f WALI SANGA. DE JAVAANSCHE GEHEIME LEER, SAMENGESTELD DOOR DE NEGEN WALI'S VAN JAVA. VERTAALD EN AANGEVULD DOOR 7 H. A. van HIEN. . <«-$-»>— BANDOEN» „FORTÜN A" «85 1912- I WALI SANGA. DE JAVAANSCHE GEHEIME LEER, SAMENGESTELD DOOR DE NEGEN WALI'S VAN JAVA. VERTAALD EN AANGEVULD DOOR H. A. van HIEN. 1—<•-<«>♦>—> t * BANDOENG. „FORTÜN A" 1912. 'R.unw. felBÜOT L LEIDER INHOUD. Dc Wali sanga Bladz. 1 • De raensch in zijn stoffelijk lichaam „ 5 De levenskracht „ 12 De gedachtekracht. „ 16 De stille kracht v 25 De geheime macht n 30 Het vermogen van den wil n 42 Dc geheime leer n 51 De hel, het geestenverblijf en de hemel. . . „57 De dood van het stoffelijk lichaam „ 64 Het astraal lichaam .. 71 De toestand in de hel n 77 De toestand in het geestenverblijf. 88 De toestand in den hemel. . . . • „ 95 De natuurgeesten ^ 101 De wedergeboorte v 104 ERRATA. Bladzijde 15, regel 4 en 5 van hoven staat: de zelfde, leest dezelfde. „ 20, „ 15, 18, 20 en 22 van boven staat: zich zelf, leest zichzelf. v 22, „ 9 van onderen staat: van zelf, leest: vanzelf. 33, „ 2 van onderen staat: is de geestelijke raensch, leest: hij is daardoor. 40, 12 en 13 van boven staat: te zamcn de VI 'Tl elementale kernstof vormen, leest: de elementale kernstof beheerschen. 49, „ 12 van boven staat: lijden, leest: leiden. 56, 6 „• „ „ dien, „ dre. 56, „ 19 „ „ „ even als, „ evenals-, „ 60, „ 13 „ „ „ Naarmate van, leekt:' Naarmate. DE WALI SANGA. liet is bekend, dat tijdens de Hindoes op Java het ge\ oei den, de kunsten en wetenschappen op een hooge trap van beschaving stonden. Dit blijkt uit de vele door Hindoe-Javanen nagelaten geschriften in oud-Javaanseh of in het Sanskriet geschreven, welke geschriften bij den tegenwoordigen Javaan in hoog aanzien staan. Van de vele Hindoe-Javaansche geschriften, die nog op Ja\a gevonden worden, is de ,,Wali mnya", geschreven en samengesteld door de negen Wali's van Java, een van de merkwaardigste. De tegenwoordige Javanen vereeren de negen Wali's als de eerste verkondigers van den Islam op Java en het is ook uit verschillende geschriften gebleken, dat zij in het jaar 1426 der Christelijke- of omstreeks het jaar 1355 van de Javaansche tijdrekening hun medewerking vrijwillig of gedwongen verleend hebben, om den Islam op Java te verkondigen, doch voordien waren zij, volgens het geschrift van Kadilangoe Demak, de geestelijke leidei s van de voor de invoering van den Islam op Java beleden godsdiensten, priesters, die den graad van adept hadden verkregen, zoodat zij ten zeerste op de hoogte moeten geweest zijn, van de destijds in eiken godsdienst druk beoefende okkulte wetenschappen. Het geschrift .. Walt aanga" werd volgens Kadilangoe door de negen Wa/i s geschreven en samengesteld, eenigen tijd na de invoering van den Islam op Java en het doel daarmede beoogd was, de Magische geschriften en de geheime leer van de voor de invoering van den Islam op Java beleden godsdiensten vóór hun dood te verzamelen en te boek te stellen, daar zij begrepen, dat zij na hun dood door Mohammedaansehe priesters zouden worden opgevolgd. De negen 11 alt's kwamen voor de samenstelling van hun boek dikwijls in het geheim bijeen op een berg, gele- 1 gen nabij Djapara, niet met hun stoffelijk- doch met hun geestelijk lichaam terwijl gedurende hun afwezigheid hun stoffelijk lichaam in een toestand van schijndood in hun woning lag. Ook de langgar, waar zij vergaderden, was een geestelijk gebouw en bestond alleen gedurende hun vergadering. Omtrent adepten van vroegeren tijd wordt nog het volgende gezegd: Adepten zijn geleerden, gewoonlijk priesters van de hoogste kaste, bij wie het stoffelijke en onstoffelijke is vermengd en die deel hebben aan de natuur der menschelijke schepsels en aan die der geesten. Om dezen toestand te bereiken, is niet alleen een zeer braaf leven in afzondering noodig, zoodat het geschikt zijn voor de hemelgebieden reeds als mensch bereikt wordt, maar ook een geheime verrichting, welke slechts aan zeer weinigen bekend is. Het in staat zijn, om een dergelijke verrichting te doen, wordt alleen verkregen door een strenge beoefening der ) oryrt-kracht, waardoor de macht wordt verkregen, het ademhalen willekeurig te kunnen nalaten en het lichaam zonder voedsel geruimen tijd in een toestand van stilstand van leven en bewustzijn te houden, waardoor de geest in staat is, het lichaam een geruimen tijd te verlaten; dus een willekeurige tijdelijke dood en gedurende welken tijd de geest dan in staat is, onderzoekingen op het astraal gebied of in de natuur te doen. Het zija deze adepten, die ons in staat hebben gesteld, van het okkultisme en van de natuur meer te weten, dan waartoe de mensch vóór zijn dood anders in staat zou zijn. De lichamen der adepten gaan na hun tijdelijken dood niet tot ontbinding over en blijven in een toestand van schijndood. Zulke schijndooden kunnen door wassching met lauw water, vooral van het hoofd, weder tot bewustzijn gebracht worden, indien zij dit door het geven van een afgesproken teeken wensehen. Indien dit niet gebeurt, kunnen zij vele jaren in een toestand van schijndood blijven. Een dagblad vermeldde, dat in Engelsch-Indië, waar nog adepten gevonden worden, door besturende ambtenaren en ook door officieren herhaaldelijk proeven werden genomen, om dergelijke heiligen gedurende veertig dagen in een toestand van schijndood, waarbij door doctoren verklaard werd, dat de levensgeesten opgehouden hadden 'te bestaan, in een gemetselden en goed gesloten grafkelder en in een kist, van geheime sloten voorzien, te sluiten, zoodat bedrog geheel was uitgesloten. Na veertig dagen werden deze adepten, door wassching met lauw water, weder tot bewustzijn geroepen. Tot bewijs dat deze adepten gedurende dien tijd alles gezien hadden, wat er gebeurde, verhaalden zij onmiddellijk nadat zij tot bewustzijn waren gebracht, van dag tot dag hetgeen de besturende ambtenaren of officieren zelfs in eigen woning of eigen kamer gedaan hadden. Indien dergelijke bewijzen van liet bestaan van een geest en een ziel gegeven worden, mag men, hetgeen deze adepten verkondigen van het leven hiernamaals, als vaststaande aannemen. Ik was vroeger in de gelegenheid een afschrift van de vWaü sangau te koopen, afkomstig van de kraton Koedoes. De daarin vermelde Magische geschriften, heb ik reeds vermeld in liet 2e, 3e, 4e en 5e deel van „De .Java uische Geestenwereld", onder de benamingen van Paicoekon's, Ngelmoe'x. Tengerarix en I'rimbons als behoorende bij de beschrijving van de vier godsdiensten, die op Java beleden worden, in liet le deel. De geheime leer betreffende den mensch in zijn stoffelijk lichaam en als geest en het leven hiernamaals eveneens voorkomende in de ., IIV/// &tanga" wordt in dit boekje vermeld. De in deze geheime leer voorkomende hoofdstukken over de stille kracht, de geheime macht en het vermogen van den wil bestonden in liet oorspronkelijk geschrift grootendeels uit formulieren, geschreven behalve in oud-Javaanscli ook in het Sanskriet, in liet Arabisch en in een taal, die slechts uit klanken bestaat. Blijkbaar zijn deze onderwerpen beschreven opeen wijze, die alleen begrepen kan worden door hen, die op de hoogte zijn van dergelijke Magische geschriften, daarom zou een gewone vertaling van deze formulieren—indien dit mogelijk wasvoor den lezer geen waarde hebben, of voor hem noodlottig kunnen zijn. Ik heb daarom ter vervanging van deze hoofdstukken, een studie in andere werken moeten maken van de daarin handelende onderwerpen; ik heb' echter bij de samenstelling van deze hoofdstukken rekening gehouden, met de bedoeling in de verstaanbare formulieren uitgedrukt. De overige hoofdstukken zijn vrij vertaald, daar een woordelijke vertaling niet begrepen zou worden. Ook heb ik de oorspronkelijke tekst hier en daar moeten verduidelijken en aanvullen, daar adepten vroeger geheime onderwerpen vermelden in een zoodanig verkorte zin, aangevuld met Sanskrietwoorden, wier beteekenis soms verschillend kan worden opgevat, dat een dergelijke zin alleen voor ingeweiden begrijpelijk is. DE MENSCH IN ZIJN STOFFELIJK LICHAAM. De mensch wordt bij zijn geboorte omkleed met een stoffelijk lichaam, dat dient tot zijn beveiliging en zonder welke omkleeding hij niet zou kunnen verblijven in liet stoffelijk gebied. Deze omkleeding heeft plaats door de wet van de Kshetrajna, dat is de kracht die de belichaming van den geest tot stand brengt. Het is dus zijn geest, die den stoffelijken mensch doet leven en hij zou zonder dezen geest gelijk zijn aan een levenloos voorwerp. De geestelijke mensch moet dus toebereid zijn met krachten, machten en vermogens, met welke hij zijn stoffelijk omhulsel doet leven, bewaart en onderhoudt. Deze krachten, machten en vermogens zijn: De geest Ativa, (of Atmari) is het goddelijke, hoogste beginsel en het scheppend vermogen in den mensch; de voortbrenger, de onderhouder, de verdediger, de beschermer van en de verbeeldingskracht in den mensch. Hij werd oorspronkelijk geschapen uit het denkvermogen van God m't zijn tweelinggee&t — mannelijk en vrouwelijk Tot voertuig van den geest dient hem de geestelijke ziel of Boeddhi, ook het geestelijk lichaam genoemd. Dit geestelijk lichaam i.s evenwel zonder lusten of hartstochten. Bij zijn komst in het stoffelijk gebied, krijgt de geestelijk ziel een omhulsel, welke Karna (of Karna roepa) wordt genoemd, dat is de mensclielijke (of dierlijke) ziel, het astraal lichaam, dat hij ook in het astraal gebied, behoudt, doch bij het overgaan naai' de hemelgebieden weder aflegt en een schim wordt, die later zich oplost. Het astraal lichaam is behept met hartstochten, lusten en begeerten, uit welke het karakter wordt gevormd en de kracht wordt geput om te handelen; zelfs de krachten, die de mensch noodig heeft, om groot te worden, zoowel in physieken als in moreelen zin, put hij uit de hartstochten, lusten en begeerten dezer dierlijke ziel. De dierlijke ziel is dus een noodzakelijk kwaad voor den mensch, die hem kracht geeft om te worstelen en te vechten met beproevingen van het aardsche leven en na zijn dood en voordat hij de hemelgebieden bereikt heeft, met de vijandelijke machten van het astraal gebied. Door den strijd die de dierlijke ziel voert, wordt de mensch gelouterd en ontwikkelen, zich zijn moreele, intellectueele en physieke eigenschappen. Indien de lagere neigingen van de dierlijke ziel te sterk ontwikkeld worden, is liet de geestelijke ziel, die den mensch daartegen waarschuwt. De geestelijke ziel ontwikkelt liet goede in den mensch. Zij is zijn goede genius, de waarschuwende stem of het geweten in den mensch. De kracht daartoe is het verstand en de rede, het Mavas. De geestelijke ziel is begaafd met het hoogere Manax en de dierlijke ziel met het lagere Manas, zoodat beiden, hoewel één, toch twee afzonderlijke krachten vormen en afzonderlijke neigingen hebben. Zoodra de geest begiftigd wordt met een dierlijke ziel, wordt de begeerte geboren naar gevoelend bestaan en volgt daarop de geboorte van het grof stoffelijk lichaam. Vóór de geboorte van dit lichaam, ontwikkelt zich het Linga Sharira. dat is het etherisch dubbel of het omhulsel van het stoffelijk lichaam, dat na den dood de schil wordt en zich langzaam oplost. Het is het voertuig van Prana, de levensadem of de kracht, die den mensch doet leven en het is als het ware het verbindingsmiddel of de brug tussclien die levenskracht en liet grof stoffelijk lichaam. Het etherisch dubbel is grooter dan het stoffelijk lichaam, omdat het de buitenste bedekking daarvan is en het is het middel, waardoor de dierlijke ziel uit het astraal gebied de fijnere levenselementen haalde, waaruit het stoffelijk lichaam bestaat. Het etherisch dubbel is als een sponsachtige bedekking van alle organen van het lichaam; het doordringt alle deelen en trekt het stoffelijk magnetisme uit de atmosfeer tot zich en slorpt dat ten bc- hoeve van liet lichaam evenals een spons op. Terwijl het deze functie verricht, is het tevens onderhevig aan de aantrekkingskracht er op uitgeoefend door het astraal magnetisme van de ziel, dat sterker en fijner is dan het stoffelijk magnetisme/liet astraal lichaam of de dierlijke ziel onderhoudt en dit in staat stelt zijn funetiën te verrichten. Door die eigenschap van opslorping, zuigt het etherisch dubbel van een oudere het stoffelijk magnetisme op van een jongere, indien zij met elkaar in aanraking komen en de oudere daaraan behoefte heeft. Indien echter een zwakkere in aanraking komt met een sterkere, zal de laatsgenoemde steeds zijn stoffelijk magnetisme op den zwakkere overdragen. De funetiën van het etherisch dubbel voor het opslorpen van het stoffelijk magnetisme worden minder met den ouderdom. Gewaarschuwd dient te worden, om alsdan door den bijslaap het stoffelijk magnetisme van een jongere tot zich te nemen. Het evenwicht tusschen het astraal- en het stoffelijk magnetisme zal daardoor wel hersteld worden, doch deze herstelling kan soms ten nadeele zijn voor den versterkte, indien hij sterft, voordat het opgenomen stoffelijk magnetisme verbruikt is. Het etherisch dubbel, dat als schil den eersten dag na het overlijden uit het lijk treedt en op deze wijze overmatig stoffelijk magnetisme heeft opgenomen, zal dan na zijn uittreden, den geestendraad of Soeratma verbreken, voordat zij haar funetiën heeft verricht, zeer ten nadeele van het astraal lichaam van den overledene, indien dit daaraan nog behoefte heeft, doch ten voordeele van den geest, die door het breken van den geestendraad van de schil verlost wordt, welke verbreking gewoonlijk eerst den derden dag na het overlijden en bij plotseling overlijden eerst jaren later plaats heeft. Do schil, die op deze wijze verlost is, voordat zij zich heeft kunnen oplossen, zal ronddolen en zeer gemakkelijk bezield kunnen worden door een gedachtevorm, waardoor zij een zelfstandig bestaan krijgt. Zij begeeft zich dan gewoonlijk naar het huis, waar de overledene geleefd heeft en zal dan trachten evenals een vampier haar tijdelijk bestaan te verlengen, door het stoffelijk magnetisme der huisgenooten tot zich te trekken. Een dergelijke opslorping van het stoffelijk magnetisme is niet zonder gevaar voor den benadeelde en kan een ernstige ziekte zelfs den dood ten gevolge hebben. Men vermijde daarom jongeren bij ouden te doen slapen. Alleen bij ziektegevallen, wanneer de zieke zwak en gedwongen is in bed te blijven, waardoor het etherisch dubbel niet in staat is, zijn funetiën naar beliooren te verrichten, daar die het beste in open lucht verricht worden, kan hot opslorpen van het stoffelijk magnetisme van een gezonde jongere, veel ertoe bijdragen, den zieke te sterken. Men zij echter voorzichtig, om den jongere niet te lang bloot te stellen, aan verlies van zijn stoffelijk magnetisme, daar het gebeuren kan, dat het stoffelijk magnetisme van den jongere sneller uit zijn lichaam wordt gezogen, dan hij liet met zijn eigen etherisch dubbel weer in voldoende hoeveelheid kan opslorpen, om het evenwicht in stand te houden tusschen het astraal- en het stoffelijk magnetisme, waardoor levensgevaar voor den jongere zou kunnen ontstaan. Ook moet de jongere minstens 14 jaren oud zijn, daar het etherisch dubbel van een kind nog niet krachtig genoeg ontwikkeld is en dikwijls den bijstand der moeder behoeft. Het gebeurt weieens. dat het etherisch dubbel van een zware zieke aangetrokken wordt door iemand, die meer astraal- dan stoffelijk magnetisme heeft en hem volgt. Waar dit plaatsgrijpt, vermindert de kans op herstel van den zieke zeer. Men zal dus voorzichtig handelen, door dergelijke mensehen niet in de nabijheid van een zieke te brengen. Dergelijke personen zijn even gevaarlijk voor anderen als voor dieren, planten en gewassen. Vooral voor kleine planten en gewassen, wier stoffelijk magnetisme fijn ontwikkeld is, kan het zeer schadelijk zijn, door een dergelijk persoon aangeraakt te worden. Er zijn zelfs mensehen hij wie het astraal magnetisme zoo sterk ontwikkeld is, dat zij dit als een pantser om zich heen kunnen trekken, bestand tegen vuur, wapens of een in de nabijheid afgeschoten kogel. Sommige menschen kunnen, hoewel onbewust, hun etherisch dubbel voor enkele oogenblikken uitwerpen en aangezien liet etherisch dubbel bijna stoffelijk is, kan het door gewone stervelingen gezien worden in een gedaante volkomen gelijkende op den persoon zeil'. Het uittreden van het etherisch dubbel kan ook geschieden een oogenblik voor of een oogenblik na den dood. vooral bij een plotseling sterfgeval, voorafgegaan door een ongeluk of lievigen schok, kan het etherisch dubbel onmiddellijk uit het lichaam treden. Indien liet voor den dood uit het lichaam treedt, zal het volkomen de levende gedaante van den persoon hebben en de verwondingen van het lichaam op het etherisch dubbel zichtbaar zijn. Treedt liet na den dood uit, dan zal het etherisch dubbel er uitzien even als de doode. liet verschijnt alsdan aan den persoon, soms op zeer verren afstand, aan wien de stervende vóór zijn dood gedacht heeft. Het etherisch dubbel is evenwel zonder het astraal Jiehaam en het lagere Ma-nas of verstand van dit lichaam verstandeloos en onderworpen aan iedere uitdrukking van de gedachte van den eigenaar, welke het zal volgen. Ook gedurende den slaap verlaat het etherisch dubbel dikwijls het lichaam, evenwel is het dan vergezeld dooi' het astraal lichaam. Hetgeen dit lichaam, dan ziet, vormt een gedaclitenbeeld, dat men zich bij het ontwaken van liet lichaam, zeer dikwijls nog herinneren kan- De mensch kan door oefening zijn etherisch dubbel, vergezeld van zijn astraal lichaam, bewust uitwerpen en aangezien het etherisch dubbel bijna stoffelijk is, is hij in staat zich elders in een zichtbare menschelijke gedaante te vertoonen. Het stoffelijk lichaam blijft alsdan in een toestand van schijndood achter. Het uitwerpen van het etherisch dubbel en liet astraal lichaam is evenwel niet zonder gevaar, daar gedurende de afwezigheid van het etherisch dubbel en het astraal lichaam, het stoffelijk lichaam geheel verstoken is van liet zoo noodige stoffelijk magnetisme, waardoor liet niet lang in staat is tot bedekking van den geest te dienen. Het bewust uitwerpen van den geest met zijn geestelijk lichaam of geestelijke ziel gedekt door zijn astraal lichaam, dat eveneens na strenge oefeningen mogelijk is, gaat met minder gevaar gepaard, daar gedurende de afwezigheid van den geest, het stoffelijk lichaam d >or liet etherisch dubbel gevoed wordt. Evenwel blijft de geest met den geestendraad aan het stoffelijk lichaam verbonden; de minste verbreking van deze gemeenschap, kan den dood van het stoffelijk lichaam ten gevolge hebben, waarom men bij dergelijke uittredingen van den geest, vermijdt in het bijzijn van het stoffelijk lichaam, dat dan in een toestand van schijndood is, gerucht te maken of dit slechts even aan te raken. Gedurende den slaap van het stoffelijk lichaam is het uittreden van den geest ook mogelijk, doch dan vrijwillig en slechts voor korten tijd en meestal in den nanacht tussc-hen 2 en 4 uur. De geest is bij dergelijke uittredingen ook met den gepstendraad aan het stoffelijk lichaam verbonden. Het stoffelijk lichaam wordt dan gedurende dien tijd beschermd door zijn astraal lichaam en zijn -etherisch dubbel, zoodat dit niet in een toestand van schijndood komt. Het verbonden blijven van den geest aan zijn stoffelijk- en astraal lichaam is noodig, daar zonder deze verbinding het stoffelijk lichaam zou sterven en het astraal lichaam zich onmiddellijk met zijn geest zou vereenigen, daarom zegt men wel eens, dat de geest gedurende zijn verblijf op de aarde, gevangen zit binnen zijn stoffelijk lichaam. De geestendraad mag men niet beschouwen als een stoffelijke draad; de Soeratma is een geestelijke kracht, die den geest aan het stoffelijk lichaam bindt en uitgaat van de wet van de Kxhetrajva of de kracht der belichaming. Uit liet bovengemelde blijkt, d;it de geest omkleed is met niet minder dan vier omhulsels: le de geestelijke ziel ot' het geestelijk lichaam; "Je de menschelijke- of dierlijke ziel ook het astraal lichaam genoemd; 3e het stoffelijk lichaam en 4e het daarom heen zittend etherisch omhulsel, dat ook etherisch dubbel en fluïdisch lichaam wordt genoemd, welke namen zijn functiën aanduiden. Deze omhulsels worden successievelijk afgelegd en wel: le het stoffelijk lichaam door den dood; 'Je het etherisch omhulsel na den dood van het stoffelijk lichaam; 3e het astraal lichaam bij den tweeden dood en overgang naar het eerste hemelgebied en 4e het geestelijk lichaam bij den overgang naar het vijfde hemelgebied. De geest stijgt dns telkens in veredelde stof steeds opwaarts. totdat hij alles heeft afgelegd en de zuivere onbezoedelde geest na het vijfde, zesde en zevende hemelgebied doorloopen te hebben, tot God terugkeert. DE LEVENSKRACHT. De kracht, die het stoffelijk lichaam van den mensch doet leven, bestaat uit drie hoofdelementen namelijk: het 1'rana of het organisme; het Saman of het stoffelijk magnetisme en het Karma of het instinct, dat is de wet van oorzaak en gevolg. Het organisme werkt samen met het stoffelijk magnetisme; zij zijn onafscheidelijk verbonden en vormen te zamen het oorzakelijk lichaam of de verpersoonlijking. Uit beide krachten komt voort het instinct. Het organisme bestaat uit vier krachten, namelijk: de ademhaling, de warmte van het lichaam, de bloedsomloop en de spijsvertering, welke krachten in werking worden gebracht door het stoffelijk magnetisme. Zoodra na de geboorte het kind aan de lucht is blootgesteld, ontstaat door de aantrekkingskracht van het stoffelijk magnetisme, een op en neer gaande beweging van de longen en een samentrekkende beweging van het hart, waardoor de ademhaling ontstaat, welke de zuurstof uit de lucht in het lichaam brengt en de doorliet voedsel ontstane koolzuur uit het lichaam wordt gevoerd. Door het inademen van zuurstof en het uitademen van koolzuur worden de organen van het lichaam in werking gebracht en ontstaat daardoor niet alleen de warmte van het lichaam, maar wordt ook het door het voedsel gevoede bloed door de aderen gevoerd, doet de spijsvertering haar werking en worden de vergane resten der voedingsmiddelen en van het water weder uit het lichaam gedreven. Terwijl het etherisch dubbel het stoffelijk magnetisme! in het lichaam brengt, is het tevens onderhevig aan de aantrekkingskracht, er op uitgeoefend door het astraal magnetisme van de ziel, dat de verbinding vormt tussclien lichaam en geest. De gezamenlijke werking van deze krachten doet niet alleen het bloed, vleesch, vet, enz. ontstaan maar vormt ook een krachtig' levensfluïde, dat naar de hersenen gevoerd, het persoonlijk magnetisme doet ontstaan en door deze kracht weder de zenuwkracht, de spierkracht en de energie, terwijl uit de gezamenlijke werking van de vier krachten van het organisme en de drie krachten van het persoonlijk magnetisme zeven vermogens voortkomen, namelijk de gedachte, het gezicht, het gehoor, de stem, het gevoel, de reuk en de smaak. Uit deze vermogens komt voor de handeling, die in vele onderdeelen verdeeld is. Het organisme en het stoffelijk magnetisme werken geheel natuurlijk en wel door natuurwetten, die den mensch dwingen, om te eten, te drinken en te slapen en dit organisme is noodig speciaal voor het stoffelijk lichaam. Door oefening verkrijgt de mensch de kracht, het organisme tijdelijk buiten werking te stellen, waardoor het stoffelijk lichaam in een toestand van schijndood komt. In gewone omstandigheden echter veroorzaakt slechte werking van het organisme en van het stoffelijk magnetisme ziekte en het geheel ophouden van de Werking van beide krachten den dood. De werking van het organisme in slecht, indien het etherisch dubbel onvoldoende stoffelijk magnetisme in het lichaam brengt. Houdt die toevoer geheel op, dan wordt het evenwicht van het astraal- en stoffelijk magnetisme verbroken, waardoor de ademhalende beweging der longen en de samentrekkende beweging van het hart ophouden. Het instinct is een onbewuste geestesverrichting, daarom beschouwt men dit als een onzichtbare prototype buiten den mensch, want het instinct handelt voordat het verstand bewust is. De mensch ontwijkt b. v. een vallend voorwerp, omdat hij eenvoudig niet anders kan. Het zien, liooren of voelen van het gevaar is voldoende, om het lichaam in beweging te brengen, om het gevaar te ontwijken. Het instinct heeft dus zijn oorsprong uit het gezicht, het gehoor en het gevoel en daar deze zintuigen voortkomen uit het persoonlijk magnetisme, zoo is het een geestelijke kracht. De werking van het instinct is verstandeloos en onpartijdig. Het oefent een controle uit op liet verbruik van liet persoonlijk magnetisme en mitsdien ook over het doen en laten van den menseh. Het is dus niet anders dan zijn geweten, de waarschuwende stem en in zijn werking de wet van oorzaak en gevolg. Het verband tusschen alle krachten, machten en vermogens van het stoffelijk lichaam is de geest. Zonder den geest leeft het lichaam niet, want verlaat de geest het lichaam, zoodanig dat de geestendraad breekt, dan dooft ook het vermogen van het lichaam uit en het vergaat. De menseh is dus een geestelijk wezen tijdelijk bekleed met een stoffelijk lichaam, dat elk oogenblik verslijt even als een stoffelijk kleed, doch door de gedachtekracht en den wil telkens weder in een bruikbaren toestand wordt gebracht, totdat het geheel versleten is en door den geest wordt afgelegd, dat de menseh „dood" noemt. De dood is evenwel niet anders dan de geboorte van den geest, die dan in een ander leven overgaat, want de geest is onvernietigbaar en behoudt steeds zijn individualiteit, zijn stoffelijk lichaam is slechts geleend, om tijdelijk in het stoffelijk gebied te kunnen vertoeven. De stoffelijke menscli op zich zelf beschouwd is slechts een werktuig. Door het oog en het zenuwstelsel is hij verbonden met den ether en de fijnere magnetische elementen, door het oor en de longen met de atmosfeer, door de andere zintuigen, die allen vormen zijn van den gevoelzin, staat hij in betrekking met vaste, vloeibare lichamen, terwijl door de aanwezigheid van den geest in het lichaam, de stoffelijke menseh verwant is aan de geestelijke wereld. Indien de geest liet stoffelijk omhulsel verlaat, wordt daardoor geen verandering gebracht in den geestelijken menseh, noch in zijn vorm, noch in zijn organisatie, noch in zijn karakter, noch in zijn opgedane kunsten en wetenschappen, want als een stoffelijk menseh zijn kleed aflegt, wordt hij wel lichter, doch zijn lichaam ondergaat geen verandering. Hij wordt niet beter of slechter. De geestelijke menscli is in alles volkomen gelijk aan den stoffelijken mensch, van alle stoffelijke organen van het stoffelijk lichaam bezit hij geestelijke, die op de zelfde wijze werken. Zijn zintuigen werken op de zelfde wijze als vroeger, doch zijn scherper en aangenamer geworden, zijn waarnemingsvermogen is vergroot. De geest van liet dier behoudt na zijn dood wel zijn individualiteit of zijn persoonlijkheid doch niet het bewustzijn van zijn eigen ik. Het intelligente leven blijft in latenden toestand. Evenwel is de geest van een dier in de wet van algemeene vooruitgang begrepen en het wordt na den dood ook voortdurend weer aan een stoffelijk lichaam verbonden. Planten en steenen verkeeren na hun dood in een gelijken toestand ofschoon hun astraal lichaam minder ontwikkeld is dan die der dieren. DE GEDACHTEKRACHT. Zooals in het voorgaand hoofdstuk werd gemeld, kan de handeling van den mensch in vele onderdeelen verdeeld worden. De goede of slechte handeling van den mensch is geheel afhankelijk van >1 zoo krachtig als uit de vingertoppen, uit de ooge 1 en uit den mond. Indien men zijn magnetische kfacht op een zwakkere of zieke wil overbrengen, moet men uitsluitend gebruik maken van de vingertoppen, die op geringe afstand van het lichaam boven de zieke plaats bewogen moeten worden in één richting („pannes"). Daar alle ziekten, behalve verwondingen en breuken, liet gevolg zijn van verlies van persoonlijk magnetisme, zoo kunnen alle ziekten ook door aanwending . •/ van het persoonlijk magnetisme genezen worden. Het succes der genezing zal echter geheel afhangen van den magnetischen invloed van den bewerker (rmagnetiseur"). Het verstand, de wil en de gedachte van den bewerker moeten zoodanig ontwikkeld zijn, dat zijn persoonlijk magnetisme een genezende eigenschap krijgt. Niet alleen menschen maar ook dieren en planten kunnen door het aanwenden van een goed ontwikkeld persoonlijk magnetisme, een weldadigen invloed ondervinden. Er zijn ook menschen, die een tegenovergestelde kracht bezitten, namelijk die personen, wier astraal magnetisme in overvloediger hoeveelheid aanwezig is dan het stoffelijk magnetisme, waardoor er een kracht in het lichaam ontstaat, die aan het persoonlijk magnetisme een nadeelige uitwerking geeft en op menschen, dieren en planten een slechten invloed uitoefent. (Deze kracht wordt door de Hindoes ..jettatoera" genoemd; bij de Javanen is deze kracht ook bekend onder de namen van „mata nasar", kwade oog en Jangan panas", warme hand). "> Het fluïde van het astraal magnetisme kan, zooals reeds gemeld werd in het hoofdstuk .. De mensch in zijn stoffelijk lichaam", bij sommige menschen zoo sterk ontwikkeld zijn, dat zij door oefening dit fluïde als een pantser, rondom het lichaam kunnen verdikken, door welk fluïde geen sabel of kogel doorgaat. Ook kan dit fluïde met groote kracht en snelheid, (drie honderd duizend kilometer per secunde, volgens professor Elmer Gatesj a.ls een fats uit liet oog worden gedreven en met doodelijk gevolg op mensch of dier gericht worden. Deze kracht wordt dan ook dikwijls aangewend bij wraakuitoefeningen, bij het vangen en dresseeren van verscheurende dieren, vergiftige 'slangen of bij het vangen van vogels. Het omhullen van het lichaam met dit fluïde, beschermt het ook tegen vuur zelfs tegen gesmolten metalen. Indien men het fluïde, van het persoonlijk magnetisme, dat uit de oogen straalt, voor een zeker doel aanwendt, heeft dit oen andere uitwerking dan het zeilde fluïde, dat uit de toppen der vingers vloeit. Indien de slang een kleine vogel sterk beloert, of haar adem naar den vogel uitblaast, zal de vogel de kracht missen, om weg te vliegen en hij valt als het ware in den bek van de slang. De zelfde invloed heeft de mensch, die sterk geladen met persoonlijk magnetisme een zwakkere lang en sterk aanziet. De zwakkere komt dan dadelijk onder den invloed van den sterkere ■ „xuqqestiti") en is alsdan geheel in zijn macht. Voor het uitoefenen van een dergelijken invloed heeft de sterkere slechts te verlangen, om zijn invloed uit te oefenen en daar dit verlangen gedacht wordt en vergezeld gaat van een sterke wilskracht van den denker, kan deze gedachtekracht haar doel niet missen; de uitwerking moet volgen. De trillingen door de gedachte voortgebracht, vormen krachtige gedachtenbeelden (elementalcn), die den persoon bewerken, die onder den invloed moet gebracht worden en deze komt daardoor in een toestand, waardoor hij alles zal doen, hetgeen hem door den sterkere in zijn gedachte gelast wordt en alles voelen, hetgeen hem gezegd wordt te voelen. Komt hierbij nog de gebiedende stem van den persoon, die invloed uitoefent, dan is die hivloed nog krachtiger. Djor dezen invloed komt de zwakkere in een willoozen („/ii/pw>tisc/ien") toestand. Dezen toestand juist te beschrijven is zeer moeielijk. Indien men het lagere verstand, de wil, de zenuwkracht en de energie van den stoffelijken mensch wegdenkt én men stelt daarvoor in de plaats het hoogere verstand en de energie van den geestelijken mensch, dan heeft men ongeveer een beschrijving van dezen toestand. In de plaats van den persoon is zijn geest getreden en deze geeft dan antwoord op alle vragen, die hem gedaan worden. In dezen toestand herinnert zich de geest alle gebeurtenissen in het verleden, zelfs die zijner wedergeboorten als mensch en hij kan dan zelfs den ziektetoestand van zijn stoffelijk lichaam beschrijven en zeggen welk medicijn tot beterschap kan dienen. Bedoelde toe-. stand van liet stoffelijk lichaam is zoo eigenaardis', dat hij moet beschouwd worden, als een tijdelijke verkrachtingder natuurwetten, daar het bewustzijn van het stoffelijk lichaam is ingeslapen, het geen vrije wil meer heeft, en de zwakkere dan geheel in de macht is van den sterkere. Het weder terugbrengen in den normalen toestand, geschiedt door den wil van en op mondeling bevel van den bewerker (hypnotiseur). De kracht van den invloed op den zwakkere blijft gedurende eenigen tijd bestaan; de persoon, die eenmaal onder den invloed van een sterkere is geweest, zal zelfs op een afstand door de kracht der gedachte weder onder den invloed van den sterkere gebracht kunnen worden en hij doet dan ook hetgeen de bewerker hem in zijn gedachten gelast. Men kan ook zich zelf in een dergelijken toestand van invloed brengen („zelf-hypnose" of „autosuggestie"). Door het sterk zien op een glinsterend voorwerp, waarin het beeld van zich zelf wordt weerspiegeld, waarbij men sterk moet verlangen naar hetgeen men er mede beoogt, zal men zich zelf onder den invloed kunnen brengen zooals boven geschetst, wel niet zoo krachtig als dit door een ander wordt gedaan, maar toch bij zich zelf daardoor een toestand scheppen, die ongewoon is en waardoor men iets zal kunnen doen, waartoe men in normalen toestand niet in staat zou zijn. In dezen toestand handelt de geest van het lichaam of een geest, die tijdelijk van dat lichaam gebruik maakt, om zich te openbaren. Een dergelijk persoon wiens bewustzijn dan is ingeslapen („trancetoestand"), wordt het middel van gemeenscha]) tusschen de stoffelijke- en de astrale wereld („medium".) De mensch, die het krachtigste persoonlijk magnetisme heeft, zal den geesten in dezen toestand in staat kunnen stellen, zich tijdelijk te verstoffelijken of zijn eigen etherisch dubbel uit zijn lichaam kunnen doen treden, doch elke verstoffelijking zal gepaard gaan met een groot verlies van persoonlijk magnetisme. In bedoelden toestand verkeerende kunnen sommige menschen iets op grooten afstand zien gebeuren („clairroyant"); weder anderen hebben dan het vermogen van helderhoorendheid („clairaudiance"). Dit verzien en deze helderhoorendheid geschieden dan met geestelijke zintuigen. Anderen kunnen in dezen toestand de herkomst van voorwerpen beschrijven tot hun oorsprong in de grijze oudheid; ook het vermogen van verpersoonlijking („impersonatie"); van gedaanteverwisseling („transfiguratie"), waarbij het gelaat en de houding van liet lichaam veranderen, gelijkende op een zich manifesteerenden bekenden overleden persoon; het vermogen van gedachtenoverbrenging („telepathie") of ook van gedachtenlezen; het vermogen om zenuwkracht of het gevoel buiten liet organisme te zenden („exterioriseeren"); het vermogen om beweging - veroorzaakte kracht buiten het organisme te zenden („motriciteit"); ook van het vormend vermogen („plasticiteit")', van psychische uitwerkselen van zinvang (_catalepsie"); van schijndood („lethargie"); van het veroorzaken van verblinding of begoocheling („fascinatie"); van beheersching van iets („obs'ssie"); van de laatst genoemde eigenschappen maken toovenaars gebruik om hun soms wonderlijke voorstellingen te doen slagen. Kenige van deze eigenschappen hebben ook stervenden, daar eenige uren voor den dood het stoffelijk lichaam komt in den toestand als bovengeschetst, waardoor het sterven van het stoffelijk lichaam gelijk staat met inslapen. Daar de geest in dezen toestand zeer dikwijls het verlangen koestert afscheid te nemen van een vriend of bloedverwant, komt liet vermogen van gedachtenoverbrenging bij stervenden dikwijls voor en soms in die mate; dat het etherisch dubbel van den stervende vergezeld van zijn ziel op verren afstand zich aan een vriend of bloedverwant vertoont en zelfs in staat is te spreken, dan wel wordt door dit verlangen de gedachtekracht zoo sterk, dat de uitgezonden gedachtevorm, het beeld van den stervende zal weerkaatsen, waardoor dit beeld zich voor een oogenblik zal verstoffelijken en zichtbaar zijn voor den vriend of bloedverwant, aan wien de ster- Vende gedacht heeft. In het laatste geval zal het weerkaatste beeld niet kunnen spreken. Verder hebben personen in bovengeschetsten toestand nog de eigenschap van („ nachts geen onderkomen heeft. De zeven bollen van het geestenverbiijf heeten opvolgend zooals zij in de teekening van 1 tot 7 genummerd zijn: 1 Loitaniarïka, 2 Mahakala, 3 Ambariaha, 4 Raoerawa, 5 Maharaoeraica, 6 Kalasoetra en 7 Andhatamhra. Deze astrale bollen verschillen zeer van dampkring. De dampkring van bol 1 verschilt niet veel met dien der aarde, doch hoe hooger men stijgt, hoe ijler de dampkring wordt. Alle bollen van het geestenverbiijf krijgen hun licht van de zon. Het geestenverbiijf dient tot verblijfplaats van geesten, die als mensch braaf geleefd hebben, waarom zij in de gelegenheid worden gesteld, door hun verstand en vrije wil hun hartstochten, lusten en begeerten af te leggen. Het geestenverbiijf kan men verder beschouwen als een leerplaats der geesten, waar zij naar hun ontwikkeling Worden opgeleid voor een werkkring in den hemel. De tijd der opleiding en het aantal malen, die de geest daarvoor herboren moet worden, alvorens voor het eerste hemelgebied geschikt te zijn, hangt geheel af, hoe hij als mensch in de verschillende wedergeboorten geleefd heeft en welke kennis en wetenschappen hij alsdan heeft opgedaan. De als mensch op de aarde opgedane wetenschap en ondervinding, worden in het geestenverbiijf verder omgewerkt in ontwikkeling, waardoor de mensch in staat wordt gesteld op de aarde telkens een lioogere opleiding te genieten. Het is evenwel niet noodig, dat do geest van onderen af alle bollen van het geestenverbiijf doorloopt. Naarmate van zijn ontwikkeling, deugdzaamheid en zedelijkheid wordt hij geplaatst in een afdeeling, waarin hij behoort. De afstand tusschen bol 1 van de Naraka en bol 1 van de Kamaloka wordt, zooals reeds gemeld werd, Wot-agü-agil genoemd, dat is de brug, die de geest over moet gaan, om van de aarde komende, het geestenverbiijf te kunnen bereiken. Deze brug bestaat uit vrouwenharen, die in zeven zijn gespleten en aan elkander zijn geknoopt, met andere woorden: een denkbeeldige brug of astrale weg. Wotagü-agil is evenwel op te vatten als een natuurwet, die den geest na den dood van het stoffelijk lichaam en naar den toestand, waarin zijn astraal lichaam dan bevindt, plaatst in een van de bollen van het geestenverbiijf of de hel, waar hij behoort. Het denkbeeldig gebruik, dat van deze brug gemaakt wordt is, dat zij boven de Naraka geplaatst, alleen den geest kan dragen, wiens astraal lichaam ijl is en kan zweven, waardoor hij het geestenverbiijf kan bereiken. De geest, die als mensch slecht geleefd heeft en wiens astraal lichaam dan half stoffelijk blijft, is te zwaar om te zweven en zakt naar de zwaarte van zijn astraal lichaam, totdat hij de bol of sfeer der hel bereikt, wier dampkring zijn astraal lichaam kan dragen, zoodat die sfeer voor hem geschikt is daar te verblijven. Wat betreft de gedaante en indeeling van de hel zijn de zes benedenaardsche hellen in gedaante en vorm geheel gelijk aan de aarde, terwijl de zeven bollen van het geestenverblijf of bovenaardsche hellen door de kracht der weerkaatsing eveneens geheel gelijk zijn aan de stoffelijke aarde doch van astrale stof. Elke bol der hel en van het geestenverblijf is verder even als de aarde verdeeld in vijf werelddeelen, alwaar verblijven de geesten van het blanke-, gele-, bruine-, roode- en zwarte ras. Elk werelddeel is verder onderverdeeld in zooveel deelen als er talen op de aarde gesproken worden, terwijl deze deelen weder verdeeld zijn in verschillende gezelschappen naar de standen der maatschappij en zooals de afscheiding op de aarde bestaat. Verder zijn de werelddeelen verdeeld in landen, steden, dorpen, straten, buurten enz., die volkomen gelijk zijn aan die op de aarde. In de hel groeien stoffelijke en in het geestenverblijf astrale boomen, planten en gewassen. Wat betreft de geaardheid van het land zijn er in de hel stoffelijke-en in het geestenverblijf astrale bergen en rotsen, rivieren stroomen daar even als op de aarde. Alles is zichtbaar, voelbaar en betreedbaar voor de geesten die daar verblijven. Van alles, wat op de aarde gebeurt, alles wat de stoffelijke mensch doet, zelfs in het duister of in het verborgene, is in het zinnebeeldige groote boek genaamd ^Afjra Sandhanï' onuitwischbare afbeeldingen gedrukt. Het „Agra Sandhanï' is evenwel op te vatten als een natuurwet, waardoor alles van de aarde, zelfs de gedachte van den mensch, wordt teruggekaatst in de geestenverblijven en ook tot in de hemelen. Men bidt daarom nooit te vergeefs om hulp. Millioenen engelen zijn belast om alles, wat van het stoffelijk gebied wordt teruggekaatst, gade te slaan, te onderzoeken en de gebeden der menschen aan God overtebrengen. Elke bol der hel en van het geestenverblijf wordt bestuurd door een aartsengel, bijgestaan door andere engelen. De besturende engelen der hel verblijven echter daar niet, daar in de hel alles door natuurwetten geregeld is. Het bestuur der hel bepaalt zich dan ook alleen in het gadeslaan van hetgeen er gebeurt en het regelen der wedergeboorten. Het hemelgebied, gelegen in het geestelijk gebied, heeft den vorm van een staand mensch en bevindt zich daarin alle weerkaatste prototypen van de planeten, gelegen in het stoffelijk gebied van het heelal. Het hemelgebied is verdeeld in twee hoofddeelen: het binnenhemelgebicd of het aroepa-gebied en het buitenhemelgebied of het roft/jrt-gebied. Het eerste is het gebied zonder vormen het laatste met vormen. De buitenhemelgebieden worden gevormd door de prototypen van hemellichamen gelegen: 1 in het linkerbeen, 2 in het rechterbeen, 3 in den linkerarm en 4 in den rechterarm. De binnenhemelgebieden worden gevormd door prototypen van hemellichamen gelegen: 5 in den buik, 6 in de borst en 7 in het hoofd. Het binnenhemelgebied is weder verdeeld in twee afzonderlijke deelen. namelijk de romp en het hoofd. De menschelijke vorm, die het hemelgebied heeft, is het zinnebeeld van de overeenstemming, die in den hemel bestaat, welke overeenstemming zoo innig is in het bestuur van het groote heelal, als de samenwerking van alle deelen in een stoffelijk lichaam. De aartsengelen en de engelen in de zeven hemelgebieden hebben in het bestuur van het heelal een taak te vervullen, overeenkomende met de werking van de verschillende deelen in het menschelijk lichaam, zoodat de engelen in het roe/w-gebied belast zijn met de regeling van het heelal en die van het aroepa-gebied het bestuur in handen hebben, evenals op de aarde de ambtenaren van het ambulante- en die van het administratief beheer. De engelen in de zéven hemelgebieden vormen dus te zamen een volkomen bestuur, waarvan niet één gemist kan worden. Hieruit vloeit van zelf voort, dat God en de aartsengelen hun plaats hebben in het hoofd of het zevende hemelgebied, terwijl de Heer der hemelen met de aan Hem ondergeschikte engelen hun plaats hebben in het hart en de longen, dat is de borst of in het zesde hemelgebied. De plaats in dit hemelgebied, die door het hart en de longen wordt ingenomen, heeft daarom een speciale naam en wel die van Soeralaja. De indeeling en gedaante van de prototypen van de hemellichamen gelegen in de zeven hemelgebieden is geheel gelijk aan die van hun model in het stoffelijk gebied. De prototype der aarde gelegen in het linkerbeen is geheel gelijk aan de stoffelijke aarde, alsmede op de zelfde wijze verdeeld als de prototype der aarde, gelegen in het astraal gebied, alleen met deze uitzondering, dat er in de hemelgebieden geen standen zijn. Elke plaats is verdeeld in een oneindig aantal groepen en elke groep in zeven gezelschappen, terwijl een gezelschap gevormd wordt door engelen, die een gelijke voorliefde voor iets gevoelen. De groepen zoowel als de gezelschappen hebben eveneens den vorm van een mensch en zijn zoo innig aan elkander verbonden als de verschillende deelen in het stoffelijk lichaam. Elke groep heeft één werkkring te vervullen. De namen der hemelgebieden zijn opvolgend: 1 SoeIchaicati, 2 Hoektha, 3 Tribhoeicana, 4 Howarst, 5 Parirwana, '> Amitabha en 7 Nirwana. Verder bestaan er zeven paradijzen, hun namen zijn opvolgend: 1 Bhoerloha, 2 Bhoeirarloka, 3 Sicarloka, l Maharloka, o Janarloka, Ü Taparloka en 7 Satijaloka. Van deze paradijzen is niets anders bekend dan hun namen. DE DOOD VAN HET STOFFELIJK LICHAAM. Zoodra de mensch gestorven en begraven is en liet lijk in een toestand van een begin van ontbinding komt, verlaat de schil (Wetala), dat is het etherisch dubbel, dat niet sterft, doch zich binnen zeven dagen oplost, het lijk in de gedaante van den of de overledene. Deze schil en dientengevolge ook de ziel of het astraal lichaam en de geest blijven door de kracht van den geestendraad (Hoerat ma) aan het lijk gebonden zoo lang het in het lijk achtergebleven stoffelijk magnetisme nog niet geheel verbruikt is, welk stoffelijk magnetisme het lijk behoedt voor snel vergaan. Zoodra het stoffelijk magnetisme, dat in het lijk is achtergebleven geheel verbruikt is, dan is ook het bloed van het lijk geheel water geworden. De levenskracht is dan geweken, de dood van het stoffelijk lichaam is dan eerst volkomen en wordt de gemeenschap tusschen geest en lichaam verbroken door het breken van den geestendraad. Dit heeft bij gewone sterfgevallen plaats op den derden dag na het overlijden. Zoolang de geestendraad niet verbroken is, kan in geval van gewone ziekte, waarbij geen bijzondere inwendige deelen van het lichaam geschonden zijn, door aanwending van formulieren van de witte- Magi, de overledene nog tot bewustzijn terug gebracht worden. De schil kan ook aan het reeds ontbonden lijk gebonden blijven door haar eigen kracht, die haar in staat stelt, stoifelijk magnetisme op te nemen. Dit heeft plaats bij plotselinge sterfgevallen, veroorzaakt door de doodstraf, een zelfmoord, moordof ongeluk, een ontijdigen dood, veroorzaakt door verwaarloozing of slecht gemaakt gebruik van het stoffelijk lichaam, of ten gevolge van overdreven hartstochten en lusten. In deze gevallen is de schil nog' zeer krachtig' en in staat stoffelijk magnetisme tot zich te nemen, waardoor zij niet kan oplossen en aan liet lijk gebonden blijft, totdat de schil door ouderdom zijn functiën weigert en zich oplost. Hoewel de geestendraad tusschen lijk en schil reeds verbroken is, blijft de ziel of het astrale lichaam aan de schil gebonden, waardoor de geest de aarde niet kan verlaten, Heeft de overledene, die een plotselingen dood stierf, braaf geleefd, dan blijft zijn geest in een doodslaap, totdat zijn schil vergaan is. Heeft de plotseling gestorven mensch gedurende zijn leven zich overgegeven aan hartstochten en lusten en daarvan een gewoonte gemaakt, dan wordt door deze ondeugden de geest als het ware met geweld uit dien doodslaap gewekt, daar alle neigingen van het stoffelijk lichaam bij den dood overgaan in het astraal lichaam of de dierlijke ziel. Terwijl de ziel aan de schil gebonden is, doolt de geest rond en daar deze met zijn ziel gemeenschap heeft met den geestendraad, tracht hij, door in aanraking te komen met menschen, die met dezelfde ondeugden zijn behept als zijn ziel, aan die hartstochten en lusten te voldoen. Zoodra de schil door ouderdom vergaan is, wordt door de kracht van den geestendraad de geest weder met zijn ziel of astraal lichaam vereenigd en hij moet dan, na een voorbereiding van vier dagen van zijn astraal lichaam, het stoffelijk gebied verlaten. De ziel, die van zijn schil verlost is, verliest veel van zijn stoffelijkheid en wordt dan voor geesten, die nog aan hun schil gebonden zijn, onzichtbaar, daar geesten alleen dan voor elkaar zichtbaar zijn, indien hun ziel of astraal lichaam gehuld is in den zelfden graad van stoffelijkheid, die voor elke sfeer noodzakelijk is. De schil is soms als een spook zichtbaar doch verstandeloos; zij kan echter bezield worden bij toevallige ontmoeting door een gewoon gedachtenbeeld (elementaal) of door een gedachtenbeeld geschapen door een uitgesproken formulier. Een dergelijke ontmoeting heeft dikwijls plaats, nadat de schil van het lijk verlost is en gedurende vier 5 dagen doelloos rondzweeft, voordat zij zich oplost. Zoodra zij oi> deze wijze bezield wordt, houdt zij op een menschelijk wezen te zijn en wordt een natuurwezen, dat zijn kracht en verstand voor zijn verrichtingen ontvangt van het bezielend gedachtenbeeld en zijn vorig bestaan niet meer bewust is. De bezielde schil krijgt dan voor eenigen tijd een afzonderlijk bestaan en heeft de kracht om zich zichtbaar te maken in de gedaante van een mensch, doch haar verschijning als een zichtbaar wezen, kan niet anders zijn dan als een schaduwbeeld en nimmer door de tusschenkomst van een mensch medium) of zich verstoffelijken even als een geest, omdat haar verschijning veroorzaakt wordt door het bezielend gedachtenbeeld. Ook haar verrichtingen kunnen niet anders zijn, dan hetgeen door de gedachte, die haar bezielde gewenscht werd. Het bezielen van een schil kan ook met een goed doel geschieden, namelijk om den geest en zijn astraal lichaam spoedig, zelfs dadelijk van zijn schil te verlossen. Het succes is echter alleen verzekerd bij gewone sterfgevallen van menschen, die braaf geleefd hebben. Een gebed of formulier voor dit doel opgezegd even voor of na den dood, zal een gedachtenbeeld scheppen, die niet alleen den geestendraad verbreekt, maar ook den geest zal beschermen, zoolang deze vertoeft in het stoffelijk gebied. Al is de mensch reeds lang geleden gestorven, kan een ernstig gebed tot God voor de heil zijner ziel, deze in staat stellen, spoedig zijn hartstochten en lusten af te leggen. Zooals vermeld' werd, wordt de geest met zijn dierlijke ziel, door het breken van den geestendraad, gewoonlijk den derden * dag na het overlijden van het stolfelijk lichaam, van zijn schil en lijk bevrijd. De ziel kan zoolang zij gebonden is aan haar schil en deze weder aan het lijk,r nog stoffelijk magnetisme tot zich nemen, waardoor de geest zich zeer gemakkelijk zichtbaar kan maken voor den^mensch in een doorschijnende ijle gedaante. Hij kan zich evenwel niet geheel verstoffelijken evenals een vrije freest dit doet, door gebruikmaking van het persoonlijk magnetisme van een mensch {medium). Zoodra echter de geest van zijn schil en lijk bevrijd is, verliest hij dit vermogen, door de verandering, die dan het astraal lichaam ondergaat, doch dan is hij in staat, door gebruikmaking van het persoonlijk magnetisme van een mensch (medium) zich te verstoffelijken. Deze beide eigenschappen van den geest zijn het bewijs, dat de levenskracht van het stoffelijk lichaam eerst ophoudt na het verbreken van den geestendraad. Gedurende zeven dagen 11a het overlijden is de geest nog niet bewust van het verlies van zijn stoffelijk lichaam. Hij houdt zich, na bevrijd te zijn van zijn schil, bij voorkeur o]i in de woning, waar hij geleefd heeft. De zevende dag 11a het overlijden van het stoffelijk lichaam wordt de geest echter door den toestand waarin het astraal lichaam dan successievelijk gekomen is, bewust dat hij geen stoffelijk lichaam meer heeft, tevens door zekere natuurwetten gedwongen de aarde te verlaten. Indien de mensch zijn tijd op de aarde benut heeft, om zich van ondeugden te zuiveren, dan kan zijn astraal lichaam zweven en bereikt de geest, den zevenden dag 11a het overlijden van zijn stoffelijk lichaam, het geestenverblijf (Kama/oka), dat is de plaats (loka), waar de geest leert door zijn verstand zijn hartstochten en lusten (karna) af te leggen, waarna de geest van zijn dierlijke ziel bevrijd, overgaat naar de prototype der aarde gelegen in het eerste liemelgebied. Zoodra een geest geschikt is geworden voor een overgang naar de prototype der aarde gelegen in het eerste liemelgebied, legt hij door een tweeden dood zijn astraal lichaam of dierlijke ziel af. Dit lichaam wordt dan een schim (Tjajal), die door natuurwetten naar het stoffelijk gebied getrokken, zich daar langzaam oplost. De schim is verstandeloos, docli kan bij toevallige ontmoeting bezield worden door een gewoon gedachtenbeeld, of wordt die ontmoeting en bezieling bewerkt door een ge- dachtenbeeld geschapen door liet opzeggen van een daartoe strekkend formulier. De bezielde schim wordt dan een natuurwezen en houdt op een menschelijk wezen te zijn. Haar verstand en de kracht voor haar verrichtingen ontvang! zij door het bezielend gedachtenbeeld en is van haar vorig bestaan niet meer bewust. De bezielde schim verkeert in den zelfden toestand als de bezielde schil; hetgeen van de schil in dien toestand werd vermeld, heeft ook betrekking op de bezielde schim. Indien de kracht van liet bezielend gedachtenbeeld te niet gaat, lost ook de schim zich op en bestaat niet meer. Indien de menseh zijn tijd op de aarde niet benut heeft, om zijn hartstochten en lusten te beteugelen en heeft hij van deze ondeugden een gewoonte gemaakt, zoodat zijn ziel als het ware besmet met die ondeugden is overgegaan, dan ondergaat zijn astraal lichaam, nadat het van zijn schil verlost is, van den derden tot den zevenden dag weinigof geen verandering, het blijft in een toestand van half stoffelijk en is dan in dien toestand te zwaar om te zweven. De geest zakt dan, zooals vermeld werd, zoodra hij bij zijn overgang naar het geestenverblijf de brug Wot-agilagü wil betreden, naar beneden en hij komt dan naarmate de stoffelijkheid van zijn astraal lichaam in een van de bollen van de hel (Naraka), wier atmosfeer overeenkomt met den toestand, waarin zijn astraal lichaam verkeert. Daar de zes benedenaardsche hellen stoffelijke bollen zijn, verkeert de geest daar in een minder aangename toestand dan als mensch op de aarde en die toestand wordt onaangenamer, hoe lager een bol gelegen is. De geest, hetzij hij komt in het geestenverblijf of in de hel, kan geen beteren toestand bereiken, dan door uit de plaats of uit den toestand, waar of waarin hij geplaatst werd, herboren te worden, zoo dikwijls zijn geschapen Karma nog niet vereffend is en hij daardoor niet geschikt is, over te gaan naar de prototype der aarde, gelegen in het eerste hemelgebied. De duur van zijn verblijf in de hel of het geestenverblijf, hangt niet alleen af' van den ouderdom, waarop hij als mensch sterft, maar ook van zijn levenswijze als mensch. Het verblijf in elke sfeer duurt bij overlijden op een hoogen ouderdom niet langer dan 1500 zonnejaren. Kinderen, die sterven op een leeftijd, waarop zij nog niet tot besef zijn gekomen van goed en kwaad, worden na een voorbereiding van eenige maanden herboren, zoo mogelijk door de zelfde moeder. Dieren, die op een volwassen leeftijd sterven, hebben evengoed als menschen een tijd van ontwikkeling noodig, waarna zij herboren worden met een scherper instinct. Gewassen en steenen worden eveneens na een ontwikkelingstijd in edeler vorm herboren. Zoodra de mensch na tal van wedergeboorten zijn hartstochten, lusten en begeerten heeft afgelegd, sterft hij met een beëindigd Karma en hij komt dan in de hoogste sfeer van het geesten verblijf, waar hij na een voorbereiding van 33 dagen, een tweeden dood sterft, waarna zijn geest met zijn geestelijk lichaam als engel overgaat naaide prototype der aarde, gelegen in het eerste liemelgebied, waar hem een werkkring wordt opgedragen in het bestuur van het groote heelal. Indien de engel in deugdzaamheid, ontwikkeling en plichtsbetrachting zoover is gekomen, dat hij een hemellichaam kan bewonen, gelegen in het tweede liemelgebied, wordt hij eerst herboren op een planeet, wier prototype gelegen i.s in het tweede liemelgebied. Indien hij daalde vereischte kennis heeft opgedaan, die noodig is voor een overgang naar het tweede liemelgebied, gaat hij na zijn stoftelijken dood over naar de prototype van de planeet, waar hij als mensch geleefd heeft. Op deze wijze gaat de engel voort, zich te ontwikkelen en te bekwamen voor een hooger liemelgebied, totdat hij na een der meest ontwikkelde planeten bewoond te hebben, na zijn stoffelijken dood overgaat naar den zevenden hemel. Hij wordt dan een aartsengel, wordt niet meer herboren en krijgt dan het bestuur en beheer over een planeet. Zoo lang de engel verblijft in de buitenhemelgebieden of het eerste, tweede, derde en vierde hemelgebied, is hij in een toestand van roepa (met vorm), dat wil zeggen, dat hoewel hij een zeer fijn lichaam heeft, dit nog een zichtbaren vorm heeft. Zoodra de engel na vele wedergeboorten overgaat naar een planeet wier prototype gelegen is in het vijfde of liet laagste binnenliemelgebied, legt hij na zijn stoffelijken dood z'ju geestelijk lichaam af en hij komt dan in een toestand van aroepa (zonder vormen) in het vijfde hemelgebied. De engel krijgt dan een gedaante, zooals hij oorspronkelijk door God werd geschapen. Hij heeft dan nog wel een menschelijken vorm, doch zoo geestelijk, dat het onzichtbaar en geschikt is te verblijven in den fijnsten dampkring. Verder moet hierbij nog worden aangeteekend, dat in liet roepa-gebied de gedachten nog vormen aannemen, doch dat in het aroepa-gebied de gedachten geen vormen meer hebben. De geesten, die het geestelijk gebied bewonen, worden engelen, die in het astraal gebied vertoeven, worden eenvoudig geesten en die in het stoffelijk gebied zijn, worden duivels genoemd. In het volgend hoofdstuk zullen de voorbeschreven toestanden nader verklaard worden. HET ASTRAAL LICHAAM. De eerste ondervinding, die de geest opdoej, als zijn stoffelijk lichaam stervende is, is de herinnering aan alles, hetgeen gedurende het leven van dit lichaam gebeurd is; alles, wat hij heeft gedaan, alles, wat hij heeft ondervonden, gaat als een panorama voorbij de oogen van den geest. Het is alsof hij inzage krijgt in het groote boek Ag va Sandhani, waarin zijn daden zelfs zijn gedachten gedurende zijn geheele leven zijn teruggekaatst. En die inzage, die herinnering is noodig, want naar zijn daden gedurende zijn leven als mensch wacht den geest in het astraal gebied, de plaats of den toestand, die hij zichzelf heeft bereid, met de aan dien toestand verbonden vreugde of leed. Deze uitkomst is geen belooning of straf, doch zooals vermeld werd, de werking van de wet van het Karma, de natuurwet van oorzaak en gevolg, aan welke iedereen zich moet onderwerpen. Zoodra Prana, dat is de adem of de levenskracht, het stoffelijk lichaam heeft verlaten, dan is ook alles, wat dit lichaam bezat en den geest dienstig kan zijn, overgegaan in het astraal lichaam en het stoffelijk lichaam is dan als het ware een afgelegd kleed geworden. Door dezen overgang zal de astrale mensch niet dadelijk beseffen, dat hij geen stoffelijk lichaam meer heeft, want zijn karaktereigenschappen en zijn gewoonten, zelfs zijn hartstochten en lusten zijn overgegaan in zijn astraal lichaam en indien hij na een doodslaap van drie dagen ontwaakt, mist hij zijn stoffelijk lichaam niet en zijn doen en laten zijn nog dezelfde als die van een stoffelijk mensch. Van af zijn ontwaken tot den zevenden dag na zijn overlijden, ondergaat evenwel het astraal lichaam een groote verandering. Door de scheiding van zijn etherisch dubbel, dat de schil is geworden, heeft alle toevoer van stoffelijk magnetisme, dat liet astraal lichaam aan liet stoffelijke bond, opgehouden en ontvangt nu het astraal lichaam alleen het astraal magnetisme, waardoor het van dag tot dag in ijlheid toeneemt, tot dat het ten laatste, gehoorzamende aan de wet van het Karma, een graad van stoffelijkheid krijgt, naar zijn ontwikkeling en zijn goed of slecht leven als mensch. Door deze verandering wordt het astraal lichaam geschikt en vatbaar gemaakt voor loutering door verstand of door dwang. Bij geesten, die als mensch goed en braaf geleefd hebben, wordt deze hervorming de IJatana genoemd, dat wil zeggen, dat het astraal lichaam een vorm krijgt geschikt voor het geestenverblijf. De hervorming van een geest, die als mensch slecht geleefd heeft, wordt genoemd de Dhroewan, dat wil zeggen, dat het astraal lichaam een grofferen vorm aanneemt, geschikt voor een verblijf in de hel. Indien de geest als mensch reeds geschikt werd voor een overgang naar de prototype der aarde gelegen in het eerste hemelgebied, krijgt hij den vorm van Mokaha, dat wil zeggen vrij van hartstochten, lusten en begeerten. Door de aanneming van voorbeschreven vormen, is de geest gereed voor de plaats of de sfeer, welke hij gedurende zijn leven als mensch zichzelf bereid heeft en hij komt dan doo/ onveranderlijke natuurwetten in een toestand, die veel overeenkomst heeft met een mensch, die in het water gevallen, door zwemmen tracht den oever te bereiken, welke toestand hem noopt, den zevenden dag na zijn overlijden de aarde te verlaten en hem tevens duidelijk maakt, dat hij geen stoffelijk lichaam meer heeft. Alvorens te vervolgen, dient een goed begrip gevormd te worden van de voorbedoelde hervorming van het astraal lichaam, welke hervorming reeds bij het stoffelijk lichaam begint. In het hoofdstuk rüe geheime macht" werd vermeld, dat elke hartstocht en neiging haar eigen merkteekenen heeft. Zeer langzaam doch zeker worden deze merkteekenen zichtbaar en in duidelijke lijnen worden zij blijvende vormen en het geheele lichaam verandert naar het beeld, dat door die neigingen wordt uit- gedrukt. De gevolgen vair de geschapen oorzaken zijn dan zichtbaar in de bewegingen van het lichaam, zelfs hoorbaar in de stem. Dezelfde soort hartstochten of neigingen drukken zich altijd uit in dezelfde vormen. Daar nu de ziel een bewerktuigde vorm is, ondergaat zij door hartstochten of neigingen een verandering van vorm en daar het lichaam de stoffelijke prototype is van de ziel, neemt het die veranderingen over. De dierlijke ziel schept het karakter van den mensch en deze handelt in overeenstemming met die dierlijke ziel. De ondeugd is oorzaak van zulke weerzinwekkende lijnen op het gelaat, dat een ieder die kan aanschouwen. De deugd verandert zelfs een leelijk gelaat en men voelt zich tot dat gelaat aangetrokken. Na den dood heeft het astraal lichaam dezelfde vormen als het stoffelijk lichaam en het behoudt het karakter, dat door zijn neigingen geschapen werd. Gedurende zijn leven is de stoffelijke mensch geneigd door opvoeding of schaamte zijn waren aard te verbergen. Door de wet van het Karma wordt na den dood en de opstanding van den geest het verstand met den.wil verbonden, deze worden één. Het zoogenaamd fatsoen of de schaamte worden door deze vereeniging weggenomen, en het uiterlijk wordt onderworpen aan het innerlijk en neemt volmaakt den vorm aan van dat innerlijke en daar nu m de geestenwereld alle geestelijke krachten meer rechtstreeks en sterker op het astraal lichaam inwerken, toont de astrale mensch zijn karakter zonder schaamte te gevoelen. Als het karakter in den grond slecht is, dan zal die slechtheid naar buiten werken in woord en daad, aangezien alle beletselen zijn opgeheven en daar het schaamtegevoel niet meer bestaat, storen de geesten zich niet meer aan een openbare meening, die trouwens in de geestenwereld niet bestaat, waar een ieder zich voordoet, zooals hij werkelijk is. De goeden en zij, die innerlijk braaf zijn, al hebben zij als mensch soms iets moeten doen, dat hen tegen hun gemoed stuitte, leggen deze dwang af en veranderen naar den zelfden grondslag. Alles wat niet met hun gevoelens en braaf hart overeenkwam, alle gewoonten en gebruiken, die zij naar de in de stotfelijke wereld heerschende algemeene meening hadden aangenomen, worden afgelegd en hun waren aard komt naar buiten. Zij worden door de wet van liet Karma van dit alles bevrijd en hun geheele vorm wordt het volmaakte beeld hunner goede gedachten en hun deugd is merkbaar aan elke beweging van hun astraal lichaam. Uit deze toelichting van de hervorming van het astraal lichaam ziet men, hoe de slechte en hoe de brave menscli wordt na hun dood en opstanding van hun geest. Indien nu eens een slechte en een brave geest met elkander in gezelschap worden gebracht, zouden zij dan genoegen vinden in eikaars bijzijn? Immers neen! Daar in de geestenwereld elke geest door de wet van het Karma gedwongen is zijn waren aard te toonen, zou dit onmogelijk zijn. Volgens die zelfde wet wordt de geest na zijn hervorming als het ware vrijwillig gedwongen, naaide sfeer te gaan, waar hij met zijn karakter en neigingen behoort; hij komt dan in een toestand, zooals vermeld werd, als iemand, die in het water gevallen, tracht den oever te bereiken, en de geest komt in een sfeer en wordt vereenigd met geesten, die in karakter geheel met hem overeenstemmen. De wet van het Karma werkt dus door de hervorming van het astraal lichaam naar het beeld, dat de menscli van zijn stoffelijk lichaam gemaakt heeft, in ieders belang en maakt, dat iedere "•eest zich gelukkig gevoelt, in de sfeer waarin hij komt. De wet van het Karma is zoo zeker in haar gevolgen, dat zij een ieder geeft, wat hem toekomt en ieder plaatst waar hij behoort. De gevolgen van deze wet is de wedergeboorte, die elk menscli in de gelegenheid stelt, zichzelf te hervormen, en vooruit te komen op den langen weg, die hij heeft af te leggen, 0111 te komen op de prototype der aarde gelegen in het eerste liemelgebied. Zóó wordt de menscli beoordeeld na zijn dood. Hij verschijnt niet voor God en wordt niet door Hem gevonnist, maar door de blinde werking van de wet van oorzaak en gevolg, vonnist hij zich zelf. Hij is de maker van zijn lot, zijn wel en zijn wee. Het astraal lichaam zal dus na zijn hervorming zijn: mooi, fijn en licht; leelijk, grof en zwaar of de geest zal in een zóodanigen toestand verkeeren, dat hij zijn astraal lichaam kan afleggen. Wanneer nu de geest de sfeer deiaarde verlaat, hangt het geheel af van den graad van stoffelijkheid van zijn astraal lichaam, waar hij terecht komt. Is hij in een toestand gekomen van Moksha of vrij van lusten, dan stijgt de geest naar de zevende bol of sfeer van het geestenverblijf, ten einde zich voor te bereiden voor een plaatsing op de prototype der aarde gelegen in het eerste hemelgebied. Is het astraal lichaam gekomen in den ƒ./«£« na-toestand, komt de geest naar den graad van stoffelijkheid van dit lichaam in een van de bollen of sferen van het geestenverblijf, afhangende hoe hoog hij stijgen kan. Komt het astraal lichaam in den Dhroewan-toestand, dan is het ongeschikt om te stijgen en de geest zakt dan zoover, afhangende van den graad van stoffelijkheid van zijn astraal lichaam, totdat hij komt in een bol van de hel, waar de dampkring zijn astraal lichaam kan dragen. Er is nog een hooger toestand dan Moksha, dat is de toestand, die een engel van het vierde hemelgebied moet bereiken, vóórdat hij kan overgaan naar het vijfde hemelgebied of om van een roepa-toestand te komen in een «roepa-toestand. Deze toestand wordt „Saijadyam" genoemd, dat is het bereiken van volkomen éénheid van inwezen met God. Indien de engel dezen toestand bereikt heeft, komt hij na zijn stoffelijken dood op een planeet, wier prototype gelegen is in het vijfde hemelgebie^ slechts met zijn zuivere onbezoedelde geest in een aroepa-toestand in het vijfde hemelgebied. De engelen, die God naar de aarde zendt, 0111 een zending te vervullen, zijn van het «roepa-gebied en bevinden zich in een toestand van „Saijadijam". Op de aarde als mensch herboren, hebben zij evenals gewone menschen een stoffelijk lichaam en een dierlijke ziel. Indien zij evenwel komen tot de jaren van onderscheid, leggen zij door het ondergaan van een zeker proces, dat alleen aan hen bekend is, hun dierlijke ziel af en zij bevinden zich dan alleen niet hun geestelijke ziel in hun stoffelijk lichaam, waardoor zij op de aarde als het ware in een hemelschen toestand bevinden en gevrij waard zijn tegen hartstochten, lusten en begeerten. Deze menschen, die van hun toestand bewust zijn, verlaten zelden hun woning, en zijn vrij van ziekten en verdriet. Zij leven alleen op de aarde, om door hun kracht en vermogen anderen in staat te stellen iets te doen, waartoe zij anders niet in staat zouden zijn. Indien zij hun zending op de aarde volbracht hebben, verlaat hun geest willekeurig het stoffelijk omhulsel en deze komt dan dadelijk weder in een toestand van „Saijadijam", welke hem in staat stelt, dadelijk over te gaan naar het binnenhemelgebied. De aartsengelen of de engelen van het zevende hemelgebied, welke God voor het onderricht van het menschdom naar de aarde zendt en profeten worden genoemd, kunnen echter niet herboren worden. Deze maken gebruik van een daartoe geschikt gemaakt stoflichaam en verlaten dit weder, indien zij hun taak op de aarde volbracht hebben, waarna zij weder naar het zevende hemelgebied terugkeeren. DE TOESTAND IN DE HEL. De incest wiens astraal lichaam na den dood van het stoffelijk lichaam in den Dhroewan-toestand komt, is te zwaar om te zweven en zakt na het verlaten der aarde naar beneden en komt dan in een bol of sfeer der hel, wier atmosfeer geschikt is voor zijn astraal lichaam. De toestanden in de verschillende bollen of sferen der hel zijn als volgt: De zevende, zesde en vijfde bol of sfeer der hel vormen te zamen de sfeer der hartstochten en lusten, welke ook wel „de hel der hel" wordt genoemd. Daar verblijven de geesten van den meest dierlijken aanleg en die als mensch het laagste leven hebben geleefd. Deze geesten worden naar de hel, waarin zij vertoeven, in drie klassen verdeeld. In de zevende bol of sfeer der hel vertoeven. de moordenaars, die hun misdrijf te voren hadden beraamd, om daarmede winst te behalen, of een doel te bereiken; dieven en misdadigers van beroep. In de zesde bol of sfeer der hel vertoeven, verslaafden aan bedwelmende middelen, spelers, losbandigen en zij, die als mensch hun hartstochten en lusten tot het hoogste peil hebben opgevoerd en van deze slechte eigenschappen een gewoonte hebben gemaakt. In de vijfde bol of sfeer der hel vertoeven de geesten, die als mensch ruw en wreed waren, die niets kenden van hoogere aandoeningen en hun vreugde hebben gezocht in het grofste zingenot. De dood brengt geen verandering in hun gevoelens. De onaangename toestand waarin deze ongelukkigen verkeeren, bestaat nu alleen daarin, dat zij door het verlies van hun stoffelijk lichaam, niet meer aan die hartstochten kunnen voldoen. Evenals iemand, die gewend is bedwelmende middelen te gebruiken en daarmede plotseling ophoudt, in een toestand van tijdelijke zinneloosheid komt, zoo verkeeren deze geesten in een toestand van tijdelijke onbewustheid. Deze ongelukkigen zijn echter niet voor altijd verloren. Het woord „verloren" is hier zelfs niet op zijn plaats om een toestand aan te duiden, die plaats grijpt naar vaste natuurwetten, en welken toestand deze ongelukkigen, door hun slecht leven als mensch, zichzelf geschapen hebben, want zoodra hun hartstochten en lusten uitgewoed zijn, dan wordt ook hun astraal lichaam ijler en geschikt om als menseh herboren te worden. Dit is ook het geval met geesten, die in andere bollen of sferen vertoeven, om daar geschikt te worden voor een wedergeboorte, want een en ander geschiedt volgens vaste natuurwetten, aan welke alle geesten onderworpen zijn. In de vierde bol of sfeer der hel vertoeven de geesten, die gedurende hun leven als mensch slechts belangen kenden van den meest bekrompen en alledaagschen aard, dus de laagst ontwikkelden, die zich ophielden met de nietigste en onnoozelste dingen, groot in kleinigheden; die voor geen andere dingen oog hadden dan voor eigen opschik en kleeding en geen andere belangen kenden dan eigenbelang; die hun tijd besteed hebben met nutteloos gebabbel en onverschillig waren voor ware kunst, kennis en wetenschappen; die als mensch kwaad hebben gesproken van anderen; die hun tijd hebben verbeuzeld, om anderen te benadeelen, elk praatje, dat zij hoorden hebben verminkt en verergerd aan anderen* hebben overgebracht; die in het geheim kwaad hebben gesticht en daardoor hun medemenschen hebben benadeeld; leugenaars, die hun heil in leugens en verzinsels hebben gezocht en geen woord waarheid konden spreken zonder verdichtsel. Deze ongelukkigen blijven het langst in de hel, daar zij hun gebreken in gedachten kunnen voeden en daardoor slechts zeer langzaam deze gebreken afleeren. In hun ellendigen toestand zien zij de beelden van de menschen, die zij door een en ander benadeeld hebben, alsmede de beelden, die zij door onwaarheid spreken geschapen hebben aanhoudend voor oogen. Deze kwelling der oogen is zoo onaangenaam clat die ongelukkigen aan een wroeging te-u prooi zijn. In de derde bol of sfeer der hel vertoeven de geesten, die als mensch fanatiek waren, die hoewel zij schijnbaar braaf geleefd hebben, in hun godsdienstig gevoel afdwaalden tot zelfzucht met een eng en bekrompen gevoel en voor hun medemenschen als het ware een tijger waren; die hun mond vol hadden over verdoemenis en hel, hun medemenschen als ongodsdienstig hebben veracht en andersdenkenden hebben vervloekt: die onder den dekmantal van godsdienst allerlei onzedelijke daden hebben begaan; die hun God op de tong en den duivel in het hart hadden en in hun godsdienst slechts zagen het eenig zaligmakend geloof. Het dient hier vermeld te worden, dat in het hiernamaals voor den vooruitgang v in den geest geen sprake is van godsdienst, wel van ontwikkeling, deugdzaamheid, zedelijkheid en geloof in het bestaan van een God als de Almacht en de hoogste Intelligentie van Waarheid, Goedheid en Liefde en in Zijn profeten als Zijn vertegenwoordigers. ^De wijze waarop God en Zijn profeten vereerd worden, komt er niet op aan, zoodat het er niets toe afdoet, welke godsdienst de geest als mensch heeft beleden. Het ware te wenschen, dat deze wetenschap er toe bijdroeg allen te vereenigen, die geloof stellen in het bestaan van een God en Zijn profeten als Zijn vertegenwoordigers en groote verdraagzaamheid te toonen tegenover andersdenkenden, opdat de godsdienst of de wijze van vereering van God, niet langer de oorzaak zij van haat onverdraagzaamheid, tweedracht en doodslag, dan zou de aarde, die voor menigeen werkelijk een stoffelijke hel is, in een paradijs veranderen, waarin een ieder zou trachten, het geluk van anderen te bevorderen en daardoor zijn eigen geluk het meest te dienen. In de tweede bol of sfeer der hel vertoeven de geesten, die als mensch zich wel ontwikkeld doch hun verstand gescherpt hebben alleen in stoffelijke richting en hun vers andelijke kracht alleen gebruikt hebben voor stoffelijke 'doeleinden; die hun kennis hebben verworven langs materialistischen weg en de geestelijke wijsbegeerte verwaarloosd hebben; die hun heil hebben gezocht in stoffelijke zaken en de geestelijke verwaarloosd hebben en die niet gelooven in het bestaan van een God en Zijn profeten als Zijn vertegenwoordigers. Deze geesten worden van hun dwaling zeer spoedig verlost, daar zij als geest beter de gevolgen van een en ander kunnen zien, dan toen zij nog mensehen waren. Hun verblijf in de tweede bol of sfeer der hel heeft dan ook geen ander doel, dan hen het verkeerde van hun denken te doen inzien, welk succes zij wegens hun ontwikkeling spoedig bereiken. Het zijn dan ook deze geesten, die zoodra zij tot besef van een en ander zijn gekomen en hun astraal lichaam daardoor ijler is geworden, in staat zijn de aarde te bezoeken en den menschen hulp te verleenen. Indien zij hebben ingezien, hoe verkeerd hun denken was, trachten zij de menschen tot liet goede te brengen. Het zijn dan ook meestal deze geesten en die in de eerste, tweede, derde en vierde bol of sfeer van het geestenverblijt' vertoeven, die trachten de menschen voor onheil te waarschuwen. Dergelijke waarschuwingen worden gedaan in den droom, welke soort droomen men droomt tusschen 2 en 6 uur 's morgens en daradasïh worden genoemd, dat wil zeggen droomen, die men droomt, doordat de geest het lichaam verlaat en alsdan iets ziet of door geesten gewaarschuwd wordt. Ook doen zij die waarschuwingen door tusschenkomst van andere en daarvoor geschikte menschen (mediums). Zoodra de geesten, die in de tweede bol of sfeer deihel vertoeven, het verkeerde van hun denken hebben ingezien, gevoelen zij zich daar even gelukkig als in de eerste bol of sfeer van het geestenverblijf. De eerste bol of sfeer der hel is onze aarde, alwaar de geest vertoeft in zijn stoffelijk lichaam en waar hij door de wet van het Karma niet alleen wordt beproefd, maar ook in de gelegenheid wordt gesteld, zichzelf voor een hooger sfeer te ontwikkelen, waartoe liij telkens wordt herboren en hij gaat hiermede voort, totdat hij na zijn dood geschikt is voor een plaatsing in het geestenverblijf. Het is echter niet noodig dat de geest opvolgend alle bollen of sferen der hel doorloopt. Naarmate zijn deugdzaamheid, zedelijkheid en ontwikkeling als mensch opgedaan, komt hij in een bol of sfeer, waar hij te huis behoort, zoodat het aantal malen, dat een geest herboren moet worden, niet bepaald is en dit van hemzelf afhangt Verder vertoeven op de aarde of eerste hel de geesten wier ziel nog aan hun schil is gebonden terwijl hun geest ronddoolt. Deze geesten werden, zooals vermeld werd, als mensch gestraft met de doodstraf, vermoord, of zij pleegden zelfmoord en werden door hoog opvoeren hunner hartstochten en lusten ontijdig uit het leven gerukt, of stierven een plotselingen dood door een ongeluk. Hun geest doolt zoolang rond, totdat hun schil door ouderdom zijn functiën niet meer verricht, waarna hun ziel of astraal lichaam weder met den geest vereenigd wordt en deze komt dan vier dagen later in den toestand, zooals deze ongelukkigen door hun levenswijze als mensch zichzelf bereid hebben. Deze geesten, kunnen in twee klassen verdeeld worden, namelijk zij, die als mensch minder hartstochtelijk en wellustig zijn geweest en naar hun levenswijze later in een van de zeven bollen of sferen van het geestenverblijf ot in de tweede, derde of vierde bol of sfeer der hel zullen komen en zij, die wegens hun hartstochten en lusten in de sfeer der hartstochten en lusten, dat is in de vijfde, zesde of zevende bol of sfeer der hel zullen komen. De eerstgenoemden blijven wegens hun mindere hartstochten en lusten in een doodslaap, totdat zij door ouderdom van hun schil genoodzaakt worden, de aarde te verlaten. De laatstgenoemden worden door de kracht van hun hartstochten en lusten als het ware met geweld uit hun doodslaap gewekt. Hoewel de ziel aan zijn schil gebonden blijft en zich daarvan niet kan scheiden, voordat de geestendraad verbroken is, doolt de geest rond en heeft alleen nog gemeen- 6 schap met zijn dierlijke ziel door middel van den geestendraad. Deze soort geesten worden de zielloozen genoemd. Zij kunnen in dezen toestand bezield worden door slechte gedachtenbeelden of door gedachtenbeelden geschapen door slechte formulieren en zij worden dan spoken (elementaren) genoemd. Deze ziellooze wezens kunnen echter wegens hun toestand nooit bezield worden door een goed gedachtenbeeld. Zoodra nu zulk een ziellooze geest bezield wordt door een slecht gedachtenbeeld of een gedachtenbeeld, geschapen door een slecht formulier, krijgt hij het karakter, dat door de hersenwerking aan het gedachtenbeeld gegeven werd en hij doet dan hetgeen in het hoofdstuk „De stille kracht" beschreven is. Dergelijke spoken doen veel kwaad op de aarde. Zoodra hun schil door ouderdom verder zijn functicn weigert, worden geest en ziel weder vereenigd en komt de geest vier dagen daarna in de bol of sfeer, waar hij naar den toestand, waarin zijn astraal lichaam verkeert, te huis behoort. Verder dient wat betreft de plaatsing van geesten in de hel, afzonderlijk melding gemaakt te worden van menschen, die de okkulte krachten hebben bestudeerd en beoefend en die krachten hebben aangewend, om een medemensch te dooden,ziek te maken of te benadeelen. De mensch, die de zwarte Magi heeft beoefend, weet ook welk lot hem na zijn dood wacht. Om dat lot uit te stellen— er aan ontkomen, kan hij niet — wendt hij vóór zijn dood deze krachten voor zichzelf aan, opdat na zijn dood zijn lichaam in een toestand van schijndood zal blijven, waardoor de wet van het Karma, zoolang zijn lichaam niet kan vergaan, op hem geen invloed heeft. Wanneer hij nu sterft, vergaat zijn lijk niet, waardoor het etherisch dubbel gedwongen wordt, zijn werking te blijven vervullen, de geest aan de aarde gebonden blijft, terwijl zijn lichaam in een toestand komt van onbewustzijn. In den toestand waarin nu zijn stoffelijk lichaam verkeert, heeft dit versterking noodig, om niet te vergaan. Dit voedsel verkrijgt zijn geest door 's nachts bloed uit het lichaam van slapenden te zuigen en dit in zijn lichaam over te brengen, waarom deze soort geesten vampiers worden genoemd. Zij kunnen veel kwaad stichten en gehoorzamen aan de gevaarlijke formulieren der zwarte Magie. Indien de vampier in een droog graf rust, kan deze toestand zeer lang duren, doch ten laatste weigert het etherisch dubbel zijn dienst, waardoor het lichaam dan als stof uit elkander valt en de geest dan gedwongen wordt, den zevenden dag na zijn werkelijk afsterven de aarde te verlaten en zich weder te onderwerpen aan de wet van het Karma. Het eenig middel om een vampier te dwingen de aarde te verlaten, is het opgraven en verbranden van zijn stoffelijk lichaam, welk middel vroeger dikwijls werd toegepast. Het opgegraven lichaam trof men dan aan in een toestand van schijndood en omgeven met bloed. Na de verbranding van het lichaam, houdt de verkrachting van de wet van het Karma op en moet de geest dan weder aan die wet gehoorzamen. Het gevolg nu van de langdurige verkrachting van de wet van het Karma is, dat, nadat het astraal lichaam van den geest in de zevende hel is aangekomen, blijkt, dat naar den toestand, waarin dat lichaam verkeert, deze plaats nog te goed voor hem is, waardoor hij daar in een toestand van verlamming komt en de geest genoodzaakt is eeuwen lang te kruipen, voordat hij het vermogen krijgt, om als geest in de zevende hel te kunnen leven en zijn er nogmaals eeuwen noodig, om hem geschikt te maken voor een wedergeboorte als mensch. Deze ongelukkigen blijven soms de rest van een Kalpa, dat is de tijd der wereldontwikkeling, die vele duizenden jaren duurt, in de zevende hel en komen slechts zeer langzaam vooruit. Bij de beschrijving van de verschillende sferen der hel werd tevens de toestanden beschreven, die onvermijdelijk wegens de wet van het Karma het gevolg moeten zijn va» de hervorming van het astraal lichaam van den geest na het overlijden van het stoffelijk lichaam. Deze toestanden, vereischen nadere toelichting. Zooals vermeld werd, wordt de mensch niet door God berecht, ook niet door Hem gestraft; Hij heeft echter onveranderlijke natuurwetten vastgesteld, aan welke iedereen onderworpen is. De wet van het Karma, die bij den stoffelijken mensch werkt als instinct, om hem van het kwaad af to houden, werkt na den dood als de wet van natuurlijk gevolg van hetgeen de geest in de hel doet. Voor hetgeen de mensch gedurende zijn leven doet, komt zijn astraal lichaam in een onvermijdelijken toestand en voor hetgeen de geest in de hel doet, ondervindt hij dadelijk de gevolgen daarvan. De geest icordt dus in de hel niet gestraft voor hetgeen hij als stoffelijk mensch misdreven heeft, doch hij komt voor hetgeen hij misdrijft in de hel in een slechteren toestand. De onaangename toestand, die hij in de hel ondervindt, is onafscheidelijk verbonden aan het kwaad, dat hij daar doet, want indien de geest in de hel komende in staat zou zijn, zijn slechte geaardheid dadelijk af te leggen, zou de toestand van hel voor hem onmiddellijk ophouden, doch een dergelijke ommekeer in iemands gemoed is bijna ondenkbaar. De onaangename toestand in de hel bestaat nu alleen daarin, dat de geest niet dadelijk zijn slechte geaardheid kan afleggen en telkens tracht aan zijn hartstochten en lusten te voldoen. Daar dit echter in de hel onmogelijk is, ondervindt de geest voor zijn wil, om daaraan te voldoen onmiddellijk het onaangenaam gevoel, dat hij niet meer aan die hartstochten en lusten kan voldoen. Door het denken, om aan die hartstochten en lusten te voldoen, verstoffelijken zich zijn gedachten en deze ziet hij aanhoudend voor oogen. Dit is een vreeselijke kwelling. Men zou dezen toestand kunnen vergelijken bij dien van een hond, die aan een ketting ligt, terwijl een stuk gebraden en heerlijk ruikend vleesch op zulk een afstand van hem wordt geplaatst, dat hij zijn begeerige blikken wel er naar kan richten, doch het niet bereiken kan. Door de ondervinding dat hij het vleesch toch niet kan krijgen, zal de hond langzamerhand onverschillig worden voor het lekkere vleesch en er later zelfs niet meer naar kijken. Zoo gaat het ook met den geest in de hel. Alweder door de wet van het Karma wordt den geest in de hel zijn duivelschen aard afgeleerd. Is hij zoo ver, dat zijn verlangen naar hartstochten en lusten ophouden, dan sterft zijn astraal lichaam en hij wordt als mensch herboren en in de gelegenheid gesteld een beter leven te beginnen. De zeven bollen der hel zijn ingedeeld elk in vijf werelddeelen, in landen en in plaatsen evenals de aarde en men treft daar ook alles aan, wat op de aarde bestaat, terwijl de toestand op deze bollen gelijk is aan de aarde bij schemering of bij nacht. Wat echter de geaardheid der hel betreft, wordt die beheersclit door een wet in de hel, waardoor alles wat den bewoner omringt, in volmaakte overeenstemming is met zijn toestand. Ten gevolge van de duisternis is de plantengroei zeer slecht en het water van de rivieren en meren verkeeren daardoor is een slechten toestand. De grond is drassig, onwelriekend, en vochtig. De vogels, die daar vertoeven zijn roovende nachtvogels. De viervoetige en kruipende dieren zijn van de soort, die op de aarde gewend zijn, zich overdag te verbergen en 's nachts hun voedsel te zoeken. De insecten, die de hel bevolken, zijn van de soort, die op de aarde alleen bij avond en nacht vliegen of rondkruipen. De verscheurende dieren houden onder de helbewoners soms groote verwoestingen aan. Daar het astraal lichaam, dat is het begeertelichaam, sterfelijk is, kunnen geesten in de geestenwereld door gewelddadige aanraking evengoed sterven als de stoffelijke mensch op aarde. Daalde geest evenwel onsterfelijk is, krijgt deze, volgens een in de geestenwereld heerschende wet, na een doodslaap van drie dagen weder een nieuw astraal lichaam of wordt dit, indien het verwond is, weder hersteld. Deze wet is ook van toepassing op de kleeding, die de geesten dragen. Indien men daaruit een stuk zou snijden, zou het daardoor ontstane gat, weder vanzelf aangevuld worden, met dezelfde stof, waaruit de geestenkleeding bestaat. Verder neemt elke bewoner der hel den vorm aan, die veroorzaakt wordt, door de door hem gekoesterde hartstocht, lust of begeerte, zoodat de geesten daar ware monsters zijn en om deze reden duivels worden genoemd. De geesten wonen in de duistere hellen in kloven en holen of in bouwvallige huizen evenals onbeschaafde boschbewoners of arme menschen in groote steden op de aarde leven. Daar nu alle zintuigen van een geest scherper zijn dan die van den mensch, vloeit daaruit vanzelf voort, dat ondervonden genoegens of leed in de geestenwereld meer indruk maken dan op de aarde, waardoor de toestand in de hel onaangenamer en die in het geestenverblijf aangenamer en beter is dan op de aarde. Verder dient nog vermeld te worden, dat er in de hel geen geweten bestaat, want indien een geest in de hel berouw zou hebben over zijn bedreven kwaad als mensch, zou zijn duivelschen toestand onmiddellijk een einde nemen en hij zou dan als mensch herboren worden, ten einde hem in staat te stellen, door een nieuw en beter leven na zijn dood in het geestenverblijf trachten te komen. Wat betreft de genoegens der helbewoners, vermaken de geesten zich daar evengoed als de slechte menschen op de aarde zich vermaken. Die vermaken zijn echter door den aard van de in de hel verblijvende geesten grof, ruw en onbeschaafd. Het bestuur van de verschillende groepen van geesten in de bollen of sferen der hel wordt uitgeoefend door engelen, die tevens de wedergeboorten bepalen; zij verblijven echter niet voortdurend in de hel. De bewoners der hel worden voornamelijk bestuurd door vrees, evenals misdadigers op de aarde vrees hebben voor de gevangenis, zoo koesteren de helbewoners vrees, om dooide werking van de wet van het Karma in een slechteren toestand te komen, als zij kwaad doen. Daar de geest in de Naraka of stoffelijke hel vertoeft in zijn astraal lichaam, zoo is het leven van den geest in de hel gelijk aan dat in de Kamalóka of het astraal verblijfplaats der geesten, welk leven in het volgend hoofdstuk beschreven zal worden. Het minder of meer onaangenaam zijn van het leven van den geest in de hel, hangt echter geheel af van de mindere of meerdere stoffelijkheid, waarin zijn astraal lichaam verkeert. DE TOESTAND IN HET GEESTENVERBLIJF. De geest wiens astraal lichaam na den dood van het stoffelijk lichaam in den /«/atawa-toestand komt, kan zweven en komt zeven dagen na het overlijden van zijn stoffelijk lichaam in het geestenverblijf. Hoewel de geest in dien toestand kan zweven, hangt het echter nog geheel af van den graad van ijlheid van zijn astraal lichaam, in welke bol of sfeer van het geestenverblijf hij zal komen. De geest zweeft dan zoo hoog, totdat hij komt in een bol of sfeer, waarvan de atmosfeer geschikt is voor zijn astraal lichaam. De zeven bollen of sferen van het geestenverblijf worden bewoond door geesten, die hoewel zij hun hartstochten, lusten en begeerten nog niet geheel hebben afgelegd, van het kwaad daarvan bewust zijn en reeds bij hun leven als mensch getracht hebben, die ondeugden af te leeren, doch daarin nog niet volkomen geslaagd zijn. Naar den graad van volkomenheid, die zij als mensch konden bereiken, vertoeven zij in een hooger of lager bol of sfeer van het geestenverblijf. Verder vertoeven daar ook de geesten, die slechts in geringe mate behept zijn met hartstochten, lusten en begeerten of die deze ondeugden onbewust gekoesterd hebben. Deze geesten komen nu opvolgend van onder naar boven in bollen of sferen van het geestenverblijf naarmate hun ontwikkeling en graad van stoffelijkheid van hun astraal lichaam. Dus ook hier geldt de onveranderlijke wet van het Karma, welke den toestand waarin het astraal lichaam van den mensch zal komen, afhankelijk stelt van zijn deugdzaamheid, zedelijkheid en ontwikkeling. In de eerste bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, die begaafd zijn met wijsheid, die geheel zelfzuchtig is en als mensch hun eigen welzijn hebben gezocht, zonder zich om anderen te bekommeren. In de tweede bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, begaafd met wijsheid, bestuurd door de algemeene meening en die als mensch geleefd hebben, zich schikkende naar de algemeene meening. In de derde bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, begaafd met wijsheid afhankelijk van populariteit, en die als mensch gelet hebben op de belangen van anderen, om zich populair te maken. In de vierde bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, begaafd met wijsheid afhankelijk van eigenbelang en die als mensch het welzijn van anderen behartigd hebben uit eigenbelang. In de vijfde bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, die begaafd zijn met reine wijsheid en als mensch een rein leven hebben geleid zonder zelfzucht en ten dienste van anderen. In de zesde bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten, begaafd met wijsheid, volmaakt tot profeteering en die als mensch een deugzaam en zedelijk leven hebben geleid, geheel ten dienste van anderen. In de zevende bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven de geesten begaafd met volmaakte wijsheid, geschikt om anderen te onderwijzen en die als mensch zich opgeofferd hebben, om anderen van het kwaad af te brengen. Deze geesten hebben als mensch reeds den hemel verdiend en vertoeven alleen in de hoogste sfeer van het geestenverblijf, om zich daar voor te bereiden, door een tweeden dood hun astraal lichaam of dierlijke ziel af te leggen, waarna de geest met zijn geestelijk lichaam of geestelijke ziel ontwaakt op de prototype deiaarde gelegen in het eerste hemelgebied. Afzonderlijk dient melding gemaakt te worden van den mensch, die de okkulte krachten ten dienste van de menschheid heeft aangewend, de zoogenaamde witte Magie heeft beoefend en in die studie den graad van adept heeft bereikt. Hij kan door aanwending der okkulte krachten, zich in een toestand van schijndood brengen en zijn geest kan dan onderzoekingen doen in het astraal gebied. Een adept, die door een zeer deugzaam en zedig leven in afzondering, reeds als mensch den hemel heeft verdiend, blijft door aanwending der okkulte krachten soms lang op de aarde, om den menschen ter wille te zijn. Zeven dagen na zijn dood bereikt zijn geest de zevende bol of sfeer van het geestenverblijf, om daar een voorbereiding te ondergaan, waarna zijn geest met zijn geestelijk lichaam overgaat naar de prototype der aarde gelegen in het eerste hemelgebied. De toestand die in het geestenverblijf heerscht, is veel aangenamer dan die op de aarde; toch is daar alles volkomen hetzelfde als op de aarde. Het geluk in het geestenverblijf wordt veroorzaakt, doordat de geesten zich daar gemakkelijker bewegen, hun zintuigen, gehoor, gezicht, waarnemingsvermogen, geheugen, verstand en gedachten zijn scherper geworden en beter ontwikkeld. Dooide verbinding van het verstand met den wil heeft alles wat onwaar was in den stoffelijken mensch zooals fatsoen schaamtegevoel, vrees en schijn opgehouden te bestaan en ieder geest doet zich voor, zooals hij werkelijk is, daar er in de geestenwereld alleen waarheid is. Door dezen toestand kan de geest geen zonde meer begaan, hoewel zijn hartstochten, lusten en begeerten in het geestenverblijf nog niet geheel zijn afgelegd en dit eerst geschiedt bij den overgang naar de prototype der aarde, gelegen in het eerste hemelgebied. Het verschil in den toestand van het geestenverblijf en den hemel bestaat alleen daarin, dat de'geest in het geestenverblijf moet leeren voor zijn betrekking, die hij later in den hemel zal moeten bekleeden, terwijl de engel in den hemel een betrekking bekleedt. Het geestenverblijf kan dus beschouwd worden als een hoogere geestenschool, waar de geest onderwezen wordt. Zoodra hij een klasse heeft doorloopen, wordt hij als mensch herboren, om liet geleerde op de aarde in toepas- sing te brengen, waardoor hij op de aarde in staat zal zijn, telkens en telkens een lioogere wetenschappelijke opleiding te kunnen genieten en een gewichtiger betrekking te vervullen, dan bij zijn vorig leven op de aarde. Lukt hem dit niet, dan komt de mensch na zijn dood weder in dezelfde bol of sfeer, als waar hij vroeger geweest was, waar hij dan, door zijn opgedane ondervinding op de aarde, gemakkelijker zal leeren als voorheen. Tot verduidelijking van deze studie wordt hier nog aangeteekend, dat alles wat de stoffelijke mensch op aarde leert, in het geestenverblijt wordt omgezet in ontwikkeling, waardoor hij telkens vooruitgaat Het leven in het geestenverblijf heeft veel overeenkomst met het leven op de aarde. De moeielijkheden, die de mensch op de aarde te overwinnen heeft, zijn voor den geest —om een vergelijking te maken —365 % lichter. In deze verhouding staat ook bevattelijkheid, wat betreft het in staat zijn iets te doen, het gezicht, het gehoor het gevoel, de beweging van den geest en alles wat het leven der geesten betreft. De tijd gaat in het geestenverblijf vlugger voorbij dan op de aarde in verhouding van één dag in het geestenverblijf tot een zonnejaar op de aarde; toch is de duur van den tijd in het geestenverblijf gelijk aan dien in de stoffelijke wereld, het vlugger voorbijgaan van den tijd in het geestenverblijf is dus een onverklaarbaren schijn. Hetgeen de stoffelijke mensch op de aarde uitdrukt met „eeuwig", is in het geestenverblijf „het heden". De astrale lichamen der geesten zijn in het geestenverblijf evenals de lichamen der menschen van stof doch fijner en van een tegenovergestelde natuur, zoodat een mensch een geest niet kan zien, zonder het geestelijk gezicht te hebben. Zelfs kan een geest van een lager sfeer een geest van een hooger sfeer niet zien, voordat de hoogere geest den lagere met zijn aura heeft omhuld. De geesten leven in het geestenverblijf op dezelfde wijze als de menschen op aarde en vermaken zich ook onderling. Zij hebben de macht om te scheppen door hun gedachten en scheppen iets als zij dit begeeren of noodig hebben. Op deze wijze wordt ook hun kleeding geschapen, die zij verlangen en mogen dragen. De wensch in hun gedachten alleen stelt hen in het bezit van een en ander en dit scheppen is een van de bronnen van hun geluk. Wanneer zij het geschapen voorwerp niet langer willen hebben, bestaat het niet meer. De spraak der geesten is hun gedachte. Het denken in het astraal gebied is evenwel een even groote oefening als het beheersclien der menschelijke gedachten. Elke gedachte is een beeld in het astraal gebied, daar het astraal gebied de wereld der gedachte is, doch evenals een kind op de aarde moet leeren praten, zoo moet elke geest, die uit het stoffelijk lichaam komt, leeren zijn gedachten als spraak te gebruiken, zelfs leeren om goed te zien. Evenals hij in het begin alles door een nevel ziet, zijn zijn gedachten ook ongeschikt iets bruikbaars te scheppen. Zoodra de geest zich gewend heeft, zijn gedachten te bepalen tot dingen van geestelijken aard, dan zullen die gedachten in den zelfden graad als zijn astraal lichaam verstoffelijken evenals verdikte ether. Het verstoffelijken der gedachte geschiedt door het gedachtenbeeld te omringen met de aura van den geest. Hetzelfde heeft plaats bij het zien. Om stoffelijke dingen te zien, dient de geest deze met zijn aura te omhullen, dat op een zeer verren afstand als van dichtbij kan geschieden. Wat betreft het voedsel der geesten, kunnen zij, zoolang zij nog op de aarde vertoeven door slechts te willen, het geestelijke (rohani) van voedingsmiddelen, vruchten en dranken tot zich nemen, zooals de stoffelijke mensch van de voedingsmiddelen, vruchten en dranken het stoffelijke gebruikt. Het onrijp afvallen van vruchten of het ontijdig uitsterven van planten wordt daarom toegeschreven aan het daaruit onttrekken van het geestelijke. Zoodra de geest is overgegaan naar het astraal gebied, wordt zijn astraal* lichaam in stand gehouden door zeven elementen, die de geest, door slechts te willen tot zich neemt, waaronder het astraal magnetisme het voornaamste is. Uit dit element put de geest zijn energie en de krachtom zich, zijn gedachten en hetgeen hij in het stoffelijk gebied wil zien, te verstoffelijken. Wenschen de geesten zich binnen de sfeer, waar zij vertoeven, te verplaatsen, dan is de gedachte aan de plaats, waar zij wenschen te zijn, voldoende om daar te komen; zij verplaatsen zich dus met de snelheid der gedachte. De scheppingskracht van ontwikkelde geesten is zoo vermogend, dat zij door de verstoffelijking hunner gedachten, iemand op de aarde voor een gevaar kunnen waarschuwen of iemand een gedachtenbeeld kunnen toezenden. Een geest, die vroeger een moord beging, kan door een sterke gedachte daaraan, het tooneel van den moord op dezelfde plaats waar het gebeurde, voor een oogenblik te voorschijn roepen. Het gezichtsvermogen der geesten is veel scherper en verder dan dat van den menseh en dringt door alle stoffelijke dingen heen. Een voorwerp wordt als het ware tegelijkertijd van alle zijden gezien en het binnenste van een massief voorwerp ligt even duidelijk voor het gezicht van den geest open als de buitenkant. Daar van uit het astraal gebied kan gezien worden, wat er op de aarde gebeurt, zoo levert het vergezicht voor den geest, die pas uit den doodslaap ontwaakt vele moeielijkheden op, om te begrijpen, hetgeen hij werkelijk ziet. Onder zekere voorwaarden is een ontwikkelde geest in staat door zijn gedachten zijn astraal lichaam voor een oogenblik te verstoffelijken zonder tusschenkomst van een mensch (medium) en evenals een mensch te spreken, of zonder zich te verstoffelijken, waarschuwende geluiden, zelfs schrift voort te brengen. De geesten uit de hoogere sferen kunnen met die uit de lagere sferen gemeenschap hebben, omgekeerd echter niet. \ oor de geesten die in de vijfde, zesde en zevende bol of sfeer van het geestenverblijf vertoeven, welke bollen of sferen gezamenlijk ook de „tusschenwereld" of „overgangssfeer" worden genoemd, gaat een bezoek aan de lagere sferen echter gepaard met veel moeite, daar hun as traal lichaam te ijl is, om in lagere sferen af te dalen. Daar de zeven bollen van het geestenverblijf weerkaatsingen zijn van de stoffelijke aarde, is alles daar volkomen hetzelfde als op de stoffelijke aarde. Elke bol van het geestenverblijf is ook volkomen hetzelfde verdeeld als de aarde en wel in vijf werelddeelen, waar de vijf menschenrassen der aarde verblijven; elk werelddeel is verder verdeeld in zooveel landen als er talen op aarde gesproken worden, terwijl elk land zijn steden, dorpen en gehuchten heeft als op de aarde. Elke plaats is verder verdeeld in groepen naar de standen in de maatschappij en elke groep in families, zooals op de aarde. Verder vindt men in het astraal gebied bergen, rotsen, zeeën, meren, rivieren, moerassen, bosschen, tuinen en andere dingen, evenals op de aarde, alsmede van den zelfden vorm en op dezelfde plaats gelegen als op de aarde; alles wordt geestelijk weerkaatst, tot zelfs de huizen en gebouwen, die in de stoffelijke wereld gebouwd, of stoffelijke dingen, die gemaakt worden. Zelfs zijn er prototypen van dingen, die vroeger bestonden en thans in de stoffelijke wereld niet meer bestaan. Het bestuur over de zeven bollen of sferen van het geestenverblijf is opgedragen aan een engel van het aroepa-gebied, terwijl het toezicht over de verschillende groepen van geesten wordt uitgeoefend door engelen van hetzelfde ras, zelfs van dezelfde natie waartoe de geesten behooren. Deze engelen onderrichten de geesten op gezette tijden en bepalen tevens de wedergeboorte. DE TOESTAND IN DEN HEMEL. De geest wiens astraal lichaam na den dood van liet stoffelijk lichaam in den toestand van Moksha komt, dat is vrij van hartstochten, lusten en begeerten, zweeft zeven dagen na het afsterven van zijn stoffelijk lichaam naar de zevende bol of sfeer van het geestenverblijf, alwaar hij zich moet voorbereiden voor een overgang naar de prototype der aarde, gelegen in het eerste liemelgebied. Na een voorbereiding van 33 dagen, dat is 40 dagen na het overlijden van het stoffelijk lichaam, sterft zijn astraal lichaam en komt de geest alsdan met zijn geestelijk lichaam op prototype der aarde, gelegen in het eerste hemelgebied. Hij wordt dan een engel en wordt hem een werkkring aangewezen in het bestuur van het groote heelal. De opklimming der engelen naar hoogere hemelen, heelt plaats naar een bevorderingsstelsel, afhangende van hun bekwaamheid, doch alles is evenwel geregeld door vaste natuurwetten, waardoor'de engel evenals de geest in liet geestenverblijf zichzelf bevordert. De plaatsing in de zeven groote afdeelingen, waarin elk hemellichaam van het hemelgebied verdeeld is, hangt af \an liet ras, waartoe de engel als mensch behoord heeft, daar hij belast wordt met het bestuur van dat ras in de stoffelijke wereld. De engel, die voor een of ander doel zicli aan den mensch vertoont, zal daarom steeds tot hetzelfde las, zelts tot dezelfde natie behooren als de persoon aan v\ien hij verschijnt, zelfs zijn taal spreken. Onze voorouders 01 den dus ook onze engelen. Dit is ook het geval met de profeten die God successievelijk naar de aarde heeft gezonden om de verschillende menschenrassen te onderwijzen. Elke godsdienst is uit God en wordt gepredikt naar de verstandelijke aanleg van elk ras. Elke atdeeling of groep van een hemellichaam van het hemelgebied heeft den vorm van een staand mensch, zoodat liet bestuur van elk deel van liet heelal volkomen hetzelfde is als overliet geheele heelal. Wat betreft de zeven gezelschappen, waaruit elke groep onderverdeeld is, worden deze gezelschappen gevormd niet alleen naar den aard der engelen, zoodat zij niet elkander overeenstemmen, maar ook naar hun voorliefde, die elke engel gedurende zijn leven als mensch voor iets gekoesterd heeft en welke voorliefde eeuwig blijft bestaan, in welken hemel hij ook geplaatst is. Ook deze gezelschappen hebben elk den vorm van een stand mensch en bestaan uit engelen : 1. die een voorliefde gevoelen voor kennis en wijsheid; 2. die een voorliefde gevoelen voor bijzondere wetenschappen ; 3. die een voorliefde gevoelen voor goedheid en aanverwante deugden; 4. die een voorliefde gevoelen voor waarheid en alles wat daarmede overeenkomt; 5. die een voorliefde gevoelen voor oprechtheid en hetgeen daarmede gepaard gaat; 6. die een voorliefde gevoelen voor rechtvaardigheid en alles wat daarmede in verband staat; 7. die een voorliefde gevoelen voor het huwelijk en trouwe en eerlijke huwelijksliefde. Wat betreft de levenswijze der engelen, kan men die het beste vergelijken bij de levenswijze der menschen op de aarde, waar een ieder een werkkring heeft te -vervullen, alleen met dit groote verschil, dat er in het hemelgebied geen moeielijkheden te overwinnen zijn. De engel is wat het goede betreft tot alles in staat; zijn bevattelijkheid, zijn in staat zijn iets te doen, zijn gezicht, gehoor en gevoel zijn beter, veel vermogender en scherper dan die van den geest in het astraal gebied, terwijl zijn bewegingdoor niets belemmerd wordt. De grootste afstanden worden in enkele seconden afgelegd. Hetgeen van de levenswijze der geesten als anderzins van het astraal gebied werd vermeld, is ook van toepas- sing voor liet geestelijk gebied, echter is in het geestelijk gebied alles gemakkelijker, aangenamer en prettiger. Daar- de engel zijn dierlijke ziel heeft afgelegd, is hij een geheel ander wezen geworden. Zijn denken en handelingen zijn alleen gegrond op waarheid, liefde en goedheid. Uit zijn karakter is alles wat slecht is gebannen en daar de geest van den engel slechts gehuld is in zijn geestelijke ziel of lichaam, en deze samengesteld is uit alle krachten, machten en vermogens, die in het heelal voorkomen, zoo staan den engel deze krachten, machten en vermogens ter beschikking. De hemelsche toestand bestaat in het genot en de vreugde, die de engelen vinden in den naar hun karaktereigenschappen door den besturenden aartsengel geplaatsten v\ erkkring en het goede voor de menschen, de dieren en de planten dat zij door hun werkkring kunnen stichten. In veel kleiner mate bestaat dat zelfde genot en die zelfde vreugde op de aarde; in veel kleiner mate, omdat het genot en de \ reugde van het goede, dat de mensch op de aarde doet, meestal gepaard gaat met het overwinnen van groote moeielijkheden, veel opoffering en inspanning, welke bezwaren voor den engel niet bestaan. Lik mensch kiest een werkkring, die met zijn roeping en aanleg overeenkomt. Indien nu een beeldhouwer, die genoegen heeft in de beeldhouwkunst, na veel moeite een beeld maakt, dat zeer natuurlijk is en door anderen wordt geroemd, dan ondervindt hij genot en vreugde van zijn arbeid. Wanneer een rijksbestierder door zijn beleid het land tot bloei en welvaart brengt, waardoor een ieder te vieden is, dan leeft hij mede in die tevredenheid en hij ondervindt genot en vreugde van zijn wijs bestuur. Indien een wijs rechter het verhoor van iemand, die van kwaaddoen verdacht wordt, zóó goed weet te leiden, dat de verdachte schuld bekent en berouw toont over zijn daad, dan ondervindt hij genot en groote vreugde zijn medemensch tot berouw zijner zonden te hebben gebracht en in dezen toestand van vreugde zal zijn hart zachter ge- 7 stemd worden voor den berouwhebbenden zondaar en de straf, die liij liera zal opleggen, zal minder zijn, dan wanneer de zondaar halsstarrig zijn schuld had ontkend, en verstokt was gebleven in het kwaad door liem gedaan. Als men een behoeftige een aalmoes geeft, die boven zijn verwachting gaat, zal de gever door de aanschouwing van het dankbaar gelaat van den behoeftige tien maal meer genot en vreugde van die gift smaken, dan wanneer hij het geld besteed had, om deelgenoot te zijn in een tooneelvertooning. Indien men slechts ééns door een goede daad te verrichten genot en vreugde heeft ondervonden, zal men zich slechts een zeer klein denkbeeld kunnen vormen, van het genot en de vreugde, die de engelen door goeddoen in hun werkkring ondervinden. Daar nu de engelen in den hemel hun hartstochten, lusten en begeerten volkomen hebben afgelegd en zij slechts oprechtheid, deugdzaamheid waarheid, goedheid en liefde kennen, heerscht er in den hemel een ideale toestand, vrij van haat, naijver, jaloezie en andere ondeugden. Verder dient melding gemaakt te worden van huwelijken in den hemel. Zoodra de engel in den hemel komt, wordt hij daar vereenigd met zijn tweelingziel of djodo, indien deze gade daar aanwezig is, zoo niet wacht hij haar aankomst af. Het geluk dat de engel door deze vereeniging ondervindt, is niet te beschrijven. Men moet zich omtrent het hemelsche huwelijk echter geen verkeerde voorstelling maken. Een dergelijk huwelijk is niet een vereeniging des vleesches doch een geestelijke vereeniging van hemelsche liefde, overeenstemming, goedheid en waarheid. De huwelijksliefde in den hemel kan vergeleken worden bij het beste en het aangenaamste genot, dat een mensch kan ondervinden. De gehuwden in den hemel wonen evenals op de aarde in afzonderlijke huizen, soms omringd door hun naaste familie. De gade in den hemel is niet altijd de gewezen echtgenoote der aarde, dit is wel het geval, indien de man reeds op aarde zijn tweelingziel gevonden heeft, hetgeen even zeldzaam is als een werkelijk gelukkig'huwelijk op de aarde, daar de toestand opde aarde niet toelaat waar geluk te ondervinden. Wat betreft de geaardheid van de prototype der aarde gelegen in het linkerbeen of het eerste hemelgebied is daar alles, zooals vermeld werd, een zuivere weerkaatsing van de stoffelijke aarde; mitsdien is daar alles volkomen gelijk aan hetgeen er op de aarde is. In het gebied van den eersten hemel zijn ontelbare prototypen van verschillende planeten van het heelal, die in iets beteren toestand verkeeren dan de aarde. Hoe hooger de prototype in het linkerbeen van den hemelschen vorm gelegen is, des te béter is de toestand op de planeet, waarvan zij een weerkaatsing- is. De toestand van de prototypen gelegen in één hemelgebied is evenwel hetzelfde. De hoogte waarop een weerkaatst hemellichaam in het eerste hemelgebied gelegen is, is mede voor den engel geen bezwaar om bij geschiktheid voor het tweede hemelgebied herboren te worden op een planeet, wier prototype gelegen is in het gebied, van den tweeden hemel. Elke overgang van het stoffelijk gebied naar het hemelgebied of van het hemelgebied naar het stoffelijk gebied, geschiedt door den dood en naar dezelfde wetten als op de aarde. Bij den overgang naar het stoffelijk gebied, wordt de engel herboren en in de gelegenheid gesteld, zijn kundigheden te vermeerderen. De toestanden op de planeten, waarop de engelen herboren worden, verschillen niet veel van die in de liemelgebieden. Deze planeten zijn paradijzen vergeleken met onze aarde. Het bestuur van de zeven liemelgebieden is opgedragen aan een aartsengel, die den titel heeft van „Heer der hemelen.' Hij verblijft in het zesde hemelgebied. Hij wordt bijgestaan door twee mindere aartsengelen, die het bestuur hebben over het aroepa- en het roepa-gebied, terwijl elk hemelgebied en elk hemellichaam in een hemelgebied weder afzonderlijk bestuurd worden door aartsengelen. Deze aartsengelen hebben ook het bestuur van het heelal naast God in handen, terwijl God op elk hemellichaam in het astraal- en in het stoffelijk gebied vertegenwoordigd wordt door aartsengelen en millioenen andere engelen. Dit bestuur is zoo volkomen, dat God zelfs vertegenwoordigd is in het kleinste atoom tot in den menseh toe. Zooals uit de drie laatste hoofdstukken blijkt, klimt de mensch op van steen af tot aartsengel. Zoodra hij mensch wordt, ondervindt hij voor zijn vooruitgang wel moeielijkheden, doch deze zijn nietig in vergelijking met de krachten, machten en vermogens, die ter zijner beschikking staan. Het leven als mensch, duurt echter telkens zoo kort in vergelijking met zijn leven als geest, dat elk leven slechts een stap is op den weg, dien de geest heeft af te leggen. Met het bovenbeschrevene voor oogen kan het proces van het sterven, dat bij ziekte, gebrek of ouderdom gelijk staat met een zachte insluimering, voor den mensch, die redelijk geleefd heeft, geen verschrikking zijn, eerder een uitkomst voor zijn zwoegen en lijden op de aarde en is het scheiden van familiebetrekkingen zeer smartelijk, die smart wordt gelenigd door een hoop op wederzien in het hiernamaals en die hoop geeft hem het geloof aan een leven na dit leven. DE NATUURGEESTEN. Behalve de geesten van menschen bestaan er ook voor den mensch onzichtbare geesten der natuurrijken, die nooit stoffelijke menschen zijn geweest. Zij zijn de inwezens van de zeven elementen, waarvan vijf zich reeds geopenbaard hebben en twee nog ongeopenbaard zijn. Deze zeven elementen hebben hun oorsprong uit de Goddelijke krachten, machten en vermogens en zijn de oorzaken (Oepadhi's) van het ontstaan en bestaan van alle dingen. Het voornaamste van de vijf' geopenbaarde elementen is de Akasha of de ether, die de gansche ruimte doordringt. Deze bovenlucht of lichtstof omsluit alle hemellichamen en is de bron voor alles wat ontstaat. De inwezens van den ether zijn de Wasoe's. Hun hoofd is Indra. De vier stoffelijke elementen zijn aarde, water, lucht en vuur, dè voortbrengende krachten in de natuur, door welke krachten alles leeft en groeit. De inwezens van deze stoffelijke elementen heerschen over de elementale kernstof, die vertegenvoordigd is in menschen, dieren, planten, steenen en delfstoffen en welke stof gevoelig is voor de menschelijke gedachte en antwoordt op een trilling, die zelfs door een geheel onbewuste uiting van den menschelijken wil of begeerte wordt opgewekt. De natuurgeest, die door een gedachte of wilsuiting tot een werktuig wordt •gemaakt, heeft een voor den mensch ongekende kracht. Naar hun voorgemelde verwantschap worden de natuurgeesten van de aarde IJdksha's (Gnomen), van het water Apsara's (Undines), van de lucht Grandoewa's (Sylfiden) en van het vuur Salamandala's (Salamanders) genoemd. Hun hoofden zijn respectievelijk Kshiti, Waroena, Pawana enAgni. Van voorgenoemde soorten zijn er mannelijke zoowel als vrouwelijke. Alle inwezens der elementen hebben een menschelijke gedaante, hoewel zij naar willekeur elke gedaante, die hun in de gedachte komt kunnen aannemen. De inwezens der elementen, die in het geestelijk gebied vertoeven, worden natuurengelen genoemd en zijn de hoofden en leiders van de inwezens der elementen, die in het astraal- en in het stoffelijk gebied vertoeven. De inwezens der elementen, die in het astraal- en in het stoffelijk gebied vertoeven worden natuurgeesten genoemd. Van deze natuurgeesten bestaan vele klassen en wel naar de verschillende toestanden van de stoffelijke stof. Zij zijn de wahana's of voertuigen van deze elemeten. De natuurengelen hebben een geestelijk- en de natuurgeesten een astraal lichaam. Om zich in een voor den mensch zichtbare gedaante te vertoonen, kunnen zij echter geen gebruik maken van het menschelijk fluide. Zij verstoffelijken zich door hun gedachte en hun verstoffelijking blijft ijl en doorschijnend en niet zooals een menschelijke geest, die door gebruik te maken van het menschelijk fluide, zich kan hullen in een stoffelijk lichaam geheel gelijk aan een mensch. Hoewel zij de taal van het land, waar zij zijn, spreken, zou het hun echter onmogelijk zijn, het geheugen van een menschelijken geest te kennen of van dit datgene mede te deelen, dat de indentiteit van den menschelijken geest zou kunnen vaststellen. Zij kunnen dus wel een bedriegelijke nabootsing van een menschelijken geest zijn, doch deze zelf nimmer voorstellen. De laagste soort van hen vertoeven in de benedenaardsche hellen en deze zijn niet beter te vergelijken dan bij hooger ontwikkelde dieren. Hun ontwikkeling neemt echter sneller toe naarmate zij hooger stijgen. De natuurgeesten, die op de aarde of eerste hel verblijven, kunnen wat hun ontwikkeling betreft, gelijk gesteld worden met de laagst ontwikkelde menschen. De ontwikkeling van de natuurgeesten, die in het astraal gebied zijn, is evenwel beter dan die der menschelijke geesten, die daar vertoeven. Hetzelfde kan gezegd worden van de natuurengelen, die in het geestelijk gebied zijn. De ontwikkelingslijn der natuurgeesten schijnt dus korter te zijn maar ook moeielijker dan die der menschelijke geesten. De onderlinge verhouding tusschen natuurgeesten en menschelijke geesten is in de 7e, 6e en 5e hel zeer slecht. Zij staan daar steeds vijandig tegenover elkaar en daar de natuurgeest een bovenmenschelijke kracht kanontwik- kelen, hebben de mensch-geestelijke helbewoners veel van hen te lijden. In de 4e, 3e en 2e hel is die verhouding beter doch lang niet vriendschappelijk. Op de aarde of eerste hel zijn de natuurgeesten bang voor den mensch, hoewel indien zij hem kunnen foppen, zij dit niet laten; zij zijn evenwel niet kwaadaardig, doch treden soms voor den mensch zeer hinderlijk op, waarom zij duivels worden genoemd en door den mensch zeer gevreesd worden. In het geestenverblijf is de verhouding tusschen menschelijke- en natuurgeesten beter; hoewel zij afgescheiden leven, bewijzen zij elkander dikwijls diensten en sluiten zij zelfs vriendschap. In den hemel bekleeden zij gewichtige betrekkingen. Het verschil in werkkring van natuurengelen en menschelijke engelen in de hemelgebieden bestaat daarin, dat eenige natuurengelen de bouwers en onderhouders zijn der planeten evenals op de aarde de ambtenaren van een bouwdepartement; anderen geven bevelen aan de op de planeten verblijvende lagere natuurgeesten, terwijl de menschelijke engelen de bestuurders zijn van het heelal evenals een regeering op de aarde over een land. De adept weet hoe de diensten van de natuurgeesten, wanneer hij ze noodig heeft, voor een goed doel ten nutte te maken. De toovenaar, die de zwarte Magie beoefent, kan hun bijstand inroepen door formulieren, die zekere invloeden in beweging kunnen brengen, aan welke zij gehoorzamen moeten. Deze wijze van oproeping is echter gevaarlijk voor den toovenaar, daar hij daarmede hun vijandigheid zou opwekken en zich aan hun wraak zou overleveren. Hoewel zij niet in staat zijn, den menschelijken wil te beheerschen, hebben zij een wonderbaar vermogen, om een zinsbegoocheling over degenen te werpen, die zich aan hun invloed overgeven, waardoor zulke slachtoffers voor het oogenblik slechts zien, hooren en voelen wat zij op hen indrukken. Van dit vermogen wordt door begaafde fakir's gebruik gemaakt, om soms wonderlijke en onbegrijpelijke vertooningen te geven. DE WEDERGEBOORTE. In het hoofdstuk „Het astraal lichaam" werd vermeld, dat de geest in den toestand van „Moksha", dat is vrij van hartstochten, lusten en begeerten, moet zijn, voordat hij kan overgaan naar de prototype der aarde, gelegen in het eerste hemelgebied, terwijl in het hoofdstuk „Het vermogen van den teil" werd duidelijk gemaakt, dat indien de mensch sterft met een Karma als Krijamana, dat is een Karma, waarvan de gevolgen zich openbaren in een volgend leven, de geest genoodzaakt zal zijn, wedergeboren te worden, ten einde de gevolgen van dat Karma te dragen en door boete dit te vernietigen. Hieruit blijkt, dat indien de mensch sterft met een Karma als Krijamana, hij niet in een toestand van Moksha kan komen, zoodat de geest genoodzaakt is, zoo dikwijls op de aarde herboren te worden, totdat hij als mensch sterft met een vereffend Karma. De wedergeboorte is dus een gevolg van de wet van het Karma, terwijl de opgedane kundigheden en ondervinding den mensch in de gelegenheid stelt, de kwade gevolgen van het Karma te voorkomen. De als mensch op de aarde opgedane wetenschappen en ondervinding, worden na het afleggen van het stoffelijk lichaam, door den geest omgewerkt in ontwikkeling, ten einde hem te louteren. Door dit proces worden deze kundigheden en ondervinding van het lagere verstand deidierlijke ziel overgenomen door het hoogere verstand der geestelijke ziel, daar de dierlijke ziel met haar dierlijk verstand bestemd is later, na overgang van den geest in de hemelgebieden, als schim langzaam te vergaan. Door deze overname worden die kundigheden en ondervinding vereeuwigd en onsterfelijk gemaakt. Deze overgang geschiedt volgens de wet van het „Antahkarana", dat is het pad of de denkbeeldige brug tusschen het hoogere en het lagere verstand. Zij is het middel van verbinding tusschen beide. Zoodra deze overgang heeft plaats gehad, krijgt de geest • door de opgedane loutering, het verlangen, om hetgeen hij vroeger misdaan heeft of verkeerd heeft gedaan, te boeten in een stofliclmam, dat daarvoor geschikt is en in een toestand, waarin hij niet of moeielijk in zijn vorige fouten of gewoonten kan vervallen. Door dit verlangen komt de geest in den toestand van „Trihna" of „Tanliadat is de kracht der begeerte naar gevoelend bestaan. Door deze kracht sterft het astraal lichaam van den geest en heeft de overgang plaats van het astraal- naar het stoffelijk gebied volgens de wet van het „Oepaclana", dat is de verwezenlijking naar gevoelend bestaan, waarna de geest omkleed wordt met een nieuw astraal- en stoffelijk lichaam, beter toegerust dan zijn vorig astraal- en stoffelijk lichaam, daar al de vroeger opgedane wetenschap en ondervinding, de nieuwe lichamen als ontwikkeling vergezellen. Van daar dat men kinderen ziet geboren worden met eigenschappen en kundigheden, die volwassen mensch en verbazen. Komt de wet van het „Antahkarana" den herboren mensch ten goede, de wet van het Karma plaatst hem in een omgeving en stoffelijke omstandigheden, afhangende van zijn vorigen levenswandel als mensch. Naar dien levenswandel krijgt hij het temperament, de natuurlijke neigingen, aanleg en het karakter, in het kort, hij wordt weder zooals hij was, toen hij het laatst als mensch stierf en hij wordt dan in de gelegenheid gesteld, met zijn thans meerdere ontwikkeling zijn leven als mensch voort te zetten en dit te beteren. De wedergeboorte opent dus den slechten mensch den weg, om zijn vorig leven te beteren, een hooger leven te kunnen bereiken en een deugdzaam mensch te worden. Indien dit niet zoo was, zou hij voor altijd verloren zijn. De mensch, die vroeger deugdzaam was, zal daarentegen bij zijn wedergeboorte kunnen genieten niet alleen van zi.jn opgedane kundigheden en ondervinding in zijn vorig leven, maar ook van zijn goede karaktereigenschappen, waarmede hij uit het leven is gegaan. De wet van het nAntahkarana" heeft behalve een blijvende herinnering aan opgedane wetenschap en ondervinding omgezet in ontwikkeling, nog een andere goede zijde, namelijk, dat de herboren mensch zich niets meer herinnert van hetgeen hem niet dienstig kan zijn voor zijn verderen vooruitgang, zoodat hij geen herinnering heeft aan zijn vroeger leven als mensch en hetgeen toen met hem gebeurd is. Deze wet is een ware tegemoetkoming voor den mensch, want indien hij zich alles kon herinneren, zouden de menschen elkander ook kunnen herkennen. Een vroegere misdadiger zou dan bij het intreden in een nieuw leven, dadelijk een verschoppeling in de maatschappij zijn en hem zou daardoor de kans benomen worden, zich te beteren. Bovenbeschreven wetten te zamen genomen, vormen weder één wet en wel die der samenhang en onafgebroken duur, die den mensch zoovele malen doet herboren worden, totdat zooveel wijsheid, kunde, zelfkennis, deugdzaamheid en zedelijkheid verworven zijn, dat geen der genoemde wetten invloeid meer op hem hebben en hij na zijn astralen dood herleeft op de prototype der aarde, gelegen in het eerste hemelgebied, waarin hij dan met zijn opgedane ontwikkeling en deugdzaamheid te huis behoort. Dezen toestand bereikt iedereen, doch de een vlugger dan de ander, omdat het den mensch op aarde vrijstaat een levenswandel te kiezen, zooals hij dien zelf wenscht. Het aantal wedergeboorten is daarom niet bepaald, terwijl de tijd, dien de geest in het astraal gebied noodig heeft, om zijn opgedane kennis en ondervinding 0111 te zetten in ontwikkeling, eveneens van den geest zelf afhangt. De groote verscheidenheid van den zedelijken en verstandelijken aanleg der menschen, wijst reeds op een voorbestaan, daar zij het resultaat moet zijn van een ontwikkelingsproces. De ongelijke toestanden van de menschen, waarin de een het zeer goed, de ander het zeer slecht gaat, mogen dus niet aangemerkt worden als een onrechtvaardigheid Gods, maar als een natuurlijk gevolg van de ontwikkeling van den mensch. Indien dit niet liet geval was, dan zon de mensch een werktuig zijn in Gods hand. Hoe zou men zoo iets kunnen denken van liet Hoogste en Intelligentste Wezen van Waarheid, Goedheid en Liefde. Voor hen, die reeds een vrij aanzienlijke hoogte van ontwikkeling hebben bereikt, wordt het geestelijk leven hoe langer hoe gunstiger, daar zij dan in het geestenverblijf een hooger sfeer bereiken. Om echter in den toestand van Moksha te komen, moet de mensch al zijn verplichtingen op de aarde hebben afgedaan en sterven met een beëindigd Karma. Indien evenwel de mensch zich door begeerte hecht aan een voorwerp of nog het verlangen naar iets koestert, zal hij worden wedergeboren, om die begeerte of dat verlangen te bevredigen, want begeerte en verlangen zijn de bindende vermogens van de wet van het Karma. De mensch, die in een toestand van Moksha wenscht te komen, dient de begeerte en het verlangen naar iets uit te roeien; indien hij dit ernstig en met een vasten wil wenscht, zal hij slagen en de begeerte en het verlangen naar iets uit zijn denkvermogen verwijderen en hij wordt onverschillig naar de uitkomsten van zijn werk, waardoor hij ophoudt Karma te verwekken. Voor het beëindigen van het Karma is dus niet alleen een volkomen kennis van zichzelf noodig, doch men dient om geen nieuw Karma te scheppen, kwaad met goed te vergelden, in al zijn handelingen steeds goedheid, mededoogen en liefde tot den naaste te betrachten, anderen te helpen, de barmhartigheid te beoefenen en smart en verdriet gelaten te dragen. Zoodra de mensch door ontwikkeling tot dit begrip komt dan zal ontevredenheid, de bron van veel kwaad> verdwijnen, hetgeen hem in het leven onbegrijpelijk was, zal hem begrijpelijk worden en zijn gemoed zal vervuld worden met een rust en geduld, die hem kenbaar maakt, dat hij het doel van zijn leven op aarde nadert en weldra door beëindiging' van zijn Karma, dat doel zal bereikt hebben. De mensch gaat op zijn pad naar boven steeds vooruit. Hoe langzaam dit ook gaat, geen stap doet hij achterwaarts, geen leed wordt hem daarbij gedaan, dan het leed, dat hij zichzelf berokkent, of hem wegens haat of afgunst door mensehen wordt aangedaan. Naarmate hij zich oefent in deugdzaamheid, goedheid en liefde, zal ook zijn ontwikkeling vorderen en zijn lichaam zal die vormen aannemen, die de kenmerken zijn van een deugdzaam mensch. ■ É