd, de eeuw van het kind is geweest, en dat de Christelijke partij niet achteraankomt, maar juist voorop gaat. Wij zien onze tegenstanders op hun wijze copiëeren, waartoe door de strijders voor het Christelijk beginsel het initiatief was gegeven. Namens de Zondagsschoolvereeniging „Jachin" spreken wij de bede uit, dat de Heere, die in Dr. Kuyper ons volk zoo veel gaf en hem ons zoo lange liet, Z.Hooggel. naar lichaam en ziel verder sterke om met vaste hand de banier van heilige kleuren hoog te houden, ten zegen voor ons volk en tot eere van 's Heeren Naam. DE CHRISTELIJKE PERS. b. Roomsch-Katholiek Christelijke Bladen. Geïllustreerd Zondagsblad voor Katholieken. Dr. A. Kuyper. P den 29en j.1. bereikte den leeftijd van 70 jaren een zoon van Nederland, die als staatsman, geleerde, litterator en journalist een eerste, zeggen we liever: een eenige plaats inneemt. Dr. Kuyper is in ons vaderland de man, en hoezeer men ook in staatkundige inzichten of in godsdienstige richting van hem moge verschillen, vriend en tegenstander, zelfs zijn vijanden moeten erkennen, dat hij een figuur is van buitengewone verdiensten, die met onwrikbare vastheid en met machtig talent zich heeft gewijd aan de uitvoering der veelomvattende taak, welke hij zich ter verwezenlijking had gesteld. Wie dat niet erkennen wil, wie alleen de aandacht mocht willen vestigen op zijn feilen en zich blind houden voor zijn deugden, zou blijk geven van verregaande kleinzielige bekrompenheid. Gaarne dus geven wij, die, ofschoon hij niet tot de onzen behoort, de rijke begaafdheid van zijn superieuren geest, de macht van zijn woord en zijn pen huldigen, en in hem ook den Christen eeren, die met onbezweken moed en kracht den Heiland heeft beleden en verdedigd tegen Zijn belagers, aan zijne beeltenis een eereplaats in ons blad. Maassluis mag er groot op gaan, de plek te zijn, waar Dr. Kuyper's wieg heeft gestaan. Hij was de zoon van een predikant en studeerde in de theologie te Leiden, waar hij zich door de moderne godsdienstrichting getrokken gevoelde, overeenkomstig zijn eigen getuigenis: „Het (zijn geloof) had geen diepte van wortel geschoten in mijn onbekeerd, zichzelfzoekend gemoed, en moest dus wel verdorren toen het aan de verzengende hitte van den twijfelgeest werd blootgesteld. Ik zal niet zeggen, dat ik ooit tot positivisme of ongodisterij verviel, maar van den ouden schat behield ik niets!" Verschillende invloeden, door Dr. Kuyper zelf beschreven, o. a. de geest der bevolking van zijn eerste predikantsplaats Beesd, brachten hem tot een andere godsdienstige beschouwing en overtuiging. En van nu af gaf hij zich daaraan met hart en ziel en onderscheidde hij zich weldra door groote kanselwelsprekendheid. In 1867 kreeg hij dan ook als predikant een beroep te Utrecht, en in 1869 te Amsterdam, waar hij zich ook met de leiding van De Heraut, een kerkelijk protestantsch orgaan, belastte en den grondslag van De Standaard legde, waarvan hij de hoofdartikelen schreef, die al dadelijk de aandacht trokken door hun pittigen. helderen betoogtrant, nooit weifelende slagvaardigheid, eigenaardige, beeldrijke zeggingskracht, kortom, door alle hoedanigheden welke den journalist vormen in de beste, kranigste beteekenis van het woord, en welke vooral in Dr. Kuyper's rake polemische asterisken aan het licht kwamen. In de politiek was hij een volijverig en volkrachtig mede-kampioen van wijlen Groen Van Prinsterer, den stichter der anti-revolutionaire partij, voor welker leiding deze bij zijn scheiden uit de wereld zijn mantel over Dr. Kuyper's schouders wierp. En hoe goed hij had gezien, hoe uitstekend hij zijne keuze had geplaatst, heeft Dr. Kuyper bewezen, door de toen nog alles behalve sterke partij te maken tot eene macht, waarmede terdege te rekenen valt in den lande. Wat al gewichtige posten heeft Dr. Kuyper in den loop der laatste veertig jaren bekleed, hoeveel reuzenarbeid verricht! Als lid der Tweede Kamer, als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, zijn werk — eindelijk als ministerpresident. En dat alles, al die nooit rustende stoere arbeid was zoo weinig in staat de ijzeren kracht van dezen Napoleon van het intellect te breken, dat hij, wel verre van na de bittere teleurstellingen door hem als Christenstaatsman ondervonden, na de grove verguizingen en versmadingen, welke van de zijde van velen zijner tegenstanders zijn deel werden, niet bij de pakken neerzat, maar zijn bagage pakte en niet schroomde de vermoeienissen van een langdurige reis door Klein-Azië en in het Noorden van Afrika te trotseeren, deels wellicht voor ontspanning, maar hoofdzakelijk om de stof te vergaren voor een werk van diepgaande studie, neergelegd in zijn pasverschenen boek „Om de Oude Wereldzee" — een boek, dat om den schat van kennis en scherpzinnige beschouwingen, dien het bevat, aan geen vergetelheid zal worden prijsgegeven. Op zijn rondreizen, zoowel voor de zaak der Transvalers, als die in het Oosten, mocht hij ondervinden, dat zijn faam veel verder reikte dan de grenzen van zijn klein Land. Met de meeste onderscheiding toch werd hij zelfs aan de hoven van keizers en koningen ontvangen, en hij verkeerde met de grootste Europeesche staatslieden op vertrouwelijken voet. Dat Dr. Kuyper door de onvermijdelijke „défauts de ses qualité's" zich tegenstanders en ook vijanden maakte — 't kon wel niet anders. De aangeboren heerscherstrek in zijn karakter, het autocratisme van zijn geest moest nood- zakelijkerwijze kwetsen, krenken door het kantige ervan, en vooral waar zooveel reden voor mindere goden bestond, om met jaloersche blikken de breede vlucht van den koningsarend na te staren. Maar niet allen, die hem bestreden, waren jaloerschen. Ongerekend zijn politieke tegenstanders in het liberale en het roode kamp—op theologisch gebied evenzoo onder onze katholieke theologen, met enkelen waarvan hij meermalen een wederzijdsch met waardeering gevoerden strijd aanbond — waren er ook in zijn eigen tente, die uit overtuiging niet in alles met hem medegingen en in ernstige botsing met hem kwamen, wat zelfs in de anti-revolutionaire partij een scheuring teweegbracht. Maar nog eens, niemand, die eerlijk is en eerlijk oordeelt, of hij zal onbetwist laten, dat Dr. Kuyper met zijn deugden en gebreken is een groot man. En wij van onzen kant hebben ook reden tot dankbaarheid voor 't geen hij in de jaren der trouwe samenwerking van de christelijke partijen heeft gedaan, met name in zaken van onderwijs. Zijn groote populariteit, vooral onder zijn volgelingen, won Dr. Kuyper echter niet door zijn grootheid, maar veeleer door zijn „kleinheid", zijn klein zijn met de kleinen; door toegankelijk te zijn ook voor de eenvoudigsten, door welwillend het oor te leenen aan hun wenschen en hun grieven en die tot onderwerp te maken van zijn overwegingen; door voor allen, die bij hem kwamen klagen of hem kwamen raadplegen een kennis van zaken, van allerlei zaken, te toonen, die verbaasde en tot ontzag dwong. Zou wat van Vossius eenmaal werd gezegd: „Al wat in boeken steekt is in dit hoofd gevaren", wellicht mede op Dr. Kuyper zijn toe te passen, aan die bewonderenswaardige belezenheid paart hij bovendien een thuis zijn op velerlei practisch gebied, dat eveneens schier ongeëvenaard mag heeten. Den grooten Nederlander onze hulde, en de wensch, dat zijn vele gaven en de frissche werklust van dezen niet vergrijsden grijsaard nog vele, vele jaren het Vaderland ten goede komen! Geïllustr. Zondagsblad van de N. Haarl. Courant. Dr. Kuyper. De man, wiens beeltenis hiernaast is weergeven, bekleedt in Nederland een geheel eenige plaats. De erkenning van zijn genie, van zijn gaven en talenten, van zijn supérieure werkkracht en zijn ontzaglijke kennis, van zijn wetenschap en zijn welsprekendheid, is algemeen. Hij is een geboren leider, en wordt als zoodanig erkend; hij is een aanvoerder van beteekenis, en zoo eeren hem zijn vrienden en vreezen hem zijn tegenstanders; hij is een gevreesd polemist en schitterend redenaar, waarvan de bewijzen te vinden zijn bij tientallen; hij is een politicus van de grootste beteekenis, die voor de verwezenlijking van zijn principes ook de „kunst der politiek" weet toe te passen en hare wapens te hanteeren met onvergelijkelijke vaardigheid! Geen wonder dan, dat op zijn zeventigsten jaardag, dien hij deze week vierde, Dr. Abraham Kuyper door mannen van alle partijen werd gehuldigd en geëerd en gelukgewenscht. En onder dezen waren, na zijn discipelen, het eerst de katholieken. Want de katholieken, die naast Dr. Kuyper staan in den grooten strijd van onze dagen, den strijd van geloof tegen ongeloof, hebben hem ontzaglijk veel te danken! Huldigde heel Nederland den grooten Nederlander, wij katholieken mogen in Dr. Kuyper bovendien nog eeren den nog immer-onvermoeiden, altijd-jongen, steeds-geestdriftigen strijder voor 't Christelijk beginsel en de eere Gods! Dr. Kuyper is wèl een merkwaardige figuur: op zeventigjarigen leeftijd, na een leven van strijd en werken, na een zóó besteed leven dat anderen vol verbazing staren op hetgeen door dezen man is verricht en tot stand gebracht, staat hij nog even frisch en jeugdig en welgemoed als tientallen jaren geleden — is hij zelfs pas teruggekeerd van een studiereis door Turkije, Klein-Azië en Afrika, waarvan de resultaten, neergelegd in een buitengemeen belangrijk wetenschappelijk werk, in deze dagen aller aandacht trekken. Nederland mag trotsch wezen op dezen grootsten staatsman van onzen tijd, dezen eminenten politicus en gevierden geleerde, die tevens een zoo warm geloovig hart heeft. Want Dr. Kuyper, groot in alles, is ook groot in zijn geloof! Dat getuigt weer zijn pas-verschenen, hierboven al gememoreerd boek, waarin zijn vurig geloof staat naast een enorme wetenschap en een uitermate scherp doorzicht als ethnoloog en politicus. Beware hem God nog tal van jaren in die ongebroken wonderbare levenskracht van geest en lichaam, ten bate van ons geheele vaderland in het algemeen en voor de Christelijke partijen in het bizonder! De Gelderlander. Hulde aan Dr. Kuyper. Heden viert Dr. Abraham Kuyper zijn zeventigsten geboortedag. Die dag mag voor ons niet voorbijgaan, zonder dat wij een toon van vereering, bewondering en dankbaarheid mengen in hetgroote huideconcert, datoverhetheelechristelijkeNederland ter eere van dezen grooten Christen-kampvechter weerklinkt. Zeker, het is niet met Dr. Kuyper als met andere verdienstelijke zeventigjarigen, die men op dezen leeftijd huldigt als om met hen af te rekenen; wien men dank brengt voor hetgeen zij gedaan hebben, onder bijvoeging van den wensch dat zij het verder overschot van hun leven in welverdiende rust mogen slijten. Voor dr. Kuyper is deze hulde op zijn zeventigsten verjaardag allerminst een begrafenis eerste klas. Ondanks zijn zeventig jaren staat hij nog ongebogen, in zijn volle kracht, op de middaghoogte van zijn zonnebaan. Maar al hebben wij alle reden, nog veel, machtig veel van hem te verwachten, wat hij gegeven heeft is zóó ontzaglijk buitengewoon, dat wij gaarne deze door het gebruik geijkte gelegenheid aangrijpen om nog eens uit te spreken onze bewondering voor zijn groote en vele gaven, onze dankbare waardeering van de wijze, waarop hij daarmee gewoekerd heeft voor de zegenpraal van het christelijk beginsel, voor het waarachtig heil van zijn vaderland. In ons blad is indertijd Dr. Kuyper gehuldigd op het oogenblik, dat hij, staande op de hoogste en moeilijkste plaats in het land, het mikpunt was van de kleinzieligste aanvallen, van de weerzinwekkendste verdachtmaking, — hij, een der grootste zonen van zijn volk, het dagelijksch voorwerp was van spotprenten, Speenhoff-schempliedjes en zoutelooze tingeltangel-revues. Hoe schitterend is hij over al dien smaad gewroken! Weg met Kuyper! siste toen de nijd en brulde het domme naschreeuwerskoor. Welnu, hij is gegaan en kon zich — als hij daartoe klein genoeg geweest was — van verre verlustigen in het erbarmelijk getob en gewurm van degenen, die hem in roekeloozen overmoed het werk uit de handen hadden willen nemen. De afgemaakte minister verpoosde zich van het politiek geharrewar door een vorstelijke rondreis, zag zich overal in de hoogste kringen met de grootste onderscheiding en voorkomendheid ontvangen als een der schitterendste gloriën van zijn land, verrijkte zijn veelomvattenden geest door eigen aanschouwing met nieuwe kennis van landen en volken, van godsdiensten en staatsinstellingen, en keerde terug, zijn volk, dat hem had uitgestooten, een nieuwe kostelijke gave biedend in een boek vol staatsmanswijsheid, levensopmerking en wereldphilosophie! Thans viert hij zijn feest en zelfs zijn felste tegenstanders zouden zich schamen, nu een wanklank te laten hooren bij den algemeenen jubel van het Christenvolk. Zelfs de groene Amsterdammer, die indertijd geen week liet voorbijgaan, zonder den grooten man door een onwaardige spotprent te hoonen, plaatst thans een portret van hem en staat een geestverwant van den veelgesmade toe, hem in haar kolommen te huldigen. Terecht mag deze zeggen, niet te veel te beweren als hij meent dat ook bij Dr. Kuyper's vijanden „voor zijn energiek optreden en voortwerken admiratie wordt gevonden''. Maar 't is toch vooral het christelijke volksdeel dat hem op dezen dag den prijs van dankbare hulde zal brengen, en daaronder niet het minst wij katholieken, al zijn wij allerminst blind voor zijn gebreken, erkennende dat hij als elke groote les défauts de ses qualités heeft. Hij toch heeft met zeldzaam geëvenaarde kracht, met nooit zwichtende volharding, met heldhaftigen moed den strijd gestreden voor de handhaving van ons christelijk volkskarakter, voor de doorwerking en zegepraal van het christelijk beginsel ook in de wetgeving en het openbare leven. Moge het hem gegeven zijn, dien heiligen strijd nog vele jaren te strijden met den ouden moed,, de oude kracht, de 19 oude geestdrift, maar met de nieuwe wapenen, die.de ervaring, veelzijdige kennis, gestadig verruimde blik hem aan de hand doen. En moge hij in dien strijd nieuwe lauweren behalen voor de eere van den Christus, voor de welvaart en grootheid van het dierbare vaderland! De Maasbode. Dr. Abraham Kuyper. Het is morgen, Dinsdag 29 October, zeventig jaar geleden dat de man, die dit artikel siert met zijn naam, te Maassluis geboren werd. Die met ons van meening is, dat dit kleine landje waarlijk niet te veel groote mannen telt en dat deze zeventigjarige onder die grooten tot de allergrootsten moet gerekend worden, zal dezen dag niet laten passeeren zonder even stil te staan op den drukken levensweg en met dankbaarheid en waardeering te gedenken, wat in hem aan Nederland geschonken werd. Want nog staat hij hoog op de veste, indrukwekkend als een reus, ongebogen en onverzwakt in stoffelijke zoowel als geestelijke kracht gaat hij nog in ons midden zijn eigen, heel bijzonderen weg. Het is niet doenlijk dit rijke, felbloeiende, temperamentvolle leven in één groote gedachte saam te vatten. Want niet langs één scherp gemarkeerde lijn is dit leven voortgevloden. In dien breeden massalen kop, klaar en geweldig als van Zeus den Olympiër, onder dien machtigen schedel zijn door hem tallooze en machtige evoluties doorgemaakt. Dr. Kuyper is hevig anti-papist geweest, gelijk wie maar in het land. Hij is op zijn tijd bezweken voor de verzoekingen en de heerlijkheden van het Libertijnendom. Een oogenblik is hij bevangen geweest door de scepsis zijner eeuw. Hij heeft theorieën aangehangen, die van de theorieën van „zijn vriend Schaper" niet ver af lagen. Ja hij heeft het zelf bekend, dat hij eens in de Christusverzaking reeds zoover was afgezonken, dat hij meeliep met Rauwenhoff en Scholten, die hem het geloof in de Verrijzenis van zijn Heiland hadden ontfutseld. Maar na velerlei wisseling en strijd, inwendige vooral, na rustelooze en hooggespannen worsteling van zijn geest, is ook voor dezen zoeker een beter licht opgegaan. De reactie tegen zijn verleden was dan ook geweldig en klom steeds in geweldigheid. Dat moest zóó voor die hem kenden en die reeds in den jongen man bespeurden wat kracht en rijkdom van geestelijk bezit in die gaandeweg meer ontwakende ziel inwoonde. En zoo kwam Kuyper na veel pijnlijke levenservaring, na veel duldeloozen smaad, hem door veel kleine en groote kleinaards aangedaan, tot dat allerprachtigste moment in zijn leven, toen hij, opgeschoven van uit de gewone rangen der Nederlandsche burgerschap als eerste dienaar der Kroon zijn heerlijk program van het Christelijk Staatsrecht in Nederland ontwikkelde. In veel denkbeelden staan wij lijnrecht tegenover hem. Ook zijn wij niet blind voor de gebreken van dezen mensch, in wien meer dan in veel andere zijner natuurgenooten het eeuwig menschelijke wel tot hevige openbaring komen moest. Het was de forsche uitbarstende levens- en ziele-kracht, die als een lawine somwijlen overstelpte en verpletterde. Maar gedenkwaardig blijft dat moment, en het stemt tot dankbaarheid, dat diezelfde kracht, door Christelijke zelfbeheersching getemperd, nu zich dermate ontplooide in heerlijkheid, dat hij ook de onwilligen boeide door zijn overweldigend pleidooi voor het goed recht der Christelijke wereldbeschouwing. Keer op keer in de periode van zijn ministerschap, bijzonder bij de verdediging der Onderwijswetten, stond hij daar in het volle en levendig besef van zijn Christelijke overtuiging. Als vonken zoo spatten zijn woorden door de hooge zaal van het Nederlandsche parlement. En het waren woorden, die nimmer te voren van de groene tafel waren gehoord. Nimmer zóó onbeschroomd, zóó vol, zóó rijk, zóó meesleepend, nimmer van zóó diepen en innigen weerklank in de harten van allen, die nog voor den Christen-naam iets gevoelen. En het was niet enkel theologie, die toen bepleit werd. Neen, die in een lang leven door de officiëele wetenschap miskend was geworden, ontvouwde toen voor de coryphaeën dier wetenschap een schat van geleerdheid en kennis, van levenservaring en onweerstaanbare dialektiek, tegenover welke zelfs de rijkste aristocraten des geestes, die toen op zijn redenaarsgestoelte aandrongen, in het intiemste des harten hun minderheid zullen bekend hebben. Wel heeft men hem toen van alle zijden door verdachtmaking, door kinderachtigen zoowel als door reusachtigen laster van zijn voetstuk pogen te halen, maar niet heeft men kunnen verdooven den glans van zijn universeele wetenschap, het onuitputtelijke van zijn hoog talent, niet vooral heeft men kunnen overstemmen het prachtige, sympathieke geluid van zijn ernstige Christelijke levensbeschouwing. • Hij stond daar, rechtop en onvervaard, en uit ieder woord flonkerde de Christelijke idéé, die alleen redding brengen kan aan de wereld. Hij stond daar, slagvaardig, kloek en met ongemeten durf zoowel tegenover het aangrimmende ongeloof als tegenover allen, die het Openbaringsbegrip willen verduisteren of in de moderne ethiek of in een Christendom boven geloofsverdeeldheid het beeld van den Christus als den Zoon Gods pogen te verdonkeren, te verminken of te vernietigen. Met Olympische rust zagen wij hem daar staan, tartend al degenen, die zijn logica en zijn overtuiging dorsten te weerstaan. En hij kon dat doen, want sterk is deze man altijd geweest door een krachtig zelfbewustzijn, en door de volle arbeidzaamheid van een lang en onvermoeid leven. Kuyper leefde dubbel en heeft dubbel, drie- en vierdubbel gewerkt. Wordt er van Jan de Witt verhaald, dat hij twee brieven tegelijk kon dicteeren, van Kuyper kan men zeggen, dat hij twee groote boeken tegelijk kan schrijven en daartusschen in nog een schitterende redevoering houden. Zóó behoort hij tot de koningskinderen des geestes, tot de rijkstbegenadigden van ons geslacht. En van welke geestelijke formatie ge zijt, van welke richting of overtuiging ook, ge zult aan dezen zeventigjarige den cyns van uwe hulde niet mogen onthouden op straffe van anders uw eigen kleinheid tegenover zijn schitterend vernuft al te klaar te laten uitkomen. En die hulde kunt ge ook brengen aan den mensch-Kuyper. Want hoe strijdbaar ook van nature, hoe oorlogszuchtig misschien van aard voor die hem niet kennen, is het toch door velen ervaren, hoe daar ook in hem leeft een edel en fijn besnaard gemoed, een teeder en gevoelig hart. Wij gelooven in het woord, dat hij eens sprak den ls,en April 1897, toen hij in het Amsterdamsche Paleis voor. Volksvlijt gehuldigd werd bij zijn zilveren feest als hoofdredacteur van De Standaard: „Zij, die mij persoonlijk en meer van nabij kennen, weten, hoe sympathetisch mijn hart is aangelegd. Dit is zelfs zóó waar, dat ik aan mij zeiven overgelaten, meer dan eens groot gevaar zou geloopen hebben, een scherf van de beginselen te laten afspringen, alleen uit zucht om de gemeenschap met al onze broederen te behouden". Wij hebben te veel van Kuyper gelezen en ondervonden om niet te verklaren, dat dit woord ons iets anders dan ijdele grootspraak of zelf-adoratie is. Gegeven dit alles, herdenken wij dezen voor Kuyper gedenkwaardigen dag met passende dankbaarheid en hooge waardeering voor zijn werk. En moge dan zijn levensavond, waarboven de zon nog zoo helder voor hem schijnt, door geen bittere ervaringmeer omfloersd worden, en blijve hem bij het vermogen en de kracht en de lust om in den herfstdag van dit rijke leven nog velerlei vrucht af te werpen tot heil van Nederland. Maar ook tot altoos geestdriftiger bezieling van al degenen, die in de wielende stroomingen van het moderne leven, de banier van Christus, zooals Deze ons in de Schriften geopenbaard is, tegen velerlei vijanden ongerept wenschen hoog te houden. Nieuwe haarlemsche Courant. Dr. Kuyper. Heden viert Dr. Kuyper zijn zeventigsten verjaardag. Op den leeftijd dat anderen hun otium cum dignitate welverdiend mogen ingaan, staat deze buitengewone, merk- waardige man als een geheel bijzondere figuur, onvermoeid nog en zooals hij zelf dezer dagen zeide, „aan het begin van hetgeen hij nog zou willen doen"... Heel Nederland huldigt heden den grooten staatsman en leider, den eminenten journalist en schrijver, den hoogbegaafden redenaar en predikant, den onvermoeiden geleerde en keurigen stylist, die zich trots felle tegenkanting en buitengewonen haat een eereplaats als groot Nederlander heeft weten te verzekeren. En het katholieke Nederland eert Kuyper nog meer. Voor ons, roomschen, is Dr. Kuyper de verpersoonlijking van de leuze „Voor den Christus", ook in 't staatkundige. Wie de Christelijke beginselen tot fundament wil zien gelegd, waarop gebouwd worden de wetten die zich toch zoo nauw met ons leven, innerlijk en uiterlijk, samenhangen, — die eert in Kuyper den man wiens energie en onverwoestbare geestkracht in ons vaderland practisch de juistheid van deze zienswijze heeft bewezen. Wij scharen ons onder hen, die heden hulde aan Dr. Kuyper brengen als geleerde en als staatsman, als schrijver en als redenaar, maar we willen ook gerekend worden bij diegenen, die vandaag den Heer der Heeren danken voor dezen grooten man die zooveel voor de emancipatie onzer Christelijke sociologie en politiek heeft gedaan, en ... met Gods hulp nóg mag doen, wat wij hem van harte toewenschen! De Residentiebode. Een Titan. Morgen, 29 October gedenkt Dr. Kuyper zijn 70en verjaardag. Bij deze feestviering voegt een kort woord van hulde aan den man, die niet slechts gedurende bijna 40 jaar een der meest op den voorgrond tredende figuren der rechterzijde geweest is; die niet slechts aan de anti-revolutionaire partij, op het voetspoor van Groen van Prinsterer, levenskracht heeft ingeblazen, doch die de bewondering heeft weten af te dwingen van vriend en tegenstander. Van zijn tegenstanders tenminste wanneer zij hem niet van het bewind wilden weren. Toch ligt er een eigenaardige hulde in het feit, dat een orgaan als de Haagsche Courant, geschreven onder leiding van een journalist — het persoonlijke zal ons hier vergeven worden —, die niet slechts zijn gulden sporen in de pers verdiend heeft, maar die tot den voorzittersstoel in den „Journalistenkring" geroepen werd, Abraham Kuyper Zaterdag in één adem genoemd heeft met Jan Rudolf Thorbecke. Een Grondwetsherziening, welke een hervorming bracht in ons geheele Staatswezen, is van Kuyper niet uitgegaan. Maar toch — en hier licht zijn groote verdienste — onder zijn leiding, onder de mokerslagen van zijn genie is het aan de rechterzijde gelukt een bres te rammeien in de zelfgenoegzaamheid van het liberale vooroordeel, dat in vroegere jaren alleen rekening hield met zich zelf; alleen aan eigen behoeften genoeg had en met de rechten der anti-liberalen spottede. Kuyper's grondwetsherziening was het vermaan van Modderman tot levende daad gemaakt „een herzie u zeivendat hij den liberalen heeft opgelegd. Wie, wat Dr. Kuyper geweest is, hoeven wij onzen lezers niet uiteen te zetten. Groot durven wij hem noemen in bijna alles. Groot in den moed, waarmede hij met vrijzinnig verleden wist te breken, zonder het ooit te verloochenen. Groot in het doorzicht, waarmede hij het anti-revolutionaire smaldeel wist te geleiden, eerst uit de moerassen der onverdraagzaamheid, daarna tusschen de klippen door van overmoed en beginselparade. Groot in de volharding, waarmede hij zijn volgelingen wist te doordringen van het besef, dat getuigen niet alles is, maar dat naast het woord, hetwelk recht proclameert, tevens de daad moet staan die recht toekent, ook aan anderen, die recht zoeken. Groot in het talent, waarin hij, meestal verwerend, toch in het beslissend oogenblik wist te slaan. Groot in vaardigheid, waarmee hij wist uit te wijken, wist terug te trekken. Groot in de lenigheid, waarmee hij wist vooruit te springen, om het straks prijsgegeven terrein te heroveren. Groot in de toewijding aan de zaak die hij diende. Groot met het woord, groot met de pen. Groot in de voorbereiding, groot in de uitvoering. Groot in den raad, groot bij de daad. Groot op het spreekgestoelte, groot ook in het ongekunsteld gesprek, waar een eenvoudig woord vaak meer aanhangers verwierf dan een kunstig betoog zou vermogen. Of er dan geen schaduw valt naast die lichtgestalte? Wie zou het ontkennen? Hoe grooter het beeld, hoe grooter de schaduw, welke het afwerpt, vooral als het licht van ter zijde valt, als het licht daalt aan den gezichtseinder. Maar toch, vriend en vijand erkent het — ook de vijand, die in dagen van strijd smaadrede niet onthield — groot is deze figuur en groot hetgeen hij voor zijn vaderland, voor de politieke minderheden, die toch meerderheid waren in den lande, heeft verricht. Ver van ons verwijderd, staat in menig opzicht — vooral om de kracht van zijn steil beginsel — deze Calvinist in merg en been. Maar hem mogen ook wij de hulde niet onthouden, dat, zoo hij krachtens dat steile beginsel van ons door een onpeilbare klove verwijderd bleef, hij toch daar waar wij met hem ten strijde trokken, een trouw, een loyaal, een eerlijk bondgenoot geweest is. Een bondgenoot, op wien te rekenen viel, omdat hij de leuze gehuldigd heeft zoowel tegen liberalen als roomschen: ieders goed recht. Van harte hopen wij, dat het God moge behagen, dezen man nog lang voor de zijnen, voor zijn partij, voor de rechterzijde, voor ons vaderland te sparen. F^. K. Dagblad Het Huisgezin. Dr. Kuyper. Dr. Kuyper wordt morgen zeventig jaar. Wat op dien leeftijd valle of breke of teekenen van inzinking vertoone, Dr. Kuyper staat nog in ongebroken kracht. Hierover verheugt zich geheel Nederland, mede- en tegenstander. Want Kuyper behoort tot de mannen, op wier bezit ieder, van wat geestesrichting of denkwijze, trotsch is. Voor de rechterzijde is er dien dag bijzondere reden tot verheuging, daar hij onder de heirvoerders der christelijke legerscharen de grootste mag worden genoemd, daar zijn machtig woord voor de verspreiding, de doordringing en doorwerking der christelijke beginselen van niet te berekenen invloed is geweest. Niet in alles gaan wij met Dr. Kuyper mee, niet elk van zijn daden loven wij, niet onder maar naast hem wenschen wij te staan en te blijven staan in den politieken strijd onzer dagen; — doch dit doet geen afbreuk aan onzen eerbied voor deze groote figuur, aan onze waardeering voor den reuzenarbeid door hem verricht. Behoude God hem nog vele jaren in zijn volle kracht, ten bate van het vaderland, dat hem in het openbaar, maar meer nog in stilte huldigt als een van zijn grootste zonen. De Tijd. Op den vooravond van Dr. A. Kuyper's 70sten verjaardag. De zeventigste verjaardag heeft, als het bekende personen geldt, hier te lande langzamerhand een bijzondere beteekenis verkregen. 't Is alsof algemeen het gevoelen heeft post gevat, dat dan de eigenlijke werkzaamheid van het leven is afgeloopen; dat hij, die dien dag vieren mag, de volle maat van zijn werken en kunnen, van zijn beteekenis als mensch en als onderdeel van het groot geheel der menschelijke samenleving gegeven heeft. Er ligt daardoor in de huldiging op den zeventigsten verjaardag, hoe verheffend en streelend voor den gevierde en zijn omgeving, ook iets van den weemoed van een afscheid; iets, dat doet denken aan een schoonen zonsondergang. Zóó is 't gewoonlijk. Niet aldus echter bij het zeventigste verjaarfeest, hetwelk heden gevierd wordt van een der grootsten en eersten onder ons, Nederlanders, van dr. A. Kuyper. Wel zijn zeventig jaren, de volle duur van een menschenleven, volgens den psalmist, voorbij gegaan, sinds hij het levenslicht aanschouwde, doch in ongebroken volle levenskracht staat hij voor ons. Onbezweken kracht van lichaam en geest beide spreekt uit den vasten blik, uit geheel den bekenden scherp omlijnden Napoleons-kop, uit de machtige heerschers-figuur, spreekt niet minder uit het machtige woord, dat geschreven, maar veel meer nog gesproken, tot luisteren dwingt en, zelfs dan als het geen instemming kan vinden en tot verzet en tegenspraak prikkelt, het luisteren tot een genot maakt. Neen voorzeker, voor dezen krachtigen geest is niet rust, doch werkzaamheid vooreerst nog de groote behoefte; geen nood ook vooreerst dat dit zeventigjarige, maar nog jeugdige lichaam zijn diensten zal weigeren. Bedriegen niet alle voorteekenen, wordt niet op onverwachte wijze door een ondoorgrondelijk wilsbesluit van Gods oppermacht ingegrepen, dan is aan de werkzaamheid van dezen zeventigjarige vooreerst nog geen einde gesteld; dan is zijne levenstaak onder ons nog volstrekt niet geëindigd, dan is de dag van zijn zonsondergang op aarde nog verre. Dit geeft ons oorzaak van oprechte blijdschap. Immers het staat bij ons vast, dat Dr. Kuyper meer is dan de man van één politieke partij alleen, dat — integendeel — zijn optreden het gemeenschappelijke vaderland van ons allen, Nederlanders, tot zegen heeft verstrekt en dat nog zijn arbeid ten goede komt van ons geheele volk. Het schijnt ons geen ijdele illusie, indien wij verwachten, dat dit op dezen zijn zeventigsten verjaardag door verre de meesten en besten van alle politieke en godsdienstige partijen zal erkend worden. Om geheel bijzondere redenen toch schijnt die dag, nu het Dr. Kuyper geldt, daartoe geschikt. Kwam anders zijn persoonlijkheid met hare buitengewone, geheel exceptioneele gaven en talenten meer dan gewoonlijk ter sprake, het was in den regel in verkiezingstijden of in dagen van heeten politieken strijd, als hartstochten het oog troebel, den geest voor het schatten en beoordeelen van proportiën onbekwaam hadden gemaakt. Door een gelukkige voeging van omstandigheden is Dr. Kuyper het voorrecht geschonken, dezen zeventigsten verjaardag te vieren in een pauzeering van zijn politieken strijd, als privaat persoon, staande reeds een paar jaren buiten het actieve parlementaire leven. Zoo zijn naam de laatste weken op veler lippen kwam, het was als die van den schrijver van een reisverhaal „Om de oude Wereldzee'', dat, zelfs indien het van de hand van een geheel onbekende ware verschenen, allerwege hooge waardeering voor de uitgebreide en veelomvattende kennis en sympathie van het nobele hart van den schrijver zou gewekt hebben. Of een en ander althans heden niet zou werken ten gunste van een objectieve beoordeeling van zijn persoonlijkheid en beteekenis voor ons geheele volk, ook bij zijn zeer talrijke tegenstanders? Wij willen het hopen, al durven wij ook op dit stuk geen eenstemmigheid verwachten of groote gerustheid aan den dag leggen. Maar weinigen toch in ons land, wier namen in vroeger en later tijd zóó geheel tegenstrijdige, daarbij zóó heftige gevoelens hebben gewekt als de zijne. Te eener zijde gevoelens van eerbied, van dwepende bewondering zelfs, van nederig en hoopvol vertrouwen bij vromen en stillen in den lande, vooral onder de „kleine luyden", van groote verwachtingen en van kinderlijke overgave aan hem, die in de oogen van velen doorgaat voor een Godsgezant, voor bijna een profeet. Aan de andere zijde gevoelens van verbittering, van haat zelfs, welke voor geen kwaaddenkendheid, voor geen valsche en ongegronde beschuldiging en laster terugschrikt, om in de donkerst mogelijke kleuren het karakter en de bedoelingen te schilderen van den man, die op een tijdstip, waarop bij het overgroote deel van het niet-katholieke volk het Christendom naar de binnenkamers verdreven was, om daar aan uittering te bezwijken, het alom triomfeerend liberalisme en daarmede verbonden ongeloof met mannenmoed is in den weg getreden en een gebiedend halt! heeft toegeroepen, hetwelk hen dwong, hun gang, hoe noode ook, te vertragen en eene worsteling op leven en dood te aanvaarden. Voorzeker, zóó iets kweekt verbittering. Wie zóó iets tot stand bracht, kan met Bismarck verklaren, tot de meest gehate menschen te behooren van zijn tijd. Zou het daarom niet te veel zijn verlangd, dat haat en verbittering ten minste op dezen dag zullen zwijgen? Wij, kotholieken, nemen misschien het beste standpunt in, om ür. Kuyper in zijn ware gedaante te zien en beoordeelen. Als schrijver, als redenaar, als volksvertegenwoordiger, als Minister, als journalist hebben wij hem aan 't werk gezien, hebben wij naar zijn woord mogen luisteren; — met hooge waardeering, met bewondering meesttijds, doch zonder een oogenblik den grooten afstand uit het oog te verliezen, die ons van hem blijft gescheiden houden; met hem naar onze beste krachten samenwerkend — zeer dikwijls — evenwel zonder te behooren tot hen, door wie zijn woord met nederig opzien wordt aangenomen als de vertolking van de wet Gods en de goddelijke „ordonnantiën". Ook wij, katholieken, zijn Dr. Kuyper dankbaar — en het is ons een behoefte die dankbaarheid heden openlijk uit te spreken — voor hetgeen hij deed, om in de wijde kringen van ons volk het geloof aan den Drieëenigen God, het geloof aan het ter verlossing der wereld menschgeworden Woord staande te houden en te bevestigen; om tegen de stelselmatige ontkerstening van ons volks- en staatsleven een vasten dam op te werpen. Wij stellen vertrouwen in zijn scherpen veldheersblik en hopen, vereenigd met hem en zijn getrouwe legerscharen, nog menige zegepraal op den geest des ongeloofs, die tegelijkertijd is de geest van revolutie, van opstand tegen elk wettig goddelijk en menschelijk gezag, te bevechten. Een der vele verdiensten van Dr. Kuyper — en zeker niet een zijner geringste — is, dat door hem-zelven is ingezien en aan de groote schare van zijn op dit stuk vroeger zeer kortzichtige volgelingen is duidelijk gemaakt, hoe de groote strijd onzer dagen niet langer gaat tusschen katholicisme en protestantisme, maar tusschen geloof en ongeloof; dat hij met vaste hand de grenslijn trok, de veelgesmade „antithese" vaststelde, welke in werkelijkheid den geheelen strijd onzer dagen beheerscht en vrienden en vijanden gescheiden houdt. O, wij weten het wel, dat er behalve die groote, die alles overheerschende antithese, andere tegenstellingen blijven bestaan, die nooit zullen en kunnen overwonnen worden. Wij weten het, dat het juist de groote kwalen zijn van onzen tijd, het hand over hand toenemend ongeloof en de daarmede gepaard gaande zedeloosheid, welke als diepsten grond onzer samenwerking met Dr. Kuyper en de zijnen in den godsdienstigen en politieken strijd onzer dagen kunnen worden aangewezen. Zoo min Dr. Kuyper eraan denkt zijn geestelijke voorouders, Calvijn en de Hollandsche Geuzen, te verloochenen, ook bij hun opstand tegen het gezag der roomsche Kerk en het daarmee verbonden gezag van den wettigen Vorst, even weinig denken wij er aan de kleuren van onze zuiver roomsche vlag te verbergen, de belangrijke dogmatische verschillen tusschen ons en de dwaalleeringen van het protestantisme weg te doezelen of wel met de Calvinistische constructie onzer landshistorie genoegen te nemen. Een eerlijk bondgenootschap in den strijd tegen ongeloof en revolutie — verder gaan onze samenwerking en onze geestverwantschap niet. Doch, terwijl het niet te voorzien is, dat de groote en principiëele strijd, welke Katholieken en geloovige Protestanten — willen zij wijs zijn — zijde aan zijde te voeren hebben, eerlang zal beslist wezen, terwijl, integendeel, alles doet voorzien, dat die strijd een zeer langdurige zal wezen en nog steeds voortdurend in heftigheid zal toenemen, verheugen wij ons met oprechtheid over de groote gaven, welke aan dr. Kuyper zijn geschonken, over de heerschappij, door hem met zóóveel geestkracht en talent gevoerd als geestelijk leidsman der groote schare, met welke wij ons, zeer stellig, niet één, maar toch onder menig opzicht, verwant gevoelen; der groote schare, wier oprecht geloof in Christus, ons aller Heiland, wier Godsvertrouwen en blijkbare goede trouw bij hunne dwalingen, onzen eerbied en sympathie wekken. Verondersteld, dr. Kuyper ware geen geestelijke en politieke leider, dan nóg zou de dag van morgen door het intellectueele gedeelte van ons volk gevierd worden als de feestdag van een onzer begaafdste redenaars, proza-schrijvers en geleerden, als van een der fijnste en meest veelzijdig ontwikkelde geesten van ons geslacht. Wij brengen hem ook in deze qualiteiten onze hulde. Doch het hoogst voor ons staat dr. Kuyper als christen-staatsman. Veel heeft Dr. Kuyper geschreven, ook als wetenschappelijk man, dat nog lang zijn naam bij het nageslacht, bij lezers van allerlei godsdienstige richting, zal doen voortleven. Wij, zijn tijdgenooten en mede-christenen, huldigen in hem echter bovenal den machtigen leider en organisator, die in ruime kringen liefde voor het christelijk ideaal wist te doen opleven en ontvlammen; vertrouwen in de toekomst van de christelijke beginselen en geestdrift voor den strijd, waardoor ze ten zegepraal werden gebracht wist cp te wekken; den steeds slagvaardigen en weisprekenden volksvertegenwoordiger, altijd op de bres, wanneer het er op aankwam tegenover een bedorven wereldgeest de voorschriften van de christelijke zedenwet ook in de wetgeving te doen eerbiedigen ; den beleidvollen bewindsman, aan wiens onovertroffen werkkracht en talent het geloovig volk van Nederland te danken heeft, (voor een goed deel althans) dat een einde werd gemaakt aan het onrecht, sinds lang het christelijk onderwijs door eene onrechtvaardige wetgeving aangedaan; te danken had, dat het Hooger Onderwijs bepaaldelijk niet langer den smaad van minderwaardigheid behoeft te dragen, zoodra het zijn ondergeschiktheid aan de goddelijke Openbaring openlijk beleed. Den grooten jubilaris van heden vooral daarom onze eerbiedige gelukwenschen! God geve hem als belooning voor het vele goede, reeds door hem verricht, het voorrecht nog veel meer te mogen en te kunnen doen in de toekomst tot eer van Zijn heiligen naam en tot heil van het den jubilaris en ons evenzeer dierbare vaderland. f)e Voorhoede. Dr. Kuyper. Dr. A. Kuyper, de leider der anti-revolutionaire partij, vierde Dinsdag 1.1. zijn 70s,en verjaardag. Wat Dr. Schaepman voor ons is geweest, was en is Dr. Kuyper voor de anti-revolutionairen. Een voorman, een leider, een emancipator. Reeds onder Groen van Prinsterer een man van beteekenis — niet alleen op theologisch, maar ook op sociaal en politiek gebied een eerste kracht — was hij na Groen's dood de aangewezen leider. En als zoodanig heeft hij het kleine troepje veronachtzaamde, als steiloorig uitgekreten, vaak met minachting aangeziene „fijnen" door onverdroten, vooral journalistieken, arbeid gevormd tot een partij, die om hare strenge beginselen, goede discipline en krachtige leiding een voorbeeld is geworden voor elke andere partij. Niet dat het hem, ook in de eigen gelederen, aan tegenspraak en zelfs tegenwerking gemangeld heeft. 20 Toch was de grootste strijd, dien hij in eigen kring te voeren had, geen kleinzielige personenstrijd, maar veel meer een strijd tusschen kalm conservatisme, dat zich nog niet geheel aan de oud-liberale ideeën ontworsteld had, en vooruitdringende democratie, op principieel christelijken grondslag. Zoo kwam de scheuring, — de vrij-anti-revolutionaire partij, thans die der christelijk-historischen genoemd, ontstond. Daarin kwam de leiding aan Jhr. Mr. de Savornin Lohman. Twee hooge figuren, Kuyper en Lohman. Welke partij zou zulke mannen te bezitten zich niet tot eere rekenen? Onder 't Ministerie-Kuyper hebben wij gezien, hoe deze twee leiders, aanvankelijk met Dr. Schaepman als derde, te zamen werkende, groote dingen wisten te bereiken. Kwam als vanzelf Jhr. de Savornin Lohman toen meer in de Tweede Kamer op den voorgrond, Dr. Kuyper was als Minister-President een figuur, welke ook in onze roomsche kringen hooge bewondering en eerbied afdwong. Denk aan de Algemeene Beraadslagingen bij de Begrootingen, — denk vooral aan zijn schitterende verdediging van de Wet op het Hooger Onderwijs! Wien men ook sprak, ook in onze kringen, hij was vol opgetogenheid. Zóó nobel en forsch hadden wij nog zelden van de Regeeringstafel de eer van den Christus hooren handhaven .... Weinigen mannen is dan ook zooveel smaads ten deel gevallen. Heel de verkiezing die volgde, ging tegen dezen eenen man! Is er één man in ons land, zóó hoog vereerd, en tevens zoo diep verguisd? Thans, zeventig jaar, maar als Gladstone, de Engelsche „oude man" nog in volle levenskracht — nog werkende al den dag, dien God hem geeft — wacht ieder op 't oogenblik, dat hij weer in 't volle politieke leven op den voorgrond treden zal. Het past, eerbiedige hulde te brengen aan dezen man, die met ons den Christus belijdende, in het licht, dat hem ten deel viel, den goeden strijd heeft gestreden, en van wien zelfs de eerlijke tegenstander getuigen zal: dat hij een der onzen mocht zijn! Zelandia. Ür. A. Kuyper. Heden viert een van Neêrland's beroemdste mannen, Dr. A. Ku>per, zijnen 70,ten verjaardag. Al bestaat er tusschen den jubilaris en de katholieken op het stuk van godsdienst een klove, welke — om Kuyper's eigene woorden te gebruiken — „door geen eeuwen overbrugd zal kunnen worden", toch mogen wij onze hulde niet onthouden aan den schrijver, journalist, staatsman en redenaar, wiens talenten zoo veelvuldig en wiens werkkracht zoo groot is, dat men wellicht tevergeefs in geheel Europa zal zoeken naar een man, die den 70-jarigen grijsaard nabij streeft, laat staan hem overtreft. Als leider der anti-rev. partij, waarmede wij op staatkundig gebied sedert jaren hebben saamgewerkt, heeft de veelzijdig begaafde, ja de geniale man, den eerbied en bewondering afgedwongen van allen, die hem van nabij en van verre kennen, door zijn edel karakter, die door zijne hoogschitterende gaven en zijnen volhardenden arbeid, veel tot heil des lands heeft gedaan. Zeker heeft Dr. Kuyper in de laatste jaren veel, zeer veel gedaan om het onzalig vuur van het anti-papisme te dooven en aan de katholieken recht doen wedervaren, waar een 50-jarige liberale tyrannie hunne rechten had ontnomen. Wij bieden op dezen dag den 70-jarigen met eerbied en oprechtheid onze gelukwenschen, onder de oprechtste betuiging van waardeering en hulde, aan en wenschen uit den grond onzer harten, dat Dr. Kuyper ook het volle licht der waarheid moge aanschouwen, dat thans nog voor hem door nevelen verborgen schijnt. Wij brengen nederig een eere-saluut aan den stoeren werker, den onvermoeiden strijder en welgemeend wenschen wij: Ad muitos annos, nog vele, vele jaren. Zondagsblad van Het Centrum. Een Zeventigjarige. 1837. — 29 October. — 1907. Het wordt steeds meer gewoonte mannen van beteekenis — kunstenaars, geleerden, staatslieden — te huldigen op hun zeventigsten verjaardag. Zij zijn dan gekomen tot den ouderdom, welke volgens het woord der H. Schrift de grens bepaalt van het menschelijk leven. En men maakt zich op, om de verdiensten te huldigen, die zij zich hebben verworven, met bewondering en erkentelijkheid te gedenken, hetgeen door hen in den loop der jaren werd gewrocht. Bij het feest van een zeventigjarige denkt men aan het verleden. Het tijdstip is gekomen, om te eeren, wat werd volbracht. Als regel geldt, dat de jaren, die dan nog volgen, jaren zijn van rust, en de arbeid, welke dan nog wordt verricht, geen relief meer geven kan aan het Oeuvre, dat als voltooid op den zeventigsten verjaardag van den maker werd gevierd. Als regel. Maar er zijn op dien regel geweldige, indrukwekkende uitzonderingen. Buitengewone mannen hebben ook op hoogen leeftijd buitengewone dingen kunnen doen. Hun kracht bleef onverzwakt, scheen zelfs nog verder zich te ontplooien. Engeland huldigde vele jaren lang in Gladstone den „grand old man". Kardinaal Manning ging lichamelijk getorst onder den last der jaren, toen zijn machtige geest vrede wist te stichten in een der grootste arbeids-conflicten, waarvan Londen getuige was; Windthorst en Bismarck stonden als zeventigjarigen in hun volle kracht tegenover elkaar. En Leo XIII had reeds den tachtigjarigen leeftijd overschreden, toen hij de encycliek „Rerum Novarum" uitvaardige, dat machtigste monument van zijn roemruchtig pontificaat. Ik dacht onwillekeurig aan het voorbeeld van zeldzame werkkracht, dat deze grooten der jongste wereldgeschiedenis gegeven hebben, toen ik dezer dagen het voorrecht genoot door Dr. Kuyper te worden ontvangen. Van een zeventigjarige heeft de anti-revolutionaire leider alleen het jarental. Hij is nauwelijks teruggekeerd in het land, of De Heraut verschijnt weer in vier groote pagina's en in De Standaard volgen onafgebroken die hoofdartikelen en driestarren elkander op, waarvan het leeuwenmerk getuigt, dat „de geweldigste onzer polemisten", gelijk Dr. Schaepman den auteur eenmaal noemde, zijn arbeid heeft hervat. Voor hoeveel „jongeren" zou hiermede — ook wanneer men slechts denkt aan het „hoeveel" — de dagtaak gevuld zijn! Voor Dr. Kuyper is en was het echter slechts een deel zijner verrichtingen, betrekkelijk zelfs een klein deel. Reeds jaren geleden bedroeg het aantal zijner geschriften meer dan honderd twintig. En wat hij als theoloog, als hoogleeraar, als kamerlid en minister arbeidde, vormt een zoo reusachtig en verscheiden geheel, dat het zijn toe- komstigen biografen boekdeelen vol te schrijven zal geven. Het leven van Dr. Kuyper is een belangrijk stuk vaderlandsche geschiedenis. Maar het is niet mijn doel, thans over de beteekenis van den anti-revolutionairen Staatsman uit te weiden. Ik heb niets anders te doen, dan in hoofdzaak, en uitteraard eenigszins beknopt, weer te geven, wat ik uit zijn mond mocht opteekenen in het korte onderhoud, mij dezer dagen toegestaan. Alvorens Dr. Kuyper mij het een en ander uit zijn leven mededeelde, veroorloofde ik mij de vraag, of hij een candidatuur voor Schiedam zou hebben aangenomen. „Bijna zeker niet", luidde het antwoord. „Ik heb het werkelijk al druk genoeg, en ik moet het tweede deel van mijn reisboek nog geheel schrijven. Bovendien des avonds na negen uur werk ik niet. Dat acht ik een gezondheidsmaatregel. Door veel inspanning heb ik mij in vroeger jaren tijdens mijn eerste lidmaatschap van de Kamer — ik had toen voor Gouda zitting — een zware zenuwziekte op den hals gehaald. Dat was in 1876. Ik had toen een moeilijken tijd achter den rug. In 1870 was ik predikant geworden in Amsterdam en had daar veel te volle kerken. Dit vermoeide, te meer daar ik toen reeds improviseerde. Dan was er veel te strijden in den kerkeraad. De modernen hadden daar nog het hooge woord en ik kreeg er de handen vol. Ik heb toen het debatteeren geleerd! Bovendien schreef ik sinds '69 in De Heraut en werd later De Standaard opgericht. Zoo raakte ik totaal overwerkt. Toen ik daarna, in '74, in de Kamer kwam, was ik feitelijk reeds op. Ik leed bitter aan slapeloosheid, en toen ik den raad van mijn dokter opvolgde en chloraal-hydraat met volle teugen ging innemen, werd mijn zenuwgestel totaal ge- ruïneerd. Meer dan een jaar lang, van Maart 1876 tot Mei 1877, was ik toen buiten staat iets ook maar te doen, ik kon geen briefkaart meer schrijven en geen twee bladzijden meer achter elkaar lezen. Onder de naweeën van deze neurasthenie heb ik nog .zes jaar lang geleden. Juist zooals Dr. Ramaer, mijn psychiater het mij voorgesteld had, dat er zeven jaren mee heengingen eer mijn zenuwweefsel vernieuwd was". „De omstandigheden lieten u echter niet veel rust?'' „Neen! Er kwamen groote moeilijkheden. Groen van Prinsterer stierf en er was zooveel te doen met de organisatie der partij, de inrichting van het Centraal Comité, den strijd tegen de schoolwetmannen." „U waart toen reeds voorstander van samenwerking met de katholieken?" „Ja, Groen had mij ten slotte daarvan de noodzakelijkheid doen inzien. In vroeger jaren had ik mij nog nooit aan den invloed van het anti-papisme kunnen onttrekken. Men werd er in groot gebracht, nietwaar? Opvoeding en omgeving deden er het hunne aan; het was de nawerking van historische toestanden. Ik herinner mij, hoe ik in de dagen der April-beweging warm in alles meeleefde, ofschoon ik nog maar een jongen was. Er kwam geen vlugschrift uit, of ik kocht het voor mijn zakduitje. En ik juichte mee over den val van Thorbecke. Ik ging geheel op in den storm tegen zijn papistische politiek. Zijn heengaan voelde ik als een verlossing." „En dat anti-papisme bleef u nog lang bij?" „De keer is pas gekomen na 1875, toen Groen pogingen had gedaan, om tot betere onderwijstoestanden te geraken, welke pogingen echter schipbreuk hadden geleden. Gij herinnert u misschien zijn driestar: het Vernageld Geschut in zijn Nederlandsche Gedachten? Wat hij met art. 194 bedoeld had, was totaal mislukt, en het was vooral die teleur- stelling, die hem ten slotte tot de coalitie-idee van alle christelijke partijen deed overgaan. Dit nu stuitte mij aanvankelijk tegen de borst; het ging eerst niet. Er waren nog maar enkele jaren voorbijgegaan, sinds ik mijn artikelen over den Bartholomeus-nacht in het licht had gegeven. Samenwerking met de roomschen leek mij, zelfs in 1875, zoo niet onmogelijk, dan toch uiterst moeilijk. Daar kwam bij, dat ik door verschillende katholieke Kamerleden niet zeer vriendelijk ontvangen was in de Kamer. Haffmans, Heydenrijck en anderen stonden vaak fel tegen mij over. Slechts met een enkele, des Amorie van der Hoeven, verkeerde ik op beteren voet. De oorzaak was vooral de conservatieve geest van de toenmalige katholieke afgevaardigden, terwijl mijnerzijds het sociale vraagstuk naar voren werd gebracht. De verhouding bleef dan in de Kamer ook aldoor minder gunstig. Maar dit nam niet weg, dat ik allengs toch begon in te zien, hoezeer Groen gelijk had en samenwerking met de katholieken zich opdrong." „Behalve een anti-papistischen heeft u ook een ongeloovigen tijd gekend?" „Ja, gij kunt dat lezen in mijn Confidentie. In mijn studentenjaren aan de Leidsche Universiteit dwaalde ik van het geloof zeer ver af. Eerst op het laatst in mijn studietijd begon daarin kentering te komen, en in mijn eerste standplaats, Beesd, waar ik, in 1866 predikant werd, brak krachtig mijn tegenwoordige overtuiging door. Merkwaardigerwijze had ik daarbij veel te danken aan den onderwijzer der openbare school Kievits." „Was u toen reeds als schrijver opgetreden?" „Ik had als student een prijsvraag beantwoord, waarvoor ik een gouden medaille kreeg. Daaruit maakte ik mijn proefschrift. Voorts gaf ik te Beesd reeds in twee deelen de werken van a Lasco uit, en schreef in Moll's Kerkgeschiedenis meerdere artikelen. Kort nadat ik te Utrecht kwam, werd ik verbonden aan De Heraut, opgericht door een bekeerden Israëliet Dr. Schwartz. Baron Schimmelpenninck van der Oye, de latere commissaris van Utrecht, schreef er politieke artikelen in. Toen Schwartz een beroep naar Engeland kreeg, nam ik het kerkelijk gedeelte over en een jaar later in 1869, ook de verdere redactie. In 1872, het driehonderdste jaar na de inneming van den Briel, maakte De Heraut plaats voor De Standaard, maar daarnaast verscheen later in 1878 De Heraut weer, als geheel zelfstandig orgaan." „Was het de Fransche schrijfmethode, die u in De Standaard den vorm der driestarren deed kiezen?" „Neen, ik volgde daarbij meer de Engelsche journalistiek met haar „occasional notes," en Groen had ze reeds in zijn Ned. Gedachten." „Aan felle bestrijding heeft het u wel nooit ontbroken?" „Och, men wordt ten slotte pachyderm, voelt het niet meer, en glimlacht erom. Nog onlangs werd ik in De Nieuwe Courant voorgesteld als een bastaard-burger, op grond dat ik uit een Zwitsersche moeder zou geboren zijn. Nu was mijn lieve moeder wel ter dege in Holland geboren in de goede stad van Amsterdam. Alleen maar, haar vader was officier van het Zwitsersche Gardecorps geweest. Hoe zou ik nu een rimpel om zoo'n dwaasheid kunnen vertrekken?" „Volgde u geregeld de opstellen van Dr. Bronsveld ?" „Ik heb de laatste twintig jaren zijn Kroniek zelfs nooit gezien. In de polemiek heb ik altijd alleen die dingen aangepakt, die ik meende, dat wezenlijk aan mijn doel in den weg stonden. Er viel dan trouwens reeds genoeg te doen.... Mijn ministerschap, vraagt u? Ja, toen bereikten de aanvallen wel hun hoogste punt. Ronduit gezegd, een minister is een slaaf aan een zilveren keten. Ge ziet dan ook, dat zij, die eenmaal minister geweest zijn, zich meest op een afstand houden als er weer portefeuilles te vergeven zijn." Ik veroorloofde mij even aan de dagen van Tak en den toen gevoerden strijd te herinneren. „Ik heb het publiek gezegd," luidde het bescheid, „mijn fout is toen geweest, dat ik heb kunnen gelooven, dat eerlijke samenwerking voor bepaalde punten met de vrijzinnigdemocraten mogelijk was. Daarin vergiste ik mij. Bijna geen stem hebben wij van de zoogenaamde Takkianen der linkerzijde gehad, terwijl ik van mijn kant hun candidaten hielp en zelfs voor hen ging spreken. De zaak is, dat de haat tegen de fijnen er te diep inzit bij die menschen. Ik zeg dit niet aan het adres van sommige leiders, als Prof. Drucker bijv., maar ik denk daarbij aan de volgelingen. Ik had anders gaarne gezien, dat de kiesrecht-quaestie toen finaal afgedaan was geworden, zoodat zij niet telkens den gang der parlementaire werkzaamheden kwam vertragen. Maar dat ik daartoe een samengaan met een deel der linkerzijde voorstond, was mis gezien. Meer dan ooit is mij toen vooral duidelijk geworden, dat de linkergroepen onverzoenlijke anti-clericalen zijn en dat, wanneer zij zich voor een periode van acht a twaalf jaren bijv. de meerderheid konden verschaffen, zij het exempel zouden volgen, dat in Frankrijk gegeven wordt.... Overigens zullen de sociaal-democraten ook hier te lande gaandeweg terrein winnen. De vrijzinnige democratie beklijft niet. Het zal ten slotte worden een strijd tusschen de socialisten en de christelijke partijen.... „De positie der katholieken, vraagt u? Ik heb op mijn reizen nogal gelegenheid gehad vergelijkingen te maken en mijn bevinding is, dat de Roomschen er het best voorstaan in landen, waar zij naar het aantal in de minderheid zijn, in Amerika, Engeland, Nederland, Duitschland. Hoe ellendig is niet de toestand in Frankrijk! Het geloof, de beginselen zijn er verslapt. Toen ik verleden jaar in Parijs was, ontmoette ik daar een hooggeplaatst geestelijke, die tot mijn verbazing betoogde, dat de Paus de scheidingswet maar accepteeren moest. Door zulke dingen wordt veel verklaard. In Spanje kreeg ik den indruk, dat kennis en ontwikkeling er te gering zijn. Maar mooi, innig geloofsleven onder de katholieken vond ik in Duitsch Tyrol, dat ik vele jaren heb bereisd. „Nog een laatste vraag: hoe denkt u over de encycliek Pascendi?" „Met de veroordeeling van het modernisme ga ik volkomen mee. Sommige uitdrukkingen zou ik natuurlijk niet voor mijn rekening willen nemen. Mijn positie is een andere. Maar met de strekking ben ik het geheel eens". Ten slotte sprak ik met Dr. Kuyper nog een enkel woord over vele beslommeringen, die hij had gehad bij de oprichting en instandhouding der Vrije Universiteit. „Ik begrijp niet", zeide de oud-minister, met een levendig gebaar, „dat de katholieken niet ook een eigen Universiteit stichten. Het is toch van zooveel waarde, dat de substructuur goed is, en dat de eigen mannen, wat de juridische en philosofische beginselen betreft, niet gevormd worden door principiëele tegenstanders. Het onderricht van zulke tegenstanders werkt na. Op de fundamenten,die verkeerd werden gelegd, is het moeilijk voort te bouwen. Men ondervindt er later altoos de inconvenienten van, wanneer de onderstructuur niet deugt. Zie eens op Leuven, en vraag eens wat de uwen aan Leuven niet danken . . ." Geen oogenblik kreeg ik, naar Dr. Kuyper luisterende, den indruk, dat een zeventigjarige tot mij sprak. Zijn gezondheid is tegenwoordig goed, verzekerde hij mij. Ik had mij daarvan, ook zonder verklaring, kunnen overtuigen. De anti-revolutionaire leider heeft niets van een grijsaard, gebogen onder den druk des ouderdoms. En bij de aanbieding van onze eerbiedige gelukwenschen op zijn zeventigsten geboortedag, hebben wij niet slechts in dankbaarheid het ontzaglijk vele te gedenken, dat hij deed voor ons land, maar ook nog ontzaglijk veel te hopen van de ongeschokte werkkracht zijns geestes. Zoo is er reden tot oprechte vreugde op den negen-entwintigsten October, ook voor ons katholieken. Want Dr. Kuyper — ik ving het woord op uit den mond van een der grootsten onder ons — is „een geschenk Gods aan het Christelijk Nederland." A. v. D. DE VRIJZINNIGE PERS. Algemeen Handelsblad. De Heeren in Den Haag. Dr. A. Kuyper. Semper Dominus. I wel, een man die noch Minister is noch Kamerlid, die tusschen zich en 't kiezersvolk het (groene) laken doorgesneden zag in 1905, geschoven nochtans onder de „Heeren in Den Haag" die over 't wel en wee des lands in wet of woord beschikken? Excuus en oorlof! Want er zijn er, enkelen van die Heeren, die, jenseits von Wahl und Wahlern, blijven wat zij waren, wat de stembus ook bedille. Zoo Van Houten. Zoo ook Kuyper. Zij blijven domineeren. Zij blijven Heer — over de geesten van hun medeburgers. Semper Dominus. Vergelijking tusschen die twee zeventigers die beiden door een stembus werden uitgeworpen, dringt zich op aan wie hen eenmaal samen noemt. Er is, bij scherp verschil, toch overeenkomst. Uitgeworpen door een stembus. Maar Van Houten door een werkelijk ostracisme, Kuyper door de kentering van het toeval. Dr. Kuyper kan, indien 't hem lust, vandaag of morgen weer een Kamerzetel krijgen, een van die vaste zetels, ievers, waar een van zijn denk- en bondgenooten graag uit öp zou staan — voor hem. Mr. Van Houten zou er kwalijk zoo een vinden: zóó'n vasten zetel... en zóó'n vasten vriend. Want eenzamer, veel eenzamer dan ooit Kuyper zich op „eenzamen post" mocht klagen, bleef Van Houten in het hart der natie. Al werd ook Kuyper gehaat en gehoond, gevreesd en gehekeld, méér dan ooit Van Houten, toch bleef zijn mandaat — dat zekere ongeschrevene mandaat, dat niet juist een Kamerzetel of een portefeuille of iets dergelijks mee te brengen hoeft, maar dat een brok beduidt van algemeene publieke representatie van de ziel des volks — in wezen onverbroken. Al mocht de officiëele meter (dat's de stembus) 't soms niet wijzen, Kuyper's representatieve kracht bleef onverzwakt; zijn mandataire figuur verflauwde niet, of zij latent gehouden werd (als nu) of wel apert zich toonen kon in Parlement of MinisterieVan Houten, daarentegen, steeg in zijn grootsche eenzaamheid terug, zoodra een stembus hem eens glippen liet. Van Houten vertegenwoordigde, buiten de stembus, alleen zichzelf, althans wanneer men hem in éénen neemt, in 't totaal van zijne figuur. Wel heeft de econoom Van Houten een zekere groep vertegenwoordigd, en de jurist Van Houten, de philosoof Van Houten, de politicus Van Houten eveneens, maar een groep van eenige beduidenis, die tot den ganschen man als tot den uitverkorene zich beleed, die heeft hij nooit gehad, 't Was voor hem, wat er gevoeld werd, ietwes of nietwes, maar nooit al. Maar daarom juist heeft zich de mediocratie op Kuyper meer dan op Van Houten het gebit gewet. Kuypers figuur had grooter potentiaal en was dus meer te duchten dan die van Van Houten. Zou ze op Lilliput zich laten vallen,'t ware met meer wicht — van anderen. Kuyper en Van Houten zijn gelijk twee zware locomotieven met reuzen-eigenkracht. Maar de eene rijdt zijn baan alléén en achter d' ander stuwt de inertie van heel den wagentrein die volgt. (Jniverseele geesten beiden. Toch ook daarin weer verschillend. Bij Dr. Kuyper treft de encyclopaedische omvang van het geestelijk dominium als iets geniaals, bij Mr. Van Houten eer als iets talentvols. Er is, in Dr. Kuyper's figuur, veel meer verwonderlijks dan in Mr. Van Houten. Te zeggen wie er grooter is of kleiner, 't liep op wangetuigen altijd uit. Ze reiken even hoog maar staan, zoo hoog, toch heel verschillig. Mr. Van Houten rijst daar voor ons op gelijk de berg die, uit gebergten op gebergten weer gestapeld, zijn top opspitst in de eenzaamste regionen die een klimmer nog bereiken kan. Dr. Kuyper echter is gelijk het luchtschip dat, al blijft het drijven op gelijke hoogte als die van den bergtop, daaronder in de dalen toch de monden wijder van verbazing spalken doet — omdat het luchtschip hooger lijkt. De berg wekt eerbied en ontzag, het luchtschip onbegrijpende verbijstering. Hoe hij er komen kan, op óók zoo'n groote hoogte, dat kan de wandelaar in 't lage dal zich denken als hij naar den berg opziet, maar niet wanneer hij naar het luchtschip staart. De universaliteit van Mr. Van Houten's geest lijkt ons, schoon minder hoog niet dan die van een Kuyper, meer iets van ons eigen geestvermogen, niet exorbitant. Hun beider geesteshoogte staat tot de onze als een zelfde groot getal in twee gedaanten staat tot de eenheid; in 't eene geval staat het als eindsom van een optelling met al maar plusjes van de rekeneenheid af, in 't andere als een enkel cijfer met een exponent er op, het teeken van verheffing in een andere macht. En nu is dit casueel: Eenszins bleef Van Houten, met zijne ons meer verwante geestescapaciteit, 't gemeene volk ook nader staan dan Kuyper, anderszins was 't deze juist die beter werd verstaan. Dat komt doordien zij beiden, in hun geestes-universaliteit, een zwakke stee vertoonen. Bij Mr. Van Houten toont zich die als een verbroken verband tusschen de volksziel en de zijne. Wat er onder in het volk woelt en dringt, wat er, redeloos misschien maar onweerstaanbaar als een natuurkracht, opwaarts snakt en opwaarts wil en opwaarts zal, dat vindt bij Mr. Van Houten geen gehoor. Bij Dr. Kuyper daarentegen wel. De volksziel leeft in hem, en al haar trillingen vinden in zijn ziel een toon die meeklinkt, zij 't ook dat ze er worden getransponeerd in den Oud-Christelijken toonaard die niet alle volksbelangen 't meest bevredigt. Maar kom nu om de toepassing. Vraag wie van beiden 't meest, niet voor de eischen van de psyche, maar van 't dagelijksch leven, oog heeft. Toets dat aan hun beider practijk als wetgever. Dan vindt gij Kuyper verre achterblijven bij Van Houten. Kuyper's Drankwet naast Van Houten's Kieswet, 't is dilettantenwerk naast specialistenarbeid. Want hoe men over de Kieswet als legislatieve gedachte ook moge oordeelen, als specimen van legislatieve techniek is ze inderdaad wel „menschelijkerwijs volmaakt". Wat weerbarstigheden toonde daarentegen niet de Drankwet! Trouwens, beter nog dan uit het resultaat-in-wetten kan men ministerieele capaciteit beoordeelen naar 't getuigenis van hen die in „de keuken" mochten kijken, daar ze van den chef-kok medehelpers waren. Ambtenaren nu, die 't weten kunnen, geven hooger op, meest, van Van Houten dan van Kuyper als minister. Had de laatste vaak heel eigen invallen, in de bruikbaarheid van legislatieve gedachten en in 't kunnen voer Van Houten verre hem te boven. Dr. Kuyper mist den economisch-juridischen ondergrond van mr. Van Houten's capaciteiten. En zoo vat de eene meer de psychische, de andere meer de practische behoeften van het volk. Een Kuyper met de economische kennis en de juridische geschooldheid van een Van Houten, of een Van Houten met de phantasie en 't actualiteitsbesef van Dr. Kuyper — wat een kerel zou dat zijn! Want zijn beiden, helften nu slechts van zóó'n reus, toch niet al bazen boven anderen? Ons heugt, uit Dr. Kuyper's mond, 't getuigenis, dat in ons Parlement alléén de heer Van Houten (Mr. Troelstra was toen buiten de Kamer) de zaken wist te schouwen in een groot verband en elk concreet geval te zien wist in een kader van abstractie, wist te heffen op een breed vlak van beginsel. Een testimonium, dat de ander zeker ook bereid zou zijn te geven — aan den gever. Twee Enakskinderen in de politiek. Doch beider invloedssfeer straalt verre buiten 't politieke leven uit. Die van Kuyper zeer veel meer nog dan die van Van Houten. Militant als beiden waren, hebben zij hun meeningen geduchtig uitgejaagd, maar bij den Groninger bleef de propaganda, rondgenomen, toch bij 't economische en 't politieke. Invloed op 't wijsgeerig-religieuse voortgaan van de natie heeft hij wel ietwat, maar, gisselijk, toch niet véél gehad. Op taal en stijl, op litterairen vorm èn wezen, heel niet. Kuyper daartegenover moge bij Van Houten's economische propaganda achter zijn gebleven, in 't politieke kwam hij zeker geen schreef te min, in 'treligieus-wijsgeerige schoot hij in propagistisch vermogen den ander heel wat voorbij en in 't litteraire staat Kuyper zóó hoog boven Van Houten als de kunstenaar boven den gemeenen ambachtsman. Kuyper s invloed op onze taalbeoefening is maar luttel 21 minder geweest dan die der tachtigers; in omvang bleef die, door zijn journalistenarbeid, zeker weinig daarmin en naar 't gehalte moet er eer voor hem iets bij omdat hij niet, gelijk de eerste tachtigers, in woord- en klankvergoding wegdreef, maar de woordsmeedkunst, het taalgeluid èn 't rhythme dienstbaar hield aan 't opperst doel: 't verstaanbaar maken van gedachten en gevoelens, 't verzinnelijken van de onzinnelijke idéé, 't cristalliseeren van 't nog vlottende, het kluisteren en gieten in bekenden óf in fluks begrijpelijken vorm van 't ongepreciseerde denken. Zoo bouwt de rechte bouwheer niet naar vrije geesting, om de mooiste lijn of 't best verdeelde vlak. maar allereerst naar de eischen van gerief en zoekt daarvoor — dat is zijn kunst — de schoonste uiting. Zoo tracht ook Kuyper, als een rechte meester in de taal, naar duidelijkheid van zin het eerst en 't meest en vindt daarvoor van zelf dan, in zijn kunstenaarschap, den schoonen vorm van rhythme en woordkracht, die zijn zin den kloeken gracelijken gang verschaft van iemand die, heel vrij en vrank, zijns weegs gaat. Brak ook niet de lijn der taalhistorie, doch nam haar op en voerde haar omhoog tot stijl weerom. Kuyper's journalistiek, dat is Kuyper's grootste wezensuiting. In geen enkele van de gedaanten waarin hij zich kan toonen, haalt hij zulk een hoogen titel. Als journalist is hij gansch zonder zwakke stee, staat hij waarlijk in volkomenheid van kracht. En dat is mede een der groote oorzaken geweest, die hem, als propagandist van nieuwe denkbeelden, zóó veel meer succes verschaften dan Van Houten. De andere redenen waren: dat Van Houten allengs het verband verloor met 't streven van zijn tijd, zich zelf dan ook geheel genoeg was, èn dat Van Houten, schoon inderdaad wel meer dan Kuyper „een man uit één stuk en voor zich zelf de causaliteit niet latende verglippen tusschen zijn wijsgeerig denken en zijn economie en politiek, toch voor den volke niet zoo'n onverbrekelijke figuur leek en te splitsen scheen in componenten. Daardoor kon Van Houten niet, als Kuyper, voor eene schare van discipelen tot apostel worden en profeet, maar bleef hij polemist of wel docent. Doch nimmer ware Kuyper zóó geslaagd indien hij niet als journalist zoo'n meesterschap getoond had. Daardoor bereikte hij de duizenden met amper te evenaren, vriend en vijand treffende bekoring, terwijl Van Houten hoogstens honderden benaderde met publicistenwerk (wat hij eertijds in t Noorden schreef is eigenlijke journalistenarbeid niet te noemen) dat, uit een letterkundig oogpunt aangekeken, lang niet zonder feilen is. En wat den stijl belangt, vindt men ook hier den schrijver in den schrijftrant weer: in Kuyper s stijl den Caesar en den Luther die er steken in een uiterlijk gedragen van charmeur en vlot causeur, in Van Houten's stijl den evenwichtelijken econoom en wijsgeer, wiens nuchtere klaarheid, naderend in soms ruigen vorm, moeilijk uiting zoekt, vaak schijnt te wringen en te worstelen om 't beste woord. De journalist in Dr. Kuyper is zóó overheerschend, dat wij, hem beschouwend als publieke figuur, ons vragen: Is hij eigenlijk wel iets anders? Zijn, in hem, de politicus, de redenaar, de theoloog, de organisator, de apostel, de staatsman, de letterkundige, wel iets meer dan verschillende superlatieven van den journalist? Schuilt zijn kracht niet eigenlijk hierin, dat hij, met de handigheid en de intuïtie van den journalist die van alle markten thuis moet wezen en 't publiek den indruk geeft dat hij van alles wezenlijk op de hoogte is (maar hier dan met een handigheid en een intuïtie die 't karakter krijgen van genialiteit) den schijn van speciale kennis op elk van die gebieden zich te geven wist? Een vraag die meer nog zin krijgt, als men weet dat wel eens door geleerden — van die eenvoudige en ware weters, die wars van alle humbug zijn, — beweerd is dat Dr. Kuyper's materieele kennis niet die van een geleerde is en als men óók weet dat, na deze of gene Kamerrede waardoor hij alle overzichten had doen klinken van den lof dat hij zijn onderwerp zoo door-en-door in kleinigheden kende, 't soms achteraf verluidde dat de cijfers en de feiten die hij kwistig uiteengekwinkeld had, niet onaantastbaar waren .... lang niet. En Dr. Kuyper maakt graag wat vertoon. Een zeker ivichtigtuerei is hem, en was hem als Minister ook vooral, niet vreemd. Men denke aan de schijnbaar achtelooze, maar effectvolle manier, waarop een portefeuille klaar gezet werd op de tafel tegen 't naderen van een ,,groote rede1' (als een kanon dat op den wal gesleept wordt vóór den strijd) en aan zijn geuren met belangstelling in en kennis van den stand van doperwtjes, van worteltjes, van witte boontjes, en veel meer gewassen, bij gelegenheid van een adresdebat gedurende zijn ministerschap. Het was hem blijkelijk wel lief om zoo de eenvoudigen van harte zich te doen verbazen over het alomvattende van zulk een geest, wien niets te hoog ging maar wien toch ook te laag niets kroop. Van wien de goê gemeente sprakeloos schier verzuchten mocht: Du lieber Gott! was so ein Mann Nicht alles, alles denken kann! Want tusschen al het waarlijk grootsche van deze figuur steken splinters van kleinheid. Onder een schijn van eenvoud .... of neen : naast veel waren eenvoud huist in deze opmerkelijke figuur een sterke zucht naar schittering en praal. Het is zijn rijke phantasie die, schoon in haar aanleg wel gewogen tegen t koel verstand, toch ook herhaaldelijk schommelt tusschen kleine ijdelheden van vertoon en groote eerzucht. Zoo'n phantasie kan, als zij maar wat van die kleine vonken spet, schaloos haar overrijkdom luchten. Anders wordt het echter als zij in groote eerzuchtvlammen uitlaait. Als zij dan tevens samenhuist met qualiteiten van bekoring door 't gesproken en 't geschreven woord èn door persoonlijken omgang, qualiteiten die de rattenvanger uit het sprookje zou benijden, dan weet men niet waarheen zoo'n phantasie kan voeren. En dan wekt zij, als men haar ziet spelen met het roer des lands, allengs in breeder kringen onrust. Zoo ging het,* onder Dr. Kuypers ministerie, toen hij meer en meer 'scheen in te grijpen in de buitenlandsche aangelegenheden en den Minister die voor dat departement verantwoordelijk stond, allengs meer weg deed slinken tot zijn schaduw. Kuypers machtsvolkomenheid (door een van zijn meest rhetorische volgelingen in de Kamer fluks bewonderend omschreven als zijn «volle ministerieele cirkelvormige lichtprojectie . . .!) deed den Nederlandschen middenman zeer onbehaaglijk aan. Hoe luider Kuyper's kuyperlingen Kuypers lof verkondden en een blinde geestdrift voor zijn doen en laten in den lande trachtten aan te wakkeren, en hoe meer zijn „ministerieele lichtprojectie" den volkomen cirkel naderde, alles en allen, laatstelijk ook een Lohman (lacie!) overduisterend, des te banger werd het genen Nederlandschen middenman te moede, die gemeenlijk met „de politiek" (dat is: 's lands zaken) zich gansch niet bemoeit en eerst als 't hem héél gortig wordt gemaakt, zich uit zijn rust verheft. Hij had, die Nederlandsche middenman, in 't Parlement reeds een Van Houten uitgezonden, Kuyper tot een wachter, daar hij ingezien had dat, alleen in 't heele land, Van Houten Dr. Kuyper staan kon (Van Houten, wien hij later weer den bons zou geven, toen deze Mohr zijn Schuldigkeit gedaan had en toen Dr. Kuyper was gevallen), maar tot wat kon nochtans Dr. Kuypers roerige eerzucht in het buitenlandsche èn zijn machtsvolkomenheid in 't binnenlandsche niet al leiden ! De Neder- landsche middenman, hij houdt niet van „zoo'n drukkie" en Dr. Kuyper was hem te druk. Dies deed hij hem weg. In een ander, in een grooter land, grooter van omvang en grooter vooral ook van geestelijke allure, in een Rusland met zijn sjirokkaja natoera, zijn breede natuur in alle opzichten, of in een Amerika met zijn rijkdom van plucky people, ware een Kuyper min gevaarlijk, zou men niet zoozeer de luimigheden van zijn eerzucht en zijn phantasie te duchten hebben. Vooral niet als men e'r méér zoo had. Eén Kuyper maakt, als hij premier is, 'n kleine natie licht topzwaar, maar een heel klompje Kuypers zou weer't wicht verdeelen over grooter vlak; hoe meer Kuypers dus, hoe minder kans op Kuyperiaansch persoonsgevaar, want stellig zouden zij het onderling niet dikwijls eens zijn en mekaar zoodus in evenwicht en binnen tamelijke grenzen houden. Dr. Kuyper heeft, in zijn boekje over Amerika, in zijn ,Varia Americana", een niet geringe bewondering aan den dag gelegd voor de groote Republiek. Hij, die zoo menigeen gebracht heeft onder de bekoringen van zijn ruimen geest, hij is daarginds zelf bekoord door 't breede van den wiekslag die er alles draagt — in goed èn kwaad. Hij is, in Nederland, zelfs iets gelijk een Americanisme. Ziedaar weer een stuk tegenstelling tusschen Kuyper en Van Houten. Want deze laatste, Kuypers vlucht van phantasie (en daardoor óók diens inspiratie) missend, bleef altijd Hollandsch-nuchter, Hollandsch-onromantisch, meteensnerplach voor wat zweemen mocht naar grootdoen. „Slecht en recht." Een econoom, geen litterator. Slecht èn recht. Tweeërlei tegenstelling houdt dat in en is er werkelijk ook. Van Houten is niet slechts, in de oogen van het onpolitieke deel der natie, steeds veel simpeler van doen geweest, maar ook veel meer betrouwelijk. Van Houten is, gelijk wij zeiden, inderdaad meer „uit één stuk" dan Kuyper. 't Oordeel van de wereld deert hem niet, of althans stellig minder dan het Kuyper doet; die voor critiek, voor sommige critiek, lang niet onkwetsbaar is. Van Houten is zich zelf genoeg en rijst, in dit wijsgeerig zelf-al, boven Kuyper die veel lof en hulde van een menigte behoeft en die, zoodra er véél critiek kwam en zeer felle, en de lasten van het ambt hem zwaarlijk drukten, schier aan zichzelf ontglipte en zwakke oogenblikken toonde waarin hij zich in een Gethsemane van eenzaamheid te voelen scheen. Maar bij Van Houten wist een ieder ook steeds wat men aan hem had. Men mocht hem bitterlijk bestrijden maar geen sterveling die hem ooit gezien had dan met open vizier. Men wist altijd precies waarheen Van Houten wilde. Dat besef nu had men tegenover Dr. Kuyper niet. Er bleef altijd, voor wie hem scherp en lang bespiedde, iets als een vraag: Wat zit er achter? Zegt hij alles? Of verbergt hij iets? Is 't Wahrheit of Dichtung wat hij discht. Een wel zeer ernstige zaak, de mogelijkheid van zulk een stagen argwaan jegens 't doen en laten, 't spreken en schrijven van zoo een groot publiek persoon. Een argwaan die zóó sterk was onder Dr. Kuyper's Ministerie, dat de interpellatie over buitenlandsche zaken door de liberalen niet werd aangedurfd omdat zij gansch onzeker zich gevoelden, reeds bij voorbaat, over de betrouwelijkheid van 't antwoord. Zulk een argwaan kruipt niet uit een redeloos gerucht omhoog. Zij vindt, reeds in zoo wijd verspreid bestaan, een zekere rechtvaardiging. En trouwens had De Standaard haar sinds jaar en dag gevoed. Geen blad in Nederland had ooit zoo fijn-perfide polemiekmethode — een methode, door een ridderlijk man als Dr. Schaepman te kaak gesteld als een afschrikkelijk voorbeeld — zoo volhardend toegepast als dat orgaan. Geen blad dorst het zóó aan (en deed het met zoo n ergerlijke vaardigheid en schittering) te spelen met de waarheid als de kat speelt met de muis, haar nu eens even 'n nipje schalder te gedoogen, dan weer haar met grimmigen klauw doodstil te dwingen, soms ook haar een heel eind glip te geven, 't Was de waarheid in volstrekte slavernij van het partijbelang. De lezers werden, door het weren van al wat voor de partij niet dienstig was, streng sectarisch opgevoed, 't geen te verderfelijker werken moest omdat velen van hen, in een zielsbekrompenheid die met het ruime en breede van hun leider zonderling contrasteerde, nooit een ander blad inzagen, zich in hun Standaard kluisterden als in een Calvinistisch klooster en geen geschrift of boek ter deure in duldden, dat De Standaard-recensent hun niet vooraf had aanbevolen. Voor dezulken was er geen andere waarheid dan de Standaardwaarheid en al de scheeve en verminkte voorstellingen van 's tegenstanders meeningen, al de heele en halve onjuistheden die in dat blad met onovertreffelijke kunstigheid gemengeld werden tusschen werkelijke waarheid — en dat alles steeds gemomd onder'n eenmaal aangenomen, balsembrave eerzaamheidsgrimas — ze waren voor de overgroote meerderheid der Standaard-lezers even onaantastbaar als het Evangelie zelf. Er is stellig nooit in Nederland, onder welk deel van de pers ook, een blad geweest waarin, door 'tgros der lezers, zoo vast geloofd werd als De Standaard — dank zij 't stelselmatig weren, onbeschroomd en onbeschaamd, uit dat blad en uit den geest der lezers, van al wat de partij of haren leider deren kon. Maar nimmer heeft dan ook een blad in Nederland de zedelijke gemeenschap van de natie zóó ontwricht, een deel ervan zoo stelselmatig afgezonderd van de rest en het onderscheid tusschen waarheid en onwaarheid zoo ver geplaatst jenseits von Gut und Böse. In welke mate Dr. Kuyper rechtstreeks schuldig staat aan dit bederf-bedrijf is kwalijk uit te maken. Immers wat hij in De Standaard schreef was anoniem, en gissingen daar- over zijn veel vaker vergissingen geweest, dan door oppervlakkige beschouwers van zijn stijl wel is vermoed. Middellijk echter draagt Dr. Kuyper, als leider immers van zijn blad, de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop daarin is omgesprongen met de waarheid. Nu dient nochtans dit wèl onder 't oog te worden gehouden : dat er tweeërlei waarheidskrenking zijn kan, eene die uitgaat van een moreel defect, van lage leugenachtigheid, een andere die spruit uit de zucht om een hoog doel te dienen, zonder daarbij óverkeurig te zijn op 't stuk der middelen. De tweede soort is stellig zeer gevaarlijk; met vuur speelt hij die zich van haar bedient, maar ze is toch even stellig van zeer veel hoogere orde dan de eerste. Die twee verhouden zich als de geniale geestelijke krachtmensch, die zich boven de gemeene wet plaatst en voor zich een andere zedevorm opeischt, tot den vulgairen leugenaar die doelloos liegt, uit aangeboren minderwaardigheid. En Dr. Kuyper is niet luttel onbevreesd als iets of iemand hem weerstaat in 't jagen naar zijn doel. Dan rijdt hij over vriend en vijand heen. Dan sluit hij ook zijn groote goedheid tijdelijk weg. Zijn goedheid. Want ziedaar weer iets waarin hij met Mr. Van Houten overeenstemt. Op 't stuk van waarheid, van echtheid is er tusschen hen een schril contrast. Van Houten een-en-al ware eenvoud in denken en gedragen, geen schijn maar wezen — Kuyper een vreemde mengeling van echten, waren, grooten eenvoud en schijnsimpelheid, óók, en niet het minst, in zijn gedragingen. Gevolg trouwens ook voor een deel van Dr. Kuyper's naïviteit, een eigenschap die zijn Groninger tegenstander ganschelijk mist, doch die hèm heel niet vreemd is, hoe ongelooflijk dat ook moge schijnen bij een man die overigens toch zoo slim, ja zelfs zoo sluw bleek. Een naïviteit die nochtans onmiskenbaar is voor wie den man met aandacht heeft beschouwd en waaruit onder andere ook zijn kleine per soonlijke ijdelheden spruiten. Maar in ware, groote goedheid van het hart staan Kuyper en Van Houten weer gelijk. Voor hem van wien hij houdt, heeft hij wat over en dien helpt hij graag en gul, niet om een dankje of om wederdienst maar breed en grootweg, uit een zuiver welbehagen in zulk goed-doen. Er moge ook hier wellicht wat ijdelheid in steken, 't is toch zeker overgrootendeels goedhartigheid, van die breede mildheid des gemoeds die meer is dan slechts uiterlijke minzaamheid, meer dan affabilité, en die zich teekenen laat met het wijdomvattende Fransche woord bonté. . . .Maar die begrensd wordt door: het doel. Dit blijft in Dr. Kuyper albeheerschend: het streven naar zijn doel. Wat daarmee botst wordt weggeschouderd : waarheid, vriendschap, — alles. En niet slechts wat, ook wie hem in den weg staat. Dat heeft de heer Lohman ondervonden. Want voor dezen geestelijken krachtmensch is het al bijzakelijk en van min beduidenis wat niet dient tot zijn doel, het doel dat opdringt uit zijn overtuiging, zijn geloof — en ook, voor 'n deel wel, uit zijn eerzucht. Hoe vast en vurig Dr. Kuyper's christelijk geloof ook zij — en zij die daaraan twijfelen, overzien weer het naïeve in dezen wonderlijken man, dat hem kan doen gelooven als een kind aan de oude Evangeliën — toch schijnt het, bij 't beschouwen van zijne figuur in haar geheel, schier iets bijzakelijks, iets toevalligs. Want zóó domineert in deze figuur de krachttrek, dat men dezen indruk krijgt: Kuyper had even licht volgeling van Nietzsche kunnen worden als van Christus. Het uiterlijk van dezen geest is zóó merkwaardig en zóó groot, dat de inhoud daarbij min belangrijk wordt. De denker zelf en hoe hij denkt, maakt wat hij denkt bijkomstig. En toch is 't wat, en niet het hoe, het zaad geweest dat deze zaaier uitgestrooid heeft over zijn land. Wat heeft hij, in zijn zeventigjarig leven, ons gebracht? Een nieuw geluid in onze dagbladpers en een nieuwe geboorte in onze taal. Een nieuwe Kerk voor een oud geloof en een nieuw perspectief voor Groens politieke partij. Een nieuwe politiek en een nieuw politiek beginsel. Een smeden van een coalitie-realist; naief-geloovig en naief-ookijdel — toch zoo slim een politieke tacticus en veldheer als wij zelden er een hadden; mild van hart en nobel in veel trekken en toch zoo onkieschkeurig als het gaat om 't doel; een sirijdkarakter en een prediker; een christen naar den geloove maar een liberaal naar heelde gedraging van zijn geest; een zestiendeeuwsche Calvinist in plooi met het moderne denken — zoo rees, van zeventig jaar geleden uit Maassluis, tot nu, op vele die men „monsterverbond" mocht heeten maar die dan toch een geniaal kunstwerk was, daar zij uit vroeger bittere tegenstanders saamgeklonken was, na bruizeling van wat weleer zoo vast verbonden scheen. Herschepping door breken eerst en weer hersmeden dan, het werk eens Siegmunds en eens Siegfrieds door één man verricht. Het volk omploegd, doorwoeld, vaneen gespleten door een kouter van partijgeest. Maar zijn aangelengden en verslapten geest ververscht, zijn vadsigheden uitgewied, zijn zeer behagelijk verburgerlijkte ziel herwekt tot nieuwen strijd voor oude idealen. Maar ook — het noodlot van den cirkelgang heeft reeds getroffen en de maaier oogstte niet wat hij te zaaien waande — een weer-verondiepen der nieuwe geestesbron, een banaliseering van Kuyper in de Kuyperianen, van zijn kracht in hun (althans in veler) starzinnigheid, van zijn beeldend geloof in hun dorren letterdienst, van zijn zelfbewustzijn in hun eigendunkelijkheid en zelfgenoegzaamheid, van zijn eerzucht in hun baantjesjagerij; een transponeeren, van heel Kuyper, drie octaven lager tot den geestelijken toon van 't „Kuyperiaansche Weeshuis." De zaaier, die uitging om idealen te zaaien, had uit zijn hand de onkruidkiemen niet bedachtelijk uitgeschift. En zie, het onkruid groeide weliger dan de tarwe en toen de prediker van idealen als wetgever ging oogsten wat hij had gezaaid, geviel het dat hij niet dan onkruid oogstte: louter materialistisch gewin. En tien jaar, nauwelijks, nadat de rector Kuyper in de Vrije Universiteit zoo schoon sprak over „Verflauwing der grenzen", zal thans de oud-minister Kuyper zich wel de vraag mogen stellen: Zijn de geestelijke grenzen van mijn groep niet reeds weer aan 't verflauwen, zijn hun idealen niet reeds aan 't verworden, heb ik, door Groens isolement te verlaten, zijn kostelijk legaat niet in de ziel getroffen, en is de schitterende machtsring dien ik voor mijzelf en voor de mijnen heb veroverd en vier jaren lang behouden, niet een noodlotsring gebleken, een Nibelungenring? Een Nibelungenring óók nog wat Dr. Kuyper's democratie belangt. De man die eenmaal zeide dat hij christen-democraat was en als christen-democraat hoopte te sterven, is ziel en leider van een Kabinet geweest welks noodlot 't was, niets christelijks en niets democratisch na te kunnen laten. Ook hierin weder overeenkomst tusschen hem en Mr. Van Houten: Als radicalen zijn zij 't politieke leven ingegaan, doch toen zij het verlieten als ministers, hadden zij, in die hoedanigheid, hoofdzakelijk het Behoud gediend. Bij Mr. Van Houten echter was dat een gevolg van wezenlijk conflict met nieuwere vormen van het radicalisme, bij Dr. Kuyper kwam 't meer voort uit de toevalligheid der politieke conjunctuur. Wellicht is Dr. Kuyper's grootste krachtsmoment reeds weer voorbij. Maar dan toch heeft hij, zij 't ook kort, dit zeer bijzondere, dit waarlijk groote aaü dat deel van onze natie gedaan dat in hem kon gelooven: Hij heeft het een vernieuwde levenssynthese gegeven. Dat is het, wat zelfs Van Houten niet vermocht. Als antwoord op de dorstige vragen van den modernen geest heeft die slechts analyse kunnen schaffen, analyse die enkele wijsgeerigen bevredigen moge, maar die de groote menigte zoo dorstig laat als dronk zij al het water van de zoute zee. Kuyper daarentegen gaf synthese, een synthese waarvoor geloof vereischt werd, veel geloof, in oude wonderen .... en in hèm. Synthese die derhalve slechts een brok van 't volk voldeed en anderen mishaagde en ergerde. Maar een synthese toch voor menigeen, een lafenis van vele dorstigen. En dat is door Van Houten zelf met al zijn groote eerlijkheid erkend — en ook de ware aard van die synthese, 't louter voor het tijdsgebruik verfrisschen van heel oude zaken — toen hij voor enkele jaren in de Eerste Kamer verklaarde, Dr. Kuyper te bewonderen „omdat niemand in Nederland zoozeer als hij de kunst verstond van ouden wijn te brengen in nieuwe zakken. ' Zoo staat dan Dr. Kuyper op zijn 70en jaardag vóór ons als een ongemeene krachtfiguur. Kerkestichter, coalitiebouwer, demagoog, apostel, redenaar, politicus en journalist; partijaanvoerder, theoloog, litterator en stylist; speler op 't „klavier der volksconscientie" als geen ander; causeur, charmeur en bijtend polemist; fantast en lauweren rustend in den Haag, de wonderlijke wereldgeest omhoog die Dr. Abraham Kuyper heet. En die, of men hem haat of hem bewondert, hem wantrouwt of in hem gelooft, hem als een wonderdoender aangaapt of bemeesmuilt als een al te Amerikaansch gefatsoeneerden Nederlander, steeds een der groote Heeren van ons land blijft. Semper Dominus. De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland. Dr. Abraham Kuyper. Den 29s,en October 1837 te Maassluis geboren, wordt Dr. Abraham Kuyper Dinsdag zeventig jaar. Wie hem, als ik, nog dezer dagen persoonlijk heeft ontmoet; wie zelfs maar alleen gezien heeft zijn jongste portretten met den Caesarskop op de breede schouders; wie daarbij ook kennis gemaakt heeft met zijn laatste boek: Om de oude wereldzee, heeft den indruk, dat bij dezen zeventigjarige van seniele aftakeling nog in geenerlei opzicht sprake is. Maar zelfs bij 'n kracht-mensch als hij, bij wien nog niets aan öp-zijn doet denken, éér alles de verwachting wekt van nog-jaren-meekunnen, verbindt zich toch aan het feit van zijn nu-zeventigjaren-zijn de weemoedige gedachte aan het naderen van den nacht, waarin niemand werken kan. En als dan zoo iemand een werker is geweest en nog is als Dr. Kuyper, kunt gij aan zooveel energie niet onthouden uw bewondering. Die bewondering zal zeker geen zijner landgenooten Dr. Kuyper op zijn zeventigsten verjaardag onthouden. Zeker, hij die zich mag verheugen in de sympathie van een groot deel zijner medeburgers, weet ook, dat hij aan een ander niet minder groot deel, op zijn zachtst uitgedrukt, min sympathiek is. Niemand wordt onder onze tijdgenooten in Nederland zoo innig geliefd, maar ook zoo hartgrondig gehaat; zoo schier tot adoratie toe vereerd, maar ook zoo diep verguisd; heeft zooveel vrienden, maar ook zooveel vijanden, als hij. En dat kan ook niet anders. Want wel is hij geen militante natuur, maar uit de vastheid van zijn overtuiging en de kracht van zijn machtig willen, om, wat hij als waar kent en voor goed keurt, te verdedigen, door te zetten en wat er zich tegen stelt op zij te dringen, ontsproot bij hem 'n strijdvaardigheid vaak met strijdlust verward. Wij, zijn vrienden, die hem meer van nabij kennen, óók in de wondere teerheid van zijn fijn besnaard gemoedsleven; in zijn veel kunnen dragen en verdragen; in zijn zin tot, als het maar even kan, als er maar geen beginsel bij op het spel staat, toegeven — wij verstaan hoe het zerkdevies van St. Denys: Je porte la palme et je porte la glaive Prêt a la guerre, avide de la trève, waaraan hij eens heeft herinnerd, metterdaad zijn levensdevies zou kunnen wezen. Maar ook verstaan wij, dat, toen hij, opgetreden in een tijd waarin twee wereld- en levensbeschouwingen ten onzent al meer en meer met elkaar in botsing waren gekomen, zich met al de beslistheid van zijn vast karakter aan de ééne zijde had geschaard en, na zich dus midden in den strijd te hebben geworpen, als die strijd al feller ontbrandde, wel meer moest hanteeren het zwaard dan doen wuiven den palm des vredes — wij verstaan, dat hij toen zich wel vele vrienden verwerven, maar ook niet minder vele vijanden maken moest. Toch meen ik niet te veel te zeggen, dat ook bij de laatsten voor zijn energiek optreden en voortwerken admiratie wordt gevonden. Metterdaad is dan ook de werkkracht van dezen werker, naar wat er van te zien was, buitengewoon, en om die kracht zoo te kunnen besteden als hij gedaan heeft, moet men tevens over buitengewone talenten kunnen beschikken. Reeds als student aan de Leidsche Akademie, straks candidaat in de letteren en eindelijk, met een voortreffelijke dissertatie: Joh. Calvini et Joh. a Lasco de Ecclesia Sententiarum inter se compositio, doctor in de theologie — doet hij zich, door zijn beantwoording, in Groningen met goud bekroond, van een prijsvraag over a Lasco, als een noesten en bekwamen werker kennen. Dan, als predikant in de hervormde kerk, een der gevierde kanselredenaars; door zijn uitgave van a Lasco's werken, later door die der Selecta van Junius en Voetius, ook in de oogen der kenners, keurig latinist; door zijn Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid kundig theoloog. Straks als politicus, als partij-organisator ongeëvenaard; als publicist met zijn Standaard, naar het getuigenis van niemand minder dan van den vroegeren hoofdredacteur van De Amsterdammer, den heer J. de Koo, „een onovertroffen voorbeeld voor de Nederlandsche dagbladschrijvers"; als kamerlid, althans in zijn tweede periode, een sieraad voor ieder parlement; als partij-leider, door niemand te vervangen; als minister, krachtig bewindsman, ook in het buitenland geëerd; op kerkelijk gebied, met zijn Heraut onovertroffen onderwijzer van zijn kerkvolk; met zijn boezemvriend Rutgers, leider in den strijd voor de vrijmaking der kerk; op wetenschappelijk gebied, de geestelijke vader van de Vrije Universiteit en haar bezielde en tal van akadetnisché generaties voor zijn denkbeelden bezielende hoogleeraar. Wie zal, waar hij al dit werk van Dr. Kuyper zich indenkt, hem thans de hulde zijner bewondering niet brengen? De tijden zijn voorbij, waarin de hebbelijkheid, ons Nederlanders door Multatuli verweten, dat „wat uitsteekt moet geknot," ook op Dr. Kuyper haar toepassing vond. Van de energie van dezen werker is zóóveel gezien, dat de lust is vergaan om het snoeimes der afbrekende critiek er zoolang op toe te passen, tot het buitenissige er af gaat. Bij ons, zijn geestverwanten, zijn vrienden, is voor Dr. Kuyper op zijn zeventigsten verjaardag echter nog iets anders dan bewondering voor de energie, waarmee hij tot dusver gewerkt heeft. Wij zijn hem ook dankbaar voor wat hij gewerkt heeft. Voor ons is zijn leven een groot leven. Groot, omdat het beheerscht is door een machtige gedachte. die er eenheid en richting aan geeft en in wier dienst het zich gesteld geeft. En die ééne gedachte is: de religie, de christelijke religie, van wier absoluut karakter hij verzekerd; de gereformeerde religie, van wier zuiverheid boven alle andere vormen van christelijke religie hij overtuigd is, — te handhaven, te bevestigen. Allereerst in het eigen hart, maar dan ook onder ons volk en daar, om in zijn taal te spreken, „op alle terreinen des levens." Een gedachte, niet zoo te verstaan, alsof bij den gewijzigden volkstoestand, een calvinistisch Nederland het doel ware waarop aangestuurd werd; niet alsof de gereformeerde religie aan wie daaraan vreemd is; niet alsof zelfs de christelijke religie, aan wie daar buiten staat, moest worden opgedrongen. Voor het koesteren van zulk een gedachte toch is Dr. Kuyper een te goed kenner van het menscnelijk hart om niet te weten hoe zij vloekt met het intiem element in al wat religie heet: een te goed kenner der historie om niet te weten wat ellende de toepassing van zulk een gedachte gebracht heeft. En al zijn werk doelde er dan ook alleen op, om. met handhaving van het christelijk karakter van ons volk, ook in de wetgeving, — in de vrije school en de vrije kerk, in den vrijen burgerstaat, — voor de belijders der gereformeerde religie een terrein te scheppen, waarop zij zich onbelemmerd kunnen bewegen, even onbelemmerd als dit voor zich zelf begeeren de belijders van de christelijke religie in anderen vorm, ja ook, de beleiders van wat voor hèm valsche religie is. En dit nu heeft hem strijd gekost. Een strijd, dien hij niet onder ons volk heeft gesticht, maar dien hij, als den strijd tusschen de tweeërlei wereld- 22 en levensbeschouwing, waarover ik hierboven reeds sprak, bij zijn optreden vond. De strijd, die niet alleen in ons land, maar in heel Europa sedert de vorige eeuw wordt gestreden. De strijd tusschen de christelijke en anti-christelijke werelden levensbeschouwing. De strijd van de anti-christelijke wereld- en levensbeschouwing, ontstaan — naar hij zoo uitnemend zag — waarlijk niet alleen en uitsluitend door en uit de groote Fransche revolutie, maar zeer zeker ook door en uit de pantheïstische, straks atheïstische philisophie, die, na Kant, in Duitschland opkwam — tegen het positieve Christendom. Voor dit zijn werk, wat hij gewerkt heeft; voor dezen zijn strijd, dien hij gestreden heeft, zijn wij den zeventig-jarige dankbaar. Dr. W. GEES1NK. Arnhemsche Courant. Heden bereikt Dr. A. Kuyper den 70-jarigen leeftijd, maar van hem is minder dan ooit van iemand waar, dat daarmede de grens des ouderdoms wordt overschreden. Men behoeft slechts het portret van dezen 70-jarige te aanschouwen, dat men juist in de laatste weken overal in tijdschrift en winkelkast kon zien ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste deel zijner reis „om de oude wereldzee", om er van overtuigd te worden, dat hij naar lichaam en naar geest nog een man is met volle levenskracht en levenslust, en allerminst een grijsaard wiens levenstaak kennelijk ten einde neigt. Voor hem allereerst, maar ook voor de velen die in hem vereeren hun bezielden en genialen leider zoowel op het staatkundig terrein als op het gebied van den godsdienst, zijn deze onverzwakte kracht en energie terecht een bron van vreugde, een reden tot dankbaarheid, en een hoop tevens op een zegenrijken arbeid nog gedurende een aantal jaren. En al kunnen wij ook niet in hunne meening deelen, dat Dr. Kuyper's arbeid en streven voor land en volk zegenbrengend is, toch erkennen wij dat hij is een man van buitengewone gaven, een intellectueele reus, een redenaar en schrijver van ongewone begaafdheid, een der grootste Nederlanders van onzen tijd, en als zoodanig ook brengen wij, hoewel op staatkundig gebied zijn felle tegenstanders en bestrijders, hem op dezen dag onze eerbiedige hulde. Deutsche Wochenzeitung für die Niederlande und Belgien, Zum siebzigsten Geburtstag des Minister=Prasidenten a. D. Dr. A. Kuyper. Am 29. October feierte der frühere Minister-Prasident Dr. A. Kuyper seinen 70sten Geburtstag. Nicht nur die klerikale, sondern auch ein Teil der liberalen Presse pries in Leitartikeln die hervorragenden Eigenschaften des Jubilars als organisirender Staatsmann, als Theologe und namentlich als Journalist. Mit Recht. Denn wenn man den Bliek über die lange Reihe noch lebender niederlandischer Staatsmanner gleiten lasst, dann findet man unter ihnen kein einziges so vielseitiges. glanzendes Genie wie Dr. A. Kuyper. So lange er und der Katholik Schaepman in der Zweiten Kammer sassen, wehte ein frischer Wind durch die haufig muffigen Raume, der auch den schwacheren Geistern gute Gedanken zufachelte. Man wusste nicht, was man an Dr. Kuypers Reden mehr bewundern sollte: die klaren Beweisführungen, die wie wuchtige Keulenschlage auf das Haupt des Gegners niedersausten, die feine Satyre, mit der er seinen Gegner aus dem Concept brachte oder die schone, gebundene Form seines Vortrags, die die Massen so sehr packte und begeisterte. ür. Kuyper ist stets ein Freund und Bewunderer Deutschlands gewesen, auch als Minister, ohne jedoch auch nur einen Augenblick den Standpunkt der strikten Neutralitat Hollands aus dem Auge verloren zu haben. Unter seiner Premier-Ministerschatt fand der Besuch der Deutschen Flotte in den Niederlandischen Hafen statt. Wir glaubten damals. vor diesem Besuch warnen zu müssen und unsere ausgesprochenen Vermutungen erwiesen sich als richtig, trotzdem Dr. A. Kuyper im De Standaard versicherte, dass man in der Wilhelmstrasse zu Berlin weit besser über die Sympathien der Niederlander für Deutschland unterrichtet sei, als in der Vrolikstraat. Ungeachtet der Vorwürfe, die ihm seitens eines Teils der liberalen Presse gemacht wurden, weil er Deutschland mehrmals mit einem Besuch bedacht hatte, liess er sich nicht abschrecken, dort verschiedene, namentlich technische Anstalten, zu besuchen und mit eigenen Augen zu schauen, was er im Interesse gleicher Institutionen seines Landes für richtig erachtete. Nachdem Dr. Kuyper als Minister abgetreten war, zog er sich aus dem öffentlichen politischen Leben zurück und begab sich auf Reisen. Was er dabei erschaut und erlebt, hat er in einem, durch die hiesige Presse als sehr fesselnd geschilderten, Werke niedergelegt, denn zu geniessen, ohne mitzuteilen, vermag dieser rastlos arbeitende Geistesheros nicht. Dass dieser gesunde Geist in einem gesunden Körper sitzt, davon zeugt das bliihende Aussehen des Jubilars. Auf diesen breiten Schultern vermag die Last künftiger Staatssorgen noch leicht zu ruhen und in dem machtigen Kopf sitzt Denkkraft genug, um zahlreiche Gegner von ihrer geistigen Minderwertigkeit zu überzeugen. Möge dem Jubilar die körperliche und geistige Kraft noch lange erhalten bleiben zum Wohle seiner Partei, zurZierde der niederlandischen Journalistik! Qe Echo. Dingen van den Dag. Bij den zeventigsten jaardag van Dr. A. Kuyper. Toen tien jaar geleden, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van De Standaard, dat terecht als een feest van haren stichter en eminenten leider werd gevierd, aan Dr. Kuyper in het Paleis voor Volksvlijt een indrukwekkende hulde werd gebracht, als in ons land nauwelijks ooit een Koning was beschoren, toen eindigde de held van heffeest zijn gloedvol, kernachtig en beteekenisvol woord van dank met de bede van Da Co sta: Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén hooger drang drijft zin en ziel, En moog' mij d'adem eer begeven, Eer ik aan dien heil'gen drang ontviel. 'tIs om Gods heiige ordinantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van 's werelds remonstrantiën, Weer vast te zetten, 't volk ten baat.... En daarmede had hij het wijde veld van zijn machtige bemoeienis vrijwel in zijn geheelen omvang aangeduid: Huis, Kerk, School, Staat. De dichter had er ook de Kunst nog aan kunnen toevoegen. Dan waren de regelen nog meer van toepassing op Dr. Kuyper geweest. En dan had men met nóg meer recht kunnen zeggen: dat zijn ongeveer alle de elementen, waaruit het Leven is opgebouwd. Er is een reuzenvermogen aan energie, aan kennis, aan talent, aan belangstelling in de openbare zaak, aan physieke kracht ook voor noodig om dit al met zijn invloed te kunnen omvatten. Om dit alles niet slechts met zijn belangstelling te volgen, doch om er als leider tegenover op te treden. Om ze naar en langs nieuwe banen te voeren. Om ze te doorzijgen van eigen persoonlijkheid; om er, onvergankelijk, het eigen meesterteeken in te stempelen. Het is Dr. Kuyper gegeven geweest om van zijn tijd deze reus te zijn, — nog altijd te zijn, niettegenstaande hij heden den leeftijd heeft bereikt, die zelfs door de Wet, welke uiteraard in dit opzicht de grens zoo wijd mogelijk trekt, als criterium is gesteld van het einde der intellectueele validiteit voor den mensch, en nog wel voor den mensch, die in de rust en stilte der studeercel geest en lichaam kan behoeden tegen al te veel afslijten op den in razende vaart rondsnorrenden slijpsteen van het harde, barre maatschappelijke leven, waar Dr. Kuyper steeds middenin stond. Zeventig jaar te worden; dan nog de stoere werker te zijn als de schrijver van Om de oude Wereldzee-, en daarbij een leven achter zich te hebben van zóó rustelooze bezigheid op zóó velerlei gebied niet alleen, maar tevens op schier elk onderdeel daarvan uit te blinken als de eerste of één der eersten, — dat is bijna iets wonderbaarlijks, en zeer zeker iets zeer gezegends en een bewijs van ongewone superioriteit van geest en gestel. Wij — in zoo menig opzicht andersdenkend dan Dr. Kuyper, maar gelukkig gemaakt met die objectiviteit, welke in staat stelt grootheid en hoogheid te kunnen bewonderen, onverschillig welke haar oorsprong zij of waartoe zij leidt — hadden reeds meermalen, ook in dagen dat allerminst reden was voor het aanslaan van feestklanken, die de eigenaardigheid plegen te hebben van meer welluidend dan gedegen te zijn, de gelegenheid om op deze plaats den respectabelen jubilaris van heden voor te stellen als de Nederlander, die te groot, te kolossaal is om door eigen tijdgenoot geheel te worden overzien. Heeft men wel eens een reuzenstandbeeld van dichtbij bekeken? Van Bismarck bijvoorbeeld vóór het Rijksdaggebouw in Berlijn? Wel, wij kunnen verzekeren, als men er te dicht bij gaat staan, en men bekijkt de détails nauwkeurig, dan stuit men op menige lijn en plooi, die men anders gewenscht zou hebben. En dan wordt men ook gehinderd door allerlei ongerechtigheden, die er op neervielen, omdat het zoo open en bloot staat, onbeschut tegen alles wat er aan grooters en kleiners boven- en rondheen wriemelt. Maar ga nu achteruit, op flinken afstand, zoodat ge het geheel overziet, en de détails wegvloeien in de grootere stoere lijnen; zoodat de gigant in zijn ware, grootsche proporties voor uw oog oprijst en ge niets meer ontwaart van de spatten en vegen, die het duurzame brons bezoedelen, — dan eerst bewondert ge ten volle het indrukwekkende van de grootsche schepping, die de kunstenaar wrocht. Geheel zoo is het nu met een figuur als Dr. Kuyper. Vele zijner landgenooten staan nog te dicht op hem om hem te kunnen omvatten met een appreciatie, los van den door onderdeelen, door bijkomstigheden gewekten indruk; los ook van obsessies, die versterven met het tijdverstrijken. Eerst als hij een historische persoonlijkheid zal zijn geworden; als het bezonken oordeel zal hebben gericht, nadat de maatstaf werd aangelegd, waarmee menschen van zijn grootte moeten worden gemeten, — eerst dan zal de erkenning algemeen worden, dat Dr. Kuyper een Nederlander was, zooals iedere eeuw er slechts een enkelen oplevert. Want men is niet een voorganger, baanbreker, leider op zoo velerlei gebied, en woord, men is dat niet met die voortvarendheid, die onbuigzaamheid en die bewustheid als Dr. Kuyper, zonder zich het voorwerp te maken van veler afgunst, van veler afkéér zelfs. De sporen daarvan vindt men terug in wel al de hoofdmomenten van zijn leven. Als predikant, als leider der antirevolutionairen, als politicus, als overheidspersoon, als journalist, als letterkundige, — in al deze qualiteiten blinkt hij zeer buitengewoon uit; in elk dier hoedanigheden wordt zijn superioriteit door vriend en vijand erkend. Maar ook in elk daarvan vervreemdde hij evenzeer menschen van zich, als hij er tot zijn eeuwige vereerders maakte. Hij was zijn geheele leven door als de beide polen van den magneet, waarvan de een even krachtig aantrekt als de andere afstoot. Figuren als Dr. Kuyper nemen in de waardeering van den tijdgenoot een scherp gemarkeerde plaats in. Zij zijn te opvallend dan dat men met onverschilligheid aan hen zou kunnen voorbijgaan. Men stelt zich partij te hunnen opzichte: pro of contra. Maar ook al behoort men tot de partij van hen, die zich uit politieke, kerkelijke of meer persoonlijke overwegingen, weinig tot zijn persoonlijkheid aangetrokken gevoelen, tóch zal men wèl erkennen, dat het een zeer bijzonder man is, die heden in den Haag zijn zeventigsten jaardag herdenkt. Een man van groote gaven, van onuitputtelijke werkkracht. Een man, die het kapitaal, dat hem aan talent, aan scherpzinnigheid werd geschonken, niet renteloos liet liggen, doch er mede woekerde ten bate van wat in zijn oog is het heil der menschheid, het belang van het vaderland. Dr. Kuyper is er de man niet naar om hem op zijn feestdag een rustigen, kalmen levensavond toe te wenschen. Voor iemand van zijn altijd werkenden geest en zijn krachtig gestel breekt met het zeventigste jaar een nieuwe aera van werkzaamheid aan. In welken levensstaat we hem wellicht nog eens zullen terugvinden is moeielijk te voorzeggen, wijl men daarmede het terrein der onbegrensde mogelijkheden zou komen te betreden. Wenschen wij onzen beroemden landgenoot, wiens faam ver over landen en zeeën gaat, daarom toe, dat hem nog lang de lichaamskracht geschonken blijve om het rijke en veelomvattende programma van zijn levenstaak — niet af te werken, want daarvoor zouden véle menschenlevens noodig zijn; maar dan toch er nog eenige van de nummers van te kunnen uitvoeren, die hem in den zin van de bede van Da Costa het dierbaarst zijn, het naast aan het harte liggen. Eigen Haard. Dr. A. Kuyper, anno aetatis LXX. Ja, het staat er: Anno aetatis LXX. Maar al weten we, dat het zoo is, wie gelooft er zijn oogen? Dr. Kuyper onder de emeriti . . . Maar dat kan immers niet zijn! „Gij, op de lijkbaar?" riep de dichter Schaepman uit bij het verscheiden van zijn vriend Josephus Alberdingk Thijm. Dr. Kuyper, nog bij volle kracht; juist dezer dagen in zijn Om de oude Wereldzee weer getuigenis gevend van ongetemperde en schier ongeëvenaarde energie — hij zou behooren tot hén, wien een onzer zonderlingste Landswetten, zoo zij daartoe in de termen vallen, voorschrijft nu dan ook rust te nemen? Zeggen we niet kwalijk-berustend: „de tijd staat dan toch voor niets". Herinneren we ons liever het weemoedige woord van den Psalmist: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of zoo wij zeer sterk zijn tachtig jaren . . Herinneren we ons ook, dat door dezen nu Zeventigjarige zelf meer dan eens met blijkbare bekoring het beeld geteekend is van den leeftijd: „als de ouderdom daar is": . . Als achter het doffer geworden oog, de vonk van hemelsch licht in onzen oogappel mag glinsteren, dan maakt God ons dien ouden dag zoo heel anders, zoo veelszins rijk, een gestadige verkwikking der ziele„In het Woord zijns Gods dieper ingeleid, meer thuis in zijn heiligheden, de ziel meer aan de stille wateren zijn heils gewend". „Zoo achter den Goeden Herder aan gaande, door zijn stok en door zijn staf vertroost. Inniger in Gods verborgen omgang genietende, zijn zalige gemeenschap minder verre, en langduriger verkeerende in de tente zijner Goddelijke tegenwoordigheid". Waar zoo wordt gesproken, daar is getuurd op de grijsheid. Daar werd de ouderdom gewacht — ingewacht. En zoo Horatius de lievelingsdichter ware óók van dezen „emeritus", en indien het „tempus abire tibi est" ook hem van de lippen kwam, het zou ditmaal niet zijn: „trillend en stokkend bij de moeilijke woorden" en „met bitterheid van klank". Er volgt in Dr. Kuyper's meditatie meer, veel meer nog, dat we hier zouden willen afschrijven. Dit gaat echter niet. Maar het heet er ook: „. . . . Door de zijnen inniger nog geliefd". Neem dat „de zijnen" ruim, in zéér ruimen zin, het mag. Maar wat niet mag, wat eenvoudig niet kan, het is, er hier voorts ook maar één woord meer van te zeggen .. . Onze tijd schrijft geen vaderlandsche geschiedenissen en overzichten van de historie onzer literatuur meer onder den titel „Hollands Roem in kunsten en wetenschappen". Nü ook geen krijgsgeschiedenissen meer: ,,NeêrIands Heldendaden te water en te land". Wij van onzen tijd zijn meer critisch aangelegd. En dat is goed ook. Doch daarom gunnen „dem Verdienste seine Krone" nog wel. En we zijn nog niet te klein geworden „van de schouderen opwaarts", om niet meer over partijmuren heen te kunnen kijken. In dat opzicht is er zelfs vooruitgang. Er is niet zelden gespot over den weg van het ware midden, misschien wel, omdat die weg juist voor niet weinigen zoo moeilijk te vinden is. Eigen Haard is steeds in zijn Levensschetsen en Portretten zijn vaste pad gegaan en dan werd meest ook de kerk „midden in 't dorp" gelaten. Niet de methode van Rembrandt misschien, maar een veilige methode toch. En een methode die ook pas geeft. Gold het hier iets meer dan een „Bijschrift", moest hier een stuk historie — zij het ook maar voorloopige historie — worden gegeven, de vraag zou moeten worden beantwoord: kan men zich het Nederland der laatste veertig jaren (1867— 1907) eigenlijk wel voorstellen zonder Dr. Kuyper ? Van Erasmus is getuigd, dat er in de geschiedenis zijner dagen „een gaping zou komen, bijaldien men zijn persoon daaruit wegnam" — het geldt in zekeren zin van alle mannen van beteekenis, maar geldt het niet in zéér bijzondere mate van den man, die nu den 29 October a.s. zijn zeventigjarigen geboortedag herdenkt? Dr. Kuyper heeft zich eens — en men heeft natuurlijk het zeggen met het bekende korreltje zout op te vatten — een veelschrijver genoemd. En de lijst zijner geschriften heeft ongetwijfeld een on-Hollandsche lengte; de meesten houden hem reeds in 't enkel lezen niet bij. En toch schuilt de beteekenis van dezen publicist en geleerde daarom nog geenszins enkel in zijne werken, van hoeveel aanbelang dan ook. Van Bilderdijk, onzen grooten Bilderdijk, heeft Allard Pierson eens — een weinig paradoxaal, het is zoo, maar toch met juisten kijk — getuigd: „Het leven van Bilderdijk is bij uitnemendheid onbelangrijk. Hij was advocaat — balling — gaf tallooze werken uit — worstelde met allerlei moeilijkheden. — Ziedaar nagenoeg alles. In geen enkele gebeurtenis van gewicht is hij betrokken geweest". Niet geheel billijk. Nu goed. Maar zou ooit iemand ter wereld, ook al sprak hij enkel „als tot verstandigen", één oogenblik hetzelfde van Dr. Kuyper beweren? De goede Brunswijkers, vertelt Bilderdijk zelf, natuurlijkerwijze met een beetje voldoening, spraken wel van hem als Herr B. der Mahler, of Herr B. der Mathematicus, Herr B. der Gelehrte, etc. Of er onder al die brave Brunswijkers niet af en toe iemand geloopen heeft, wien de tong dubbelsloeg, valt nu moeilijk meer uit te maken. Maar zeker is het, dat Bilderdijk „om vrij van disputen te blijven", gewoonlijk maar verkoos „der Mahler' te zijn. Dr. Kuyper — tegenover eigen landgenooten beleefder natuurlijk — is „de disputen" wel iets minder uit den weg gegaan. Als journalist heeft hij ook de onnaspeurlijkste bladen en bladekens trouw te woord gestaan. En dit wel, naar het getuigenis van een zijner eminentste collega's, den heer Charles Boissevain van 't Handelsblad, iemand die het kon weten — beperkt als juist deze zich meest heeft tot enkel zuiver journalistieken arbeid van-dag-tot-dag — als „meester op alle wapenen". En kon Kuyper het met zijn Standaard niet af — want Eer is teer, en meer van die leuzen — dan liet hij even „eigen spul" voorkomen, en reed uit, in eigen persoon de perden mennend. Dat hij zoo reeds „dagwerk"'had, zal niemand ontkennen. Doch een hoogleeraar — een hoogleeraar aan de Vrije Universiteit niet het minst blijft al evenmin vrij van disputen. En Bilderdijk, die ze dan te Brunswijk uit den weg ging, maar later wel iets minder, zou het kunnen getuigen, dat geeft vaak haken en oogen. De schrijver van de Revisie der Revisie-legenden, van Strikt genomen, van Ex ungue Leonem etc. heeft het ervaren, hoe ongezellig, ja bepaald verdrietig, het is — „hier in Denemarken'', zou Hamlet zeggen — als men toevallig iets beter ingelicht is over de dingen dan zijn interpellant. Maar zal men zich derhalve van den domme houden? Neen, wie mettertijd rectorale vertoogen schreef als Calvinisme en Kunst, De verflauwing der grenzen, Evolutie, etc.; wie monumentale studiën gaf als Evoto Dordraceno, De gemeene Gratie-, wie een Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid (eerstdaags nu in tweeden druk zelfs) het licht deed zien, mocht belangstellenden, die in een detail-quaestie faalden, toch ook wel even in de gauwigheid van bescheid dienen. En nu is Dr. Kuyper — getuige de oprichting zijner Vrije Universiteit — altijd bijzonder gesteld geweest op een bomvrije studeerkamer, en heeft hij belangstelling getoond zelfs in miniatuur-dito's — maar kan de bewering staande worden gehouden, dat niet ook buiten de studoirs ofte museums, als men in de 17de eeuw zei, de invloed van zijn arbeid zich heeft doen gevoelen? Want was Bilderdijk, naar het Brunswijksche testimonium dan, Mahler en Malthematicus, Dr. Kuyper had — en ook nu constateeren we weer slechts — en niemand te nagesproken, vaak niet enkel theoloog, maar ook literator en jurist tevens te wezen. Toen er het vorig jaar — nauwelijks met één voet terug uit allerlei herbergzame en onherbergzame oorden — hier te lande voor plechtige en plichtige Bilderdijk-herdenking naar een redenaar van eenig gezag w?rd omgezien, klopte men aanstonds bij den oud-Minister van Binnenlandsche Zaken aan. Want zelfs wie met onze waardige Betje Wolf — die moest je toch eigenlijk eens over den „Jarige" kunnen hooren, zooals ze het „Daags na 't feest" over Kant had — zelfs wie met de waardige Dominee's juffrouw zich „Lam-Mennist" in de politiek-van-den-dag bekent, zal daarom nog niet de verdiensten van Dr. Kuyper als lid der Staten-Generaal en Minister des Konings over het hoofd willen zien. Schrijvers van politieke overzichten in De Gids als wijlen Prof. Buys hebben we voorloopig niet meer. Maar wie herinnert zich niet, hoe diezelfde Buys nu al weer twintig jaar en langer geleden, over het Kamerlid voor Gouda schreef! Hoe hij den publicist in Dr. K. prees, al wist hij hem geestig te plagen met z'n kennis in de perfectie van veelbelovende kiesdistricten, met zijn: Daar zit visch! En in de Kamer zelf! Als ooit iemand zich daar een positie heeft moeten veroveren dan was het Dr. K. In Groen van Prinsterer zag men dan toch een veldheer, zij het ook zonder leger. Maar aan Dr. K's. geloofsbrieven kende men in den beginne vooral niet meer waarde toe, dan aan die van een hardnekkig zwijgenden afgevaardigde uit een of ander koddig district ergens in een uithoek des lands. Wie dacht er in ernst aan met hem te gaan debatteeren? Doch het Lid voor Tergouw kreeg de heeren toch al gauw aan t praten. Aan 't tegenpraten eerst. Straks aan het waardeeren ook, om inhoud _ en vorm. De oude heer Heemskerk voorop. Dat was het moeilijk begin, dat weinigen meer heugt. Maar minister Kuyper staat ons allen beter voor den geest... „Het oordeel over den prediker der antithese en antirevolutionairen generaal der coalitie" — schreef nog onlangs het critische tijdschrift Van onzen tijd — „ons oordeel over Dr. Kuyper als staatsman is eenstemmig bewonderend. Wij meenen, dat zelfs Thijm het volgende dankbaar zou hebben moeten erkennen. Het machtige getuigen en schoone belijden in het openbaar van dezen grooten Calvinist is van onberekenbaarhooge zedelijke waarde voor de leerstellig christelijke, en in zoover ook voor de Katholieke beschaving in ons vaderland geweest. Ik bedoel vooral zijn principieele verdediging van de Hooger Onderwijswet, een verdediging, die een moderne apologie van het dogmatische Christendom geweest is ten aanhooren van heel de Nederlandsche natie tegenover de niet-belijdende wetenschap. Daargelaten de staatkundige waarde, welker beoordeeling beter aan politici voegt, durven wij wel verklaren, dat de bedoelde parlements-redevoeringen van Dr. Kuyper prachtige momenten mogen heeten in de Christelijke kuituur historie van ons volk en onzen tijd. Momenten die verdiend hadden in het Parlement zelf door een Roomsch redenaar als wijlen Schaepman met een vorstelijke improvisatie gevierd te worden... Waar het soms satyrisch accent van den een de gevoeligheid van andersdenkenden te zeer prikkelde, daar had de gulle ironie van den ander waarschijnlijk veel kleine en wrange wraak voorkomen. Dit heeft zoo niet mogen zijn. Wij hebben Schaepman verloren, doch wij gaan fier op den grooten christen-staatsman, die in Dr. Kuyper ons bleef." Zouden nu waarlijk zij onder onze medeburgers, die meenden Dr. K. juist als c/*nsfe«-staatsman te moeten weerstaan, dit oordeel ook niet voor hun rekening willen nemen, gedachtig, al was het b.v. alleen aan wat de Minister deed voor ons technisch onderwijs en voor zoo menig algemeen landsbelang? Wij weigeren het te gelooven. Blijvende ondankbaarheid was nimmer een kenmerk van het Nederlandsche volk. En voorts: verkiezings-argumenten zijn wel eens argumenten enkel voor verkiezingen. Zelfs de lommerdsman geeft er, verzekert men ons, maar een schijntje op. Ook is het waardeerende „Herr, Organist, wo du nich bist..dat de geachte afgevaardigde (destijds) van Leiden, Prof. van der Vlugt, eens den Minister van Binnenlandsche Zaken in de Kamer toeriep, toch wel iets meer nog gebleken dan enkel een hoffelijkheid van een hoffelijk en geestig man. We zijn nu al weer een jaar of wat verder in den tijd... En lees voorts in onze dagen eens het oordeel der Historie over den grooten staatsman Thorbecke en dat der hem niet genegen conservatieve pers vlak na den „val" van zijn eerste Ministerie. Vondel schreef, naar Vossius' zeggen: „voor de eeuwigheid." Dat mag Hollandsche partij-pers slechts zeldzaam geschieden. In de Zeventiende Eeuw vierde Amsterdam zijn grootburgers. Wie denkt niet aan onzen voortreffelijken Michiel Adriaensz. de Ruyter? Wij voor ons, aan ons past het wel allerminst hier brieven van adeldom uit te reiken. Zelfs geen poorterlijke. Men spreekt in onzen tijd veel van „Groot Nederland." Ons land wordt er feitelijk niet kleiner door, maar niet grooter toch ook. Door eigenmachtige annexatie, zelfs maar enkel op het papier, wordt een land maar zelden grooter en beter. Maar waar een land niet buiten kan — het zijn zijngroote mannen. Mannen, die zeker tot een partij behooren; doch daarom geenszins enkel van een partij. Groote mannen behooren geheel het volk. Want om „land en luyd al te samen'' is het ook hun slechts te doen. Zoo de standaard van het nationale leven te zeer daalt, of onzichtbaar wordt voor het oog, richt zich de natie aan hen weer op! Voor eigen huis, eigen land, eigen historie, eigen verleden, eigen toekomst hief ook Eigen Haard steeds de schoone leuze op. „Voor souvereiniteit in eigen kring'' naar Calvinistisch bedoelen, wierp ook Dr. K. nu bijna dertig jaar geleden bij de opening der Vrije Universiteit in het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam zijn zwaard in de schaal. „Is dan het Christendom ook in uw oog historisch niet een te imposant, een te majestueus, een te heilig verschijnsel geweest, om smadelijk ineen te zinken en om te vallen zonder eer? Of is er dan geen Noblesse oblige meer? En mocht een banier, als we van Golgotha meedroegen, dan ooit in 's vijands handen vallen, zoolang niet het uiterste was beproefd, nog één pijl onverschoten bleef, en er nog een lijfgarde, hoe klein ook, van dien door Golgotha gekroonde op deze erve leeft?" Dat is de roode draad, dat het heilig begeeren, hetwelk nu, in onverdroten strijd, in bange worsteling, soms in stille victorie toch ook, straks veertig jaren door het leven van den nu Zeventigjarige loopt... Hier voegt ons enkel een eerbiedige groet. Van allen. Voor allen. En dezen voor Eigen Haard hier te mogen vertolken, is den schrijver dezer korte en uiteraard onvolledige notities geen geringe eere geweest. J. POSTMUS. Enkhuizer Courant. Grijze liên! Zullen wij daaronder ook moeten rekenen den jongen zeventigjarige, die Dinsdag 1.1. onder zoo groote belangstelling zijn verjaardag vierde? Is het noodig te zeggen, dat wij Dr. Kuyper bedoelen? Dr. Kuyper is een buitengewoon man, als staatsman, als wijsgeer, als partijformeerder, maar zijne grootste qualiteiten heeft hij naar onze bescheiden meening als theoloog en als journalist. Als journalist heeft hij vooral in Nederland nooit zijns gelijke gehad; zelfs de Koo in den besten tijd van zijn redacteurschap van de Groene Amsterdammer, moest voor hem de vlag strijken. En zijne theologische geschriften zijn zelfs voor hem, die op een ander standpunt staat, een genot om te lezen. Het zal van ons zeker niet gevergd worden, hem als staatsman te eeren. Maar dat neemt toch niet weg, dat wij volkomen erkennen, dat het slechts aan een man van buitengewone gaven, aan eene geniale natuur, kan gelukken, detv 23 reuzentoer te volbrengen roomschen en orthodoxe protestanten, zoo fel tegenover elkaar staande elementen, onder te brengen in hetzelfde partijverband. En wat er bovenal van dezen man uitging, is kracht, zelfbewuste kracht. Toen hij in 1874 de Kamer inkwam, en daar zag hoe al zijne kracht verlamd werd, doordat hij niets achter zich had in den lande, legde hij reeds in 1877 zijn mandaat neder, om niet terug te komen vóór hij eene partij geformeerd had. En na daaraan 17 jaar te hebben gearbeid, kwam hij in 1894 in de Kamer terug. Dit enkele feit verraadt eene kracht, waarover slechts het genie beschikt. Wel mocht Dr. Kuyper tot de honderden, die Dinsdag 1.1. tot hem kwamen om hunne gelukwenschen aan te bieden, eene vergelijking maken tusschen zijn 70sten verjaardag en dien van Groen van Prinsterer; wel mocht hij dien kleinen kring van toen zetten tegenover den grooten kring van thans, het was de hem toekomende eere, het was de gerechte juichkreet over de stichting van de consolideering van de anti-revolutionaire partij. En de eer hem uit eigen partij gebracht, is ons eerder te klein dan te groot. Ook hier is kleine jalouzie, wij zeggen niet op den verjaardag zeiven, maar vroeger en later wel eens oorzaak geweest van het meten met zeer kleine mate. Dr. Kuyper is een groot man, daar gaat niets van af. Wij zeggen het Prof. Woltjer volmondig na, dat te ont kennen kan alleen de meest felle partijdigheid. Maar de hoogleeraar Voegde er aan toe: Alleen laffe vleierij kan ontkennen, dat deze hoogstaande figuur vrij is van gebreken. Welnu, dat is geen onzer, en zelfs de grootste ontkomt daaraan niet. En dit overwegende kunnen wij zonder eenige onoprechtheid verklaren, dat wij hem nog vele dagen toewenschen in het land, dat de Heere God hem geven zal, dat naar zijn eigen wensch, hem de rust moge geschonken worden, om nog eens op zijn gemak een bijbelboek te bewerken, dat die ruste onzer litteratuur ten goede moge komen. En dat kwam ze reeds. Wij behooren tot hen, die zich gehaast hebben Dr. Kuyper's reisverhaal „Om de oude Wereldzee" te lezen, en wij hebben genoten. Het zou inderdaad jammer zijn, als het tweede deel van dit boek langer uitbleef dan zoovelen wenschen, als geene gelegenheid werd geschonken aan dezen reisbeschrijver van den allereersten rang, om nieuwe indrukken op te doen. Daarom bezweren wij Nederland dit onheil te verhoeden; reeds daarom, om van andere redenen niet te spreken, heeft het ervoor te waken, dat deze groote litterator niet door staatsmansbezigheden aan zoo groote taak onttrokken wordt. Den grooten journalist Dr. A. Kuyper wordt alle hulde gebracht door het kleine journalistje PRINS JORIS. De Globe. Dr. A. Kuyper. Wie is de grootste Nederlander van onzen tijd? Als wij op die vraag antwoorden : Dr. Kuyper, zijn wij zeker, een storm van protest te verwekken; want de haat, die Dr. Kuyper door een deel van ons volk wordt toegedragen is, zoo mogelijk, nog feller, dan de vereering warm is, die hij bij een ander deel van ons volk vindt. Maar men trachte zelf eens een antwoord te vinden op die vraag! Dan zal men zien, hoe telkens de figuur van Dr. Kuyper op den voorgrond treedt en alle andere overschaduwt door de veelzijdigheid zijner beteekenis. Vereering mag zeker niet blind maken voor fouten, maar veel minder nog mag haat het doen voor de groote. eigenschappen van die niet al te talrijke Nederlanders, welke door hunne groote gaven ons land en onzen tijd tot eer strekken. Bij het portret van dezen thans 70-jarige enkele korte aanstippingen uit zijn levensloop. Dr. Kuyper werd 29 October 1837 te Maassluis als zoon van een predikant geboren; hij studeerde te Leiden en helde aanvankelijk over tot de moderne richting op godsdienstig gebied, die aan de Leidsche Universiteit den toon aangaf. Hij zelf zegt van zijn godsdienstig geloof iri die dagen: „Het had geen diepte van wortel geschoten in mijn onbekeerd, zichzelfzoekend gemoed en moest dus wel verdorren toen het aan de verzengende hitte van den twijfelgeest werd blootgesteld. Ik zal niet zeggen, dat ik ooit tot positivisme of ongodisterij verviel, maar van den ouden schat behield ik niets!" Drie gebeurtenissen in zijn leven oefenden daarna een overweldigenden invloed uit op zijn geestesrichting. Prof. de Vries vestigde zijne aandacht op eene door de Groningsche Universiteit uitgeschreven prijsvraag over het Kerkelijk Vraagstuk, gelijk dit in de dagen der Hervorming door Calvijn en a Lasco was opgelost. De prijsvraag trok hem aan; Calvijn's werken waren gemakkelijk te bekomen, maar van de werken van a Lasco was noch in de bibliotheek te Leiden, noch te Utrecht, Groningen of 's Gravenhage iets te vinden; zelfs de grootste Europeesche bibliotheken bleken van die werken zoo goed als niets te bezitten. Reeds wilde hij het plan laten varen, toen hij, als door een wonder, bij den vader van prof. De Vries de meeste van die werken ontdekte. Die onverwachte hulp blijkt een zeer diepen indruk te hebben gemaakt. De prijsvraag werd beantwoord, en het antwoord dat met goud bekroond werd, werd tevens het proefschrift, waarop de toen 25-jarige student tot doctor in de godgeleerdheid promoveerde. De tweede gebeurtenis, waaraan Dr. Kuyper zelf een overwegenden invloed op zijn geestesleven toeschrijft, was het lezen van een Engelschen roman van miss Yonge, getiteld: De Erfgenaam van Redcliffe, die den diepsten indruk op hem maakte- En de derde gebeurtenis was de ontmoeting met een deel zijner gemeenteleden in de eerste plaats, waar hij, in 1863, als predikant was beroepen: Beesd. „Dat waren — aldus beschreef Dr. Kuyper het zelf — een stuk of wat kitteloorige, hoogmoedige zonderlingen, „die het eiken dominé lastig maakten", en bovendien meerendeels van zoo onbeduidende maatschappelijke positie, dat men het best deed zich niet aan hen te storen en evenals vorige predikanten voor hen uit den weg te gaan. Intusschen, daartoe kon ik niet besluiten, en met een bevend hart, zooals een jong predikant zulke vuurtjes tegengaat, klopte ik, op den gang van mijn huisbezoek, ook bij die „fijne'' dweepende lieden aan. Ik werd er verre van innemend ontvangen. Men had wel van de buitenwacht gehoord, dat mijn orthodoxie nog in de geboorte stak, en minder den mensch, dan den waardigheidsbekleeder van een hun niet genegen kerk in mij ziende, zette men zich tegen mij in verweer. Toch stieten deze eenvoudige, zij het ook ietwat geprikkelde zielen, mij niet af. Hier, dat voelde ik, zat ten minste de sleur niet. Hier sprak een overtuiging. Hier had men nog wat rijker voorraad voor het gesprek dan over „mooi weer", en over „dat die ziek was" en „die zijn knecht was weggezonden". Hier was belangstelling in een geestelijke orde van zaken. Bovendien, er was kennis. Ik kon mij met mijn povere bijbelkennis, die ik aan de i Academie opdeed, niet met deze eenvoudige lieden meten. En niet alleen bijbelkennis was er, maar ook kennis van een goedgeordende wereldbeschouwing, zij 't ook naar oudgereformeerden trant". Spoedig ging de roep van hem uit als van een buitengewoon begaafd kanselredenaar, zoodat hij in 1867 een beroep kreeg naar Utrecht en in 1869 naar Amsterdam. Hier vooral bond hij den strijd aan tegen wat hij noemde den Synodalen sleur in de Kerk; de herinnering aan die dagen van groote agitatie leeft nog voort. In die dagen ook nam hij de leiding op zich van De Heraut en werd De Standaard opgericht, waarvan hij niet hoofdredacteur werd in den gewonen zin, maar, zooals hij zelf zegt. „de leiding der hoofdartikelen" op zich nam. Wat hij als kanselredenaar getoond had te zijn: een man van groote begaafdheid, bleek hij ook te zijn als journalist. Uitgebreidheid van kennis, scherpte van blik, slagvaardigheid, zeggingskracht, alles maakte hem tot een journalist bij uitnemendheid en dat is hij gebleven tot op dezen dag. Zijne overtuiging, dat het Kerkelijk leven als een zuurdesem heel het maatschappelijk leven behoort te doortrekken, maakte hem tot een der ijverigste medestanders van Groen van Prinsterer, die de aanvankelijk geminachte en zwakke anti-revolutionaire partij had gesticht en Dr. Kuyper aanwees als den eenige, die zijn werk kon voortzetten. Hoe hij dit heeft gedaan, met hoe taaie volharding hij de kleine partij tot een der toongevende in het land heeft gemaakt, het ligt versch in het geheugen bij ieder, die het leven van onzen tijd ook maar eenigszins meeleeft. Wij, die hier slechts even de hoofdmomenten in Dr. Kuyper's leven kunnen aanstippen, herinneren hier nog slechts aan zijn optreden als lid der Tweede Kamer, waarvoor hij het predikambt te Amsterdam moest neerleggen; aan zijne stichting van de Vrije Universiteit, waarbij hij zelf het Hoogleeraarsambt aanvaardde, en eindelijk aan zijne benoeming tot minister van binnenlandsche zaken en hoofd van het Kabinet, eene waardigheid, die hij slechts ééne periode van vier jaren heeft bekleed. Na zijn aftreden als minister onttrok hij zich een tijdlang aan alle werkzaamheden, om een reis door Klein-Azië en het noorden van Afrika te maken, waarvan hij de indrukken heeft nedergelegd in het nu pas verschenen werk „Om de Oude Wereldzee", een boek, dat opnieuw vriend en vijand verbaasd doet staan over de veelomvattende kennis, die er aan ten grondslag ligt. In den dagelijkschen omgang is Dr. Kuyper een man van groote beminnelijkheid; de eenvoudigste wordt even gemakkelijk tot hem toegelaten als de hoogst geplaatste en schoon zijne veelomvattende werkzaamheid hem niet vergunt, zich met beuzelarijen bezig te houden, is geen onderwerp hem toch te gering om er kennis van te nemen en dit met een belangstelling, die hem diep tot het hart der zaak doet doordringen en er hem alle bijzonderheden van doet begrijpen en onthouden. Menigen vakman verbaast hij door de détailkennis van zaken, die men meenen zou, dat geheel buiten zijn gezichtskring moesten liggen. Door zijne volgelingen — en hij telt er bij tienduizenden — wordt Dr. Kuyper bijna afgodisch vereerd; onder zijne partijgenooten zijn er, die noode het overwicht, dat hij heeft, dulden, maar die zijne meerderheid niet kunnen ontkennen en hem ontzien. Dr. Kuyper is zeker geen man, die uitsluitend vrienden en vereerders hebben kan, maar wel is hij een man, op wien elk Nederlander trotsch mag zijn, hem tot zijn tijd- en landgenooten te mogen rekenen. Haagsche Courant. Een 70=jarige. Ons land is niet rijk aan groote mannen; althans in de staatkunde niet. Sinds Nederland naar den tweeden rang onder de mogendheden terugging en dus zijn beteekenis en invloed in de wereldpolitiek verloor, ging ook het politieke ras achteruit; onze staatslieden werden ook tweede-rangs. Zien wij terug op onze staatkundige geschiedenis der afgeloopen halve eeuw, dan vinden wij daarin slechts twee mannen van beteekenis, wier invloed op den loop der ontwikkeling van onze volkstoestanden boven het gewone uitsteekt. De een was Mr. Jan Rudolph Thorbecke, die, met de macht zijner stalen overtuiging en onwrikbare zelfstandigheid, na de gebeurtenissen van 1848 het Nederlandsche staatsbestuur leidde langs de lijn der vrijzinnige ontwikkeling. De ander is hij, die op 29 dezer, weer aan't hoofd zijner partij opgetreden, zijn 70ste jaar hoopt te voleindigen: Dr. Abraham Kuyper. In latere jaren, als ook hij tot zijn vaderen zal zijn vergaderd en de uitwerking van wat hij deed zal zijn na te gaan — als blijken zal of wat zijn organiseerend talent en magnetiseerende invloed tot-stand-brachten aan zijn levende persoon gebonden was, dan wel blijvend zal zijn ook onder de leiding van meer alledaagsche leerlingen des meesters — in latere jaren eerst zal de staatkundige geschiedschrijver kunnen oordeelen over de beteekenis van Dr. Kuyper's optreden voor de historie van Nederland. Eerst dan zal 't oogenblik zijn om te beslissen, of hij in de juiste beteekenis van dat woord een groot man was voor zijn vaderland. Tijdgenooten, die de gebeurtenissen medemaken, zonder haar onderling verband te kunnen overzien, geven ook te veel hun aandacht aan persoonlijke, vaak zelfs nietige bijzonderheden. Te veel belangen oefenen bij hen invloed uit, dan dat zij een levenden tijdgenoot onpartijdig zouden kunnen beoordeelen. Wangunst, eigenbelang, kortzichtigheid, allerlei menschelijke hartstochten en gebreken beletten, den levende objectief te beoordeelen. Naarmate geestverwanten meer dwepen met hun machtigen leider, is er bij de tegenstanders te meer reden om den geduchten aanvoerder hunner tegenpartij, zoo al niet te haten, dan toch neer te halen in de oogen der menigte, teneinde zoo mogelijk zijn gevreesden invloed te minderen of te knakken. Gelijk naar de Fransche zegswijze niemand een groot man is voor zijn kamerdienaar, zoo is er ook zelden of nooit een groot man voor zijn tijdgenooten; althans niet in de staatkunde. Of Dr. Kuyper er later toe zal gerekend worden — niet aan ons om 't thans te bepalen. Eerst van den top van den berg overziet men het omringende land. Wie opklimt naar de spits heeft te veel aandacht noodig voor de steenen op zijn pad. Maar een eminent man is deze 70-jarige onbetwistbaar. Eminent. Dat is: uitstekende boven zijn omgeving. En uitstekend te hooger, als een relatieve kolos, naarmate die omgeving kleiner is. Gelijk Cicero zeide van den grooten Griekschen redenaar: „Demosthenes eminet inter omnes" — zoo geldt 't ook van dezen forschen, doorzettenden, krachtigen man, die met ijzeren wilskracht is voortgegaan op zijn weg, hier en daar neerwerpend wat hem weerstond, steeds op het doel af dat hij zich gesteld had: hij steekt uit onder allen. Gij moogt hem bewonderen en vereeren als een man Gods, die zijn volk aanvoert en leidt op den weg des heils — of wel gij moogt hem vreezen of verfoeien als een, die, naar uwe innige overtuiging, land en volk ten verderve voert — ontkennen zult gij nooit, dat hij er een is, die uitsteekt boven zijn tijdgenooten, een zeldzaam man, een figuur van machtige beteekenis voor onzen tijd. Wat Groen van Prinsterer filosofisch en wetenschappelijk had voorbereid, maar niet in daden vermocht om te zetten voor het praktische leven, dat heeft zijn leerling Kuyper tot stand gebracht: hij heeft in zijn volk de geestdrift voor het anti-revolutionaire beginsel gewekt en gekweekt; hij heeft de scharen der mannen-broeders georganiseerd en opgevoed tot een macht in den Staat; hij heeft aan de beginselen, in Groen's geschriften neergelegd, leven ingeblazen; hij heeft de anti-revolutie van een program gemaakt tot een krachtig levende partij, waarmede rekening is te houden in het staatsleven van onzen tijd. „Heel het volk — zoo schreef in 1905 de heer H. de Wilde in zijn geschrift over Dr. Kuyper — moest en zou begrijpen den hoogen ernst van de vraagstukken, die door den geest der eeuw, waartegen reeds in 1823 Da Costa zijn bezwaren had ingebracht, aan de orde waren gesteld. Dat was zijn levenstaak". Zie dezen leider te midden zijner Deputaten. Enkele dagen tevoren hebben de bondgenooten in Schiedam hem voor heel de wereld op 't grievendst uitgestooten. Op het oogenblik dat een der grootste vraagstukken van onze dagen in de Kamer aan de orde staat te komen en men zich in een ander land reppen zou, voor het eminente hoofd van een der machtigste partijgroepen een plaats in de Vertegenwoordiging open te maken, valt er onverwachts zulk een plaats vrij. Maar de bondgenooten zoeken binnenskamers naar kleinzielige middelen om hem er buiten te schuiven en schromen daartoe zelfs het gevaar van verdeeldheid in eigen kring niet. Voor het eminente hoofd wordt een ander geschoven, en laat zich een ander schuiven, die — hoe bekwaam ook — noch om zijn invloed, noch om zijn gezag in de schaduw des leiders staan kan. Grievend voor den man, die de anderen heeft gemaakt tot wat zij zijn. Grievend ook, omdat men in de tegenpartij juicht over zijn vernedering. Maar hij-zelf ... hij verkropt den smaad, hem aangedaan — hij laat even gevoelen, dat 't hem pijnde — maar dan is hij tegelijk zichzelven meester en, getrouw aan de discipline die hij zelf er in bracht, beveelt hij zijn getrouwen in 't district, op den bondgenoot hun stemmen uit te brengen. Nog echter is de stembus voor den finalen strijd in het district niet gesloten, of uit de vergadering der Deputaten komt hij als de met bijna algemeene stemmen uitverkoren leidsman zijner partij te voorschijn. Tevergeefs heeft hij, willende oogsten van den akker, dien hij omploegde en bezaaide, zich „op den gemeenen wortel des geloofs" verbonden met de partij der mannen met dubbele namen, van wie hij zich eenmaal afwendde, toen de conservatieve geest moest uitgedreven en op „Seinpost" de hoofdman dier „jonkerpartij'' werd uitgebannen. Tevergeefs heeft hij zich verbonden met de kerkelijke antipoden der Calvinistische geloofsartikelen. Tevergeefs heeft hij zich den haat van duizenden op den hals gehaald, door de paganisten te stellen tegenover hen, die op den gemeenen geloofswortel „stoelen". Na zijn heerschappij vier jaren te hebben verdragen en van de vruchten van den oogst hun deel te hebben genoten, laten de coalitie-broeders hem toch los, wanende nu wel verder op eigen beenen te kunnen staan. Maar de kolos, eminent „inter omnes", geeft zóó geen kamp. Voor den speldeprik der bondgenooten heeft hij zijn stoot al klaar: zevenhonderd-drie-en-dertig Deputatenstemmen zullen, in concilie, na debat over een der groote vraagpunten, aan de bondgenooten te verstaan geven, dat zij — het anti-revolutionaire christenvolk — hun eminenten leidsman aan de coalitie opleggen. Er is meesterschap in zulk een leiding. Meer dan gewoon talent is er noodig, om zulk een machtigen invloed te doen verwerven. En die ongewone gaven zijn dan ook Dr. Kuyper's deel. Over de macht van het woord beschikt hij in zelden overtroffen mate, met oorspronkelijke vondsten die inslaan. Zijn veelzijdige kennis en de gemakkelijkheid, waarmee hij zich, zij 't dan in algemeenen zin, een onderwerp buiten zijn sfeer eigen maakt, doen hem de meerdere van de meesten zijn. Een scherp verstand doet hem, met zelden falende juistheid, snel een toestand overzien. Zijn menschenkennis leidt hem, en zelden tast hij daarbij mis. Uit zijn predikantentijd heeft hij de zelfbewustheid, die hem tegenover ieder rustig en kalm doet staan en zelfs tegenover de hoogsten met 't gevoel van ietwat boven hen te zijn geplaatst; maar tevens waarborgt die herkomst bij hem een vriendelijke tegemoetkomendheid aan allen, die tot hem gaan, zonder andere hoogheid, dan die van zijn intellectueele meerderheid vanzelve uitgaat. Hij kan een charmeur zijn, maar ook, waar 't hem noodig is, ongenaakbaar voor wien hij meent te moeten neerzetten of afstooten — dan de man van 't portret, dat thans in zijn reisverhaal van „de Oude Wereldzee" is geplaatst. Zijn ontzaglijke kennis op theologisch terrein imponeert zijn mannen-broeders, gelijk zijn veelomvattende kennis op ander gebied en zijn eigene stijl, schitterend en boeiend, ook op den tegenstander hun werking niet missen. Zoo was Dr. Kuyper, van 'teerste oogenblik dat hij in ons Parlement optrad, en daarvóór reeds als de zeldzaam begaafde journalist aan 't hoofd van De Standaard, de geboren leider van zijn partij — de man, die de anti-revolutionairen zou bezielen, als Cromwell de Britsche presbyters, hun voorhoudende: „Bidt en houdt uw kruit droog!". Van waar dat die heerscher niet meer bereikte dan hij vermocht? Van waar dat met vier jaren ministerschap zijn persoonlijk inwerken op onze wetgeving en staatsbestuur — althans naar meniger oordeel — schijnt afgesloten? Ons dunkt dat wij niet mistasten, als wij dit toeschrijven aan het dualisme, dat in zijn staatsmansleven is te bespeuren: aan den strijd tusschen zijn Calvinistisch demokratisch beginsel, dat hem deed optrekken met en voor de „kleine luyden", de mannen van „Patrimonium", en de conservatieven deed uiteenslaan, en de praktijk, die, toen 't Regeeringskasteel kon worden veroverd, hem de hulpe dier onsterfelijke conservatieven deed zoeken, die hem gebruikten, ja, maar met innerlijken tegenzin, wijl zij nooit vergaten of vergaven dat de „mannen met dubbele namen" eenmaal door hem waren uitgewezen. Er is, niettegenstaande de eenheid des Geloofs, zulk een diepe kloof tusschen den conservatieven rechtervleugel der coalitie-armee en de kleine luyden ter linkerzijde, tusschen Jhr. Mr. de Savornin Lohman en A. P. Staalman, dat zelfs Dr. Kuyper met die twee samen niet ploegen kan op den vaderlandschen akker. Zijn organisatie splijt telkenmale, als er conflict komt tusschen de belangen en wenschen van aristoi en demos, van christen-historische conservatieven en christen-democratische luyden, van intellectueelen en massa. En de afhankelijkheid van de roomsch-katholieke groep, met gansch andere idealen en grondstellingen, doet het overige. Dat Dr. Kuyper, niettegenstaande die staatkundige antithese, in de coalitie toch zoodanige macht wist te behouden onder zijn mannen, dat reeds bewijst dus voldoende, welk een man van beteekenis hij is. Ook zij, die het belang van het Nederlandsche volk allerminst gebaat achten door het oplaaien van godsdienst- twisten en door verdeeldheid naar 't kerkgeloof, die — zij 't wellicht niet bedoeld of gewild — uit zijn 30-jarige actie in de staatkunde van ons land voortkwamen, bewonderen daarom in dezen 70-jarige zijn stoere kracht nevens zijn groot talent, zijn ontzaglijke werkkracht op velerlei gebied en de toewijding aan zijn beginselen, waarvoor hij in ruime mate, nevens ongewone vereering zijner geestverwanten, smaad en verguizing te dragen kreeg. En welke ook de gevolgen van zijn arbeid voor het vaderland mogen wezen — de 70-jarige Dr. A. Kuyper staat daar inderdaad als een voorbeeld voor zijn landgenooten. Gelukkig zou het land zijn, waren er meer zulke burgers, van wie gezegd kan worden, dat zij — als hij — zoowel door hun vurigen ijver voor de publieke zaak, als door hun talenten uitsteken boven allen. Het Leven. Bij den 70sten verjaardag van Dr. A. Kuyper. Dinsdag 29 October heeft Dr. Abraham Kuyper zijn zeventigsten verjaardag gevierd. Dat die dag door zijne vereerders en zijne politieke vrienden zou worden aangegrepen om den vereerden leider der anti-revolutionaire partij een groote, grootsche hulde te bewijzen lag voor de hand. Want Dr. Kuyper is een partijhoofd, voor wien iedereen diepen eerbied heeft. Ook zij die niet direkt zijne denkbeelden aanhangen. Als leider zijner partij heeft Dr. Kuyper buitengewone dingen gedaan — hij heeft haar gebracht op een standpunt dat zij, vóór hij zich aan haar hoofd stelde, in de verste verte niet innam. Hij heeft haar een politieke macht bezorgd, die zij vóór zijn optreden niet bezat. Aan Dr. Kuyper zijn de anti-revolutionairen alles verschuldigd. Geen wonder dus dat men hem daarvoor dank en hulde bracht. Maar ook buiten zijn partij geniet Dr. Kuyper groot aanzien. Als staatsman en als publicist. Als schrijver heeft hij grooten invloed uitgeoefend, vooral in zijne vroegere hoedanigheid van hoofdredacteur van het anti-revolutionair partij-orgaan De Standaard, later ook van De Heraut. Doch toen Dr. Kuyper in 1901 als minister optrad legde hij zijne journalistieke funksiën neder. Voorts heeft hij in vlugschriften, periodieken en dergelijke zijne denkbeelden verdedigd, en een aantal letterkundige werken uitgegeven, meest van christelijke strekking. En na het neerleggen van zijn ministers-portefeuille, in 1905, verscheen nog menig met een driestar geteekend stuk in het orgaan, waaraan hij jarenlang een deel zijner beste krachten heeft besteed. Dat zijne werken over godgeleerdheid in de betrokken kringen niet weinig worden gewaardeerd, behoeft hier nauwelijks te worden herinnerd. Immers Dr. Kuyper is van huis uit theoloog. Geboren te Maassluis, koos Dr. Kuyper de loopbaan die ook zijn vader gevolgd had: die van predikant. Hij studeerde te Leiden en werd het eerst voorganger bij de Ned. Herv. gemeente te Beesd (in 1863). Van daar werd hij in 1867 naar Utrecht beroepen, in Augustus 1870 kwam hij naar Amsterdam, waar hij echter reeds in 1874 zijn emeritaat vroeg en verkreeg. In dat jaar werd hij namelijk voor het eerst naar de Tweede Kamer afgevaardigd, gekozen door het kiesdistrikt Gouda; doch reeds bij de eerstvolgende aftreding, in 1877, trok hij zich terug. Twee jaren later verscheen het boek, waarin de beginselen zijner politieke partij werden uiteengezet en toegelicht, en dat na 1879 nog herhaalde malen werd herdrukt: Ons Program. Van dien tijd dateert ook zijn optreden als hoofdredacteur van De Standaard, in welke kwaliteit hij een aantal jaren het voorzitterschap vervulde van den Nederlandschen Journalistenkring — tot in 1901, toen Dr. Kuyper, als leider der oppositie van het gevallen liberale kabinet, als hoofd van het nieuwe ministerie en van het departement van binnenlandsche zaken optrad. Dr. Kuyper was van 1894 tot 1901 nog lid van de Tweede Kamer voor het kiesdistrict Sliedrecht, en van 1880 tot 1901 hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, die door hem werd gesticht en onder zijne leiding tot bloei geraakte. Middelburgsche Courant. „Torenwachter" schrijft: Van paganistisch huldebetoon heb ik weinig vernomen. Onze politieke zeden schijnen dat niet mede te brengen. In Engeland koestert men daaromtrent andere begrippen. Toen Campbell Bannerman eenige jaren geleden zijn 70e" verjaardag vierde, werd hij door Balfour openlijk in het Parlement gehuldigd en liet de oppositiepers ook niet na, hare gelukwenschen den jubilaris aan te bieden. Maar ge zult zeggen: dat gold Bannerman, en hier hebben we Kuyper, een geheel andere figuur dan de bezadigde Engelsche premier. Dat mag zijn, maar toch vind ik het jammer, dat wij de hierboven genoemde Engelsche politieke zeden niet volgen. De partij-strijd in ons klein landje is toch al zóó fel, dat één dag m. i. wel een wapenstilstand kon gesloten worden. Ook omdat Dr. Kuyper's verdiensten zich niet uitsluitend beperken tot het organiseeren van kiezers-armee's, die hij ter overwinning heeft aangevoerd. Ook wie zijn tegenstanders waren en nog zijn, hebben al is het indirect, veel van hem kunnen leeren. Op zoo verschillend gebied strekt zich de onvermoeide werkzaamheid van dezen merkwaardigen man uit, dat niet alleen de Calvinisten van zijn arbeid profijt en nut hebben gehad. Ook de paganisten zijn hem in velerlei opzichten dank schuldig. Hij moge andere beginselen zijn toegedaan, het zou blijk geven van een zeer bekrompen, enge opvatting, dit niet te willen erkennen. Dr. Kuyper is een Nederlander, van wien men over 50 jaar, als de heftige partij-beroeringen en twisten van thans al lang tot het verleden behooren, zal getuigen, dat hij een der meest veelzijdig-ontwikkelde en begaafde mannen van zijn tijd was. De Nederlandsche Spectator. Kuyper. Op 29 October e.k. viert zijn zeventigsten verjaardag Dr. Abraham Kuyper. *) *) Dit feit gaf ons aanleiding Dr. Wagenaar te verzoeken te willen zeggen wat in anti-revolutionaire kringen wordt gedacht van en gevoeld voor den leider der partij, die haar een politieken, godsdienstigen en wetenschappelijken grondslag wist te geven. Zoodoende verkregen wij een meer volledigen blik op dezen merkwaardigen man dan buiten zijne partij zou kunnen worden gegeven. Deze tegen- Niemand zijner tijdgenooten heeft zoo groote liefde gewekt; niemand ook is in breeder kring en inniger gehaat geworden dan hij. Voor allen, die vreemd staan aan wat men in orthodoxe kringen roemt „leven uit het geloof" in God, die een afgevallen menschheid in Christus ter redding aangreep, in Hem centraal zonde en dood overwon, op den Pinksterdag na Jezus' kruisiging en verrijzenis het door Hem vergaderd ware Israël omschiep in de nieuwe menschheid, in wie Jezus voortleeft, en daarin inlijft, wien Hij wil — voor die allen is het leven van Kuyper een raadsel geweest, een revolteerend, een wantrouwen wekkend, een hoogst onsympathiek raadsel. Zij daarentegen, die de kracht eener wedergeboorte uit God hebben ondervonden, verstaan de innerlijkste roerselen van dit machtig leven; zij kregen hem, als ze hem slechts intiem leerden kennen, lief; ook al sloeg hij hun wonden, al verbitterde hun zijn optreden veel levenszoet, en al toornde tegen zijn absolutisme een meer electrische geest. In 1837 in een Hervormde pastorie te Maassluis geboren, speelde de ondernemende knaap straks op Middelburg s kaden, en van '49—'62 was hij eerst gymnasiast, toen student te Leiden. Op de schoolbanken heeft hij nimmer gezeten; een brave vader en een intelligente moeder onderwezen hun kind, totdat hij het voorbereidend en eigenlijk hooger onderwijs kon genieten. Was reizen het ideaal zijner of medestander zal op de politieke persoonlijkheid, gene op den theoloog, een derde op den wetenschappelijken onderzoeker, eenzijdig staren en zoodoende uit het oog verliezen wat ook in dit „individu" de eenheid is van zijn omvangrijken arbeid. Dit is tevens de groote critiek die men op hem en zijn werk wel moet oefenen: zij kunnen zich niet verheffen boven de enge grenzen eener bepaalde partij. Doch binnen die grenzen is het geheel een meesterstuk. (Red Spectator). jeugd en trok hem sterk de zee, eerlang kreeg hij de studie lief, en vonden de professoren De Vries, Fruin en Scholten in hem een dankbaren leerling. Jaren lang leefde de jongeling ver van God, totdat hem „den vinger Gods" deed opmerken een zeer verrassend vinden van de uiterst zeldzame Lasciana, die hem voor zijn eerste studiewerk — het beantwoorden van een prijsvraag over het kerkelijk vraagstuk ten tijde van Calvijn en den Poolschen hervormer a Lasco — onmisbaar waren. Eerlang doorleefde hij die geheimzinnig-machtige ontmoeting met den Absolute, die men in Methodistische kringen „de bekeering" noemt. Hij vond zijn beeld geteekend in Philipp de Morville uit Miss Yonge's fijnen psychologischen roman The heir of Redclyffe, en diens zelfveroordeeling werd de zijne voor God. Na op 20 September 1862 tot theologiae doctor gepromoveerd te zijn, aanvaardde Kuyper het pastoraat over 't kuddeke te Beesd; daar leerde hij in een gezelschap van „malcontenten" — echte „duisterlingen" — een der overblijfselen kennen van het oud-calvinistisch denken en voelen, dat — naar Fruin's beschouwing — eenmaal in de Nederlanden de macht van den opstand en de bezieling tot nieuwe nationale levensontplooiing is geweest. Wat hij bij Calvijn las in prachtig latijn, hoorde hij hier in absoluten vorm naklinken in de bevindelijke „tale Kanaans" dezer „vromen", en de overtuiging van de juistheid en levenskracht van het in de confessie der Gereformeerde Kerken uitgesproken geloof werd sterk in zijn ziel. Hij zag „de stad Gods". Hij zag in haar voorbereiding, ontstaan en ontwikkeling de Pinkstergemeente. Hij zag haar in haar katholieke vorming, in haar Roomsche verbastering, in haar reformatie in de 16de eeuw. Hij zag haar belijden de eeuwige Waarheid. Hij zag dit in een glanspunt ter groote Dordtsche synode; hij zag de lijn der leerontwikkeling steeds zuiverder en scherper getrokken door Voetius, Owen, Comrie. Hij voelde zich geroepen om die lijn door te trekken. In Kuyper ontwaakte de Calvinistische Dogmaticus. Dat is de binnenste Kuyper. 'tWerd zijn innigst begeeren een Gereformeerde Dogmatiek te schrijven. Hij heeft een Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid — een heerlijken granietbouw — gegeven, voor de Dogmatiek in stapels dictaten en in kamerhoogten Heraut-artikelen rijken voorarbeid geboden; doch dit zijn hoogste levensideaal bleef ongerealiseerd. Sedert 10 November 1867, toen Kuyper met zijn intreerede in Utrecht's dom de scharen had verrukt, begon het Nederland der verlichte 19de eeuw het vreemde phenomeen te zien van een machtigen Calvinus-redivivus, die den indruk maakte van hooge wetenschappelijkheid en toch — wat pijnigend raadsel! — de moderne wetenschap wegwierp, en de alleroudste orthodoxie uit de musea te voorschijn haalde en ze als zijn vaste geloofsovertuiging poneerde. Het intellectualisme was juist begonnen zich te vleien met 't nabij-der-verdwijning-zijn van alle geloof aan spoken, daemonen en mirakelen; de schommelbeweging-theorie der volkomen geleidelijke ontwikkeling liet zelfs geen sprongvariaties toe; alle mysteriën des levens werden doorkeken en ontmaskerd; materialistisch zou eerlang alles volkomen zijn verklaard; bijgeloof en dweepzucht hadden, gelukkig! — hun tijd gehad; het gezond verstand genoot reeds 't voorgevoel van een volkomen triumf. Daar trad een jonge man van hoog-wetenschappelijke kracht en geweldige debater-power op en daagde den Geest der Eeuw uit ten kamp op leven en dood. Dit absolute raadsel schokte. Wie was die man? Wat bedoelde hij? Er scheen slechts keuze te wezen tusschen dweper en intrigant . . . Een gevaarlijk man, dat was hij zeker! En die man was een geweldenaar. Hij ontzag niemand en niets. Zijn verbijsterend pogen om de oude Dordtsche leer, werkelijk, zonder eenige verwatering, weer als volle waarheid Gods erkend te zien, was zoo ernstig gemeend, dat hij niet slechts allen het eeuwig oordeel aanzei, die hiertegen principieel ingingen, maar ook allen geloovigen, die zich geestverwant gevoelden met denkers als Schleiermacher of Alexandre Vinet, als „halven" qualificeerde en ze uit de Kerkgemeenschap zetten wou. Kon het anders, dan dat dit optreden wekken moest boos wantrouwen en — innigen haat? Doch het Nederlandsche volksdeel, dat niet slechts den adem van het religieus Réveil had gevoeld en den arbeid der „christelijke vrienden" genoten, maar ook de Afscheiding gewaardeerd en de politieke actie van Groen van Prinsterer toegejuicht had, was rijp geworden voor het woord des Machtigen en sloot zich onvoorwaardelijk in volkomen vertrouwen en met groote liefde bij Kuyper aan. Met zielejubel is vooral sinds 1872, toen hij — naar Amsterdam vertrokken — op politiek terrein den Standaard ophief 'en straks als de Heraut des Konings opriep tot den "Strijd voor de Reformatie der Kerk — Dr. Kuyper begroet door een herlevend Calvinistisch volk. Dit had zich lang gevoeld als een onderliggende, nietige minderheid. Thans voelde 't, dat de Held was opgestaan die den tegenstander stond. Kuyper's, van geest tintelend, van ingehouden kracht trillend, in rijke uitbeelding schitterend woord was een macht tot verweer; het was ook het levensbrood voor de opkomende partij en — altoos voelde oud en jong, dat hij niet boven hen stond als een genadig beschermer, maar vleesch was van hun vleesch en been van hun gebeente; ook sprak altoos zijn woord uit, wat er half-bewust leefde in aller hart. Dat was Kuyper's kracht. Hij sprak uit. wat allen bij zichzelven wisten waarachtig te zijn. Geen nieuwig- heden doceerde hij. Geen autoriteitsgeloof eischte hij voor zijn wetenschap. Hij verklaarde Gods woord; hij toonde de ontwikkeling der eeuwige beginselen in de historie; hij vertolkte altoos de echt-Nederlandsche gedachte; hij bestraalde zijne leerlingen met 't licht van zijn denkkracht en den gloed van zijn geestdrift, als met zonneschijn, waarin zich hun te arme en eenzelvige leven alzijdig ontplooide. De groote gedachte, die Dr. Kuyper poneerde en die hem droeg, heeft hij uitgesproken bij de aanvaarding van de door hem gestichte Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag in het gevleugeld woord: Souvereiniteit in eigen kring. Kuyper zag in het leven onderscheidene kringen en hij zag ze als van een eigen leven bezield. Maatschappij en huisgezin, kerk en school, wetenschap en kunst, dat alles leeft hem, en dat naar eigen, door God ingeschapen levenswet, en roept om een eigenaardig gezag. Dit gezag te erkennen en die levenswet te gehoorzamen, is t geheim der ware vrijheid. Voor die vrijheid heeft Kuyper zijn schitterendste pleidooien gevoerd en, heeft hij eenerzijds de erkenning geëischt voor het gezag der Overheid als de par Dieu, anderzijds handhaafde hij de burgervrijheid my house is my castle! — streed hij voor de vrije School, de Vrije Universiteit en de vrije Kerk en met enorme kracht heeft hij op deze drie terreinen de vrijmaking doorgezet. Kuyper, in zijn denken beheerscht door de idee der electie, is in hart en nieren democraat. Met wat welbehagen sloeg hij in zijn eerste optreden de groote Conservatieve partij uiteen; zooals men met ijzeren hamer een glazen klok in scherven en gruizels slaat. Met wat blijden moed aanvaardde hij 't bondgenootschap met de radicale partij. Bitter teleurgesteld, vermeed hij echter later zorgvuldig alle „democratische klippen", en volbracht straks het kunststuk om, hoe hun verleden hier ook tegen in wrong, de antirevolutionairen van alle nuances saam te smeden tot een hechte coalitie. Deze heeft hem den toegang tot het presidentministerschap geopend. Ware het aan het ministerie-Kuyper gelukt door rijke, uit eigen beginsel afgeleide sociale wetgeving heel het volk aan zich te verplichten, zijn zetel zoude vast zijn gesteld, doch het zwaktepunt van Kuyper als staatsman ligt daarin, dat ook hij het principiëele woord niet te spreken vermocht, dat bij 't licht der H. Schrift den weg ter sociale reformatie wijst. Hierdoor werd de in zijn jeugd assaillante strijder meer en meer de veldoverste, die de positie tracht te behouden. Was de jonge Kuyper de man van de „wigge", de oude Kuyper koos den troffel tot zijn symbool. De man, die vele wonden sloeg, staat naar ralliement. En naar mate de antithese tusschen, wat het Réveil noemde: „Christenen en ongodisten" en die thans tot innige ergernis voor de tusschenschakeeringen gewaagt van „Christenen en paganisten", zich sterker openbaart, met name ook in de tegenstelling van Christelijke en hoog moderne moraal, en ook de dofbrullende wateren opschuimen der revolutionaire strooming, wast de populariteit van den nog krachtigen bewindsman en treedt hij in 't licht van een Zafnath Paaneah, een Behouder des Lands. Daarbij komt, dat — om uit een der fijne meditaties, waarop de zeldzaam-vruchtbare auteur sedert jaren eiken Zondag zijn geloovigen vergast, een beeld te gebruiken — de herfstvrucht uit Kuyper's gaarde fijner en zoeter is dan ooit zijn zomervrucht is geweest. Het te assaillante, soms noodeloos wondende of — zonder erbarmen écraseerende, waaraan de partij-organisator en aanvoerder zich soms bezondigde, treedt terug voor het vriendelijk-waar- deerende van den man, wien — onverbeterlijk optimist die hij is — het zoo zoete vreugd zou zijn het vertrouwen en de liefde te winnen van geheel zijn volk. Kuyper's hart dorst naar sympathie. Opmerkelijk is in zijn leven de sterke behoefte aan vriendschap. Wat heeft hij de groote smart geleden door breuke met vrienden. Van Toorenenbergen, Gunning, Van Ronkel, Hoedemaker, De Savornin Lohman — Kuyper heeft hen liefgehad. Ik heb hem zien schreien, toen de breuke kwam. De onverbreekbare vriendschap met den geleerden Calvinist, Prof. Dr. F. L. Rutgers — in alles een superieur man! — bleef hem een troost; de liefde der jongeren, die hij opkweekte, is hem een weelde, doch ook de waardeering zijner tegenstanders wekt in zijn bij alle vastheid van wil teeder gemoed een bijna kinderlijke vreugd. Doch hetzij smaad of eere, vergoding of verguizing hem ontmoet, hij heeft geleerd klein voor en sterk in zijn God te zijn en — zooals na elke schommeling de magneetnaald rust in het Noorden — na eiken strijd met heel zijn ziel op te gaan in het Soli Deo Gloria, het wachtwoord van Calvijn. Middelburg, 18 October 1907. Dr. L. H. WAGENAAR. Neerlandia. Dr. A. Kuyper. 29 October 1907. Met breed gebaar heft aan, in gedachte omvattend al wat Nederlandsch is buiten ons land, wie over Abraham Kuyper spreekt als Nederlander. Want enkel als zoodanig past het Neerlandia hem te gedenken, nu hij door zijn zeventigsten geboortedag aller aandacht heeft gespannen op zijn groenen ouderdom. Kuyper wekt de herinnering aan die voorvaderen, wier rustelooze ondernemingsgeest het vaderland te klein vond; die uitzwierven naar alle oorden, om de Hollandsche vlag te planten en Hollandsch leven te stekken op uitheemschen grond. Geen factoriën echter stichtte hij, geen kostbare ladingen boegseerde hij huiswaarts; hij is er op uitgegaan den vreemde in, naar Amerika en Vlaanderen, om de gedachte aan stameenheid wakker te roepen of klaarheid te erlangen in de geestelijke en stoffelijke nooden van een stamverwant volk. Waarheen ook het oog daalt, overal vinden wij duidelijke sporen van zijn arbeid. In Zuid-Afrika is hij niet geweest, persoonlijk niet. Maar zijn geest heeft rusteloos meegewerkt en zijn invloed op het leven der Boeren was groot, reeds voor den eersten Vrijheids-Oorlog van Transvaal. Toen deze kwam, hadden de Afrikaners hier te lande geen beter vriend dan hem, al stonden Harting, Spruyt en anderen met hem gelijk. Hij behoorde tot de oprichters en eerste bestuurders der Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging. En toen in 1899 de oorlog uitbarstte met Engeland, toen heeft zijn artikel in de Revue des Deux Mondes: La Crise Sud-Africaine, opzien gebaard over de geheele wereld; in duizenden exemplaren werd het in Fransch, Duitsch, Engelsch en Nederlandsch verspreid. Voor dien oorlog was Dr. Kuyper naar Amerika geweest. Daar had hij getracht President Mac Kinley te bewegen den dreigenden aanval der Britten op de Z.-A. Republiek te beletten. Te vergeefs: Engeland had zich vooraf verzekerd rustig zijn gang te kunnen gaan. Op zijn terugreis heeft hij in Engeland zelf John Morley bezocht, met hetzelfde doel, maar door Chamberlain bedrogen, verklaarde deze, dat er van oorlogsplannen geen woord waar was. Wel stond het geschreven, dat het machtigste volk ter wereld, blindelings geleid door een sluw ondernemend maar gewetenloos man. zich zou werpen op een rustig landelijk volk, maar de poging van Kuyper om dat te verhoeden, blijft daarom niet minder te waardeeren. Minister nog tijdens den oorlog, met heel Nederland lijdende onder de gruwelen der concentratiekampen, stond hij machteloos, evenals wij allen. Tot op een oogenblik hij zijn diensten tot bemiddeling aanbood. Toen volgde Vereeniging en wat dies meer zij. De daad van toen is verleden, maar nog geen geschiedenis. Beoordeelen of zij niet de Engelschen meer heeft gebaat dan de Boeren, kan men nog niet. Men kan nooit met zekerheid zeggen wat zou zijn gebeurd als iets anders niet geschied ware. De Boeren zijn er nog; zij zijn weer tegen het mes opgekruld; met vertrouwen gaan zij de moeilijke tijden vóór hen te gemoet. En wij vertrouwen met hen, overtuigd als wij zijn van de taaiheid van het Nederlandsche ras. En wij erkennen zonder voorbehoud, dat wat Dr. Kuyper heeft gedaan als bemiddelaar, voortsproot uit de edelste bedoelingen en dat daarnaar vóór alles zijn daad moet worden beoordeeld. Het Afrikaansche volk is opgeofferd, de Afrikaansche natie is blijven bestaan. Na den vrede is onder Kuyper's bewind de toegang voor Zuid-Afrikaners aan de Nederlandsche Hoogescholen opengesteld. Heel Nederland juichte het toe. De daad had zooveel eerder kunnen en moeten geschieden, maar met dat al het gebeurde niet. De afstand van algemeen erkende wenschelijkheid, van noodzakelijkheid zelfs, tot de daad is in ons landje dikwijls zoo ontzettend groot! Een man, die doet, geldt daarom voor een dubbel man. Zoo kreeg het Verbond door Minister Kuyper zijne bescheiden eerste rijkstoelage, en kreeg Leiden zijn eersten Afrikaanschen Hoogleeraar Melius de Villiers, voor Romeinsch-Hollandsch recht. Door Afrika heeft Dr. Kuyper het moederland aan zich verplicht. t Vóór Dr. Kuyper zijn bekende reis naar Amerika ondernam. in '99, heeft hij zich persoonlijk door herhaald onderhoud met den toenmaügen Secretaris van het Verbond op de hoogte gesteld van de bedoelingen onzer Vereeniging en van hare wetenschap omtrent Nederlandsch-Amerikaansche toestanden. Deze wetenschap was toenmaals nog zeer gering; het jonge Verbond had het oog nog slechts gevestigd op eigen land, Vlaanderen en Zuid-Afrika. Van de toestanden daar waren de leiders beter op de hoogte, maar toch ook nog onvoldoende. Wie er zich nooit rechtstreeks mee heeft bemoeid, weet niet welke moeite, en vooral welke ervaring, over hoe langen tijd, het kost om zoover te komen in zijn inzichten in de wel verwante, maar daardoor des te bedriegelijker toestanden op stamverwant gebied, vóór men zeggen kan, nu doe ik ten minste geen kwaad meer. Het is niet voldoende ingelicht te worden door één betrouwbaar persoon; hoe goed en hoe eerlijk die het meent, hij is altijd eenzijdig, vergeleken bij datgene wat een Verbond als het onze beoogt, dat niet enkelen, maar allen wil omvatten, dat niet een deel zoekt, maar het geheel. De toestanden in ZuidAfrika en Vlaanderen waren en zijn nu nog zoo ingewikkeld, zij hangen zoo nauw samen met het verleden, dat het heel wat heeft gekost, voor men er was aan het Nederlandsch Verbond. En nog, uitkijken blijft altijd de boodschap. Een der eerste waarheden, die men mocht veroveren, de grondwaarheid zoo te zeggen, is, dat de Nederlander uit Nederland niet de Nederlander is uit Vlaanderen en niet de Nederlander uit Zuid-Afrika. Dat spreekt als een boek, maar wordt op allerlei manieren nu nog dagelijks vergeten, zelfs door menschen die meenen op de hoogte te zijn. En de eerste les, die uit die waarheid volgt, is voor den Neder- lander in het moederland deze: tracht niet in Vlaanderen en Zuid-Afrika betweterig te zijn. Men is zelfstandig en van uw rechtstreeksche inmenging niet gediend. Toen dan Dr. Kuyper naar Amerika zou gaan, was hij oneindig beter op de hoogte van de toestanden dan het bestuur. Dit heeft hem weinig kunnen inlichten, behalve van zijn gedane mistastingen, die waarschuwende bakens in zee. Toch, Dr. Kuyper van den beginne af lid van den Raad van Bijstand van het Verbond, bood zich aan daar ginder voor het Verbond te doen wat hij kon. Hij vroeg en kreeg een brief, waarin bij voorbaat alles werd bevestigd wat hij tot stand zou brengen. Zijn reis heeft voor het Verbond Amerika geopend. Hij heeft de groote verdienste den Nederlandschen stam in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te hebben getoond in zijn ware gedaante, de vaagheid der voorstellingen te hebben weggewischt, klaarheid te hebben gebracht waar slechts illusie leefde. Zonder hem zou de wetenschap van dat alles veel moeite, langen tijd en vele dwalingen hebben gekost; hij, met zijn indrukwekkend gezag, zijn meeslepend woord, zijn rappe daad, vermocht wat buiten hem niemand zóó had gekund. In den korten tijd van zijn verblijf heeft hij den sluimerenden stamgeest wakker geschud, in een wervel opgejaagd de geestdriftstof, en visioenen vcor oogen getooverd van mogelijke stam- en taaleenheid, die na zijn vertrek de onwezenlijkheid van heerlijke maar onvervulbare droomen bleken. Een groep van het A. N. V. is Amerika geworden, maar stand gehouden heeft zij niet. De dag baart den dag en iedere dag heeft helderder doen zien, nog na Dr. Kuyper's reis, hoe de ware verhoudingen zijn tusschen den Nederlander in Amerika en diens nieuwe vaderland. Twee waarheden vóór alle andere zijn ook hier gebleken. De eerste is, dat op den langen duur de moedertaal van welk volk ook, dus ook van onze landgenooten. in de Engelsch-Amerikaansche verkeerstaal opgaat. De tweede is, dat de moedertaal reeds in het tweede geslacht versmaad wordt. Weten is altijd een voordeel en toen het A. N. V. deze twee waarheden kende, toen stond het op den bodem der werkelijkheid en kon zich wijden aan andere doeleinden dan het vruchtelooze kampen voor een zelfstandig voortlevende eigen taal. Niet dat die niet meer gesproken en gelezen wordt! Integendeel, in tal van kerken wordt in het Hollandsch gepreekt, tal van in het Hollandsch geschreven bladen en tijdschriften verschijnen nog. Maar de invloed hiervan is plaatselijk; buiten den kerk- en huisdrempel heerscht in het onderling verkeer, bij elke aanraking met niet-Hollanders, de landstaal. Maar fier op hun afkomst zijn en blijven onze stamgenooten, hetzij zij van het midden der zeventiende eeuw de nieuwe wereld bewonen en elke aanraking met het moederland hebben verloren, hetzij zij in het midden der vorige eeuw als vrijwillige ballingen ginder een veilig oord voor het benauwde geweten hebben gezocht. Zij mogen er wezen in Amerika, de Nederlandsche Kolonisten. Zij doen hun moederland eere aan en bewaren, zooal niet de taal, hun karakter. Is het niet kenschetsend, dat de Afdeeling Chicago van het A. N. V. blijkens haar laatste schrijven aan het Hoofdbestuur, pogingen zal doen om aan de Hoogeschool aldaar een Hoogleeraar te krijgen in Nederlandsche Taal- en Letterkunde en Geschiedenis? Dr. Kuyper kan verzekerd zijn, dat zijn verblijf daar ginder goed heeft gewerkt, en dat het Verbondsbestuur niet heeft gerust na zijn vertrek. Het bekende hoofdstuk in de Varia America na „Onze Stamgenooten in America", zal ten allen tijde de legger blijven voor onze kennis der Hollandsch-Amerikaansche toestanden, al is ook niet alles daarin boven eenige bedenking verheven gebleken. Door Amerika heeft Dr. Kuyper het moederland aan zich verplicht. Vlaanderen is uitteraard door Dr. Kuyper niet voor het Verbond ontdekt; de nauwe banden van wederkeerig vertrouwen hebben van meet af in het A. N. V. de beide aangrenzende deelen van den Nederlandschen stam saamgesnoerd, zóó, dat volkomen erkenning en waardeering van weerskanten gelden. Men begrijpt elkaar in zijn kracht en in zijn zwakte, en werkt ééndrachtig samen voor hetzelfde doel, alleen geremd in zijn arbeid door gebrek aan geld. Want zonder dat is men vaak lam geslagen. Niet dat de trouw aan de beginselen lijdt onder de botheid der wapenen, maar zijn die niet vlijmend, dan moet zooveel taaier worden gevochten, over langeren tijd, vóór men is aangeland op het beoogde punt. De geschiedenis der Vlaamsche Beweging echter, en die van Zuid-Afrika, hebben gelukkig getoond dat niet behoeft te worden gedesespereerd. Toch, al is het niet openlijk, Dr. Kuyper heeft meegeleefd met de Vlamingen, in meer dan één moeilijk oogenblik. En dat hij als Minister zich persoonlijk door den heer Meert heeft laten inlichten omtrent hun lijden en strijden, bereid maar niet bij machte krachtigen steun te verleenen, dat wordt door de Vlamingen nooit vergeten. Door Vlaanderen ook heeft Dr. Kuyper het Verbond aan zich verplicht. En daarom biedt het hem, krachtens zijn innigste bestaan zich verheffend boven allen partijstrijd, al is het na den dag zelf, op deze wijze zijne hulde, vertrouwende, dat hij altijd van het Verbond zal zijn een goed vriend. Nieuwe flrnhemsche Courant. Toen we gisterenavond onder de telefonische berichten uit de Staatscourant lazen: „Is bevorderd tot commandeur Orde Nederl. Leeuw ...", vulden we dit in gedachte aan met: „Dr. A. Kuyper, oud-minister van Binnenlandsche Zaken"; en we vonden, eerlijk gesproken, dit een niet al te schitterende hulde van de zijde der Regeering gebracht aan den grooten zeventigjarige. Het kwam ons voor, dat daarnevens de benoeming tot minister van Staat niet had behooren achterwege te blijven. Doch verder lezend, bleek dat we voorbarig waren geweest. De nieuwe commandeur was Mr. W. H. de Beaufort, gewezen lid en voorzitter van de ontbonden Staatscommissie voor Grondwetsherziening. Deze onderscheiding nu is zeker wel verdiend. De arbeid dier Staatscommissie is der Regeering van zooveel nut geweest, dat de heer De Beaufort, die zich ook in andere betrekkingen hoogst verdienstelijk heeft gemaakt, zoo als eerste gedelegeerde der nu ontbonden Vredesconferentie, wel een bijzondere onderscheiding heeft verdiend. Verder lezend, begroetten we met instemming de benoeming van Mr. Dr. Romeijn, secretaris der ontbonden Staatscommissie, tot ridderorde Nederl. Leeuw; dan zagen we dezelfde onderscheiding verleend aan Mr. van Ossenbruggen, advocaat te Semarang, en .. . dat was alles. De naam van Dr. Kuyper werd niet aangetroffen. We doorliepen daarop het verslag van het huldigingsfeest, verwachtend daarin te zullen lezen, hoe de voorzitter van den Ministerraad, of wel de minister van Binnenlandsche Zaken namens de regeering den hoogen jubilaris haren gelukwensch aangeboden en hem daarbij de toegedachte hooge onderscheiding had ter hand gesteld. Doch ook dit zoeken bleef ijdel. Geen vertegenwoordiger der Regeering verscheen, geen koninklijke onderscheiding werd aangeboden. Dit nu betreuren wij. Niet terwille van den jubilaris zoozeer als in de voornaamste plaats ter wille van het vrijzinnige kabinet. „Amicus Plato, amicus Socrates, sed magis amica veritas". Werpt men ons tegen, dat ook andere feesten van gelijken aard van regeeringszijde onopgemerkt zijn gebleven, dan merken we op dat deze tegenwerping in dit geval niet opgaat. Hier gold het iemand te huldigen, die tot onze verdienstelijke mannen behoort en op velerlei gebied heeft uitgemunt, als journalist, theoloog, schrijver, stichter eener universiteit, eener nieuwe kerk, partijleider, staatsman. Zeg wat ge wilt van zijn persoon, knaag aan zijn werk — en er valt zeker veel op af te dingen — maar ook dan nog blijft hij reuzenhoog uitstekend boven de middelmaat en op elk door hem betreden gebied de primus in ter pares. Een dergelijke figuur te eeren ter gelegenheid van een feest als dit, zou de tegenwoordige regeering, samengesteld als zij is uit zijne staatkundige tegenstanders, in hooge mate hebben geëerd. Er zijn commandeurs- en grootkruizen in Nederlandsche orden verleend aan personen, die zelfs niet van verre in de schaduw kunnen staan van een man als Dr. Kuyper; en onder de tegenwoordige Ministers van Staat is er geen, wiens aanspraken op deze onderscheiding de zijne oveitreffen. Wij betreuren het ten zeerste, dat het vrijzinnige Kabinet deze gelegenheid niet heeft benut om zichzelf te eeien in den grooten tegenstander. De Nieuwe Courant. Dr. Kuyper. Dr. Kuyper viert heden zijn 70ste" verjaardag. Het is niet aan ons in te stemmen met de juichkreten en dankbeden die uit een deel van het Nederlandsche volk op dezen feestdag opgaan. Maar toch mogen wij evenmin dien dag onopgemerkt laten. Want de man die heden zijn zeventigste levensjaar heeft voltooid, heeft op het Nederlandsche volk grooten en veelzijdigen invloed geoefend, een invloed dien wij slechts voor een klein deel waardeeren en welks nawerking in onze staatkundige geschiedenis wij zoo spoedig mogelijk hopen te zien vervliegen — maar die niettemin zóó breed en tevens zóó intensief geweest is, dat hij ook den tegenstander in levensbeschouwing en staatkunde met ontzag vervult. Uit journalistieken kring kan hier onbevangener hulde worden gebracht dan van politiek of ook van nationaal standpunt. „Der Journalist will Erfolg, der Politiker Wirkung". zeide Harden Zaterdag in zijn geweldige verdedigingsrede. De „Wirkung" van den politicus Kuyper moge ons tegenstaan, de „Erfolg" van den journalist Kuyper is onbetwist niet alleen, maar vindt in de allereerste plaats erkenning en bewondering bij zijn jongere vakgenooten, van wie allen hij in meer of mindere mate de leermeester is. Den zeventigjarigen journalist dus onze erkentelijkheid en onze gelukwensch! Het boek dat enkele dagen geleden van Dr. Kuyper's hand verscheen, legt opnieuw getuigenis af van zijn machtig schrijverstalent, van de frischheid van zijn geest, van zijn encyclopaedische kennis en van den veelomvattenden blik waarmede hij de ontwikkeling van algemeene bewegingen, nationaliteiten en rijken, den samenhang van reeksen gebeurtenissen, de beteekenis van geschiedkundige tijdperken 25 overziet. Ook klinkt daarin bijwijlen krachtig de nationale toon die meer in zijn geschriften, voorzoover niet ten bate van één bepaald „volksdeel" gespecialiseerd, uw vaderlandsch hart treft. Of die blik altijd scherp en juist speurt, of het verstand altijd logisch combineert, of de gevolgtrekking vrij is van tendenz — het zij nu daargelaten. Zeker is hetgeen deze geest u aanbiedt altijd belangwekkend, veelal leerzaam, zelfs een enkele maal groot. En van het boek gaat dezelfde bekoring uit, die velen ook van een zelfs oppervlakkige aanraking met des schrijvers persoon ondervinden en die in dit geval niet door de politiek, zijn politiek, vernietigd wordt. Op staatkundig gebied zouden wij heden Dr. Kuyper het liefst rust toewenschen; maar men wenscht iemand op een feestdag nu eenmaal niet toe wat hij zelf blijkbaar niet begeert. Als Nederlander van beteekenis zij hij op dezen dag gehuldigd ook door degenen van wie een zeer verre afstand hem scheidt. Nieuwe Zutfensche Courant. Men moge met zijn politiek streven instemmen of het gevaarlijk achten, slechts kleinzieligheid kan betwisten dat Dr. Kuyper tot de grootsten der grooten behoort in Nederland. Als journalist, als schrijver, als staatsman en als minister heeft hij de bewondering van vriend en vijand weten te verwerven, en zoekt nu zijns gelijke te vergeefs in onze dagen. Een reuzenfiguur irr alle opzichten, heeft hij zijn groote talenten, zijn ontzaglijke werkkracht in hoofdzaak gewijd aan de anti-revolutionaire beginselen. Die beginselen heeft hij tot eere gebracht; van een klein hoopje, dat nauwelijks meetelde op staatkundig terrein, is onder zijne leiding, door zijn machtig woord de anti-revolutionaire partij tot hoogen invloed gekomen. Groote mannen zijn zeldzaam in onze dagen van gelijkmaking. Laten wij de weinige, die wij hebben, eeren, ook al stemmen wij niet in alles met hen in. Voor ons staat hij het hoogst als de Christen-Staatsman, die fier het beginsel van het Evangelie stelt tegenover dat der revolutie, en door zijn machtig woord de heirscharen zijner geestverwanten weet te bezielen. Maar al staat men op een ander standpunt, deze veelzijdige, geniale geest bezit nog zooveel andere groote eigenschappen welke waardeering verdienen, dat ieder, welke richting hij ook zij toegedaan, met ons den wensch kan uitspreken, dat deze verbazende werkkracht nog lang moge gespaard blijven voor ons volk. het Nieuws van den Dag. Dr. A Kuyper. Morgen 29 October, viert Dr. Kuyper zijn zeventigsten verjaardag. Zijn naam is een strijdleus. Maar bij eene gelegenheid als deze zwijgen de hartstochten, zinken de zwaarden, neigen de vanen van vóór- en tegenstanders gelijkelijk als saluut. Want hier is een man van ontzagwekkende gaven en historische beteekenis. Allen zien en huldigen thans in hem den grooten landgenoot. Met dat al schijnt het welhaast onmogelijk, eene figuur als Kuyper van neutraal standpunt te beschouwen en te schetsen. Hier worde niet te zeer gestreefd naar objectiviteit — gesteld dat deze bereikbaar ware tegenover een zoo sterk op den voorgrond tredenden tijdgenoot. In elk geval zou het beeld door vaagheid van kleur en stroefheid van lijn te kort komen wat het in wellicht juistere proportiën winnen zou. Wij gaven er dus de voorkeur aan, een geestverwant en medestander van Dr. Kuyper te verzoeken om een korte schets, en wij hadden het voorrecht daartoe een zoo uitnemend geschikt man als Prof. Dr. Woltjer bereid te vinden. Hem geven we nu het woord. REDACTIE. Waarlijk groote mannen zijn groot ook in hetgeen zij met anderen gemeen hebben. Wie inderdaad het leven van zijn geslacht meeleeft ondervindt de waarheid van het oude woord, in velerlei vormen door Jood en Heiden en Christen herhaald, dat de mensch een strijd heeft op de aarde, dat leven is strijden. Groote mannen hebben een grooten strijd en zijn groot in hun strijd. Deze gedachten kwamen het eerst bij mij op, toen ik mij, op verzoek van de Redactie van dit blad, er toe zette in een kort woord de beteekenis te schetsen van den grooten man, wiens 70sten verjaardag geheel Nederland thans gedenkt. Slechts de vale, bleeke nijd kan ontkennen dat Dr. Kuyper een der grootste mannen is van onzen tijd, onmanlijke en domme vleizucht alleen kan voorbijzien dat ook deze grootheid hare schaduwzijden heeft. Strijden voor wat hem waar en schoon en goed is, strijden met al de macht en kracht van zijnen rijken en grooten geest, dat is het levenswerk van Dr. Kuyper, als kloeken, beleidvollen strijder, die slechts terugtrekt om met versterkte krachten weer aan te vallen, die zich door den vijand van zijn einddoel nooit laat aftrekken, eert of vreest hem geheel Nederland. In veelzijdigheid van geestesgaven verbonden met het in de diepte doordringend denken en voelen zal niet licht iemand hem evenaren. Heeft ook Dr. Kuyper zich streng wetenschappelijk onderzoek niet tot levenstaak gesteld, toch heeft hij reeds op jeugdigen leeftijd met groote kracht gearbeid en uitnemende wetenschappelijke werken geschreven, die menig geleerde, alleen voor de wetenschap levende, hem zou kunnen benijden: ik herinner slechts aan zijne uitgave van de werken van a Lasco en aan de Kerkeraadsprotocollen der Hollandsche gemeente te Londen, 1569—1572. Doch ook in zijne wetenschappelijke geschriften uit lateren tijd, welke een meer algemeen karakter dragen, bijv. zijne Stone-lectures, toont hij een zeldzaam talent, niet alleen op het gebied der Theologie, maar ook op dat van wetenschappen, die zich op een geheel verschillend arbeidsveld bewegen, de staatswetenschappen. de letteren, de natuurwetenschap, weet hij met fijnen speurzin de diepe beginselen waar het om gaat na te vorschen en in het licht te stellen. Van zijne rede over Evolutie, om slechts één voorbeeld te noemen, werd door hoogleeraren in de biologie getuigd, dat zij met meesterlijke juistheid de kern van het vraagstuk raakte. Het is algemeen bekend hoe Dr. Kuyper op het terrein van Theologie en Kerk, in het bijzonder van dogmatiek, exegese en kerkrecht, zich tot taak gesteld heeft, den weg wederom in te slaan en het spoor te volgen, dat door de groote Gereformeerde theologen van de 16de en de 17de eeuw was betreden; hoe hij slechts van een verder gaan in die richting heil verwacht, en ook welk eene herleving der Gereformeerde beginselen thans reeds het streven en den arbeid van Dr. Kuyper heeft gekroond. Hoe verschillend voor- en tegenstanders ook over die herleving mogen denken, niemand kan ontkennen, dat deze groote strijder den stempel van zijnen machtigen geest op het kerkelijk leven in het Nederland der laatste veertig jaren heeft gedrukt. Aan de Leidsche Universiteit studeerde Dr. Kuyper niet alleen Theologie, ook aan de Letteren wijdde hij zich onder Cobet en De Vries. Zijn onovertroffen stijl, krachtig en klaar, keurig en weelderig tegelijk, heeft hij natuurlijk niet aan academische voordrachten of oefeningen te danken, maar de invloed van De Vries op zijne taal- en letterkundige opvattingen is niet te miskennen. Beide, zijn natuurlijke aanleg en de leiding, die hij aan de Universiteit ontving, stelden hem in staat in latere jaren aan de Vrije Universiteit colleges te geven in linguïstiek en geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde voor eene overvolle gehoorzaal, colleges, die onvergetelijk zijn voor allen, die het voorrecht hadden ze te mogen volgen. Aan wie dat voorrecht misten, kunnen twee uitgegeven studiën, Het Calvinisme en de Kunst en Bilderdijk herdacht, eene voorstelling geven van Kuyper's kennen en kunnen, inzichten en bedoelingen op literarisch en op kunstgebied. Men merkt dat hij, wat de richting in het algemeen betreft, meer romanticus is dan classicus. Dit is echter van minder belang; wat den dieperen grond betreft, merkt de lezer reeds spoedig, dat Kuyper den strijd voor de hem heilige beginselen ook hier voert op meesterlijke wijze, steeds met scherpen blik het zwakke punt in de wapenrusting van zijn tegenstander bespeurend, zijn eigen stelling met den gloed der overtuiging en de rijke middelen eener nooit te kort schietende welsprekendheid verdedigend. Geschiedenis en wijsbegeerte blijven onder de theologische en philologische vakken bij Kuyper meer op den achtergrond, doch waarlijk niet omdat zijn kunnen daar tekort zou schieten. Zeker, het geduldig en moeizaam onderzoek van den historicus en het abstracte denken van den philosoof strooken niet zóó met zijnen aanleg, dat hij aan deze wetenschappen ziin leven zou kunnen wijden. Hij behoort tot die poneerende en imponeerende geesten, die de natuurlijke neiging hebben om liever geschiedenis en wijsbegeerte te maken, dan het gewordene en reeds voorhandene te onderzoeken. Van zijn wijsgeerig-systematischen aanleg getuigen echter de drie deelen van zijne Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid en dat hij fijn historisch détailonderzoek niet schuwt, wanneer in de polemiek ter handhaving van de door hem met rusteloozen ijver beleden beginselen het noodzakelijk maakt, ondervond op onvergetelijke wijze de publicist, die bij de stichting der Vrije Universiteit het recht tot deze heroïeke daad betwistte. Kuyper's studie „Strikt genomen" had met éénen slag het pleit voor goed beslist, bij voor- en tegenstanders. Op de schitterendste wijze kwamen en komen nog steeds de groote gaven van dezen genialen strijder aan het licht, waar hij optreedt als journalist. Reeds 36 jaren lang bewonderen de fijnproevers den goeden smaak en de onovertreffelijke kunst van dezen meester, die in zijn Standaard zulk een rijk en afwisselend menu zijnen gasten week aan week herhaaldelijk aanbiedt. Zijne puntige en geestige „driestarren ', die den lezer zoo dikwijls den uitroep: „die is raak!" ontlokken, zijn niet zelden modellen van stijl, waard om in eene bloemlezing te worden opgenomen. Het schoone proza van vele van Dr. Kuypers hoofdartikelen in Standaard en Heraut heeft hem tal van lezers bezorgd die overigens met den inhoud niet instemmen. Als „politiek man" heeft hij eenen naam gekregen, die onder alle rangen en standen van den hoogsten tot den laatsten is doorgedrongen, ja zelfs tot ver over de grenzen in de Oude en in de Nieuwe Wereld. Zijne veelomvattende kennis op elk gebied, zijn ver vooruitziende blik, zijn groote gave om in elk stelsel, in elke partij de diepe beginselen op te merken, die de stuwkracht vormen in het politieke leven, zijn gevatheid en nooit falende slagvaardigheid, daarbij eene ongeëvenaarde welsprekendheid, door zijne tegenstanders niet minder dan door zijne medestanders steeds weer opnieuw bewonderd, geven hem eene eereplaats onder de groote staatslieden van onzen tijd. Wetende dat hij door duizenden en tienduizenden in den lande, op wier stem en steun hij met zekerheid kan rekenen, vereerd wordt; daarenboven zich bewust van zijne verbazende werkkracht en eminente gaven, ontgaat hij niet steeds het gevaar van overmoed; als Minister heeft hij reuzenarbeid verricht; misschien echter zou wat minder kracht nog meer resultaat hebben bereikt. Wie de onverzwakte gezondheid en trots zijn zeventigjarigen leeftijd niet verminderde werkkracht van dezen staatsman van nabij kunnen gadeslaan, hebben goeden grond voorde verwachting, dat, zoo God wil, zijne politieke loopbaan nog niet is gesloten, maar ook dat de ondervinding, in de vier jaren van zijn ministerschap verworven, hem geleerd heeft sommige klippen in het politieke vaarwater nog meer te vermijden. Wie de strijdbare natuur van Dr. Kuyper uit het publieke leven kent, beoordeelt hem allicht verkeerd, onderstellende, dat strijden zijn levens-element is. Dat is het inderdaad, waar het de handhaving, verbreiding en toepassing der beginselen betreft, die hem dierbaarder zijn dan het leven. Toch is hij eene zeer gevoelige natuur, vriendschap en liefde in ruime mate bewijzend en vergeldend. Te veel. goed vertrouwen is meer zijn zwak dan te weinig; toegankelijk en toeschietelijk als hij is voor een ieder die tot hem komt, gebeurt het hem somtijds dat hij de voorzichtigheid uit het oog verliest; de tache de beauté, die de schoonheid van het geheel te beter doet uitkomen. Kuyper staat in zeker opzicht op de schouders van Groen van Prinsterer; in zeker opzicht: Groen was historisch en juridisch aangelegd; Kuyper theologisch en philosophisch, wat niet zeggen wil dat Groen geen theologisch, Kuyper geen juridisch inzicht zou hebben. Maar de grondslag van de wereldbeschouwing der geloovige Christenen is meer theologisch dan juridisch; en daarom, hoe hoog het volk Groen ook mocht schatten, het kan beter Kuyper verstaan; hij spreekt tot het hart niet minder dan tot het verstand; hij schrijft populair in den edelen zin van het woord, hij verstaat de kunst het volk te boeien en het tegelijk tot hooger niveau op te voeren. Hij wordt vertrouwd; men zweert bij hem en dat niet alleen de zoogenoemde eenvoudigen, maar ook de hooger ontwikkelden. Duizenden en duizenden vereeren in hem den man, dien God, na een tijd van inzinking van eigen kracht en geringschatting bij de wereld, hun schonk om door de vaderen beleden beginselen in Kerk en Staat, in maatschappij en kunst en wetenschap te doen herleven en in eere te brengen. J. WOLTJER. Nieuwsblad van het Noorden. Dr. Abraham Kuyper. Heden, den 29sten October, viert Dr. Abraham Kuyper zijn 70ste" verjaardag. De gelegenheid is aangegrepen door zijne vrienden over het geheele land om hem te huldigen voor al wat hij in 't belang der anti-revolutionaire partij en der Gereformeerde kerken heeft gedaan en hem te zeggen, hoezeer zij hem vereeren. De antirevolutionairen hebben daar in de eerste plaats reden toe, want dat de antirevolutionaire partij meetelt in de binnenlandsche politiek, heeft zij te danken aan Dr. Kuyper en niemand anders. Groen van Prinsterer had de beginselen geleerd, maar Kuyper heeft ze verwerkt tot een stelsel, hij gaf een program: kort geformuleerd om als ge- loofsbelijdenis te dienen, breed toegelicht om als leerboek te worden gebruikt. Want toen Dr. Kuyper met zijn program kwam, waren er wel enkele antirevolutionairen, maar moest de partij nog worden gevormd. Groen was de man van de studeerkamer geweest, Kuyper zou zijn de organisator, die „het klavier der volksconscientie" zou bespelen als geen ander staatsman ooit verstond. Geboren den 29 Oct. 1837 te Maassluis als zoon van een predikant met zeer bescheiden middelen, heeft hij aan het gymnasium en later aan de Leidsche Universiteit nooit kunnen meedoen aan geldkostende vermaken, wat zijn studie ten goede kwam. Dat hij een geniaal leerling was bewijst, dat hij reeds als student een groote gouden medaille verwierf met het beantwoorden eener kerkhistorische prijsviaag der Groninger Academie en hij, niettegenstaande dit werk hem veel tijd had geroofd, toch nog op 24-jarigen leeftijd promoveerde tot doctor in de theologie, na en passant nog het candidaats-examen in de letteren te hebben gedaan. Den 7de" Augustus 1863 deed hij zijn intrede te Beesd in Gelderland. Daar is hij tot een andere geloofsovertuiging gekomen, het modernisme dat hij, de leerling van Kuenen, van de Universiteit had meegebracht, verdween door de kennismaking met de oude Gereformeerde schrijvers, die hij onder het dak der eenvoudige Betuwnaars vond en Dr. Kuyper omhelsde de aloude leer der Gereformeerde kerk, wier meest talentvolle verdediger hij werd. Hoe hij zijn groote bewondering voor het organisch karakter der kerk deelachtig werd vertelt hij op ongekunstelde wijze in zijn „Confidentie," een brochure, die reeds sinds lang is uitverkocht. Het is vooral een tafereel uit het beroemde boek van Miss 'Yonge „The Heir of Redclyffe," dat hem aangreep en overtuigde van de zegeningen eener goede kerkorganisatie. En zijn geheele verdere levensdoel is geweest om op den grondslag der Dordtsche formulieren de voortzetting der Gereformeerde kerken te bevestigen tot een macht, die naar hij vast gelooft, het Nederlandsche volk ten zegen moet zijn. Maar niet alleen op kerkelijk terrein ligt zijn actie. Wel is de reorganisatie der Gereformeerde kerken, eerst in doleantie, zijn groote levensdoel geweest, maar parallel daarnaast loopt zijn werkzaamheid in den schoolstrijd, de wetenschap en de politiek. De groote kracht en de machtige invloed van den leider in dit alles te schetsen, ook maar in enkele lijnen, eischt veel meer ruimte dan een dagbladartikel biedt. Anderen hebben trouwens, zoowel bij gelegenheid van het 25-jarig jubileum der „Standaard" op 1 April 1897 als bij andere gelegenheden dit uitvoerig gedaan. Zonder Kuyper was de schoolstrijd, die jarenlang ons volk in twee helften liet uiteengaan, nooit zoo heftig geworden en ook nooit tot dat einde gebracht. Zonder Kuyper was er ook geen vrije Universiteit gekomen en had zij, zoo zij al was gegrond, nooit die voordeelen gekregen, die haar nu een vaststaande plaats hebben doen verwerven in de rij der zusteren. Zonder Kuyper was er geen opleving gezien van de studie der Gereformeerde theologie uit de 17de eeuw, van de studie der Nederlandsche kerkhistorie, van de studie der Christelijke paedagogiek. Zonder Kuyper was in één woord de geheele politieke geschiedenis der laatste 30 jaren hier te lande anders geloopen dan nu. Want steeds heeft zijn woord de antithese gehandhaafd en bleef de scheidingslijn tusschen links en rechts strak gespannen. En nog wordt ons geheele parlementarisme op dit oogenblik beheerscht door de gedachte aan hem, dien zijn volgelingen weer op het kussen willen zien en dien zijn tegenstanders zoo lang mogelijk willen weren. Een zeventigjarig man! Een grijsaard en toch nog in de volle kracht. Wie hem ziet of zelfs maar zijn portret, bemerkt daarin niets van wat hij zelf eens zoo teekenend „seniele aftakeling" noemde. Trouwens zijn werk bewijst, dat hij nog frisch en krachtig zich gevoelt. Nog pas bracht de boekhandel weer een kolossaal werk van hem, geniaal van opvatting, keurig van stijl, tintelend van frischheid en geest en getuigende van ongebroken kracht. Zoo was hij zijn geheele leven. Geen publicist is er in ons land, die zooveel boeken (meer dan honderd.) schreef als hij, die zoo meesterlijk een partijdagblad (De Standaard) redigeerde en bijna geheel alleen een kerkelijk weekblad (de Heraut) volschreef, geen redenaar, die zoo veel sprak en zoo gewild was bij zijn publiek, die zelfs andersdenkenden wist te brengen onder de bekoring van zijn machtig woord. Dr. Kuyper heeft vele tegenstanders, vele vijanden zelfs en steeds is er ook door zijn geestverwanten aan zijn roem geknaagd naar het oude recept van Multatuli, dat in Nederland steeds geknot wordt wat uitsteekt. En toch.... Op dezen dag blijft geen tegenstander achter om hem, den grooten Nederlander, die hij ontegenzeggelijk is, zijn hulde te brengen, zij het dan niet ter wille van zijn beginsel, dan toch om zijn kennis en begaafdheid. Nieuwsblad Vooruit. * Dr. Kuyper. Dr. Kuyper's feestgetij. — In de Tweede Kamer. — Een strateeg. 't Is geweest eene feestviering van „officieus" karakter, — de hulde in de afgeloopen week aan Dr. Kuyper gebracht, maar de belangstelling er voor was zeker niet minder, niet flauwer, dan wanneer de Regeering blijk had gegeven van ook harerzijds de schitterende verdiensten van den thans zeventigjarige te willen erkennen. Over Dr. Kuyper wordt in den lande zeer verschillend geoordeeld. De oud-minister, oud-hoogleeraar, oud-predikant, partijleider, journalist, publicist, theoloog, litterator — de lijst is voor uitbreiding vatbaar — heeft zeer vele vrienden doch ook zeer vele vijanden, in allerlei kringen. Het valt niet te ontkennen. Niet straffeloos heeft Dr. Kuyper de hartstochten ontketend. En vooral sinds hij, door de antithese tusschen „geloovigen" en „ongeloovigen", de lauwen poogde te prikkelen, heeft hij. stroomen van verontwaardiging tegen zich gekeerd... Aan 't eminente, buitengewone van zijn persoon, als verschijning van intellectueele hoogheid, twijfelt niemand. In de tweede Kamer heeft de heer Victor de Stuers — zeker niet een vleier of „strooplikker'' van aard, en die allerminst reden had om zich in Dr. Kuyper's bijzondere sympathie te verheugen — hem eens genoemd: man van ontzagwekkende encyclopaedische kennis. De Nederlandsche journalisten van welke „kleur" ook, aarzelen niet hem, Kuyper, te erkennen als den „primus inter pares", — en dat zelfs in dien zin, dat er tusschen den oud-voorzitter en oud-eerepraeses van hun Kring en de besten, kranigsten onderhen, toch nog een heele afstand wordt gevonden... Dr. Kuyper is in den vollen, echten zin des woords wat men onder een „omnis Homo" verstaat, — een genie van de beste soort, en naar dezulken moet in onze dagen met een kaarsje worden gezocht... Dat zoo iemand jalouzie opwekt en de kleineren doet samenrotten om te pogen dezen Gulliver, dezen reus onder de Lilliputters, met de hagelbuien van hun pijltjes te bestoken, — wie kan er zich over verbazen in het kleine Zevenlandsche Buurtje ... Ik laat den mensch Kuyper hier geheel buiten spel en gesprek, evenals den vurigen partijman. Scherp en zeer helder staat mij voor den geest de Dr. Kuyper, dien ik in het Parlement zag, hetzij als lid der Kamer of als minister, — hoofd van het Kabinet, door hem in 1901 gevormd. Wat steeds en bovenal door hem werd vertegenwoordigd, dat was kracht, kloek, bezadigd beleid, ijzeren zelfbedwang. Wie aan 't woord was, in het openbaar debat, had steeds den heer Kuyper tot naasten buurman. Daar zat hij dan, in een der bankjes vlak bij den spreker. Het zware, in forsche lijnen van wilskracht gehouwen hoofd in aandachtig luisterende houding op de borst gezonken; met een klein, smal, nietig reepje papier voor zich, waar hij nu en dan een paar hieroglyphische teekens op krabbelde, notities, hem moetende dienen bij de rede, die hij straks zou houden. Die aanteekeningen waren zeer weinig in getal, besloegen in den regel maar een woord of zes, acht. Op het forsche gelaat van den premier kon men nooit een zweem van eenige „emotie" ontdekken. Wat in Dr. Kuyper omging terwijl de spreker daar — vlak-bij — hem stond te fulmineeren, — voor of tegen de denkbeelden, door den premier voorgestaan, — niemand vermocht 't te ontsluieren. Slechts voor den afgevaardigde Staalman maakte hij een uitzondering, als die het woord voerde, dan bleef de minister aan de groene tafel zitten, — stukken te teekenen of gesprekje voeren met dezen of genen, 't Leek, dat naarmate de Heldersche afgevaardigde feller, hartstochtelijker, wilder werd, — de ijzig-onverschillige kalmte van den premier nog meer dan vroeger, dan gewoonlijk, verstarde ... Maar wanneer dan zoo'n gansche reeks van afgevaardigden het woord hadden gevoerd, bergen van argumenten waren opeengestapeld, — dan toonde Dr. Kuyper, het woord moetende voeren, zijn meesterschap. Hij begon altijd met de kleinigheden. In z'n paperassen schommelend. Z'n stukken en bescheiden ordenend, — op doodgewone, ietwat-familiare manier, zooals een die gesprekje-onder-ons voert, deed hij „aan kant" opmerkingen, welke „van de tweede en derde orde waren ... Gaandeweg, langzamerhand, werd hij krachtiger, suggestiever, meer b'oeiend. Wies aan de beteekenis van 's ministers rede. In de Kamer was 't dan steeds doodstil. De tribunes, openbare en gereserveerde, propvol. Bij het minste gedruisch in de zaal, als er een hoestte of wanneer er gefluisterd werd, dan hoorde men dadelijk van die ongeduldig-nerveuse „sst's" en „stil-toch's". Schoon van klank is Dr. Kuyper's stem niet. Iets krakends, knarsends; is erin te ontwaren. Van zalvenden „spreektoon" is zijn voordracht volkomen vrij. Sober, zonder eenig vertoon of „aanstellerij", is ze gewis. Zij bekoort bovenal door het gemak, waarmee a. h. w. gespeeld wordt met het onderwerp, hoe lastig dit ook moge wezen. Rijkdom van gedachten en spitsvormige contra-argumenten worden over de vergadering als uitgestrooid met de lenigheid van den geboren-debater, en geboren-publicist. t Blijft door zijne soberheid, en tegelijk door zijne kracht, aantrekkelijk. En wanneer dan, eindelijk en bij uitzondering, de spreker wat „gloed" brengt in zijne rede, ook naar den uiterlijken vorm, dan maakt dat dubbelen, geweldigen indruk op de aanwezigen... Tot Dr. Kuyper's vernuftig-strategische parlementaire tactiek behoorde ook, het sparen van zijn beste, kostelijkste argumenten tot het tijdstip, waarop z'n tegenpartij uitgeput was, zich moe had gepraat en al z'n kruit had verschoten... Dat heb ik herhaaldelijk bijgewoond. Men vond: neen, Kuyper is nu bepaald zwak geweest. Hij valt me deerlijk tegen. De vijanden van Groen's „leerling en opvolger' , zooals Dr. Kuyper zichzelf bij de feestviering noemde, wreven zich bereids vergenoegd in de handen. Een oogenblikje geduld: ... Zij stormden, in dichte, vast-aaneengesloten gelederen, op hem los. Ze meenden hem, den Simson, overmand, overrompeld te hebben. Dan wachtte Dr. Kuyper z'n „beurt" — bij de repliek. En dan kwam hij — die nog ganschelijk onvermoeid was en z'n beste „kruit" bewaard had los . . . Dan bracht hij schrik en ontsteltenis in het vijandelijke kamp ... Dan waren de rollen omgekeerd. De overwonnengedachte werd triumphater ... De tegenstanders poogden vruchteloos een nieuwen aanval van beteekenis te formeeren... De zege was en bleef aan den minister. Zoo heb ik Dr. Kuyper meer dan eens in de Kamer geobserveerd, en deze vluchtige herinnering achtte ik hierop haar plaats, waar toch de huldiging van den zeventigjarigen staatsman, geleerde en publicist, gelijk die te's-Gravenhage plaats had, mag gezegd worden te zijn geweest „the topic of the day" — en zelfs langer dan het ephemerisch bestaan van een moderne hulde-manifestatie duurt . . . Toen de heer Kuyper nog hoofd van Binnenlandsche Zaken was, heeft hij — doelend op bejaarde burgemeesters — eens gesproken over „seniele aftakeling . Wij zouden zeggen. ,,'t krukkig, sukkelig worden door den ouden dag", t Verliezen van de „fijne puntjes". Van dat ouderdoms-verschijnsel is bij Dr. Kuyper nog niets te bespeuren. Hij is even strijdvaardig als strijdlustig, en de voorspelling, dat zijn rol in ons politieke leven nog niet is afgespeeld, lijkt verre van gewaagd. In zoover zou er voor een, die naast hem, Kuyper genoemd mag worden — en wel: Mr. Samuel van Houten reden bestaan om de positie van den anti-revolutionairen staatsman-publicist „benijdenswaardig te vinden. Mr. ANTONIO. Oprechte haarlemsche Courant. Dr. A. Kuyper. Het jaar 1907 is op het gebied van gedenkdagen voor ons volk van bijzondere beteekenis. Niet minder dan een drietal mannen, die als Staatslieden groote vermaardheid hebben, mochten hun 70en verjaardag beleven. Eerst Mr. Van Houten, daarna Jhr. Lohman en nu weder aan den dag van morgen, Dr. A. Kuyper. Alle drie strijders voor een levens- en een wereldbeschouwing, die zij ingang in ons volk zochten te doen vinden, geacht door velen en fel bekampt door anderen; maar personen, wien, men moge het dan eens of niet eens zijn met hun bedoelen en hun streven, toch op den dag van hun jubileum, past, te brengen een woord van bewondering en van hulde voor hun werkkracht en hun gestadig arbeiden. Gearbeid op velerlei gebied hebben het drietal Staatslieden, dat wij noemden; gestreden voor datgene, dat zij voorstonden, hebben zij met het woord en met de pen, in ons parlement en daarbuiten, gezeten aan de tafel der ministers of op de banken der afgevaardigden in de Tweede Kamer — twee hunner ook eenigen tijd op die der afgevaardigden in de Eerste Kamer — maar het meeste arbeid van hen heeft misschien hij wel verricht, die morgen den 70en dag zijner geboorte herdenkt: Dr. A. Kuyper. Daarover zullen vriend en vijand van hem het wel eens zijn en evenzeer hierover, dat hij is iemand, die er nog zijn mag; dat de „oude man", zooals hij zichzelven een dezer dagen noemde, nog is flink en krachtig, dat hij nog in staat is veel te doen ondanks den zwaren arbeid van lange jaren. Ontzaglijk veel heeft Dr. Kuyper gearbeid, als leider des volks, als journalist, als theoloog en in tal van bedieningen door hem in den loop der jaren bekleed. Inzonderheid op 26 het gebied der journalistiek zijn zijne verdiensten groot. De kunst toch verstaat hij, zóó te schrijven, dat hij de aandacht boeit en niet verveelt. Altijd even frisch van inhoud zijn zijne artikelen in De Standaard. Dies ook worden zij niet ongelezen gelaten. Aanvankelijk had Dr. Kuyper alleen „de leiding der hoofdartikelen" van dat blad, nadat hij den eersten stap op het pad der journalistiek had gezet met het schrijven van eenige artikelen in De Heraut. Maar later werd zijn positie aan het blad van gansch anderen aard en is het geworden een zijner machtigste middelen tot bereiking van zijn doel. Schier dag aan dag heeft hij er tal van jaren over allerlei onderwerpen zijn meening in kenbaar gemaakt. Is Dr. Kuyper alom geacht om zijn verdiensten als journalist, daarnaast wekt bewondering zijn verdienste als partijleider. Men moge denken over hem zoodanig als men wil, de middelen door hem als partijleider gebezigd, goed of niet goedkeuren, te ontkennen valt het niet, dat. als partijleider, hij inderdaad leiding geeft en richting aan die partij waaraan hij zich verbonden heeft, dat hij zoigde, dat zij krachtig werd georganiseerd en dat op die manier aan haar invloed in ons land werd geschonken. Dat hem dat moeite en strijd kostte ligt voor de hand. Doch daartegenover staat, dat hij ook de voldoening smaakte, dat het door hem ondernomen werk slaagde. De organisatie der antirev. partij toch zit uitnemend in elkander. Aan Dr. Kuyper heeft zij dat grootendeels dank te weten; aan zijn machtig orga- niseerend talent. Ook op theologisch gebied heeft Dr. Kuyper veel arbeid verricht. Als predikant bekampte hij hen, die tegenover de orthodoxe richting stonden, maar gaf hij ook positief aan beginselen, die hij beleed, op kerkrechtelijk gebied. Een der stichters werd hij van een Vrije Universiteit, de eerste en eenige in ons land, en tal van werken op het gebied der Godgeleerdheid schreef hij, daarmede ook op theologisch gebied richting gevend. Mede in zijne hoedanigheid als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit deed hij zulks. Altijd actueel van inhoud waren zijne rectorale oraties. Behalve de redactie van De Standaard, voerde hij verder nog die van De Heraut en had hij met menigeen polemieken te voeren. En daarenboven schreef hij nog menig werk van stichtelijken aard. Ruste kende hij, aldus moetende arbeiden, weinig. Bovendien is hij nog eenige jaren lid der Tweede Kamer geweest en werd hem in 1901 door H. M. de Koningin de vorming van een ministerie opgedragen. Hoeveel arbeid hij als minister heeft verricht is genoegzaam bekend. Hij was een der werkzaamste leden van het vorige Kabinet. Van hem kan getuigd worden, dat hij gearbeid heeft met ijver en lust, met moed en opgewektheid, nu reeds vele jaren lang voor datgene wat hij achtte in het ware belang van land en volk te zijn. Op zijn 70en verjaardag zullen velen dat met dank gedenken en in den kring van geestverwanten zal men hem huldigen. Maar daarnaast past een woord van hulde aan Dr. Kuyper's bekwaamheden van den kant van allen, die beseffen, dat „groot het land is, dat eert zijne groote mannen", zooals de Duitsche Keizer eenige jaren geleden sprak bij De Ruyter's graf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Tot die groote mannen behoort voorzeker iemand als Dr. Kuyper! W. F. B. De Telegraaf. Dr. Abraham Kuyper. 1837. — 29 October. — 1907. „Aangaande de dagen onzer jaren daarin zijn zeventig jaren". Mozes. Dr. A. Kuyper wordt heden zeventig jaar En deze man heeft zoo merkwaardig veel gewerkt, gebouwd, bereikt in z'n rijke leven; zóóveel invloed geoefend bovendien op het denkvoelen van vele burgers van onzen staat, én op het staatsleven zelf — dat 'n woord van herdenking past op dezen geboortedag. 'n Woord van herdenking géén terugblik! Want ondanks het bijbelwoord, dat hierboven werd aangehaald, zijn „de dagen zijner jaren" bij Kuyper nog niet vol. Integendeel „ik ben pas aan het begin van hetgeen ik zou willen doen," zei de krachtige, die nog geen grijsaard is. En dan is het voor 'n terugblik nog te vroeg. 'n Woord van herdenking.... Waar zou het heden beter op z'n plaats zijn, en beter tot z'n recht komen dan in óns blad, dat door z'n politieke onzijdigheid — of alzijdigheid, zoo men wil — in staat is, den denker en schrijver te bespreken, zonder door partijschap dat onmisbare in te boeten, dat men de onbevangenheid des oordeels noemt? Vandaar, dat ik in de opdracht, om in ons blad van heden iets te vertellen van Dr. Kuyper, 'n groote, welkome onderscheiding zag. Maar eene, die men niet met onverdéélde vreugde aanvaardt. Want wie vermag in n klein bestek z n lezers 'n indruk bij te brengen van dezen man, die ongetwijfeld ,,'n gróót man" is? Alléén 'n volledige opsomming zijner grootere geschriften zou reeds 'n kolom vorderen, zoo niet meer. En dan nog gewagen van den theoloog, den hoogleeraar, den volksvertegenwoordiger, den minister, èn — het zij met eerlijke voorliefde gezegd — den journalist. Inderdaad, om in weinige regels 'n karakteristiek te geven van Kuyper, daarvoor moet men zijn een journalist.... als Kuyper. Toen besloot ik, 'n anderen weg in te slaan. Ik wou 'n persoonlijken, intiemen indruk bekomen van den man, dien ik beschrijven zou. Ik wou hem zien in de omlijsting zijner al-dagelijksche omgeving; in z'n studeerkamer, waar z'n boeken staan en z'n geestesleven woont. En ik vraag om gehoor in Den Haag. Het antwoord was snel en beminnelijk. Op den uitersten bovenrand van 'n briefkaart, in puntig kleine lettertjes, stond 'n uitnoodiging, om den volgenden Zondag eens te komen praten. En in het stille middaguur van dien rustdag stond ik voor het breede huis in de Kanaalstraat, en 'n oogenblik later in 'n ruime kamer, wachtend op de dingen, die komen zouden. Aan dergelijke bezoeken komt ten slotte ook 'n zekere techniek te pas, wil men behoed zijn voor domme teleurstelling, omdat de „beroemdheid," wien de visite geldt, er toch niet anders uit kan zien dan een gewoon mensch. En toch, al heeft men 't nóg zoo vaak bij de hand gehad, wacht men met niet te miskennen spanning 'n Oogenblik later stond hij vóór me, vroolijk, bemoedigend, met uitgestrekte hand- 'n Kleine breede gestalte, maar 'n machtige kop — was m'n eerste indruk. Géén ontgoocheling ditmaal. Dat was 'n groot man, je voelde het dadelijk. Er was iets gewéldigs in die oogen: kracht, vernuft, onbuigzaamheid van wil. En bovenal blijmoedigheid, levenslust, humor.... zóó blikt iemand, die 'n partij bouwt; 'n strateeg, in wien vóór den aanval reeds bedachtzaam overleg is van de gevolgen der zege.... Het hooge voorhoofd, omgeven door dunne, bruine lokken. Forsche trekken, en 'n breede, scherpgepunte neus, pretentieus in de omlijsting van het gladde gezicht. Dat was Kuyper, niet zooals je hem ziet op de plaatjes, maar gelijk je gehóórd hebt van den leider eener staatspartij, die niets heeft dan felle vereerders öf hevige vijanden., maar die niemand onverschillig en bij niemand populair is .... In 'n hoekje van 't studeervertrek gingen we zitten voor 'n rustig gesprek, bij 'n kleine tafel, elk met 'n sigaar. Ik wachtte tot m'n gastheer wat zeggen zou, maar hij wachtte eveneens ik moest vragen .... „Professor: het doel van m'n komst heb ik u geschreven. Ik hoop, dat u het niet kwalijk neemt " Een lach — van den vakman — op het sprekende gelaat vóór me, en 'n vroolijk handgebaar: „Dat zijn van die dingen, die ondergaan moeten worden. Vraag maar öp.... En ik vróeg op En de heldere stem klonk met die mooie volheid, welke den hoorder zoo boeit, en m'n buurman vertelde: „In Maassluis ben ik geboren; m'n vader was daar predikant. Maar ik was nog 'n kleine vent, toen we naar Middelburg verhuisden, waar ik tot m'n elfde jaar bleef. Maar ik weet nog héél goed, wat er in die dagen voorviel. En het heugt me nog, dat ik daar voor het éérst Hasebroek heb gezien, die naar Middelburg was beroepen als orthodox predikant. Je hadt daar toen n feilen strijd tusschen de regenten en het volk.... Zulke dingen blijven je bij Ik herinner me nog, dat de grondwet in'48 werd afgekondigd van de pui van het raadhuis. Maar ik was toen 'n wilde knaap, en dol op de zee. Den heelen dag zat ik daar, en ik dróómde d rvan, om met het kolenschip „Stranger" het zeegat uit te gaan. Ik wou met alle geweld naar de Kweekschool voor de Zeevaart. Toen kreeg m'n vader 'n beroep naar Leiden. En van mij hing de beslissing af, of hij 't aan zou nemen. „Als jij nou naar zee wil," zei m'n vader, „dan blijf ik hier; anders ga ik naar Leiden". En we gingen naar Leiden. Daar kwam ik op het gymnasium, en daar maakte ik de Aprilbeweging mee van '53; daar was ik toen de coeur et d ame in .... „Was u 'n érge knapperd op het gym, professor?" „Néé, hoor! erg gewoon. Ik leerde wél goed. Ik vocht gewoonlijk met Hein Kist, die nou in den Hoogen Raad zit, wie de eerste van de klas zou zijn. En toen werd ik student, en werd bekroond voor 'n antwoord op 'n prijsvraag van de Groningsche universiteit. Professor Thijs de Vries had me dat aangeraden, en in acht maanden heb ik dat ding toen geschreven. Maar toen was ik ook ziek van 't overwerken. En dat judiciunis van den Groningschen senaat, dat was zóó verschrikkelijk in de wolken, dat tóen, voor het éérst, de gedachte bij me opkwam: „Zou ik iets méér kunnen dan 'n ander?" Wacht, ik zal het boek eens halen, als ik het zoo gauw vinden kan . . En weg was hij, en ik keek eens even rond. Langs den muur stonden de boeken, bij dichte rijen. En ook in het aangrenzende vertrek, waarvan de deur openstond, zag ik 'n armée van boeken. De kamer was eenvoudig, streng. Een sprekende Christuskop hing aan den wand, en vóór me, tegen de schrijftafel aan, stond 'n vierkante, rose-tintige pleister, met' in relief de buste van Schaepman: het groote denkershoofd met het kapje op, en de bril laag op den neus. Bij het raam een stemmig schilderij . . . Maar daar was m'n gastheer alweer; 'n dik boek in de hand: „Daar héb ik het nou. Nu moet u eens kijken . . ." Ik bekeek met ontzag het lijvige boekwerk van 'n ruimtwintigjarige, dat door 'n zorgzame hand keurig geschreven was. Het behandelt — de voorpagina vertelde het, natuurlijk in het onmisbare Latijn — het kerkelijk vraagstuk ten tijde van Calvijn en a Lasco. „En toen ben ik gepromoveerd, en op zoek gegaan naar 'n pastorie. Maar er was in die dagen 'n overvloed van proponenten, en het duurde 'n jaar, voor ik 'n plaats had. De menschen vonden het blijkbaar niks mooi, als ik preekte. En ten slotte kwam ik in Beesd terecht. Daar heb ik m'n werk over a Lasco voortgezet. In 't laatst van '68 ben ik naar Utrecht gegaan, en daar ben ik toen gebleven tot in 't midden van '70. En toen ben ik tot '74 predikant geweest in Amsterdam. Toen heb ik mijn ontslag gevraagd, omdat ik Kamerlid was geworden in Gouda . . ." „Kende u toen Groen al, professor?" „Zeker, al van '69 af. Toen heb ik hem voor 'teerst gezien, in Utrecht, bij 'n bidstond, die ik daar hield; die heeft me toen wel gelanceerd in Gouda, denk ik . . . In Februari van '76 ben ik ziek geworden, hard ziek; ik was radicaal op, ik kon geen briefkaart meer schrijven. Toen heb ik 'n jaar door de Riviera gezworven. Die ziekte heeft nog zeven jaar nagewerkt. De doctor zei: „In zeven jaar krijg je 'n nieuw zenuwweefsel; dan ben je er af'. En zoo is het ook gegaan. Toen ben ik Kamerlid gebleven, en hoogleeraar aan de Vrije. Toen ben ik naar het Torentje gegaan in 1901, als minister, en in 1905 op reis ... En dat is nou alles . . Dat was nou . . . alles. Het klonk als 'n ironie . . . Zijn wij, gewone menschen, die 'n léven noodig hebben, om n klein doel te zien slagen, in het gunstigste geval, dan ganschelijk onmachtig? . • . Dat was nou alles! „Maar professor!", zei ik, „lijkt u dan al die arbeid, die achter u ligt, niet als 'n berg?" „Och, wel nee! Het lijkt zoo eenvoudig, en 't is alles zoo natuurlijk gegaan. Ik ben pas aan het begin van hetgeen ik zou willen doen . . ." En werkelijk, zooals hij daar stond, stoer en krachtig, en met den arendsblik vol onsterfelijke wilskracht, zag hij er uit als 'n strijder, die z'n éérste voorbereidingen heeft getroffen, en nu z'n levenstaak aanvaarden gaat. En terwijl ik hem zoo aanstaarde, viel het me in ééns op, hoe modieus hij gekleed was, met 'n gekleurd vest, 'n groene plastron, en 'n diamanten dasspeld . . . We kwamen op 'n zijweg. Ik vertelde, dat ik voor het éérst z'n kracht als Kamerlid ten volle gevoeld had, toen ik, als jongen van 't gymnasium, z'n rede las, waarin hij de regeering interpelleerde, omdat Transvaal en vooral Oranje-Vrijstaat niet uitgenoodigd waren, om aan de eerste Vredesconferentie deel te nemen. Dat deed hem even in gepeins raken. „Ja, ik was toen pas in Amerika geweest. En daar was Chamberlain toen ook. En in die dagen ging er al 'n gerucht door de Amerikaansche pers, dat Engeland Transvaal zou aanpakken. Ik ben toen naar Mac Kinley gegaan, en heb hem nadrukkelijk gezegd: „Steun dat niet!" Maar het baatte niet. Ik ben toen óók nog in Londen geweest, bij Morley, en die antwoordde me, dat de Secretary, daar bedoelde hij Chamberlain mee, hem dienzelfden morgen gezegd had, dat van die Transvaalsche plannen geen woord waar was. Geen woord waar . . En wéér verzonk hij in gepeins. Maar toen weer levendig: „Bij de voorbereiding van die Vredesconferentie heb ik nog de vreemde journalisten gerecipiëerd. Ik was toen aan het presidium van den „Kring". Later heb ik standjes gehad met Elout. Ik had ze beleedigd, zeiden ze. Toen heb ik mijn ambt neergelegd. Maar aan de journalistiek heb ik altijd genoeg gedaan. Zoo drie artikelen in de week is geen kleinigheid. Eén morgen vast voor De Standaard, en één voor De Heraut. Ja, als je zeven kinderen hebt, en allen dag met z'n dertienen aan tafel zit, dan komt er héél wat kijken . . ." „Heeft u ook een dagboek gehouden in uw leven, professor?" „Daar heb ik nooit tijd voor gehad. Als ik eens niets meer te doen heb". „Och, weet je, ons land is zoo klein; ik werk zoo graag voor 'n gróóten kring. In Amerika daar heb ik m'n vaste clientèle. Er zijn zulke kleine worstelingen in dit land. Twee globale overtuigingen zijn het feitelijk, die scherp tegenover elkander staan. En dat ontneemt alle vastheid aan het publieke leven''. „Is ons land in dit opzicht 'n exceptie, professor! Of is dat verschijnsel algemeen? „Zeker, algemeen. Dat wil zeggen: Geleidelijk zal het overal daarop uitdraaien. Wij zijn in het politieke leven altijd vóór. In Engeland is nu een systeem verdedigd, ik heb er met de heeren daar over gesproken, dat is feitelijk het stelsel, dat al in onze schoolwet zit van '57 . . ." „Maar tusschen de vrijzinnig-democraten en de sociaaldemocraten is de strijd toch óók al fel genoeg", zei ik zoo en passant. „Dat zal je altijd zoo zien in 't leven. Er is nooit feller strijd dan wanneer twee broers uit één gezin het aan den stok krijgen . . . Maar, om daar nog even op terug te komen, ik zie in het groote voortgaan der stroomingen ten slotte een strijd tusschen het Arische en het Semietische element. De Ariërs moeten den Semietischen doop ondergaan". „Wat beteekent dat, professor?" vroeg ik, niet zonder bevreemding. „Dat zal ik je zeggen: Ik geloof natuurlijk vast aan het bijbelwoord, dat Japhet wonen zal in de tenten van Sem. En zoo zie ik in het anti-Semietisme geen strijd alleen tegen de Joden, maar bovenal tegen het Christendom. Lees maar het hoofdstuk: „Het Joodsche probleem" in mijn nieuwe boek. Kijk, hier heb ik het. Ik heb het juist vanmorgen gekregen. Een lijvig foliant, hé? Ik had zelf niet gedacht, dat het zoo dik worden zou. Ik heb daar mijn opinie over de Joden duidelijk gezegd. Het zal misschien niet alles instemming bij ze vinden, wat ik daar geschreven heb. Maar ik houd van Joden. Van m'n kinderjaren af heb ik er vele onder m'n vrienden geteld... Ja, ik heb nog véél te zeggen, en ik hoop, dat ik er den tijd voor vinden zal..." Dat bracht me tot 'n vraag, die ik bewaard had voor het laatst, maar die ik toch stellen wou, zoo op 't kantje af... „En als u nu nóg eens minister wordt . . .?" „Dat zou m'n laatste verkiezing wezen", antwoordde hij dadelijk resoluut. „Ja", zei ik, ondeugend misverstaande, „maar als u bij die laatste verkiezing gekozen werd, en als het volk u tot de regeering riep . . .?" „Dan zou ik doen, wat ik mijn plicht zou achten. Maar je weet niet, hoe de werkzaamheden aan zoo'n departement zijn toegenomen* vooral door uitbreiding der bevolking. Kijk, als je ouder wordt, dan mis je de bemoediging van je oude vrienden. Zoo velen van hen sterven jong. Als ik nu menschen spreek, zijn het vaak reeds de kinderen van m'n vrienden, met wie ik heb samengewerkt in het leven ... Ik heb gedaan, wat ik vond te doen, en ik heb altijd getuigd voor mijn geloof, en dat is me dan dikwijls kwalijk genomen . . „Vergelijk den bakker van Hoséa . . .", zei ik stout. En toen glimlachten we samen. En met 'n handdruk, en 'n woord van gestamelden dank voor het geestelijk genot van zulk 'n onderhoud, ging ik heen. En op straat liep ik te verwerken, wat ik allemaal gehoord had, en prenten wilde, ter bewaring, in mijn geheugen. Dr. Kuyper wordt heden zeventig jaar . . . Vandaag is het voor hem, na langen werktijd, een rustdag. En daarom wijdde ik hem heden een woord uit den psalm voor den Sabbathdag: „Moge hij nog frisch zijn in de grijsheid, krachtig, en jong, als 'n groene boom . . KIJKER. Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad. Dr. Kuyper. In den loop van een menschenleven te stichten eene kerk, een universiteit en eene politieke partij, buitengewone talenten te ontplooien als politiek agitator en als volksvertegenwoordiger, onder die bedrijven door een groot dagblad te redigeeren en een godsdienstig weekblad, een eerbiedwekkende productiviteit te ontwikkelen als auteur van wetenschappelijke en stichtelijke geschriften, op lateren leeftijd zich als minister te toonen een machtig regent en dan zijn zeventigsten verjaardag te kunnen vieren in de volle kracht des levens; _ zuik een levensloop is wel aan weinigen gegeven. Alleen reeds deze phenomenale productiviteit verzekert aan Dr. A. Kuyper een plaats onder de buitengewone mannen van ons land en van alle tijden. Geniale geestesgaven, een onverwelkbare vitaliteit en een onverzettelijke wilskracht vormen samen in Dr. Kuyper een hoogste potentie van dien harmonischen aanleg, die de schoonste gave is, die een mensch bij de geboorte kan worden geschonken. Dr. Kuyper is niet uitsluitend geleerde, niet uitsluitend organisator, niet enkel redenaar, niet alleen staatsman , hij is dit alles te zamen in onderling verband, hij is eene harmonisch in zich zelf voltooide persoonlijkheid, waaraan deze veelzijdige talenten schitteren gelijk het licht van den diamant flonkert uit vele facetten. Hij is een geest, die ver boven de gewone maat der dagelijksche stervelingen uitgaat. En of hij een gesprek voert, dan wel als redenaar het woord tot een vergadering richt, aanstonds beheerscht Dr. Kuyper wie hem hooren door den helderen stroom zijner gedachten en de macht zijner elocutie. „Le style eest tout l'homme". Aan den stijl van Dr. Kuyper kan men aanstonds den zelfdenker kennen. Zijn stijl boeit niet alleen omdat hij als kunstenaar het gesproken en geschreven woord beheerscht, maar ook omdat hij als denker gedachte aan gedachte weet te rijen in zoo logische ontwikkeling, dat wie den aanhef heeft gevolgd tegen wil en dank tot het einde wordt meegesleept. Als journalist is Dr. Kuyper eenig. Hij is populair en diep tegelijk; zijn stijl is gerythmeerd soms als in dichtmaat, altijd keurig in woordenkeus en toch zoo helder, dat een kind hem kan volgen. Geen onderwerp is er, of hij weet er een verrassende wending aan te geven, of er iets uit te halen wat een ander niet zag. En zijn productiviteit; Er is geen blad in Nederland, waar een zoo rijke regen van driestarren en artikelen bijna dagelijks op nederdaalt, als De Standaard, wanneer Dr. Kuyper de redactie voert. Alleen enkele Fransche journalisten naderen tot hem, maar bereiken hem niet. Die buitengewone vruchtbaarheid moet vermoedelijk worden toegeschreven aan een buitengemeen snelle en gemakkelijke opvattingsgave. Elke gedachte kristalliseert bij Dr. Kuyper onmiddellijk tot een concreten vorm, dien hij slechts heeft te dicteeren of op te schrijven. Blijkbaar ligt alles wat hij weet, — en dit is te veel! — in zijn brein paraat, gereed, doordacht, voltooid, zoodat het onmiddellijk voor uiting klaar bij de hand is. En daarbij is hij allerminst oppervlakkig, steeds gereed tot het diepste beginsel terug te delven en nooit eenig détail verwaarloozend. In alle vraagstukken der politiek van den dag heeft Dr. Kuyper nagerekend hoe het vroeger was en hoe het in de toekomst zich zal ontwikkelen. Hij moet atlassen in zijn hootd hebben gelijk Napoleon; een atlas met de parlementaire geschiedenis van Nederland, een atlas met de politieke constellatie van het oogenblik, de getalsterkte der partijen in alle kiesdistricten, de verhoudingen in het parlement. Bedenk daar nu bij, dat hij elke week ook een godsdienstig blad, De Heraut, redigeert en daarin geeft wat men een schriftelijke preek zou kunnen noemen, op totaal ander gebied dan de politiek, die in De Standaard behandeld wordt. Ook dit wijst op een overeenkomst met Napoleon, die onmiddellijk na elkander allerlei onderwerpen kon behandelen. „Ik heb allerlei laden in mijn hoofd", placht hij te zeggen: „is een onderwerp afgedaan, dan sluit ik de lade en trek een andere open". Alleen bij zeer klaar, precies en ordelijk denken is dit mogelijk. Als minister toonde Dr. Kuyper, dat bij hem steeds aanwezig was devue générale. Hij verloor nooit uit het oog, dat de taak van een staatsman niet alleen is, te administreeren, maar ook te ontwikkelen. Met name was hem als ministerpresident steeds leidende gedachte, dat de Regeering heeft te bevorderen de verhooging der nationale welvaait en daartoe leiding en steun te geven heeft. Hij is jurist zoo goed als de beste: maar hij dacht als leider der Regeering in de eerste plaats oeconomisch, wat helaas niet van veel juristen kan gezegd worden. Zijn plannen tot organisatie van het vak-onderwijs zouden, waren zij uitgevoerd, onze nationale productie aanmerkelijk hebben verhoogd. Zijn octrooiwet zou Nederlandsche uitvindingen hebben beschermd. In het parlement vond hij alleen in Van Houten een tegenstander, die zijn portuur was. En als regeerder ontwikkelde hij een prestige en een zelfbewuste kracht, die hem als een eeretitel den gloeienden haat van alle vijanden der maatschappelijke orde verwierf. Toch klaagde deze man op het toppunt zijner macht over de eenzaamheid van zijn post. Begrijpelijk! Geesten, die zoo ver boven hun tijdgenooten uitsteken, werden door weinigen begrepen en door velen, die hen niet begrijpen, tegengewerkt. Daarbij moest hij als minister werken met een ambtenaarscorps, dat grootendeels uit politieke tegenstanders bestond. Ook de krachtigste figuur overkomt onder zulke omstandigheden wel eens een gevoel van verlatenheid. In zijn daden echter is dit nooit te bespeuren geweest. En de wijze waarop hij bij zijn aftreden onmiddellijk door een groote reis de rust zocht door verandering van inspanning, van welke werkzaamheid het resultaat thans in twee lijvige deelen voor ons ligt, die daad hield zijn prestige hoog, zoodat men altijd nog van hem gewaagt als van „Minister Kuyper". Maar het merkwaardigst is de figuur van Dr. Kuyper als Calvinist. Ook uiterlijk behoort hij tot het type van ons Calvinistisch voorgeslacht. Tot dat anthropologische type, dat ge zoo vaak op de regentenstukken in ons Rijksmuseum vertegenwoordigd ziet en waartoe ook De Ruyter en Piet Hein behooren, het Hollandsche volkstype der 17e eeuw. Een analyse, een vergelijking met andere volkselementen, waarvan bijv. Cornelis Tromp en admiraal Van Ghent en thans bijv. de heer De Savornin Lohman vertegenwoordigers zijn, zou een studie eischen, waar voor het hier de plaats niet is. Eigenaardig is, dat Dr. Kuyper zelf (op blz. 29, 30 van zijn Stone-lezingen) het Calvinisme uit bloedmenging doet wortelen. Doch wat is dan de macht van dit Calvinisme ook in onzen tijd? Dat het principieel op den diepsten grond der wereldbeschouwing beginsel tegenover beginsel stelt. „Het zoekt God niet i n het creatuur, gelijk het Paganisme, het isoleert God niet van het creatuur, gelijk het Islamisme, het stelt tusschen God en het creatuur geen middellijke gemeenschap gelijk Rome, maar proclameert de hooge gedachte, dat God, hoog in majesteit boven alle creatuur staande, nochtans met dat creatuur onmiddellijke gemeenschap oefent door zijnen Heiligen Geest". (Stone-lezingen, bl. 12, 13). „Op alle oogenblikken des levens, heel onze geestelijke existentie door God zeiven gedragen", (bl. 13). „Niet God is er om zijn schepping, maar de schepping is er om Gods wil", (bl. 39). Ten slotte vat het Calvinisme de religie op als soteriologisch. De mensch is door zijn val in zonde gedegenereerd, heeft behoefte aan opheffing en nu is de Openbaring, in den Bijbel neergelegd, tot die opheffing het middel. „Laat critiseeren wie critiseeren wil. Ook die critiek draagt de belofte in zich van verdieping van ons inzicht in de Schrift. Alleen het prisma zelf, dat de Goddelijke lichtstraal voor hem brak in grijpbare tinten, laat geen goed Calvinist zich uit de hand slaan '. (bl. 50). Alle wetenschap berust in haar diepsten grond op onderstellingen. Zekerheid is nooit te vinden, voor wie bij elke vraag ter wetenschap steeds tot den dieperen grond dier vraag teruggaat. Ten slotte komt men tot een punt, waarop men heeft te gelooven of aan te nemen, maar waarop hei weten faalt. En op dien laatsten grond der dingen plaatst nu de Calvinist zijn geloof, dat niet berust „op ïedeneering, maai op het onmiddellijke getuigenis van den Heiligen Geest", (bl. 50). Hier past het slechts, elkander over en weer te eerbiedigen. En dit moet getuigd, dat, in Dr. Kuyper's wetenschappelijke geschriften, nergens een onwelwillend woord tegen hen, die op die diepste basis van eenig ander geloof of eenige andere wijsgeerige beschouwing uitgaan, te vinden is. En dit moet mede getuigd, dat zoo eenmaal het fundament der Calvinistische geloofsbeginselen gelegd is — een fundament, dat aan de redeneering is onttrokken, — dan ook het gebouw, daarop met het cement eener onverbiddelijke logica opgebouwd, nergens eenige voeg vertoont, waarin ook de smalste wigge ware te steken. Dit is de artistieke bewondering, die men voor Dr. Kuyper's levenswerk moet voelen, dat, eenmaal de praemisse aanvaard, er dan ook aan geen enkele conclusie eenig ontkomen meer is. In historie en politiek, in wetenschap en kunst, vloeit alle consequentie met causale noodzakelijkheid, tot in de meest concrete détails, uit de eenmaal aangenomen grondleerstellingen voort. Ongetwijfeld komt aan dien streng logischen uitbouw van het door Calvijn gelegde grondplan aan Dr. Kuyper niet geringe verdiensten toe. En dit Calvinistische systeem is ook voor het sociale leven van beteekenis. Tegenover het onbereikbare ideaal van de materialistische maximisation of happiness, dat is van de algemeene verspreiding van materieele welvaart hier op aarde, stelt het Calvinisme, hierin met het katholicisme en met wijsgeerige levensbeschouwing accoord, zijn ideaal boven het materieele leven. Het zoekt het geluk in de schaduw van den „Ceder des Geloofs"; en dat een volk, met dit ideaal bezield, tot krachtige ontwikkeling in staat is, heeft waarlijk de geschiedenis ruimschoots bewezen. Alleen die volken waarin idealen leven, hebben beteekenis voor de ontwikkeling der cultuur. Of nu dit ideaal zich breeder dan dusver ontwikkelen zal in de toekomst, gelijk Dr. Kuyper hoopt, is een vraag, waarop het antwoord aan de toekomst voorbehouden blijve. Maar dit is zeker, dat het Dr. Kuyper gelukt is, èn door zijn wetenschappelijke èn door zijn politieke werkzaamheid dit ideaal in vele harten hoog te doen ontvlammen. 27 Zoo is Dr. Kuyper een figuur, die niet alleen voor zich op zijn zeventigsten verjaardag op een leven terug mag zien, zoo rijk als weinigen slechts het hunne hebben kunnen maken, maar die ook, naast anderen, op zijn volk een invloed heeft uitgeoefend en vermoedelijk nog uitoefenen zal, die hem een blijvende plaats in de geschiedenis van dat volk zal verzekeren. Het Vaderland. Een 70-jarig tijdgenoot. Het is heden de dag, waarop Dr. Kuyper zijn zeventigsten verjaardag bereikt. Duizenden en duizenden zullen met hem dien dag vieren en God er voor danken. Kunnen wij daaraan mede doen? Dat ligt er aan, wien men in hem viert. Viert men den staatsman, dan doen wij niet mee. Een staatsman kan slechts door allen geëerd worden, indien zijn leven en streven heeft gediend ten nutte van het geheele volk. Van dezen jubilaris kan dat niet gezegd worden. Zijn leven is gewijd geweest aan het verwezenlijken van idealen, die slechts aan een klein gedeelte van ons volk dierbaar zijn. Van het overige is een gedeelte, nl. de roomschkatholieken, pas voor hem begonnen te bestaan, toen het als hulptroepen tot het bereiken van dat doel kon dienen, en hij heeft zich daarbij niet afgevraagd, of hij, de Calvinist, de geboren antagonist van Rome, daardoor wellicht voor altijd de macht zou versterken van die instelling, welke het Protestantisme van huis uit steeds als zijn grootsten vijand heeft beschouwd. De overblijvende volkshelft, de vrijzinnigen, heeft hij niet opgehouden met smaad te overladen en hun innigste overtuiging beurtelings bespot, gehoond en gekrenkt. Trouwens: staatsman in den grooten zin van het woord is Kuyper nooit geweest. Om staatsman te wezen is hij te veel partijman en te veel artist (dit laatste pleegt hij nu nog dag aan dag den oud-minister Staal te verwijten). De partijman in hem was oorzaak, dat hij eenzijdige, de artist, dat hij slordige, origineel gedachte, maar slecht geconstrueerde, wetten maakte. Viert men in hem den geleerde, ook dan onthouden wij ons. Een geleerde is Dr. Kuyper slechts voor wie, ja en amen zeggend, aan zijn voeten neerknielen. Als theoloog gaat hij ongetwijfeld de middelmaat te boven. Maar ondanks het aanzienlijk getal wetenschappen, op welker gebied hij met de grootste vrijmoedigheid als autoriteit durft optreden, is hij op ieder van die terreinen een leek. De flaters, die hij op wijsgeerig, geschiedkundig en kunsthistorisch gebied heeft gemaakt, zijn groot en vele. Onpartijdig onderzoek is hem vreemd, hij is er te veel partijman voor; getuige zijn „het Calvinisme en de kunst", dat den lezer met klem van woorden tracht te overtuigen, dat onze 17e eeuwsche kunst zijn hooge vlucht heeft te danken aan het Calvinisme, hoewel de feiten, ook de door hem zelf aangevoerde, bewijzen, dat zij heeft gebloeid ondanks het Calvinisme. Maar Dr. Kuyper erkent slechts zijn dwaling om er in te volharden. Zie de bekende passage uit „Verflauwing der grenzen", waarin hij de onhoudbaarheid van het Calvinisme tegenover de moderne critiek erkent, maar in eenen adem de getrouwen aanraadt, zich dan maar buiten 't bereik van die critiek te stellen, door zich terug te trekken binnen de grenzen van eigen groep en partij. Viert men in hem den politieken agitator, dan blijven wij desgelijks buiten de deur. De politieke agitatie van dezen geboren volksmenner heeft met enkele nobeler aspiraties van onzen volksaard, de huisbakkenheid en bekrompenheid op het openbaar platform geplaatst en tot een macht in den Staat gemaakt. Zijn propaganda heeft een politieke richting in eere gebracht, die de aanbidding van den schijn tot systeem maakt, en dientengevolge oppervlakkigheid, vormdienst en schijnheiligheid in haar gevolg voert. Viert men in hem den Nederlander, ook dan onttrekken wij ons, want Nederland als volkseenheid heeft voor den jubilaris van heden nimmer bestaan, dan om zijn begeerte gaande te maken, het uiteen te rukken. Slechts de zijnen, o ' het uitverkoren volk, zijn in zijn oogen de ware Nederlanders, de dragers der echte nationale tradities en hij dankt zijn grootheid aan het drijven van de wig der verdeeldheid in de rangen van ons volk, het scheiden van het eene deel des volks van het andere onder de leuze: „Geen gemeenschap met dezen!" en het opzetten van Nederlander tegen Nederlander, veertig jaren lang. Viert men in hem den man uit één stuk, dan blijven wij nog verder van het feestgedruisch dan te voren. Man uit één stuk is Dr. Kuyper slechts, in zoover hij de man van den vasten wil, van de niets ontziende daad is, de autocraat bij uitnemendheid. Voor het overige is hij de man, die beurtelings zijn kracht heeft gezocht in anti-Papisme en in samenwerking met, naar de oogen zien van de Roomsch-Katholieken; in demagogie van de grofste soort, en in . . . offeren aan het conservatisme: de man, die als hij naar links zijn doel niet kon bereiken, het beproefde naar rechts. Viert men in hem den mensch — dan zwijgen wij, omdat de feestviering dan buiten het terrein van het openbaar leven valt, en doen niet mee, uit overwegingen, die wij om dezelfde reden voor ons houden. Slechts in één qualiteit kunnen wij hem vieren, slechts in ééne (een andere) hem bewonderen. Wij vieren in hem den knappen journalist. Wij bedoelen niet den journalist, die altijd gelijk heeft, en die, na door collega X. reddeloos geslagen te zijn, den volgenden dag met de grootste vrijmoedigheid en opgewektheid een artikel kan beginnen met: X. erkent nu, dat hij ongelijk heeft. Wij bedoelen ook niet den journalist, die altijd een slechte zaak weet goed te praten. Maar wij bedoelen den journalist, die altijd een nieuwen, frisschen, beknopten vorm voor zijn gedachten weet te vinden, en wiens bekwame pen het duisterste helder maakt zelfs voor den eenvoudigen van geest. En wij bewonderen in hem den politieken organisator, den man, aan wien het gelukt is, de niet politiek aangelegde Calvinistische kleine luyden, oerbeeld van politieke onaandoenlijkheid en van zucht om zich met den bijbel in de hand tusschen zijn vier muren te begraven, — te organiseeren tot een staatkundige macht. Dat is inderdaad groot werk. Over de middelen, die hij daartoe heeft gebruikt, zullen wij heden niet spreken; ook zullen wij niet schilderen de vuist van den despoot, die, sedert dat volksdeel door een arbeid van 40 jaren uit de politieke onbewustheid is los gemaakt, er als een moker op drukt, en die het niettemin zonder morren kust, die zijn stillen in den lande, die zijn professoren, zijn Kamerleden kussen Wij vieren d i t niet, maar bewonderen het resultaat. En zoo is het, onder dit voorbehoud, dat wij den verjaardag van dezen 70-jarige kunnen meevieren. Zijn leven is, naar onze innige overtuiging, niet ten zegen geweest van ons volk. Maar dat een deel onzes volks hem lief heeft, bewondert en viert begrijpen wij. En tot op zekere hoogte (hoe ver bleek uit het bovenstaande) kunnen wij hem mede vieren en met hen zijn werk bewonderen. het Volk. Kuyper's feest. Gister hebben de politieke Christenen in ons land, bij gelegenheid van zijn 70en verjaardag, hun hoofdman, Dr. Kuyper, gevierd. Dat is de totaal-indruk dien de verslagen van de feesten ons geven. Een enkele stem spreekt over wat anders, maar de bladen die op den voorgrond stellen dat zij Dr. Kuyper vereeren om zijn gaven als stylist, als redenaar, als theoloog, enzoovoort, bedoelen meteen te zeggen dat zij tegen hem als staatsman, als politikus, als openbaar persoon, nu juist niet hoog op zien. Onzerzijds hebben wij, opzettelijk, op den dag van het feest zelf, geen woord gezegd. Iemands 70en verjaardag te gebruiken tot aanleiding om hem te vertellen dat wij hem als staatsman niet hoogachten, dat wij in hem zien iemand die zijn macht misbruikt heeft, en die, op later leeftijd tot grooten invloed gekomen, dien invloed niet heeft weten aan te wenden ten bate der dervenden in de maatschappij — wij meenden dat niet te moeten doen. Maar nu die dag voorbij is en de kerkelijke pers, hoewel met veel bedekte kritiek doorspekt, lofliederen op den leider van het politieke Christendom heeft gezongen, nu wenschen wij toch even te zeggen dat Dr. Kuyper's politieke loopbaan géén mooie is, in niemands oogen een mooie zijn kan. Dr. Kuyper heeft jaren en jaren prachtig geschreven en prachtig gesproken over de sociale nooden. Hij heeft de christelijke barmhartigheid gemaakt tot een programpunt. Hij heeft de kleine lujden tot hem doen opzien als tot een redder in den nood. Om plotseling, na 1894, een grooten zwaai naar rechts te doen, op de reaktionaire instinkten in de bourgeoisie een beroep te doen, met hen een koalitie te sluiten die elke ernstige vervulling van de sociale plichten onmogelijk maakte, uit machtdorst zijn kleine luyden vlakweg te bedriegen en ze tot hulptroepen van de reaktie in ons land te vormen. Om, toen hij de hoogste macht bereikt had, toen hij de machtigste staatsman was dien Nederland sinds een halve eeuw geteld had, zijn vroegere sociale leuzen als oude plunje in een hoek te werpen en vier jaar van groote macht door te maken, zonder aan het eind van de vier jaar te kunnen wijzen op eenigen maatregel waardoor het lijden verzacht, het derven verminderd was. Integendeel, Dr. Kuyper werd de harde regeerder, de krachtmensch, die het opwaarts strevende proletariaat bij de keel greep en terugdrong waar het dreigde een macht te worden, hij, de prediker van christelijke barmhartigheid, de fraseur over de sociale plichten van onzen tijd, werd de man die de rechten der arbeidersklasse knotte en die zijn hiel met voorbeeldelooze verwatenheid en wreedheid neerzette op den nek van het onder de overmacht steunend neerliggende proletariaat. Die zelfs maanden na zijn „overwinning" het rechtmatig verzet van de strijdende arbeiders hoonde en de koningin de scheldwoorden „misdadige woelingen" in den mond legde, en die, daartoe opgevorderd, weigerde ook maar één woord van deernis of van barmhartigheid te doen hooren. Hij was de man die den schrik der bourgeoisie als een politiek fortuintje uitbuitte en zijn invloed op zijn kleine luyden gebruikte om de dervende massa te verdeelen en tot machteloosheid te blijven doemen. Zoo moeten wij Dr. Kuyper zien. En ook nu nog, nadat hij van de macht is verwijderd, blijft hij zijn rol voortspelen. Thans, nu het Nederlandsche proletariaat dichter dan ooit genaderd leek tot datgene wat het in vele andere landen heeft bereikt, zijn politieke ontvoogding, door middel van het algemeen kiesrecht, ook thans weer trad hij op, om aan die beweging voor recht en invloed, knuppels tusschen de beenen te gooien. Het huismanskiesrecht, vergeten en veracht toen hij aan 't roer was, wordt voor den dag gehaald, nu het dienen kan om het algemeen kiesrecht tegen te houden. Dr. Kuyper is tot op dit oogenblik de gevaarlijkste vijand dien het strijdende proletariaat in ons land heeft te bekampen. En als wij in het belang van de lijdenden en ontberenden een wensch hadden moeten uiten bij gelegenheid van Kuyper's 70en verjaardag, dan zou het deze geweest zijn: breng de rest uwer levensdagen door in ruste en in berouw over het gestichte kwaad en het veroorzaakte leed. Laat de kleine luyden die gij tegen hun eigen belang en tegenover dat van hun klassegenooten hebt geplaatst, weer zich zelf worden, stel ze in staat de sociale plichten die de bourgeoisie, voor en onder uw leiding, heeft verzaakt, zelf te vervullen. Qe Vrije Socialist. Dr. A. Kuyper. Onder de merkwaardige mannen van onzen tijd behoort zeker Dr. A. Kuyper, die, ware hij geboren in een groot land ongetwijfeld een zeer belangrijke rol in de wereldgeschiedenis zou gespeeld hebben. Niemand kan hem talent ontzeggen en zoo groot is het aantal groote mannen niet, dan dat men de weinigen niet zou eeren, die op dien naam aanspraak hebben. Geen wonder dat hij het middenpunt was eener groote ovatie, hem deze week toegebracht bij gelegenheid van zijn 70sten verjaardag. Zeker, hij staat niet goed aangeschreven bij de vooruitstrevende arbeiders, en daarvoor bestaat alle reden, want zij herinneren zich nog de rol dien hij als minister gespeeld heeft tijdens de groote werkstaking van 1903. Maar laat ons niet onbillijk zijn en trachten de zaken onpartijdig te beoordeelen. Vooreerst dan is Dr. Kuyper niet de eenige schuldige, maar de liberalen steunden hem in zijn werk, zoodat zij medeplichtigen zijn. En wij gaan verder. Indien Troelstra, de sociaal-demokraat, minister was geweest, hij zou precies hetzelfde gedaan hebben. Elk gezagsman moest zoo handelen, onverschillig welke richting hij toegedaan ware. De fout schuilt 'm dus niet in zijn optreden tegen de arbeidersklasse maar in het aanvaarden der gezagspositie, der regeering. Wie zich in dezen val laat lokken, is altijd en onder alle omstandigheden een verloren man. Daarom is het onbillijk hem dit al te sterk aan te wrijven, terwijl het eene algemeene fout is. Een merkwaardig man is Kuyper, veelzijdig en met een doel voor oogen. Een gelukkig man, die zijn partij van klein en onaanzienlijk heeft gemaakt tot een sterke en machtige partij, waarmede men rekening heeft te houden en die elk oogenblik weer het gezag in handen kan krijgen. Meesterlijk in zijn kritiek heeft hij veel koren aangedragen op onze molen en hoezeer men hem daarover hard is gevallen, zijn scheiding tusschen geloovigen en paganisten is geheel juist en het is alleen lafheid der paganisten, dat zij die leus niet aanvaarden. Hij heeft woorden van mededoogen geschreven over de verdrukten en onterfden, zeldzaam schoon en ofschoon men allicht geneigd is zijn liefde voor hen gehuicheld te noemen, waar hij hen zoo leelijk in den steek heeft gelaten, de schuld hiervan lag alweer in zijn onmacht, daar hij als regeeringspersoon toch niet voldoening kon schenken. Daar komt bij, dat Kuyper in een leelijke tweeslachtige positie stond, daar zijn hart was bij de kleine luyden, terwijl hij de centen moest los krijgen van de rijke lui en zoo moest hij nu eens den eenen en dan' den anderen wat geven. Vandaar dat hij veel geleek op een koorddanser op het slappe koord, wiens balanceerstok nu eens rechts en dan links werd geslingerd om zelf niet te vallen. Wij staan lijnrecht tegenover Dr. Kuyper en hebben dit steeds gedaan. Zijn antithese duidt dit met alle klaarheid aan, maar dit neemt niet weg dat wij liever te doen hebben met knappe, beginselvaste lieden dan met lieden die öf onbekwaam zijn öf niet weten wat zij willen. Zet eens naast Kuyper de liberale mannen uit den lateren tijd, zooals een Goeman Borgesius, een Cort van der Linden, een Pierson, hoe oneindig hoog steekt hij dan boven dezen uit. Behalve van Houten is er onder de liberalen geen enkele die zich met hem kan meten, wat men overigens ook alweer op v. Houten heeft aan te merken als reaktionair bij uitnemendheid. In elk geval, aan Kuyper weten we wien en wat wij hebben en dit is te waardeeren. Hij is onze tegenstander in beginsel, daar hij een vertegenwoordiger is van het gezag als zoodanig, maar dat gezag verliest zich bij hem niet als bij liberalen en sociaal-demokraten in de nevelen der onbepaaldheid, in algemeene frases, maar zetelt bij hem in God als bron van het gezag. Wij weten dit te waardeeren en brengen hem als tegenstander onze hulde op dezen dag, gelijk het ons betaamt elk man van beginsel te waardeeren. De Locomotief. *) Dr. A. Kuyper. Zooeven was ik in de Kanaalstraat om daar, aan de bekende woning, gemerkt no. 5, mijn kaartje tot gelukwensch af te geven. Schoon 't juist het uur was dat de jubilaris voor zijn lunch en voor zijn rust bestemd had zoodat de *) Dit stuk vindt hier opname aan het slot dezer rubriek, tengevolge van de te late ontvangst voor opname daar waar het naar alphabetische volgorde behoorde. stroom van persoonlijke gelukwenschen natuurlijk stokte, was 't toch nu ook nog te merken wat er gaande was. Vóór mij schelde een jongen van een bloemenwinkel aan, die 'n wiegelend bloemstuk op zijn fiets, en op zijn schouder aan was komen balanceeren en na mij stapte een trippelend oud heertje op de stoep, kippig de deurpost bezoekend en met óók een kaartje in de hand. En toen mij opengedaan was, stond daar in het deurgat een zwartgerokte knecht, een andere dan de huisknecht, om mijn kaartje in ontvangst te nemen. Dit laatste duidde op extra-maatregelen die genomen waren om de verwachte hulde in ontvangst te kunnen nemen. Wel, ze zal niet min geweest zijn. Nooit of zelden is in onzen tijd, en zelfs misschien in géén tijd, een Nederlander in zijn eigen land zoozeer gevierd, zoozeer gehaat, zoozeer gevreesd maar dan in 't algemeen toch ook zoozeer een man van groote beteekenis geacht als Dr. Kuyper. Hij maakt het woord, „dat geen profeet geëerd is in zijn eigen land", te schande. Er is, èn voor dat eeren en vieren, èn voor dat haten en duchten, reden. Wat Dr. Kuypers meest opmerkelijke karaktertrek mij dunkt, dat is zijn niets en niemand ontziende doelbewustheid. Zijn vasthouden aan zijn streven is nog wat meer dan energie; het is een samensmelting van Duitsche Rücksichtslosigkeit en Engelsche doggedness, een taaiheid en meteen een krachtige voortvarendheid die van geen wijken weet. Er is iets oer-massiefs in, iets als van een massa die door eigen enertie vooruitdringt. De beweging, die hij met deze buitengewone viriliteit gediend heeft — of die hij dienstbaar heeft gemaakt aan eigen glorie? — is er eene geweest die met zijn eigen wezen eigenlijk contrasteerde. De beweging was het tegendeel van den beweger, het resultaat het omgekeerde van het agens. Want terwijl aan Dr. Kuyper alles — of nagenoeg alles — groot en breed is, on-Hollandsch ruim en fantastiek schier, heeft hij juist vat gekregen op die van zijne landgenooten die in meer dan één zin „kleine luyden" zijn te noemen, op 't meest bekrompen, bigotte, klein-burgerlijke deel van 't Nederlandsche volk. En de beweging die hij heeft in gang gebracht, is er dan ook een geweest van ouderwetsch, bekrompen, zeventiend-eeuwsch-sectarischen geest, een beweging van steile zelfgenoegzaamheid en dorre letterknechterij, van hoogst onchristelijke onverdraagzaamheid en enge zielsbeslotenheid. Die eigenschappen, die de beweging welke Dr. Kuyper aandreef, bij de bewogenen wekte, hadden hun ontstaan te danken aan een soort van regeneratie, aan dat réveil dat reeds vóór Kuyper was ontstaan en dat inderdaad een geestelijke concentratie en condensatie was, een sich zusam menraffen uit de breede, ondiepe plassigheden van behagelijke, voor alle meeningsgeschillen op 't gebied van denken en gelooven zeer beduchte Kappelmansnaturen. Een regeneratie en een concentratie die niet nagelaten hebben, de slappe twijfelmoedigheid en de neutrale beginselloosheid die allengs dreigden door te zieken in ons volk, en 't tot complete impotentie op het stuk van daden te verwezenloozen, althans voor een deel te stuiten. Maar een regeneratie die terugging — naar een periode van denken die meer dan een eeuw verleden was en die, in 't altijd evolueeren van den menschelijken geest, een overwonnen en dus op den duur onhoudbaar standpunt moest beteekenen. Groen van Prinsterer, terug willend naar de dagen vóór de Revolutie, miskende de historie, die hijzelf zoo hoog te houden waande en Dr. Kuyper, dat parool aanvaardend, deed hetzelfde. Dat de anti-revolutionairen op mystiek gebied zich tegen de Revolutie hebben verzet en de oude beelden die in 1789 waren vergruizeld, weder te herlijmen trachtten, was geen onhistorisch pogen. Maar wel was het onhistorisch, over heel de Revolutie heen te willen pleisteren en ook haar sociale en wetenschappelijke daden ongedaan te willen maken. Dat was een onbegonnen waan en wie dien onder de massa predikte, gelijk Dr. Kuyper heeft gedaan, kan dat alleen doen met behulp van de onwetendheid en de argeloosheid van een deel des volks en van zijn neiging om aan 't oude vast te houden en niet mee te doen aan groote nieuwigheden. Een regeneratie dus die niet opwekking was van nieuwe, maar van oude vitaliteit. En een concentratie in bekrompenheid, in kleine zelfgenoegzaamheid. En zoo werd Dr. Kuyper, zelf zoo liberaal van aanleg als slechts weinige liberalen, juist „de man" der kleinen en bekrompenen, niet doordien hij 't was die op 't „klavier der volksconscientie" speelde maar door 't zonderling gekozen, vorig-eeuwsche lied, een teemerige methodistenpsalm dien hij eraan ontlokte. Toch heeft hij velen, èn zijn land, ook wèlgedaan. Het is geen kleine taak om in een tijd waarin al 't oude weggezonken scheen en uit het nieuwe nergens levenskracht te putten was voor de groote massa, een tijd waarin het materialisme altijd hooger steeg en altijd meer van wat illusie wezen mocht of ideaal, neermokerde totdat er niets meer overbleef dan troostelooze negatie — om in zöö'n tijd zijn schouders onder al dat krakende en stortende te zetten, onvermoeid de brokken te herbouwen, elk „neen" weêr met een „ja" en eiken hoonlach met een jubeltoon te beantwoorden; om altijd weêr de overstelpende negaties van een godheid die uit alle hoeken van de wetenschap den wèl vermetelen mysticus besteenigden, terug te werpen met een onversaagd herhaald: En toch is er een God! Dat schonk, al was 't dan ook maar „oude wijn in nieuwe zakken", lafenis aan duizenden, die dorstten naar een dronk in de afschrikkelijke woestenij der ziel, waarin het materialisme, hen gebracht had. Want weinigen zijn sterk genoeg om zonder eenige illusie voort te leven in blijmoedigheid. De wetenschap alléén is voor de meesten al te sober, al te grootsch. Hoe komt het nu, dit bijna raadselachtige, dat een man als Dr. Kuyper, van zoo breeden, universeelen, ja genialen aanleg, prediker werd van een levensleer waarin niets nieuws was, die een hopeloozen strijd aanbond tegen wat de wetenschap al deugdelijk had veroverd, en die in de geesten waar ze vat op kreeg, noodwendig omgezet moest worden in kleingeestigheid en onverdraagzaamheid? 't Kan toeval zijn geweest, of eerzucht, of geloof — of alle drie. Toeval. Dr. Kuyper heeft eens verhaald dat hij, studeerend aan de academie, allengs verwijderd raakte van het ouderlijk geloof totdat hij eindelijk geheel bij 'tignoramus aangeland was. Zijn vader deed toen vele pogingen — vergeefsche — om hem op den „rechten weg" terug te brengen. Eindelijk, door eigen denken weêr en door toevallige omstandigheden, kwam hij weêr tot „inkeer", 't Had dus weinig gescheeld of Dr. Kuyper ware liberaal geworden! Gelukkig voor Mr. Borgesius dat hij zoo'n concurrent naar't liberale leiderschap niet heeft gekregen. Eerzucht. Die is bij Dr. Kuyper stellig een zeer sterke drijfkracht en daarom drukte ik straks al twijfel uit, of Dr. Kuyper de beweging die hem lief is, dient, of dat hij veeleer haar voor zijne eigene glorie dienstbaar maakt. Soms lijkt het waarlijk wel — en zijne bottere tegenstanders gelooven dat ook vast — alsof schier alles wat hij doet, geschiedt ad majorem Kuyperi gloriam. Een eerzucht die vooral gevaarlijk werd toen hij, minister zijnde, de deur van Buitenlandsche Zaken open vond en 't kabinet op t Buitenhof alleen bezet door een in zijne knuisten weerloos man. De roerigheid die hij destijds betoonde, de opspraak waar hij toen ons land in bracht, niet eens nog door bijzondere daden (al was daar toch zijn ingreep in den Boerenoorlog) als wel door reizen en door interviews — die brachten menig Hollander in ongerustheid. „Groote" mannen kunnen voor een land, en voor een klein land vooral, ook wel eens gevaarlijk en noodlottig zijn, als 't namelijk hun slechts te doen is om genoemd te worden. Herostratus is daarvan een afschrikwekkend voorbeeld en men hoeft nog geen Herostratus te wezen, geen brandstichter willens-en-wetens, om toch door onvoorzichtigheid-uitijdelheid een even ergen brand te kunnen stichten, even groot een ramp voor 't algemeene-best teweeg te kunnen brengen. Kuypers eerzucht nu en Kuypers ijdelheid zijn evident. Twee staaltjes maar uit vele, een uit het buitenland en een uit het binnenland. Toen hij, als minister-president, aan 't reizen toog, in die periode van zoo drukke roerigheid dat men de krant vaak haast met onrust opnam, duchtend waar hij nu weêr van zich en zijn land deed spreken, kwam hij ook eens in Berlijn. En zie, hij rustte niet vóór hij gehoor gekregen had bij keizer Wilhelm, een gehoor dat, in diplomatiek gebruik, haast ongehoord te noemen was. 't Was heel-en-al sans rime ni raison en nooit had dan ook nog een minister die niet Buitenlandsche Zaken beheerde, zoo iets in zijn hoofd gekregen. En wat het binnenland belangt, wien heugt niet nog (ik heb er u destijds ook over geschreven) dien eeuwigen rechercheur die achter Dr. Kuypers kostbaar corpus kuierde, lang, o héél lang, nadat de staking van 1903 al achter den rug was en nadat de politiepost voor Dr. Kuypers interessante woning onder de critiek der pers bezweken was. IJdelheid der ijdelheden! Een ijdelheid en een grootdoenerij die menig nuchter Nederlander vaak gehinderd heeft en Dr. Kuyper klein gemaakt heeft in zoo menig oog. Een eerzucht en een ijdelheid die zelfs wel oversloegen in een humbug en in een snobbisme die den eigenaar tot voorwerp maakten van den spot van vele aristocraten der wetenschap, die wars zijn van onwaar vertoon, zoowel als aristocraten van geboorte die, vooral met Dr. Kuypers diplomatieke dilettanterijen, bijzonder zich vermaakten achter zijn rug. Toeval, eerzucht — of geloof? Ja zeker wel dit laatste althans ook. Men werkt niet zoo volhardend, zoo geestdriftig, zoo bezielend in één richting als men zelf daarin niet ook gelooft. Hoe is het denkbaar, dat een man die zelf niet vol is van de dingen, die hij predikt, altijd door maar anderen daarvan vervult? Hoe kan men anderen doen ontbranden als de eigen ziel niet altijd brandend is? Hoe kan men anderen harten het geloof hergeven als in het eigen hart niet onophoudelijk het credo zingt? Hoe kan men zooveel duizenden een licht doen schijnen, in woord en schrift, herhaaldelijk en dagelijks, indien men niet in de eigen ziel de heilige lamp altijd en onverflauwend brandend houdt? Neen, wie twijfelt aan Dr. Kuypers oprechtheid van geloof, voor dien blijft hij een onoplosbaar raadsel. Noch toeval noch ook eerzucht zijn alleen voldoende om hem in zijn oud-christelijke werking te verklaren, 't Geloof alleen kan zulke wonderen doen. En als men Dr. Kuyper ietwat nader kent, en weet hoezeer, naast grappige ijdelheid, gevaarlijke eerzucht, onsympathieke sluwheid en slinkschheid, toch ook veel, zeer veel goedheid, ziele-adel en zuivere naïviteit in hem te zamen huizen, dan staat men voor dat simpele geloof in een toch zoo gecompliceerden en universeelen geest niet zoo verbouwereerd. En dan is men geneigd, Dr. Kuyper als agens op de massa in oud-calvinistische richting, te verklaren zoowel uit zijn geloot als uit andere geestelijke ingredienten. Ik kan in dit bestek natuurlijk niet den man bespreken in 't verschillige van al zijn vele kanten. Ik nam hem maar summier, als totaliteit. Als iemand die veel schoons, en naar mijn inzien ook veel slechts, op meestal groote wijze heeft gewrocht — aan menschen die het meestal klein ontvingen. E. 28 BUITENLANDSCHE BLADEN. Le XXe Siècle. Doktor Kuyper. Un théologien homme d'Etat. - _ .. - . . « ft 1 1 J_ 111 npf E Hollandais le plus ceieore ue i rieure pieacmc sans contredit le docteur Kuyper, ancien pasteur calviniste, premier ministre d'hier et, s'il veut, premier ministre de demain. Dans son pays, il a rang de gloire nationale. Ses amis politiques le portent aux nues. Quand il était a la tête du gouvernement (1901 — 1905), quelques-uns d'entre eux le trouvaient trop autoritaire ou trop hardi. Aujourd'hui, dans les deux fractions de ce grand parti, conservateur et progressiste a la fois, qui groupe, pour résister au radicalisme et au socialisme, la majorité des électeurs hollandais — car il a réuni plus de voix que tous ses adversaires aux élections qui lui ont enlevé le pouvojr — ü n'y a qu'une voix pour célébrér son talent, son courage, sa sagesse politique, les services qu'il a rendus a la cause de la defense religieuse et du progrès social. Quant a ses adversaires, s'ils ne le détestent pas moins qu'autrefois, ils le détestent autrement. A force de talent, d'habileté et de célébrité, il a fini par lasser leur parti pris et leur injustice. Après sa défaite et sa démission, M. Kuyper est parti pour un voyage qui a duré, croyons-nous, un an et demi au moins. II a visité presque toutes les capitales de 1'Europe, puis 1'Orient, et en particulier la Terre-Sainte. Partout oti il a été, les chefs de gouvernement et les souverains lui ont fait fête; toutes les portes se sont ouvertes devant lui. II a donné, un peu partout, des conférences qui ont obtenu un succès retentissant. Les journaux étrangers 1'ont loué a 1'envi. II a rapporté de son voyage les matériaux d'un admirable livre, dont le premier volume, rapidement épuisé, est considéré comme un événement artistique et scientifique de premier ordre. (Disons en passant qu'une traduction frangaise de eet ouvrage paraTtra prochainement a Bruxelles). Devant le rayonnement de cette auréole, ses plus enragés adversaires se sont rendus. Les libéraux hollandais continuent de détester M. Kuyper, et surtout de le craindre. Mais ils ne contestent plus son talent. Au contraire, en gens pratiques, ils tachent d'en profiter — „Un homme dangereux, Messieurs, mais un grand homme, un homme de tout premier ordre. Notre petit pays possède en M. Kuyper un des hommes les plus remarquable de ce temps" . . . Sont-ils sincères, ou seulement résignés? Ce n'est pas notre affaire de le dire. Quoi qu'il en soit, les chefs du parti libéral, ses adversaires politiques, n' ont pas été les derniers a le féliciter, tout dernièrement, quand il est entré dans sa 71e année. Car le docteur Kuyper a 70 ans. Du moins 1'état civil les lui donne. Mais il faut qu'il me 1'ait dit lui-même pour que je le croie. Je 1'ai vu il y a quelques jours. J'ai eu 1'honneur d'être re?u par lui, chez lui. Soixantedix ans, ce buste droit, ce teint frais, eet oeil brillant, cette chevelure abondante, a peine eclaircie au sommet: cette chevelure chatain foncé, oü 1'on pourrait compter, un a un, les poils gris! . . . C'est une tradition en Hollande de solenniser le 70e anniversaire des hommes en vue. II a fallu, bon gré mal gré, que M. Kuyper s'y soumït. II a connu, pendant plusieurs jours, le plaisir d'être visité, félicité, ovationné. Plusieurs honorables ennemis sont allés, en personne, lui souhaiter de longs jours. Le Gouvernement il est vrai ne s'est pas associé officiellement a la jubilation publique. Mais cette abstention n'a fait que souligner davantage la popularité du jubilaire. II s'est trouvé un journal radical pour écrire que le Gouvernement s'était amoindri et affaibli en s'abstenant de glorifier, par un témoignage officiel, un adversaire aussi illustre. Si bien que la fausse note du Gouvernement a valu a M. Kuyper un deuxième et plus bruyant concert. Les Hollandais disent aujoura'hui „Kuyper" sur le ton et de 1'accent que les Allemands disaient „Bismarck" et les Anglais „Gladstone". M. Kuyper est „1'homme" de son pays. J'ai vu eet homme célèbre chez lui, presque en pantoufles. La Hollande et La Haye étaient bien jolies dans le léger et transparent brouillard de ce jour-la. II m'a donné une grosse heure, lui qui est avare de son temps, et qui doit 1'être. Je vais tacher de le faire comprendre comme je crois le comprendre. M. Kuyper a donc, de par 1 état civil, 70 ans sonnés. On lui en donnerait cinquante cinq. II poserait avantageusement pour la statue de la Santé et de la Force. II est de taille moyenne — une bonne moyenne — et large d'épaules; le buste est planté droit sur des jambes vigoureuses. Sa figure, replète et ronde, est rasée a bleu. De petits yeux y luisent sous d'épais sourcils gris. 11 bedonne légèrement. A le voir assis, les jambes allongées, les mains croisées sur' le ventre, on évoque la longue pipe et le verre de Schiedam. C'est un de ces Hollandais comme on en voit des centaines au pays des canaux et des moulins, dans la fumée des estaminets ou la gloire des affichesréclame. II est simple, familier, et, pour tout dire en un mot, bonhomme. Mais quelle flamme dans eet oeil clair! Et quel relief offre ce large front! Tous les signes d'une intelligence lumineuse et d'une volonté indomptable paraissent dans sa personne. II a une tête — caboche serait irrespectueux, mais plus juste — de penseur et d'homme d'action. Sans doute, il est bien hasardeux de risquer un jugement sur un homme qu'on a vu une seule fois et pendant une heure seulement. Je le risque néanmoins: M. Kuyper doit être a la fois lyrique et positif, poète et homme pratique. Du moins il m'a paru tel. Quand ces deux tempéraments contradictoires se trouvent réunis et mêlés, a dose convenable, chez le même homme, eet alliage produit un métal aussi précieux que rare. Jamais Ie poète ne s'égare dans la lune; jamais 1'homme pratique n'est tout a fait terre-a-terre. M. Kuyper n'est pas arrivé au pouvoir par les sentiers oü il faut que les hommes politiques, dans nos pays constitutionnels, cheminent, a 1'ordinaire, avec autant de patience que de lenteur avant de s'imposer a 1'attention publique, de recruter une clientèle et de saisir enfin les premiers röles. II s'y est élevé d'un bond, en brülant toutes les étapes, par sa seule puissance intellectuelle. II n'est ni avocat ni politicien professionnel. II ne doit rien a la force de 1'argent. II est docteur en théologie exclusivement. Un théologien homme d'Etat et chef de gouvernement! II faut remonter loin dans 1'histoire pour rencronter un pareil phénomène! II y a vingt ans, M. Kuyper était encore pasteur a Amsterdam. C'est en 1886 qu'il commenga, pour ses idéés, ce combat incessant et public oü il put donner toute sa mesure et qui ne finira qu'avec sa vie. Cette année-la, il osa entrer en lutte, pour 1'intégrité de ses croyances chrétiennes, avec le calvinisme officiel. II refusa d'admettre a la „sainte Cène", comme il dit, deux cents jeunes gens qui avaient regu, dans la Confession officielle, la confirmation, bien que notoirement connus pour leur incrédulité. Rien ne put le faire plier. Insoucieux des anathèmes, insensible aux injures, il mit sa volonté, comme un bloc, en travers de la pente oü il voyait le protestantisme hollandais rouler au rationalisme et a 1 incrédulité. La mentalité d'un tel homme paraïtra certainement incompréhensible a plus d'un catholique. Nous prions le lecteur de considérer que nous ne la jugeons pas. Notre seul dessein est de faire voir tel qu'il est un des phénomènes intellectuels les plus intéressants de notre époque. Historiquement et essentiellement, le protestantisme est 1'insurrtction de la conscience individuelle contre 1'autorité religieuse. La souveraineté du libre arbitre, qu il prétendit installer a la place de la souveraineté de 1'Eglise, devait fatalement agir a la fa?on d'un corrosif sur la portion des dogmes chrétiens qu'il voulait conserver. Calvin, qui avait vu le péril, ne trouva rien de mieux, pour y remédier, que de s'ériger pape. Entre son gant de fer et la main maternelle de Rome, on sait si la différence fut sensible. L'autorité et la hiërarchie, dans son Eglise, ne lui survécurent guère. Et plusieurs bons esprits inclinent aujourd'hui a croire que la décomposition du protestantisme, divisé en cent sectes ennemies, vidé aux trois quarts de son contenu dogmatique, peuplé de pasteurs publiquement incroyants, nest plus qu'une question d'années. 11 semble que M. Kuyper se soit proposé de guérir le protestantisme hollandais en greffant sur ce corps, desséché et malade, un rameau emprunté, sans qu il s en doute peut-être, au vieil arbre catholique, toujours jeune et toujours vert par la grace du principe d'autorité qui 1 anime. 11 veut garder au peuple hollandais, a tout prix, la foi au Christ et la morale chrétienne. II veut contraindre la révolution déchainée par le protestantisme a respecter 1'une et 1'autre, nécessaires selon lui a la santé, a la dignité, a la prospérité des sociétés humaines. II veut purger — qu'on nous passé le mot — 1'Eglise hollandaise et la nation hollandaise du venin révolutionnaire, qui nous semble, a nous, avoir été inoculé au monde par la Réforme avant d'être charrié par la Révolution. Rarement pareil spectacle fut offert a 1'étonnement des contemporains. Le docteur Kuyper s'est jeté dans la mêlée politique pour défendre sa foi et la foi de son peuple: voila le résumé de sa carrière. J'ai vu la sainte Face du Christ dans son cabinet de travail. Quand il me disait: „j'ai 70 ans, la fin approche, il faut que je me prépare pour le grand, pour 1'éternel voyage", — la foi, une foi ardente faisait vibrer sa voix. Le rationalisme et le libéralisme n'ont pas dans toute 1'Europe, a 1'heure qu'il est, d'adversaire plus clairvoyant, plus résolu, plus intelligent. Son parti s'appelle „anti-révolutionnaire", et c'est assez dire. La Révolution, pour lui, c'est 1'ennemie. II le dit comme il le pense, avec un tranquille courage. Et il poursuit sur tous les terrains eet individualisme et cette anarchie révolutionnaires qui travaillent surement, depuis un siècle, a la dissolution du corps social. Dans toutes les nations de 1'Europe, les hommes politiques courent les assemblées, les rues, les cabarets. Mais les hommes d'Etat? Diogène, pour les trouver, devrait rallumer sa lanterne. N'est pas homme d'Etat quiconque aspire ou parvient a gouverner son pays. La connaissance du métier politique, ici, ne suffit pas. 11 faut quelques dons de naissance. II faut être armé pour 1'étude et pour la réflexion. II faut être en état de voir la cause dans le fait, pour être en état de guérir le mal en touchant a la racine. Le politicien ne songe qu'a durer; l'homme d'Etat se préoccupe de construire et de faire triompher son idéal. M. Kuyper, Hollandais autant qu'on peut 1'être, et des pieds a la tête, doué d'une culture universelle éloquent, ardent au bien, a voulu réaliser au pouvoir les idéés de son age mür, müries elles-mêmes par 1'étude et contrólées par 1'expérience. Et il s'est employé a cette tache, non en visionnaire, mais en homme pratique, appliquant en somme la science du possible au bien et a la vérité. L'oevre de 1'homme d'Etat était en germe dans les idéés du théologien. Pour réparer les ruines amoncelées par 1'individualisme révolutionnaire, M. Kuyper a voulu doter son pays d'une législation protégeant les travailleurs contre les accidents, 1'invalidité et la vieillesse, se rencontrant ainsi, sans 1'avoir prémédité, avec les catholiques sociaux de toutes les nations. Les démocrates chrétiens de tous les pays du monde sont donc, intellectuellement, parents du Dr. Kuyper. Ce ne sont pas les moins croyants ni les moins ardents des catholiques. Ils ne se bornfent pas a gémir sur le malheur des temps. lis s'appliquent a étudier la maladie révolutonnaire et a en définir la cause. Ils veulent 1'extirper, comme lui en reconstruisant les abris que la Révolution a détruits et que rien n'a remplacés depuis lors. Quant a 1'attitude de M. Kuyper vis-a-vis des catholiques, elle est assez connue pour que 1'on puisse se dispenser d'en parler longuement. Le parti catholique néerlandais est rangé sous le drapeau de M. Kuyper, son allié et son chef, puisque M. Kuyper a le commandement suprème du grand parti de 1'ordre. M. Kuyper compte beaucoup sur le parti catholique. On peut croire que, sans 1'appui de ce contingent discipliné et inébranlable, il aurait hésité a entreprendre contre le péril révolutionnaire la lutte dont on peut dire en définitive, qu'il est sorti vainqueur car il ne tient qu'a lui, s'il veut, d'être, demain, député, et premier ministre, avant un an d'ici. Au regard du premier homme d' Etat des Pays-Bas protestants, protestant convaincu, ex-pasteur calviniste, le parti catholique néerlandais est aujour-d'hui le boulevard de la foi chrétienne et le plus ferme espoir de tous les citoyens qui veulent sauver leur pays de Ia Révolution. Ce spectacle aggrave sürement le Purgatoire — ■ soyons de bon compte — du Taciturne et de Marnix. . . Voila qu'il ne me reste plus de place pour raconter ce que M. Kuyper a bien voulu me dire touchant 1'union hollando-belge, qu'il a toujours approuvée chaudement. Ce sera pour un autre jour. Je terminerai en rapportant ce qu'il me dit en me faisant la conduite: tout 1'homme s'est montré dans ces quelques paroles. „On me demande si je rentrerai dans la vie politique. Plusieurs journaux ont annoncé que j'allais poser ma candidature a un siège de député Mes amis me pressent de le faire. J'hésite cependant. Regardez. On est si bien ici, dans 1'étude et dans la paix. Je prépare le second volume de mon livre. La voila, la vraie vie heureuse: travailler, étudier, et se donner, si 1'on peut, la joie d'écrire. C'est seulement a mon age qu'on commence a bien comprendre le spectacle de la vie. Et 1'on veut que j'échange tout cela contre la politique! La politique! De petites luttes, des feintes, des intrigues, de misérables combats!" Plusieurs journaux annoncaient hier que M. Kuyper n'avait pu se résoudre a céder aux instances de ses amis. II aurait refusé la candidature qui lui était offerte. Quoi qu'il en soit, il a semé en Hollande une moisson magnifique. Son noin est assuré de vivre dans 1'histoire de son pays. Tous les chrétiens et tous les catholiques recueilleront, un jour ou 1'autre, le fruit de ses efforts. II a combattu a sa fagon notre éternel combat. Puisse Dieu donner a 1'Europe beaucoup d'hommes d'Etat comme le docteur Kuyper. F. N. L'Univers et Le Monde. Le Dr. Kuyper n'est pas un inconnu pour les Francais. Dernièrement encore, 1'honorable M. Groussau, député du Nord, faisait intervenir le nom du grand homme politique de la Hollande, dans un débat de la Chambre, au sujet de la guerre taite en France a la religion. II n'a manqué au Dr. Kuyper qu'un théatre plus vaste pour que son génie politique rayonnat davantage et attirat sur lui 1'attention de 1'Europe. Son soixante-dixième anniversaire fut dernièrement 1'occasion de manifestations vraiment grandioses. Cette date marquante dans la vie est fêtée en Hollande, pour les hommes en vue, avec une grande solennité. Parents, amis, admirateurs tiennent a prodiguer a celui qui atteint ce terme avancé le témoignage empressé de leur affection, de leur sympathie et de leur vénération. Ces hommages furent pour le Dr. Kuyper la légitime récompense de ses luttes. II a pu jeter un regard satisfait sur les jours écoulés et contempler, dans la consolation de son ame, ses oeuvres nombreuses, fruit de ses labeurs ou de ses encouragements. Bien qu'appartenant a la religion réformée, le Dr. Kuyper s'est acquis les sympathies des catholiques par son profond esprit religieux. Mieux que ses coréligionnaires francais, il avait compris d avance, comme 1'a trés bien fait remarquer M. Groussau, que la loi de séparation était une loi de persécution, qu'elle n'était pas faite contre le cléricalisme, mais contre le christianisme. Les catholiques néerlandais pouvaient a juste titre, s'unir au reste de la Hollande pour fêter en lui un des hommes les plus universels parmi leurs compatriotes des temps présents, le professeur, le savant, 1'orateur du Parlement et des assemblées populaires. Mais c'est a l'homme d'Etat religieux qu'allaient surtout leurs hommages; et, bien qu'il y ait entre la confession de Calvin et la foi ancienne et catholique un abime sur lequel il n'est pas possible de jeter un pont, dans les circonstances présentes, les catholiques néerlandais sont heureux de s'unir a Kuyper pour proclamer avec lui que le Christ seul est le vrai fondement des Etats. lis le saluent comme un allié, comme le leader des idéés anti-révolutionaires. Pour les protestants croyants, a 1'exception toutefois de ceux qui, sous 1'étiquette d'anti-révolutionaires libres, se sont donnés a un autre chef, M. de Savornin Lohman, il y avait bien des motifs de se montrer reconnaissant envers le docteur Kuyper. Aussi voit-on toutes les classes et toutes les conditions représentées pour le fêter. Nombreux étaient les délégués; ils appartenaient aux différentes troupes de cette armée avec laquelle Kuyper a combattu: on y voyait des groupes politiques composés de députés, de représentants des comités électoraux, de jeunes gens propagandistes; des groupes sociaux, composés de représentants du commerce et de 1'industrie, patrons, ouvriers, petites gens de tous métiers; a ces groupes, 1'on peut joindre les représentants de fenseignement, le comité de 1'Université libre et protestante d'Amsterdam, la délégation des professeurs de 1'enseignement moyen, comme aussi des écojes primaires. Un album offert au vénérable septuagénaire contenait les noms et les signatures d'environ 35.000 enfants. Le docteur Kuyper, malgré ses 70 ans, n'est pas homme a se retirer de la vie active pour se donner a ce repos entouré d'honneurs, qu'il a pourtant bien mérité; sa verte vieillesse est prête encore pour tous les combats que la cause du bien pourrait susciter. Son activité n'aspire pas au repos. II 1'a bien montré par la fagon dont il a su employer les loisirs que lui avait créés la défaite de ia droiteet la chute du ministère chrétien dont il était le président. Depuis eet événement, qui date de 1905, il a fait un long voyage, qui lui a pris plus d'une année et qui lui a permis de visiter la moitié de 1'Europe, 1'Egypte et 1'AsieMineure. Le fruit de ce voyage a été la publication d'un ouvrage, qui a paru en deux forts volumes et qui a pour titre: Om de oude Wereldzee (Autour de ïancienne mer du monde.) Sans faire notres indistinctement toutes les idéés qui y sont émises, nous pouvons louer ce livre etdireque 1'on y trouve mieux que des descriptions; ce sont les impressions qu'ont faites sur un esprit si élevé la civilisation antique et la civilisation moderne mises en parallèle; ce sont encore des vues échangées avec les princes règnants et les contemporains illustres, des pensées profondes sur 1'avenir, une surabondance de souvenirs historiques et artistiques, le tout écrit dans une langue que 1'auteur manie en artiste consommé et qui fait vibrer 1'ame des purs Neérlandais. La première édition de eet ouvrage était épuisée la semaine même de son apparition. On annonce une traduction frangaise pour Paques, et déja on a sollicité la permission de traduire 1'ouvrage en anglais et en allemand. flllgemeine Rundschau. Dr. Abraham Kuyper. Der frühere niederlandische Ministerpresident Dr. Abraham Kuyper hat am Dienstag, den 29. Oktober seinen 70. Geburtsdag gefeiert. Bei dieser Gelegenheit wurde dem wackeren Manne von seinen politischen Freunden eine Huldigung dargebracht, wie sie in Holland wohl noch keinem Parteiführer zuteil wurde. Aus allen Teilen des Landes waren Abordnungen im Haag erschienen, welche Glückwunschadressen und zahlreiche Geschenke überreichten. Aber nicht allein seine Freunde, sondern auch seine politischen Gegner haben zum Geburtstage Dr. Kuypers mit ihrem Lob nicht gekargt. Die liberalen Blatter haben in ihren Leitarikeln rückhaltlos seine Verdienste um den Staat, seine vielseitigen Fahigkeiten sowie seine Gradheit anerkannt. Eines dieser Organe gibt unumwunden zu, dasz Dr. Kuyper auch von seinen Gegnern zu den bedeutendsten Mannern gerechnet werden musz. Vom einfachen Landpfarrer und Lokalredakteur hat er sich, dank seines eisernen Willens, zum ersten Minister emporgeschwungen. Bevor er aber diesen hohen Posten erreichte, war er zunachst kirchenpolitisch aufgetreten. Dr. Kuyper steht auf streng kalvinistischem Boden. Hinsichtlich der auszeren Organisation der Kirche huldigt er dem Grundsatz der möglichsten Dezentralisierung. Die reformierte Kirche solle „demokratisch, frei. selbstandig in der Lehre, im Kultus und ihren Liebeswerken vollstandig organisiert sein". In diesem Sinne hat Dr. Kuyper jahrelang mit solchem Erfolg gekampft. dasz zahlreiche Gemeinden „namentlich auf dem Lande sich dem synodalen Joch entzogen und nur solche Geistliche beriefen". die der Kuyperschen Rfchtung angehörten. Seine Ideen versah Dr. Kuyper sowohl als erster Hochschullehrer an der von ihm gegründeten freien christlichen Universitat in Amsterdam, als auch in dem von ihm jahrelang geleiteten Standaard, denn- Dr. Kuyper ist zu gleicher Zeit einer der tüchtigsten Journalisten seines Landes. Seine in kernigem Stile geschriebenen kurzgefaszten und klaren Leitartikel gehörenzu dem Besten, was auf diesem Gebiete geleistet wurde. Als er die Regierung seines Landes übernahm, war Dr. Kuyper Vorsitzender des niederlandischen Journalistenverbandes. Obwohl Protestant, zeigte sich der frühere niederlandische Ministerpresident Andersglaubigen und auch Nichtchristen gegenüber höchst tolerant. Das zeigt sein politisches Zusammengehen mit dem katholischen Führer Dr. Schaepman. Er verstand es meisterhaft, die Ecken abzurunden und etwaige Meinungsverschiedenheiten gütlich beizulegen. Er ging dabei so geschickt zu Werk, dasz selbst die Christlichhistorischen, d. h. die Vertreter des Synods, ihm, dem Anti-revolutionaren, die Hand zum Bunde reichten. Auf diese Weise schuf er den „christlichen" Block, als dessen Führer er Ministerpresident wurde. Sein politisches Ideal hat er selbst 1901 in einer Wahlrede folgendermaszen gekennzeichnet: „Der Kampf, den wirführen, musz ein Kampf der Grundsatze sein: der nicht gegen die Personen und gegen die Interessen der Liberalen, sondern gegen den liberalen Begriff des Lebens und der Welt gerichtet ist... Der Liberalismus ist gegen Gott... Die Liberalen untergraben die Herrschaft Gottes. Der Geist des Materialismus schwacht das Volk, die christlichen Sitten werden verdorben durch den Geist von Paris. Der christliche Geist musz gegen den Pariser Geist kampfen und das wird dem Volke zum Segen gereichen!" Nach diesem Programm hat Dr. Kuyper vier Jahre lang regiert, und dasz das Volk hinter ihm stand und noch steht, beweist die ohnmachtige politische Lage der jetzigen liberalen Mehrheit. Uns Deutschen soll es eine besondere Genugtuung sein, Dr. Kuyper heuer zu beglückwiinschen. Er war namlich allzeit ein Freund und ein Bewunderer Deutschlands; dessen Einrichtungen er an Ort und Stelle studiert hatte. In seinem Organ hat er des öfteren seine Sympathien zu unserem Lande offen ausgesprochen, ohne dabei selbstverstandlich die Neutralitat der Niederlande auszer acht zu lassen. Dr. Kuyper hat sich aus dem öffentlichen Leben zurückgezogen, aber sowohl in sozialpolitischen Werken wie auch als Journalist arbeitet er rüstig weiter zum Wohle seiner Nation und der Menschheit. Ad muitos annos! Kölnische Zeitung. Dr. Abraham Kuyper als Siebzigjahriger. Am Dienstag den 29. Oktober hat die anti-revolutionare Partei, die, wie man weisz, neben ihrer politischen auch eine kirchlich-religiöse Bedeutung hat, ihrem Herrn und Meister zu seinem 70. Geburtstag eine Huldigung dargebracht, wie sie hierzulande wohl noch keinem Parteiführer zuteil geworden ist. Aus allen Teilen des Landes waren Abordnungen erschienen, und wer diese im groszen Saai des Gebaudes für Künste und Wissenschaften im Haag vor dem Gefeierten vorbeimarschieren sah, glaubte nicht anders, als dasz hier von einem Feldherrn eine groszartige Heerschau über seine aus siegreichem Kampfe zurückgekehrten Truppen gehalten würde. Der dabei gehaltenen Ansprachen, der dargebrachten Geschenke war fast kein Ende, und als der Gewaltige schlieszlich selbst das Wort ergriff, um in gewohnter Weise den Dank von seiner Person auf die höhere, die menschlichen Geschicke leitende Macht abzulenken, mag wohl bei allem dem Augenblick entsprechenden Ernst auch das Bedürfnis der Pose mitgewirkt haben, das diesem theologischen Staatsmann von jeher angehaftet hat und ihm, ehrlich gesagt, auch gar nicht schlecht steht. Denn nur mittelmaszige Naturen pflegen ihr Licht unter den Scheffel zu stellen; wer sich aber vom einfachen Landpfarrer und Redakteur eines Blattes zum ersten Minister eines Staates aufgeschwungen hat, der hat nicht nur das Recht, sondern auch die Pflicht, den Massen, die sein Wille lenkt, Gelegenheit zu einer Schaustellung zu geben, bei der jeder einzelne das erhebende Bewusztsein hat, auch seinerseits dazu beigetragen zu haben, dasz der Gefeierte auf den Schild erhoben werden konnte. Wenn Dr. Abraham Kuyper nach dem gemessen werden musz, was er gewollt und erreicht hat, so musz er rtickhaltlos, auch von seinen Gegnern, zu den bedeutendsten Mannern gerechnet werden, denn seine ganze Tatigkeit auf politischem wie auf theologischem Gebiet stellt eine seltene Harmonie von Wollen und Können dar. Als sein Name zuerst in der Oeffentlichkeit genannt wurde, war in einer einspannigen Kutsche noch überflüssiger Raum für die paar anti-revolutionaren Mitglieder der Zweiten Kammer, sie waren die „Stillen im Lande", denen der Sitz in der Volksvertretung nur dazu diente, um „zu zeugen und alljahrlich die platonischen Elegien über die konfessionslose Volksschule anzustimmen; politischen Einflusz hatten sie nicht, begehrten einen solchen auch kaum, und jahrelang diente die Aufstellung anti-revolutionarer Kandidaten lediglich als Kraftmesser für die Zahlenstarke der Partei. Die Taktik, die Kuyper angewendet hat, um die Aussicht, in den Machtbesitz zu gelangen, zu verwirklichen, war durch die Umstande von selbst gegeben. Da sich der politische Streit der letzten Jahrzehnte zwischen Liberalen und Anti-liberalen fast ausschlieszlich um den Besitz der Schule, d. h. ihren konfessionslosen oder konfessionellen Charakter gedreht hatte, konnte diese erstern nur entrissen werden, wenn die Anti-liberalen gemeinschaftliche Sache machten, also nicht nur zur Vernichtung der öffentlichen Schule, sondern für alle politischen Fragen überhaupt ein Bündnis schlossen. Dies war aber leichter gesagt als getan. Die Bundesgenossen, denen man die Hand reichen muszte, waren die Ultramontanen, und wer den echten unverfalschten, kein Jahr von der Dortrechter Synode preisgebenden niederlandischen Kalvinismus auch nur obertlachlich kennt, musz begreifen, dasz es sich hier um eine Art Sisyphusarbeit handelte. Die Schwierigkeit lag nicht so sehr bei den Ultramontanen, die einer ihnen von oben gegebenen Losung, einerlei ob sie ihnen gefallt ober nicht, blindlings folgen, sondern bei dem Widerwillen der Kalvinisten, sich mit Rom überhaupt einzulassen. Zunachst kam es zur Verabredung, einander gegenseitig bei den Wahlen zu unterstützen; aber bittere Klagen erhoben sich aus dem ultramontanen Lager über Wort- und Treubruch der Protestanten, die bei der entscheidenden Wahl entweder zu Hause blieben oder selbst dem liberalen Gegner die Stimme gaben und dadurch dem alten Geusenwahlspruch: „Lieber türkisch, als papistisch'' getreu blieben. Aber der unerschütterliche Wille Kuypers führte auch hier zum Ziel, und da die Ultramontanen in Dr. Schaepman einen ebenso gewandten wie begabten Führer besaszen, wurde ein formliches Bündnis zwischen beiden geschlossen, dessen Bedingungen sich schlieszlich auch die starrsten und unbeugsamsten Protestanten fügten. Und wenn dann Dr. Kuyper oder einer seiner Anhanger von dritter Seite auf das Unnatürliche, allen Prinzipien der reformierten Kirche ins Gesicht Schlagende dieses „Monsterverbonds" aufmerksam gemacht wurde, dann steilten sie mit naiver Unverfrorenheit die 29 Gegenfrage, was sie denn tun müszten, um die Katholiken zu verhindern, protestantischen Kandidaten bei den Wahlen ihre Stimme zu geben? Man weisz, diese Taktik hat zum Ziel geführt, Dr. Kuyper konnte die Zügel der Gewalt ergreifen und der konfessionslosen Schule den Todesstosz versetzen. Und diese Erfolge haben es denn auch soweit gebracht, dasz heute wohl kein Anti-revolutionar mehr von ultramontaner Seite des Verrats beschuldigt werden wird. Mit der christlich-historischen Partei, die sich von den Anti-revolutionaren abgezweigt hat und deren anerkannter Führer Savornin Lohman ist, hat Kuyper spater ebenso grosze Schwierigkeiten gehabt wie zuerst mit den Ultramontanen. denn sie leisieten keineswegs durchweg die unbedingte Heerfolge, und wenn es auch übertrieben sein mag, dasz der Sturz Kuypers bei den letzten Wahlen zu einem guten Teil auf die Haltung der Christlichhistorischen zurückzuführen ist, so scheint dieser Schaden heute vollstandig geheilt zu sein, denn jetzt gehören auch sie zum anti-revolutionar-ultramontanen Bündnis, wie die Wahlen der allerletzten Zeit deutlich gezeigt haben. Auch hier hat Kuyper ein widerspenstiges Element seinem Willen und seinen Zwecken dienstbar gemacht. Dasz auf der andern Seite Kuyper seinen vollblut-kalvinistischen Standpunkt auch den Forderungen der Ultramontanen gegenüber nicht verleugnet, mag daraus hervorgehen, dasz auch er keinen Finger gerührt hat, um den Lieblingswunsch der letztern, die Wiederherstellung der niederlandischen Gesandtschoft beim papstlichen Stuhl, zu erfüllen; man hat wahrend der vierjahrigen Dauer der Kuyperschen Herrschaft ihn nicht einmal laut ausgesprochen. \7ossische Zeitung. Gestern feierte Dr. Abraham Kuyper seinen siebzigsten Geburtstag, und man darf sagen, dass man hierzulande die hervorragenden Manner, denen schon zu Lebzeiten solche Huldigungen dargebracht worden sind, an den Fingern einer Hand aufzahlen kann. Freilich sind es in erster Linie seine Anhanger und Gesinnungsgenossen gewesen, die aus allen Teilen des Landes herbeigeströmt waren, um den „eminenten Staatsmann, Christen und Führer zu feiern, aber auch aus andern, ihm politisch fernstehenden Kreisen sind ihm viele Beweise der Sympathie zu teil geworden. Wenn ein einfacher Landpfarrer sich innerhalb weniger Jahre, nachdem er sein Amt angetreten hat, zum anerkannten Oberhaupt und Führer einer Partei aufschwingt und ihr, die vorher keine politische Bedeutung hatte und wegen ihrer offen ausgesprochenen kirchlichen Tendenzen Gegenstand des Spottes und der Satire war, über alle Schwierigkeiten hinweghilft und nach der Arbeit durch ein unerhörtes Kunststück, wie es das Bündnis des Kalvinismus mit dem Syllabus ist, zum Siege führt, dann wird auch der Gegner zugeben. dasz man es mit einer auszerordentlichen Erscheinung zu tun hat. Nachdem Dr. Kuyper einige Jahre als Seelsorger in einer kleinen reformirten Gemeinde gewirkt hatte, übernahm er die Redaktion des „Standaard , des neugeschaffenen Organs der antirevolutionaren Partei, deren geistiger Vater bekanntlich Groen van Prinsterer war, der sich aber auch im praktischen Leben auf seinen Wahlspruch: „In unserer Isolierung liegt unsere Kraft', also auf eine Art politischen Quietismus beschrankt hatte. Durch seine originelle, kurze, packende, mit ein paar Worten jedesmal den Nagel auf den Kopf treffende Sprache gelang es Kuyper, für die anti-revolutionare Sache in stets weiteren Kreisen, namentlich unter den unteren Klassen, Propaganda zu machen, und bereits nach zehnjahriger Tatigkeit war die anti-revolutionare Gruppe ein Teil der Volksvertretung, mit dem gerechnet werden muszte. Die Hauptspitze seiner Polemik richtete sich gegen die konfes'sionslose Schule, wobei er auf die Unterstützung der Ultramoütanen rechnen konnte. Dies war dann der Anknüpfungspunkt zu einem Biindnis mit dem ihm im Grande der Seele verhaszten Gegner, und da dieser in Dr. Schaepman einen ebenso gewandten wie weitblickenden Führer hatte, kam die Waffenbrüderschaft zu stande, die schieszlich zur Besitzergreifung der Gewalt führte. Leicht war diese Arbeit nicht. Wenn man weisz, wie der starre, unbeugsame Kalvinist in der römisch-katholischen Kirche nur die Verkörperung des Antichrists sieht und wie namentlich der gemeine Mann sich dagegen straubte, Arm in Arm mit den Bekennern der Kirche zu gehen, die einst die Scheiterhaufen der Inquisition angezündet hat, so begreift man, dasz es geradezu übermenschlicher Anstrengungen bedurft hat, über eine so tiefe Kluft eine Brücke zu schlagen. Aber das scheinbarUnmögliche kam zu stande, ein Sitz urn den andern in der Volksvertretung wurde von der Koalition, „dem Monsterverbond", wie er von den Liberalen genannt wurde, erobert, und Ende der achtziger Jahre des vorigen Jahrhunderts stand bereits ein anti-revolutionares Kabinett, im dem zwei Katholiken saszen, an der Spitze der Regierung. Vorher schon war, hauptsachlich durch Kuypers Eifer, die freie kalvinistische Universitat in Amsterdam gestiftet worden, wozu im Verlauf weiterer jahre noch ein kalvinistisches Gymnasium kam. Dasz eine solche zum Herrschen angelegtë Natur auch vor Gewaltstreichen nicht zurückscheute, bewies der im Jahre 1885 in Szene gesetzte „Kirchenputsch", wo sich Anhanger Kuypers mit Gewalt in den Besitz der Kirche auf dem Dam setzten und sie erst spater wieder herausgaben. Ebenso versteht es sich, dasz er widerspenstige Parteigenossen ohne Umstande unschadlich machte, was sein Kollege von der frèien Universitat, Jonkheer de Savornin Lohman an seinem eigenen Leibe erfahren hat, der, weil sein Unterricht ,nicht mehr auf reformierter Grundlage'' beruhte — Lohman war Jurist und lehrte juristische Facher! — kurzweg seiner Professur verlustig erklart wurde. Der Leistungen Kuypers als Ministerprasident ist an dieser Stelle wiederholt und eingehend gedacht worden. Es sei nur daran erinnert, dasz er die Novelle zum Volksschulgesetz geschaffen hat, durch die der Lebensnerv der konfessionslosen Schule durchschnitten wurde, und dasz unter ihm ein Maszigkeitsgesetz zu stande kam. das selbst bei seinen katholischen Bundesgenossen viel Unzufriedenheit hervorgerufen hat. Dagegen hat er sich durch Verbesserung des technischen Fachunterrichts ein bleibendes Verdienst erworben, und die Erhebung der polytechnischen Schule in Delft zu einer technischen Hochschule, sowie ihre Ausstattung mit allen von der modernen Wissenschaft geforderten Anstalten und Einrichtungen sichert ihm in den Kreisen der Vertreter der exakten Wissenschaften ein dauerndes Andenken. Weniger glücklich war sein Auftreten in der auszeren Politik. Er hatte einen notorischen Schwachkopf als Minister des Aüszern in sein Kabinett aufgenommen, über den hinweg er eine Zeitlang selbst hohe Politik trieb. Die letzten Wahlen zur Zweiten Kammer führten seinen Sturz herbei, er trat ins Privatleben zurück, machte grosze Reisen. die er in einem umfangreichen, soeben erschienenen Werke beschrieben hat, wartet aber der Dinge, die die nachsten Wahlen zur Volksvertretung bringen werden. Denn ausgeschlossen ist es keineswegs, dasz die Herrschaft wieder den Klerikalen zufallt, und dann ist Dr. Kuyper jedenfalls wieder der Mann der Lage. Doch kann der Zankapfel, den er in die Mitte des Volks durch die bekannte, die niederlandische Nation in Christen und Heiden teilende Antithese geworfen hat, die Ursache werden, dasz es anders kommt, als er und seine Anhanger glauben. The Banner. Dr. Abraham Kuyper. October 29 will be a great day for the man whose honored name we wrote above our sketch. It will be seventy years ago that he was born. A large number of influentiai and prominent men in the Netherlands will unite in paying homage to the great leader, the wise statesman, the powerful orator, the rejuvenator of Calvinism. The Banner also wishes to join in speaking a few words of appreciation and at the same time present a sketch of his life. Dr. Kuyper was born October 29, in Maassluis, near Rotterdam. His father was a minister of the Reformed church. His mother was a talented woman of Swiss descent, thoroughly acquainted with the French language which young Abraham learned at an early age. His father instructed him in English. Both parents taught him the branches of elementary education. They imparted to him a deep reverence for the Bible which never left him, even in days when unbelief came upon him with withering influence. The young minister's son wanted to become a sailor. In Middelburg, Zeeland, to which his father had removed meanwhile and where he attended the gymnasium or college, he spent many an evening with the skippers of English boats talking about the sea. Plans were made for him to go to Amsterdam to attend the naval academy there. But the Lord had different plans in mind. Just at this juncture his father received a call from Leyden and the eloquence of his sisters persuaded him to take up the study of theology within the historie walls of the world-famous university founded by William the Silent as a reward for Leyden's bravery in withstanding the siege of the Spaniards. Here young Kuyper studied under such celebrated men as Prof. Scholten and Kuenen. Alas, their theories of Modernism, in America called New Theology, took such a hold of their talented student that he became an armored liberal. He turned his back upon the God of his fathers and even the customary giving of thanks became what he later called: ,,a long suspended habit." But it was not to continue thus. The remarkable way in which he found the complete writings of the Polish Reformer a Lasco and the reading of „ The heir of Redcliffe" made a very deep religious impression on his soul. As he wrote later: „I was taken hold of" by the Lord. His eyes were opened to see his misery. But — as he staded likewise: ,,the word of reconciliation was not yet found." This reconciliation as it is in Jesus was made known to Dr. Kuyper when pastor of the church of Beesd, where he had been installed in 1863 after his promotion to doctor of theology, Sept. 1862. At Beesd he found a number of staunchly orthodox people. Conversation with them led to the arising of „the morningstar" of Dr. Kuyper's life. He found rest in the eternal truths of Calvinism — the truths of the Word of God. In Nov. 1867 Dr. Kuyper became one of the pastors of the Reformed Church of Utrecht. Here he began his combat with the synodical organization fastened upon the Dutch Reformed Church in 1816. He desired the autonomy or home-rule of each congregation in all matters purely local. In 1870 the city of Amsterdam became the scene of the labors of this valiant man of God. Scarcely installed as one of the Reformed pastors there, Dr. Kuyper organized a caucus of the orthodox consistory members of the Amsterdam church to confer on all matters to be brought before the consistory, to insure united action of the Calvinistic party. He also brought about that the regents or rulers of the different Reformed institutions of mercy in Amsterdam were chosen from among the orthodox. While in Utrecht Dr. Kuyper had become acquainted with Wm. Groen van Prinsterer, and soon became his foremost follower. Mr. Groen was the gifted and noble leader of the anti-revolutionary party of the Netherlands. This political organization stands for the application oftheprinciples of the Bible to all spheres of life. lts name indicates its strong opposition to the principles underlying the French Revolution. Groen was a man with great statesmanlike ability but unable to influence the multitudes to flock to his Standard. He soon perceived that Kuyper was his superior in this respect and designated him as his successor. Experience has proven the accuracy of Groen's forecast. As editor-in-chief of the daily organ of the anti-revolutionary party De Standaard (since 1872) and of De Heraut, a weekly religious paper, Dr. Kuyper slowly but surely collected a large number of enthusiastic followers, especially among the common people. By his printed articles he instructed them in the principles of Calvinism, and by his speeches he electrified and inspired them to political activity. Everywhere in the land anti-revolutionary electoral clubs were formed to nominate and support candidates for the Second Chamber of the States General. In 1874 Dr. Kuyper himself became member of this body which occupies nearly the same prominent place in the Netherland government as our national house of representatives. Alas, overwork soon caused his physical breakdown and led him to resign. In 1877 however he was able to resume his labors. And the Lord had a great work mapped out for him! Dr. Kuyper did not agitate political reforms alone. He also advocated the opening of „schools with te Bible" everywhere. And in Oct. 1880 he saw one of the great ideals of his life attained when the „Free University" was organized in Amsterdam. This institution is free alike from State and Church control. It is based on Reformed, that is Calvinistic, principles and is especially devoted to their development and spread. lts number of students is constantly growing. So is its number of professors. Last month a fourth faculty, that of medicine, was added to its three faculties of theology, jurisprudence and letters. And by this time it is wielding a marked influence on Dutch life. The attempt to have one of its theological graduates enter the Reformed Church as pastor, and the refusal of the orthodox consistory of Amsterdam to give certificates to unbelieving young people to become church members, led to a disruption of the Netherland Church in 1886. Dr. Kuyper and his followers, numbering ultimately some 200,000, were compelled to leave the Church of their fathers. They formed congregations calling themselves „doleerend," that is „sorrowing," viz. over the corruption of the old denomination. Some of the nobility and a number of prominent ministers were among those who left the Netherland Church. Almost from the beginning these „doleerend" people sought a union with the Christian Reformed Church of the Netherlands, which had seceded from the old Church in 1834. This union was effected in 1892. These united denominations, called the Reformed Churches, all recognize in Dr. Kuyper their great leader. But not all agree with him in certain views of his regarding predestination, regeneration, justification, and a number of other matters. The Dutch never were out and out „hero worshippers." In 1894 Dr. Kuyper once more en- tered the Second Chamber. In 1898 he visited the United States and delivered his now famous Stone lectures on Calvinism. Three years later he was called to occupy the highest place in the Netherlands, next to the queen. Dr. Kuyper became the premier or leader of the Dutch cabinet. As such he tried to reorganize Dutch society according to his principles. He found it a difficult task. But he accomplished an encouraging amount of good, especially in behalf of free christian instruction and in the interests of Sabbath rest, the working classes, etc. But in 1905 the elections went against him and his allies and the Kuyper cabinet retired. In 1903, while yet premier, Dr. Kuyper became the hero of the day, lauded by liberal and orthodox alike, for his manly opposition to and statesmanlike restraining of socialistic labor movements. When Dr. Kuyper became prime minister he retired as professor of the Free University and as editor-in-chief of Standaard and Heraut. To this day he is not in charge of these papers but continually furnishes splendid articles to them. At present a series called „Pro Rege," „for the king", appears, a splendid exposition of Christ's claims and power as King. Some years ago De Heraut published a long series of articles on „Common Grace." It lias since then been published in bookform and has instantly taken its place as a Standard work on this much neglected and misunderstrood subject. Other Standard works of Dr. Kuyper are his Encyclopedia of Theology, part of which has been translated into English; The Work of the Holy Spirit, also rendered in English; The Incarnation of the Word, The Angels etc. His comments on the Heidelberg Catechism, E Voto are much appreciated. This month a new work appears, „Around the Old World Sea", a journal of his recents travels in Turkey, Palestine, Egypt, etc. Dr. Kuyper's Dogmatics have not appeared in regular book form. Some of his students, however, have printed his lectures on this subject, five volumes in all, and they are highly praised by those who are fortunate enough to get a copy. At present Dr. Kuyper's printed works must range in the neigborhood of 150. Through them, of course, he yields a vast influence, not alone in Holland, but also in America and South Africa. May it ever increase in extent and force! But Kuyper is not alone famous for what we mentioned. He is a very skillful debater besides a born orator and a fine linguist. His talents are unusually manysided. His vast learning in almost all branches of human knowledge is simply amazing. God has indeed entrusted much to this man, this genius. And we may well thank Him that He has raised such a man up and spared him all these seventy years to be the greatest present day champion of the blessed principles expounded by Calvin, defended by Augustine, taught by Paul and Isaiah, aye, revealed by the Lord himself—the principles of Calvinism. H. B. Flensborg Avis. Lidt om en stor Mand. Den 29. October fejrede Dr. A. Kuyper i Haag (Nederland) sin 70 Aars Fabselsdag. Kuyper er ubetinget Hollands mest bekendte Personlighed. en enestaaende alscdig begavet Mand, velkendt langt ud over sit Fedelands Graenser. Man kan med Rette stge om Dr. Kuyper, at han er den Mand i Nederland, der har de fleste Benner, men ubetinget ogsaa den, der har de mest forbitrede Modstandere og Fjender. Alle Blade, ligeguldigt hvilket Parti de tilhorte, viede Jubilaren lange Artikler. Selo Modstandere gav den tidligere Forsteminister for det andet kristelige Ministerium i Nederland i fiere Henseender den Ros, han fortjener. Sem Teolog, Forfatter, glimrende Taler, Professor ved det kristelige frie Universitet i Amsterdam, hvoraf han var een af Hovedstifterne, Rigsdagsmand, Leder af det antirevolutionaere Parti, Journal si (Hovedredakter af Standaard og Heraut), Minister, har Dr. Kuyper varet stor og enestaaende. Han er Kalvinist til Liv og Sjoel, Med en fast Bilje og et oste forudseende Blik forstod han at fore de kristelige Partier sremad. 1 Skrift og paa Moder, saavel som i Landets lovgivende Forsamlinger fremhaevede han altid, at Aan 's Heeren Zegen Is 'tal gelegen. (Alt kommer an paa Herrens Belsignelse). Dr. Kuyper er een af de Moend, der stred for „Bibelskolerne", mod det liberale Parti, som vilde have Bibelen ud af Skolen, under det Losen, „at Statsskolen skulde vaere nevtral". Den saakaldte „nevirale" Skole har i Aarenes Lob vist sig aldeles itke at svare til de Forventninger, som man stillede til den. Den har ingen Kraft i sig og er Arnesiedet for alle anti-kristelige Partier, hvad Navn disse saa baerer. Hvorledes stulde til Eksempel en Laerer, naar han vil blive Sandheden tro, kunne undervise Bornene i Nederlands berommelige 80aarige Krig, uden at fremhaeve, hvad Datidens Kristne maatte lide for deres Tro. Havde det lille Folk ikke haft Oranjefyrsterne, der sogte Hjaelp i Bon og Paakaldelse hos Kongernes Konge, var detie „andet Israël" vel naeppe mere at finde paa Eoropas Kort som selvstaendig Stat Kuyper og hans Maend plejer paa private og offentlige Moder at begynde med at nedkalde Guds Belsigelse over det Arbejde, man agter at udsore. De veed af Erfaring, hvtiken Kraft der ligger i en aerlig Bon, opsendt i Jesu Ravn. Saa vidt mig bekendt, er der med Undtagelse af Skolland intet Land i Berden, hvor isaer blandt Middelstanden og den lavere Del af Befolkningen et saadant Troens Mod og Offervilliged har givet sig til Kende som ved Osrettelsen af Bibelskolerne i Nederland. Til Trods for, at Dr. Kuyper for Ojeblikket ikke sidder i Ministerstolen, ubsver han med alle de forstellige Talenter, son Gud har givet ham. en meget stor Intflodelse, og usandsynligt er det ikke,- at Folket igen kalder paa ham som Minister. En „troende" Forer som Dr. Kuyper kan en Nation ikke vaere taknemmelig nok for, selv om man veed, at han ikke er ufejlbar. Ylst, 1 November 1907. B1LH. CARSTENS. De Grondwet (Amerika). Doctor Abraham Kuyper. 1837. — 29 October. — 1907. Op den 29sten October e. k. zal het 70 jaren geleden zijn dat Abraham Kuyper het levenslicht aanschouwde. In Neder- land zal men natuurlijk dien datum aangrijpen als het sein om getuigenis te geven van de achting en waardeering, die het Nederlandsche volk bezielt voor dezen haar uitnemenden zoon. Door zijn breede rij van schitterende geschriften, zijn „Jungius'', zijn „Calvijn" e. a. heeft hij zich voor goed een plaats veroverd onder de denkende menschheid. Zelfs mannen als Kuyper die Amerika bezocht hebben en die door duizenden Hollandsche Amerikanen wordt gewaardeerd, ook zelfs door hen die andere geloofsovertuiging zijn toegedaan, zal hij op den 29sten October e. k. van hen geen bewijs ontvangen van hun waardeering? Een huldebetooning van uit Amerika? De levensjaren van Abraham Kuyper en zijn levensgeschiedenis is voor een groot gedeelte de geschiedenis van het Nederlandsche volk der laatste vijftig jaren. Een breed, lichtend spoor laat zijn leven na in de halve eeuw die achter ons ligt. Abraham Kuyper's leven was gewijd aan het Nederlandsche volk, en niets anders dan het heil van dat volk joeg hij na, met al de energieke kracht en macht die in hem was. Zoowel in de Stateri-generaal als op den kansel, zoowel als een vriendelijke verschijning in het ziekenvertrek — altijd toonde hij een man van overtuiging en wilskracht te zijn. Zijn felste tegenstanders op politiek en kerkelijk gebied hebben den diepsten eerbied voor zijn karakter over. Velerlei herinneringen aan hem rijzen voor mijne verbeelding op, nu ik deze regelen schrijf. Daar staat hij voor mij op den avond in Plancius, met Paul Kruger, toen hij zijn Plancius-rede hield, en de President der Transvaal een zijden vlag overhandigde met de woorden: „Laat die vlag nooit komen in de handen van den Brit." Dan zie ik hem in het koor der nieuwe kerk te Amsterdam zijn „De Vrije Universiteit" stichtten in 1878. En wat een strijd was daar voorafgegaan. Een breede rij van geleerde mannen als Meyboom en Steenburg in „de Vrijheid"; G. van Gorkom in „Los en Vast", en zoo vele anderen hebben deze stichting, en het Calvinisme van Kuyper gecritiseerd — maar Kuyper ging voort en zag zijn doel bereikt op 31 October 1878 in de stichting van de „Vrije Universiteit" op gereformeerden grondslag. Op 17 Augustus van dat zelfde jaar zie ik hem staan op Het Loo, pleitende voor Willem III zijn „Calvinisme ook op de school." En wat een zee van herinneringen wekten niet op de eerste maanden van 1886. Kuyper stichtte toen zijn „Doleerende Kerken". Als een bliksemschicht uit een onbewolkten hemel klonk het in den morgen van den 7den Januari 1886 door Amsterdam: „Kuyper heeft van nacht de Nieuwe Kerk ingenomen." En het was maar al te waar. Kuyper met een honderdtal volgelingen had den avond te voren zich toegang verschaft en er in gekomen hadden zij door ijzeren bouten de deuren gebombardeerd. Niemand had toegang dan hunne vrienden. Dit duurde meer dan 5 weken. Dit gaf aanleiding tot een lange rij van geschriften door Vos, Hoogerzeil, Bronsveld en honderden anderen, en er kwamen romans uit als „Kippeveertje, of het geschaakte meisje", door Cossinus. Op de schouwburg-planken zong men zelfs: Betje Eendracht op de dam Die stond daar vreemd te kijken Toen daar een zekeren Abraham Als vechtersbaas ging prijken. (Het monument op den Dam vóór de Nieuwe Kerk geplaatst wordt algemeen genoemd „Betje Eendracht"). Maar al dat geschrijf en gewoel beangstigde Kuyper niet. „Het conflict gekomen", schreef hij — en in een breede rij van geschriften toonde hij zijn goed recht aan. Een van de eigenaardigste anecdoten uit die dagen, dat historisch genoemd mag worden, is wel deze: Als koster van de Nieuwe Kerk was de heer Karres, vroeger eigenaar van een groote kuiperij op de N. Z. Voorburgwal te Amsterdam. Den avond toen de volgelingen van Kuyper de Nieuwe Kerk innamen, gaf hij hun de sleutels, en van dat oogenblik hoorde men in Amsterdam niets anders dan: „Karres is van kuipersööas nu Kuypers knecht Vele herinneringen zou ik nog kunnen melden, maar het zou te veel plaats in De Grondwet innemen. Wij hopen echter, dat op 29 October e. k. Kuyper moge ondervinden hoe groot de achting voor hem is van het Nederlandsche volk. Laten wij nooit vergeten, dat Nederland en de geheele beschaafde wereld, in Abraham Kuyper een groot man bezit; groot in karakter, groot in daden, groot in een liefdevol hart voor zijn volk en land. Al moge er op den 29sten October e. k. ook zeventig jaren voorbij zijn gegaan sinds hij het eerste levenslicht aanschouwde, wij hopen toch, nu zijn levenszon in het Westen meer en meer wegzinkt, zij nog vele jaren ons land en volk zal beschijnen met den gulden gloed harer ondergaande stralen. Ons volk bezit in hem een vurig Vaderlander; Oranje, een geuzenhart met pantserstaai omsmeed, De godsdienst, een kampioen met hooge vrijheidsstander; De wetenschap, een zoon; de kunst, een groot poëet. New York. C. J. B. VAN DER DUYS. De Hope (Amerika). L)r. A. Kuyper's Zeventigste Geboortedag. Den 29sten October j.1. vierde men feest in Den Haag. Dr. Kuyper had op dien dag den zeventigsten mijlpaal van zijn leven bereikt. Geen wonder, dat de Nederlanders, die het groote werk van Dr. Kuyper weten te waardeeren, van alle kanten des lands waren opgekomen om den jubilaris te verzekeren van hunne blijdschap, dat zij den grooten man nog in hun midden hadden. Vele kostelijke presenten werden hem van verschillende korporatiën en van vele vriendenkringen aangeboden. Bij die gelegenheid werden natuurlijk toespraken gehouden, die er toe dienden om de giften in het rechte licht te plaatsen. Het was een heerlijke dag. Wij zijn innig blij, dat Dr. Kuyper tegen den avond van zijn leven deze blijken van warme vriendschap en waardeering heeft mogen ontvangen. Wij gunnen ze hem van harte, want ook wij, hoewel wij ons op eenen verren afstand bevinden, hebben geleerd hem te waardeeren. Ons dunkt Nederland moet bij het wentelen der jaarkringen levendiger, krachtiger en dankbaarder inzien, dat God in Dr. Kuyper eenen man verwekt heeft, die door de breedte en diepte van zijn geest op schier elk terrein van het leven deuren heeft weten te openen, die vóór zijn tijd gesloten waren. Was Groen van Prinsterer de pionier, Dr. Kuyper zal zonder twijfel in de geschiedenis geboekt worden als de veldmaarschalk der Anti-revolutionaire partij. Wat mij inzonderheid goed deed, toen ik het bericht aangaande de feestviering in De Standaard las, is dat die akelige loftuiterij en menschenvergoding, waarnaar te luisteren men vaak gedwongen wordt, hier geheel ontbrak, niettegenstaande de vereering van den grooten man, die uit alle toespraken u toeklinkt. Alen waardeerde de gave, maar den Heere werd alle eer gegeven. Verder trok mijn aandacht de echte bescheidenheid, die uit Dr. Kuyper's toespraak zoo zuiver te voorschijnt komt. Ook de toonen van resignatie met het oog op de toekomst, die Dr. Kuyper uitsprak, deden ons goed. Hij weet niet, of er nog jaren van werk voor hem liggen: hij rekent met demogelijkheid, 30 dat zijne loopbaan spoedig een einde neemt. Zijn gepeins gaat over de dingen, die boven zijn. Amen, zegt mijne ziel. Altijd naar boven, is onze roeping. Maar vooral wanneer wij oud worden. Uit de verte zenden wij onze groete. Dr. STEFFENS. INHOUD. 29 OCTOBER 1907. Blz. In het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen .... 1 Feestgroet - 5 Kinderhulde • - » 14 Het Album 25 Ten huize van den Jubilaris . 42 De Feestmaaltijd 44 DICHTERLIJKE HULDE. D. J. Karssen . ! 46 Joh. Reijse 51 H. J. Smit ... 55 W. Nolle 58 Bart van de Veluwe 59 Alb. van Rooijen '61 Aanhangsel: Brief uit Pretoria 61 HET OORDEEL DER PERS. I. DE CHRISTELIJKE PERS. a. De Protestantsch-Christelijke Bladen. De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden 63 Wij Jongeren . . . . 63 Aan Dr. Kuyper, door SeerpAnema 67 Op Dr. Kuyper's zevenstigsten verjaardag, door C. v. V 67 Kamerlid. voor Sliedrecht, door Ds. M. v. Grieken 68 Zeventig jaar .73 Een schaduw gelijk 74 Een blik in het verleden, door H. de Wilde 75 Bazuin (De). — Een zeventigjarige, door Noordtzij . .... 78 OödrZ. — Dr. A. Kuyper en Mr. Gladstone . . 80 Bode (De) der Geref. Kerken in Noord-Brabant en Limburg Dr. A. Kuyper 84 INHOUD. Blz. Christelijk Schoolblad. - Dr. a. Kuyper 87 Correspondentieblad van den Bond van A-R P-C in Nederland — Dr. A. Kuyper, door Dr. E. J. Betimer . 90 Brief uit liet Noorden, door Johs. Land 91 Delvenaar (De). — Uit de oude Doos .... .... 98 Friesch Dagblad. — Prof. Dr. A. Kuyper 10! Geïll Volksblad voor Nederland , . , . 102 Geldersche Kerkbode. — Dr. A. Kuyper, door C. L. F. v. Schelven . 102 Gereformeerde Kerk (De). — Dr. a. Kuyper, door w. 103 Gereformeerde Kerkbode, ('s-Gravenhage). — Dr. a. Kuyper, door Ds. Js. van der Linden 10® Gereformeerde Kerkbode, (Rotterdam). - Dr. a. Kuyper, door v. v. 110 Getuige (De). — Polderlandsche Stemmen, door Bart 111 Bij de beeltenis van Dr. A. Kuyper Getuige (De) uit Ned Indië. - Dr. a. Kuyper 114 Goudsche Kerkbode (De). — Dr. a. Kuyper, door s. . . .125 Graafschapper (De). — Doctor Abraham Kuyper .' 127 Haagsche Stemmen 129 Dr. A. Kuyper, door de Redactie 129 Op Dr. Kuyper's 70sten Verjaatdag, door A. Brummelkamp. . . 133 De Heere zal genade en eere geven, door Dr. J. C. de Moor . . 136 29 Octoèer 1837-29 October 1907, door L. F. Duymaer v. Twist . . 138 29 October 1907, door J. R. Suoeck Henkeuians 140 Oud, niet verouderd, door T. v. d. Hoorn 142 142 Een weeldedag, door L. Looyen Dr. Kuyper en de Jongeren, door Johan A. Nederbragt 144 Heraut (De). — 29 October 1907, door F. L. Rutgers 146 Hilver- en Vechtbode (De). — Het Kuyper-jubiieum ... 148 Hoeksche Waard (De). — De 70ste jaardag van Dr. Kuyper, door J. B. N. 150 Hollandia. — Doctor Abraham Kuyper Jongelingsbode (De). — Uit de Kroniek van A. van Rosebid . . . 162 Kamper Kerkbode. — Dr. a. Kuyper, door w 163 Luctor et Emergo. — i837 29 October 1907 165 Maas- en Merwebode. — Een veelbeteekenend Jubileum 169 Maas- en Scheldebode. — Dr. Kuyper 70 jaar . 172 Nederlander (De). — Dr. a. Kuyper I?3 Nederlandsche Stemmen. — Dr. a. Kuyper 180 Nieuwe Meerbode (De). — Dr. a. Kuyper 181 Nieuwe Prov. Gron. Courant. — Dr. a. Kuyper . .184 Nil Desperandum Deo Duce. — Prof. Dr. a. Kuyper .... 189 INHOUD. Blz. OnS Tijdschrift. — Iets over Dr. Kuyper's intiemere leven, door W. v.Marle 190 Patrimonium — Dr. A. Kuyper, door M 202 Protestantsche Noord-Brabanter (De). — 29 October 1907 . . 205 Rijnlandsche Courant (De). — zeventig jaar 211 Rotterdammer (De). — Dr. a. Kuyper 214 Scheveninger (De). — Dr. a. Kuyper 219 School met den Bijbel (De). — Dr. a. Kuyper ... 220 Spiegel (De). — Dr. A. Kuyper, door 0 223 Uit het leven van Dr. Abraham Kuyper 228 Standaard (De). — Uit de „Haagsche Brieven", door H. de Wilde . . 232 Stichtsche Courant. — Dr. a. Kuyper 243 Utrechtsche Kerkbode. — Dr. Kuyper, door Ds. Fernhout . . . 255 Vaderlandt Ghetrouwe (Het). — Dr. a. Kuyper 256 Vrije Fries (De). — Hen verjaardag: Dr. A. Kuyper, door Ds. Dekker . 261 Vrije Westfries (De). — Dr. a. Kuyper 265 Zeeuw (De). — Een Jubilaris 274 Zendingsblad (Het) van de Geref. Kerken in Nederland. — Uit de „Brieven naar Antiochië", door Ds. H. Dijkstra 277 Zondagsschool (De). — Dr. Kuyper's Jubileum 278 II. DE CHRISTELIJKE PERS. b. De Roomsch-Katholiek Christelijke Bladen. Ge'fll. Zondagsblad voor Katholieken. — Dr. a. Kuyper . . . 284 Getll. Zondagsblad van de N. Haarl. Courant. — Dr. Kuyper 286 Gelderlander (De). — Hulde aan Dr. Kuyper 287 Maasbode (De). — Dr. Abraham Kuyper 260 Nieuwe Haarlemsche Courant. — Dr. Kuyper 294 Residentiebode (De). — Een Titan 295 R. K. Dagblad Het Huisgezin. — Dr. Kuyper 298 Tijd (De). — Op den vooravond van Dr. A. Kuyper's 70steu verjaardag . 299 Voorhoede (De). — Dr. Kuyper 305 Zelandia. — Dr. A. Kuyper 307 Zondagsblad van Het Centrum. — Een zeventigjarige, door A. v. D. 308 III. DE VRIJZINNIGE PERS. Algemeen Handelsblad. — De Heeren in den Haag: Dr. A. Kuyper, door O. K. Elout 317 Amsterdammer (De), Weekbl. voor Nederland. — Dr. Abraham Kuyper, door W. Oeesink 334 INHOUD. Blz. Arnhemsche Courant 338 Deutsche Wochenzeitung für die Niederlande. — zum7o.oe- burtstag des Minister - Pr. a. D. Dr. A. Kuyper 339 Echo (De). — Dingen van den Dag : Bij den 70sten jaardag van Dr. A. Kuyper 341 Eigen Haard. — Dr. A. Kuyper, anno aetatis LXX, door J. Postmus. . 345 Enkhuizer Courant. — Artikel door Prins Joris 353 Globe (De). — Dr. A. Kuyper 355 Haagsche Courant. — Een zeventigjarige 360 Leven (Het). — Bij den 70steu verjaardag van Dr. A. Kuyper . 366 Middelburgsche Courant. — Artikel door „Torenwachter" . . . 368 Nederlandsche Spectator (De). — Kuyper, door Dr. L. H. Wagenaar 369 Neerlandia. - Dr. a. Kuyper 376 Nieuwe Arnhemsche Courant 382 Nieuwe Courant (De). — Dr. Kuyper 385 Nieuwe Zutfensche Courant 386 Nieuws van den Dag (Het) — Dr. A. Kuyper, door J. Woltjer . 387 Nieuwsblad van het Noorden. — Dr. Abraham Kuyper . . . 393 Nieuwsblad Vooruit. — Dr. Kuyper, door Mr. Antonio .... 396 Oprechte Haarlemschë Courant'. — Dr. a. Kuyper, door w. f. b. 401 Telegraaf (De). — Dr. Abraham Kuyper, door Kijker 404 Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad. — Dr. Kuyper . 412 Vaderland (Het). — Een 70-jarig tijdgenoot 418 Volk (Het). — Kuyper's feest • 422 Vrije Socialist (De). — Dr. a. Kuyper 424 Aanhangsel: De Locomotief. — Dr. a. Kuyper,door o. k. Eiout . 426 IV. BU1TENLANDSCHE BLADEN. Le XXe Siècle. — Doktor Kuyper. Un théologien homilie d'Etat . 434 L'Univers et le Monde 442 Allgemeine Rundschau. Dr. Abraham Kuyper 445 Kölnische Zeitung. — Dr. Abraham Kuyper als Siebzigjahriger . . 447 Vossische Zeitung 451 The Banner. — Dr. Abraham Kuyper, door H. B 454 Flensborg Avis — Lidt om en stor Hand, door Bilh. Carstens . . . 459 De Grondwet (Amerika). — Doctor Abraham Kuyper, door C. J. B van der Duys 461 De Hope (Amerika). — Dr. A. Kuyper's zeventigste Geboortedag, door Dr. Steffens 464 ■ L O