939 E 6 939 DE BESTRIJDING VAN DE MALARIA EN GELE KOORTS EN DE ASSAINEERING DER TERREINEN IN HET BIJZONDER DOOR J. E. DE ME IJ IER Jr. CIVIEL-INGENIEUR 'S-GRAVENHAGE — MOÜTON & Co. — 1914. BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN. Uit de boekverzameling der voormalige Ned.-Ind. Bestuursacademie. Bruikleen van het Departement van Koloniën. Juli 1923. DE BESTRIJDING VAN DE MALARIA EN GELE KOORTS EN DE ASSAINEERING DER TERREINEN IN HET BIJZONDER DOOR J. E. DE ME IJ IER Jr. Cl VI EL-INGENIEUR 'S-GRAVENHAGE — MOUTON & Co. — 1914. Alle exemplaren zijn geteekend door den auteur. INLEIDING. Het wordt door den schrijver nuttig geacht, behalve het geven van een beschrijving van het voorkomen en de verschijnselen van de malaria en andere door muggen veroorzaakte koortsen, de verschillende grootendeels reeds gepubliceerde bestrijdingsmiddelen in een korte populaire vorm samen te vatten en daarmede een handleiding te vormen voor hen, die zich in de tropen of in koortsstreken vestigen en voor de verschillende lichamen, welke door hun werkkring in deze streken over de belangen van hun personeel hebben te waken. Voornamelijk heeft de schrijver hier het oog op de technische kringen (ingenieurs, bouwkundigen en landbouwkundigen), welke uit den aard der zaak niet zoo algemeen op de hoogte van de verschillende tropenkoortsen zijn. Zij vinden hier in kort bestek samengevat de technische middelen van bestrijding bij het assaineeren der terreinen, welke tot het ontstaan der ziekten aanleiding geven. Ofschoon de geneeskundige behandeling natuurlijk liet best door een geneesheer geschiedt, kan men in het geval verkeeren, dat men zelf moet cureeren en zijn daartoe tevens de meest gebruikelijke geneeskundige maatregelen aangegeven, welke in het groot en in het klein zijn toegepast. Men zal evenwel niet de illusie moeten scheppen, dat de malaria in een streek geheel zal kunnen worden uitgeroeid. Daartoe is een toepassing van de genoemde middelen in het groot bezwaarlijken met groote kosten verbonden. Men zal toch onderscheid moeten maken tusschen theorie en praktijk en het verschil tusschen beide is ook hier groot. Evenwel zal men de aangegeven maatregelen binnen een klein gebied niet vrucht kunnen toepassen, waardoor reeds een aanzienlijke vermindering der malariagevallen kan worden bereikt. Tevens maakt schrijver hierbij gebruik van een der voornaamste bestrijdingsmiddelen van deze ziekten, een middel, dat ook voor zoovele andere geldt: verbreiding van kennis door publicatie! Moge de moeite op dit punt beloond worden. 's Gravenhage, December 1914. J. E. DE MEYIER Jr. LITERATUUR. Ronald Ross. The prevention of malaria. London 1911. n „ Researches on malaria. London 1905. Sir Robert Boyce. Mosquito or man. Sanitation at Panama. Journal of' the Am. Medical. Association 30 Maart 1912 en Annales des Ponts et Chaussées 1914. P. Plehn. Tropenhygiene. Dr. Med. Gustav Baermann. Die Assanierung der Javanischen und Chinesisehen Arbeiterbestande der dem Serdang-Doctor-Fond, Deli-Sumatra angeschlossenen Pflanzungsgebiete. Arehiv. für Schiffs- und Tropenhygiene blz. 16 1912. Rügk. Die Malariabekampfung in den deutschen Koloniën seit dem Jahre 1901. Arch. für Schiffs- und Tropenhygiene. Bd. XI. bldz. 705, 1907. Dr. Kiewiet de Jonge. De malariaverhoudingen te Batavia en hare bestrijding. Geneesk. Tijdschrift v. N. I. dl. XLV1I1 blz. 422, 1908. Dr. J. H. F. Kohlbrugge. De bestrijding der malaria in onze Koloniën. Ind. Gids 1908 blz. 1501. W. H. S. Jones. Malaria and Greek History. Manchester, University Press. 1909. Dr. J. T. Terburg. De malariabestrijding in Italië. Geneesk. Tijdschrift voor N. I. 1905. Dr. W. F. de Vogel. Geneesk. Tijdschrift voor N. I. 1906. Dr. W. Schüffner en Dr. N. H. Swellengrebel. De anophelinen in Deli in verband met de uitbreiding der malaria. Geneesk. Tijdschrift voor Ned. Indië 1914 blz. 140. Sergent. Les insectes piqueurs et suceurs de sang. Paris. Doin et Fils 1909. Stjppression du Paludisme a Ismailia. Compagnie Universelle du Canal Maritime de Suez. 1906. Dr. Kiewiet de Jonge. Tropische ziekten van den Indischen Archipel 1911. Krediet. Malaria-prophylaxe. Tijdschrift van den Bond van Geneesheeren in Ned. Indië. 1912. P. C. Flu. Rapport omtrent malaria-onderzoek in de binnenlanden van Suriname. 's-Gravenhage. Algemeene Landsdrukkerij 1912. Malcolm Watson. The prevention of malaria in The Federated Malay States. Liverpool School of tropical medecine 1911. W. C. Gorgas. Malaria prevention on the Isthmus of Panama. Dr. W. Schüffner en Dr. W. A. Koenen. Die gesundheitlichen Verhaltnisse des Arbeiterstandes der Senembah-Gesellschaft auf Sumatra wahrend der Jahre 1897—1907. Zeitschrift für Hyg. und Infect. Krh. bd. 64. 1909. Dr. J. T. Tekbubgh. Malaria-bestrijd ing in het garnizoen te Seniarang. Geneesk. Tijdschrift voor Ned. Indië. 1911. Prof. A. Friedrich. Bodenmeliorationen ia Italien. Ost. Wochensehr. für off. Baudienst 1902 blz. 52. Marküs. Das landwirtschaftliohe Meliorationswesen Italiens. Wien. 1881. A. Friedrich. Kulturtechnische Wasserbau. Paul Parey. Berlijn. 1897. F. H. King. Irrigation and drainage. 1899. J. M. Leclerc. Traité de drainage ou essai théorique et pratique sur 1'assainissement des terres humides Bruxelles. Chr. A. Vogler. Grundlehren der Kulturtechnik. Paul Parey. Berlijn 1898. S. C. Delacroix. Drainage. Débit des terres drainées; position des plans d'eau souterrains. L. Faure. Drainage et assainissement agricole des terres Ch. Béranger. Paris et Liège. 1903. J. G. K. de Voogt. Eenige mededeelingen en beschouwingen aangaande de militaire ziekeninrichtingen in Ned. Indië. Tijdschrift voor Ned. Indië van het Kon. Inst. v. Ing 1892—93. Alvaii H. Doty. M. D. The Mosquito, its relation to disease and its extermination. D. Appleton and Corap. New-York and London 1912. J. E. de Meijier. Bevloeiingen. Deel I van de Waterbouwkunde, samengesteld door N. H. Henket, Dr. Ch. M. Schols en J. M. Telders. Gebrs. van Cleef, 's-Gravenhage 1891. J. E. de Meijier Jr. Ontwerp voor een rioleering en verdere assaiueering van Semarang. Gemeenteblad van Semarang 1913. DE BESTRIJDING VAN MALARIA EN GELE KOORTS EN DE ASSAINEERING DER TERREINEN IN HET BIJZONDER. De invloed, welke de malaria en andere koortsen op de arbeidskracht van den mensch en daarmede op de welvaart van de door malaria bezochte streken uitoefent, is van algemeene bekendheid en behoeft hier niet te worden aangehaald. Zelfs de oude geschiedenis wijst voorbeelden aan van koortsepidemiën, welke de welvaarten hooge cultuur van rijken plotseling deed verminderen (zie W. H. S. Jones, Malaria and Greek History) en de bevolking van welvarende streken in weinig tijds ten grave sleepte of hare woonplaatsen deed verlaten. Bekend is ook, dat vele koortsen haar ontstaan te danken hebben aan kleine organismen (parasieten), welke door middel van een of ander insect in het menschelijk lichaam worden overgedragen. Naar de functie, welke dit insect vervult, kan het als „drager" worden betiteld. Yereiscliten voor het voortwoekeren der ziekte zijn mede de aanwezigheid van een reeds geinfecteerd organisme, hetzij mensch of dier, het zoogenaamd „reservoir" en de voor de ontwikkeling van het insect en van de parasiet noodige omstandigheden. Het moet als een bewezen feit worden aangenomen, dat „malaria" alleen door muggen wordt overgebracht en wel speciaal dooide familie „Anopheles" aangezien nog geen andere wijze van overbrenging op voldoenden grond kan worden aangetoond. De eenige oorzaak der ziekte moet gezocht worden in de aanwezigheid van soms slechts één enkele microscopisch kleine sporenparasiet, welke zich in het bloed van den mensch tot een aanzienlijk aantal kan vermenigvuldigen. Velen, ook kinderen, hebben de parasiet in hun bloed zonder nog de symptomen der ziekte te vertoonen. Zij zijn de „reservoirs", waaruit door middel van de anophelinen de anderen geinfecteerd worden. In de tropen zijn dit veelal de inboorlingen, waarvan dikwijls 80 a 90 pet. gerekend kan worden geinfecteerd te zijn. De vrouwelijke anophelinen hebben om haar eieren tot ontwikkeling te kunnen brengen het bloed noodig van den mensch en nemen daarmede de malariasporen op, welke zich in haar lichaam vermenigvuldigen. Al de organen en mede de speekselklier van den muskiet worden met de voortplantingsorganen dezer sporen (zg. sporozoïten) geinfecteerd en bij een volgende steking weder afgegeven. Laveran ontdekte het eerst de malariaparasiet door hem Haemamoeba malaria genoemd, ook wel plasmodium malariae geheeten. Zij behoort tot de allerlaagst staande dieren nl. de protozoën, welke slechts uit één cel bestaan. Yolgens Luhe zijn deze parasieten, welke een deel van hun verdere ontwikkeling in het bloed van een gewerveld dier doormaken, overleveringsvormen van dergelijke organismen, die in den darm van ongewervelde dieren in zeer veel vroegere eeuwen huisden. Voor de ontwikkeling van de parasiet in het lichaam van de mug is minstens een temperatuur van 18—20° C. noodig. De ziekte komt daarom behalve in de tropen ook voor in de gematigde luchtstreken gedurende het warme seizoen, voornamelijk Algiers, Tunis, Marokko, Italië, Turkije, Griekenland en Portugal. In ons land komt zij ook in den nazomer van heete zomers voor. Op Java is de ongezondste tijd het eind van den Oostmoesson. Opmerkelijk is het, dat er dan juist weinig muskieten zijn, terwijl wanneer de stortregens doorkomen, alles dikwijls in een tooverslag kan veranderen en het dan begint te wemelen van de muggen. Beginnen de regens daarentegen sporadisch met kleine buien met dagenlange droogte er tusschen, dan treden dadelijk koortsen op. Ook is aldaar een algemeen verschijnsel, dat overal waar maagdelijk bosch wordt omgekapt en vochtige boschgrond bloot komt, de koortsen haar intrede doen. De malaria is wegens de benoodigde temperatuur ook aan zekere hoogte gebonden, welke voor de tropen op 1200 Èx 1300 M. te stellen is. De Anopheles is een familie, welke bij voorkeur haar eieren legt in kleine waterplassen op aarden bodem, als begroeide poelen, moerassen, oevers van meren en stroomen en met humus bekleede oneffenheden, waar de larven bescherming vinden tegen den wind en hare vijanden. Vooral gronden, welke slechts van tijd tot tijd onder water staan, worden door haar geprefereerd, omdat zij dan minder aan hare vijanden zijn blootgesteld. Flink stroomend water en groote wateroppervlakken worden door haar vermeden, evenals al te zout Fig. 1. Fig. 2. Fig. 2. Schema van een vrouwelijke Anopheles Stand Stand of malariamuskiet. van een van een water. Volgens Dr. Bitter, den Chef van den geneeskundigen dienst te Cairo, leven de malarialarven nog in zoutwater van 80 °/0 zoutgehalte. Volgens waarnemingen van Dr. W. T. de Vogel (Geneesk. Tijdschrift v. N. I. 1906) bevatten de meeste zeevischvijvers op Java muggenlarven, vooral wanneer deze ondiep zijn en veel plantengroei bevatten. Goed onderhouden zeevischvijvers oefenen volgens hem een gunstigen invloed op de malariamorbiditeit uit. Met de andere muskieten heeft de Anopheles gemeen, dat zij zich gaarne in de nabijheid der broedplaatsen ophoudt. Met deze eigenschappen van de Anopheles voor oogen is het verklaarbaar, dat malaria voornamelijk zal heerschen in het laagland of lage heuvelland en wel het meest in en bij de moerassige streken daarvan. De Anopheles is evenwel een verzamelnaam voor een geheele familie, die vele geslachten en nog meer soorten bevat, die niet allen in staat zijn malaria over te brengen. In Europa en Algiers is de A. Maculipennes het meest verspreid, in Panama de A. Albamanus de meest voorkomende, in Afrika en Indië meer de soorten A. Myzomyia en A. Myzorrhynchus, terwijl volgens Flu de malariaoverbrengende muskiet in Suriname is de A. Albipes. Volgens Malcolm Watson is in de Federated Malay States de werkelijke overbrenger van de malaria de A. Myzorrhynchus umbrosus, die in het oerwoud leeft, terwijl de aldaar veel voorkomende A. Myzomyia rossi onschadelijk is. Te Siboga werd volgens Dr. ijk Vogel het Europeanenkwartier geïnfecteerd door de A. Myzomyia vaga (ludlowi) welke aldaar in een half gedempt moeras voorkwam, terwijl de in sawahs aldaar broedende A. Myzorrhynchus sinensis niet gevaarlijk is. De Anopheles is in het algemeen spichtiger dan andere muskieten en heeft langer pooten en lichaam (Fig. 1). De vleugels zijn gevlekt, terwijl bij beide geslachten de palpi (tasters) ongeveer evenlang zijn als de proboscis (snuit). Verder onderscheidt zich de Anopheles van de andere muskieten, doordat zij met het lichaam steil op het voorwerp rust, terwijl bijv. de Culex daarmede evenwijdig staat (zie Fig. 2 en 3). De Anopheles steekt evenals de andere muggen in den tijd van even vóór zonsondergang tot den vroegen morgen, behalve een enkel juist ontpopt exemplaar, dat ook wel op klaarlichten dag bijt. Overigens brengt zij den dag in Fig" t' -o duistere plaatsen, struikgewas, Larve van Larve van _ . , . Culex. Anopheles. enz. door. De paring geschiedt eveneens in de schemering. De vrouwelijke exemplaren kunnen verschillende malen met tusschenpoozen van 8 dagen steken en verschillende maan¬ den lang leven, zelfs overwinteren. Zij leggen dan slechts in de lente hare eieren. In de tropen heeft de vermenigvuldiging het geheele jaar door plaats en varieert alleen met den tijd van droogte en regen. De eieren worden in de vroege morgenuren op het water gelegd, Fig. 5. Quait.ine koorts die van liet geslacht Culex in aantallen van 300 a 400 dicht samengevoegd bij elkaar, terwijl die der Anopheles in aantallen van 250 a 300 meer geïsoleerd in rijvorm liggen. De eieren der Anopheles komen na 2 a 5 dagen tot rijpheid. De larven behoeven lucht en liggen dan ook aan het wateroppervlak, bij de Culex alleen aan éene zijde (zie Fig. 4). Voor hare ontwikkeling zijn in de gematigde luchtstreek 15 a20 dagen noodig, waarna zij overgaan in den poptoestand, waarin zij 4 a 7 dagen zonder voeding blijven. Hieruit volgt, dat tijdelijk stilstaand water van minder dan twee weken in de gematigde luchtstreken geen gevaar oplevert; in de warmere tropen duurt de ontwikkeling evenwel korter. Volgens Dr. Fritz Kerschbaumer („Malaria, ihr Wesen, ihre Ent- stehung und Verhütung", Wien und Leipzig, Verlag W. Braumüller 1901) ontwikkelen de larven zich niet in water dieper 4i dan 1 M. Hij vermoedt, dat dit komt omdat de larve voor haar ontpopping zich op den bodem van het water moet begeven en bij grooter diepte dan ongeveer 1 Meter niet genoeg kracht bezit weder naar de oppervlakte terug te keeren. In de koudere luchtstreken kunnen de muskieten overwin- fprpri • vii 7npl'pn rlfmrfnp rlp rlrmL'Prp warmp rmmt.pn n.lö kplrlfvrs enz. op. Bij enkele soorten zooals de zoutwater-muggen van N. Ame^ rika maken alleen de eieren den wintertijd door. Fig. 6. Tertiane koorts J& Fis- Subtertiane koorts. Wat de parasieten betreft, onderscheidt men verscheidene soorten, welke ieder een bepaald type van koorts veroorzaken. Men onderscheidt nl. de quartana-parasiet, welke de vierdendaagsche koorts, de tertiana-paras iet, welke de derdendaagsche koorts en de parasiet der tropische malaria (malaria tropica of perniciosa) welke de éendaagsche koorts veroorzaakt. Ieder soort parasiet ontwikkelt een aantal sporen in een bepaald aantal dagen. De karakteristieke wisseling in temperatuur van den lijder dezer koortsen is in de Fig. 5—8 voor¬ gesteld. Waarschijnlijk zijn de muggen, die quartana overbrengen, andere dan die tertiana of perniciosa overbrengen. Ook kan het verschil, ofschoon minder waarschijnlijk, aan de seizoens-immuniteit der ano- phelinen worden toegeschreven. Volgens Dr. Schüffner en Dr. Swellengrebel komt in Deli de stijging van het malariacijfer met de hoogte der plaats geheel op rekening der perniciosa en quartana. De laatste nestelt zich aldaar het liefst in het heuvelland. De meeste gevallen van malaria komen aldaar voor in November tot April waarbij de tertiana de doorslag geeft, terwijl quartana voor het geheele jaar geen verschil vertoont. De sporozoïten treden in de bloedlichaampjes, waarin zij groeien en zich ongeslachtelijk door deeling vermenigvuldigen. Er is eerst een incubatietijdperk noodig, waarin het aantal sporen in zoodanige Fig. 8. Eéndaagsche koorts. verhouding komt tot het aantal bloedlichaampjes, dat zich verschijnselen van ziekte zullen voordoen. Volgens Ross zijn daarvoor noodig ongeveer 50 parasieten per cM3. bloed bij een gemiddeld individu. In het lichaam treden evenwel de productie remmende stoffen op (zg. antitoxinen), welke door den niensch worden voortgebracht en waarvan de vorming kan worden bevorderd door rust en goede voeding. Is bij een lijder het aantal sporen gedaald beneden de koortsverwekkende limiet, dan kan hij geheel herstellen of plotseling een recidief krijgen en de malaria chronisch worden. De verschillende symptomen kunnen bij ieder tijdelijk herstel afnemen, waarbij vooral bij kinderen de immuniteit intreedt. Men heeft recidieven van korte en lange intervallen, welke tot van 9 jaar zijn waargenomen. De recidieven treden op tengevolge van allerlei oorzaken als slechte voeding, vermoeienissen, ziekten, aandoeningen, te vroeg ophouden met chinine enz. De groote massa der bevolking in de tropen is op volwassen leeftijd tengevolge van de in hun kinderjaren opgedane malaria daardoor immuun geworden. Toch neemt dit niet weg, dat de ziekte epidemisch onder hen kan optreden, zooals de in het district Grogol (residentie Semarang) plaats gehad hebbende malaria-epidemie dit bewijst (Dr. J. T. Terburg Malaiïa-expeditie naar Grogol 1909). Een algemeene verschijning, welke met de malaria gepaard gaat is de vergrooting van de milt. Hoewel ook andere koortsziekten gepaard gaan met miltzwelling, stelt het miltonderzoek vaak in staat de uitbreiding van de ziekte na te gaan; in door malaria geteisterde streken bestaat dikwijls een zeker verband tusschen het gemiddelde der miltzwelling en het sterftecijfer. Het miltonderzoek is gemakkelijker te verrichten en minder tijdroovend dan het onderzoek op het aantal parasieten en geeft in vele gevallen nauwkeuriger resultaten. Volgens Ross sterft de malaria in een streek uit, wanneer er minder dan 40 anophelinen per hoofd der bevolking komen. De vrouwelijke exemplaren, die het bloed zuigen, doen dit ongeveer 24 uur na het uitkomen uit de pop of na het eieren leggen. Daar de ontwikkelingsduur van de plasmodia ongeveer 10 dagen is, zal de mug minstens dezen tijd moeten leven. Met deze faktoren rekening houdend onderstelt Ross, dat slechts ongeveer '/ïoo der vrouwelijke exemplaren in aanmerking komt voor het overbrengen der parasieten. „Gele koorts" wordt overgedragen door de muskietenfamilie „Stegomyia calopus of fasciata" welke alleen in het zuiden van Noord Amerika en het noorden van Zuid-Amerika voorkomt en wel door haar alleen. Ofschoon de parasiet (waarschijnlijk een bacterie) microscopisch nog niet is aangetoond, is toch hare tegenwoordigheid in het bloed het eerst door Finlay (1881) geconstateerd. Noch de uitwerpselen, noch de kleeren van den patiënt zijn besmettelijk. Het bloed van den patiënt bevat de smetstof alleen op den vijfden dag nadat hij is geinfecteerd, terwijl wanneer hij dan door een Stegomyia wordt gebeten, deze laatste eerst na een tijdperk van 12 dagen zelf geinfecteerd wordt en dan pas in staat is de ziekte over te dragen. Bij elkaar zijn dus even meer dan twee weken noodig, alvorens secundaire ziektegevallen kunnen worden waargenomen. De Stegomyia, welke alleen kan leven in warme vochtige landen, waar de temperatuur tusschen de 25 en 30° wisselt, is voornamelijk een stadsmuskiet en wordt gevonden in regenwatervaten, bassins, enz. Kenteekenend zijn de witte banden op de pooten en het achterlijf en de witte liervormige op de achterzijde van de thorax. De vrouwelijke exemplaren zuigen alleen bloed op. Zij zijn het meest actief tegen den avond tot middernacht; koude vermindert hun steek- en broedlust, terwijl de eieren beneden de 68 op temperatuur gehouden niet meer uitkomen. De larven zijn in het water zeer levendig, houden zich aan de wanden of kanten vast of verbergen zich in de reten en gaten, zoodat vaten, enz. duchtig dienen te worden schoongemaakt. De eieren komen na 2 a 3 dagen uit; de normale levensduur van de larve is 6l/z tot 8 dagen en de poptoestand 2 tot 6 dagen. Volgens Dr. Francis worden de larven nooit gevonden in straatgoten of plassen op wegen, die niet bestraat zijn, alzooineenigenpoel met aardachtigen bodem, maar altijd in de kunstmatig gevormde watervaten, zooals bassins, enz. Haar natuurlijk voedsel zijn groene algen en diatomeëen. De ziekte is bij kinderen in het algemeen van een zachtaardig karakter en geeft hun een zekere immuniteit. Het verloop van de temperatuur bij een volwassen gele koortslijder is in Fig. 9 voorgesteld. Na een incubatietijdperk (nooit langer dan 13 dagen) stijgt snel de temperatuur, gevolgd door een daling op den 3en dag. In het begin krijgt men rillingen of eenvoudig koud gevoel, daarna hevige hoofdpijn en pijn in de lendenen en beenen. Andere ziekten, in het algemeen met den naam „Filariasis" betiteld, worden veroorzaakt door een worm, welke in larvevorm bekend staat als „microfiloria bancrofti" en in zijn volledigen vorm als „filoria bancrofti". Worden deze parasieten in larvevorm met het bloed der menschen door muskieten opgezogen, dan blijken zij in het Fig. 9. Gele koorts. lichaam van de muskieten tot verdere ontwikkeling te komen. Van de maag van den muskiet gaan zij naar de darmholte en komen dan in de weefsels van de thorax. Van hier gaan zij naar de proboscis van het insect en blijven in de scheede van dit orgaan tot zij gelegenheid krijgen te ontsnappen. Veelal behoort de overdragende muskiet tot het geslacht „Culex" (Fig. 2) maar kan ook een andere zijn. Van de Culexsoorten is de gewone huismuskiet of „Culex pungens" de meest verbreide. Hij legt bij voorkeur zijn eieren in vuilwaterhoudende voorwerpen, zooals dak- en afvoergoten. In N. Amerika komt nog een zoutwatersoort voor nl.de „ Culex sollicitans", welke zich ophoudt in de ziltige moerassen aan de kust. Bestrijding van bovengenoemde ziekten. De ziekten kunnen nu in het algemeen worden bestreden door de volgende maatregelen: 1. Maatregelen, welke beoogen de muggen uit te roeien. a. door drooglegging en verbetering van het terrein (verbetering der afwatering, ophooging en drainage); b. door oordeelkundige beplanting; c. door het opruimen of vermijden van alle voorwerpen, welke stilstaand water kunnen bevatten en tot broedholten kunnen dienen; d. door middel van de natuurlijke vijanden der muggen; e. door begieting of besproeiing met petroleum of larvendoodende preparaten; f. door verdampen van muggendoodende stoffen of het daarmede uitrooken van de ruimten, welke besmette muskieten bevatten. 2. Maatregelen, beoogende de vermijding der muggen. a. door keuze van een doelmatige woonplaats; b. door bekleeding of beschutting der huizen met gaas; c. door bedekking met en het slapen onder muskietengaas; d. door inwrijvingen van de huid 3. Maatregelen, welke beoogen de vermijding der menschelijke reservoirs. Zij kunnen bestaan uit: a. afzondering van deze reservoirs; b. beschutting door middel van muggengaas of doek. 4. Geneeskundige maatregelen . 5. Maatregelen van overheidswege en opvoedende methoden. Van al deze bestrijdingsmiddelen zullen de onder la genoemde maatregelen uitvoeriger worden besproken. Waar zij eenigszins mogelijk zijn moeten zij worden aangewend, daar zij het eenige afdoende middel vormen om de broedplaatsen der malariaver wekkende soorten te doen verdwijnen. Alle andere middelen blijven slechts gebrekkig. 1. Maatregelen, welke beoogen de muggen uit te roeien. Daar zooals we gezien hebben het voorkomen en de verspreiding van de Anopheles alleen verband houdt met de gesteldheid van het terrein, heeft men in het verbeteren daarvan door ophoogen of drooghouden een afdoende maatregel om de malaria tegen te gaan. Behalve de bestrijding der malaria bevorderen deze werken de waarde van anders onbruikbare gronden, doordat zij voor cultuur of bewoning geschikt kunnen worden gemaakt en kan dus ook uit laatstgenoemde overweging de rentabiliteit van invloed zijn op het ondernemen daarvan. De geschiedenis geeft ons vele voorbeelden van drooglegging van moerassige gronden uit beiderlei oogmerk ondernomen. Al vermoedde men toen niet in de verste verte de rol, welke de mug in de overbrenging der koortsen speelde, toch schreef men deze reeds aan de moerassen toe. Men sprak van vulcanische dampen, welke uit den grond opstegen en het doet nu vreemd aan, wanneer men leest, dat niet zooveel jaren geleden bij het droogleggen der moerassen en maremmen in Italië de malaria voornamelijk geweten werd aan de neptunische afzettingen der gronden ') en later aan een bacillus malariae, welke voornamelijk in deze gronden zou leven 2). De moeraskoortsen zijn ook het onderwerp van bespreking geweest bij de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee. De vrees, dat de bevolking in en om de drooggelegde gronden door malaria zou worden geteisterd, heeft, zoo lezen we in het Verslag der Staatscommissie van 8 Sept. 1892, in het jaar 1872 zoo zwaar gewogen, dat de Staatscommissie voor het indijken van de Zuiderzee van 4 Mei 1870 zich gewend heeft tot de Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht, om door hen ingelicht te worden over het al of niet gemotiveerd zijn dezer vrees. In het door dezen ingediende rapport spraken zij als hun overtuiging uit: „dat de inpoldering en droogmaking der Zuiderzee, zoolang de drooggeworden gronden in moerasachtigen staat verkeeren, tijdelijk aanleiding zal geven tot malariaziekten voor de arbeiders aan die droogmaking, voor de eerste bewoners van den polder en zelfs voor de omgevende streken." Op grond van ervaring en van redeneering hielden zij het optreden van malaria op eenigszins grooteren afstand van de broedplaats der malaria voor onwaarschijnlijk. Op een later (1875) door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de natuurkundige afdeeling der Koninklijke Akademie van Wetenschappen opgedragen onderzoek der vraag: „of van de droogmaking van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee voor een lang tijdsverloop een nadeelige terugwerking te duchten is, althans op de gezondheid ook in de aangrenzende gemeenten ?" werd door een Commissie uit hare leden een rapport ingezonden, waarbij de meening der Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht niet vrij van bedenking werd geacht. Evenwel werd door haar als volkomen bewezen !) Notulen in het Tijdschrift van het Kon. Inst. v. Ing. 1882/83 bldz. 38. 2) Fortschritte im Meliorationswesen von A. Hess, 1892. aangenomen, „dat onvoltooide polders de gereedste voorwaarden voor de ontwikkeling van malariaziekten leveren en dat omwoelen van een moerassigen bodem hetzelfde effect heeft. De waarschijnlijkheid, dat malariaziekten zich op eenigszins grooteren afstand van de broedplaats zouden uitbreiden, acht de Commissie uiterst gering. Integendeel is zij van oordeel, dat deze ziekten beperkt blijven tot de broedplaats en hare naaste omgeving." Uit deze oordeelen blijkt hoe onbekend men was met de oorzaken en verspreiding dezer ziekte, en ook uit de wijze waarop de Staatscommissie van 1892 dacht de schadelijke invloed der malaria te \eikleinen, waar zij zegt (bldz. 74): „Door in plaats van breede strooken slechts smalle onder handen te nemen en de drasperiode zoo kort mogelijk te maken, verder door het waterpeil zoo snel mogelijk te doen dalen en zooveel doenlijk op constante hoogte te houden, heeft men het in handen om de malariaperiode te verkorten". Uit verschillende opmerkingen in het Rapport der Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht kan men de waarnemingen omtrent het voorkomen der Anopheles bevestigd zien o. a : „Bij een koelen en vochtigen zomer komen zij (de moeraskoortsen) in den regel slechts sporadisch en in geen groot getal voor, maar zij heerschen in den nazomer en in het najaar in meerdere of mindere mate epidemisch, wanneer de zomer heet en droog is geweest en daardoor de natte grond der slooten en waterplassen geheel of gedeeltelijk droog geworden is; vooral geschiedt dit, wanneer een nat voorjaar of een natte voorzomer is voorafgegaan", en verder: „Zelfs in de hevigst aangetaste provinciën worden plekken getroffen, o.a. op diluvialen bodem en aan den duinkant gelegen, die geheel of gedeeltelijk vrij blijven." „Maar tevens mogen we niet verzwijgen, dat er tijdens de epidemie van 1857—59 in de provincie Groningen, in de Zaanstreek en in West-Friesland werd waargenomen, dat juist door het inlaten van zeewater in de tengevolge van langdurige hitte uitgedroogde slooten, het getal koortslijders opmerkelijk zou zijn verminderd". In streken waar ten behoeve van de cultuur de terreinen onder water worden gezet, zooals bij rijstbouw, zullen plannen van afwatering uit een oogpunt van malaria geheel in strijd met deze cultuur zijn. Hoewel de omstandigheden aanwezig zijn om het voorkomen van muskietenlarven in de onder water gezette gronden waarschijnlijk te maken, zoo zijn dikwijls de waarnemingen verschillend. Dat de aanwezigheid van sawah's ongunstig op de malariatoestand van de bevolking werkt, is echter in Indië en Suriname een bewezen feit en in andere koloniën ook waargenomen. Voor deze gevallen kunnen we alleen aanhalen, wat Dr. W. F. de Vogel in den beschrij venden catalogus van het Koloniaal Museum zegt: „Het ligt voor de hand, dat aangelegde moerassen, zooals natte rijstvelden, broedplaatsen kunnen worden voor anophelesmuskieten. Nu is het merkwaardig, dat althans op Java, als regel anophelesbroedplaatsen niet worden gevonden op rijstvelden van het oogenblik af, dat zij in bewerking genomen, onder water worden gezet en gelaten; d.i. dus ook tijdens den groei van het gewas. In de kweekbedden van waaruit de zaailingen in de gereed gemaakte velden worden overgeplant, vindt men ze evenwel vrij constant. Doch vooral na den oogst komen zij veelvuldig voor, nadat het vee in het veld is gejaagd om de stoppels af te weiden. In dien tijd treden dan ook de meeste koortsen onder de bevolking op; de inlanders schrijven deze aan de jonge rijst toe, waarmee zij zich voeden. Een verklaring van deze verschijnselen is te vinden in de omstandigheid, dat de aanwezigheid van kleine visch de natte rijstvelden rein houdt van muskieten-larven. Wanneer de velden blank staan is deze kleine visch in staat, zelfs tusschen de uitgestoelde halmen door te zwemmen om zijn prooi op te sporen. In de kweekbedden daarentegen kunnen de muskietenlarven in alle veiligheid tieren, daar de zaailingen zoo dicht op elkaar staan, dat ook de kleinste visch niet in staat is, zich er tusschen te bewegen. De kweekbedden beslaan slechts een klein oppervlak. Het zou daarom practisch niet onmogelijk zijn deze broedplaatsen op te ruimen door aan het water van de bedden larvendoodende middelen toe te voegen. Teer en petroleum, die de plant zelf zouden kunnen schaden, komen daarvoor niet in aanmerking. Men zou plantaardige insectendoodende middelen moeten toepassen of een proef kunnen nemen o.a. met kalk of kopersulfaat. Tijdens en na den oogst wordt de wateraanvoer uit de leidingen naar de rijstvelden afgesloten door de aanvoeropeningen af te dammen. Deze dammen sluiten de visch volkomen buiten, zij geven echter een onvolkomen afsluiting voor water. Dit blijft min of meer door den dam heensijpelen en houdt den grond van het geoogste rijstveld drassig. Hier en daar ontstaan er kleine geïsoleerde plasjes, het vee trapt tallooze gaten in den weeken bodem, waaruit het water opwelt en er ontspringen een menigte broedplaatsen voor muskieten, die de volksgezondheid schaden. Een volkomen afsluiting van den watertoevoer en, waar zulks niet mogelijk is, een kleine afvoergeul door het terrein, zijn maatregelen, welke den toestand veel verbeteren kunnen . Het ophoogen en drooghouden der terreinen kan nu op verschillende wijzen geschieden, welke achtereenvolgens zullen worden nagegaan. Groiidophooging. In het algemeen worden door ophooging der terreinen de omstandigheden voor afwatering en de grondwaterstanden verbeterd. De ophooging kan geschieden kunstmatig of door middel van een natuurlijken waterloop (colmatage). Met laatstgenoemde werkwijze heeft men in Italië verschillende moerassige lage streken opgehoogd. Waar zij kon worden toegepast, vond zij bij den uitvoerders meer aanhangers dan de bemaling van de gronden. De colmatage beoogt het langzamerhand ophoogen der terreinen door bezinking van het slibhoudende water van een waterloop; het succes hangt dus veel van het slibgehalte van den waterloop af. "V oor fijne slib is alleen een absolute rust van het water noodig om zoodanig neer te slaan, dat zij een volgend maal bij aanvoer van versch water niet weder wordt opgenomen. Bij colmatage isoleert men de lage terreinen door middel van een dijk en laat in het alzoo gevormde bassin een kanaal uitmonden, dat het slibhoudende water aanvoert. Het water hierin moet met voldoende snelheid aanstroomen om te vroegtijdige afzetting te voorkomen, waartoe 0.60 a 0.70 M. per K.M. verhang het doelmatigste is. In den ringdijk van het bassin worden op een zoo ver mogelijk van den aanvoer gelegen punt éen of meer overlaten aangelegd om het heldere water af te laten vloeien. Naarmate de aanslibbing vordert, wordt de omdijking verhoogd en verzwaard, zorg dragende, dat zij steeds minstens 0.30 M. boven den waterspiegel blijft. De kruin der overlaten wordt 0.20 M. beneden dezen waterspiegel genomen. In verband met de opslibbing kiest men de afmetingen van het aanvoerkanaal ook zoo, dat liet zijn volle capaciteit behoudt en legt men bij de uitmonding in het bassin een overlaat ter hoogte gelijk aan die van de toekomstige opslibbing. In het algemeen zal men in verband met het verhang van het terrein het aantal bassins moeten vermeerderen, waardoor bij betere werking ook geringere hoogte van omdij- F-rr lfJ kmg wordt verkregen. Buiten de omdijking wordt ten behoeve van de omliggende terreinen veelal nog een ringsloot gegraven om kwel- of ander water op te vangen en in een afvoerkanaal af te leiden. Fig. 10 geeft schematisch de situatie van een colmatagewerk weer. Hierbij zijn de bassins in twee groepen a en b verdeeld, welke ieder door overlaten c haar eigen afvoer hebben op het afvoerkanaal, maar beiden door hetzelfde aanvoerkanaal van water kunnen worden voorzien. Men kan hier bij iedere groep zooveel water aanvoeren als de grootte van de bassins medebrengt, terwijl bij niet te ruim beschikbare waterhoeveelheid één der groepen het eerst volledig kan worden gecolmateerd. Drooghouden der terreinen. Waar het voorkomen van poelen en plassen liet gevolg is van onvoldoende afwatering, heeft men in verbetering hiervan een middel; is het voorkomen evenwel het gevolg van den grondwaterstand, dan zal men door verlaging daarvan {polderbemaling en drainage) verbetering zien te krijgen. Is het stilstaand water het gevolg van plaatselijke oneffenheden, dan is met eenvoudige grondaanvulling het effect te bereiken. Veelal zal één der beide eerste maatregelen met de laatstgenoemde gepaard moeten gaan. Grondaanvulling of ophooging kan zelfs drainage der gronden overbodig maken, indien de gebezigde grondsoort doorlatend genoeg is. Bij de toepassing van bovengenoemde maatregelen moeten deze voldoen aan de voor malariabestrijding te stellen eischen, in verband met de factoren, welke op den groei en de verspreiding van de overbrengers dezer ziekte van invloed zijn. In het kort zijn deze als volgt: 1) geen ondiep stilstaand zoet of' weinig zont water en in geen geval gedurende langeren tijd dan voor de ontwikkeling der larven benoodigd is, 2) geen mindere diepte dan ongeveer 1 Meter in de verschillende stilstaande wateren, 3) een zekere snelheid in de waterloopen van mindere diepte, hetzij geregeld of om zekeren tijd op te wekken, welke korter moet zijn dan den ontwikkelingstijd der larven, 4) geen plantengroei langs de randen en oevers der waterloopen. Verbetering der afwatering. Waarnemingen in de door malaria bezochte streken hebben geleerd, dat berg- en steile heuvelhellingen meestal malariavrij zijn. Al broeden de Anophelinen vaak in opdrogende beddingen van bergstroomen, zij hebben weinig neiging de heuvels op te vliegen, terwijl veelal de korte duur der tijdelijke overstroomingen het proces voor de ontwikkeling der larve zal bemoeilijken. De kleine vlakten tusschen en aan den voet der heuvels en bergen zijn dikwijls erg aangetast. De langere duur van stilstand van het water en de veelal aanwezige ondoordringbare grondlagen zullen hiervan de oorzaak zijn. Het meest geteisterd zijn evenwel de lage moerassige streken aan de benedenrivieren en de kust gelegen. Hier zijn alle factoren aanwezig om de Anopheles een uitverkoren broedplaats te verschaffen, als voor de afwatering onvoldoende helling van het terrein, de hooge grondwaterstanden en aanwezigheid van veel struikgewas. Verbetering van de afwatering kan nu worden verkregen: 1) door bevordering van de natuurlijke afwatering op het buitenwater (rivier of zee); 2) door kunstmatigen afvoer (bemaling) op dit buitenwater. De onder 1) genoemde oplossing kan alleen worden toegepast op terreinen, welke voldoende hoog ten opzichte van de buitenwater- hr- 3Q* standen gelegen zijn en een voldoend verhang naar dit buitenwater bezitten. De verbetering kan dan worden verkregen door verruiming, afsnijding en verkorting van bestaande natuurlijke waterloopen, toevoegen van meerdere afwateringsleidingen, verdeelwerken, enz. Zijn de terreinhoogten niet gunstig voor vrije afwatering, dan zal men tot de 2e oplossing moeten overgaan. Hierbij kan men de volgende gevallen onderscheiden: a) de gronden kunnen gedurende zekere tijden vrije afwatering op het buitenwater verkrijgen en moeten op de overige tijden worden bemalen; b) de gronden moeten worden ingepolderd, waarbij voortdurend kunstmatige afwatering op het buitenwater noodig is. In het algemeen sluit men bij beide gevallen zooveel mogelijk het water uit, dat van hoogere gebieden komt en op natuurlijke wijze naar het buitenwater kan worden afgeleid. De voor den afvoer van dit water bestemde kanalen, welke veelal het lagere gebied begrenzen (rand- of ringkanalen) zullen zoo ruim mogelijk moeten worden aangelegd om ook bij groot waterbezwaar voldoende waarborg te hebben, dat zij de hoeveelheid kunnen afvoeren en het lagere gebied niet onnoodig door water van de hoogere gebieden wordt belast. Is het verval van zulk een randkanaal niet voldoende, dan zal men een korteren weg door het lage te assaineeren gebied moeten kiezen en het kanaal in dit geval veelal moeten worden omdijkt. Het kan tevens voor irrigatie worden ingericht. De rand- of ringkanalen vangen dus al de van hoogere gronden komende waterloopen op of dienen, wanneer deze waterloopen in normale tijden het lage gebied van water voor irrigatie of andere doeleinden moeten voorzien, tot ontlasting dezer waterloopen bij hoogwater. Zij leiden dan het hoogwater door middel van stuwen en sluizen bij de samenkomst aan het boveneinde af en beperken dus het waterbezwaar in den benedenloop der waterloopen. Van zulke afleidingskanalen (bandjirkanalen) vindt men op Java vele voorbeelden. Zij behooren tot de eerste werken, welke zijn aangelegd om plaatsen zooals Soerakarta en Semarang voor overstrooming te beveiligen. Figuur 11 geeft de situatie der afwateringswerken in en om Soerakarta weer. Het hoogwater (bandjir) der Bengawan of Solorivier veroorzaakte, behalve het onderloopen der aangrenzende terreinen, Fig. 12. een opstuwen van de veelal gepaard gaande hoogwaterafvoeren deikali Pépé, waardoor het overstroomde gebied van de tusschen beide rivieren inliggende stad vergroot werd. Door afleiding van het hooge water der kali Pépé langs een bandjirkanaal ten noorden en beneden de stad, wordt deze opstuwing voorkomen, terwijl een ringdijk over de lage oevergronden boven de stad deze tegen liet water der Solorivier beveiligt. De gevolgen der bandjirs van de het lage stadsgebied van Semarang doorsnijdende rivieren zijn voorkomen door het maken van twee wederzijds aan dit gebied grenzende bandjirkanalen (zie Figuur 12) waarvan het oostelijke tot afleiding dient van de oostelijk gelegen kali's en het westelijke kanaal het hoogwater van de Semarangrivier afvoert. In normale tijden geeft deze rivier haar water voor irrigatie en spoelwater aan de stad af. Bij inpoldering der lage gronden doen de randkanalen tevens als boezem dienst d.w.z. zij ontvangen het water, dat uit den polder wordt opgemalen. Wanneer de vrije afwatering van den boezem niet over den geheelen tijd kan plaats hebben, moet hij zoo ruim mogelijk berekend worden om gedurende den tijd van afsluiting bij het grootste waterbezwaar deze hoeveelheid te kunnen bergen. Het oppervlak van den boezem zal dan in zekere verhouding moeten staan met het oppervlak van de daarop afwaterende gronden. De ring- of randkanalen kunnen ook dienen om den grondwaterstroom naar het lager gelegen gebied af te snijden; zij werken dan tevens draineerend. De kanalen zullen dan op deze meerdere capaciteit moeten worden berekend en veelal aanmerkelijk dieper komen te liggen. Hierdoor zal het beschikbaar verval verminderd worden, vooral wanneer zij om het lage gebied heen gelegd worden; het boven- en benedeneind van het randkanaal zullen nl. in dit geval niet veel in hoogte verschillen. Men kan het kanaal dan in een zeker aantal kortere deelen verdeelen en elk dezer een uitmonding op het buitenwater geven of met de hoofdwaterleiding van het te assaineeren gebied verbinden. In het laatste geval wordt dit gebied natuurlijk met dit meerdere water bezwaard. Het onder a) genoemd geval kan zich voordoen bij gronden gelegen aan een rivier met langdurige hooge waterstanden of aan een zee met hoog tijverschil of onderworpen aan langdurige opwaaiende winden. In normale gevallen heeft de afwatering vrij op dit buitenwater plaats door middel van een hoofdleiding of kanaal, dat in tijden van lioogen buitenwaterstand door een waterkeering daarvan wordt afgesloten. Gedurende dezen tijd van afsluiting heeft dan kunstmatige afvoer van het binnenwater plaats door een gemaal, dat aan den mond der genoemde hoofdleiding is opgesteld. Het schema van een dergelijke afwatering is in Fig. 13 weergegeven. Men onderscheidt daarbij de waterkeeringft (dijk, kade) voor hooge buitenwaterstanden, de randleidingen b, de hoofdleiding of het hoofdkanaal c, waartoe een bestaande waterloop kan dienen, de zijkanalen of tochten d, terwijl deze weder op hare beurt het water kunnen ontvangen van kavelslooten'e. De verkavelde gronden kunnen op haar beurt weder worden afgewaterd door hein- en dwarsslooten. Het hoofdkanaal, dat veelal bepaald is door de ligging van een bestaanden waterloop, moet evenwel zoo recht mogelijk worden aangelegd. Is de bestaande waterloop niet dan met groote kosten te verbeteren of op het noodige profiel te onderhouden, dan doet men beter een nieuw kanaal te graven. Dient dit kanaal alleen voor afwatering van het oppervlaktewater en niet tevens voor verlaging van den grondwaterstand (zie bij Drainage) dan wordt het in zijn bovendeel voorzien van beweegbare stuwen om in gewone tijden den waterspiegel op bepaalde hoogte te houden. De zijkanalen volgen de grootste hellingen van het terrein; de daarop uitkomende kavelslooten de hoogtelijnen van het terrein met een kleine afwijking daarvan om eenig verhang vooral in den benedenloop te verkrijgen, terwijl zij in geval van drainage den grondwaterstroom daarbij beter snijden. De op de kavelslooten af waterende dwars- en heinslooten worden naar behoefte getraceerd. Met het oog op het onderhouden van zekere minimum waterdiepte (ongeveer 1 Meter) 0111 larvenontwikkeling tegen te gaan, zal men ingeval van assaineering voor malaria met de diepte der verschillende slooten daarmede rekening moeten houden. Zullen de terreinen eventueel in cultuur worden gebracht, dan geeft deze cultuur reeds aan, hoe diep de waterstand beneden de terreinen moet reiken. Deze diepte hangt tevens van de soort grond af. In de gematigde luchtstreken neemt men in het algemeen voor wei- en hooiland niet meer dan 20 cM., voor bouwlanden 50 cM. en voor tuingronden 70 cM. aan. Bij zanderige gronden en die, waarbij de opstijgende kracht van het grondwater tengevolge van de capillaire werking gelijk of nagenoeg nul is, zal men goed doen bovengenoemde cijfers als uitersten aan te nemen. In meer kleihoudende gronden kunnen zij wat grooter worden genomen. In warme luchtstreken met intensieve verdamping zal men goed doen zich boven deze limiet te houden. In elk geval zal men met- het gewas moeten te rade gaan en is het goed eenige proefneming vooraf te laten gaan, alvorens de hoogte van den waterstand in het project vast te stellen. Is tengevolge van het gebrek aan verval niet de gewenschte diepte van den waterstand onder het terrein te bereiken, dan kan men het terrein met den uit de ontgraving der leidingen of slooten komenden grond ophoogen en zullen deze leidingen in dit geval dus zoo breed mogelijk gekozen worden. I11 het algemeen zal men uit het oogpunt van malaria het aantal waterloopen zoo gering mogelijk kiezen en doet men goed de kleine afwateringsslooten te vermijden. Zijn zij voor de cultuur noodig, dan moet in de geringe diepte worden voorzien door het brengen van een zekere stroomsnelheid daarin, welke met behulp van spoeling uit hooger gelegen slooten kan worden opgewekt. De slooten worden dan aan haar boveneinde met de hooger gelegene door middel van beweegbare stuwwerkjes in verbinding gebracht. Een zekere minimum snelheid in de leidingen bij gewonen waterstand is ook nuttig om de fijne zinkstoffen (slibdeelen) drijvende te houden. Als minimum kan 0.20 M. per seconde gelden. Met het oog op deze snelheid zal het verhang der leidingen niet te flauw moeten zijn. Waar zich geen waterplanten kunnen ontwikkelen, de bodem geheel uit grint bestaat, met beton of steen bekleed is, zijn verhangen van 1 op 2000 tot 1 op 4000 als een grens te beschouwen, waarover men liever niet gaat om de opruimingskosten tot een minimum te beperken. Behalve uit het oogpunt van beteren afvoer en onderhoud zijn met beton of steen bekleede leidingen uit hygiënisch oogpunt te verkiezen, daar zij minder schuilplaats geven aan muggen en andere insecten. De afmetingen van het leidingprofiel worden bepaald door de te verwachten afvoeren. Daarvoor zal behalve de grootste regen ook bekend moeten zijn, welk gedeelte daarvan tot afstrooming komt. De afvoeren kunnen bij grootere waterloopen ook worden bepaald met behulp van peilschaalwaarnemingen. Het hangt van de grootte van het stroomgebied en de intensiteit van den regen bij zekeren duur af, welke grootste afvoer in rekening moet worden gebracht. Bij een zekeren regenduur met een zekere maximum intensiteit behoort een bepaald maximum afvoerend stroomgebied, waarvan de afvoer in denzelfden tijd plaats vindt als den regenduur en voor dien regen maximum is. In het algemeen zal er een zekere regen van zekeren duur zijn, waarvan de afvoer of het produkt « X O X T, waarin « de afvoercoefficient, O het afvoerend stroomgebied en I de intensiteit van den regen maximum wordt. In den regel kan men bij kleine gebieden tot 500 KM2 van een maximum regenval tot over een etmaal uitgaan; bij grootere gebieden moeten regens over grootere tijdsruimte worden beschouwd. Juister blijft de bepaling van den regenduur uit de lengte der waterwegen en daarin verwachte snelheden. De bodembreedte der leidingen kan des te kleiner genomen worden, hoe grooter het verschil in laag- en hoogwater is. Zijn de afvoeren bij hoogwater groot, dan wordt het profiel samengesteld uit een laagwater- en een hoogwaterbed, hetwelk aanzienlijk breeder wordt genomen. Welke hoogwaterstanden kunnen worden toegelaten hangt ook af van de cultuur. In het algemeen verdragen wei- en graslanden lan- ger hoogwater dan bouwland. Het jaargetijde, waarin deze hoogwaterstanden voorkomen, dient ook in acht te worden genomen. Drainage. De drainage beoogt verlaging van den grondwaterstand en daarmede meerdere drooglegging der terreinen, waar de vochtigheidstoestand het gevolg is van den grondwaterstand. Deze kan zoo hoog zijn, dat lage gedeelten van het gebied voortdurend onder water staan. In hoeverre de grondwaterstand in de andere gevallen aandeel heeft in den vochtigheidstoestand van den bodem, hangt van de samenstelling daarvan af en wel van de capillaire werking. Deze is voor kleihoudende gronden grooter dan voor zandrijke gronden. Een vochtige bodem werkt ook in het algemeen schadelijk op de gezondheid en wel om tweëerlei redenen. De invloed van het water zelf maakt den bodem koud, de lucht vochtig en de opwonenden voorbeschikt voor catarrhale aandoeningen, rheumatisme en névralgie. In de tweede plaats maakt hij het voortbestaan en de vermenigvuldiging mogelijk van micro-organismen, welke zich bij voorkeur aan de oppervlakte ophouden. De grondwaterstand is aan periodieke schommelingen onderhevig en afhankelijk van neerslag en verdamping. Beide oefenen een tegengestelde werking op den stand van het grondwater uit. Deze volgt in sommige streken de grootte van den neerslag en in andere de hoogte der verdamping. De loop van het grondwater volgt de ondoordringbare laag, waarover het stroomt. Waterloopen, welke met hun bedding deze ondoordringbare laag snijden, worden steeds door het grondwater gevoed en vertoonen een grooter afvoer bij laagwaterstanden. Wil men dus voordeel hebben van een ontworpen afwatering ook met het oog op verbetering der grondwaterstanden, dan zullen de waterloopen de waterkeerende onderlaag moeten snijden. In elk ander geval zal de afwatering slechts geringen invloed uitoefenen en moet men overgaan tot het uitvoeren van drainagewerken. Deze kunnen bestaan in het aanleggen van diepe open kanalen of ondergrondsche kanalen (drains) van gestapelde steen, turf, hout of van gebakken aarde pijpen. Hoe dieper de drain ligt en hoe doorlatender de bodem is, hoe meer effect men van drainage zal hebben. In het algemeen dringt het water niet van boven maar van onderen in de drains; hoe dieper een dra in dus in het grondwater ligt, hoe meer verval of drukking naar het punt van waterontnaxne. Gaat het om de cultuur van de gronden, dan is men voor de drains aan zekere diepteligging gebonden, welke in het algemeen op 1.20 a 1.25 M. gesteld wordt; gaat het om drooglegging van moerassige gronden uit gezondheidsoogpunt, dan zal een diepe ligging meer nabij de waterkeerende grondwaterlaag voordeeliger zijn. Het aantal aan te leggen open kanalen of drains regelt zich naar deze diepte, de glooiing en de doorlaatbaarheid der gronden. Zijn deze groot, dan kan de afstand tusschen de kanalen grooter worden. Evenzoo kan deze afstand ruimer genomen worden, wanneer de grondwaterstand niet horizontaal, maar meer geneigd is. In weinig doorlatende gronden zal men den afstand tusschen de kanalen evenwel kleiner moeten nemen, terwijl de diepte der kanalen hierbij kan afnemen om nog meer effect van de drainage te hebben. Bij weinig doorlatende gronden zal dus de aanleg van een draineering (vooral met ondergrondsche drains) kostbaar worden, terwijl het effect, dat bereikt wordt niet veel zal verschillen met dat verkregen door open drains. Voor de cultuur kan zulk een dure aanleg haar reden van bestaan hebben, voor het geval van drooglegging van terreinen uit gezondheidsoogpunt moeten de goedkoopere open drains verkozen worden vooral omdat het in dit geval meestal gronden geldt van geringe waarde. De open drains hebben voor deze gronden verder de volgende voordeelen: 1. zij voeren tevens het terrein (oppervlakte) water af, voor welker afleiding bij drainage met gesloten (ondergrondsche) drains evenzoo open kanalen noodig zijn, 2. zij hebben slechts gering verval noodig en zijn daardoor voordeelig in vlak land, waar geen buitenwater van voldoenden lagen waterstand aanwezig is, 3. zij bevorderen meer dan bij gesloten drains de luchtwisseling in den grond, 4. men kan bij haar beter stuw- en afsluitinrichtingen aanbrengen en wijzigen. Als nadeelen kunnen gelden: 1. groot verlies aan terreinoppervlak, 2. moeilijke verbinding tusschen de afgesneden terreinen, 3. gedurig onderhoud, 4. veel plantengroei aan de oevers en het lokken van veel dieren. Spreken de beide eerste nadeelen meer bij het in cultuur brengen dei- gronden, uit een oogpunt van malariabestrijding zal men vooral op de beide laatste factoren moeten letten. De oevers zijn in dit geval steeds van struik- en ander gewas te zuiveren en schoon te houden. Invloed der planten en beplanting. Waterhoudende planten kunnen de broedplaatsen van muskieten vermeerderen, terwijl andere, welke door hare groote verdamping veel water aan de gronden onttrekken tot de malariabestrijding kunnen bijdragen. Tot de eerste behooren de Bromeliaceae (waaronder de ananas behoort) en de wilde pijnboomen (zooals de Samanboom); gekapte bamboe kan ook water in de open holle geleidingen verzamelen, terwijl klapperboomen en suikerriet veelal broedplaatsen van Culexsoorten zijn. Tot de tweede soort behooren in het algemeen de boomen met dunne onbehaarde bladeren, zooals de vele Eucalyptussoorten. Het sterkst is het bij de „grapevine" in Algiers, de Eucalyptus Paulownia imperialis en de Filaos, evenals bij eenige planten als Helianthes (zonnebloem). De Eucalyptus globulus of blauwgummiboom kenmerkt zich door snellen groei; in het land van oorsprong nl. van Diemensland bereikt zij hoogten van 60—70 zelfs van 100 Meter. Zij kan evenwel temperaturen beneden de 0° niet verdragen. In Italië en Algiers is de boom veel aangeplant langs de spoorwegen. De Eucalyptus rotulus of roodgummiboom bezit dezelfde eigenschappen als de globulus, maar heeft op deze voor, dat zij op plaatsen wil groeien, waar de andere niet wil gedijen, zoodat zij in Algiers langs de spoorwegen toepassing heeft gevonden, evenals in Australië. Boven de beide vorige staat de Eucalyptus amygdalina, die men met succes overal kan aanplanten, waar de temperatuur niet beneden de 9° onder nul daalt. In moerasstreken voldoen verder ook de E. rostata, colossea, coriacea en robusta. Uitzaaiing van zonnebloemen en Eucalyptussoorten is in Ned. Indië beproefd te Balang-Nipa en Tandjong Priok; in laatstgenoemde plaats is wel de gezondheidstoestand verbeterd, maar niet te zeggen, welk aandeel daarin de beplanting heeft gehad. De Eucalyptus globulus kan, zooals genomen proeven hebben bewezen, in de lage streken van den Tndischen archipel niet worden geplant, wel de uit de lage streken van Timor afkomstige Eucalyptus alba. In de hoogere streken kreeg men met de Eucalyptus globulus verschillend resultaat; in Magelang bv. gedijdde de aanplant goed, te Willem I en Fort de Koek daarentegen zijn de proeven mislukt. De zonnebloemaanplant te Tandjong Priok, welke oorspronkelijk goed opgroeide, had echter veel te lijden van het medeopgroeiende onkruid, terwijl hij op ziltigen voclitigen ondergrond niet voldoende wilde tieren. Van een verderen aanplant is aldaar afgezien. Aan het van den aanplant gewonnen zaad werd de voorkeur gegeven boven versch zaad van elders In het algemeen beschouwd is het effect van aanplant gering en loont deze meestal de kosten niet. De plantengroei heeft over het algemeen een nadeeligen invloed, daar zij de vochtigheid van de atmosfeer verhoogt en de afkoelende werking van den wind vermindert. In het bijzonder geldt dit voor boombeplanting om de huizen, welke tot broedplaatsen van de Culex dient, terwijl het struikgewas meer door Anophelessoorten wordt opgezocht. Men mijde daarom liever binnen een afstand van 100 Meter alle hoornen en struikgewas. Het opruimen van het laatste kan doelmatig door verbranding geschieden, welke tot de vernietiging van de bestaande muskieten bijdraagt, daar het struikgewas overdag tot schuilplaats dient. Het voorkomen van stilstaand water in voorwerpen, enz. Daar stilstaand water in het algemeen een goede broedplaats biedt voor alle soorten muggen, dienen alle voorwerpen te worden vermeden, die tot het voorkomen daarvan aanleiding geven. Vaatwerk, gebroken glas, schalen, blikken, enz. vormen een geliefkoosde broedplaats van Culex- en Stegomyia-soorten. Opruiming of afdekking met gaas dezer voorwerpen is een eerste vereischte bij bestrijding van de muggenplaag en in het algemeen van gele koorts. Een geregelde reinigingsdienst, welke zich met het opruimen en het toezicht belast, zal nuttig werk verrichten. De natuurlijke vijanden der muggen. Onder de natuurlijke vijanden der volmaakte muggen treft men aan vogels, vleermuizen, glazenmakers, e. a. Welke soorten zich speciaal op de jacht toeleggen zijn niet juist bekend. Volgens „La France medicale" heeft men in het malariagebied van Texas met veel succes de vleermuizen gebruikt om de muggen te vernietigen. Men maakte in de moerassen zoogenaamde vleermuizenwoningen bestaande uit een op een paar heipalen opgetrokken 15 M. liooge toren, welke aan alle zijden gesloten is en slechts eenige kleine openingen bezit, waardoor de vleermuizen binnen kunnen kruipen. Zij vinden door aangebrachte ijzeren stangen gelegenheid zich daaraan op te hangen. De kosten van de inrichtingen kunnen worden gedekt door de uitwerpselen, welke op den bodem der toren liggen, als mest te verkoopen. Het grootst aantal vijanden bezit de mug in den toestand van larve in het water, waar deze tot voedsel dient van vogels, visschen en waterinsecten. In Duitschland is gebleken, dat n.1. de wilde eend (Anas boschas) uitstekende diensten als muggenverdelger kan bewijzen. Deze zoekt om haar honger te stillen juist die plaatsen op, waarde larven zich bevinden. Dr. Heinroth te Berlijn beveelt haar dan ook volgens ervaring aan. In de Duitsche koloniën maakt men ook wel werk van het kweeken van waterwantsen in de open putten en reservoirs. De larvenetende visschen behooren in het algemeen tot de familie der goudvisschen. Onder de kleinere larvenetende visschen behooren de Cyprinodons (op Java „de kapala tima") en de „millions of pseudo-mugils (Gerardinus paeciloides uit Barbados), dat zijn kleine vleeschetende vischjes, welke aan de oppervlakte zwemmen. Een proefneming met de laatste soort in de Duitsche koloniën ondernomen gaf evenwel niet die resultaten, welke men er van verwachtte; reden onbekend. Volgens Dr. de Vogel behoort ook de „ikantri op Java tot de larvenetende visschen. Men heeft ook opgemerkt, dat de larven elkaar onderling dikwijls niet verdragen, vooral bij nijpend gebrek aan de noodige levensvoorwaarden. Zoo leven de larven van ,Megarhinus trinidadensis" en ,,M. superbus", „Sabethesimdosus"envandereuzenmuskiet „Psorofora Ciliata" van andere larvensoorten. Men zal dus in het algemeen goed doen de wateren van een of meer der bovengenoemde larvenetende visschen te voorzien. Daar Culex alleen in vuil water eieren legt en de Stegomyia ook in kleine schoonwater houdende vaten of bassins, zal de vischteelt in beide gevallen niet mogelijk zijn en moet naar andere middelen worden gezocht. Gebruik van larven- en muggendoodende stoffen. Tot de larvendoodende middelen behoort petroleum of liever een mengsel van gewone lampenpetroleum met zoogenaamde ruwe petroleum (olie), welk mengsel wordt gebezigd om diefstal te ontgaan, daar de gewone petroleum door deze toevoeging onbruikbaar wordt. Doordat de petroleum zich als een dun vlies over het wateroppervlak verspreidt, sluit zij allen toevoer van ljcht voor de larven af, J_ I/— terwijl zij tevens de mug de gelegenheid beneemt om aldaar haar eieren te leggen. De gebezigde hoeveelheid varieert van 1 tot 3 L. per 100 M2. oppervlak. In Ismaïlia (Egypte) bezigt men een mengsel van 2 dl. kerosine op 1 dl. ruwe olie, waarmede de bedreigde plaatsen en moerasranden ongeveer om de acht dagen worden begoten. Evenwel wordt een goede afsluiting en gelijkmatige verdeeling bezwaarlijk, wanneer het wateroppervlak met plantengroei is bedekt. Tevens wordt door de afvallende en wegzinkende deelen en door den regen de gunstige werking verminderd. Vermenging deiruwe petroleum met ruwe phenol gaf in Panama betere resultaten. Andere meer in het water oplossende en giftige larvendoodende middelen zijn toegepast en aanbevolen. Zoo geeft Major Ross aan » Sanitas Okol", een middel, dat reeds bij een verhouding van 1:10000 aan het water toegevoegd, voldoende resultaten gaf. In Duitschland bezigt men veel het Snaken-Saprol van Dr. Flörschheim te Main. Bij de werken van het Panamakanaal bezigt men een larvendoodende oplossing, verkregen alsvolgt: 600 L. carbolzuur wordt op 100° C. verhit in een houder, waaraan wordt toegevoegd 68 K G. verbrokkeld fijngepoederd hars, welk mengsel op 100° wordt gehouden. Daarna wordt 13.6 KG. natriumhydroxyde toegevoegd en omgeroerd tot een donkere oplossing zonder neerslag wordt verkregen. Deze oplossing wordt met 5 deelen water vermengd en op het wateroppervlak uitgegoten tot dit een zwak opaliseerend melkachtig uiterlijk verkrijgt, hetgeen overeenkomt met een verhouding van 1 deel op 5000 deelen water. De Anopheles- en Culexlarven sterven daarin binnen 5 minuten (de eersten zijn een weinig meer weerstand- biedender dan de laatsten). De oplossing heeft evenwel het nadeel van na een uur aan de lucht te zijn blootgesteld haar larvenweerende eigenschappen te verliezen, evenzoo is zij vergiftig voor visschen. Petroleum blijft het beste en goedkoopste van alle toegepaste middelen en geeft het minste gevaar voor vergiftiging, alleen moet men de brandbaarheid in aanmerking nemen. Moeten de muskieten plaatselijk worden verdelgd, zooals in de woning van den patiënt bij het uitbreken van de ziekte, in kelders of andere geliefkoosde overwinteringsverblijven, dan zal men tot het uilrooken van de ruimten moeten overgaan. De reten en openingen worden daarbij van binnen met papier beplakt; bij de deuren en vensters beter van buiten. Voor vervluchtiging bezigt men veelal een van de volgende middelen : a. „Pyrethrum poeder'', gemaakt van flores pyrethri en wel van de Dalmatische chrysanthen ter hoeveelheid van 4.80 Kg. per 100 M3 ruimte voor een tijdvak van 3 uren. Beter is het de hoeveelheid te verdeelen over meerdere gedeelten. Met dit middel kan men de dicht bij den patiënt gelegen ruimten berooken, zonder dat het dezen hindert, wat niet het geval is bij het gebruik van zwaveldamp. Ook wordt het koperwerk, zooals bij instrumenten, piano's, telefoon, enz. minder aangetast. b. .Zwavel" wordt verbrand tot „zwaveldioxyde" ter hoeveelheid van ongeveer 3.00 Kg. per 100 M3 ruimte. De verbranding wordt bevorderd door toevoeging van alcohol. De hoeveelheid is voldoende voor 3 uur. c. Een ander middel is een mengsel van „kampfer en carbolzuur in gelijke deelen, dat bij matige warmte in oplossing wordt gebracht. Het is een uitstekend rookmiddel. Per 100 M3 ruimte moet men + 400 gram gedurende 2 uren verdampen. De vervluchtiging geschiedt in een open pan op een spiritus- of petroleumlamp. Andere minder gebruikelijke rookmiddelen zijn chloroform, zwavelwaterstof, formaldehyde, kolendamp en ook wel zware tabaksrook. 2. Maatregelen, beoogende de vermijding der muggen. Men kieze de woonplaats buiten het gebied der broedplaatsen en wel op een afstand, welke den trek der muggen overtreft en op minstens 1.5 K.M. te stellen is. Waar de muskieten talrijk zijn, zal in liet algemeen een broedplaats in de nabijheid wezen. Veranderingen in de muskietendichtheid van plaats tot plaats en van tijd tot tijd geven eenige aanwijzing omtrent deze broedplaatsen. In liet algemeen zal het aantal muskieten verminderen met het grooter worden van den afstand tot de broedplaatsen. Heeft men een centrale zóne, welke geen broedplaatsen bevat (z.g. steriele zóne) dan zal volgens Ross het aantal muskieten naar het centrum snel afnemen en bij voldoende grootte daar nul kunnen worden. Volgens Peakson en Blakeway is bij een cirkelvormige steriele zóne van 1 Eng. mijl (1.609 K.M ) diameter het muskietenaantal in het centrum verminderd met 70 °/0. Ofschoon de wind niet veel muskieten medevoert, daar zij dan juist een schuilplaats zoeken, kan toch de heerschende windrichting (zeewind) met den trek der muskieten uit hunne broedplaatsen verband houden. Is verplaatsing of andere keuze der woonplaats niet mogelijk, dan moeten de woningen worden beschut tegen de muskieten. Waar de bewoners genoodzaakt zijn zich 's avonds buiten de woningen op te houden of zich in den regel ophouden, zooals bij kazerneering van troepen het geval is, helpt deze maatregel niet veel en blijven de manschappen aan infectie blootgesteld. Proefnemingen met gaasafsluiting van kazernes in Ned.-lndië hebben ook al niet veel resultaat gegeven om reden door het gedurig verkeer en het groote aantal bewoners deuren- en vensteropeningen steeds open werden gelaten. Door sluiting daarvan werd aan de tusschentijds ingevlogen muskieten de gelegenheid ontnomen om weder weg te komen en daarmede het gevaar vermeerderd. Tevens was volgens veler ervaring, zooals ook in de kazerne te Tjilatjap, de metaalgaasafsluiting te warm en belette zij een goede nachtrust. Proeven met maskers en handschoenen in navolging van de maatregelen in Italië ondernomen vielen eveneens niet in den smaak, hetgeen ook moet worden toegeschreven aan het feit, dat de tropische nacht langer duurt dan de zomernacht in Italië en het dragen van dergelijke beschermingsmiddelen bezwarender wordt. Voor enkele woonhuizen zou de maatregel evenwel kunnen worden aanbevolen. Des te gunstiger zal zij werken, wanneer de woning reeds bij den bouw daarop werd ingericht. Een voorbeeld van een doelmatige woning met gaasafsluiting levert de volgende plattegrond. (Fig. 14). De toegangen tot de afgesloten varanda zijn door middel van z.g. muskietensluizen afgesloten, bestaande uit twee deuren, waarvan de eene wordt gesloten alvorens de andere wordt geopend. Daar muggen zelden hoog opvliegen is liet, ook uit een oogpunt van vochtweering, doelmatig den vloer hoog boven den grond op te trekken. Het slapen op verdiepingen wordt daarom algemeen aanbevolen. Het voor afsluiting gebezigde metaalgaas is veelal gemaakt van geelkoperdraad. Daar het volgens den een om de twee jaren en volgens den ander jaarlijks driemaal moet worden vernieuwd, is de maatregel vrij kostbaar. Men heeft daarom ook het meer duurzame metaalgaas van nikkel aanbevolen. De maaswijdte moet niet grooter dan 1.5 mM. (18 per inch) en ook niet te klein zijn. Ook door inwrijving van de huid met zekere middelen, zooals de tinctura quassiae van Dr. Van dek Burg, kruidnagelolie, tinctura pyrethri (van flores pyrethri of chrysanthemumbloesem) kan men de muggen eenigen tijd van zich afhouden, maar zij zijnnietafdoende. 3. Maatregelen foeoogende de vermijding van de menschel ij ke reservoirs. Men kieze zich het verblijf zooveel mogelijk buiten den kring der inboorlingen. De inlandsche kinderen zijn de voornaamste parasietendragers; men lere daarom tevens den inboorling en vooral het kind zich meer te kleederi, waardoor de kans vansteken wordt verminderd. Segregatie der Europeanen beschermt deze eveneens tegen moge- lijke andere ziekten. De aanwezigheid van kampongs binnen de wijken der Europeanen of achter hunne woningen is dus uit den booze. Nog beter is het beide wijken door een onbewoonde zóne van elkaar te scheiden, zooals bij de assaineering van Duala in Kamerun (Fig. 15) zal worden doorgevoerd, waar voor de breedte der onbewoonde zóne 1 KM. gekozen is. De in de toekomstige Europeesche stad aanwezige woningen der inboorlingen zullen daarvoor worden onteigend en overgebracht aan de overzijde van de vrije zóne. Heeft men malarialijders in zijne omgeving, dan zullen deze zooveel mogelijk worden beschut met muggengaas. Gele koortslijders moeten liefst worden afgezonderd in hospitalen of worden beschut door hun woning of vertrek met gaas te bekleeden. 4. Geneeskundige maatregelen. Geneeskundige behandeling der malaria. Aan de aanvallen van koorts gaan dikwijls algemeen verschijningen van weinig eetlust, rugpijn, trekkingen in de leden, enz. maar niet geregeld vooraf. Evenwel heeft aanmerkelijke temperatuursverhooging plaats, welke de patiënt veelal eerst waarneemt wanneer hij de temperatuur opneemt. De aanvallen zelf treden vaak op met hevige aandoening van koude en rillingen. Bij de zware koortsvormen ontbreekt deze gewaarwording evenwel en begint de ziekte met steeds toenemend koortsgevoel, waarbij sterk braken geregeld gepaard gaat. De koortsaanval duurt naar het karakter van de koorts 6 tot 36 uur, waarna onder zweeten min of meer snelle daling van de temperatuur volgt, om weder door een tweeden aanval te worden gevolgd. (Zie Fig. 5—8). Het is daarom goed bij aankomend gevoel van koorts of onwel worden de temperatuur geregeld op te nemen. De plaatsing in den okselholte van den bovenarm gedurende 10 minuten is daarvoor voldoende. De opname moet alle 2 of 3 uren worden herhaald en opgeteekend. Geschiedt dit grafisch, dan kan men gemakkelijk het karakter van de koorts nagaan. Met eiken aanval van koorts houdt de ontwikkeling der parasieten gelijken tred; de aanval zelf wordt veroorzaakt door de giftstoffen, welke zicli in het bloed gedurende een zeker ontwikkelingsstadium vormen. Dechininewerktnu het heilzaamst, wanneer zij bij het dalen van de temperatuur wordt toegediend. Bass en Joiins van de Tulana-Universiteit te New-Orleans onderstellen, dat de chinine niet de parasieten zelf te gronde richt, maar hare werking uitoefent door de roode bloedlichaampjes, welke de plasmodiën bevatten, doordringbaar te maken voor de vernietigende werking van het bloedserum. Volgens Plehn gebruike men de eerste toevoeging van 1 gram chinine bij daling der temperatuur,wanneer deze 38° bereikt heeft en de volgende dosis eenige uren later, naar het karakter van de koorts, en wel 12 uur bij eenvoudige tertiana en quartana koorts en 6 uur bij zware malaria met langdurige aanvallen. Na genezing laat hij nog 4 weken lang '/* gram chinine om de vijf dagen tusschenruimte geven. Gedurende de koortsaanvallen houde men zich dus vrij van chinine en gebruike men bij hevig koudegevoel alleen heete zwakke thee in zoo groot mogelijke hoeveelheid, terwijl men zich in dekens warm houdt. Heeft men in dit stadium evenwel behoefte aan kouden drank, dan kunnen citroenen of citroenzuur met veel water verkwikking geven. Veel drinken is goed om de giftstoffen in het bloed uit te scheiden en het zweeten te onderhonden- Men blijve na genezing minstens nog 2 dagen thuis tot men zeker is, dat de aanvallen zich niet herhalen. Omtrent de hoeveelheid chinine, welke moet worden ingenomen als voorbehoedmiddel (prophylactische hoeveelheid) bestaat nog geen eenstemmigheid. R. Koen stelt zich alleen tevreden met 1 a 1.5 gram, Plehn beveelt aan 0,5 gram alle vijf dagen, terwijl Ziemann in Kamerun goede resultaten verkreeg met een halve gram alle vier dagen. Terwijl men in de Fransche en Engelsche koloniën evenals is Italië in het algemeen een dagelijksche dosis van 0.20 a 0.40 gram voorschrijft, geven de Amerikaansche doctoren in Panama de voorkeur aan een dosis van 10 grein of 0.65 gram alle dagen. In het algemeen is de dichtheid van infectie van een streek voor de vorm van de malariaprophylaxe van beteekenis; waar de malaria sterk heerscht, zal men grootere dosis in kortere tijdruimten moeten toepassen. Evenwel is chinine bij langdurig geregeld gebruik in de tropen niet zonder gevaar, daar het medewerkt tot stoornissen in de maagen darmwerking, zoodat ook velen daarvan de last ondervinden. Hoewel het meerendeel der proeven met chinine-prophylaxe goede resultaten heeft gegeven, zijn toch gevallen bekend, dat zij negatieve uitkomsten gaf; het is de vraag of dit niet aan verkeerde toediening moet worden geweten. Verder kan volgens Plehn het vele chinine innemen van invloed zijn op de hartwerking, terwijl daarentegen Prof. Celli aanvoert, dat alle onaangename vergiftigingsverschijnselen door chinine wegbl ijven, als men het dagelijks inneemt. De maximum dosis, welke men geven kan is voor kinderen 0.1 gram per levensjaar per dag; volwassenen geve men niet meer dan 3 gram per dag. Voor kleine kinderen blijft chinine een zwaar vergif. Waar het aantal ziektegevallen toeneemt of wel in tijden, waarin de ziekte in overheerschende mate kan worden verwacht, verdient het aanbeveling de chinine op bepaalde plaatsen te koop of kosteloos ter beschikking te stellen. Van de chininezouten kan volgens Dr. Kiewiet de Jonge uit economisch oogpunt het bisulfaat worden gekozen, ook wanneer men de voorkeur geeft aan een gemakkelijk oplosbaar zout. De tablettenvorm is daarbij het meest geschikt voor toediening in het groot. Deze maatregel wordt dan ook bij het leger in Ned. Indië geregeld toegepast en daarmede gunstige resultaten ondervonden. De toediening geschiedt met tabletten van gesuikerde bisulfas-chinine van 0.2, 0.4 of 0.5 gram. Daar het gouvernement /' 24 a f 25 per K.G. bisulfaschinine betaalt, kosten de 5 tabletten van 0.2 gram of 1 gram chinine ongeveer 2.5 cent. Om den verkoop onder de bevolking te voorkomen zijn zij rose gekleurd. In het algemeen zal de geneeskundige behandeling der malariapatienten volgens de theorie der overdraging reeds prophylactisch werken, want hoe kleiner het aantal zieken wordt, hoe minder er ziek zullen worden. Uit dit oogpunt zou men ook de chinine gratis aan de zieken zelf kunnen verschaffen. Geneeskundige behandeling der gele koorts. Therapeutisch kan men deze bestrijden door den eersten dag een purgatief in te nemen (50 a 100 gram ricinusolie of 1 gram calomel.) Warme mosterdvoetbaden veelvoudig herhaald zullen den hoofdpijn verdrijven, terwijl zeer warme baden gevolgd door goede bedekking van het lichaam en mosterdpleisters op de bovenbuik geneesmiddelen zijn tegen maagcongesties. Tegen het braken kunnen kleine stukjes ijs of een kleine dosis cocaine dienen. Wordt het braaksel donker tengevolge van bloed uit de maag, dan diene men herhaalde dosis ijzerperchloruur en injecties van ergotine toe. Is de urineafscheiding gering en de pijn in de lendenen hevig, dan raadt Sternberg pilocarpine aan. Na den vierden dag, wanneer een vertraging in de circulatie optreedt, doet men goed stimulanten te gebruiken, zooals wijn of champagne of een theelepeltje brandewijn, elk half uur, tenminste wanneer deze de braking niet verergeren. Met I et toedienen van spijs moet men voorzichtig zijn en geleidelijk te werk gaan en beginnen met een eetlepel melk of bouillon. 5. Wettelijke en overheidsmaatregelen en opvoedende methoden. Willen de genoemde middelen ter bestrijding van de ziekten volkomen hun effect bereiken, dan zullen zij veelal uit moeten gaan van overheidswege, al of niet gepaard met de strenge hand der wet. Het doelmatigste is de bestrijding van alle muskieten. In enkele gevallen kan men door voldoende voorlichting van het publiek, zooals door middel van lezingen, verspreiding van geschriften, advertenties, enz. veel bereiken. Toch zal men vooral bij den inboorling hiervan niet veel moeten verwachten en doet men beter deze langzamerhand aan de hygienische maatregelen te laten wennen. Uit eigen belang ziet men zich dan reeds genoodzaakt daaraan mede te werken. Zoo steunt men in Cairo (Egypte) op de vrijwillige medewerking der bevolking. Door den geneeskundigen dienst worden daartoe aanvragen verspreid of men bereid is mede te werken. Willen de huiseigenaren een zekere voorgestelde bijdrage (veelal 1 £ per jaar) betalen en vormen zij te zamen een blok van woningen, dan worden de maatregelen aldaar begonnen. In Ismaïlia, waar de maatregelen ter bestrijding door de Kanaal-Maatschappij zijn genomen, bestaat een geregelde dienst, welke belast is met het behandelen met petroleum der moerasranden en der beer- en zinkputten der huizen. De arabische bevolking onderwerpt zich daaraan gewillig, ook al om reden, dat de Kanaalmaatschappij de onkosten betaalt en de meeste woningen aan haar toebehooren. Bij den aanvang der maatregelen werd een korte beschrijving in alle talen verspreid, waarin men kennis gaf van het resultaat, dat men daarmede trachtte te bereiken. Ook in Port-Saïd is een dergelijke bestrijdingsdienst ingericht, hoewel daar evenals in Cairo de malaria-muskiet sporadisch voorkomt. Om een denkbeeld te geven van hetgeen op het gebied van malariaen koortsbestrijding is gedaan, volgt hier een overzicht van de streken en plaatsen met de maatregelen, welke daar genomen zijn en tot een vermindering van het aantal ziektegevallen hebben geleid. Italië. Kustlanden, Toscaansche maremmen (Piombino, Scarlino, Grossetto en Orbetello) en de, oude moerassen van Comacchio, de Indice en de Quaderna (Bologna). Maatregelen van overheidswege sedert 1898 met behulp van het Roode Kruis en der spoorwegmaatschappijen. Verbetering der afwatering, drooglegging (colmatage) der terreinen, afbakening der malariastreken, distributie van kinine, afsluiting met muggengaas der huizen en gebruik van muggen afsluitende kleeding. Griekenland. Vlakte van Marathon Maatregelen van de Grieksche Antimalariabond. Drooglegging, afsluiting der woningen met gaas. Egypte. Langs het Suez-kanaal (Ismailia, Port-Said). Maatregelen van de Kanaalmaatschappij. Droogleggen en draineeren van kleine moerassen bij Ismailia, ophoogen van gronden, behandeling met petroleum van de randen der moerassen, de putten der huizen, toedienen van kinine aan inwoners en kanaalarbeiders. Cairo. Maatregelen van den Geneeskundigen Dienst Behandeling met petroleum, opruimen van poelen en plassen en waterhoudende voorwerpen. Systematisch onderzoek en regeling der werkzaamheden. Khartoem. Maatregelen van het gezag; behandeling met petroleum, opvullen van poelen en plassen. Algiers. Particuliere maatregelen. Verbetering der cultuur, segregatie, systematische behandeling met kinine der kinderen en volwassenen, verbetering der afwatering, verwijdering van beplanting en aanplant van malariaweerende plantensoorten, behandeling met petroleum, verspreiding van kennis omtrent de ziekte en de te nemen maatregelen. West-Afrika. Siërra Leone {FreetownJ, Gambia (Bathurst), Goudkust (Goldfields, Kumassi), Sekondi en Conakry. In Siërra Leone bij the Public Health Ordinance verboden stilstaand water te hebben in vaten, bassins, enz., zonder afdekking of afsluiting op straffe van geldboete. Behandeling met petroleum, opruimen van poelen en plassen, afsluiting met gaas der woningen en onderwijs. Centraal-Amerika. Britsch Honduras. Wettelijke maatregelen (Public Health ordinance) omtrent bestrijding der muskieten betreffende het afsluiten met muskietengaas en het houden van stilstaand water. Verder zijn maatregelen genomen van verbetering der afwatering en opruiming van struikgewas. Landengte van Panama. Langs liet Panamakanaal. Maatregelen van de Kanaal-Directie (Amerikaansch gouvernement). Verbetering der huisvesting, opruimen van poelen en plassen, behandeling met petroleum, toedienen van kinine, bekleeden der aarden afvoerleidingen, verwijderen van schadelijk houtgewas, systematische bestrijding en inspectie. Colon. Verbetering der afwatering, opruiming van struikgewas in de omgeving, afsluiting met gaas der woningen, behandeling met kinine. West-Indië en de West-Indische eilanden. Maatregelen uitgaande van de stedelijke besturen en de geneeskundige diensten. Britsch Guiana (Georgetown, Demerara). Wettelijke regelen (Mosquito Prevention Bye-Law to the Public Health Act.), aangevuld door voorschriften van het stedelijk bestuur omtrent het hebben van stilstaand water, afwateringen, afsluiten van vaten, enz. Trinidad (Port of Spain). Voornamelijk gele koorts. Wettelijke voorschriften (Ordinances) betreffende het hebben van stilstaand water, de behandeling van koortslijders, de ontsmetting van ruimten en het vrijhouden van de omgeving van de besmette huizen. St. Lucia. Politievoorschriften en waarschuwingen aan de bewoners en huiseigenaren. Grenada. Voornamelijk gele koorts. Wettelijke voorschriften (Public Health Ordinances) van den Geneeskundigen Dienst betreffende de behandeling der koortslijders, het hebben van stilstaand water en de ontsmetting der woningen. St. Vincent als boven. Barbados. Voornamelijk gele koorts. Wettelijke voorschriften. (Public Health Act en Bye-Laws, uitgevaardigd door de Commissioners of Health en de General Board of Health Rules) betreffende muskietenbestrijding, zooals het vrijhouden van stilstaand water, schoonhouden van tuinen, regenpijpen, enz. Antigua (St. John). Maatregelen van het stedelijk bestuur. Behandeling met petroleum, opvullen van poelen, voorlichting der bevolking, voorziening der openbare wateren met larvenetende visschen. Nassau, Bahama. Wettelijke voorschriften vanwege den Gezondheidsdienst (Board of Health Act). Verwijderen van stilstaand water, uitdeeling van kinine en afsluiting der woningen en vaten met muskietengaas. Brazilië. Rio de Janeiro. Voornamelijk gele koorts. Verbetering der afwatering van wegen, rioleeringen, opruimen van waterhoudende voorwerpen en afsluiting der watervaten. Vereenigde Staten van Amerika. Texas. Behandeling van het spoorwegpersoneel. New-York. (Kuststreken; Staten Island, Monmouth Beach). Verbetering der afwatering, behandeling met petroleum. Philippijnen, Cuba en Portorico. Maatregelen onder Amerikaansch beheer ondernomen door den geneeskundigen dienst van het leger. Oost-Indië. Straits-Settlements en Gefedereerde Maleische Staten. (Port Swettenham en Klang). Verbetering der afwatering en verwijdering van struikgewas. Sumatra. (Deli-plantages, enz.). Maatregelen van particuliere ondernemingen. Verbetering der afwatering ten behoeve van de cultuur bracht vermindering van malaria. Toediening van kinine en systematische inspectie en behandeling. Hongkong. Verbetering der afwatering, bekleeding der woningen met gaas, muskietennetten, behandeling met petroleum en kinine.