De legende van Kunjarakarna het oudst bekende handschrift, VOIiG ENS MET OUDJ AVAANSCHEN TEKST, NEDERLAND SC HE V ERTAL1NG EN AA NT EEK ENINGEN, DOOR II. KERN. Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenscliappen le Amsterdam. A F DEELING LETTERKUNDE. NIEUWE REEKS. Deel III. N° 3. AMSTERDAM. JOHANNES MtJLLEK 1901. DE LEGENDE VAN KUNJARAKARNA. Tot de voortbrengselen der Buddhistische, nauwkeuriger gezegd Mahayanistische letterkunde van 't oude Java behoort het geschrift (lat den titel draagt van „Kunjarakarna". Het is of' wil zijn een stichtelijk verhaal, eene vrome legende, waarin de Yaksa, d. i. naar algemeen Buddhistische voorstelling, Reus Kunjarakarna de hoofdrol speelt en de Dhyani-Buddha !) Wairocana als opperste leermeester der Wet, des Dharma's optreedt. Er bestaan van dit werk nog heden ten dage verschillende redacties, die ons overgeleverd zijn in HSS. van 't eiland Bali. Veel belangrijker dan die HSS. van jongen datum is een zeer oud HS. op palmblad, afkomstig van Java en thans deel uitmakende van de handschiïftverzairieling der Leidsche Universiteitsbibliotheek 2). Het behoorde vroeger aan 't M useum van Ondheden, maar werd eenige jaren geleden naar de Bibliotheek, waar het dan ook als codex beter op zijn plaats Avas, overgebracht. In 't Museum was het gekomen uit de nalatenschap van wijlen Dr. van der Vlis. De plaats van herkomst is niet met zekerheid bekend, maar uit den vorm van liet letterschrift mag men opmaken dat het, gelijk ettelijke andere oude HSS. in dezelfde taal op Java te voorschijn gekomen, in de Sundalanden of een aangrenzend gebied geschreven is. Op palaeographische gronden houd ik het er voor, dat het *) De benaming Dhyani-Buddha is de meest gebruikelijke in Nepal en door de werken van Hodgson en Burnouf ook in Europa algemeen gangbaai' geworden. De gewone term in Tibet, het oude Kambodja en Java is Jina. *) Cod. 2266, vermeld in den Catalogus van de Jav. en Mad. HSS. door A. C. Vrekdk, CCCXCV1I1. 1* HS. dagteekent van de laatste helft der 14''" eeuw. Niettegenstaande dien hoogen ouderdom is het geheele HS. door een gelukkig toeval zoo gaaf tot ons gekomen als ware het vóór eenige jaren, in plaats van vóór eeuwen geschreven. Ook het zwarte houten kistje, de Kropakan, zooals de Baliërs het noemen, waarin deze Kropak bewaard is, heeft weinig geleden. In tegenstelling tot al de Balineesche en weinige mij bekende Javaansche Kropaks zijn de letters in ons HS. niet ingegrift, maar geschreven met inkt op vrij dunne palmbladen, en wel met een inktsoort zoo zwart en deugdelijk, alsof liet boek onlangs de hand des afschrijvers verlaten heeft. Wat de oorzaak geweest is dat, het HS. zoo uitmuntend bewaard is gebleven, valt moeielijk te gissen, liet is hoogst onwaarschijnlijk dat het lang in de handen van lezers geweest is, en aangezien er op Java geen oude inlandsche boekerijen te vinden zijn, en Buddhistische stichtelijke lektunr in de laatste vier eeuwen weinig aftrek bij de Javanen kan gevonden hebben, voelt men de gedachte oprijzen, ook op grond van den inhoud van 't boek, dat het misschien behoord heeft tot den boekenschat van een tempel of klooster, welks puinhoopen het kistje en wat daarin lag beschermd hebben tegen weêr en wind, slijtage en de schendende hand des menschen. De codex bestaat uit 54 bladen van 't formaat als het facsimile te zien geeft. De tekst begint op de ommezijde van 't eerste blad, zooals gewoonlijk. Het eerste blad is niet genommerd; de ommezijde van het tweede blad is gemerkt met het cijfer 1, en zoo vervolgens; op de ommezijde van t laatste blad heelt de afschrijver verzuimd het cijfer 54 te zetten. Bovendien heeft hij bij de nominering het cijfer 35 overgeslagen, zoodat het geheel, niet inbegrip van 'teerste blad, toch 54 bladen bevat. De inhoud van den tekst is van groote waarde, niet alleen omdat wij daardoor kennis maken met Mahavanistische denkbeelden van een bijzondere soort, maar ook omdat de redactie ontwijfelbaar veel dichter bij de oorspronkelijke staat dan die wij in de Balineesche HSS. aantreffen. Die waarde wordt niet verminderd door de eigenaardige gebreken in den vorm; integendeel, in zeker opzicht wordt de waarde van 't geheel er door verhoogd. Die gebreken bestaan minder in tekstverknoeiingen, ofschoon die geenszins ontbreken, dan in de doorloopende slechte, slordige, inconsequente, in één woord onklassieke spelling. Het zal noodig zijn, op de bijzonderheden dier spelling de aandacht te vestigen. Het onderscheid in de schrijfwijze der korte en lange klinkers wordt niet meer in acht genomen. Wel is waar komt het teeken van de d, de Tarung, nog dikwijls genoeg voor, doch zonder dat daardoor ooit eene oorspronkelijk, d. i. eene etymologisch lange d wordt aangeduid. Naast elkaar vindt men gespeld wijaya, vaker wijaya en wijaya. Nu is het mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat reeds ten tijde van den afschrijver, de twee laatste lettergrepen van zulk een woord gerekt werden uitgesproken, gelijk in 't nieuwere Javaansch, dat nog een stap verder is gegaan en met de gerekte a de uitspraak a verbindt, behalve in sommige streken. Dat de oorspronkelijk korte a in geaccentueerde en half-geaccentueerde open lettergrepen reeds lang vóór de 14'11 eeuw in den volksmond een gerekten klank had, lijdt geen twijfel. Zelfs in de oudste klassieke dichtwerken vindt men de sporen daarvan. In 't algemeen was het onderscheid tusschen van nature lange en korte klinkers eene zaak van overlevering, die niet meer beantwoordde aan de gewone uitspraak. Vandaar dat de dichters, de eene meer de ander minder, vrij willekeurig den langen of den korten klinker bezigden, al naarmate hun dat in de maat te pas kwam. Dat in eenige gedeelten van 't Oudjavaansche taalgebied de ouderwetsche uitspraak langer stand hield dan in andere, en dat die omstandigheid tot de handhaving eener verouderde spelling iets kan bijgedragen hebben, is wel mogelijk, maar met onze tegenwoordige gegevens niet te bewijzen. De gewone teekens voor i en u ontbreken in onzen codex geheel; wel opmerkelijk, als men bedenkt dat de Javanen thans nog die teekens kennen en behoorlijk nog dirglia, lang, noemen, al heeft het gebruik of liever misbruik dat zij er van maken, niets gemeen met de kwantiteit. In plaats van de gewone teekens voor / en u bedient ons I IS. zich van de Tarung achter den medeklinker die met het teeken der i of u voorzien is, volgens hetzelfde stelsel dat algemeen in gebruik was om de lange Pepët van de korte te onderscheiden. Een phonetisch onderscheid tusschen de op die wijze aangeduide lange klinkerteekens en de korte is er niet; bij de lezing van den tekst zal men ontwaren dat lettergrepen die nooit lang geweest zijn, en niet eens t accent hebben, zulk een lengteteeken vertoonen. Toch kan het geen uitvinding van den afschrijver wezen; die schrijfwijze moet bestaan hebben en betrekkelijk oud geweest zijn, zóó oud dat men in 's mans tijd het doel er van geheel vergeten was, evenzoo vergeten als de eigenlijke beteekenis van den Dirgha bij de Javanen van onze dagen. Het teeken voor de korte u lijkt meer op dat voor de w dan op de gewone Suku, doch dit komt ook voor in Nieuwjavaansche HSS. en brieven. Dat de afschrijver het als het teeken der korte u beschouwde, blijkt uit de zooeven vermelde toevoeging van de Tarung, die meermalen voorkomt. Als teeken voor o dient de Taling Tarung, maar ook, en zelfs vaker, wa. Voor Wairocana bijv. wordt onveranderlijk Wirwacana-, Wirwacand enz. geschreven. De afschrijver is met die teekens zóó in de war, dat men bijv. dok bij hem geschreven vindt «g?, en ')y? ! Ontwijfelbaar sprak hij wa bij een medeklinker overal als o uit, en dat de heerschende uitspraak van eene oorspronkelijke wa na een medeklinker reeds lang vóór de 121'" eeuw met de hedendaagsche Javaansche overeenkwam, valt niet moeielijk te bewijzen. Zoo wordt o.a. in eene Oorkonde van Qaka 853 (= 931 A. D.) 't Sanskrit dhwaja geschreven doja, waaruit tevens blijkt dat reeds toen in de uitspraak der Javanen geen verschil bestond tnsschen d en dh. De beginletter o van een bestaand woord komt in ons HS. toevallig nooit anders voor dan in de meermalen gebruikte heilige svllabe om! Dit om wordt in den tekst onveranderlijk gespeld a-urn, doch in 't Mangala aan t begin om. Benige woorden vertoonen een betrekkelijk jonger vorm ; dat wil zeggen een vorm, dien ik niet heb aangetroffen dan in geschriften van omstreeks 1350 A.ü. Zulke vormen zijn juny, voet, voor 't oudere jöna; saki/u/ en mariny voor sakeny en mareny, ze komen ook voor in den Sutasoina en in de Oorkonde van Hót.lk, de eerste van omstreeks 1350 V.D.. de laatste van iets later tijd. In Kawi Oork. IV. (uitg. van Cohen Stuart) van Qaka 13L6- 1318 staat regelmatig saki, doch dit is geen wonder, daar deze Oorkonde reeds zulke jongere, geheel met de hedendaagsche Javaansche overeenkomende vormen heeft als yen en kant), die in ons HS. niet gebruikt worden. Ook heeft genoemde Oorkonde steeds —ne, terwijl ons HS. met eene enkele uitzondering —nya schrijft; nl. gane naast nrjanya. Wel is waar zal de uitspraak wel oven reeds sprake was, de conjunctief van de werkwoorden op rïkën, in den nieuwen vorm P/ui, gebruikt wordt eenvoudig als Indicatief en wel als een soort Krama, of, zooals de lieden zelt zeggen niet een Sundaneeschen term : le///ës. Alles te zamen genomen, komt men tot de slotsom dat het oorspronkelijke werk veel ouder is dan het HS., dat het onderwerp is dezer beschouwingen. Hoeveel ouder is natuurlijk onmogelijk vast te stellen, maar niets verhindert ons aan te nemen, dat het dagteekent uit de 13'1 eeuw. Ten einde deskundigen in staat te stellen zich hierover een zelfstandig oordeel te vormen, is de tekst in zijn geheel achter deze verhandelingen afgedrukt. Het spreekt wel van zelf, dat zulk een merkwaardig overblijfsel der oudheid, als ons HS. is, bijna al zijn waarde zou verliezen, indien men daarvan «ene kritische uitgave beproefde. Daarom heb ik een zgn. diplomatischen afdruk van den tekst gegeven, behalve dat ik de woorden gescheiden heb, voorzoover dit gebruikelijk is. Verder heb ik de twee en drie puntjes, waar die in 't HS. als noodhulp gebezigd worden, vervangen door de Mn en Pepet. Tussehen de teekens Cakra en Keret is er in het HS. geen onderscheid te ontdekken; in de keuze tussehen beide heb ik mij laten leiden door de algemeen gebruikelijke spelling in Oudjavaansche stukken. Over corrupteelen van meer ingrijpenden aard heb *) Bijv. den wunuh 7, den cacah 205,5; den weleg 208,o. ik mijn meening neergelegd in ile Aanteekeningen; over de talrijke fouten in spelling en anderszins, die geen kenner der taal kunnen ontgaan, behoefde niets gezegd te worden: men verbetert die, zooals men drukfouten verbetert. Na den uiterlijken vorm waarin de legende van Kunjarakarna in ons HS. overgeleverd is, beschouwd te hebben, komen wij totden inhoud. En hier doet zich al dadelijk de vraag voor: is het werk op Java ontstaan of' eene vertaling? De namen der handelende personen zijn Sanskrit, doch dit bewijst niets dan dat Indische godsdienstvormen en overleveringen in Javaanschen bodem vasten wortel hadden geschoten, hetgeen wij reeds alle wisten. De naam Kunjarakarna is ons uit Indische bronnen bekend, maar als die van een geheel ander persoon. In Ksemendra's Awadana-Kalpalata, Kunalawadana (\°. 59, 59) wordt een Kunjarakarna genoemd als de vorst van Taksaeila, tegen wien Ac;oka zijnen zoon Kunala met een leger uitzond. Deze zelfde persoon wordt ook vermeld in eene andere redactie van 't Agokawadana en wel als de Verst, die in Taksaeila tegen 't gezag van Aeoka in opstand was gekomen x). Aangezien de Yaksa Kunjarakarna in zijn wezen en handelingen niets gemeen heeft niet genoemden Koning van Taksaeila, pleit de gelijkheid van den naam eer tegen, dan voor de veronderstelling dat de stof der legende aan eene Indische bron zou ontleend zijn, tenzij men een anderen Kunjarakarna ergens kon opdiepen. Dit nu is niet het geval, en al zijn we ons volkomen wel bewust van onze nog gebrekkige kennis van de omvangrijke legendarische litteratuur der Noordelijke Buddhisten, zoolang er nog geen spoor van een Yaksa Kunjarakarna is aangetroffen, hebben wij niet het recht de Indische herkomst der legende voor zeker, of' zelfs voor waarschijnlijk te houden. Van 't bestaan derzelfde legende onder anderen titel en met andere namen is ons ook niets bekend. Naast den hoofdpersoon neemt zekere Pürnawijaya in 't verhaal eene voorname plaats in. Hij wordt voorgesteld als een hemeling, die met zijne gemalin Kusnmagandhawati heerscht over de Widyadhara's en Widyadharï's. Geen van beide namen en personages zijn van elders bekend, want Gandhawatï, in Javaansche geschriften gewoonlijk Durgandhinï geheeten, de moeder van Wyasa, kan hier niet in aanmerking komen. In den loop van 't verhaal vernemen wij dat Pürnawijaya en Kunjarakarna in een vroeger bestaan Muladara en Kirnagata heetten. ') Zie Rajendralala Mitra, The Sanskrit Buddhist, Literature of Nepal, p. 11. In Diwyawadana p. 408 wordt dezelfde geschiedenis verteld, met eenige afwijkingen en zonder vermelding van den naam der vorsten. Die namen zijn blijkbaar verbasterd; waaruit? is nioeielijk te zeggen. D< schuld ligt aan de afschijvers, die zelfs de namen van zulke bekende en doorluchtige wezens als de Jina's, zoo mishandeld hebben, dat ze grootendeels onherkenbaar zouden wezen, wist men niet vau elders hoe ze luiden. Zoo de eigennamen ons niet tot leiddraad kunnen strekken om bovengestelde vraag te beantwoorden, en 't gewenschte licht uit Indië niet opdaagt, blijft ons voorloopig niets over dan aan te nemen, dat de legende het werk is van een Javaanschen Mahavanist, die eenige bestanddeelen van t verhaal, o. a. de beschrijving dei hellestraffen, en misschien alle, uit andere, ons onbekende bronnen geput, maar zelfstandig tot een geheel verwerkt heelt, en wel, naar het schijnt, met het bijoogmerk den Buddha Wairocana te verheerlijken, door hem te laten optreden als de verpersoonlijkte hoogste wijsheid en oppersten leeraar. Dat er op «lava mythen ovei een reus Kunjarakarna bestonden, die als varianten van de voorstelling in de legende kunnen beschouwd worden, kan men zien Uit hetgeen v. d. Tuuk meedeelt uit liet zgn. Cantaka, een prozawerk, dat o. a. over allerlei mythen handelt. Daarin is Kunjayakariia (sic) de eigennaam van iemand dien Ciwa in verzoeking liet brengen en in een Danuja veranderde; zijn vader heet Dumbajaya; als Danuja ijverig ascese verrichtende en den naam dragende van Darmasana, verlost hij Purnawijaya uit cle hel, na Yama en diens dienaien verslagen te hebben en herkrijgt later zijn menschelijke gedaante l). De inhoud van de legende is, in t kort, als volgt. Zekere Yaksa Kunjarakarna wenscht in eene volgende vleeschwording een hoogeren staat te bereiken en oefent zich daarom als kluizenaar in zelfkastijding. In twijfel staande of hij als niensch dan wel als godheid zal verkiezen herboren te worden, besluit liij zich te laten onderrichten in den Dharma, de Wet, door Wairocana, den verheven Heer, wiens prediking, zooals hij vernomen heelt, door de overige .lina's, Bodhisatwa's en godheden met aandacht gevolgd wordt. I lij begeeft zich dan naar Bodhicitta, het verblijf van Wairocana en smeekt om onderricht te ontvangen. De genadige Heer belooft riem dit later te zullen geven, maar beveelt hem eerst naar 't rijk van Yama, den Vorst der Hel, te gaan en van dezen te hooren, waarom de boozen in de hel gepijnigd worden. De Yaksa gehoorzaamt, en komt, niet zonder moeite, in de onderwereld, waar hij ruimschoots gelegenheid heeft te zien, welke gruwelijke folteringen (') Zie KBWdb. i. v. kunjara. de zondaren daar te verduren hebben. Pijnlijk aangedaan door hetgeen hij aanschouwd heeft, spoedt hij zich volgens het bevel van YVairocana, naar de plaats waar Yama zelf zich bevindt, ontvouwt dezen het doel zijner komst en ontvangt van hem de gewenschte inlichting en tevens les over hetgeen men zou kunnen noemen de physiologie der zielsverhuizing. Na de les ontwaart de Yak§a dat de helleketel, waarin de boozen gezonden worden, gereed wordt gemaakt; op zijn vraag waarom zulks geschiedt, verneemt hij dat weldra een groot zondaar verwacht wordt. Tot zijn grooten schrik hoort hij verder dat die zondaar niemand anders is dan zijn oude makker, de Widyadhara Purnawijaya, een zoon van India, die wegens zijn wangedrag, zooals Yama verzekert, na zijn aanstaand overlijden in den helleketel zal geploft worden. Na eene aanmaning van Yama om naar YVairocana terug te keeren, diens lessen te hooren en zich te zuiveren van de zondige begeerten des vleesches, neemt de Yaksa afscheid van den welwillenden god des Doodenrijks en ijlt weg; niet evenwel aanstonds naar Bodliicitta, maar naar 't verblijf van Purnawijaya ten einde dezen te waarschuwen. Te middernacht komt hij aan de woning van den Widyadhara. Op zijn kloppen aan de deur wordt hem opengedaan door Kusumagandhawati, de vrouw van Purnawijaya, want deze laatste ligt gerust te slapen. Nadat hij, op aandrang van Kunjarakarna, door zijne vrouw gewekt is, geeft zijn oude makker hem eene beschrijving van het lot dat hem eerlang in de hel te wachten staat Hevig ontsteld bij 't hooren van zulk een tijding, smeekt de zondaar zijnen vriend hem van den dood te redden, doch deze verklaart hem niet te kunnen helpen, zoolang hij zelf nog niet het middel weet om de aangeboren smetstoffen des lichaams te doen verdwijnen „Laten wij echter", zegt hij ,,gezamenlijk naar Bhatara W airocana gaan; roep zijne genade in, opdat hij u leere hoe u zeiven te louteren. ' Zoo gezegd, zoo gedaan. Te Bodliicitta aangekomen, drukt Kunjarakarna den Widyadhara op 't hart, dat deze zich schuil moet houden totdat hij zelf zijne opwachting bij den I leere gemaakt heeft en vandaar teruggekomen is. Daarop gaat hij naar Wairocana. verzoekt om onderricht te ontvangen in zelfloutering en roert daarbij liet droevig geval van Purnawijaya aan. Gehoor gevende aan de smeekbede van den Yaksja, ontwikkelt de verheven Meester een diepzinnig betoog, van deels physiologischen, deels zedekundigen aard, met dit gevolg dat Kunjarakarna inzicht krijgt in de hoogere wijsheid, het eenige middel om volkomen gelouterd en zalig te worden. Hij ontvangt de wijding door den Meester en zie! zijne gedaante van Yaksa verdwijnt oni over te gaan in die van eene godheid. Met dankbetuiging en de noodige plichtplegingen verwijdert hij zich en keert terug naar de plek waar Purnawijaya zich bevindt. Deze krijgt nu verlof zijne opwachting bij den Heere te maken en zijne belangen voor te dragen. Hij gaat dienovereenkomstig tot den Heere, en ontvangt op zijne bede °onderricht in de heilige Wet, Door den reinigenden invloed van 't onderricht en het daardoor opgewekte ernstige voornemen om zich toe te leggen op cle hoogere wijsheid, verdwijnen oogenblikkelijk de zondige begeerten, de smetstoffen zijns lichaams. Aan den dood kan hij echter niet ontsnappen, en het doemvonnis dat hij zich wegens zijn vroeger wangedrag op den hals heelt gehaald, moet aan hem voltrokken worden, maar slechts ten deele. Hij zal, zoo verzekert hem Wairocana, niet zoo lang dood zijn en in de hel gepijnigd worden, als hem eerst beschoren was. Getroost keert Purnawijaya naar zijne woonstede terug. Daar oefent hij ziel 1 in Samadhi, vroom en diepzinnig gepeins, volgens de lessen van den I leere, in afwachting van zijn naderend einde. Alvorens den doodslaap in te o-aau beveelt hij zijne vrouw bij zijn lichaam de wacht te houden totdat hij na verloop van tien dagen weder in 't leven zal terugkeeren. De stonde des doods genaakt, Purnawijaya ontslaapt, de ziel ontvliedt het lichaam en ijlt, gevolgd door 't begane kwaad als eene schaduw, naar het Doodenrijk. Daar ondergaat de ziel van den zondaar de gewone straften, tot groote vreugde der hellewichten, maar als men zoover gekomen is om de ziel in den heeten ketel te werpen, geschiedt er een wonder: het vlammende vuur dooft uit, de ketel vliegt in stukken, en op de plaats er van schiet een Kalpataru, een Paradijsboom op, waaronder een heldere waterplas, omboord van de schoonste bloemen; Purnawijaya zelf verrijst, stralende van gezondheid en jeugd. De uit het veld geslagen hellewichten brengen Koning Yama bericht van 't onverklaarbare mirakel. Yama begrijpt het zelf ook niet en vraagt Purnawijaya om opheldering. Deze vertelt nu, hoe dat- alles te danken is aan de genade van den Buddha Wairocana. De hellevorst is door de verstrekte inlichting volkomen tevreden gesteld en geeft aan de ziel van Purnawijaya bereidwillig de vergunning om naar zijn woonstede terug te keeren. Zoo vaart de ziel op den elfden dag dan weer in t lichaam en Purnawijaya ontwaakt, uit zijn doodslaap, tot niet geringe vreugde van Kusumagandhawati, aan wie hij zijn wederwaren meedeelt en tevens, dat hij besloten is zijn lieven vriend Kunjarakarna te volgen en met hem zelfkastijding te oefenen Voorts beveelt hij haar al de Widyadhara's en Widyadhari's op te roepen, ten einde gezamenlijk in optocht te trekken naar Bodhicitta en den Heere eerbiedig hulde te bewijzen. Aan 't bevel wordt voldaan, de stoet begeeft zich op. weg en bereikt Bodhicitta. Allen verheerlijken den genadigen Heere, de YVidyadhara s en Widyadhari's door proeven af te leggen van hunne kunst niet muziek en gezang. Terwijl Wairocana aldus verheerlijkt wordt, komen ook goden, zooals de beheerschers der windstreken: Indra, Yama, Waruna, enz. hem eer bewijzen. Yama maakt van de gelegenheid gebruik om den Heer te vragen wat de reden is dat Purnawijaya, die eigenlijk veroordeeld was om honderd jaar lang in den helleketel gefolterd te worden, zoo spoedig vrij gekomen was. Welwillend deelt nu Wairocana de vóórgeschiedenis van Purnawijaya en in verband daarmee die van Kunjarakarna mede. Beide hadden zich in een vorig bestaan, toen zij Muladara en Kirnagata heetten, schuldig gemaakt aan onbetamelijke ijverzucht en door niets gewettigden toorn jegens een arm, maai' braaf en vroom man, zekeren IJtsahadharma. Tot straf hiervoor werd Muladara later herboren als Purnawijaya, wel is waar wegens de goede werken die hij gedaan had als Widvadhara, maar toch van lageren rang dan Utsahadliarma na herboren te zijn bekleedde. Kirnagata werd herboren als Yaksa. Zoo ziet men hoe het goed en kwaad, in een vroeger bestaan verricht onvermijdelijk daaraan evenredige vruchten voortbrengt in eene latere vleeschwording. Nadat Wairocana deze waarheid den goden wel op 't hart gedrukt heeft — want ook de goden zijn aan wedergeboorte onderworpen - keeren dezen met eerbiedigen groet ieder naar zijn eigen hemel terug. Nadat de goden vertrokken zijn, geeft Purnawijaya aan zijne vrouw te kennen dat hij nu zijn voornemen wil ten uitvoer brengen 0111 een tijd lang zelfkastijding te oefenen en beveelt haar naai' huis te gaan. Aan haar verzoek om hem te mogen vergezellen geeft hij geen gehoor, dewijl het niet geoorloofd is dat een asceet zijne vrouw bij zich heeft. Hij troost haar intusschen met de verzekering dat hij niet langer dan twaalf (jaren) een kluizenaarsleven zal leiden. Schreiende gaat dan Kusurnagandhawati heen, terug naar Indra's hemel, en haar man neemt eerbiedig afscheid van Wairocana. Daarop trekt hij naar den voet van den heiligen berg Mahameru, waar hij Kunjarakarna ontmoet. Heiden houwen zich een kluis, richten die behoorlijk in en wijden zich aan de strengste zelfkastijding, totdat na verloop van twaalf (jaren) beiden door de genade des Heeren, als Siddha's in den Siddha-hemel gelukzaligheid deelachtig worden. De legende in haar geheel draagt onmiskenbaar een Buddhistisch, en meer bepaald Mahavanistisch karakter, al ontbreekt het niet aan veel vreemdsoortigs. Als algemeen-buddhistische uitdrukkingen herkent men, om van „Dharma" te zwijgen: dosa, klega, pancagati samsdra. Dosa, in den zin van vijandschap, haat, is Prakrt en Pali. Kleca is eigenlijk een term in 't Yogastelsel voor een vijftal geestelijke kwalen, waaraan de inensch lijdt en die hem belemmeren in 't streven naar volmaaktheid. He Buddhisten hebben de Kleca's van den Yoga overgenomen, maar het aantal verdubbeld, zoodat allerlei kwade neigingen en hartstochten, die s menschen geest verontreinigen, als waren het smetstoffen des lichaams, onder Klefa verstaan worden l). Onder de pancagati samsdra, d. i. de 5 toestanden of bestaansvormen in den kringloop der wedergeboorten, verstaat men oorspronkelijk vijlderlei staat waarin een wezen kan hei boren worden, in de hel, als beest, in de wereld der Manes, onder de menschen, onder de goden. In de legende heeft de uitdrukkingde beteekenis in 't algemeen van: 5 toestanden of soorten van lijden. Opmerkelijk is het dat het woord Buddha schittert door bijna algeheele afwezigheid: een enkelen keer wordt Wairocana als Buddha betiteld: een andermaal wordt bij wijze van een terloops gemaakte opmerking vermeld flat Buddha de oppergod der Bauddha's is en Qiwa die der Qaivva's. Het verband tusschen de plaats waar die opmerking voorkomt 2) en het onmiddellijk voorafgaande is niet duidelijk, zoodat men zelfs geneigd zou wezen te vermoeden dat wij met een inschuifsel te doen hebben. Moe het zij, men kiijgt den indruk alsof de schrijver op min of meer bedekte wijze heeft willen te kennen geven dat degenen die airocana als oppeisten Leeraar en Meester erkennen, noch Bauddha's, noch Qaiwa's zijn. Het Mahayanistisch karakter der legende openbaart zich voornamelijk in de rol die Wairocana daarin speelt, doch hij is niet de eenige Jina die genoemd wordt. Ook de •lina s Aksoblua, Ratnasambhawa, Amitabha, Amoghasiddhi, en de Bodhisatwa's Lokegwara en Wajrapani treden op; allen figuren welke op Java hoogelijk vereerd werden, zooals wij wel niet uitsluitend, maar toch vooial door 't getuigenis der overblijfselen van beeldhouw- en bouwkunst weten. In overeenstemming met de neiging der oude Javanen tot syncretisme vinden wij de vijf genoemde Buddha s in onze legende ) vereenzelvigd met de viji Ku^ika s, een punt waai op we latii zullen terugkomen. In alle landen waar de Dhyani-Buddha s vereerd worden, pleegt Wairocana de eerste plaats in te nemen. In onze legende is hij niet enkel prima* inter pares, hij is de opperste leeraar, naar wiens ') Vgl. hierachter de Aauteekeniugen 92 en 106. >) Zie fol. 33, a en vgl. de vertaling.') Fol. 38, a en vgl. Aant. 96. prediking de overige Jina's met aandacht luisteren. Trouwens ook de Tibetanen erkennen Wairopana, in de houding van leeraar, als den Buddha die hij uitnemendheid de Wijsheid verpersoonlijkt *). Zijn zinnebeeld is het rad, want hij is het die als verkondiger van de eeuwige Wet het rad der Wet, dlarmacakra, in beweging brengt en doet voortrollen. Zijn rijdier is de leeuw (hari, al. Zon). De kein der leer die hij aan Kunjarakarna verkondigt is, wat liet wijsgung gedeelte betreft, een monistisch pantheisme, waarin de souvereine Al bestierder, Widhi, tevens de hoogste Rede, overeenkomt met liet param 'Br alma van den Wedant.a, en de formule: „gij zijt ik, ik Im n gij feitelijk op liet zelfde neerkomt als de beroemde formule lal twam ast. Nu wordt hij die den lieilbegeerigen leerling, in ons geval Kunjarakarna, inwijdt, bestempeld als Yogiewara. Meester der \ogins -). De vraag is nu, hoe zich deze titel als op W aiiocana toepasselijk laat verklaren. Hiertoe hebben wij te letten op eene uiting van \\ airocana welke met de aangehaalde plaats in verband staat. Hij zegt: „Qiwaieten zeggen dat de 5 Kueika's eene ontwikkeling (d. i. een verschijningsvorm) van de Sugata's (d. i. hier de 5 Jina's) zijn; Kucika is één met liatnasainbhawa; Maitiï is een met Amitabha; Kurusva is een met Amoghasiddhi; Patanjala is één met Wairocana". liet is niet twijfelachtig dat de 1 aniii Kucika s, die in Oudjavaansche oorkonden en geschriften meermalen voorkomen, de tegenhangers zijn van de Indische Pa.ficendra's, al worden aan de 5 Kueika's, ook wel Panca Rsi geheeten, door de Javanen vrij willekeurig, naar liet schijnt, de namen van 5 Wijzen toegekend. Oorspronkelijk zijn de Pancendra's niets andeis dan de verpersoonlijking derpaTicendriya -v, d. ï. der 5 zinnen. Xu worden ook de 5 Dhyam-Buddha's met de 5 zinnen vereenzelvigd, of althans met hen in verband gebracht 3), waardoor de gelijkwaardigheid der Panca Jina's of Buddha's en Panca Kueika's opnieuw bevestigd wordt. De beweegredenen welke de Hindu-Javanen bewogen hebben om voor de 5 Kueika's de namen Kufika (d. i. hetzij Gadhi(n), de vader van Wigwam itra, of In dra Kaupika) Garga, Maitri, Kurusja en Patanjala (verbasterd tot Pratanjala) uit te kiezen, zijn ons verborgen. Doch zooveel is duidelijk, dat Patanjala niet de eigennaam is van een Wijze, maar de titel van een boek of de benaming van eene leer, desnoods ook van een aanhanger dier leer. De naam van ') Waddel, Lamaism p. 350. ") Pol. 33, a. 3) Zie B. H. Hodgson Essays on the Langnacres. Literature, and Keligion of' Nepal and Tibet (Ed. 1874), p. 29. den man die heK Patanjala-castra schreef, was, gelijk men weet, Patanjali, die als zoodanig terecht aanspraak heeft op den titel van yogicwara, meester der ^ ogms. .Maar 111 welk verband kan dit staan met het feit dat Wairocana als Yogicwam optreedt, hij wiens leer in hoofdbeginsel niet met den Yoga van Patanjali, maar met den Wedanta overeenstemt? De oplossing van't raadsel schijnt mij hierin gelegen dat de benaming, hoezeer ook op Patanjali toepasselijk, in de eerste plaats gegeven wordt aan YAjnawalkya, en deze is liet, aan wien het beroemde tattwam ast wordt toegeschreven. Er heeft een verwisseling, opzettelijk of niet, plaats gehad tusschen den Yogi(•wara YAjnawalkya en den Yogaleeraar Patanjali, en verder tusschen den leeraar Patanjali en diens leer. Door die verwisseling trad Patanjali in de plaats van Yajnawalkya, den vertegenwoordiger van den ouden Wedanta, en Wairocana, die dezelfde leer verkondigt, is te vergelijken met dezen Yogk;wara en wordt daarom vereenzelvigd niet PA.tanja.la, tengevolge van de bovenvermelde verwarring. Het kan ons niet verwonderen, dat bij de groote neiging der Hindu-Javanen tot synctretisme, Wairocana niet alleen als de Yogk;wara optreedt, maar zich zeiven vereenzelvigt èn met Qiwa èn inet Buddha, met de woorden: „Wij zijn Ciwa, wij zijn Buddha". Wat de eenheid van Qiwa en Buddha betreft, die wordt ook verkondigd in den Sutasoina, zooals schrijver dezes vroeger reeds heett aangetoond x). Indien wij dit in gedachte houden, zal het ons niet te zeer bevreemden wanneer wij lezen hoe Kunjarakarna in zijn gevoel van dankbaarheid eerbiedig de gevouwen handen ophief tot den I leere Wairocana en uitriep: Na/uo Blatara, namah Qiwaya (Hulde zij U, Heere! Hulde aan Qiwa. !) Deze uitroep komt in 't stuk meermalen voor. Er wordt Wairocana, waar hij Kunjarakarna na de inwijding in de leer toespreekt, ééne uitdrukking in den mond gelegd, die men in een Buddhistisch, al is het dan ook Mahayanistisch geschrift, niet zou verwachten. Hij laat zich namelijk in dezer voege uit, dat er onder de monniken — waaronder vermoedelijk Buddhistische monniken bedoeld zijn — geen muktas (verlosten) op aarde zijn, omdat zij voor twee houden wat één is". Dat lijkt alsof zij de jnwanmukti, zooals de bij voorkeur Wedantische term luidt, niet kunnen bereiken. Intusschen laten de woorden ook eene andere verklaring toe en zouden onder „monniken' zoowel Qiwaietische als Buddhistische kunnen bedoeld zijn, wien de vatbaarheid om muleta te zijn of te worden ontzegd wordt, omdat zij de eenheid van Buddhisme en Verhand. Kon. Akad. v. Wetensch. Afd. Letterk. N. R. Dl. III. N®. 3. 2 Qiwaïsme loochenen. Ook zóó opgevat — en een derde verklaring schijnt mij onmogelijk — is de uiting zeer opmerkelijk. Aan het onderricht in de hoogere wijsheid laat YVairocana voorafgaan eene deels metaphysische, deels physiologisclie verklaringvan de wording van een menschelijk wezen. Daarbij komen ter sprake de voortteling, de ontwikkeling der vrucht, de vorming van een levend lichaam door de samenwerking van vijf zielen (atmans), de groei van t kind tot knaap, het rijpen tot man, het ontwaken der zondige neigingen, die tot allerlei ongerechtigheden leiden en dientengevolge tot straf hiernamaals en tot wedergeboorte, met toepassingder moraal dat men zich wachten moet kwaad te doen. Als men de bestanddeelen der methaphysisch-physiologische theorie ontleedt, ontdekt men zekere gelijkenis van de 5 Atmans met de 5 Skandha s in 't stelsel der Bnddhisten, in zooverre als in beide stelsels bet lichaam door een aggregaat van 5 grootheden tot stand komt, maar daarmee houdt de overeenkomst op. Want daargelaten dat dtman als een levenwekkende kracht in strijd is met de Buddhistische geloofsleer 1), beantwoordt de rol van de afzonderlijke Atmans niet aan die der enkele Skandha's. Duidelijk is het dat dtman. genomen is in den zin van prdna, levensgeest, levensbeginsel en dat er dus wel eenige overeenkomst is tusschen de 5 Atmans en de 5 Prana's in Chandogya-Upaniijad 2), n.1. adem, spraak, gehoor, gezicht, gemoed, doch ook .hier is het verschil te groot, om aan eenig onmiddellijk verband te denken; immers het beginsel waarop de indeeling berust is een ander. Van zuiver taalkundig standpunt is er tegen de gelijkstelling van dtman en prdna niets in te brengen, want zoowel 't een als 't ander kan „adem" beteekenen, en dat is zelfs de oorspronkelijke beteekenis, doch een stelsel waarin de werkzaamheid van ieder der 5 Atmans of Prana's zóó verdeeld wordt als hier, is onbekend. Meer dan vreemd is de wijze waarop de met dtman samengestelde woorden paratman, antardtman en nirdtman gebruikt en verklaard worden; nirdtman, <1 . i. zielloos, i* zelfs onzinnig. Het heeft er veel van alsof eenige Sanskritwoorden die dtman bevatten op goed gelijk gekozen en als onbegrepen vreemde woorden uit het heilige Sanskrit, bestemd zijn om op 't gemoed der leeken indruk te maken, volgens het beginsel „Omne ignotum promirifico". Het phvsiologisch gedeelte van Wairocana's rede bevat veel dat *) Wel is waar zijn de Mahayanisten niet zoo schuw van 't woord dtman voor ,.ziel", hetgeen hnn 't verwijt van de Htnayanisten op den hals haalt, maar zulk een gebruik of misbruik, als hier van den term gemaakt wordt, is hun vreemd. *) Aldaar 2, 7, 1. een echt Javaansche kleur heeft: de als werkelijke eigennamen beschouwde benamingen van een kind in de verschillende tijdperken van zijn ontwikkeling zijn huogst eigenaardig en zonder voorbeeld in Indië. Er is nog eene andere theorie, verkondigd niet door Wairocana, maar door Koning Yama, welke wel onze aandacht verdient. Op de vraag van Kunjarakarna *) of een zondaar die in de hel straf ondergaat weder op aarde mag herboren worden, wanneer hij daarom verzoekt, antwoordt de \ orst der onderwereld, dat hij zulks vergunt, doch eerst na verloop van den vastgestelden straftijd. Verdei' beschrijft Yama hoe hij zoo'n wezen laat herboren worden, eerst als een dier van de geringste en de verachtelijkste soort, om na duizend jaren in dien staat op aarde rondgekropen te hebben en gestorven te zijn, een dier te worden van iets hoogere soort, en zoo vervolgens al opklimmende totdat hij als viervoeter, als vneusch met lichaamsgebreken, en eindelijk als volkomen gezond mensch ter wereld komt. Deze zuiver Darwinistische evolutieleer is niet best te rijmen met de algemeen Indische voorstellingen, volgens welke degene die zijne straf in de hel of zijne belooning in den hemel ontvangen heeft, herboren wordt in een hooger of lager staat, al naar gelang van zijn Karma. Purnawijaya's geschiedenis leert dat de schrijver, waar zulks met het plan van zijn werk strookte, in 't algemeen de Indische leer van 't Karma huldigde, wel is waar met eene kleine verbetering, die hij noodig had om te bewijzen dat, in 't algemeen gesproken, het Karma onverbiddelijk, de wedervergelding volledig is, dat er echter oorzaken kunnen wezen die eene wijziging ten gevolge hebben. Het geval van Pürnawijaya leert, dat door den louterenden invloed der hoogere kennis niet slechts alle aardsche smetten verwijderd, maar ook de anders welverdiende straffen hiernamaals getemperd worden. Van een aantal bijzonderheden in de legende is het twijfelachtig of de schrijver ze uit oudere bronnen geput dan wel zelf bedacht heeft. Zoo de naam Bodhicitta, d. i. Geest der Wijsheid, als aanduiding van den Wihara waar Wairocana zetelt. Het woord zelf komt elders voor in den titel van een geschrift „Bodhicitta-wiwarana", aangehaald in Sarwadargana-Sangraha. Alles wat men zeggen kan, is dat Bodhicitta in dien titel niet de benaming van een Wihara zijn kan. Een andere plaatsnaam is Bhuxnipattana, d. i. „Stad onder de aarde", zooals Yama's gebied of een deel er van heet2). Als syno- ») Fol. 30, b. *) Het woord is gemaakt naar 't model van bhümigj-lia. 2* niem komt in ons IIS. voor Ayabhumi pattana, terwijl de Balineesche HSS. overal dezen laatste» vorm of Ayalibh0 hebben. Daar ayah ijzer, niet recht past, zou ik meenen dat bedoeld is Adhobhumipattana, d. i. Onderaardsche stad, wat op hetzelfde neerkomt als Bhumipattana; door gebrek aan kennis der Smul Inregelen kan iemand, die overigens de beteekenis wel begreep, daarvan gemaakt hebben Adlialibhumipattana. Bhumipattana is een naam van de onderwereld zooals men in volkssprookjes zou mogen verwachten en wie weet of die niet vroeger of later in een van de onnoemelijk vele Indische sprookjes zal teruggevonden worden? Vooralsnog is die naam elders nog niet aangetroffen. Het schijnt niet noodig hier eene verklaring te beproeven van verscheiden onduidelijke namen, die onder de handen der afschrijvers tot onkenbaar wordens toe verhaspeld zijn; enkele daaronder worden in de Aanteekeningen behandeld. Ook is het overbodig uit te weiden over onderwerpen, zooals de beschrijving der Hel, die voor de met Indische denkbeelden vertrouwde lezers weinig vreemds zullen hebben. Sommige trekken in bedoelde beschrijving, waarvan men de wedergade in Indische bronnen niet aantreft, kunnen zeer wel eigen vinding van den schrijver der legende zijn. De Nederlandsche vertaling is in de eerste plaats bestemd voor vakgenooten en moet beschouwd worden als een doorloopende commentaar, waarin de opvatting van den vertaler is nedergelegd en waaruit te gelijkertijd blijkt op welke wijze de vertaler de foutieve lezingen van 't HS. stilzwijgend verbeterd heeft. Alleen in gevallen van twijfelachtigen aard zijn proeven van tekstverbetering naar de Aanteekeningen verwezen. Dat die aanteekeningen zoo talrijk zijn geworden, is grootendeels het gevolg van den gebrekkige» tekst, waarbij men telkens op moeielijkheden stuit. Doch de moeielijkheden spruiten niet alleen voort uit de gesteldheid van den tekst; ze zijn voor een deel te wijten aan 't onvoldoende der lexicographische hulpmiddelen. Zoo ontmoeten wij bijv. onderscheiden diernamen en woorden die een lichaamschgebrek of met zekere ziekten behebte personen aanduiden, waaronder ettelijke noch in 't KawiBalineesch YVoorde»boek va» wijlen Dr. van der Tij uk, noch in de bestaande Javaansche woordenboeken te vinden zijn. Wanneer zulke woorden bij v. n. Tuuk niet vermeld worden, mag men het . er voor houden dat hij ze niet in de door hem geexcerpeerde Balineesche HSS. gevonden heeft; ons 11S. heeft hij niet onder de oogeu gehad. Doch het geval doet zich ook voor, dat hij wel een woord vermeldt zonder de vertolking er bij te voegen, en dan blijft men even wijs 1). Slechts zelden komt taalvergelijking ons te hulp. Intusschen behoeft men de hoop niet op te geven dat nasporingen in deze richting op ruimer schaal dan waartoe ik mij geroepen voelde, het gewenschte licht zullen ontsteken. Evenals ik de in 't oog springende schrijffouten stilzwijgend ben voorbijgegaan, heb ik het niet noodig geacht op zekere eigenaardigheden der spelling, o. a. het willekeurig weglaten of toevoegen van den neusklank vóór g, k, t, b, waaraan ieder lezer van Nieuwjavaansche geschriften gewend is, de aandacht te vestigen. Ook heb ik in de vertaling de erg gehavende Sanskritwoorden gegeven in de schrijfwijze die hun toekomt. Dus A\ airocana, en niet Wirocana; de gewone uitspraak bij de Javanen, althans van de 13dB eeuw af zal wel Werocana geweest zijn. De verbastering van Wairocana tot Wirocana is nog maar eene kleinigheid vergeleken met de gruwelijke verminking van Akgobhya, Amitabha, Lokegwara, Wajrapani tot Akrobya, Atirtaba, Lokyahi en Brajapani. Later, als de 5 Jina's vergeleken worden met de Ivu<;ika's, is Aksobya verknoeid tot Swabhya; Amitabha tot Sirumitabha, terwijl van Maitri geworden is Mestri, eene verbastering die echt Javaansch is en geheel analoog aan 't Nieuwjavaansche parastra voor paratra. Vormen als Widadara en Widadari, zooals liet FIS. heeft, mogen betrekkelijk oud zijn in de volksuitspraak, het is inoeielijk aan te nemen dat ze de spelling van den schrijver der legende vertegenwoordigen; in allen geval is de echte vorm er van Widyadhara en Widyadharï. Indien de vertaling hoofdzakelijk voor den algemeenen lezer bestemd ware geweest, zou ik mij veel vrijer bewogen hebben en de stijl minder gewrongen geweest zijn. Maar ook zooals ze nu is, hoop ik dat ze niet al te gebrekkig den geest en den stijl van 't oorspronkelij ke weerspiegelt. ') Buitendien valt nog op te merken dat van 't omvangrijke werk tot nog toe maar de helft gedrukt is, hoewel men dankbaar moet erkennen dat Dr. Brandes, die de uitgave bezorgt, met groote voortvarendheid zijn taak vervult. KINJARAKARNA. Een verhaal gesproten uit een rein hart. Nadat Bhatara (de Heer) de Heilige Wet verkondigd had in den Wihara Bodhicitta, vereerden alle godheden mede den Heere Qri (z. v. a. den luisterrijken) Wairocana, namelijk Ak§obhva, Ratnasambhawa, Amitabha, Ainoghasiddhi, Lokecwara, Wajrapani, voorafgegaan door de beheerschers der vier windstreken, namelijk Indra, Yama, Waruna, Kuwera, Waicrawana JV. l)eze vöreerden altegader 2) den Heere, den luisterrijken Wairocana. Nadat hij de heilige Wet aan al de godheden verkondigd had, namen zij oorlof om terug te gaan ieder naar zijn eigen hemel. Zij gingen dan daarheen. Nu was er een zekere Yaksa, Kunjarakarna geheeten, die zelfkastijding verrichtte 3) aan de helling van den heiligen Mahanieru, aan de noordzijde, met al de standvastigheid van zijn geest, doch hij stond in twijfel hoe hij zou herboren worden, als mensch of niet als mensch? als godheid of niet als godheid? Dat was de reden waarom hij zelfkastijding oefende, hij wenschte in zijn toekomstige vleeschwording hooger (in de rij der wezens) te staan. Hoorende dat Wairocana 4) de Wet predikte aan al de godheden, toog hij op weg om Wairocana te vereeren, begeerig als hij was oiri de lessen van den Heer te hooren. Dit was alsdan zijn plan. Fluks! voort! weg! 5) Zonder onder weg te dralen, kwam hij in Bodhicitta, het heilig verblijf van Wairocana. Onmiddellijk bracht hij den Heere hulde. Na hem gehuldigd te hebben, hief hij eerbiedig de gevouwen handen op, zeggende: „O, genadige Heer! ontferm l over Uwen zoon, Meester! onderricht mij in de heilige Wet, terwijl ik in twijfel sta aangaande mijne wedergeboorte en de vergelding (van 't goed en kwaad) aan de menschenkinderen; want ik zie dat van de menschel) op aarde sommigen heer, anderen slaaf zijn. Wat is de oorzaak dat het zoo is? Want zij zijn gelijkelijk het werk van Bhatara. Wat is toch de reden hiervan ? Daarom vraag ik U om inlichting; onderricht6) mij, Meester, hieromtrent en hoe mijne (smetstoffen) 7) kunnen verwijderd worden. Onderricht mij in de heilige Wet". — „O, mijn zoon Kunjarakarna, dat is zeer goed 8) van u, dat gij de heilige Wet verlangt te kennen en zoo vrij zijt eene vraag te stellen over de wedervergelding voor de menschenkinderen. Want men ziet dat er menschen zijn, die hoezeer zij bekend gemaakt zijn met het middel om de smetstoffen uit het lichaam 9) te verdrijven, desniettegenstaande niet vragen naar den inhoud deiheilige Wet, dewijl zij genoegens willen smaken. En wat voor genoegens! Eten en drinken10), goud en slaven bezitten, zich opschikken-. dit heet genoegens naar hun meening. Gij, mijn zoon, zijt die meening niet toegedaan en doet onderzoek naar de heilige Wet. Nu, weldra zal ik u in de heilige Wet onderrichten n), opdat gij ze grondig moogt leeren kennen en uw blik verhelderd worde, tot recht begrip van 12) de wedervergelding voor de menschenkinderen, waarom er 1111 op aarde sommigen heer, anderen slaaf zijn, beide overal. Doch gij moét eerst naar liet rijk van Yama gaan, waar gij al de boozen zult zien 13). Daarvan moet gij eerst kennis nemen. Wanneer gij van daar terugkomt, zal ik u onderrichten u) in de heilige Wet. Welaan, ga dan eerst naar de onderwereld 15) en vraag aan Yamadhipati (den heersclier Yama) de oorzaak waarom de boozen de vijf toestanden (of: soorten) van wereldsch lijden ondervinden. Laat hij u dat dan verklaren." „Zooals Gij beveelt, Heer! ik zal gaan, Meester !". Fluks! weg! Dank zijne natuur en vaardigheid van \aksa, dompelde hij zich in den oceaan, en sloeg de sluitpoort 16), den ingang tot Yama's rijk open. De goddelijke wezens waren verbaasd over Kunjarakarna, hetgeen veroorzaakte dat het Noorden en het Zuiden, liet Westen en het Oosten in beweging kwamen. Toen het luchtruim tot bedaren gekomen was, beefde de Aarde, alsof ze zou scheuren; de toppen van den Mahameru schudden, de bergen waggelden, liet water der zee geraakte in beroering; de dondersteenen 1T) suisden, door den storm meegevoerd; orkaan en wervelwind (loeide): luchtverhevelingen en regenbogen schoten heen en weer 18) door de lucht, onophoudelijk 19) flikkerende. Toen sloeg plotseling de sluitpoort van den oceaan, dien Kunjarakarna doorgegaan was, open, waardoor Kunjarakarna zeer vervaard werd en bang 20) om 't hart. Turangamapathdnugdmi (snel het pad der winden volgende21): niet snelle vaart- tengevolge van den wind reisde Kunjarakarna. Hij kwam aan een viersprong, waar zich de wegen kruisten: de een noord-, de ander zuidwaarts; de anderen oosten westwaarts. Die naar 't Oosten leidde naar 't godenverblijf van Bhatara Igwara, het zalig oord der monniken die bovenmachtig geworden zijn door zelfkastijding; die naar 't Noorden leidt naar 't godenverblijf van Bhatara Wisnu 22); dit is het zalig oord der helden in den strijd. Die naar 't Westen, leidt naar Buddhapada (Buddha-oord); dit is het godenverblijf van den god Mahadewa, het zalig oord van hen die helden in milddadigheid geweest zijn en vrome werken op aarde gedaan hebben. Die naar 't Zuiden, die leidt naar Yama's rijk; dat is het verblijf van Bhatara Yamadhipati, waarheen (11a hun dood) gaan al wie kwaad gedaan hebben. Op den viersprong, waar zich de wegen kruisen, bevond zich Dwarakala 23) die den toegang tot den hemel en tot Yama's rijk bewaakt. Dwarakala pleegt den weg daarheen aan te wijzen en zoo trof Kunjarakarna hem aan. Zoodra Dwarakala Kunjarakarna zag, riep hij hem aan, zeggende: „Hei, broertje! wie zijt gij, die hierheen komt, op den kruisweg? Wat is uw doel met hier te komen?" Zoo sprak Dwarakala. Daarop antwoordde Kunjarakarna, zeggende: „Ik ben een Yaksa, Kunjarakarna met name, die zelfkastijding verricht aan den noordoostzijde van den Mahameru. De oorzaak van mijn komst alhier is een bevel van den Hèere Wairocana: hij beval mij naar Yama's rijk te gaan, en 1111 vraag ik u den weg daarheen." Daarop antwoordde Dwarakala: „O zóó!24) Och, broerlief Kunjarakarna, kerel! Ik acht mij recht gelukkig, mijn beste, dat gij gekomen zijt. Wel, 25) broertje! gij vraagt dan naar den weg naar Yama's rijk. Nu dan, volg gindschen weg zuidwaarts. Haast u wat, broertje! want gij loopt gevaar door de duisternis overvallen te worden; het gevaar toch bestaat nu in duisternis. Daarom hebben degenen die op aarde een lijkplechtigheid vieren lampen bij zich, die dienen moeten als licht voor de zielen wanneer ze in de duisternis komen. Wil men zich een denkbeeld maken van de dikte dier duisternis wanneer ze gekomen is: ze duurt zeven nachten (d. i. etmalen) vóórdat ze verdwijnt." — „Wat duurt die lang, oudere broeder Dwarakala! Het zij zoo. ik vraag verlof 0111 heen te gaan." „Goed, broertje! ijl26) snel op uwen weg, broerlief!" Daarop ging Kunjarakarna zijns weegs. Fluks! voort! Zonder onderweg te dralen, kwam hij in Bhumipattana 27). Daar was een Crij voti 28), welke altijd licht gaf over eene uitgestrektheid sendriya (zoover als 't orgaan): met sendriya' is bedoeld: zoover als de blik reikt. Daar vond K, een poort waarvan de vleugel van koper, de schuiflat van zilver en de sleutel van goud was; de posten (?) er van waren van ijzer. De dooi gang was een vadem en een Roh breed. Het voorplein was besmeerd met mest, drek van eene vaars; het was beplant met roode Andongs, Kavu Mas, prijkende in vollen bloei en bezwangerd met den damp van wierook, welks geur zich als een welriekend parfuim verspreidde. Het was bestrooid met spreibloemen en versierd met eerekransen (?). Dit was de reden waarom de boozen alle om t hardst er heen liepen, in den waan dat het de weg ten hemel was. Kunjarakarna ging vandaar verder. Fluks! voort! Hij kwam aan t veld lretabhawana29) dat ziel) een Yojana ver uitstrekt. Hij bleet staan aan - de grens van 't veld Agnikorowa (Agnitorana ?). De grens was afgesloten door vuur, in 't midden van Bhumipattana. Aldaar waren de Zwaardboomen 30), boomen met zwaarden voor bladeren; de bloesemknoppen er van zijn vlijmen en de doorns allerlei wapens. De dikte er van is die van een Pinangboom, de hoogte 10 vadem. Hun schaduw strekt zicli uit over 10 Laksa's, boven zwaardvormig gras; het struikgewas bestaat uit vlijmen en messen. Daar is het waar de boozen de vijl toestanden (ot soorten) van wereldsch lijden ondervinden, terwijl zij door de dienaren van Yama vervolgd en gepijnigd worden. Hoe waren nu de straffen welke Kunjarakarna daar zag? Van de eenen werd de schedel met een bijl afgehakt; anderen werden geketend (of: gemarteld); van sommigen werd de aars opengespalkt32); daarop werden zij met ijzeren knotsen geslagen en werd hun hersenpan gekloofd, zoodat de hersens er uitkwamen ; vervolgens werden hun de voeten hard gekneusd 33), bij honderden tegelijk, alle even erg verbrijzeld; dan werden zij gestoken met ijzeren spiesen, zoo dik als een Pinangboom en 10 vadem lang, bij honderden tegelijk. Waarmee zou men^lien kunnen vergelijken? Zij geleken sprinkhanen die men doorregen heeft. Zij schreiden en snikten. Sommigen riepen weeklagend vader en moeder, anderen vrouw en kroost te hulp. Er waren voorts zekere Yaksavogels, Sisantana (l.Asipatatra?) genaamd, kwaadaardig, messen tot vleugels, en zwaarden tot klauwen hebbende, klauwen zoo scherp o " als ïndra's wapen, [met zwaarden voor vleugels en met vlijmen voor —]. Deze kwamen van de zwaardboomen aangevlogen en gingen al de boozen te lijf, bij honderden tegelijk, terwijl zij tevens gebeten werden door Yak§a-honden honden, met Reuzenkoppen, bij duizenden tegelijk. Van sommigen werd de nek doorgebeten, van anderen de buik opengereten, zoodat de darmen er uit hingen bij hun val uit de de Zwaardboomen. Doch wie nog leefden, werden achtervolgd en opgejaagd door honden met Yaksa-gezichten; dat waren dienaren van Yamadhipati. Ook waren er Agnimukha (Vuurmond)-Yaksa's, met vurige handen en voeten. Dezen vervolgden de boozen, bij aaneengesloten scharen van duizenden tegelijk. De lichamen werden door een zwaai (van de vlerken) geraakt; die lichamen werden verzengd, de tanden grijnsden, de oogappels puilden uit; zij kreunden en kermden, al jammerende, niet dood en niet levend, snikkende en naar adem snakkende, op 't gijpen liggende. Zij die nog leefden liepen om 't hardst, elkander bij den schouder pakkende, het lichaam uitgeput door de hitte van de Agnimukha's. Al wie vervolgd werden door de dienaren van Yama, werden gepakt en op ijzeren spiesen gestoken, die een arm dik, een vadem en een Roh lang waren. Zij werden dan stuiptrekkende doorstoken van het aarsgattot de kruin. Anderen liepen weg en zochten een toevlucht bij de Zwaardboomcn, bij duizenden tegelijk op een hoop. Zoodra zij onder de boomen gekomen waren, dachten zij dat die hun tot bescherming zouden strekken. Daar schudden de Yaksa-vogels de boomen, die één en al stekels werden. Al degenen die toevlucht zochten, werden tot gruis. Hoe zagen zij er uit? Van sommigen was de hersenpan gespleten, de ribben gebroken, was de buik opengereten, vloeide 34) het ingewand uit, waren de armen afgesneden. Zij waren niet dood en ook niet levend, terwijl /.ij de vijf toestanden (of: soorten) van wereldsch lijden ondervonden. Daarenboven werd hun nog een andere teleurstelling bereid: een water kabbelde ruischend(?), gelijkende het water van een meertje. „Dat zal wel lekker 0111 te drinken wezen," dachten zij. Zoo gingen zij dan in dichte drommen er op af. Toen zij daar kwamen, trapten zij op het vlijmscherpe gras: hun voeten werden doorboord, het bloed spoot er uit; allen vielen zij, als waren zij doorpriemd dooi' allerlei wapentuig. Toen kwamen de vogels met Yaksa-aangezichten; zij schudden de Zwaanlboomen 3o), waarvan de bladen alle afvielen. De boozen zagen door al dat wapentuig er uit als de stekels van een egel. Daarop werd hun lichaam door de Agnimukha's met een zwaai getroffen, zoodat het lichaam verschroeide 36) en de hersens er uitvloeiden. Zij waren niet dood en ook niet levend. Zij kermden en zuchtten, aldoor gefolterd. Zoo zag Kunjarakarna de boozen. Daarbij was het Kunjarakarna alsof hem 't hart in stukken gesneden werd; verbluft zag hij de straf der boozen, welke naar het hem toescheen eindeloos was. Kunjarakarna bleef stilstaan. Toen hij zijne blikken naar 't Zuiden richtte, kreeg hij de Sanghata-parwata's in 't oog, (twee) bergen van ijzer, die voortdurend in beweging zich tegen elkaar aansloten. Daar werden de boozen getuchtigd, genoopt om door de gapende opening der bergen vaii ijzer te gaan-, die draaiden als een windmolentje, gelijkende op ëmpritvogels in de vlucht. De dienaren van Yama waren echter nog niet tevreden; daarom werden (de boozen) op nieuw gefolterd, geslagen met ijzeren knotsen zoo dik als een Pinangstam. Anderen werden gestoken met ijzeren spiesen van 10 vadem lengte, bij honderden te gelijk. Hoe zagen zij er uit? Als doorregen sprinkhanen. Zij zochten in allerijl een goed heenkomen, vouwden eerbiedig de handen en hieven een luid 3T) geschreeuw aan, jammerlijk zeggende: „Ach, groote Heeren, dienaren van Yama! hebt medelijden met mij; laat mij leven en hei boren worden op aarde; leert mij wat behoorlijk ol onbehoorlijk 3Ö) is, opdat ik de zonde kunne verzaken, als gehoorzame dienaar der Pandita's (geestelijken), en de werken van weldadigheid volbrengen; thans daarentegen oogst ik de vruchten der dwaasheid . Dat was een geschrei! een geroep van ach en wee! — „Al te vuig is het kwaad dat jij bedreven hebt 40), is niet? daarvan kun je in gemoede verzekerd zijn. Hoe zou ik je kunnen vergunnen om wedergeboren 41) te worden? De geheele wereld toch zou te niet gaan, alsook de Wet (d. i. de orde der natuur), de tijdregeling, de natuur der dingen, de wereldverzaking, de vroomheid, de betamelijkheid, alwat recht is. Waartoe zou je dan hierna wedergeboren worden? De wereld 43) zou immers door jou als het ware in vuur en vlam gezet worden, ten gevolge van je vroegere verwatenheid. Ook waar je inhalig en hebt herhaaldelijk onschuldige inenschen gedood. Thans is het kwaad dat je gedaan hebt, een ijzeren spies geworden, dat je lichaam bedreigt als loon van de dwaasheid 44) waaraan jij je schuldig gemaakt hebt. Dat alles is je verdiende loon, jij slechtaard!" Plots hoorde men 't geluid van steken; plof! plof! voortdurend werden zij met een ijzeren knots geslagen: plots! klets! klets! overal zag men punten uitsteken. Zoo gingen de dienaren van Yama te werk, terwijl zij al de boozen pijnigden 43), die van pijn kermden. Daarna werden zij opgehangen en (onder hen) werd vuur aangelegd. Toen kreeg Kunjarakarna de boozen in 't oog; hij stond stil, pijnlijk aangedaan, bij den aanblik der boozen, die door de dienaren van Yama getuchtigd werden. Kunjarakarna voelde een snerpende pijn in zijn ziel: het was hem alsof hem de lichaamsgewrichten in stukken gesneden werden. Het was alsof hij biddend de handen ophief voor Bhatara Wairocana, met de woorden: „Aho namo Bhatara! namah Qiwaya". (hulde o Heer! hulde aan (yiwa)! Grenzeloos is de genade des Heeren jegens mij, dat hij mij beval naar Yama's te gaan om te aanschouwen wat aan alle boozen bereid is. Nu eerst begrijp ik wat de bedoeling daarvan was."' Zoo sprak Kunjarakarna, loofde daarop den Heer, en toog naar 't verblijf van Bhatika Yamadhipati. Fluks! voort! roef! Hij kwam aan 't verblijf van Yamadhipati. Dewijl het Yama niet onbekend was, wie Kunjarakarna was, heette liij hem welkom: „Ocb, wat ben ik gelukkig dat gij gekomen zijt! Wel, mijn waarde jongere broeder 46), wat is het doel van uwe komst alhier? het is maar zeldzaam dat gij hier komt, Wat is uw doel en uw verlangen?" —„Och, mijn oudere broeder Yamadhipati! mijn doel met hier te komen, is een gevolg van 't bevel Zijner Hoogheid Bhatara Wairocana, en ik verzoek door u voorgelicht te worden, daar ik in twijfel sta hoe ik zal herboren worden: als mensch of niet als mensch, als godheid of niet als godheid. Ik weet niet welke wedervergelding (der daden) bij de menschwording mij te wachten is. Daarom vraagde ik daarover inlichting, en de Heere Wairocana zeide (tot mij): „Het is uitstekend van u, dat gij inlichting vraagt aangaande de heilige Wet. Ik zal u dan onderrichten, opdat gij de heilige Wet grondig moogt leeren kennen en uw blik verhelderd worde. Ga eerst naar Yama's rijk, waar gij al degenen zult aanschouwen, die de vijf toestanden (of: soorten) van menschelijk lijden ondervinden. Zijt gij van Yama's rijk teruggekomen, dan zal ik 11 in de heilige Wet onderrichten". Zoo sprak de Heere Wairocana tot mij. Ontferm u dan mijner, oudere broeder Yamadhipati! verklaar mij de reden daarvan. En dan zou ik u nog iets anders willen vragen, oudere broeder Yamadhipati! Welk een weg is dat, dien men van hier ziet? Daarvoor ben ik in mijn hart erg geschrokken 4i), omdat die afgesloten is door vuur: ten Zuiden er van zijn (twee) bergen van ijzer, die voortdurend in beweging tegen elkaar toeklappen. Daar worden de boozen door de bergen van ijzer als t ware platgedrukt; hun schedel wordt verbrijzeld, zoodat de hersens er uitvloeien; de tong hangt hun uit den mond; hunne oogappels puilen uit. Zij zijn niet dood en ook niet levend, voortdurend gefolterd. Wat is het dat zulks teweegbrengt? Ts het de goddelijke Albeschikking? Zeg mij dat, oudere broeder Yamadhipati." ..Juist zoo, Kunjarakarna. Ik zal u onderrichten, broertje; luister goed. De weg waarvan men den vuurgloed van hier ziet, gaat naar Adhahbhümipattana; en wat men te midden ervan ziet uitsteken, dat is het Zwaard boombosch; wat men daar als eene zwarte massa aan de zuidgrens zich ziet verheffen, dat zijn de zoogenaamde Parwatasanghata, bergen van ijzer die tegen elkaar (open en) toe klappen. Daarheen worden de boozen door mijne dienaren opgejaagd, als straf voor hun vroegere Duskrti, het kwaad dat zij op aarde bedreven hebben. Dit klemt zich vast aan de ziel (des afgestorvenen) en eischt dat het (d. i. de vrucht der daden) genoten worde. Zulks is het Karma. De slechte daden en de goede, beide zullen het evenredige loon ontvangen, zijnde lief of leed dat inen aan t lichaam ondervindt. In Bhumipattana geraakt men door slechte daden. Hoe groot zou wel het aantal wezen der boozen die gij daar straks aanschouwd hebt? Duizend? Tweeduizend? Ontelbaar is hun aantal: Bhumipattana is vol van hen. Hoe breed is de weg dien gij straks gevolgd liebt? Een vadem en een Roh breed. Ook die is opgepropt 48) met boozen. Maar gindsche weg welke (maar) drie span breed is en begroeid met gras en kruipplanten, hoe komt dat zoo? Omdat degenen die 't goede doen, zoo weinig in getal zijn. Allen doen kwaad, die menschen op aarde, wedijverende om den voorrang. Daarom, Kunjarakarna! laat niet na ijverig zelfkastijding te oefenen". - „Och, oudere breeder Yamadhipati! ja zoo is het De slechte daden in hun vroeger bestaan zijn de oorzaak er van. Wat is echter de oorzaak dat zij weder leven krijgen? immers zij zijn vroeger op aarde gestorven, en toch komen de dooden, zooveel als er in \amas rijk gekomen zijn, weder in den vleesclie. „Och, broerlief Kunjarakarna, kerel! Gij zijt zeer onwetend, broertje! Dat gaat op de volgende wijze toe; luister goed. (jij moet dan weten; er zijn vijf dtrnans (zielen) in t lichaam 49): namelijk Atnian (ziel), Paratman (opperste ziel), Niratman (zielloos), Antaratman (inwendige ziel), Cetanatman (bewustheidsziel). Dat is het aantal der Atmans in 't lichaam. Het bewustzijn [cetand] is het wat de begeerte (0111 te leven) verwekt en de vier (overige) Atmans tot één maakt: dezen worden dan een samengesteld geheel, en dit neemt eene lichamelijke gestalte aan. De booze daden 111 een vroeger bestaan zijn het, die der ziel tot wegwijzer strekken en de oorzaak zijn dat zij naar Yama's rijk gaat. Doch de Hoogere Macht is het, die het lichaam ontwikkelt en die de Vijf Atmans maakt, namelijk: Atnian, Paratman, Niratman, Antaratman, Cetanatman. De „Atnian" is het gezicht; de „Niratman" het gehooide „Antaratman'" is de adem; de „Paratman het geluid; de „Cetanatman" is het bewustzijn; deze geeft eenheid aan 't geheel, zoodat een bezield persoon (eig. lichaam) ontstaat. Deze laatste krijgt denkbeelden en begeerten. Wie begeerten heeft, wordt onderworpen aan de aanlokselen der zinnelijke wereld 50). Hij weet echter niet liet geneesmiddel te zoeken. Daardoor raakt hij verbijsterd -. hij taalt zich te verrijken, te rooven, te knevelen, te beheksen, te vergiftigen, onschuldige menschen te dooden, te eten, te drinken. Het kwaad dat hij doet, 51), geschiedt onder den invloed van 't Cetana, want het bewustzijn vervolgt onverpoosd dag en nacht zijn loop. >Stertt nu de mensch, dan neemt hij zijne slechte handelingen mede naar Yama's rijk, waar hij gepijnigd wordt, geslagen met ijzeren knotsen, wegens zijne Duskrti van vroegei-, zijn slechte daden; deze worden ijzeren spiesen en ijzeren knotsen, die herinneren hem aan zijne slechte daden. Naarmate van hetgeen hij verricht en op zich geladen heeft, valt hem kwaad ten deel; voor zijne goede daden valt hem goed ten deel. Want beide is hem bereid : 't loon (zijner goede en) zijner slechte daden. Dit is het, wat hem den weg wijst waar hij heen moet. „Oppermacht noemt men de oppermacht van 't willen en de oppermacht van 't. niet-willen, want beide brengen tot stand dat men leeft. Het leven is onderworpen aan den dood; het geheugen (en: de bezinning) wordt verdrongen53) door vergeetachtigheid (en: onoplettendheid, verzuim), ijver is onderworpen aan afdwaling van den geest (verstrooidheid). Daarom, laat niet na ijverig te letten op uwe woorden en uw hart. Dns, broer Kunjarakarna, oefen zelfkastijding. W ees bestendig in uw zelfkastijding; laat uw denken geregeld zijn; laat uwe gedachten niet overal her- en derwaarts afdwalen. Dat heet zelfkastijding oefenen. Is het denken eenmaal geregeld, dan moet de geest verfijnd worden. Dit noemt men „verfijnen" (d. i. van de grove elementen zuiveren). (De geest) moet in 't lichaam verfijnd worden, hetgeen een middel is om de onreinheden te doen verdwijnen voor de toekomst, opdat men niet in de hel kome. Weg met alle zelfzucht! De ra/as (hartstocht) en tanias (verdonkering des geestes en vuile lust) worde gedood door ingetogenheid. Domme eigenwaan en verblinding worde gedood door bedachtzaamheid 55). Nu heb ik u genoeg ingelicht, broer Kunjarakarna. Doe uw best en bewijs nederige hulde aan den Heere Wairocana; verzoek hem dat de onreinheden die u aankleven te niet gedaan worden, en nis vrucht uwer kennis van de heilige Wet verdwijnen de smetstoffen in 't lichaam." Zoo sprak Bhatara Yamadhipati.— „Och. oudere broeder Yatnadhipati! De woorden die gij tot mijn onderricht gesproken hebt, zijn diep doorgedrongen tot in mijn beenderen (d. i. hebben een diepen indruk op mij gemaakt); ik begrijp ze volkomen. Nog iets wilde ik u vragen, oudere broeder Yamadhipati. Men zegt dat gij steeds menschen in 't helsche vuur laat koken. Er zijn toch niet altoos boozen bij u. Nu zie ik echter dat de helleketel opgezet, uitgeveegd en gereed gemaakt wordt. „Wat heeft dat te beduiden?" —- „Och, broer Kunjarakarna, dat is de wijze waarop ik kook. Zoodra zij in scharen 58) den ketel ingaan moet het uitgedoofde vuur aangestoken worden. Zij gaan de een vóór den ander in den ketel, omdat zij vroeger kwaad gedaan hebben; zij lieten zich niet door hun ouders vermanen en wilden niet nalaten door bezweringen anderen leed toe te voegen, in de wereld stoornis te brengen, hun medemenschen te mishandelen, oneerbiedig te wezen jegens ouderen (of hun ouders); niets werd door hen voor heilig gehouden. Daarom moeten zij in den ketel neergelaten worpen. Eigenlijk heb ik hen slechts te bewaken, op bevel van den Bhatara, die te gebieden heeft. Wat nu voorts den ketel betreft, de reden dat die opgezet, uitgeveegd en gereed gemaakt wordt, is dat zekere booze weldra in den ketel zal moeten afdalen, Zijne zonden zijn ontelbaar : honderd jaar lang zal hij in den ketel gekookt worden. Nadat hij in den ketel gekookt is, komen Yaksavogels, die 't aangezicht van Yaksa's hebben, om hem te grijpen en naar de Zwaardboomen mede te nemen en hem te stooten tegen de Zwaardboomen, welks doorns Wajras zijn, een vadem en een Roh lang, en zoo dik als een Pinangboom. Die Wajra s zijn vlij- • inend 60) scherp. De Yaksamukha's slepen er vuur bij, dat in lichterlaaie opvlamt onder hem. Zijn lichaam verschroeit: hij is niet dood en ook niet levend. Duizend jaar lang wordt hij zoo gefolterd. Hij zal nu weldra den ketel ingaan; daarom wordt de ketel gereed gemaakt." — „Och oudere broeder ^ amadhipati! uwe mededeeling is volkomen duidelijk; bij t liooren van uwe woorden voel ik mij in mijn hart pijnlijk aangedaan; weg is mijne begeerte om te leven, nu ik uwe woorden gehoord heb, oudere broeder Yamadhipati. Van waar is die booze afkomstig, oudere broeder.- ,,Och, broertje Kunjarakarna! die booze is afkomstig uit den hemel. Hebt gij nooit gehoord, Kunjarakarna, van zekeren machtigen Widyadhara, Indra's zoon, Purnawijaya genaamd ? Hij zal van lndra's liemel komen. Groot is zijne schuld, bijzonder groot zijn euvelmoed; hij is onbeschaamd, overmoedig, schaakt verboden vrouwen, straft onschuldige menschen, hoont de ouderen, beschimpt de ongelukkigen. Hij werd om zijne booze daden herhaaldelijk vermaand zich te beteren, doch hij werd meegesleept door zijne vroegere Du§krti, zijn vroeger wangedrag, hetwelk hem na zijn dood naar den helleketel zal voeren". — „Ach, wat zegt gij, oudere broeder Yamadhipati? Zal Purnawijaya den ketel ingaan?" — „Ja, broertje! want zijne schuld is zwaar." — „O wee! ach! ik ben verwonderd, oudere broeder Yamadhipati, dat Purnawijaya zoo gezondigd heett. Hoe is dat te verklaren? Immers, hij heeft zoo lang in den hemel gewoond en alle godheden zijn hem onderdanig; ook de Widyadharas en Widyadharis zijn hem onderdanig. Dat is de oorzaak dat ik nu zoo verbaasd ben. Ik was jaloersch, toen ik zag hoe hij in genoe- geus baadde, en nu moet hij weldra in den ketel afdalen! Daarover verwonder ik mij. Buitendien ben ik een broeder van hem in den (ïeloove. Daarom hen ik bedroefd om zijnentwil. Namo Bhatara, nainah Ciwaya! Hartelijk dank! Het is tijd dat ik bij den IIeere Wa irocana mijne eerbiedige opwachting ga maken; ik zou soms ook in den helleketel komen, indien ik den Heere geen hulde bewees. M oge uwe genegenheid te mij waart blijvend zijn, oudere broeder Yamadhipati, en moogt gij mij een leermeester zijn in t goede. En nog iets anders zou ik u willen vragen. Wanneer zoo' n booze verzoekt wedergeboren te worden, wordt hem dat dan toegestaan, oudere broeder Yamadhipati?' —„Och, broertje Kunjarakarna, kerel! .la, dan laten wij toe dat hij op aarde wedergeboren worde, doch eerst wanneer hij de vijf toestanden (of: soorten) van wereldsch lijden ondervonden heeft; dan wordt hij op aarde wedergeboren: namelijk de huid, het vleesch, het bloed, al de lichaamsgewrichten; die worden door ons fijngekerfd, en vermengd met bloemen naar de aarde gestrooid. Hieruit komt walgelijk gedierte voort, als daar zijn: kleine slangen, pieren, fetëh, bloedzuigers, iris-pofa, rupsen, alles waarvoor men in de wereld afschuw heeft. Duizend jaar blijft hij in dien staat. Dan sterft hij en wordt opnieuw geboren. als mier, drekkever, kukudikan, tor, bij, kubrëm, kale rups, mier en stinkkever. In dezen staat blijft hij honderd jaar. Dan wordt hij opnieuw geboren, als sprinkhaan, vutany walahan, veenmol, ucit, kreelt, boomslak, waterslak, alles (van dit soort) wat eetbaar is; als zoodanig komt hij in wezen. In dezen toestand blijft hij duizend jaar. Dan wordt hij opnieuw geboren, als vogel, hoen, gans, eend, allerlei tweevoeters. In dezen toestand blijft hij honderd jaar. Dan wordt hij geboren als viervoeter: civetkat, miereneter, eekhoorn, roode eekhoorn (ja/arang), muis, stekelvarken, dwerghert, reebok, wild zwijn, bunsing, allerlei viervoeters. In dezen staat blijft hij honderd jaar. Dan wordt hem vergund als mensch herboren te worden, maar een gebrekkig mensch, als daar zijn: een gebochelde, een blinde, een doove, een hardhoorige (of: melaatsche?), —, een stomme, een dwerg, een krankzinnige, een waterzuchtige, iemand niet een waterbreuk, een eenoogige, iemand niet een staar op zijn oog, —, een die aan oogziekte lijdt, —, iemand met gescheurd ooi1, met gescheurde lip, met horrelvoet, allerlei gebrekkige menschen op aarde. Dat zijn kenteekenen dat hij uit Yama's rijk komt, en al dien tijd lang ondervindt hij leed. Dan wordt hij opnieuw geboren, van nature gezond van lijf, als -, —, een vuilnisman (?), een doodenwachter, een bedelaar (?), een kween, een impotente, een luiija, een ongelukkige, een epilepticus, een idioot, een wiens spraakvermogen belemmerd is, een die geen reuk heett, een die een gebrek aan 't spraakorgaan heeft 62), iemand die ongeneeslijk is. Dat zijn de kenteekenen dat iemand uit Yama's rijk komt. Dit is het wat ik u te zeggen heb, broertje Kunjarakarna! Keer nu terug en maak uwe eerbiedige opwachting bij den Heere Wairocana. Verzoek hem, dat hij u in de heilige Wet onderrichte opdat de smetstoffen in uw lichaan verdwijnen. Geef u volijverig moeite als mensch herboren te worden; span u in, naarstig en onwankelbaar, en tracht uw plaats (in de rij der wezens) te verbeteren." — „Och, oudere broeder Yamadhipati! gij zijt bijzonder liefderijk voor mij. Tot nog toe dacht ik, dat het niet waar was wat de Ouden zeggen: de vrucht van de Temu (zekere vrucht) gelijkt op een jaditf); de vrucht van de tamarinde gelijkt op een snoeimes. Wie kwaad doet, kwaad ontmoet (tëviu); wie goed doet, goed ontmoet. Zoo gaat het met den mensch die de lessen der Ouden niet opvolgt. Wat Purnawijaya betreft, ik ben overtuigd dat hij met zonden beladen is, dat hij spoedig zal sterven. Hij zal leed ondervinden; hij zal melaatsch(?) worden en men zal niet kunnen begrijpen wat hij zegt. Ik zal uwen raad volgen en betuig u onderdanig dank, oudere broeder Yamadhipati! want gi j hebt mij in 't goede onderricht en de heilige Wet mij duidelijk gemaakt."' — „Zoo zij het, broer Kunjarakarna!" — Nu betuigde Kunjarakarna zijne onderdanigheid, bewees aan Yaina eer, maakte eene eerbiedige buiging en vroeg verlof om heen te gaan. „Och, oudere broeder Yamadhipati! waar is de weg naar den hemel? wijs mij het pad. — „Och, broer Kunjarakarna, gindsche weg, die naar t Noordoosten gaat, volg dien." — „Welaan, oudere broeder Yamadhipati! ik vraag verlol om heen te gaan." Het weid hem toegestaan, niet geweigerd. Fluks! voort! Kunjarakarna toog op weg. Hij drong door tot Indra's hemel, van zins om de verblijfplaats van Purnawijaya te bereiken. Zonder onderweg te dralen, kwam hij aan de verblijfplaats van Purnawijaya, te middernacht. Dadelijk verzocht hij dat hem opengedaan zou worden en zoo klopte hij op de deur: klop, bons, bons. „Kilieve, broer Purnawijaya! ik verzoek u eens even de poort open te doen." — „Purnawijaya lag op dat pas gerust te slapen met zijne welbeminde. Kusuinagandhawati hoorde het en gaf terstond ten antwoord: „Wie e4) is het, die daar verzoekt dat de deur geopend worde, te middernacht?' — „Och, jongere zuster, ik hier ben het, zusje! mijn naam is Kunjarakarna. Zeg Purnawijaya dat hij opsta." — „Och, oudere broeder Purnawijaya, sta op! Kunjarakarna is gekomen."— „Ei, ei, wien zegt gij, moedertje? ik sliep juist zoo gerust. Kunjarakarna? O zoo, moedertje; laat hem Verhand. Kon. Akad. v. Wetenscli. (Afd. Letterk.) N. R. Dl. 111. Nü. 3. dan even binnen." Kusuraagandhawatï gehoorzaamde en ging. Fluks, in een wip kwam zij hij de poort en opende die. Plots een gekraak, en Kunjarakarna kwam binnen in 't verblijf van Purnawijaya. „Och, oudere broeder Kunjarakarna, laat mij u verwelkomen; wat ben ik blij dat gij gekomen zijt. Blijf wat toeven, oudere broeder Kunjarakarna. Het is iets zeldzaams dat gij hier komt." — „Och, broertje Purnawijaya, mij werd door Bhatara Wairocana bevolen naar Yama's rijk te gaan. Toen ik daar gekomen was, zag ik al de boozen. Er was een ketel die uitgeveegd en gereed gemaakt werd door Yama, en dat werd gedaan omdat, zooals hij zeide, gij in dien ketel gekookt zoudt worden 65). Over een week, zei hij, zoudt gij den ketel ingaan. Duizend jaar lang, zei hij, zoudt gij in den ketel gekookt worden. Na in den ketel gekookt te zijn, zoudt gij tegen de Zwaardboomen gestooten en daarenboven door de dienaren van Yama gepijnigd worden; gij zoudt opgehangen en onder u een vuur gestookt worden. Dat zou duizend jaar duren. Gij zoudt vervolgd worden door 't vuur Yaksaniukha, vuur met een Reuzenhoofd, dat u zal verzengen. Daarop zullen u, zeide hij, de honden Yaksaniukha, honden met een Reuzenhoofd, bijten; die behooren tot het heir van Yamadhipati. Dat was wat Yamadhipati mij mededeelde; nu wilde ik u zulks meedeelen, Purnawijaya. Tk vraag verlof om heen te gaan om mij te begeven naar mijn Heer en gebieder." Mèt stond Kunjarakarna op. Daar omvatte Purnawijaya de voeten van Kunjarakarna, terwijl hij weende en smeekte dat hij medelijden met hem zou hebben, zeggende: ,,Och, oudere broeder Kunjarakarna, doe mij leven, help mij in den nood, maak dat ik uit Yama's rijk gered worde. Ontelbaar is het aantal der zonden waarvoor ik boeten moet, oudere broeder Kunjarakarna!" — Zoo weeklaagde Purnawijaya. — „Och, broer Purnawijaya, kerel! Wat zou ik soms67) voor u kunnen doen, kerel? Ik ken niet het middel om de smetten des lichaams te vernietigen. Wat baat het, dat gij op mij uwe blikken vestigt? Wanneer ik het middel om de smetstoffen des lichaams te vernietigen zal kennen, verdwijnt tevens mijn tegenwoordige Yaksagedaante. Maar ik zal 11 een raad geven: ik zal u geleiden in de tegenwoordigheid van den lieere Wairocana, om uwe eerbiedige opwachting bij hem te maken en hem te bidden dat hij n genadig zij, zoodat het kwaad uit uw lichaam verdwijnen moge. Komaan, maak u gereed, broerlief." -— „Och, broeder, ik wenschte afscheid te nemen van uw jongere zuster (d.i. mijn vrouw), broeder Kunjarakarna." — „Goed, broer Purnawijaya." — Purnawijaya nam dan afscheid van Kusumagandhawati. „Och, mijn jongere zuster (d.i. vrouwlief) Kusumagandhawati, moedertje, blijf gij hier, zusje, moedertje, ik wil naar Bodhicitta gaan om Bhatara Wairocana mijne eerbiedige opwachting te maken, met mijn ouderen broeder Kunjarakarna. Fluks! voort! Purnawijaya toog op weg met Kunjarakarna. Zonder onder weg te dralen kwamen zij te Bodhicitta, het heilig verblijf van Bhatara Wairocana. Deze was op dat pas gezeten op den juweelen lotustroon, waar hij de Wet predikte 68). Toen zeide Kunjarakarna tot Purnawijaya: „Och, broer Purnawijaya! gij moet niet tegelijk met mij bij den Heere uwe eerbiedige opwachting maken. Zoo straks zult gij den Heere nederig hulde bieden, en wel, wanneer ik mijne vereering zal volbracht hebben, want anders is liet te vreezen dat liij u niet zal vertrouwen. Nadat ik echter mijne vereering volbracht heb, zult gij het op uwe beurt doen. Anders is het te vreezen dat de Heere kwaad op u zal worden. Handel nu vooral niet in strijd met wat ik u zeg. Omvat zoo straks met ijver de voeten des Heeren. Welaan, ga nu eerst naar een plek waar gij u schuil houdt." — „Och, broeder! wat heb ik te zeggen!' Fluks! weg! Purnawijaya verwijderde zich en bleef op eenigen afstand. Aanstonds ging Kunjarakarna den Heere vereeren; hij maakte eene nederige buiging en zeide daarop: „O lieer en gebieder! ik buig mij diep voor u neder. Ik, uw zoon, ben van Yama's rijk terug, Meester. Daar heb ik uitermate veel boozen aanschouwd: weg is mijn verlangen om te leven, ook al werd ik als inensch herboren. En Yainadhipati heeft mij behoorlijk ingelicht. Moge uwe liefderijke gezindheid te mij waart, o Heer, blijvend wezen, onderricht mij hoe de smetstoften die mij aankleven uit mijn lichaam kunnen verdreven worden, Meester! Ken lichaam te dragen heeft zijne bezwaren. Duidelijk ten bewijze daarvan strekt Purnawijaya; gerust smaakte hij (alle) genoegens H9); niettemin zal hij na gestorven te zijn tot den helleketel vervallen. Ten bewijze dat hij smart zal ondervinden, strekt dat hij weldra aan melaatschheid (? of spraakbelenimering?) zal lijden. Honderd jaar lang wordt hij inden ketel gekookt. Zoo zeide Yamadhipati. Dit is de reden waarom ik nu mijne eerbiedige opwachting maak, Meester: ik wenschte van u te vernemen, hoe zulks kan verholpen worden, en ook hoe 't zondige uit mijn lichaam kan verdreven worden, Meester". —„Och, mijn zoon Kunjarakarna, kerel! Het is uitstekend goed bedacht ll) dat gij mij vragen doet over de heilige Wet. Gij vraagt wat de oorsprong is van een menschelijk wezen. Luister goed. Waar kwaamt gij vandaan, indertijd toen gij in uw vader zooiets als schuim waart en toen uwe moeder nog een meisje was? Waar waart gij? waar bestondt 72) gij? In 't Niet, nietwaar? Immers, gij 3* bestondt in 't mannelijk lid; gij waart toen uiterlijk gelijk aan gesmolten tin; kama, (sperma des mans) was uw naam in uw vader, ratih (sperma der vrouw) was uw naam in uwe moeder. Uw vader paarde zich met uwe moeder. Toen was uw naam „Vereeniging". Uw vader ging in tot uwe moeder, en gij kwaamt voort uit het mannelijk lid. Gij kwaamt te rusten in de Mahapadma, de bergplaats 73) van uwe moeder. Toen was uw naam „Si Rena 74)". Drie maanden lang waart gij in den moederbuik; toen was uw naam: Si Lalaca '5) en hadt gij het voorkomen van een onvoldragen ei 76). Zeven dagen bleeft gij in dien toestand. Alsdan kwamen de 5 elementen, achtereenvolgens: aarde, water, vuur (licht), wind (lucht), aether. leder afzonderlijk (brengen zij voort): de aether vormt het hoofd; de aarde vormt het lijf; het water vormt het bloed; de wind vormt den adem; het vuur (licht) vormt het gezicht. Gezamenlijk dragen ze bij tot het leven. Wat de aarde bijdraagt is het bewustzijn (geest), dat zich openbaart in Begeerte (om te leven), waardoor het lichaam wordt(P) De bijdrage van 't water is de Niratman; de bijdrage van 't vuur is de Paratman; de bijdrage van den wind is de Antaratman; de bijdrage van den Aether de Ule (zuiver abstracte) Atman. Daarom zijn de Atmans in 't lichaam vijf in aantal. Nu ieder afzonderlijk (behandeld): wat men Atman noemt, is het bewustzijn; wat men Cetanatman noemt, is het gezicht; wat men Paratman noemt, is het gehoor; wat men Antaratman noemt, is de adem; wat men Niratman noemt, is het geluid. De 5 Atmans brengen de begeerte voort, die een lichaam, een cartra aanneemt in den moederbuik. Daarom heet het lichaam qarira, want met hun vijven zijn ze de carira der 5 elementen 77). Gij werdt ouder, volle tien maanden, het tijdsbestek gedurende hetwelk gij in den moederbuik bleeft. Gij werdt begiftigd met handen en voeten, bewoogt u en ademdet. Toen was uw naam N. N. Gij' wildet toen uitkomen, toen noemde men u „Si Gagat'' (doorbreker). Daarop kwaamt gij eventjes met. het hoofd te voorschijn uit de opening uwer moeder. Toen heettet gij „de Lotus, de glansrijke". Gij kwaamt uit, nat van 't bloed79) der barende, op den grond. Uw naam was toen Si Pulang (de met bloed bemorste) 80). Toen werd over u uitgesproken een zegenspreuk; de Goddelijke Hhuwanakosa (Aardbol) was de naam der spreuk. Nadat gij gewasschen en verzorgd waart, heete uw spreuk „de goddelijke Olie". Nadat gij met welriekende zalf bestreken en ingewreven waart, was de naam van uw spreuk „Sari Kuning" (gele Nagasari). Daarop werdt gij door uwe moeder gezoogd en tot dank verplicht jegens haar voor de moedermelk. Uw vader en moeder deden vrome geloften voor uw welzijn. Drievoudig is de schuld die gij aan uw vader en moeder te betalen hebt. Gij kwaamt zoover, dat men u eten in den mond kon steken en u wasschen; gij waart in staat uw vader te kennen. Toen noemde men u „Si Tutur Menget" (herinneringen geheugenliebber) en uw spreuk „\\aju Kuning' (geelrok). Gij waart in staat te ioopen; uw naam was „Si Adikumara (eerste knaap) 81); de naam van uw spreuk „Sangraha". Gij werdt beschenen door zon en maan, dagen en nachten gingen over u heen; gij erkendet vader en moeder. Daarop kwamen neiging en afkeer 82), geveinsdheid, verblinding, nijd, ijverzucht, trots, afgunst, inbeelding, toorn, gebrek aan ontzag 83) voor ouderen. Tien is het aantal der dam mala (tien onreinheden) in 't lichaam; namelijk: verrotting, vuilnis, —, ingewand(P), drek, —, —, —, —, buikwater. Zooveel onreinheden zijn er in 't lichaam. Voorts werd Bhatara — 8S) de oppergod voor u, mijn zoon. Gij werdt ouder, men liet u trouwen. Toen noemde men u „Si Sangata" (de samengekomene) en de naam van uw spreuk was „de Huisorde' 86). Gij kwaamt door vrouw en kind in verlegenheid, hetgeen maakte dat gij u begont te misdragen: te knevelen en andermans goed toe te eigenen, te rooven en te kapen. Dat zijn wat men noemt kwade praktijken. Dat is oorzaak dat de menschen die gij onlangs in Yama's rijk aanschouwd hebt, schuld op zich laadden; zij die handelingen van geveinsdheid en verblinding bedreven; daarom werden zij in den helleketel gekookt. Zij worden echter later wedergeboren en komen in wezen als iets afschuwelijks, allerlei gedierte waarvoor men op aarde afschuw gevoelt; als zoodanig worden de menschen die slecht handelen geboren. Om kort te gaan, mijn zoon! wees gij niet zoo gezind. Wacht u er voor, oneerbiedig te wezen jegens uw ouders en de geestelijken. W ees niet nijdig, niet afgunstig op uwe medeschepselen. Richt uw streven niet op allerlei kwaad 87), maar op wat behoorlijk is, op minzame woorden, een vriendelijk gelaat, een rein gemoed. Dat is het wat opwaarts voert ten hemel, mijn zoon: het is het mysterie der Wet dat ik u openbaar, mijn zoon! Zoo zij het! Mogen uwe zondige neigingen verdwijnen. Zoo sprak de Heere \\ airocana, Kunjarakarna inwijdende in de Wet. Kunjarakarna boog zich diep als teeken van eerbied. ,,0, Heer en gebieder! ik buig mij eerbiedig. Hoe zullen de zondige neigingen met zekerheid vernietigd kunnen worden, Meester? Ontferm u dus mijner88) en onderricht mij in de heilige Wet, opdat de onreinheden uit mijn lichaam verdwijnen. Heb medelijden met uw zoon, Meester!" — „Ja, mijn zoon Kunjarakarna. De smetten des lichaams moeten verwijderd worden als iets dat verbannen wordt, vertrapt, vertreden, onderdrukt. üen rein gemoed is slechts ware kennis, dat tot afwassching dient; het is een zuiver en rein 89) bad. Wat louter heet, is niet het water 90) van de kruik, maar een rein gemoed alleen. Dit is hetzelfde als wat men Bhatara Widhi (de Albestierder) noemt. Want Hij bestiert de ware kennis, en daarom heet hij de soevereine kennis. Want de Bhatara beheerscht uw lichaam, hetgeen aldus wordt uitgedrukt: „gij zijt ik; ik ben gij." Nauw Bhatara! namah (Jiwd./a! De zondige neigingen zijn uit uw lichaam verdwenen, mijn zoon, dewijl gij Bhatara vereert, en Bhatara is degeen die vereert; Bhatara is het wrijfsel, is het smeersel, is het bad, is de olie. Hoe zouden dan de smetstoffen niet verdwijnen? Kom, nader; ik wil u vasthouden, de in waarheid oppermachtige." Onmiddellijk kwam Kunjarakarna nader en bracht eerbiedig hulde. Fluks werd hij dooi- den Heer vastgehouden. Zoo wordt de hechte band geknoopt waarmee de Yogicwa.ra (den neophyt) bemachtigt 92). De verschillende vormen van gelofte (z. v. a. geloofsbelijdenis) zijn als volgt: „Wij zijn Bauddha's", zeggen de Buddhisten, „want de Heere Buddha is onze opperste godheid; wij zijn niet identisch met de Ciwaieten, want voor hen is de Heere Oiwa de opperste godheid.'" Immers die (twee) secten zijn het onderling niet eens 93). Dit maakt dat er onder de monniken op aarde geen Mukta's (verlosten) zijn, dewijl zij voor twee houden wat één is94); wie de beteekenis hiervan niet begrijpt, is een haarklover 95). De 5 Ku^ika's zijn eene ontwikkeling (d . i. verschijningsvorm) van de Sugata's 96), zeggen de Ciwaieten. Kucika is één met Aksobhva; Garga is één met Ratnasambhawa; Maitri is één met Amitabha ; Kurusva is één met Amoghasiddhi; Patanjala is één met Wairocana. Welnu, mijn zoon! dezen zijn allen één. Wij zijn Qiwa; wij zijn Buddha. Wij vertrouwen, mijn zoon, dat gij nu volkomen ingewijd zijt. Noorwaar zeg ik u: uwe bede is vervuld, mijn zoon!" - - Zoo sprak de Heere Wairocana, Kunjarakarna inwijdende. Tengevolge van de handoplegging des Heeren lette Kunjarakarna zorgvuldig op en luisterde hij aandachtig. Dientengevolge verdween 't aangeboren gebrek (klega) van Kunjarakarna en zijne Yaksagedaante. De Heere dompelde nu 't lichaam van Kunjarakarna in 't gewijde water Païijitamala 97), zoodat het straalde. Dientenvolge ontvlamde het lichaam van Kunjarakarna. Eensklaps! plots! fluks! roef97) voort! weg! Verdwenen was de Yaksagedaante en hij werd geinetamorphoseerd in een godheid. De vreugde van zijn gemoed steeg ten top. Daarop boog hij zich diep als teeken van eerbied en bracht lof en dank, en likte de voeten des Heeren Wairocana. Nadat hij lof en dank geuit had, verzocht hij verlof om heen te gaan. ,,0 Heer en gebieder! ik groet 11 eerbiedig en neem verlof', Heere! Ik ga wederom zelfkastijding verrichten, Meester, om uwe lessen te verwezenlijken." — „Ja, goed, mijn zoon Kunjarakarna. Moogt gij, mijn kind, in de kluizenarij een Siddha (volkomen Wijze en gelukzalige) worden! Aanstonds groette Kunjarakarna eerbiedig en toog op weg. Fluks! weg! Hij kwam bij Purnawijaya. Kunjarakarna zeide tot Purnawijaya: ,,Och, broer Purnawijaya, ik ben in de Wet ingewijd geworden door Bhatara Wairocana; mijne smetstoffen zijn geheel uit mijn lichaam verdwenen, alsook mijn \aksagedaante. Maak uwe eerbiedige opwachting bij den Heere V\ airocana en vereer hem, broerlief; want het is te vreezen dat hij anders op u vertoornd ") zal wezen". (Toen ging Purnawijaya naar Wairocana, groette eerbiedig en sprak): „Heer en gebieder! Hier is de discus Sudar ïL aan firn» 7) Gauna is een schrijffout voor gane = hganya, denkelijk, naar het schijnt, waarschijnlijk, zeker wel, soms. 68) Wakya mwajar (d. i. mojar) is een tautologische uitdrukking. 70). De bedoeling, die slecht uitgedrukt is. schijnt deze te zijn : ten bewijze dat Purnawijaya de helsche pijnen zal verduren, zal strekken de ziekte wudug, waaraan hij aanstonds zal {manke) lijden. Doch dit strookt niet met hetgeen later verteld wordt. 71). Wuwus schijnt hier den zin van 't Skr. wicdra te hebben. Zoo wuwus en wicdra als synoniem beschouwd werden, is het zeer verklaarbaar dat wicdra ook de beteekenis van „spreken aannam, ofschoon het die beteekenis in 't Skr. niet heeft. Trouwens ook wij gebruiken „redeneeren' in den zin van „spreken, praten . Men vergelijke voorts Niasch huhuö, dat vormelijk = Oudjav. wuwusën is en zoowel „gesprek" als „raad" beteekent; fahuhuö is „spreken' . 72) Wat ka voor pahadëgan te beteekenen heeft, begrijp ik niet. Mogelijk is het een schrijffout ontstaan door 't voorafgaande kaianan. 73) Makdpadma is „groote waterroos" en o. a. ook „zekere groote schat". I Iet kan zijn dat zich uit deze laatste beteekenis ontwikkeld heeft die van „schatkamer". De voorstelling van den moederschoot, kaksi, als juweelkistje komt in Buddhistische geschriften meermalen voor; o. a. Mahavastu I, 213; II, 16, waar het heet dat de Bodhisatwa in de kufai van Maya rust als een beryljuweel in een kristallen rond kistje; vgl. Lalita-Wistara 76. 74) D. i. Moeder. Hieruit schijnt men te moeten afleiden, dat de foetus in 't eerste tijdperk als nog één met de moeder beschouwd wordt. 75) De beteekenis hiervan is mij niet bekend. 76) L. hantlu; kubit = kuhet. 77) Het is moeielijk te zeggen wat met deze gallimathias bedoeld is. 78) Eigenlijk „spleet", want gaga, slechte spelling voor gaitgang is Jav. goiigang, Dayaksch gaganggang. 79) Vgl. Jav. kopah-kopah. 80) Pula, onvolkomen spelling voor palang. 81) De tekst is blijkbaar in de war; ik lees: sy Adikumara iiaranta, sang hyang Sangra/ia narany ajinta. 82) Dwasa, d. i. dosa, is hier niet Skr. dom, maar Pali en Prakrit dosa, Skr. dwesa. 83) Manayanaya is, naar ik veronderstel, een bijvorm van of fout voor maniyaniya. 84) De meeste benamingen van onreine stoffen in t lichaam zijn hopeloos bedorven; kotaka en kutaka heb ik gissenderwijs genomen als Skr. kotha en kost/ia, gwataka als guthaka. Candaka misschien voor Skr. syanda, rheumatische stof. 85) Het in den tekst staande kita is onzin. 86) Banawawyuha is niets; gissenderwijs lees ik Bhawanawyüha. 87) llusa-rusi voor runsang-runsing. 88) L. ndan, en iets verder kasiiana. 89) L ahning, aliwa (d. i. a/ió). Het grondwoord lio beantwoordt aan 't Bisava hao, waarvan laoan, zuiveren; laolao, zich verfrisschen. 90) L. ivari. 91) Dit lijkt op Wedanta; vgl. Verhandeling hiervoor blz. 17. De kleca's zijn, naar de opvatting die op deze plaats doorstraalt, de den mensch aangeboren hindernissen om tot de hoogste waarheid door te dringen. 92) Of hier onder Yogi?wara uitsluitend Wairocana verstaan moet worden, is niet duidelijk; vgl. Verh. blz. 17. De zinsnede van ndali ya iki enz. tot aan wkas i taiian ira maakt den indruk van ingeschoven te zijn. 93) Ij. padudioan tika. 94) D. i. het zijn dualisten, en niet, zooals de Wedantins, monisten; alleen deze laatsten kunnen in waarheid muleta heeten. 95) Voor wlu, dat hier geen zin geeft, lees ik wulu. 96) Zóó is te lezen. Onder de Sngata's zijn hier verstaan de 5 Jina's of Dhyani-Buddha's, welke met de 5 Kufika's, al. de 5 Indra's vereenzelvigd worden. Van Patanjala heet het ook in Sutasoma fol. 44, a, dat hij de opperste is onder de 5 voorname Ksi's: lyang Patanjala raJcwa ring prawara rë-v/ anupama. 97) Dinëlëpwa staat voor dinëlëp pwa. Dëlëp is het Sund. tölöp. Verzachting van tenuis tot media komt in onzen tekst ook voor bij duliun voor tuliun-, in andap\ voor tap; in panji voor pand. Hetzelfde verschijnsel doet zich, gelijk men weet, ook in't Javaansch voor; bijv. durung voor Omljav. turung; bagupon voor pagupon; hagelen voor pagëlen, e. a. -— Pahjitamala is blijkbaar eene afleiding niet prefix pang van een Skr. jitamala, de onreinheid overwonnen hebbende. 98) L. syuk, gelijk fol. 42, a te recht geschreven staat. Vgl. Sund. suk-sëk, sög en Jav. sëlc; iris als klanknabootsing is een bijvorm van nös, hetwelk voorkomt Bhoma-K. blz. 1SG: nös gëdëbud tibd cënël. ") L. prakwapalta, wanspelling voor pralopaha. In 't onmiddellijk volgende zijn door den afschrijver klaarblijkelijk eenige volzinnen overgeslagen. Ter wille van den samenhang heb ik tusschen twee haakjes aangevuld wat er in hoofdzaak moet gestaan hebben. 10°) Ranak te schrappen. 101) Deze vertaling is niet meer dan een gissing. Sund. tarum = gëlut past niet. 102) L. amëkul. i°3) yoor kalina vergelijk Ibanag kalina, vijand, ongeloovige. Te oordeelen naar de uitdrukking in den tekst schijnt het woord in 't Oudjav. „barbaar" beteekend te hebben. 1(M) De herstelling van den zeer gehavenden tekst is onzeker. De lezing sudanti was, blijkens de volgende verklaring die van den opsteller der legende en is geen font van den afschrijver. Toch is het nauwelijks twijfelachtig dat de dichter van 't Skr. vers, welks herkomst onbekend is, geschreven heeft suddntah, degene die zijn zinnen goed in bedwang heeft. 105) L. pracasta. 106) L. dki. Verkeerdelijk worden hier 6 ondeugden opgesomd. Deze lijst van Bhüta's is een variant van de lijst der 5 Klega's in den Yoga en in sommige Pali-geschriften, waar ze heeten: lob lui, moha, dosa (/Skr. dwesa), mana, uddltacca-, de 5 citta-kilesa s worden ook genoemd niwaranas, hindernissen; zie Childers i. v. kileso. Hoewel het aantal in den tekst 5 behoorde te wezen in overeenstemming met de 5 Bhüta's, komt een lijst van 6 gebreken ook elders voor: in Abhidharmakoga-pastra zijn liet: molm, pramada, kausldya, aqrdddhya, stydna en auddkatya; zie Fujishima, Le Bouddhisme japonais, p. 7. De 10 Klega's der Zuidelijke Buddhisten zijn: lobha, dosa, viola, mana, dittld, vicikicchd, tlma, uddhacca, ahirikd en anottappa-, zie o. a. Dhamma-Sangani 1548; bij de Noordelijken rdtja, dweqa, mo/ia, krodha, lobha, khila, wydpdda, trsyd en mdtsarya; zie o. a. Lalita-Wistara 59, 1(J; 248, 10; 349,5. Hiermede te vergelijken is de lijst van 10 Upakle?a's volgens Abhidharmakofa-gastra, n.1. krodha, mrakm, mdtsarya, trxyd, pradd<;a fis Pa li paldsa), m/nmsd, upanaha, maya, cdtlnja en mada. Het Oudjav. dëmba, uit Skr. dambhd, heeft meer dan ééne opvatting; in den tekst scliijnt het te beantwoorden aan mraksa, geveinsdheid, huichelarij, schijnheiligheid. 107) D. i. de hoogere Rede, vrijgemaakt van en onbezoedeld door de zinnelijke wereld. 108) L. tattwajhdna en straks daarna anindita. 109) De volgende zinsnede is in de vertaling uitgelaten, daar kunci geen zin oplevert. n0) Voor kleca nikany zal wel te 1. zijn sang. 1U) De tekst is niet in den haak, al is de bedoeling duidelijk. Wellicht 1. 'patang nikan aturu. 112) Voor nireku zal wel te 1. zijn — nta rebu. 113) Wat het verknoeide woord drywadana beteekenen moet, is mij ten eenen male duister. 114) L. adwa. 115) L. paranya. 116) De gewone beteekenis van tan wring daya is ,,radeloos". Doch hier houd ik het voor tanwring (= tanwruhing) dayd, geen medelijden kennende, onbarmhartig. 117) L. tomara. 118) Duidelijkheidshalve gebruik ik het mannelijk vnw., hoewel „ziel" in onze taal vrouwelijk is. Feitelijk toch is het Pürnawijaya, die gepijnigd wordt. 119) Vertaald alsof er stond syuh rëmpuk, zooals iets verder voorkomt. 120) L. voor tanya tanpa0 en zoo ook meermalen in de volgende regels. 12J) L. mankin sariranya. 122) De vertaling van 't gedrochtelijke sumba/agna berust op de gissing, dat dit een verhaspeld fublalaksana is, of in Prakritvorm sublialakkhana. Vgl. salaksana, hersteld, gezond, AW. 273. 123) L. kumkuma. — De lezer zal zelf wel opmerken dat de beschrijving van de metamorfose niet in allen deele overeenkomt met hetgeen iets vroeger te lezen staat. 124) Païiji is hier een andere uitspraak, zoo niet een font voor panci. 12°) Dtihun voor tuhun, hier in den zin van nhing. 126) Met kapï, dat o. a. als synoniem met yadin, wanneer, opgegeven wordt (zie K. 1?. Wdb. i. v.) is verwant het Jav. dungkap, dat o. a. in de Lakon Bramana-Bramani voorkomt in den zin van ,,na een poos". Andungkap is „bereikende": andungkap triwulan, Lakon; vgl. Adji Sa-ka 92; hiervoor zou men volgens ons spraakgebruik „over drie maanden" zeggen. Overdrachtelijk beteekent het ook „begrijpen" of, zooals wij ook wel zeggen: er bij kunnen; bijv. parem ta j ar wanning sabda? kawula dereng dungkap, Pamar Wulan (v. Dorp) 510. Oudjav. kaduhkapa, zal bereikt worden; bijv. kaduhkapa ikang Varame^icara-Qiwa-pada, Tantu; vgl. 't artikel (zeer onvolledig) in K. B. Wdb. Het Nieuwjav. is precies hetzelfde als Sund. dongkap, nl. bij iets gekomen, bereikt hebbende, gekomen aan; bijv. dungkap sapinggirring kali, dipunsahut ing rastksa, Lakon Wahana 358. De beteekenis „bij iets komen" gaat licht over in die van „dichtbij iets komen", maar dit is eene secundaire opvatting. Wanneer in 't Jav. Wdb. dungkap in zgn. Kawi wordt opgegeven als synoniem met wëtara, dan is dit laatste op zich zelf niet onjuist, maar de vertolking hiervan met „ongeveer" verkeerd; wHara is hier antara. 12') In de uitdrukking yan apa tika, en iets verder yan apa ika, is yan apa, naar het mij voorkomt, slechts een versterkt apa; zeker is het althans dat het met yan synonieme an zoo ter versterking dient; bijv. mahkana, is „zoo", dochanmankana „zóó"; vgl. Sund naha. Waar de geheele uitdrukking als tusschenzin den samenhang van bijzin en hoofdzin, zooals hier, verbreekt, schijnt ze te dienen om den stijl levendigheid bij te zetten. Men zou dus kunnen vertalen: „ik zou zeker wel langer de vijf toestanden van wereldsch lijden ondervonden hebben — hoe zou dat niet —, indien de lleere ' enz. Niet volkomen zeker zijnde van 't spraakgebruik heb ik den tusschenzin onvertaald gelaten. 128) L. ahanugraliavi. Mogelijk ware ook sire ko, in welk geval anugraha gevormd is met prefix a van nugraha. 129) Lalah hier = al ah, hetwelk door de Balineezen volkomen juist o. a. niet daliat omschreven wordt en nooit „steeds" beteekent, zooals K. B. db. opgeeft; wel komt alah passim voor in den zin van „dewijl, uithoofde van", hetgeen K. B. Wdb. niet opgeeft. 13°) Xrti, waarvan krtya conjunctief en futurum is, wordt meermalen verward met kirti, waartoe zoowel de gelijkenis in vorm als in beteekenis aanleiding geeft. Kirti is in 't Oudjav. niet enkel „monumentaal werk", maar ook „bouwwerk' en zelts „werk in 't algemeen, en daar kirti, roem, synoniem is van Skr. yagas, heeft Oudjav. yaca, Nieuwjav. yasa de beteekenis aangenomen van „werk . Met Skr. yasa, dydsa heeft Jav. yasa, dat in ettelijke Indonesische talen is overgenomen, niets te maken. Vgl. K. 15. A\ db. i. v. kirtti. Opmerking verdient dat van 't Skr. kirti ook als beteekenis wordt opgegeven prdsdda, tempel, paleis, en hierbij sluit zieh de beteekenis van Oudjav. kirtti aan. 131) De rol die Kalaratri, de doodsnacht, en de nacht des wereldondergangs, hier vervullen moet, kan ik niet verklaren. 132) Dadi hganya komt overeen met dadi gane fol. 44, b. 133) Bonjing, al. bonji of bojing, is een instrument waarvan meermalen melding gemaakt wordt; o. a. Sntasoma fol. 61, a: gënding bonjing aneka. Vgl. K. 15. Wdb. onder tabëZ. — Burancal is mij van elders onbekend. i:i4) L. matanya ta. 135) Er moet iets dergelijks uitgevallen zijn als een paar regels verder staat: liana ta ya wwang irika. 136) L. papdpunya. 137) L. tan erang. 138) L. Sudharmma en schrap ka. 139) L. manungsi, en straks daarna pdmbëkanya. 140) Eigenlijk: terngkeeren (huiswaarts gaan) naar Indra's hemel, Mulih is een zeer gewone uitdrukking voor verscheiden, weggaan naar de andere wereld (hetzij hemel, of hel); bijv. Bhoma-K. 195: iki sopandnta mulileng Yamaloka; ook nog N.jav. mulih ing Hariloka, Damar YVulan (v. Dorp), 75. Mulih, umulïh komt vrijwel overeen met Skr. preta, overleden, maar meestal in gunstigen zin, ïd. overleden en ten hemel opgevaren; umuliheng surdlaya Bharata-Y. 6515; vudiha mareng Smardlaya 534; zie verder aldaar 523; 539; 582; muliheng swargga of pitrtoka Adip. In 't Malagasi zegt men van een vorst niet dat hij gestorven is {faty --- Jav. patï). maar dat hij „naar huis gekeerd is"; vgl. Bijdr. T. L. en Vk. XLII, 127. m) Muladara kan verbasterd zijn dit Mdldd/iara, dat o. a. eene benaming is van wezens uit de Buddhistische mythologie. 142) De tekst is in de war; sang Utsahadiarmma is te schrappen. 143) De beteekenis van malëpas (of mangltpas) kayu is mij duister. Het is de vraag of de plaats niet corrupt is. 144) L. muliha ta rebu. 145) L. tiniiikal i jro. I f Q / Q Q Q I ■'O li ii o ci n n nn 2 ö-ao om *ji ikji m fi fi ^ (uw n-ci ooi in asin (tn ok VMlk vMi £■ d lls3 V£Ü Q Q / Q Q . . aan „4. in uiw ooi tui ki .hi rin \ 11 asw (kiiti oi art ti «1 sa 2«k 2 in (Kin rui (uw i ,1^0 ( a cl / O. Q Q Q Q » O 5 (UI O 2 "11 O (UW 2 Tl Ol (UI (Kil (UI \ (tl) lfUl 051D O (UW (II (Klil O aSW (KW Óf] Ol 9 \ ü Ju ^ J (a> \ S Cl / Q Q CL Q (■ ! (£JU£J(IK2 Til ^(Ijin ((KJ O I ) 801 K| 3 \ 01 UI (KI Tl 0_dkïj (KW 2 (0)| ^ ( Q / r qq O I O ifi (isw (ui (fcji o ^ ö jk'isw osw oi a Q.Jt.oanrukJia.ci nn rui a ikti ri ojti (oiik mi ki \ d <0 _ O CJ I dl ^ O a/ i (bw (ki n aai Ti turn (ki o isw (kw d nn rui 2 aai tui nrui \ arui iki n \ 01 ao \ mu (f o 2 \ XI, J ) JR cJ| I dj dl *>& i ' 5 T;Tjanriri\ dj«n2«j«Jiin\ (rjoi(w,oa¥^\ uuiasw (KwanaTi aaidj01^\ Q (a a a ' a . .. (£JKE|(lf;2 Tl CTldpin (JJ O T) Ml (KI 2 \TI HJVJ 2(Uj|(kj Tl (KJ (til 2 IS 2 Til (lffl (kil (U^Jj / Q O 15 / O Q Q ) Ö™ a a iki "in w a :i j ui \ (kJiiKwurui o ti (uu| asw \ tuwtKi Q .. ow ti jan ai'in an ti iki i\ oju asw bi (ui ki aai em in aan til ikji (uiii 1 e, d dl d o) d\\ a a. / q q q o (tJimw «i u n\ (uwti aq i moruia moaswatiiiN ti kw ui ti CX Q Q Q / Q Q Ti ia o (Ki o \ au asw asw ajui ti 01 ' dl O O Q . Q Q a (Ki aai in ti \ a 4 , q a a Q\f O- Q .. » / o mi in o 1 in (Kin oLtm inn 2 an «1 nn ki aai 171 ti \ o ti am iki ti m um 11 tui o J \ cox d!l 0 / r o «jj aaj iiijaa|\o ijj ^ ouïi in 2 aaj ui aaj onii in aai rn^p ^ ^ M (UÏ11^j°31 (ki aan aa oju aaj| aa| \ ti arjji^ oaaiaa Tl (U (m)| xjibi\ b) u r ij bi aar) ki aan mi bi ito (Sin mi (ui (iK 2 rmm \ am 2 ui ki .jïi ui bi «q (Uk oëïi aq ki 11 aan (ra (urn ki d C9 o / QJ d asmagau a^ann ojui\tioji ui anijj auo\'j-Aojiau jjuan 2 ojui ojitioujjjmejioji asm (W|aai (L&bi (in ikiana^tii|-\ (tilaunuij oiuïjanjau|n bi (hirom \ an ^ (nuiasm (uaoi ti ojii00a anTiM)|\ asmaU||(o^ aa (umaciaaj aunasin kjoj . _ / Ct* o o t, ii:| aai 2 au 2 (Kin ui (lotj jj ui 02 \ hïj au i j aa') O o ti ojïi :iu| «| aai 2 ti ui aan asm aan oasin j ' / a ^ aai;| ajijj ij oji (kil h?cj ran ti aan rin_\ ojli asm bi 2 asm a^| aaj a<^f^(iTij| asinaon / a ^ t aaji 1 an (ui n na mi m an n 2 ki o (f. a ai ;öi asm aa 1 % (ka an 2 asn ? a:an aan an aa ti arm 2 ö J 4 j\ 4 6 ( 4 cj QW ^ (iiu]2\ KijSuji™ ^i£i(y™M^ 2j^1*™ ^iia ^2;ÏUIN p™ir|\ 6^4.(oan (M cuif) | til 2 min «j O TJ \ 6~ato aii nnri w (Kin (Mj ai| % aaj ckti ki ^ dj o m «^agnTniKinnm^x aiuiasin ü (cti a^ji mm ti an '?! KI 2 (UI Tl (Ut lil w OOJ Ol ""1 'Klrl (WIN j 'TJ Tl 1IT1 (til TJ 0SÏ1 0J1 O 2 Kj aiïl lLnj\, — "-1. cu ^ / (Tv Oc 6 JK(U"1 M (KID 11 OllflJN ilTLJl 2 (fcl —(1 (Ulfl (M KTj Oll Tl (KIT (ITW \ IJl (CTI (151F1 (llll 11 O a / C> w artj (kn| ui (cti \ "in tui 2 w (EJi -Ji (ü 2 ki ui ui (ii ti «in ani^\ rui iu[|% (lu 2 uri aji Km invi ti aai Tim an ti ui or| uj (ki | \ ;cm Kin an asm tui ti acui 2 / cï> a a. Q (u aij | 1.1 urn ïj unj «j o asm am| ioj) \ ki o asm ki cj nj ki ti arj n \ Km rj ki ti t; a^i ti [ma. ui i j 101 ki \ ar| n | aflj aan uj ki in OjUi 2 o ki 2 \ k| i ,ijj ti aai annn \ a^i an an ki 2 a-n 1 asm ajui 2 \ ituï am ii \ ö_auli 2 aiui (ki ui (K| (eji a/ij asm iuii Km 01 n Kin nreu|\ rui Kj|\ CC) CJ ÜOJJ (KI OSin (KT) IOjj (UI TC1J1 KI Tl 1 ÏJ (KID \ (1JJ (EJI VIJ 0S1I1 0(J Tl OOI CU1 2 \ KJ 2 ^ KJ| ori :KI OOj (LJj \ O (Uj ^ (KI OTj tij !KT| «1 (HU \ (KJ! Kïj Ml Tl (KID (lil) \ (IJl (Uj Ol 11 j jj Q CT- O'Q , (CTI (Kin (ISÏ1 Ol (UI 0JL1 (KI Ln \ (lfl 2 aa Til (UU)!) lil 'KI (Cl 0OJ1 (lfl [1 «11 «) O Ol Ki l CJ ^ (LK J ) J } <3 Q Q O O Cl OJin O 2 (lfl lïl 'II1 (LUI 2 (til (KI (6111 iKKinil 1,1 K1I1 Kl[l 1,1 'KI (Cl inJlKUX .(KI \ (ïl(UL1«li'l 0 I O dJK J ) J £-\ | J IQ Cl Q Q oi «in (tn o 2 «i o (Ui iinji li o) rti asm annn \ 01 min ara cinn 2 anji aai asm (urn 2 (uui \ J J( J [ CJ «SU ■> aa, O c f v Q (iq f) O m ajin m asm (Kin (isw 2 a-a y^ G^aji (kh | rui fui m fmn 01 (lui 2 m i j 1 (ki an 11 aai 2 \, as^ o Ki| (k^ 001 oj eji ojijj \ asm aan «m uj arui kj | tu^ -ji q Cl aai Kin on o j;|_ji aa~i o t i ^ anj Kj|N aai a^ n.n aji| ti aa 2 asm in asm 2 ain kj a. a a. ~ ci c> t (eji ajui ti asm (um ki '^m 2 K)|\ asm iki 2 ki ieji oa aiui aan 2 irj a-n 2 on % aan ojij q . o o / . Q ^"qi (Eji oji ow au\o (K) ti am 2 iki tui ui ï \ (ti 012 aai an ieji 2 kji iki aan 2 \oji (inan oti CJ O O J J CC) cfj O Q O . ki eji (Cl ti \ aa ki as 2 ki eji oji (ui o (Ki[i n aiti asm (EU asm (Ki (1 Ki ii aan (Ki ,i an aan ,Ktvcin ) ) (KUCTI ))o J| cllcj j J cJl J J a . o . 5 a a. a '/ a aa 2 ki Kin oasTiiKin2 (uioji aai m aan? oaatuiaai (uiaaaaaai oji 2 nnn 2 11 ( \ 3 ü o m o a / a ajin o runjj \ aan o asm oji aa^ aain an aai ann^ oji ïj aai ti aai 2 \ 0 M| oji arijj \ g < (Ui| \ dJiosm asm ojli ti tj uiam o 2 ki \ n^i ilu) ok 2 aa in) ki | \ O / Q Q Q . Q Q (Eii o tui on oji aai om ti aan anin \ an aan _ji a^i aai asm 2 toji aan aai an o \ asm aa «si, J <& o m O O a. aoaa a„ci o, ie 1 Kin aa an asm oji aa ;l an asin ? (um aun on o (ui asm aa 2 \ ojui asm o ann aa Km aai ai J}[ (ei \ J iuui (Kinirui _ji(Kin (kinnn2\ kïi 10aaimui oinmitimriinn \ kïi 7 é- ^ J J ^ O^CJ JJa\ tti !K)| mi om ntiasm \ onn kjj [kil vj301 \ ijhjïj kvj (kji üjj ioj ^ o_ji \ tj arui au uzi iCTjj (kJi ajj inj ^ anaaojji 01 w ikn «) nnn 2 \ iuj ikxj ap^aai asm as \ arm o a-n a (ki tti hui \ 01 in kïi aan o a?m kïi a o_n 2 tui o an kTo 2 annn cJ( J nm ^ tJ| /|t Q Q Q Q Q Q nnn asm 2 (kji (uiti \ ajui asm «m 2 onji kj oxijj k;i ki aai asm an au a-n ooi mu o (cm onn 2 \ Q « / Q (EU aji asm anj) in 2 ki | aai aoj arj ki^ oji a^imiiiaaiaTj^N (urn w oamaij tiaio afui2 w 1 \ ui1) ki tu kiooi vui2 \ oafjKi^ (w^aSnasn^im^(Aasmn kiikui Q Ü a a a ' oo\ iuiikjo.Jj ^ asm ajui 2 11 oimtui (uj_ji\ womi mui ooi 2 (ui ami ki j \ m O CV Q ®| K'J dj a^i 2 asrn^ CL'iJi a_n^ asm (Ki|j| \ asm-rei min Kj ~ïj (KTjj a jj kïj mij \ ojioJi asm ajui (Kil 2 IK1I1 (KI) HStJ 0-JI -Jl IK1 Sfljj \ (UI CCJ1 (EJ1 (UI ;fEJl ^ 00 (kji aai an (wi o 2 (ui M ki li \ arm an o asm 0 asm mui o aai n \ nrn ~ü an o aai a \ •2a 1 J ^ ^ (Ejnan^2 iu Ki|\ i-j nj oa^2 ki o 2 asm kj | \ o dj an 2 (urn ati Kj 11 an ama \ ' O Q Q. OO 1 ^ O o(M (EU 2 asiri —a (ta asm 2 a-n asm asm 2 an inn m on \ (ai o aai ? (o an am ikii oji m cq J cq (j J cJ| cJ » Kil aai 3 \ 01 'Kin o (uuj ti o_i| \ tuin kïi «in1 o arui 2 lij im tj (u«j nujj ij muj ki no| \ c\ n " o C)*. Q Q (kJiiinjiyicnuijj^ tuj.rancKTnjj\ nin(uj(uino2(H^jj\ (tjaxi ki tuiki2(kjikïi(niT| 2 (Kïl 2 \ (KI iKÏI KÏJ Kïj 2 Kïl Ij K} W CM «JUl 3 !EH Ol 2 CUI \ (KJ) (KI(KUl UI -JU1 KI Mi oiSii(K)| ti sjifin ijj\ ofïiK)| W^"^Jj^ » fü <4 CL a / a o- Q a on rnrj mi kw nu Tin 01 inn arn kjj\ mui 2 (uui iki 2 kïi kj mi ki| ti (uin ui ^jjp Q Q o o u. (UUI Kïl Kïl (EJ1 2 in (UI ~J1 (Kïl _J1 (KI UI KJ |\ (Kil ^ Tl Kïl 2 \ 'ïj Kïl (UI Kïl 2 KI Q I Q Q (Kïl (KJ K1J (isï1 (IK \ ajlj1 (KJ (ui T| (b1i1 2 (UUI T1^K^|J\ (ISin Ol 2 5 Q Q Q / Q „ i | (isin uui (Kin dj on aun (in (kji kj ioji 01 Km amj"jm (li'(kin (kjig(KJiran 'asm \ o » a Q Q - a 1 (KTI^ SSÏl Kïl (UI (Kin Jl (UUI 2 !K^ -J1 EJ ilOl \ (Ol KI CMJ (l^|J (Eïl Kïl MOM \ TJ ïj ^ 5 Q Q CL Q . Q . / (üj ti 2 ki I inn ij 01 Kin dei (ij uk ki aan w 2 Kin Kin ui tui \ i|(ui ki kïi ikjiu] o ' Q «. Q Q Q (kji oïi 2 (eïi 2 \ arin iki on kïi 2 mui cuin o (h^ij \ iï| o ki Kin ia a^,ïj kïi \ki| mi (kü o Q Q o. Kïl (UUI (UI Kïl U \ (KI lil (U1 2 (KJ) Kïl (Ulll ICTI Kïl II \ (ISÏ1 KI (15Ï1 (CT1 2 K1 (UUI Tl (UI IUU12 \ O ^ 1)1 ö j rfl ü J ^ d oo . a . a (tJl KI) ^ (KJI (UITl (KJI (IJl Kïl iirui N (UI liun (KI (1SÏ1 Kïl (UI 2 (UI Kïl (1SÏ1 O 2 (lOJl (tfljj «j (UI / Q QQQQ Q Q. c (KJI Kïl OÏI Tl Kïl (Yïin \ (UUI 2 KïliKïl (Kïl (UI (UUI KI Tl (KJI -IÏ1 (ISlü KI (KJI Kïl OÏI Tl / O i / ^ (Kïl (llj^N KïlOJj (Uïl in (ïj UI 2K1KÏI (UI 2 (UI (Kïl (UI J^jj \ (Bïl KI _J) Kïl lUUj (l^ (KJI JUl (UJ1 O / Q . Q 7 (i^l \ ° \e o (Ui (ïin (kji nu ti kïi (ïWj,\ (kji arui osïi kïi kïi ïu^| l iai ct) iki| Q » / c Q O kïi kïi aji irrj asïi (KJinrn2Kïi (KjiuiK)|\ (ïTjtv^ —n 02 kïkkti tui| \ iijio ki| Tfjd iaI \ TTU1 dj Ül \ (ut (iJi na aan na taj na ,ji na naj \ axi o 10 ;| na clj| oaj ^ 0 ~Ji \ ui ui aaj mjji \ aan aa riaaji na 0010112 na| OII^MKJJ (MnawnojN 11n > (tan 1 li (tanSim' _ / Q Q,. / n ajj ia tan \ oanna^ anjiia|\ (uin bi _j| taj rij (ktj| na naoonTiarïn nn \ lil ia tui aan na aan na inn 111 na li \ unj t?i uT na non an .ui Sn na ae, arm 2 a 1 ui aa (l aa 10^ ^ QJ J ® ,) 1 a o öl (0 \ O Tl 3 (Utn Ml| T1 (t!| (UL1 3 TOj ïj (UU1 2 Tfl j | \ (UI «IJl ïj2 171 Ul Tl (tOj| MU1J «Ij na ti (M ui na aan \ aai ui «1 o uui 2 tan ion ui ai f ,1 aai na 1 m ai aa aa oji aan na z cj J ( d 4 Kö / O O Q a 00/ Q CL uj aan ann na o,j tan ia| \ aan aa M| \ cta ^ aan 3 ajin na ui ia tan 2 aan aan tui 2 tui o O Q O iJLi aan aan ti ? \ na 2 aan aa 1 tn Kin \ aa nan oji 2 ia ooii «1 o uil aa jti a at, 11 \ d' 5 CJ(«1ÖQ J [ ^ G>CJ ga^aa gaan nan ti (cth(| artn ? \ 1^ nu atj un ^ nan nai tna\ ik^ ip Kin \ Kin ej nrui (Kijj \ Kin (isrj | irin n-Jijj \ (ui aai] | ci no| \ nan aan 1111 otj _t iaj nn ki ooi !£i \ .tJi oji aan at aan na aanton na > ejiojI ajuinioï ;ia ia r.n tanai in m aa ïji \ m oji ki «fL,\ o Ml, -> IcJ J Q Q O , Q Q aai ajin i:rti tj na > ar| ki a^| o a| Kin 2 na fcvtan 2 ocj ilj \ 6_•#« u aan ceji «si» ik n.™ (tai ta gnj \ (eji nrj ta 1) tui 2 oji aiu nan aan tri 2 nai a.nn na| (wj inji a^Jix ojui asm nan (tan (io ik 2 na ti na ti tti hi \ ui aan aa nan cbi aan na 1a o i mÜ na \ J^ ) J ™ ^ QJf 5 O O qv c> C>C> mi^ unaan2asm nan ut3m iianajann^ aanumoj|nanti jn-ij \ (Kinuiisinu ïan \ Q o at q o c> ' o ^ 0^0 IÏIj1 m| W| ui Kj EJ) na aaji nan uisui o na(ar^aan an xji na oji (ijui 2 ui nan arui 2 \ aan 11 (aan^Ji ann nq uinaan na nJi nan aan ti \ aan onirt aan ia aan n'a ti m ijinji ta mi J d ó cj q a a / a a a. icio«inj|\ ooi ei asin uu ieji ia ra cui ti T^ajnTi (oj uit] ci2ixi\ arm (hjjj x r o a a a GJUJI'I ? KI EJJ (l£l Tl 1X1 (EJl (KJl (UI (UU1 2 \ (Kïl (KI -J1 (Uïl O (IX1| (L^ 2 TUI (KJl (Uil Tl a Q 'O Q Ol (Ijn Tl Ol Tl CJ Cl| i af> > • '1 ^ 111,1 Q . 5 I ' n o cm(UW:Kl| (KI (Kil (UI 2 (LI (Kïl (Kj Ol (O ^ OJ) (Cj 1TJJ Tfl LUI (Cl (Kt Kïl \ (EJl OKI CL » / O O „ O (Kil) (Cl Kïl Oïl Tl «111 (ÏÏT1 \ (15Ï| -JÏ1 Tl 2 ü (KJl (1S1D \ CIlTjI (£J1 CEJ1 (1 ? (ISÏI (IJU) MCI Tl J <5, a lls3 j \ nsu Q Q _ | ' <3^ Q (Kïl (W)| (Tl aft IJl T I (1X1 (EJl 101 (UI (Kïl ® (KJ (KJl (ÏTI| \ \ (UI (UI| \ O (Kïl Tl O Q { Q Q (ktii(uinn (in (Ki ici ti (uui2(EJl(M(ui«sin\ (3^.0(Ki(ki o cit] fkji (uui2;ejiaxioji(isn\ 3 «1 , ^ )) Q » / Q Tl (KjI (Kïl 1TÏ1 Tl! (Kïl (MTÏ1 \ (lilil (Kïl (EJ) (Kïl (KI H (lil -J1 (tl (}J1 C1TÏ1 (ISÏ1 \ O O 9 [KJ] 0X1 Ol 2 d di \o 2J\ m Q Cl CT^ Q Q niini en (KïiKïi mui2ajui (uui(Kiasin2\ (Ki2ikitimuin(Kiiki q.aiwi\ (ejitui cl M c'K J ) 4 O Q Q Q Cl iq ki iisïi iki o ïrui 1x1 ti m in \ mi ci an in üu (kïi (uu 2 (uu ncn ieji ti (in 1:1 \ ieji (ui 0"^ J Jü l"1- I Kl- l"1- Q O Q axi (KI IÏU1 (UI (KI (LU) 1 (KI \ O O ? Kïl (Kïl (Kil (UL1 2 (til (UI (UI (ISÏ1 MO (KI (Cl 11111 UI Tl Hf) 171 \ CK ^c^JK 2~j\ Ó J Ju K Q a , Q Q a 'Kïi (io iki Tl t~ Q (til ici (ki \ o (ioi uiri l o ui kïitikïi\ iiui asm o ti ojin (Ki ti o ooji T1 9 \ (LILT (CTI 'Kil (Kïl OllJI -J1 (Kin (KI (1tï1 Ol Kïl \ .Kil (10 Cl ö j j Jl KI, ö J| ( CJ Q O Q oji nnn (cti ici ti k)| \ cmj kj dj _ji eji (cti (uïi o o kij tj ui kj| \ 01 n i J O I cl I cïï O Q kïi ui 2 ui Kin ™ iïj ki aim arj ki \ irj oji uj (tj n 2 tj ici kti tii kïi 2 kïi 1 ij (tj k 1 a / ' o a . a ^ anfïi \ (cti wki j^i oum (io| (ïj aoj ^(um k)| \ 0101 kïi kïi ^itn dJi 2 asin iki ij ui k)| \ Q Q „ Q Q a ui tl (cti ïl1 ki kïl (cl o ki ki hl (cti (ïïlfl Cl ki \ oji (lj1 _j1 oj| Tl ? ilojl 10 (1 \ culjI (cti ^ d^joasu j Ó\ Ö3 Q Q CL O . a (Kin 2 Kïl (101 Kïl Kj iïui ^ kj dOl ki o (bïl (kïl| (ui 2 (ui \iKÏJ ki ct Kïl (uïi ui 2 KI (TO \0j1 q a .. (Kïl ï1j1 Kl| (ïj OJI 2 KJ^I \ Kïl 2 (15^ (L^ (Uin (tj Kj KI (CT^ KI ilfUl 2 (cti \ (IJl oji (cti (Ulil 2 KI q q q \ f j 14- (iaiKi\ itj ui ki (ci 2 kïi 2 Kin kïi (iri (inn (tj ui un uj n (3_4.ij ki) ^ tuin nnn tj o (urn . a (ï1ii2\ (ui (101 (Uïl(lj| 2 0j1 (KJ d^ Uïj tl (l^TJj \ oikïi g Tl lul df) | (ui (101 \ (iiui (cti o / , Q icti 2 (Ki i ki (i Kin (ïinn ti Kin an in \ (um dui icti ki _ji l o (um (cti ui \ o ui ? Kin 2 kïi c]\J J do 7-J\ a Q a / a ^ ki Cj l'lj KJ —J| (IJUl fJl ui (ui (cti O (Kïl 1{1 K^ !u) \ Uj IJ) !Uj0s.l| Kil (cti (Tj UÏI ITj KJ j \ Q r Q Q Q. UI Tl KI ~J1 (Kïl Tl 2 KI K)j dilj Tl (UJ Tj UI ^ \ Ö-AU1 KI CTI (Cj KI "lil (EU OJJ UI (101 N Q Q a / CL Q _ Ol (Kïl iu115ï1 (IJUl ceji 2 0j| tl tl 'fc| 1t) KJ| d5ï^ tl diUl (ej1 ki \ © \ Cl uj ^ (X ^ , Q r ■ Q Q Q (Lm "i i Kin (kJi oun aun in aun mnn rui aun \ o^on ni an min 2 asm asm aan 3 ojui \ au J Jc9, d J KL cum(Kin( ( 3«in 3 O J Q Q Q O O Q Q (lui asm (ici (ici ooi (ki si-jiarm2aun (ki0 \ mui si asm rum a-cin mi 1 (kjititi om asm \ J| Ü J ^ Q Q O Q „ ann oun (uj w|.Km asm kj j mj iki \ mui asm (oj sj tuj(urn (Kin :ki oun (um 3 asm \ Kin m (Ki Q . 1 Q. Q (3> c Q a ^ a a iki Km (ui asm snn mui si au \ mij au aan aun o «| (M (fcA.\ (kil ti asm si (kji aan .juti Q a a a / a ti iki ti \ 34 ti (inn «10 mnn 2 asm arui si aoj) au 1 \mim 2 asm \ mn in 2 asm \ au ti 2 asm \ ( O CldJl 0 0 0 (um au in (uin asm \ an (ui asm (ki tum 2 asin \ ® \(on aai ;um asm \ arm a-q 1 \ oji iki au n \ „ 0 I O s O dJl ö4 Q » au ti 2 asm an ti au n \ iu in an \ tum ou ti asm an ti iki ;i \ an w (ui\ oji ti asm an tti O dl JJ ^ O dl 2-Ö O I Q O Q Cl 1 kj|\ (kJioiN Kj ooi asm au asm aanninp (um o iu| \ ajui osmaun suwiau 1 s^~a ^ a O Q (Km m ann ? \ O ^ Jl Q Q Q I aan «m aa (um (ui (U| \ mui asm aai an nxi o a<¥i,(uui ^ asm ikij ^ a .3 mui mnn itj (eji Q Q o / o asin |tcj w 2 (W ^ ajui asm aai (ici oxi (ü| iirui 2 azj iki| \ tum an iu a*m 2 ikj eji _/j \ öJi.aa Q » q Q isïi nu n o 'iruj \ mm^\ ajmtkm (Ki| \ mm ai asm o asm o asm iq _ji ci kd \ f ' Q Q Q ^ (3-A u mn 2 iki an (Kj (Ej1| ^ a^j| ciim kj o mnn 2 iioji \ Lj t ui ^ k)j| asm «1 ti si asin \ Q a ci Q muiasm aai ;ui (ïjaraamfl, acj run iki ikj ooi asm iki 2 orinaai\ (ummnamaai tum tui (U| a Q a xy isi iiaj asm am _ji nrj ti «j ti am 2 in mnn an o \ mn nnn atj tui mnn arui \ isi asm 1) ann (kïi o mui asm turn si o si Ti an aai si "?i rnu ieji au \ 01 win nu ui aui asin (Ki n IC I *> J Q Q Q Q Q mna^nuj^ ti min axi ojj-ji tanaoiN aan iism nuj inn ann kj j arj au \ ann ij o an| Q Q Q 1 Q a O si mnn arm \ mui tyi «xi «xi a^irui icj _ü \ ann tui (ij -i \ ami «sm lïj si mn mnn aai a aujj om atj o au | mnn arui 2 \ oji sj arm ^ (M mj) «ui ^ \ (imi asm (Kin mm mnn arui \ mmn aj (rj o kj j turn (mj \ a li asm aun ann mnn Lij in | \ 6-A«ji ki _ji mn mij ,si m an aui q Q Q o a Q a^(M|»^asmau| c|au\(uui asmaai as^ aj (um ïoi au ma nn 2 ani \ aan asm tka ki Q Q Q Q Q au ? mn «j cmrnji. an in kjj \ i.n tj cmoA au an (um an mijj \ si «j mmm au an rijsj ^ 5* 6-dUUl (lil _J1 (IJl (KJ1 (1X1 (K) IK1 O HJlj T?1 (U «Til \ (UIIj Tl 2 UI IKÏ1 Iffl O (ïl cm (ld, ®| (JX1 Kfl u. o | / cv "a q q i (Ui Kirt \ IjCJ asij irjiioiM atjaxiKi anj(U)2\ arinK)^ Kmui (ijom.ka. njdxi irü (arm W2(iKa«3\ aruiasin ibiKÏnki ikijnaui asin(ki(_jjtuui3nsri> ?ï na (an \ t 1 an ih ^ o a 4 a y a d U dffljl \ a02 'Lj TOjHij .ji ktj ™ti Kin nmj\ihïi asm (BI Ü 2 (Ifl K1IJ, asin ui2 \ '"l*J 11X1 W an 0511 2 (U1 \ Kj (IXI (KI BSÏ1 2 (UI (H1I1 (UF1 fiUl (LJljJ \ (UÏ1 a a n . q q kuj (ui 2 Kin ooj iiriJi Ktj _ji 2 Kmjj (uïikw ajin tui (uij| \ d/Li asin cm a-o in (uin nsiii mi an ti Ki| \ (ui (Hj| (U| ki1 iuj 6-Aasm m (Kin (urn m ui | \ tij ru JWm ia fu Km| \ (UJinsm iu wrntuin ananj(kJi| amnrojp 6^immki| ti (kjititi2 kitimuui Cl CX ^ Q. Q (isin tui an aan anarui ti Q CLi (X * / n Tii(K|UT2CT.i!iii^||Kiaqcjuijafl|\ oji rui i,i,m ti (kji aiti1 rui iri\ armwiJian Q. q a o cl atm maoiw ti mtiti\ cejia:i ati hui t;ariti (i/ui uitui(Uasm\ annci? aan2aai I «L, (ku 1 y }\ a* „aa o (\ ' , ki kj .itij ikj _ji (ijui bi fui (ui asm \ aj^(ü|(isJi(Km (uiuiTi^asm 1.' 1 r:j 1:1 jj iuj| \ è-dwcj «j asm iui^.iaj| a-n| x «jiui a?i (n oj(Ki(ui'i (ui 2 «ji \ 'fj ui ^ asm ki) ki2ini CU. Q Q Q . Q Q r IO Q iki 2 kj tij ;ki ti aai asm «m (Km 2 \ ikji (uui 2 ibi axi oji Km \ bjiJ(ki an 1 ti (Kig (Km asm a a Q Q (um an 2 o ti (kji ti \ ann 1 a;n asm asm ki turn ki 2 n-ci d (ui \ ui m ki üji ojui ki ki ^ O Kl,\ KI, I KI, A dA O Q O n iki arj toj (ktjj \ arm Km a ar|Ki (Bi (um ihji "\ asm (kuj i^rj asm a-ti mij 2 um (Ki| aijaxi ki x j an uij un ki j \ kiii lij (tui ^ Kj j arm ui tj Km \ (Bi au 2 im ktii ti ik 2 arm asm| \ 6^Km (M ^ tui'tui iki Kin \ r q, q U) \ GUJPJl dj (UI-JI 7(1 I ) 171 ZïJ (U*l 2 \ «Sïl !lil Jïl (KI ï| '1X1 K i (KOJI irfl .t 1J1 \ (UU10S1Ï1 Q O Cl itJl 05111 2 (lil 1 (lfj (LCI aO(lj 2 (KI CT1CKÏ1 ilffl O ^\ (UJ OJlj I0| arj li Ij ia 2 1ij (ITj 0!j (K1H q " cl q oafiJi i^nrn\ kmkjnrjk) aa ojior2 ^(i£itti 2 \ aaj aa a ] oman kmo^\(£Jl q O Q Cl asm kj| Kin (kj oji arm 2 Kin aa| \ arui aa oji 2 min kj ikj iki ^ turn ti J| (lu JOJ _J| 'tj kid \ 'ij £il (Kïj 1510 2 1711 TH 0JL1 o a a tui u (Ki(Ki) aii (Kinnji ji«in an ui 2 \ tuin:ri asm 2Kin nn annana(Kin an 110 2\ a , ^ j 0 a / crv „ o in an 1 oi iik\ wi'oiKiD oji ooi oji ui on % \ omiKiii ui oji 001 \ mm 2 irui rnti ui 3 ^ cji u \ós d ) cj^ aaa ci a a a a ci.ci r mui (Lm an axi an 1x1 iq| \ min an in an m 2 axi an (Kin an tui aju aa| _ji uj Kin 2 \ ö-Auj 18 / a a a ij on 2 o ti 2 arm "ïi 2 oi| arm (kj kj| inij ui oji aan 2 o 1 ajjj \ asm aa asm asm aa mnij a o ? ^ o tfi tui !uui 2 \ irui ui oji| kj| oji iki ojitti arj wij ann anj in | \ atj o ^ asm oaji anjj itn a a x:ïj ^ um ui raio^ tui ij ^ an asm i;n 'ii ki a^| a_a in tm 1 aj aan kui aan a a 1 ui (Kan wm (m uli 2 mi ici (bi asm \ c, an 2 (Kin urn 2 asm ji an(o ^asm ikïi 2 r o qq o q (Km\ (3 Jia^iKii ofui (kj afj 2 im tum ism an arj htj (kij \ (umtuian «jj ij iki \ tum irm o. q o t q q as: i n tum ji ki o aaa an jin ui (ui % (ta a.i in ru ian nnrn (Km (Km (kii ijlt 2 iui aq tui asm ) dj j ) j ^ ^ ikl Q » Q . Q (ki asm oji (Km (KKmn (ui2iui atm 2 a^m 2 \ ari aq ? a_m an 1,1 in n a tn _ji ann i.na 7,1 ^ 7 , 2-j\ ^ j )j j & / cu / . , q q Km nnrin \ (ki km (ka nrn arm «m (Ui 2 ui oji Km «1 ki \ asm (Ki _ji ti o kii t, 1 Km asm a ó,m s i jj *■ / o q r *. «. / fkJi aai oin ti (kïi finin \ (uin üi ia (iq 2 m ru 2 aai % ki 2 kiii _ji un 1 01 m \ j o a ^ ^pl ' oji (uj, a^o as mui an ti raj| \ oji kii arj aai \^kj -3i &tm ®| w \ 6_aann axi o^a a^ a \ r o a , f a o '3~aasmdafl rnmamn(Ki[i\ tuinrnn \ 01 maanatmn\ BJKinarui2mi ,oji aojnnan (fjl951- «u dj ™ «j| j cj| (g aa|\ tuldCKLC] asm ki~jianui \ q^tji arj ieji 1 711 ('j in 1 ij a.m \ 6Jt-atj uiaxi Qc Q Q O O O. Q 7'i g aan (i| oniaj ^ \ arm an in asm aai ïj w an nn arj o in | aiin aria \ axi a^j ij asm a o a a q aiui aij axi an (uj oji| aan asm kjjj «rj aa arm aan 1 ] aria ^ k^| arj aa ui ajm 'ion \ (o asm a qi /- 1 a (o aa i 2 \ ruta asm Kin sji aq an annn in aan o ? \ (3_iwm > oji oji asm orui an aan 2 19 o )®3 cj \ 1 ^ aa, ra o q. aa aai oji mui 2 (en axi tui asm \ ru o c\ 00 q o a / 'c'!^1 ^ ^ asm asm atm asm ^ \ (uimn(wi~Jj o asm aaj a-n| \ "" ®J w iitü aai ki ai osmjj \ ®j(U4.(Uj asm mj 1^0 3 iaj aai "n ojiji \ mi asm o ajui \ (Ui am axi asm an tj oji ^ \ iirjj iq | \ ui aji iui aai KiJ \ kïj aai (knj \ amj "K^ (ixi Km amj \ 6_aui ji anji| \ a ii rj i «ij arm,iui| x cp «ui ag nii afljj \ iki (bai| \ ooioj aj (ia) \ «uiaai(fjjji aan -Fi mui \ m rij aji 1 ij ama -x o a;i a?i asm (uu Q/ ^ ^(Ul^\ aai \ (uiarïa\ aj iii ui-nuiirm a3X1 (10 \ (Eïl X01 ^(KTI| \ Ulj ITiJ O (Uïl \ (EJ| "Ï1 Tri O Tl g \ (I?1I1 \ KIÏJ (UI \ TT1JI Oïl |HfjiaK2 \ (Kin!lfj!KJ|(KJI^\ (ÏJ O f^"o i O. Q a Q ^ (Ki iui 'iioj \ x:ij ki T( ^ oj o io| \( u^ ti ki 21 n m cti no —a ivtj tij in ui| \ (LU) KÏI (KÏI (UI KI 2 K| 1 (KJI KÏI iUL'1 (EJI (KI Ol (KÏI \ IJl itJl ü (KI 0J1 O Tl (UIT 2 KI Q Q Q Q '/ Q CV O I Ij2 KI Tl (K1IKCT1 (ULl 2 (lilJl 2 (KJI CTJ OTJil Tl Klll OiT^\ ;1T1J1 Klj (1SÏ1 O 1TU1 (UI KI (EJl^ ti (kji (ig; 2 t; (ijl ti ui tj ooi ki \ (Ui JJi .rui kï| rui a-n ti ^ ti (kji ajn| suil iu \ Q Q t O Q O Q Q iui ti ï ] ki anji an kïi ikjkïkkji\ ti (kji ti ti kj|khu kj ïkj kij \ ui 2 tui uin (i^ 6_iH.'lJ (h\ (15Ï] 2 Tl (Ul(t° Ul\ (til (Ui (KI 1 lïl 'Ui 2 ilfljl 9 fUll KI (ü (ITU1 2 (lfl (UI (ISÏI KUI (Ol ) Q | \ | ^ :hïi 2 (KÏ na (i?i \ an tvj ^ kïi kïi ki kj ikj kj -ji aai 2 (ffi axi tui osïi \ ki^ ki 2 0 O ^ Q Q O mi uïi a5ïi| onn (kji mm 10 ti o iojj 1^2 kïi \ ij o ieïi tmn 2 atrn o a^i non ki L Q» Q Q O. (ujinj(Ki|\ 15ï1!,^| as^(uiii n^aiïi tuj(Lj(Kii (j)iü2(is^(um\(ikiukikiui a^)(um im sol (ioji kïi ri | «inn iui (uii kïi ui no i ann m nj 0 ijïi nu \ «ui kti (uin rui kïi 2 kïi \ 22 j(k j ji ö i q ' oa ajin (ti o (urn kijI \ (uiJi urn (uui kih kïi \ cm «1 in km (ui (ui urn ti ki tu) an ki ~ji eji I ) ) o k , ö J ö«^ a ^ ^ / Q f a ik^iuij (Uj iuj 2 (kji m (j m asïj turn \ ïoj ki iki ojj arin io uk a.1.12 \ ö-dKtuji imkuuun (miagasy. (ujstiittjx 6^(uiwi8nm(ui|| 34iunn\ iu(ig( ii^Kj| «j,(u k\ asm tun eji in ^ ti ajirj n ij \ asyaaj janjw oA)| (ut« 01 ti grijfKijx 6^n ej ujiï, nJj uijinmTi aai tmj \ iki ojïi aa (m aaj aam in aai n:in^ eji a^ia^ jan 012 aan 1 u| \ e 12 ej 'ok asm (mi in (jji ijiji (eji do (ui (cti \ ejioUeji^ asin uu) asm 5?ui ri isinj anj u 2 u _ji (uiii3n ap (uj ? aan aai -na aiiJ]2EJinaxi2jM (ia;i oii a^ aan ^ki aaj| \ :u.ioji2(m aaaan ti aan ajin an 2 ki ti (m (Uj (lto o as 2 mui \ ;?j 2 eji asïi2aaoj(ïjO Tianoa:! 2 aa ti (kji ojj moj n as 2 'mui \ asm acacia n 111 ^ aaj ïMteijj \ 6.j».(ismSrin iu aa o a»i on 3 ann ajm aa 11 \ ajui aanaan eji aa aan (CT| _n,n ti asm ojui (Kjj eji uw \ 6_a (si aan. an o aaj \ Q Q n ' QJ) ,j aji asm (K'i iki ti aaj \ eti eji arui iaj nj aa aiji x5i asm aai arin asm ? o \ an na? o- ^ r qqq v n (um aa aa arj aaj aajj \ (3 j|,aaj icti aan mui uui \(kji aaj iai:i ti aan am an ti iki arj an j iaj mm ojj ann^o ok 2 a.n ^-Aa^Eii aa aan an ,|\o^juj > a^m wm2 (kii ajjann^.ui ok 2 (iaji 2 \ asm ar) | asm aan 2 aan aa arjaaj aii| \'a^ asm aa ar^ om ti aai ofiTj\ aAi ^ ^ \ "c'l "in ^j|U ILT, ^^ ^ w 2 :Kri ^ tj arj Kij iuj1 \ -ri aai 2 aan a"JI ^071 Tflaai(ir^\ ^ (EJi2anaa isij 1 j annanj\ CL Q ^C>Q QQ ' Q. (ISÏI O LI | KI l,i| Tl (LUI (£J| 2 KI \ (JJI O (IS111 L 1 O (1CU1 (lil Til ara \ 'Kïl J J Q. Q Q a Q / r KI 11 \ W ;tJl 171 UI (ui 'ui Ti (Uïl (iii (Cl itj K1 t i Kïl (15ï1 2 aiUl 0JU1 N 1.| !u1 .111d ( 1 (IK 1!l1 J| «U J } ) (j a a (K| tij ki 2 m ara ti j 2 ei 2 iu~i yira 2 \ (ui ara ti na 2 ok 2 ona^i ti © oajijon ó / a a o (UI :lïl (kJI Kin Oïl Tl Kïl hij \ '111 ara «j| KI 2 ,K1T1 (itlii 2 (KI Kïl 2 KI Tl (KJ1 Kin (Oïl Tl "SI, J CJ J ^ J J J G» Cl i / Q I f O Q f Q ara 'iriri^ \ irj axi ki oji ajj n m ci ok 2 clilh ara -ji ti au 2 an (w| \ öjl u 2 ki a a a a , / Kïl (KI kji Kin KTjJ \ ïiaKJ JN O fl^j ^ Kïl 2 Kïl 1,1 a^j (Iflj !Kj-jl 3{1J Oïl T'I Kïl n m 2 ™ Q o ara ara \ aji^ t i «Ji 2 kïj ara ara 2 ara \ asïj ifi j hui t i ik^ mjïi ki^iki ara ara w ojj 111:1 Q Q ' / o ci (lui 2 (u ki 2 ann ara \ asïi a-n _ji 2 ara an 2 kt 2 ara ara n as 2 tui (3 -JLain an (ui 2 ki ^ Jl J CJ O . / r Q ara raj ura (ïj dei afljj 'ki| ann 2 ara oji a«| nnn ti ara orm ^asïn an (wij| j (fcj) ara au ara q q » / o /■ (x i Ja ei (ut !ki inikj_km uj n;ituiji ok 3 mui \ ö-JKtikij (m ajjnrróo«R2iu,i 1:11 kvi \ tui ti ki tj ki m mui ikjj oi 'in aai «sin muilun \ ism Kin (sm o tij ki _ji (in rui cx a a a / (EJi 2 arui tri (ki tui \ oiu (rjici ki ti ct tij imn \ mui kin (o^win Cl ' CX Q wQ Q O cj inj mi ~ji ü irui ijkmoji in (kd t 1 ti \ 01x011 (kïi2(wi 'ij ui ki ujinjku o 1 „ a q c> q o (UU1 (Kin _* CT (CTI \ (K11J KI M a IJl kïj Tl (K1I1 (ISTTI \ O DOjJ ki lijm (bui Tl CTI Til IKÏ1 (CTI \ (o tui kin 2 "ïi on in xi (wk o t)ooi ki \ (kji uT mi ? (uw ti on ui t; 171 ti (m o 1:1 ^ ^ O ) OM * ^ / a q q q q y 'M ki \ (IJl «UI IJl KJ _j1 tl (1 1 flitri 01 tl KïltlSïlN (UU til 2 (15U1 K)j ki dflJI (Cl CTI klil tui 2 (li oji in:i in o 2 (Kin \ ki \ ui ia ki ki 2 ti ti \ ct na \ hu Kin o i li ki ;u 2 ism q q ^ ö. é-j1 ' j* ti in "ui ki (Hm 3Kin (kji Kin cth in Kin mm \ (3 Jkrn m mui tuui aOi tui nnnn o ik 3(uli \ „ ^ o 2-cj| ) a £ „ Q .. / a q» a cx (3 JUU1 (CTI (KJl (U| (ÏIJ^OJI (IK 2 1UU1 2 Ti (KJl !K1I| (Kj (EJ1 flTTl KI O (cti \ O (lij ^ (Uïl Tl Klj q / " q q ^ nol kij:kj(ti am 3 ki ij!) (cti arm oj \ oji m ri icti Kin icti 1ti ti (ctj \ ki 3 Kin o tuj O CX Q Q Q I Q O KI (CTI O 11 q (KI 'KJl KI \ 'KI (EJ1 3 (t il ) «Jn Tl (CTI in UI l (1IÏ4, O Tl OOI KI \ K1JI (UI (KI 2 JG) 1L^ J> oi\ * ö KI, o / i q » q 20 kin iki cj i:i j kj -ji ktj a:mn ti Kin arrn \ in ij r Kin 2 Kin ki ü «ij kj _ji ujnnno f OQv c / Q IK 3 (t 'lJl\ (3-3,'U Tl (UI Tl (in O ki 2 Kin (KJl (UI a'ÏUl (UI (IK 2 UU1 2 0 NIK] (KJl iKïl (1 O 3J1II \ «1 ol TIK^ (KJl OJJ n[aj_ ui UK 3 (UU1 \ (UTl (U^ (CTI Kl!l '1511 (U(ui aano3(Ki| cj oaj Kj _j ei 2 jui^ ti cti 1^1112 \ i| m um Kinasn mi ki'itii ^ o i o Tl icti lj.1 Tl \ K| (Kl| iiriJI (£J Kljj (UJ Oj K| JI (UI KT UJ (IK 2 \ Kljj UI KI (Uil KJ -JI Tl o q O q (cti ki _JI (101 mui 2 CTin Kin (cti \ (KJKUI^kij) uj uuj ki 2 (uj (ik 2 Tl (cti (1^1 Tl \ O q '' / a q (ui 2 o UK 2 urn Km icti rnn ?ji 2 ki \ ki [i ui 3 ki cuyi ki in ti 3 m; Kin 2 iui 01 in Kin iïm \ J ) na, ^]\ «su «1* | ^ *> q / ei o q cj> a um (UUJ icti Kin icti n 1 in ki \ ui(ö ^ ui 'Ui 1^ 2 irji ik m in 011^1 ui 2 1^ ann a a a q' o km asm ki^ riiifhij um iokcti uiqji ict iui ki km cti tjuj nnrj inj \ ki iuj ^ Cl Q » Km 2 Km uiTiKnin ki arj tij 2 lun 0 ij ;ki arinj| ij^:m| \ tij in iq iuj ^ cvji / q / cl (UI OiWI i( J1 (IK (UU1 \ (IjIUO (EJl 0) IK 2 IISTl (KJ| !KI1 OW Tl (Klll (11II lil Tl CT1 (171 Tl \ (U) <11 J ö ^ cJ( ) rj 110 O O / / / (Kia^ (ism (ULi \ «sm~ruio os mi kïj aryn Ti aai otiTj \ (kji ^ 2 T;ajnTi\ 0 1 » o «. ki if i dm k_j imj jfli| mkji (til an ti (Ki 2 mi:i (1^1 ti 10 arj Kin ojui o 2 a-ti üj aaj iru| (iii| \ 07 r 'a . a a 0-^^! w (i^titin ikjkv)^ mi Min U2U Mintitnn o ooji (rj tm mi ti mi2aaia;n ti 2 \ .. q a a 01 arui ti^ Tin uij mi ti iki 3 aan ajn ti o ojijj iri fU| \ v.j ihi irj o ^ mui ki kj (lauw 3 \ Q \ 'O Q (tij O (KTjj <2, (tfl KÏ1 ~J1 O Tl ^ (KJ1 (LM 2 (£J1 (1X1 (LI (ISÏ1 \ Ol Tl UI 2 MÏI (l£l Tl \ (KI 2 «1 Q O arui (jji aai mm ikji i -k iti ti on ti kt 2 aai urm \ iki ihi ii o m tuiri ia ti ki 2 uin a:i Ja > aix z- cJ( ^ aiY Q , Q Cl. Q TI\ irniTJio (Ki«111 atjaauM «1 in(Ki2aai 1^1 *112 MOOI (kjititi (LJKIJtijmij\ r q a q / q ' u-JHJ (KI O ^ Tl (OO (M Tl Tl 2 OjJJ'lffl (UJ| (KI ,Jj rm|0 (IK 2 (LM N (IJl O j (Kïl IV) | Q - O Hl (KJ (Kin KjJ (LI ■! J1 mj ^ GOJ (Klll \ tlJUI (ISÏ1 (UI Ml Klll (KI 2 \ O ^(Uil Tl ilUi] (Oj ,EJI (EJl _JJ ^ Cl» " O i I i cl. (um ti aai tui mi £)jMin m)| ti (ui ejihtj^aruiti \ 'JJ,I|rri:| Q Cl» ' . hm (Hi iïj m itoj (Ui (}^| «in wn Min o ^ (M r ij (iTiJij ifl| tt :iuj i rj ktj i ij iiij| \ Q i Q Q Q' (tJi an 'Ki naji (ui (lm (eji mi (ui tem \ (im «sin ;kïi ti 10 2 iki in a-ti 2 -Kin (iri ti o 2 tji as 2 (K.X, CCI c } r q. f 1 (ti in \ ö jwm li (Kin o ti um on in t; ari t i ikïi tn mi ieji in ia \ aan o mi tui ai Ö) cj{ 1^ C Ol ML, 1LL, ( O Cl „ O. Q Q mi ^ an in iltji in mimïi (ui2(ui (KJiMin ikhtiti mi ti ;ki 2 mvi iji ti ij utj mj kij \ / q r ü ^ tuin mim^ (Kji 1-cxj mi ti Min mui 1111 Min \ ö-JK(15ï)| mi axi 2 uin nsin| !ü|^ / q / o Cl (kji mi 2 Min (kji Min on ti Min tintin m i tui isin Min ki mi mi (urn i tun iu on ti Min o \ j jcs> 3 o cl\I a s o q o q r\ (EJI (I5Ï1 Min (l-Cl «UI 2 Ml (IC1&C1 IK 2 'KI \ (Ui (ï) (U1T| Ml Hl (Kïl Ml Tl ü tl \ (KI Min Tl Min ÓO ü I 1^^ ^ Cl Q . Q . I 28 w Min mi o i-ci n (in Min arm iki 2 ti arm o 2 mi o ti / o 'in t \ (tn o mi asm aq Min n j j "su «sl, ) j\j j>\ ó , j cj( Q a o Q Q f ti ai ti \ mi Min tuin mi mi \ mi Min ui rti tw a;n mi \ ti (KjI mi o Min t i mïi n ö_m,aji mi d „ I ^ ^ ^ j3 J| a q» o o o Tl lïlJlWI (UI Tl (KJI (UI O (1X1 2 Ml \ Tl (UI Ml (kJI (£J1 nntïl \ (ItmiUl (Bin (EJl 9 atl II Ml ;1lUI / j OTl (1SL, J tl, \ o a a a . r o 01 Min \ Min bi ci ti 2 ti asui \ .in ti mi ti r;i o eui \ o ^asin eji "1 asi^ (en üsl, \ «si, ) } Q c / tui on (ui (Ki \ irui o mi n on 01 mi \ m (ki ann ajm o ti mi m ieji 2 mi m-ïi f i 2 (eji o asL, cJ| ^ jki, asi^ nnnn j vO. QQQ Q. Q 'O O 01 (UI (KI \ (EJl O (UI (15Ï1 \ (Ui IK nj| Mïl tISÏI 2 (KJI MI) ÏU1 O (UI T) (UL\ O (EJl Ml OTUI c) KU q j KL, mn ) ) j / (ISL, a CL Q Q . Q mïi tsin ti o .uin tui mi \ ti dJi o min mi mi asin % n.i m ti mi o ti mi ti ;e,i mi \ O n (o ! mi, arnn a ^ a a a1 \ (UU1 (isn (K1I1 (UI (Ut «SÏ1«A2\ (UI (KI Kïl 3 Jk Ul «ffl[l \ (kl (UI KI 6-dlAil ? \ Kl Kl 2 a . a ^ (X) ' «5111 \ (kl UI KI (tl (KID (IS (UI TT1 2 (CTI % (kl (EÜ (KI (Ol :L;b] \ (Ulfl Kl Tl 2 (CTI \ (kJI (UI (KI CJ ( a c9 J (J G) 6 Jk'Kïl (kil \ 6j),CT1\ (Ulll (15111 (UI (CTI (KlI Kk^JI Ol (Kïl (O (CTI (Uil ïj (Kl (kl Kl 1)1 2 © «lij (Kl (UI KT| Cl «TU| Kjj \ (Ulll «Tl O in \ (Uïl (W (Ul| \ (KJ (UI ,CT1 (Kl 6-ATO 29 UT|(K)|\ (Ul(K)1il|' (UI in (CTI (171 Tl Kl| \ (Ui(IJia\ 6-AKI Kl 11) (in Tl (Kl |1 \ Q ^ CJ (_Jl (UI iKI) (Uk\ (Kl Tl (CTI O Tl (Kl 1 \ (kil Ol \ (Uil) (CTI UI 111 (IQ .U] (CT) «^ 2 Ol .Kïl O CTI <^ö 0 CJl é- I '"fwin «» cj P Q Q Q „ n ilrlll(EJl\ (UL1 (CTI (KID (UI (UI Kïl (kl) Tl 11 111 (UI «^(Uljj (UI \ «JUI (CTI El (CTI (Kl | Kj —J1 Kl Kl (Cl Kl (Kl (Cl O (KUl j| % 6-ïü.(Ul Kl (1 (IJl 11 Kl Kl (UI Oïl (UI (Uïl Ol (CTI 2 (KID iin J| (til Kl '1 \ f Q O (k / J Q cl (3J).K^(UÏ1 K] Kïl (CTI > (IKl (l_^ —D (Uj ÏTL^ OJT1 «(UI Klj| \ (jU ■"£_! (Kl 2 Kl Kl (UI Cl (Ulj| . Cl Cl <~v «2 N O «j Kl ^ (Kïl (CTI (til (CTI (Cl Kl 2 (WjKTIj \ UI OOI) ^ CtJl 2 (O «Ol K1| \ (kl j KJ (Cl Kl Q a Q Q (Kl \ (kil (UI 2 (Kl \ (Ulll (LH O 'Kïl CTI (£J| (IK '1TIJIII \ (kJI 1'ïl 0TÏ1 2 «Sïl Tl Kl (kJI (UI Kl \ «5u mim *> q ,j| o (isi, airin Q Q o a a . (ui (ik 'irui Kin icti q o (uiii ki tïi 2 in ki ki (i5in \ (kii (uian (kn m icti uk ui 2 au 'J j <6 0 O I n a a a a Q a (CT Kl Kl (kJI (U 2 Kl \ (U IK (1I1JI (KUl CTI (Ulfl Kïl UI 9 O Kl (UI (1^31 !U1 \ (kl (UI 1'UI llbl^ (iIIIJl d' J ) r 1 1* ) (Cl Kl Kl (kl ; II Kl 2 N aj|(UlW2 (f (1 6 J1.ÜK Kl \ (kl (ITII) Ol (Uïl 2 Kl Kin (kJI OU Kl[l HSL, iliïj dl, P\ J ) Q O Q Q Q t Q KW\ aj iT J1 -J| :lil| (CTI KID CTI (UI KJ rkH K](Tj (Kl Uïl Kl (UI I Vijl \ (kil (UI) j] inil(kl| ci q Q n (Cl KI KJ j (IK ll \ (kJI CJllil| !U) Kil (CTI OT 'Kj KI (15Ï1 lf| 'IjICT1| \ (KJI |m| (KI Kl ^ Q Q » . Q Q» QQ K^G^I OK1K(1|i1K K1\ (klKJfkJ iCTl (Kïl (CTI Ij (1X1 Kl Kl «Sin \ (UI (Kl (Uli] CTI O Kl Q O / Q QQ.^T Q Kïl (CTI (kl)(tA\ (Ul(Kll!Cïl(CTllKin (Kïl (CTI (t) (1X1 (Kl O (Kl (UI Ol (UI Kl \ «5101111 UÏT JJ ^ d I foó ^ J C Q Q c f Q Q (CTI O Kl O (Kl Ol (UI \ (3«511] Uïl «J1 (Kïl (CTI \ (Cl «TUI 7 CTI «Jïl «^1 «'UH 2 (1TI (LC1 (kJI [1 \ Q Qv Q / . O ^ ICTKkJl Kl 1^ Ol (UI 2 \ (M «5^ «5^ (ïj (UI «71 «KI Kl W (kJI (UI 2 ^ \ (kJI (lKI] fj O «^ „„ a Q Q ' Q | " n , . >W KTJ (Kl (Cl KI KJjj IK Kl \ (Ol (Ufl. .1 ) (Kïl (CTI (UI 2 (UI (KUl 2 (1A^ «fl| \ (kil (kil(lil (Uïl Q „ .. Q Q Q. (ü TH (KI i) (IR IK1 \ OOI (Ulll[l(in(Ul(Kïl (UI 3X1 (Cl Tl (KI 3 \ «Til IK) (CTI (IR 2 KI 0STT1 ill (LCI (KI 3 3 ö°' ^ Q a a a a A o a an tui asm i oarui(wn \ aaiiirinanuni-ciasm mui ki u101 ki o\(3,j).avian? aaiasm M ) J (ki, (Ki, | an „ O- Q Q Cl arrnui (okui\asm asm ti3anniciw\ (ixi bui \ (uiojïi\ tuiaai \ (ur,'in 04|i\ iuiiui\ ^ j w, o 01 o 211 ieji 21 ij ~i 1111 \ 6_3i.(Êin kïi ti \ ikj(aqj3 «1 o ? 11 001 tui an, 1.1 asm % Ö Ö J J \ \ cj a a a o o (Uïl ILiü) (UI \ Uïl (LU (Uïl Tl (14.1 (UI 'Ml (jci (IK 3 (KI \ (CTI Kl-.11 ui (ui KTI 3 Kïl "11001 Tl 00| \ o 211 ^ ü «i aJ J Q ƒ0- Kli] KI Cl 3 !1C] ILUiniïlllN 00101 IUI K11411 \ O (Iflil 2 05Ï1 '). | Ulf) \ Ü-AUI KÏ12 001 (UI \ J J o dl 4 J , J 4 w . Jiui q a cx / / (iim asm kïi tui ki (kïi (um o iinji 2 anasm i i ooi(inn2 arm atm ki 2 (kïi % (UKMTi3(um ai («u d)m s J O O Q r «. a(U1 O Tl ? H2 (til "11 (Kïl CT (KI N '3-JVkH (Ol X LH Ol (Kil dl (Kil CkJI (lil 2 (KI .KUl \ \ J ihÏJ s S ( 1'U asi, J a o a / o / „ luiantKi atui iui a;i ti i m-iw. o in ooi iki 2 \ (ui (ui ui aai aq oi (Kin annn in oti onnii \ © \ ml, ar ^ d) O ) J g» df o cv /O ^ [ un IEJI KI (£11 (liUl (Ui 2 K1 (UI ? Ooi Kïl OTlim T) Kïl (ÏÏT) ) I Tl dpi Tl N © \(in (UI 9 00| ;1K 2 ».i^ J G» 3 c ZJ) -> O Cl Q . T;an ni2 ihiiukuïi asm a'i uiki o \ ki asm ow (uianiiaiian an atm (ki ui kïi hui c ai J ) 4 ^ !K3 | «a, dl J J a Q o a . . / KID \ KI 2 a<.lM(Um KI (CTI 11 KI 2 Kïl (IT)Tl \ OTiaiïl Klfl Tl 00) ajli'i n (U1U1 \ 4 ^ cn c 4 3 ü (uupa^jjiKi ruion iki'h"bi «jooioj) ojiiKm. w»%\ «ïimojihiki asm Tinuauijj (lA)| (UI 2 iiJ| ijj KTI| IOJJ (K|| \ 0 \ 6 -JU^Öl 2 (KI lOJ ojj (KT^ (igl Tl (Ml flYL^\ (KT1 (UI ^ arm (Kin (Ki 2 inij \ arin (Kin tui an .irLn iui 2 ann au ojii?i in \ (ij (Kin aluiai ki inn na 2 tuin ij tui auj % 6_a(ir 2 oei df^ ann iwi nui au ;ui irui 2 \ an iki (Kin in tJij (ui| \ O (Kin au oji an cuEi \ 1:1 turn 9 \ asm an aciJi (ïrui an ti au 1 \ mi au 11 o ti Kin aw \ aai nu 32 a oj Ö) q<-* Jl j CJ j aJI itfu, 911 q n" 2 ™ lKT1 N ®| njui (Kin tui iki an ^ (1^1 in o iuj1 an ti au i \ f f-1 Q Q a Q Q I3-AU1 Kj -Jl Tl ajlTI 2 UI JXj (KI (Uïl 2 (IK 2 (KI \ (UU1 (15Ï1 (IJl (KI (ITI ^ (Uïl (IK 2 (KI O dj UW. (I-A cmgjN 6-Aojitii d^inn (uïi mi 2 (tjaciadA '? ï an o aai \ ojui asm ijae;2Ti OUjp 1UU1 OOj (1IU1 OUIj \ (3JUUJ (ïl (Kil 2 N, (KI 'fjj ^ 1,7111 (KI (UI (M O (UU1 2 \ (CTI (KlU arm (Kin ïi aai on o^iaai (kji in ti ui 2 iki aun \ 6_^)>aj iki an 11 0ji au 2 (ui ? asm \ t; i;i ti ^ I ^ J ca ai\ O- Q Q Q (U12(KI(U1^\ ^(irim tui (lil Km mi ui ? \ (UHU(Kïi(irmTiiism|\ (uinuoaKUjoji.i \ Q Q Q * q rui «<1 (Kin aan 2 \ (Ki asm 2 asm au rin an arm aun m aun oji \ anom (ki iui oji (Km m au Kin on ^ ^ (tu I w «, Q / iui ïrui f) n arm (Kin o oji o m (uum\ (U oji 2 (ui «m oji iun armn in aun mnn \ 6_^.asm _ <4 s raJ ( s o ^ J g* d 00 qo a o - I I 'U 2 (KI eji t \ CTI a.Ji .KI (U mi mui m mi in 'ïi 2 \ au 9 iuu arm (Km an om aYi (Km Cfli «in asi^ /\ i / /i • 1q o q ; q q a/a. (Km iui am oji arij 2 asm (Km nj w a,i ti oji ajuj mri w in 2 n (Kitumw anj) am (c^ asm \ «nn ui aun iui oiiji oji cnaann asm (uiamn_dl.\ 6_Aaj ki ari ki inn ri "qcaxi (uiKiaraiari Q 0 «1 3j an mi o iui 2 (ti \ asmamn osman anno iki Ji ïi oi«.ui iui Kin 6-d» ui (ki an ti to Jm 1 i I aic Q Q Q Q / q K"«.o ^ ui ki Kin (Ui iïj axi o om (Kin \ ö^aoji aii ji tuj 2 asm au aun oji ikiii _hO,\ajUi asm Q » Q Q , afl dl ;ui 9 oji in oji o Km ti (ui ax) n oji 101 asm am ^ori a-ti 0001% öJkajiauTi asii an J t ' Q J CJl Ö®- OÓ Jm «nui|\ a_nn tj (ik 2 asmj| 02 \ oji tiyij (o^ ti aai ,iaa ,an iki aai 2 \ nih ti 'ïi oji dianiin asm \ oji anm kiti oji aai \ ann aiia n wo a_n 2 aai ji.\ ann aai 2 aai oji Kin o (k j f I j as^ ü 3 tm o aq| 0^3 45 j \ oji onn nnn irj an 2 rui o (Kin ti 2 avinoji teio \ oji hij (ui / Q Q o I ^ ^ ( Q «53 1^ an onoiKj^i TjtJi asm '-r, \ oji iwj ijn^ j hevj ori 2 anji o (kijj ootioji m \ n..Ti (o asm oe 2 ann oji t; asm an inn o «1 n (om, o ti ooi m 2 \ au ? oji in au au CJ J™ cJl v—^ Q (ti, ioj ^ lij an 2 inn aan aim an arm ^\ aai iui oji «ji ^ \ atm (U on au \ Kin iei asm (ui an aT? Q Q ' f onjiTi aaj > ö-AKia«| aj) anjiaUj| asmojijj aun ag 2 on «| axi oji \ o oji rui 2 arm o ti q o. ,qq * / o (Km OSW (KI CT \ (EJmMl 'injionrml^. .UI T] (Kil 0X1 2 1EJI M (EJI (KID (KJ -JI KÏJ Oll 1,1 / q ^ q c> (kin am \ o i iki asm an iki ïi t; a;n ti ann M nru| n mui asm a«i n-n uid ns^ïg, ®j axi „ / IQ q i ikji ioïj atmn nn (Kin amn \ axi aai iïj axi i,j | in [i^ ^(uin \ mui asm o 2 asm k]| axi cu Q t «, * / Q O* Q » u turn anaximji t| (Ui mui 2 aan _ju \ oji aaj am ti #«1 artj\ «xi tui orj^ xji i,ti (M / i 0 0*000,/ q a™ annn in (kil G-^iui(isin ti«an (kwornn2\ (eji njaamnfinatjo asmiu 00 xi (ki kiii a^n in nj) i<^ Q . C> O Q iki ui w tui un \ (kji (eji asm ki ti afi 2 (Kin un ti \ (1x1 (ïri'i 2 (Kin nn 111 asm oj 11 «ai ti iki 2 1 C9 ai }(m cidJd J o i a a _ / a a.rui| njjiaj ki i:i ^ i;nti (m^. jjit)aoi iki \ © ^ (ujaniijiJi (uui \ asmtum ! (3—iJK'Kiri (Kin oxi ci n u u asm li oji nn min 2 \ onn na, & a / qv a a arm asm (in tuin rfJi aai \ aai min aamn asm oji na an an \ ann ti osn oji oji «i iki \ j ) ó ó J, K o ) J •«, o / q a aai ommin am an (uiojiii aaiosm\ as \ ajin asm am ii \ tui arm amn oma ïiiooikeji \ J J| ^ £ 3 3 Q / Q Q , O. (X Q Q ans| asm Ml ojin réjarn (rui ann (tl «janp^ iki (0|(i5in ti oji ti ti \ mui asm (Kin innaai tum 2 aai in o luin iki h \ aai aïii Kin in asm oji m m an % arm Kin 6-AiJin om ti \ a/uj asm rf J ) J J\ Ó J K ^ C?^Q Q Q QOQ.Q 'ijj (ui an am aan an orn^\ ann t j asm [hj arm ojj mi «i\ ooi t i am| asm iki an (Km oji ti ti \ Q Q Q Qc Q Q. m dei an (ixi axi am \ (ia an an in an onn ae; ooi an onn an an an oji i ann asm n ms arui o an ( «su «SU «si. J Jl ^ (!) 6 Jktii 2 (Kin asm \ amn asm an ti an n \ oji on ui o-ti oji i o iltii 2 osin ti o n \ ieji an > ca ^ * Z1 , é- 4 ) ) 4 \ / IQ I oji mi \ oji asm fi ieji iirui oji i) \ oji asm a ieji (ik 2 \ aiui asm oji a-n an ? o oji asm a an ti an i \ jcj, 3 ^4 cJl o 3 3 / Q Q Q. (ism asm as asm an asin aam -Ji an\ (umajui (Kin th am an an m ,ui \ tum ajLi 2 aai oji (f ji ) J ( jA J O ^ P I O ca a a o aai am ti asm (U asm an ti 2 (umao^ojin ti un ti \ am an t:j nci a^ (ü| ocu arj am| \ o . ^ o a (um 2 an tMan 2 Kj ijJiJjN aui asinanii^"i| aui anj itii arrj (urn ti am o anji asm o ' Q Q c> oji am an ? (U 2 oji o ti a-n n \ mui asm ieji asm an 11 am orui an aai asm am an «am 2 ti H ,3 3 d «1 0 O/ O O O Q / a^nTiN ann \ (uiotkuj\ ann ui axi \ a 2 -ji aij| \ Q v Q O oji asm oji an ar^asm a o- a o ' a. I q til "i I (U1 (171 (Dl (UI 2 OU 1'lfl (I5Ï1 (10) (UkTI \ (JrJl 2 (KI (EJ1 ? (1SÏ1 (UUI T | (171 Tl tll-IU. ckui Ö ^ J| "> cJ| /-j\ ^ c *> J a .. / a CL Q (KI Kïl OOI (KI 'I I lil 2 (KT) lil Tl \ Kïl 'KI O 'U I 001 (UI KI (UI (15111 111 (KI 2 (KIT) (171 Tl (UI (tu anx J ^ ku ca c TT (1.110 KI 2 U) 1«| aOIJ a{| j| \ (Hl (p 2 KJ || (KIj (IJ Tj TT t l ïTJj\ (11.1 (ISÏl (KH Kj Tin.Tl CL ~ Cl ' CL Q ' iKïl Ol VI KI (lOl 'I7| Tl \ (tl ia (KI (15Ï1 (Kin (ISTil T;I (lil 2 (Kïl (17| TT lil (U| (15111 \ (KI 2 (KI d s co I J d ^ t- 0 Q u Q / Q (£Jl (Ki 'kvi ooi turn ki as; om ti ki kit i un 1 ui m \ qqi asm ki (uui ui o mnn | cJlÖ ^ / 1 n-% / O Q Q. Q Q ( O til (KI (KI [1 \ 001 (UI ÏTJI f UI ïlll ÏjI'IOI KI ïlTl KI 2 Tl (Kil (UI ? \ T l 001 (UI OOI I) O (KI f| cl ■>' 1171 ,lsl- ^ > ^JKv; q q o q a . a (Ui ti a;iT o ui 2 (in dvi (Ui om onn asm 0.1 a-AT"l \ 001 ui ki ki ki oji ojui ui arm ui (Km } ^ (101 (UI s Q . Q CL / Q. a<]ii\ 0001 ajifi ï 1 jian ? \ 0001 asm (Ki _ji ei 2 am \ 001 m aai ? (ki ooi o ooi 011 asm ki CJ [b3 S ^3 rj I CJ' O Q I Cl Q 1 . / 001 (uui mi ti aoiK)|\ (Lviruuuj a^a^ooi| i^^oonn a-rnn 001 kïj| (ui.ui\ kt^ 1 ci 1 o ^ ooi ui (in ki uifKilonn ajmiKm tt aoii ki a \ maai ei kïi (ki 2 oooi\ © \a:i ftq ? 00 KL )^ ) CJ) I asu asu'(KI,™ )\ 'Of Q Q . , ' ooiaTin iuï)|j ta mi \ (3Juuiasm2 (ej ann aom ti (ki kïi 1^1 tt uj arï| (ki| \ öjiü Verhand. Kon. Akad. v. Wetensch. (Afd. Letterk.) N. R. Dl. III. N°. 3. (] / a til 2 ki kij (k.i (uj arm o iik 2 (iiui \ © \(t| (kii nrn ij uj/ki|\ ltjj ifji ieji _ji ^ (isïi (kji / Q / Q . Q (UJ|0]Kj_
    £Ji Kj iu Kin asm ' o a. a (U 2 (Kin Kjj -JI (Ut) j (1X1 (LU) (ICl (KI \ (CTI KI (u) ^ (ui KJ H(j (CTI HUI Itj (I-Cl (KI UJ (l^lj| Kin CTI 10 I Cl Cl Cl ' Q O k)| (uj ki \ m irio icj ij uj ki (£i urn arm \ aan osiniKin (£| (Uj (um Kin kj | ti 2 kj | Qt Q / O» Cl» ii'i Kino^\ it 11 (ui asin ïij) kj|\ iKin iuj| jun ki uno(uli iui k^j\ osiiJs^icti iuji rui cï a a iji «ji ti nq fi \ ti min cti kii n, 1 n 11 ti:im2i.iji\ aiu iumum2 onKin\ ctt P |[ (KL, J ^ (l^ ) KU J Q O Q» C ((Uj (CTI Kïl (Kj UJ (CTI KI | N 'II (IIUI K)| (Uïl UTU \ ÜSïj 'EJj (CTI ( 1 O (EilTTl (liUl (EJ1 2 W \ Q Q ' CX. / 'Ki n ii aci f) tuin uui asin o 2 nsin Kin ki hij) icti ki n \ man (eji 111 oji ruin 2 \ (ui abii 2 c3 J )) cj }> J| óm ^ (X 1 Q ^ / Cl Cl Kil "ïi KI IJl CTI (im ,171 2 KI \ (Klïl CTI KI (Uil (CTI KI (UI UI (lOTI i (Tl (IK 2 (IIUI \ (ï) (1X1 KI C^JI I J cju- O > ö ( i O (IJl (UU1 (EJI 2 CTI lfUl \ 1:11 KI CTI 2 li'tl Kl'1 KI TT) (U) KJ| \ (Ulil (CTI ! 1 til II J Kïl «lil (EJI ( Ck I Q QO a in Ulil Kil) n (Ulfl K12 Kin \ CT") ,EJ1 KI (CTI Kin ( 1 (1X1IUU] K) 1 \(kll KI (lim (UI (tl KI O (1511 ) j cj\)} 4 ) m cJI a / Q Q v O. Q Q cui (uj nnar^ui ok (irui \ itjiui ki :ui ;wi (Kïlin (onrui \ (uii^uj^ urn iti ki rui (Uj i a a„ a o o q a r o iniaO(lKailil\ Tl lllfl (ÏXl O-JIN CTI (l-f) KI (UI Kil (KI I) Tl fkl 11,1 0_il\'3Jt,CTU r\ cj ) ^ ^ cJI J ) / Q a OO Q. Q » Q O O Cl lïii (iiui (ui (ïq iri arm \ cti ki on 2 (ui uil o nnn asij \ nrui ki uij uti kii (if) [| ti mi o ^ r o / Q o» a a 00 " a. (3JU15ÏI _i| (CTI (UU1 (CTI (K) (IK ? Tl CT) (EJI _(] Tl \ Kil KI Kin KI Kïl Kïl IUU1 "li I (Kil !LJ1 ? \ ) \ O ^ CJCJ^ 1 q Q a ij ui ij (tui 01 aai astjjj \ uj aaj o ik lil (til asm ki| \ 6ji,u) ^ inn O aajj| \ aan ui O Q / Q «. iun mi (Ki 01 (isin (m fi_nn in (U n % o iu (Kin ? I o (Ki 3 (ki aui (kn ctci aai (ian 3 tm a^kin \ a , J Jl df ^ ^ , , o / o» .. / a OJUCTl-iLIICTI (UUI (Ol (KJ O (KJ (El (Kl| \ (ÏIJI N ^ (IOJ (UI 2 (U! (Uj OJja^OOK ^ O- f 1 41 iuui\ ceji tui Tl (ki [) 't-ii u i ,ui ? \ a-Acui 'Ki imaJKui oi aan \ «in moe ioi mi o J **-> I > K Q Q . / a Q ijui ui arm an ii \ urn o iui iki o aa «n asin 2 aa (Kin (ui nnnn ,ui ok 2 (i jui \ oji Tl asin anji j ) 0 Ja a a a o(kjj| (uïiïjtKi (kho^n (uiniKinm wujoj^ o \ asmfKianjtui ti (kjkujxi k]|\ / QQ O / O Q / Q 01 (Kin as^ ra| (ik 2 (isri aü ira|tkJi a-n 2 \ oi aai asm asn uoi (ki eji urm \ (u^o nm^ a. ' " a 00 1 (KI OJI (OIkJI "4k (1^1 Til \ (UUI I 11 Til (KI (lf¥l (UJJ\ M (CTI (CTI (UUI U 2 KJ!v0ri^«jlll 41; (1J.1 in Q Q O / ' (Ol Tl (UUI \ (1X13X1 (CTI (UUI (UI (IJl (llïl \ (UI (U| \ a^_(JO|| \ 0J|(KÏ1| \ Q Q ai|Ki:i|\ a^(kj||\ (uiu|\(uui (ctiikti iuimiim|\ iwio23«i|\oo)J|Mïi| hji O >. Q O Q Q . Q q Q / C ^ Q (iiir| ^ tisvi ari "in (uui (£Ji axi cui (isin x asn arj .10 2 ae: 2 asm mui \ oji m mui ojiui nap Q «. O Q „ 1 aa (iq \ ttn rui mi mïi «m o \ (isin aa 1 :tn ra (ism ajui \ mui (tn cui au «111 aan (ism ikji «in d-J} \ Cl £- Ü ö CL dsïi (üi m li \ (ijui 2 dim frn 2 (o asm 2 o 9 asm a,ui \ fkj) an 101 ? m (ui 2 (ui \ o &q ? y^2 J «J «3 J cy\ (o\ 2-j\ *• ^k(£1T|\ (KJi(öl~j(Ki| ojjj^ ruttn^Mmann a.jj aaj ia|au| aan«in aan o ? \ eiij ® c Q ^ I aan (tn asm ruin Mn ïiji _ji aan ai \ rtn (ki m aan ieji 2 ai nu \ 019 ia mi:i o uiiw (Km 0 IK>* ) t- J ) ó\ J J Q a qv a Til mui (EJi 2 iu \ © Mij oji a'iij| n rj_(i-i | % cui a q a a . tui nsm ieji Tfi mui o ^ mioi o au | ^ an Ti mui (til na oji asin \hïcj ftn o arm tmn Min o / a Q t Min 001 (uui ji (Kin ann a.ci o-n 11 \ aui o mi aun mïi o t ieji asin tuin n^i otlji _ji osïi n \ sji asm 3 JI j^dJl TG \ a ^ ) a a a. f afin afi oji mui (tn mi a_n asin 11 (um (Kin \ (in nq \ run a-n 2 miii nun rui 2 tui \ ö jkoji in an ü Z J O ^ o Q » r a Min aan ia m)| \ ieji asin mj| mi aai tmno^ (ui(t.i^ja!jOT)M)j\ ö-ji,ajiau| (tn a Q ~ ~ / ' a a asin \ ui ïiji ? ki ,1 (tn in afl 2 \ on mïi oji o oji 0111 asm asm mi i c\2 mi tti mui n Min \ \ci ^ ' O Gr, cÜl^f Q f Q Q . lAum (im Min uaonm o asm mi n a-u mïi aai o > ;tn asm tum m 11 "ïinsmiuiin J o dl \ Ü 4 ö ^ Q . I I as 2 an (ui (til \ (eji m am asm aai ma asm ann (ïfl onn 2 \ o asm (um mi 3 aan -Ji asm 'n \ 1 ) ^ 0 , cj a ik^ J / Q Q Q aai uj (Km mmj (tn x) au (tn rKJijj \ o o ^ oji «jj (tn au (Kmjj \ cm ^ mjj au:i m ti a™ (tn| Q a Q Q . aanitnii\ asm (Ki ici tum mi n (laitinm tn ruil atm l| \ (Bian2 iu asmaai aai ( i?\ (tn au J -II J| J cj 4 1 A Q a. „ . o Q axi asm «ui om (tn aJp Mm (is^ aj (um (Hij in nsm mi Mm ok 2 \ mij a^ an (tn ojijj ;u arm a Q Q Q r Q Q aan arm (tn aa Min j \ itn mi asin aan aan an Mj| \ 0 jtaji aa ~rm aa rui aaii tij arj nu \ a a. Q / qji ïsxi 04 inn na n aan o oji mïi au 11 aan mn \ \ o an an o ann aa au oji arm on Mm J^JJ\ ^ ^ \ Kö QJ 1 O Q Q. . Q Q mui (tn (ia a:| :tu Tj \ as^ ^ o a 1 ^ aaiaaj aan non o Mjn \ arm oji iuli itn axi rui asin » a Q tn o au \ © \(iz^iuj ^ oji rnu (tn axi tui asm a j iaj ioj aa (j \ asm aa 2 aa oji rj aa ^ r Q (X Q | Q /- Q Q (3-4.0JI mim tti c| nj au| \ ij twj aaj cm -ij aa a^ aa) aaj| a^ arm oji tti bjwji ^ ti a / a a (bi (KI (Kïl (U| ia| Kl| \ KI (til !ÏJ(KI 2 UI JM Tl =K 171 Tl (UIT) | 1'Tj dO (UI Tl M (KI \ Q q a a o a (KJl Tl (ISïl UI UI Tl ? OlTl O LU) (KI li \ iUJ) (bl O 2 (KJl Til (UU) 05111 '11 KI 2 (UI OÏUlKlO \ ^ J } cj( «1, , ^ i cJ| Q. Q Q / Q / 0JU105Ï1 OnJl (KI UI Cj KI \ KI C| ^ (Uil (lil 2 (KÏJ UJ rmjO (IK 2 (UU1 \ UI Kj 111 Uil KÏJ Q O Q * - ' Q O- Tl KT) !L\ CTJ1 (EJ K^U|(KJ1| TJ UI Tl (kJl (UK) | Cl (fJl \ 05Ï1 (KI ilflJI O (Kil | OOj ITT (KI Cl* ^ Q Q Q Q oRji ti (Kin o ? \ o ki ui o i tbin (ei o ? ui on ann icti (kji m.ti \ (kji o mui ? ( i ion \ J ( \ /> J JU'i a Q O Q, ukkji (Kin m ki a-nii o ? \ kïi ui (kh iui(kji (Kin \ kui o 2 nsn (Kin .kt ri oji (Kin oun ui ? \ asi. |na_ \ m, y) c3 N f o a. a 1 a gokhui tid ejinji!uui ti (kjicoi(kix anifi osii uuuitiojïiti ^0:1 ti ana, a ) o «, c ^ a a a 1 o ti ooi ki arm ti cj kijj iKTjj \ ojui asm ann mj oxi Kin ti kt 2 ki cj irvj ivo 2 (Ki arui ui a Q Q Q (kii on ki Min ui ? ui ) ó4 o ^ j ) \ o Q O * r OQO. QQ f£Jj (LOJI ^ (15Ï1 (Kïl ,0 (Kïl \ (3 JK05Ï1 -J1I1 Tl UI (1511 11 (KJI (IJLT UI (1X1 (1.1 (ISïl \ ^(l^ ^ (UI Q O ^ Q Q O ^ Q (UIJ1 (EJ1 0X1 0J1 (15Ï1 Cl ilOIl KI UI «5Ï1 OlTl Kïl 05Ï1 \ (KI 2 (K) [1 ClirUldClil UI (11111/1 Kïl Tl ) ) s 2- -1 j ) 4 «3 a .V | a . . _ (KJl O 2 KI (Uj (ÏOJJ KI || \ (Kïj KI U)^ Ol (Kïl Tl !lTj_(Ul (IK 2 \ (ÏU1 O (1-il 0«1 (ISïl 1Ï1J1 (ÏTI % 4» Q ' C Q Q Cl r (Kïl Cl (Is VI I 1)| KI CJ ïlj (KI Kïl \ (UKl (UJ) (1511 K1^(K1 OJL" (l^(IO|/\ 13-dVCj UI 2 Q - I Q Q "5 ^ (K1KÏ|\ (Ifl^ «SM Kïl Kïl ilIUl Tl ^ ItVJi Tl Tl Kïl (1511 \ ® MfJ M Q . / Q Q Q O ann | > XH (ti ui —'i ^ (urn in ki Kin uj rnr^o ok 2 uui \ on ki ti on 2 kïi o^j ki^ Q * ^ 1 Q / ^ c O (KI Kïl Kïl aaj| Tl (^Kïj \ UI Hl 0511 KlUjïj.Ul O UI (KI (J \ Cl (ISïl 05Ï1 0JU1 Tl (KJl O 0X11 \ Q / a •» ' Q Q / (UI KLIOJIKI (EJI 0JÏ1 Tl UI UI ? \ 0.JÏ1 ildJl OfUl 0511 111 \ (Kïl (TO il 05Ï1 ULl (KJl (IXÏ) (Kil UI J J O v. J J Q Q . / Q Q af O ann kjo 05ïi\ oaj u) oti oji oj| mi|ui os 2 mui ui oa orui \ ilui t il ui 0511 kij kj^| iki 2 Q Q Q Q ui^ (Kji oojj iKj ui ann ki o 011 \ ti ikj) ui kij\ ©\o (i;j ^ kïi ;kti ki arj oii.j kj ~'i ojj / Q Q 1 " Q ' O a^uuie; 2tuui «11 ooi \ (kji oxit; 2 1111 o^ orn (Kïkkïi >ki cjofLjWjj au ui oriij ti r ^ / q (Uljp B^UJjjKl 111 (Ki) (KJl 0JU1 iKI (Cj ITL^ (l^ljj (Kïl Kïl (UI (Uj (inj UI (IK 2 OJUI \ Q Q . Q cioxi? uii ti o cïicï) (kji ui _n o-si «ui uuin in ïioctkkji ki ci ooj'ukio 2J\ ^ J J |KU («n, J J J| (BI OfJ (KT1 «J Til \ Uïj (UJ (Kil lil !LTj Ij 111 Uj lij 8X1J T | (M OUUI (BI (UI (UI '(IA 1 \ a . ó a c q (CT1(K13(K1 UI (KI U| (IJLl KÏ1 (KI an (K1H (Ifl (BI (Tl Cl OIOIN (LIUI (UI (KI 3 (KI 1 (ÏOJI O KI, (ISl, (KI, ^ J 'Vin P | c Q Q ui aq itj) Ml li ki bi nnn » aj| nn nnn «sin ui ui ari \ uui iki oji 01 ara \ (iaji axi kt «SK J J J[ ) (151, Q » / n —fin in 2 ara kïi (ki an ui iki -ji (kïi annn an ara nnnn \ kti ti iuii iki mi an nn jjj qcTq J JG) ui (K 3 ^(i£Viri\ (Bi Kin kj | nn nm bi oji ara ti (cj rij axi | o (kü iki axn| \ 40 (uui axi (ui oi (Kin \ (lui k> (ki | (Kin Kin iki arj inj (i^n |1 (io nsi) | ctj _ji jnj, mj kti ui (ki ej(iajjaxi| ai ^;(i^nn\ uuiisin (Bi asm kij an (Ej aaj in a (Biïjin Tiara Q t Q Q„ (Kil (KI a^aOJJ(Kljj CT OJI (KJI (KTH (UI \ (£J1 (KÏI (K1I1 (KIJ UI ae; ajn an (C| (injj kj _ji (Kin (ui \ o] ^ asm iij nn oj ij nn ki urj \ aan asm (Lftasm aan kïi Q Q Q Cl Cl «j wa| \ ann ara o mi nci in \ o (ixi ici ti \ ibi (uj/njp i (Kinasin\0(iaj(Ki3Bj (ikojii Cl Q O Cl * Cl 'QQ nn an an an \ axt 3 ki _ji ibi ,ji axraxi asm 2 nrrn kïi ki Kin o axi axi nn o axi (ui on \ mi m CC| J J asm (uui axi kj (Kj _ji (uin ki kj | \ aaj Bi o ~n ^ asm ajui \ © \aj ui nnn | ujui | \ (bi ibi asm iki dj «j'o an o axi| an asnn asm (uui ai anj axi ui ki \ an ara im] | an a?i an t; a^i i o o | q q a » an icm uianuiaxnV oojubiui (uui (bkbi(ik3 aiananan\ anaxuio? nsrnara O JKI^ ) CCT J \ \ a a o a ui (ici axi t.' 1 o (ia axi -in \ oji (ui tem m (Bi (bi «g; 3 ti ui nri ti \ 1 m ui 2 ti tuin ki } GC1X ao^Ki, J } I Cl QCIQ.Q Q Q '"Q KVj uj (O firn w o asm \ asm (Cj ati (Cj axi asm kit oaxiaxiTi o axi axi ti \ (ui tioi (bkïj O . Q v Q Q „ ixn axi Kin (K^ cnj aii axi |\ (ui (un asm aiLi nnn Bun (Uj \ ej axi asm axm asm asm (up (um O CX " Q (Ki 11 \ 1111 bi in 1 asm axi oji "in a:i a-n n \ tiïi nnnn \ (01 as an ui ajin ti axi n \ 01 nn 4 J ) J\ Jó J| cj ö o j 4 j O Q Q . Q Q „ (om ? (li axi axm (ia aq 0 \ © \ti 3..11 on -t; a-n ti ui ki ik 3 \ ui asm asm ojui 01 ^ * ClJl ^ x J ^ 5 Q I Q a Q / kïi (Kj axi o asm axm a| am aj| (ui (Bi bj as ti an a^i ti 1^. ui ti ui axi \ omi axj | \ / / / O "O- arin |ki % ojli (bi \ an "ïj axi 3 \ ara mi u ti \ (itj am (uj o axi \ ui ooi asm ui ti ibi axi a | . a a a. 47 nn t; d£i tin (Bi asm axi | (ïxnjj asm uan ui aiu (bi axi tui asm tii ^Ka^innN ariiuj^ , o o i / Q ui as 3 t; (171 ti 3' axuBuum itj amj axi| > ibkui uj a-j ibi ^ ajm kii n_/j nnin ui as tuui \ o r ^ a Q (Bi mij nn ui o ^ fj axi axj | t; a^i m % ö-Aiui axi| aji trai a^| arj axi ui assj iki hj^ axij \ Q Qv Q ann o ui axi n Km axi nn kïi o ? \ (Bui an tui tuui m 1x1 an arua \ o an asm ara aan an crJl S Kd I «1 cJ( Q . I Q O Q axi ara aj) .axij aa| axi| ui 2 ktui tum 1x1 i,m nn axi 3 axin an nn \ o an (um axi| an ara «ui(in(KiKin uK^;nj(i^\(ir^(uj^ (uïkki«^ (uuowtuitCTN^Kiïjo^ (M (wias^atjJfuaMTniSvifui Kin cti Kin<ïjöi^\ axicti|ki miminasitnuktj\ in o«sïi Kïï eji oo) kiSin ra w™ kiiot ' ) 2111N tui c> cu a r , Q (KI ïj Kïl KI 3 (UI Cl \ (UT! IK1 CTI ÖK) II 0| (EJI (EJI KI «UI CTT"lKlj\ (3-dl.ïj KIT)^ tIJl TIK^ \ (EJl (KJl (KI XnriJ| \ (EJ) Kin (C| «UI KJ | \ (M (EJJ HU) KI Tl Cl TT1 O-O | \ (BI («1 «J O ^ Q/^ CjCltQ*. ^ asm (uui 'uj kj| \ ictjj Kj | \o asii| (Ui cti ki nüoji «ui ruin «ui \ (uïi ki (cti (u^ (kiojfi ariri (UI 1 N TT) l*i (KI 1 iEJI (Cl ïl (UI (UI KI [1 \ (KJl IK1I1 (KI (lflTl (CTI (Cl Tl KJ ] \ (Ulil (CTI T) 31 o ö\ m I Jcl a Q cl o 0 KJ jj (KJl (Uin (M tLIÏl Kljj \ OJTTI (KI (CTI OJW Tl ij _;i tuin 101 m ()«) tui 2 tui ojj m | «m mj ham ^\tn tui icti ^ o Q 010 „ tig ;eji ci ïjo ajj Wj|N ti (kJi (ui \aj o nrn «c| o iuj \ (wi ieji (ïj Kin 2 ou nsïj o (EJl \ atj (UI 'EJJ (EJl (Cl ÏJ (LJI (UJ (KJ |\ (CTI (KI -Jl (ïj CTj _jl «IJl (IJ O MUÏl aaiJI (EJ (l^ 1JU1 (CTI (CTI 1^0 CT «UI ntï) (CTI (ïj Tl \ (ïj (UI (Kïj (EJl Cinfl dj O (LJ (KJ j \ 6^4.TJj Kj ^ (Uïl !KÏ| Q ■ • (ïj rai 2 (kji (Li n lïjtwiiïjiinn CTj nai| i rioan Kjtioj^ o ajitun o tui aTj_ji ïj (kïi ^ Q ' O Q (Ki in iEH (ü 'Kijj \ :ki:j ïj ui 2 (ujosij ,kïj ;eji os^tEJiasinTi uj ^5j|a^ A ^ ^ q ' a a ' 49 (isn ïj KI Tl (VUl (Uj, OJ \ 'ISVj (EJl (Cl iTOJl ïj TT (K^ \ iïlj (Cl ïj (UI 2 ,LC)^\ (CTI «ui uri| Kin Q Cl. t ^ Q oji ïj aai ti Kin \ eji jri^K) itji (kji o «ui ia ti \ o arj o o (iu| ti m iuj tis^ ~ji / / / a q oa (Uil W1 (EJl \ 'EJl (IK 2 (CTI (KJl (Cl (1SÏ1 ~J1 tUïl M O Tl Kïl (KJl ? KT 1 \ O (UI» (Uil (UI (KI o ó j j o >ciji y~j \ ^ CJ rij Mj -Jl (KJ (UI 'L<\ MÏ1 ïj Tl (Hl Mj Ol CIZTJ \ O UI !LC1 'lil .Ul^ XI Tl \ ÉL&0J1 fU (KJ IQ -O Qt ' 'Q QQ^ Q " n o(inoi% af] dxi miti (kJi eiruKitiTiN (kiTi asiri afia-n b^uin O (X ^ * Qc o- t8i a^arui \ asm cjikj) ti o mi (ukjjimeji mjoj iu o Q q » Q . a a^Mi| ui ion ann asm (muatia ai^Miu|!Ki!umannMU|\ (kii imn tij a-n ann asm o Q / Q Tn M) | \ (uui asm (8i aaj ïj (mi 2 m % iuj mi a.j o ^ asm mi j| ^ui ^ eji om w rij \ui^ Q . ir Q Q / uj (UUI\ uuiasn (IXKUI (kJI a^ on ti Mm nrrn \ ö-^ui a^i ajui ieji nj an (mo 2 (ia \ rrm «j ui / a a cx / / ann mi oji (umi o ra \ uui asin mi ui asm ui ,1 rm eji (eji ~/i a«i (ki ann \ ui ? arm o? o crJI o 3 jj óni ï-\ s / Q Q„ 5 (üiniw ooi Boia^in^KïmiiriJi \ cj tifi ntj o ^ ooi ïj aai ^ a^i «j axi o asn ikïiïjoi^\ o(Kin m (iji^ooiTi ^«^nn (twj otiooi ki \ ci iejiti(umaoj, Ejarui kikh (ljj nr^o (i§; clhji \ » ') 01 Kin iaj om ti (Kin (innrjx ki ^ 01 ktj asm ooi ooi ïitj cl] joi (LSaflJlN (ISVI fin«IJl (KI 13,0011 (KI Tj (EJ1 ÜOJ ~l| OOI (ITJ| (LJ)(UI\ ® \a«j ^ (KJI (IK 2 t; (i^iti ki" o (um n (Ki 2 Kin np ui u kïj aaj (Kin \ o ariati taj u) U) aaj aaj üfl| \ / O Q O «. / Q Q « j / 0 o (isui fM dii ruin o aw o (i£ (urn 2 \ ^ (in (Kin ikhj tran ti aai nrrój,\ fuj o iji 51 Q O Q "" O O (kïjo ï|(umoj :uj|\ ajui (ui (U™r^j|iiai asm(i-namiö3wae~jajm ti cliuio ki \ h (ui (tn (irï ? nti 11 (ui nïi (im asm ooi tm-ifi \ ari oq ? oum a-n aai ooi ooi asin aro (Kin Ö m 'cJl O n ^ ö (Dvorni aaiasin (kïiïjoi^n flCTiin2(tui(Ki asin (Kinui mg ti oji tiiinj (q o \ asm ki tui o ooi o 6_AitJi in ? cui m wtukm % (L*(C) 'U (Kin ki atin ui ui aai cj J aarn / JaaJ o a O Q r c> aaji (Ki ii \ oji ui (| tui (ui asm ijui (eji 2 (ki u > asin om 2 ui n wei ti t; an ti \ ö_^(isin ) cJ dl , cci\ cm a Q/O t Q o a a v in jeji ra asin aai 2 ui (kji m mir\ oji o (wi o \ mui (ra (ra ti ui «n (ui (ki (ixi axi aJ) \ üJ CJ™ GÓ J \é- o Q ^ / O / Q» / Q ^ 001 in 001 ia? in(tJiojin ooi (uini xoiieji\ oasni(Kimn h| rn ikittix ©\ mik»cimn y>\ )™ dl c 'l o J 0 o0™ I «J a o 1 a. o au tui n ui «oi (isin o nrui 2 001 o 1 \ cioi m (kï) \ (um (Ki o asin m :tun o (isin (Kin ^ cJ| on cp\ I 01 I £~ S / Q Q Q Q nnmn?\ (Kin o 2 001 001 o ruinn 1:1 tie; 2 aiui \ (uin ;ui (ism (uui tü (Kin 001 tuin n-n 11 n \ KI, (El, J ft CLJl O Q Q Q ari (i^ ^ (irmc^ i 'jii km aiTj\ uj ;L'ij u in ski 01 ui „ q' . q q cl o 001 2 (iun (UI \ (cj Tij ki 2 (ki (U^ Ij (ISin Tl 001 (LLl öl «xi (UI EU \ (cj (ki (KJ O ^ Tl 001 (IK 2 r CJ> v Q Q Cl ïnpnx (3-3U1T1 (i^ruin iui|cin (ki cjiljtin_jiijtitu|\ asin(i^ijj ig, ooiikiuijti Q ' ^ QOQc 'Q Cl Q /- (isi|\ (ejjnnii ^(um asm (ïjtkojn (oi ti ia ki oociiuiti ooxkuitin ö^ikjti Q / a a ïjasiKojx Kin (kui 2 iki uj (tij (h^ -Ji a^rmn o (ik (uli \ (ki 2 a-ci (ui (ui azj aa^, cT o 1 Q j-, dii| mui (nn oi nj (eji r|3 i^v| asin (ui aai (Kin \ (U ui)| ti tui (cj nij afi| oiui o wn Q Q Q Q . asin aai atin 2 % asin (Ki ooi (Ui ? tci anji ki o ki asin aai 2 aai \ asm an ooi ~ii m an (ut, aai ai cj\ ) M^ «U ) Q / Q a Q Q ooj itll (ïï1 (ki o (ct1 \ di^ (3_i4.tl!k^ ki ki 04 wij(l^ (eji im k) o 1stin 0tï1 ofljl (oi ^ ^ ' Q Q aan ari a asin ui a;n 2 un m ci, 001 \on asm an n ci ui 001 n \kïi axi o ;itli ki 2 anii o 2 001 ó ( lg ó J a J J J O Q Q Q Q (tn gaai kuui \ ari arui (um cj kij aii ïcjj hu tui ooi \ (Ej arui ajm asm ui (ïjTic^ ïj ti (Ki ktj \ tcyixj ^ imn kw (ki cj ojj kj Ji tuj rum o as n iui 2 \ n.j ij o tui ï injj Q ' Q Q Q '/ a ^ Q oji cj ifLj ki t 1 (Kin :ic\i iKin win oji ojj «mo uk ajui \ ki ^ oji uj arui ? asni oji kij Q /■ o / a a Q o ck oji tui tinri (ki o «sin \ ö-^asin -ji a 1 ki ci oji isïïi 2 asin o au n \ 01 mn 1 ci kli m ki iki J J . 4 s ^ Q Q Q / | . 0 ' Q » Q / Q or^\ (uiKiaji o ojiKjnaj(un ki| \ iij renoji bjui (eiannifjo u (oj o ari| \ t.i 53 a ü | ' / o OJI (f.JI _J| KJ | (15Ï1 (KI (Kïl ^ OJlfl ïj (ag 2 \ Lij ffj 2 OJI aiui OJI IU «I \ (fJl (UI I VI (tj (UI KJ | O Q Q Q Q O (fJl Cl Kïl a-fl (UI \ (15Ï1 !M KI 0J) KI (1 \ (UI ail 2 OJI -JI (KI KI 2 OJI K] ,1 \ (1.(1 lil JI fl OJI Kïl-JI d ^ ^ cjI JI ^3 cJ( Q Q Q Q / 'tui|\ Ol 1ZÏIJ OJI II] Uil OJI| \ (UjlUU)^ OJlOil^N (l/UI 1511 (Kïl I Fl KI (FJl (EJI Til (aj Q O O Q ^ Cjv (KI 2 HO II \ (UI Tl lil (OJI (UI 0JI[1 (UI Cl Kïl (KI (IJl % iar|(U12 a/LI (IC1(IC10J1\ (UI (1511 1511 dl S d ^ dó Ö Q / Q t . (ijui Kin ti ki 3K (in a i \ o ji (ixi 111 ajLi o.i ui rmi o as cuui \ j i oji Kuicinmnaui , J v . CJ j' d O / Q / Q Q (ïniii \ iui aan kiii tti oji au ki tti \ ajui r vi iiji axi icn, i (kiii \ ei n n o ti n (i \ arui d J ö Óm G1 3 A v£Ü Q / 1 u kïi om ti (kii aan «n in ki i \ J d dl H. KERN. De legende van Kunjarakarna. Facsimile van fol. 5 en fol. 8. ÖÖ72Ö^ &Z7ïi&l?2gySf3f^ wm*gp$ &g&^^ï&$tëzfzy&t7&h'£*^?roiapi9§&0 ?^m2%Z&&VZtf$]rz%~iïiïiPT^^%Z$Zlj75Zp£?}Z£Zg£ï2/} &7^Z ZX77ïfX77jy l ^ z&^&&er-zvz^?r ^zn^^ZF&£ME>?tëzr&z>Sr&&guiz^irmJj*¥ ^ 0~i9&^&^§rz87v&&9o&jj™zï27ltyw*V ° 2?yEhJznz$z2f&z7T&^m&y^&&ïwziï^j3^$$zïi&^z&zd^&?^zz&j$i^*^ivxQ^-zz?Tïi^n o O Z&757B? ^J&lgmZ%ZJ^^Z?03VrZ&Vg2ÏZïïZ7Jip3 ^7^*23&^ZïJgmi/S2?ZCg^l$Z£Zr?Eg^$Ébtpi$fg^2y3 c &Z£)I&~J3£> T&z^&%Is*i$*y(5hf mi§ ~$*gxr ufeï^B ^xrtt2j^*^j^&7j^zïï~37&mjvz3zjjg j *&*ïqif&^zfzp5ï&zvu}-s97$£*g^7&mmd 0 zv^^ztgJvmz&zfdj&am&iqw^mmQxffl J I