896 E.7 POSSO. Zestien plaatjes, naar photo's, opgenomen door den Heer C. W. Th. Baron van Boetzelaer, op zijne reis met den Director; met beschrijving van Br. Alb. C. Kruyt. 1. De Lobo (geestenhuis). In ieder dorp der Toradja's van eenig aanbelang vindt men een gebouw, dat zich dadelijk onderscheidt van de woonhuizen door bouwwijze en stevigheid. Het heeft geen voorgalerij, en ook geene indeeling in kamers, maar bestaat in ééne groote ruimte met een vloer van dikke planken, en eene dikke omwanding van ruim £ M. hoogte. Het gebouw rust op een groot aantal palen, terwijl het dak meestal hooger is opgetrokken, dan dat van andere huizen. Aan de west- en oostzijde geeft eene overdekte trap toegang tot dit gebouw. Dit is de lobo of het geestenhuis. De geheele bevolking van het dorp heeft medegewerkt aan de oprichting er van, en dit is ook behoorlijk, want in dit gebouw worden gedacht te wonen de zielen van die voorouders, die zich in den krijg een naam hebben verworven. Deze geesten waken voor het welzyn van het dorp: wanneer de bewoners uitgaan om zich met den vyand te meten, vergezellen de anitoe (zoo heeten die geesten) hen en stryden met hen mede; daarom wordt de lobo afgesloten gedurende den tijd, dat de strijders weg zyn. Maar zoodra heeft men niet een vijand verslagen en hem het hoofd afgehouwen, of men haast zich naar huis, om het afgeslagen hoofd aan de anitoe in de lobo te offeren. De trommen, die in de lobo hangen, worden dan stevig geroerd om de geesten naderby te roepen en in een bepaalden zang wordt hun dan kennis gegeven van het behaalde voordeel. Later wordt de schedel van het afgeslagen hoofd in de lobo opgehangen als een trophee. De lobo heeft eigenlijk twee daken; het binnenste dak bestaat echter alleen uit ribben, zonder dakbedekking. Onder dit tweede dak wonen de pasgenoemde anitoe. Bij ieder offerfeest, dat in de lobo wordt gevierd, brengt het hoofd van ieder gezin een bosje aan repen gescheurd sagoweerblad aan, dat eerst 7 maal in de lobo wordt rondgedragen, en daarna met kippenbloed wordt gewijd. Ten slotte worden deze bladeren boven in [het dak op een rek gerangschikt en hierop worden de anitoe geacht te wonen. Eene andere versiering van dit gebouw, welke lederen bezoeker aanstonds opvalt, is een plank, waarop twee krokodillen-figuren zijn uitgesneden. Overal op MiddenCelebes vindt men deze krokodillen in de lobo's. Zy zijn niet anders dan het zinnebeeld van dapperheid, eene eigenschap, welke iedere Toradja-jongeling gaarne bezit, doch zelden heeft. Krokodillen zijn nu wel niet dapper, maar de Toradja redeneert: „Ik ben bang voor krokodillen dus krokodillen zijn dapper." Verder vindt men in een lobo tal van trommen in drie soorten; op deze trommen wordt geslagen, wanneer men de anitoe, de geesten, iets heeft mede te deelen. Zooals wij boven reeds hebben gezien, waken de anitoe voor de dorpsbewoners, maar zij hebben ook dit met andere heidensche goden gemeen, dat zij boos zijn, wanneer men tekortschiet in zijne plichten tegenover hen. Hunne boosheid geven zij dan te kennen door de dorpsbewoners met ziekte te slaan. Wanneer bijv het dak van de lobo lek is geworden, en men vernieuwt het niet spoedig, dan zal men weldra den toorn der anitoe ondervinden. Ook wanneer men hun in langen tijd geen menschenhoofd ten offer heeft gebracht, hetgeen licht.kan gebeuren, wanneer men een langen tp van vrede hee gehad. In zulk een geval hebben de Toradja's voorzien door twee stammen, een tegen het Oosten en een tegen het Zuiden, tot hunne aartsvijanden te proclameeren. met wie geen vrede kan worden gesloten. Wanneer nu in eene periode van veel ziekte geen aangewende geneesmiddelen of bezweringen helpen, is het duidelijk, dat de anitoe een menschenhoofd begeeren, en eenigen gaan er op uit om b\j de pas bedoelde stammen het begeerde te halen. Behalve dit willen de geesten in de lobo ook geëerd wezen met spijsoffers: rijst, kippen en varkens. Om hen hiervan te voorzien wordt jaarlijks of ook wel om de twee jaai een groot offerfeest in de lobo georganiseerd, dat twee dagen duurt. Daarbij wordt de zetel der geesten, de boven reeds genoemde repen sagoweerpalmblad, vernieuwd; men danst in de lobo rond; karbouwen, varkens en kippen worden geslacht, waarvan een gedeelte aan de geesten wordt gegeven; verreweg het grootste gedeelte van deze offerdieren echter wordt bereid tot eenen maaltijd voor alle toegestroomde menschen, voor wie de lobo veel te klein is, zoodat een groot gedeelte van hen op den grond om de lobo heen kampeert. Allen zijn op zün keurigst ultgedoscht; voor de godsdienstige beteekenis der offerfeesten gevoelt de Toradja weinig of niets meer; hij gaat er heen om te zien en zich te laten zien - en om te smullen. - Alle bijzonderheden van zulk een lo'oo-feest zullen geen belang inboezemen en laat ik dus achterwege. Dit feest is eene van de vele omslachtige wijzen waarop de Toradja zich gezondheid tracht te verzekeren.' Wij hebben hier Na'aman, die, hopende op eene of andere bezweringsplechtigheid, het eenvoudige middel van Elisa een bad in de Jordaan, van de hand wil slaan. Is de beteekenis van de lobo groot in het godsdienstig leven van den Toradja, van niet minder beteekenis is zij hem in het dagelyksche leven. Wanneer eene zaak van algemeen belang, het dorp betreffende, moet besproken worden, komen de dorpsbewoners hierover in de lobo praten. Zij is de algemeene vergaderzaal. Aan reizigers biedt de lobo een welkom nachtverblijf. Voornamelijk ten gerieve van de laatsten zijn in een paar hoeken van de lobo haarden gemaakt, waarop men zijn voedsel kan koken. Langs alle wanden zijn lage rustbanken aangebracht, waarop men kan zitten en liggen. 2. Een huis te Tomasa; de Zendeling zittende in de voorgalerij. De wijze, waarop het Evangelie in het Possosche den menschen wordt nadergebracht, bestaat daarin dat de zendeling of de inlandsche onderwijzer de menschen bij zich aan huis vereenigt, dan wel, dat hij hun het Evangelie gaat brengen aan hunne huizen. Op deze photo brengt de zendeling een bezoek aan een indertijd invloedrijk man, die evenwel sedert jaren niet meer kan loopen. Toch getuigen zijn gesprekken steeds van zijn helderen blik, zoodat anderen gaarne bij hem komen praten. In het algemeen moet worden opgemerkt, dat het huisbezoek aan Toradja's aan velerlei bezwaren onderhevig is; om slechts een ding te noemen: wanneer de lieden den zendeling zien aankomen „zetten zij zich schrap" tegenover hem. Nu is de groote kunst om eerst over allerlei onderwerpen te praten, waarin de Toradja's rechtstreeks belang stellen (zooals over hunne karbouwen, hun rijstvelden enz.) om dan langzamerhand de aandacht te brengen op het Evangelie. De oude man, wiens huis hier is afgebeeld (hij zelf zit te veel in de schaduw en zijn beeld is dus niet duidelijk) spreekt bij tyden wel over het Christendom, maar zijn hart is er nog verre van af. Een paar jaar geleden zeide hij: „Wanneer myne tanden wit worden, zal ik Christen worden" (de Toradja's verven, evenals alle volken in den Indischen Archipel, de tanden zwart, nadat zij deze eeist gevijld en geslepen hebben). Een ander maal gaf hij als zijne meening te kennen, dat de goden der heidenen en de God der Christenen in den grond dezelfden zijn. Dit is eene meening, die de Toradja's gaarne op den voorgrond stellen, om daardoor den eisch des Evangelies te ontgaan. Voorts geeft deze plaat nog te zien een portaal, afzonderlijk onder dak gebracht; hierop staat het rijstblok: een lang zwaar stuk hout, waarin meestal drie ronde gaten; in deze gaten wordt de rijst met stampers ontbolsterd. Terzijde van dit portaal op den grond ligt een bouten bak, waarin des morgens de varkens worden gevoederd. De beide omheiningen, welke te zien zijn, moeten dienen om jonge kokosboomen tegen het wroeten der varkens te beveiligen. 3. De groep van Tomasa. De lieden op deze groep afgebeeld behooren tot den stam der Tokadomboekoe. Zooals bekend is, worden de Toradja's in onderscheidene stammen gedeeld, onder twee waarvan tot nu toe het Evangelie geregeld wordt verkondigd. Deze stammen onderscheiden zich van elkaar in kleine verschillen, zoowel wat de adat, de taal (die overal hier dezelfde is) als de geaardheid betreft. Zoo onderscheiden de Tokadomboekoe zich door zekere kalme deftigheid; zij zijn zelden luidruchtig, maar zeer lichtgeraakt. Voor een groot deel moet deze geaardheid een gevolg zijn van het feit, dat deze stam slaven houdt, waardoor de meesters moeten zorgen hun prestige hoog te houden. In hun uiterlijk onderscheiden die slaven zich niet van hunne meesters, zooals ook op de plaat is te zien; want de tweede en derde man van linksaf en de eerste en derde man van rechtsaf zijn slaven. Alleen in verstandelijke ontwikkeling staan de meeste slaven verre achter bij de vrijen, een gevolg hiervan, dat zij gewend zijn op bevel te werken, buiten alle aangelegenheden worden gehouden, en nimmer eenige verantwoordelijkheid dragen. Onder dezen stam vindt de zendeling zijne aandachtigste hoorders bij de Evangelieverkondiging, maar tot eene beslissing is men nog niet gekomen. Er bestaat eene kleine school onder hen, waarvan het eerste jongetje van linksaf, en de jongen, die met gekruiste armen staat, leerlingen zijn. Deze stam, ofschoon klein, wordt door de andere stammen zeer ontzien, omdat zij voor Toradja's dappere lieden zijn. Hun hoofddorp Kalingoea werd, twaalf jaar geleden, belegerd door een leger van circa 600 Toradja's, terwijl het dorp verdedigd werd door slechts 21 mannen. Meer dan eene maand duurde deze belegering, zonder dat de vijand in staat was het dorp te nemen. Het beleg zou zeker nog veel langer geduurd hebben, ware het niet, dat eenige onzijdige hoofden tusschenbeide waren gekomen, en den vrede tot stand hadden gebracht. De man, die op de stoel zit, is het hoofd van dezen stam. Over hem spreken wjj nog afzonderlijk. 4. Papa i Melempo. Papa i Melempo is het opperhoofd van den pas besproken stam der Tokadomboekoe. Hij is een klein, schraal mannetje met niets imponeerends in zijn optreden; ja, hij heeft bij eene ontmoeting aanvankelijk iets verlegens over zich. En toch is zijn naam over geheel Midden-Celebes bekend, en is hij bij ieder geacht en wordt hij ontzien. Om een goed denkbeeld te krijgen van een opperhoofd in Midden-Celebes, moet men weten, dat ieder dorp bestaat uit eene groote familie, waarin gewoonlijk het oudste lid den toon aangeeft; hij is dan het hoofd. Gebeurt het echter, dat een jonger familielid wijzer, knapper, beter bespraakt, meer ervaren .in de adat is dan de oudere, zoo gaan de jongere leden als vanzelf met hunne aangelegenheden tot dezen, en zoo wordt langzamerhand dit jongere familielid hoofd van zijn dorp. De zoo van zelf tot dorpshoofd opgeklommen persoon heeft niets te bevelen, alleen regelt hij alle werk van algemeen belang en geeft ieder zijn deel. Het dorpshoofd wordt dus door niemand aangesteld; hij wordt het van zelf. In de andere dorpen van zijn stam heeft hii weinig, buiten zijn stam niets te zeggen. Slechts enkele hoofden hebben zich door hun schranderheid, dapperheid en onbaatzuchtigheid ook buiten hun stam naam verworven, en dezen worden dan door de hoofden van andere stammen dikwijls gevraagd om een of ander geschil te komen beslechten. Zulk een hoofd is Papa i Melempo. Van zijne onbaatzuchtigheid zij het volgende vermeld. Papa i Melempo had eens vrede gesloten tusschen twee andere stammen, die om een geschil bijna met elkaar in oorlog waren geraakt. Hij kocht dezen vrede met twee buffels, die hij naar de gewoonte des lands aan beide partijen moest geven. Volgens dezelfde gewoonte droegen alle bewoners van zijn dorp bij om de buffels te koopen. Toen Papa i Melempo dit den zendeling mededeelde, zeide deze: „Wanneer het noodige nog niet bijeen is, wil ik ook gaarne eene bijdrage geven". „Het noodige is reeds bijeen", antwoordde het hoofd. Voor ons is dit een zeer gewoon antwoord; maar wanneer men de hebzucht der Toradja's kent, en weet, dat ieder ander zulk een draai aan de zaak zou hebben gegeven, waardoor hij nog iets los gekregen zou hebben, dan moet men erkennen, dat het antwoord van Papa i Melempo getuigt van onzelfzuchtigheid. Ook van zijne dapperheid een staaltje (geen dappere daad in een der oorlogen worde hier genoemd; zulks kan gevolg van opwinding zijn). Eens was een groot gezantschap van den machtigen Loewoeschen vorst op weg naar Posso. Het gerucht ging door het land, dat zij kwamen om de Hollanders en de Minahassische goeroe's weg te jagen; alle Toradja's waren doodsbenauwd, durfden zelfs niet eens meer bij de goeroe's aan huis te komen. Alleen Papa i Melempo verklaarde openlijk: „Wie het hart heeft den goeroe weg te jagen, krijgt met ons te doen". Dat was dapper! Papa i Melempo was de eerste in dit land, die zijn zoon afstond voor de school; op de maandelijksche bezoekreizen van den zendeling zal hij nooit in de bijeenkomsten missen, wanneer hij ter plaatse is, en dan zit hij met zijn kleine oogen den zendeling aan te kijken, geluidloos en aandachtig. Hij heeft zich echter nooit uitgelaten, hoe hij over het Evangelie denkt, maar dat hij er reeds veel van weet en begrijpt, is zeker. 5 en 6. Het dorp Boejoembajaoe (twee photo's). Evenals de meeste dorpen der Toradja's ligt ook het dorp Boejoembajaoe op een bergtop, zooals op de platen duidelijk is te zien. Wanneer men in de verte een groep kokosboomen boven op een berg ziet, kan men er zeker van zijn, dat daar een dorp is, of geweest is. Dikwijls liggen deze dorpen zeer schilderachtig, zooals ook met Boejoembajaoe het geval is; maar wanneer men het dorp zelf heeft betreden, is alle schoon verdwenen: de huizen zijn vuil en dikwijls bouwvallig, en de grond, waarop ze staan, is met allerlei vuil en afval bedekt. Boejoembajaoe behoort onder de middelmatig groote dorpen. Het telt vier huizen met een totaal van 200 zielen. De meeste dorpen zijn kleiner, sommige grooter, en al deze kleine dorpen, liggen op betrekkelijk grooten afstand van elkaar, zoodat men hieruit gemakkelijk kan nagaan, hoe dun bevolkt Midden-Celebes is. De Toradja's bouwen hunne dorpen op bergtoppen uit vrees voor den vijand; zij omringen dan het dorp met eene heining van stukken hout, waartusschen scherpe bamboe is gevlochten. Op deze wijze zijn zij vrij veilig tegen een inlandschen vijand, wien het aan moed en doorzettendheid ontbreekt om zulk een dorp stormenderhand in te nemen. Het groote bezwaar alleen is, dat de dorpsbewoners geheel verstoken zijn van water, wanneer de vijand het dorp langen tijd belegert. Boejoembajaoe beteekent „spelonken-berg," en heeft dezen naam te danken aan een spelonk in den berg, waarop het dorp ligt (de spelonk is op de platen niet te zien). Eertijds diende zij om er de beenderen van overledenen in by te zetten, maar sedert men een dorp op deze hoogte heeft gebouwd, laat men dit na uit vrees voor de zielen, die gedacht worden in de nabijheid der beenderen te verwijlen. Te Boejoembajaoe heeft het Nederlandsch Zendelinggenootschap een Minahassischen onderwijzer, die dagelijks school houdt met eenige kinderen, en des Zondags geregeld het Evangelie verkondigt. 7. Woonhuis te Boejoembajaoe. Het hier afgebeelde huis is het grootste uit het dorp Boejoembajaoe. Op de plaat van dit dorp is het ook goed te herkennen: het steekt ver boven de andere huizen uit. Met eene korte trap, in den vorm van een ingekerfden boomstam, komt men op een vloer onder de woning, waar de rijstblokken staan, en waar de varkens worden gevoederd. Een tweede boomstam met inkervingen voert van dezen vloer in de eigenlijke woning. Men ziet dan vóór zich vjjf gangen naast elkaar. De middelste gang dient tot ontvangzaal van bezoekers en gasten. Hier slapen ook de ongehuwde zoons van de gezinnen, die dit huis bewonen. De vier overige gangen toch zijn verdeeld in kamertjes, die van elkaar zijn gescheiden, niet door beschotten maar door open haarden. Dit heele gebouw geeft plaats voor 12 gezinnen, en het totaal zielen, dat het bewoont, bedraagt meer dan 100. Wij zien aanstonds, dat de bouworde en inrichting van dit huis aanmerkelijk verschillen van dat, hetgeen wij gezien hebben bij de Tokadomboekoe met zijne voorgalerij. Te Boejoembajaoe toch zijn wij bij een anderen stam. namelijk bij de Topebato, over wie wij straks meer zullen hooren. Maar ook de meeste huizen der Topebato zijn kleiner, dan bet bier juist beschrevene. Alleen des avonds kan het in zulk eene woning wel eens gezellig zijn. Dan zitten de vaders der gezinnen in den middelsten gang bij elkaar om eene walmende hars- fakkel, en men praat gemoedelijk over de gebeurtenissen van den dag. Deze tyd ook is de geschiktste, om den menschen iets bij te brengen van het Evangelie. 8. 9 en 10. De Topebato. (3 photo's: 1, een groep mannen, vrouwen en kinderen onder een paar rijstschuurtjes en twee photo's, ieder met 2 Topebato-vrouwen en meisjes.) Aan de Westzijde van de groote Posso-rivier woont de Toradja-stam der Topebato, onder wie het Nederlandsch Zendelinggenootschap ook arbeidt. Zooals boven reeds is opgemerkt, verschilt deze stam van de Tokadomboekoe vooral in geaardheid. De Topebato is luidruchtig, kijverig en vreesachtig; van den anderen kant zijn zij meestal goed gehumeurd en goedig en niet lichtgeraakt. Maar hun hart is als boter; men snpt er in en het laat geen snede achter. De Evangelie-prediking heeft nog weinig vat op hen. De Topebato zijn opvallend vuil op hun lichaam; een zeer groot percentage onder hen is behept met allerlei huidziekten; en toch zijn zij zeer gesteld op allerlei lichaamsversieringen. Op de platen is duidelijk te zien, hoe bijna allen voorzien zijn van enkel- en armringen. Bij sommige vrouwen zijn de onderarmen nagenoeg geheel bedekt met een stel koperen ringen, terwijl om iederen enkel drie zware koperen ringen sluiten (beide versieringen zijn op de beide platen duidelijk waar te nemen). Eene andere versiering, zoowel bij mannen als vrouwen, zijn armringen, uit schelp gebikt, welke op de photo's ook zeer goed te zien zijn. Aangaande de groep Topebato moet de aandacht nog gevestigd worden op de vrouw (de derde persoon van links). Zij heeft groote gaten in de oorlellen, en in die gaten hangen eenige tressen koralen. Dikwijls vullen de vrouwen dit gat in de oorlel op met een opgerold blad. De man, die in het midden van de groep staat met de speer in de hand, is een der Topebato-hoofden. Zóó, met speer en zwaard uitgedoscht, is men als men op reis is; gaat men ten oorlog dan wordt bij deze uitrusting nog een schild gevoegd. Gaat men naar zijne rijstvelden, dan wordt het zwaard vervangen door een hakmes; maar de speer laat men nimmer thuis: zjj dient tot steun op den dikwijls glibberigen weg, en is dadelijk bij de hand, wanneer men op zijnen weg onverwacht een wild varken of eenig ander wild mocht ontmoeten. Het op de plaat aangewezen hoofd heeft wel eene flinke gestalte, maar is toch geen man van beteekenis. Het Christendom is hjj niet vijandig gezind, maar hij wordt dikwijls van het bezoeken deibijeenkomsten afgehouden door zijne vrouw. Twee zijner kinderen, beiden meisjes, heeft hij reeds op de school gedaan. 11. Het dorp Panta. Op de plaat zijn slechts twee huizen van het dorp Panta te zien, ofschoon deze geheele nederzetting uit 8 huizen bestaat, waarvan een de woning is van den Minahassischen onderwijzer, die hier door het Nederlandsch Zendelinggenootschap is geplaatst. Het valt ons dadelijk op, dat dit dorp niet op een bergtop ligt, maar in eene vlakte. En inderdaad zijn Panta en Tomasa de eenige dorpen, die in vlakten liggen. Dat de Zending hieraan indirect heeft medegewerkt, bewijst de geschiedenis. Oorspronkelijk was Panta niet meer dan eene tijdelijke nederzetting, met geen ander doel dan om dicht bij de rijstvelden te zijn. De nederzetting zou evenwel zeker weder verdwenen zijn, wanneer zich niet bijtijds een goeroe aldaar had gevestigd. Door deze vestiging voelde men zich veilig, omdat ook de goeroe's als vreemdelingen door de andere stammen worden ontzien: achter hen toch staat de machtige Compagnie, denkt men. Toen nu ook de familie Adriani zich in de onmiddelijke nabijheid van Panta hare woning •bouwde, nam het gevoel van veiligheid nog meer toe, en breidde het dorp zich sterk uit. Een paar jaar geleden kwam er een groote paniek onder de bewoners van Panta op het bericht, dat een troep Napoe-toradja's in aantocht was, die kwam met het doel dit dorp te verwoesten. Slechts een paar gezinnen lieten zich door ons gerust stellen. Alle anderen droegen hunne rijst en hun huisraad naar de bergen. Zij deden echter werk voor niets, want het gerucht bleek valsch te zijn. Een der oogmerken van de Zending in Midden-Celebes moet ook zijn de menschen van hunne bergen af en in de vlakte te doen komen wonen. Zoolang dit niet is gebeurd, kunnen de dorpen zich niet uitbreiden; er is toch reeds weinig plaats boven op zulk een bergtop. En zoolang de dorpen zoo klein blijven, blijft het Zendingswerk zeer bezwarend en kostbaar. De kleine huisjes, die tusschen de woonhuizen zijn te zien, zijn rijstschuurtjes, waarin de oogst wordt opgeborgen. Tegen muizen zijn deze schuurtjes zooveel mogelijk beveiligd door ronde planken, die boven aan de palen zijn bevestigd, zoodat de muizen daarlangs niet naar boven kunnen. 12. De schooljeugd te Panta. In Midden-Celebes werkt het Nederlandsch Zendelinggenootschap met Minahassische onderwijzers, die op verschillende punten gevestigd zijn, en niet alleen schoolhouden met de kinderen, maar ook het Evangelie verkondigen. Het heeft evenwel heel lang geduurd, eer enkele ouders hunne kinderen voor de school afstonden. En zoo zijn er nu ook te Panta 6 kinderen op de school, van wie het bijzondere is, dat drie er van meisjes zijn. Want vinden de Toradja's het voor hunne zoontjes al niet noodig, dat zij onderwijs ontvangen, dat meisjes zouden leeren, vinden zij heelemaal dwaasheid. Eerlijk gesproken hebben de Toradja's, die zóó afgesloten leven van de buitenwereld, weinig of niets aan het genoten onderwijs als zoodanig. Maar het is de Zending minder te doen om het bijbrengen van kennis, dan wel om de kinderen onder invloed te brengen van het Evangelie. Het is voor de ouders eene opoffering hunne kinderen op school te doen, in aanmerking genomen, dat zij het nut van de school ganschelyk niet inzien, en hunne kinderen alleen afstaan om ons te believen. De kinderen toch bewijzen den ouders reeds vele diensten: zuigelingen oppassen, water halen, rijst stampen, huisdieren voederen, kleine werkjes, welke toch gedaan moeten worden. De Toradja's hebben reeds vroeg begrepen, dat de school een sterke vijand is van het heidendom; daaruit volgt, dat men het Christendom is toegenaderd, wanneer men zijne kinderen afstaat voor de school. Dit is ook zoo uitgekomen, want wanneer de zendeling bij de menschen aandrong om den beslissenden stap te doen, heeft men hem een paar maal geantwoord: „Wij zü'n te oud geworden om nog Christen te worden, maar onze kinderen, die w;j op school hebben gedaan, zullen Christen worden". Men heeft namelijk het denkbeeld, dat men, om Christen te worden, moet kunnen lezen en schrijven. Wat een hoopvol teeken is, is, dat op alle scholen een of meer kinderen van het dorpshoofd leeren. Zoo zyn op de plaat van de schooljeugd te Panta het eerste jongetje van rechts en het eerste meisje van links hoofdenkinderen. 13. De Wieg. De plaat geeft ons een blik in het interieur van een Toradjasch huis, en wel in een van de bovengenoemde kamertjes, waarin ééne familie gehuisvest is. Tegen den achterwand ziet men eenige draagmanden en een zak met rijst staan. De wanden z\jn van de gedroogde bladeren van den moeraspalm, de vloer is van gespleten bamboe gemaakt. Op dien vloer worden des avonds matjes gepreid, en op die matjes legt zich het gezin ter ruste. Maar hetgeen onze aandacht in beslag neemt, is een wieg, waarin een klein kind ligt te slapen, en waarbij een oudere jongen de wacht houdt. De Toradjasche wieg heeft zeer veel van eene lange, platte slede, die in twee rotanbeugels hangt. Het steunpunt voor de beenen wordt gelegd in de knieholte, bestaande in een dwarslatje, waardoor het kind belet wordt uit de slede te glijden. De bodem van de wieg bestaat uit bamboelatjes, waarop een stuk bladschede van den sagopalm; hierop ligt het kind, en daar het geheele toestel een weinig helt naar de zijde der beenen, heeft de reiniging van het kind van zelf plaats. Een opgevouwen stuk geklopte boombast dient tot kussen voor het wicht. De wieg is door middel van de pasgenoemde rotanbeugels opgehangen aan eene veerkrachtige niboenglat, wier beide uiteinden aan het dak bevestigd zijn. Zoodra men aan de wieg trekt, gaat zij naar beneden en springt weer naar boven, als men haar loslaat. Op deze wijze wordt het schreiende wicht in slaap gesust, of liever zou ik zeggen: zijne hersens worden zoodanig dooreengeschud, dat het zijn bewustzijn kwy't raakt, 's Nachts slaapt de moeder bij de wieg, en zoodra het kind een kik geeft, hoort men het piepen en zuchten van de wiegelat, terwijl op droomerigen, eentonigen toon een wiegelied door het stille huis klinkt. De wiegeliederen der Toradja's zijn, wat den inhoud aangaat, al even kinderlijk als by ons dergelijke liedjes. Eene proeve er van volge hier: Wil toch slapen, mijn kind, uw bedje is warm. Klein kindje huil niet, want dan komen de geesten der zee hierheen. Slaap en schrei niet, want dan komen de geesten uit het bosch hierheen. 14. Dr. Adriani in het midden van eene groep Topebato. Deze plaat doet ons zien een gedeelte van de voorgalerij van de woning van Dr. N. Adriani bij Panta. Hij zit daar op een der rustbanken, omringd door eenige bezoekers en patiënten, die hij onder geregelde behandeling heeft. Op een dezer bezoekers moet in het bijzonder de aandacht worden gevestigd, en wel op den man, die aan de linkerhand van Dr. Adriani zit. Hij is Papa i Woente, een der Topebato hoofden. Korte mededeelingen omtrent hem vindt men in Mededeelingen Nederlandsch Zendelinggenootschap, deel 44, blz. 841 - 345. (*) 15 en 16. Tonapoe. (Twee photo's: een groep van twee mannen, en eene groep van drie vrouwen). Op het hooggebergte van Centraal-Celebes, ten "Westen van het landschap Posso, en ongeveer drie dagreizen vandaar verwijderd, woont de Toradja-stam der Tonapoe. De mannen verschillen in kleeding en uitrusting niet van de Topebato; de vrouwen daarentegen onderscheiden zich door hare eigenaardige kleeding en haar hoofdtooisel. Dit (*) We lezen daar o.a., van de hand van Br. Alb. C. Kbuyt, uit zijn verslag: „Ik leerde Papa i Woente kennen als een gulhartig man, begaafd met een helder verstand, onbaatzuchtig, al het zijne overhebbende om zijne stamgenooten uit verlegenheid te redden, eenvoudig; kortom iemand, van wien men zou zeggen, dat hij voorbeschikt is om het geloof van God te ontvangen. De sympathie, welke ik bij de eerste ontmoeting reeds voor hem voelde, was wederkeerig Hij begreep al spoedig, welken eisch ik hem in Jezus' naam kwam stellen, want ofschoon ik dezen eisch in de eerste jaren van onzen arbeid hier nooit duidelijk geformuleerd deed, omdat ik begreep, dat men er nog niet aan kon voldoen, deed hij mij toch reeds na korten tijd de vraag: „Wat moet ik doen en wat moet ik nalaten, wanneer ik Christen wil worden p" laatste is een witte band van het binnenste van den bamboe, waarop met vuur figuren zijn gebrand, en die verder versierd is met roode, oranje en zwarte lap. Hun rok en hun baadje zijn gemaakt van geklopte boomschors, en daarop zyn weder lappen van gekleurd katoen genaaid. De lieden van dezen stam onderscheiden zich van de andere menschen door hunne dapperheid, waarom zy bij de andere stammen zeer gevreesd zyn. Deze vrees maakt de Tonapoe overmoedig. Nagenoeg het geheele jaar door zwerven troepen Tonapoe door het land der Posso-toradja's, en leven dan op kosten der bevolking; wil men hun niet goedschiks voedsel geven, dan stelen zjj het eenvoudig uit de tuinen. Maar het meest kwellen zjj de Topebato door de vele boeten, die zij dezen om de nietigste kleinigheden opleggen; dikwijls op zeer onrechtvaardige wijze. Zoo had eens een Topebato een sirih-pinangzak van een Tonapoe gevonden. Hij bracht hem aan den eigenaar terug, maar deze beschuldigde den vinder onmiddelijk, dat hjj een ring uit den zak had gestolen, en beboette hem voor dezen gefingeerden misslag met een buffel. En de boete werd betaald ook! Ruim dertig jaren geleden werden de Topebato overwonnen door de Tonapoe, en sedert durven zij dezen niets weigeren. Ofschoon de Zending nog niet onder de Tonapoe arbeidt, heeft de zendeling in Posso toch veel met hen uitstaan. Menigmaal worden zij van deze zijde op hun slecht gedrag gewezen, maar zoolang de Topebato zeiven niet flinker tegen hen optreden, kan in dezen toestand geene verandering komen. 1. De Lobo (geestenhuis). 3. De groep van Tomasa. 4. Papa i Melempo. 5. Het dorp Boejoembajaoe. 6. Het dorp Boejoembajaoe. 9. De Topebato. Vrouw en meisje. 10. De Topebato. Vrouw en meisje. 12. De schooljeugd te Panta. 13. De wieg. 15. Tonapoe. Twee mannen. ! 16. Tonapoe. Drie vrouwen. ,