F 944 Prijs f 2._ INLEIDING tot het NEO,-INDISCHE HANDELSRECHT ten dienste van Jen handel en liet bandelsonderricM door Mr. D. A. HEL, Advocaat e*.v Procureur bij den Raad van Justjtie < * te Soerabaia. AFLEVERING I Wetgeving, Bestuur en Procedure. i(. van ixgetf.—soeuabaia. 1902. t INLEIDING tot het NED,-INDISCHE HANDELSRECHT teil dienste yan den handel en het handelsonderricht v DOOR Mr. D. A. El IEL, Advocaat en Procureur bij den Raad van Justitie te Soerabaia. AFLEVERING I. Wetgeving, Bestuur en Procedure- H. VAN INGEN,-SOEItABAIA. 1903 VOORREDE. —kxKIO «>«— Met dit werkje wordt beoogd om niet alleen een ieder, die handel drijft of daarin opleiding zoekt, maar ook ieder ander, die zich voor rechtskwesties interesseert, daarmede in aanraking komt of voor zijne afgemeene ontwikkeling meer van het recht en de rechtspraak wil weten, op eenvoudige en geleidelijke wijze daarin in te leiden, voornamelijk wat het burgerlijk- en handelsrecht betreft Staat dus het doel, een Zeerboek te geven, op den voorgrond, toch is het werk zóó ingericht en is de inhoud van dien aard, dat het tevens van blijvend nut kan zijn, om in voorkomende gevallen geraadpleegd te worden. Daartoe dienen o. a. de alphabetische woordenlijsten aan het slot van elk deeltje, terwijl aan het einde van het geheele werk nog eene algemeene woordenlijst wordt verstrekt, loopende over alle deeltjes tezamen. Verder heb ik mij bii de samenstelling niet gebonden aan eenig streng systeem, b. v. om alleen handelsrecht te geven. Voorop stellende dat bijna het geheele Burgerlijke Wetboek ook op den handel van toepassing is, heb ik een groot aantal onderwerpen daarvan eveneens behandeld (in opmerkingen, nooten en „toelichtingen") en die, teneinde niet te droog systematisch te worden, over het geheele werk ingedeeld bij die paragrafen, welke tot de bespreking daarvan de meeste aanleiding gaven. Maar buitendien worden, naar aanleiding harer vermelding in den tekst, nog andere zaken uitgelegd, die mij wetenswaardig voorkwamen. Voor zoover de stof hier en daar te uitgebreid is voor Middelbaar Onderwijs, zal het den leeraar gemakkelijk vallen om te bepalen, welke gedeelten overgeslagen kunnen worden. De indeeling in doorloopende paragrafen en de daarmede correspondeerende vragen, voorkomende in de „Herhalingen", kunnen daartoe goede diensten bewijzen. De leerling die uit bizonderen ijver het overbodig geachte toch leert, zal daarmede geenszins ballast innemen, maar de verplichte leerstof er des te beter door begrijpen en onthouden. Zorgvuldig heb ik vermeden om meer ..geleerde" woorden te gebruiken dan noodig was. Daar echter in de rechtspraktijk en niet het minst in notarieele akten, het misbruik van vreemde woorden te kiezen nog zeer sterk is blijven bestaan, was ik toch verplicht, de meest voorkomende daarvan te bespreken en zelfs bij voorkeur te gebruiken, teneinde er den lezer vertrouwd mede te maken. Voor de meeste niet-juristen zijn dagvaardingen, vonnissen, notarieele akten en dergelijke grootendeels onbegrijpelijk door de vele Latijnsche en andere geleerde termen, daarin voorkomende, en zóózeer is men daarvan overtuigd, dat de meeste menschen niet eens met de lezing durven beginnen. Moge dit werkje, vooral door zijne alphabetische woordenlijst, den lezer met die termen zóó vertrouwd maken, dat de schoonheden, welke in genoemde stukken kunnen verscholen liggen, hem niet langer verborgen behoeven te blijven. Wie mijn werk ten einde toe doorloopt en daardoor den weg er in weet te vinden, zal later met meer vrucht speciale onderwerpen van recht uitvoeriger kunnen bestudeeren of de wetboeken daarop raadplegen. Allerminst verwachte de lezer, genoegzame kennis Ie verwerven om, eenmaal in kwestie zijnde, zelfstandig (dus zonder hulp van een rechtsgeleerde) te kunnen beslissen. Daarvoor moet men natuurlijk de geheele rechtsstudie doorloopen hebben. Wat men voornamelijk bereiken kan, is het voorkomen van kwesties en fouten, het minder blootstaan aan bedrog en vooral het uitwinnen van noodelooze consulten bij den advocaat. Zeer vele vragen toch worden dezen rechtsgeleerde voorgelegd, die de vrager door mijn werkje zelf leert beantwoorden. Moge het nu oppervlakkig schijnen dat ik daardoor, ingeval van succes, mijne collega's en mijzelf kan benadeelen. dan antwoord ik daarop dat, daargelaten de betrekkelijke waarde van dit argument, mijn werk allicht er voor behoedt, den advocaat niet te raadplegen in gevallen waarin dat wèl noodig is. Op vele plaatsen van mijn boek wijs ik den lezer op de wenschelijkheid om advies te vragen, Want mogen de overbodige consulten talrijk zijn, nog veel menigvuldiger zijn de gevallen waarin ten onrechte het nemen van consult wordt verzuimd. De lezer leert dus eenvoudig beter beoordeelen, wanneer wèl en wanneer niet de hulp van een advocaat moet ingeroepen worden. Ook met het oog daarop, dat de werkking der Residentiegerechten aanmerkelijk is uitgebreid en partijen daar in persoon mogen procedeeren, achtte ik het wenschelijk, dezen arbeid het licht te doen zien. En aan den Hesidentie-rechter zelf zal mijn werk wel niet onwelkom zijn, daar hij veel kostbaren tijd moet verliezen en zich dikwijls opwinden door de onervarenheid en het gemis aan rechtsgevoel der voor hem verschijnende partijen. Hieronder laat ik den inhoud der verschillende deeltjes volgen. Nogmaals wijs ik erop, dat ik den lezer ter algemeene ontwikkeling verscheidene zaken heb uitgelegd, die niet streng tot de te behandelen stof behooren, Wie van het recht alles wil behandelen waarvan de kennis voor den leek noodig, nuttig of aangenaam kan zijn, heeft zulk een eindeloos veld vóór zich, dat hij wel verplicht is, uit de overvloedige stof een greep te doen. Moge mijn greep een gelukkige geweest zijn! Deel I, dat thans verschijnt, vormt eene inleiding op het geheele werk. Daar de grondslag van alle wettelijke bepalingen in de wetten gelegen is, achtte ik het nuttig, de totstandkoming daarvan eenigszins uitvoerig te bespreken. Daarna wordt verklaard, wat wetboeken, koninklijke besluiten, ordonnancies, reglementen enkeuren van politie zijn, waardoor het weer noodig werd, iets van het bestuur van Indië te vertellen. Verder worden behandeld de verschillende rechtbanken en haar werkkring, de wijze van procedeeren (meer uitvoerig die voor het Residentie-gerecht), de vonnissen en de middelen om daartegen op te komen. Daarna wordt, voornamelijk ten bate van de veroordeelde partij, de tenuitvoerlegging van vonnissen beschreven en ten slotte gesproken over het conservatoir beslag. Een aantal onderwerpen, welke niet bepaald in den tekst thuis behoorden, worden (evenals in de volgende deeltjes) achteraan behandeld onder het opschrift „Toelichtingen". Over de alphabetische woordenlijst sprak ik reeds. Deel 11 handelt over den koopman (en de koopvrouw), daden van koophandel en vennootschappen (ook burgerlijke maatschappen en rechtspersonen, behalve de reerijen). Tevens wordt gesproken over het koopkontrakt, over enkele onderwerpen van erfrecht en van het vermogensrecht tusschen echtgenooten, voorzoover dat eenig belang kan hebben voor de volledige beoordeeling van iemands credietwaardigheid of van de zekerheid van eigendom of verband op onroerend goed. Verder wordt gehandeld over de koopmansboeken en hunne bewijskracht en over bewijs in hét algemeen (met het oog op de procedure) welk laatste onderwerp ten onrechte zeer verwaarloosd wordt. Ten slotte wordt behandeld de gijseling of lijfsdwang. Deel III behandelt zeer uitvoerig het handelspapier, vooral wissel en orderbriefje, en allerlei onderwerpen van burgerlijk recht, zooals borgtocht en levering, daarbij te pas komende. Ook van de koersen van dat papier en van het geld wordt een en ander uitgelegd. Deel IV behandelt het faillissement en een groot aantal ond rwerpen. zoo van burgerlijk- als strafrecht, daarbij te pas komende. Verder de surséance, den staat van kennelijk onvermogen en den gerechtelijken boedelafstand. Deel V behandelt de overblijvende onderwerpen, zooals expeditie te land en te water, bodemerij, reederij, assurantie, enz. Niet onwaarschijnlijk zal de uitgebreidheid dezer stof het verschijnen van een zesde deeltje noodzakelijk maken. Elk deeltje is afzonderlijk verkrijgbaar. Bij dit alles heb ik niet gestreefd naar wetenschappelijke volledigheid en afronding, maar alleen op de best begrijpelijke manier datgene willen behandelen, waarvan ik de kennis noodig, nuttig of aangenaam achtte. Ik heb alzoo niet het onderwerp, maar het belang van den lezer op den voorgrond gesteld, al zag ik mij daardoor somtijds verplicht om, ter wille der duidelijkheid, offers te brengen aan de wetenschappelijke juistheid en volledigheid mijner verklaringen. Uit dit alles ziet de ingewijde gemakkelijk, dat de wijze van bewerking en de strekking van mijn boek eene geheel andere is als die van het bekende werkje van Prof. Mr. T. M. C. Asser, waaraan, hoe gunstig men het ook beoordeelen moge, toch altijd voor Indië dit nadeel verbonden blijft, dat daarin Nederlandsch recht wordt behandeld en wel uitsluitend handelsrecht. Het gebruik van beide werkjes verdient m. i. de meeste aanbeveling, daar het laatstgenoemde zich in dat geval uitstekend leent tot eene repetitie der hoofdpunten van het handelsrecht. Voor alle op- en aanmerkingen, ten goede bedoeld, houd ik mij ten zeerste aanbevolen, teneinde daarvan gebruik te kunnen maken voor een eventueelen herdruk of wel om er aanleiding in te vinden tot het uitgeven van een afzonderlijk supplement. Moge mijn werkje er toe bijdragen, den juridischen nevel voor leeken oogen minder dicht te maken en de eenigszins overdreven antipathie van het publiek tegen recht en rechtspraak te doen verminderen! Soerabaia, Mei 1902. Mr. D. A. Giel. I. Over wetten in het algemeen. I, Over wetten in het algemeen. —«KXXSO CM®*— § 1. Wanneer eenige personen eene vereeniging oprichten, gaat het niet aan, dat zij in die vereeniging tegenover elkaar doen mogen wat zij verkiezen. Om dat te beletten maken zij een reglement op, waaraan alle leden zich te houden hebben. Zulk een reglement beperkt dus wel ieders vrijheid tegenover de andere leden, maar beschermt tevens ieder lid tegen willekeur van de zijde zijner medeleden. Gewoonlijk wordt zulk een reglement opgemaakt door eene commisie, door de leden gekozen, en daarna in eene algemeene vergadering goedgekeurd. § 2. Iets dergelijks nu gebeurt in den Staat, de grootste en meest onafhankelijke vereeniging van burgers, eene vereeniging die geen hoogere macht boven zich kent. Zoo vormen alle Nederlanders den Nederlandschen Staat. De wettelijke naam is: Koningrijk der Nederlanden. Dat koningrijk bestaat weer volgens de wet uit 1°. het Rijk in Europa, 2°. de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Tot dit tweede gedeelte behoort niet alleen ons Indië, zooals wij dat kortweg noemen, maar ook een uitgestrekt gebied in Zuid-Amerika, o. a. Suriname en Curacao. Deze laatste bezittingen heeten tezamen WestIndië, die waar wij wonen, Oost-Indië. Voor het gemak zullen wij in het vervolg het rijk in Europa Nederland noemen, en het gedeelte, waar wij wonen, kortweg Indië. § 3. In zulk een Staat zijn natuurlijk, om zijne uitgebreidheid, veel meer voorschriften noodig dan in eene gewone vereeniging. Die voorschriften nu, waaraan dus alle burgers zich te houden hebben, heeten wetten. Evenals in de vereeniging worden die wetten gemaakt door personen, door de burgers gekozen. Dit gebeurt althans zoo in beschaafde Europeesche Staten. (In de zelfstandige staten van Azië, zooals China en Perzië, hebben de burgers niets in te brengen; de regeering maakt daar de wetten zonder te vragen, hoe de burgers daarover denken). § 4. Die personen, gekozen om wetten te maken, heeten tezamen de Slaten-G ener aal, doch zij kannen alleen wetten maken met medewerking van de Koningin. J) Noch de Staten-Generaal noch de Koningin kunnen afzonderlijk wetten maken: de Wetgevende Macht bestaat dus uit de Staten-Generaal mèt de Koningin. § 5. Daar iedereen, ook de wetgevers zei ven, aan de wetten moeten gehoorzamen, is dus de Wetgevende Macht de hoogste macht. Men zegt wel dat de Koningin regeert, dat zij aan het hoofd der Regeering staat, maar dat regeeren beteekent slechts, dat zij moet zorgen voor de uitvoering van de wetten. Zij heeft dus hetgeen men noemt: de Uitvoerende Macht. Ook dit is geheel anders in Aziatische rijken, waar de vorst niet alleen de wetten zelf maakt, maar bovendien kan doen wat hij verkiest. Hij heeft de onbeperkte beschikking over leven, vrijheid en eigendom der burgers. Zooals wij hier zien, en later nog bevestigd vinden, is dat in beschaafde Europeesche staten dus geheel anders. Daar moet iedereen zich aan de wet onderwerpen, ook het hoofd van den Staat. Toch mag ook de Koningin over sommige zaken van meer ondergeschikten aard voorschriften geven die voor allen gelden. Deze voorschriften heeten gewoonlijk Koninklijke Besluiten. Maar zooals ik zeide, de wetten staan veel hooger. In 1) Duidelijkheidshalve gebruik ik in het vervolg slechts dezen titel omdat de Kederlanden thans door eene Koningin worden geregeerd. Do gemaal van Hare Majesteit is geen Koning, doch voert den titel Prirs-geraaal en heeft gecneilei invloed op de regeering. de wet toch ligt opgesloten, welke zaken bij Koninklijk Besluit mogen geregeld worden. Intusschen is deze Koninklijke macht in Indië veel grooter dan in Nederland. § G. Elk voorschrift echter dat ontstaan is door medewerking van de Staten-Generaal en de Koningin, hoe onbeduidend ook, heet Wet. § 7. Beschouwen wij nu de Staten-Generaal nader. De leden daarvan zijn verdeeld in 2 afdeelingen, die den naam dragen van Eerste Kamer en Tweede Kamer. Zij worden gekozen door die burgers, welke eenig vermogen hebben of een behoorlijk inkomen. Het recht om leden van de Staten-Generaal te kiezen heet kies- of stemrecht. Zij die dat recht bezitten heeten kiezers. Geen stemrecht hebben dus die personen welke niets bezitten of een zeer laag inkomen hebben. § 8. De Tweede Kamer bestaat uit 100 leden, die op de volgende wijze gekozen worden. Het geheele land is verdeeld in 100 districten, die elk, bij gewone meerderheid van stemmen, eén lid voor de Tweede Kamer kiezen, onverschillig waar hij woont, als hij maar Nederlander is en minstens 30 jaar oud. Iedereen kan gekozen worden, rijk of arm, met of zonder diploma of titel; de eenvoudigste \\eikman of boer kan dus in die Tweede Kamer komen te zitten. In elk district wordt natuurlijk iemand gekozen die dezelfde richting heeft als de meeste kiezers van dat district. Zijn de bewoners van eenig district meerendeels Katholiek, dan wordt natuurlijk voor dat district iemand gekozen die Katholiek is. Zijn in een ander district de meeste menschen sociaal-democraten, dan kiest men een sociaal-democraat. Daar het in Nederland iedereen vrij staat om te zeggen of te schrijven, hoe naar zijne meening de maatschappij beter kan worden, heeft men natuurlijk in Nederland vele partijen, omdat over zulk eene moeie- lijke zaak als de verbetering der maatschappij de meeningen nogal uiteen loopen. Zoo zijn dus alle richtingen in het land vrij wel in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en wel in evenredigheid tot het getal harer aanhangers. De grootste partijen zenden dus de meeste leden naar de Tweede Kamer. In dien zin kan men dus zeggen, dat de Tweede Kamer het geheele Nederlandsche volk vertegenwoordigt. De leden der Tweede Kamer worden gekozen voor 4 jaar. Zij genieten een geringe belooning voor hun arbeid. Behalve vergoeding hunner reis- en verblijfkosten krijgen zij slechts bij wijze van schadeloosstelling eene toelage van f 2000,— per jaar. Maar dat komt omdat men van die leden niet verwacht, dat zij om het geld zich laten kiezen, maar hoofdzakelijk uit belangstelling in het algemeen welzijn of den vooruitgang hunner partij. Die reisen verblijfkosten ontstaan doordat de Staten-Generaal steeds in den Haag vergaderen, terwijl de leden meestal op andere plaatsen wonen. § 9. Geheel anders is het gesteld met de Eerste Kamer. Deze telt slechts 50 leden, maar hierin kan niet iedere burger van 30jaar gekozen worden. Om in de Eerste Kamer verkiesbaar te zijn moet men ook voorkomen op de lijst van de hoogstaangeslagenen in de Rijks direkte belastingen of wel eene of meer hooge en gewichtige staatsbetrekkingen bekleeden of bekleed hebben. De leden worden gekozen voor 9 jaar; maar om de 3 jaar treedt x\3 gedeelte af. De Eerste Kamer bestaat dus voornamelijk uit gefortuneerde, deftige menschen, men zou haar dus eene vergadering van notabelen kunnen noemen. De leden krijgen dan ook in het geheel geen salaris maar alleen vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Waartoe die Eerste Kamer eigenlijk dient, kan en behoef ik hier niet te behandelen. Genoeg zij, dat die twee kamers samen de S aten-Generaal heeten en samen over de wetten beslissen (eerst de Tweede Kamer en daarna de Eerste). § 40. Zoowel de Tweede Kamer als de Koningin kunnen met een wetsvoorstel voor den dag komen. Gaat het voorstel uit van de Tweede Kamer, dan moet het eerst worden aangenomen door de Eerste Kamer en daarna door de Koningin. Gaat het voorstel daarentegen van de Koningin uit, dan moet eerst de Tweede Kamer en daarna de Eerste Kamer het aannemen en daarna nogmaals de Koningin. Waarom moet deze nu haar eigen voorstel nogmaals goedkeuren? Omdat de Tweede Kamer het recht heeft, daarin veranderingen aan te brengen. Zulk eene verandering heet amendement. De Tweede Kamer heeft dus, zooals men zegt, het recht van amendement. Nu kan het dus voorkomen, dat in een wetsvoorstel van de Koningen zoovele veranderingen worden aangebracht, dat zij haar eigen voorstel liever intrekt. De goedkeuring der Koningin heet Sanctie (spr: „sank-si"). Dit vreemde woord komt dikwijls voor; ook wanneer anderen iets bekrachtigen zegt men dikwijls, dat het gesanctioneerd wordt. §11. Zoodra eene wet de Koninklijke sanctie heeft verkregen, wordt zij bekend gemaakt in het Nederlandsche Staatsblad, doch is gewoonlijk eerst van kracht 20 dagen na die plaatsing. Men zegt dan: de wet is in werking getreden, hetgeen beteekent, dat van af dat tijdstip iedereen haar moet opvolgen. Men neemt aan, of liever eischt, dat iedereen de wet kent. Dat strijdt wel met de werkelijkheid, want zelfs de oudste advocaat of rechtsgeleerde kent niet alle wetten (omdat er zoovele zijn), maar men kan moeielijk anders handelen, want dan ware het zeer gemakkelijk om zich te verontschuldigen met de opmerking, dat men niet wist dat deze of gene wettelijke bepaling bestond. Dat helpt thans niets (ook niet in Indië). § 12. Om te vermijden dat de naam der Koningin door oneerbiedige besprekingen in de Kamer schade lijde, is het naar den vorm nooit Hare Majesteit zelve, die met een wetsvoorstel voor den dag komt maar altijd de Minister, dien het aangaat De gezamenlijke takken van bestuur zijn verdeeld in departementen (evenals in Indië), elk met een Minister aan het hoofd. Elk bevel of voorstel van Hare Majesteit moet tevens goedgekeurd worden door den betreffenden Minister. Deze brengt dus een wetsvoorstel van Hare Majesteit in de Kamer en verdedigt bet persoonlijk. Wordt het voorstel afgekeurd, dan treft dat den Minister, die, zoo het voorstel van gewicht was, daardoor meestal aftreedt. Strijdt eenig Kon. Besluit tegen de wet en een Minister voert het uit, dan treft dezen de verantwoordelijkheid daarvoor en kan hij zelfs zwaar gestraft worden. Weigert dus de Minister zijne medewerking tot een bevel of voorstel, dan moet Hare Majesteit öf dat intrekken öf een anderen Minister zoeken, die de verantwoordelijkheid wèl op zich durft nemen. Alle goed-of afkeuring treft dus alleen den naam des Ministers. Deze regeling heeft groote voordeelen. Daar in Nederland de Koning of Koningin niet wordt gekozen, maar door erfopvolging aan de regeering komt en voor het geheele leven de Koninklijke waardigheid behoudt, is het noodig dat de Koninklijke naam ongerept blijve. Dit ware onmogelijk wanneer de Koningin zelve aan kritiek blootstond. Men kan van één persoon moeilijk vergen dat bij van alles verstand hebbe. Zeer dikwijls zou het dus gebeuren, dat een bevel of voorstel der Koningin nog al afkeuring vond bij ervaren leden der Staten-Generaal, vooral wanneer Let 't gevolg was van een opwelling van drift of spijt. Daarom zegt de Grondwet (zie § 15): „De koning(in) is onschendbaar; de Ministers zijn verantwoordelijk." § 13. Nu zal een opmerkzaam lezer misschien vragen: Wat moet er gebeuren als de Koningin en de Staten-Generaal elkander willen tegenwerken en elkanders wetsvoorstellen voortdurend afkeuren? (Wanneer dus de Koningin haren Minister niet wenscht te ontslaan en deze evenmin wenscht af te treden). Dan zou de Regeering immers stilstaan en er geen enkele nieuwe wet tot stand kunnen komen? Hierin is voorzien. Indien de Koningin uit misnoegen tegen de Kamers stelselmatig alle voorstellen dier Kamers weigerde te sanctioneeren, zouden deze natuurlijk alles afkeuren wat de Koningin voorstelt en, daar de Regeering veel en dikwijls geld noodig heeft en die gelden jaarlijks aan de Kamers moet vragen, zou de Koningin spoedig machteloos worden door gemis aan geld en dientengevolge aan ambtenaren. Zoo spoedig behoeft zij echter den strijd niet op te geven, want er staat in de wet: „De Koningin heeft het recht, om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide tezamen, te ontbinden. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen 14 dagen, en tot het zamenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen 2 maanden". De Koningin vraagt derhalve aan het volk om andere vertegenwoordigers te kiezen. Indien ook de nieuwe Kamers de Koningin ongelijk geven, is zij wel verplicht, toe te geven, daar zij niet kan verwachten, dat bij eene nieuwe ontbinding de publieke opinie zal gewijzigd zijn. Blijft zij zich verzetten en steeds de nieuw gekozen Kamers ontbinden, dan mag men aannemen, dat haar verzet ongegrond is en tegen het belang en den wil van het volk strijdt. In dat geval kunnen hare eerste dienaren, de hootden der departementen of de Ministers, voorstellen dat de Staten-Generaal verklaren dat Hare Majesteit „buiten staat geraakt is te regeeren". Zij wordt dan onder voogdij gesteld en men benoemt iemand om ,.in haar naam" te regeeren. Deze plaatsvervanger heet Regent. Hieruit ziet men dat bij duurzame tweedracht de vertegenwoordigers van het volk de bovenhand houden en dus ook in dit opzicht meer macht hebben dan de zoogenaamde ,,Regeering". § 14. Tegenwoordig worden dus alle wetten gedrukt en bekend gemaakt, zoodat iedereen, die lust heeft, ze kan nalezen. Bovendien gelden alle wetten voor het geheele Rijk, voor alle burgers. Deze toestand bestaat echter nauwelijks 100 jaar. Vóór dien tijd, tot op het einde der 18e eeuw, werden vele wetten in het geheel niet opgeschreven en had bijna elk gewest afzonderlijke wetten. Ook waren er afzonderlijke standen, zooals adel. geestelijkheid en burgerij, die ieder verschillende rechten hadden. Daaruit ontstond zulk een warboel, dat een gewoon mensch onmogelijk kon weten, aan welke wetten hij zich eigenlijk te houden had en geheel was overgeleverd aan de willekeur zijner rechters. Thans is dat gelukkig anders, daar de rechter verplicht is. volgens de wet recht te spreken en iedereen de wet kan nalezen. § 15. Ten slotte moet ik u nog uitleggen, wat eigenlijk een Grondwet is. Zij is meer dan eene gewone wet. Deze 1) Zoolang- de Kon'ng(in) nog geen 18 jaar oud is, wordt eveneens de regeering in haar naam door een Regent waargenomen. toch kan elk oogenblik worden gewijzigd door eene latere wet, maar veranderingen in de Grondwet komen zeer moeielijktot stand. Eerst toch moeten de Staten-Generaal die veranderingen aannemen, daarna worden de Kamers ontbonden en nieuwe Kamers gekozen en deze moeten de veranderingen nogmaals aannemen met '2/3 der uitgebrachte stemmen. In de Grondwet nu zijn voorschriften vervat van zóór groot gewicht dat men beletten wilde> dat latere wetgevers op de gewone wijze die Grondwet zouden kunnen veranderen. Daarin toch wordt vooreerst geregeld, hoe het bestuur van den staat is ingericht, wie alzoo in den staat een groote macht hebben en in welke verhouding die machthebbers tot elkander staan. Daarom heet de Grondwet ook met een vreemd woord Constitutie, van constitueeren, hetgeen beteekent „vormen, inrichten". In zulk eene constitutie worden voorts aan de burgers enkele belangrijke rechten en vrijheden verzekerd, die hen beveiligen tegen willekeur van de zijde der Regeering, omdat iedereen, ook het hoofd van den staat, aan die constitutie moet gehoorzamen. Indien een Koning of Koningin de regeering aanvaardt, moet hij (of zij) den eed (of de geloite) afleggen. ..Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk, dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven". En ook de leden der Staten-Generaal leggen bij de aanvaarding hunner betrekking den volgenden eed (of belofte) af: ,,Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet". § 16. Wij weten thans wat wetten zijn en hoe die tot stand komen. Hoewel nu de meeste van die wetten uitsluitend voor Nederland gelden, zijn toch vele daarvan op Indië toepasselijk, voor Indië geldend. Indië wordt dus niet. zooals vroeger, uitsluitend door het Koninklijk ge- zag bestuurd, maar voor een deel door de geheele Wetgevende macht, dus door het Nederlandsche volk. Dit is zeker eene groote verbetering en heeft aan veel willekeur een einde gemaakt. Waar ons uitgestrekt gebied afhankelijk is van slechts enkele peronen, zijn wij minder veilig voor onderdrukking en exploitatie, dan wanneer de 150 mannen, waaruit de Volksvertegenwoordiging bestaat, daarop met hunne wetten invloed kunnen uitoefenen, omdat men onder zoovele mannen van verschillende richtingeneerder velen vindt, die tegen wanbeheer allengs hun stem gaan verheffen Daar de Staten-Generaal steeds meer belangstelling beginnen te toonen in Indië en daarin steeds meer mannen gekozen worden, die met onze gewesten bekend zijn, mogen wij in de toekomst voortdurend verbetering voor ons verwachten. HERHALING. — •«O'JO oQ}o £,&©©« 1. Welk getal is grooter: dat van hen die door reglementen of wetten beperkt worden in hun vrijheid of van hen die er door beschermd worden? Waarom? (§ 1.) 2. Wat is een Staat? Hoe heet de Staat waartoe wij behooren en hoe groot is zijn gebied? (§ 2.) 3. Wat zijn wetten? (§ § 3 en 6.) 4. Wie maken de wetten in achterlijke Staten? (§ 3.) 5. Wie hebben in Nederland de hoogste macht en hoe heet die macht? (§ § 4 en 5.) 0. Wat is de taak der Regeering? Mag de Koningin ook algemeene voorschriften maken? (§5.) 7. Welk verschil kent gij nog met achterlijke Staten? (§ 5.) 8. Waarom staan wetten hooger dan Koninkl. Besluiten? (§ &•) 9. Wat is de hoogste Wet? Waarom? (§ 15.) 10. Hoe zijn de Staten-Generaal ingericht? Verklaar de woorden „Kiezer" en „stemrecht". (§ 7.) 11. Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer? Hoe worden die gekozen ? Wie kunnen gekozen worden ? (§ 8.) 12. Waardoor vindt men in de Kamers personen van zoovele verschillende richtingen? (§ 8.) 13. In welk opzicht vertegenwoordigt de Tweede Kamer het geheele Nederl. volk? (§8.) 14. Hoe lang is men lid der Tweede Kamer? Hoeveel salaris krijgen de leden? Verklaar dat. (§ 8.) 15. Wat weet gij van de Eerste Kamer? (hoeveel leden — wie zijn verkiesbaar—voor hoe lang zijn zij lid — hoeveel salaris.) (§ 9.) 16. Wie kunnen nieuwe wetten voorstellen ? Hoe gaat de aanneming daarvan? (§ 10.) 17. Wat beteekenen „amendement" en „sanctie" (§ 10.) 18. Wanneer treedt een wet „in werking" en wat beteekent die uitdrukking? (§ 11.) 19. Kan men zich verontschuldigen met de bewering „ik wist niet dat die bepaling in de wet staat"? Verklaar dat. (§ 11.) 20. Wat gebeurt er, indien de Koningin en de St. Gen. niet met elkaar over weg kunnen? (§ 13.) 21. In welk opzicht vooral is de Regeering van de Kamers afhankelijk? Hoe kan men zich bevrijden van een Koning of Koningin die de belangen van het volk ernstig wil benadeelen? Hoe heet de plaatsvervanger? (§ 13.) 22. Waarom kan men thans veel gemakkelijker weten, wat Recht is, dan vroeger? (§ 14.) 23. Mag de rechter geheel volgens zijn eigen meening beslissen? (§ 14.) 24. Waarom hebben onze koloniën meer heil te verwachten van de uitbreiding der wetgevende macht? (§ 16.) 25. Wat is een Grondwet? Hoe kan die veranderd worden? Wat beteekent „Constitutie" en „constitueeren?' (§ 15.) 26. Welken eed (of gelofte) moeten de Koningin en de leden der St. Gen. afleggen? Waarom zou hier „gelofte" tusschen haakjes bijgevoegd zijn? (§ 15.) 27. Wat beteekenen de woorden: „de Koning(iri) is onschendbaar; de Ministers zijn verantwoordelijk" (§ 12.) II. Wetgeving en Bestuur yan Indië. I II. Wetgeving en Bestuur van Indië. A. Algemeen gedeelte. § 17. Volgens de Grondwet heeft de Koningin het „opperbestuur der koloniën en bezittingen van liet Rijk in andere werelddeelen," dus ook van Indië. Hoewel deze woorden den indruk geven, dat de Koninkl. macht hier grooter is dan in Nederland, bemerken wij bij aandachtige lezing, dat zulks meer schijn dan werkelijkheid is. Vooreerst toch heeft de wetgever een soort Grondwet voor Indië gemaakt, waarvan de Regeering niet mag afwijken, en die den naam draagt van „Reglement op het beleid der Regeering" of kortweg „Regeeringsreglement." Dit reglement is voor Indië wat de Grondwet voor Nederland is (zie § 16). Maar bovendien lezen wij in de Grondwet dat andere onderwerpen, de koloniën en bezittingen betreffende, door de wet geregeld worden „zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan," hetgeen beteekent dat de Staten-Generaal de Regeering in Indië vrij spel laten „zoolang hun dat goeddunkt" want men kan altijd gemakkelijk een voorwendsel vinden om aan te nemen dat er voor Indië behoefte aan nieuwe wetten bestaat. Verdere beperkingen van het Koninklijk gezag in Indië bestaan nog daarin, dat bij de wet het muntwezen wordt geregeld en evenzeer de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. § 18. Ofschoon dus volgens de Grondwet ook hier de Staten-Generaal de hoogste macht hebben, is zulks in de praktijk echter niet het geval. Om toch goede wetten voor Indië te maken is allereerst noodig, dat men goed met Indische toestanden bekend is. Doordien de Regeering hier voorheen langen tijd het uitsluitend bewind heeft bezeten, beschikt de Regeeringspartij over een veel grooter aantal Indischgasten dan de Staten-Generaal. Mettertijd zal deze verhouding echter beter worden (Zie § 15). § 19. Daar de Minister van Koloniën in Nederland blijft, zendt de Koningin een vertegenwoordiger naar Indië om „in haar naam" te regeeren. Hij heet Gouverneur-Generaal, wordt door zijne gebiedster benoemd en ontslagen en ontvangt zijne instructiën van den Minister van Koloniën. § 20. Daar de Gouv.-Gen. de Koningin vertegenwoordigt, heeft hij in het algemeen geene grootere macht dan deze, zelfs geringere macht. Want niet alleen moet hij gehoorzamen aan de wetten, maar ook aan de bevelen der Koningin, dus aan de Koninkl. Besluiten. Maar-door den grooten afstand tusschen Indië en Nederland kan hij tijdelijk een veel grootere macht bekleeden dan de Kamers of de Koningin. In gewone omstandigheden mag hij voor Indië algemeene verordeningen (of ordonnantiën) maken omtrent alle onderwerpen, waarvan de regeling niet door de wet of de Koningin is geschied of moet geschieden. In dringende omstandigheden mag hij echter alle onderwerpen bij ordonnantie regelen. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis en zijne ordonnantie blijft zoolang van kracht totdat zij van uit Nederland wordt opgeheven. Eveneens kan hij in dringende omstandigheden wetten of Koninkl. Besluiten tot nadere goedkeuring opheffen Zijne „voorloopige" macht is dus zeer groot. Maar onbeperkte macht heeft hij, zoodat hij geheel onafhankelijk wordt van nadere goedkeuring uit Nederland, in geval van oorlog of opstand. Hij mag dan voorschrijven, wat hij wil, zonder zich te storen aan wetten, Koninkl, Besluiten of aan zijne eigene ordonnantiën. Hij kan Indië alsdan verklaren „in staat van oorlog" of „van beleg," ambtenaren tijdelijk ontslaan en aan andere ambtenaren buiten Java en Madoera dezelfde voorloopige macht verleenen. Men begrijpt licht waarom dat noodig is. In geval van oorlog moet er niet alleen snel gehandeld worden, maar ook volgens één wil, die geheel onbeperkt moet zijn door personen of voorschriften. Die wil nu moet uitgaan van den Gouv.-Gen., omdat men veronderstellen mag, dat hij de toestanden hier beter kan beoordeelen dan menschen in Nederland of lagere ambtenaren in Indië. Dit is wel niet altijd het geval, maar in de wet moet men dezen regel wel aannemen. Bovendien heeft de Gouv.-Gen., voor zoover hij zelf niet durft oordeelen, talrijke en bekwame raadgevers naast zich, waarover ik straks ga spreken. § 21. Dikwijls wordt tot Gouv.-Gen. iemand benoemd, die zijne ambtelijke opleiding niet in Indië heeft gehad. Dit lijkt wel vreemd, maar heeft toch vele voordeelen. lo. Is het bevorderlijk aan de invoering van nieuwere denkbeelden, omdat iemand, die in Indië alle rangen doorloopt, allicht aan zekere sleur gewend raakt en alles even natuurlijk gaat vinden. 2o. Heeft men voor een vreemden Gouv.- Gen. meer ontzag dan voor iemand dien men hier geruimen tijd, ook in lagere betrekkingen, heeft gekend; vooral kan de verhouding onaangenaam worden tegenover hooge ambtenaren, die vroeger zijn chef waren Het groote nadeel blijft echter, dat een vreemde Gouv.- Gen. door onbekendheid met'Indische toestanden meestal te zeer afhankelijk wordt van lagere ambtenaren en dat het hem moeielijk valt, tegenover Inlandsche hoofden de vereischte vormen in achtte nemen, hen teleeren kennen en zich gemakkelijk in hun taal uit te drukken. § 22. De Gouv.-Gen. is verantwoording schuldig aan de Koningin. Wegens ambtsmisdrijven kan hij zoowel door de Koningin als door de Tweede Kamer worden aangeklaagd en staat dan terecht voor den [Joogen Baad der Nederlanden, de hoogste Nederlandsche rechtbank. § 23. Tot de voornaamste bevoegdheden van den Gouv.Gen. behooren nog de volgende: 1". hij is opperbevelhebber der Indische zee- en landmacht en benoemt in lndië de officieren der landmacht; 2°. hij verklaart oorlog aan—en maakt vrede en andere verdragen met— Indische vorsten en volken, alles met inachtneming van de bevelen der Koningin; 3°. hij kan, in het belang der openbare orde en rust, aan personen, die niet in lndië geboren zijn, het verblijf in onze koloniën of in een bepaald gedeelte daarvan ontzeggen; 4°. hij kan om dezelfde redenen aan personen, die hier geboren zijn, het verblijf in bepaalde gedeelten van lndië ontzeggen of hun een bepaalde plaats aldaar tot verblijf aanwijzen; 5°. hij heeft het recht van gratie van straffen, door rechterlijke vonnissen in lndië opgelegd, zoolang de veroordeelden zich alhier ophouden. § 24. Aan den Gouv.- Gen. kan toegevoegd worden een Luitenant-Gouverneur-Generaal om hem bij te staan en zoo noodig tijdelijk te vervangen (bij ziekte, afwezigheid of overlijden). Verder staat hem ter zijde de Raad van lndië, een college, waarvan hij voorzitter is en dat buiten hem 5 leden telt. Deze Raad moet uit menschen bestaan die op verschillend gebied groote kennis en ondervinding van lndië hebben, omdat zij verplicht zijn, den Gouv.-Gen. alle inlichtingen te geven, die hij verlangt. Mocht hun kennis te kort schieten, dan kan de Gouv.-Gen. andere ambte- naren (ook officieren) gelasten, de vergaderingen bij te wonen om hem in te lichten. Zelfs zijn alle colleges en ambtenaren, geene uitgezonderd, verplicht aan den Raad de verlangde inlichtingen te geven, die deze noodig oordeelt voor zijne adviezen aan den Gouv.-Gen. De vergaderingen zijn meestal geheim en aan alle aanwezigen is geheimhouding opgelegd omtrent alles wat in die vergadering wordt gesproken ot behandeld. De Gouv.-Gen. kan aan leden van den Raad bizondere commissies of zendingen opdragen, mits er, behalve de vice-president, nog 2 leden te Batavia aanwezig blijven. De leden van den Raad worden benoemd en ontslagen door de Koningin. § 25. In het algemeen is de Gouv.-Gen. niet verplicht, den Raad om advies te vragen of een gegeven advies op te volgen. Alleen in eenige belangrijke gevallen moet hij de opinie van den Raad inwinnen en in enkele nog gewichtiger gevallen is hij bovendien verplicht, zich volgens die opinie te gedragen. § 26. Evenals in Nederland zijn ook hier de verschillende takken van het bestuur verdeeld in afdeelingen, vijf in getal, die den naam dragen van „Departementen van Algemeen Bestuur" en elk beheerd worden door een Directeur. Deze Directeuren zijn dus hier ongeveer wat de Ministers in Holland zijn. Daar staan zij onmiddellijk onder de Koningin, hier onder den Gouv.-Gen. Deze 5 departementen zijn: 1°. van Justitie; 2°. van Financiën 3°. van Binnenlandsch bestuur; 4°. van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid; 5°. van Burgerlijke Openbare werken. Het militair departement staat onder den kommandant van het leger, dat van marine onder den kommandant der zeemacht. Beide laatste departementen behooren niet tot het „Algemeen Bestuur" maar staan op zichzelf. Deze verdeeling is nog al willekeurig en aan sommige departementen, vooral 3°. en 4°,, zijn de meest uiteenloopende werkzaamheden opgedragen. § 27. De Directeur van Justitie is de rechtsgeleerde raadgever (ook adviseur genaamd) der Regeering. Het departement van Financiën is belast met het geldelijk beheer en alles wat daartoe behoort. Hier wordt o. a. de jaarlijksche begrooting opgemaakt voor den Indischen dienst (zie achter, No. 1) en toezicht uitgeoefend op de entrepots (spr. „anterpoos"), het kadaster, (zie achter^ Nos. 2 en 3), de vendudepartementen (zie achter, No. 4), enz. Het 4°. departement houdt toezicht op het Europeescli en Inlandsch onderwijs, geholpen door 3 inspecteurs voor de eerste en 1 inspecteur voor de laatste soort van onderwijs. Verder valt hieronder de bevordering van kunsten en wetenschappen en het toezicht op de verschillende kerkgenootschappen en godshuizen. Zonderling genoeg behoort tot dit departement ook de zorg voor het mijnwezen, den zout-aanrnaak en den burgerlijken geneeskundigen dienst, welk een en ander meer met het departement van binnenlandsch bestuur te maken heeft. § 28. De hoofden der departementen vereenigen zich tot een Baad van Directeuren, zoo dikwijls de Gouv.Gen. hunne samenwerking beveelt. § 29. Ge ziet dus, dat den Gouv.-Gen. vele hooge en gewichtige ambtenaren ter zijde staan. Wij keeren nu terug tot de wetgeving voor lndië. Wij hebben dus te gehoorzamen aan de Nederl. wetten en aan de Koninkl. Besluiten, welke voor lndië zijn gemaakt en aan de Ordonnantiën van den Gouv.-Gen. Doch geen dezer drie soorten van voorschriften treden in werking alvorens hier te zijn gepubliceerd in het Staatsblad van Nederl.-lndië. Indien geen ander tijdstip in deze voorschriften is vermeld treden zij in werking 30 dagen (voor Java en Madoera) en 100 dagen (voor het overige gedeelte van Indië) na de plaatsing in genoemd Staatsblad. § 30. Nog één hoog college valt er te vermelden: de Algemeene Rekenkamer, die bestemd is om de ontvangsten en uitgaven te controleeren van de Indische regeering en van alle andere personen, die 's lands gelden of goederen beheeren. De Koningin benoemt de leden voor hun gelieele leven, zoodat zij slechts om bepaalde, in de wet genoemde redenen, kunnen ontslagen worden. Hetzelfde is het geval met de rechters (waarover later). Zoowel de leden der Rekenkamer als der Rechterlijke macht moeten hoogst betrouwbare personen zijn. Daarvoor is in de eerste plaats noodig dat zij niemand naar de oogen behoeven te zien en geheel zelfstandig hun werk kunnen verrichten. Dit nu tracht men te bereiken 1° door hen in hun werkkring niet te onderwerpen aan de bevelen der Regeering, 2° door het toekennen van een ruim salaris, 3° door hen te benoemen voor hun geheele leven zoodat zij slechts om vooraf bepaalde redenen kunnen ontslagen worden (b, v. ongeschiktheid, zeer slecht gedrag, oneerlijkheid) en dus aan geenerlei willekeur van do zijde der Regeering te dien opzichte zijn blootgesteld. herhaling. —»»»a ««.— 1. In welke opzichten beperkt de wet het Koninklijk gezag in Indië? Wie heeft volgens de wet liier grooter gezag; de Koningin of de Staten-Generaal? (§ 17). 2. Waarom is echter in werkelijkheid de Koninklijke macht hier grooter dan die der Staten-Generaal? (§ 18). 3. Wie bestuurt Indië in naam der Koningin? Door wie wordt hij benoemd of ontslagen? (§19). 4. In welk opzicht heeft de Gouverneur-Generaal hier minder macht dan de Koningin? In welke gevallen heeft hij meer macht? Waarom heeft hij alleenheerschappij in geval van oorlog of opstand? ( § 20 ). 5. Wat is het vóór en tegen van de benoeming van een Gouv.-Generaal uit Nederland? (§21). G. Aan wie is de Gouv.-Generaal verantwoording schuldig? (§22). 7. Noem de voornaamste bevoegdheden van den Gouv.Gen. (§ 23). 8. Waartoe dient een Luitenant-Gouverneur-Generaal? (§24). 9. Waartoe dient de Raad van Indië? Hoeveel leden? Kunnen ook andere personen in den Raad geroepen worden? Wie moeten alzoo inlichtingen geven aan den Raad? Wie benoemt en ontslaat de leden? (§ 24). 10. Wanneer moei de Gouv.-Gen. het advies van den Raad vragen en wanneer moet hij dat advies opvolgen ? (§25). 11. Wat zijn „Departementen van Algemeen Bestuur' en wie staan aan liet hoofd daarvan? Welke departementen kent ge? (§ 20). 12. Wat is de werkkring van elk departement? Welke bizondere werkzaamheden verricht het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid nog meer? (§ 27). 13. Wat beduidt Raad van Directeuren? (§ 28). 14. Aan welke 3 soorten van voorschriften moeten wij dus gehoorzamen? Wanneer treden deze voorschriften in werking? (§ 29). 15. Wat weet ge van de Algemeene Rekenkamer? Waardoor wordt de betrouwbaarheid der leden bevorderd? (§ 30). H. Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur. § 31. Nu wij liet opperbestuur van Indië kennen (Gouv.Gen. bijgestaan door den Raad van Indië en den Raad van Directeuren en financieel gecontroleerd door de Algemeen e Rekenkamer wil ik nog enkele woorden zeggen over het bestuur der verschillende gewesten. Wanneer ik dit niet uitvoerig behandel, vergete de lezer niet, dat ik alleen het Handelsrecht voor oogen heb en daarom van andere dingen niet meer vertel dan tot „inleiding" voor het begrip van dat Handelsrecht noodig is. Het grondgebied van Indië wordt verdeeld in gewesten, elk bestuurd door een Hoofd van gewestelijk bestuur. Deze gewesten heeten meestal Re&identiën (ook wel Gouvernementen of Af deelingen) en hun bestuurder Resident (of Gouverneur. In het vervolg zullen wij kortheidshalve alleen den naam Resident gebruiken. § 32. De Resident vertegenwoordigt in zijne residentie de Regeering en heeft alzoo in zijn gebied het hoogste burgerlijk en geldelijk beheer. Ik moet hierbij opmerken dat het militair gezag in den regel ondergeschikt is aan het burgerlijk gezag. Hij ontvangt dus zijne instructies rechtstreeks van den Gouv.-Generaal of den betreffenden Directeur en correspondeert rechtstreeks met de Regeering. Vroeger moest hij ook recht spreken, maar de leiding van het zoogen. Residentie-gerecht zoowel als van den Landraad is thans opgedragen aan een afzonderlijken rechtsgeleerde 1) § 33. De Residenten mogen voor hun residentie eveneens algemeene voorschriften uitvaardigen, die reglementen of keuren van politie heeten. Deze moeten in de Javasche Courant worden bekend gemaakt en op de daartoe ge- 1) Over de Politie-rol spreken wij later. bruikelijke plaatsen worden aangeplakt en treden na denzelfden tijd in werking als de Ordonnantiën (zie §'20). Het spreekt wel vanzelf, dat deze voorschriften niet mogen strijden tegen die van hooger gezag en dat zij ten allen tijde van hooger hand weer ingetrokken kunnen worden. Daar de Resident in zijn gewest de Regeering vertegenwoordigt, is hij verplicht zorg te dragen voor de behoorlijke bekendmaking, toepassing en handhaving van alle voor zijn gewest geldende wetten, Koninkl. Besluiten en Ordonnantiën. Ook raag hij niet willekeurig afwijken van zijn eigen reglementen of keuren, maar moet ze altijd en op iedereen toepassen, zoolang die voorschriften niet door hem of door de Regeering zijn ingetrokken, Als hoofd van de 'politie staat hij rechtstreeks onder den Procureur-Oeneraal (waarover later) en is belast met de opsporing, vervolging en het onderzoek van strafbare feiten, gepleegd door Inlanders of wie daarmee gelijkgesteld zijn. De Resident heeft verder het oppertoezicht over het armwezen, de weeshuizen en liefdadigheidsinstellingen en moet vooral zorgen voor den algemeenen gezondheidstoestand. Ook controleert hij het gedrag van alle onder hem staande Europeesche ambtenaren en Inlandsche hoofden en brengt daaromtrent verslag uit aan de Regeering. § 34. Hij wordt gewoonlijk bijgestaan door een Secretaris of Commies, die tevens ambtenaar van den burgerlijken stand is, en door Controleurs (zie § § 37, 38.) Verder (voor de politie) door Europeesche wijkmeesters, schouten, waterschouten en politie-oppassers en door Inlandsche ambtenaren van politie. Op de voornaamste hoofdplaat- sen staat hem nog een Assistent-Resident voor de politie ter zijde. § 35. De meeste residentiën zijn verdeeld in afdeelingen of Assistent-Residentiën, elk bestuurd door een AssistentResident, die rechtstreeks onder den Resident staat en hem in alle opzichten vertegenwoordigt. Hij heeft dus in zijne afdeeling in het algemeen dezelfde rechten en plichten als de Resident, doch is tevens aan de controle en de instructiën van den Resident onderworpen. § 36. De gewichtigste ambtenaren, die de Residenten bijstaan, zijn de Controleurs van binnenlandsch bestuur. Alvorens hun werkkring echter nader te omschrijven, moet ik een paar opmerkingen maken over de verhouding tusschen het Europeesche en het lnlandsche bestuur. Hieromtrent heeft de Regeering met veel succes altijd twee groote beginselen toegepast: lo. de lnlandsche bevolking zooveel mogelijk te laten onder het onmiddellijk bestuur van eigen hoofden en priesters, 2J zich zoo min mogelijk met hun godsdienst te bemoeien. Door den eersten maatregel gevoelen de Inlanders minder rechtstreeks de overheersching door een hun geheel vreemd ras, wat in zoovele opzichten belangrijk met hen van karakter verschilt. Wanneer slechts de ambtenaren, die met hunne hoofden en priesters verkeeren, daarbij de noodige takt ontwikkelen, aan bevelen dikwijls den vorm van vriendschappelijke wenken weten te geven, is de kolonisatie ook in het belang der overheerschten en blijven beide partijen tevreden. Vooral wanneer men voor deze ambtenaren werkelijk beschaafde personen kiest, goed bekend met lnlandsche taal en adat, is wederzijdsche waardeering te bereiken. Want een beschaafd mensch zal niet ontkennen dat de lnlandsche maatschappij, hoe achterlijk ook in vele opzichten, toch ook veel moois in zich bevat, waarom de Europeesche maatschappij haar mag benijden. En alleen een zeer beschaafd Europeaan zal voor zijne natie zoo niet altijd genegenheid, dan toch achting kunnen afdwingen. Wat het tweede punt betreft, heeft de ondervinding reeds geleerd, hoe gevaarlijk het is, aan de godsdienst van anderen te tornen. Er zijn menschen, die het noodig achten, iedereen tot hun eigen godsdienst te bekeeren en overal zendelingen heensturen, personen aan wie al heel wat opstand en oorlog te wijten is. (Men denke b v. aan China). Ik voor mij stel den invloed der Christelijke leer zóó hoog, dat rn. i. aanhaar voornamelijk de moderne Kuropeesche volkeren hun overwicht te danken hebben, maar-zij eischt vóór alles een zuiver Christelijk voorbeeld. Dat te geven in 1901 in koloniën is zeer lastig. § 37. De lezer vergeve mij deze kleine uitweiding, die eigenlijk hier minder te pas komt, maar toch bevorderlijk is aan het goed begrip van twee voorname bestuursbeginselen. Wij keeren thans terug tot den Controleur. Hij vormt „den schakel tusschen het Europeesch en Inlandsch Bestuur". Hij tracht zooveel mogelijk met de toestanden der lnlandsche bevolking bekend te raken, verkeert rechtstreeks met hunne hoofden en behoort de tusschenpersoon te zijn tusschen den Resident en het Inlandsch Bestuur. Van hem wordt dus vóór alles geëischt kennis van taal en adat en tevens de noodige takt. Rechtstreeks heeft hij geen macht, mag geene bevelen geven, omdat hij slechts de helper van den Resident is, maar zijn ervaring en beleid moeten hem in staat stellen, door het geven van nuttige wenken een grooten indirekten invloed uit te oefenen. Een afzonderlijke, meer beperkte werkkring hebben de controleurs voor de politie. § 38. Kort samenvattende, hetgeen behandeld is, hebben wij dus het volgende geleerd. Wij worden bestuurd: 1°. door de Wetgevende macht (Staten-Generaal en Koningin) door middel van wetten. 2°. door de Koningin (bijgestaan door hare Ministers en den Raad van State) door middel van Koninkl. Besluiten. 3°. door den Gouverneur-Generaal (bijgestaan door de Directeuren en den Raad van lndië) door middel van Ordonnantiën. 4°. door de Residenten en Assistent-Residenten (voornamelijk bijgestaan door de Controleurs) door middel van Reglementen en Keuren van politie. Elk dezer machten is ondergeschikt aan een daarvoren genoemde. Alle hier genoemde voorschriften vormen tezamen het Nederlandsch-Indische recht of de Ned. Ind. wetten, en aan alle daarin voorkomende bepalingen geven wij den algemeenen naam van Wettelijke bepalingen. ') 1) N. B. Het Inlandsch bestuur behoef ik hier niet te behandelen. Inlanders en vreemde Oosterlingen weten reeds voel daarvan en voor Europeesche lezers is de behandeling hier om andere redenen minder noodig. III. Wetboeken. —e«*s»— § 39. Wij hebben gezien, dat alle wettelijke bepalingen gepubliceerd worden in het Indisch Staatsblad. Bovendien kan men verzamelingen daarvan in boekvorm koopen. Allicht zou een lezer nu denken: „Als dat waar is, koop ik eenvoudig zulk een verzameling en behoef dan geen advocaat of ander rechtskundige meer om raad te vragen. Alles toch wat ik noodig heb te weten, staat daarin vermeld." Wie zoo dacht, zou zich deerlijk vergissen. Het bezit der wetboeken, teneinde die zelfstandig te raadplegen, zou hem die geen rechtskundige opleiding heeft gehad, meer kwaad dan goed doen. Het zoeken in de wet en vooral het toepassen der gevonden bepalingen is in de meeste gevallen voor den leek een eindeloos, onvruchtbaar, zelfs gevaarlijk geploeter. Wie eene uitgave der wetten, enz. koopt, zal daarmede zijn kennis wel kunnen verrijken, mits hij zich wachte, op die kennis te zeer te vertrouwen. De wetten toch zijn geene verzameling van onsamenhangende bepalingen, die elk op zichzelve kunnen beschouwd worden, maar vormen één samenhangend geheel. Voor de uitlegging en toepassing van het eene gedeelte is meestal kennis van andere gedeelten onmisbaar. § 40. De wettelijke bepalingen zijn te vinden deels in wetboeken, deels in bizondere wetten, ordonnanties, enz. De wetboeken zijn reeds van ouden datum en bevatten eigenlijk de grondbeginselen van het recht, gerangschikt al naar het onderwerp dat behandeld wordt. Daarom is kennis dezer wetboeken een eerste vereischte, om de bizondere wetten, enz. te kunnen begrijpen en toepassen. § 41. In het Burgerlijk welhoek vindt men vastgesteld welke rechten en verplichtingen de burgers onderlint), dus tegenover elkander, hebben. Daaruit kan men dus weten, in welk geval een ander ons onrecht aandoet. Onder de burgers bevinden zich echter van eene bizondere soort, de kooplieden, voor wie nog een extra-wetboek is gemaakt, het Wetboek van Koophandel. In den handel toch komen kontrakten voor, waarvan men de regeling tevergeefs in het Burg. Wetboek zou zoeken, b. v. verbintenissen uit den wissel, omdat de wissel in den handel zijn oorsprong vond en daar steeds het meest gebruikt werd. Maar ook was het noodig, sommige bepalingen van het Burg. Wetboek te wijzigen, waar die op den handel van toepassing waren, omdat daar dikwijls bizondere gebruiken bestaan, die noodig zijn voor eenvoud, spoed of vertrouwen. Wij komen daarop later terug. Dientengevolge is op den handel wel allereerst toepasselijk het Wetboek van Koophandel, maar verder ook het Burg. Wetboek, voorzoover het eerstgenoemde niet daarvan afwijkt. Het Burg Wetboek vult dus als het ware het Wetboek van Kooph. aan. Het is daarom onjuist te meenen, dat de koopman kan volstaan met de kennis van dit laatste wetboek, omdat ook het Burg. Wetboek bijna geheel op hem van toepassing is. Dit wordt maar al te vaak vergeten. Zoo vindt men omtrent het belangrijkste kontrakt van den handel, het koopkontrakt, niets in het Wetb. van Kooph., maar alles in het Burgerlijk Wetboek. § 42. Uit het Wetb. van Kooph., aangevuld door het Burg. Wetboek, weet dus de koopman, welke zijne rechten en verplichtingen tegenover zijne medeburgers zijn, en dus ook, wanneer hem onrecht wordt aangedaan. Wat hij echter niet daaruit leert is: hoe het geleden onrecht weder goed te maken? B. v. Iemand koopt van hem, maar weigert te betalen. Dat is onrecht. Maar hoe moet hij aan zijn geld komen? Een ander leent een paard van hem doch weigert de teruggave. Onrecht' maar hoe krijgt hij zijn paard terug? Van een derde leent hij geld en geeft daarvoor juweelen in onderpand. Bij zijn aanbod om het geld terug te betalen weigert de pandhouder het geld aan te nemen, omdat hij liever het pand houdt. Wat moet hij nu doen? Dit alles vindt men vermeld in het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering. Hierin staat dus te lezen* op welke wijze een burger moet vorderen, wat hem van een anderen burger rechtens toekomt. Aangezien daartoe in den legel moet geprocedeerd worden, vindt men in dat reglement dus hoofdzakelijk de voorschriften omtrent de procedure en de tenuitvoerlegging van vonnissen. Dit reglement bevat dus voornamelijk het Burgerlijk Procesrecht. § 43. Maar niet altijd verschijnt iemand voor den rechter omdat hij kwestie heeft met een medeburger. Het kan ook voorkomen, dat hij zich verantwoorden moet voor een strafbaar feit. In een afzonderlijk Wetboek van Strafrecht heeft de overheid een aantal handelingen op straffe verboden. Wie dus zulk eene handeling verricht, onverschillig tegenover wie, krijgt allereerst met de overheid te doen en deze vordert de straf tegen hem. Veroordeelt de rechter hem tot geldboete, hij betaalt die boete aan de overheid. Wanneer ik een ander besteel, pleeg ik onrecht tegenover hem volgens het Burgerlijk Wetboek. De bestolene kan nu vorderen teruggave van zijn goed en eene schadevergoeding. Maar tevens is dietstal verboden in het Wetboek van Strafrecht, zoodat ik bovendien door de overheid word vervolgd en tot straf veroordeeld. Hoe de strafprocedure in haar werk gaat, vindt men in het Reglement op de Strafvordering. Men verwarre dus vooral niet deze twee soorten van processen: burgerlijke (of civielej processen en straf processen. *) Nog één voorbeeld zal het verschil duidelijker maken. In het Burg. Wetb. art. 1371 lezen wij ongeveer: „Moedwillige kwetsing van eenig lichaamsdeel geeft den gewonde het recht om behalve vergoedingskosteo van herstel ook die der schade, door de kwetsing veroorzaakt, te vorderen." Maar in art. 226 van het Wetboek van Strafrecht lezen wij, dat degeen, die (lichtere) kwetsuren toebrengt, gestraft wordt met gevangenisstraf van één maand tot 2 jaar en geldboete van f 8,— tot f 100,— Nu is de schadevergoeding van art. 1371 eene burgerlijke rechtskwestie, een proces tusschen den schuldige en den gekwetste, waarbij de schuldigde veroordeeld wordt tot betaling aan den gekwetste, en met welk proces de overheid niets te maken heeft (alleen de rechter). De veroordeeling van art. 226 is echter een strafzaak waarbij de schuldige procedeert met een vertegenwoordiger van de overheid (b. v. de officier van justitie) en waarbij hij in geval van beboeting, veroordeeld wordt tot betaling eener boete aan de overheid. Noemde ik hier slechts 2 bizondere gevallen, in het Burg. Wetboek is nog een hoogst belangrijk, algemeen artikel (1365) luidende a. v. %Elke onrechtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebracht, stelt dengene door wiens schuld die schade veroorzaakt is, in de verplichting om dezelve te vergoeden." Aangezien nu elke daad, bij de strafwet verboden, op dien grond een onrechtmatige daad is, kan men zeggen: Zoodra iemand een strafbare daad pleegt, waardoor tevens een ander schade lijdt, vervalt hij in 2 processen: één straf proces, waarin de overheid hem vervolgt, en één burgerlijk proces, waarin de benadeelde hem vervolgt. 1) Of crimineele processen. De boete betaalt hij aan de overheid, de schadevergoeding aan den benadeelde. § 44. Al deze wetboeken zijn toepasselijk op Europeanen en met hen gelijkgestelden. Beschouwen wij thans den rechtstoestand der Inlanders en der zoogen. „vreemde Oosterlingen". In het algemeen is het Burg. Wetboek en dat van Koophandel ook op Inlanders toepasselijk. Wanneer daardoor echter strijd ontstaat met hunne godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, gelden deze laatste (adat) voorzoover die niet indruischen tegen algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid. De adat is dus toepasselijk (en daarna de beide genoemde wetboeken) wanneer Inlanders onderling procedeeren of wanneer men tegen een Inlander procedeert, zoodat deze de gedaagde is. Daar deze adat nog al verschillend is op verschillende plaatsen, is het dikwijls moeielijk, hieromtrent zekerheid te krijgen. Men ziet hieruit, dat processen tegen Inlanders aan veel onzekerheid omtrent de uitkomst kunnen blootstaan. Intusschen geldt deze adat voornamelijk in zaken van familierecht en wordt alleen een lang gevestigde, redelijke adat ontzien. Het zou kunnen voorkomen, dat ergens gebruiken bestonden (b. v. op plaatsen waar de Inlanders veel onbeschaafder zijn), die veeleer misbruiken zijn of bewijzen geven van te groot gemis aan beschaving. In dat geval ontzegt de wet terecht aan dergelijke misbruiken eenigen invloed. Door ze niet toe te passen wordt de meerdere ontwikkeling dier stammen bevorderd, door de toepassing daarentegen zouden dergelijke stammen opzettelijk op zeer lagen trap van ontwikkeling gehouden worden. Over kwesties tusschen niet-Europeanen van gelijken landaard beslissen hun hoofden of priesters. De adat geldt verder niet in de gevallen, waarin de niet-Europeanen volgens de wet aan de Europeesche wetgeving zijn onderworpen of zich vrijwillig daaraan onderwerpen. Als voorbeeld in de wet wijs ik op huwelijken tusschen de Europeesche en Inlandsche bevolking. De wet zegt daaromtrent: «Personen behoorende tot de Inlandsche of daarmee gelijkgestelde bevolking, zullen met Europeanen of daarmee gelijkgestelde personen in het huwelijk mogen treden, mits zij zich vooraf hebben onderworpen aan de geheele Europeesche wetgeving betreffende het burgerlijk- en het handelsrecht. Die onderwerping zal geschieden bij authentieke (d. w. z. notarieele akte) waarvan een geautbentiseerd (notarieel) afschrift zal worden ter hand gesteld aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, die van deze overgave melding zal maken in de huwelijksakte, en het afschrift als bijlage bij die akte zal overleggen." (Over Burgerl. stand zie achter, No. 5). In andere gevallen geschiedt de vrijwillige onderwerping öf in dezelfde akte waarin de overeenkomst of verbintenis wordt aangegaan öf bij eene afzonderlijke akte. Is dit geen notarieele akte, dan moet zij voorzien zijn van een verklaring van een notaris, waaruit blijkt dat deze den onderteekenaar kent, dat de inhoud der akte aan den laatstgemelde duidelijk is voorgehouden, en dat daarna de onderteekening in tegenwoordigheid van dien notaris heeft plaats gehad, § 45. Voor „vreemde Oosterlingen" is het vorenstaande in hoofdzaak ook van kracht. Tot deze personen behooren ook alle Inlanders, die zich buiten het gewest, van waar zij oorspronkelijk afkomstig zijn, ophouden, buiten de leiding van de plaatselijke hoofden der inheemscbe bevolking, en zonder zich met haar te hebben vermengd. Intusschen bestaat ten opzichte van de toepassing van hun adat dit groote verschil, dat op Inlanders hun geheele adat toepasselijk is, terwijl de wet betreffende vreemde Oosterlingen nauwkeurig aangeeft, welk yedeelte van hun adat in aanmerking komt. Die gedeelten zijn alle zaken betreffende: I. Akten van den burgerlijken stand. II. Het huwelijk: h u welij ks vereisch ten, huwelijksvoltrekking, wederzijdsche rechten en plichten der echtgenooten, gemeenschap van goederen en beheer daarvan, hu welij ksche voorwaarden (hierover zie 2e deel), scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk. III. Vaderschap en afstamming der kinderen. IV. Verwantschap. V. Vaderlijke macht. VI. Minderjarigheid en voogdij, behoudens 2 uitzonderingen: 1°. dat de leeftijd van meerderjarigheid voor hen dezelfde is als voor Nederlanders; 2°. dat alle bepalingen betreffende Wees- en Boedelkamers ook op hen toepasselijk zijn. VII. Erfopvolging bij versterf (d. w. z. zonder testament). Hoewel dus in deze zaken de adat toepasselijk is, bevat de wet toch enkele bepalingen betreffende de gemeenschap van goederen, het maken van testamenten, de kongsies en de koopmansboeken. § 46. Resumeerende !) wat wij geleerd hebben omtrent de toepasselijkheid van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel op niet-Europeanen, komen wij dus tot de volgende conclusie: ') Resumeeren beteekent: «kort overzicht geven van". o. In processen tusschen niet-Europeanen van gelijken landaard beslissen de priesters of hoofden; !) b. In processen, waarin een niet-Europeaan gedaagde is, beslist allereerst zijn adat en wel bij Inlanders de geheele adat, bij vreemde Oosterlingen alleen in de zaken, genoemd in de vorige paragraaf. De Europeesche wetboeken zijn dus van toepassing: 1°. voorzoover de adat niet daarvan afwijkt; 2°. wanneer een afwijkende adat strijdt tegen algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid; 3° wanneer de wet uitdrukkelijk de toepassing beveelt; 4°. wanneer niet-Europeanen zich bij notarieele akte vrijwillig daaraan onderwerpen. § 47. Indien zij nu in een proces geraken met medeburgers op grond van bepalingen der hiervoren genoemde twee wetboeken, is, wanneer deze op hen toepasselijk zijn, hun proces ook onderworpen aan de voorschriften van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering en komen zij dus voor Europeesche rechters. § 48. In strafzaken is voor niet-Europeanen een afzonderlijke regeling gemaakt, te vinden in het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders en in het Inlandsclie Reglement (op de Strafvordering). Slechts in één geval is het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen op hen van toepassing, nl.debepalingen betrekkelijk de misdrijven begaan ter gelegenheid van faillissement en bij kennelijk onvermogen, mitsgaders bij surséance van betaling in Nederlandsch-Indië (ziehierover4edeel). Gelijk men uit het laatste zien kan, zijn ook op nietEuropeanen toepasselijk de bepalingen omtrent den Staat van kennelijk onvermogen, voorkomende in het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering. 1) Raad Ayamu. HERHALING. —>:*:$:£ — 1. Hoe wordt Indiè verdeeld en door wie worden dié deelen bestuurd? (§ 31). 2. Welke is de positie van den Resident? — Zijne verhouding tot het militair gezag en tot de Regeering — Welke rechtsmacht is hem ontnomen ? (§ 32). 3. Welke voorschriften mag de Resident maken ? — Hoe kunnen die hun kracht verliezen ?— Welke verplichtingen heeft hij in acht te nemen ten opzichte van alle wettelijke voorschriften? (§ 33). 4. Welke is zijn positie als hoofd van de politie? (§ 33). 5. Welk toezicht oefent de Resident nog uit? (§3'+). 0. Door wie wordt de Resident bijgestaan? (§35). 7. Wat weet ge van verdeeling van Residentiën en het bestuur dier deelen? (§35). 8. Noem en verklaar twee groote bestuursbeginselen, door ons Gouvernement steeds toegepast. (§ 36). 9. Wat is de taak der Controleurs van binnenlandsch bestuur? — Welke eigenschappen en kundigheden moeten zij bij voorkeur bezitten? — Welke macht oefenen zij uit? —Kent ge nogeene bizondere soort controleurs? (§ 37). 10. Waaraan hebben wij dus te gehoorzamen ? — Welke is de onderlinge verhouding dezer voorschriften en welke is hun algemeene naam? (§ 38). 11. Waarom is het bezit eener complete verzameling der wettelijke bepalingen niet voldoende om zelf te kunnen beslissen ? (§ 39). 12. Wat zijn wetboeken ? (§ 40). 13. Wat vindt men in het Rurgerlijk wetboek en dat van Koophandel ? — Waarom is voor den handel een afzonderlijk wetboek gemaakt?—In hoeverre en waarom is ook het Burg. Wetboek op den handel toepasselijk ? (§ 41). 14. Waar vindt men bepaald, hoe geleden onrecht van de zijde van medeburgers weer moet goedgemaakt worden ? (§ 42). 15. Wat vindt men in het Wetboek van Strafrecht en het Reglement op de Strafvordering ? — Wat is het verschil tussclien een burgerlijk (of civiel) proces en een straf- (of crimineel) proces ? — Geef 2 voorbeelden. In hoeverre kan elke strafbare gedraging tevens aanleiding geven tot een civiele vervolging ? (§43). 10. Wanneer geldt voor Inlanders hun adat?— Welke adat wordt niet toegepast ? — In welke zaken bestaat voornamelijk een bizondere adat? — Wanneer beslissen priesters of hoofden ? — Wanneer is de adat nog meer niet toepasselijk ? — Noem een voorbeeld uit de wet— Hoe geschiedt de vrijwillige onderwerping ? (§ 44) 17. Wat zijn „vreemde Oosterlingen ? — In hoeverre is hun adat minder van toepassing dan die van Inlanders ? — Noem de gevallen van toepasselijkheid? — Zijn daarop weer uitzonderingen? (§ 45). 18. Geef een résumé van het in §§ 44 en 45 geleerde (§ 40). 19. In hoeverre is het Reglement op de Burgerl. Rechtsvordering op niet-Europeanen van toepassing? (§ 47). 20. Welke wetboeken gelden in geval niet-Europeanen strafbare feiten plegen ? (§ 48). 21. Wanneer is niettemin het Europeesche strafwetboek op niet-Europeanen van toepassing? —In hoeverre geldt nog voor hen het Reglement op de Burg. Rechtsvordering ? (§ 48). Rechters. § 49. Dit is de algemeene naam voor die ambtenaren, die in alle rechtskwesties beslissen wat recht of onrecht is en bij vonnis uitmaken, op welke wijze gepleegd onrecht moet tegengegaan of gestraft worden. Hoe die rechtskwesties aan hun oordeel worden onderworpen, zullen wij in het volgende hoofdstuk bespreken. De beslissing des rechters heet vonnis. *) Bij die beslissing volgt de rechter niet geheel zijn eigen meening, maar is verplicht, de wet te volgen. Als b.v. in de wet staat, dat de verklaring van slechts één getuige, door niets anders bevestigd, geen wettig bewijs oplevert, mag de rechter hem, tegen wien die verklaring wordt afgelegd, niet veroordeelen, hoezeer hij ook overtuigd moge zijn van zijn schuld en van de geloofwaardigheid van den getuige. Maar hoewel hij de geheele wet moet volgen is er toch nog veel, zeer veel aan zijn eigen oordeel overgelaten. 10. wat betreft de uitlegging van de wet. Het zal iederen leek verwonderen, dat de ontzaggelijk dikke verzamelingen van wetten, met hare tienduizendtallen van artikelen, nog lang niet voorzien in alle gevallen, die zich in het dagelijksch leven voordoen M. a. w. dat de wet over vele gevallen zunjgt of die onvolledig behandelt. Voorbeeld van het laatste is b. v. het dienstkontrakt tusschen meester en knecht. Maar veel sterker verwondert het iederen niet-rechtsgeleerde, dat de meeste wetsartikelen voor verschillende uitlegging vatbaar zijn, zóó verschillend dikwijls, dat de eene rechter precies het omgekeerde beslist als een andere rechter, de eene vrijspreekt, waar *) Alleen bij het Hoog-gerechtshof spreekt men van Arrest. de andere veroordeelt. Op dien grond heeft men het geschreven recht dikwijls geminacht en er voor geijverd, dat de rechter vrijer worde in zijne beslissing. De meeste menschen verkeeren daarbij in de meening, dat tot eene goede rechterlijke beslissing het zoogen. „gezond verstand" voldoende is. Hoogere militairen prijzen dikwijls het militaire recht, omdat daarbij de rechter veel vrijer is in zijne beslissing. Dit alles berust echter grootendeels op dwaling. Het is bijna onmogelijk, zijne woorden zoodanig te kiezen, dat zij voor geen enkel verschil van uitlegging vatbaar zijn. Dat bemerken de menschen maar al te dikwijls tot hun spijt, wanneer zij op eigen houtje kontrakten opmaken, iets wat in gewichtige zaken niet genoeg kan afgeraden worden. En waar het zoo moeielijk is, goede kontrakten te maken, die toch slechts voor bepaalde personen en bepaalde gevallen gelden, hoeveel te lastiger wordt het dan, om goede (d.w. z. duidelijke) wetten te maken, die voor alle personen en gevallen en voor onbepaalden tijd gelden! Moge eenig wetsartikel voor meerdere uitleggingen vatzijn, toch geeft het veel grooter beperking tegen willekeur dan wanneer het niet bestond. Is iets in het geheel niet geregeld, dan is nog veel meer verschil van opvatting mogelijk en ziet men, dat de menschen met het „gezonde verstand" volstrekt niet eenstemmig oordeelen, zelfs in de eenvoudigste kwesties. En mochten sommige uitleggingen van de wet, die den leek verrassen, aan kwade trouw moeten toegeschreven worden en den naam van rechts „verdraaiing" verdienen, hoeveel te meer gelegenheid bestaat er voor kwade praktijken, wanneer er in het geheel geen wettelijke perken zijn ? Dan behoeft men niet eens te „draaien" maar kan ongestoord onrecht plegen. En hoeveel hoogere eischen moet men dan niet stellen aan de betrouwbaarheid van den rechter! Verder is dat „gezond verstand" een zeer vaag begrip en is de gave daarvan zeer grillig onder de menschen verdeeld. En dat de menschen met ,,gezond verstand" nog meer van meening kunnen verschillen wordt genoegzaam bewezen in de praktijk en — door de verschillende uitleggingen van éénzelfde artikel. Maar bovendien behooren andere karaktereigenschappen benevens eene groote mate van algemeene ontwikkeling aanwezig te zijn. De gebreken, die onze wetgeving aankleven, schuilen niet in de wetten in het algemeen, maar in de traagheid waarmede men die wetten verandert en verbetert; zij schuilen dus bij de methode van wetgeving of wel bij den wetgever. Zoo verheugen wij ons in een strafwetboek dat nog afkomstig is van Napoleon I (1803). Hoewel in Nederland in 1880 dit wetboek aanmerkelijk veranderd, ja geheel omgewerkt werd, niet alleen om zijn gebreken maar ook omdat de strafrechtelijke opvattingen van het publiek zich gewijzigd hadden, laat men Indië rustig al 45 jaren lang verder sukkelen met dit geheel verouderd produkt van Napoleon. Men is te bang voor verandering en men is er te langzaam mede. § 50. Maar nog in ander opzicht heeft de rechter grooten invloed, nl. in strafzaken. Vooreerst behoeft en mag hij zelfs niemand tot straf veroordeelen, tenzij hem het wettig en overtuigend bewijs is geleverd dat de beklaagde schuldig is. Wat wettige bewijsmiddelen zijn, vinden wij in de wet en wordt nader door mij behandeld in deel II bij de koopmansboeken. Overtuigend bewijs beteekent niets anders dan bewijs, dat den rechter overtuigt, zoodat hij altijd vrijheid heeft, zich niet overtuigd te verklaren. Ilij is dus om te veroordeelen gebonden aan de wet, in- zooverre de daarin genoemde wettige bewijzen moeten aanwezig zijn, maar om vrij te spreken kan niets hem beletten. Hij verklaart zich eenvoudig „niet overtuigd van de schuld van beklaagde." Hierop steunt een Latijnsche rechtspreuk, die veel wordt gebezigd, nl. In dübio pro réo, hetgeen beteekent: dat in geval van twijfel altijd ten gunste van beklaagde moet beslist worden. Deze regeling is dus in het voordeel van hen, die strafbare feiten plegen, en dankt haar oorsprong aan eene overweging van menschelijkheid, nl. deze: „beter tien schuldigen vrijgesproken dan één onschuldig veroordeeld." In civiele processen gaat dit natuurlijk niet op, omdat begunstiging van de eene partij tegelijk tegenwerking van de andere partij beteekent Toch lezen wij ook daaromtrent dat ingeval van twijfel rnoet beslist worden ten voordeele van hem, die zich verbonden heeft. Maar op dit vage en onuitgewerkte artikel zullen wij hier niet verder doorgaan. § 51. De rechter mag dus in strafzaken altijd vrijspreken, op grond dat hij de schuld niet „overtuigend" bewezen acht; maar bijna even groot is zijne macht bij de bepaling der mate van straf, ingeval hij tot veroordeeling overgaat. Voor velen is het verschil tusschen veroordeeld of vrijgesproken te worden minder groot dan tusschen veroordeeling tot het maximum straf of tot het minimum !), tot b. v. één een dag of een jaar; tot 5 jaar of tot 20 jaar. §52. Tegenover zóó groote macht moet natuurlijk eene zeer groote mate van betrouwbaarheid en onpartijdigheid staan. In § 30 vermeldde ik reeds, op welke wijze men daarvoor gezorgd heeft bij de leden der Algem. Rekenkamer en verwees terloops naar de Rechterlijke Macht. Hoewel hier de waarborgen ongeveer dezelfde zijn als bij 1) Maximum beteekent: „grootst mogelijk". Minimum „ „kleinst mogelijk". de Rekenkamer, moet toch op één belangrijk verschil gewezen worden, nl. dat de rechters niet voor hun geheele leven worden benoemd (met uitzondering van die' welke in het Hooggerechtshof zitting hebben). In de meeste Europeesche landen (ook in Nederland) is dat wèl het geval, in Indië niet. In de wettochleest men: „ook kunnen zij eervol uit hun ambt ontslagen worden wegens geringe vergrijpen tegen de waardigheid van hun ambt en ambtelijke verzuimen, zoomede wegens andere redenen van staatsbelang". Men ziet uit deze woorden, die nog al ruim gesteld zijn, dat in Indië de rechters afhankelijk zijn van de Regeering. Hoewel dit in het algemeen zeer te betreuren is, vergete men niet, dat de bizondere omstandigheden waarin de Hollandsche natie tegenover Indië verkeert, bizondere maatregelen vereischen. Niettemin blijft dit een groote schaduwzijde van de Indische rechtspraak en beter ware, dat men met de benoeming tot rechter in Indië rekening hield met koloniale toestanden. Wie eenmaal rechter is, zij geheel onafhankelijk in zijn oordeel. §53. Verder behelst de wet nog enkele waarborgen tegen partijdigheid of willekeur, waarvan de beide voornaamste zijn: 1°. de terechtzittingen zijn in den regel openbaar d.w.z. voor iedereen toegankelijk. 2°. het vonnis behelst de gronden en vermeldt de toegepaste wetsbepalingen. Ook omtrent de persoon des rechters geeft de wet een aantal voorschriften, dat hij b.v. geen ander bezoldigd ambt mag bekleeden, geen handel drijven, enz §54. De rechterlijke colleges, die over Europeanen vonnissen zijn: 1°. de Residentie-gerechten, 2°. de Baden van Justitie, 3°. het Hoog-gerechtshof, 4°. de Hooge Raad der Nederlanden. Wij zullen hierbij alleen de burgerlijke processen voor oogen houden, daar strafzaken verder weinig te maken hebben met het doel van dit werk. §55. De Residentie-gerechten zijn gevestigd op elke hoofdplaats, waar een Resident of Assistent-Resident is en op zoodanige andere plaatsen als de Gouv.-Generaal daartoe aanwijst. Hun rechtspraak strekt zich uit over de geheele afdeeling, in welker hoofdplaats zij gevestigd zijn. Zoo heeft dus elk Residentie-gerecht zijn eigen gebied, ook ressort genaamd, en zegt menb.v. die plaats ressorteert onder Blitar, of wel: die plaats behoort tot het ressort van Blitar. Raden van Justitie zijn gevestigd te Batavia, Soerabaia, Semarang, Padang en Makasser. Het Hoog-gerechtshof is gevestigd te Batavia en de Hooge Raad der Nederlanden te 's Gravenhage. §56. Voor het Residentie-gerecht moeten gebracht worden: 1°, de vorderingen loopende over een bepaalde waarde, het bedrag van f 500,— niet te boven gaande. 2°. de vorderingen tot vergoeding van schade, toegebracht aan land, gewassen of vruchten. 3°. de vorderingen betreffende herstel en vergoeding van schade, waarvoor de huurder aansprakelijk is. 4°. de vorderingen tot voldoening van arbeidsloon of tot uitvoering van arbeidskontrakten. 5°. de vorderingen wegens aanmatiging van gronden, boomen, heggen, slooten, alleidingen en belemmeringen van waterloopen en waterleidingen, gepleegd binnen het jaar en ten nadeele van hen, die naar Inlandsch recht grond bezitten. 6°. de vorderingen tot ontruiming tegen huurders wegens geëindigde huur, tenzij de huurder den rechter het bewijs overlegt dat de huur nog bestaat en meer dan f 600,— (per jaar berekend) bedraagt. 7°. de vorderingen tot ontbinding van huur en tot ontruiming dientengevolge, wanneer het achterstallige niet meer dan f 600,— bedraagt. Voor de vorderingen, waarbij geen bedrag vermeld staat, geldt dus geenerlei beperking ten opzichte daarvan1 Wat de vorderingen tot een bepaald bedrag betreft, onder 1°. genoemd, lette men op het geval, dat het gevorderde een gedeelte is van een hooger bedrag, b. v. een termijn of een saldo. B.v. B. was f 1000,— schuldig aan A en heeft daarop f 600,— afbetaald of wel hij heeft beloofd, per 3 maanden f 250,— af te betalen. De eerstgenoemde vordering tot betaling van het saldo van f 400,— zoowel als de vorderingen tot betaling van elke aflossing van f 250,— mogen bij het Residentie-gerecht worden aangebracht, als zijnde op zichzelf niet boven f 500,—. Wanneer echter B. de geheele schuld ontkent, ook al voert hij geen enkel argument aan, dan mag de Residentie-rechter de zaak niet verder behandelen, maar moet die verwijzen naar den Raad van Justitie. Zoodra hij toch gaat onderzoeken of de geheele schuld bestaat of bestaan heeft, moet hij eene vordering boven f 500,— beoordeelen, waartoe hij onbevoegd is. § 57. Alle overige zaken tegen Europeanen komen dus voor den Raad van Justitie, die alzoo de gewone Europeesche rechter is. Wij zullen nu tezamen eens eene terechtzitting van den Raad gaan bijwonen en ons daartoe naar zijn gebouw, ook wel Paleis van Justitie genaamd, begeven. Het is juist een dag waarop de Raad in civiele zaken zitting heeft (want daarvoor zijn vaste dagen). Wij weten echter het lokaal niet te vinden en vervoegen ons tot iemand in een zwarte jas, die een breed geel lint om den hals heeft -- dat is de deurwaarder, een gewichtig man, waarover ge aanstonds meer zult hooren. Daar we reeds weten, dat de terechtzittingen openbaar zijn, treden we onbeschroomd binnen. Reeds terstond ontvangen wij den indruk dat men weinig op ons bezoek gesteld is, want van stoelen of banken is geen sprake, zoodat we ons moeten vergenoegen met op eenigszins armoedige wijze over een balustrade te leunen. Enfin, van de gastvrijheid in rechtsgebouwen weten allen mee te praten, die wel eens als getuigen opgeroepen werden. We zien nu recht tegenover ons, aan het einde der zaal, een groene tafel, in het midden uitgebogen, en daarachter 5 personen in zwarte toga met witte bef. De drie in het midden zijn de rechters, die over de zaak moeten beslissen door hun vonnis en dus het lot van partijen in handen hebben. De middelste van hen is de President (of de Vice-President). Alvorens in een of andere kwestie te beslissen, zonderen de rechters zich gewoonlijk af in een aangrenzend vertrek, de Raadkamer geheeten, waar niemand toegang heeft. Hetgeen hier verhandeld of gestemd wordt, blijft streng geheim en het is den rechters bij de wet verboden, iets daarvan aan anderen te vertellen. Zoodra zij het eens zijn, komen zij terug en wTordt hun beslissing door den President medegedeeld. § 58. De persoon, die rechts van ons zit, is de Griffier of althans zijn vertegenwoordiger. Deze heeft met de beslissingen en beraadslagingen niets te maken, oefent daarop niet den minsten invloed uit, maar is eenvoudig de Secretaris der Rechterlijke Macht, die voor al het schrijfwerk zorgt en zorgvuldig aanteekening houdt van alles wat op te terechtzitting gebeurt. Gewoonlijk noemt men zulke aanteekeningen „notulen" doch die van den Grilïier dragen een veel deftiger naam en heeten Audiëntieblad. De Griffier wordt bijgestaan door een of meer Substiluut-Griffiers l) en een aantal klerken. Het kantoor waar hij met zijn personeel buiten de zitting werkzaam is, heet de Griffie. Ter Griffie berusten, zooals wij later zien zullen, een aantal gewichtige boeken, waarin volgens de wet verschillende zaken moeten ingeschreven worden, opdat een ieder daarvan later (op eigen kosten) inzage kunne nemen of een afschrift vragen. Terloops noem ik hier huwelijksche voorwaarden, hijpotheek, akten van vennootschap, e.a. § 59. Zoo weinig gevaarlijk dus de persoon rechts is, zooveel te gevaarlijker is de persoon, die links zit. Het is niemand anders dan de Officier van Justitie of zijn Substituut. Deze is de kwade man in strafzaken. Uit § 43 weten wij, dat wie een strafbaar feit pleegt, door de overheid wordt vervolgd en voor den rechter gebracht. Deze bepaalt de straf, waarna de overheid zich verder met de uitvoering daarvan belast. De man nu, die dit geduchte werk der wrake voor, of in naam van, de overheid verricht, is de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (O.M.) die bij den Raad Officier van Justitie heet. Het Openbaar Ministerie is volgens de wet belast met het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en met de tenuitvoerlegging (of executie) van de door de rechters bepaalde straffen. Indien een strafbaar feit ter zijner kennis komt, is hij verplicht, den schuldige op te sporen en alles te doen, 1) Substituut heet iemand bestemd ora een ander, zoonoodig, te „varvangen." Assistent beteekent „helper". wat de zaak tot klaarheid kan brengen. Dit eerste onderzoek (instructie) onder zijn leiding is geheim. Meent hij genoegzame aanwijzing van schuld te hebben, dan stelt hij de stukken in handen van den Rechtercommissaris i) speciaal belast met voorbereidend onderzoek in strafzaken, opdat deze kunne beoordeelen of die stukken ook naar zijn meening genoegzame aanwijzing tot verdere vervolging bevatten. De Rechter-Commissaris (bij verkorting geschreven R.-C.) kan nu den verdachte terstond van verdere vervolging ontslaan of wel diens verdere vervolging gelasten. Dit laatste heet. rechtsingang verleerien tegen den verdachte. In dat geval kan hijzelf nog eene instructie houden of wel, als hij de aanwijzing van schuld groot genoeg acht, gelasten dat de beklaagde worde gedagvaard om te verschijnen ter openbare terechtzitting van den Raad van Justitie. Op deze zitting zijn nu 2 partijen, de Officier van Justitie als aanklager tegenover den beklaagde. Tusschen deze 2 partijen doet de rechter uitspraak. De Officier van Justitie (hetO.M.) doet alle moeite, de schuld te bewijzen, de beklaagde (of zijn advocaat) tracht zijn onschuld of wel de straffeloosheid of mindere strafwaardigheid van het feit aan te toonen. Aan het einde van zijn pleidooi eischt het O.M. een bepaalde straf. Deze eisch heet requisitoir (spr. „rekwisitoor"). Men verwarre dit vooral niet met het vonnis, daar men uit het eerste nog volstrekt niet weten kan, wat eigenlijk de straf zal worden. Wanneer we lezen: de eisch van het O. M. was 2 jaar, dan beteekent dat nog weinig, daar het best mogelijk is, dat het vonnis geheel anders uitvalt. § (50. Zooals wij bij de behandeling van het appèl zullen zien, is de rechter vrij in zijne opvatting van de wet en 1) Rechter-Commissaris heet elke rechter, die speciaal belast wordt met eenige werkzaamheid cf onderzoek buiten de gewone terechtzitting om. in zooverre dus niet direkt afhankelijk van het Gouvernement. Geheel anders is dit met het O. M., dat als gewoon ambtenaar rechtstreeks aan de bevelen zijner superieuren (d. w. z. „meerderen") is onderworpen. Evenals in het leger is ieder ambtenaar van het O. M. gehoorzaamheid schuldig aan zijn on middellij ken chef en deze weer op zijn beurt aan een hoogeren chef, en zoo voort, totdat ten slotte het hoogste (en tevens alle) gezag toekomt aan den Gouv.-Generaal. Wij lezen in de wet: „De ambtenaren van het O. M. zijn verplicht om de bevelen na te komen, welke hun, in hunne ambstbetreklcing, door of van wege den Gouv.Gen. zullen worden gegeven. Zij zijn tevens gehouden om, desgevorderd, den Gouv.-Gen. en de collegiën, bij welke zij geplaatst zijn, met allen spoed te dienen van bericht, consideratiën en advies." *) § 61. Onder het Parket verstaat men als het ware het bureau van het O. M., de plaats dus, waar deze ambtenaar met zijne Substituten en minder personeel hunne werkzaamheden buiten de terechtzittingen verrichten. Men verwarre dus niet Parket en Griffie. § (32. Over de taak en samenstelling van Hoog-gerechtshof en Hoogen Raad spreken wij later. Genoeg zij, dat wij thans voldoende weten, •wie daar achter die groene tafel zitten en hun verschillende positie goed begrijpen. De personen in toga en witte bef, die ge vóór die tafel mocht zien, zijn altijd advocaten of procureurs (waarover later). De Inlandsche rechtbanken zijn: de Landraad, de Policie-rol, het Regenlschaps-gerecht, het Dislrids-gerecht. 1) cons deraiie = overweging, meening. advies = raadgeving. § 63. De Landraad is de gewone rechtbank voor Inlanders. Hij is samengesteld uit een Europeeschen voorzitter, die (althans op Java en Madoera) den graad van Meester !) moet bezitten, en uit de Regenten of andere aanzienlijke Inlandsche hoofden. De Griffier is een Europeaan, die echter geen academischen graad behoeft te bezitten. Het O. M. wordt waargenomen door den Hoofd-djaksa ot' diens plaatsvervanger. Als adviseur is nog aanwezig de Hoofd-panghoeloe of diens plaatsvervanger. Ingeval vreemde Oosterlingen gedagvaard zijn, is voorzoover Mahomedanen betreft, een hunner priesters, voorzoover Chineezen betreft één (of twee) hunner hoofden als adviseur aanwezig. § 04. Het Regentschapsgerecht wordt voorgezeten door den Regent, die uitsluitend te beslissen heeft, doch verplicht is, vooraf het advies in te winnen van de aanwezige Inlandsche hoofden, den panghoeloe en den djaksa (die hier het O. M. waarneemt). Het Districts-gerecht bestaat uit het districtshoofd als voorzitter, eenige andere Inlandsche hoofden en een Inlandsch priester. Ook hier beslist alleen de voorzitter, na het advies der andere aanwezigen te hebben ingewonnen. De berechting geschiedt kosteloos. § 65. De Policie-rol wordt gehouden door den Resident (of den Assistent-Resident) of diens plaatsvervanger. In hoofdplaatsen treedt daarvoor dikwijls de Controleur voor de politie op. Hel O. M. wordt waargenomen door den Hoofd-djaksa. § 66. Bij de Inlandsche rechtbanken brengt het O. M. geen requisitoir uit. § 67. Behalve enkele kleine overtredingen, die vooy het Regentschapsgerecht komen, worden op de Policie-rol 1) d. w. z. „gepromoveerd als Doctor in de Rechtswetenschap in het algemeen de lichtere overtredingen berecht. Alle andere komen voor den Landraad. Met uitzondering van de Policie-rol komen voor elke Inlandsche rechtbank zoowel civiele (burgerlijke) als crimineele (straf-) zaken in behandeling. Vorderingen, waarin Europeanen of met hen gelijkgestelden als eischers optreden, hoe gering ook komen echter altijd voor den Landraad. HERHALING. 1. Wat zijn rechters? — Hoe heeten hunne beslissingen? — Zijn zij daarin vrij? (§ 49). 2. In welke 3 opzichten heeft de rechter groote macht? (§§ 49, 50 en 51). 3. Waarom hebben velen minachting voor onze rechtspraak? — Waarom is het zoo moeielijk, zeer duidelijke wetten te maken? — Meent ge, dat de rechter geheel vrij moest zijn in zijn oordeel? — Is het „gezond verstand' een vaste en afdoende richtsnoer?— Waarin schuilt hier de fout? (§ 49). 4. Waarom kan de rechter iemand altijd vrijspreken? Wat beteekent de spreuk: In dubio pro réo 9 (§ 50). 5. Welke zijn de wettelijke waarborgen voor de betrouwbaarheid en onpartijdigheid onzer rechters ? (§§ 52 en 53). 6. Noem een groote schaduwzijde der Indische rechtspraak (§ 52). 7. Noem de Europeesche rechtbanken in Indië. —Waar zijn zij gevestigd? (§§ 54 en 55). 8. Welke vorderingen komen voor het Residentiegerecht? — Hoe kan dikwijls een kwaadwillige debiteur de zaak voor den Raad van Justitie brengen ? (§ 56). 9. Wat neemt ge waar op eene zitting van den Raad van Justitie? — Wat weet ge van de Raadkamer? (§57). 10. Wat is de taak van den Griffier? — Hoe heeten zijne notulen? — Hoe heet zijn bureau? — Wat zijn Substituten? (§ 58). 11. Welke is de taak van het O. M ? — Waar zit het op de terechtzitting ? — Hoe heeten deze ambtenaren bij de verschillende rechtbanken ? — Wat is het gewone verloop eener strafvervolging ? — Wat beteekent de uitdrukking „rechtsingang verleenen tegen iemand" ? — Wat is een R.-C.? Welke partijen ziet ge op eene strafzitting? — Wat is Requisitoir? — Behelst dit de straf zelf? (§ 59), 12, In welk opzicht is het O. M. veel meer afhankelijk dan een rechter ? (§ GO). 13. Wat is het Parket? (§ 61). 14 Welke rechtbanken voor Inlanders kent ge? (§ 02). 15. Wat is de taak van den Landraad? — Hoe is de Landraad samengesteld? — Wie zijn adviseurs? (§ 63). 16. Wat weet ge van de Regentschaps- en Distriktsgerechten? (§ 64). !7. Wat weet ge van de Politie-rol? (§§ 65 en 67). 18. Welke mindere bevoegdheid heeft het O. M. bij de Inlandsche rechtbanken? (§ 66). 19. Welke vorderingen tegen Inlanders komen steeds voor den Landraad ? (§ 67). V. Procedeeren. —-fc-xyfrO «|» Q£>&>c.«>— §68. Dit woord jaagt den menschen schrik aan, en niet ten onrechte, want procedeeren is meestal duur, langdurig en onzeker. Gelukkig is door de uitbreiding van den werkkring der Residentie-gerechten daarin voor de kleinere vorderingen al veel verbetering gekomen. Toch is het dikwijls de eenig mogelijke weg om het doel te bereiken. Hoofdzaak blijft daarbij, dat de kosten op uwe tegenpartij kunnen verhaald worden. Bezit deze geen cent, dan gooit ge meestal goed geld naar kwaad geld. Dat de procedures zoo lang duren en de uitslag soms zoo onbevredigend is voor het rechtsgevoel, is gedeeltelijk te wijten aan ons verouderd, vormelijk procesrecht, gedeeltelijk ook aan de opvatting van sommige rechters, die zoodanig zijn opgeleid, dat zij meer in de boeken dan in de maatschappij kijken. Naast proces-vrees bestaat ook advocaten-vrees; men ziet in de advocaten meestal menschen, die verschrikkelijk duur zijn en vol streken. Nu—ze zijn er,maar tegenwoordig veel minder dan vroeger, toen de concurrentie onder hen minder was en de groothandel gemiddeld rijker. §09. We zullen aannemen, dat zekere Jansen u f 1000,— schuldig is, die hij gisteren moest betalen. Maar wien ge ziet, geen Jansen. Zijt ge misschien verplicht, het bij hem te komen halen ? Gewoonlijk moet de schuldenaar (debiteur) het verschuldigde brengen bij den schuldeischer (crediteur). Ge mocht dus wachten totdat hij bij u kwam. Wat nu ? Procedeeren wilt ge natuurlijk slechts in het uiterste geval, alhoewel Janskn „het betalen kan." Maar wellicht is dat ook nietnoodig. Moet Jansen misschien geld of goederen van u hebben? Staat ge met hem in rekening-courant, hebt ge goederen of kostbaarheden van hem in bewaring of in gebruik? Dan kan ik u het volgende meedeelen: Zijt ge hem ook geld schuldig, b. v. f 1200,— dan schrijft ge daarop f 1009,— af en blijft zijn debiteur voor t 200,—, want wanneer twee menschen gelijktijdig wederkeerig elkanders schuldeischers zijn, vervallen beide schulden voor het gemeenschappelijke (d. w. z het kleinste) bedrag. Dit tegen elkander verrekenen van wederkeerige schulden heet compenseer en (zelfst. naamw. compensatie) of wel: „betalen met gesloten beursen". In dat geval moogt gij dus niets, Jansen slechts f 200,— vorderen. Bij de compensatie moet ge echter niet vergeten: 1°. dat beide schulden opeischbaar of vervallen moeten zijn. Indien uw schuld aan Jansen eerst over een maand betaalbaar is, behoeft ge van uw kant niet te wachten op uwe f 1000,— maar moogt die terstond vorderen, behalve wanneer die maand u eenvoudig geschonken is door J. als uitstel en ge eigenlijk reeds had moeten betalen. 2°. dat beide schulden bepaald moeten zijn, dat m. a. w. het bedrag reeds vaststaat. Indien ge b. v. nog al driftig zijt en den heelen boel bij hem stukslaat, moet gij hem waarschijnlijk meer dan f 1000,— schadevergoeding betalen, maar — dit bedrag staat nog niet vast, zoolang daarover niet is geprocedeerd en vonnis geveld, of wel, zoolang gij daaromtrent geen schikking hebt getroffen met Jansen !). Ge krijgt dus wel straf, kunt wel 1) Zulk een schikking, waarmede men beoozt onzekerheid op te heffen en een proces te voorkomen, heet dading of compromis. door Jansen vervolgd wórden, maar uw f 1000,— kunt ge terstond opeischen. 3°. dat, zoo de vorderingen in goederen bestaan, deze van gelijke soort zijn. Indien ge b. v. renpaarden van hem hebt, die ge hem terug moet geven, mag Jansen niet zeggen ,,ik taxeer de waarde van die beesten op f 1000,— en eisch compensatie". Hij mag zijn renpaarden wel terugeischen maar gij uw f 1000,— . Ook gij moogt niet compenseeren. Alleen sommige goederen, die voor een bepaalde koers genoteerd staan, zooals koffie, rijst en dergelijke, mogen tegen eene geldschuld gecompenseerd worden. 4°. dat ge niet in compensatie moogt brengen, hetgeen ge in bewaring of in gebruik hebt. In dat geval moogt ge niet zeggen: „behoud uwe f 1000,-, want ik wensch hetgeen ik van u bezit tot een bedrag van f 1000,— in compensatie te brengen". 5°. dat ge niet in compensatie moogt brengen, hetgeen door u op onrechtmatige wijze werd verkregen. Stelt b. v. dat ge Jansen ziet dobbelen in de Societeit en dat hij juist een briefje van f 1000,— voor zich heeft liggen. Als ge nu heel leuk die f 1000,— opstrijkt en zegt: „zie zoo, nu zijn wij quitte" dan vergist ge u leelijk. Want die f 1000,— zijn u niet in betaling gegeven, maar wederrechtelijk door u genomen. Jansen mag die terstond terugeischen en indien gij hem dwingt tot procedeeren, gaat zulk een proces veel vlugger en heeft hij zijn f 1000,— veel eerder dan gij de uwe. § 69. We zullen aannemen, dat Jansen geen tegenvordering op u heeft. Hij komt bij u en vraagt uitstel. Gij kunt hiervan profiteeren door hem, tot meerdere zekerheid, een schuldbekentenis te laten teekenen. Heeft hij dat reeds gedaan, dan verdient het sterke aanbeveling, hem te overreden, voor het verschuldigde een accept (maar nog liever een wissel) te teekenen. Uit deel III zult ge leeren, waarom dat zoo voordeelig is. Terloops wil ik echter hier ook op eene schaduwzijde wijzen, nl. dat het teekenen van een accept of een wissel voor eene andere schuld, als betaling van die schuld wordt beschouwd. De oude schuld is daardoor vervallen, ze is betaald met eene nieuwe, geheel zelfstandige verbintenis, die uit het accept of den wissel. Daardoor zou uw recht van reclame (terugvordering van onbetaalde goederen) zoowel als uwe preferentie, ingeval van faillissement kunnen ver\allen (zie deel IV). §70. Maar stellen we, dat Jansen dat weigert of niets van zich laat hooren. Is uwe vordering eene rentegevende, dan zal het wachten u minder benadeelen; zoo niet, dan moet ge niet langer wachten dan noodig is, daar elke dag uitstel een dag renteverlies voor u beteekent. Zeer velen verkeeren in de onjuiste meening, dat een schuld na den vervaldag van rechtswege rente afwerpt, dat men dus voor te late betaling rentevergoeding mag eischen; en zij gaan dikwijls zoo ver, die rente leukweg geregeld in hunne boeken bij te schrijven. Dat is onjuist. Eene dergelijke rente begint pas te loopen van het oogenblik, dat de debiteur wordt gedagvaard en dan nog alleen, indien in de dagvaarding daarom gevraagd wordt. Dergelijke renten heeten wettelijke interessen (als zijnde ' gegrond op de wet) en bedragen in Indië zes procent (bij handelspapier 9%). §71. Weet ge geen list te bedenken, om langs omwegen uw geld te krijgen, dan blijft niets anders over dan procedeeren. Uwe vordering is meer dan f 500, en ge moet uwe zaak dus voor den Raad van Justitie brengen (zie§ 57). Maar nu hebt ge onvermijdelijk een procureur noodig, want voor den Raad van Justitie mogen als regel de partijen niet in persoon verschijnen, maar verschijnt voor ieder van hen een procureur als vertegenwoordiger. Gij zijt daartoe gedwongen, warit kwaamt ge zelf, dan zoudt ge niet gehoord worden en als niet verschenen worden beschouwd. Ge moet daaraan vooral denken, wanneer ge door een ander gedagvaard wordt, om te verschijnen voor den Raad van Justitie teneinde veroordeeld Ie worden tot .... enz. Want zorgt ge niet in tijds, dat een procureur voor u verschijnt, dan is uw zaak verloren en wordt ge veroordeeld. (Later meer hierover). Al kwaamt ge zelf, dat zou niet baten, want men zou u niet eens aan het woord laten komen. § 72. Wat is een Procureur en wat is een Advocaat ? Het verschil tusschen deze twee functies is menigeen onbekend. De advocaat is de eigenlijke rechtsgeleerde, bij wien ge om raad komt. Moet er geprocedeerd worden, het is de advocaat, die de zaak „in elkander zet" en de dagvaarding en verdere schrifturen opstelt. De procureur verschijnt slecht voor u voor den rechter, zorgt voor alle formaliteiten van het proces en houdt den advocaat daarvan op de hoogte. Moet deze een nieuwe schriftuur indienen, dan ontvangt de procureur het concept ') van den advocaat en zorgt nu dat daarvan in den behoorlijken vorm de noodige exemplaren worden geschreven, dat, als de zaak voorkomt de noodige formaliteiten worden in acht genomen, enz. De procureur is dus eigenlijk werktuig van den advocaat en behoeft alleen met de regelen van het procesrecht bekend te zijn. Zijne algemeene rechtskennis staat dus 1) Concept beteekent „ontwerp". ver beneden die van den advocaat. Moet er gepleit worden, dan gebeurt dat ook door den advocaat. In strafzaken komen geen procureurs te pas. Tegenwoordig laat elke Meester in de rechten zich tegelijk als advocaat en procureur inschrijven, waardoor men slechts met hulp van één persoon (en dus op minder kostbare wijze) behoeft te procedeeren. De personen, die alleen procureur zijn, worden daardoor hoe langer hoe schaarscher. § 73. Ge gaat nu naar een advocaat en vertelt hem, dat ge f 1000,— moet hebben van Jansen. Gij spreekt behoorlijk af, hoeveel procent de advocaat voor salaris krijgt, ingeval Jansen zonder proces betaalt, en hoeveel voorschot ge moet geven, enz. als er geprocedeerd moet worden !). De advocaat tracht eerst met dreigbrieven betaling te erlangen, doch lukt dat niet, dan wordt Jansen gesommeerd en gedagvaard. Wat is eene sommatie? Het beteekent letterlijk eene aanmaning tot iets. Wanneer iemand een of andere verplichting tegenover u niet na komt, dan kunt ge hem voor den rechter roepen om zich te hooren veroordeelen hetzij tot naleving zijner verplichting, hetzij tot ontbinding der overeenkomst, in beide gevallen met betaling van schadevergoeding voor zijn verzuim. Maar dan moet dat verzuim behoorlijk vaststaan; ge moet kunnen bewijzen, dat ge hem ernstig hebt aangemaand om alsnog aan zijne verplichting te voldoen binnen een redelijken termijn (bij betaling van geldsommen is deze termijn onnoodig) zullende hij bij niet-voldoening beschouwd worden, in gebreke te zijn. Deze aanmaning heet sommatie, het andere heet in gebreke stelling. Bij verbintenissen, waaraan men na den bepaalden tijd niet 1) Op dit gebied z|jn nuttige wenken te geven, doch dat ligt buiten de strekking van dit werkje. meer kan voldoen, b. v. het leveren van een bruidsjapon, is deze ingebreke stelling natuurlijk niet noodig. Deze sommatie zoudt ge zelf kunnen doen, maar dan hebt ge zelden daarvan eenig bewijs, indien de tegenpartij later ontkent, door u gesommeerd te zijn. Of zoo ge al bewijzen hebt, b. v. getuigen, dan valt het u allicht moeielijk aan te toonen, waartoe gij precies gesommeerd hebt. Alle belangrijke berichten, aanzeggingen en aanmaningen, die men iemand wil doen, geschieden daarom, ter wille van het bewijs, het best door een deurwaarder . De deurwaarder is de aangewezen persoon om al die boodschappen over te brengen, omdat de wet omtrent hem zoodanige bepalingen heeft gemaakt, dat ge altijd later kunt bewijzen, welke woorden gij precies hebt laten overbrengen. De deurwaarder toch brengt die woorden met zorg op schrift en stelt ze zoodanig, dat ze een nauwkeurig verhaal bevatten van hetgeen hij heeft verricht, welk verhaal hij met zijne handteekening bekrachtigt. De tegenpartij krijgt daarvan een eensluidend afschrift, waaronder de deurwaarder insgelijks zijne handteekening stelt. Het oorspronkelijke stuk (of origineel) krijgt ge van hem terug. Gij en uwe tegenpartij hebben dus een bewijs op schrift van hetgeen door den deurwaarder is overgebracht, en voor de eensluidendheid dier schrifturen blijft de deurwaarder met zijne handteekening borg. De algemeene naam dezer schriftelijke deurwaardersmededeelingen is exploiten (spr. uit: „exploten"). Het overhandigen dezer exploiten (of van andere stukken) door den deurwaarder aan de andere partij heet beteekenen. Elk exploit nu, waarbij iemand tot iets wordt aangemaand, heet, zooals wij reeds weten, sommatie. Moet datgene, waartoe wordt aangemaand, terstond verricht worden (b.v. betaling) dan eindigt de sommatie (bij niet-voldoening) met eene in gebreke stelling. Ook wanneer gij of uw advocaat de mededeeling in schrift brengt, moet ze toch zoo gesteld worden alsof de deurwaarder ze zelf heeft geschreven en wordt ze ook steeds door hem geteekend. Meestal toch worden de exploiten geschreven door een rechtskundige, want de deurwaarder is gewoonlijk slechts werktuig en weet weinig van het Recht. Maar naar den vorm schrijft hij zelf,b.v. „op den zooveelsten Mei 1900, ten verzoeke van heb ik deurwaarder, enz." Daar een exploit altijd als een gewichtige mededeeling is te beschouwen, moet men dus nooit verzuimen, het behoorlijk te lezen en zorgvuldig te onderzoeken, wat men van zijn kant moet doen. Zeer menigvuldig zijnde gevallen waarin het veronachtzamen of slecht lezen van een exploit iemand groote schade berokkende. § 74. Nadat Jansen gesommeerd en in gebreke gesteld is, wordt hij (gewoonlijk in hetzelfde exploit) gedagvaard, hetgeen wil zeggen, dat hij wordt opgeroepen om op een bepaalden tijd voor de rechtbank te verschijnen, teneinde zich te verantwoorden op uwe vordering >). Alles moet in die dagvaarding nauwkeurig vermeld worden, vooral ook wat ge vordert en op welke gronden, opdat Jansen gelegenheid hebbe, zich eenigszins voor te bereiden. Daar verder het heele proces om deze dagvaarding draait en men later geen nieuwe gronden mag aanvoeren of méér eischen, is de dagvaarding het meest gewichtige processtuk en de opstelling daarvan het moeielijkst. Van een goede dagvaarding hangt het verdere welslagen van uw proces grootendeels af, zoodat ge u niet moet verwon- 1) Bijna onnoodig te zeggen, dat ook het dagvaarden per deurwaarders-exploit gesch'edt. deren, wanneer de advocaat daarvoor eene behoorlijke betaling vraagt. Het voorschot, dat ge uwen advocaat (als procureur) betaalt, is voor de proceskosten. Daar toch de procureur aansprakelijk is voor die kosten en maandelijks door den Griffier bij hem daarover wordt gedisponeerd, is het niet meer dan billijk, dat gij de noodige fondsen daarvoor stort. De wet vergunt den procureur een voorschot te vragen van f200,— (hetgeen natuurlijk telkens moet aangevuld worden). § 75. Jansen wordt nu gedagvaard om b. v. over 10 dagen voor den Raad te verschijnen. Hij moet dus zorgen, vóór dien tijd ook een procureur te krijgen. Deze twee procureurs vechten nu verder de zaak uit, zoodat noch gij noch Jansen voor den Raad behoeft te verschijnen; alleen mogelijk nu en dan bij uw procureur. Slechts in zeer enkele gevallen wordt men opgeroepen om persoonlijk te verschijnen, maar dat hoort ge dan wel van uw procureur. § 76. Ook voor het Hoog-gerechtshof verschijnen partijen niet zelf, maar door hun procureurs. Behalve herziening der vonnissen van lagere rechtbanken (waarover later) komen voor het Hof zaken van zeer bizonderen aard, die ik hier niet behoef te vertellen. Hetzelfde geldt van den Hoogen Raad der Nederlanden te 'sGravenhage. Alleen wensch ik op eenig verschil in sommige namen te wijzen. Zoo heeten de vonnissen dezer beide colleges Arresten-, de rechters heeten Raadsheercn\ het O. M. heet Procureur-Generaal (meerv. ProcureursGeneraal) en zijne helpers heeten Advocaten-Generaal. § 77. Van meer belang is het, iets uitvoeriger de procedure voor de lagere rechtbanken te behandelen) inzonderheid die voor het Residentie-gerecht, omdat partijen daar zelf mogen verschijnen en procedeeren. Toch is dit in het algemeen niet raadzaam, wanneer de vordering niet van hoogst eenvoudigen aard is, omdat er voor den oningewijde allerlei voetangels en klemmen in de procedure verscholen liggen. Wel zegt de wet, dat de Residentie-rechter „bevoegd is om, indien hij dit voor den goeden en geregelden gang der zaak noodig acht, partijen bij de behandeling der zaak de noodige voorlichting te geven, haar te ondervragen en zelfs opmerkzaam te maken op de rechts- en bewijsmiddelen, welke zij kunnen aanwenden" maar vooreerst volgt uit het woord „bevoegd" dat hij niet tot die hulp verplicht is en verder mag hij die hulp ook willekeurig aan slechts een der partijen verschaffen. Dit laatste nu kan gevaar opleveren, omdat de alleensprekende rechter meer aan allerlei invloeden, buiten de zaak om, blootstaat dan een rechterlijk college. Zoo bestaan er b. v. rechters, die in een inlander nu eenmaal iemand zien, die altijd bedrogen wordt, zoodat men, als eischer tegen hem optredende, al zeer vast in de schoenen moet staan, om niet door zulk een rechter te worden afgewezen. § 78. Het is daarom meestal beter, u te doen bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, dien ge daartoe machtigt. Deze machtiging kan schriftelijk geschieden, notarieel of onderhands '), of wel mondeling ter terechtzitting. Het laatste is iets goedkooper maar verplicht u, zelf te verschijnen. Ge rnoogt dan na mededeeling uwer machtiging gewoonlijk wel vertrekken, doch staat eerder er aan bloot, dat de rechter gebruik maakt van zijne bevoegdheid, u persoonlijk te doen hooren en alzoo te doen blijven. 1) Akten, alleen opgemaakt en geteekend door partijen of een van haar, dus zonder tusschenkomst van daartoe bevoegde ambtenaren, heeten onderhandsche akten, de overige heeten authentieke. De meeste daarvau zijn notarieele. § 79. Wilt ge zelf procedeeren, dan wensch ik op eenige punten uwe aandacht te vestigen, zonder u evenwel te mogen vleien met de hoop, dat ge daardoor voldoende zijt ingelicht. Ge begint, met uwe vordering in den vorm van een rekest te schrijven, aanvangende als volgt: Aan het Residentie-gerecht te Geeft eerbiedig te kennen" en eindigende ,,'t welk doende te den . ,. 19 .. (volgt handteekening) Gebruikelijk en wenschelijk is bet, op elke bladzijde een zoom open te laten. Indien ge u verschrijft of een woord wilt bijvoegen, moet de verbetering of bijvoeging geschieden op de zoom (of marge) en voorzien worden van uwe handteekening of paraaf *). Indien uwe vordering de som of waarde van f 100,— niet te boven gaat. moogt ge ongezegeld papier gebruiken; anders schrijft ge uwe vordering op een zoogenaamd „formaatzegel" van f 1,50. Is de ruimte daarop te klein, dan moogt ge ongezegeld papier daaraan vasthechten, daar voor ééne zaak het zegelrecht slechts éénmaal behoeft voldaan te worden. Op het stempel mag niet geschreven worden. §80. Dat rekest moet verder behelzen: 1° naam en woonplaats van uzelf en van de tegenpartij, dus van eischer en gedaagde. 2) Indien een van beiden koophandel drijft onder eene firma-benaming en in die hoedanigheid in het proces optreedt, dient bij den naam gevoegd te worden de kwaliteit waarin wordt opgetreden. 1) Verkorte handteekening, zooals wanneer schrijver teekent: „D.A.G." 2) Ik verzuimde te zeggen, dat wie oorspronkelijk eene vordering voor den rechter brengt, eischer heet, zijne tegenpartij gedaagde. In rekesten spreekt men echter meestal van rrquestrunt of requirant tegenover gerequestreerde of gerequiteerde. Is een van partijen eene vennootschap of rechtspersoon (zie deel II). dan wordt alleen de firma of benaming daarvan gebruikt. 2° alle feiten en gronden, waaruit ge uw goed recht afleidt. 3° eene zoo nauwkeurig en volledig mogelijke aanduiding van datgene, wat ge verlangt, dat in het vonnis aan de tegenpartij zal bevolen worden. Indien hetgeen ge vordert van onbepaalde waarde is en de bevoegdheid van den Residentie-rechter van de waarde der vordering afhankelijk is, moet die waarde door u getaxeerd worden. § 81. Als regel moet ge uw rekest indienen bij het Res.-gerecht, waartoe de woonplaats van gedaagde behoort Alleen in de gevallen bedoeld in § 56,2°, 3°, 5°, 6» en 7° komt de zaak voor het gerecht binnen welks ressort het goed of huis gelegen is. § 82. De rechter bepaalt, na ontvangst van het rekest, op welken dag en welk uur de zaak voor het gerecht zal dienen en doet zelf de partijen oproepen, teneinde alsdan te verschijnen vergezeld van de getuigen, die zij wenschen te doen hooren, en met medebrenging van de bewijsstukken (b. v. ook koopmansboeken) waarvan zij zich willen bedienen. Bij de oproeping van den verweerder (gedaagde) wordt hem tevens een afschrift van uw rekest beteekend met aanzegging, dat hij daarop desverkiezende vóór of op den rechtsdag een schriftelijk, door hem onderteekend antwoord kan indienen. § 83. Op het bepaalde uur wacht ge, tot uwe zaak door den deurwaarder wordt afgeroepen. De te behandelen zaken, met vermelding wat daarin moet gebeuren, staan in volgorde genoteerd op een rooster, rol genaamd. Dit geldt voor alle rechterlijke colleges. § 84. Ter terechtzitting kunt gij (of uw tegenpartij) den rechter wraken, d. w. z. verzoeken dat hij door een anderen rechter worde vervangen. Daartoe moeten gronden worden aangevoerd voor de vrees, dat die rechter de zaak niet onpartijdig zal behandelen, b. v. omdat hij persoonlijk belang heeft bij het geschil, een broeder is van uwe tegenpartij, uw persoonlijke vijand, enz. Ge vindt al die redenen opgesomd in het Reglement op de Burg. Rechtsv. art. 35, te lang om hier over te nemen. § 85. De gedaagde moet nu alles, wat hij tegen uwe vordering heeft, in éénmaal te berde brengen. Beweert hij b. v. alleen, dat de zaak voor een anderen Resid.-rechter of voor den Raad van Justitie behoorde behandeld te worden en de rechter alzoo onbevoegd is, van de zaak kennis te nemen, dan zal hij, indien de rechter zich bevoegd verklaart, zijn proces verliezen, omdat hij niets tegen uwe vordering zelve heeft ingebracht.J) Men denke er vooral om, dat alles, wat eene partij beweert, voorzoover de tegenpartij het niet uitdrukkelijk ontkent, voor erkend wordt gehouden en het tegendeel daarvan nooit meer bewezen kan worden. Voor het gerecht geldt alzoo de leus: „Wie zwijgt stemt toe". § 86. De gedaagde kan van zijn kant ter terechtzitting of bij zijn voorafgaand schriftelijk antwoord eene tegenvordejing instellen, mits deze ook behoort tot de bevoegdheid van den betreffenden Resid.-rechter. Zulk een tegen eisch heet eischin reconventie en de oorspronkelijke eisch heet alsdan eisch in conventie. De oorspronkelijke 1) De behandeling der vordering zelve is die ten principale, bijkomende kwesties heeten excepties of incidenten. eischer wordt dus genoemd „eischer in conventie, gedaagde in reconventie", en de oorspronkelijke verweerder heet „gedaagde in conventie, eischer in reconventie". § 87. Indien ter terechtzitting blijkt, dat getuigen moeten gehoord worden, zal dat terstond of op een lateren rechtsdag kunnen geschieden en zorgt de rechter zelf voor hunne oproeping. Indien de getuige niet verschijnt, wordt hij veroordeeld tot eene boete van hoogstens ƒ 25.— en betaling der tevergeefs aangewende kosten, en wordt hij opnieuw opgeroepen. Verschijnt hij ook dan niet, dan wordt hij opnieuw veroordeeld tot betaling der kosten en van eene boete van hoogstens f 50.— en kan met geweld worden gehaald. Indien hij later bewijst, door wettige redenen verhinderd geweest te zijn, wordt hij van die veroordeelingen ontheven. Wanneer een verschenen getuige weigert, den eed af' te leggen of te getuigen, kan hij (voor hoogstens 3 maanden) gegijzeld worden totdat hij aan zijne verplichting voldoet of de rechter inmiddels vonnis heeft geveld. J) § 88. De verschenen getuigen kunnen öf zich van getuigenis verschoonen öf onbekwaam daartoe verklaard of door een der partijen gewraakt worden. De redenen daarvoor, ook weer te veel om hier over te nemen, vindt ge in het Burgerlijk Wetboek artt. 1908 — 1914 en in het lnl. Reglement artt. 148 —150. De wraking moet geschieden vóór het afleggen der getuigenis. Wie meer dan 5 getuigen over hetzelfde feit wil doen hooren, moet de kosten der meerdere getuigen zelf dragen. Men kan niet gedwongen worden tot het afleggen van getuigenis buiten het gebied van het Residentie- gerecht waaronder men ressorteert (dus buiten de „Afdeeling"' 1) Hetzelfde geldt, met wijziging omtrent het bedrag der boete en deo duur der gijzeling, ook voor de andere rechtbanken. waarin men woont). Het verhoor zal dan door tusschenkomst van dat Resid.-gerecht kunnen geschieden. § 89. Op één zeer gevaarlijk punt in de procedure wil ik u nog wijzen, nl. op de bekentenis van de wederpartij vergezeld van eene tegenwerping. B.v. De gedaagde erkent f 400.— van u te hebben geleend, maar beweert, ze reeds terugbetaald te hebben. Nu moogt ge niet zeggen: gedaagde heeft de leening erkend; die is dus bewezen. Laat hij nu maar de terugbetaling bewijzen. Neen, eene dergelijke bekentenis, waaraan eenig voorbehoud wordt toegevoegd, geldt voor algeheele ontkentenis, naar luid van het volgende artikel: ,,Eene bekentenis mag niet gesplitst worden ten nadeele van dengene, die dezelve heeft afgelegd." Zoodra de tegenpartij aan zijne bekentenis slechts de geringste „maar..." toevoegt, doet ge voorzichtig, aan te bieden, uwe vordering te bewijzen als ware ze geheel ontkend geworden. Schrijver dezes heeft het dwaze geval bijgewoond, dat iemand f 60,— vorderde; de gedaagde beweerde, slechts f 30,— schuldig te zijn. Eischer verzuimde aanbod van bewijs. Vonnis: gedaagde geheel vrijgesproken, dus gerekend niets schuldig te zijn !! § 90. Wie ongelijk krijgt, wordt veroordeeld in de kosten. Deze kosten kunnen geheel of ten deele gecompenseerd worden tusschen echtgenooten, broers of zusters (ook aangehuwde), bloedverwanten in de rechte lijn (zie achter, No. 6) en verder wanneer partijen over en weer op eenige punten in het ongelijk gesteld zijn. Onder die kosten zijn niet begrepen de reis-en verblijfkosten van de winnende partij, wat nog al zonderling is. Evenmin is hieronder begrepen hetgeen men aan zijn gemachtigde (dus b. v. den advocaat) moet betalen. De aanstelling van dezen gemachtigde toch wordt door den wetgever als luxe beschouwd, daar men immers zelf mocht verschijnen. Intusschen gaat dat in de praktijk niet op, vooral niet wanneer de tegenpartij wèl een advocaat neemt. Het is dan alles behalve als luxe te beschouwen, wanneer men van zijn kant ook de hulp van zulk een rechtsgeleerde inroept. Voor hoogere colleges omvat het woord „kosten" ook het salaris van den procureur. Wie eene vordering aanbrengt, moet de kosten voorschieten. Dit geldt dus voor eischer, opposant, appellant en den in cassatie komende. § 91. Hetgeen hier omtrent het Residentie-gerecht werd opgemerkt, geldt in hoofdzaak ook voor de Landraad-procedure. Op enkele verschilpunten moet ik hier wijzen. Vooreerst dient de zaak altijd voor den Landraad, onder wiens gebied gedaagde ressorteert. Verschijnen eischer of gedaagde niet ter eerste terechtzitting, dan kan een tweede oproeping bevolen worden (zie § 99). De President zal trachten, partijen tot eene schikking te bewegen !). Wanneer dit gelukt, wordt daarvan een procesverbaal opgemaakt, wat met een vonnis gelijk staat en terstond „kracht van gewijsde" heeft (zie § 100). 1) dading of compromis of vergelijk genaamd. Zie de noot op bladz. 57. HERHALING. I. Waardoor zijn processen dikwijls zoo langdurig, kostbaar en van onzekeren uitslag? (§68). '2. Moet als regel de crediteur het geld bij den debiteur komen halen, of moetdeze het hem brengen? (§ 69). 3. Wat is compensatie en welke 5 vereischten kent gij daaromtrent? (§ 69) 4. Welke rechten kan de crediteur verliezen doordien zijn debiteur voor het bedrag der schuld een wissel of accept teekent? (§69"). 5. in welke gevallen loopen interessen van rechtswege? (§ 70). ö. Wat weet ge van de werkkring van advocaten en procureurs? (§§ 71, 72). 7. Wat is: sommatie en ingebreke stelling? (§ 73). 8. Wat is de taak en het nut van een deurwaarder?— Wat beduiden de woorden ,,exploit" en „beteekenen"? (§ 73). 9. Wat is een dagvaarding? (§ 74). 10. Welke bizondere benamingen kent ge bij het Hof? (§ 76). II. Welke gevaren levert het op, om voor Res.-gerecht en Landraad te procedeeren zonder behulp van een advocaat? (§ 77). 1!2. Hoe kunt gij een ander machtigen om voor u te verschijnen ? (§ 78). 13. Op welke wijze moet ge uwe vordering bij het Res.-gerecht indienen? (§ 79). Wat moet in het rekest staan? (§ 80). Bij welken Res.-rechter moet het rekest ingediend worden ? (§ 81) — Hoe wordt de zaak voorgebracht? § 82)— Wanneer begint de behandeling precies? (§ 83). 14. Wat is wraking van een rechter? (§ 84). 15. Wat weet ge in de procedure van de leus: „wie zwijgt stemt toe"? (§ 85). 16. Wat beduidt conventie en reconventie? (§ 86). 17. Hoe kunnen weerspannige getuigen gedwongen worden? (§ 87).—Wraking van getuigen (§ 88). 18. Wat weet ge van de onsplitsbaarheid eener bekentenis? (§ 89). 19. Wat weet ge van de proces-kosten?— Wanneer kunnen die geheel of ten deele gecompenseerd worden? (§ 9U). 20. Welke verschilpunten kent ge voor de Landraadprocedure? (§ 91). VI. Pro Deo procedure. —«yxV93 o{f}o — § 92. Men kan in het algemeen voor elke zaak en voor elk rechterlijk college, hetzij als eischer of als gedaagde, vergunning krijgen om kosteloos of ,,Pro Deo" te procedeeren. Daartoe moet men eerst een Certificaat (of bewijs) van onvermogen vragen aan het hoofd van het bestuur zijner woonplaats, dat hetzelve geelt op de getuigenis hetzij van wijk- of buurtmeesteren. hetzij van tenminste twee bekende en geloofwaardige personen. Inlanders en met hen gelijkgestelden vragen zulk een certificaat aan een policie-hoofd van hunne woonplaats. Voor Res.-gerecht en Landraad wordt dit certificaat overgelegd bij het rekest en moet daarin verzocht worden, kosteloos te mogen procedeeren. Het rekest wordt alsdan niet op zegel geschreven. De verweerder kan hetzelfde verzoek doen bij zijn schriftelijk antwoord, zoo hij dat indient, of anders mondeling ter terechtzitting. Voor hoogere colleges gaat men met dat certificaat naar den President en verzoekt om toevoeging van een procureur. Deze dient een rekest in bij het college, waarin hij de vordering uiteenzet en verzoekt, dat die bepaalde vordering kosteloos moge ingesteld worden. (Evenzoo de gedaagde). De tegenpartij wordt dan opgeroepen om aan te toonen öf dat ge wèl een proces betalen kunt of dat uwe vordering van allen grond ontbloot is. Wordt het Pro Deo toegestaan, dan begint pas de zaak op de gewone wijze bij dagvaarding. Uw certificaat bewijst slechts dat ge in het algemeen onvermogend zijt om proces-kosten te betalen. Maar om te beletten dat ge met dat certificaat allerlei onredelijke of dwaze vorderingen instelt of vorderingen zonder redelijken grond bestrijdt en zoodoende anderen op kosten jaagt, moet ge nader verlof bekomen om eene bepaalde vordering Pro Deo in te stellen of u daartegen Pro Deo te verdedigen. Daarna begint pas de gewone behandeling der zaak. Er ontstaan dus 2 processen: een kort proces om Pro Deo te krijgen; daarna hetzelfde proces op de gewone wijze. Wordt u Pro Deo verleend, dan benoemt de rechtbank een procureur en een deurwaarder om u kosteloos bij te staan. Deze personen krijgen daarvoor geen cent vergoeding, iets wat velen nog niet weten, en verrichten dus gedwongen armenzorg. Natuurlijk zijn zij niet verplicht, onkosten temaken. Wanneer er dus dure exploiten moeten uitgebracht worden of groote advertenties geplaatst, heeft iemand die werkelijk niets bezit, ook niets aan zijn certificaat van onvermogen, al heeft hij het grootste gelijk ter wereld. Ook kent de wet geen tusschenweg en oordeelt, dat iemand of alles of niets betalen kan. Wie dus slechts een beperkte som kan missen, krijgt geen Pro Deo maar kan toch zijn proces niet betalen!? Ge ziet dus dat de regeling der Pro Deo procedure nog veel te wenschen overlaat. Wanneer echter de tegenpartij de zaak verliest, moet hij aan uw procureur en deurwaarder vergoeding voor salaris en eventueele verschotten betalen. Het Pro Deo kan in eiken stand van het proces worden aangevraagd. Krijgt de onvermogende ongelijk en wil hij tegen dat vonnis opkomen, dan moet hij opnieuw Pro Deo aanvragen. VII. Vonnissen en middelen daartegen. — 0\} */« § 93. Zoodra de zaak door partijen over en weer genoegzaam is toegelicht, wordt zij door den rechter beslist bij vonnis. Doch daarmede is het proces dikwijls nog niet afgeloopen, daar men na de meeste vonnissen eene nieuwe behandeling der zaak voor een hoogeren rechter kan vragen. Dit heet appelleeren of in appèl komen of in hoogeh beroep komen, ook wel: appèl of hooger beroep „aanteekenen". Wie het appèl doet, heet appellant zijne tegenpartij geïntimeerde. Het appèl komt voor den rechter, onmiddellijk in rang op den rechter van het eerste vonnis volgende, met deze uitzondering dat Landraadzaken niet appellabel (= voor appèl vatbaar) zijn voor het Resid.-gerecht, maar voor den Raad van Justitie. Appellabel zijn 1° ten aanzien van den Landraad: alle zaken waarvan niet blijkt, dat zij f 100.— of minder bedragen; 2° ten aanzien van het Resid.-gerecht: in de zaken sub § 56,l°-4° indien de vordering meer dan f 75,— bedraagt » » » » »,5° steeds. » » » » » ,6° indien blijkt, dat de huur meer dan f 120,— per jaar bedraagt. » » » » »,7° indien het achterstallige meer dan f 120,— bedraagt. § 94. Verder bestaat nog het middel van cassatie, eene hoogere behandeling voor het Hof, waarvan ge verder niets behoeft te weten. § 95. Elke behandeling voor een afzonderlijken rechter heet instantie of ressort-, men kan dus spreken van behandeling in eerste of laagste instantie (ressort), in tweede instantie en in derde of hoogste instantie (of ressort). De benaming „hoogste" instantie geldt tevens voor elke andere instantie, waarop geene hoogere meer kan volgen. § 96. De termijn voor appèl van vonnissen van den Resid.-rechter is 30 dagen, te rekenen van den dag der uitspraak, indien de appellant daarbij tegenwoordig was, of anders van den dag waarop het vonnis hem door den deurwaarder is aangezegd. Het appèl begint met eene verklaring aan den griffier, dat men wil appelleeren. Daarna kan men (mits nog binnen dezelfde 30 dagen) zijne gronden van appèl schriftelijk indienen; zulk eene schriftuur heet memorie. De tegenpartij krijgt daarna door het Res.-gerecht aanzegging van het gedaan appèl en afschrift van de memorie en heeft eveneens 30 dagen tijd om een memorie van antwoord in te dienen. Ook kan hij daarbij van zijne zijde in appèl komen. Dat beroep heet (om u aan die geleerde woorden te gewennen) incidenteel appèl. Van die memorie van antwoord krijgt de appellant een afschrift. Kwam de geïntimeerde tevens in incidenteel appèl, dan heeft de appellant, die nu tevens incidenteel geïntimeerde is, nog 14 dagen om op dat incidenteel appèl eene memorie van antwoord in te dienen, waarvan alsdan de incidenteele appellant weer afschrift bekomt. Na het indienen dezer memories of na het verstrijken van den daarvoor gestelden termijn, zorgt de rechter er voor, dat binnen 14 dagen de verschillende stukken (of bescheiden) aan den Raad van Justitie worden gezonden, die daarna gewoonlijk uitspraak doet op de enkele stukken. § 97. Van landraad vonnissen is de termijn voor het appelleeren 14 dagen. Woont men in eene andere residentie, dan is de termijn 30 dagen. De president doet binnen 30 dagen na het aanteekenen van het appèl de stukken aan den Raad van Justitie toekomen. In dien tusschentijd kunnen partijen hunne memories indienen, mits zij zeluen afschrift daarvan aan de wederpartij doen beteekenen. Die memories en de bewijzen der beteekening kunnen ook later rechtstreeks aan den Raad van Justitie toegezonden worden. Deze beslist uitsluitend op de stukken. Zoodra de president van den Landraad het in hooger beroep gewezen vonnis van den hoogeren rechter zal hebben ontvangen, zal hij aan partijen doen aanzeggen, dat hetzelve bij hem is ingekomen, en dat zij daarvan inzage en (op eigen kosten) afschrift kunnen vragen ter griffie van den Landraad. § 98. In gemoede kan ik echter iedereen aanraden om voor appelleeren liever de hulp van een advocaat in te roepen. De Resid.-rechter kan zoo hij wil, u nog steunen, zoo uw kennis van de wet te kort schiet, en u op verzuimen wijzen, maar bij den Raad van Justitie is daarvan geen sprake, daar gaat alles in den streng wettelijken vorm, hetgeen beteekent, dat ge u tusschen eieren beweegt. § 99. Wanneer de gedaagde niet verschijnt op de eerste oproeping, dus afwezig is wanneer de zaak voor de eerste maal van de rol wordt afgelezen, wordt zoogen. verstek tegen hem verleend, hetgeen beteekent, dat de rechter uitmaakt, dat hij niet is verschenen in het proces en het gevolg heeft dat hij later ook niet meer verschijnen mag (althans niet bij die eerste behande- ling). De weggeblevene heet ook wel défaillant. In den regel wordt dan de vordering toegewezen en overtuigt de rechter zich alleen ot de dagvaarding (of het rekest) aan de voorschriften der wet voldoet en de vordering hem, bij het lezen daarvan, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De afwezige wordt dan veroordeeld bij verstek. Wie dus gedagvaard is voor den Raad van Justitie en verzuimt, minstens één dag te voren een procuren te nemen, ondergaat onherroepelijk dat lot. De défaillant heeft 30 dagen tijd, nadat hij met het vonnis bekend is gesteld, om daartegen op te komen. Dit heet verzet of oppositie en wordt behandeld door denzelfden rechter, die het verstekvonnis heeft gewezen. Die in verzet komt heet opposant, de andere geopposeerde. Het verzet wordt op dezelfde wijze ingediend als gewone vorderingen, bij het Res.- gerecht dus per rekest, bij hoogere rechters door dagvaarding van den geopposeerde. Verschijnt de opposant bij de tweede behandeling evenmin. dan is hem geen verder verzet toegestaan. De opposant moet, zelfs wanneer hij gelijk krijgt, de kosten der eerste behandeling betalen. Dit alles geldt voor elke instantie. De défaillant, die recht van appèl beeft, moet eerst van het middel van verzet gebruik maken. Verzuimt hij dat, dan verliest hij zijn recht op appèl. Wanneer de eischer voor de eerste maal niet verschijnt, wordt verstek tegen hem verleend en zijn eisch vervalt; hij mag niet in verzet komen maar wel opnieuw beginnen, mits tegen voorafgaande betaling der verstek-kosten. § 100. Van een vonnis, dat niet meer vatbaar is voor verzet, appèl of cassatie, zegt men, dat het kracht van gewijsde heeft of in kracht van gewijsde is „gegaan." Dit beteekent, dat de executie (ten uitvoerlegging) doorniets meer kan belet worden. Zoodra men toch met een der drie genoemde middelen tegen een vonnis opkomt, wordt de executie daardoor geschorst (behoudens de uitzondering van § 103). Zijn die middelen niet toegelaten of is, wat op hetzelfde neerkomt, de termijn daarvoor verstreken zonder dat men van dat middel gebruik maakte, dan kan dus niets de executie tegenhouden (behalve de uitz. § 102). Wel zijn er nog 2 buitengewone middelen om tegen een vonnis op te komen. nl. request-civiel en verzet door derden, maar deze middelen schorsen in het algemeen de executie niet. § 101. Request-civiel is toegelaten: 1°. bij later ontdekte knoeierij van de tegenpartij (nl. bedrog in de procedure, stukken waarvan later de valschbeid blijkt, het vinden van bewijsstukken, door toedoen der tegenpartij achtergehouden); 2°. indien meer is toegewezen dan geëischt werd; 3°. indien verzuimd is, op een der gedeelten van den eisch uitspraak te doen; 4°. indien uitspraak is gedaan omtrent zaken welke niet waren geëischt; 5°. indien in hetzelfde vonnis tegenstrijdige beschikkingen zijn; 6°. indien tusschen dezelfde partijen, op dezelfde gronden en door denzelfden rechter tegenstrijdige vonnissen in het hoogste ressort gewezen zijn. De termijn daarvoor is 3 maanden en begint te loopen: Voor de gevallen van 1°. na het ontdekken der knoeierij: » » » » 2°.—5° na de beteekening van het vonnis. » » » «6°. na de beteekening van het laatste vonnis. De zaak komt voor denzelfden rechter, doch schorst nooit de executie. Overigens doet men wel, hierbij een advocaat te raadplegen. § 102. Verzet door dekden komt te pas, wanneer tusschen bepaalde personen een vonnis is gewezen, dat de rechten benadeelt van een derde persoon, die geheel buiten het proces is gebleven, b. v. tusschen A en B is geprocedeerd om een recht van vruchtgebruik', dat ten slotte aan een van hen werd toegewezen, terwijl het eigenlijk aan C toekomt. Die derde (dus C) kan dan bij denzelfden rechter verzoeken, dat het vonnis in zooverre worde gewijzigd of vernietigd als daardoor zijne rechten zijn benadeeld. Hierbij kan schorsing der executie voorkomen, want ,,de rechter die over een verzet van derden oordeelt, kan, indien daartoe gronden zijn, de uitvoering van het aangevallen vonnis schorsen, totdat het verzet zal zijn uitgewezen." Maar dit heeft meer betrekking op beveiliging van het recht van dien derde. Dit verzet is aan geen termijn gebonden, doch vereischt almede den bijstand van een advocaat. VIII. Executie van vonnissen. —o{jj}o — A. Provisioneele executie. § 103. Zooals ik reeds zeide, hebben verzet, appèl of cassatie tegen een vonnis het gevolg, dat de executie daarvan niet mag plaats hebben (wordt geschorst). In sommige gevallen echter kan de rechter toestaan, dat het vonnis wordt tenuitvoergelegd bij voorraad, hetgeen beteekent, dat de winnende partij tot de executie daarvan mag overgaan ondanks verzet, appèl of cassatie van de zijde der verliezende partij. Maar nu kan zich allicht het volgende voordoen: A. wint in eerste instantie van B., deze appelleert, doch A. laat alvast zijne goederen in beslagnemen en verkoopen en houdt van de opbrengst af het bedrag en de kosten, waartoe B. in eerste ressort veroordeeld werd. B. krijgt in appèl gelijk, maar—inmiddels is A. onvermogend geworden, er van door gegaan of wel heeft hij zijne bezittingen aan vervolging onttrokken. Zijne goederen kan B. natuurlijk niet terugvragen, maar wel schadevergoeding daarvoor en voor de kosten. Maar hij vischt nu achter het net. Om B. daarvoor te behoeden, zal de rechter de executie bij voorraad slechts aan A. toestaan onder voorwaarde dat deze borgen stelt of andere voldoende zekerheid geeft, b.v. hypotheek, pand, cautie, !) voor de terugbetaling van hetgeen hij later weer aan B. mocht schuldig blijken. De executie bij voorraad, ook genaamd provisioneele executie, is eene instelling om eischers te vrijwaren tegen 1) Zie hierover achter, No. 7. kwaadwillig rekken van het proces door verzet, appol of cassatie. Daarom behoort de rechter deze executie in het algemeen slechts toe te staan, wanneer hij overtuigd is, dat de tegenpartij te kwader trouw procedeert, om b. v. de zaak te rekken, den eischer op kosten te jagen of inmiddels zijne goederen te verduisteren. Wanneer de eischer provisioneele executie vraagt, is de rechter verplicht, die toe te staan, wanneer de eischer zich beroept op eene authentieke akte, een door gedaagde erkend geschrift van diens hand of een voorafgegaan vonnis in kracht van gewijsde. Hij is daartoe bevoegd in een aantal gevallen, alle van spoed-eischenden aard, opgesomd in het Regl. op de Burg. Rechtsv. art. 55. In handelszaken kan altijd provisioneele executie worden toegestaan, mits onder borgtocht of aanwijzing van voldoende zekerheid. B. Executie op roerende goederen. § 104. De winnende partij is niet verplicht, met den aanvang der executie te wachten totdat de termijn van verzet, appèl of cassatie is verstreken, al stelt hij zich dan ook aan het gevaar bloot, de executie later te zien geschorst. Laat de veroordeelde de executie rustig doorgaan totdat de goederen zijn verkocht, de derde gearresteerde bedoeld in § 131 heeft betaald, of sedert de eerste aanplakking, bedoeld in § 127 dertig dagen zijn verloopen, dan kan hij niet meer tegen het vonnis opkomen. Hij heeft dan, zooals men zegt, in het vonnis berust. § 105. Intusschen mag de winnende partij niet terstond beginnen met de executie van die vonnissen, welke voor appèl of verzet vatbaar zijn. In het eerste geval moeten 8 dagen na de uitspraak zijn verloopen, in het tweede geval 14 dagen na de beteekening van het vonnis aan den défaillant. Om een vonnis tegen derden te executeeren moet bovendien eene verklaring van den betreffenden griffier worden overgelegd, dat tegen het vonnis geen appèl of verzet is aangeteekend. Dit alles geldt niet voor de provisioneele executie, waarmede men alzoo ten spoedigste mag aanvangen. § 106. De vonnissen van Res.-gerecht en Landraad worden tenuitvoergelegd onder leiding van den betreffenden President, zoodat ik daarvan niets behoef te vertellen. De executie der vonnissen van hoogere rechters gaat uit van de partij zelve (natuurlijk onder leiding van haar procureur). § 107. De winner moet vóór alles ter griffie afschrift vragen van het vonnis. De uitgifte daarvan heet expeditie; het afschrift zelf heet grosse ')en voert aan het hoofd de woorden: „In naam der Koningin!" 1) Uit is de algemeene naam voor elk afschrift, door den bevoegden ambtenaar zelf opgemaakt. Het oorspronkelijke stuk, dat onder zijne berusting blijft, heet minuut. Met dit stuk in handen kan hij verder zelfstandig optreden. § 108. Met genoemde grossen worden gelijkgesteld de grossen van akten van hypotheek en notarieel opgemaakte schuldbewijzen, mits ook aan het hoofd voerende de woorden: „In naam der Koningin!", benevens de beslissingen van scheidslieden x) welke door den President van den Raad van Justitie executoir zijn verklaard (d. w. z. voor executie vatbaar). Deze laatste verklaring moet ook afgegeven worden door den Landraad ten opzichte van de beslissingen van den Baad Agama of Priesterraad (zie § 46, a). § 109, Al deze stukken kunnen ook in Nederland worden tenuitvoer gelegd en omgekeerd, dergelijke stukken, uit Nederland afkomstig, in Indië. Vonnissen van vreemde rechters zijn hier niet van kracht, zoodat hier opnieuw zou moeten geprocedeerd worden. Uitgezonderd zijn slechts enkele beslissingen in het zeerecht. (Zie deel V). § 110. Hoewel de executie van de vonnissen van Raden van Justitie of van het Hoog-gerechtshof met behulp vaneen advocaat behoort te geschieden, wil ik toch een en ander daarvan vertellen, niet zoozeer ten bate van den executant (= hij op wiens naam geëxecuteerd wordt) als wel in het belang van den geëxecuteerde, die wellicht geen advocaat heeft, zoowel als ter bevordering der algemeene ontwikkeling van den lezer. Beginnen wij met de executie op roerende goederen. 2) Allereerst moet aan den veroordeelde een afschrift van het vonnis beteekend worden (2e afschritt dus), met bevel 1) Zie achter No. 8. 2) Onroerende goederen zijn in het algemeen de grond en wat daarmede verbonden is (zooals huizen en boomen) of krachtens zijne bestemming bij een onroerend goed behoort (b. v. schoolbanken in een schoollokaal) benevens eenige rechten op onroerende goederen (erfpacht, vruchtgebruik, enz.) De overige goederen zijn roerende. om aan den inhoud daarvan binnen twee dagen te voldoen (voorzoover althans in het vonnis zelve geen anderen termijn is genoemd). Na verloop van die 2 dagen verschijnt de deurwaarder andermaals en beteekent een exploit, waarin hij meedeelt, over te gaan tot het in beslag nemen der roerende goederen. Hij moet vergezeld zijn van den Subst.-Griffier bij den Raad van Justitie of (bij verwijderde woonplaats) van een ambtenaar, daartoe door den Resident aan te wijzen, en van 2 getuigen. Niet aangesteld mogen worden de arrestant, zijn echtgenoot, verwanten tot in den 6en graad, noch zijne bedienden. Indien de geëxecuteerde terstond betaalt (ook de kosten van het exploit van inbeslagname) is hij van alles af, zoo niet, dan gaat de deurwaarder onmiddellijk, of uiterlijk den volgenden dag, tot de beslaglegging over, hetgeen daarin bestaat, dat hij alle goederen, die hem daartoe goeddunken, opschrijft in zijn exploit, met gevolg, dat de veroordeelde daarover niet meer als eigenaar mag beschikken, ze niet mag vei voeren buiten het huis en ze alleen mag gebruiken voorzoover die goederen door dat gebruik niet te niet gaan (zooals eetwaren) of noemenswaardig in waarde verminderen. Om voor een en ander te waken wordt door den deurwaarder een bewaarder aangesteld De winnende partij mag bij het beslagleggen niet tegenwoordig zijn. Het beslag heet ook wel met een vreemd woord arrest en spreekt men alzoo ook van arrestant (namens wien het beslag gelegd wordt) en van gearresteerde of beslagene. De gearresteerde moet den bewaarder in zijn huis dulden en overal vrijen toegang verschaffen, voorzoover dit voor bewaking der goederen noodig is. Deze mag die goederen niet zelf gebruiken, verhuren of uitleenen Zijn salaris per dag bedraagt f 3.— fvoor een Europeaan) of f 1 _ (voor een Inlander). Wordt de gearresteerde of een zijner huisgenooten met de bewaring belast, dan wordt daarvoor geen salaris berekend. Andere medebewoners, die bij de bewaring geen eigen belang hebben of daarmede in geene andere betrekking zijn belast, ontvangen als bewaarder per dag f 1,50 (Europeanen) of f 0,50 (Inlanders). Terloops wil ik hier opmerken, dat de gearresteerde, zoo hij niet tegen het vonnis wil opkomen, zeer verstandig doet met zoo spoedig mogelijk na de uitspraak daarvan te betalen, omdat de kosten eener beslaglegging met angstwekkende snelheid tot eene verbazende hoogte kunnen opklimmen. Men denke o.a. aan het loon van den, bewaarder. Wel mag de gearresteerde tot bewaarder worden aangesteld, doch dat hangt nog af van de goedheid of het vertrouwen van den arrestant. Ook moet ik ernstig waarschuwen tegen feitelijk ver- . zet. De gearresteerde, die onrechtvaardig behandeld meent te zijn, verkeert bij zulk eene gelegenheid begrijpelijker wijze in zeer opgewonden of prikkelbare stemming en niet zeldzaam zijn de gevallen, dat hij met de wapenen in de hand den deurwaarder den toegang weigert Maar... geheel te vergeefs. De deurwaarder kan de hulp van de politie en desnoods van de gewapende macht inroepen, zoodat de gearesteerde toch het onderspit moet delven en nog ernstige straf kan oploopen op den koop toe. Bovendien is het dwaasheid, zijne verbittering te wreken aan den deurwaarder, die toch als ambtenaar niets meer dan zijn plicht doet en aan de bevelen van den arrestant moet gehoorzamen. Meent men, dat de deurwaarder zijne bevoegdheid te buiten gaat (wat licht kan voorkomen!) dan raadplege men liever ten spoedigste een rechtsgeleerde. § 111. Geen beslag mag gelegd worden: 1°. op het noodige beddegoed en de noodige kleeren van den gearresteerde en zijn gezin; 2°. op de uitrusting van personen in krijgsdienst, volgens hun dienst en graad; 3°. op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behoorende; 4°. op voorraden levensmiddelen, strekkende tot onderhoud van het gezin gedurende één maand; 5°. op sommige nuttige huis- of werkdieren, met het benoodigde voeder voor één maand. Van de volgende goederen mag de gearresteerde naar keuze eenige buiten het beslag houden tot een waarde van f 200,— nl.: 1°. de boeken, betrekkelijk tot het beroep van den gearresteerde; 2°. de werktuigen en gereedschappen, dienende tot eenig onderwijs of beoefening van kunsten en wetenschappen . Echter zullen deze zaken, benevens die welke tevoren onder 5^ werlen genoemd, wèl in beslag kunnen genomen worden: 1°. voor geleverde levensmiddelen; 2°. door hen, die ze geleverd of gerepareerd hebben; 3°. voor huren en pachten van onroerende goederen, waarin of waarop de gemelde zaken voorhanden zijn. § 112. Indien ge uwe goederen geheel of ten deele aan een ander hebt verkocht en daarvan een schriftelijk bewijs overlegt, moet ge het toch voorloopig dulden, wanneer de deurwaarder die goederen in beslag neemt. De werkelijke eigenaar moet dan maar procedeeren om zijn goed terug te krijgen, althans aan het beslag te doen onttrekken 1 j. § 113. Wanneer reeds te voren beslag is gelegd voor een andere schuld, kan de deurwaarder van den bewaarder inzage eischen van het betreffende exploit (zie § 115) en daarna beslag leggen op de nog vrij gebleven goederen. § 114. Vindt de deurwaarder cont inten, dan moet hij het aantal en de soort daarvan in zijn exploit opnemen (hierop dient de gearresteerde goed toe te zien) en die gelden met al het geldswaarde hebbende papier overbrengen ter griffie van den Raad van Justitie of, bij grooteren afstand, onder bewaring van het plaatselijk bestuur stellen, tenzij beide partijen het over een andere plaats van bewaring mochten eens worden. § 115. Van het proces-verbaal van inbeslagname krijgen èn de gearesteerde èn de bewaarder een afschrift § 116, Na afloop van het beslag wordt de dag van den verkoop bepaald, die niet mag plaats hebben vóór den tienden dag en niet na den dertigsten dag na de beslaglegging. Deze termijn kan verkort of verlengd worden met onderling goedvinden van partijen of op bevel van den betreffenden rechter. § 117. De verkoop geschiedt in het openbaar, op de plaats van het arrest zelve en in tegenwoordigheid van den deurwaarder, die het beslag heeft gelegd, door tusschenkomst van het vendukantoor. Met overeenstemming van 1) Kwestie3 over de executie van pen vonnis kunnen zoogenaamd^ „»« kort qedina" d. w z. desnoods oo staande voet en mondeling warden uitgemaakt door den President van het college waarvan liet vonnis afkomstig is. Tegen deze belissingen is verzet en appèl toegelaten, maar het hangt van «ie beslissing van den President af. in hoeverre daardoor de executie wordt geschorst. Intusschen verdient het ook hierbij aanbeveliog, de hulp van een rechtsgeleerde in te roepen. partijen of op bevel van den rechter, kan eene andere plaats worden aangewezen. § 118. Binnen den kring van het vendukantoor worden op de daartoe gebruikelijke plaats en aan het huis .van den gearresteerde biljetten aangeslagen, aanwijzende plaats, dag en uur van den verkoop, benevens den aard der te verkoopen voorwerpen, alsmede vermeldende de namen en woonplaatsen van den arrestant en den gearresteerde en van den deurwaarder. Het aanslaan der biljetten moet geschieden na afloop van het beslag en minstens vier dagen vóór den verkoop, tenzij die termijn door den Raad van Justitie mocht zijn verkort. De verkoop wordt ook aangekondigd in een der plaatselijke dagbladen (tenzij de waarde der gearresteerde goederen kennelijk minder dan f 1000, — bedraagt) en verder volgens de plaatselijke gebruiken zooals die bij den vrijwilligen verkoop gelden § 119. De gearresteerde kan de volgorde bepalen, waarin de goederen moeten geveild worden, en de verkoop wordt terstond gestaakt, zoodra het bedrag bereikt is, noodig voor de betaling der schulden en kosten. § 120. Vorderingen van den gearresteerde op derden kunnen ook in veiling gebracht worden. Alsdan moet op de biljetten vermeld staan: de aard der vordering en van het stuk, het bedrag, de naam van den debiteur en alles wat verder voor den kooper wetenswaardig is. Bovendien moet de inbeslagname van te voren aan dien debiteur beteekend worden, met verbod om aan den gearresteerde te betalen, op straffe van nietigheid der betaling. Ook kan op die vorderingen arrest onder derden worden gelegd, (zie § 128). § 121. Hetgeen van de vendutie overblijft, na aftrek van de schulden waarvoor beslag werd gelegd en van de kosten, wordt den gearresteerde door het vendukantoor uitgekeerd. Schuldeischers van den gearresteerde, die geen beslag gelegd hadden, kunnen verzet of oppositie aanteekenen tegen deze uitkeering aan den gearresteerde, maar dienen daartoe rechtskundige hulp in te roepen. C. Executie op onroerende goederen !). § 12-2. De executie kan niet alleen geschieden op stoffelijke onroerende goederen, maar ook op sommige rechten op die goederen, nl. op 1°. vruchtgebruik, 2°. opstal. 3°. erfpacht, 4°. grondrenten en tienden, 2) 5°. bazaars of markten, door de Regeering erkend, met de daaraan verbonden privilegiën (= voorrechten , 6°. op iemands aandeel in eene nog onverdeelde nalatenschap, voorzoover daartoe onroerende goederen behooren. Zulk een aandeel kan echter niet te koop aangeslagen worden alvorens de boedelscheiding heeft plaats gehad, welke de arrestant desnoods in rechten mag vorderen. § 123. Indien de debiteur bewijst, dat de zuivere en vrije inkomsten van zijne onroerende goederen gedurende één jaar voldoende zijn tot betaling van schuld en kosten, en aanbi dt de rechten daarop aan den crediteur over te dragen, kan de Raad van Justitie de executie schorsen, doch wordt deze hervat, indien er eenig belet of belemmering in de betaling opkomt. Deze schorsing wordt echter niet toegestaan wanneer daardoor de crediteur een aanmerkelijk nadeel zou lijden. § 124. Het beslag kan eerst geschieden 30 dagen na het bevel van § 110; laat de crediteur een jaar daarna verloopen zonder een aanvang met de executie te maken, 1) Zie noot op pap:. 85. 2) Over de beteekenis dezer verschillende rechten, zie achter, rio. y, dan kan hij niet daartoe overgaan zonder hernieuwd bevel. § 125. Van het beslag moet kennisgegeven worden aan het kantoor tot bewaring der hypotheken, waar men zorgvuldig nota neemt van den datum dezer kennisgave. Die datum wordt ook op het exploit van arrest vermeld en geeft aan, wanneer het beslag is ingegaan (wanneer dus de gearresteerde de beschikking over zijn eigendom verliest). § 126. De gearresteerde wordt zelf bewaarder, indien hij zijn goederen niet verhuurd of verpacht had. Hij mag geenerlei waardevermindering aan het goed toebrengen, op straffe van schadevergoeding, zelfs bij lijfsdwang invorderbaar. Vruchten, gewassen, huur-ea pachtsommen vallen mede onder het beslag en kunnen dus door den arrestant gezameld of geïnd worden. § 127. Minstens 20 dagen na de kennisgave aan het hypotheek-kantoor zal de verkoop voor de eerste maal, en minstens 30 dagen later voor de tweede maal, gepubliceerd worden in de Javasche Courant. Verder wordt de verkoop binnen 8 dagen na de eerste aankondiging bekend gemaakt door aanplakking van biljetten op de gebruikelijke plaatsen en aan het lokaal van het vendukantoor. De vendutie zal minstens 30 dagen na de tweede aankondiging plaats hebben. De gearresteerde mag geen kooper zijn. De executant blijft kooper voor den inzet, indien geen hooger opbod of afmijning plaats heeft. De eigendom van het goed gaat op den kooper over door — en tegelijk met — de openbaarmaking van een uittreksel uit de vendurol. D. Arrest ouder derden of derde-arrest. § 128. Indien de debiteur van derden gelden of goederen mocht te vorderen hebben, kan daarop rechtstreeks bij dien derde beslag worden gelegd. De uitdrukking „arrest onder derden" is eene verkorte spreekwijze voor „arrest op goederen (of gelden) onder derden berustende". Die derde ontvangt bij het exploit tevens het bevel, die goederen of gelden onder zich te houden, op straffe van onwaarde der gedane afgifte of betaling, en krijgt afschrift van het vonnis, ter executie waarvan het derdearrest werd gelegd. $ 129. Binnen 8 dagen moet dit beslag den oorspronkelijken debiteur, dus den geëxecuteerde, beteekend worden, die binnen 8 dagen na die beteekening tegen het beslag in verzet kan komen. Na verloop van die laatste 8 dagen, of na afwijzing van het verzet, wordt de derde-gearresteerde gedagvaard om voor den rechter verklaring af te leggen omtrent hetgeen hij den geëxecuteerde schuldig is en kan hij gedwongen worden, de juistheid dier verklaring onder eede te bevestigen. § 130. Indien hij nalatig blijft in het afleggen zijner verklaring, wordt hij veroordeeld tot afgifte of betaling van datgene waarop beslag is gelegd, als ware reeds uitgemaakt dat hij die gelden of goederen werkelijk schuldig is. Hij kan daartegen in verzet komen, mits betalende de kosten door zijn nalatigheid of onwil tevergeefs gemaakt. § 131. Blijkt hij gelden of goederen schuldig te zijn, dan wordt hij veroordeeld to.t afgifte daarvan aan den arrestant (executant), die daarop op de gewone wijze (bij goederen door publieken verkoop) zijne vordering met de kosten verhaalt en het saldo aan den geëxecuteerde verantwoordt. De derde-gearresteerde is niet verplicht, iets a,f te geven alvorens hem alle kosten zijn vergoed. Hij moet dus volkomen schadeloos gesteld worden. § 132. Schuldeischers kunnen geene oppositie doen tegen de afgifte van het saldo aan den geëxecuteerde, maar wel vóór het vonnis, waarbij de derde-gearresteerde tot afgifte of betaling veroordeeld wordt, zich bij het derde-arrest aansluiten (dus ook derde-arrest doen leggen). § 133. Dit beslag raag niet gelegd worden: lo op de goederen, bedoeld in § 111. ten deze geheel van toepassing; 2° op gelden, die de derde krachtens vonnis aan den geëxecuteerde moet uitkeeren tot diens onderhoud (b. v. de eene echtgenoot aan den andere, kinderen aan ouders); 3° op uitkeeringen tot onderhoud, waartoe de derde krachtens een schenking of testament verplicht is. wanneer bij de schenking of erflating uitdrukkelijk bepaald is, dat bedoelde uitkeering niet voor inbeslagneming zal vatbaar zijn. N.B. Op salarissen of pensioenen van ambtenaren kan geenerlei beslag worden gelegd. IX. Conservatoir beslag. ■wij o{j'V> €>€y®«-® - § 134. Het tot dusverre besproken beslag beet executoriaal, omdat het geschiedde ter executie van eeti vonnis (of daarmee gelijkgestelde akte). De executant had eerst zijn goed recht bewezen, daarna volgde het vonnis, bestemd om hem recht te doen, en dat vonnis werd ten slotte geëxecuteerd als laatste handeling tot herstel van het geleden onrecht. De eischer heeft moeten procedeeren kosten moeten voorschieten, wachten op zijn geld, maar ten slotte, na afloop der vendutie, wordt hij voor dat alles schadeloos gesteld. Niet altijd echter is het verloop zoo gunstig voor hem. Het kan toch voorkomen, dat de gedaagde, voorziende den slechten afloop van zijn proces, bij tijds er voor zorgt, zijne goederen aan het beslag te onttrekken, b.v. door ze zoogenaamd „weg te schenken", te verkoopen en het geld zoek te maken, enz. enz., al te gader middelen waaromtrent ik den lezer liever niet verder inlicht. Daar een proces door den gedaagde, zoo hij dat wil, dikwijls zeer lang kan gerekt worden, zonder dat de tegenpartij daaraan veel doen kan, vindt zulk een kwaadwillige debiteur dus tijd te over om alles netjes weg te moffelen, vooral wanneer hij geen groothandelaar is. Maar ook zonder kwaadwilligheid kan de debiteur tijdens het proces zijne goederen kwijt raken, b.v. door tegenspoed of verkwisting, of wel hij kan, door vertrek naar een vreemd land, de executie van het vonnis onmogelijk maken. In al deze gevallen heeft de eischer wel gelijk gekregen, heeft hij een gunstig vonnis in handen, maar.... vindt geene goederen om te executeeren. (Over den lijfsdwang of gijzeling zie deel II). Om dit te beletten is het in vele gevallen den crediteur toegestaan, het beslag te leggen in plaats van aan het einde van het proces, dus na het vonnis, vóór het begin van het proces, dus nog vóór de dagvaarding of het eerste rekest. Dit is dus precies de omgekeerde weg. Men arresteert eerst de goederen en daarna bewijst men pas zijn goed recht daartoe Op die wijze wordt de niets kwaads vermoedende debiteur dus a.h.w. overrompeld door het beslag en heeft geen tijd of gelegenheid meer om gedurende het daaropvolgende proces zijne goederen weg te maken. Zulk een beslag heet conservatoir, (conserver = „bewaren" in den zin van „goed houden," conservatoir arrest beduidt dus „arrest tot bewaring of bewaking van zijn recht"). Men vrijwaart zich dus vooraf tegen de onaangename mogelijkheid dat men, later gelijk krijgende bij het vonnis, geen goederen meer aantreft om executoriaal beslag op te leggen. § 135. Binnen 8 dagen na het beslag moet de arrestant den gearresteerde dagvaarden „tot vanwaardeverklaring van het beslag" hetgeen beteekent, dat de eischer op de gewone wijze procedeert om zijn goed recht te bewijzen en daarbij verzoekt, dat in het vonnis het beslag, dat tot dusverre slechts van voorloopige kracht was, voor goed „van waarde worde verklaard", waardoor het vanzelf van een conservatoir arrest overgaat in een executoriaal. § 436. Verlof tot dit beslag wordt verleend: 1°. Aan iemand die eigenaar beweert te zijn van eenig roerend goed en dat terug wil vorderen (terugvorderen van eigendom heet revindicatie en het beslag revindicatoirj. 1°. Aan hem die recht van reclame heeft (zie daarover €>«♦•—• Aanverwantschap Toel. No. 6 Achterborg. . Toel. No. 7 Adat 44 Adviseur = raadgever Advocaat .... 72 Advocaat-generaal . 76 Algemeene Rekenkamer .... 30 Algemeene verorde- dening. ... 20 Amendement . 10 Appèl .... 93 Appellabel ... » Appelleeren ... » Appellant ... » Arbiter . . Toel. No. 8 Arbitrage . » » Arrest . . . .76,110 Arrestant . . . 110 Arrest onder derden 120,128 Assistent = helper Assistent-Resident . . . 34, 35, 65 Audiëntie-blad . . 58 Authentieke akte noot bladz. 65 Begrooting (Staats-) Toel. No. 1 Berusten (in een vonnis) 104 Beslag . . . HO Beslagene ... » Beslag leggen . . » Beteekenen ... 73 Bevel (tot betaling) 110 Bewaarder. ... » Bewaarloon ... » Blanco-crediet Toel. No. 4 Borgtocht . Toel. No. 7 Burgerlijk proces 42, 43 Burgerl. stand, Toel. No. 5 Burgerlijk wetboek 41 Canon . . Toel. No. 9 Cassatie .... 94 Cautie . . Toel. No. 7 Cedulle . . » » 2 Certificaat = getuigschrift Civiele zaak ... 43 Civiel proces ... » Compensatie ... 69 Compenseeren . . » Compententie = bevoegdheid Compromis . . . 69,2° Concept = ontwerp Conservatoir beslag 134 Conservatoir derdearrest . . 136-7°, 138 Consideratie noot bl. 51 Constitutie ... 16 Controleur 34, 36, 37. 65 Conventie (eisch in) 86 Crediteur = schuldeischer Crimineele zaak . . 43 Crimineel proces . » Dading ti9-2° Dagvaarden < . . 74 Dagvaarding ... » Debiteur = schuldenaar Défaillant .... 99 Departementen van Alg. Bestuur . . 26 Derde-arrest . 150, 128 Deurwaarder . 57, 73 Directeur van het Departement van . 26 Districts-gerecht . 62, 64 Djaksa . . . 63, 6 i, 65 Eerste Kamer . . 7, 9 Eigendomskadaster Toel. No. 3 Eischer .... 80 Emphyteusis Toel. No. 9 Entrepot . . Toel. No. 2 Erfpacht. » » 9 Exceptie . . noot bl. 68 Executant . . . 110 Executie = ten uitvoerlegging Executie bij voorraad 103 Executoir = voor executie vatbaar Expeditie .... 107 Expiratie = afloop Exploit 73 Extract = uittreksel Formaatzegel. . . 79 Gearresteerde. . . 110' Gedaagde . . , . 80 Geëxecuteerde . . 110 Geïntimeerde . . 93 Geopposeerde . . 99 Gerequestreerde. . 80 Gerequireerde . . » Gewijsde . . 91, 100 Gouverneur-Generaal 19—25 Griffie .... 58 Griffier » Grondrente, Toel. No. 9 Grondwet ... 16 Grosse .... 107 Gijzeling of lijfsdwang, zie deel IIHooge Raad . 22, 54, 76 Hooger beroep . . 93 Hoog-gerechtshof 54, 55,76 Hypotheek, Toel. No. 7 Incident . noot bl. 68 Incidenteel appèl . 96 In gebreke stellen . 73 In margine = aan den kant (van een akte) Inlandsch Reglement 43 Instantie. ... 95 Kadaster. . Toel. No. Keur van politie. . 33 Kiesdistrict ... 8 Kiesrecht ... 7 Kiezer . ^ Koninklijk Besluit . 5 Kort geding, noot bl. 89 Kracht van gewijsde 100 Landraad . 62, 63, 67 Landrente-kadaster Toel. No. 3 Luitenant-Gouv.-Generaal 24 Lijfsdwang of gijzeling, zie deel II. Marge = onbeschreven zoomineenig geschrift. Maximum = grootst (meest) mogelijk Meetbrief. Toel. No. 3 Meester in de Rechten, noot bl. 52 Memorie ... 96 Minimum = kleinst (minst) mogelijk. Minister ... . 13 Minuut. . . • 107 Mutatie — verandering Notulen ... 58 Officier van Justitie 59 ünderhandsche akte noot bl. 65 Ongelden, Toel. No. 4 Onroerend goed, noot.bl. 85 Openbaar Ministerie (O. M.) 59 •Opposant ... 93 Oppositie ...» Opstal. . .Toel. No. 9 Ordonnantie. . . 20 Origineel = oorspronkelijk Pand . . . Toel. No. 7 Pandbeslag noot bl. 97 Panghoeloe . . 63, 64 Paraaf . . noot bl. 66 Parket .... 61 Perceel . . Toel. No. 3 Policie-rol . 62, 65, 67 Preferentie . . . 69a Priesterraad. . 44, 108 Privilegie = voorrecht Procureur . . 71, 72 Procureur-Generaal 76 Pro Deo .... 92 Provisioneele executie 10:-$ Raad Agama . 44, 108 Raadkamer ... 57 Raadsheer ... 76 Raad van Directeuren 28 Raad van Indië 2i, 25 Raad van Justitie 51, 55, 57 Rechter-commissaris (R.-C.) 59 Rechtsingang . . 59 Reclame . . 69a, 136-2° Reconventie. . . 86 Regeerings-reglement 17 Regent . . . . 13 Regentschaps-gerecht 62,64 Reglement op de Burg. Rechtsvordering 42, 47 Reglement op de Strafvordering 43 Reglement van politie 33 Request-civiel 100, 101 Requestrant ... 80 Requirant ...» Requisitoir ... 59 Resident. . 31—34, 65 Residentie-gerecht 54—56 Ressort 55, 95 Ressorteeren. . . » » Resumeeren... 4(5 Revindicatie . . 136-lo Revindicatoir arrest 136-1° Roerend goed, noot bl. 85 Rol 83 Sanctie 10 Scheidslieden, Toel. No. 8 Sommatie. ... 73 Sommeeren ... » Staat 2 Staatsblad van Ned.-Indië. . . 29 Staten-Generaal. 4, 7—9 Stellionaat Toel. No. 7 Substituut . . .58, 59 Superficies . Toel. No. 9 Superintendent Toel. No. 4 Tienden. . Toel. No. 9 Tweede Kamer. .7, 8, 10 Uitvoerende macht. 5 Ususfructus Toel. No. 9 Veem . . Toel. No. 2 I Vendu-kantoor Toel. No. 4Vergelijk . noot bl. 71 Verpondingsnummer Toel. No. $ Verstek .... 99Versterf .... 45Verwantschap Toel. No. 6 Verweerder ... 82 Verzet 99 Verzet door derden 100,102 Vonnis 49 Vreemde Oosterlingen .... 45 Vruchtgebruik Toel. No. Wet 3, 6 Wetboeken ... 39, 40 Wetboek van koophandel .... 41 Wetboek van "Strafrecht. .... 43; Wetboek van strafrecht voor Inlanders 48' Wetgevende macht 4 Wettelijke bepaling 38 Wettelijke interessen 79 Wraken .... 84 Zekerheid stellen Toel. No. 7 Zwagerschap . . » » 6 Zijlinie. ...» » o Toelichting op enkele woorden uit den tekst. No. 1. REGROOTING. Aan het einde van elk jaar wordt door de Begeering in Nederland een raming opgemaakt van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven over het komende jaar, welke raming den naam van Staats-begrooting draagt. Zijn daarin de uitgaven hooger geschat dan de inkomsten, dan sluit de begrooting met een nadeelig saldo, in het tegenovergestelde geval met een batig saldo. Deze staat wordt aan de goedkeuring derKamers onderworpen. Ingeval van een nadeelig saldo doet de Minister (van Financiën) tevens voorstellen omtrent de wijze waarop hij dat tekort wil dekken, b.v. door nieuwe of verhoogde belastingen, bezuiningen, enz. De goedgekeurde begrooting komt bij de Rekenkamer. De Regeering mag nu in dat komende jaar geene betalingen doen, waarvan niet eerst door de Rekenkamer is gecontroleerd, of zij in overeenstemming met de goedgekeurde begrooting zijn. Hieruit blijkt, hoe de Kamers, door afstemming der begrooting, de Regeering machteloos kunnen maken, althans de Koningin kunnen dwingen om andere Ministers te benoemen (zie § 13, 2e alinea). No. 2. ENTREPOTS zijn bergplaatsen voor nog nietgeimporteerde handelsgoederen. Zoowel het Gouvernement als particulieren exploiteeren die. In Nederland heeteri zulke particuliere entrepots ook wel Veemen{ b.v. Friese Veem) «n krijgt men bewijzen of cedullen van opslag, door over- dracht waarvan de eigenaar die goederen aan anderen