470 Niet in den liandel, OOST-INDISCHE KRIJGSGESCHIEDENIS. VOORBEELDEN ten behoeve van het Onderwijs in de TACTIEK tegen den inlandschen Vijand, BREDA. DE KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE. 1 9 0 3. E j 5'5 8't Jfiet in den handel, OOST-INDISCHE KRIJGSGESCHIEDENIS. VOORBEELDEN ten behoeve van het Onderwijs in de TACTIEK tegen den Inlandschen Vijand. BREDA. DE KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE. 1 9 0 3. * INHOUD. Bladz. I. De overvalling van Aneu* Galöng (Groot-Atjèh) op den 29sten Juni 1896 (Met 4 bijlagen.) H. Het gevecht op den 12den Juni 1898. (Pidië-expeditie.) . . .13. (Met 6 bijlagen.) III. De vermeestering van Koeta Blang Djeurat (Onderboorigheden van Atjèh) op den Bisten December 1901 43. (Met 2 bijlagen.) IV. Voorbeeld van eene verkenning met 1 sectie infanterie, gevolgd door een aanval met 2 sectiën infanterie 53. (Met 4 bijlagen.) Om verwarring. te voorkomen is de oude spelling der geografische eigennamen, zooals die in verschillende stukken als dispositiën, instructiën, marsch- en gevechtsbevelen enz. voorkwam, vervangen door de officieele spelling (aangegeven door Dr. Snouck Hurgkonje); echter werd steeds de th. door de letter s vervangen, terwijl bij gemis aan het letterteeken o met liggend streepje in plaats daarvan de ö werd gebezigd. DE OVERVALLING VAN ANEU* GALóNG (Groot-Atjèh) op den 29sten Juni 1896. (Met 4 bijlagen.) Deze operatie maakt deel uit van het voor den 29sten Juni vastgestelde krijgsplan. Alleen van een gedeelte der 1ste colonne — de marechaussee en de lste compagnie 3de bataljon — zullen de verrichtingen beschreven worden. Nadat alle korpscommandanten den 28sten Juni van de om 5.80 n.m. ten gouvernementshuize gehouden bijeenkomst teruggekeerd waren, werden -de volgende „dispositie" en „instructiën" uitgegeven. DISPOSITIE. Staf van den bevelhebber. 1 luitenant-kolonel van den Gen. Staf, 1 kapitein der infanterie, 2 luitenants-adjudanten. lste colonne. Staf: 1 luitenant-kolonel, commandant , Op Maandag den 29sten dezer zullen de gampöngs Sibrèë en Rahat der YII Moekims wordengetuchtigd(l). Daartoe zullen onder mijne leiding drie colonnes uitrukken. De instructiën voor de commandanten der lste en 3de colonne zijn als bijlagen aan deze dispositie gehecht. (1) Zie de schetskaart i : 20000 (bijlage I). 1 1 kapitein van den G-en. Staf, 1 luitenant-adjudant, 6 ordonnansen. Het 3de en 6de bataljon en de marechaussee, 1 sectie genietroepen (zonder brugmaterieel), 2 ambulances en treinen. 2de colonne. Staf: 1 luitenant-kolonel, commandant, 1 kapitein van den Gen. Staf, 1 luitenant-adjudant, 8 ordonnansen. Het halve 7de, het 12de en het 14de bataljon, 1 bergbatterij van 2 stukken, 2 pelotons cavalerie elk van 24 ruiters, l'/i sectie genietroepen (met brugmaterieel), 3 ambulances en treinen. 3de colonne. Het 5de bataljon, 1 sectie bergartillerie, 'Ij sectie genietroepen (met springmiddelen) , 4 ordonnansen, 1 ambulance en treinen. De lste colonne zal de tuchtiging ten uitvoer leggen, de 2de colonneharen terugtocht dekken op den linkeroever en de 3de colonne op den rechteroever der Atjèh-rivier. De 2de colonne kiest hiertoe eene opnamestelling in den O.-rand van Aneu* Batèë en Kliëng, in het N. aangeleund aan den Aneu-' Galöng-dijk. Zij zal voorts door middel van signalen verband zoeken met de 3de colonne. Uren van afmarsch: lste colonne om 12 uur middernacht van 28 op29 dezer van Koeta Radja; 2de colonne om 5'lt uur v.m. en de 3de colonne om 6 uur v.m. van Lam Barö. De beide laatste colonnes worden per extra tram naar Lam Barö vervoerd. Ik bevind mij bij de 2de colonne. Alle troepen zullen zoo mogelijk voor den afmarsch een warm maal nuttigen, een stevig ontbijt en koffieof thee in de veldflesschen medenemen. De Wd. Civiel en Militair Gouverneur vanAtjèh en Onderhoorigheden. INSTRUCTIE voor den commandant der 1ste colonne. 'Troepenmacht. Zie dispositie. ^oel- Het zoo mogelijk bij verrassing vermeesteren van het door den vijand bezette Aneu1 Galöng, het verbranden van de gampöng Sibrèë der VII Moekims Ba'et en het vernietigen der eigendommen. Deze tuchtiging moet zoo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd. Na afloop daarvan zal de terugtocht worden genomen over Aneu* Galöng en Lam Bariëh naar Lam Barö. Op beide oevers der Atjèh-rivier blijven andere troepen in stelling, totdat de 1ste colonne is voorbij getrokken, t. w. op den rechteroever in den O.-rand van Lam Oe en op den linkeroever in den O.-rand van Aneu-' Batèë en Kliëng. Aneu* Galöng is door den vijand met ± 50 man, Peukan Sibrèë met + 30 man en Sibrèë met + 12 man bezet. Ba4 Tjerlah, Blang Tjoet, Boekloeët, Lam Bariëh en Blang zijn niet door den vijand bezet. De bruggen bij de 9-klappergroep (1) en bij Blang Tjoet zijn gedeeltelijk weggebroken. De Wd. Civiel en Militair Gouverneur van Atjèh en Onderhoorigheden. INSTRUCTIE roor den commandant der 3de colonne. 'Troepenmacht. Zie dispositie. Doel. Het dekken van de rechterflank eener colonne, die in den loop van den dag zal moeten terugtrekken langs (1) D. i. de tweede brug van onzen vroegeren post Lam Barö af. den Aneu* Galöng-dijk; het afpatrouilleeren van de gampöngs tnsschen Tjot Goeë en Blang; het slechten dêr vijandelijke versterkingen Tjöt Goeë, Tjot Gloempang en Lam Soet, voor zoover dit nog niet is geschied. Deze colonne zal den O.-rand van Lam Oe bezetten. Op den linkeroever der Atjèh-rivier liggen onze troepen in stelling in den O.-rand van Aneu-' Batèë en Kliëng. Door middel van signalen moet verband worden gezocht met de 2de colonne. De terugtocht op Sirön en Lam Barö zal in verband' met de 2de colonne geschieden. Branden en plunderen streng verboden. De Wd. Civiel en Militair Gouverneur van Atjèh en Onderhoorigheden. Bij de 1ste colonne bestond: a. het korps marechaussee (12 brigades) uit: 1 kapitein, commandant, 3 1ste luitenants en 221 karabijnen; b. het 3de bataljon infanterie uit: 1 luitenant-kolonel, commandant, 16 officieren en 372 onderofficieren en minderen (de 1ste compagnie bewapend met repeteergeweren); c. het 6de bataljon infanterie uit: 1 majoor, commandant, 13 officieren en 377 onderofficieren en minderen; d. de genietroepen uit: 1 officier en 34 onderofficieren en minderen; e. de trein uit: 2 ambulances, 2 officieren van gezondheid met de noodige tandoes en reserve-munitie der infanterie. Yoor die colonne werd het volgende bevel uitgevaardigd: Koeta Radja, 28 Juni 1896. .miSSC H- TEVENS GEVECHTSBEVEL voor den 29sten. 1. Troepenmacht. Zie dispositie en instructie. 2. Doel, inlichtingen omtrent den vijand en andere troepen van het leger. Zie instructie. 3. Marschregeling. Voorhoede. Commandant: de commandant deimarechaussee; het korps marechaussee. - Hoofdcolonne. 1 compagnie 3de bataljon, de genietroepen, 2 compagnieën 3de bataljon, 1 ambulance, 1 compagnie 3de bataljon, 3 compagnieën 6de bataljon, 1 ambulance. Achterhoede. 1 compagnie 6de bataljon. Om 12 uur middernacht zullen de troepen in marschcolonne en in nevenstaande volgorde tot den afmarsch gereed staan, met het hoofd bij het hek van Peuniti. Afmarsch over Bringèn, Lam Barö naar Aneu' Galöng. 4. Bevelen voor de voorhoede. Zoodra het bedekte terrein ten Z. O. van Blang Tjoet is verlaten, met snelheid voorwaarts rukken en Aneu* Galöng zoo mogelijk bij verrassing vermeesteren. 5. Regeling van den aanval. Na de vermeestering van Aneu* G-alOng zal liet 6de bataljon Rahat, het 3de bataljon Sibrèë in breed front en in gevechtsformatie binnenrukken; het korps marechaussee vormt den linkervleugel. Zoodra de Z.rand der gampöngs Rahat en Sibrèë is bereikt, zal in verband met elkander al brandende in breed front worden teruggetrokken op Ba* Tjerlah. De reserve, bestaande uit een compagnie van elk der bataljons, volgt langzaam op den weg Aneu* G-alöng — Peukan Sibrèë. 6. Bevelen voor den trein. In de marschcolonne zijn al dadelijk de gevechtstreinen bij de compagnieën. 7. Verpleging. Zie dispositie. 8. Plaats colonne-commandant. In de marschcolonne bevind ik mij aan het hoofd dei hoofdcolonne, gedurende het gevecht bij de reserve. De Colonne-commandant. Bij aankomst te Lam Barö werd vernomen, dat de benteng Aneu* Galöng in den middag van den 28sten door 200 gewapenden was bezet, en dat de wallen en de ijzerdraadversperring nog in ongeschonden staat verkeerden. Deze laatste, eerst kort geleden door den laatsten postcommandant ve ï nieuwd, was 2 M. hoog en bestond uit gewapend ijzerdraad, dat ruits- gewijze langs de kajoe kasau gespannen was. Te 2.80 v.m. werd doorgemarcheerd langs den Aneu* Galöng-dijk en om 3 uur v.m. werd Lam Bariëh bereikt, alwaar op verzoek van den commandant van het 3de bataljon een rust van 15 minuten door de marechaussee gehouden werd, om eerstgenoemd korps gelegenheid te geven op te sluiten. Om 4.10 v.m. bereikte de voorhoede, gevolgd door de 1ste compagnie 3de bataljon, het afgebroken bruggetje ten O. van Aneu* Batèë. Men was genoodzaakt hier van den dijk in de droge sawah af te dalen om het gat voorbij te komen, terwijl daarna de marechaussee ingevolge het marsch- tevens gevechtsbevel met snelheid voorwaarts rukte; zoodra het bedekte terrein ten Z. O. van Blang Tjoet verlaten was, kreeg de voorhoede dan ook een voorsprong van ± 300 M. op de hoofdcolonne (zie oleaat N°. 1). Naar aanleiding van de te Lam Barö vernomen tijdingen, gaf de colonnecommandant aan den commandant der 1ste compagnie 3de bataljon last om, zoodra die compagnie het afgebroken bruggetje voorbij was, snel vooruit te gaan, de voorhoede in te halen en den aanval op Aneu* G-alöng te steunen. Op ± 'Ij K. M. van Aneu* Galöng gekomen, gaf de commandant der marechaussee last aan den commandant van de voorste afdeeling om westelijk van den weg met 3 brigades in voorste linie op te marcheeren, de 4de brigade in reserve te houden en in een boog, behoedzaam kruipend, door de sawah's de benteng te omtrekken en van het Z. en W. aan te vallen. De volgende afdeeling moest met 3 brigades de versterking in front aantasten en 1 brigade oostelijk van den weg vooruitzenden om de O.-face der benteng aan te grijpen; de 3 brigades moesten, langs den dijk kruipend, tegelijk met de vooruitgezonden afdeeling de versterking naderen. De derde afdeeling, waarbij de 1ste brigade werd aangetrokken, zou voorloopig als algemeene reserve onder direct bevel van den commandant der marechaussee op den dijk blijven. De trein moest zich stellen onder de bescherming van de aanrukkende hoofdcolonne (zie oleaat N°. 2). "Wijders was de last verstrekt om de verrassing te verrichten zonder te vuren en alles met de gliwang af te doen. Den luitenants was echter medegedeeld, dat, zoo de verrassing niet of slechts gedeeltelijk mocht gelukkeu, het aan hun oordeel werd overgelaten om door vuren den vijand te doen afdeinzen van de wallen, dan wel hunne afdeelingen staande te houden, totdat door den commandant der marechaussee zelf zou zijn beslist. Bij het geven dezer bevelen was de commandant der marechaussee uitgegaan van de meening, dat de brug over de Atjèh-rivier geheel onbruikbaar was. Echter was bij het binnenrukken van Aneu* Galöng op den 17den April t. v. die brug slechts ten deele vernield bevonden: aan de N.-zijde was eene opening gemaakt van 13 a 14 M. (Bij dat binnenrukken was de marechaussee niet tegenwoordig geweest.) Nauwelijks waren de beide voorste afdeelingen bezig terrein te winnen, of een hond hief in de sawah een luid geblaf aan. Bijna op hetzelfde tijdstip werd een luid en aanhoudend tong-tong signaal uit Z. O. richting vernomen. Het maanlicht was zeer helder, en de omtrekken der benteng met haar verhoogd schilderhuis teekenden zich duidelijk af. Uit de versterking werden de eentonige stemmen van eenige biddende mannen vernomen. Intusschen was de marsch voortgezet en waren de brigades vooi de ijzerdraadversperring aangekomen. Onmiddellijk werden pogingen aangewend tot opruiming der versperring; bij gebrek aan tangen werden hieivoor de gliwangs gebruikt, aan welk wapen het taaie ijzerdraad echter weerstand bood. De bezetting, door dit kloppen gealarmeerd, verscheen gedeeltelijk op de banketten, in de bastions en in het verhoogde schilderhuis boven den hoofdingang (zie ook de photographie van Aneu* Galöng -op bladz. 45 in „De verlaten posten in Groot-Atjèh" door Gr. B. Hooijer), uit welke opstellingen zij dadelijk haar vuur opende (4.45 v.m.) De plaats, c. q. marschrichting der verschillende brigades is aangegeven op bijbehoorende schets (bijlage IV). De afdeeling, welke aanvankelijk aangewezen was tot reserve, werd al zeer spoedig door den commandant der marechaussee in gevecht gebracht, omdat de tegenstand, welke door de Atjèhers op de N.-face geboden werd, zóó hevig was, dat de krachten van één afdeeling (4 brigades) te gering bleken om die te breken; bedoelde reserve kwam slechts een oogenbük later voor de hoofdpoort in de versperring (N.-face) aan dan de afdeeling, die met den aanval op die face was belast. De afdeelingscommandant, die den aanval op de Z.-face leidde, had de 5de brigade als reserve achtergehouden, omdat hij bij zijD omtrekkende beweging een pas aangelegde versterking voorbij gekomen was en derhalve beducht was voor het optreden des vijands in zijn rug. Eerst toen hij zag, dat de 8ste brigade te zwak was om den weerstand des vijands bij het Z. O.-bastion te overwinnen, deed hij bedoelde brigade te hulp snellen waarna de Atjèhers in dat bastion terugweken. De 1ste compagnie 3de bataljon, die even na de reserve aankwam voor de poort in de versperring aan de N.-face, liet op bevel van haren commandant 1 peloton buiten de versterking in reserve, terwijl het andere onder aanvoering van de sectie-commandanten ook over versperring en boi stwering der N.-face binnen de versterking drong. Terwijl het 1ste peloton alzoo deel nam aan het handgemeen, werd van het 2de peloten 1 sectie aangewezen om binnen de versterking stelling te nemen bij de N.-face tegenover een huisje, waarin zich nog vijanden bevonden. De andere sectie van dit peloton wendde zich op verzoek van een der gewonde officieren van de marechaussee tegen den N. O.-saillant, waar zich nog steeds vijanden ophielden. Deze hadden zich teruggetrokken in het daar 2 aanwezige kleine bastion, dat overdekt en omwand was als een Atjèhsch, huis, terwijl de vloer op de borstwering rustte. De ruimte onder dezen vloer bood alzoo een uitstekende schuilplaats aan. Daar het nog duister was, plaatste de sectie-commandant een groep voor den ingang met opdracht alles af te maken wat zich vertoonde, zonder evenwel zelf binnen te dringen, en splitste de andere groep in twee gedeelten, die hij ten N. en O. van het bastion plaatste met last niet te schieten. Daarna zich. weder begevende naar de groep voor den ingang, gaf hij last - vermits er, na de drie in het Maleisch plaats gehad hebbende sommaties, geen ander middel was om de Atjèhers te noodzaken naar buiten te komen - het gebouwtje in brand te steken. Spoedig verschenen nu de zich schuilhoudende vijanden, op een 6-tal na die in de vlammen omkwamen, en werden in het daarop volgend gevecht neergelegd. De 1ste brigade, die zich ingevolge bekomen last van den commandant der marechaussee tusschen de versperring en de borstwering opgesteld had, kreeg ook haar deel aan den strijd, toen een 12-tal vijanden over de borstwering der N.-face trachtten te vluchten. Met het blanke wapen werden zij neergelegd. Om 5 uur v.m. waren wij meester van de versterking. De enkele vijanden, die zich nog verborgen hadden gehouden, werden door de genietroepen, die op dat uur binnen de benteng kwamen, bij verzet neergeschoten. Het daglicht werd vervolgens binnen Aneu* Galöng afgewacht, daarna, de orde onder de troepen hersteld en de dooden en gewonden geteld. De vijand had 110 gesneuvelden laten liggen, terwijl aan onze zijde het verlies 4 gewonde officieren, 5 gesneuvelde en 29 gewonde onderofficieren en minderen bedroeg. Nadat de colonne-commandant te 7.40 v.m. aan den Algemeenen Bevelhebber bericht had gezonden omtrent het vermeesteren van Aneu* Ga- long en het halve 7de bataljon ter versterking benevens toezending van tandoes en verbandmiddelen verzocht had, kwam die autoriteit om 7.55 v.m. met zijn staf in de benteng, gevolgd door het halve 7de bataljon en de genietroepen der 2de colonne. Alsnu werden beschikkingen voor den verderen tocht genomen en de marechaussee met de gesneuvelden en gewonden naar Lam Barö teruggezonden, terwijl aan de laatstgenoemde genietroepen het slechten der versterking werd opgedragen. HET GEVECHT OP DEN 12den JUNI 1898. (PIDIË-EXPEDITIE.) (Met 6 bijlagen.) Ingevolge Gouvernements-Besluit van den 9den Mei 1898 zouden den lsten Juni de operatiën tegen Pidië een aanvang nemen. De met die taak belaste troepen bestonden uit: a. de Pidië-colonne en b. de Seulimeum-colonne. Ten einde van een goede samenwerking tusschen beide colonnes verzekerd te zijn, werd het vertrek van de te Seulimeum samengestelde colonne naar de VII Moekims Pidië bepaald op den 4den Juni. Intusschen opende de Sigli-colonne den lsten dier maand de operatiën door het vermeesteren van Koeta Meuntröë Garot. Luidens de berichten hadden T. Oejia met T. Mecntböë Gaböt en het hoofd van Arèë zich daar versterkt, terwijl de pretendent-soeltan vertoefde in Langga en Panglima Po Lém aanwezig was te Padang Tidji. De vijand vluchtte zuidwaarts en werd den volgenden dag tot en met den Glé Gapoej vervolgd. Koeta Meuntröë Garöt werd voorloopig door 2 compagnieën infanterie en een onbespannen sectie berg-artillerie vastgehouden. Daarop begon den 4den Juni de Sigli-colonne den tocht in de VIT Moekims Pidië en werd het bivak Grönggröng betrokken. Hier bleek uit berichten, dat de pretendent-soeltan en T. Oema. naar Tjot Moeröng gevlucht waren. Den 5den werd, terwijl G-rönggröng door 1 bataljon bezet bleef, Padang Tidji bereikt, waar den volgenden dag de vereeniging met de Seulimeumcolonne plaats had. Deze laatste bleef den 7den aldaar achtei, teiwijl de Sigli-colonne over Meuntröë Garot naar Sigli terugkeerde. Hier kwam den 9den ook de Seuliraeum-colonne aan, waardoor ter plaatse tot den morgen van den 12den vereenigd bleven: 8'/i bataljon infanterie, de 1ste divisie (12 brigades) marechaussee, 3 pelotons cavalerie, 2 sectiën berg-artillerie, 3 sectiën genietroepen, 5 ambulances en trein, van de Sigli-colonne; 5 compagnieën infanterie, 2 pelotons cavalerie, 1 sectie berg-artillerie, een detachement genietroepen, 2 ambulances en trein, van de Seulimeum-colonne. Uitrusting der troepen. A. Infanterie. De veldransels waren in het garnizoen achtergelaten. In plaats van den broodzak, bedoeld in het Militair Tarief N°. 24, werd een veldzak verstrekt. Deze was vervaardigd van sterk, lichtgrijs imitatieleder, gevoerd met stevig linnen, en had ongeveer de gedaante van een ransel. Bepakt met een stel onder- en bovenkleding, 1 paar schoenen, sprei en eetketel (deze laatste buiten op) en de kapotjas er omheen, woog deze zak ongeveer 7 K.G. Deze veldzak kon als ransel (op den rug) of als broodzak (over den schouder) gedragen worden. Bij hevige regens werd hij omgekeerd gedragen om te voorkomen, dat de inhoud nat werd. Het pioniergereedschap der infanterie was in de garnizoenen achtergelaten, doch in het park der genie waren pioniergereedschappen voor 2 bataljons aanwezig. B. Cavalerie. Het medevoeren van de sprei geschiedde onder het zadelkussen. In de poetszakken werden medegevoerd: een verschooning, een reserve blauwe broek, de kwartiermuts , roskam en borstel, zoodat in den rechterpoetszak gemakkelijk een met thee of koffie gevulde vierkante flesch geborgen kon worden. Op die wijze was het mogelijk de veldflesch achter te laten, die vooreerst te weinig kan bevatten en die overigens voor den ruiter, wegens de voor hem onpractische draagwijze, zeer lastig en onhandig is. Minstens 1 K.G. gaba per paard werd medegenomen en wel in den mondzak aan den achterlepel bevestigd, ter linkerzijde van het paard afhangende. Hierdoor werden schavingen van den rug voorkomen. Aan pioniergereedschap werd per peloton medegevoerd: 4 patjols met schoen, 4 golloks met scheede, 2 gereedschapstasschen, elk bevattende 1 hamer, 1 nijptang, 1 kleine zaag, 1 vijl, 2 rollen bindtouw en 1 pakje draadnagels. C. Genie- De genietroepen voerden per sectie 6 bamboekokertjes troepen. in een kistje mede; elk kokertje gevuld met 2 rolletjes springgelatine, voorzien van een voorslagpatroon en een stuk Bickford-vuurkoord en bestemd om te dienen bij het vermeesteren van vijandelijke versterkingen. De kokertjes werden eerst aan de manschappen uitgereikt, wanneer dit tijdens een bestorming noodig bleek. Yan de reserve-uitrusting werd 1 kist springgelatine en 1 kist buskruit, van het veldpark werden alleen de seinmiddelen (Mangin-toestel en vuurpijlen) medegevoerd. Reserve-munitie werd niet medegenomen. De munitievoorraad bij den man bestond uit 100 patronen per geweer, 50 patronen per karabijn of 36 patronen per revolver. De sectie artillerie voerde 32 granaten, 64 granaat-kartetsen en 16 kartetsen mede. Gedurende de expeditie zou een proef genomen worden met noodrations, voor de Europeanen bestaande uit 4 blikken conserven samen wegende 1.8 KG., en voor de Inlanders bestaande uit 2 blikken conserven tot een totaal gewicht van 1.67 KG. Bij den staf der expeditie was een bereden sergeantstafhoomblazer ingedeeld. Ten laatste zij medegedeeld, dat behalve het werkje: „Gegevens betreffende de Pidië-streek" aan alle officieren en de Europeesche onderofficieren der cavalerie, die aan de expeditie deelnamen, een op linnen vervaardigde afdruk van de figuratieve schetskaart, samengesteld naar gegevens van Inlanders door den Controleur Palheb vak dex Bboek, schaal 1 : 50.000, werd uitgereikt. Tusschen den 7den en 12den Juni werd eene telefonische gemeenschap tusschen Sigli en Koeta Meuntröë Garöt tot stand gebracht en de weg daarheen verbeterd. Omtrent den vijand werd vernomen, dat Pajïgldia Po Lem zich met zijn volgelingen bevond in de IX Moekims Keumangan, T. Oeïia met 200 man verschillende gampöngs in de Ym Moekims Sama Indra en de Y Moekims Tjoembö' bezet had. De expeditie-commandant besloot nu hen in hunne nieuwe schuilplaatsen aan te tasten. Daartoe zou den 12den Juni met 2 colonnes opgetreden worden: door de z.g. Seulimeum-colonne versterkt met de marine-landingsdivisie, en de Sigli-colonne. Yoor deze laatste werd den 11 den 's avonds het navolgende bevel uitgegeven : SIGLI-COLONNE. MiBSCHBETEt Toor den lSden Juni 189S. 1. Laatste berichten omtrent Pangldja Po Lémbevindt zich met den vijand. zijne bende in de IX Moekims Keu¬ mangan te Beureunoeën. T. Oejia heeft zich met 200 man zijner bende, in vereeniging met T. Bést aha Tjoembö*, versterkt in Tjöt Moeröng. Yerder zijn in de Moekims Sama Indra voornamelijk de verschillende 3 Bloeë*'s en Gapoej en Tjaleuê door vijandelijke benden bezet. Yoorts moeten zich ook nog vijanden ophouden in Langga en de ten Z. W. daarvan gelegen gampöngs van de V Moekims Tjoembö*. Het hoofd van de Moekims Reubèë heeft zich onderworpen; in deze Moekims houden zich geen vijanden op. Tegen Po Lém in Keumangan en T. Oema wordt opgetreden door de colonne onder mijn bevel, terwijl tegelijkertijd tegen den vijand in de VIII Moekims Sama Indra wordt geageerd door eene colonne onder bevel van den Luitenant-Kolonel H. G. Willems, die zich ook keeren zal tegen den vijand in de V Moekims Tjoembö*. 2. Doel van den marsch. Beureunoeën. 3. Regeling van den marsch. a. Marschindeeling. 2 pelotons cavalerie zelfstandig vooruit. Voorhoede. Marechaussee, '/, sectie genietroepen. Hoofdcolonne, tevens marschorde. 1 compagnie 2de reserve-bataljon, 1 sectie artillerie met 1U sectie genietroepen, 8 compagnieën 2de reserve-bataljon, 2 compagnieën 2de bataljon, trein. Achterhoede. 2 compagnieën 2de bataljon. De compagnie, die achter de artillerie marcheert, wijst een peloton aan als dekking der artillerie. Omtrent de ordonnansen blijft het bepaalde in het marschbevel van den lsten Juni van kracht (1). 2 opnemers aanvankelijk bij de voorhoede. 3 ambulances, wier plaatsen door den chef der hoofdambulance worden bepaald. b. Te volgen weg. Langs den weg door Peukan Barö — Peukan Söt over Soekön tot de waterleiding ten O. van Paleuëh, langs deze leiding naar K. Poetöïh en verder door de verschillende Boeboeë's, Rambajan Barö en Keudè Rambajan naar Beureunoeën. (1) Aangaande de ordonnansen was in het marschbevel van den lsten Juni gelast, dat bij den bevelhebber 1 Europeesch wachtmeester en 4 Inlandsche cavaleristen, bij eiken bataljonscommandant en bij den commandant der marechaussee 2 Inlandsche cavaleristen als zoodanig dienst zouden doen. 4. Trein. 5. Verpleging. Bijzondere bepalingen. c. Uur van afmarsch. Om 6'/2 uur v.m. marcheert de cavalerie af. Op dit uur staan de de verschillende troepenafdeelingen enz. in hunne kampementen gereed en nemen achtereenvolgens hunne plaatsen in de marschcolonne in. De gevechtstreinen blijven bij de korpsen. Per compagnie worden 4 kisten reserve-munitie (tweemansvrachten) of 8 kisten (éénmansvrachten) medegenomen. De bagagetreinen der korpsen marcheeren aan het hoofd van den algemeenen trein. De algemeene trein voert voor 3 dagen vivres mede. Vóór den afmarsch wordt een warm maal genuttigd; het ontbijt wordt medegenomen. Ieder man draagt bij zich één verschooning aan ondergoed, één paar reserve-schoenen, sprei en eetketel. De veldflesschen gevuld met thee. Eiken avond tusschen 7 en 8 uur worden 2 vuurpijlen opgelaten, hetgeen ook bij de andere colonne zal geschieden, om op de hoogte te blijven van de onderlinge ligging der bivaks. De Glé Gapoej zal bezet worden door de zorg van de colonne Willems * irL& fioM-de+v wiet uxL^&^&aw wox&chs. en bezet blijven totdat de vereeniging der beide colonnes zal hebben plaats gehad. 7. Plaats van den bevel- Aanvankelijk tusschen voorhoede hebber. en hoofdcolonne. De Bevelhebber, enz. Omtrent de samenstelling der colonne en de sterkte der in het marschbevel voor de operatie bestemde troepen en treinen het volgende: De plaatsing der ambulances in de colonne blijkt uit nevenstaand schema van de marschcolonne. De colonne marcheerde met éénen (1); afstanden tusschen de onderdeelen der voorhoede werden niet genomen, alleen door te vlug marcheeren aan het hoofd of het niet opsluiten van volgende afdeelingen ontstonden nu en dan openingen. De sterkte bedroeg: A. staf van den bevelhebber: 5 officieren, 1 controleur, 1 Europeesch wachtmeester, 4 Inlandsche ordonnansen, 1 bereden sergeant-stafhoornblazer; B. 2de reserve-bataljon (1 Europeesche en 3 Inlandsche compagnieën): 20 officieren, 523 minderen, 2 bereden ordonnansen, 2 officierspaarden; C. 2de bataljon (1 Europeesche en 3 Amboineesche compagnieën): 20 officieren, 523 minderen, 2 bereden ordonnansen, 2 officierspaarden; D. marechaussee: 4 officieren, 206 minderen, 2 bereden ordonnansen; (I) Omtrent de formatie der cavalerie zijn geen gegevens aangetroffen. E. cavalerie: 3 officieren, 56 minderen, 6 officiers- en 56 troepenpaarden; F. artillerie: 1 officier, 22 Europeesche, 26 Inlandsche minderen, 1 officierspaard, 5 rijpaarden, 21 trek- en draagdieren, 2 vuurmonden; G. genietroepen: a. bij de voorhoede: 1 officier, 9 Europeesche en 13 Inlandsche minderen; b. bij de hoofdcolonne: 9 Europeesche en 11 Inlandsche minderen; H. elke ambulance: 1 officier van gezondheid, 7 Europeesche en Amboineesche, 3 Inlandsche minderen, 1 mandoer en 14 dwangarbeiders; K. trein: bagagetreinen der korpsen - per compagnie 8 dwangarbeiders, 12 voor de marechaussee, 8 voor de cavalerie, 8 voor de artillerie en genie, 6 voor den staf —, waarbij nog te voegen de dwangarbeiders , die het kookgereedschap voor den algemeenen trein droegen, onder toezicht van den bij dien trein ingedeelden fourier, belast met de functie van menagemeester; de algemeene trein bestond uit 700 dwangarbeiders onder toezicht van 1 1ste luitenant der artillerie; verder waren daarbij ingedeeld 3 Europeesche sergeanten, 7 Inlandsche sergeanten, 14 Inlandsche korporaals of Europeesche kanonniers en voor elke 25 dwangarbeiders 1 mandoer; de bij de voorhoede ingedeelde genietroepen voerden de kist N°. 1, de kist met springgelatine met voorslagpatronen en een pak touw van 0.03 M. omtrek mede, terwijl de rest van de medegenomen velduitrusting en van het veldpark zich bij de genietroepen der hoofdcolonne bevond; bij de 2 opnemers waren 12 dwangarbeiders ingedeeld; de gevechtstremen bij de korpsen telden per compagnie infanterie 8 dwangarbeiders voor de reserve-munitie, 12 voor de reserve-munitie der marechaussee, 20 voor de pionierafdeeling der artillerie en genie; de beschikbare dwangarbeiders voor de tandoes (15 per compagnie infanterie, 26 voor de marechaussee, 15 voor de artillerie en genie) waren bij de verschillende ambulances ingedeeld en volgden die onderdeelen, zoodra zij de marschcolonne verheten. Den 12den Juni werd vóór den afmarsch aan alle korpscommandanten nog mededeeling gedaan van de berichten, welke den vorigen avond laat bij het hoofdkwartier waren binnengekomen, behelzende, dat de vijand zich genesteld had in een paar versterkingen bij Bambi; één daarvan heette Koeta Poetöïh. Te 6.80 v.m. zette de colonne zich langs den voorgeschreven weg in beweging naar Koeta Soekön, om ter hoogte van de waterleiding ten O. van Paleuëh naar het Z. af te buigen (1). De cavalerie nam den afstand tot de voorhoede door in draf af te rijden. Aldra bleek, dat de sawah, welke men na het verlaten van den weg betreden moest, vrij drassig was. Daar echter bij aankomst op de sawah het 1ste peloton éclaireerend vooruitging en het 2de peloton als onder- (1) Om de beweging der troepen te volgen, zal de schets naar de kaart Pidië-Tangsé, schaal 1 : 20.000, geraadpleegd moeten worden. Wel beschikte men voor de operatiën slechts over de kaart van Palmer van den Broek, doch de handelingen werden uitgevoerd op het terrein, zooals dit wordt weergegeven door de genoemde schets. Men dient echter rekening te houden met het feit, dat de bevelen en berichten gegrond zijn op de toenmaals beschikbare kaart. Zoo noodig zullen de juiste namen, achter die in de bevelen en berichten genoemd, vermeld worden. (Zie bijlagen I en II.) steuningspeloton volgde, werd betrekkelijk weinig hinder van het zware terrein ondervonden. Tot en met Koeta Soekön waren geen patrouilles uitgezwermd, wijl men in een bevriende streek marcheerde en het terrein zulks bovendien onnoodig maakte. De marsch had ongestoord plaats, totdat de voorste cavalerie-afdeeling te 7.40 v.m. gekomen was op + 700 M. ten N. van een kleine begroeide terreinverhevenheid in de sawah (1). Yan hieruit en van uit den rand van de westwaarts gelegen gampöng werd de cavalerie licht beschoten. Toen dit vuur bleef aanhouden, verzond de commandant der cavalerie het volgende bericht: Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: W.-rand gampöng Mangki (dit moet zijn Mangki Wakeuëh). Uur van verzending: 7.45 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 1. Uit Pangl. Kawöm (d. m. z. Poelö Tjitjém) zijn op verren afstand op éclaireerende linie 9 schoten en 1 lilaschot afgegeven. Ook uit Bambi Gampöng Oe (d. m. z. Déah Bambi) vallen enkele schoten. Overbrenger, Comdt. cav., cav Tempo XX. De Bevelhebber, die zich achter de marechaussee ophield, ontving dit bericht om 7.50 v.m. Inmiddels zette de cavalerie met het 1ste peloton de verkenning in Z. richting voort, terwijl het 2de peloton den last kreeg om de rechterflank (1) Zie de kaart van Palmer van den Broek ongeveer bij de p van Panglima Kaw5m en op de schets 1 : 20.000 de versterking Poeló Tjitjém. der colonne tegen den vijand in den O.-rand van Déah Bambi te beveiligen. Dit peloton zat daartoe af tot het gevecht te voet en bracht het vuur uit dien gampöngrand tot zwijgen (zie oleaat N°. 1). Het vuur des vijands nam bij het voorwaarts gaan der cavalerie in kracht toe, zoodat haar commandant, nadat Poelö Tjitjém tot op + 400 M. genaderd was, om 7.55 bericht N°. 2 afzond, luidende: Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: "W.-rand gampöng Mangki (d. m. z. Mangki Wakeuëh). Uur van verzending: 7.55 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 2. Vuur uit Panglima Kawöm (d. m. z. Poelö Tjitjém) blijft aanhouden, achterlaadvuur. Uit Z. O.-hoek Bambi Gampöng Oe (d. m. z. Koeta Poetöïh) vallen zware schoten, die groote rookwolk verspreiden. Ik heb front marechaussee vrij gemaakt. Overbrenger, 03/7 Comdt. cav., Tempo X. Intusschen had het 1ste peloton een weinig naar het W. aangehouden en was zoodoende op de rechterflank der marechaussee gekomen, nabij Poelö Tjitjém een patrouille van 2 ruiters achterlatende (zie oleaat N°. 1). De marechaussee had intusschen zonder van formatie te veranderen den marsch voortgezet, niettegenstaande zij ter hoogte van Mangki Wakeuëh uit Poelö Tjitjém licht beschoten werd. Hoe meer deze sterkte genaderd weid, des te heviger werd dat vuur en nu en dan weerklonk daartusschen reeds een lilaschot; doch de commandant der 1ste afdeeling, die van den hem vergezellenden gids vernam, dat er een sterk door fanatieke moslemin 4 bezette benteng lag op de plaats van waar geschoten werd, deed alleende brigades naast elkander uit de flank in eene linie opmarcheeren en rukte, zonder een schot te lossen, in de richting der hem aangewezen versterking. Toen deze afdeeling om ongeveer 8 uur v.m. de benteng tot op ± 300 M. genaderd was, ontving de Bevelhebber bericht N°. 2 van den commandant der cavalerie. Op hetzelfde tijdstip gelastte de commandant der marechaussee aan den commandant der 2de afdeeling om met zijne 4 brigades in gevechtsformatie te komen westelijk - op den rechtervleugel — van de 1ste afdeeling. Bedoelde brigades rukten daarop naast elkander uit de flank op ongeveer 200 M. ten W. van de 1ste afdeeling in voorste linie (zie oleaat N°. 2). Te ongeveer 7.45 v.m., toen het vuur aan svijands zijde toenam, verzond de Bevelhebber, in verband met de dien morgen aan de korpscommandanten medegedeelde berichten, het volgend bevel: N°. 1. Aan Commandant 2de reserve-bataljon. Ontwikkel uw bataljon in compagnies-colonnes, met twee compagnieën in voorste linie en twee daarachter, en laat ze met sectiën uit de flank naast elkander voorwaarts marcheeren. De Bevelhebber, enz. Het overtrekken der waterleiding ten Z. O. van Koeta Soekön en de drassige toestand van de sawah veroorzaakten veel oponthoud bij de artillerie, waardoor ook de daarachter volgende colonne slechts zeer langzaam vooruit kwam. De gegeven order werd dan ook slechts gedeeltelijk uitgevoerd, daar de drie compagnieën van het 2de reserve-bataljon, die achter de artillerie marcheerden, niet uit de marschcolonne braken. Slechts de 1ste compagnie kwam ten W. van de waterleiding in gevechtsformatie. Hiervan werd den Bevelhebber kennis gegeven door het volgende bericht: 2de Reserve-bataljon. Aan den Bevelhebber. Plaats van verzending: Sawah. Uur van verzending: 7.45 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht K0. 1. Artillerie passeert nog hindernis. Yoorste compagnie is gedeployeerd. Overbrenger, Comdt. 2de res.-bat.. Tempo X. Aan de 2de en 3de compagnie van dit korps waren ter uitvoering der -bekomen opdracht de volgende bevelen gegeven: 2de Reserve-bataljon. Aan Commandant 2de compagnie. Plaats van verzending: Sawah. Uur van verzending: 7.55 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 3. Marcheer in sectie-colonne uit de flank over Sawah op, links van de 1 ste compagnie. raag 3de compagnie 1 peloton dekking artillerie. Overbrenger, Comdt. 2de res.-bat., Tempo XXX. 2de Reserve-bataljon. Aan Commandant 3de compagnie. Plaats van verzending: Sawah Palöh (d. m. z. Paleuëh). Uur van verzending: 7.50 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 2. Kom in sectie-colonne uit de flank links van de 1ste compagnie (links van de waterleiding); marcheer door de Sawah. Overbrenger, Comdt. 2de res.-bat., Tempo XX. Intusschen was de afstand tusschen de voorhoede en de hoofdcolonne vergroot, daar de marechaussee doorgerukt was. De Bevelhebber stond dientengevolge met zijn staf zonder eenige dekking op het voetpad langs de waterleiding (zie oleaat N°. 2), en belastte daarom een peloton der lste compagnie 2de reserve-bataljon met de dekking van dien staf, terwijl het andere peloton naar de O.-zijde der waterleiding overging. Deze maatregel werd genomen, omdat men een herhaling vreesde van de vroeger uit dat terrein ondernomen gliwangaanvallen. Toen daarop eenige schoten uit den rand van Déah Bambi vielen, kreeg eerstgenoemd peloton den mondelingen last om tot den gampöngrand vooruit te gaan en de schutters van daar te verdrijven. Daar deze beweging niet spoedig genoeg uitgevoerd werd, begaf de commandant der compagnie zich naar die afdeeling en deed het peloton in gesloten groepen voorwaarts gaan. De schutters kozen spoedig het hazenpad, waarna — op de sawah blijvende — de gampöngrand op een afstand van ongeveer 5 passen in Z. richting gevolgd werd (zie oleaat N°. 8). Het peloton cavalerie, dat nog steeds tegenover dezen gampöngrand in stelling lag, rukte bij aankomst der infanterie in en voegde zich bij het andere peloton. Kort daarna rukte genoemd peloton infanterie het bamboebosch ten N. O. van Bambi binnen (zie oleaat N°. 3). Het peloton infanterie, dat zich ten O. van de waterleiding bevond, marcheerde op de sawah langs den rand van Mangki Wakeuëh zuidwaarts (zie oleaat N°. 3). Intusschen was de 1ste afdeeling marechaussee, zonder het steeds toenemend vuur des vijands te beantwoorden, voorwaarts gerukt, totdat op ongeveer 100 M. van de N.-face der vijandelijke sterkte gekomen, de afdeelingscommandant aan 2 zijner brigades last gaf daar tegenover, in den rand van een tuin, stelling te nemen, en aan de beide andere opdroeg de sterkte om te trekken en van de O.-zijde aan te vallen. Deze beide brigades sloten zich echter bij de kort daarop gevolgde attaque op de N.-face aan. Toen de 2de afdeeling marechaussee, gevolg gevende aan den last om zich ten "W. van de 1ste afdeeling in gevechtsformatie te ontwikkelen, rechts uit de marschcolonne brak, kwam de vijandelijke sterkte in het gezicht van de voorste brigade dezer afdeeling, die, ziende dat de 1ste afdeeling hevig werd beschoten, een paar salvo's afgaf. Daar evenwel de lste afdeeling zonder te vuren bleef doormarcheeren, staakte deze brigade het vuur om haren afdeelingscommandant te volgen, die in Z. richting tegen het bamboebosch ten N. O. van Bambi oprukte (zie oleaat N°. 3). Daar aangekomen werd geen vijand ontdekt, waarop, onder achterlating van 1 brigade in den rand ter dekking van den rug dezer troepen, de beweging in Z. O. richting werd voortgezet. Beide afdeelingen hadden intusschen (op ± 150 M. ten N. van Poelö Tjitjém) de tot nog toe volgehouden formatie „met brigades uit de flank" verlaten en waren in front gekomen (zie oleaat N°. 3). Van de 2de afdeeling marechaussee geraakten 2 brigades tijdens de beweging naar het Z. O. in vuurgevecht met een Z. W.-waarts opge- stelden vijand, terwijl een derde meer Z. O.-waarts terecht kwam in den suikerriettuin ten Z. van Poelö Tjitjém. Van uit dezen tuin werd door die brigade eveneens het vuur geopend op laatstbedoelden vijand. Lateibleek hij in de versterking Koeta Poetöïli opgesteld te zijn, waarvan op dat oogenblik het bestaan niet vermoed werd. Slechts één der brigades volgde alzoo den afdeelingscommandant, die de beweging tegen de W.-face van Poelö Tjitjém voortzette. Zoowel door de 1ste afdeeling, als door deze brigade, werd na het afgeven van 2 a 3 schoten per man geattaqueerd, en wel door eerstgenoemde troepen op de N.-face en door laatstbedoelde brigade een oogenblik later op de W.-face (zie oleaat N°. 3). Terwijl alzoo de voorste 2 afdeelingen marechaussee zich tot het gevecht ontwikkelden, zette de 3de afdeeling den marsch voort. Haar was de beveiliging der ambulance opgedragen. Tot dekking daarvan bleef 1 brigade aangewezen. Hoorende, dat het vuur heviger werd, en ziende, dat de vijand stand hield, rukte de afdeelingscommandant met de 3 oveiige brigades tot versterking der voorste afdeelingen op en had zijne troepen spoedig tegenover de N.-face der benteng ontwikkeld. Eenige oogenblikken na den aanval van de 1ste afdeeling gingen ook genoemde brigades tot de bestorming over (zie oleaat N°. 3). Alvorens de benteng te kunnen binnendringen, moesten door de aan de N.-zijde aanvallende brigades een tweetal hindernissen worden overwonnen. Deze bestonden elk uit een dubbele rij palissaden van aangeplante bamboe, waartusschen bamboedoeri was aangebracht. Tusschen deze beide hindeinissen was het terrein beplant met randjoes. Onder 's vijands hevig vuur werd nu door de 1ste afdeeling tot de bestorming der N.-face overgegaan. Nadat de beide hindernissen met \eel moeite overwonnen waren, stond men voor een aarden borstweiing van + 1.5 M. hoogte. Op de kruin dezer borstwering staande, werd binnen de versterking eerst eenige ruimte gemaakt door enkele vijanden neer te schieten. In dien tusschentijd wisten een paar marechaussees van de zoo juist aangekomen 3de afdeeling echter alle anderen voor te komen en binnen de versterking te springen. Op de W.-face had de commandant der 2de afdeeling met de reeds genoemde brigade eveneens de sterkte bereikt. Hier stootte men op dezelfde hindernissen, als voor de N.-face waren aangelegd. Met veel inspanning gelukte het dien officier, gevolgd door den brigade-commandant en een drietal marechaussees, over deze pagars heen te klimmen en de borstwering te bereiken, waarna ook zij weldra in het inwendige der versterking den strijd voortzetten. Ook de 3 brigades der 3de afdeeling waren kort na de 1ste afdeeling de N.-face binnengedrongen. De hevig tierende vijand werd door hen naar de Z.-face gedrongen, terwijl de brigade der 2de afdeeling de W.-face volgde, ten einde ook de Z.-face te bereiken (zie schets, bijlage YI). Het handgemeen in de versterking was spoedig afgeloopen. Op het vernemen van het vuur, dat uit Z. W. richting en op korten afstand van de veroverde sterkte door den vijand afgegeven werd en dat, zooals reeds gemeld is, beantwoord werd door de 3 brigades van de 2de afdeeling, drong de commandant der 1ste afdeeling door de benteng naar den uitgang aan de Z.-face en kwam, vergezeld door een 15-tal marechaussees en op den voet gevolgd door de 3de afdeeling, in een suikerriettuin. De commandant der 2de afdeeling kwam met de hem gevolgde brigade spoedig daarop ook in genoemden tuin. Deze officier, die bij het overklimmen der palissadeering aan den schouder gewond was, ging daarop, denkende dat het gevecht nu afgeloopen was, met zijne brigade naar de ambulance om zich te laten verbinden (zie schets, bijlage YI). In de benteng werden 21 gesneuvelde Atjèhers met hunne wapens aangetroffen. Dit gevecht was te ongeveer 8.15 v.m. afgeloopen. Op dat tijdstip ontving de Bevelhebber bericht N°. 3 van den commandant der cavalerie , luidende: Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: ten N. Mangki Panglima Kawöm (d. m. z. Mangki Wakeuëh). Uur van verzending: 8.10 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 3. Vijand houdt stand • achter bamboedoeri-versperring Panglima Kawöm (d. m. z. Poelö Tjitjém). Marechaussee kapt.; infanterie voorhoede spoedig oprukken gewenscht. Op moment van afzending is marechaussee binnen versperring. Zware schoten vallen uit Z. "W. richting. Overbrenger, Comdt. cav., Tempo XX. Kort daarna werd de opstelling van het 2de reserve-bataljon gewijzigd, naar aanleiding van het volgende bericht van den korpscommandant: 2de Keserve-bataljon. Aan Commandanten 2de en 3de compagnie. Plaats van verzending: Sawah ten W. van gampöng. Uur van verzending: 8.17 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 4. Gaat over op westelijken oever waterleiding. Overbrenger, Comdt. 2de res.-bat., Tempo XX. • Inmiddels waren de overige troepen voorwaarts gerukt; het 1ste peloton •der 1ste compagnie 2de reserve-bataljon, dat wij het bamboebosch ten N. O. van Bambi zagen binnengaan, bevond zich op het oogenblik, dat de commandant der 1ste afdeeling marechaussee op den wal van Poelö Tjitjém stond, dicht bij de hindernissen voor de W.-face. De compagniescommandant zag den commandant der marechaussee toen juist een bericht verscheuren. Later bleek, dat dit bericht een verzoek om versterking inhield, daar bedoelde commandant vermoedde het niet met zijne divisie marechaussee af te kunnen. Toen hij echter de hoofden der Europeanen uit het bedekte terrein te voorschijn zag komen, oordeelde hij die versterking niet meer noodig. Ook de genietroepen der voorhoede waren dicht bij, zoodat door hen al ■zeer spoedig de hand aan het werk geslagen werd, ten einde de openingen in de versperringen te verbreeden en te verbeteren, terwijl ook de ambulance der voorhoede reeds dadelijk toen het gevecht een ernstig karakter bleek aan te nemen, tot in de onmiddellijke nabijheid der vuurlinie oprukte en zich een plaats uitkoos nabij den N. O.-saillant der eerste versterking, waar dadelijk een aanvang werd gemaakt met het verbinden der gewonden. Ten einde de linkerflank der aanvallende troepen te dekken tegen mogelijke gliwangaanvallen uit den nabij gelegen gampöngrand en den suikerriettuin ten Z. daarvan, en bovendien om uitzicht te krijgen op de N.randen der gampöngs Bambi Peunajöng, Boeboeë en Wa> idö (kaart 1: 20.000), was het 1ste peloton cavalerie opgerukt naar Poelö Tjitjém, zoodra gezien werd, dat de marechaussee zich door de hindernissen dier versterking heen werkte. De patrouille van 2 ruiters, die reeds de verkenning van Poelö Tjitjém had verricht, reed ten W. van deze versterking zuidwaarts, •doch kreeg ter hoogte van Koeta Poetöïh vuur. Zich daartegen zooveel mogelijk dekkende langs den hals van het paard, bleven beide ruiters 5 zich tegenover de O.-face dezer versterking ophouden om zich van den toestand op de hoogte Ie stellen, alvorens daaromtrent rapport te gaan uitbrengen. Uit den aard der zaak waren de verschillende brigades, door het geschetste gevecht op een betrekkelijk beperkte ruimte, door elkander geraakt, zoodat de commandant der 1ste afdeeling, bij het doordringen in den suikerriettuin, in den rand daarvan aankwam met marechaussees van verschillende brigades (zie schets, bijlage YI). In Z. W. richting een bamboedoeri-heg ontwarende, waaruit gevuurd werd, en in de meening verkeerende vluchtelingen uit de veroverde sterkte tegenover zich te hebben, ging hij met 15 marechaussees stormenderhand op den vijand in. Voor bedoelde heg gekomen, bemerkte hij echter voor eene versterking te staan, die zwaarder versterkt en veel talrijker bezet was dan de vorige. Yoor de O.-face aangekomen zijnde, begaf hij zich met de zijnen langs de hindernissen naar de Z.-face om den uitgang opte sporen, hopende dat de bezetting, haren terugtocht bedreigd ziende, de versterking zou verlaten. Hij kreeg bij deze beweging echter zooveel vuur, dat hij het niet geraden achtte met zijn weinige manschappen verder te gaan. Terugtrekkende naar de O.-face, nestelde hij zich aan den rand van de daar aangebrachte hindernissen in afwachting van de komst der andere brigades, onderwijl den vijand goed onder vuur houdende. Dit kleine troepje heeft het zwaar te verantwoorden gehad. Yoor deZ.-face was een Amboineesch korporaal gesneuveld, een Europeesch sergeant, die vooraan liep, kreeg een schot in het linkerpolsgewricht, waardoor hij» zijn wapens liet vallen — deze werden echter onder svijands hevig vuui teruggehaald —, terwijl eindelijk de luitenant bij het teruggaan in een put viel, waaruit hij met veel moeite bevrijd werd. De commandant der 3de afdeeling, hoorende dat in Z. W. richtinghevig gevuurd werd, verzamelde zijne brigades en snelde de onder den •commandant der 1ste afdeeling derwaarts opgerukte marechaussees te iiulp. Deze, bemerkende dat hij bijgesprongen werd, trachtte onmiddellijk de versperringen over te klimmen, doch moest dit weldra opgeven, waarna pogingen in het werk gesteld werden daarin openingen te kappen. De staande verhakking (3 a 4 rijen) zat echter zoo stevig in elkander, dat men zonder hulp der genietroepen daarmede niet vorderde. Daarom gaf de commandant der marechaussee, die intusschen ook voor de versterking aangekomen was, last aan de halve sectie genietroepen, die na afloop der werkzaamheden in Poelö Tjitjém de marechaussee gevolgd waren, den arbeid van zijne troepen over te nemen. Het vuur en het getier van den hier hardnekkig stand houdenden vijand, •alsmede de bezwaren verbonden aan het opruimen der hindernissen, waardoor verliezen aan onze zijde te duchten waren, gaven den commandant der marechaussee aanleiding hulp te verzoeken. Hij droeg daarom aan de -cavaleriepatrouille, die zich nog steeds in de onmiddellijke nabijheid der versterking ophield, op, het verzoek om hulp aan den Bevelhebber over te doen brengen. Dit verzoek werd overgegeven aan den commandant der cavalerie, waarna de overbrenger weder naar zijn post terugkeerde. Yer had hij daarvoor niet achteruit behoeven te rijden. Nog onder het vuur uit Koeta Poetöïh toch was hij den commandant der cavalerie tegengekomen , die, vergezeld van eenige cavaleristen, zich op de hoogte kwam -stellen van den toestand. Het volgend bericht werd daarop verzonden: Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: bij versterking Z. O.-hoek gampöng Bambi (d. m. z. Poelö Tjitjém). Uur van verzending: 8.25 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 4. Yijand houdt versterking hardnekkig vast; comdt. marechaussee vraagtversterking infanterie voorhoede, genietroepen aan het kappen. Marechaussee + 10 gewonden, een officier licht gewond. Overbrenger, Comdt. cav., Tempo XXX. . . . Dit bericht, te 8.30 v.m. ontvangen door den Bevelhebber, die zich opdat oogenblik + 150 M. ten N. van de versterking Poelö Tjitjém bevond r gaf dezen aanleiding om aan het peloton der voorste compagnie 2de reservebataljon, dat zich tot nu toe op de linkerflank had bewogen, op te dragen onmiddellijk den aanval der marechaussee te ondersteunen. Toen dit peloton voor de vijandelijke versterking, die Koeta Poetöïh bleek te zijn, aankwam, drongen de marechaussee echter juist daarin binnen. Van deze gebeurtenis ontving de Bevelhebber, die intusschen in Poelö Tjitjém was aangekomen, te 8.35 v.m. mededeeling door het volgende bericht: Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: Z. O.-hoek Bambi Gampöng Oe (d. m. z. Koeta Poetöïh). Uur van verzending: 8.32 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 5. Marechaussee zijn versterking binnengedrongen, die ik houd voor de versterking als plaats van verzending aangegeven. Is dit juist? Verzoeke antwoord hierop. Ook uit N. O.-hoek Bambi Peunajöng vallen schoten. 1 peloton. lste compagnie 2de reserve-bataljon infanterie voorhoede bij marechaussee aangekomen. Overbrenger, Comdt. cav., Tempo XX. Hoe was intusschen de aanval op de sterkte verloopen ? De genietroepen hadden zich, ondanks het vuur, aan den arbeid gezet. Aldus krachtig geholpen, wisten de marechaussees aan de O.-zijde zich door de hindernissen heen te werken, waarna zij naar de borstwering stormden. Bij het overklimmen van den laatsten pagar wisten de commandant der lste afdeeling en een 5-tal minderen, op de borstwering staande, de een weinig teruggedeinsde Atjèhers in bedwang te houden tot zij van achteren bijgesprongen, den strijd binnen de versterking voortzetten en daarbij langzaam vooruit drongen, de borstwering naar de Z.-face volgend. De commandant der 3de afdeeling, die, zooals boven gezegd, gevolgd door zijne afdeeling en eenige manschappen van andere afdeelingen, den commandant der lste afdeeling was te hulp gesneld, plaatste, voor Koeta Poetöïh aangekomen, 1 brigade bij de Z.-face buiten de versterking in stelling om het vuur, dat uit Bambi Peunajöng afgegeven werd, te beantwoorden. Een andere brigade kreeg last te trachten een opening of uitgang in de versperring te vinden. Deze brigade liep buiten langs de Z.en W.-face en kwam bij de N.-face (zie schets, bijlage YI). Met de rest zijner afdeeling volgde hij den commandant der lste afdeeling op den voet, steeds de manschappen aanzettend om vlug in de versterking te komen. Binnengedrongen zijnde, leidde hij zijne brigades langs de N.-face. De beide brigades van de 2de afdeeling, die reeds bij den aanval op Poelö Tjitjém in vuurgevecht waren geraakt met den vijand in Koeta Poetöïh, waren, toen de aanval tegen deze sterkte gericht werd, langzaam vooruit gerukt en kwamen, toen de commandant der lste afdeeling voor de O.-face der versterking stond, aan de N.-face van Koeta Poetöïh aan (zie schets, bijlage VI), waarna zij die face onder vuur namen en trachtten de versperring over te klimmen. Dit gelukte hun niet, daar de bamboedoeri weerstand bood aan de sabels der marechaussee. De brigade der 2de afdeeling, die in den suikerriettuin ten Z. der eerste versterking was terecht gekomen , ontmoette daar den commandant dei lste afdeeling, die door den tuin de vluchtende Atjèhers vervolgde. Nadat bedoelde brigade zich bij dezen officier had aangesloten (zie schets, bijlage YI), werd gezamenlijk de beweging tegen Koeta Poetöïh voortgezet. De commandant der genietroepen, die met zijn detachement eveneens behoord had tot de voorste troepen, welke de sterkte binnendrongen, liet, terwijl er nog binnen de sterkte gevochten werd, een bres maken in de W.-face en den inmiddels aan de Z.-zijde gevonden ingang, die zigzagsgewijze door de hindernissen heenliep en op verschillende plaatsen versperd was, openkappen. Ten einde eenig denkbeeld te geven van de sterkte der bentengs, diene nevenstaand schetsje van de O.-face der tweede versterking, waarin: a.a. de borstwering, b.b. een ± 3 M. breede pagar van verticaal in den grond geplaatste bamboedoeri, c. een 5-10 M. breede strook, beplant met randjoes, en d.d. een bamboedoeri-pagar, minder zwaar dan die onder b. b. genoemd, voorstellen. De ingang aan de Z.-face dezer benteng was zoo sterk, dat de marechaussee er van af zag die binnen te dringen, niettegenstaande tengevolge van den aanval de vijanden naar de O.-face waren samengestroomd. Ook werd later in deze versterking nog een geheime uitgang gevonden, die in verhand stond met een ± 2 M. diepe, doch smalle, droge waterleiding. De commandant der cavalerie had aan het ter hoogte van Poelö Tjitjém staande lste peloton den last doen overbrengen om zich in Z. richting voorwaarts te begeven. Toen het vuur uit Koeta Poetöïh eenigszins bedaard was, werd den pelotonscommandant opgedragen zich ten Z. van laatstgenoemde sterkte in de sawah op te stellen om de nog altijd binnen de benteng strijdende marechaussee te beveiligen tegen mogelijke gliwangaanvallen uit het Z. Het tweede peloton, dat tegenover Déah Bambi een gewonde bekomen had, voegde zich kort hierna bij het lste, waarop dit laatste een 300 M. ter verkenning voorwaarts rukte en, na in de sawah halt te hebben gemaakt, de tegenover liggende gampöngranden bleef waarnemen, terwijl het 2de peloton in O. richting observeerde. De aanval op beide versterkingen, met veel élan door de marechaussee ondernomen en doorgezet, had echter veel inspanning van hen gevorderd. De commandant der divisie liet daarom den Bevelhebber verzoeken om den steun der infanterie der hoofdcolonne tot het verzamelen van onze, om en in Koeta Poetöïh zich bevindende, gesneuvelden en gewonden, die door opstelling van brigades in het terrein ten Z. en W. tegen molest van 'svijands zijde beschermd waren. Het volgende daartoe afgezonden bericht bereikte om 8.52 v.m. den Bevelhebber, die inmiddels met de voorste infanterie-afdeelingen bij Poelö Tjitjém was aangekomen. Aan den Opperbevelhebber. Plaats van verzending: Z. O.-hoek Bambi Gampöng Oe (d. m. z. Koeta Poetöïh). Uur van verzending: 8.50 v.m. Datum: 12 Juni 1898. Bericht N°. 6. Commandant marechaussee verzoekt infanterie in de voorhoede te brengen om dooden en gewonden bij elkaar te zoeken en wapens te verzamelen. In beide versterkingen vele dooden met geweren in onze handen achtergelaten. Overbrenger, Comdt. cav., Tempo XX. Nadat de gewonden, die wij bij het nemen der eerste benteng gekregen hadden, zooveel mogelijk verbonden waren, rukte de ambulance in Z. W. richting op. Nog terwijl het gevecht in Koeta Pöetöïh woedde, werd de ambulance op nog geen 150 M. van den N. O.-saillant dier sterkte opgesteld (zie schets, bijlage YI). Naar aanleiding van bericht N°. 6 wees de Bevelhebber de 1ste compagnie 2de reserve-bataljon aan tot hulp van onze gewonden en gesneuvelden, en belastte haar tevens met het tellen der door de Atjèhers achtergelaten lijken. Yan deze laatste werden er 34 binnen en 17 buiten de laatst vermeesterde sterkte aangetroffen. De door hen achtergelaten wapenen, waaronder een IJ.-kanon van 12 cM., een lila en twee beaumontgeweren, werden verzameld en ter vernieling aan de genietroepen overgegeven. Hadden wij alzoo dien morgen 72 gesneuvelde Atjèhers kunnen tellen, ook ons had het gevecht verliezen gekost. Gesneuveld waren: 1 Amboineesch en 1 Inlandsch sergeant, 1 Amboineesch korporaal en 2 marechaussees, en gewond: 1 officier, 2 Europeesche en 2 Amboineesche onderofficieren en 6 marechaussees, benevens 1 Europeesch korporaal der cavalerie. Ter hoogte van Koeta Poetöïh liet nu de Bevelhebber, alvorens den marsch te vervolgen, de colonne opsluften en het terrein naar alle zijden afsluiten. Voor zoover dit niet reeds geschied was, werden onze dooden naar de ambulance gebracht en ook de gewonden, die zich niet reeds zelve naar •de verbandplaats hadden begeven, daarheen geleid. De verdedigers van beide versterkingen zouden volgens zeggen der gidsen •en ook van T. Béntara Blang Rana Wangsa, die zich met zijn broeder T. Bén Prang Mangki te Poelö Tjitjém bij den Bevelhebber kwam melden -onmiddellijk na het nemen der beide bentengs, hebben bestaan uit lieden hoofdzakelijk afkomstig van Samalanga en Peusangan, maar er waren ook strijders onder van Ndjöng, Ië Leubeuë en Gigiëng. De geestelijke hoofden Teungkoe Tjöt Plieuëng, Teungkoe di Gajö, benevens Habib Hoesin en Habib Poetén zouden o. m. de aanvoerders zijn geweest, doch zich uit de voeten hebben gemaakt bij de nadering der troepen. Onder de dooden bevonden zich twee hoofden, die later werden herkend als T. Hoesin Sabi — een Sabilinner van den pretendent-soeltan — •en een zekere T. Poelö Barö — een oelama uit Samalanga. Nadat alle gewonden verbonden waren, werden zij met de gesneuvelden naar Sigli teruggezonden. De hierbij ingedeelde dekking was gevonden door van elke compagnie van het 2de reserve-bataljon 20 man aan te wijzen; het geheel werd gesteld onder commando van een onder-luitenant. Het transport marcheerde om 10 uur v.m. af en kwam zonder door den vijand lastig gevallen te zijn om ± 11 uur v.m. te Sigli aan. Te 10.25 v.m. was de colonne gereed om den marsch te vervolgen; de genietroepen hadden de gevonden wapens vernield, terwijl de in de versterkingen aangetroffen afdaken en omheiningen zooveel mogelijk omvergehaald en verbrand waren. 6 DE VERMEESTERING VAN KOETA BLANG DJEURAT (Onderhoorigheden van Atjèh) op den 31sten December 190L (Met 2 bijlagen.) IS aar aanleiding van ingekomen berichten, dat voor onze troepen uitgewekenen zich zouden schuil houden in het heuvelterrein ten Z. O. van Blang Koethang en ten W. van de Kroeëng Sawang (zie de schetskaart 1 :200.000, bijlage I) en o. m. in dit terrein eene versterking, Koeta Blang Djeurat genaamd, zouden hebben opgeworpen, werd in December 1901 besloten een krijgstocht in die streek te doen plaats hebben, waartoe een troepenmacht bestemd werd, sterk 8 brigades marechaussee en 2 sectiën infanterie, voorzien van de noodige hulpdiensten en treinen. De hierbedoelde colonne zoude samengesteld worden uit: 4 brigades marechaussee en 2 sectiën infanterie, te geven door de in het bivak te Panté Lhöng gelegerde troepenmacht, en 4 brigades marechaussee uit 'Groot-Atjèh afkomstig. Als vereenigingspunt der onderdeelen was Sawang aangewezen, omdat men hoopte, door van daaruit in noordelijke richting op te treden, den vijand te kunnen beletten zich in het meer zuidelijk gelegen bergterrein spoedig aan onze vervolging te onttrekken. De uit Panté Lhöng afkomstige troepen moesten over Tjöt Gloempang en Teupin Sirön naar Sawang marcheeren, terwijl de van Groot-Atjèhkomende brigades zich van Koeala Manè naar het aangewezen vereenigingspunt zouden begeven. In den namiddag van den 30sten December 1901 was de colonne teSawang vereenigd. Een poging tot verkenning der versterking Koeta Blang Djeurat, nog dienzelfden dag ondernomen, mislukte door onwil van het als gids medegevoerde hoofd van Sawang. Besloten werd voor den nacht het bivak te betrekken te Sawang om van daar uit den volgenden morgen de verkenning te hervatten. Op hetterrein zou door den colonne-commandant worden uitgemaakt of de benteng nog dienzelfden dag, dan wel den daarop volgenden bij het aanbreken van den dag zou aangevallen worden. Te voren ingewonnen berichten hadden vermeld, dat de versterking bestond uit een vierzijdige gebastionneerde redoute, waarvan de bastions op de N. W.- en Z. O.-saillanten lagen; voorts, dat zij omgeven was door een buitengracht met een ter verdediging ingericht glacis (schietkokers); dat zich om de versterking bevonden 5 hoöge dubbele bamboe-pagars metbamboedoeri (staande verhakkingen), waar tusschen en waar omheen een dichte randjoe-beplanting; de toegang zou zigzagsgewijze door de hindernissen voeren en door 5 zeer smalle poorten zijn afgesloten. Omtrent deborstwering was bericht, dat zij + 2.5 M. hoog was en bij het maaiveld een dikte zou hebben van ± 4 M. Bekend met de wijze, waarop de Atjèher zijne versterkingen eene groote mate van stormvrijheid weet te verschaffen, moest in de eerste plaats eene verrassing worden beproefd. Met het oog daarop was het van grootbelang, dat de colonne niet in hare bewegingsvrijheid belemmerd zou worden door een langen trein. Bovendien werd er op gerekend, dat de troep des avonds in het bivak zou terug zijn. Bagage- en vivrestrein zouden dus den volgenden dag in het bivak te- Sawang achterblijven onder dekking van 1 sectie infanterie. De uitrukkende colonne zou vóór den afmarsch de soep nuttigen, terwijl de man een ontbijt zou medevoeren. Bij deze colonne werden voorts ingedeeld: 3 Europeesche geniesoldaten, voorzien van 15 dynamietbommen (met springgelatine gevulde bamboekokers), 14 dragers voor het vervoer van 4 stormladders en 40 gedroogde buffelhuiden, een verbandsectie bestaande uit 1 officier van gezondheid met 2 Europeesche en 2 Inlandsche ziekenverplegers, voorzien van verbandtasschen, en 6 dragers met medicijnen en rottan-transport verban den, systeem de Mooij , terwijl per brigade marechaussee 1 en voor de sectie infanterie 2 tandoes werden medegevoerd. Voor elke tandoe waren 8 dragers (waaronder 1 reserve-drager) uitgetrokken. De munitie-uitrusting per man werd gesteld op 100 patronen, terwijl geen reserve-munitie werd medegevoerd. Voorts had de colonne-commandant zich van twee gidsen voorzien. Het medevoeren van buffelhuiden had ten doei, eventueel met randjoes moeilijk of niet begaanbaar gemaakte terreinen zonder nadeelige gevolgen te kunnen betreden. Te 7 uur v.m. verliet de colonne haar bivak en werd de ondervolgende tnarschorde aangenomen : Voorhoede: 4 brigades marechaussee (75 karabijnen), 3 geniesoldaten met de dynamietbommen. Hoofdcolonne: 2 brigades marechaussee, 14 dragers met 4 stormladders en 40 buffelhuiden, de verbandsectie (zie boven; de tandoes marcheerden bij de onderdeelen, waarvoor zij uitg etrokken waren), 2 brigades marechaussee. (De 4 brigades marechaussee der hoofdcolonne telden totaal 64 karabijnen.) Achterhoede: 1 sectie infanterie (40 bajonetten.) In verband met het terrein en met het karakter van den vijand, van wien een verrassend optreden met het blanke wapen verwacht kon worden, en tevens om zelf zoo mogelijk onopgemerkt te blijven, marcheerde de voorhoede geheel opgesloten en zond zij slechts een spits van 6 karabijnen vooruit. Deze spits onderhield, al naar gelang het terrein bedekt of open was, een afstand van 50 a 150 M. De afstanden tusschen voorhoede en hoofdcolonne en tusschen deze en achterhoede regelden zich naar het terrein. Ten einde te voorkomen, dat door te voortvarend optreden de spits de aanwezigheid der colonne ontijdig zou verraden, marcheerden de colonnecommandant en de commandant der voorhoede onmiddellijk achter de spits. Yan Sawang werd eerst in N. richting het pad op den rechteroever der vrij sterk gezwollen Kroeëng Manè gevolgd. Omstreeks een half uur benedenstrooms van Sawang werd die rivier overgetrokken, vervolgens werd langs den linkeroever voortgemarcheerd en daarna in W. richting afgeslagen naar den Tjöt Igeuëh, een heuvel, van waar de vijandelijke versterking zou zijn waar te nemen. Te 11.15 v.m. werd de + 70 M. hooge Tjöt Igeuëh (zie schets, bijlage II) bereikt en de colonne samengetrokken op het punt R. Door enkele posten beveiligd, wachtte de colonne hier de inmiddels door den colonne-commandant en den voorhoede-commandant te ondernemen verkenning af. Deze verkenning, onder dekking van een brigade marechaussee, had eerst plaats uit het oostelijk van R. gelegen hooge punt V, (zie schets, bijlage II). Uit dit punt werd waargenomen: le. dat de versterking lag op een met alang-alang begroeiden + 30 M. hoogen heuvelrug, nabij den Z. O.-rand; 2e. dat de berichten omtrent de hoogte en sterkte der bamboe-pagars niet overdreven waren, doch dat die pagars oorzaak waren, dat van de versterking zelf niet veel te zien was; 3e. dat zich op de Z.-face een toegang bevond; 4e. dat langs de Z. O.-helling een pad tegen den heuvelrug opliep, uitkomende nabij den Z. O.-saillant; 5e. dat dit pad zich op ±10 M. van den rand van den heuvelrug splitste in twee andere, waarvan het eene langs de Z.-face, het tweede naar en langs de O.-face voerde, en dat enkele Atjèhers zich vrij over deze paden bewogen, waaruit dus af te leiden was, dat die paden niet met randjoes beplant waren; 6e. dat het eerstbedoelde pad buiten het vuur en het gezicht van de versterking gelegen was; terwijl eindelijk uit het feit, dat op dat oogenblik enkele lieden onder een afdak, op ±50 M. ten W. van de benteng gelegen, bezig waren een geit te slachten, mocht worden afgeleid, dat de colonne nog niet ontdekt was. Tot controle der uit Y, verkregen gegevens en tot meerdere volledigheid der verkenning werd deze met de grootste behoedzaamheid uit het westelijk van R. gelegen hooge punt V, voortgezet. De eerst medegenomen dekking bleef inmiddels in V, achter om de versterking en het omliggende terrein te blijven waarnemen, terwijl voor de verkenning uit V, een andere brigade als dekking werd aangewezen. Te 12.20 n.m. was de verkenning, die dus ongeveer een uur geduurd had, afgeloopen. Voor de gegevens omtrent het omliggend terrein verkregen, wordt verwezen naar de schets. Hoewel met het oog op de geduchte hindernissen, die de versterking omgaven, de afwezigheid van berg-artillerie gevoeld werd, besloot de colonne-commandant toch de benteng aan te vallen, aangezien het terrein een verrassend optreden zeer begunstigde. In verband met dit besluit werden de volgende beschikkingen getroffen en medegedeeld : le. 4 brigades marechaussee zouden verrassend de versterking uit Z. richting aanvallen, daarbij zoo lang mogelijk het naar de benteng voerend pad volgend; 2e. ten einde den vijand een aftocht naar het begroeide heuvelterrein ten N. en W. van de versterking te beletten, moesten 2 brigades •■) marechaussee uit de hoofdcolonne ter hoogte van a, en a2 en de sectie infanterie ter hoogte van b zoo gedekt mogelijk stelling nemen, waarvoor hun één uur tijd gegeven werd (zie schets, bijlage II); ,3e. 2 brigades marechaussee zouden zich verder, aanvankelijk de aanvalstroepen volgende, in reserve opstellen op het tegen de Z. helling oploopende voetpad en zoo dicht mogelijk nabij den bovenrand van den heuvel, waarop de versterking lag; 4e. de geniesoldaten met de dynamietbommen zouden de voorste brigade der aanvalscolonne onmiddellijk volgen, terwijl de dragers met de . stormladders, de verbandsectie en de niet bij de gedetacheerde afdeelingen ingedeelde tandoes t. n. o. bij de reserve zouden blijven; 5e. de colonne-commandant eindelijk zou zich bij de aanvalscolonne blijven ophouden. Terwijl de sub 2e. bedoelde detachementen afmarcheerden, begaf de colonnecommandant zich opnieuw naar het punt V,. Terwijl hij op weg daarheen was, vielen uit O. richting een tweetal schoten, en te Y, aangekomen leidde hij uit een ongewone beweging der Atjèhers in de nabijheid deiversterking af, dat de vijand op dat oogenblik de aanwezigheid van troepen inihet terrein vermoedde, zonder nog te weten waar deze zich bevonden. Te 1.30 n.m., nadat de te Y, achtergelaten brigade bij de colonne was aangetrokken en men de andere detachementen in stelling waande, zette de hoofdcolonne haren marsch uiterst behoedzaam in N. richting voort en bereikte te 2.20 n.m. het punt A. Hier gekomen werd in de O. heuvels geroep vernomen; bovendien begon een der dragers, die een van de helling afrollenden steen op het hoofd had gekregen, luidkeels te schreeuwen. Een en ander drong den colonne-commandant tot spoed, ten einde niet ontijdig door den vijand ontdekt te worden. Aangezien men vreesde in de moerassige streek, die de hoofdcolonne nog van den benteng-heuvel scheidde, door randjoes te zullen worden opgehouden, werd besloten dit terrein in colonne met éénen en goed opgesloten, langs een soort galangan (dijkje), in den looppas over te steken, terwijl den manschappen uitdrukkelijk op het hart gedrukt werd met den gewonen pas tegen de hoogte op te loopen. Reeds bevond zij zich in haar geheel in den dooden hoek en nog scheen de vijand in de versterking de colonne niet bemerkt te hebben. Onmiddellijk gingen de voorste 4 brigades onder leiding van den voorhoede-commandant tot den aanval over, waarbij 8 brigades het langs de Z.-face voerend voetpad volgden en de 4de het naar de O.-face leidend pad insloeg, terwijl de reserve (2 brigades) ingevolge hare opdiacht kort achter den zuidelijken hoogterand zich gedekt opstelde. Met het oog op de vele randjoes bleven de brigades in colonne met éénen op de paden, die men de Atjèhers had zien betreden. Daarom kon eerst op het laatste oogenblik, d.!. onmiddellijk vóór de versperringen, sprake zijn van het aannemen der gevechtsformatie. Te 2.35 n.m. bevonden zich de aanvalstroepen als op de schets is aangegeven en trachtten onmiddellijk zich door de hindernissen heen te werken, waarbij aan weerszijden het vuur geopend werd. Daarbij bleek, dat ettelijke bamboedoeri-pagars de aanvallers van de borstwering scheidden en dat het terrein tusschen die pagars met randjoes beplant was. Aangezien deze randjoes een groote lengte hadden (z.g. knierandjoes), kwamen de medegevoerde buffelhuiden niet tot hun recht, zoodat het terrein winnen belangrijke vertraging ondervond. Ten einde den vijand te beletten de aanvallende brigades uit het 7 Z. O.-bastion ongestraft te en file eren en tevens om een verbinding te vormen tusschen de brigade, die zich tegen het midden der O.-face gericht had, en de drie andere brigades, gaf de colonne-commandant last aan een der brigades uit de reserve om bedoeld bastion aan te vallen. Inmiddels bemerkte de voorhoede-commandant, dat een aantal vijanden door middel van een stellage, dienende tot privaat en aangebracht op de W.-face, de versterking aan die zijde verliet, terwijl het vuur van de eigen troepen aan de O.-face ons het doordringen langs de W.-face belette. De colonne-commandant hiervan onderricht, gaf de laatste brigade uit de reserve last eene opstelling in te nemen, die laatstgenoemde face enfileerde. In weerwil van de groote moeilijkheden daarbij ondervonden, gelukte het aan eenige manschappen der verschillende brigades, gesteund door geniesoldaten, die inmiddels enkele dynamietbommen in de versterking geworpen hadden, en met behulp der aangebrachte stormladders zich dooien over de talrijke versperringen heen te werken en het glacis te bereiken. Op dit oogenblik ontstak de vijand in het Z. O.-bastion een vaatje buskruit, waardoor het zich daarboven bevindende atappen dak vlam vatte, een 5-tal onzer meer of minder ernstige brandwonden opliep en de aanval een oogenblik tot staan kwam. Nauwelijks was de vuurgloed, voornamelijk als gevolg van het afbranden der atappen dakbedekkingen, verminderd of het geheel stormde weder voorwaarts, aan welken laatsten aanval ook deelgenomen werd door de ter enfileering der W.-face opgestelde brigade. Al spoedig bevonden zich de voorste manschappen, onmiddellijk door de andere gevolgd, op de borstwering en in de versterking, waar een korte strijd met het blanke wapen weldra in het voordeel der aanvallers beslist was. Ook in de gracht werden enkele vijanden bij hunne poging tot ontvluchting neergeschoten. Het geheele gevecht, dat nauwelijks 20 minuten geduurd had, was te 3.5 n.m. afgeloopen. De vijand liet 79 dooden in de versterking en tusschen de versperringen achter. Slechts aan een 6-tal vijanden moet het gelukt zijn ook aan de in het terrein opgestelde detachementen te ontkomen. Onze verliezen bedroegen 2 dooden en 24 gekwetsten, waarvan 6 zwaar, alle geleden door de 6 brigades, die aan het gevecht hadden deelgenomen. Een groot deel (11) der gekwetsten was door de talrijke randjoes gewond. Op den vijand werden voorts buitgemaakt 2 achterlaadgeweren, 40 donderbussen benevens blanke wapens en munitie. VOORBEELD van eene verkenning met 1 sectie infanterie, gevolgd door een aanval met 2 sectiën infanterie. (Met 4 bijlagen.) Dit voorbeeld is getrokken uit de verrichtingen eener mobiele colonne, die van den lsten Januari tot en met den 11 den Februari 1897 het landschap Lhöng (Westkust van Atjèh) afpatrouilleerde, met het doel Toekoe Oema's daar aanwezige benden op te zoeken en te verslaan. Daartoe werd op den 9den Januari te 3 uur v.m. uit het bivak Blang Mè (+ 4 K.M. ten N. W. van Lam Soedjén) met 2 colonnes uitgerukt, de lste ter sterkte van: 3 compagnieën infanterie [I. 1, III. (Eur.), I. 2 (Inl.) en 5, (1) XII.] 1 sectie achterlaadmortieren, 1 detachement genietroepen en 1 ambulance (verbandsectie); de 2de sterk: 2 compagnieën infanterie [I. 1 (Eur.) en 4, (Inl.) XII.], 1 detachement genietroepen en 1 ambulance (verbandsectie). De vijand zou zich ophouden te Lhö> Baka, eene kleine vlakte op den rechteroever der Kr. (Kroeëng) Béntaröë, waar eenige hutten voor tijdelijke nederzetting waren opgericht. (1) Boven de normale formatie was aan het 12de bataljon 1 compagnie Koloniale Reserve toegevoegd. De 1ste colonne zou nu marcheeren over Lam Soedjén naar het heuvelterrein G-lé Tjoet, dat naar men meende Lhö' Baka beheerscht (zie bijlagen I en II; de oleaten passen op de schetskaart 1 : 10.000). De 2de colonne zou langs den kortsten weg over Lam Lhöng naar Teuë marcheeren en den Glé Reulöïh beklimmen, die Lhö* Baka op den rechteroever der Kroeëng Béntaröë beheerscht. Daar deze colonne tengevolge van het zwaar begroeide terrein niets van Lhö* Baka kon bespeuren en dientengevolge geen invloed kon oefenen op het gevecht, dat zich later bij de 1ste colonne te Lhó* Baka afspeelde, kunnen de handelingen der 2de colonne gevoegelijk buiten beschouwing worden gelaten. De 1ste colonne bereikte langs een smal voetpad eerst te 7'/, uur v.m. Lam Soedjén (zie oleaat N°. 1, A) en had aldus 4'/i uur gemarcheerd over een afstand, die over dag in l'/2 uur kon worden afgelegd, hetgeen een denkbeeld geeft van de vermindering der marschsnelheid bij nachtmarschen (1). Ter hoogte van den Glé Tjoet gekomen, marcheerde de hoofdmacht op in frontcolonne met pelotons op een smalle vlakte naast het gevolgde voetpad, en werd aan de voorhoede gelast 1 sectie ter verkenning te zenden in de richting van Lhö' Baka, benevens 1 sectie in de richting van Teuë tot het zoeken van verband met de 2 de colonne (zie oleaat N°. 1, B). De verrichtingen der 1ste sectie worden thans op den voet gevolgd. Deze sectie was sterk: 1 luitenant, 1 sergeant, 1 korporaal en 24 fuseliers, bewapend met het geweer M. 95. De commandant der sectie kon bij zijne verkenning slechts beschikken over een onnauwkeurig en onvolledig schetskaartje 1 : 50.000. Vóór zich een topje ziende, + 30M. hoog, besloot de sectie-commandant dit te beklimmen, ten einde uitzicht te verkrijgen. (1) De 2de colonne, die aanvankelijk achter de 1ste volgde en te 37a uur v.m. was afgemarcheerd, stond te 6 uur v.m. nog op een kwart uur afstands van het bivak. De sectie marcheerde met éénen, daar in het zwaar begroeide heuvelterrein onmogelijk een meer gesloten marschvorm kon aangewend worden. Een spits werd niet vooruit gezonden. Aan het hoofd marcheerden de 2 schranderste manschappen der voorste groep; daarop volgde de sectiecommandant met den sergeant. Op den top gekomen, werd halt gehouden; ter beveiliging werden op ± 10 M. afstand een 3-tal posten uitgezet. Daar ten gevolge van de begroeiing geen uitzicht werd verkregen, klom de sectie-commandant in een boom en zag nu beneden zich eene kleine met laag gras begroeide vlakte, geheel door gebergte ingesloten. Yan den vijand of van iets, dat op zijne aanwezigheid zou kunnen duiden, als b.v. huizen of hutten, werd niets bespeurd. Daar de helling van den top naar de zijde van bedoelde vlakte te steil was om daar af te dalen, keerde de sectie langs den gevolgden weg terug. Aan den voet gekomen, werd verbinding verkregen met de rest der 1ste compagnie en meldde de luitenant aan zijn compagniescommandant, wat hij van het terrein had waargenomen. Hij ontving nu den last door het dal der Kr. Béntaröë de verkenning over een paar honderd M. voort te zetten. Aanvankelijk werd nu een smal voetpad gevolgd. Toen dat evenwel bleek te loopen over de genoemde kleine vlakte, werd het verlaten en het bedekte terrein gevolgd. Aan het eind van het bedekte terrein gekomen, zond de luitenant 6 man onder den sergeant ± 20 M. vooruit naar een hoog punt aan den oever der Kr. Béntaröë (zie oleaat JST0. 2, A). Dit geschiedde om de kans te verminderen plotseling met de geheele sectie van de overzijde der rivier beschoten te worden. Nauwelijks was deze Spits op het aangewezen punt aangekomen of de sergeant gaf het teeken „de vijand wordt gezien". De luitenant begaf zich daarop naar de spits en vernam daar, dat eene bende van ±10 met geweren bewapenden was waargenomen ongeveer bij punt a. De vijand had zich reeds gedekt achter zware steenen, waarmede de droge bedding der rivier bezaaid was. De vijand opende nu het vuur uit de richting b, waarvan evenwel ten gevolge van het dichte geboomte niets te zien was. Tevens werd geschreeuw gehoord uit de richting c. De commandant gaf nu den sergeant last met zijn groep ter plaatse te blijven, het punt a in het oog te houden en nu en dan een enkel schot te laten afgeven op den vijand bij b. Hij trok daarop met de andere groep de rivier over (zie oleaat N°. 2 , B), daarbij tot de borst door het water wadende, Hij stelde zich ten doel: 1°. de bende bij a onschadelijk te maken; 2°. den rechteroever der rivier vast te houden, ten einde de colonne, die bij het vernemen van het vuur zeker spoedig zou volgen, te vrijwaren voor vuur van de overzijde der rivier. Nauwelijks was hij de rivier overgetrokken of de rest der compagnie kwam in het gezicht. Hij riep daarop zijn compagniescommandant de noodige inlichtingen toe. Weldra kwam ook de colonne-commandant zich bij den laatste voegen. Deze ontving nu den last zich met 3 sectiën in de richting van c te begeven en den vijand van daar te verdrijven. Aan den luitenant, commandant der 1ste sectie, werd gelast met zijne geheele sectie den rechteroever der rivier te bezetten (zie oleaat N°. 2, C). Terwijl de sectie-commandant nu eenige posten uitzette, vergewiste hij zich uit den rand van het bedekte terrein of de bende, die aanvankelijk bij a was waargenomen, zich daar nog bevond. Daarvan was niets meer te bespeuren; de vijand had blijkbaar kans gezien weg te sluipen. Na verloop van eenigen tijd werd hem van de overzijde der rivier toegeroepen, dat eenige beweging was waargenomen in het struikgewas bij d. Hem werd gelast zich te overtuigen of zich daar soms vijanden ophielden. Hij sloop daarop met 1 groep door de droge bedding aan de N.-zijde van het eilandje (zie oleaat N°. 2, D). Gekomen bij een zwaren boom, die dwars over deze bedding lag, werd een 4-tal vijanden bij d Waargenomen. Hij liet nu de groep gedekt achter den boom opmarcheeren en deed een salvo afgeven. De vijand stoof uit elkander; later werd hier een lijk gevonden. Onmiddellijk opende nu de vijand het vuur uit e. Een bende van + 20 geweren (grootendeels achterlaad) had zich daar opgesteld achter een paar zware rotsblokken, die dwars in de bedding der rivier lagen. Van den linkeroever tot een dier rotsblokken was bovendien eene borstwering van riviersteenen opgeworpen. De luitenant liet nu een langzaam vuur afgeven, trok de 2de groep bij zich aan en liet deze rechts van de andere verspreiden (zie oleaat N° 2, E); de manschappen konden zich dekken achter een zwaren boom en eenige steenen. Inmiddels werd bij de 1ste groep een fuselier gewond. Het volgende bericht werd aan den colonne-commandant gezonden: Ged. sectie I. 1, IH. Bedding Kr. Béntaröë. 9 — 1 — '97, 9 uur v.m. Bericht N°. 1. Vijand ± 20 man achter rotsblokken en borstwering in bedding rivier. ■^us gewond. Verzoek tandoe, verband. lste Luitenant A. Het duurde niet lang of een officier meldde zich met eene sectie versterking, tevens een tandoe en een ziekenoppasser met verbandmiddelen medebrengende. Dezen officier werd last gegeven met zijne sectie links van de andere op te marcheeren en den vijand in de rechterflank aan te vallen, terwijl de eerste sectie den vijand in front zou bezig houden (zie oleaat N°. 2, F). Middelerwijl liet de commandant der 1ste sectie de manschappen der 1ste groep zich één voor één naar rechts verplaatsen, daar de omgevallen boom het voorwaarts gaan verhinderde. Het struikgewas op 's vijands rechterflank werd ondoordringbaar bevonden. Daar de rivier belette 'svijands linkerflank te naderen, bleef dus slechts een frontaanval van de 1ste sectie over, daarbij zoolang mogelijk gedekt door het vuur der andere. De vijand wachtte het handgemeen niet af. In zijne stelling gekomen, werd nog een 3-tal vluchtelingen waargenomen, waarop eenige schoten werden afgegeven (1). Terwijl de sectiën zich nu verzamelden, zond de commandant der 1ste sectie het volgende bericht aan don colonne-commandant: Ged. sectie I. 1, III. Kr. Béntaröë. 9 — 1 — '97, 9'/, uur v.m. Bericht N°. 2. Vijand verdreven, is langs Kr. Béntaröë gevlucht. lste Luitenant A. De sectiën weder verzameld zijnde, ontving de 2de sectie den last den linkeroever der rivier te volgen, terwijl de lste sectie door het droge (1) Bij het voorwaarts gaan was slechts een flauw vuur ontvangen van den vijand bij b. Later bleek, dat deze onder vuur was gehouden door de rest van I I, III., die zich door kappen uitzicht daarop had weten te verschaffen. Dit vuur was wel gehoord, doch het was niet uit te maken, waarop het werd afgegeven. gedeelte der bedding, dat zich hier aan den linkeroever aansloot, voorwaarts zou gaan (zie oleaat N°. 2, G). Aldus werd een 50 M. afgelegd, waarbij een door den vijand achtergelaten beaumont-geweer werd gevonden. Kort daarop werd bij de colonne „rechtsomkeert" geblazen, waarop door het geheel de terugtocht werd aanvaard, daarbij niet door den vijand bemoeilijkt. « $b^$ux>xX' êij ao+ve -*t^et 1 occtie- üi^<\A\Xizx\a/, ^exx^C^A/ Jbij i<\cl£< -ivtet ) ^ /#* I ^ Os p /iCcAV^^ Uw 4^ ^ li Vuy \ \ SXSAMj èocdiÓMj. \ ^ ^ UTH. K.M. A. 190S■ UI.