OE REBELLIE VAN 1815, ALGEMEEN BEKEND ALS SLACHTERS NEK. Bene Volledige Verzameling van al de Stukken IN VERBAND MET DE TERECHTSTELLING DEK BESCHULDIGDEN; Met vele Belangrijke Bijlagen. BIJEENGEBRACHT DO' IE3. O. "V". Kolonialen Archivaris. KAAPSTAD:—J. 0. JTJTA & Co. LONDEN — P. S. KING- & ZOON. KAAPSTAD: W. A. RIGHARDS & ZONEN, GOUVERNEMENTS DRUKKERS, KASTEEL STRAAT. 1S03 A.1541. DE REBELLIE VAN 1815 ALGEMEEN BEKEND ALS SLACHTERS NEK. Eene Volledige Verzameling van al de Stukken IN VERBAND MET DE terechtstelling der beschuldigden; ï"'i ili • \ Met vele Belangrijke Bijlagen. t-'V * r.. 8 ' • e u. Mrüt VAIA Tlalomo-vijlrA BIJEENGEBRACHT DOOR 13 • O. V. I_iEXJBIE3DFl A.3NTI3T, Kolonialen Archivaris. KAAPSTAD:—J. C. JUTA & Co. LONDEN: —P. S. KINO & ZOON. ^ KAAPSTAD: A' MCHARDS & ZONEN, GOUVERNEVIENTS DRUKKERS, KASTEEL STRAAT. A-154! 1903 VOORWOORD. Door de Regeering daartoe verzocht, ondernam ik de uitgave r stukken. Destijds echter had ik slechts eene onvolledige ^erzamelmg ter mijner beschikking, en mocht het mij niet Reiukken, niettegenstaande een zorgvuldig zoeken in de Register -Hamer van het Hooge Gerechtshof naar de verklaringen afgelegd gedurendè het gerechtelijk onderzoek, zonder welke de verzameling onvolledig moest blijven, ze daar te vinden. Eindelijk, na eene aoorsnufeling der judicieele papieren, eenige jaren geleden aoor mij ontvangen van het Kantoor van den Meester van het Jiooge Gerechtshof, gelukte het mij het volledig origineel te mden van wat ik zoo lang en vergeefs had gezocht, en wel in öet handschrift van wijlen den Heer Beelaerts van Blokland, secretaris der Speciale Commissie, die de beschuldigden heeft ©rechtgesteld elke verklaring zijnde geteekend of gekruismerkt «oorden getuige die haar heeft afgelegd, alsmede door de Meer en 11V1 el en W' HiddiuSh' de twee ieden die de Commissie uitmaakten, en den Secretaris, den Heer Beelaerts van Blokland, ke moeijelijkheid aldus uit den weggeruimd zijnde, begon ik 0 uitgave, en bied den uitslag thans den lezer aan. Maar aar dit boekdeel noodzakelijk zal moeten dienen voor oekomstige raadpleging, heb ik er ook bij gevoegd de papieren faa^ van ïredorik Bezuidenhout, en zoodanige brieven als ver het onderwerp geschreven zijn door den Gouverneur, de anddroaten Cuyler en Stockenström, en anderen welke ik uit li -6f 0 brie ven-boek en heb getrokken. Zij werpen veel c over den toestand van zaken op de grenzen, en de middelen ngewend voor de betere bescherming der inwoners aldaar. Er aien geene scholen voor hunne kinderen, indien wij de zulken zonderen welke door rondreizende onderwijzers, zoo als F. na°V"lk0^' werden gehouden ; en geene Godsdienst-leeraars in de Ij ^ • °m de geestelijke belangen dier menschen te behartigen. 0 neven van den Landdrost Cuyler over dit onderwerp, en de pporten opgezonden aan den Gouverneur door de gewone en °ntb] ^?.mm^8S^n van Rechtspleging, zullen dus niet van belang Ik heb ook in deze verzameling opgenomen een uittreksel uit den Kaapschen Almanak van het jaar 1815, aantoonende het personeel der Civiele Administratie destijds, met de namen der officieren van het leger gestationeerd in de Kolonie, en voornamelijk aan de grenzen. Ik heb er verder ook bijgevoegd eene Kaart van het Oostelijk gedeelte der Kolonie waarop alle de plaatsen in de terechtstelling genoemd, gemerkt zijn. Ik mag hier nog melden dat eene onvolledige officieels Engelsche vertaling, door mij eenige jaren geleden gevonden in het Departement van Publieke Werken naar de rangschikking van het ontbrekend Hollandsch Origineel is, (Zie de Lijst op p.p. 126—134), maar ik heb mij aan die der Notulen gehouden. Eindelijk wensch ik nog op het volgende opmerkzaam te maken. Dikwijls heeft men mij gevraagd of het waar is dat (1) de balk van den galg brak terwijl de scherprechter zijn werk verrichtte; (2) De Veld-Commandant Nel het pardon van Zijne Excellentie voor de ongelukkigen in zijn zak had, maar om de eene of andere reden het niet heeft willen vertoonen ; en (3) dat hij naderhand uit wanhoop de hand aan zijn eigen leven heeft geslagen. Wat de laatste vraag betreft, daarvan heb ik geene gegevens; maar wat de twee eersten betreft, zal de lezer vinden, dat er geen woord van waar is. H. C. Y. Leibbrandt, Archivaris. Kaapstad, Qotober 1903. KAAP DE GOEDE HOOP. krimineele notulen gehouden in de DEOSTDIJ TE UITENHAGE. Tegenwoordig:—De heeren P. Diemei en W. Hiddin-'h, 1815 uitmakende een Speciale Bechtscommissie aangesteld door bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber om aan deze Drostdij eenige ingezetenen te ondervragen en terecht te stellen die medeplichtig waren aan een bewapenden opstand die onlangs uitbrak in de districten Uitenhage, Grraaff-Reinet en op de grenzen der Kolonie. Vrijdag, 15 December 1S1-5.—Bovengenoemde Commis-iie gisteren aangekomen zijnde aan deze Drostdij, opende heden een voorloopige zitting ten einde de vroegere informatie te onderzoeken die reeds in deze za?.k verkregen was door de heeren W. D. Jennings en F. R. Bresier, uitmakende de Commissie van -Rondgang dit jaar aan deze Drostdij gehouden en ingevoegd in de notolen van genoemde Commissie gedateerd, 27, 28 en 29 November 11. en den 4den dezer. Na de voorlezing van deze informatie, verzocht de Landdrost van dit District, Luit. Kolonel J. Gr. Ouyler, de beslissing van het Hof op de petitie door hem gericht op 27 November 11. aan genoemde Commissie van Hondgang en eerst door hen in beraad genomen zijnde, later op den 4den dezer verworpen werd, ua ontvangst van een brief van het Gouvernement gedateerd 27 November 11. de aanstelling meldende var> deze Speciale Commissie, in welke petitie, hij, de Landdrost, goedkeuring verzocht had van de gevangenneming van de personen. Hendrik Frederik Prinslo, Nicolaas Balthazar Prinslo, Martinus zoon, Willem Jacobus Prinslo, Willem zoon, Nicolaas Prinslo, Willem zoon, Willem Pnnslo, Nicolaas zoon, Johannes Prinslo, M. zoon, Willem Kruger, Hendrik van der Nes, Cornelis van der Nes, Stoffel -tiudolph Botha, vVillem Adriaan Nel, Thomas Andries D rij er, Johannes Bronkhorst, Hendrik Petrus Klopper. Jacobus Klopper en Petrus Laurens Erasmus. Het Hof beraadslaagd hebbende over dit verzoek, werd besloten aan den R. O Petitionaris te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt, goedkeuring van de gevangenneming van bovengenoemde personen, en tegen hen eene krimineele vervolging intestellen volgens gewoonte en gebruik. -^n genoemde Landdrost verder de beslissing van het Hof Verzocht heobende met betrekking tot Joachim Johannes Prinslo en Johannes Frederik Botha, die ook behoorden tot hen die DEEL I. B 1815. gevonden zijnde in den gewapenden opstand op 18 November 11 te Slachters Nek, zich overgegeven hadden, maar die bij een vroeger onderzoek gedaan door den B.O. Vervolger, als de minst schuldigen beschouwd werdende, door hem afgezonden werden om de andere rebellen te verzoeken uiteen te gaan en naar hunne^ woningen terug te keeren, en die derhalve voorloopig in vrijheid gelaten waren. liet JIof_ besloot met betrekking tot genoemden Joachim Johannes Prinslo en Johannes Pre denk Botha, een bevelschrift van gevangenneming te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt, «n ook tegen hen stappen te nemen op zoodanige wijze als hij, de P O- Vervolger, moge raadzaam achten. De Landdrost daarop voor de aandacht van het Hof gebracht hebbende dat sedert de gevangenneming van de personen die zich overgegeven hadden te Slachters Nek, de overige opstandelingen achtervolgd wordende door troepen onder bevel van Majoor Frazer den Assistent Landdrost, Cornelis Faber, Frans Marais, Abraham Bothma, Stephanus Bothma, en Andries Meyer ook fevangen genomen zijn, eerstgenoemde van welke gewoond had bij en aandeel genomen had in den gewapenden weerstand gebodea tegen genoemde troepen door Johannes Bezuidenhout, die bij die gelegenheid doodgesoh /ten werd en zijne vrouw en kind gewond, verzocht derhalve goedkeuring van de gevangenneming van de genoemde personen, en ook van Piet Prinslo, Klaas zoon, die ook behoord heboende bij de rebellen gisteren hierheen gezonden werd door den Landdrost van Graaff-Beinet, den heer A. Stockenstrom. En de L.O. Petitionaris verder voorgelegd hebbende afschrift yan een rapport vervat in een brief van den Assistent Landdrost, Majoor Frazer, gedateerd den öden dezer, het oorspronkelijke waarvan opgezonden werd aan het Gouvernement door den li.O. 1 etitionaris, besloot het Hof na genoemd document onderzocht te hebben aan den B.O. Petitionaris goedkeuring te verleenen van de gevangenneming van bovengenoemde personen ten einde een krimineele vervolging tegen hen intestellen volgens gewoonte en gebruik. Uittreksel hiervan te worden gegeven aan den B.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting. De heer J. G. Cuyler, de Landdrost, zeide daarop aan het Hof dat onder de personen medeplichtig aan den gewapenden opstand, en buiten hen ^ gevangen genomen op heter daad, verscheidene anderen thans in hechtenis zijn die niet onder zijne gewone jurisdictie verhooren maar onder die van den Landdrost van Graaff-Beinet, als woonachtig in zijn district, daar hunne zaak echter in direct, verband staat met die van hen die reeds gevangen genomen zijn, verzocht 'hij dat het het Hof mocht behagen zoodanig te beslissen ten opzichte van deze vervolging of zoodanige beveien aan den Landdrost van Graaff-Beinet te zenden als raadzaam mochten worden geacht, tegelijkertijd het Hof voorleggende :— sedatsprrl 97VVan < en n6r, Alexandei% Kolonialen Secretaris, geoateerd 27 November 11. hem de aanstelling berichtende van bfvntf i01! ^ °rmi88le' maar zonder een bijzonder bevel te in ,£ Ü? r ® de vervolging van zoodanige rebellen als niet uit district woonachtig zijn.. sJ;-^rlef van den Landdrost van Graaff-Reinet, gedateerd den östen dezer, m antwoord op een brief van den Landdrost van dit afspSf™ 4den1 vo°rafgaande, waarin ingesloten was een bleek cW HanTge^emfa n T,het Overnemen*, waaruit had vl i l Landdrost van Graaff-Reinet geen bevel ontvangen Hlf W GPV J6r,nemennt b!treffende de vervolging in deze zaak. door befT ,erai!U ,S aagd £ebbe*de 611 in aanmerking nemende dat SIZtto ? ■ Van 7?? Excellentie den Gouverneur, deze en £0(,f mmi®8le aangesteld is zitting te houden aan deze Drostdij aan Z zoodanige personen te verhooren als medeplichtig zijn Reinet^ °P8,tand' hetzlJ woonachtig in dit district, in Graaffffeen tt' (ifenzon' zoodat ten opzichte van welk Hof het wonen 1 t besobuldigden m welk district zij hieromtrenf16 + Landdrost van Graaff-Reinet geene bevelen ken i ontvangen heeft, en ook dat de zaak van al de betrok- goed tïi Z°°,m.^en verbondel1 is dat de eischen der wet niet T) \ gescheiden worden. heerj SVnW6fd b?slotf?' zooals hiernevens besloten wordt, den geheele , y,-r' Landdr0st van Uitenhage, te belasten met de personen ^ m deZ® ^ hetzij met betrekking tot de der bovlf ge? gen°men mMfranü deUcto of niet, of tot welke derhalve a dlstAriot^ °°k m°geTn behooren; met bevel Reinet 1? ? è," Stockenstrom, Landdrost van GraaffCradoc'k «11 K !6eï i' Yan de Graaff' Assistent, woonaehtig te ambtenaren verleenen en te doen verleenen door hunne ni»e oZw' m meesten spoed ten opzichte van alle zoodadrost van rrF61^ re •V°?r Slng met het voorloopig onderzoek waarmee de Cg -e, riSS16/an r^et Rondgaand Hof begonnen was, vóór «aar vertrek van deze Dorstdij; daarna verschenen 1. Willem Nel, Yeldkornet, 2. Frederik Touchon, 1815. 1815. «Mé die beiden verklaarden wat zij van den opstand wisten, zooais uit hunne respectieve verklaringen blijkt. De Landdrost van dit Distriet, de lieer J. G. Cuyler, daarop verwijzende naar bet voorloopig onderzoek reeds gedaan en ook naar den brief van den beer A. Stockenstrom, Landdrost van Graaff-Eeinet, eene petitie vertoond hebbende -verzoekende om een Bevelschrift van gevangenneming van Andries van Dijk, Frans van Dijk, Hendrik Klopper, Stephanus Grobbelaar, Adriaan Engelbrecht, Pieter Erasmus, Piet's zoon, en Theunis de Klerk, de zes eerstgenoemden reeds naar de Drostdij gezonden zijnde door den Landdrost van Graaff-Beinet, terwijl de laatstgenoemden nog afwezig waren, genoemde petitie van den volgenden inhoud zijnde : " Achtbare Heeren,—Behalve de personen medeplichtig aan den gewapenden opstand wier gevangenneming gisteren door u goedgekeurd is,jzijn er nu ook in deze Dorstdij, de volgende, namelijk : Andries van Dijk, Frans van Dijk, Hendrik Klopper, Stephanus Grobbelaar, Adriaan Engelbrecht, Piet Erasmus, Piet's zoon, die ook medeplichtig waren aan den gewapenden opstand en die, nadat zij door den heer A. Stockenstrom opgeroepen waren, zich bij hem hebben aangemeld en die naar het oordeel van den li. O. Petitionaris ook in hechtenis behooren genomen te worden, zoowel als Theunis de Klerk, die nog niet gevangen genomen is, en omtrent wiens tegenwoordige woonplaats geen rapport ontvangen is, maar die, volgens het voorloopig onderzoek, waarnaar de E. O. Petitionaris verwijst, een hoofdrol schijnt gespeeld te hebben in den opstand, terwijl de namen van de andere bovengenoemde personen vermeld werden in den brief van den Landdrost Stockenstrom, gedateerd den 8sten dezer. En daarom verzoekt de B>. O. Petitionaris de beslissing van het Hof hieromtrent, of een bevelschrift voor de gevangenneming van de genoemde personen. (Get.) J. G. Cuyler, Landdrost. Uitenhage, 16 December, 1815." Na beraadslaging werd besloten den R. O. Petitionaris een bevelschrift voor de gevangenneming der bovengenoemde personen te verleenen zooals het hiernevens verleend wordt, ten einde een krimineele vervolging tegen hen in te stellen, op zoodanige wijze als de B. O. Petitionaris moge raadzaam achten. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den B. O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting. Maandag, 18 December, 1815.—De Commissie heden de ondervraging voortgezet hebbende van de opstandige inwoners die gevangen genomen waren, verschenen er, 1. Diederik Muller, 2. Johannes Christiaan Muller, 3. Johannes Hartzenberg, 611 aadat zij hunne verklaringen afgelegd hadden, werd de gevangene Hendrik Prinslo ondervraagd en hij antwoordde op vragen. Ook werd besloten een brief te zenden en te onderteekenen aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, informatie bevattende omtrent het openen der zitting en ook omtrent het besluit genomen op den 15den dezer teu opzichte van de vervolging van zoodanige personen als woonachtig zijn in het distrikt Graaf!- Reinet. 1815. Dinsdag, 19 December, 1815.—De Commissie voornemens zijnde bet getuigenis te hooren van Luitenant Mclnnes en Vaandrig McRay van het Kaapsch Regiment, werd Hendrik Jacob van Lelijveld als tolk ingezworen van de Ergelsche en Hollandsche taal, zoowel voor deze getuigen als voor anderen die in dezelfde omstandigheden verkeerden, waarna verschenen : 1. Luitenant Mclnnes, •&. Vaandrig McKay, 3. Korporaal Stuurman Platje, «n na hun getuigenis afgelegd te hebben, werd de gevangen0 Stephanus Christiaan Botha ondervraagd. Woensdag, '20 December, 1815.—De Landdrost van dit district' de heer J. G. Cuyler, deelde aan de Commissie mede dat Lucas van Vuren, Christiaan Drij er, Theunis Fourie, Piet's zoon, Frans Smit en Gerrit Frederik Bezuidenhout, Frederik's zoon, gisteren bierheen gezonden waren door den Landdrost van Graaff-Reinet en heden Leendert Labuscagne, Gerrit Bezuidenhout, Gert's zoon, Abraham Botha, Stephanus' zoon, en Adriaan Labuscagne, als ook min of meer medeplichtig aan den gewapenden opstand die onlangs had plaats gehad; en daarom verzocht de R. O. Petitionaris dat het bevelschrift van krimineele gevangenneming verleend tegen de andere medeplichtigen aan genoemden opstand ook verleend zou worden tegen genoemde personen die voorloopig in hechtenis genomen waren. Waarna besloten werd genoemd verzoek toe te staan, zooals het biernevens toegestaan wordt. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den K.U. feütio- naris ter zijner informatie en voorlichting. 1815. Zaterdag, 23 December, 1815.—De_ volgende gevangenen werden heden ondervraagd door de Commissie . 1. Cornelis van der Nest, 2. Hendrik van der Nest, 3. Willem Jacobus Prinslo, Wm.'s zoon, 4. Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon. Dinsdag, 26 December, 1815.—De Landdrost J. G. Cuyler zeide dat een der gevangenen, genaamd Cornelis Bothma, gisteren avond middelen gevonden hebbende om te ontsnappen uit (ie gevangenis, hij onmiddellijk de noodige bevelen om hem weer te doen vangen verzonden had en nu de gevolgen ervan af wach en e, verzocht hij verlof voor zich en voor den landdrost van Uraa Reinet om al het eigendom van genoemden C. Bothma m hunne respectieve jurisdicties te sequestreeren, ten einde later zoodanig kosten en schadevergoeding daaruit te kunnen betalen, genoemde C. Bothma moge veroordeeld worden te betalen, neizij wegens minachting van het Hof of anderszins. „„„„ Na beraadslaging werd besloten het gevraagd verlof te verieenen, zooals het hiernevens verleend wordt. . Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den tt.u. reutionaris ter zijner informatie en voorlichting. 1815 Daarop werden de volgende gevangenen door de Commissie ondervraagd:— 1. Willem Prinslo, 2. Christoffel Rudolph Botha, 3. Nicolaas Balthazar Prinslo, Marthinus' zoon. De verklaring van den Yeldkornet Philip Albertus Opperman werd ook heden afgelegd. Woensdag, 27 December, 1815.—De Landdrost J. Gr. Ouyler deelde aan de Oommissie mede, dat daar het blijkt uit het voorloopig verhoor en uit de bekentenissen van de gevangenen 1. Lucas van Vuren, 2. Christiaan Laurens Drijer, <'i. Francois Smit, 4. Gerrit Pieter Bezuidenhout, Gert's zoon, 5. Willem Adriaau Nel, Wm.'s zoon, 6. Barend de Lange, 7. Leendert Labuscagne, 8. Adriaan Labuscagne, 9. Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon, en 10. Theunis Theodorus Fourie, dat zij ter goeder trouw zich aangesloten hadden bij de gewapende opstandelingen, op bevel van hun provisioneelen Veldkornet Wm. Kruger, en dat zoodra zij bemerkten wat er aan den gang was sommigen hunner vroeger en anderen later, zij den troep verlieten zonder een werkzaam aandeel genomen te hebben gedurende den tijd dat zij bij hen waren; hij stelde daarop voordat zij voorloopig in vrijheid gesteld zouden worden, mits dat zij zich niet van de Drostdij verwijderden, het werd echter besloten ■dat dit voorstel zou overstaan totdat de gevangene Willem Kruger zou ondervraagd zijn. Na welke ondervraging, het Hof beraadslaagd hebbende over genoemd voorstel, besloten werd voorloopig in vrijheid te stellen de gevangenen, Lucas van Vuren, Christiaan Laurens Drijer, Frans Smit, Gerrit Pieter Bezuidenhout. Gert's zoon, Willem Adriaan Nel, Wm.'s zoon, Barend de Lange, Leendert Labuscagne, Adriaan Labuscagne, Theunis Theodorus Fourie, •onder belofte van handteekening en woord, dat zij nog niet van -deze Drostdij zouden vertrekken en te eeniger tijd zouden ver- schijnen, wanneer het gevorderd werd, in het Hof of in de gevangenis, sub poena confessi et convicti, vooralsnog het voorstel in beraad nemende ten opzichte van Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon. Len uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost ter zijner informatie en voorlichting. De gevangene Willem Kruger werd heden ondervraagd en de Veldkornet van Tarka, Stephanus Johannes van Wijk ook verschenen zijnde voor de Commissie, werd zijn getuigenis gehoord. 1815. oa — ( - ] Donderdag, 28 December, 1815.—Het Hof, na onderzoek van de documenten daarop betrekking hebbende, heden beraadslaagd hebbende over het voorstel van den Landdrost van het District, dat gisteren overstond, ten opzichte van den gevangene Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon, thans daarover beslissende, besloot genoemden Philip Rudolph Botha voorloopig in vrijheid te stellen onder belofte door handteekening en woord, dat hij de Drostdij niet zou verlaten, vóór een latere beslissing, en te eeniger tijd, wanneer het gevorderd werd zou verschijnen in het Hof of in de gevangenis sub poena confessi et convicti. Fen uittreksel hiervan te worden gegeven aan genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting. Daarop verschenen voor de Commissie :—■ 1. De fiottentot, Hendrik Kees, die getuigenis aflegde na ondervraging, 2. P. J. Fourie, de Veldkornet te Bosjesman's Rivier, en 3. Johannes Christoffel Raals, die hunne verklaringen voor de vorige Commissie afgelegd, herzagen en bezwoeren. De volgende gevangenen werden ook heden ondervraagd :— 1. Johannes Frederik Botha, Christ 's zoon, 2. Joachim Johannes Prinslo, Joach.'s zoon, 3. Johannes Prinslo, Marth.'s zoon, 4. Thomas Andries Drijer, en 5. Andries Meyer. De Landdrost J. G. Cuyler, liet Hof medegedeeld hebbende dat de gevangenen Johannes Frederik Botha en Joachim Johannes 1 rinslo, in overeenstemming met de voorloopige informatie verkregen, slechts een zeer onbeduidend aandeel genomen hadden lri den opstand en dat zij zich onmiddellijk aan hem overgegeven hadden na de eerste kennisgeving en dat zij, door h«m gelast zijnde anderen te waarschuwen die gevlucht waren dat zij zich rustig moesten houden en hun plicht weer moesten doen, hem padden gehoorzaamd, en derhalve voorgesteld hebbende dat deze beide gevangenen voorloopig in vrijheid gesteld zouden worden op dezelfde voorwaarden als de anderen die losgelaten waren, -815. Werd besloten, na beraadslaging, de gevangenen Johannes Frederik Botha, en Joaehim Joliannes Prinslo voorloopig in vrijheid te stellen onder belofte door bandteekening en woord dat zij deze Dortsdij niet zouden verlaten vóór eene latere beslissing en dat zij te eeniger tijd in bet Hof of in de gevangenis zouden verschijnen wanneer het gevorderd werd sub poena confessi et convicti. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting. Vrijdag, 29 December, 1815.— Heden verschenen voor de Commissie:— 1. Abraham Karei Grijling, Yeldkornet te Zwagers Hoek, 2. Louis Jacobus Nel, Yeldkornet te Bruintjes Hoogte, 3. Jan Jonathan Durand, Yeldkornet te Boven Boechjes- man's Rivier, en nadat zij hunne verklaringen hadden afgelegd, werden de volgende gevangenen ondervraagd :— 1. Klaas Prinslo, W.'s zoon, 2. Johannes Bronkhorst, 3. Pieter Laurens Erasmus, en 4. Abraham Karei Bothma, voor de tweede maal. Zaterdag, 30 December, 1815.—Yerschenen voor de Oommissie : 1. De Yeldkornet, A. O. Grijling, 2. De Yeldkornet, L. J. Nel, 3. De Yeldkornet J. J. Durand, die hunne verklaringen gisteren afgelegd herzagen en bezworen Daarop verschenen :— 1. De Assistent Landdrost van Graaff-Reinet J. F. van de Graaff, die zijne verklaring aflegde, 2. Lucas Delport die ondervraagd werd als een getuige. Waarna de volgende gevangenen ook ondervraagd werden *— 1. Andries Marthinus Meijer, voor de tweede maal, 2. Jacobus Klopper, 3. Hendrik Pieter Klopper, Hendrik's zoon, en 4. Abraham Ludovicus Botha. 1816. e Dinsdag, 2 Januari, 1816.—De Commissie heden voortgaande met de verdere ondervraging van getuigen en gevangenen, medeplichtig aan den opstand, verschenen er 1. De Assistent Landdrost van Graaff-Reinet, de heer J. F. van de Graaff, die zijne verklaring op 30 December 11. afgelegd herzag en bezwoer, 2. De Hottentot Kobus, en 3. De Bastaard Hottentot, Paul, die hun getuigenis aflegden na ondervraging. De volgende gevangenen werden daarop ondervraagd:— 1. Cornelis Johannes Faber, en 2. Stephanus Grobbelaar. De Landdrost van dit district, de heer J. G. Cuyler, zeide daarop aan het Hof dat daar het gebleken was uit de verkregen informatie dat Willem Prinslo, Nic.'s zoon, Klaas 1 Prinslo, W.'s zoon, Jaoobus Marthinus Klopper en Stephanus Frederik Grobbelaar, slechts in zeer geringe mate schuldig waren aan deD opstand die plaat3 gehad had, hij geen objectie had tegen hunne voorloopige in vrijheid stelling, op voorwaarde dat zij de Drostdij niet zouden verlaten en te eeniger tijd zouden verschijnen wanneer het vereiscbt werd. Na beraadslaging werd besloten voorloopig in vrijheid te stellen de gevangenen W. Prinslo, Nic. zoon, Klaas Prinslo, W. zoon, Jacobus Marthinus Klopper, en Stephanus Frederik Grobbelaar onder belofte door handteekening en woord dat zij deze Drostdij niet zouden verlaten vóór een latere beslissing en dat zij te eeniger tijd in het Hof of in de gevangenis zouden verschijnen, wanneer het gevorderd werd, sub poena confessi et convicti. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost J- G. Cuyler ter zijner informatie en voorlichting. 1816. Woensdag, 3 Januari, 1816.—De Landdrost J. G. Cuyler, deelde aan de Commissie mede dat de volgende personen, namelijk Pieter Johannes Fourie, Louis zoon, en Pieter Jacobus Delport, P.J. zoon, hierheen gezonden zijnde door den heer A. Stockenstrom, Landdrost van Graaff-Reinet, als gevonden zijnde onder de gewapende opstandelingen, hij een bevelschrift voor de gevangenneming van deze beide personen verzocht, ten einde hen krimineelte vervolgen, volgens gewoonte en gebruik. Na beraadslaging werd besloten het gevraagde bevelschrift van gevangenneming te verleenen van genoemden Pieter Johannes Fourie en Pieter Jacobus Delport, zooals het hiernevens verleend Wordt, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gebruik. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R. O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting. De Landdrost J. G. Cuyler, daarop medegedeeld hebbende dat het duidelijk gebleken was uit de informatie tot hiertoe verkregen dat Yolkert Delporten Willem Prinslo, bij Cornelis Faber geweest waren op zijne tweede reis naar Kafferland met een opstandige boodschap; dat Zacharias Prinslo ook onder de opstandelingen geweest was en een opdracht aangenomen had van Johannes Bezuidenhout om te gaan zien of de Kaffers aan het komen waren en waar zij waren; dat Jacobus Vreij een zeer werkzaam aandeel genomen had in den opstand en eindelijk dat Marthinus Prinslo, Klaas zoon, en Joaohim Prinslo, Klaas zoon, geweten hadden van den voorgenomen inval, vóór de gevangenneming van Hendrik 1816. a» I 63 Frederik Prinslo, Marth. zoon, en daaraan deel genomen hadden, maar dat al deze personen, niettegenstaande de brieven omtrent hen geschreven, nog niet versohenen waren. Ue P.O. Petitionaris verzocht daarom om een bevelschrift van gevangenneming van de bovengenoemde personen waar zij ook mochten gevonden worden, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gewoonte en gebruik. Na beraadslaging werd besloten het gevraagde bevelschrift van gevangenneming te verleen en van Volkert Delport, Willem Prinslo, Joach.'s zoon, Zacharias Prinslo, Jacobus Vreij, Marthinus Prinslo, Klaas' zoon en Joachim Prinslo, Klaas' zoon, zooals hiernevens verleend wordt, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gebruik. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den P.O. Vervolger ter zijnor informatie en voorli-chticig. Daarna verschenen, 1. Marthinus Prinslo, senior, 2. Barend Jacobus Bester, 3. Grerrit Pieter Bezuidenhout, en 4. Louis Fourie, die hunne respectieve verklaringen aflegden ; waarna de volgende gevangenen ondervraagd werden :— 1. Pieter Willem se Prinslo, Kiaas' zoon, 2. Petrus Johannes Fourie, Louis' zoon, 3. Willem Frederik Krugel, voor de tweede maal. De Landdrost J. Gr. Cuyler zeide daarop aan het Hof, dat daar het gebleken was uit de bekentenis van Petrus JohanDes Fourie, Louis' zoon, ook bevestigd door het getuigenis van Louis Fourie, en door de antwoorden van Willem Frederik Krugel, bij zijn tweede verhoor, dat genoemd gevangene Petrus Johannes Fourie, gereden was naar de Kommando te Slachters Nek op wettig bevel van den veldkornet en dat hij na verlof van den veldkornet gekregen te hebben, naar huis terug gekeerd was op denzelfden dag, zonder weer naar de opstandelingen te zijn gegaan, of zonder te weten van het krimineel doel waarvoor de Kommando bestemd was toen hij bij hen was; daarom verklaarde hij, de Landdrost, dat hij geen grond van vervolging tegen den gevangene had en dat hij geen objectie had tegen zijn ontslag uit de gevangenis en van alle verdere vervolging Het Hof de verklaring van den Vervolger gehoord hebbende en daarmede instemmende, recht bedeelende in den naam en ten behoeve van Zijn Britsche Majesteit, stelt den gevangene Petrus Johannes Fourie, Louis' zoon, in vrijheid en ontslaat hem van alle verdere vervolging in deze zaak. Aldus gedaan en besloten in de Drostdij, TJitenhage, op den dag en in het jaar voornoemd. Donderdag, 4 Januari 1816. —Heden verschenen voor de Commissie:— 1. Marthinus Prinslo, senior, 2. Barend Jacobus Bester, 3. Louis Fourie, en 4. Gerrit Pieter Bezuidenhout, die hunne verklaringen herzagen en bezwoeren; 5. Frans Labuscagne, 6. George Diederik Geere, die getuigenis aflegden, waarna de gevangene, Petrus Jacobus Delport, Ei. J. zoon, ondervraagd werd. De Landdrost J. G. Cuyler zeide daarop, dat volgens de informatie verkregen, het gebleken zijnde dat de vrouw van wijlen Johannés Bezuidenhout niet alleen haar echtgenoot aangemoedigd had om weerstand te bieden aan de troepen van Majoor Fraser, maar ook zelve deel daaraan genomen had, waarvoor zij behoorde vervolgd te worden, daarom verzocht de Landdrost een bevelschrift van gevangenneming van genoemde vrouw. Na beraadslaging werd besloten den li. O. Petitionaris het gevraagde bevelschrift van gevangenneming van genoemde vrouw van wijlen Johannes Bezuidenhout te verleenen, ten einde haar krimineel te vervolgen volgens gewoonte en gebruik. Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den K. O. Petitionaris ter zij ner informatie en voorlichting. 1816. Vrijdag, 5 Januari 1816.—Heden verschenen voor de Commissie : 1. Frans Labuscagne, 2. George Diederik Geere, die hunne verklaringen herzagen en bezwoeren. De volgende gevangenen werden daarop ondervraagd door de Commissie :— 1. Willem Prinslo, Nic. zoon, 2. Theunis de Klerk, beiden voor de tweede maal, 3. Martha Faber, weduwe van wijlen Johannes Bezui¬ denhout. Waarna het Hof verdaagde op verzoek van den Landdrost tot den volgenden Maandag. Maandag, 8 Januari 1816—De Landdrost J. G. Cuyler, bij de opening van het Hof zeide dat S. 0. Botha, die ontsnapt was uit de gevangenis, gisteren hier gebracht was door een wacht, geVangen genomen zijnde aan de andere zijde van de Groote Visch 1816. Rivier door een patrouille van den post van Kapitein Andrews, hetgeen als kennisgeving aangenomen werd ; daarna verschenen : 1. Hendrik Frederik Prinslo, die voor de derde maal ondervraagd werd en gekonfronteerd werd met de getuigen en zijne medegevangenen. 2. Stephanus Cornelis Bothma, gevangene, die voor de tweede maal ondervraagd en gekonfronteerd werd met de getuigen en zijne medegevangenen. Dinsdag, 9 Januari 1816.—Heden verschenen voor de Commissie:— 1. Theunis de Klerk, die voor de derde maal onder¬ vraagd en gekonfronteerd werd met zijne medegevangenen en met verscheidene getuigen, 2. Thoinas Andries Drijer, 3. Abraham Ludovicus Botha, die voor de tweede maal ondervraagd werd. Waarna de Landdrost, J. Gr. Cuyler, de Commissie medegedeeld hebbende dat volgens de verschillende berichten verkregen, Hendrik Liebenberg de opstandelingen vergezeld had van de plaats van Willem Kruger en eenige dagen bij hen gebleven was, hij derhalve een bevelschrift van gevangenneming verzocht van genoemden Hendrik Liebenberg die hierheen gezonden was door den Landdrost van Grraaff-Reinet. Na beraadslaging werd besloten den li O. Petitionaris een bevelschrift van gevangenneming van Hendrik Liebenberg te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt. Ben uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R. O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting. De gevangene Hendrik Johannes Liebenberg werd daarop ondervraagd. Woensdag, 10 Januari 1816.—Heden verschenen voor de Commissie de gevangenen :— 1. Cornelis Faber, 2. Frans Marais, en 3. Pieter Erasmus, Piet's zoon, die verder ondervraagd en gekonfronteerd werden met hunne medeplichtigen en met de getuigen. Waarna de volgende getuigen hunne verklaringen aüegden : — 1. Jacobus Albertus de Wet, 2. Philip Eudolph Botha, Rudolph's zoon. Donderdag, 11 Januari 1816.—Heden verschenen ^oor de Commissie :— 1. Maurits Herman Otto Kruger, 2. Philip Jacobus du Plessis, en 3. De G-onaqua Hottentot, Hendrik Nauka, tolk van het Kaffer opperhoofd Graika, die hunne getuigenis aflegden ; 4. Jacobus Albertus de Wet, 5. Philip Rudolph Botha, Kudolph's zoon, aan den opstand en dat hem gebleken was uit do onde^ If' en daarom ^en einde dit een punt van gerechtelijk maken, verzocht hij goedkeuring van de gevangen_ Dg van genoemden Christiaan Botha. J^elk verzoek toegestaan werd. 'ler' bracht verder onder de aandacht Prfn i T dat Volkert Delport, Willem Prinslo, Zacharias te °> ^ ac°bus Vrey, Marthinus Prinslo en Joachim Prinslo, ^gen wie een bevel van gevangenneming gegeven was door dé aan^miSS1j' n0g. niet gevangen waren, niettegenstaande alle en |ewe£de pogingen, daar zij hunne woningen verlaten hadden . , aar het nog onbekend was waar zij zich verbergden, verzocht öiet0Gne °ProeP^ng door -Edikt tegen de genoemde vluchtelingen, ttir.ni,reile °^ausu^e voor hunne gevangenneming waar zii ook bochten gevonden worden. 8 J voldo beraa'lslaging wei'd besloten aan genoemd verzoek te uit^,,!'11 e?- 'h^nsvolgens werd de volgende Oproeping door Edikt ugevaardigd en afgekondigd. OPROEPING DOOR EDIKT. We door deP heer J G. Cuyler, Landdrost van Uiton- Van Knnri' aandaoht gebracht is van de Speciale Commissie ?etl bevel r§'. houdende bij genoemd Drostdij, krachtens Alne Excellentie den Gouverneur en OpperJjat g0(iateerd 27 November 1815, ^°rnelis T delport en Willem Prinslo, den gevangene _Ve^6Zeld hebben. °P. zijne tweede ^aehar?nK i >_* , a. ' an'^ mefj een opstandige boodschap, dat 8chap a, rmslo in dèn gewapenden opstand was en een boodr gaan .,*?GI10n^en keelt van wijlen Johannes Bezuidenhout om acobus v'n ° en waar de kaffers aan het komen waren ; dat rej een zeer werkzaam aandeel in den opstand genomen 18.16. 1816. heeft en dat Marthinus Prinslo en Joachim Prinslo geweten hebben van den voorgenomen opstand vóór de gevangenneming van Hendrik Frederik Prinslo en ook deel daaraan genomen hebben, dat op voorstel van den R. O. Vervolger, dit Hof een bevel van gevangenneming heeft verleend tegen bovengenoemde personen in de genoemde zaak, maar daar zij, niettegenstaande allo aangewende pogingen, nog niet gevangen zijn, daar zij hunne woningen verlaten hebben en daar het tot nu toe onbekend is waar zij zich verbergen ; verzocht de R. O. Vervolger om eene Oproeping door Edikt tegen bovengenoemde vluchtelingen, hen oproepende in het Hof te versohij nen op een bepaalden dag, ten einde zich te verdedigen zoowel tegen de genoemde beschuldigingen, als ten opzichte van hunne vlucht, met eene clausule voor hunne gevangenneming waar zij ook mogen gevonden worden. Derhalve, beraadslaagd hebbende over genoemd verzoek en daaraan voldoende, roept het Hof genoemde personen op, Volkert Delport, Willem Prinslo, Zacharias Prinslo, Jacobus Vrey, Martinus Prinslo en Joachim Prinslo, zooals zij hiernevens opgeroepen worden, om in persoon te verschijnen voor het Achtbaar Gerechtshof in de Kaapstad, op Donderdag, 28 April 1816, ten einde te antwoorden op zoodanigen Eisch en Conclusie, verzoek of verzoeken, als gedaan mogen worden in naam van den El. O. Vervolger in genoemde zaak ; daarop te antwoorden, en verder te handelen volgens gebruik in Krimineele Zaken. En het Hof gelast en beveelt alle Magistraten en gerechtelijke ambtenaren en alle anderen, zoowel civiele als militaire, en alle Veldkommandanten en Veldkornets binnen wier jurisdictie een der genoemde personen gevonden moge worden, hen gevangen te nemen of te laten gevangen nemen en over te leveren in de 1 landen vau het gerecht, en gelast verder allen en iedereen om daarbij de noodige hulp te verleenen. En opdat niemand onkunde moge pleiten, zal dit gepubliceerd en aangeplakt worden op de gewone wijze. Aldus gedaan en besloten door genoemde Speciale Commissie in de Drostdij, Uitenhage, op den 23ston dag van Januari 1816, en gepubliceerd en aangeplakt op donzelfden dag. (Get.) P. Diemei,. W. iilddinqh, Op last van hunne Achtbaarheden, (Cxet.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Waarna besloten werd, dat daar alle zaken die voor dit Hof waren gebracht tlians geëindigd waren en daar do noodige stappen genomen waren voor de behoorlijke vervolging van hen die niet er voor konden gebracht worden, de zitting van deze Speciale Commissie te sluiten, die dienevolgens gesloten is ; do Commissie zal dus hare reis naar de Kaapstad morgen aanvangen, bericht waarvan gezonden zal worden aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber in denzelfden brief die de vonnissen overzendt. Gedaan te Uitenhage, op den dag en in het jaar voornoemd. (Get.) P. Dibmel. W. Hiddingh. In mijne tegenwoordigheid, (Get.) G. Bkelaerts van Blokland, Secretaris. 1816. 1816. No. 2. TJITENHAGE. Kkiminebl. Vrijdag, 19 Januari 1816. De Landdrost van Uitenhage, de heer J. Gr. Cuyler, li. O. Vervolger, Tegen 1. Hendrik Frederik Prinslo, 2. Stephanus Cornelis Bothma, 8. Cornelis Johannes Faber, 4. Theunis Christiaan de Klerk, 5. Abraham Karei Bothma, 6. Willem Frederik Krugel, 7. Frans Marais, 8. Adriaan Engelbreoht, 9. Andries Meijer, 10. Andries Hendrik Klopper, Jacobuszoon, 11. Nicolaas Balthazar Prinslo, 12. Martha Faber, weduwe van wijlen Jobs. Bezuidenhout, 13. David Malang, 14-. Hendrik Petrus Klopper, H. zoon, 15. Johannes Bronkhorst, .16. Thomas Andries Drijer, 17. Petrus Laurens Erasmus, L. zoon, 18. Hendrik Andries Grustavus van der Nest, 19. Pieter Willemse Prinslo, N. zoon, 20. Andries van Dijk, 21. Willem Jacobus Prinslo, H. zoon, 22. Johannes Prinslo, M. zoon, 28. Cornelis van der Nest, 24. Philip Rudolph Botha, C. zoon, 25. Christoffel Rudolph Botha, O. zoon, 26. Abraham Lodovicus Botha, C. zoon, 27. Pieter Jacobus Delport, 28. Jacobus Marthinus Klopper, J. zoon, 29. Johan Theunis Muller, 30. Hendrik Johannes Liebenberg, 31. Johannes Frederik Botha, C. zoon, 32. Joachim Johannes Prinslo, M. zoon, 33. "Willem Adriaan Nel, 34. Adriaan Labuscagne, 35. Leendert Labuscagne, 36. Barend de Lange, 37. Frans Johannes van Dijk, 38. Grerrit Koenraad Bezuidenhout, F. zoon, 39. Klaas l'rinslo, M. zoon, 40. Theunis Theodorus Fourie, 41. Christiaau Laurens Drijer, 42. Frans Smit, 43. Lucas van Yuren, 44. Stephanus Frederik Grrobbelaar, 4£. Grert Pieter Bezuidenhout, GL zoon, 46. Pieter Rasmus Erasmus, 47. Willem Prinslo, N. zoon, Om Eisch en Conclusie te hooren op declaratie. De R. O. Vervolger zijn krimineelen Eisch en declaratie voorleggende met de documenten en informatie daarop betrekking hebbende en op de hierbij gevoegde Schedule gemerkt L. tot W.W.W. en 1 tot 2 locis, verzoekt dat genoemde Eisch en declaratie publiek worde voorgelezen en concludeert ut in scriptïs. De eerste gevaDgene na de voorlezing van den eisch, verzocht vergiffenis en verzachting van straf en zeide dat hij nooit weer zoo iets zou doen. De tweede gevangene smeekte om genade. . De derde gevangene vroeg om vergiffenis en zeide dat hij niet uit eigen beweging gehandeld had, maar dat hij tot de misdaad verleid was en dat hij het nooit weer zou doen, De vierde gevangene verzocht verzachting van straf en beloofde voortaan gehoorzaam te zijn aan het Grouvernement. De vijfde gevangene verzocht om genad§ voor dit maal en verklaarde dat hij zich nooit weer aan zoo iets zou schuldig maken. De zesde gevangene verzocht om genade en vergiffenis. . De zevende gevangene zeide dat hij een onkundig man was die Qiet beter wist en verzocht pardon. De achtste gevangene verzocht verzachting en pardon en beloofde zich voortaan niet te zullen laten verleiden. -9e negende gevangene verzocht vergiffenis, dat hij nog een jongeling is en dat hij het niet uit zijn eigen gedaan had. De tiende gevangene zeide dat hij er toe gebracht was door de v ïleiding en dwang van anderen en dat hij vjortaan beter zou °pp assen. . pe elfde gevangene zeide dit hij misleid wai en verzocht vergiffenis voor dit maal. pe twaalfde gevangene verzocht genade en dat zij hare ammunitie mocht terugkrijgen, daar zij reeds haar h oed verloren had ei nu ook haar eigendom zou vsrliezen. De dertiende gevangene zeide dat hij gegac.n was met het Voornemen om goed te doen en dat hij daarom onvoorbedaehtelijk kwaad had gedaan. De veertiende gevangene verzocht ditmaal vrij galaten te worden en genade of met eene boete te worden gestraft. 1816. 1816. De vijftiende gevangene verzocht pardon. De zestiende gevangene verzocht verzachting van straf, dat hij onschuldig in de zaak gekomen was en dat hij vooraf niets er van had geweten. De zeventiende gevangene zeide dat hij niet uit zijn eigen er in gekomen was, maar gedwongen was en verzocht verzachting van straf. De achttiende gevangene verzocht vergiffenis en verklaarde er toe gebracht te zijn door de verleiding van anderen en dat het hem berouwde. De negentiende gevangene verzocht genade en vergiffenis. De twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd voor de betaling der boete. De een-en-twintigste gevangene verzocht verlichting van straf. De twee-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en zeide dat de betaling der boete hem zou drukken. De drie-en-twin tig de gevangene verzocht voor dit maal vergiffenis en zeide dat hij voortaan voorzichtiger zou zijn. De vier-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd voor betaling der boete. De vijf-en-twintigste gevangene deed hetzelfde verzoek. De zes-en-twintigste gevangene ook. De zeven-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd, en zeide dat hij arm was. De acht-en-t wintigste, neg en-en-twintigste en dertigste gevangenen verzochten verzachting van straf en tijd voor de betaling der boete. De een-en-dertigste gevangene zeide dat hij arm was en verzocht verzachting van straf en tijd. De twee-en-dertigste gevangene zeide hetzelfde. De drie-en-dertigste, vier-en-dertigste, vijf-en-dertigste en zes-endertigste gevangenen verzochten verzachting van straf. De zeven-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en zeide dat hij een arm man was en dat al ziine goederen verbrand waren. De acht-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd. De negen-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en dat het in aanmerking genomen zou worden dat de vijand al zijn eigendom weg had. Het Hof houdt deze zaak in beraad. Gedaan te IJitenhage, op den dag en in het jaar vermeld. In mijne tegenwoordigheid, (Q-et.) Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. -3. UITENHAGrE. Krimineele Eisch eri Conclusie en ook declaratie voor de Speciale Commissie zitting houdende in de Drostdij Uitenhage, overeenkomstig een bevelschrift van Zijne Excellentie den gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1815, door J. Gr. Cuyler, Landdrost, 11.0. Yervolger. Tegen 1. Hendrik Frederik Prinslo, 2. Stephanus Cornelis Bothma, 3. Oornelis Johannes Faber, 4. Theunis Ohristiaan de Klerk, 5. Abraham Karei Bothma, 6. Willem Frederik Kruger, 7. Frans Marais, 8. Adriaan Engelbreeht., Andries Meijer, 10. Andries Hendrik Klopper, J. zoon, 11. Nicolaas Balthazar Prinslo, M. zoon, 12. Martha Faber, weduwe van wijlen Johs. Bezuidenhout, 13. David Malang, 14. Hendrik Petrus Klopper, H. zoon, 15. Johannes Bronkhorst, 16. Thomas Andries Drijer, 17. Pieter Laurens Erasmus, L. zoon, 18. Hendrik Andries Grustavus van der Nest, 19. Pieter Willemse Prinslo, N. zoon, 20. Andries van Dijk, 21. Willem Jacobus Prinslo, W. zoon, 22. Johannes Prinslo, M. zoon, 23. Cornelis van der Nest, 24. Philip Rudolph Botha, C. zoon, o'ft (^Iristoffel Pudolph Botha, C. zoon, 07' . ra^am Lodovicus Botha, C. zoon, 27. Pieter Jacobus Delport, 28. Jacobus Marthiims Klopper, J. zoon, «o. Johan Theunis Muller, 30 Hendrik Johannes Liebenberg, oo Jo5lan.nes Frederik Botha, C. zoon, rf Joaohim Johannes Prinslo, M. zoon, daar aan deTSo' V?-f Ttrek gebracht^zijnde, genoemden Assistent T 1'ddf u ' ^ tGgenwoordigheid van °P8tandelinfftn ' J°°r FraSer: " dat hii door de *j allerXngZn/r WaS 0m een overee]nk°mst te maken dat kinderen n vl!7 ëTU °P ,V00rwaarde dat zij en hunne SSETSEt «FVlfd"" zri borden." ] anders daartoe zouden gedwongen Ve?v0Lfrw2e afgeVaardi^den ^rtrokken zijnde, de R O Majoor Fraser mT'dlrflTt d°°r den Assistent landdrost, opstandelingen'te uemoet °o-i Urgerf en .veertig dragonders de «Poodig mofeHik eefZl! ? ë?' !? °m/e aan de zaak naar het Je strand £ f makenJ' daar de ganzen der Kolonie door eene vereenSnJ t! ^ invallen va" 'óffers ereemgmg van de verschillende militaire Posten een heuvelTabifd^Tnf°ntdekt te Esterhuis Poort op trokken zijnde tot >F gena™d Skohters Nek en voortge. tentot te paard lÏ T 6en halJe ^hche mijl, een Hot- genoemden Willem Prinslo g^ en ,Jerd die in naam van gevano-fm0\ i_.„ rmslo, N zoon (den zeven-en-veertiVqfpn deR^ vtvE7nSr "dft1ziiniet ZOUde- vechten, waarop boordde "dat hii m.lddel Van genoemden Iiottentot antgedwongen werd ' °°k Z°U Vechten' tenzii Mj daartoe delingoi)0 ?emvJerV°lger vooruitgereden zijnde naar de opstan eer te met hen had d«or mtddol van f°.?7dfk 0ostwaId J6^el 0p hen te teZet S fen korten afstand den f?vangene en de zeven-en veeft?^ ^ S beloofden de zesde o}| zouden overgeven. "s e en twee anderen dat zij c£ne manschappen vSrwatrtTILgeTtot V R'°' VervoIger met di-a P''indelingen en men t£>n V, ,blTmon geweerschot van feonders wegf wii7»1W,fJ »0°rde ^epen : "zend uwe Vervolger "dat hii d f0m.e°' maar hierop antwoordde de S.T' **«&L zijnde Ljd*to T, d°m d»r»P yde hunne geweren 'aan ? aan opstandelingen neerzit9rVolger terwm l?n hl P ï mans<*appen van den R.O. ee" hunner die aan de uiterste linkerzijde 1816. 1816. i. •• v,„Q/i wnifile zonder echter onder het algemeen MdeUjt de W drie-en-twintigste, vier^n-twmtigs ,' ne„en.en.dertigste dertigste, twee"e^Je ^ykngen'en genaamd Willem Frederik en zeven-en-veerhgste^) gprinslof Hendrik Pieter Klopper, Kruger, Nicolaas isalthazar _ A ir:es G-Iistavus van der Klopper, Jöhaniws Fiode ^ Willem Prinslo, dadelijk SglïfoSS Fsber (de LjgH^ ££ doh - «1 - "d! Z^Tzon kwamen om zich over te geven, «laats van Willem van opgesloten met uitzondering ^ Yervolger na jSderik Boft», di. »lX ™ » 4 ondervraging op de plaat., 70eken en hen te waar- T Ui' nJiuSoïw^rlAftrugtoren^e JTtSSAbovengencLd. personen in b.wmn LhebW.Sn.» deDroe&ij rnetden Frederilv Prinslo, è.» betonden ™n ^n IM 0p de ntat. \Z! JT"Er SïnTwnSo door eenige dr.gonders onder lt;a"«7g..dt.nring n«U hebbende « d» dement od 27 Nn l °f1vangst. van den brief van het GouverCommissie If w a Waafn de afstelling van deze Speciale niet ÏÏ aangekondigd werd, verklaarde dat zij het verzoek zoek voor°v ^ ?* VerV°lg6r ^ V00Wg llondZani TtT^, m ïf T i— g6n0emde Commissie van verzoek Sa^ 77 ""S besll88me °P *jn bovengenoemd Bemin» gevraagde goedkeuring van de gevangen- te^iXifatoT1gen°emde p6rSOnen- Ver!eend werd> on daarop latere en t! "®11 van gevangenneming tegen de andere gevangenen de EO6? ! r ,df1 fehtbare tSPeciale Commissie, en daar sov.fj °* Vervolger ook belast was met de vervolging van alle per- van diuS /g T dTM>0PSfand' ^ Zij' inwoners waron zoele in ; ° Van iTï! T' 1Werd het gerechtelijk onderdag voorh»28 f f T f DeTem,bf'll'begonnen en van dag tot CoimS^T,!? Ïa g6Tif dat°P Besluit van deze Achtbare -I n J? Zer' Y onderz°ek gesloten verweL ' r^J ^ r °°P Yan het onderzoek, een der ffe J i ' namelllk Petrus J ohannes Fourie, Louis' zoon vrii genen ferd d°or e.en bepaalde uitspraak en sommige gevanÈÏÏ T6r en voorlooP1g 111 vrijheid gesteld onder befofte door vó6r l!f1ngren W°°rd' dat ziJ de Drostdii niet zouden verlaten zoü Iatere beslissing en ook dat m bet Hof of in de gevangenis KsaiZ VerScl'1Jnen'11Wanneer het gevorderd werd, subpoenacon?evaZ, ' welko P.Grsonen alz0° voorloopig ontslagen van aan JeH£mg maar ni,et vvan vervolging, de R. O. Vervolger d6ZenBlSch beschreven heeft als Verweerden en Voorechtelijk onderzoek in deze genen vrijwillige bekentenissen der verschillende jrevan- §6voe&dn/fiWte£ ™ °°k mt de andere documenten hierbij ^arjfinH 16t begin> de voorzetting en het einde van dezen eegetien ™°Pstand> zoowel als de deelneming er aan door de gevann verweerders, op de volgende wijze plaats had : Van T> na de sb^iing van de laatste zitting van de Commissie de Y^\dganf ? d® Drostdii te Graaff-Reinet, Philip Opperman ^rrit's Baviaans Rivier, van Pieter Bezufdenhout,' Van z;;ne °,' ®n vi]f-on-veertigsten gevangene vernam " dat hij schoonzuster de vrouw van Adriaan Engelbrecht den Vader DifdJww8^6' ge^°?rd bad °P de plaats van zijn sch'oonland a-e^aï ' ƒ Pers°nen in Taika naar Kaffer- beVec&en * Tv™11 °m de Kaflers °P te stoken om de troepen te °ornelis TnZ, P^nen waren wijien Johannes Bezuidenhout, (de derdft ^ n^f ^ a^erJ Frans Marais, en Adriaan Engelbrecht andere., »' 6Q aohtste gevangenen) vergezeld van twee man onnn'H^ ir-! app°^ giaggenoemd veldkornet Philip Opperstrom mï t p inaar Graa.ff-Remet om den Landdrost Stocken^illem P • ° ï ee ?n w bij vernomen had, op weg ontmoette hij De£ f °' zeven- en-veertigsten gevangene, die van D 1816. 1816. Bruintjes Hoogte terug kwam waar er godsdienst oefening had plaats gehad in het huis van Barend de Klerk, Heemraad van het district TJitenhage en in een gesprek met hem vertelde hijhem het vreemde nieuws dat hij gehoord had van genoemden G denhout waarop genoemde Willem Prinslo antwoordde dat hij ook iets de gelijksPgehoord had en dat hij, de JeUkomet, beschouwd werd als de oorzaak van den dood van Frederik Bezuidenhout (die doodgeschoten was door troepen die gezonden waren om hem gevangen te nemen, maar tegen wie hij gewapenden weerstand bood en bij wiens begrafenis zijn broeder Johannes Bezuidenhout, nu ook overleden, in de sterkste bewoordingen zijn voornemen uitgesproken had om den dood van zijn broeder te wreken en dat hii Willem Prinslo geen stuiver zou willen geven voor zijn leven Oi voor het leven van zijne vrouw en kinderen ; waarop genoemde Veidkornet zijne reis voortgezet hebbende naar Graaff-Reinet, zijn vrouw en kinderen ook daarheen zond en in een brief vertrouwde hij zijn werk toe aan Willem Frederik Kruger (den zesden gevangene) die dat werk op zich genomen hebbende, van dien tijd at ageerde als Provisioneel Yeldkornet van Baviaans Rivier. Dat omtrent denzelfden tijd in de maand October 1.1., kort na het vertrek van de laatste Oommissie van Rondgang van bet dorp Graaff-Reinet, Stephanus Johannes van Wijk, Yeldkornet van Tarka van Daniël Ouwkamp vernam onder belofte van geheimhouding, dat er een opstandige beweging aan den gang was in Tarka tengevolge van den dood van bovengenoemden Frederik Bezuidenhout; op welk rapport genoemde Yelakornet Yan Wijk eereden zijnde naar wijlen Johannes Bezuidenhout, die met Cornelis T. Faber (den derden gevangene) eenigen tijd lang geweest was op de plaats van Diederik Johannes Muller, zeide laatstgenoemde aan hem onmiddellijk na zijne aankomst aldaar, da„ Johannes Bezuidenhout zeer ontevreden was over den dood van zijn broeder Frederik en dat hij, D. J. Muller, slechte gevolgen vreesde, omdat Cornelis Faber (de derde gevangene) toen waarschijnlijk in Kafferland was, ofschoon hij, Muller, dat niet kon bewijzen. Dat Yeldkornet Yan Wijk, genoemden Johannes Bezuidenhout liet, halen en met hem afzonderlijk gesproken hebbende over de zaak, erkende Bezuidenhout zijne ontevredenheid over den dood van zijn broeder, die naar zijn gevoelen onschuldig doodgeschoten was, en hij zeide tegelijkertijd dat hij dat niet zou verdragen en ook dat hij gehoord had dat hij zelf en zijn zwager G. Faber (de derde gevargene) ook zouden gevangen genomen worden ; verder zeide hii dat hij Yeldkornet Opperman als de oorzaak beschouwde van den dood van zijn broeder Frederik door valsche rapporten, en hii noemde ook den Landdrost Stockenstrom als een der oorzaken : met betrekking tot dit alles, deed Yeldkornet Yan Wijk zijn best, door hem naar waarheid mee te deelen wat er plaats gehad had ten opzichte van zijn broeder Frederik, om hem van zijne almg terug te brengen en hem over te halen om, als hij zich na;,r °i°rvgegriefd gevoel'l0, met die grieven op behoorlijke wijze in 1 behoorlijke plaats te gaan ; genoemd Yeldkornet slaagde 0 f°°verre dat Bezuidenhout toestemde eene petitie te laten Ba 6 j a rnet voorkennis en advies van den Yeldkornet, door gey Bester en Stephanus Cornelis Bothma (den tweeden 0mi]aif^T>Ue)' maar d^ voornemen werd niet ten uitvoer gelegd, wild i aren maar daar hij toen mede18 h t WaS aan de misdadige samenzwering om opstand te maken, hebb meer dan waarsohiinliik dat hij geene hulp zal verleend land K °m 0en maatregel te nemen waardoor de vrede van het poe; Waard zou zijn gebleven ; op dezelfde wijze als de vroegere Van Yan ^err't Bieter Bezuidenhout, senior, ook een broeder Biet Wederik Bezuidenhout, om een petitie in te zenden Werd *,rt'kking tot den dood vau laatstgenoemden, verijdeld Ir r}01'- ^et ontwijkend of weifelend antwoord van Greorge eaerik Greere. de n8 ^dkornet Van Wijk, zijn welwillend doel niet kunnendat ?n' en Johannes Bezuidenhout hem meegedeeld hebbende Van ^ niet geneigd was langer in zijn district te blijven maar Muil an Was naar Nieuw veld te verhuizen, Diederik Johannes als h,e-r W^ens goedgezinde gevoelens hij opmerkte, verzocht om hem ' I W06r geruchten van opstand hoorde of bewijzen ervan kreeg, hii ^^kornet onmiddellijk bericht ervan te geven ; waarna gele»1 1 er| Willem van Heerden, den Yeldkornet van het district ziinf'h* !]abij' 4-°'1<;er Sneeuwberg, gewaarschuwd hebbende op /«,.• , ™Te te zijn, deelde hij mede wat hij gehoord had aan den Q. Landdrost van Grraaff-Reinet, den heer J. F. van de re„ea > woonachtig te Cradoek, ten einde dat de noodige maatje stn g'n°men zouden worden voor de bewaring van de rust in 1816. A Is'/ Octob 1^US3n' omtrent denzelfden tijd tegen het einde van J0}t ör d® eerste gevangene naar de plaats kwam van Diederik bad • F 'er waar hij Johannes Bezuidenhout tö voren gezien Voorri ^ sPrak °P zulke wijze dat het duidelijk bleek dat het zijn in zn'GrriGn TS genoemden Bezuidenhout behulpzaam te zijn van p ^aakzu°htige gevoelens en hem aan te sporen tot daden •^ezuidk ' Gn daarna weggereden zijnde met wijlen Johannes jnej 11 ®nnout_ naar den tweeden gevangene, waar na een gesprek °Hde 1 ^'ï ° V^er J^-a®ers d^e toen op die plaats waren, maakten zij Waa F- T.lder °®n plan van een gewapenden opstand, het doel 2i^ " ^ minder was dan het aanvallen en wegjagen van C troepen die langs de Grroote Yisch Rivier gesta- beveT Waren om de grenzen dezer Kolonie te bewaken en te i igen, tengevolge waarvan, de derde gevangene gezonden I> 2 1816. werd door wijlen Johannes Bezuidenhout (aan wien een der bovengenoemde Kaffers gevraagd had, waarom een Christen met gekomen was om met hunne kapiteins over de zaak te spreken) naar Kafferland met een boodschap, die de derde gevangene^vrijwillig op zich nam over te brengen aan de verschillende kapiteins van de Kaffer natie en vooral aan het opperhoofd Gaika, ten einde hulp en ondersteuning te vragen in den voorgenomen opstand tegen Zijne Majesteit's troepen en hun hulp uit te lokken door beloften niet alleen van kleinigheden waarvan die barbaren houden, maar ook van het vee behoorende aan de troepen en de vreedzame inwoners, die aan hun eed en plicht getrouw bleven en van het Zuurveld district waaruit de Kaffers vier jaren geleden gedreven waren met zooveel moeite en kosten en ter bevordering van den voorspoed van de welgezinde inwoners der Kolonie, welke boodschap overgebracht werd door den derden gevangene, geheel en al in overeenkomst met zijne voornemens, en die op zijn reis vergezeld was door de zevende en achtste gevangenen, zoodat het evenmin aan hem, den derden gevangene als aan hen die hem gezonden hebben toe te schrijven is, dat het bezoek geen beter succes heeft gehad. . Dat de eerste gevangene daarop naar huis terugkeerde, waar hij eenige dagen bleef en op 9 November 1.1. weer naar de plaats reed van bovengenoemden Diederik Johannes M uller, waar wijlen Johannes Bezuidenhout en de derde gevangene nog waren, toen na de aankomst van den eersten gevangene, met den vierden gevangene, zij dadelijk den tweeden gevangene lieten halen, die ook kwam, den negenden gevangene met zich brengende ; daarop gingen zij voort met de uitvoering van hun voorgenomen plan, met welk doel een brief opgesteld en geadresseerd werd aan Jacobus Kruger, senior, waarin de voorgenomen opstand bekend gemaakt werd, en de samenwerking verzocht werd van genoemden Jacobus Kruger, welke brief, hierbij gevoegd (sub L. D.) volgens de verklaring van wijlen Johannes Bezuidenhout en van den eersten gevangene, geschreven was door den tweeden gevangene met voorkennis van den vierden gevangene, en die brief werd daarop onderteekend, in de tegenwoordigheid van de tweede, vierde en negende gevangenen, door den eersten gevangene, en werd toen door laatstgenoemden gegeven aan Johannes Christiaan Muller om besteld te worden, met mondelingsch bevel dat hij dien brief persoonlijk moest overhandigen aan genoemden Jacobus Kruger en tegelijkertijd aan hem moest zeggen dat nadat hij hem gelezen had in zijne (Muller's) tegenwoordigheid, hij hem moest verbranden, en genoemde Muller den brief ontvangen hebbende, reed er mee weg, maar op advies van zijn broeder Diederik Johannes Muller, overhandigde hij hem aan den Yeldkornet Stephanus Johannes van Wijk, die hem dadelijk bracht naar den Assistent Landdrost Yan de Graaff, en laatstgenoemde zond een afschrift er van aan Kapitein Andrews, een ander afschrift aan Majoor Fraser, Assistent Landdrost van het district, Landdroï ™ a ]Ï6S 1 aan den beer A' Stookenstrom. den aan dJ vuï Oraaff-Kemet en tegelijkertijd zond hij een bevel Rivier Veldkornet I hlhPPus Albertus Opperman te Baviaans Wam' m ^ne manschaPPen op te roepen, welk bevel in handen gesteld dT zesden gevangene die, zooals reeds gezegd is, aanals I>rflü.Waa d?or genoemden P. A. Opperman toen hij vluchtte, ^ ovisioneel Yeldkornet in zijne plaats. }lechten-engeV°lge Van deze ontdekking, de eerste gevangene in beroofd18 genomen zijnde, de andere samenzweerders, ofschoon nu naamRfLVan e°/I1 hunno^ aanvoerders, zoo niet van den voordelen aanstoker' toch getrouw hun plan voortzetten, maatDaet om dat Plan onmiddellijk ten uitvoer te leggen, kafferWi ? derde gevangene voor de tweede maal naar met Ji7 gezonden werd, waarheen hij diensvolgens weer ging ^ktigenn^l?df ^ zevend^ gevangene en den nog voort' ln te roZ tert, I)®1P°rfc en ™em I rinsl°, ten einde de hulp Biet Ta,n de Kaffers en hen aan te sP°ren zich te haasten ^ ^ *J£e nulp de samenzweerders reden hadden zich te vleien. digdtiinL!? N°;embe.r,!'l- een Publieke kennisgeving uitgevaarvan wiil^ r u en ^fden gevangene, zooals hij zeide, op bevel Van Bezuidenhout, met het doel die kennisgeving onderhanri r 18 te zenden m het ïarka district, waarin hunne °P 5£ïng met/6 Kfr-°mtient 6en vijandigen aanval steld WPrr! ?rilem openlijk uitgesproken werd en zelfs voorgein^oners ,,,-f18 eeD?. Z,aak die overeengekomen was, en waarin de N-È- op 2IT ëï .WTrde,n h™ne bulP daarbii te verleenen, Teitrok i ® tT ^ ? évangelie, en op denzelfden dag 611 ne?e Johannes Bezuidenhout met den tweeden, vijfden gierde gevangene naar Baviaans Eivier, waarheen ook de begin en ontn?ene--gmg' die met den eersten g^'angene in het Personen al« u- Z,1Jne ,g?Yailgenneming gebruikt was om zoovele "Hannes ïi u bljeen te brengen onder bevel van wijlen deren, ^ezuidenhout, om zoo zijne volgelingen te vermeer- Plaats tntandl1gïd Van het biieenkomen van personen op de ^voer leLen 'l ET™ dienstig zijnde biJ het ten esde gevanffon bovengenoemd voornemen, kommandeerde de S* ^n 2 Btlna. t,ï!] !nT7bezit gekomen was van het bevel OnDfl™ landdrost Yan de Oraaff aan den Yeldkornet 8e8chriftePK ' dlez°lfde mannen, zoowel door bevelen in 8°eder trouw rU°£+ niondelmgsche boodschappen, zooals zij ter a.0g van nlfm l !n daar vlJfde gevangene toen misschien verwarl,, riWjS zien naar de Kaffers, aan welke personen sistenf [ f i'i f®sde gevangene bovengenoemd bevel van den ^aren eri yoVi rost voorlas, en hij vroeg hen hoe zij gezind j 1 8 " lij met liet Gmvernevient was, waarop zij allen *6id* rvT^„a^!thet Gouvernement waren en dus met hem, r c gevangene, die ofschoon niet gekommandeerd toch 1816. 1816. daar was eerst en daarna een ander, die onbekend is, dat hij niet me* het Gouvernement was, tegelijkertijd eenige grieven noemende, en daar de vierde gevangene deze verklaring niet kon ontkennen, trachtte hij haar toe te schrijven aan een misverstand bij het lezen van genoemden brief, maar dat duidelijk bleek een rjdei voorwendsel te zijn ontbloot van alle waarschijn!ijkheid en dat de cenoem.de vijandige verklaring niets anders was dan een gevo.g van zijn medeplichtigheid aan de voorgenomen en thans ten uitvoer gelegde samenzwering voor een opstand. Dat de zesde gevangene daarop zijne manschappen liet vertrekken met bevel om den volgenden dag weer bijeen te komen, dienzelfden avond werd hij ontboden in naam van Nicolaas Uaitnazar Prinslo (den elfden gevangene) die intusschen, nadat zijn broeder (de eerste gevangene) gevangen genomen was, over den berg gereden was, vergezeld van II. P. Klopper, H. zoon, (den veertienden gevangene) naar de plaats van den zesden gevangene, door P. Ü.rasmus (den zes-en-veertigsten gevangene) die op weg de boodschap ontvangen had van Hendrik Andries Gustayas van der Nest (den achttienden gevangene) toen de zesde tegelijkertijd van de gevangenneming van den eersten gevangene hoorde en verzocht de bevolking uit den hoek te kommandeeren, zond de zesde gevangene hieraan gehoorzamende, Gernt Bezuidenhout, senior, die daar was gehoorzamende een bevel in geschrifte, om hen die reeds gekommandeerd waren zoowel als anderen aan te zeggen dat zij naar hem moesten komen, waarna de zesde gevangene, naar huis gereden zijnde, wijlen Johannes Bezuidenhout daar vond met zijne medeplichtigen, waarop het plan dadelijk gemaakt werd om gewapend te gaan naar de plaats van AVïllem van Aard en daar de loslating te eischen van den eersten gevangene van Kapitein Andrews en in geval van weigering zijn post aan te vallen en te nemen, terwijl Johannes Bezuidenhout niet langer een geheim maakte van zijn vijandig voornemen, of van do redenen waarom hij den derden gevangene en zijne medereizigers naar Kafferland gezonden had ; verder dreigende allen die hem niet behulpzaam waren, vij andig te behandelen en dat hij hunne vrouwen en kinderen en al hun eigendom zou opgeven om door de Kaffers geplunderd en vermoord te worden. Dat de zesde gevangene dadelijk het oor leenende aan het voorstel van wijlen Johannes Bezuidenhout en zoowel zijn plicht als Provisioneel Yeldkornet geheel uit het oog verliezende, ais de middelen die hij in die capaciteit in zijne macht had om het kwaad te stuiten, zijne manschappen bijeenbracht, met wie en met de anderen die zich op weg bij hem aansloten, nadat hl] zich onder bevel gesteld had van genoemden Johannes Bezuidenhout, hij op 14 November 1.1. naar genoemden Post trok van Kapitein Andrews, en daar aangekomen zijnde, werd een Hottentot eerst gezonden om te vragen om de in vrijheid stelling van den eersten gevangene, die teruggezonden werd met een boodschap van Majoor Fraser, den aan» t landdrost, die daar bij het aanbreken van den dag me-'- h °men Was' dat een van de inwoners zeH moest komen om naar te sPreken> ,de elfde gevangene werd daarop gezonden gev ®en0Gm^en Assistent Landdrost, van wien genoemde elfde losla?86ne °P Zeer ^oele en onbeschaamde wijze de onmiddellijke ge van den eersten gevangene eisehte, maar hij werd teruggeva n met een weigeren(i antwoord, waarna de zeventiende Bieer w* naar den Post gin£ met dezelfde boodschap, die hij op KomT.betfmelijk" wiize overbracht, en hij verzocht den opstn ir111 ■Nel' die ook daar was' om met hem naar de &6tw f te riiden die met hem wilden spreken, waarop LandT * Iem Nel' verlof gekregen hebbende van den Assistent Werd ° Qaar de 0l)sfam(lelm?en ging, door wie hij gevraagd ger( naar de reden waarom de eerste gevangene in hechtenis bewr r Was> waaroPVeld Kommandant Nel slechts in algemeen e tij ?r(üngen antwoordde dat als hij niets verkeerds gedaan had vern ^ te vreezen had- waarop de vierde gevangene zeide dat hij dat hii ook gevangen genomen zou worden, waarop had r- j Wlüem Mei antwoordde dat als hij niets kwaads gedaan ant'' U'^ n*e^ behoefde te vreezen, waarop de vierde gevangene aan^?°1C^e "dat de eerste gevangene moest uitgeleverd worden hij i (de gewapende opstandelingen) en dat als het bleek dat ter\ f Ve*keerds gedaan had, zij hem weer zouden overgeven Vor,]1' , wi]'len Johannes Bezuidenhout van Kommandant Nel °proe de inwoners van het district Uitenhage moest WiHeP0n om zich bij hen te komen aansluiten, hetgeen genoemde den zetïrl terstond weigerde te doen en hij ging toen zitten bij AsBist f t gevangene' ten einde hem overtehalen om met den zesde -Landdrost, Majoor Fraser, te gaan spreken, waarop de toe8temHeVangeile 0^S0110011 in het eerst eenigszins bevreesd, d°ei w W6g daar^een met Commandant Nel met dat eeniL 6rd ^ij teruggehaald door genoemden Bezuidenhout en geen ,auderen< Bezuidenhout zeggende dat hij, de zesde gevangene, vierde ^ VaQ ^em moest gaan, gedurende welk gesprek zeide de of dero-8?^^11^6116 onder anderen aan Willem Nel, in de volgende krwiif woorden : " Ik zal u schieten of gij zult mij schieten," gebruikT n Johannes Bezuidenhout zeer hevige uitdrukkingen °°r wil ]6 1°na^rent den dood van zij n broeder en volstrekt niet het Schold 'if,"!611 aan de waarschuwingen hem gegeven, maar hij een ia Z?- • f Commandant Nel als een verrader, zeggande dat hij ^el J1 salaris daarvoor kreeg, zoodat Yeld Kommandant fehellg611 Veydere kaus ziende om iets goeds uitterichten met de hij eer^f' °P, Punt stond om weg te rijden, maar hierin werd geyan s VGrhinderd door Johannes Bezuidenhout en den vierden hield Wm?' e6n dunner hield zijn paard bij den toom en de ander Weg i.111 ^®1 zelf bij zijn arm, en eindelijk niet kunnende teruo-t°men °P eenjge andere wijze dan onder belofte van te zullen v&nh °men' de negentiende gevangene vorderde zelfs een eed Rennr6rDi S" bevestiging van zijne belofte, maar hierop sloeg doemde Willem Nel geen acht. 1816. 1816. Dat zoodra Yeld Kommandant Nel vertrokken was, Johannes Bezuidenhout de opstandelingen eeu kring liet"vormen, binnen welken de zesde gevangene een pleehtigen eed aflegde, God's heiligen naam aanroepende, dat zij aan elkander getrouw zouden zijn en elkander niet zouden verlaten, met welken eed de anderen instemden, sommigen zeiden Ja en anderen namen hunne hoeden af, terwijl sommigen noch Ja zeiden noch hunne hoeden afnamen, maar zwijgend deze godslasterlijke plechtigheid aanstaarden; na het zweren van dezen eed werd de vijfde gevangene naar het district Zwagershoek gezonden en de tiende gevangene naar Bruintjes Hoogte, met bevel om meer mannen bijeen te brengen uit die beide districten ten einde den opstandigen troep te versterken, beide deze gevangenen volbrachten deze taak zoo goed zij konden, maar elk op verschillende wijze, de tiende gevangene door mondelingsche boodschappen waarin hij de bevolking op de meest indrukwekkende wijze het gevaar voor oogen hield waaraan zij zich blootstelden, door weigering, van vermoord en geplunderd te worden door de Kaffers die elk oogenblik verwaoht werden, om hen zoo overtehalen om mee te werken aan het doel van de hoofden der rebellen, maar al deze uitnoodigingen bleken echter vruchteloos te zijn, waar hij ook aanzoek deed, terwijl de vijfde gevangene op weg naar Zwagershoek een briefschreef (hierbij gevoegd Sub. L. L. 4) aan Abraham Karei Grreylitig, den Yeldkornet van het district, van hem vorderende dat hij zijne manschappen moest oproepen tegen de Üngelsche troepen en onder dezen brief plaatste de vijfde gevangene de namen van den zesden gevangene en van wijlen Johannes Bezuidenhout, hetgeen hij volgens zijne bekentenis op last van laatstgenoemden deed, maar in elk geval zonder voorkennis of toestemming van eerstgenoemden, en met dezen brief ging hij naar genoemden Yeldkornet Q-reyling, om, zooals hij daarin schreef, den Yeldkornet een mondelingsche explioatie te geven van de zaak en zijn volk aan hunne rechten te helpen, waaruit men niets anders verstaan kan dan dat hij, de vijfde gevangene, die mannen, behoorlijk toegerust zou leiden naar de plaats waar de andere rebellen waren, welk voornemen geheel en al mislukte, daar de Veldkornet Qreyling getrouw aan zijn eed en plicht niet alleen het verzoek weerstond en zelfs de misdadigheid van zijn gedrag aan den vijfden gerangene voorhield, maar ook zijn volk waarschuwde zioh niet te laten verleiden, en zoo zijn district rustig hield en door zes van de mannen onder zijn bevel toetelaten naar de rebellen te gaan om informatie in te winnen, was hij oorzaak dat de dertigste en zes-en-veertigste gevangenen (Hendrik Johannes Liebenberg en Pieter Rasmus Erasmus) zich afscheidden van den opstandigen troep. Dat terwijl dit alles plaats had, de tweede gevangene dadelijk na het vertrek der rebellen, zich bezig hield met het schrijven van verschillende brieven ten einde de opstandelingen te versterken, en ook een verzoek zond op 12 November aan den Yeldkornet A. m' |r(,!y^ng om mannen te kommandeeren, in welk verzoek het ^iisdadig doel van zulk een kommando duidelijk erkend werd, en JP 13 November zond hij dergelijke verzoeken aan Ohristiaan er, Arnoldus de Beer en Zaoharias de Beer en eindelijk nog /u verzoek (maar zonder datum) waarin hij Joseph Thomas, P. • van der Merwe, Gerrit van der Merwe, G.zoon, Gerrit van der ^ erwe, J.zoon en Qerrit Engelbreoht gelastte tegenwoordig te JQ op de plaats van den vierden gevangene; alle welke veree ven (hierbij gevoegd .Sub. L. L. 1, 2, 3) onderteekend waren et den naam van Johannes Bezuidenhout door den tweeden gevangene, maar zij hadden geene andere gevolgen dan dat de perl °uen daarin verzocht getrouw bleven aan hun plicht en op hunne pede waren, met uitzondering alleen van den dertienden gevangene le m den eersten der drie ^brieven gelast werd, op den 14den y°nwoordig te zijn zonder eenige tegenspraak, dat onwettig en voor öüsdadig doel gedaan verzoek gehoorzaamde zonder zelfs zijn Kom ^ raa(^e£en en ^us aansloot bij het opstandige Dat op genoemden 14den November 1.1. de Veld Kommandant el teruggekeerd zijnde naar den Assistent Landdrost en hem ^Grs ag.gegeven hebbende van hetgeen hij ondervonden had, er een niets verder plaats had, uitgenomen dat de rebellen een einen Hottentot naar Majoor Fraser zonden en hem lieten eten dat zij zouden rijden naar eene plaats waar er gras was r°°r hunne paarden, waarna zij door de Groote Yisch Rivier i n over de plaats van Louw Erasmus en daar afzaalden buiten 6 grenzen der Kolonie. t)at op den volgenden dag, den 15den November, de Assistent re]U11 MaJ00r Fraser, verscheidene boodschappen naai' de k Jellen zond om Hen te waarschuwen tot hun plioht terug te hun eerst eene kennisgeving in geschrifte gezonden ^ebbende, de inhoud waarvan blijken zal uit het document hierbij bevoegd Sub. L. E., en ^daarna ten einde aan hunne begeerte te Ge f°6n 0m re(^en ^ weten van de gevangenneming van den j( rsten gevangene, zond hij hun een afschrift van den brief door v , oriderteekend, gedateerd 9 November, na de lezing waarvan ^ .® ^hellen verbaasd stonden, en naar het scheen de misdadigcl begonnen in te zien van den stap waartoe zij gebracht ~ l'on ï terwijl wijlen Johannes Bezuidenhout en de vierde te Tan§ene trachtten de gewetens van hunne volgelingen tot rust brengen, door te zeggen dat zij durfden zweren dat die brief k 6 0esc 'reven was door den eersten gevangene, welke uitdrukz £ een geveinsde verdraaiing was van de waarheid, daar zij ha6]1 ^oe<^ w^8t0n dat de tweede gevangene den brief geschreven c maar dat de eerste gevangene hem gedicteerd, onderteekend ^ verzonden had. aj , at intusschen na deze meaedeeling van Majoor Frasor, een woord geschreven werd door den dertienden gevangene op 1816. 1816. advies van wijlen Johannes Bezuidenhout en van den vierden en zesden gevangene, welk antwoord niet alleen zeide " dat de eerste gevangene niet verder moest gezonden worden en dat zij verder zouden overeenkomen na verloop van vier dagen " ma,ar ook dit dreigend toevoegsel bevatte " dat zij hoopten dat zij niet tot iets anders zouden gedwongen worden," en na dezen dienst bewezen te hebben keerde de dertiende gevangene weer terug naar huis. Dat terwijl bovengenoemde F. Fouchon bij de rebellen was met de boodschap van Majoor Fraser, Hermanus Potgieter ook daar kwam, gezonden zijnde door den Assistent Landdrost J. F. van de Graaff, met een uitnoodiging in geschrifte gedateerd'14 November, waarin, op dezelfde wijze als in de waarschuwing in geschrifte hem den vorigen dag toegezonden door den Landdrost Stockenstrom (maar die niet verder schijnt gekomen te zijn dan de plaats van—Jordaan en die niet meer gezien werd nadat de tweede gevangene voorbij die plaats was gegaan) hij de rebellen aanraadde en waarschuwde van hunne ongehoorde en misdadige maatregelen af te zien, maar die geene betere gevolgen had dan dat de rebellen den Assistent Landdrost Yan de Grraaff bedankten, m een geschreven antwoord, voor zijn vaderlijke zorg, maar nog onder voorwendsel dat zij niet wisten dat de eerste gevangene schuldig was aan het schrijven van zulk een brief als waarvan hij beschuldigd werd, drongen zij aan op zijne in vrijheid stelling, onder een (voorgewende) belofte dat zij zeiven hem brengen zouden om zich te verantwoorden wegens zijn gedrag voor zijn beschuldiger, en bij het zenden van dit antwoord gaven zij tegelijkertijd aan Hermanus Potgieter een mondelingsche boodschap aan den Assistent Landdrost Yan de Graaff, hem verzoekende naar hen te komen ; terwijl de vierde gevangene gekomen zijnde naar de plaats van Willem van Aardt, genoemden Hermanus Potgieter dwong ook naar Majoor Fraser te gaan en de vaste begeerte der rebellen te herhalen dat de eerste gevangene moest losgelaten worden en Hermanus Potgieter dit gedaan hebbende, keerde naar den Assistent Landdrost \ an de Graaff terug met het antwoord der rebellen, maar zonder hen te kunnen vleien met zijne komst, daar hij hem integendeel gezegd had dat het eenige van dien aard dat hij belooven kon was dat als zij drie van hun gezelschap wilden zenden naar eene bepaalde plaats, bij voorbeeld naar Van Stadens Dam, hij hen daar zou kunnen ontmoeten welke bijeenkomst echter niet plaats had; terwijl de pogingen zoowel van genoemden Assistent Landdrost als van Veldkornet Yan Wijk, om den tweeden gevangene tot zijn plicht terug te brengen en door middel van hem een gunstigen invloed uitteoefenen op de gemoederen der andere rebellen, vruchteloos bleken; de tweede gevangene niettegenstaande dat hij het Tarka district gedurig op en af reed achtte het niet noodig naar genoemden Assistent Landdrost te gaan, ofschoon hij dit aan Jz!i ^eldkornet beloofd had, geene van welke beloften hij nakwam ; genoemde tweede gevangene slechts een brief zonder datum aan en Veldkornet geschreven hebbende van geheimzinnigen inhoud, 11 welken brief, zoowel als uit het geheel gedrag van den tweeden gevangene, het duidelijk bleek dat zijne woorden en daden strekt niet overeenstemmen. -L>at op 10 November de rebellen, van wie intusschen de veer^gste, een-en-veertigste, twee en-veertigstig en drie-en-veertigste y^woerders en gearresteerden, Theunis Theodorus Fourie, Christiaan vurens Brij er, Frans Smit en Louis tan Vure i, zich hadden erwijderd onder voorwendsel van voedsel te gaan halen, van de P 'j-ats waar zij waren vertrokken naar een andere rustplaats ook gelegen aan (j0 an(jere zijde van de Groote Yisch Rivier genaamd ^aggahoek Nek, van waar zij op den I7den terug trokken in ne afdeelingen naar Slachters Nek waar de vier-en-veertigste erweerder en gearresteerde, Stevhanus Grobbelaar, die dien nacht "P Wacht was, van die gelegenheid gebruik maakte, terwijl de n'leren sliepen, om zich te verwijderen en in het geheim naar üuis te rijden. at de R.O. Vervolger bij den Post van Kapitein Andrews ingekomen zijnde tegen den avond van den 16den November en ±es vernomen hebbende wat tot hiertoe had plaats gehad, '-' en de rebellen eindelijk op den 17den na lang en vruchteloos feezocht te zijn, door verschillende patrouilles ontdekt, voor welk °el dei Veld Kommandant Nel, de Burgers Jacobus Potgieter en n °iewijk Banes enj bovengenoemde Frederik Fouohon werden |e ruikt, gedeeltelijk te Slachters Nek en gedeeltelijk op weg aarheen, zooals reeds gezegd is in het begin van dezen Eisck, aan 16 de waarschuwing in geschrifte van den R.O. Vervolger, hierbij sev'oegd -Sab L.,—voorgelezen werd, maar met geen beter gevolg uan ( at zij beloofden twee mannen den volgenden dag te zenden de^T}9 P^aa^s Tan Louw Brasmus om met de afgevaardigden van O. Vervolger te spreken. °P den 17den November, de zeven-en-veertigste verweerder nu* i ^ap ontvangen hebbende van den zesden gevangene, die hilT ?nv°lgen inziende van zijn onbehoorlijk gedrag en berouw bende ofschoon te laat, den genoemden zeven-en-veertigsten Weerder uitnoodigde hem te hulp te komen, die daaraan gehoor de^v,^0 0n zoowel aan JohannesBezuidenhout als aan de anderen rru s°|ladelijke gevolgen voor oogen gesteld hebbende die volgen de fn Ul t dezen opstand voor henzelven, hunne huisgezinnen en te ^ ri106^e ^°^oniei waarschuwde hij hen en raadde hen aan zioh Ver ?rWerPen' waa"n hij gesteund werd door Louis Fourie die op en fi°- van ^en veertigsten, een-en-veertigsten, twee-en-veertigsten rie-en-veertigsten verweerder na hun terugkeer naar huis ook za l1 ~'varen naar de opstandige bijeenkomst met dezelfde vreedtta H d°0l'ngen > toen genoemde zeven-en-veertigste verweerder öiet ri een^e schikkingen voor de rebellen te maken, ging hij dat doel op den 18den November, vergezeld door den 1816 1816. acht-en-twintigsten verweerder naar den R.O. Vervolger op de plaats van Willem van Aard, met welk voorstel echter daar het geen onvoorwaardelijke overgave der rebellen bevatte, de R.O. Vervolger niet kon instemmen, maar verplicht was met zijne troepen uit te trekken om de rebellen te dwingen zich te onderwerpen, niettegenstaande dat zij een betere positie hadden ingenomen ; en nadat verscheidene vriendschappelijke waarschuwingen geprobeerd waren, zooals meer uitvoerig beschreven in den aanvang van dezen Eisch, kwamen aohttien af en gaven zich over aan den ® -~ • Vervolger terwijl de overigen vluohtten, verscheidenen van welke echter naar den Assistent Landdrost Van de Graaff gingen en verklaarden dat zij [zich onderwierpen, aan wien ook de vierde gevangene zoowel in zijn eigen naam als in naam van de andere vluchtelingen den brief schreef gevoegd bij de beëedigde verklaring van genoemden Assistent Landdrost, hiernevens voorgelegd Sub L. R. 1. _ Dat kort voor deze gedeeltelijke verstrooiing der rebellen, de derde gevangene met den zevenden gevangene en hunne nog vluchtende kameraden, den berg op kwamen en verslag gaven van hun tweede reis naar Kafïerland aan wijlen Johannes Bezuidenhout, welk verslag zeer slecht berekend was om de hoofden van den opstand met vertrouwen te bezielen, daar het Kaffer opperhoofd Graika, zooals nu blijkt uit de opheldering gegeven voor de commissie door zijn tolk, zonder eenige belofte te doen aan de afgevaardigde rebellen, die geene moeite spaarden, om hem overtehalen, hun wegzond met een boodschap dat als zij wilden vechten zij dat konden doen. Dat de Landdrost van Graafï-Reinet, de heer A. Stockenstrom, met Kapitein Harding en vijftig man van het Kaapsch Regiment te paard, gezonden zijnde naar Tarka om de overige rebellen te achtervolgen, terugkeerde zonder hun te hebben gevonden, ten gevolge waarvan in den namiddag van den 24sten November, de Assistent Landdrost Majoor Fraser met een honderd van het Kaapsch Regiment en Kommandant Willem Nel met twee-en-twintig gewapende burgers naar Baviaans Rivier trokken, waar nog dertig burgers uit het district Grraafi-Reinet zich bij hen zouden aansluiten en twintig van dezen ontmoet hebbende, werd het echter meer raadzaam geacht hun naar huis te zenden en hunne paarden te nemen voor de soldaten van het Kaapsch Regiment. Dat deze troepen in den nacht aangekomende^ zijnde op de plaats van Daniël Erasmus, Baviaans Rivier, berioht ontvingen dat de troep van wijlen Johannes Bezuidenhout met den derden gevangene, in de bosschen van de Baviaans Rivier waren, en het werd noodig geoordeeld een persoon te vinden om als bode te ageeren; met dit doel ging Kommandant Nel twee malen, eens alleen en eens met Majoor Fraser, naar de plaats van den zes-enveertigsten verweerder, spraken aldaar met zijne vrouw en vroegen naar haren echtgenoot, die, ofschoon hij bij de rebellen geweest voor W ¥ f ,was als overigens een braaf man en zeer ge3ehikt ziindo j J6Ze ,Tr.ouw eehter> in het eerst zeer verlegen Wha«u!ut dat Z1J iet? van baar echtgenoot wist, maar op de kwam ^ van Maï00J Fraser dat als bij te voorschijn hebben v<. gevraagdep dienst deed, hij een groote kans zou Voor 71-• n .ie straf te ontsnappen die hij anders verdiend had Vond misdaad, antwoordde zij dat als zij haar echtgenoot uur ln1o ,m z.ou zenden; ten gevolge hiervan kwam anderhalf vanpo " vier-en-veertigste verweerder met den tienden getroen nl naa;r MaJ°or Fraser' die hem daarop uitzond om den tüod,f ƒ Fï?4 ^truches dat als hij hem vond hij niet 'noest hrf^6n da,t hjj..hij Majoor Fraser geweest was, maar zich genoemd • 3-n°g tot de rebellei1 behoorde; welke taak Vertrok?®7ier-en-veertigste verweerder op zich genomen hebbende, met «1 J °P 215 Nove1mb?r en keerde den volgenden dag terug gevang raPP°rt van de koers die Bezuidenhout en de derde herder!116 ■g™0men hadden' waarna de kommando in den avond de dW nvier optrok en korten tijd halt gehouden hebbende op Labusn Yan de Lange' trokken zij verder naar Frans kwam« gDe' Waar zl]' omstreeks twee uur in den nacht aan27sten 6n Van daar vertrokken zij in den morgen van den van w;?in V0?den sPore? van wagons in de richting van de plaats ■Bavia t> nannes Bezuidenhout aan het boveneinde van de avondanS 7ler' welke sporei1 zij' Tolgden tot het vallen van den 0metrfi' v°Pj 28sten volgde de kommando dezelfde sporen, en nabii g™ nn n^lddaS> vonden zij twee wagens nabij de rivier, l'lekL T -plaat8 genaamd Klipkraal, die echter de wagens BothiT VaU ma en van een persoon genaamd naa^lf^°^mando daarc>p een weinig verder getrokken zijnde tot hen i , et Y}ei> de negende gevangene de eerste was die berden ' ende v£m hannes Bezuidenhout en van den en onlfr^r 5 6IJ deZÖ negende gevangene gearresteerd zijnde vijfde geplaatstvaneensohildwacht'Z9id9toen dat de niando .11?6,116 ,°°k daar was' en dat hii. z°o; °P deze informatie zond Majoor Fraser den d0n viifV) -Uurant en den zes en-veertigsten verweerder die °ader fn *• g®vangene vonden en met zich brachten, die toen ook afstand j gep aatst werd van een schildwacht op eenigen uit de af ^en, .negenden gevangene ; en daar het gebleken was 8°hap v»°n ondervraging van beiden dat zij het gezel- iQterb« ezuidenhout dien morgen gezien hadden bij den ^aarbii eDj ^ ^ea vo^&en(ien dag met vier wagens ^aren 01 ^ 6n derde gevangenen en hunne huisgezinnen ^6td èr ezelfde plaats moesten zijn waar de troepen nu waren, lüe^W in gemaakt door Majoor Fraser en Kommandant °Ver8ohof &trekiing tot de plaats waar, en de wijze waarop, het van den opstandigen troep overvallen en overmeesterd 1816. 1816. zou worden ; ten gevolge waarvan de kommando bij het aanbreken van den dag op den 29sten optrok, en omstreeks tien uur bil' een kloof in den Winterberg aankwam, waardoor de wagens moesten passeeren en die beschouwd werd de beste plek te zijn oin hen af;esnijden ; maar gedurende dezen marsch had Ma] oor Fraserhet ongeluk zijn arm te breken door een val van zijn paard, en het bevel over de troepen werd overgegeven aan Luitenant Melnnes door wien, met Vaandrig McKay, de posities ingenomen werden waaromtrent Maj'oor Fraser en Kommandant Nel vroeger overeengekomen waren, en dat op zoodanige wijze dat zij niet konden opgemerkt worden door Bezuidenhout en zijn gezelsebap ; waarna de genoemde twee officieren de rivier op gingen _ met eene afdeeling der troepen, terwijl Kommandant Nel en zijne manschappen hooger op gestationeerd waren, met een sergeant en achttien man van het Kaapsch Regiment te paard, met bevel om de kloof te bezetten waar de wagens inkwamen ; welk bevel gehoorzaamd zijnde nadat vier wagens de kloof ingereden waren, bii welke wagens wijlen Johannes Bezuidenhout, de tweede en derde gevangenen, hunne huisgezinnen, en die van den vijlden gevangene met hun vee, schapen, paarden, enz. waren, en uitgespannen hebbende binnen de bovengenoemde hinderlaag, werden zij alzoo omsingeld zonder iets ontdekt te hebben waarna de tweede gevangene te voet en ongewapend, en de derde te paard en gewapend, gezien werden de rivier afkomende op de sporen der soldaten naar den hoek van den berg, waarna Luitenant McJnnes en Vaandrig McKay zes man in de rivier plaatsten nabij den weg waar die twee verplicht waren te passeeren, terwijl de officieren eene positie innamen in een lijn met hen^ maar bedekt door een at de tweede en derde gevangenen tot binnen dertig of veertig treden van de soldaten gekomen zijnde, laatstgenoemden bevolen werden op te staan, waarop Vaandrig McKay ook opgestaan zijnde, den tweeden en derden gevangene toeriep te staan, hetgeen ook door de soldaten herhaald werd, maar met geen ander gevolg dan dat de derde gevangene zoodra hij de soldaten zag, zijn paard omdraaide en wegreed op een galop, terwijl de tweede gevangene te voet wegliep ; waarop Vaandrig McKay een schot gevuurd hebbende over het hoofd van den derden gevangene om hem te doen staan, maar toen hij niet gehoorzaamde, vuurden de soldaten vijf of zes schoten op hem, zonder hem echter te raken, waarop de derde gevangene van zijn paard steeg en neerknielende, zijn geweer op de soldaten riohtende, waarop een hunner op hem schoot en hem wondde in de linker schouder, ten gevolge waarvan hij viel en gevangen genomen werd ; terwijl de tweede gevangene, niettegenstaande dat verscheiden schoten op hem gedaan waren bleef vluchten, maar eindelijk in een holte geloopen zijnde, werd hij ingehaald door de mannen die hem achtervolgden en ook gevangen genomen met den derden gevangene. Dat Johannes Bezuidenhout intusschen te paard gestegen zijnde en gewapend met een geweer, langzaam naar een kleine kloof reed waar de soldaten te paard gestationeerd waren, vergezeld door zijne vrouw te voet, maar na omtrent honderd treden voortgegaan te zijn, keerde hij met zijne vrouw terug naar de wagens, waar hij van zijn paard steeg en niettegenstaande dat Luitenant Mclnnes met zijn hced op zijn geweer hem wenkte om zieh overtegeven, en niettegenstaande dat de Kommandant Willem Nel en dè zesenveertigste verweerder riepen dat hij zieh moest overgeven, kon hij niet besluiten om dat te doen, maar met wapenen in do hand, bleef hij weerstand bieden,, daarbij bijgestaan door de twaalfde gevangene die ook gewapend zijnde met een geweer een ander geweer om haren echtgenoot overhandigde nadat hij het geweer dat hij had afgeschoten had en ook, niettegenstaande zij dit ontkent, vuurde zijzelve een schot, hetgeen de R.O. Vervolger meende te moeten erkennen, niet alleen omdat het positief beweerd wordt in sommige verklaringen, maar ook omdat het blijkt Uat verscheidene schoten gevuurd werden van de zijde van bezuidenhout zelfs nadat Luitenant Mclnnes het schieten aan zijnen kant had laten ophouden ; het gevolg van dit alles was dat een der soldaten doodelijk gewond zijnde door Bezuidenhout door een schot loopers van de linker dij tot de linker borst en zijn mker arm gebroken, hijzelf ook gewond werd op zoodanige wijze aoor twee schoten dat eerst de soldaat en daarna genoemde Johannes Bezuidenhout weinige uren later stierven, terwijl zijne vrouw, de twaalfde gevangene en zijn zoon omtrent veertien jaren oud ook gewond werden; gedurende dit schieten gaven de vrouwen en kinderen van de tweede en vijfde gevangenen die bij e wagens waren, zich over, na toegeroepen te zijn door Kommandant Ne], zoodat op deze wijze de geheele vluchtende troep gevangen genomen werd ; daarna werden de wagens in bezit genomen en de volgende ammunitie werd gevonden : tien geweeren en nfles de grootste waarvan met loopers geladen waren, eeD ■j " "ogels en loopers, drie blokken lood, acht groote oshoorns met «e uiteinden afgezaagd en voorzien van stoppers allen vol kruit ler bandelieren ook vol, en eenige knapzakken ook vol kruit' ezamen tussohen veertig en vijftig pond ; terwijl nadat Bezuinhout en zijn huisgezin gevangen genomen waren, de zevende bevangene, die tot op dien tijd ook een vluohteling was geweest, gevangen genomen werd door de burger kommando. De R.O. Vervolger voert verder aan : Val ^ ket begin voortgang en afloop van dit ongelukkig voorop beschreven hebbende aan dit Achtbaar Hof, hij thans zou ïgaan tot het onderzoek van den aard der gepleegde misdaad en 4f h°everre de verschillende gevangenen, verweerders en K presteerden, schuldig waren. len opzichte hiervan is de R. O. Vervolger van oordeel dat hij Uon**118daden in deze zaak gepleegd beschouwen moet als ogverraad, Schending van het Oppergezag, Opstand, Openbaar 1816. 1816. geweld exi Verstoring van de publieke vrede, aangaande welke misdaden de R.O. Vervolger, zonder ineen uitvoerige beschrijving ervan te treden in al hare verschillende beteekenissen, alleen wenscht optemerken dat de eerstgenoemde, Hoogverraad, volgens de bepaling der Wetten beschouwd wordt gepleegd te worden door zich aan te sluiten bij de vijanden van den Staat met een vijandig voornemen tegen de veiligheid ervan, hetzij ondernomen „met het doel om den Staat zeiven geheel en al omver te werpen, of om eenig deel ervan te overmeesteren, of om de regeering van het land te verdrijven; het is voldoende als dit gepleegd wordt met een vijandig voornemen, zooals Blackstone zegt in zijne Commentaren op de Wetten van Engeland, Boek 4, Hfd. 6: Indien iemand ten oorlog ivapent tegen den Koning in zijn rijk, terwijl aan den éénen kant om de misdaad van Hoogverraad te bewijzen, is het niet noodig te bewijzen dat iemand werkelijk onder wapenen was tegen den Staat, maar het is voldoende dat hij vijandelijkheden aangestookt heeft tegen den Staat, zoo aan den anderen kant door gevonden te worden in een gewapenden opstand, wordt de misdaad van Hoogverraad niet gepleegd, wanneer het niet blijkt dat hij deel genomen heeft aan het vijandelijke voornemen of samenzwering ; en dit is het ondersobeidend kenmerk tusschen de misdaad van Hoogverraad en die van Hoogmisdrijf of Gekwetste Majesteit; waaruit volgt dat een persoon schuldig kan zijn aan Hoogverraal, ofschoon hij niet onder wapenen was, door geschrifte, door onderhandeling met den vijand of door andere listige plannen vijanden zoekende om hen aantesporenhetzij binnenslands of buitenslands een aanval te doen op de veiligheid van het rijk, terwijl daarentegen iemand een medeplichtige kan zijn aan een gewapenden opstand en naarmate van de mate van zijn samenwerking kan hij schuldig zijn aan de misdaden van _ Gekwetste Majesteit, Openbaar Geweld (waaronder altijd verstaan wordt geweld met wapenen in onderscheiding van privaat geweld dat gepleegd wordt zonder wapenen) en verstoren van den openbaren vrede zonder daardoor in de verfoeielijke misdaad van Hoogverraad te vallen, ofschoon even onderworpen aan een zeer strikte verklaring der Wet. Deze algemeene beginselen voorop gesteld hebbende, zal de R.'O. Vervolger thans overgaan de misdaad te beschouwen van elk der personen in het bij zonder, opgenomen indezen Eisch; ten opzichte waarvan de R.O. Vervolger van oordeel is dat de eerste vijl gevangenen werkelijk schuldig zijn aan de misdaad van Moogverraad, zooals blijkt uit hunne eigene bekentenis en uit do documenten in de vervolging voorgelegd. I. Ten opzichte van den eersten gevangene:— 1. Dat hij reeds vroeg plan moet gehad hebben om een gewapenden opstand tot stand te brengen, daar hij, toen hij naar de plaats van Diederik Johannes Muller kwam tegen het einde van Ootober, 1815, onmildellijk zijn voornemen uitsprak Johannes Bezuidenhout aantemoedigen in zijn wraakzuchtig doel, met betrekking tot het ongelukkig doodschieten van zijn broeder Frederik, en dit had dat gevolg dat Johannes Bezuidenhout die anders geen kans ziende om zijn doel te bereiken, reeds gereed was door hartzeer het district Tarka en Baviaans Rivier te verlaten en naai Nieuwveld te verhuizen, nu vindende dat de eerste gevangene vrij willig en ongevraagd, gereed was hem te hulp te snellen, dadelijk aan het werk ging om den voorgenomen opstand ten uitvoer te leggen. Ten opzichte van deze vroege werkzaamheid van den eersten gevangene, is onder andere bewijzen zijn antwoord op de 30ste vraag bij zijn derde ondervraging (L. X. 3) opmerkelijk, terwijl de vastberadenheid van den eersten gevangene om tot dezen stap overtegaan bleek uit zijn hardnekkige volharding erin, niettegenstaande de waarschuwing van zijn eigen vader die iets van dien aard opgemerkt had uit de woorden van den eersten gevangene, en die door eigen ondervinding bekend was met de gevolgen van zulke daden. 2. Dat de eerste gevangene met Johannes Bezuidenhout gereden zijnde naar de plaats waar de tweede gevangene woonde, daar tegenwoordig was bij en deel nam aan een gesprek met eenige Kaffers die daar waren welk gesprek aanleiding gaf tot de eerste zending van den derden gevangene naar Kafïerlaud—zie do derde ondervraging van eersten gevangene, Arts. 9, 11 eu 12, L X. 3. 3. Dat de eerste gevangene op 9 November, 1815, ook hielp dicteeren, en daarna allee:* en uit zichzelven bovengenoemden brief aan Jacobus Kruger onderteekende, in walken brief hij, de eerste gevangene, in naam (zooals hij in strijd met de waarheid daarin zeide) van de burgers van geheel Bruintjes Hoogte, Zuurveul en Tarka aan Jacobus Kruger meedeelde, eu wilde dat hij bekend zou maken aan den Yeldkornet Yan der Walt van het district Rhenosterbergen, dat zij besloten hadden, NB. volgens den eed dien zij afgelegd hadden aan hun moederland, de godvergeten tirannen en schelmen te verwijderen, uit welke uitdrukkingen het duidelijk bleek dat zijn voornemen niets minder was dan door middel van geweld ontslagen te geraken van Zijner Majesteits Gouvernement, onder bescherming waarvan hij leefde en waaraan hij dus trou w en gehoorzaamheid verschuldigd was (zie onder DEEL I. 181G. 1816. anderen de bekentenis van den eersten gevangene bij zijne derde ondervraging, Arts. 17, 19 en 20, L. X. 3) zonder dat de eed afgelegd aan het moederland (veronderstellende dat dit bedoeld was met betrekking tot bet vorig Hollandscb Gouvernement) hier kan worden toegelaten ter verontschuldiging van de misdaad, zoowel omdat bij de Capitulatie in het jaar 1806 deze Kolonie overgemaakt werd van het bewind van het Hollandsch Gouvernement onder onderworpenheid aan Zijne Britsehe Majesteit, alsook omdat het sedert publiek bekend was dat door een verdrag gesloten tusschen de Britsehe Kroon en den Souvereinen Prins (thans Koning) der Nederlanden, deze volkplanting afgestaan is aan eerstgenoemde mogendheid, in welke cessie het de plicht is van eiken inwoner, zoo lang hij in deze Kolonie woont, te berusten ; terwijl de eerste gevangene zoo volkomen bewust was van de misdadigheid van zijn gedrag, dat hij daarom den persoon aan wien de brief geadresseerd was speciaal aanraadde, welke raad herhaald werd in een mondelingsche boodschap met den persoon die belast was met de bestelling van den brief, hem dadelijk te verbranden na hem gelezen te hebben. 4. Dat de eerste gevangene nadat hij den brief verzonden had, vertrokken zijnde, een overeenkomst maakte met wijlen Jobannes Bezuidenhout om wanneer de voorgenomen opstand zou worden ten uitvoer gelegd, bijeen te komen en samen een begin te maken (zie zijn derde ondervraging, Art. 28, Xj. X. 3) welke samenkomst alleen belet werd door de tijdige ontdekking van bovengen oemden brief en door de gevangen neming van den eersten gevangene ; terwijl intusschen de eerste gevangene beschouwd werd door Johannes Bezuidenhout en zijne medeplichtigen van zulk onmisbaar belang te zijn, dat ofschoon het oorspronkelijk plan moest beginnen met den aanval op den Post van Luitenant Rossouw, de eerste beweging echter ondernomen werd tegen den Post van Kapitein Andrews, met het doel om den eersten gevangene te bevrijden. II. Ten opzichte van den tweeden gevangene: 1. Dat hij ook tegenwoordig was op zijne woonplaats bij en deel nam aan het gesprek dat daar gehouden werd met de bovengenoemde vier KaSers, welke communicatie niet alleen op zichzelve onwettig was volgens de bestaande wetten, maar in verband met het doel waarmee zij plaats had, hoogst misdadig was. 2. Dat de tweede gevangene die niet zoo gereed schijnt o-eweest te zijn om zijn pen te leenen voor het weldadig deel waartoe hij verzocht werd door Veldkornet Van Wijk (zooals bovengemeld) echter zeer gereed was op W November 1.1. den brief aan Jacobus Kruger op papier te stellen en hem te doen onderteekenen door den eersten gevangene met de meest volkomene bekendheid met wat er in geschreven was en met het doel waarvoor de mannen daarin bijeengeroepen werden, terwijl de tweede gevangene den geheelen tijd aanwezig was op beide vergaderingen die betreffende deze zaak gehouden werden 3. Dat verder op 12 November toen Johannes Bezuidenhout besloot zijn plan ten uitvoer te leggen, de tweede gevangene hem vergezelde, en dus een werkzaam aandeel nam in de uitvoering ervan, en bijgedragen heeft tot dien dwang waardoor vele andere medeplichtigen beweren erin getrokken te zijn. 4. Dat de ijver van den tweeden gevangene in deze zaak te meer blijkt uit de verzoeken in geschrifte door hem erkend (Sub. Ij. L. 1, 2 en 3), in het eerste waarvan, gedateerd 12 November, hij den Yeldkornet Grreyling openlijk verzocht en gelastte mannen te kommandeeren ten einde (zooals hij zich uitdrukt) de schelmen van Engelschen uitteroeien uit ons land; deze bedreiging aan den Yeldkornet erbij voegende: Pas op voor het bloed onder uwe zorg, gij kunt dit waarachti gelooven', in geval gij nalatig blijft; de tweede gevangene schreef ook achter op deze verzoeken een bevel aan iedereen, om waar zij ook kwamen, ze te verzenden zonder een minuut uitstel; terwijl in het tweede Verzoek (L. L. 2), gedateerd den 13den November, de bevolking bevolen werd op zeer dreigenden ^ toon, om dadelijk hier tege woordig te zijn bij' ns (namelijk bij .Tohs. Bezuidenhout en zijne volgelingen) met dit toevoegsel, zoo niet, zult gij dat goed gevoelen, en aan het slot: de gevolgen zullen ernstig zijn ; en in dit Verzoek werd Diederik Muller wiens getrouwe plichtsbetrachting in deze zaak gebleken is, bestempeld met den naam van Landverrader; terwijl eindelijk de tweede gevangene in het derde van genoemde Verzoeken (L. 3), dat zonder datum is, de vijf personen daarin vermeld dreigend gelastte dadelijk tegenwoordig te zijn na ontvangst ervan met geweren en wapenen zonder eenige tegenspt aak ; alle welke Verzoeken de tweede gevangene onderteekende niet met zijn eigen naam, of op last van een ander, maar alleen met den naam van Johannes Bezuidenhout, hetgeen ten volle bewijst hoe volkomen de tweede gevangene het vertrouwen van dien man bezat en lioe volkomen hij deelde in zijne plannen, want de tweede gevangene heeft volstrekt niet beweerd dat hij den naam van Johannes Bezuidenhout onderteekend had zonder zijne voorkennis of toestemming, door welk e 2 1818. 1810. voorwendsel, in geval hij daartoe de toevlucht genomen had, hij zijne misdaad geenszins zou verzacht hebben, maar integendeel haar zou hebben verergerd, door te erkennen dat hij eene falsiteit had gepleegd. 5. Dat de tweede gevangene gedurende den gewapenden op¬ stand altijd bezig was met de rebellen met provisie te voorzien, voor welk doel zijn gedurig heen en weer rijden in Tarka dienstig was; en het is merkwaardig dat de waarschuwing van den Landdrost van Grraaff-Beinet, den heer A. Stockenstrom (L. R. la), die voor verdere circulatie gezonden werd naar de plaats van Barend Bester, waar de tweede gevangene drie malen voorbij gereden was binnen zeer korten tijd, welke waarschuwing de tweede gevangene erkent in handen gehad te hebben op de plaats van Jordaan, juist op dien tijd verdween. 6. Dat de tweede gevangene op denzelfden tijd toen hij door Verzoeken trachtte den opstand meer en meer tot stand te brengen, door schoone beloften trachtte den Veldkornet Van Wijk in het denkbeeld te brengen dat hij, de tweede gevangene, bezig was de rust te herstellen en met dat doel den geheimzinnigen brief (L. N.) geschreven had aan genoemden Yeldkornet, in welken brief de tweede gevangene zich geenszins in zulke duidelijke bewoordingen uitdrukteals in zijne opstandige Yerzoeken, maar door dit schijnheilig gedrag liet de Yeldkornet Yan Wijk zich echter niet misleiden. 7. Dat eindelijk de tweede gevangene in plaats van naar den Assistent Landdrost Yan de Graaff te gaan, waarheen hij ontboden was, en indien hij aangedreven was door oprecht berouw en werkelijk bezig was den opstand te onderdrukken en de bedrogenen trachtte tot hun plicht terug te brengen, kon hij veilig zijn gegaan ; integendeel, vergezelde hij met geheel zijn huisgezin wijlen Johannes Bezuidenhout en den derden gevangene naar den Winterberg, met het voornemen om de Kolonie te verlaten of ten minste zulk eene positie intenemen op de Grenzen dat zij konden handelen naar de omstandigheden en altijd in staat zouden zijn de rust der Kolonie te verstoren zoowel door middel van een verraderlijke coirespondentie erbinnen als door eene verstandhouding met en opstoking van de Kaffers; maar dit plan werd verijdeld door de verrassing en overmeestering van den tweeden gevangene en zijne metgezellen; terwijl het eindelijk tegen den tweeden gevangene getuigt, ten gunste van wien de R.O. Vervolger geen enkele verzachtende omstandigheid noemen kan, dat hij reeds eens te voren een gerechtelijke straf heeft ondergaan omdat hij zich schuldig gemaakt had aan het vervalschen van een slachters rekening, gelijk blijkt uit vonnis gedateerd 3 Mei 1800 (Sub. L. U. IJ. U.) zonder dat de straf die bij ondergaan heeft zijn verdorven hart schijnt verbeterd te hebben. XXI. Betreffende den derden gevangene : 1. Dat de derde gevangene ook zeer vroeg bekend was met 6 .LaVan eer8^e en tweede gevangenen en onmiddellijk na de aankomst van den eersten gevangene zich liet gebruiken om naar Kafferland te gaan met het doei om de Kaffer opperhoofden en vooral Gaika, uittenoo igen tot vijandelijkheden tegen Zijner Majesteits tronen en Gouvernement, en door de belangstelling der Kaflers optewekken door beloften van een terugkeer naar net Zuurveld, dat eenige jaren geleden van hen verovërd was en var het vee der Engelschen en van zoodanige inwoners die niet wilden meedoen aan den opstand, en ook van andere Denoodigdheden en versierselen die zeer noog geschat worden door die barbaren. 2. Dat de derde gevangene ten einde zijn vijandig doel te spoediger te bereiken niet geaarzeld heeft aan het Kaffer opperhoofd Gaika het getal Engelsehe troepen als een handvol te beschrijven en hem te doen gelooven dat er een algemeene ontevredenheid in de geheele Kolonie was tegen het Britsch Gouvernement dat " er aan de Kaap zes honderd Hollanders gereed waren," niettegenstaande dat (zooals de derde gevangene aan Gaikazeide) de Hollanders dit land verruild hadden aan de Engelschen voor een ander land aan de andere zijde, door welke uitdrukking door de Kaffers gewoonlijk verstaan wordt, de andere deeiender wereld over de zee, welk gesprek van den derden gevangene ten volle bewijst dat hij goed bekend was met de overmaking van de Souvereiniteit van deze Kolonie aan de Kroon van Groot Brittan je, niet alleen door verovering, maar door een later verdrag. 3. Dat de derde gevangene getracht had de handelwijze van het Uouvernement in een ongunstig licht af te schilderen aan de Kaffer opperhoofden, zoowel door de tb»™ bestaande wetten op grondbezit en opmeting van grond te beschrijven als drukkend en verderfelijk voor vee boeren als door den dood van Frederik Bezuidenhout toeteschrijven aan een moordadige dwingelandij, en zoo bij de opperhoofden van een vreemde natie, te klagen over^ de maatregelen van het Gouvernement en van Magistraten binnen deze Kolonie. 4. Dat de derde gevangene van Gaika vertrokken zijnde met eene belofte om terug te komen zoodra de voorgenomen opstand rijp genoeg was, in welken opstand, zooals hii aan Gaika zeide, de eerste gevangene en wijlen Johs. •31816. 1810: Bezuidenhout de hoofdrol zouden spelen, rapporteerde aan Bezuidenhout den uitslag van zijne zending, welk rapport een gunstigen invloed schijnt gehad te hebben op de voortzetting van het opstandig plan. 5. Dat de derde gevangene, nadat de brief van 9 November geschreven en onderteekend. was door de eerste en tweede gevangenen, getrouw aan zijne belofte naar Gaika in Kafferland giag om hem mee te deelen dat de opstand zou beginnen en dat daarom de huip der Kaffers nu noodig was ; met dat doel werd overeengekomen dat de plaats waar deze barbaren de rebellen ond6r Jobs. Bezuidenhout moesten ontmoeten in den omtrek van den Post van Luitenant Bossouw zou zijn, welke Post zij voornemens waren het eerst aantevallen, omdat Bezuidenhout het eerste gevolg van zijn dorst naar wraak voor den dood van zijn broeder Prederik wenschte te koelen zoowel op dien Officier als op den Landdrost Stockenstrom en den Yeldkornet Opperman. 6. Dat de derde gevangene, ten einde het Kaffer opper¬ hoofd Gaika te spoediger over te halen om hulp te verleenen, zich j iet alleen bepaalde tot de belofte van geschenken en de cessie van het Zuurveld, maar zelfs trachtte bij Gaika een vijandig voornemen op te wekken (zonder dat het genoegzaam gebleken is of dit plaats had gedurende de eerste of tweede zending) door hem te doen gelooven dat de mijnheer (door wien zooals de gevangene zelf erkende en zooals Gaika na het gesprek met den derden gevangene moest veronderstellen, de li.O. Yervolger bedoeld was), met een zeker aantal gewapende mannen op goede paarden, naar Gaika zou komen om met hem te spreken, maar die hem onverwachts zouden doodschieten en dan zouden wegrijden. 7. Dat terwijl de derde gevangene voor de tweede maal bij Gaika in Kafferland was, tijding daar gebracht werd dat de eerste gevangene gevangen genomen was door de Engelschen, welke tijding echter een geheel ander effekt had op Gaika dan op den derden gevangene ; laatstgenoemde drong daarop aan op zijn verzoek, zeggende dat er nu geen tijd te verliezen was en hij vroeg zelfs bij name om de Kapiteins Jalousa en Keino, maar Gaika zond den derden gevangene weg met de boodschap aan de rebellen, dat zij konden vechten als zij wilden. 8. Dat de derde gevangene na zijne zending volbracht te hebben zich vereenigde met de rebellen te Slachters Nek, en Gaika's antwoord medegedeeld hebbende aan zijne zenders, trachtte hij zooveel hij kon, de onderwerping der rebellen te beletten. wlf ge.vrangene ook met zijn huisgezin naar den Winterberg ging ten einde de Kolonie te ontvluchten of in eene positie te zijn om haar nogmaals te verontrusten • ofschoon hij voorgeeft dat hij zich slechts wilde plaatsen waar hij pardon kon krijgen, of in geval dat niet verkrijgbaar was, waar hij m veiligheid kon zijn, waaruit het m elk geval blijkt dat hij niet van plan was zich onvoorwaardelijk aan het Gouvernement over te geven 10. Dat eindelijk de derde gevangene nadat hij omsfngeld was door de soldaten die gezonden waren om hem en zijne medgezellen te achtervolgen, zijne onwilligheid aan den dag legde, niettegenstaande hij herhaaldelijk opgeroepen werd om zich over te geven en toen hij niet W.h'V11 at.was te ontsnappen, gewapenden weerstand bood, ten gevolge waarvan op hem gevuurd werd, zoodat worden 618 gewond, gevangen genomen kon De R.O. Vervolger is verplicht hier met leedwezen op te merken a hij geen enkele omstandigheden kan aanvoeren ter verdediffinw van den derden gevangene, daar hij geen verontschuldiging ka£ vinden voor zijn gedrag m het feit dat hij niet uit zijn eigen gegaan is maar door anderen gezonden werd naar het Kaler opperhoold, omdat de derde gevangene daar met alleen sprak in naam van een bepaald persoon, maar ook, zooals hijzelf erkent in naam van de bevolking ; terwijl ook het ondernemen of weigeren van zulk eene zending volkomen vrijwillig was en volgens de voorsehnften der wet in zulke krimineele handelingen! is de Sm 7 alS ï geZ°;.ldenC schuldig aan dezelfde misdag en in van S m 611 °V!r en Werd de derde gevangene, tengevolge 2 r0DdzWer-^n onder de Kaffers, beschouwd «e meest geschikte persoon voor die zending te zijn. IV. Betreffende den vierden gevangene : 1. Dat de vierde gevangene op zijn weg naar Tarka ontmoet wordende door den eersten gevangene, toen hij naar den derden gevangene gmg om een zaag te halen die hi: hem beloofd had (hetgeen de derde gevangene ontkent) en ook door den derden gevangene die naar den eersten gevangene ging, met hen terugreed naar de plaats van Diedei ik guller, waar ae derde gevangene met wijlen Johannes Bezuidenhout toen logeerden, en toen hetzij op weg of na hunne aankomst aldaar ingelicht zijnde omtrent het plan dat gemaakt was, stemde hij onmiddellijk ermee in en nam deel eraan; welke instemming en deelneming de vierde gevangene zeer duidelijk te kennen gaf door de uitdrukking dat hij hen die niet wilden helpen zou doodschieten, zelfs ai ware het zijn eigen vader, of, zooals het door anderen verstaan werd, zijn eigen broeder. ' J 1816. 1816. 2. Dat de vierde gevangene ook tegenwoordig was bij het dicteereD, schrijven en onderteekenen van een brief van den eersten gevangene aan .1 acobus Kruger, gedateerd 9 November, en volkomen bewust was van de misdadige strekking ervan. 3. Dat de vierde gevangene ook wist dat, en met welk doel, de derde gevangene naar Kafferland gezonden werd. 4. Dat de bijeenkomst van velen die gekommandeerd waren voor den gewapenden opstand, op zijne plaats belegd was, zooals blijkt nit het eerste en derde Yerzoek (L. L. 1, 2. 3) geschreven door den tweeden gevangene, welke belegging niet had kunnen plaats vinden zonder toestemming van den vierden gevangene. 5. Dat de vierde gevangene zonder gekommandeerd of ver¬ zocht te zijn, naar de plaats ging van Daniël Erasmus, waarheen de zesde gevangene (toen voor een wettige patrouille) de mannen gekommandeerd had, waar, nadat de brief van den Assistent Landdrost Van de Graalf voorgelezen was, hij de eerste zaden van den opstand zaaide door openlijk zijn ontevredenheid met het Gouvernement aan den dag te leggen op de vraag van den zesden gevangene dat hij met het Gouvernement was, en wat de menscben zeiden, en door redenen of liever voorwendsels te noemen voor zijne ontevredenheid, die geene andere gevolgen konden hebben dan twijfel en wantrouwer, tegen het Gouvernement ^ op te wekken in de gemoederen van hen die geen doorzicht hadden. 6. Dat de vierde gevangene, ofschoon onmiddellijk bestraft door den zesden gevangene en door den zeven-en-veertigsten verweerder, wegens de onvoorzichtigheid van zulke uitdrukkingen, toch de vijandige samenzwering bleef steunen, en na met Johannes Bezuidenhout gesproken te hebben, die toen reeds aan het vertrekken was, reed hij dienzelfden avond met den veertienden gevangene en den zeven-en-veertigsten verweerder naar de plaats van Marthinus Prinslo te Bruintjes Hoogte, ten einde, gehoord hebbende na zijn vertrek van de plaats van Daniël Erasmus dat de eerste gevangene gevangen genomen was, onderzoek te doen naar de reden ervan \ van waar hij ook den twee-en-twintigsten verweerder nam hem met de Kaffers bedreigende, en toen reed hij naar den een-en-twintigsten verweerder en dezen, zoowel als den twintigsten verweerder, die toevallig daar was, haalde hij over hem te vergezellen door bedreigingen van hen te laten doodslaan door Kaffer?, en hij bracht hen naar den troep die toen op een plek was tusschen de Posten van Lieutenant- Rossouw en Kapitein Andrews. 7. Dat de vierde gevangene vóórdat hij naar den een-entwintigsten verweerder reed, gegaan zijnde van de plaats van Marthinus Prinslo naar zijn broeder, den Heemraad Barend de Klerk, zeer ernstig door hen bestraft werd, die uit zijne gesprekken en rondrijden zijn misdadig gedrag opmerkte en die hem herinnerende aan de betere opvoeding die hij gehad had en het ziekbed van een oude moeder, trachtte hem van zijn voornemen af te brengen, maar niettegenstaande al dsze waarschuwingen bleef de vierde gevangene volharden in de verdere uitvoering van zijn misdadig plan. 8. Dat de vierde gevangene bij den Post van Kapitein Andrews bij gelegenheid van den opstandigen eisch voor de loslating van den eersten gevangene, van wiens misdaad hij volkomen bewust was, een zeer werkzaam aandeel erin nam, en altijd gevoDden werd zoowel door hen die tot de rebellen behoorden als door hen die daar waren met boodschappen, gehandeld te hebben als een der hoofdaanvoerders of ondersteuners van den opstand. 9. Dat de vierde gevangene met wijlen Johannes Bezuiden- hout met geweld den Kommandant Nel trachtten gevangen te houden, die van den Post van Kapitein Andrews gekomen was om (indien mogelijk) zijne mede-ingezetenen terug te brengen in het rechte pad en tot hunnen plicht, en zij lieten hem niet vertrekken voordat hij een belofte gedaan had om terug te komen, en de vierde gevangene legde ook duidelijk zijn voornemen aan den dag om over te gaan tot daden van geweld door zijne uitdrukking : " gij zult mij schieten of ik zal u ■schieten." 10. Dat de vierde gevangene ook den burger Hermanus Potgieter belette in vertrouwen te spreken met den zesden gevangene en later genoemden H. Potgieter dwong, niettegenstaande de voortdurende weigering van den Assistent Landdrost Majoor Fraser, op de herhaalde boodschappen hem toegezonden om den eersten gevangene in vrijheid te stellen, weer naar Majoor Fraser te gaan met den eisch der rebellen. 11. Dat de vierde gevangene ook deel had aan het onbeschaamd antwoord dat door den dertienden gevangene geschreven was aan Majoor Fraser. 12. Dat de vieide gevangene, toen hij te Slachters Nek was, niettegenstaande vele uitnoodigingen, en niettegenstaande dat zijn broeder de Heemraad Barend de Klerk hem op nieuw waarschuwde zich te onderwerpen, toch niet overgehaald kon worden, maar op de duidelijkste wijze zijn besluit aan den dag legde om liever een ge wapenden weerstand te hebben dan zich overtegeven, door te zeggen, dat hij nu zijn broeder voor de laatste maal gegroet had. 1816. 1816. 13. Dat de K..0. Vervolger ook voor dezen vierden gevangene geene verzachtende omstandigheden vindon kan, daar hij volkomen vrijwillig in de zaak gegaan was en op geene waarschuwingen wilde acht slaan; ook kan hij zich niet verontschuldigen door te zeggen dat hij in de misdaad viel door dwang, daar hij integendeel zulken dwang op anderen uitoefende, in elk geval hen overhalende door bedreigingen en vrees ; terwijl ook zijne brieven (L. R. 1 c.d.) aan den Assistent Landdrost Van de GraafE zoowel voor zichzelven als in naam van anderen, geschreven na zijne vlucht van Slachters Nek, ofschoon in de nederigste en smeekende bewoordingen, slechts van weinig beteekenis kunnen zijn ter zijner verdediging, naar het oordeel van den R.O. Vervolger, daar zij uit niets anders bestaan dan de gevolgen van een berouw dat te laat komt, nadat elke mogelijke maar vruchtelooze poging aangewend was, om hun misdadig plan ten uitvoer te leggen. V. Ten opzichte van den vijfden gevangene : 1. Dat de vijfde gevangene vroeg bekend was met het op¬ standig plan en in het vertrouwen deelde der andere aanvoerders, zooals duidelijk gebleken is uit zijn eigene daden. 2. Dat hij de opsteller, schrijver en publiceerder was van de kennisgeving (L. K.) in zijn naam, gedateerd 12 November, 1815, aan de inwoners van Tarka, in welke kennisgeving de inwoners uitgenoodigd en aangespoord werden tot opstand door te spreken van de zware lasten en onrecht die icij niet langer kunnen dragen. 3. Dat het middel om deze voorgewende grieven te herstellen, door den vijfden gevangene in die kennisgeving verklaard werd te zijn te vechten voor de vrijheid van zijn land. 4. Dat de vijfde gevangene in hetzelfde document openlijk erkende dat hij van de verraderlijke correspondentie met de Kaffers wist, en haar zelfs beschreef als eene zaak waaromtrent overeengekomen was, door deze woorden : dat de Kaffers eenstemmig waren en met hen waren overeengekomen ; dat zij streden voor Zuurveld en icij voor ons fond; dat aan hen slechts gegeven werd het vee van de opzichters (waardoor de militairen van het Kaapsch Regiment verstaan worden) en ook eenig ijzer, koper en kralen en niets meer. 5. Dat de vijfde gevangene vrijwillig met wijlen Johannes Bezuidenhout van Tarka naar Baviaans Rivier ging, ten einde werkelijk te helpen de voorgenomen onderneming ten uitvoer te leggen. (i. Dat de vijfde gevangene wegreed van de rebellen, terwijl zij bij den Post van Kapitein Andrews waren, naar Zwagershoek, met het doel om meer mannen te krijgen voor den opstand, het vijandig doel waarvan ook blijkt uit den brief (L. L. 4) door hem, den vijfden gevangene geschreven en gebraoht naar Yeldkornet (xreyling, waarin genoemd Yeldkornet verzocht werd met zijne manschappen te heipen tegen de onbeteugelde vreemde natie van Engelsehen. 7. Dat de vijfde gevangene genoemden brief onderteekende niet alleen niet den naam van Johannes Bezuidenhout, die, zeide hij, hem gelaat had dat te doen, maar ook met dien van den zesden gevangene, die zooals de vijfde gevangenen zelf erkende, niets ervan wist en nog minder er mee instemde. 8. Dat niettegenstaande de waarschuwing van genoemden Yeldkornet Greyling die de oom is van den vijfden gevangene, en met wien hij opgebracht was, hij bleef volhouden in zijne misdaad en weer zich bij de rebellen aansloot. 9. Dat eindelijk de vijfde gevangene met zijn huisgezin ook met wijlen Johannes Bezuidenhout en met de tweede en derde gevangenen, was op hunne reis naar Winterberg ; bij welke gelegenheid hij echter geen weerstand bood, maar zich overgaf op eenigen aftand van de wagens, aan de troepen van Majoor Fraser. 10. De li. O. Vervolger kan echter in het geheele gedrag van den vijfden gevangene geen wezenlijke reden van verontschuldiging vinden, daar zijne kennisgeving geheel en al onder de misdaad valt van ten oorlog wapenen, en dat op de wijze die Blackstone in de plaats aangehaald bij het begin van dezen üsch, noemt: " onder voorwendsel van grieven uit den iceg te ruimen, hetzij wezenlijke of voorgewende', ^ de li. O. Yervolger laat het gewillig aan de overweging van het Hof of er eenige verontschuldiging kan gevonden worden voor deu vijfden gevangene in de verleiding waardoor hij kon gebracht zijn tot de misdaad door de eerste vier gevangenen en vooral door het slecht voorbeeld van een anderen broeder, den tweeden gevangene. I- Ten opzichte van den zesden gevangene: — 1. Dat ofschoon de zesde gevangene geen deel nam aan de sameDzwering of de vijandige oproeping der ingezetenen < tegen het Gouvernement, en nog minder aan de verraderlijke correspondentie met de Kaffers, en dus niet beschouwd kan worden schuldig te zijn aan die soort van misdaad die door de Wet Hoogverraad genoemd wordt, schijnt hij tooh naar het oordeel van den R. O. Vervolger schuldig te zijn aan die soort van Gekwetste Majesteit daaraan grenzende, die bestaat in het begaan en voort- 1816. 1816. zetten van Opstand en Openbaar Geweld; daar hij onbehoorlijk gebruik gemaakt heeft van zijn gezag als Provisioneel Veldkornet, door die mannen—welke hij, na kennisgeving hem door Assistent Landdrost Van de Graaff toegezonden, verzameld had voor een wettig doel en van wie hij had kunnen en moeten gebruik maken tegen Johannes Bezuidenhout en zijne volgelingen—bij zijn opstandigen troep te voegen en hen te vergezelten naar den Post van Kapitein Andrews om de loslating van den eersten gevangene te eisohen die toen gevangen was. 2. Dat de zesde gevangene het doel waarmede hij zijne man¬ schappen gekommandeerd had geheel uit het oog verliezende, daardoor niet alleen zelf misdadig werd, maar oorzaak was dat allen onder zijne jurisdictie medeplichtigen werden, terwijl de misdadigheid van zijn gedrag te meer zichtbaar werd, wanneer wij het vergelijken met dat van de Veldkornets Stephanus Johannes "Van Wijk, A. C. Greyling en Willem van Heerden, dat in de vervolging bekend gesteld wordt, en waaruit ook blijkt welken invloed het gedrag en voorbeeld van een Yeldkornet heeft op de personen onder zijn bevel. 3. Dat na de vruchtelooze pogingen om de in vrijheid stelling van den eersten gevangene te verkrijgen, en nadat Yeld Kommandant Nel bij de rebellen geweest was, de zesde gevangene zich liet overhalen een opstandigen eed van getrouwheid afteleggen, in lijnrechten strijd met zijn plicht als Provisioneel Veldkornet, en bovendien met zulk eene beteekenis dat de eed beschouwd moet worden als even verbindend voor al zijne manschappen. 4. Dat de zesde gevangene niettegenstaande de herhaalde boodschappen gezonden in d n naam van Majoor Fraser aan de rebellen, en niettegenstaande de uitnoodiging tot hem gericht door Hermanus Potgieter in naam van den Assistent Landdrost Van de Graaff, onder wiens jurisdictie de zesde gevangene stond, toch bij de rebellen bleef en daardoor voorzeker de oorzaak was dat al zijn0 manschappen, met zeer weinige uitzonderingen, ook daar bleven. 5. Dat do zesde gevangene zelf bij de rebellen bleef, niet' tegenstaande het blijkt dat op zekeren avond Johannes Bezuidenhout afwezig was om voedsel te halen, vaD wiens afwezigheid de zesde gevangene niet het minste gebruik maakte om zijne manschappen overtehalen oö1 terug te gaan of als hij alle gezag over hen verloren had» zelf zich aftescheiden van de rebellen. , 6. Dat de zesde gevangene ook niet onbekend was met be onbeschaamd en dreigend antwoord geschreven Majoor Fraser door den dertienden gevangene, voor den inhoud van welken brief de zesde gevangen in zijne capaciteit als Provisioneel Yeldkornet voorzeker meer aansprakelijk was dan iemand anders. • Dat de zesde gevangene bij de rebellen bleef totdat zij uiteengedreven werden door de aankomst van de gewa- rtl7gP:D 81achters Nek onder bevel den E. 8' Ïlf6 geVrgtn<3 °fsch00n in het ee™t onbekend met de krimineele correspondentie met de Kaffers, later eohter niet onbewust daarvan was, gedurende zifn 0 verblijf bij de rebellen. ë 3 „le Welke rede"en de R- O. Vervolger, ofschoon hii dezen 8eVaiegneYnailgeDef01 7"' ^ hem e°hter niet van de vijf Haf '; te0rïrn m TJU -iS°h °m Straf lafOT te w°rden ; ei7°}ger niettemin, met een g-evoel van medeaaU d^et het ongelukkig lot van dezen gevangene, onderwerpt ^diXdWe?1I)g VaVh6t Hof in h^re'de volgende e°hter ifi^ h T *1 aanmerklng genomen kunnen worden door den bij het opleggen van zijn straf. • -Uat de zesde gevangene medeplichtig werd aan de misdaad op zeer ongelukkige wijze en als het ware toevallig aar de Veldkornet Opperman goedgevonden had zijn district te verlaten op de eerste tijding van gevaar In zTdeT T, terTk6n aan de» -gsden ggevangene 2 den gang^was? ° ^t6 deelM1 hetgeen ' de Tde Z°™ngeDe de Plichten van Provisio¬ neel Veldkornet op zich nemende, in de schoenen stond W ,hen r'T l ®, veldkornet, er toch dit verschil afe-eWH f .^es^0nd' dat de een z'jn ambtseed had gelegd terwijl de andere onbeëedigd bleef en zelfs 3- Dal°°V • ^ aan ! .afkeuring van zijn Landdrost. reh li3 ?e^ste ^omst van Kommandant Nel toen de rebellen bij den Post van Kapitein Andrews waren, de Xt f var,£en?>0Ilde dat hij bewust was van den aaf dlWHarmi J geworpen zag, en groote neiging gaan °m met Kommandant Nel terug te ^de ^t:fier JaarS-hiinl,jk i8 dat '1"ohannes Bezuidenhout tel J .i , Ziende vanden zesde* gevangene v>° zlJne manschappen vaster aan hem te * EroÏT' >ƒ aan het ^iddel ™ «en eed die Dnf f P ff 'legd werd door den zesden gevangene KeW w gevan£'eile te Slachters Nek was, hij Snset, ? Va? P°?lngen om zich zeiven en zijne ganschappen te verlossen uit de misdadige positie waar- VeertL7aren; t6n,dleK, e,mde liet hii de* zeven-eneertigslen verweerder halen, om met zijn hulp de 1816.. 1816. anderen tot hun plicht terug te brengen en hij zond hern ook om pardon te verzoeken van, en eene schikking voor te stellen aan den E. O. Vervolger, welke schikking de E. O. Vervolger verplicht was te verwerpen, alleen omdat, ofschoon het een zeer natuurlijke en geoorloofde begeerte was van de zijde der rebellen hun terugkeer tot hun plicht te verhinden met de bewaring van hunne persoonlijke veiligheid, het aan de zijde van den E. O. Vervolger in strijd was met zijn plicht. 6. Dat de zesde gevangene zelfs niet door de hooiden dor rebellen beschouwd werd als van harte mee te werken in de misdaad, en daarom hebben zij altij d den zesden gevangene belet te spreken bij gelegenheid van de boodschappen die aan hen werden gezonden; als het ware hem nooit aan zichzelven overlatende. 7. Dat eindelijk de zesde gevangene de eerste was onder hen die zich overgaven aan den E. O. Vervolger, niettegenstaande hij wel bewust was van het gevaar waaraan hi] zich overgaf, gelijk hij in deze woorden uitdrukte: " Laat mij gaan in Gods naam en mijn straf ontvangen. 8. Dat de E. O. Vervolger den zesden gevangene vroeger heeft gekend als een ingezetene van zeer goed gedrag en die vooral in de groote kommando in het ]aar 1811 tegen de Kaffers, ook in de capaciteit van Provisioneel Veldkornet, zeer dapper en trouw handelde. VII. Betreffende den zevenden gevangene : 1. Dat de zevende gevangene den derden gevangene vergezelde op beide zijne reizen naar Kafferland en zooals blijkt uit zijne gesprekken met den Hottentot Hendrik Kees, wist 'bij zeer goed wat het doel was van di^ zending. 2 Dat ofschoon de zevende gevangene stellig met tegenwoordig was bij het vroeger vormen van het plaö tusschen wijlen Johs. Bezuidenhout en den derde» gevangene, en ook niet bij de overbrenging van d® boodschap aan den derden gevangene en dus op zi.P eerste reis naar Kafferland onkundig van het misda i» plan en zelfs ook niet tegenwoordig was bij het gesprei; met Graika, achtergebleven zijnde omdat zijn PaaI. moede was, maar toch toen bekend was met liet doel v& de zending, hij niettemin, wel verre van het te ope baren na zijn terugkeer, niet aarzelde den derden g vangene voor de tweede maal te vergezellen op e dergelijke reis. r 3. Dat derhalve naar het oordeel van den E. O. Vervolg zijn niet-deelnemen in het oorspronkelijk plan en afhankelijke toestand waarin hij verkeerde, hem slee T de straf, maar hem met- verwant. OT C"S ma en aan eene an(lere nauw er mede 1. Bat het gedrag van den zevenden gevangene te meer ver ergerd wordt zoowel door de omstandigheid dat zelfs de Kaffers opmerkten dat hii zeer vmnlh't L , de F eerde, alzoo heimelijk in deze volkplanting bWende e " zelfs woonde hij zes maanden in Kaffefland b?f Z Kaffer opperhoofd Hinza, om welke reden de zevende gevangene stellig gekozen werd als een behom^KiÜ genoot van den derden gevangene. J ° relF" Vl11' Teu opzichte van den achtsten gevangene • a' hpLn,ri S )Vai1 iljn dlstrict DOch aan den Yeldkornet era, ze meer -en dit is naar het oordeel van den R O omdIf fef M ?n toePa8sin£" °P den zevenden gevangene) omdat het bloot gaan naar Kafferland, zelfs zonder zulk ÏTjuiï ml dh!' V6rb0den » de P-kWtietn verstoring van den "pVeïen vTedV^f'veüfgÏeid "m rïPüriSS^ï rmerkiD& pomen heeft in den opstand enTat lif TT Kaffer opperhoofd Gaika'tsehouvd terj al^n ^ dien zij daarheen met zich hadden meegesleept. • Betreffende den negenden gevangene : ljMnfie Bfg9nde+ geva?gene naar de plaats van Diederik SemWmi8105ndodfe ^ nkomst U*den wer7op a de ™r <*«• jt 1816. 5 1816. 4. Dat de negende gevangene den derden Verzoek brief bracht—die geschreven was door den tweeden gevange en door hem onderteekend werd met den naam van Johannes Bezuidenhout en waarin de vijf daarin genoemd, uit Zwagershoek, gelast werden dadelijk naar den vierden gevangene te gaan—naat een van die personen en dus gebruikt werd om mannen aan - werven om opstand em openbaar geweld te plegen. 5 "Dat hii tot het laatst bij de rebellen te Slachters Nek bleef, zonder zich te onderwerpen aan de Troepen onder bevel van den B. O. Vervolger. 6. Dat eindelijk de negende gevangene ook gevondenl werd op weg naar Winterberg met wijlen Johannes Bezuiden hout en de tweede, derde en vijfde gevangenen, waar hij echter de eerste was om zich overtegeven aan oe i reepen van Majoor Fraser, en ook wees hij aan waar de vijfde gevangene was, terwijl het ook toevalug schijnt dat hij op dien tijd daar was : X. Ten opzichte van den tienden gevangene. 1. Dat de tiende gevangene op verzoek van wijtenjannes Bezuidenhout en zijne volgelingen, hem vergezelde van de plaats van den zesden gevangene waar hij, de tiende 2. Dat^bij^ook'bi^de^ e'bellen was toen de opstandige om de loslating van den eersten gevangene gedaan werd. o X)at hij ook tegenwoordig was toen de eed om aan elkander getrouw te zijn afgelegd werd door den zesden gevangene in den kring voor dat doel gevormd. 4 Dat de tiende gevangene naar Bruintjes Hoogte gezonden werd om meer mannen aantewerven, welke zending hi] op zich nam en met allen mogelijken ijver ver richtte, ofschoon zonder succes; hij zelts getracht hebbende om Wm Lotter, Theunis Botha en Jacobus Potgieter bang te maken met de komst van een strijdmacht van Kaifers, erbii voegende dat zij dienzelfden nacht daar zouden zijn zooals uitvoeriger blijkt uit liet getuigenis van den tienden gevangene zeiven m zijne antwoorden op d 40ste, 41ste, 42ste, 44ste, 45ste, 46ste, 47ste en 48ste 5. üirie li. O. Vervolger echter het aan dit Hof overiaat in hoever het in aanmerking genomen kan worden verzachting van de straf van den tienden gevangene dahet niet alleen niet blijkt dat hij iets wist van het oor spronkelijk plan, maar ook later met den zes-en-veer tigsten verweerder zich aansloot bij de kornmando va» Majoor Fraser zonder daartoe verzocht te zijn of zona beloften hem gedaan. XI. Betreffende den elfden gevangene : 1. Dat voor het uitbreken van den opstand de elfde gevangene» van zijn broeder vernemende dat zoo iets plaats zou hebben, het verborgen hield. 2. Dat nadat zijn broeder (de eerste gevangene) gevangen genomen was, hij dadelijk over den berg reed naar den zesden gevangene, zooals hij zeide om een paar verstandige mannen te krijgen om de reden te gaan vragen van de gevangenneming van zijn broeder, terwijl intusschen door zijn vroege bekendheid met wat er aan den gang was, hij zeer goed geraden kon hebben wat de reden was, en het is ook merkwaardig dat ten einde deze informatie te verkrijgen, hij noch naar den Yeldkornet van zijn district, Kommandant Willem Nel ging, noch naar den ^ Heemraad Barend de Klerk, maar naar de Baviaansrivier, juist waar Johs. Bezuidenhout en zijn volgelingen gingen. 3. Dat toen de elfde gevangene bij den Post van Kapitein Andrews kwam en in naam der rebellen de loslating van zijn broeder eischte, hij den Assistent Landdrost Majoor Fraser met dat doel op zeer onbeschaamden en dreigenden toon aansprak. 4. Dat de elfde^ gevangene steeds bij de rebellen bleef, maar te Slachter s Nek was hij onder hen die zich overgaven aan den R. O. Vervolger. XII. Ten opzichte van de twaalfde gevangene : Dat de twaalfde gevangene toen haar overleden echtgenoot omsingeld was te Winterberg, en opgeroepen werd zioh te onderwerpen, zij hem aanmoedigde en hielp in zijn gewapenden weerstand en zelfs op de soldaten schoot, waardoor zij ook schuldig is aan minachting van het gezag van het Gouvernement en aan openbaar geweld, maar in dit opzicht meent de R. O. Vervolger dat het in aanmerking genomen behoort te worden dat wegens hare liefde jegens haren echtgenoot en ongerustheid omtrent zijn lot en dat der kinderen, zij gemakkelijk kon gebracht worden tot een stap, de mate van misdadigheid waarvan zij niet heeft vooruitgezien. XIII. Aangaande den dertienden gevangene: Dat aan den Verzoek-brief aan den dertienden gevangene gezonden door den tweeden gevangene, het misdadig doel waarvan terstond blijkbaar was, hij onmiddellijk gehoorzaamde en naar de rebellen ging, zonder vooraf verlof gevraagd te hebben aan zijn Veldkornet of hem zelfs de minste kennis te hebben gegeven. • Dat toen hij bij de rebellen was op de plaats van Douw Erasmus aan de andere zijde der Visch Rivier, hii zich »bel I. \ 1816, 1816. liet gebruiken om een zeer onbeschaamd en zelfs dreigend antwoord te schrijven aan Majoor Fraser, die een afschrift van den brief door den eersten gevangene geschreven, gezonden had met een vriendschappelijke waarschuwing aan de rebellen. 3. Dat ofschoon de dertiende gevangene in zijne bekentenis zegt dat hij daarheen reed met een goed doel om de bevolking tot rust te brengen en dat hij werkelijk hen gewaarschuwd en raad in dien geest gegeven had, hetgeen de R. O. Vervolger, ten einde de bekentenis van den gevangene niet af te zonderen zonder bewijzen in handen te hebben, en ook omdat hij slechts korten tijd bij de rebellen bleef, erkennen wil, maar hij is echter verplicht op te merken dat met welk doel ook de dertiende gevangene daarheen moge gegaan zijn, zijn gehoorzamen aan een Yerzoek niet alleen gedaan door een onbevoegd persoon, maar blijkbaar misdadig, volstrekt niet vrij is van blaam, en vooral niet in een man die niet langer bezield is met de onnadenkendheid der jeugd, maar de jaren des onderscheids bereikt heeft en wiens voorbeeld dus een zeer schadelijken invloed kon gehad hebben, en bovendien is het zeer merkwaardig dat juist deze dertiende gevangene de eenige van alle personen was aan wie de drie Verzoeken gezonden door den tweeden gevangene afgegeven waren, die in de dwaling verviel van er aan te voldoen. XIV, XV, XVI. Met betrekking tot den veertienden, vijftienden en zestienden gevangene: ] . Dat zij woonachtig op de plaats van Marthinus Prinslo, senior, van daar wegreden na de gevangenneming van den eersten gevangene, over den berg, elk om verschillende toevallige redenen (zooals zij beweeren) maar allen naar Baviaansrivier gekomen zijnde, sloten zij zich daar aan bij de volgelingen, en stelden zich onder bevel van Johannes Bezuidenhout. 2. Dat de veertiende gevangene dienzelfden avond naar Bruintjes Hoogte reed met den vierden gevangene die daar gekomen was om mannen aan te werven, en in plaats van gebruik te maken van die gelegenheid om te huis te blijven, keerde hij terug tot dien troep van Bezuidenhout, wiens opstandig voornemen, om ten minste de loslating van den eersten gevangene te eischen, hem niet onbekend kon geweest zijn. 3. Dat verder alle drie deze gevangenen bij de rebellen bleven totdat de R. O. Vervolger naar Slachters Nek kwam met zijne troepen, aan wien zij zich toen overgaven en hunne wapenen neerwierpen, zonder dat het blijkt dat zij gedurende hun verblijf bij de rebellen, eenige bijzondere daden van geweld pleegden. XVII. Aangaande den zeventienden gevangene : 1. Dat de zeventiende gevangene op het Verzoek van Johs. Bezuidenhout in de plaats van zijn zwager, Karei Gustavus Trigard, die belet werd door een kwaal aan zijn been, de rebellen vergezelde naar den Post van Kapitein Andrews, en in hunnen naam een boodschap naar Majoor Fraser bracht, de loslating van den eersten gevangene eisehende. 2. Dat op zekeren tijd afwezig zijnde van de rebellen op de plaats van zijn vader, hij geen gebruik maakte van die gelegenheid om zich van hen af te scheiden maar naar hen terugkeerde, en zich aan den Iv O. Vervolger overgaf te Slachters Nek. XVIII. Ten opzichte van den achttienden gevangene: 1. Dat eenige dagen vóór het uitbreken van den opstand, de achttiende gevangene vernomen hebbende van Johs. Bezuidenhout, wien hij toevallig ontmoette, van het voorgenomen plan (zie zijne antwoorden op de derde en vierde _ vraag) niet de minste informatie daarvan gaf aan zijn Veldkornet. 2. Dat op de plaats zijnde van den zesden gevangene, hij van daar vertrok met Johs Bezuidenhout en zijne volgelingen, met de mannen van den zesden gevangene, naar de rebellen, bij wie hij bleef totdat hij zich overgaf aan den R. O, Vervolger te Slachters Nek, zonder echter schuldig te zijn aan een bijzondere daad van geweld. XIX. Aangaande den negentienden gevangene : 1. Dat de negentiende gevangene op de plaats zijnde van den zesden gevangene ten einde genezende kruiden toe te dienen aan de vrouw van den zes-en-veertigsten verweerder, van daar genomen werd door wijlen Johs. Bezuidenhout en (naar het schijnt) uit nieuwsgierigheid, zeer gewillig zich aansloot bij de rebellen. 2. Dit bij de rebellen zijnde toen Kommandant Nel daar kwam van den Post van Kapitein Andrews, en belet werd weg te rijden door wijlen Johs. Bezuidenhout en den vierden gevangene, hij, de negentiende gevangene, ook een was van hen die van hem een belofte eischte dat hij zou terug komen, maar hij beweert dat hij daardoor het vertrek van Kommandant Nel bevorderde. 3. Dat bij gelegenheid van de boodschappen gebracht door F. Touchon in naam van Majoor Fraser en ook bij gelegenheid van de komst van den Veld Kommandant Nel, de negentiende gevangene, hen altijd in de rede viel in hunne welgemeende pogingen, en door onbeduidende F 2 i8i°e. 1816. uitdrukkingen de aandacht van de anderen aftrok van hetgeen aan hen gezegd werd, maar de R.0. Vervolger gelooft dat hij dit eer moet toeschrijven aan de gewone en in den loop der vervolging gebleken praatlustigheid van den negentienden gevangene, dan aan een misdadig doel; de negentiende gevangene echter zich afgescheiden hebbende van de rebellen vóór de aankomst van den R.O. Yervolger met zijne troepen. XX tot XXIX. Ten opzichte van deze verweerders en gearresteerden : 1. Dat deze allen, van welke de drie-en-twintigste bij den zesden gevangene woonde en dus meer blootstond aan het gevaar van weggesleept te worden, zich aangesloten hadden bij de rebellen, overgehaald zijnde door wijlen Johs. Bezuidenhout en den vierden gevangene, waar zij tot het laatste bleven, ofschoon het niet blijkt dat zij eene bijzondere daad van geweld gepleegd hebben. XXX tot XXXIII. Ten opzichte van deze verweerders en gearresteerden: Dat ook deze verweerders, en de dertigste, naar het schijnt, uit bloote onbedachte nieuwsgierigheid, en de anderen op een boodschap van wijlen Johs. Bezuidenhout, zioh bij de rebellen aansloten die toen rondzwierven, maar de dertigste verweerder de misdadigheid der vergadering inziende, scheidde zich af van den troep zoodra hij kans kreeg door de komst en terugkeer der mannen die met voorkennis en toestemming van Yeldkornet Greijling uitgereden waren om tijding te krijgen ; terwijl de beide anderen, zonder vooraf iets geweten te hebben van de opstandige bijeenkomst, echter bij de rebellen waren, maar zij gaven zich over aan den R.O. Vervolger te Slachters Nek, en boden dadelijk hunne diensten aan om de andere vluchtende en rondzwervende rebellen te achtervolgen en naar huis te brengen; welke omstandigheid in aanmerking nemende, beschouwt de R. O. Yervolger hunne schuld als medeplichtigen in minderen graad, en meent dat het voldoende zal zijn, wanneer hij tegen hen concludeert, voor eene matige bestraffing. XXXIII tot XXXIX. Ten opzichte van deze verweerders en gearresteerden: 1. Dat ofschoon zij gekommandeerd zijnde door hun Yeldkornet, den zesden gevangene, gewapend waren op wettige wijze, en slechts hun genoemden Yeldkornet volgden naar de rebellen onder bevel van wijlen Johs. Bezuidenhout, zij echter niet geheel en al vrijgesproken kunnen worden van alle schuld, daar zij, het opstandig gedrag van Johs. Bezuidenhout en zijne volgelingen ziende, en ook overtuigd zijnde van de misdadige veranenng van gedrag van hun Veldkornet, nog bij hem bleven, en geen gebruik maakten van de gelegenheid die er schijnt geweest te zijn, om de rebellen te verlaten en naar huis terug te keeren; en daarom is de R.O. Vervolger van gevoelen dat zij ook een matige bestrafschuld en te 0ntsüappen, evenredig met hunne De R.O. Yervolger thans overgaande om te handelen over hen tegen wie hij meent dat het niet noodig is straf te eischen, vraagt verlof verder te zeggen : XL tot XLY. Dat al deze verweerders, ook op wettige wijze gewapend naar hun Yeldkornet, den zesden gevangene, gingen en hem als hun hoofd vergezelden, maar toen zij de.misdadigheid van zijn gedrag bemerkten, verlieten de vijt eerstgenoemden terstond den geheelen troep zoodra zij kans kregen ; de vier-en-veertigste verweerder zelfs gebruik gemaakt hebbende voor dat doel van den tijd toen hij s nachts op schildwacht geplaatst werd; terwijl de vijf-en-yeertigste verweerder, ofschoon hij de rebellen met verliet, echter door zijn lofwaardig gedrag door het geven van informatie van de eerste zending van den derden gevangene naar Kafferland, zoodra het hem ter oore kwam, aan den Veldkornet Opperman, onder wiens jurisdictie hij behoorde, en dat zelfs zonder zijn zwager, den acntsten gevangene, te sparen, die den derden gevangene vergezeld had op zijn reis ; zoowel hierdoor, als door zijn verder passief gedrag, legde hij duidelijk den oprechten afkeer aan den dag dien hii gevoelde tegen het plan dat gemaakt was en tegen den aaropgevo gden opstand ; de vijf-en-veertigste verweerder verliet ook onmiddellijk de rebellen en rapporteerde zich aan den Assistent Landdrost Yan de Graaff. XLVI. Dat de zes-en-veertigste verweerder, wonende bij den zesden gevangene, daardoor gemakkelijk weggesleept weid zonder vroeger van het misdadig plan geweten te pnvoorzichtig genoeg was bij den aanvang om met den vierden gevangene te gaan toen hij naar Bruintjes Hoogte reed om mannen aan te werven, en oo e an ere manschappen van den zesden gevangene vergezelde naar de plaats waar de rebellen bijeen gekomen waren; maar hij zag spoedig de misdadigheid in van e gedrag van den zesden gevangene, maakte gebruik yan de aankomst van de manschappen die met voorkennis en toestemming van den Yeldkornet Greijling uitgereden waren om tijding te krijgen, en verliet de rebellen met den dertigsten verweerder ; terwijl hij zich daarna verborgen hebbende wegens schaamte en berouw, 1814» 1816. op de belofte van Majoor Fraser niet alleen zich overgaf, maar van wezenlijken dienst was bij de opsporing en overmeestering van de vluchtende hoofden der rebellen ; ten gevolge waarvan, de R.O. Vervolger meent op hem, zoowel als op de andere zes verweerders, te mogen toepassen wat Blackstone in de boven aangehaalde plaats zegt, dat wanneer een persoon gevonden wordt onder rebellen of vijanden " ten gevolge van een welgegronde vrees voor schade (hoeveel te meer wanneer zij daar gebracht worden door de misleiding van hun hoofd', aar zijn leven of persoon, deze vrees of dwang eene verontschuldiging is zelfs voor het zich aansluiten bij rebellen of vijanden, mits hij hen verlaat zoodra hij een veilige gelegenheid heeft." XLYII. Dat eindelijk de zeven-en-veertigste verweerder, naar het oordeel van den R. O. Yervolger, geenszins schijnt geklassificeerd te kunnen worden onder de rebellen, daar hij naar hen ging alleen op verzoek van den zesden gevangene, toen laatstgenoemde de misdadigheid van den stap dien hij genomen had begon in te zien en trachtte middelen te vinden om zelf terug te keeren en anderen er toe te brengen hetzelfde te doen, voor welk doel de zeven-en-veertigste verweerder (die bij gelegenheid van de samenkomst op de plaats van Daniël Erasmus reeds gewezen had op de schadelijke gevolgen van oppositie tegen het Gouvernement van het land en hun zelfs de voorbeelden genoemd had van vroegere dagen) zijne hulp niet wilde weigeren, en daarom, ofschoon hij te Slachters Nek gevonden werd bij de rebellen door den R. O. Yervolger, is hij echter naar zijn oordeel niet schuldig aan een misdadige vereeniging met hen, terwijl het zelfs ook blijkt dat de zeven-en-veertigste verweerder over middelen gedacht had om de komst en samenwerking der Kaffers te beletten, in geval zij onverhoopt kwamen helpen ten gevolge van de zending van den derden gevangene. De E. O. Yervolger merkt ten slotte op dat bij gelegenheid van het speciaal onderzoek naar de misdaad van elk der gevangenen en verweerders, onderzocht hebbende of en in hoever er iets te zeggen was ter hunner verdediging of verontschuldiging, thans, ten einde zich in dit opzicht te kwijten naar zijn vermogen als Publieke Beschuldiger, slechts eenige opmerkingen wil maken omtrent de algemeene redenen voor verontschuldiging door bij na al de gevangenen en verweerders gepleit, namelijk dat zij gedwongen werden door wijlen Johs. Bezuidenhout, en dat zij dus niet vrijwillig de misdaad gepleegd hebben; op dit punt acht de R. O. Yervolger het zijn plicht op te merken : 1. Dat met betrekking tot de hoofden van deze zamenzwering, namelijk, de eerste, tweede, derde, vierde en vijfde gevangene, O. Vervolger dit pleit geheel moet verwerpen, daar het ten volle gebleken is dat zij vrij willig de misdaad gepleegd hebben, en dat zij derhalve even schuldig zijn als wijlen Johs. Bezuidenhout, 200 niet meer, daar de eenige grond dien die man kon aanvoeren ®et eenigen schijn van recht, namelijk, den dood van zijn broeder, dien hij, wegens onkunde van den waien aard der zaak, aan bloot geweld toeschreef, in de verwarring van zijne denkbeelden over gegaan was tot wraak, volstrekt niet van toepassing kan zijn op e anderen ; zoodat niets anders dan een vijandig en boosaardig voornemen, zonder eenige reden vooralsnog bekend, oorzaak was Van hun misdadig gedrag, terwijl het blijven van de tweede, vijfde en negende gevangenen bij wijlen Johs. Bezuidenhout in geen ander licht kan beschouwd worden dan dat van een vrijwilige daad, daar het niet alleen onmogelijk is dat zij daartoe gedwongen konden geweest zijn door Bezuidenhout, maar ook ijkt het overtuigend uit het gedrag van Bezuidenhout op de P aats van Barend Jacobus Bester, dat zij toen de vrije keus adden tusschen schuld en onschuld ; welke uitsluiting van elke soort van dwang de R. O. Vervolger verplicht is ook toetepassen °P de derde en vierde gevangenen, die allen blijken niet alleen T"J willig gehandeld te hebben, maar met hart en ziel de misdaad gepleegd te hebben waaraan zij schuldig zijn, en wel verre van gedwongen geweest te zijn, hebben zij zeiven, zooniet dwang, ten Minste overreding en verleiding op anderen uitgeoefend. <-• Dat het nergens blijkt dat er werkelijk eenige geweldadige awang uitgeoefend werd door wijlen Johannes Bezuidenhout, maar dat hij een bijzonderen invloed verkreeg op de gemoederen der bevolking door bedreigingen en vrees, waaroor stellig velen, zoo niet de meesten hunner, zich lieten egsleepen zonder nadenken; terwijl vooral bij die verweerders ivaders waren van huisgezinnen, de vrees voor den 6 reigden aanval van de Kaffers naar het oordeel van iiVM "^erv0'ger niet beschouwd kan worden als geheel en al ,L ®j; en denkbeeldig, daar zij niet alleen wisten hoe gemakkelijk de & ers er toe gebracht worden om te moorden en te rooven, maar dat de derde gevangene door wijlen Johs. Bezuidenhout en ^ne mede samenzweerders gezonden was naar Kafferland om de nip van deze barbaren interoepen, zoodat het niet zonder reden as velen, ofschoon niet beheerscht door een onmiddellijk geweld van dwang, toch onder een welgegronde vrees voor schade aan evfn en persoon verkeerden, en dit gevoegd bij de andere coni > ^"atien, meer uitvoerig uitgesproken in den loop van zijn Eisch, Vol6 j6n V ervolger als gids verstrekt bij zijn later gende conclusie voor straf tegen de verschillende gevangenen n verweerders in deze zaak. fin^-31 we^e. en andere redenen verder te worden aangevoerd t len noodig) de R.O. Vervolger, vooraf declaratie makende Ve 0Pzi°hte van de veertigste, een-en-veertigste, twee-eneertigste, drie-en-veertigste, vier-en-veertigste, vijf-en-veertigste, 1816. 1816. zes-en-veertigste en zeven-en-veertigste verweerders en gearresteerden, verklaart dat hij geen verdere gronden van actie vindt tegen hen en derhalve dat hij geen objectie er tegen heeft dat zij ontslagen worden van het arrest waaronder zij nog bij deze Drostdij gehouden worden en van alle verdere vervolging in deze zaak, na betaling van de kosten van hunne gevangenneming door de zeven eerstgenoemden. En ten opziohte van de andere gevangenen en verweerders vermeld aan het hoofd van dezen Eisch, concludeert de R.O. Vervolger dat zij allen veroordeeld worden door definitief vonnis van dit Hof (met uitzondering van de twaalfde gevangene) om febracht te worden naar denzelfden heuvel gelegen nabij den 'ost van Kapitein Andrews, wnar, na den vruchteloozen eisch om de in vrijbeid stelling van den eersten gevangene, de misdadige eed werd afgelegd door den zesden gevangene, voor en in naam van de verzamelde rebellen en dat daar de eerste, ticeede, derde, vierde, vijfde en zesde gevangenen overgegeven worden aan den beul om te worden opgehangen bij den nek totdat de dood volgt' en dat daarna de lijken van de vijf eerstgenoemden begraven worden op dezelfde plek onder de galg; de zevende gevangene ook te worden overgegeven aan den beul en ten toon gesteld te worden voor de oogen van het publiek, vastgebonden aan de galg met een strop om den hals en met de andere gevangenen en verweerders, (van No. 1 tot en met 39) getuigen te zijn van genoemde executie, en verder dat de zevende, achtste, negende en tiende gevangenen uit deze Kolonie en hare onderhoorige landen levenslang worden verbannen, om nooit weer terug te keeren, op straffe van zwaarder vonnis, en op Kobben Eiland worden gevangen gehouden totdat eene gelegenheid zich voordoet om hen te transporteeren. De elfde gevangene te worden gevangen gehouden met harden arbeid, zonder loon, aan de Publieke Werken op Robben Eiland gedurende de eerstvolgende vijf jaren, en na verloop er van levenslang te worden verbannen uit de districten Grraaff-Reinet en Uitenhagen, om nooitjweer daarheen terug te keeren op straffe van zwaarder vonnis; de twaalfde gevangene te vertrekken met haar huisgezin uit genoemde districten, en verder binnen de Kolonie te gaan wonen, de dertiende, veertiende, vijftiende, zestiende, zeventiende, achttiende en negentiende gevangenen of verweerders te worden gevangen gehouden met harden arbeid zonder loon aan de Publieke Werken op Robben Eiland gedurende de eer stvolgende drie jaren; de twintigste, een-en-twintiqste, twee-en-twintigste, drieen-twintigste, vier-en-twintigste, vijf-en-twintigste, zes-en-ticintigste, zeven-en-twintig ut e, acht-en-twintigste en negen-en-twintigste verweerders eene boete te betalen aan het Gouvernement van twee honderd rijksdaalders elk, en het arrest thans op hen rustende van kracht te blijven totdat genoemde boete betaald zal zijn; de dertigste, een-en-dertigste en twee-en-dertigste verweerders aan het Gouvernement eene boete te betalen van een honderd rijksdaalders elk, en het arrest thans op hen rustende van kracht te blijven eÜfrfw genoemde boete zal betaald zijn; de drie-en-dertig&te, vierenTy /' m3f-en-dertWte, zes-en-dertigste, zeven-en-dertigste, achten negen-en-dertigste verweerders aan het GouverneSiT6 u betHen Van viiftiS rijksdaalders elk, en het X?, thaDS °,P ~6\ van kracht te blijven totdat ge- oemde som zal zijn betaald, en verder dat al de gevangenen, vereerders en gearresteerden in deze zaak al de kosten en schade het O, makfn vei'00rzaakt door dezen opstand, hetzij aan jet Gouvernement, aan de schatkist van de verschillende districten, U0Brïl? Prlva personen, met de verdere veroordeeling van geW v7 n6,?en;en; rtlg gevangenen en verweerders tot de betaVaif^ rl kosten^ van deze vervolging, en verbeurdverklaring terbnt ammunitie hierboven uitvoeriger beschreven, en te Win- tfenJw £evo^def m en bij de wagens, toen wijlen Johannes Bezuinnout en de tweede, derde en viifd* 1816. Uenhmïf ^ 4. j j tvou nrxjxüiiuuuaiiiiüb x>ezui- gevaar,™ 0ede> derde en vijfde gevangenen werden strafei g;,TT z0°aamge andere grootere of kleinere of boete, als Uwe Achtbaarheden billijk mogen goedvinden ingeleverd in Hof, 19 Januari 1816. (Get.) J. G. Cuyler. 1316. No. 4. TJITENHAGrEN. Minuten, 22 Jan. 1816. Artik.ler, op Justitie, S^Cdende ter' ZSgS- ~s a TOÏS^Sto inï hift geantwoord .1, daar neven. etaat aangeteekend. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats . Christiaan Botha, oud 3" jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, en woonachtig m de Tarka. Ja, ik ben daar omtrent een paar maanden geweest, want ik trok zoo heen en weder. Ja. Hebt gij niet een maand of drie geleden aan Commando drift gewoond? 3. Zijt gij niet omtrent drie maanden, of 't laatst van October, op de plaats van Did. Joh : Muller geweest ? 4. TToVif wii daar niet Johannes Bezuidenhóut gezien en gesproken? Heeft hij niet bij die gelegen- TJ, ïïda"nê»°S°3I^ dat zijn broeder ™ doodge- " q schoten. broeder r Ja. 6. Heeft hij niet gezegd, dat hij menschen bij malkanderen wilde maken om satisfactie over den dood van zijn broeder te eischenr Ja. Heeft hij u niet genoodigd 0Qi mede te doen ? ë hiJ u ook niet gezegd, Pen kaffers zoude inroe- & Q om de post van Luitenant sin SS9rau aan te vallen en te verp Dln^ niet drie malen op de tijdats ™n D. J. Muller in dien t\wg6Teest; in den tiid van ee weken ? TT 10- ^et Ti gij*. niet alle d"e keeren 2a „ï -°ezuidenhout over voorz: aJj gesproken ? I • 1L (Jp ? ni0t kort daarna J. Bezui- 3\- ^ut met Hendrik Frederik ( s^° bij u gekomen P ] w 12- ^okel phebben Zij' m6t U ge" t i W , 13- V o Wa^en dan uwe gedachVer zijne meening ? Is „■ l.4-p1.6^' terwijl Bezuidenhout rmslo daar waren, ook -w aüus Bothma gekomen ? il Ja, maar ik heb hem gezegd dat ik 't onmogelijk konde doen, en op zijn zeggen, dat hij mij daartoe zoude noodhaken, heb ik hem weder gezegd dat ik het niet konde doen. Ja, om die zaak bij Ropseau te onderzoeken, en omdat zij hem dan geen kwaad zouden doen. Ja, dat zal wel drie malen zijn geweest, ik heb 't niet recht onthouden. Twee malen weet ik dat hij er mij over heeft gesproken. Ja, toen ik bezig was aan een iam te werken, hebben zij mij aten roepen. H. Prinslo heeft mij gevraagd ïoe t was ? En op mijn vraag, vat ? zeide hij, dat, en toen begreep ik nog niets. Dat weet ik niet. Ja, die was ook daar, maar ie er eerst gekomen is, weet : niet, want ik was aan 't werk. 1816. 1816. 15. Is het u loekend, dat Stephamus J a. Bothma daar gekomen is,'met een boodschap dat er Kaffers waren bij de plaats van Louw Bothma, waar hij van daan kwam ? Zijt gij toen niet met Be,ui- Ja want H; Prinslo had een denhout Prinslo en Stepb: paard van mi] mede genomen, Bothma' gereden naar Louw en daarom ben 4 mede gereden. Bothma, waar de Kaffers waren ? Zijt gij toen niet tegenwoor- Ja, Johannes Bezuidenhout dig geweest bij een gesprek sprak alleen. -tusschen die personen en de Kaffers? Wie wen darbij ? „ Hendrik Prinslo, Stephann. Bothma en ik. Wat heeft Bezuidenhout aan Dat zij ^^ten loopen j die Kaffers gezegd ? ^ooreu of de Kaffers hem W! ° den helpen. Tot welken kapitein behoor- Dat weet ik met. den die Kaffers ? 21 '\ Welk antwoord gaven die Dat zij zouden loopen, en & Kaffers? zip ook geloopen. 22. Hebt gij hun niet hooren Ja. zeggen, waarom er niet een Christen mensoh in Kafferland kwam, om met de kapiteins te spreken ? J T't andeS» dag Cornelis Fab.r wanneer hij zenden zonde, Se sturen? * Sell»»ld- g. .. 24. girpoos dlama heb ik '* ï«-,t.TePsriM'om de r .. 25- ren Uat gij nu u niet herinne- Npbh ,w ™-i •• . , , ^ wat het was, waarover H. vallen ' miJ met blJ" 810 u aansprak ? "W- ^6. ^ h 27 ■ ^eveu S/6t g®,h°°rd.dat er Neen, maar ik heb gehoord ^ 28- 'waa^ of veer- Bezuidenhout hebt en den tijd, wanneer ^ier e ro^ken naar Baviaans- 1816. 29. eU , U°m ^Idet gij niet mede Omrtnf W „ i ^ bezuidenhout? welkeïgeenShaT ^ * .. 30. ^ ^an zulks aan uw Neon ri™,. r. u •, , •—«' rpJiïZk V££ nand, nadat er een brief van den -Landdrost Stockenström was gekomen, naar die mensohen gereden, om hen af te raden; ifc heb hen aangetroffen op Slagtersnek: ik had ook nog een briefje aan den veldcornet Yan Wijk geschreven, om hem te spreken, maar heb hem niet gevonden. 1816. 31. , . .. Hoe lang zijt gij op Com- 't Zal een maand zijn. mando drift gebleven, nadat H. Prinslo en Bezuidenhout daar waren geweest ? 32. Waar zijt gij toen heen ge- Naar Jan Beukes. trokken ? 88. Hebt gij aan uw veldkornet kennis gegeven van uwe verhuizing ? 34. Heeft de Landdrost S toekenströra u niet reeds langen tijd geleden gelast om u herwaarts te begeven ? 35. Moet gij niet erkennen door uwe wetenschap van bovengem. plan van Bezuidenhout en zijne onderhandeling met de Kaffers, geen kennis te hebben geven, misdaan en straf verdiend te hebben ? 36. Wat hebt gij tot uwe versehooning in te brengen ? Neen. Ja, maar mijn paard was kreupel, en daarom ben ik zoo lang weggebleven. Ja, dat beken ik. Ik was bang voor de magt van de Kaffers, waarmede Bezuidenhout gedreigd had alle® te vernielen, en ik heb ee° aantal kleine kinderen. Aldus gevraagd en beantwoord op den 22 Januarij 1816, voor de Heeren P Diemei en Mr. W. Hiddingh, uitmakende de specia ^ Commissie voorm : welke de minuten dezes> b®*®v, Gedet : en mij, Secretaris behoorlijk hebben onderteekend. Als Gecommitteerdens : P. Diemei. (Get.) Christiaan Botha. W. Hiddingh. Mij present : G. Beelaerts van Blokland. No. o. 1816. UITENHAGEN. Minuten, 22 Jan. 1816. hoSSa;?erde,VO"r de S-Pe0iale, C«mmissie van Justitie, zittin* r Ultenhag6n' ^gevolge lastbrief van Zijne Excel entie V me5r.^0UVemeUren °PPer^velhebber, in dato 27 Novem? sgwBsasasêaH ^drk°PK^ilg'7vnneer hii' °0mPt: teQ verz°eke van Willem SlaiisJt f!' £ek0nT TaS biJ de verzamelde menigte op Jotha, eSehoord hSP dat°? fdaar,/monden had Christiaan ^°Ut gezegd had dat hH r,• ? ve aldaar aan Joh: Bezuidenc'enS( w?gK -\ ,,J ?lefc moest verwagten dat er zich meer ^ar hni»'7 ï v' de meilscben geraden had liever ^dére ® f • tr6n' 7ant dat hiJ wist dat ook, vóór dat de eeS" mensehen zich met hem, Bezuidenhout, stonden te ver- ?Pkomen LVÖ ar^ ^den' ,als de nood 't vereischte, te zullen uJgers te strijden. ° egeerin£ teSen hunne oproerige mede- ^Ïa^RSZ^68^3 ^ had geweten ^e lang voorn: eNÏÏ8emÏr;ednz.hii °P dieQz^rd^ad4°aldaSar gZÏ^ Jant!ari- gePasseerd ,terk Drostdije Uitenhagen op den 22sten Uitrn„, ^ l816» voor de heeren P. Diemei en Mr W r;,^ l ^es, ^nz ^ Speeiale kommissie voornoemd, welke de Minute "^•Ig O p Gecommitteerdens: ^ HiSlU (&et:) M"f».ttm ° ' Mij present : Gr. Beelaerts van Blokland, Sec. v herziening. VirC"!'0;- 7""1™- Ter tekrachefging TOo l' «a y.lke h,, deze , «w k woorieD de Zoo helpe mij God Almachtig." [81«. In tegenwoordigheid van den gevangene, Christiaan Botha, die verklaarde geene kruisvragen te hebben om aan den getuige Gedaan te XJitenhagen, den 22sten Januarij 1816. (Get:) Willem Prinslo, Klaas, Zoon. In mijne tegenwoordigheid, (Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 6. CuyuïeltieninJe ,Zaak van den Landdrost van Uitenhagen, J. G. uyJer, li,O. Eischer, m cas crimineel, Contra. 1. Hendrik Fredrik Prinslo, 2. Stephanus Cornelis Bothma, 3. Cornelis Johannes Faber, 4. Theunis Christiaan de Klerk, 5. Abraham Carel Bothma, 6. Willem Fredrik Krutfel, 7. Frans Marais, 8. Adriaan Engelbreoht, 9. Andries Meijer, 10. Andries Hendrik Klopper, Jac. zn., io' ^1C . ' •i j6 vereenigde vrij willige confessiën van de onderscheidene i hS gim: Gedetineerden, mifg.de» Beklaagden ïï? Opteerden, .1» mede nit de verdere ten pre»*.». bestaande beSTerïngeBf.*teka«ope» der Zittingen der laatste Commissie toe Regtspleginger Drostdije GraaS-Kemet, int afg^oopen iaar 1815 de Yeldkornet der Baviaans Eivier, Pmlip A1De™ Opperman, door Gerrit Pieter..BezulJenhout' öT huisvrouw wAiriformeerd geworden, dat zijne schoonzuster, de ^ms van Adriaan Engelbreoht, den 8sten Gedet: in deze, wolke Li] ij zijn schoonvader, Dideriok Geere, bad ontmoet, gehoor a,a er menscben uit de Tarka naar 't Kafferland waren, om de Kaffers rmTe maken ten einde tegen de Troupes te streden en welke 'XTêlïbS E"veldtorEet, PM. Alb. Opperma», rieh hem had te kennen gegeven zulke wönderlijke tijding ^ G P. Bezuidenbout te hebben geboord, waarop door voorm . Prinslo Nic. zn: was geantwoord, dat hij ook zoo wat da had gehoord, en dat gem: Yeldkornet wierd gehouden voor de oorzaak van den dood van zekeren Fredrik Bezuidenhout (welke door een Militair Detachement, 't welk hem had willen m arres nemen, doch aan 't welk hij gewapenden wederBtandhadge o_^> was doodgeschoten geworden, en bi] gf®^h begraafnis desselfs Broeder, nu mede wijl. Joh Baraken J een sterke wiize ziin voornemen, om desselfs doocl te wrek , Zit en dat hij3 W. Prinslo N. zn: geen stuiver voor deszelf» feven' of voor dat van zijne vrouw en kinderen wilde geY? ' d0 welke waarschouwing gem: veldkornet naar Graaff-Eeinet, ook zi]ne vrouw en kinderen naa i vertrekken naar Graaff-Eeinet, ende waarnemmg ^ z jn die bij een brief toevertrouwd aan Willem Frederick{d»b^ Gedet: in dezen) welke dien dienst ook hebbend P & de derhalven van dien tijd als ^«^Svênlyd, en Baviaansrivier fungeerde. Dat omstreeks aen 4' 't in de maand October van t nu verlopen j » T)orp vertrek der laatste Commissie van Regtspleg]mg. ™n ^ wijK, Graaff-Eeinet, de Yeldkornet van Tarka, Steph . Joh . van J honrl" eU J 0uwkamP> 0I1(ier belofte van geheim¬ houding was gewaarschouwd geworden, dat er eene oproerige beweging plaats had in de Tarka, over den dood van den hier bovenwin: Predenck Bezuidenhout. op welk berigt de gem. lip-/ ,?™!6 x n li j- gereden zijnde naar nu wijl: Joh. ^uidenhout, welke zich met C. Faber (de 3de Gedet: in deze) sedert eemgen tijd op de plaats van Diderik Joh: Muller had bevonden, welke laatstgem : dadelijk aan voorm: Veldkornet Van ijk bij zijne komst had bekend gemaakt, dat Job: Bezuidenhout zeer onvergenoegd was over den dood van zijn Broeder Frederick, Oorn •^ pr:i?°rna5deeHge ^volgen vreesde, vermits BVff " S ( 3 de Gedet: m deze) toen denkelijk reeds naar 't Offerland was, ofschoon hij, Muller, zulks niet konde bewijzen. deS^ ?eJuidk * £en N0V" 1815' heeft bevonden op de plaats an Diderik Joh. Muller, voorm : alwaar zich nu wiilen Joh. iSezuidenhout, en de 3de Gedet: nog bevonden, wanneer na de r?;aD,de; StTet 'Ien 4den Gedet: dadelijk is gezonden om en2den Gedet: welke ook gekomen zijnde, en met zich hebbende Medegebracht den 9den Gedet: men was werkzaam geweest tot 't „'f.1! stand brengen van 't beraamd ontwerp, en ten dien einde ?en bnet opgesteld, aan zekeren Jacobus Krugel d' oude gerigt ? welken b«ef de voorgenomen opstand wordt aangekondigd, en J?0"?1 : Jac. Krugel tot mede werkzaamheid daarin verzogt, ' j ie deze bnet, welke ten processe was geproduceerd onder Litt. (;''Iniaar opgave van wijl: Joh. Bezuidenhout, en van den lsten d ® 7*: enmet medewetenschap van den 4den Gedet: geschreven 4ri e,n ^.den ^,edetl: en daarna in presentie, zoo van den 2den, en als 9den Gedets: onderteekend, door den lsten Gedet: en ^ervoigens door laatstgen: ter hand gesteld aan Joh. Chr. ET rS i ®V^Qet m^delinge last, dat hij denzelven eigenhandig aan Jacobus Krugel voorm: moest overgeven, en denzelven SeT'na?rd?,n ! ' na dien &elezen te hebben, in presentie van & . Mu OT'te Yerbranden' welken brief gem: J. C Muller «ebbende ontvangen daarmede wel was weggereden, maar door overlr0er6r ^ j v: r onderrigt Z1jnde, en met deszelfs sSg'. un w-f beTrgd 111 handen van Veldkornet, ™lk® denzelven dadelijk aan den Adj ! oonH \°SA ƒ Qxaaff *hebbende overgebragt, deze daarvan een Adl3 rd feZ'fden aan Gapt. Andrews, een andere copij aan den Overd ddrost van dit District, Majoor Fraser, ea den Originelen strn geZOn .en aan Landdrost van (Iraaff-Keinet, A. Stockenth ' uQ ^Vens eene- °rdr€' had gronden aan den Veldkornet Comr> j PPe^m^n' ln de Baviaans Rivier, om manschappen te 6d.en n° ?f(}re gekomen was in handen van den O en Wedet: welke, gelijk hierboven reeds is genarreerd, door P, A. ziin^rT V00rm:. ^Zljne Vlugt' als Provisionele Veldkornet in ö plaats was gesteld. Ge(1at doa? d®ze ontdekking wel veroorzaakt zijnde, dat de lste Zw ' f1J, Was ln verzekermg genomen, de andere zaamgeste« of8,choon nu een hunner hoofden, zoo niet den voornaamVolo- aai,1VoerdCT missende, niettemin 't afgesproken plan getrouwlijk dad^ri P°gmgen badden in 't werk gesteld, om hun ontwerp J te uitvoer te brengen en door te zetten, ten welken einde .1816. 1816. de 3de Gedet: andermaal naar 't Kafferland was gezonden, gelijk hii ook weder derwaards was gereden, weder met zich nemende den 7den Gedet: benevens de nog latiterende Volkert Delport en Willem Prinslo, Joaoh. zn., met oogmerk, om den bijstand der Kaffers, met welke de zaamgezworenen reden hadden zich te vleien, andermaal in te roepen en te verhaasten. Dat vervolgens, na dat op den 12 November, 1815, door den 5den Gedet: eene openlijke bekendmaking, zoo hi] zegt, op last van wijl. Joh: Bezuidenhout, was uitgevaardigd, om van huis tot huis te worden rondgezonden aan de ingezetenen van t District Tarka, in welke bekendmaking de onderhandelingen met de Kaffers tot een vijandelijken aanval op 't Gouvt: onbewimpeld worden bekend gemaakt, en zelf reeds als een getroffen overeenkomst voorgesteld, en de Ingezetenen tot medewerking ten dien einde N.B., op grond van 't Evangelium, worden uitgenodigd op denzelfden U November, nu wijl: Joh : Bezuidenhout, benevens de 2de 5de en 9de Gedet: waren afgetrokken naar de Baviaans Rivier,'werwaards ook de 4de Gedet: welke reeds vroeg met den lsten Gedet: en ook na diens gevangenneming bi] voortduring was werkzaam geweest om zoo veel menschen als hij konde onder 't bevel van nu wijl: Joh: Bezuidenhout te brengen, en tot deszelfs aanhang te laten toevloeien, zich begeven had. Dat tot dit oogmerk bijzonder dienstig was geweest de omstandigheid van eene bijeenkomst ter plaatse van Dan: Grasmus, alwaar door den 6den Gedet: nadat hij de hier bovengem: ordre van den Adj: Landdrost Van de Graaff, aan den \ eldkornet r. A. Opperman geaddresseerd, had in handen gekregen, zoo bij schriftelijke commando briefjes, als bij mondelinge boodschappen eenige manschappen waren gecommandeerd geworden, zoo zij ter goeder trouwe meenden, en zoo als de 6de Gedet: mogelijk destijds ook nog bedoelde, om wagt te houden tegen de Kaffers, aan welke aldus bijeengeroepen manschappen de 6de Gedet: de bovengem . ordre van den Adj : Landdrost hebbende voorgelezen, aan dezelven had gevraagd, hoedanig zij gezind waren, en dat_ hij met de Regering was, wanneer door allen gezegd zijnde, dat zij met de Hegermg, en gevolglijk ook met hem waren, eerst door den 4den wedet: welke zich, ofschoon niet gecommandeerd, mede daar had laten vinden, en naderhand ook door een ander, doch welke met bekend is geworden, gezegd was, niet met de Regering te zijn, onder opnoemen van eenige bezwaren, welk gezegde de 4de Gedet: niet kunnende ontkennen, wel had getracht aan een misverstand van den voorgelezen Brief toe te schrijven, dan t welk duidelijK genoeg is gebleken, slegts een ij del en van alle waarschijnlijkheid ontbloot voorgeven te zijn, en zijn voorsz: vijandelijke verklaring niets anders te zijn geweest dan een uitvloeisel van zijn medeplichtigheid aan de geformeerde en nu in uitvoering gebrachte zam enz wering tot oproer. Dat vervolgens de 6de Gedet: zijne manschappen hebbende aten vertrekken, met ordre om den volgenden dag weder bij elkander te komen, hij in dienzelfden avond, uit naam van Nie : . Ith: Prinslo (den llden Gredet: in dezen) die inmiddels na 't ln verzekering nemen van zijn Broeder, den Isten Gredet: in dezen, j^et H. P. Kloppers, H : zn: den 14den Gedet: in dezen, over den erg naar de plaats van hem, 6den Gedet: was gereden, was geroepen geworden door P. Erasmus P: zn: welke die boodschap den weg had overgenomen van Hendrik Andries Gustavus van en Nest, den 18den Gedet: in dezen, wanneer de 6de Gedet: ^vens was geinformeerd geworden van 't arresteren van den lsten JJedet: en verzogt geworden, om ook de menschen uit den hoek te j&ten commandeeren, aan welk verzoek de 6de Gedet: voldoende, herrit Pieter Bezuidenout d'oude, die zich ingevolge een schrifte.'' e last bij hem bevond, had gezonden, om zoo wel de reeds te °ren gecommandeerde, als nog meerdere manschappen aan te peggen, om zich bij hem te begeven; waar na de 6de Gedet: zijnde aar huis gereden, _ _ hij aldaar gevonden had nu wijl: Joh: e/uidenhout, met zijne medgezellen, wanneer dadelijk 't plan geformeerd was, om gewapenderhand op te trekken naar de Plaats an "Willem van Aart, en aldaar van Kapt: Andrews de loslating des Asten Gedet: te vorderen, en bij weigering desselfs Post aan te vallen ** te overweldigen, terwijl Joh: Bezuidenhout daar ook geen geheim eer had gemaakt van zijne verdere vijandelijke bedoelingen, en aQ de redenen, om welke hij den 3den Gedet: en zijne KeisgeT; en naar 't Kafferland gezonden had; hebbende hij daarbij gevoegd bedreigingen, om alle de genen die niet in de medewerking ]3a'1 zijn voornemen zouden bewilligen, vijandelijk te zullen ^ .atidelen en met hunne vrouwen en kinderen en al hunne gev^ng^ aan r00^~ en moordzucht der Kaffers ten prooi je te t> de 6de Gedet : aan deze aanzoeken van nu wijl : Joh : v e/uidenhout dadelijk gehoor gevende, en geheel uit't oog verazende, zoo wel zijnen pligt als Prov : Yeldkornet, als de mid® e-?> welke hij in die hoedanigheid ter zijner beschikking had, Soh verderen voortgang van 't kwaad te stuiten, zijne mangappen had verzameld, en zich daar mede, en met de genen, , elke zich onder weg daar nog verder bij hadden gevoegd, onder ^ gezag van den voorm : Joh : Bezuidenhout gesteld hebbende, Po f n ^ November 1.1: was op marsch gegaan naar den voorm : egs va,n Kapt : Andrews, alwaar zij, aangekomen zijnde, eerst Hottentot hadden gezonden naar denzei ven Post, om de 8 ating des lsten Gedet : te vragen, en dezelve zijnde terug j-, bonden met een boodsohap van den Adj : Landdrost Majoor j^^aser, welke met't aanbreken van den dag aldaar was aangeDaen, dat een der ingezetenen zelfs moest komen om met hem . spreken, daar op de 11de Gedet : was afgezonden bij den J • Landdrost voorm : aan wien de voorsz : 11de Gedet : op 1816. ïsis. een zeer stouten en onbesohaamden toon om de onmiddelijke loslating van den lsten Gedet : had geeischt, doch met een weigerend antwoord was teruggezonden ; waar na zioh nog bij den gem : Post had vervoegd de 7de Gedet: weder met dezelfde boodschap, doch welke hij op een minder onbescheiden toon had volvoerd, en tevens verzegt, dat de Veldcommandant Nel, die zich ook op den gem : Post bevond, mede naar de Rebellen zoude rijden, die hem wenschten te spreken, wanneer gem : Veldcommandant ^Vm : Nel van den A.dj : Landdrost, Majoor Fraser hebbende verlof bekomen, en zich bij de Rebellen begeven, dezelve was gevraagd, om welke reden de 1ste Gedet : daar tog gevangen was, op welke vraag gem • "Veldcommandant W • Nel slegts in algemeene termen hebbende geantwoord, dat wanneer de 1ste Gedet : geen kwaad had gedaan, hij niets zoude te vreezen hebben, en door den 4den Ged : zijnde gezegd, dat hij gehoord had, dat hij ook stond gevangen te worden, en gem : ■fm : Nel hem hebbende geantwoord, dat indien hij niets kwaads bedreven had, hij daar van geen nood zoude hebben, de 4de Gedet : voorm : daar op had gerepliceerd : " dat de 1ste Gedet : aan hen (de gewapende Rebellen) moest worden overgegeven, en dat, wanneer bevonden wierd, dat hij kwaad gedaan had, zij hem weder zouden uitleveren," terwijl ook nu wijlen Johannes Bezuidenhout van den gem: Veldcommandant, ^ W. Nel. eischte, dat hij de Ingezetenen van het District vanTJitenhagen moest commandeeren om op te komen, en zich bij hem te voegen, doch welken eisch ^V. Nel voorsz : aanstonds had afgeslagen, en voorts met den 6den Gedet: was gaan zitten, ten einde denzelven over te halen om met den Adjunct Landdrost Majoor Fraser te gaan spreken, waartoe de 6de Gedet: hoe zeer in den beginne wat bang zijnde, zich echter had laten overhalen ; doch reeds met voorm : Veldcommandant op weg zijnde, door nu wijlen Joh. Bezuidenhout en eenige anderen was terug gehaald, onder het zeggen van gem: J. Bezuidenhout, dat hij, de 6de Gedet: geen trede van hem moest afgaan ; gedurende welke gesprekken de éde Gedet: onder anderen aan gem: W. Nel zich in deze of dergelijke bewoordingen had uitgelaten, " ik zal u doodschieten, of gij zult mij doodschieten," en nu wijlen Joh. Bezuidenhout nog zeer scherpe uitdrukkingen over den dood van zijnen Broeder had gebezigd, en hoegenaamd geen gehoor aan eenige vermaningen had willen geven, maar zelfs den Veldcommandant Nel, onder verwijting dat hij een jaarlijksche bezoldiging daar voor trok, Yoor Verrader had uitgemaakt j zoodat de Veldcommandant "W* Nel voorm: geene kans meer ziende om bij de Rebellen eenig nut te doen, had willen wegrijden, doeh daarin eerst was verhinderd geworden door J. Bezuidenhout voorm: en door den 4de» Gedet: van welke de eene het paard bij de teugels, en de andere W. Nel zeiven, bij den arm gevat had, zijnde hij eindelijk met staat geweest, zich op eene andere wijs van daar te verwijdereflr dan door eene belofte van te zullen wederkomen; hebbende zelfs e 19de Gedet: hem een Eed tot bevestiging dier belofte willen a vergen, doch aan 't welke de gem: W. Nel geen gehoor had gegeven. Dat zoodra de Veldcommandant, W. Nel, van daar vertrokken }vas, Johannes Bezuidenhout door de oproerige menigte een kring lad laten formeeren, in welke de 6de Gedet: een plegtigen Eed ^an onderlinge getrouwheid en van malkanderen niet te zullen verlaten, onder aanroeping van Gods Heiligen Naam, had ^gelegd, welke Eed door de anderen was toegestemd, en wel door ^°ttiraigeu met uitdrukkelijk Ja te zeggen, en door anderen met ,en hoed aftenemen, terwijl ook sommigen noch Ja gezegd, noch eQ hoed afgenomen hadden, maar deze godslasterlijke plegtig^6id stilzwijgende hadden aangezien; na het afleggen van , eiken Eed de 5de Gedet: was afgezonden geworden naar ')et District van Zwagershoek, en den lOden Gedet: naar dat an Bruintjeshoogte, met last om uit die beide Districten nog eer mensohen bijeen te verzamelen, en de Oproerbende daardoor e versterken, van welke Commissie die beide Gedet: zich ook zoo eel in hun vermogen was, doch elk op eene onderscheidene wijze, fjadden gekweten, hebbende de 10de Gedet: door mondelinge bodschappen, in welke aan de menschen 't gevaar, aan 't welk zij bij weigering zouden blootstellen, om door de Kaffers, die k oogenblik verwacht wierden, vermoord en uitgeplunderd te Jrden, op 't nadruklijkste wierd voor oogen gesteld, de menschen , t oogmerk van de hoofden der Rebellen zoeken over te halen, vaQ welke aanzoeken bij allen, waar hij zich had vervoegd, rechteloos waren afgeloopen, terwijl de 5de Gedet: op zijn weg aar Zwagershoek een briefje (ten processe gequoteerd Lt. L 1) act geschreven aan den Yeldkornet van dat District, A.br : Carel reijüng, denzei ven requirerende om zijne manschappen te ^•ürnandeeren tegen de Eng : Troupes, en welk briefje hij, de 5de ^ edet: had onderteekend met de namen van den öden Gedet: en aü Wijlen Joh: Bezuidenhout, 't welk hij, volgens zijne confessie, Seaaan had op last van laatstgem: doch in alle gevallen zonder oorkennis of toestemming van den eerstgem : en met welk briefje J vervolgens persoonlijk gegaan wa3 naar voorm : Veldkornet (i ' C- Greijling, ten einde, gelijk 't briefje zelfs te kennen gaf, a Veldkornet nader mondelinge explicatie te geven, en desselfs aQsehappen te regt te helpen, door 't welk niet wel anders kan l)e]fdeQ..verstaan, dan dat hij, 5de Gedet: die manschappen oorlijk toebereid, zoude aanvoeren naar de plaats waar zich overige Rebellen toen bevonden, dan welk oogmerk geheel was ,lslukt, alzoo de Yeldkornet Greijling, getrouw aan zijn Eed en a^een ^ aanz0(!k had wederstaan, en den 5den Gedet: °ok van z'jn gedrag onder 't oog gebragt, maar Van ZV.ne manschappen tegen verleiding gewaaxschuwd, de rust zijn District bewaard, en zelfs door te permitteren, dat 6 der 1816. 1816. onder hem sorterende manschappen op kondschap naar de Rebellen uitreden, te weeg gebracht, dat de 30ste Beklaagde en Gearresteerde, (Hendrik Joh: Liebenberg, en Pieter Rasmus Erasmus P. zn.) zich van 't oproerig complot verwijderd hadden. _ Dat terwijl dit alles plaats had, en reeds dadelijk bij t aftrekken der oproerige menigte, de 2de Gedet: zich had bezig gehouden met onderscheidene brieven te schrijven, om Je verzameling te versterken ; hebbende hij ingelijks aan den Veldkornet A. C. Greijling, reeds op den 12den Nov. een requisitie gezonden tot 't commanderen der manschappen, in welke_ requisitie de misdadige bedoeling van zulk commando onbewimpeld was te kennen gegeven, en voorts, op den 13den November eene dergelijke requisitie afgezonden aan Christ: Muller, Arn: de Beer en Zacharias de Beer, en eindelijk nog bij een andere requisitie (doch welke geen dagteekening had), de personen van Joseph Thomas, P. A. van der Merwe, Gerrit van der Merwe, G. zn., Gerrit van der Merwe, J. zn., en Gert Engelbrecht, heeft gecommandeerd, om bij den 4den Gedet: present te komen, alle welke drie requisitien ten processe gequoteerd (met Lt. L. 1, 2 en 3) door den 2den Gedet: met den naam van Joh : Bezuidenhout waren ondertekend, doch echter geen ander gevolg hadden gehad, dan dat de daarbij gerequireerde personen aan hun pligt getrouw gebleven, en op hun hoede geweest waren, met uitzondering alleen van der 13den Gedet: welke bij 't 1ste der drie evengem: brief j es zijnde geëischt om zonder tegenspreken op den \\.den present te zijn, ook zonder met zijn Veldkornet te raadplegen, aan die onwettige en tot een misdadig einde gedane requisitie had gehoor gegeven, en zich naar 't oproerig Commando vervoegd. Dat op den 14 Nov. hier voorgem: de Veldcommandant Nel, bij den Adj: Landdrost, Majoor Fraser, zijnde terug gekomen, en van zijn wedervaren hebbende verslag gedaan, niets verder was gebeurd dan dat de Rebellen door een kleine Hottentot aan Majoor Fraser voorm: hadden laten weten dat zij zouden wegrijden naar een plaats waar gras voor hunne paarden was, gelijk zij ook door de Groote Yiseh Rivier, over de plaats van Louw Erasmus, waren gereden, en aldaar buiten de grensscheiding der Kolonie, hunne paarden hadden afgezadeld. Dat op den volgenden dag, zijnde den 15den November, de Adj: Landdrost, Majoor Fraser, aan de Rebellen onderscheidene boodschappen, om hun te vermanen tot hun pligt terug te keeren, had laten doen, hebbende hun eerst gezonden een schriftelijke waarschouwing, en daarna, om te voldoen aan hunne begeerte, van d& reden der gevangenneming van den lsten Gedet: te willen weteD» aan hun had gezonden een Copij des door denzelven in dato 9 November ondertekenden Briefs, na voorlezing van welk laatste Document vele der Rebellen hadden verbaasd gestaan, en naar t schijnt 't misdadige van den stap, tot welke zij gebracht ware») hadden beginnen te gevoelen, terwijl nu wijl: Joh: Bezuidenhout l'1 de 4de Q-edet: getragt hadden, de gemoederen hunner onderoorigen gerust te stellen, door te zeggen, dat zij durfden zweren at die Brief door den 1 sten Q-edet: niet geschreven was, welk eggen van hunne zijde eene geveinsde verdraaijing van't gebeurde was, daar zij zeer wel wisten, dat de 2de Gedet: eigentden Brief geschreven, maar de 1ste Gedet: denzei ven mede Pgegeven en alleen onderteekend en afgezonden had. ■Dat ondertussehen, op deze door den Landdrost, Majoor Fraser, ' angene communicatie, een antwoord aan denzelven was omschreven geworden door den 14den Gedet: met overleg van nu : Joh: Bezuidenhout, en van de 4de en 6de Gedet: en welk rn °ord s^ec^1^,s inhield : " dat de 1ste Gedet: niet verder oest worden verzonden, en dat zij na verloop van 4 dagen nader °uden accorderen," maar ook inhield dit dreigend bijvoegsel: at zij hoopten mat tot iets anders te zullen worden genoodzaakt," i a. t presteren van welken dienst de lüde Gedet: weder naar Uls was teruggekeerd. j, -Dat terwijl F. Touchon zich met de boodschap van Majoor raser bij de .Rebellen bevond, insgelijks aldaar was aangekomen erm. Potgieter, aan hen afgezonden door den Adj. Landdrost an Graaff Reinet, J. F. van de Graaff, met eene schriftelijke (;l n°°diging, gedateerd 14 November, bij welke, op 't voetspoor ener schriftelijke waarsohouwing, reeds den vorigen dag door den ^ aaddrost Stockenstrom afgezonden, doch welke niet blijkt verder ^an de plaats van zekeren Jordaan te zijn gekomen, en na dat o® de Gedet: aldaar was gepasseerd, niet verder was gezien, de proerigen insgelijks tot terugkering van hunne dwaze en *8dadige stappen wierden genodigd en vermaand, dan welke s ^aning slechts het gevolg had gehad, dat de Rebellen bij een .gelijk antwoord, den A.dj. Landdrost van de Graaff wel hadden ^ a®kt voor zijne vaderlijke voorzorge, maar tevens onder voorhpt e*' z^' w^s^on dat de 1ste Gedet: schuldig was aan o ' schrijven van zoodanigen brief als hem wierd te last gelegd, loslating hadden blijven insteren, met belofte (kwans wijs) p ?ij hem zelve zouden brengen om zich tegen zijne tegenrti] te verantwoorden; bij welk antwoord zij tevens aan boven= Hermanus Potgieter een mondeling verzoek hadden opgeVeagen, om den Adj. Landdrost van de Graaff bovengem : te [|J?°ekeu van zich bij hen te vervoegen; terwijl ook de 4de 4a f (ien gem : ïïerman.us Potgieter, op de plaats van W. van nog was komen dwingen om zich ook bij Majoor Fraser te }0s v°egen, en de vaste begeerte der Rebellen om den lsten Gedet: Vjj, aten te zi°n> °P uieuw te kennen te geven, welke kennisge,} 8 de bovengem: Hermanus Potgieter hebbende gedaan, naar den AdJ- Jjauddrost van de Graaff was teruggekeerd antwoord der Rebellen, doch zonder hen met de Van £em: ^ j • landdrost bij hen te vleijen; hebG hun in tegendeel gezegd, dat het eenigste van dien 1816. 1816. aart, welke hij aan denzelven zoude kunnen voorstellen, was om, indien zij drie hunner op een te bestemmen plaats, bij voorbeeld aan Van Stadensdam, wilden afzenden, ook aldaar hun te komen ontmoeten, doch hoedanige ontmoeting of afzending geene plaats had gehad, terwijl ook de pogingen, zoo van den Adj: Landdrost als van den Yeldkornet Yan Wijk, om den 4den Gedet. tot pligt en getrouwheid terug te brengen, en door middel van denzelven op de overige Rebellen gunstigen invloed te oefenen vruchteloos zijn geweest, hebbende hij Gedet: niettegenstaande hij gestadig de Tarka op en af reed, niet goedgevonden zich bij den Adj: Landdrost voorm. te laten vinden, en aan den Yeldkornet wel beloften gedaan, doch waarvan geen de minste vervulling was gebleken, ziinde alleen door hem, 2den (Jedet:, aan den voorz: Yeldkornet een briefje geschreven zonder dagtekening, van een duisteren inhoud, doch waar uit, zoowel als uit het geheele gedrag van den 2den Gredet: blijkbaar wierdt, dat zijne woorden niet overeenkwamen met zijne daden. Dat voorts op den 16 ov: de Rebellen, van welke zich ondertussohen, onder voorwendzel van kost te zullen gaan halen, hadden geabsenteerd, Theunis Theodorus Fourie, Uhrist: Laurens Dreijer, Frans Smit, en Lucas van Yuuren, van de plaats waar zij zich bevonden, zijnde weggetrokken naar een andere rustplaats, mede aan de overzijde van de Groote Yisohrivier gelegen genaamd Kwaggakoesnek, van daar op den 17 den in driedivisien successivelijk waren teruggetrokken naar de Slagtersnek, alwaar ook Stephanus Grobbeler, die in den nacht op schildwacht was gesteldr van die gelegenheid, terwijl de anderen sliepen, had gebruik gemaakt om zich te absenteeren, en in stilte naar huis te rijden. Dat op den 16den November bovengem : tegen den avond, de R. O. Eischer, welke op den löden bevorens, op een ontvangen berigt van den Adj : Landdrost, Majoor Fraser, zich dadelijk? na het afloopen der zitting van de destijds zich alhier bevondeO hebbende Commissie van Rechtspleging had begeven naar Bruintjes Hoogte, zijnde aangekomen op de Militaire Post va° Kaptein Andrews, van het Kaapsch Regiment, gestationeerd op de plaats van Willem van Aart, en aldaar van het dus verf0 voorgevallene zijnde geinformeerd geworden, op den l7def derzelve maand, door onderscheidene patroullies, bij welke de Yeldcommandant, W : Nel, mitsgaders de burgers, Jacobs9 Potgieter, Lodewijk Bauer en Frederik Touchon, welken laatst' gem. de Adj: Landdrost, Majoor Fraser, tot het overbrengen zij onderscheidene boodschappen reeds had gebezigd, waren gebruik met dat gevolg dat, na lang vruchteloos zoeken, de RebelleI1 eindelijk, gedeeltelijk reeds op de Slagtersnek, gedeeltelijk °P hunnen weg derwaards, waren ontdekt geworden, aan welke toe® een schriftelijke vermaning van den li. O. Eischer was voorg0^ houden, alles met geen ander gevolg dan dat zij beloofden o® j^deren daags op de plaats van Louw Erasmus twee mannen 6 zullen zenden om met de afgezondenen van den R. O. Eischer 16 spreken. Lat op den 16 November evengem : Willem Prinslo, Nic.zn : 611 boodschap van den 6den Gredet : hebbende ontvangen, welke , u de gevolgen zijner verkeerde handelwijze ingezien, en daarvan, -p°8 zeer te laat berouw gekregen hebbende, voorm : Wm • *UMlo, Nic.zn : had laten nodigen bij' hem te komen tot zijne ^sistentie, welke zich ook op die nodiging daarheen had bege,eil> en na zoo wel aan Joh : Bezuidenhout, als aan de anderen Nadelige gevolgen, welke uit dezen opstand, zoo voor hun Veu, als voor hunne familien, en de geheele volkplanting **ten voortvloeijen, te hebben voor oogen gehouden, hun tot Verwerping had vermaand, waarin ook Louis Fourie, die zich op verzoek van de straks gem : Theunis Theod : Fourie, Chr : . aurens Dreijer, Frans Smit, en Lucas van Yuuren, bij hun huig komst, meede met een vredelievend oogmerk naar de verv^eling had begeven, hem was behulpzaam geweest, voorts hij, ^ : Prinslo Nio,zn: : gepoogd had voor de Rebellen eenebemidj lag te bewerken, ten welken einde hij zioh dan, verzeld van acobus Marthinus Klopper, Jacs: zn den 28ste Beklaagde, en Arresteerde, op den 18 November op de plaats van W : van j, art, bij den R. O. Eisscher (welke zich op de plaats van Louw rasxüu8 eerst begeven, doch daar niemand aangetroffen hebbende, aar die van W : van Aart was teruggekeerd) had vervoegd, °°u in welke bemiddeling, daar dezelve van de zijde der Rebellen j*e6Ue onvoorwaardelijke onderwerping was, de R. O. Eisscher niet q kunnen treeden, maar zich genoodzaakt had gezien met zijn ^0®*DUindo voortterukken, om, in weerwil van de betere positie Rel 'f *^6 ®,e^e^ei1 hadden, dezelve tot onderwerping te nopdzaken, a !1J'1 dan ook de R. O. Eisscher kort daarop, vergezeld van den j: Landdrost, Majoor Fraser, met 30 Burgers en 40 Dragonrs de Rebellen was te gemoet gegaan, ten einde deze zoo goedig mogelijk ten einde brengen, vermits de grenzen dezer ®'°sie, tot aan den oever der Zee, door het bijeentrekkcn der i, Verscheidene militaire posten, aan de invallen van de Kaffers stonden. iJat in dezoogenaamde Esterhuispoort de Rebellen op een heuvel, «en 6n ^ eene Plaats genaamd de Slagtersnek, ontwaard en tot halve Engelsche mijl bij dezelve genaderd zijnde, een w ^atot te paard van hun was aangekomen, welke uit naam den voorz : Willem Prinslo, Nic:zn : kwam zeggen, "dat zij " ^echten wilden," het geen de R. O. Eisscher door dienzelfden ottentot had laten beantwoorden, " dat hij, R. O. Eisscher, ook 'wilde vechten, tenzij hij daartoe mogt worden genoodzaakt." .a* de R. O. Eischer, tot voor de Rebellen genaderd zijnde, woordenwisselingen met dezelve door middel van boodaPpers (de eerste van welke was geweest Hendrik Oostwald 1816. 18X6. Lange) hadden plaats gehad, zijnde ook de R. O. Eischer met den Adj : Landdrost een eindweegs op den heuvel de Muiters te gemoet gegaan, alwaar de 6de Gedet: henevens Willem Prinslo, Nic: znen nog een paar anderen, beloofden zich te zullen overgeven. Dat echter daarna nog niemand komende, de R. O. Eischer met zijne manschappen tot in 't bereik van een geweerschot de Rebellen was genaderd welke toen gehoord wierden uit te roepen, " zend uwe dragonders weg, wij zullen afkomendoch waarop de R. O. Eischer hun had geantwoord " dat hij zulks niet zoude doen," waarop de R. O. Eischer nader zijnde geavanceerd, een aantal der Rebellen nederzittende, de geweeren op des R. O. Eischers manschappen had aangelegd, terwijl een hunner, welke de uiterste aan hunne linkervleugel was, met zijn hoed in de hand hun lieden toezwaaijde, zonder dat de woorden, welke deze uitte door het algemeen geraas duidelijk konden worden gehoord, doch schenen in zin en substantie te behelzen, dat de burgers onder de manschappen, bij den R. O. Eischer behoorende, op zijde moesten gaan, om hun lieden in staat te stellen op de Dragonders te vuren. Dat een korten tijd te voren eenige weinige personen aan de linkerzijde wierden ontwaard den berg te paard te beklimmen, eö zich bij deRebellen te voegen, waarna dadelijk eenige van hun, te weten, de 6de, 11de, 14de, 17de en 18de Gedetineerdens, als mede de 15de, 16de, 21ste, 22ste, 23ste, 24ste, 25ste, 28ste, 31ste, 32ste, 33ste en 39ste Beklaagden en Gearresteerden, in name Willefii Erederik Krugel, Nicholaas Balthazar Prinslo, Mart. zn:, Hendrik Petrus Klopper Hk : zn :, Petrus Laurens Erasmus, Laurens zn '■> Hendrik Andries Gustavus van den Nest, Johannes Bronkhorstr Thomas Andries Dreijer, Willem Jacobus Prinslo Wm: zn;r Johannes Prinslo, Mart, zn:, Cornelis van den Nest, Philip Rudolph Botha, Christoffel zn:, Christoffel Rudolph Botha, Christoffel zn :, Jacobus Marthinus Klopper, Jac : zn Johanne® Frederick Botha, Christoffel zn:, Joachim Johannes Prinslo? Joach: zn :, Willem Adriaan Nel en Klaas Prinslo, Wm: zn '■> benevens voorm : Willem Prinslo, Nic : zn:, den berg ware® afgekomen, hunne wapenen hadden nedergelegd, en op hunO® knieën vallende om vergiffenis gesmeekt, terwijl de overige ware11 weggevlugt, van welke verscheidene zich hadden vervoegd bij de11 Adj. Landdrost van de Gbraaff, en aan denzei ven hunne ondef' werping verklaard, aan wien ook de 4de Gedet: zoo voor zi0*1 zeiven als voor de overige vluchtelingen, had geschreven de brieve^ aan de beëedigde verklaring van gem : Adj : Landdrost, sub L* ' R. 1, ten processe overgelegd, geannexeerd. Dat even vóór deze gedeeltelijke onderwerping en uiteendrij vim» der verzameling, de 3de Gedet: met den 7den Gedet: en zij11® nog latiterende medgezellen, tegen den berg was opgekomen» ® aan nu wijlen Joh: Bezuidenhout had verslag gedaan van zi]n tweede zending in het Kafferland; doch welk verslag geheel °ogeschikt was om de hoofden van den opstand moed inteboezemen, Qa dien, gelijk uit de openingen dezen aangaande door den Tolk Van 't Kaffer Opperhoofd, Gaika, voor deze Commissie gegeven, gebleken was 't gem : Opperhoofd, zonder aan de Afgezanten •Ier Rebellen, die geene middelen van overreding hadden gespaard, eenige beloften te doen, hun had weggezonden met de boodschap, •lat indien zij vechten wilden zij maar vechten moesten. Dat vervolgens de Landdrost van Graaff-Reinet, A. Stocken8trom, met Kapt. Hardingh, en 50 man van 't Kaapsoh lieg: te Paard, was gezonden naar de Tarka om de nog overige Rebellen ?P te zoeken, doch zonder dezelve te hebben gevonden, waarna dan ^ den agtermiddag van den 24 November 1.1. de Adj: Landdrost, ~^ajoor Fraser, met 100 manschappen van 't Kaapsch Reg: en de Veldcommandant, "W". Nel, met 22 gewapende Burgers, zich hadden op marsch begeven naar de Baviaansrivier, alwaar zich mede 30 Burgers uit 't District van Graaff-Reinet zouden ^ervoegen, doch van welk een getal van 20 zijnde gevonden, men beter geoordeeld had dezelve te laten naar huis keeren, en derzelver Paarden tot dienst van de manschappen van 't Kaapsch Regt: te gebruiken. Dat het gem: detachement in den nacht zijnde aangekomen in ^e Baviaansrivier, op de plaats van Daniël Erasmus, en aldaar berigt, zijnde geworden dat de bende van nu wijlen Joh: Bezuidenhout en den 3den Gedet: zich in de Baviaansriviers bosschen ophield, het noodzakelijk was bevonden iemand te vinden om als boodschapper te_ kunnen gebruiken en de Yeldcommandant ^el zich ten dien einde twee malen alleen, en eens met den ,faj00r Fraser hebbende begeven ter plaatse van Pieter Rasmus ■^rasmus, P: zn:, deszelfs vrouw had gesproken en naar haren man gevraagd, als kennende dezen P. R. Erasmus, P: z:, voor iemand, 'he hoe zeer nu wel bij de Rebellen geweest zijnde, anderszints een goed mensch was, en tot bet voorgestelde oogmerk zeer geschikt zoude zijn, welke vrouw in den beginne zeer aangedaan Was en van haren man niet wilde weten, maar op herhaalde beloften van Majoor Fraser, dat indien hij voor den dag kwam en den gevraagden dienst bewees, hij zeer veel kans zoude hebben ep bevrijding van straf, die hij anderszints voor zijn eigen misdrijf ^ad verdiend, gezegd had dat, wanneer zij haren man zoude ontdekken, zij denzelven zoude zenden, 't welk dan ook van dit Rovolg was geweest dat circa anderhalf uur daarna de voorm: ^ • R. Erasmus P:zn: zich met den lOden Gedet: bij Majoor Fraser had vervoegd, wanneer P. R. Erasmus P: zn: voorn: door Majoor *raser was afgezonden geworden om de voorz: bende op te speuren, met instructie om wanneer hij dezelve mogt vinden, niet zeggen dat hij bij Majoor Fraser was geweest maar zich te gelaten alsof hij nog tot de oproerigen behoorde, welke last de gsm.: P. R. Erasmus P:zn: dan ook op zich hebbende genomen op 1815 1816. den 25 Nov: was vertrokken, en op den 26sten terug gekomen met berigt van den koers welken Bezuidenhout en de 3de Gedet: hadden genomen, waarna het bovengem: Commando in den avond zijnde opgebroken, verder de rivier opgemarcheerd was, en na eene korte halte te hebben gehouden bij Jan d6 Lange, den marsch had voortgezet tot naar Frans Labusoagne, en aldaar omtrent 2 uren in den nacht was aangekomen, en van daar in den morgen van den 27sten weder zijnde vertrokken in de strekking der plaats van nu wijlen Joh: Bezuidenhout, aan de bovenzijde van de Baviaanerivier sporen van wagens had gevonden, welke sporen zijnde opgevolgd tot het vallen van den avond, het Commando op den 28sten op die sporen verder was voortgegaan, wanneer op de middag omtrent eene plaats gen: de Klipkraal, twee wagens meer benedenwaard de rivier waren ontdekt, doch welke toen bevonden werden te zijn de wagens van Louis Bothma en van een man gen: Botha. Dat het Commando vervolgens een weinig op waards zijnde voortgerukt tot naar de Groots Rietvalley, aldaar de 9de Gedet: het eerste tot hun was gekomen, komende hij van Joh: Bezuidenhout en van den 3den Gedet: en welke 9de Gedet. gevangen gemaakt en onder bewaring van een schildwacht gesteld zijnde, toen zeide dat de 5de Gedet: ook daar was, en dat deze, zoodra hij 't Commando had ontdekt, zich van de anderen verwijderd had, en nu wat verder agteraf aan de rivier stond, op welke informatie Majoor Fraser den Yeldkornet Jan Durant en P. R. Erasmus P:zn: hebbende afgezonden, deze den 5de Gedet. hadden gevonden en wedegerbracht, welke daarop ook onder bewaring van een schildwacht op eenigen afstand van den 9den Gedet. was geplaatst geworden; wanneer uit de afzonderlijke ondervraging van die beide Gedetineerden gebleken zijnde dat zij de partij van Joh. Bezuidenhout dienzelfden morgen bij de Winterberg hadden gezien, en dat dezelve op den volgenden dag met vier wagens, bij welke de 2de en 3de Gedet: met hunne huisgezinnen zich bevonden, stond af te komen op even diezelfde plaats waar het detachement zich nu bevond, tusschen Majoor Fraser en den Veldcommandant Nel een overleg was gemaakt omtrent de plaats en wijze van deze nog vlugtende bende te verrassen en te overmeesteren, het Commando op den 29sten met het aanbreken van üen dag zich had op marsch begeven, en tegen 10 uur aan de Winterberg was gekomen, aan een kloof door welke de wagens moesten passeeren, en welke de beste wierdt geoordeeld om de wagens te onderscheppen, dan gedurende welken marsch de Majoor Fraser het ongeluk hebbende gehad door een val van zijn paard zijn arm te breken, het bevel >an zijn detachement op den Luit. Mclnnes was overgegaan, door wien, en den Vaandrig M'Kay zoodanige positiën waren genomen, als bevorens tusschen Majoor Fraseren den "Veldcommandant W. Nel was overlegd geworden, en wel op zoodanige wijze dat men door de partij van Bezuidenhout en de Jijne niet ontdekt konde worden, zijnde de twee voorm • ^meiers met een gedeelte van het detachement de rivier afgegaan «wijl de Veldcommandant met een Sergeant en 18 man van het ^vaapsohe Regt: te paard met last, om, na dat de wagens zouden JJjn ingekomen, de Kloof te bezetten, aan welken last, na dat de agens ten getale van vier waren ingekomen, cok was voldaan geworden, en we ke wagens, bij welke zich bevonden nu wijlen Bezuidenhout de 2de en 3de Gedet: met hunne huisgezinnen en met dat van den oden Gedet : benevens hun vee, schapen, Paarden, enz., binnen het door het detachement invoegen als Voorm: geformeerden kring zijnde uitgespannen, zij zich dus, ponder iets daarvan bemerkt te hebben, omsingeld hadden gevonden ; waarna de 2de Gedet: te voet en ongewapend, en de nflf' te Pa en gewapend, waren bespeurd geworden de rivier «komende op het spoor der soldaten tot om den draai van een jerg, wanneer de Luit. Mclnnes, en Vaandrig M'Kay een partij Van zes man hadden geplaatst bij 't pad langs 't welk die twee Personen moesten voorbij komen, terwijl de gem. Officiers zich op kïpkrans9 ^ personen bevonden, doch bedekt door een 0ri)at ,dfn 2^n®n 3't Gedet : voorm : gekomen zijnde tot op omtrent 30 of 40 treeden van de soldaten, laatstgem : last gekregen Jadden om op te staan, en de Vaandrig M'Kay ook zijnde ^gestaan, aan de 2de en 3de Gedet: had toegeroepen om te staan, jelk geroep ook door de soldaten was herhaald geworden, doch 2 ?een *n?Z g6V-lg' dan dat de 3de Gede^ zoodra hij de "Oidaten ontdekte zijn paard had omgekeerd, en in galop was Weggereden terwijl de 2de Gedet : te voet wegliep, waarop de ^aandrig M Kay met zijn geweer over het hoofd van den Iden aan t T TV, g6daa? hebbende, om hem te doen staan, doch *an t welk door hem met voldaan zijnde, de soldaten omtrent 5 of schoten 0p hem hadden gedaan doch zonder hem te treffen, aarop de 3de Gedet: van zijn paard geklommen en zich naar 1' so daten gewend en op zijn knie met zijn geweer hebbende ««.gelegd, een der „Idata hem ;» de JZu ^troffen, waardoor hij nedergevallen zijnde, vervolgens was Pgenomen en gevangen gemaakt, terwijl de 2de Gedet • niet«genstaande verscheidene schoten op hem gedaan wierdem bleef oortloopen, doch eindelijk m een hol geloopen zijnde, aldaar door ^ d«!f ^ vervolgden, was agterhaald, en insgelijks „ u.en dden Gredöt. in dö wag*t göbragt Ijatintusschen Joh: Bezuidenhout zich hebbende te paard gezet ^Wte8n geTr^lT?end+' StapTtS WaS Wreden naar* een W! ™ï de S°ldften ® Paard ^ bevonden, gaande zijne 100 7 a y°i neVeQS t' d0°h ziJnde Bezuidenhout na WL. te f1]Q 1V°0rtge^aa!1' W€der met zijn vrouw naar den :ZgfïfrieT Yan Z-3n 1paard ?estaPt' hebbende hij, in oerwil dat de Lt: M Innes zijn hoed op zijn geweer stekende •ueel I. ' H 1816. 1816, hem tot overgaaf wenkte, en in weerwil dat de "Veld commandant,. W. Nel, en Pieter Basmus Erasmus, P : zn: hem toeriepen om zich over te geven, zulks niet van zich kunnen verkrijgen, maar zich gewapenderhand te weer blijven stellen, daarin geassisteerd door de 12de Gedet: welke zich insgelijks met een geweer gewapend hebbende, na dat haar man een geweer had afgeschoten, hem een ander had toegereikt, en ook zelve een schot gedaan, terwijl ook van de zijde van Bezuidenhout, onderscheidene schoten, zelfs nadat de Luit: M'Innes het schieten van zijne zijde had doen ophouden, waren gedaan geworden, al 't welk van dat gevolg was geweest, dat door gem : J. Bezuidenhout een soldaat doodelijk getroffen zijnde door een schot met loopers, door 'twelk dezelve van de linker dije af tot de linker borst toe, gewond, en de linker arm aan stukken was, ook hij zelfs door twee ouderscheidene schoten zoodanig was gekwetst geworden, dat eerst de voorin: soldaat, en ook daarna gem: Bezuidenhout, na verloop van weinige uren, was overleden; en al mede deszelfs vrouw, de 12de Gedet: in deze, zoo wel als zijn zoontje, oud 14 jaar, waren gewond geraakt, gedurende welk schieten de vrouwen van den 2den en öden Gedet: welke zich bij de wagens bevonden, met hunne kinderen op 't geroep van den Veldnrymmn.ndn.nti Nel, zich hadden overgegeven, zoo dat op deze wijze ook deze geheele vlugtende bende was gevangen genomen, en bij 't in bezit nemen der wagens daarin bevonden was de volgende ammunitie: 10 geweren en buksen, van welke de grootste geladen waren met verscheide in vieren gekloofde kogels of loopers, 1 zak met kogels en loopers, 3 staven gegoten lood, 8 groote ossehoorns. welker einden afgezaagd, en met proppen voorzien waren, alle gevuld met buskruid, en vier hoorns met bandelieren, in gelijks gevuld, en nog eenige knapzakken, mede met buskruid gevuld, houdende te zamen tussehen de 40 en 50 pond buskruid; zijnde na 't gevangen maken van Bezuidenhout en desselfs huisgezin, ook nog door een Burger Commando gevangen gemaakt, de 7de Gedet: in deze, die insgelijks tot dien tijd toe nog zwervende gebleven was. En alzoo nu al verder, zoo uit de confessie der onderscheiden0 Gedet: mitsgaders Beklaagdens en Gearresteerdens, met betrekking tot elk van hun in 't bijzonder, is gebleken : — I. Ten lasten van den lsten Gedetineerde :— 1. Dat hij reeds vroeg den vijandelijken toeleg tot 't vei" wekken van een gewapenden opstand moet hebbed gekoesterd, daar hij reeds in 't laatst der maand Octobel' 1815, ter plaatse van Diderik Joh. Muller komend0» dadelijk zijn voornemen om Joh. Bezuidenhout & desselfs wraakzugtige bedoelingen over 't noodlottig doodschieten van zijn broeder Predrik te versterken, haL te kennen gegeven, 't welk ook van die uitwerking geweest, dat Joh Bezuidenhout voorm : die anderzins £ans gezie^ had om zi]n voornemen tot effect te tin T l 6D n g-OTeed Was om uit verdriet de Districten larka en Bavzaans Rivier te verlaten, en naar 't wiH WGgte trekken-^den Isten Gedet: vrij- Lr» ss,gi fol l8iine hniv° aansnellen, dadelijk was werkzaam geweest om den voorgenomen opstand aan den gang te brengen terwhl 'f vaste voornemen van den lsten Gedet :gom tot dezen P «vertegaan, ook daaruit blijkbaar was dat hii n rr»1 t.rstriD/ ™ ^ gemerkt en welt ï''' .dlsoour?en daa^ van iets had gemerkt, en welke bij eigen ondervinding de gevolgen 2' DSrtd,n"B.,8r''ït: w ^ Be»idenho„t .ijnde gereden naar de plaats waar de 2de Gedet: woonde alwaar_ mede was tegenwoordig geweest bij, en deel ^ tr11 daar bevonden]'heSbende üatters, van welk gesprek de reis van den aden Gedet • O yJTlï Kfffe^ndJt gevolg was geweest. ' f onder welker bescherming hii lste Gedet : leefde, en aan welke hij mitsdien getrouwheid en gehoorzaamheid verschuldigd was, zonder dJZ am t Moederland gedane Eed (in de veronderstelling dit SitaTf8' om dat reeds bii d« V • ^°rden Stomen, zoo yf aT™78 blJ d® verovering en Capitulatie van den Jaie j-806 deze Kolonie uit de magt van het Hollandsche van Zijne Groot Bnttanmsche Majesteit was overgegaan als om dat het ook sedert algemeen kennelifk was geworden, dat bij een Tractaat in't Jaar 1814, tussehen H 2 181&. 1816. V Kr (nuVaKonSg) BAef TerrlaTdenengeBlXMde^ 3&^^éS38S3 St — S Ktwi'S de\fte G*» = T mmSSTpeZ|e^g"i» de"brfef'geaddresseerd daarom aan de P aanbeVolen, en die aanbeveling EESh&tö vertrokken zijnde, met nu wijUnj ^ v nomene E™s.S.ïs^~«.-= 9edet° alleenlijk WM verhinderd geworden. II Met betrekking tot den 2den Gedetineerde: — 1. Dat dezelve mede te was tegenwoordig geweest % «X hebbeie Kaffers. , TAerk2deeStDt»diïüïïtïiWi '°r *• tewustïudd wat er wierdt geschreven, en tot wett e.nde 2ded^tf »rrpbrd"gb'ip»°"s de» 3. ® * sssiu* Joh : Bezuidenhout besloten had zijn ontwe- V ^ d«H.n6 e.TaoSf |el'k"fJ*™t? SSTnS ;ïgTg.rs„SSn tT^n medegesleept, kragt had 4. »Sfc Gedet: aetintet in de -n nog tem.» blijkbaar was geworden uit de dr ^ - in dato schriftelijke re(l.ulS2'®D^eJet. den Yeldkornet G> ijling it en gekit hal ^"t? 2 kïï£Ï Z,S::a ^«j-zïzi geloven indien u nalatig blijft; hebbende hij, 2de Gedet voorts op den rug van deze requisitie den last gesteld aan een ieder, waar ze komen zoude om dezelve te bezorgen, zonder eene minuut te verzuimen ; terwijl bij de tweede requisitie, gedateerd 13 November, de daarbij gerequireerde manschappen op een zeer dringenden toon gelast worden, direct present te zijn hier bij ons (namelijk bij Joh: Bezuidenhout, en zijn aanhang), met deze bijvoeging, zoo niet, dan zal u het wel gewaar worden, en in het slot, de gevolgen zal waarachtig wezen, wordende bij dit requisitie briefje de persoon van Diderik Muller, wiens getrouwe pligtbetragting ten dezen was gebleken, met den scheldnaam van Landverrader bestempeld; hebbende eindelijk de 2de Gedet: in het derde ten dezen gem: briefje, doch hetwelk geen dagtekening had, de vijf daarbij opgenoemde personen ook dringend gelast, om op den ontvangst direct met geweer en wapenen, zonder tegenspreken, present te zijn; alle welke briefjes hij, de 2de Gredet: niet met zijn eigen naam, noch op ordre van een ander, maar eenvoudig met den naam van Johannes Bezuidenhout had ondertekend, ten overvloedige blijke hoe volkomen hij, 2de Gedet: diens mans vertrouwen bezat, en hoe diep hij in deszelfs ontwerp deelde, daar hij, 2de Gedet: ook wel verre was geweest van te beweeren, dat hij de naamtekening zonder den wil en toestemming van J. Bezuidenhout zoude hebben gesteld, en door hoedanig voorwendsel, indien de 2de Gedet: tot het zelve den toevlugt had willen nemen, hij wel verre van zijne misdaad te verligten, integendeel erkend zoude hebben, dezelve nog door liet plegen van falsiteit te hebben verzwaard. 5. Dat hij, 2de Gedet., voorts gedurende het gewapend oproer gestadig was werkzaam geweest om voordee] aan hetzelve te verschaffen. 6. Dat hij, 2de Gedet:, al verder, in denzelfden tijd, toen hij door requisitie het oproer hoe langer hoe meer zogt aan den gang te brengen, door schoonschijnende belofte had getragt den v eldkornet Van Wijk in het denkbeeld te brengen alsof hij, 2de Gedet., tot herstelling van de rust werkzaam was. 7. Dat hij, 2de Gedet: eindelijk in plaatse van zich bij den Adj : Landdrost van de Graaff, waartoe hij gerequireerd was, te vervoegen, zich integendeel met zijn geheel huisgezin met nu wijlen Johannes Bezuidenhout en den 3den Gedet: had op weg begeven naar de Winterberg, met voornemen om uit deze Kolonie weg te trekken, of althans zich zoodanig bij de grenzen aan die zijde te leggen, dat hij zich naar gelang der omstandigheden 1816. 1816. zoude kunnen gedragen, en zich in staat zoude hebben bevonden om ten allen tij de de rust der Kolonie, zoo door verraderlijke correspondentie van binnen, als door verstandhouding met, en oprókkening der Kaffers, te verstoren, dan welke toeleg door verassing en overmeestering zoo van hem, 2den Gedet: als van zijne medegenooten was verijdeld geworden ; komende eindelijk ten lasten van den 2den Gredet: nog in aanmerking dat hij reeds eenmaal wegens begane misdaad, en wei wegens het vervalschen van een slagter's briefje het voorwerp van geregtelijke straf was geweest, blijkens sententie van den 3 Mei 1800, zonder dat zijn ondergane straf tot zijne verbetering schijnt te hebben toegebracht. III. Betrekkelijk den 3den Gedetineerde 1. Dat dezelve ook zeer vroeg met het plan van den lsten en 2den Gedet: was bekend geweest en zich dadelijk, na de eerste komst van den lsten Gedet : had laten gebruiken om naar het Kafferland te gaan en de Kaffer Opperhoofden, en wel in het bijzonder Gaika, tot vijandelijkheden tegen Zijner Majesteit's Troepen en Begering uit te noodigen en het belang der Kaffers gaande te maken door beloften zoo van den afstand van het ^ oor weinige jaren op hen veroverde Zuurveld als van de beesten der Engelschen en van zoodanige Ingezetenen als welke niet in dezen opstand zouden willen medewerken, mitsgaders van andere bij de Kaffers zeer begeerde noodwendigheden of versierselen. 2. Dat hij, 3de Gedet: om te eerder zijn vijandelijk oog¬ merk te bereiken, niet geschroomd had aan het Kaffer Opperhoofd Gaika het getal der Engelsche Troupes op te geven als een handje vol, en hem wijs te maken dat er tegen de Engelsche liegering een algemeen ongenoegen in de gantsche Kolonie bestond, en " dat aan de Kaap Zt-s Honderd Hollanders gereed waren," niettegenstaande (gelijk hij, 3de Gedet: zich aan Gaika almede had uitgedrukt) " De Hollanders dit Land aan de Engelschen hadden verruild voor een ander Land aan de over Kant" door welke uitdrukking men in gesprekken met de Kaffers gewoonlijk verstaat de andere Overzeesche Werelddelen : hoedanige uitlating door den 3den Gedet: ondertufschen volkomen bewijst dat hij bewust was van den Overgang der Souvereiniteit dezer Kolonie aan de Kroon van Groot Brittannien, niet slechts bij krijgsverovering, maar ook bij opgevolgden afstand 3. Dat hij, 3de Gedet: de daden van het Gouvernement, bi] het Kaffer Opperhoofd had getragt in een verkeerd en hatelijk licht te plaatsen, zoo door de thans "bestaande wetten omtrent het bezit en de meting van landerijen als drukkend en voor de veefokkers verderfelijk afteschetsen, als door den dood van Fredrik Bezuidenhout aan moorddadige willekeur toe te schrijven, en zich alzoo over de maatregelen der Regering of der Magistraten binnen deze Kolonie aan het Opperhoofd eens vreemden volks te beklagen. 4. Dat de 3de Gedet: van Q-aika vertrokken zijnde met belofte van tö zullen wederkomen, als de voorgenomen opstand tot genoegzame rijpheid zoude zijn gekomen, en bij welken opstand hij aan Gaika insgelijks had medegedeeld, dat de lete Gedet: en wijlen Johannes Bezuidenhout de voornaamste rollen zouden speelen, van deze zijne zending aan nu wijlen Johannes Bezuidenhout behoorlijk verslag had gedaan, en welk verslag het voortgaan in het oproerig ontwerp schijnt te hebben begunstigd. 5. Dat hij, 3de Gedet: na het schrijven en onderteekenen van den brief in dato 9 November door de 1ste en 2de Gedet: respectivelijk, zich andermaal, getrouw aan zijn belofte, naar het Kafierland, en wel naar Gaika begeven had, om hem nu kennis te geven dat de opstand stond te beginnen, en dat dien volgende nu de hulp dier wilden vereischt werd, die met de oproerige onder Johannes Bezuidenhout hadden afgesproken, dat de plaats der bijeenkomst zoude zijn in de nabijheid der post van den Lieut. liosseau, wiens post men voornemens was het eerste aantevallen, om dat Johannes Bezuidenhout de gevolgen zijner wraakzucht over den dood van zijn broeder Fredrik, zoo op dien officier, als op den Landdrost Stockenstrom, en den Veldkoraet Opperman, het eerste wilde doen nederkomen. 6. Dat hij, 3de Gedet: om het Kaffer Opperhoofd Gaika te eerder tot het verleenen van hulp overtehalen, zich niet slechts had bepaald tot het uitloven van geschenken, en van den afstand van het Zuureveld, maar zelfs (zonder dat het genoeg consteert of deze omstandigheid bij de eerste dan wel bij de tweede onderhandeling had plaats gehad), de vijandelijke gezindheid van Gaika had zoeken op te wekken, door hem diets 'te maken, dat een Heer (gelijk de Gedet: zelve confesseerd, en door welken Heer Gaika uit het gesprek van hem, 3den Gedet: niemand anders dan den K,. O. Eisscher had kunnen begrijpen) met een zeker getal gewapende menschen op frissohe paarden bij hem Gaika zoude komen spreken, doch hem overhoeds zoude doodschieten, en dan in allerijl wegrijden. 7. Dat terwijl hij, 3de Gedet: zich ten tweede male bij Gaika in 't Kafferland bevond, aldaar de tijding was 1816. gebrast, dat de 1ste Gedet : door de Eugelschen gevangen was, welke tijding op den 3den Gedet: en op Gaika een zeer verschillende uitwerking had gehad, hebbende de 3de <7edet: daarop zijne verzoeken om hulp iiader aangedrongen, en gezegd, dat er nu geen tijd te verliezen was, en zelfs bij name om de Kaptems Jaloesa en Keino verzegt, doch Gaika den 3den (redet: had laten vertrekken met de boodschap aan de oproerigen, dat zij maar vechten zouden. 8. Dat de 3de Gedet: na het volvoeren dezer zending, zicii bij de oproerige menigte op de Slagtersnek had vervoegd, en aan zijne zenders het antwoord van Gaika overgebracht hebbende, zoo veel hij konde de onderwerping der oproerigen had getragt te beletten. 9. Dat voorts hij, 3de Gedet : zich met zijn huisgezin almede op weg had begeven naar de Winterberg, ten einde de Kolonie te omvlugten, en zich in postuur te stellen dezelve op nieuw te kunnen verontrusten. 10. Dat eind «lijk hij, 3de Gedettoen hij reeds door de soldaten van het op hem en zijne _ medegenoten algezonden Commando omsingeld was, niettegenstaande daartoe bij herhaling geroepen te zijn, zich onwillig betoond had om zich over te geven, entoen hij het niet meer on vlugten konde, zich gewapend had te weer gesteld waardoor op hem geschoten zijnde, hij met anders dan gewond had kunnen worden gevangen. IY. Belangende den 4den Gedetineerde : 1. Dat dezelve door den lsten Gedet : op zijn weg naar de Tarka ontmoet zijnde, wanneer hij, 4de Gedet: (zoo hij voorgeeft) naar den 8den Gedet : wilde rijden, om een zaag te halen, welke de 3de Gedet : hem zoude hebben beloofd (doch welke deze omstandigheid had ontkend) en insgelijks ontmoet hebbende den 3denGedet: welke zich naar den eersten Gedet : wilde begeven, met deze beide was terug gereden, naar de plaats van Didexik Muller, waar de 3de Gedet: met nu wijlen Johannes Bezuidenhout zich toen noch ophield, en het zij op den weg het zij bij hunne komst aldaar, vaj l he beraamd ontwerp was onderrigt geworden, en m hetzelve dadelijk had toegestemd en deel genomen, welke toestemming en deelneming hij, 4de Gedet: ten duidelijksten had aan den dag gelegd, door de uitdrukking, " dat Mj den genen die niet wilde mede doen zoude doodschieten, alware het zijn eigen Vader, of ah door anderen was verstaan zijn eigen Broeder." 2 Dat hij, 4de Gedet : alzoo ook mede tegenwoordig was geweest bij 't opstellen, schrijven en ondertekenen des briefs van den Isten Gedet : aan Jaeobus Krugel in ~^°V ' en van (^,en brief en de misdadige strekkmg deszelven volkomen kennis had gedragen. 3. Dat hij, 4de Gedet : insgelijks geweten had dat, en tot welk einde, de 3de Gedet : naar 't Kafferland gezonden was. 4. Dat ter zijner plaatse de bijeenkomst van velen bestemd was, die tot den gewapenden opstand waren gecommandeerd. 5. Dat hij, 4de Gedet : zonder daar toe verzogt of gecom¬ mandeerd te zijn, gekomen was ter plaatse van Daniël Erasmus, alwaar de 6de Gedet : de manschappen (toen ter tijd nog tot een wettige patrouille) had gecommandeerd, en aldaar, na dat de brief van den Adj : Landdrost Van de Graaff was voorgelezen, de eerste zaden van onrust en oproer had gestrooid, door, op de afvraging van den 6den Gedet : " dat hij met oe Regering was, en wat de mensehen zeiden?" openlijk zijne vijandelijke gezindheid jegens de Regering aan den dag te leggen, en door de redenen, of liever voorwendsels voor die gezindheid te kennen te geven; 't welk geen ander gevolg konde hebben, dan om bij niet doorzigtige gemoederen vertwijfeling en mistrouwen op t 1 > ouvernement te doen ontstaan. 6. Dat hij, 4de Gedet: ofschoon dadelijk zoo wel door den Oden Gedet: als door Willem Prinslo, N:zn: over 't roekelooze van zoodanige uitlating onderhouden, desniettegenstaande de vijandelijke zamenzwering, in welke hij zich "begeven had, was blijven aankleven, en na nog in dien zei ven avond Joh: Bezuidenhout, die nu reeds in t afkomen was, gesproken te hebben, met den llden Gedet: en Pieter .Rasmus Erasmus, P: zn: gereden was **aar Bruintjeshoogte, en wel naar de Plaats van Marthmus Prinslo, om vermits hij, na van de Plaats van Daniël Erasmus te zijn weggereden, van 't gevangen nemen des lsten Gedet: had gehoord, zich deswegens te mformeeren, wanneer hij ook van daar den 22sten Bekl: en Gearr : had mede genomen, onder bedreiging met de Karters, en^ daarna ook gereden was naar den 21sten Bekl: en Gedet: wien hij ook, zoo wel als den 20sten Bekl: en Gearr: die zich toevallig daar bevond, door bedreiging van anders door de Kaffers den kop te zullen worden ingeslagen, had mede gekregen, en bij 't complot gebragt, toen 't zelve zich reeds in de Vlakte tusschen de Posten van den Luit: Rosseau en van Kapt: Andrews bevond. 7. Dat hij, 4de Gedet: van de Plaats van Martinus Prinslo, eer hij nog naar den 21ste Bekl: en Gearr : reed, gekomen 1816. 3816. zijnde bii zijn Broeder, den Heemraad Barend de Klerk, door denzei ven, die aan zijn rondrijden en gesprekken ziin misdadig gedrag bemerkte, zeer ernstig daar over ■was onderhouden en berispt, en bij de betere opvoeding die hij genoten had, zoo wel als bij 't ziekbed eener oude Moeder als 't ware bezworen, om zijn voornemen te staken ; dan, in weerwil van welke vermaningen, hij 4de Gedetin de verdere volvoering, zijner misdaad was blijven volharden. , • 8. Dat hij 4de Gedet: al verder bij de Post van Kapt. Andrews een zeer levendig deel aan de oproerige opeissching van den laten Gedet: wiens misdaad hem, 4den Gedet: zeer wel bekend was, had genomen, zoo ais hij ook door alle, die 't zij tot de oproerige Bende behoorden, 't zij met boodschappen daar geweest waren, altijd bevonden was bij 't zelve zich als een der voornaamste aanvoerders of medestanders te hebben 9. Dat h^f4de Gedet: met, en benevens nu wijl: Bezuiden- hout den Yeldoommandant Nel, die van de Post van Kapt: Andrews was gekomen, om zijne dwalende MedeIngezeten (ware 't mogelijk) op 't spoor van deugd en pligt terug te leiden, gewelddadig had wdlen beletten weder weg te rijden, en deszelfs vertrek «erder tod toegestaan voor dat dezelve eene belofte hadde gedaan, van te zullen wederkomen, hebbende hij, 4de tredet:, zijn voornemen om tot daden van geweld over te gaan, duidelijk te kennen gegeven door deze uitdrukking: " Gij zult mij dood schieten, of ik zal u dood schieten. _ 10. Dat'hij, 4de Gedet: ook den Burger ïïerm: Potgieter, verhinderd had, met den 6den Gedet: vertrouwelijk te spreken, en naderhand den voorin: H: Potgieter had gedwongen om, niettegenstaande de Adj . an ros , Majoor Eraser, reeds op de herhaalde boodschappen tot loslating van den lsten Gedet: steeds een weigerend antwoord had gegeven, nogmaals aan gem: Adj : -Landdrost die begeerte der Rebellen over te brengen. 11. Dat hij, 4de Gedet:, ook mede deel bad gehad aan laten schrijven van 't onbescheiden antwoord aan Majoor Eraser door den 13den Gedet: 12. Dat hij, 4de Gedet:, op de Slagtersnek, niettegenstaande de onderscheidene gedane nodigingen welke hem gedaan waren, en niettegenstaande zijn Broeder, de Heemraa Barend de Klerk, hem ook daar opnieuw tot onderwerping had vermaand, daartoe met was te bewegen geweest, maar zijn besluit om liever dan zich over e "even gewapenden tegenstand te bieden, ten klaarsten had aan den dag gelegd door te zeggen : " dat hij nu zijn Broeder voor de laatste keer had vaarwel gezegd. V. Aangaande nu den oden Gedetineerde :— 1. Dat dezelve met het vijandelijk ontwerp al vroeg was bekend geworden, en in het vertrouwen der andere hooiden had gedeeld, zoo als uit het door hem verrigte duidelijk blijkbaar was. 2. Dat hij was de steller, schrijver en verspreider der bekenumaking op zijn eigen naam, gedateerd 12 jNovember 1815, aan de Ingezetenen van de Tarka, en W? bekendmaking de goede Ingezetenen tot een Opstand^ worden uitgenoodigd, en opgewekt door de melding van ae zware lasten en onregt dat wij in generaal niet meer dragen kan. 3. Dat het middel tot redres dezer vermeende bezwaren door den oden Q-edet. in deze bekendmaking wordt opgegeven te zullen bestaan in " uit vrije liberteit voor zim land te strijden. 4. Dat hij, ode Gedet. in dit zelfde document zijne bewustheid van eene verraderlijke onderhandeling met de Kaffers duidelijk heeft geopenbaard, ja zelfs als eene reeds getroiien ^ overeenkomst bekend gesteld, door deze woorden: " dat de Kaffers eendragtig is, en verakkordeert met hem ; dat zij strijde voor Zuureveld, en ivij voor onze land; en haarluij is alleen toegestaan de beesten van de Mandoeren, (waardoor de militairen van het Kaapsche Regiment worden verstaan) en dan ook ivat ijzer, koper en kralen, en daii niets meer." 5. Dat hij, 5de Gedet. vervolgens ook vrijwillig met wijlen Joh . Bezuidenhout uit de Tarka was afgetrokken naar .Baviaansrivier om de vijandelijke onderneming werkelijk te helpen aan de gang te brengen. 6. Dat hij, 5de Gedet., daarna van de oproerige bende bij de lost van Kapt. Andrews was weggereden naar de wagershoek om nog meer manschappen tot de oproerige verzameling aan te werven, waarvan het vijandelijk oogmerk mede blijkt uit het door hem, 5den Gedet., geschreven, en aan den Veldkornet Greijling overgrebragte briefje. 7. Dat hij, 5de Gedet., het gemelde briefje had ondertekend met alleen met den naam van Johannes Bezuidenhout, welke hij zegt hem zulks te hebben gelast, maar ook met dien va», den 6den Gedet. ; welke daarvan geene kennis gedragen, veel min daarin toegestemd had. 8. Dat hij, 5de Gedet., niettegenstaande de vermaningen van den gemfhlen Veldkornet Greijling;, di6 zijn oom was, en bij welken hij was opgevoed, in zijne misdaad was blijven volharden, en zich weder bij de rebellen begeven had. 1816. 1816. 9. Dat hij, 5de Gedet., eindelijk zich ook met zijn huisge bevonden had hij nu wijlen J. Bezuidenhout, en hij 2de en 9de Gedetineerden, toen dezelven aan het weg trekken waren, doch bij welke gelegenheid hi] 5de Gedet., geen wederstand geboden, maar zich reeds op eenigen afstand van de wagens aan het Commando van Majoor Fraser had overgegeven. "VI. Betreffende den 6den Gedetineerde. 1. Dat dezelve wel niet had gedeeld in de zamcnzwenng of in de vijandelijke oproeping van ingezetenen tegent Gouvernement, veel min in de verraderlijke onderhandelingen met de Kaffers, maar zijn gezag als Provisioneel Veldkornet misbruikt had om de manschappen die ij na een ontvangen waarschouwing van den Adj : -L^nadrost van de Graaff tot een wettig emae verzameld had, en welke hij tot tegenstand tegen Joh : Bezuidenhout en deszelfs aanhang bad kunnen en ken integendeel te voegen bij het oproerig complot van Joh': Bezuidenhout, en met hetzelve op te trekken naar de Post van Kapt: Andrews om de loslating van den lsten Gedet: die daar gevangen was, te vragen _ 2 Dat hij, na de vruchtelooze pogingen om den lstenl G«det. uit zijne gevangenschap te verlossen en na dat de eldcommandant Nel reeds bij de Kebellen was geweest zich had laten bewegen om een ^oproerigen eed van getrouwheid, lijnregt strijdig met zijnen pligt als Frovi sioneele Yeldkornet, af te leggen, en wel met die mening dat dezelve eed voor alle zijne manschappen verbindende wierdt gerekend. O T)af hii 6de Gedet: in weerwil der herhaalde boodschap3- pen van wegens Majoor Fraser bij de Bebellen gedaan en in weerwil der nodiging welke Hermanus Potgieter uit naam van den Adj : Landdrost van de Graaff, onder wiens af deeling hij, 6de Gedet: onmiddellijk behoorde, echter bij de Kebellen was gebleven, en daardoor zeker veroorzaakt had dat alle zijne manschappen, op eemge weinigen», ook daarbij gebleven waren. 4. Dat hij, 6de Gedet: zelfs daar was gebleven mettegen staande het consteert, dat Johannes Bezuidenhout op zekeren av.md was absent geweest om kostte gaan halen, van wiens absentie hij, 6de Gedet: geen het minste gebruik had gemaakt om zijne manschappen te doen terugkeren, of (zoo hij alle gezag over zijne manschappen mogt hebben verloren) zelve zich van d oproerige menigte te verwijderen. 5 Dat hij, 6de Gedet: ook niet was onbewust gebleven van het onbescheidene en dreigend antwoord uit naamkde Rebellen aan Majoor Fraser geschreven door den 14den Gedet: voor den inhoud van welk antwoord de 6de Gedet: in zijne betrekking als Provisioneele Veldkornet zeker meer dan een ander verantwoordelijk was. 6. Dat hij, 6de Gedet., bij de oproerige menigte gebleven was, tot dat de komst van het gewapend Commando onder aanvoering van den li. O. Eisscher bij Slagtersnek de uit malkander drijving der Rebellen te weeg gebragt had. 7. Dat hij, 6de Gedet: ofschoon van den aanleg der misdadige onderhandelingen met de Kaffers onbewust geweest, echter naderhand, gedurende zijn verblijf bij de Rebellen, daarvan niet onkundig was gebleven. VII. Ten opzigte van den 7den Gedetineerde :— 1. Dat dezelve den uden Gedet: op beide zijne reisen naar het Kafferland had vergezeld. 2. Dat hij zeker wel niet bij de voorafgaande vorming van het plan tussehen nu wijlen Johannes Bezuidenhout en de drie eerste Gedet: noch ook bij het geven van de boodschap aan den 3den Gedet: was tegenwoordig geweest, en dus voor zijne eerste reise naar het Kafferland van den misdadigen toeleg niets had geweten, zelfs bij de onderhandeling met Gaika toen niet was tegenwoordig geweest, zijnde om dat zijn paard flauw was agter uit gebleven, maar nogtbans bij die gelegenheid reeds met het oogmerk der bezending was bekend geworden, en des niettegenstaande bij zijne terug komst het gebeurde niet had geopenbaard, maar zelfs niet geschroomd weder ten tweedemale den 3den Gedet: op zoodanige reise te vergezellen. 3. Terwijl het gedrag van dezen 7den Gedet: nog wordt verzwaard door de omstandigheid, dat hij bij de Kaffers zelve bespeurd was als iemand die zeer levendig, en aan wien de boodschap die er gedaan wierd, wel gevallig was, en dat hij van de Bataafsche Troupes in het jaar 1806 gedeserteert, zonder pas in deze Kolonie gebleven, en naderhand als Politie Ruiter ter Drostdij Tulbagh gediend hebbende, ook van daar was gedeserteerd, en zich op die wijze clandestien in deze Kolonie, en zelfs gedurende den tijd van 6 maanden in het Kafferland bij het Kaffer Opperhoofd Hinza had opgehouden. VIII. Betrekkelijk den 8sten Gedetineerde: 1. Dat dezelve vrij willig met den 3den Gedet: op desselfs reise naar het Kafferland was mede gegaan, en ofschoon van het misdadige dier zending niet onkundig, niettemin ook na zijne terugkomst, zulks verzwegen, en noch aan 1816. 18X6. den Landdrost van zijn District noch aan zijn veldkornet had bekend gemaakt; komende alleen ten faveure van dezen 8sten Gredet. in consideratie, dat hij niet blijkt eenig actief deel in den opstand te hebben gehad, en zelfs door het Kaffer Opperhoofd Gaika als een medegesleepte jongeling was aangemerkt. IX. Betreffende den 9den Gedetineerde : 1. Dat hij met den 2den Gedet: was gekomen ter plaatse van Diderik Muller, toen de 1ste, 2de, 3de en 4de Gedet: aldaar met Johannes Bezuidenhout op den 9den November i815 hunne bijeenkomst hadden gehouden. 2. Dat hij gedeeltelijk bij het schrijven van den brief door den 2den Gedet: en bij het onderteekenen door den lste Gedet: was tegenwoordig geweest. 3. Dat hij, 9de Gedet: vrijwillig en ongedwongen met nu wijlen Johannes Bezuidenhout, benevens den2den en 5den Gedet: uit de Tarka was afgetrokken naar de Baviaansrivier. 4. Dat hij de derde requisitie-brief door den 2den Gedet: geschreven, en door hemzelven met den naam van Johannes Bezuidenhout ondertekend, en welke strekkende was om de vijf daarop genoemde persoenen uit het District Swagershoek te gelasten van dadelijk bij den 4den Ged : present te komen, naar een van die menschen had overgebragt. 5. Dat hij tot het laatste toe bij de Rebellen was gebleven, zonder op de Slagtersnek zich aan het Commando van den R. O. Eischer te hebben onderworpen. 6. Dat hij eindelijk ook trekkende gevonden was toen de nu overledene Johannes Bezuidenhout met de 2de, 3de en 5de Gedet: aan den Winterberg was; doch waar hij de eerste was geweest die zich aan het Commando van Majoor Fraser had overgegeven, en vervolgens den öden Gedet. aangewezen, terwijl het ook toevallig schijnt te zijn geweest, dat hij zich destijds aldaar had bevonden. X. Ten aanzien van den lOden Gedetineerde : 1. Dat hij van de plaats van den 6den Gedet : alwaar hij woonachtig was, op de begeerte van Johannes Bezuidenhout en zijn aanhang was mede gegaan. 2. Dat hij zich mede had bevonden bij de gewapende Rebel¬ len toen de oproerige opeisching van den 1 sten Gedet : was geschied. 3. Dat hij ingelijks was tegenwoordig geweest toen de Eed van onderlinge getrouwheid door den öden Gedet: wierdt gepresteerd in den ten dien einde geformeerden kring. 4. Dat hij vervolgens was afgezonden naar Bruintieshooerte om nog meer menschen aan te werven, welke zending f.1J 00t; °P zloh ,la(l genomen, en met allen mogelijken ijver, hoe zeer zonder succes volbracht. XI. Betrekkelijk den llden Gedetineerde : 1. Dat hij reeds voor het uitbarsten van het oproer door zijn Bioedei den Isten Gedet : van een dergelijke beweging als aanstaande zijnde, was geinformeerd geweest en hetzelve verzwegen had. 2' L(lS/naH^trTeSteren1 Vai' ziJn Broeder, den Isten PWV' d1elljk,rer,den berg was geiden naar de 1 laats van den 6den Gedet : zoo hij voorgaf, om een f"* me^ehen op te zoeken, ten einde zich te gaan informeren naar de reden van zijns Broeders gevangenschap, terwijl hij ondertusschen door zi ne vroegere wetenschap aan 't geen er gaande was, Lr wel had kunnen nagaan welke de oorzaak dier gevangeneming was, en het ook opmerkelijk was, dat hij om die informatie te bekomen, zich ni^t had vervoegd bi! den Yeldkornet van zijn District, noch bij den Veldcommandant ffm : Nel, noch bij den Heemraad De K erk, maar naar de Baviaansrivier, waar Johannes Lezuidenhout met zijn aanhang juist aan 't afkomen 3. Dat hij op de Post van Kapt. Andrews zijnde gekomen om uit naam van de Rebellen de loslating van zijn Broeder den Isten Gedet : te eischen, daartoe, op een zeer onbeschaamden en dreigenden toon, den Adj Landdrost, Majoor Fraser, had aangesproken. ' 4. Dat hij voorts gestadig bij de Rebellen was gebleven doch op felagtersnek zich bij diegenen had bevonden' welke zich aan den R. O. hadden overgegeven. XII. Betrekkelijk de 12de Gedetineerde : L 12 9edet: bij gelegenheid dat haar nu overleden man, Joh. Bezuidenhout, aan de Winterhoek, door 't Commando was omsingeld, tot onderwerping gesommeerd wierd, haren man in zijnen gewapenden tegenstand had aangemoedigd, en geadsisteerd, en zelfs op de Militairen geschoten had, dan waaromtrent nogthans in consideratie kwam, dat de genegendheid voor haren man, en de ongerustheid voor deszelfs lot, en dat harer kinderen, haar ligtelijk had kunnen vervoeren tot een stap, waar van zij al 't misdadige niet had ingezien. 1816. 1816. XIII. Belangende den 13den Gedetineerde: 1. Dat hij op de Requisitiebrief door den 2den Gedet: hem toegezonden, en welks misdadige bedoeling bi] den eersten opslag van 't oog blijkbaar was, dadelijk daar aan had gehoorzaamd, en zich naar de Rebellen begeven, zonder vooraf aan zijn Veldkornet eenig verlof te hebben gevraagd, of zelfs eenige kennis gegeven. 2. Dat hij bij de Rebellen, aan de overzijde van de Visch- rivier, bij de plaats van Louw Erasmus, zich bevindende, zich had laten gebruiken om aan Majoor Fraser, welke de copie van den door den lsten Gedet: geschreven brief met eene vriendelijke vermaning van hemzelven aan de Bebellen gezonden had, een antwoord te schrijven, van een zeer onbescheiden, en zelfs met dreigementen gepaarden inhoud. XIY, XV, XYI.—Betrekkelijk de 14de, 15de en 16de Gedetineerden» : 1 Dat zij allen, op de plaats van Marthinus Prinslo, d'oude, wonende, van daar na het arresteren van den lsten Gedet: waren weggereden over den berg, alle om onderscheidene (zoo zij voorgaven) toevallige redenen, doch alle drie gekomen zijnde in de Baviaansrivier, zich bij den aanhang, en onder het gezag van Johannes Bezuiaenhout hadden gevoegd. 2. Dat de 14de Gedet: ook nog in denzelfden nacht met den 4 den Gedet: was mede gereden naar Bruintjeshoogte, toen de 4de Gedet: aldaar menschen kwam aanwerven, en in plaats van toen van de gelegenheid gebruik te maken om te huis te blijven, naar de verzameling van Johannes Bezuidenhout, wiens oproerige roeening voor het minste tot opeisching van den lsten Gedet: hem nu niet langer onbekend konde zijn, was teruggekeerd. 3. Dat voorts deze drie Gedet: zich alle bij de Rebellen hadden blijven ophouden tot de R. O. Itiseher met zijn kommando aan de Slachtersnek was gekomen, aan wien deze drie Gedet: zich toen hadden overgegeven, en hunne wapenen afgelegd, zonder dat het gebleken was dat zij gedurende hun verblijf bij de Rebellen zich aan eenige bijzondere daden van geweld hadden schuldig gemaakt. XVII. Met betrekking tot den 17den Gedetineerde 1. Dat hij, Gedet: op de requisitie van Johannes Bezuidenhout, in de plaats van zijn zwager Carel Gustavus Trigard, welke door een oDgemak aan zijn been verhinderd was. was mede gegaan en zich met de Rebellen naar de Post van Ivapt. Andrews begeven hebbende m hunnen naam een boodschap tot loslating van den lsten Gedet: aan Majoor Fraser had overgebragt. 2. Dat hij op zekeren tijd van de Rebellen zijnde absent geweest, naar de plaats van zijn vader, van die gelegenheid geen gebruik had gemaakt om zich van de Rebellen verwijderd te houden, maar naar dezelven was teruggekeerd, doch zich op Slagtersnek aan den R. O. Eischer had overgegeven. XVIII. Belangende den 18den Gedetineerde : 1. Dat hij reeds eenige dagen voor het uitbarsten van het oproer door Johannes Bezuidenhout, die hem bij toeval ontmoet had, zijnde geinformeerd geworden van een aanstaanden opstand, daarvan aan zijn Veldkornet geen de minste kennis had gegeven. 2. Dat hij op de plaats van den 6den Gredet: zijnde, vandaar met Johannes Bezuidenhout en zijn aanhang, en de mansohagpen van den 6den Gredet: was medegetrokken naar de Rebellen, en daarbij was gebleven totdat hij zich op de Slagtersnek aan den R. O. Eisscher had overgegeven zonder dat hij zich aan eenige bijzondere daad van geweld had schuldig gemaakt. XIX. Met opzicht tot den 19den Gredetineerde: 1. Dat hij zich op de plaats van den 6den Gredet. bevindende om aan de vrouw van Petrus Rasmus Erasmus P : zn: eenige kruiden als huismiddelen ter genezing toe te dienen, aldaar door wijlen Johannes Bezuidenhout was medegenomen, en (zoo het schijnt) door nieuwsgierigheid gedreven, zich zeer gereedelijk bij de Rebellen had vervoegd. 2. Dat hij, bij de Rebellen, ten tijde toen de Veldcotnman- dant Nel van den Post van Kapt. Andrews bij hun was gekomen, en door den 4den Gredet: en nu wijlen Johannes Bezuidenhout het wegrijden belet wierd, mede was werkzaam geweest, om denzelven de belofte van te zullen terugkomen af te vergen, doch waardoor hij, 19de Gedet: beweerde de ontkoming van Veldcommandant Nel bevorderd te hebben. 3. Dat bij gelegenheid van de boodschappen door F. ïouchon, uit naam van Majoor Fraser gedaan, en ook bij gelegenheid der komst van den Veldcommandant Nel, hij, 19 de Gedet :, hun in hunne weldadige pogingen altijd zeer hinderlijk was geweest, en door niets beduidende gesprekken de aandacht der andere menschen van hetgeen hun wierd voorgehouden had afgetrokken, doch hebbende hij, 19de Gedet :, reeds vóór de aankomst van des R. O. Eisschers Commando bij Slagters Nek zich van de Rebellen verwijderd. DEEL I. r 1816. 1816. XX tot XXIX. Met betrekking tot de 20ste, '21ste, 22ste, 23ste, 24ste, 25ste, 26ste, 27ste, 28ste en 29ste Gedetineerdens: Dat alle deze, van welke de 23ste Beklaagde en Gearresteerde bij den 6den Gedet : woonachtig was, zich bij de verzameling der Rebellen, op den aandrang zoo van den 4den Gredet :, als van nu wijlen Johannes Bezuidenhout hadden vervoegd, en tot het einde toe daar gebleven waren, schoon het niet blijkt dat zij eenige bijzondere daden van geweld bij 'tzelve hadden gepleegd. XXX. tot XXXII. Aangaande de 30ste, 31ste en 32ste Beklaagdens en Gearresteerdens : Dat dezelve zich ook, en wel de 30ste, zoo het sohijnt uit loutere roekelooze nieuwsgierigheid, en de anderen op een boodschap van nu wijlen Job : Bezuidenhout bij de Rebellen, die destijds reeds aan het aftrekken waren, hadden "vervoegd, doch van welke de 30ste Beklaagde en Gearresteerde het misdadige der verzameling gemerkt hebbende, zoodra hij gelegenheid had bekomen, door de komst en het weder terug rijden van de manschappen, welke met voorkennis en verlof van den Yelukornet üreijling op kondschap waren uitgegaan, de bende verlaten had, terwijl de beide anderen, zonder iets van de oproerige verzameling vooraf te hebben geweten, zich wel bij dezelve hadden bevonden, maar zich op Slagtersnek aan den R.O. Eisscher hadden overgegeven en dadelijk hunnen dienst hadden gepresteerd om andere, nog vluchtendo en zwervende Rebellen, op te zoeken en tot hunne woningen te doen terugkeren. XXXIII tot XXXIX. Met betrekking tot de 33ste, 34ste, böste, 36ste, 37ste, 38ste en 39ste Beklaagdens en Gearresteerdens: 1. Dat dezelve door hun Yeldkornet, den 6den Gedetin dezen, gecommandeerd zijnde, op een wettige wijze waren in de wapenen gekomen, en vervolgens in hunnen marsch met de Rebellen, welke onder aanvoering van nu wijlen Joh : Bezuidenhout, waren aangekomen, slechts hunnen gem : Yeldkornet gevolgd waren; doch niettemin niet geheel en al van schuld waren vrij te spreken, daar zij het oproerig gedrag van Joh : Bezuidenhout en zijn aanhang ziende, en ook van den overgang van hunnen gem: Yeldkornet tot misdaad getuigen zijnde, hem waren bijgebleven, zonder van de gelegenheid, die er blijkt te zijn geweest, gebruik te hebben gemaak om de Rebellen te verlaten en naar hunne woningen terug te keren. En gemerkt derhalven eonsteert, de vijf eerste Gedetineerden» zich Hebben schuldig gemaakt aan de misdaad van Hoogverraad, en de 6de en verdere Gedetineerdens elk m onderscheidene graaden aau Hoogste Magtschennis, Oproer, en Publiek geweld, met verstoring van de open+ i? zonder wezenlijks tot hunne verschoning te hebben kunnen inbrengen, dan de meeste hunner, dat zij door nu wijlen Joh. Bezuidenhout zouden zij'n gedwongen geworden, dan het welk, wat de Hoofden der ziamenzwering betreft, niet kan worden aangenomen, terwijl omtrent de mindere aan het Oproer medepligtigen zeker m aanmerking komt, dat hoe zeer het nergens blijkt dat door nu wijlen Joh: Bezuidenhout eenige eigentlijk gezegde gewelddadige dwang is geexerceerd, hij nogtans door bedreigingen en vrees op de gemoederen der menschen eenen bijzonderen invloed heeft geoefend, waar door zeker velen, zoo niet de meeste van den hoop' zioh zonder nadenken hadden laten wegslepen, terwijl ook vooral in diegenen, de Gedetineerdens of Beklaagdens en Gearresteerdens, Yaders van Huisgezinnen zijnde de vrees voor den gedreigden aanval der Kaffers met ais geheel ij del en herssenschimmig kan worden beschouwd^ daar zij niet alleen wisten hoe ligt de Kaffers geneigd zijn om roof en moord te plegen, maar ook werkelijk de 3de Gedet: door nu wijlen Joh : Bezuidenhout en zijne mede zaamgezworen naar het Kafferland was gezonden om de hulp dier wilden interoepen en reeds met zich te brengen, terwijl ook, in faveur van den bden Gedet:, wel eenige omstandigheden schenen te pleiten, doch welke aan den liade bij regterlijke beoordeeling dezer zaak als geene genoegzame redenen van verschoning zijn voorgekomen als : 1. Dat hij 6de Gedet., op eene zeer ongelukkige, en als het ware toevallige wijze in deze misdaad was gekomen, als hebbende de Yeldkornet Opperman goed gevonden om op het eerste gerugt van gevaar zijn District te verlaten, en zijn dienst aan den tad^n Gedet: over te geven, zonder hem behoorlijk te onderrigten van het geen er gaande was. & 2. Dat schoon de 6de Gedet: den dienst van Provisioneele yeidKornet op zioh nemende, inde schoenen van den eigenlijken Yeldkornet was getreden, echter tusschenhen dit onderscheid bleef bestaan, dat de eene den lied, tot zijne bediening staande, had afgelegd, terwijl de andere onbeëedigd was, ja zelfs aan de afkeuring van zijnen Landdrost blootstond. 3. Dat bij de eerste komst van den Yeldoomtnandant, W. Is el, toen de Rebellen nog bij de post van Kapt. Andrews i 2 1816 1816. waren, deze 6de Gedet: reeds veel gevoel ^ den afgrond in welken hij zich gedompeld zag had getoond, en geneigdheid aan den dag gelegd om met gem. Veld kommandant mede te gaan. .. , , i 4 Dat het hoogst waarschijnlijk was, dat zijne wankelend neiging óoor Joh : Bezuidenhout bespeurd zijnde deze daarot) ten einde den 6den Gedet: en desselfs man schappen te meerder te verbinden, het middel van den Eed had uitgedagt, welke door den 6den Gedet. was 5 Datgbip6dfeGedet"'op de Slagtersnek zijnde, eindelijk pogingen had aangewend om zich en zijne manschappen lil de misdadige gesteldheid, in welke zij waren te ontslaan, en ten dien einde gezonden had om Prinslo. N:zn:, ten einde met desselfs hulpe de anderen tot hunnen plicht terug te brengen, gelijk hij ook denzelven tot 't vragen van vergiffenis en voorstellen van bemiddeling aan den R. O. Eisscher had afgezonden, welke bemiddeling de R. U. Eisscher alleen daarom had moeten afslaan, om dat dezelve, boe zeer van de zijde der Rebellen eene zeer natuurlijke en geoorloofdde wenseh om de terugkering tot hun plicht met de zorg voor eigen veiligheid te verbinden te kennen gevende, aan de zijde van hem R. O. Eisscher met zijne plichten 6. Datïijf öde^Gedet: bij de hoofden der Rebellen zelfs moet zijn beschouwd geworden als niet van harte m de misdaad mede werkende, waarom zij bij gelegenheid van de aan hem afgezondene boodschappen, altijd het afzonderlijk spreken met den 6den Gedet: hadden verhinderd, en hem, als het ware, nimmer aan zich zeiven 7 Dathfj^dTGedet: eindelijk onder degene die zich aan den R O. Eisscher hadden overgegeven, de eerste was geweest, en zulks niettegenstaande hij zeer wel gejoelde aan welk gevaar hij zich overgaf gelijk hij zich uitdrukte door de woorden: ,£ Laat ik in Gods naam afgaan en mijn stra f ontvangen." , 8 Dat de R. O. Eisseher hem bevorens als een zeer orden¬ telijk ingezeten had gekend, die zich inzonderheid bi] 't groot Commando tegen de Kaffersin den jare1811 ook als Provisioneel Yeldkornet zeer braaf en getrouw gedragen had. En na dien dergelijke misdaden in een land van goede Justitie niet kunnen worden geleden, maar anderen ten exempel en afschrik rigoreus, en naar vereisch van omstandigheden behooren te worden gestraft. Zoo is 't dat de Raad, gezien en geexamineerd hebbende den erimineelen eisch en conclusie, benevens der Gedetineerdens, mitsgaders Beklaagdens, en Gearresteerdens, confessien, en verdere documenten door den R. O. ïïisscker in Judicio geëxhibeerd, en gelet op alles waarop in dezen te letten stond, en eenigsints konde moveren, recbt doende uit naam en van wegens Zijne Groot Brittanniscbe Majesteit, de Gedetineerdens, mitsgaders Gearresteerdens en Beklaagdens in dezen heeft geoondemneerd, gelijk dezelve worden geoondemneerd bij dezen om (met uitzondering van de 12de Gedet:) gebragt te worden op denzelfden heuvel, nabij de post van (Japt. Andrews gelegen, alwaar na de vrugteloos gedane opeisching van den lsten Gedet: de misdadige Eeds verbintenis door den 6de Gedet: vóór en in naam der verzamelde Rebellen is afgelegd, en aldaar de 1ste, 2de, 3de, 4de, 5de en 6de, Gedetineerden aan den scherprechter overgeleverd zijnde met de koorde om den hals aan de galge te worden gestraft, dat er de dood na volgt, en voorts de lijken van de 5 eerstgem : ter zeiver plaatse, onder de galg te worden begraven, en het lijk van den 6den Gedet: in een kist gelegd aan desselfs familie ter begraving te worden overgelaten, en de 7de Gedet: insgelijks aan den scherpregter overgeleverd zijnde met de koorde om den hals aan de galge vastgemaakt, gedurende de executie der voorgem: te worden ten toon gesteld, en met en benevens de overige Gedetineerdens, in den hoofde dezes gemeld (de 12de Gedet: uitgezonderd), de boyengem: executie te aanschouwen, en wijders hij, 7de Gedet:, voor den tijd zijnes levens, de 8ste en 9de Gedetineerdens voor den tijd van zeven, en de 10de Gedet: voor den tijd van vijf eerstkomende en achtereen volgende jaren te worden gebannen uit deze Kolonie, en den Ressorte van dien, zonder gedurende de voorz: tijd daar weder binnen te mogen komen op poene van zwaardere straffe, en tot er gelegendheid ter hunner verzending zal zijn, op het Robben Eiland te worden in bewaring gesteld; de i ide Gedet: om voor den tijd van drie eerstkomende en achter ee volgende jaren te worden geconfinee d op het Robbon Eiland, om, z mder loon, aan de gameene werken te arbeiden, en, na expiratie van dien tijd, voor altijd te zijn gebannen uit de Districten van Graatf-lieinet en Uitenhagen zonder ooit binnen dezelve te mogen komen, op poene van zwaarder straf; de 12de Gedet: om met haar .Huisgezin de evengem : Districten re verlaten en zich meer naar binnen waards deze Kolonie neder te zetten ; de 13de «edet: voor den tijd van drie eerstkomende en achtereenvolgende jaren; de 14de, 15de, 16de, L7de, 18de en 19de Gedetineerdens of Beklaagdens en Gearresteerdens, voor den tijd van één jaar op het Robben Eiland te worden geconfineerd, om z >nder loon aan de geraeene werken te arbeiden ; de 20ste, 21ste, 2^ste, 23ste, 24sfe, 25ste, 26ste, 27ste, 28ste en 29ste Beklaagdens en Gearresteerdens, om ten profijte van 't Gouvernement te betalen eene boete van twee honderd Rijksdaalders ieder, en in cas van 1816. 1-816. onvermogen voor den tijd van vier eerstkomende en achtereenvolgende maanden in 's Heeren Gevangenis ter dezer Drostdij te worden geconfineerd; de 30ste, 31ste en 32»te Beklaagdens en Gearresteerdens, omme ten profijte van 't _ Gouvernement te betaleu eene boete van vijftig Rijksdaalders ieder, en in cas van onvermogen, voor den tijd van één maand in 's Heeren Gevangenis ter dezer Drostdij te worden geconfineerd; en voorts alle de Gedetineerdens, mitsgaders Beklaagdens en Gearresteerdens, m den hoofde dezes gemeld, om te vergoeden alle kosten en schade,_ hetzij aan het Gouvernement, hetzij aan de onderscheidene District s Kassen, hetzij aan eenige particuliere Ingezetenen, door_ deze Rebellie toegebragt, met yerdere condemnatie van de Gedetmeerdens benevens Beklaagdens en Gearresteerdens, in de ^kosten en misen van Justitie, en met confiscatie van alle de bij het overmeesteren van wijlen Johannes Bezuidenhout, benevens de 2de, 3de en 5de Gedetineerdens, aan de Winterberg in en bij de Wagens, aldaar gevondene Ammunitie, ten dezen breeaer gemeld ; en met ontzegging van des R.O. Eisschers verderen op ende jegens de 8ste, 9de, 10de, 11de, 14de, en verdere Gedetineerdens dan wel Beklaagdens en Gearresteerdens, gedanen Eisch en genomene conclusie. . . l ^ . . Aldus gedaan en gearresteerd bij de Speciale Oommissie van Justitie voornoemd, ter Drostdij e Uitenhagen, den 22 Januanj ]816, en na bekomen Fiat Executie van Zijne Excellentie den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gepionuntieerd den 2 Maart daaraanvolgende, P. Diemkl. W. Hiddingh. Mj praesent, G. Beklabrts van Blokland, Secr. Fiat Exccutio, met de volgende uitzonderingen, namelijk Dat de zesde Gedetineerde, Willem Frederik Krugel, levenslang verbannen zal worden. Dat de elfde Gedetineerde, Nicolaas Balthazar Prinslo, Martinus Zoon, de dertiende Gedetineerde, David Malan, en de negentiende Gedetineerde, Pieter Willemse Prinslo, Ni col aas Zoon, voor altijd verbannen zullen worden van Graaff-Reinet, Uitenhagen en George; dat de tiende Gedetineerde, Andries Hendrik Klopper, Jacobus Zoon, de veertiende Gedetineerde, Hendrik Petrus Klopper, Hendriks Zoon, de vijftiende Gedetineerde, Johannes Bronkhorst, de zestiende Gedetineerde, Thomas Andries Dreijer, de zeventiende Gedetineerde, Pieter Laurens Erasmus, Laurens Zoon, de achttiende Gedetineerde, Hendrik Andries Gustavus van den Nest, de een-en- twintigste Gedetineerde, Willem Jacobus Prinslo, Willems Zoon, de twee-en-twintigste Gedetineerde, Johannes Prinslo, Martinus Zoon, de drie-en-twintigste Gedetineerde, Cornelis van den Nest, de vier-en-twintigste Gedetineerde, Philip Rudolf Botha, Christoffels Zoon, de acM-en-tmntigste Gedetineerde, Jacobus Martinus Klopper, Jacobus Zoon, de een-en-dertigste Gedetineerde, Johannes Frederik Botha, Christoffels Zoon, de twee-en dertigste Gedetineerde, Joaehim Johannes Prinslo, Joaohims Zoon, de drie-en-der tig ste Gedetineerde, Willem Adriaan Nel, de zeven-en-dertigste Gedetineerde, Frans Johannes van Dijk, en de negen-en-dertigste Gedetineerde, Klaas Prinslo, Willems Zoon, gebracht zullen worden naar de gerechtsplaats in eene afzonderlijke groep, onder de zorg van de gerechtsdienaars, en zullen de strafoefening aanschouwen zonder op het schavot gebracht en op onteerende wijze ten toon gesteld te worden; waarna de gedetineerden zullen ontslagen worden, en alle verdere straf hun kwijt gescholden. (Get.) Charles Henry Somerset. Een ware Kopie. (Get.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816, 1s16 fxtract uit de notulen van den ra.ad yan justitie. De Raad gezien hebbende bet nevenstaande Appcmtement van Zijne Excellentie den Heer Gouverneur en Opperbeheer, berustende in de daarbij verleende Gratie ; Gelast, dat de zesde Gedet: Willem Fredrik Krugel, voor den tijd zi]us bvens 'van hier zal worden vervoerd: Dat de 11de, 13de en 19de GedetsNioolaas Balthazer Prinsloo, Mart. zn. , David Malan en Pieter Willemse Prinslo, N. zn., zullen zijn gebannen voor altijd mt de Districten van Graaff Reinet, Uitenhagen en George ; dat de 10de, 14de 15de, 16de, 17de, 18de, 21ste, '22ste. 23ste, 24ste, 28ste, 31ste', 32ste, 33ste, 37ste, en 39ste,_ Gedetineerdens, dan we Beklaagdens en Gearresteerdens, Andries Hendrik Klopper, Hend. zn Johannes Bronkhorst, Thomas Andries Dreijer, Pieter Laurens Erasmus, Laur. zn., Hendrik Andries Gustavus_ van den Nest, Willem Jacobus Prinslo, W. zn. Johannes Prinslo Mart. zn., Cornelis van den Nwt, Pnilip RudolphBotha, Christ. zn., Jacobus Martinus Klopper, Jac. zn., Johannes Fredrik Botha^ Ohrist zn. Joachim Johannes 1 rmslo, Joach. zn., Wille Adriaan Nel, Erans Johannes van Dijk en Klaas Prmslo, Wj em zn., in een afzonderlijken kring, onder t opzicht van de Bediendensder Justitie zullen worden geleid naar de Executiepiaats en aldaar zonder op 't Schavot te worden gebracht, ol op eene onteerende wijze te worden ten toon gesteld, de Exeeuhe/uilen aanschouwen, en daarna de 10de, 14de, 15de, 16de, >. d , , 21ste, 22ste, 2!Me, 24ste, 28ste, 31ste. 32ste, 33ste, 37ste en 39ste, Gedetineerdens, dan wel Beklaagdens en Gearresteerden , worden ontslagen, en de verdere straffe geremitteerd. Gelastende de Raad wijders, dat de condemnatie der overige Gedetineerdens, in de hier bovengem. remissie of mitigatie niet begrepen, naar derzelver form en inhoud zal worden geexecuteerd. Actum in Rade van Justitie aan de Kaap de Goede Hoop, den 19 Eebr: 1816, en mede gepronuncieerd den i Maart, geëxecuteerd den 9 daaraanvolgende. J. A. Truter. C. Matthiessen. P. Diemel. W. Hiüdingh. D. E. Berrange. W. D. Jennings. Wai/ter Bentin ck, J. H. Neethling. F. R. Bresler. Mij praesent, G. Beelaerts van Blokt,and, Secretaris. Op den 9den Maart 1.1. zijn de hieronder gemelde personen te Uitenhagen geëxecuteerd geworden, ingevolge vonnis der Ed. Achtb. Commissie van Rechtspleging, welke in de jongst afgeweken maand December naar de binnenlanden vertrokken was, ten expressen einde om 't hoog wredelijk gedrag der personen, die wapens tegen Zijne Majesteits Gouvernement hadden opgevat, te onderzoeken en daarvan cognitie te nemen als : 1. Hendrik Frederik Prinslo. 2. iStephanus Cornelis Bothma. 3. Cornelis Johannes Eaber. 4. Theunis Christiaan de Klerk. ö. Abraham Carel Bothma. 1816. Greorge, den 25sten Maart 1816. My Lord,—Ingevolge Uwer Lordschaps orders heb ik mij terstond begeven naar het afgelegen District Uitenhagen, ten einde met herderlijke vermaningen en troostredenen de ODgelukkigen in de gevangenis aldaar te ondersteunen. Die moeilijke taak is thans volbracht. En 't kan Uw Lordschap bij de droevige herinnering aan dien geweldigen schok, welke dit anders zoo vreedzaam land zins weinige maanden beroerde, niet dan aangenaam en opbeurend zijn te vernemen, dat de vijf ter dood gebrachte personen, hoe zeer ook anders duor de dagelijksehe gewoonte, om de besluiten, daden, en bedrij ven der Overheid te bedillen en tegen te werken, gevormd en als het ware gesterkt en verhard in eene eigendunkelijke levensregeling, echter in de laatste oogenblikken de hun opgelegde straf hebben gebillijkt. Een hunner, met name Stephanus Bothma (na dat te voren allen eenparig en even hartelijk den heer Landdrost van hun District om vergiffenis hadden gevraagd wegens hunne moedwillige wanbedrijven) heeft zelfs op de geregtsplaafa zijne broederen en medeburgeren overluid toegeroepen, dat hij des doods schuldig was, en vermaande hen met allen ernst om zijn voetstappen toch niet na te wandelen maar de Overheid in alles gehoorzaam en onderworpen te zijn — om de vreze Gods toch niet uit het hart te verbannen, maar deszelfs geboden zorgvuldig te bewaren, en op te volgen :—" Neemt een exempel aan mij " (terwijl hij hun zijne banden toonde, en omzag naar den strop), " ziet daar de gevolgen der ondeugd enz. En dat hij zulks geenszin zeide om maar des Regters hart te ontroeren, en voor hem in te nemen, en alzoo, ware het mogelijk, van die ontzettende straf bevrijd te worden, bleek maar al te wel uit zijne bereidwilligheid tot sterven. Want na dat hij de omstanders had vaarwel gezegd, beklom hij getroost de ladder. 1816. De gegronde uitzigten, die deze ongelukkigen van het loven na dit leven koesterden, geven onn alle hoop, dat de dag van hunnen dood de eerste was van liun inwendig eeuwig leven voor God. Uwe vaderlijke deelneming en belangstelling in de welvaart en den bloei dezer volksplanting en derzelver ingezetenen over bekend zijnde, oordeelde het van mijne plicht te zijn dit alles ter kennis te brengen van U. T My Lord! Uwer Excellenties Onderdanigste en Zeer Gehoorzame Dienaar, (Get.) T. J. Hekold. Zijne Excellentie den Hoog Ed. Geboren Generaal, Lord Charles Henry Somerset, Gouverneur en Opperbevelhebber dezer Volksplanting, etc., etc., etc. SENTENTIE IN EENE CRIMINELE ZAAK &c. Zijne Excellentie de Gouverneur kan de gelegenheid van het bekend maken der geheele Sententie van de in December 1.1., naar XJitenhagen vertrokken Speciale Commissie, welke sententie behelst de gevaJen van de onderscheidene in het laatst Oproer betrokkene personen niet laten voorbijgaan, zonder de aandacht er ingezetenen op te wekken, op de misdaden en straf derzulken die door hunne landgenoten zijn schuldig bevonden, en de straf hunner eigen Lands Wetten hebben ondergaan Hij had met de hartelijkste opregtheid g-nvenscht en verwacht, dat hij bij de goede ingezetenen dezer volkplanting alleenlijk zoude zijn bekend geworden, als de beschermer hunner huisgezinnen en eigendommen, en als de Vertegenwoordiger van eenen Souverein, die zoo Uitstekend onderscheiden is, door altijd " liegt mat Goedertierendheid te matigen," en dat Hij niet in de noodzakelijkheid zoutte zijn gebragt geweest, om de strengste bepalingen der Vetten ten uitvoer te doen brengen. Deze strelende uitzigten zijn, door de onwettige en gevaarlijke onderneming van verdwaasde en roekelooze menschen beneveld geworden. Verleid door de kwade ingevingen van dwaze en verharde harten, overegden en tragteden zij, zich van de gehoorzaamheid aan de etten, en de getrouwheid aan hun Koning te ontslaan. Zij namen voor, hun Oproer te beginnen door het ombrengen van unne Magistraten, en door een leger, ter hunner bescherming ,;n veiligheid m hun midden geplaatst, verraderlijk te vermoorden. .Ter bevordering van deze ontrouwe en strafwaardige oogmerken bochten zij zig straffeloosheid te verzekeren, door de hulp in te hoepen van een stouten en verwoestenden Vijand, die nog zoo kort geleden was verdreven geworden door den moed der Ingezetenen, ondersteund door de krijgstugt en dapperheid van dat zelfde eger, welks vernieling zij op zoo eene onmenschelijke wijze zochten te bewerken. De Rebellen wilden 't wel zoo doen voorkomen, als of zij van ' e magt der Kaffers slegts wilden gebruik maken, om schrik en Verwoesting te verspreiden onder de Huisgezinnen en Eigendommen derzulken, die zij noch door verleiding, noch door vrees, in üunne onderneming konden inwikkelen. Maar niemand kon zoo onkundig zijn van waarschijnlijke gevolgen, om 't zich als mogelijk voortesteilen dat men den voortping van roof en moord, wanneer die eens begonnen zijn, zoude Unnen stuiten. Reden en ondervinding leeren bet tegendeel, en invallende Kaffer, zoude geen onderscheid hebben gemaakt usschen den vriend en den vijand van de Aanvoerders van 't uproer. Roof en vernieling zouden zonder onderscheid 't lot van allen geweest, en de misleidde bewerkers van zoo veel trouwloosheid 1816. 1816. en bloedstorting, zouden misschien in de uitkomst zelve de slagtoffere zijn geworden van hunne eigene dwaasheid, ongehoorzaam- ^DadenmowaiAopend misdadig, en door zulke wrede middelen getragt ten uitvoer te brengen, vorderden de beshssendste maatregelen van 't Gouvernement, en de tusschenkomst dier strenge voorschriften en " Menschelijke verordeningen waar door (ondei de goedkeuring eener Alregerende Voorzienigheid) de velll|^^ en daar nevens de waarde en t genot van alle zegeningen van Maatschappelijk leven worden gehandhaafd en bewaard. Met het levendigst genoegen van zijn hart wendt Zijn Excellentie het gezigt af van de misdaden der Lijders, om zijn oog te vestigen en zijne toejuiching te geven aan de getrouwhei en verknochtheid van de ingezetenen, die zoo wel de aanlokselen als de bedreigingen van de misnoegden en geweldigen hebben wederstaan. Zijne Excellentie dankt hun voor den ijverigen eD krachtigen moed, met welke zi] de aanspraak op de dankbaarheid hunner Landgenoten, welke zij door het verdrijven der Kaffers reeds hadden verworven, nog hebben vermeerdeerd, door het ondersteunen van 't gezag hunner Wetten, en van J^nen S verein, en het helpen herstellen van de rust en vrede der Kolonie Zijne Excellentie kan bij deze gelegenheid ook niet nalaten, o aan den ijver, onverschrokkenheid en onvermoeide dienstbetrag tine van Zijner Majesteits Krijgsmacht, m het dempen van de Opftand, den wel verdienden lof toetebrengen. Ook reken; bJ het zich tot een pligt. om de waakzaamheid wijsheid en ove moeide werkzaamheid van de Landdrosten, Adjunc an < . en Veldkornets die in het betrachten hunner onderscheid ^ plichten, zich zoo bij uitstek hebben gekweten bij deze te erkennen Zijne Excellentie is geneigd van te hopen, dat de Hooiden Kaffers, gelaten in het ongestoord bezit van een rijk en vruchtba ? Land, en reeds overtuigd van de kracht en dapperheid Z j Majesteits Onderdanen en Knjgsmagt, nu ook overtuigd «u zijn van de gematigdheid, uie derzelver moed en krijgst^ bestiert, en Zijne Excellentie vertrouwt verder dat de> ond vinding, ten dezen aanzien, in hunne gemoederen een overtuig en voortdurend gevoel van de voordeelen eener goede verstan houding met Zijner Majesteits Gouvernement zal doen ge ^OnTdit gevoel op te wekken en te verbeteren, Excellentie geen moeite sparen, en hij voorziet de gelukkig gevolgen voor beide volkeren, uit het bestaan van wederzijds verdraagzaamheid en goeden wil. „tig' Zijne Excellentie is gevoelig van de bekwaamheid en naar -e h-id waarmede de heeren, uitmakende de buitengewone Oomffii .^ van den Raad van Justitie, een alleronaangenaamste!! en ar» ^ zamen taak hebben vervuld; en door derzelver sentenstiete he. laten uitvoeren, vertrouwt hij dat het behoud van allen ontsp zal uit de straf van eenige weinigen, en dat dit droevig doch noodzakelijk voorbeeld in het varvolg de onbezonnenste en slegste zal afschrikken van dergelijke misdaden te bedenken of daartoe zamen te spannen. Het aangenaamste gedeelte van Zijner Excellentie's pligt heeft daarin bfastaan dat hij zich in staat heeft gezien om de zagtmoedigheid van zijnen Vorst te baat nemende, de ui^deeler te zijn der genade van Zijnen Souverein, door zijne vergiffenis en verzagting der Sententie aan velen van de misleide schuldigen te verleenen. Hij durft met een vol vertrouwen zijne hoop uitdrukken dat deze zagtheid niet alleen de bijzondere voorwerpen van dezelve zal terugroepen en terugbrengen in die Maatschappij uit welke de straf op bunne misdaad uitgesproken bun had uitgesloten, maar ook hunne naastbestaanden en vrienden door dankbaarheid nauwer dan ooit zal verbinden aan een Gouvernement, hetwelk er zich angstvallig op toelegt om elk lid van het algemeen lichaam te leiden op den weg van vrede, veiligheid en geluk." Kaap de Goede Hoop, den 10 April 1816. Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie, A. Albxander, Secr. 1S16. 1816. SCHEDULE DER DOCUMENTEN GEVOEGD BIJ DEN CRIMINELE NT EI8CH EN CONCLUSIE; ALSMEDE DECLARATIE VAN DEN WELED. HEER J. G. CUYLER, LANDDROST VAN UITEN HAGEN, R. O. VERVOLGER IN EENE CRIMINELE ZAAK. Contra A. 1. Hendrik Frederik Prinslo, 2. Steplianus Cornelis Bothma, 3. Cornelis Johannes Faber, 4. Theunis Christiaan de Klerk, 5. Abrabam Carel Bothma, 6. Willem Frederik Krugel, 7. Frans Marais, 8. Adriaan Engelbrecht, 9. Andries Meijer, 10. Andries Hendrik Klopper, Jacobus zoon, 11. Nioolaas Baltbazar Prinslo, M.zoon, 12. Martha Faber, weduwe wijlen Johannes Bezuiden bout, 13. David Malan, 14. Hendrik Petrus Klopper, H.zoon, 15. Johannes Bronkhorst. 16. Thomas Andries Dreijer, 17. Petrus Lourens Erasmus, Louws zoon, 18. Hendrik Andreas Gustavus van den Nest, 19. Pieter Willem Prinslo, N.zoon. 20. Andreas van Dijk, 21. Willem Jaoobus Prinslo, M zoon, 22. Johannes Prinslo, M.zoon, 23. Cornelis van den Nest, 24. Philip Rudolf Botha, Christ.zoon, 25. Christoffel Rudolf Botha, Christ.zoon, 26. Abraham Ludovicus Botha, Christ.zoon, 27. Pieter Jacobus Delport, 28. Jaeobus Martinus Klopper, Jacobus zoon, 29. Johan Theunis Muller, 30. Hendrik Johannes Liebenberg, 31. Johannes Frederik Botha, Christ.zoon, 32. Joachim Johannes Prinslo, Joachims zoon, 33. Willem Adriaan Nel, 34. Adriaan Labuschagne. 35. Leendert Labuschagne, 36. Barend de Lange, « 37. Frans van Dijk, 38. Gre*t Coenraad Bezuidenhout, Frederiks zoon, 39. Claas Prinslo, W.zoon, 40. Theunis ïheodorus Fourie, 41. Christiaan Lourens Dreiier, 42. Frans Smit, 43. Lucas van Vuren, 44. Stephanus Frederik Grrobbelaar, 45. Grerrit Pieter Bezuidenhout, Gr.zoon, 46. Pieter Rasmus Erasmus, P.zoon, 47. Willem Prinslo, N.zoon. (N.B. Bovenstaande Schedule is gemerkt met de letter A.) B. Criminele Eisch en Conclusie. C. Notulen van het voorloopig onderzoek gehouden voor de laatste Commissie van Rechtspleging aan deze Drostdij, van den 27sten -November tot den 4den December 1815. D. o ?r,ief'/JeteeSnd *Iendrik Frederik Prinslo, Martinus zoon, gedateerd den 9den November 1815, en geaddresseerd aan Jacobus Jlrugel, den oude. E. 1 en 2. Locis. o E,rlff van ^junct Landdrost, Majoor Fraser, aan de opstandelingen, gedateerd den 15den November 1815 en 2. Het antwoord der opstandelingen. F. 1 en 2. Locis. 1. Brief van T. Muller, Secretaris van Gras ff-Reinet, aan den Kapitem Andrews, gedateerd den 14den November 1815 en A n ^, -r Tan e®n rapport er ingesloten, van den Veldkornet A. C. Gxerjlmg, gedateerd den 13den November 1815. G-. Afschrift van het adres van den R. O. Vervolger aan de opstandelingen, gedateerd den 17den Movember 1815 H. Naamlooze brief aan den Veldkornet, Stephanus van' Wijk, gedateerd den 9den November 1815. J. 1 tot 4. Locis, dri't ®rief va?, gedetineerde aan den Adjunct Land¬ lost \ an de Grraaff, gedateerd den 11 den November 1815. 1816. 1816. 2 Originele commandeer brief van den zesden gedetineerde, gedateerd den 12den November 18 L5, Frederik. Bntz en anderen commanderende. , „„„j. 3 Originele commandeer brief van den zesden gedetineerde, van'denzelfden datum, Daniël Erasmus en anderen commando.11 Brief van den zesden gedetineerde, G. P. Bezuidenhout en anderen commanderende ; gedateerd den 13den November 181ü. K. Kennisgeving aan de inwoners van de Tarka, gedateerd den 12den November J 815, en geteekend met den naam van den vijfden gedetineerde. L. 1 tot 4. Locis. 1 Requisitie brief aan den Veldkornet Greijling, gedateerd den 12den November 1815, en geteekend Johannes Bezu,denhout. 2. Ditto, aan Ohristiaan Muller en anderen, gedateerd den 13den November 1815, geteekend als boven. 3. Ditto aan Josef Thomas en anderen, zonder datum, geteekend als boven; en , , , 4 Ditto aan den Veldkornet G-reijling, zonder datum, en geteekend, Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout. M. Antwoord door de Rebellen gezonden aan den Adjunct Landdrost Van de Graaf!, gedateerd den 15den November 1815, op zijne uitnoodiging hun toegezonden met H. Potgieter. N. Brief van den tweeden gedetineerde aan den Veldkornet "V an Wijk, zonder datum. O. 1, 2, 3. Locis. 1 Officieel Rapport of verklaring van den Adjunct Landdrost, Majoor Fraser, (die door ziekte verhindeid werd om voor de Speciale Commissie te verschijnen), gedateerd den 19den December 1815. _ j -d r» 2. Brief van den gezegden Ad]unct Landdrost aan uen ±t. Vervolger, gedateerd Winterberg, en geschreven op den 29sten November 1815, en , 3. Afschrift van een brief van den gezegden Adjunct landdrost aan den R. O. Vervolger, gedateerd den 5den December 1815, het origineel waarvan aan de Regering is opgezonden, naai beide welke, zoo wel als naar anderen in de Notulen opgenomen, ge-oxhibeerd onder de letter C, gerefereerd wordt. P. 1 tot 4. Loois. 1. Herziening en bezwering van de getuigenis van H. 0 .Lange, ge-msereerd in de Notulen, onder Letter G'. 2. Herziening en bezwering van de getuigenis van Salomon vermaak, ook ge-msereerd in de gezegde Notulen. t lleTZ™nh\S en bezwering van de getuigenis van Petrus Johannes * oune, ge-msereerd in de gezegde Notulen, en ni •' , en .'3ezwering van (te getuigenis van Johaunes Otiristoftel Kaats, ge-msereerd in de gezegde Notulen. Q. 1 tot 7. Loois. 1. Bezworene verklaring van den Veldkommandant Willem Nel, afgelegd voor de Speciale Commissie. 2. Bezworene verklaring van Frederik Touohon, do., do 3. Bezworene verklaring van Lieutenant Melnnes, do. do 4. Bezworene verklaring van Vaandrig McKay, do., do. 5. Bezworene verklaring van den Veldkornet Louis Jacobus Nel do., do. ' i 6i Bezwor(^lü verklaring van den Veldkornet J . J . Durand, afgelegd voor de Speciale Commissie, en 7. Herziene vragen en antwoorden van den Korporaal Stuurman Platje, do. do. 1 R. 1 tot 11. Loois. 1. Bezworene verklaring van den Adjunct Landdrost van Graaff-Remet, J F. van de Graaft', afgelegd voor de Speciale Commissie, waarbij gevoegd zijn de vier volgende documenten a. Afschrift van de waarschuwing of kennisgeving van Landdrost Stockenstrom, gedateerd den loden Movember 1815. b. Afschrift van de uitnoodiging van den Adjunct Land- ber'tsi5U1 aaff' Sedateerd den 14den Novem- c. Origmeele brief, geteekend ' de vreesachtiqe burghers ' gedateerd den 22sten November 18 15. ' d. Origmeele brief van den vierden gedetineerde, geda¬ teerd den 29ston November 1815. 2. Bezworene verklaring van den Veldkornet Stephanus Johannes van Wijk, afgelegd voor deze Speciale Co mmissie 3. Bezworene verklaring van den Veldkornet P. A. Opperman, o-' d°-> met den bijgevoegden brief aan Gr. D Geere 4 Bezworene verklaring van den Veldkornet A. C. Greiiling, UoV d£> met dea bijgevoegden brief zonder naam of datum o. Bezworene verkkring van Barend Jacobus Bester, do' do. b. Bezworene verklaring van G. D. Geere, do do ' • Bezworene verklaring van H. Potgieter, do.', do. DEEL I. Jv 1816. 1816T. 8. Bezworene verklaring van Philip Jacobus du Plessis, do., do. 9. Bezworene verklaring van J. A. do Wet, afgelegd voor < eze SP!omBeÏvoreneS1 verklaring van Philip Rudolf Botha, Rudolfs zoon, do., do., en , 11. Bezworene verklaring van M. H. O. Krugel, do., o. S. 1 töt 5. Locis. 1. Bezworene verklaring van D. J. Muller, do., do. 2. Bezworene verklaring van J. O. Muller, do , do. 3. Bezworene verklaring van J. S. Hartzenberg, do., do. 4. Bezworene verklaring van O. M. de Beer, do., do., en 5. Herziene vragen en antwoorden van den Bastaard Hottentot Paul, do., do. T. 1 tot 3. Locis. 1. Herziene vragen en antwoorden van den Hottentot, Hendrik ^2.' Herziene vragen en antwoorden van den Hottentot Cobus, ereereven voor deze Speeiale Commissie, en „ ... 3. Herziene getuigenis van den Gonaqua Hottentot Hen nd Nouka, Tolk bij den Kaffer Opperhoofd Geika, do., do. U. 1 tot 4. Locis. 1. Bezworene verklaring van Martinus Prinslo,den ouden, do., do. 2. Bezworene verklaring van G. P. Bezuidenhout, den ouden, 3. Bezworene verklaring van Louis Fourie, do., do. 4. Bezworene verklaring van Frans Labuschagne, do., do. Y. 1 tot 3. Locis. 1. Bezworene verklaring van W. G. Lotter, do., do. 2. Bezworene verklaring van T. C. Bothma, do., do. en 3. Bezworene vragen en antwoorden van J. O. Potgieter, do., do. W. 1 tot 14. Locis. 1 Extract uit de Crimineele Hollen, gehouden voor deze Speoiale Commissie, gedateerd den löden December b o. 2 Extract do., do denzelfden datum. 3 Extract do., do. 16den December 181-j. 4 Extract do., do. ^Osten December 1815. 5. Extract do. do. 22sten December 1815. 6 Extract do., do. 26sien December 1815. 7 Extract do., do. 27sten ! december 1815. 8. Extract do., do. 2fsten December 1815. 9. Extract do., do. 2den Jamiarij 1816. 10. Extract do., do. 3den Januarij 1816. 11. Extract do., do. 4den Januarij 1816. 12. Extract do , do. llden Januarij 1816. 13. Extraot do., do. 13den Januarij 1816. 14 Extract do., do. 15den Januarij' 1816. X. 1 tot 3. Locis. 1. Eerste ondervraging van den eersten gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. 3. Berde do., do., do. Y. 1 en 2. Loois. 1. Eerste ondervraging van den tweeden gedetineerde 2. Tweede do., do., do. Z. 1 tot 3. Locis. 1. Eerste ondervraging van den derden gedetineerde. 2. Tweede do., do.. do 3. Derde do., do, do. A.A. 1 tot 4. Locis. 1. Eerste ondervraging van den vierden gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. 3. Derde do., do., do! 4. Vierde do, do., do. B.B. 1 tot 3. Locis. 1. Eerste ondervraging van den vijfden gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. ' 3. Derde do., do., do. C.C. 1 tot 4. Locis. 1. Eerste ondervraging van den zesden gedetineerde. 2. Tweede do., do., do 3. Derde do., do., do! 4. Vierde do., do., do. D.D. 1 en 2. Locis. 1. Eerste ondervraging van den zevenden gedetineerde 2. Tweede do.. do , do. E.E. Ondervraging van deu achtsten gedetineerde. Ï\F. 1 tot 3, Locis. 1. Eerste ondervraging van den negenden gedetineerde 2. Tweede do., do., do. 3. Derde do., do., do! K 2 ] 816. 1816. G.Gr. Ondervraging van den tienden gedetineerde. H.H. Ondervraging van den elfden gedetineerde. I.I. 1 en 2. Locis. 1. Eerste ondervraging van de twaalfde gedetineerde. 2. Tweede do. do. do. K.K. Ondervraging van den dertienden gedetineerde. L.L. Ondervraging van den veertienden gedetineerde. M.M. Ondervraging van den vijftienden gedetineerde. N.N. 1 en 2. Locis. 1. Eerste ondervraging van den zestienden gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. O.O. Ondervraging van den zeventienden gedetineerde. P.P. Ondervraging van den achttienden gedetineerde. Q,.Q. 1 en 2. Locis. ]. Eerste ondervraging van den negentienden gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. R.R. Ondervraging van den twintigsten gedetineerde. S.S. Ondervraging van den een-en-twintigsten gedetineerde. T.T. Ondervraging van den twee-en-twintig sten gedetineerde. TJ.TJ. Ondervraging van den drie-en-twintigsten gedetineerde. Y.V. Ondervraging van den vier-en-twintigsten gedetineerde. W.W. Ondervraging van den vijf-en-twintigsten gedetineerde. X.X. 1 en 2. Locis. I' m6rs^ on^ervraging van den zes-en-twintigsten gedetineerde. 2. Tweede do., - do., ' do. Y.Y. Ondervraging van den zeven-en-twintigsten gedetineerde. Z.Z. Ondervraging van den acht-en-hcintigsten gedetineerde. A.A.A. Ondervraging van den negen-en-twintigsten gedetineerde. B.B.B. Ondervraging van den dertigsten gedetineerde, 0.0.0. Ondervraging van den een-en-dertigsten gedetineerde. D.D.D. Ondervraging van den twee-en-dertigeten gedetineerde. E.E.E. Ondervraging van den drie-en-dertigsten gedetineerde. F.F.F. Ondervraging van den vier-en-dertigsten gedetineerde. G.Q-.G. Ondervraging van den vijf-en-dertigsten gedetineerde. H.II.H. Ondervraging van den zes-en-dertigsten gedetineerde. I.I.I. Ondervraging van den zeven-en-dertigsten gedetineerde. K.K.K. Ondervraging van den acht-en-dertigsten gedetineerde. L.L.L. Ondervraging van den negen-en-dertigsten gedetineerde. 1816. ]»16. M.M.M. Ondervraging van den veertigsten gedetineerde. N.N.N. Ondervraging van den een-en-veertig sten gedetineerde. 0.0.0. Ondervraging van den twee-en-veertig sten gedetineerde. P.P.P. Ondervraging van den drie-en-veertigsten gedetineerde. Q.Q.CÏ. 1 en 2. Loois. 1. Eerste ondervraging van den nier-en-veertigsten gedetineerde. 2. Tweede do., do., do. R.R.R. Ondervraging van den vijf-en-veertigsten gedetineerde. S.S.S. 1 en 2. Locis. 1. Eerste ondervraging van den zes-en-veertigsten ge Jetin eerde. 2. Tweede do., do., T.T.T. 1, 2, 3. Locis. 1. Eerste ondervraging van den zeven-en-veertigslm gedetineerde. 2. Tweede do., 1815. . 1 *«.11 VXCJJ. JLkl.V.' llt'UUÜÖ- rant, zich naar de eene zijde zouden terug trekken, ten einde de opstandelingen in staat te stellen om op de Dragonders te » t*J CU. Dat omtrent dezen tijd eenige personen ontdekt werden, den heuvel te paard beklimmende van den linkerkant, en die, na zich " I opstandelingen aangesloten te hebben, sommigen der laatstgemelden onmiddelijk afkwamen en hunne wapenen nederwierpen, en op hunne knieën vallende, om vergiffenis baden, tcseIrjker tijd zeggende dat onder hen die geariiveerd waren, Cornelis a')er was, die van het Kaffer opperhoofd Geika was teruggekeerd met een rapport dat de Kaffers zich niet bij hen wilden aansluiten. Dat de zon ondergaande, en niet meer der opstandelingen zich ''vergevende, de R.O. Requestrant zijn manschap beviel om terusr temarcheeren naar de plaats van Willem van Aard, veroorlovende de opstandelingen die het eerst zich hadden overgegeven, om zich 'ij de andere burghers te voegen, vormende de achterhoede met ae Dragonders; maar op hunne aankomst op de plaats van Van Aard, werden zij in hechtenis genomen en hier heen gezonden, met uitzondering van Joachim Johannes Prinslo en Johannes rederik Botha, die bij het vroeger onderzoek, gehouden op de plaats door den R.O. Requestrant, de minst schuldigen bevonden ''de, door hem werden afgezonden ten einde nogmaals de kee 'u n£en ra(len 0111 uit elkander te gaan en huiswaarts te 1815. Ten gevolge waarvan de volgende personen nu in de T ublieke Gevangenis te dezer Drostdij gedetineerd worden : Nieolaas Balthazar Prinslo, M.zoon. Willem Jacobus Prinslo, W.zoon. Nicolaas Prinslo, W.zoon. Willem Prinslo, N.zoon. Johannes Prinslo, M.zoon. Willem Krugel. Hendrik van den Nest. Cornelis van den Nest. Stoffel Rudolf Botha. Philip Rudolf Botha. Willem Adriaan Nel, W.zoon. Thomas Andries Dreijer. Johannes Bronkhorst. Hendrik Petrus Klepper. Petrus Lourens Erasmus, L.zoon. Alsmede Hendrik Frederik Prinslo, die als schrijver van den brief hierheen gezonden door den Heer _ van de Graait, den Adjunct Landdrost van Cradock, den 13den j.1. in liechtenis werd genomen door eene afdeeling Dragonders op de plaats van zijn vader, Marthinus Prinslo, op bevel van Kapitein Andrews van het Kaapsoh Regiment. Op de gevangenneming van alle deze personen verzoekt de ii.U. Requestrant de goedkeuring van dit Hof, te gelijker tijd de volgende documenten exhibereude, namelijk :— No. 1. Afschrift van een brief van den Adjunct Landdrost van Cradock, J. van de Graaff, aan Majoor Fraser, den Adjunct Landdrost van Albanië, gedateerd den lOden November 11., als volgt : Cradock, den löden November 1S15. Majoor Fraser, Adjunct Landdrost van Uitenhagen. Mijnheer,— Op dit oogenblik rapporteert een mijner Veldkornets, genaamd 8. J. van Wijk, woonachtig in het naastaangelegen Distrikt larka, aan mij, dat er eenige vagebonden in zijn Distrikt zijn, drok bezig met het bijeenverzamelen van zoo groot een aanf al menschen als zij kunnen aanwerven, met het doel om de respectieve Magistraten, etc., in dit Distrikt aan te vallen, ten gevolge van de straf nu kort geleden uitgeoefend op den persoon van een zekeren Bezuidenhout in de Baviaans Rivier, die door een Detachemen onder het bevel van den Luitenant Rosseau was doodgeschoten ; en dat zij in den tusschen tijd zeer bezig waren met een grooten troep kaffers te verzamelen om hen in hun voornemen te ^helpen. Ik heb het noodig geacht u van deze zaak kennis te geven en sluit hierin afschrift van een zekeren brief geschreven door een persoon van den naam van Prinslo, een inwoner van het Distri Bruintjes Hoogte, Uitenhagen, die schijnt een der voornaamste belhamels te zijn. Ik neem tevens de vrijheid u om een weinig ammunitie te vragen, daar het grootste gedeelte mijner ingezetenen geheel van dit artikel ontbloot zijn, en ik te weinig heb om er iets van te kunnen missen. In geval eenige militaire hulp noodig moge zijn, verzoek ik u om deze reden de noodige orders te doen bezorgen, en zoo vriendelij a. te zijn mij te melden aan wien ik mij heb te adresseren. (Gret.) J. F. van de GrAAFF, Adjunct Landdrost. P.S. De bovengenoemde Yeldkornet informeert mij ook tegelijkertijd dat de dagen van Dingsdag of Woensdag aanstaande, bepaald zijn door de opstandelingen om de verwoestingen aan te richten. No. 2. Afschrift van een brief aan Jacob Krugel, gedateerd den 9den November 1.1., en geteekend Hendrik Frederik Prinslo M .zoon, zijnde van den volgenden inhoud:— " Waarde en veelgeachte Neef, Jacobus Krugel, " Ik wensch u het aller noodigste voor zielen lichaam. Neef! ik schrijf u inden naam van de burgers van de geheele Bruintjes Hoogte, Zuurveld, en Tarka, om de zaak aan uw District voorte stellen, en vooral den Yeldkornet, van der Walt; dat wij eenparig hebben besloten, volgens onzen eed, dien wij aan ons Moederland gedaan hebben om als (? hare) beschermers te blijven, en de Godvergetene Tijrannen en schelmen te verwijderen, daar een ieder, laat hem zijn wie hij wil, met God overtuigd is hoe verschrikkelijk en Godvergeten het met ons land gaat,^ voor hetwelk wij een eed hebben gezworen, want een ieder is overtuigd, hetzij zij tegenwoordig of niet zullen zijn op den bepaalden datum; en aan u vertrouw ik de zaak om haar zoo spoedig mogelijk onder de oogen van het volk -te brengen, of zij zulks willen of niet, en ik zend u den brief in de handen van den burger Christiaan Muller, en verziek een antwoord met den brenger, wat het volk zegt; de gevolgen spreken voor zichzelven. Ik vertrouw op u om het onder de oogen van het volk te brengen. En dezen brief, in uwe handen zijnde, raad ik u te verbranden. Gij ziet mijn groot vertrouwen in u. De brief geldt u allen. Ik hoop dus dat gij hem zult verbranden, zoodra gij hem mondeling onder de oogen des volks brengt. Nu, ik vertrouw op u, en ben met achting en groeten aan u. Uw Neef, (Get.) Hendrik Frederik Prinslo, M.zoon. Den 9den November 1815. Aan den Heer Jacobus Krugel, den oude. In handen. 1815. 1815. No. 3. Afschrift van een brief van Majoor Fraser, Adjunct Landdrost te Grahamsstad, aan den Landdrost van dit Distrikt, gedateerd den 13den November 11., zijnde als volgt: Grahamsstad, 13den November 1815. 4 uur 's middags. Mijn Waarde Heer! Gij zijt ongetwijfeld zeer verwonderd dat ik de verschillende brieven, die ik kort geleden van u heb ontvangen over verscheidene onderwerpen, niet beantwoord heb. Aan allen echter heb ï * mijne bijzondere aandacht gewijd, en diensvolgens gehandeld ik hoop dat de getuigen die vereiscbt worden om voor het Gerechtshof te verschijnen, zooals opgenoemd in uwen brief van den 4den aldaar bij tijds zullen aankomen. Ik had plan om u omstandig met de laatste post te schrijven, maar ten verhinderd geworden, daar ik Vrijdag 1.1. verplicht was om naar den Post van Kapitein Bogle terug te keeren, toen ik op weg hierheen was, ten einde een wagen te krijgen om Kapitein Lynch herwaarts te brengen die een doodelijken val van zijn paard ontving, zooals aan u door Ooi. Prentice is gerapporteerd geworden, en vóór mijne aankomst alhier, op Zaterdag namiddag dezer wereld is overleden. Zijn stoffelijk overschot werd alhier gisteren om 2 uur m den na,mid ag ter aarde besteld, en daar ik veelte doen had om alles in orde te brengen voor de treurige begrafenis, werd ik verhinderd om aan u, zooals ik begeerde, te schrijven. Mijn paard is nu gezadeld, en en ik was juist op liet punt om naar TJitenhagen te rijden, toen 1 de verschillende ingeslotene brieven ontving, die mi] voorkomen van een aller ernstigsten aard te zijn. Daar zij echter zichzelven ten volle verklaren, haast ik mij enkel om er bij te voegen dat ik op dit oogenblik met alle mogelijke haast naar den Post van Kapitein Andrews rijd, in het eerste geval, en gij moog verzekerd zijn dat ik alle mogelijke middelen zal aanwenden om eenitre muiterij of eenig onbehoorlijk gedrag der ingezetenen te onderdrukken, indien zulks ooit door hen ware voorgenomen, ik vertrouw echter dat alles wel zal zijn. Ik hoop ernstiglijk dat mijn gaan naar den Post van Kapitein Andrews, uwe goedkeuring zal wegdragen, als wanneer ik verwacht van u met het minst mogelijke verzuim te hooren, met zulke instructiën, enz., enz. ais het u moge behagen te geven, en waarnaar ik met de strengste overeenkomst zal handelen, Ik zal aan den heer Van de Graaff schrijven onmiddellijk na mijne aankomst te Kapitein Andrews Post, alwaar ik verwacht morgen ochtend vroeg te zijn, en naar welken Post ik een voorraad ammunitie heb gezonden, ingeval zulks vereischt mogt worden. _ .. Ik ben zeer begeerig om geen tijd te verliezen om mij naar Bruintjes Hoogte te begeven, en den Dragonder met deze depêche af te zenden, en zal dus voor het oogenblik uitstellen om iets te zeggen in antwoord op uwe brieven hierboven genoemd. Ik heb den^heer Coghlan, hospitaal assistent, die hier is geweest om wijlen Kapitein .Lynch te verplegen, bevolen om zich naar zijnen Post te begeven, in geval zijne diensten vereischt mochten worden m die buurt, en ik neem de vrijheid to verzoeken dat de Assistent Chirurgijn Glaeser of Dempster, zooals zulks door u moge worden goedgevonden, zonder verzuim herwaarts moge worden gezonden. (Get.) G. S. Frasek, Majoor Commandant, Kaapsch Regiment. Luitenant-Colonel Cuijler, &c., &c., &c. P.S.—Luitenant F. Rosseau is door sommige ingezetenen gewaarschuwd geworden om voor zich zei ven op te passen, en nimmer alleen uit rijden te gaan, daar zijn leven in gevaar is. (Get.) G. S. Fraser, Majoor, Com. Kaapsch Regiment. No. 4. Afschrift van een brief van den Adjunct Landdrost Majoor Fraser, aan den Landdrost van dit Distrikt, gedateerd' Kapitein Andrews Post, Van Aards, Groot Visoh Rivier, den 14den November, 1.1., zijnde als volgt:— Kapitein Andrews Post, Van Aards, Groot Visch Rivier, November 14, 12 uur 's middags. Mijnheer ! , Ik0^e6rde heden morgen met daglicht, en vond hier meer dan «00 Boeren te paard en gewapend, en gelegerd tusschen deze plaats en den Post geoccupeerd door Luitenant F. Rosseau en Vaandrig McKay. Daar ik maar 36 man bij mij heb, is het mij geheel en al onmogelijk om tot hunne hulp te marcheeren, voor dat ik versteikingen van sommige van de andere Posten heb ontvangen. Ik heb dus een bevel gezonden aan alle de Posten tusschen dezen en den Zwartwaters Post (den laatstgemelden ingesloten) om hierheen met het minst mogelijk verzuim te marcheeren, en tevens een expres gezonden naar Grahamsstad, een der Compagnien aldaar bevelende om onmiddellijk herwaarts te marcheeren. Ik ben echter bevreesd dat mijn bevel door de muiters onderschept mag worden, wier macht elk oogenblik aan het toenemen is. Een order aan Luitenant Rosseau en Vaandrig McKay om zich bij mij te voegen, is onderschept geworden, en met geweld terug gezonden, hoewel met een Detachement van tien Dragonders verzonden, en een brief van den eerstgenoemden officier aan mij werd op gelijke wijze bezorging geweigerd door de linie door hen ingenomen. 1815. 1815. Van flen inhoud van laatstgemeld schrijven ben ik geheel onkundig Hendrik Prinslo is een gevangene alhier, en zij insisteren op de aller hardnekkigste wijze op zijne vrijlating, die ik erg vrees door hen te zullen worden bewerkstelligd, indien versterkingen niet spoedig opdagen. De ware oorzaak van hun gewapend zijn, ben ik niet in staat geweest met zekerheid te fernemen, en de oorspronkelijke bron van hun oproerig gedrag willen zij mij niet openbaren. Ik vrees echter zeer dat het uiteindelijk van een allerernstigsten aard zijn zal. Met dezen heb ik een order gezonden den Luitenant Gair bevelende om zijn Detachement, insluitende de manschappen gestationeerd op de plaats van Louis Nel, bij Commadagga, met uitzondering van tien aan den Rietberg (enkel voor de bescherming van dien Post) naar deze plaats te doen marcheeren; en vergun mij eene concentratie van de zwakkere Posten in de nabijheid van Grahamsstad aan te bevelen. Hiervan echter zult gij de beste beoordeelaar zijn. Het wordt mij gezegd dat de Boeren zullen worden versterkt door een aantal Kaffers in grooten getale. Het zal dus noodig zijn om voor het ergste op de hoede te zijn. Ik zoude met de weinige manschappen die ik thans heb de versterkingen te gemoet gaan, die zoo als ik verwacht, op weg zijn om zich bij mij te joegen maar ik kan de compagnieën van Luitenant Rosseau en \ aandr g McKay niet overhalen om zich te vereenigen met die welke nu hier bij een zijn. Ik hoop oprechtelijk u morgen hier te zien, of dat ik uwe verdere instructiën moge ontvangen, hoe te handelen in deze schielijke en onverwachte netelige omstandigheid. Ik vertrouw dat de onvermijdelijke maatregelen die de nood van het oogenblik mij gedwongen heeft te nemen, voor uwe bekrachtiging te hebben erlangd, uwe goedkeuring zullen wegdragen. Commandant Nel is nu bij mij, en zegt dat tot nog toe weinige of geene van de Bruintjes Hoogte mensehen zichbij hen hebben aangesloten. Een der Dragonders, die hunne bewegingen bespiedt, is juist ingekomen om te zeggen dat hij omtrent 130 Boeren te paard, aan de Kaffers zijde van de Rivier, tegenover de plaats van Louw Erasmus geteld heeft. Als alles van nacht hier wel gaat, zal ik stellig elk mogelijke poging doen om tot hulp van Rosseau en McKay te marcheeren, en dan langs dezen weg terug keeren. Ik. ben tot hiertoe niet in staat geweest om den Adjunct Landdrost va Oradock te antwoorden op zijnen brief van den lOden j.1. U toegezonden. Ik zal elk mogelijk middel aangrijpen om te voorkomen dat deze ongelukkige zaak tot een treurig uiteinde kome Ik hoop vuriglijk dat deze (brief) veilig in uwe handen moge komen, daar hij verzonden wordt naar Luitenant Gair met twee vertrouwbare boeren door Commandant Nel verkozen Ik ben van Grahamsstad hierheen in acht uren gereden, en ofschoon mijne komst wat laat was, bea ik sedert gelukkig m liet gevoel eener volle overtuiging van de goede gevolgen van mijn haas . Een zekeie gfaad van langzaamheid is door de opstand g menschen betoond (terwijl ik het bovenstaande schreef) dat ik toeschrijf aan de ontdekking hunner plannen, en aan het gewaar worden door hen van de aankomst der verschillende detachementen van de Posten op de plaats van Paul Bester, Het Platte Huis, en Piet Groossen. In groote haast, Heb ik de eer te zijn Mijnheer! Uw gehoorzame Dienaar. (Gret:) Gr. S. Fra»er. Majoor, Kaapsch Regiment. No. 5. Kopie van een brief van den WelEd. Heer A. Stockenstrom, Landdrost van Grraaff-Reinet, aan den Landdrost van dit District, gedateerd Graaff-Rainet, den 15den November 1815 ; zijnde als volgt :— Grraaff-Reinet, den loden November 1815, Mijnheer ! Den 11 den j.1. ontving ik bericht van den Adjunct Landdrost den Heer van de (rraaff dat er een komplofc gevormd was door enkele ontevredene boeren, onder voorwendsel om den dood van Frederik Gornelis Bezuiden hout te wreken, die onlangs door een Detachement van het Kaapsch Regiment doodgeschoten is geworden ; dat zij aangevoerd werden door een broeder van den gezegden Bezuidenhout, Coruelis Faber, Stephanus Bothma (een persoon die vroeger uit de Kolonie was verzonden) en eeu inwoner van uw District, genaaml Hendrik Frederik Prinslo, M. Zoon. Ik zoude dit u onmiddellijk hebben medegedeeld' maar de heer Van de Graaff meldde mij dat hij een Depêche aan Kapitein Andrews en Majoor Fraser had gezonden, door welke kanaal gij met de zaak moet bekend zijn geworden. Ik ben gevo!gelijk onmiddellijk naar Cradock vertrokken, en na mijne aankomst aldaar vond i'c, dat de bovengenoemde vagebonden door bedi eigingen sommige vredelievende boeren genoodzaakt hadden zich bij hen te voegen ; dat hun plan was om de Militaire Posten aan te vallen, en aldus de Troepen uit het Zuurveld te verdrijven tot welk doel zij de hulp der Kaffers hadden ingeroepen die het Zuurveld terug zouden ontvangen als belooning voor hunne diensten ; dat zij verklaard hadden dat zij eiken boer zouden doodschieten die niet in hun komplot wilde mededoen, en hunne huisgezinnen en bezittingen blootlaten om door de Kaffers te worden vermoord en geplunderd ; dat zij als de oorzaak van deze desperate stappen genoemd hebben de verschillende grieven waaraan zij in den laatsten tijd waren blootgesteld, als dat de Hottentotten beschermd en onderhouden werden, en de Burgers 1815. 1815. verdrukt; en voornamelijk dat de Heer Bresier gezonden was als Lid van' de Commissie van Rechtspleging odi oude wonden te heropenen, en misdaden te straffen, die gedurende zijn Magistratuur hadden plaats gevonden. Ofschoon deze ijdele bedreigingen enkel op de eenvoudigen invloed konden hebben, toch, terwijl er zoo velen van hen waren, heb ik alle mijne krachten aangewend om het vuur dat aan het ontvlammen was, te blusschen. Ik ging rond onder zoo vele boeren als ik vinden kon, en maakte hun duidelijk de misdaden en gevolgen van zulk eene onderneming. I)ie van Tarka en Achter Sneeuwberg zijn dan ook dadelijk bij een getrokken met een stellig besluit om getrouw aan de Regering te blijven, en met het grootst geweld eenigen aanval door Kaffers of Opstandelingen te wederstaan De boeren van alle andere Yeldkornetschappen zijn bevolen zich met hen te vereenigen, en doen zulks met de grootste levendigheid om in eene goede zaak te helpen, zoodat ik niet bevreesd ben dat de vagebonden, die het komplot hebben ontworpen, eenige rekruten in dit Distrikt zullen vinden, uitgenomen in den onmiddelijken omtrek van de Baviaans Rivier, waar zij gisteren morgen waren toen ik Oradock verliet. Zij roemen er op dat zij zeker zijn van de medewerking van de o-eheele Bruintjes Hoogte en het Zuur Veld, en het geheele Kafferland. Het laatste ben ik geneigd te gelooven, daar Bezuidenhout en Faber beiden, die nimmer zich aan eemg gezag hebben onderworpen, het grootste gedeelte van hun leven meei onder deze wilden, dan onder Christenen hebben gewoond, en personen zijn van de allerbedorvenste zeden. Tiet spijt mij dat ik in dat kwartier een weinig te laat arriveerde om de belhamels te grijpen. Ofschoon de Heer Yan de Grraaff een brief had ontvangen van den Provisionelen Yeldkornet van de Baviaans Rivier, meldende dat hij de brieven, geadresseerd aan Kapitein Andrews en Majoor Fraser bezorgd had, heb ik echter dat met geheel en al vertrouwd; maar zond een Hottentot, op wien men kon staat maken, met een brief naar Kapitein Andrews, hem berichtende van den aanval, waarmede hij bedreigd werd, ofschoon ik bijna zeker ben dat hij het reeds lang te voren moet ontdekt hebben; en ingeval die brief ook niet te recht moge gekomen zijn, heb ik het noodig gedacht om u dit bericht per extra Post toe te zenden, en enkel er bij te voegen dat ik een andere partij boeren naar de Vogel Rivier geordonneerd heb, en dat ik denk mij spoedig met die in de Tarka te vereenigen, en dan te handelen zoo als de omstandigheden mogen vereischen. Ik ben grootelij ks om ammunitie verlegen, en indien gij ons veiliglijk eenige kwantiteit kondet zenden, zal ik mij verplicht o-evoelen. Ik ben alleen wachtende op een duidelijker b9richt over de zaak, ten eii de een expres naar de Regering te zenden, en indien gij het moogt noodig oordeelen ook een Rapport te zenden, zal ik dankbaar zijn indien gij een afschrift van dezen brief wildet insluiten, daar ik in de grootste haast ben, zijnde juist op het punt om naar de Oamdeboo te rijden, om uit te vinden welke gevoelens aldaar heerschen. Ik heb de eer te zijn, Mijnheer, Uw onderdanigsto Dienaar, (Gret:) A. Stochenström, Luitenant-Colonel Cuyler, Landdrost. Landdrost, &c., &c., &c., TJitenhagen. No. 6. Afschrift van een brief van den Adjunct Landdrost van Grahamsstad Majoor G. g. Fraser, aan den Landdrost van dit Distrikt, gedateerd, Kapitein Andrews' Post, Groot Visch Rivier den 16den November 1815, zijnde als volgt:— Post van Kapitein Andrews, Groot Yisch Rivier, den 16den November, 181S. Mijnheer ! Sedert mijn schrijven van gisteren, hebben de boeren die in de wapenen zijn tegen de Regering, een meest beslisten eisch gezonden om aan hen den gedetineerden Hendrik Prinslo uitteleveren, waarop ik hun het ingesloten briefje, No. I heb doen geworden Hun antwoord, No. 2; een brief van' den Secretaris van Graaff-Remet aan Kapitein Andrews, met een van den Yeldkornet van Zwagers, Nos. 3 en 4 (zijn bij dezen gevoegd) . Het is aller duidelijkst dat deze Rebellie reeds lang in beweAne is geweest Hun doel was om de Regering omver te werpen en de Engelschen uit de Kolome te roeien ; zij zijn vast besloten op den dood va.n Luitenant Rosseau; zij zijn bezig partijen uit te zenden die in alle richtingen rijden om hunne macht te vermeerderen, en dreigen met oogenblikkelijken dood allen die zich niet bij hen willen voegen. De boeren, Oornelis Faber, Coenraad Buys en anderen (Buus naar ik vernomen heb, is meer dan vijf maanden in Kafferland)' die bezig waren de Kaffers te verzamelen, werden elk ooo-enblik door de muiters verwacht om zich met hen in groote getalen te vereenigen. Zij (de opstandelingen) wenschen enkel tijd te winnen om in staat gesteld te worden een grooten troep bii elkander te brengen alvorens met hunne onwettige en onvergeeflijke handelingen een aanvang te maken. Gisteren hebben zij hunne positie ingenomen op eene hoogte tegenover de plaats van Louw Erasmus, aan gindsche zijde van de Groote Yisch Rivier, en omtrent een uur rijdens van hier. deel i. ^ 1815. 1815. Zij hebben allen hunne zaak bezworen, en zijn ten volle gedetermineerd om er bij te blijven. De Commandant Nel, en de Yeldkorneta, Nel en Duraud, zijn nu hier, en ik beu in de verwachting dat alle de loyale onderdanen zich bij mij zullen vervoegen heden of morgen * in aar zij zijn bevreesd om hunne plaatsen te verlaten van wege de Kaffers Om kort te gaan, alle mijne pogingen tot verzoening zijn vruchteloos bevonlen, en nu vrees ik dat het in bloed vergieting eindigen zal. Gij moogt nu op natuurlijke en gemakkelijke wijze de rechtmatige ongerustheid begrijpen waarin ik verkeer, daar ik niets van u gehoord heb sedert mijne aankomst alhier, en na zulk eene groote verantwoordelijkheid op mij genomen te hebben, door genoodzaakt geweest te zijn om een aantal Posten van deze Statie terug te trekken, en daar de zaken nu zulk een ernstig voorkomen schijnen te toonen, neem ik de vrijheid om aan de hand te geven, dat gij bijeen verzamelt en herwaarts zendt, zonder het mirut mogelijk verzuim, zoo vele Boeren van uw Listrict als gij kunt, en indien gij denkt dat het oordeelkundig en raadzaam zijn zoude, dan den Kapitein Leckey met zijne dragonders zijn marsch naar de Frontieren te doen bespoedigen, daar het waarschijnlijk is dat wij niet alleen onmiddellijk zullen te strijden hebben tegen de ontevredene boeren, maar ook tegen de Kaffers. Voor dat ik zulk een ernstigen stap waag om de boeren aan te vallen, en ze met geweld van wapenen te verplichten tot hun plicht terug te keeren, wacht ik met ongeduld op uwe aankomst alhier, of op uwe instructiën. Sedert mijne komst alhier heb ik herhaaldelijk aan Kolonel Prentice geschreven, doch geen antwoord ontvangen. Ik ben dientengevolge onbewnst van eenige veranderingen die hij moge gemaakt hebben betreffende de Posten in de omstreek van Grahamsstad. Ik heb heden aan Kolonel Prentice geschreven, hem verlof gevende om den Post van Jan de Lange tot vijftig koppen te vermeerderen, en dat zij hierheen zonder verzuim moeten marcheeren. Deze zeer schielijke en onverwachte netelige gebeurtenis heeft de officieren genoodzaakt om van hunne respectieve Posten te marcheeren, met achterlating van al hun eigendom dat geheel en al onverzorgd is gebleven. In groote haast. Ik heb de eer te zijn, Mijnheer ! Uw onderdanigste dienaar, (Get.) G. S. Fraser, Majoor, Kaapsch Regiment. Aan Luitenant-Oolonel Cuyler, Commandant op de Frontieren, &c., &c., &e. TJitenhagen. No. ,. La A. Briefje geadresseerd aan de Rebellen in den naam va,n den Adjunct Landdrost, Majoor Fraser, gedateerd den löden November 1.1., zijnde als volgt , 15den November 1815. Burgers ! Indien de zaak zij zoo als gij zegt, en de klachten ingebracht tegen H. 1. bevonden worden valsch te zijn, dan zal hij stellig ontslagen worden, niet echter zonder ondervraagd te wórden of onderzoek der zaak. En dit onderzoek behoort door de Regering gedaan te worden, en dit onbelemmerd, en niet gedwongen door een gewapende vergadering van ongehoorzame burgers. Ik kan niet, wat mij betreft, H. P. los laten. Indien Landdrost Ouyier mogelijk hier kwame, en gewillig zoude zijn iets in deze zaak te doen, zal zulks van zijn goeddunken afhangen. Zendt twee van uwe mensehen; kiest wie gij wilt om mijne laatste poging aan te hooren, en mijn finaal besluit te verstaan Vertoond m het Hof aan Willem Nel, den 16den December, 1815. Quod Attestor. (Get.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 8. Lit: B. 9den Januarij 1816. Antwoord van de Rebellen, zijnde als volgt:— Edele Heer Fraser! Wij verstaan uwe meening uit uwen brief, met betrekking tot den Gevangene. Maar ons verzoek is dat de gevangene geen voetstap verder gezonden zal worden van den Post waar hij nu is voor vier dagen, wanneer wij verder zullen overeenkomen in de tegenwoordigheid van den Landdrost van Oradoek. Dit verwachten wij in't algemeen. Wij hopen dat gij ons niet tot iets anders zult noodzaken. Uwe Dienaars. Vertoond in het Hof aan W. Nel, den iöden December, en aan F. Touchon denzelfden dag. Quod Attestor. (Get.) G. Bbelaerts van Blokland, Seoretaris. Vertoond in het Hof aan Theunis de Klerk, deu 9den Januarii 1816. Quod Attestor. (Get.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. L 2 ISla. 1815. Vertoond in het Hof aan D. Malang, den 13den Januarij 1816. Quod Attestor. (Get.) GL Beelaerts van Blokland, Secretaris. Vertoond in het Hof aan Willem Krugel, den 15den Januarij 1816. Q,uod Attestor. (Q-et.) Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 9. Brief van Thomas Muller, Secretaris van GbraafE-Beinet, aan Kapitein Andrews, van het Kaapsch Regiment, gedateerd den 14den November 1.1., zijnde als volgt:— Graaff-Reinett, 9 uur, Dingsdag Avond, den l4den November 1815. Mi.tnheer ! Hebbende heden avond een brief ontvangen, onder adres aan den Landdrost A. Stockenstrom, die thans aan de Drostdij van Giadock is, van den Veidkornet van Zwagershoek, A. C. Greijliug, ben ik genoodzaakt, om onaangename omstandigheden te voorkomen, u intesluiten kopie van denzelven voor uwe onderrigting en leiding, opdat gij zulke maatregelen moogt nemen als gij behoorlijk moogt achten. Heden ontvingen wij orders van den Landdrost om aan alle de Veldkornetten te schrijven dat zij hunne manschappen in gereedheid moesten houden om zich te verdedigen tegen een aanval, waarvan de Veidkornet A. C. Grreijling ook verwittigd is geworden (daar het verkeer tusschen hem en Oradock moeijeiijk sohijnt te zijn), met een order, hem verder bevelende om ons verzegeld toe te zenden den brief van Hans Bezuidenhout, met denzeliden boda. Hij komt mij voor gemunt te zijn tegen Luitenant Rossouw, en het zoude mij zeer grieven, dat hij, zijn plicht gedaan hebbende, kwalijk behandeld wierd door oproerlingen, of blootgesteld als > en prooi. Doch beter succes verwachtende in dit geval, Heb ik de eer te zijn, Met veel hoogachting, Mijnheer, Uw zeer gehoorzame Dienaar, (G-et.) Th9* Muller, Secretaris. Aan Kapitein Andrews, No. 10. Kopie van een brief van den Veidkornet van Zwagers Hoek A. O. Greijling, aan den Landdrost van GrraaffBeinet, gedateerd den 13den November 1815, zijnde als volgt: Swagershoek, den 13den November 1815. Aan den Edelen Landdrost, Mijnheer ! Ik zend u een Rapport dat ik heden om één uur ontving, dat • ohannes Eezuidenhout aan mij heeft geschreven, mij verzoekende dat ik, met mijne menschen tegenwoordig zoude zijn op den 14den dezer, bij Theunis de Klerk. "o:n de vagebonden van Engelschen uit ons knd te roeijen. Pas op voor het bloed aar uwe z Tg toevertrouwd. Gij moogt het waarlijk gelooven in geval gij nalatig z.jt." Dit heeft Bezuidenhout mij geschreven Ik zoude dit aan den Heer V. d. Graaff geschreven hebben! maar ik ben bevreesd dat de brief niet terecht mag komen omdat de brief van Vischnvier komt. Ik verzoek een antwoord. Uw dienaar, In haast (get :) A. C. Greijling, Veidkornet. Geadresseerd aan den Edelen A. Stockenstrom, Landdrost van Graaff-Keinet. (l»ger stond). Afgezonden om drie uur. Het is op ilosseau gedoeld. en hij moet vermoord worden door de Kaffers. (Verder), Jan de Vos, gij wordt bevolen om dezen brief, onmiddellijk na ontvangst, aan den Landdrost, 'lW(^ £oe fn vriend, over te brengen. Verzuim niet ! (get :) A. O. Greijlmg, Veldcornet. ë ' Len waar afschrift van het origineel in mijn bezit. (Get:) Thos. Muller, Secretaris. No 11. Originele brief van den WelEd. Heer J. G. Cuyler, Landdrost van dit Distrikt aan het Voorzittend Lid der Commissie, den WelEd. Heer W. D Jennings, gedateerd den 19den November, 1.1., zijnde als volgt :— Van Aarts, Bruintjes Hoogte, November 19, j.815. Mijn Waarde Heer ! Ik heb naai Uitenhagen eene Depesche verzonden welke ik te gemoet kwam omtrent een uur van de Drostdij ; en op weg naar Ziindvlakte zijnde, ontmoette ik een tweede, welke ik met eenige regelen u heb toegezonden. Ik zend u nu mits dezen ©?ne derde, welke u in hes volkomen bezit van zaken vóór mijne aankomst aan dezen Post, welke was in den avond van Donderdag, den 15den j.l.'met zonsondergang, stellen zal. Majoor Fraser 12X5 1815. had niets meer van de Rebellen gezien na zijne laatste depêche. Met daglicht op den morgen van den 16den, zond ik den gewoonlijken bode af, die te voren de tusschenlooper geweest_ was, met een briefje aan de Rebellen. Ingesloten vindt gij een afschrift. Na een zoeken van omtrent drie uren, keerde de man terug, zeggende dat hij niets van hen kon bespeuren, maar dat bij de sporen van een groot aantal paarden had opgemerkt, Kafferland in. Op ontvangst van dit bericht, zond ik den Veldkommandant, Willem Nel, met zijn boeren om eene verkenning in Kafferland te doen, en alle de paden af te snijden ten einde ze_ te vinden. Nel keerde in den namiddag terug, zeggende dat hij de sporen der paarden gevolgd was, en ontdekt had dat zij door een omweg naar de Baviaans Rivier waren getrokken. Na zijne terugkomst zond ik den Bode weder weg, die ze gelukkiglijk vond, en mijn brief hun overhandigde, na vooraf deDzelven hun te hebben voorgelezen en hun den inhoud te hebben duidelijk gemaakt, opdat zij dien avond met eikanderen zouden raadplegen. Op dat oogenblik waren zij in drie atdeelingen verdeeld, en den volgenden ochtend twijfelden zij niet dat zi] onder eikanderen zouden overeenkomen, en om vergiffenis bidden. Gisteren, den 19den, ben ik zelf uitgegaan om iets vim hen te zien, maar ik slaagde niet beter dan mijne bode dien ik had uitgezonden, en die terug kwam zonder hen te hebben kunnen vinden. Eenigen tijd later kwamen twee der muiters en wenschten overeen te komen dat het hun veroorloofd mogt worden om naar hunne uoonsteden terug te keer en, en dat alles mogt vergeten worden, hetgeen ik niet wilde toestaan ; zeggende dat ik geen overeenkomst kon ot wilde treffen met lieden gewapend tegen de Regering, maar ik verzamelde omtrent 40 Dragonders, en 30 ingezetenen, en marcheerde naar eene plaats genaamd Slagters Nek, een paar mijlen onder het Graaff-Reinetsche District, alwaar ik omtrent. 5 van hen vond, gelagerd op een alles beheerschenden heuvel. Terwijl ik nader kwam, zonden zij een Hottentot om te zeggen dat zij niet wenschten te vechten. Ik antwoordde dat dit ook geenszins mijn voornemen was indien hun gedrag mij niet dwong zulks te doen. Na veel meer (de bijzonderheden waarvan ik u mededeelen zal, wanneer ik u de hand schud), en na^ hunne geweren op ons waren aangelegd, kwamen 18 van deze misleidde halzen tot ons af, hunne wapenenen nederwerpende, op hunne knieën vallende, en om vergiffenis biddende. Wij zijn dezen geheelen dag bezig geweest met de gevangenen te ondervragen, negen waarvan wij doorgeloopen hebben, en een aller duivelscn komplot hadden zij zich voorgenomen, maar gelukkig is he geborsten voor dat het tot rijpheid was gebracht geworden door cle toevallige inhechtenis neming van Priuslo. Dit deed hen bij elkander komen, en was eerst door hen voorgewend als de eenige reden voor hunne gewapende zamenkomst. Het plan was da Faber naar de Kaffers zoude gaan (en hij was ook werkelijk daar) om hunne hulp in te roepen; dat de geheele linie van Posten van hier tot aan den mond van de Visch Rivier in één nacht zou1 ie worden vernield ; de Kaffers beloond met het vee der soldaten, en het vee die bneren die met de muiters niet wilden mededoen ; en het Zuureveld zoude worden in ruil gegeven voor een gedeelte van Kafferland zoover als de Koonap Rivier, waar Bezuidenhout en Faber zouden gaan wonen ; en dat zij geene Regeering wilden hebben. Van de Graaff moest vermoord worden ten einde twee vaten kruit die hij te Cradock had, in handen te krijgen. Ik zal morgen de verdere ondervraging van de rest van hen aanvangen, wauneer ik in staat zal zijn om de sehuldigsten uitte zoeken, en ze aller waarschijnlijkst naar XJitenhagen zenden ter tersgtstelling..ten minste, hen die tot dit Distrikt behooren, en daar kunnen worden teregfgesteld ! Wees zoo goed mijne beste groeten te doen aan de Heeren Besteren Cloete, en andei en mijner vrienden, en geloof mij. Mijnheer, Getrouwelijk den Uwen, (Get:) J. G. Cuyler. Den WelEd. Heer W. D. Jennings, U itenhagen. No. 12. De Landdrost van Uitenhagen aan de misleidde burgers nu gewapend vergaderd. Met de grootste smart ben ik verwittigd dat gij gewapend bij een zijt. Kmt tot uzelven burgers ! en denkt dan aan de gevolgen van uw gedrag. Gij moet het gevoelen dat het onmogelij k z jn zal om de weldenkende en getrouwe burgers over te halen, die altijd verzekerd mogen zijn van de bescherming der Regering tot zuik eene zaak waarin gij zijt getreden, en waarin, door uwe misleidde verbeelding, gij mogelijk denkt dat gij met den tijd zult worden versterkt Maar weest verzekerd dat de macht der Regering ook tijdig verdubbeld zal worden. Uitstel zal dus des te gevaarlijker voor u allen zijn. Gij zijt gelegerd, meer of min op het grondgebied der vijanden der Regering. Al zoudet gij die natie overreden, gij zoudet nochthans daardoor uw plan niet verwezenlijken. Ik ben bier geplaatst om u allen tot een begrip van uwen plicht te brengen, laat mij dus niet genoodzaakt worden om tot dat doel gebruik van mijne macht te maken. Spaart uw bloed! Het hangt af van uzelven! Met is nu mijn vriendelijk verzoek dat gij allen onmiddellijk terug keert naar uwe famihën en bezittingen. Landdrost Fraser heeft alle toegevendheid betoond, en getracht door zachtheid u te bevredigen, maar uwe misleidde gedachten hebben u verhinderd om zijn aanbod aan te nemen. Daarom . 1815. 1815. verzoek ik u vriendelijk om mij een antwoord niet den brenger te zenden. Oordeelt, voor uzelven, burgers ! of eenig leed of onrecht u aangedaan is ! Laat twee uwer verstandigste mannen tot mij komen, en ik zal u recht doen, telkens wanneer gij _ eene rechtvaardige zaak voor mij brengt. De twee personen die naar mij mogen komen, zullen teruggezonden worden zonder hinder. Ik ben, de Vriend van alle goede burgers, (Gret.) J. G. Cüyler. Van Aard's (plaats), Visch Rivier, den 17den November 1815. No. 13. Originele Brief van den Landdrost van dit Distrikt aan het Voorzittend Lid dezer Commissie, den Wel-Ed. Heer W. D. Jennings, gedateerd Van Aards, Groot Visch Rivier, den 21sten November, zijnde als volgt:— Mijn Waakde Heer ! Gisteren avond ben ik met den uwen begunstigd, aau mij insluitende den brief van den heer Stockenstrom aan mij, &c., &c. Eergisteren heb ik u geschreven: en gemeld dat wij 18 der muiters in handen hadden, en gisteren vervoegde zich de heer kStockenstrom bij ons, die met zich 80 beredene boeren van zijn Distrikt bragt. Ik heb heden morgen naar Uitenhagen verzonden om aan de Civiele macht te worden overgeleverd 17 van deae misleidde halzen, (hebbende eergisteren twee van hen die tot het Distrikt Graaff-Reinet behoorden, veroorloofd om te gaan en te trachten diegenen die nog in de wapenen zijn, over te halen om uit elkander te gaan, en naar hunne respektieve woningen terug te keeren) onder de zorg van Luitenant Gair, met 50 man van het Kaapsche Regiment, en verwacht dat zij bij u den 2 4sten zullen arriveren. De heer Stockenstrom heeft juist een brief van den heer Van de GraafE van Cradock ontvangen, hem berichtende dat hij gehoord had van ons succes in het gevangen nemen van de 18 rebellen, en hij juist gehoord had dat Hans Bezuidenhout in de Tarka was. Het was mij aangenaam dit bericht te ontvangen, en kwam natuurlijk tot de gevolgtrekking dat Bezuidenhout nog eenige macht bij zich had, of dat hij anders liefst over (de Rivier) naar de Kaffers zou zijn. gegaan; of misschien is het dat hij naar de Tarka is gegaan, de meest ontevredene landstreek om in te wonen. Het viel mij onmiddellijk te binnen (tengevolge van den weifelenden toestand waarin de ingezetenen die met ons zijn, en de ondervinding die ik had toen ik ze aanvoerde om hunnen broaderen in de wapenen tegenstand te bieden, dat, naar ik geloof, weinigen onder hen op de rebellen zouden gevuurd hebben, indien op de proef gesteld) om den heer Stockenstrom 50 man van het Kaapsch „Regiment aan te bieden mits dat hij ze van paarden voorzag— zullende de 22 paarden behoorende aan de gevangenen heden morgen opgezonden, een gedeelte er van uitmaken. Het volk van den heer Stockenstrom is omtrent een half uur hier vandaan gelegerd. Zal dit eindigen wanneer de partij gereed is om te vertrekken. Ik had plan om dezen namiddag naar Uitenhagen te vertrekken, en met mij de verklaringen van de 10 gevangenen, door ons ondervraagd, mede te nemen, maar daar ik uit den brief van den heer Van de Graaff, zoo als bovengemeld, bemerk dat de zaak nog niet over is, en ik wenschte te zien of wij niet Bezuidenhout, Faber, xheunis de Klerk en de twee Bothma's in handen konden krijgen, die ik als de hoofden beschouw, zoo zal ik nu hier halt houden tot dat ik van den heer Stockenstrom bericht ontvang, of zulke bewegingen maken als de omstandigheden mogen schijnen te vorderen. Uit de mededeelingen der gevangenen, die ik u hiernevens zal zenden, zult gij zien dat Faber juist van het Kafferland was teruggekeerd op hetzelfde oogenblik toen de 18 van den heuvel nederkwamen om zich bij ons te vervoegen, zoodat wij tot nog toe geeue zekerheid hebben kunnen verkrijgen omtrent hoede Kaffers gedisponeerd zijn. Eergisteren avond heb ik eene patrouille Boeren gezonden naar de plek, waar volgens gezegden van de gevangenen, de Kaffers zich bij de rebellen zoudeu vervoegen, en om eene te verkenning doen in Kafferland om de verschillende paden af te snijden en te onderzoeken of er eenige sporen, enz. van voortgegane Kaffers waren. De patrouille koerde gisteren na den middag terug, zeggende dat zij enkel de sporen van omtrent 13 beesten, gevolgd door die van twee Kaffers van de Baviaans Rivier tot in Kafferland hadden ontdekt. Ik heb heden morgen eene andere patrouille, met dezelfde orders als aan de bovengenoemde gegeven, uitgezonden, die misschien heden avond terug zal zijn. Mijue intentie om naar Uitenhagen mij te begeven, was om alle de gevangenen herwaarts te brengen ter terechtstelling voor de Commissie v*n Rechtspleging, of voor zulke ondervraging als het Hof het geschiktst mogt oordeelen, uitkiezende twee of drie van de schuldigsten om als voorbeelden gesteld te worden, hetgeen de toestand van deze Frontieren zoo zeer schijnt te vereischen. Ik verzeker u, hoewei er nimmer meer dan misschien vijf-enzestig tegelijk in de wapenen waren, dat dezulken die te huis waren gebleven, in een weifelenden toestand waren, dat iets s'reugs gedaan moet worden, en dat zonder verzuim, om de toekomstige rust der Frontieren te verzekeren. Willem Krugel, een dergenen u toegezonden, schijnt als hun Kommaudant verkozen te zijn geweest, wien de geneele partij gezworen heeft bij te staan. Hij was bij de verzameling, ageerende als Provisionele Veldkornet, 1815. 1815. en gebruikte zijn invloed, als Gouvernements ambtenaar, oin do rebellen bijeen te brengen. Gij zult ook zien dat hij een gesprek heeft gebad met H. F. Prinslo verscheidene dagen voor de zamenkomst. Dus wist hij van eene partij die in beweging was om het gezag van de Regeering omver te werpen. Ik sluit in dezen twee stukken door mij ontvangen van den heer Stookenstrom ; het eene, eene uitnoodiging aan den Veldkornet Van Wijk om de partij aan te voeren, en gedateerd den 9den. Dit is het vroegste document dat ons in handen is gekomen. Het andere is eene kennisgeving, de partij oproepende om zich te vergaderen, en liet komplat juist bevattende, zoo als door de gevangenen bevestigd. Het is absoluut noodzakelijk om in werking te brengen de bevelen van de Regeering dat een Magistraat te Bruintjes Hoogte behoort te resideeren, en er kan geen beter plaats (voor hem) zijn dan die van Barend de Klerk Een gedeelte van Graaïï Reinet behoorde dan gehecht te worden aan de afdeelmg onder de controle van den Magistraat resideerende te Bruintjes Hoogte, en indien de Militaire autoriteit met de Civiele konde worden vereenigd, zoude het des te beter zijn. Misschien zoude de verplaatsing van Majoor Fraser van Grahamsstad naar Bruintjes Hoogte voor het tegenwoordige aan dit wenschelijk doel beantwoorden ! Over dit punt zoude ik het gevoelen van de Commissie gaarne willen hebben. De heer Stookenstrom is juist vertrokken met 47 man (gecommandeerd door Kapitein Harding) van het Kaapsche Regiment (te paard), en ik wensch van harte dat wij 200 van dit corps op het oogenblik te paard hadden ! Een betere klas van Troepen kan er onmogelijk zijn, en in zoodanige gevallen zouden wij het kunnen doen zonder eenige Dragonders, en niet behoeven een enkelen ingezetene te commaiideeren. De Heer Stookenstrom heeft mij verzocht in mijne eerste communicatiën aan da Regering hem te verontschuldigen omdat hij niet heeft geschreven, want dat hij wensehte den voortgang van den opstand te stuiten, zco verre zulks in zijne macht stond ; waarvan ik ten volle overtuigd ben, en zijn streven reeds heeft getoond. Eu daar gij misschien met de Regering moogt communiceeren vóórdat ik zulks mogelijk doen kan, zal ik bijzonder verplicht zijn indien gij melding maak van het verzoek van den Heer Stookenstrom en van zijn excuus dat hij niet heeft geschreven. _ .... , Zoo ver als ik deze affaire kan uitpluizen, komt zij mij voor de zaden te zijn van de vroegere onlusten die nooit behoorlijk out worteld zijn geworden, daar alle de familiën, die toen betrokken waren, zulks nu weder zijn. Dit roept om een voorbeeld, daar ] allen in de eerste affaire gepardonneerd werden. Duizend taan van het Kaapsch Regiment, driehonderd van hen te paard, zouden altijd eene bescherming voor deze Frontieren zijn, zoowel i18 tegen de Kaffers, en tevens om den invloed der Regering onder de ingezetenen te rugsteunen en handhaven. Verbeeld u ee'| volk van den slach zoo als de boeren, allen scherpschutters, bereden, en de kennis die zij van het land bezitten! Vreemde Troepen kunnen tegen hen niet handelen. Nu zien wij, wanneer de eene broeder tegen den anderen wordt gebracht, hoe hij handelt! _Op wie dan mogen wij rekenen ? De Hottentotten zijn de eenige natie. Indien ik, in plaats van de 40 Dragonders die ik laatst bij mij had, 40 Hottentotten gehad had, die hunne paarden konden verlaten en de bossohen ingaan, zoude ik waarschijnlijk instaat geweest zijn om eenige meer der Muiters te hebben verzekerd. Ik heb thans niets meer, zoo ver ik weet, u mede te deelen, totdat ik van den Heer Stookenstrom hoor. Met de beste achtiug aan alle de Hoeren die met u zijn, Ben ik, Mijn Waarde Heer, Zeer Getrouwelijk de Uwe, (Get:) J. G. Ctjyler. Den WelEd. Heere W. D. Jennings, Uitenhagen. ees zoo goed -Kapitein Evatt en den heer Baird kennis te geven van den toestand van zaken alhier. 1815. No. 14. Kopie van een order aan den Veldkornet Stephanus van Wijk, gedateerd den Öden November 1.1., zijnde als volgt:— Goede vriend Stephanus Van Wijk! Wij allen met algemeene stem verzoeken u om de mensehen te commanderen om voor ons land te vechten, want, liet is nu de tijd, en de mensohen die gereed zijn moeten den 12den van deze maand naar onder gaan. En ik hoop dat gij niet nalatig zult zijn ; en wij verz ;eken hulp zoo spoedig mogelijk ! Den 9den November. Een waar afschrift. (Get.) J. E. van de Graaff, Adjunct Landdrost. No. 15. Afschrift van een order van den Provisioneelen Veldkornet, Willem F. Krugel, aan sommige der ingezetenen onder zijn rechtsgebied, gedateerd den 12den November 1. 1. als volgt:— De ondergeteekende manschappen worden gecommandeerd om tegenwoordig te zijn den 13den November 1815, op de plaats isi5. van Daniël Erasmus, met geweren en wapenen, en vier dagen mondkost, zonder eenig excuus, als volgt:— Frederik Brits, Yolkert Delport, Willem Prinslo, F.zoon, Coenraad Bezuidenhout, Leendert Labuscagne. Ik blijf, Uw goede vriend, (Get.) W. F. Krtjgel, Prov. Yeldkornet. Den 12den November 1815. Stephanus Marais wordt verzocht deze personen zoo spoedig mogelijk en zonder verzuim te commandeeren." (Get.) W. F. Krugel, Prov. Yeldkornet. Een waar afschrift. (Get.) J. F. van de Graaff, Adjunct Landdrost. No. 16. Afschrift van eene kennisgeving aan de ingezetenen ven liet district Tarka, geteekend Abraham Carel Bothma, gedateerd den 12den November 1.1., zijnde als volgt: , Kennisgeving aan alle de inwoners van het Distrikt^ larka . Dat dit land een verzoek doet en vraagt te n jemen den Zwager» Hoek, Vogel Rivier, Bruijntjes Hoogte, Vis oh Rivier, Zuur Veld en Baviaans Rivier, niet met Tyrannie, of door Rebellie ot Patriotschap, maar van wege de zware lasten en het onrecht, die wij in het algemeen niet langer kunnen verduren en vreeselijk tot God roepen. Nu zal een ieder gedachtig zijn om voor volle vrijheid voor zijn land, met Gods hulp, te veohten en niet buiten Zijne wet te gaan. Al wat het Evangelie beveelt of verbiedt, zal in deze zaak gedaau of gebruik van gemaakt worden, zulks doende ot niet. Hierbij moet gezegd worden dat de Kaffers eenparig zijn en met hun zijn overeengekomen, dat zij voor het Zuurvel strijden en wij voor ons land, en hun zal enkel het vee van e Pandoeren worden toegestaan, alsmede wat ijzer, koper en kralen, en daarna niets meer. En in deze moet een ieder bedenkeü wat hij te doen heeft, en degenen die niet heden of morgen 0 zelfs, was het vier, zes, of acht dagen later, gereed zijn, zulw11 gerekend worden zoo goed (te zijn) als de eersten, die aan mij11 verzoek hebben voldaan, alsmede aan mijn eisch om deze zaak e onderzoeken en door te drijven. (Get:) Abraham Carel Bothma. Den l' maar wenden voor dat zij Ti hunner komst onkundig zijn. WeineemdeJVr/j^eid-?m U miinen bartelijken dank toe te 'ie |> lnnV0°r de hulP ™J door u verleend in mijne pogingen om 8t" . te apprehenderen, en ben fr van var, ,] ® , ofschoon wij met geslaagd zijn in het arresteren tijii. ïee en Troep, het toch van groot nut is geweest dat ^el vÜne^maC j °? dfgreilzen van Tarka gezien is geworden, zoo or de onderdrukking van eenige verdere slechte bedoeling 1815. 1815. der ontevredenen, als van eenige invallen welke de Kaffers mogten hebben ontworpen. Ik heb de eer te zijn, Mijn Heer! Uwe zeer nederige dienaar. (Get.) A. Stockenstrom, Landdrost. Lieut.-Col. J. Gr. Cuyler, Landdrost &c., Uitenhagen. No. 18. Acte van Confessie van Hendrik Frederik Prinslo, M.zoon, gevangene, afgelegd voor den Landdrost, en Adjunct Landdrost van dit Distrikt, den 17den November 1815, als volgt:— Confessie van Prinslo, in de tegenwoordigheid van Colonel Cuyler, Landdrost van Uitenhagen, en Majoor Fraser, Adjunct Landdrost van Albanië. Novenber 17, 1815, Hans Bezuidenhont en Faber hadden hem verteld dat op Donderdag of Vrijdag, verledene week, zij den Post van Luitenant Rosseau zouden aanvallen, noemende Stephanus Bothma om te helpen ; dat zij Luitenant Rosseau zouden dooden, het geval aan de Regering rapporteeren. en naar Kafferland vluchten; en dat zij tevens zulke ingezetenen, die niet wilden mededoen, zouden dwingen. Ook dat zij de Engelsehen zouden uitroeijen, en dat zij hem (Prinslo) hadden uitgenoodigd om zich bij hen te voegen, doch dat hij zulks geweigerd had. Zij vertelden hem dat zij de Kaffers zouden uitnoodigen, dat Faber met dat doel naar de Kaffers zoude gaan, dat zij en de Kaffers zich met hen aan de Baviaans Rivier zouden vereenigen, en indien de andere menschen niet met hen wilden mededoen, zij dan, met behulp der Kaffers, het geheel van Bruintjes Hoogte zouden dwingen, en indien zij in het bezit geraakten van den Post van Luitenant Rosseau, zij als dan genoeg ammunitie zouden krijgen, en Bezuidenhout was er boos over dat zijns broeders geweer verkocht was geworden. Prinsloo erkent dat hij aan Faber en Bezuidenhout gezegt heeft: " Ik weet niet of ik zal meedoen," maar hij heeft ze niet verteld dat hij niet met hem zoude meedoen. Zij vroegen hem om zijn best te doen om de ingezetenen van Bruintjes Hoogte over te halen, en zij zouden Tarka uitnoodigen, doch vreesden dat zij niet zouden slagen, tenzij door de Kaffeis in staat gesteld om ze te dwingen ! Verscheidene der getuigen bevestigden deze confessie. (Get.) J. G. Cuyler- ~dit üi8U' °>d» V^lem^°,lerlk ■K-ru^el zegfc dat toen hij een briefje van den £2ïï1?ïem^ Jeldkornet reed om aan hem te aeggen dat hij te""TtosT d° Post niet wenschte te accepteren. Toen hij echter op de plaa s aan! kwam was de Veldkornet afwezig, en hij vroeg L zeevrouw waar Opperman was. De vrouw antwoordde dft zij op het punt ótirervUSm^&^Ktrd™"''?Di-5' t' T'rr 0pi,To 8 om te zien of de Cr hL ïren War-en" Zl] hleVen ééa dag, en zijn toen kunne respektieve woningen teruggekeerd. 1815. 1815. Dat Krugel van intentie was om dien nacht bij kleinen Daniël Erasmus te blijven, maar Piet Erasmus, die zijn verblijf heeft op de woonplaats van Krugel, kwam tot hem zeggende dat Hans Bezuidenhout, Abraham Bothma, en drie of vier anderen van de Tarka menschen naar zijn huis waren gekomen, en naar hem hadden gevraagd. Dat hij daarop naar huis terugkeerde. Dat Erasmus hem ook berichtte, terwijl hij bij kleinen Daniël was, dat Prinslo een gevangene was op den Post van Kapitein Andrews. Dat na kleinen Daniel's plaats verlaten te hebben, hij op die van Grooten Daniël Erasmus arriveerde, en aldaar een aantal menschen ontmoette, bijeengekomen uit de Baviaans Rivier en de Tarka, zich onderling beklagende dat één persoon was doodgesohoten, en een andere gevangen genomen. Zij kwamen overeen om den gevangene op te eischen, en dat Krugel een van de partij moest zijn voor dat doel. Krugel consenteerde om een te zijn dergenen om de zaak te onderzoeken, maar wilde niet betrokken worden in eenige daad van geweld; waarop hij met hen naar zijn eigen huis reed, alwaar hij de anderen ontmoette voor wie Erasmus o-ekomen was om hem te roepen. Dat er een algemeen geroep was onder hen om den gevangene, Prinslo, op te eischen, en dat zij er op stonden dat Krugel de partij__zoude zijn ; en dat, daar zij geen anderen Veldkornet hadden, hij er in toestemde om te gaan mits geen geweld gebruikt werd, zeggende dat hij hen onmiddellijk zoude verlaten indien zij eenige maatregelen van dien aard bezigden. Dat zij daarop Krugels woning hadden verlaten ten einde den gevangene te eischen. Dat toen zij den Post van Luitenant Rosseau waren genaderd, de menschen digt bij denzelven wilden rijden, maar dat Krugel hun zulks had afgeraden, en ze op een afstand er van geleid heeft. Dat toen Krugel te Van Aard's Post arriveerde, hij twee lieden naar Kapitein Andrews zond om den gevangene af te vorderen, waarop hij een boodschap van Majoor Fraser ontving, dat hij met zoude worden uitgeleverd. Dat Krugel nu om den Kommandant Nel zond om naar de partij te komen, en dat bij zijne aankomst, er zulk een groot rumoer ontstond dat hij niet langer eenige controle over hen had. Dat de partij, na Kafferland over de Visch Bivier te zijn ingetrokken, toen van Majoor Fraser de reden eischte voor de gevangenneming van den gevangene, en m antwoord een afschrift ontving van een onderschepten brief geteekend met den naam van den gevangene. Dat Krugel zeide dat dit genoeg was ; verder tot de partij zeggende, ' Wij hebben verkeerd gedaan, laat ons naar onze woonsteden terug keeren. Dat Hans Bezuidenhout onmiddelijk daarop zijn geweer opnam en dreigde om Krugel te schieten, waarop velen der Partij zich bij hem voegden, maar van wege het geraas kon hij de personen niet onderscheiden. Dat daarna zij onder geen controle meer waren, maar naar willekeur zich bewogen gelijk een troep wilde dieren, * . Dat toen Krugel eene kennisgeving van Landdrost Cuyler ontving, hij voorstelde om zich overtegeven ; maar Hans Bezuidenhout weigerde, tenzij hij konde kapituleeren, en zij allen ongestoord huiswaarts konden keeren, en alzoo blij ven ; maar dat Krugel rt monstreerde, zeggende dat de Regering niet zoude onderhandelen met personen gelijk zij, met wapenen tegen haar m hunne handen. __Dat ten gevolge van den brief van den Landdrost Cuvler zij voorstelden dat er om den Yeldkornet Greijling zoude worden gezonden (sommige zijner menschen zijnde onder hen), om in het kapituleren te helpen, maar Gh-eijling was niet gekomen, hoewel -riet Grasmus naar hem toe was gezonden. Vragen aan Krugel: Is de informatie nu door u gegeven de eerste die gij van de zaak wist ? ' Antwoord: Omtrent 12 of 14 dagen geleden, bezocht Hendrik -bredenk mij aan mijn huis op zijne reis naar Tarka, toen hii ging om koorn te koopen, maar heeft toen niets over de zaak gesproken Bij zijne terugkomst echter vertelde hij mii (Krugel) dat de Tarka menschen in een staat van oproer waren. Dat de Veldkornets waren bijeengekomen om eene macht bii een te brengen, en haar herwaards te brengen om de soldaten te vernielen enzenaar AlgoaBaai te verdrijven. Dat zij, die niet wilden meedoen! door het hoofd zouden geschoten worden, en dat Oornelis Faber en Hans Bezuidenhout in Kafïerland waren, Kaffers verzamelende, met het doel om te helpen. Dat de eene Ingezetene het bloed van den anderen zoude storten, en dat de gevangene Krugel's bloed zoude doen vloeijen met even veel genoegen als een zwik uit een vat, mdien zij niet wilden helpen. Vraag: Heeft de partij onder uwe Commando u ooit eeniVe reden voor hun gedrag gegeven ? do^geschoten^ ' °mdat Bezuidenllout onrechtvaardiglijk was Vraag : Toen gij kennis kreegt van alle deze onbehoorlijke en onwettige handelingen, hebt gij niet eenige maatregelen genomen om de Regering er van te verwittigen ? Antwoord: Neen ; zulks was niet in mijne n acht. Ik durfde het niet doen Ik zoude ter dood gebracht zijn geworden Ik was zelfs zoo bevreesd voor die partij, dat ik trachtte om de twee brieven die m dien van den Heer Van de Graaff voor de officieren Waren ingesloten, te verbergen, en heb ze niet de naschriften laten zien, uit vrees dat zij zouden worden teruggehouden Vraag : Was Hendrik Frederik Prinslo de eenige persoon met Wien gij een gesprek over de zaak hadt vóór het bijeenkomen der Partij r Antwoord: Ja; toen hij met mij sprak, zeide ik hem om zeer voorzichtig en stil te zijn, en dat hij liefst de zaak zoude laten, "at zij eene ernstige was, en dat ik hem niet bij de Regering zoude aangeven, of haar aan eenigen mensch vertellen ; waarop de Ï)EEL I. 1815. 1815. gevangene Prinslo weg reed, en hij had geen onderhoud met iemand anders tot dat de partij was tesamen gekomen, zoo als reeds gezegd. Vraag : Wat was het voornemen van de partij nadat zij de soldaten naar de Aigoa Baai hadden verdreven, zou als door u gemeld ? Antwoord: Ik verstond dat de soldaten moesten verdreven worden, omdat zij Frederik Bezuidenhout hadden gedood, en dat de ingezetenen zelve de Frontieren zouden verdedigen. Nota.—Hem (Krugel) een brief zijnde voorgelezen, door hem naar den Adjunct Landdrost Yan de Graaf! gezonden, erkent hij dat de namen er in vervat, die zijn van de bedoelde personen- Nota.—Hem verder een brief zijnde voorgelezen van den Heer Yan de Graatf aan hem geschreven, hem bevelende om zijne mensehen den i4d die verklaarden dat zij geene vragen uien om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen, deu 12den Januari 1816. n . . (Get:) S. Vermaak. Commissarissen. (Get.) j Dïemel. ( W. Hiddingh. In mijne tegenwoordigheid. (Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1815. Q.Q.Q. 1. UITENHAGEN. Artikelen omme daarop voor cle Speciale Commissie van Rechtspleging, zitting houdende ter gezegde Drostdij, en ter requisitie van den WelEd. Heer J. G. Cuyler, Landdrost van Uitenhagen, volgens mandaat van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1815, gehoord en ondervraagd te worden, Stephanus Frederik Grobbelaar, gedetineerde in 's Heeren gevangenis alhier, die op dezelven antwoordde zooals tegenover elk derzelven is nedergeschreven. 1. Wat is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? 2. Door wien is u het eerst de verzameling der menschen,welke twee maanden geleden plaats heeft gevonden, bericht geworden ? 3. Op welke wijze moest gij komen ? 4. Hebt gij met Willem Krugei jesproken toen gij daar kwaamt? 5. Wat heeft Bezuidenhout aan ti gezegd ? 6. "Waar was de heer Fraser ? 7. Wie is ' Kasteel' ? Antwoord: Stephanus Frederik Grobbelaar, achttien jaren oud, geboren te Bruintjes Hoogte, en woonachtig bij Jan de Lange, aan de Baviaans Rivier, onder Graaff-Reinet. Antwoord: Ik was gecommandeerd op een order van Willem Krugei, door _ een Hottentot die in zijn dienst was,, maar nn min r Kafferland is gedrost, om mij naar zijne plaats te begeven, en toen nam Bezuidenhout mij weg. Antwoord: Met een paard, geweer en wapenen. Antwoord : Neen, ik bleef bij de deur, en Krugei zond om mij om met hem te spreken, maar Bezuidenhout nam mij weg. Antwoord : Dat ik met hem naar den heer Fraser zoude rijden, en dus mogt ik de gevolgen verwachten. Antwoord : Ik weet het niet, maar hij wilde gaan om naai' ' Kasteel' te vragen. Antwoord : Hendrik Prinslo 8. Wie waren er meer met Bezuidenhout ? 9. Had Bezuidenhout die menschen met zich gebracht ? 10. Wat hebt gij verder gedaan ? 11. Wie heeft de boodschap aan uen Hottentot gegeven ? 12. Wie heeft Klaas Prinslo geladen ? 13. , de Kommandant Nel ala,'lr bij u gekomen ? w r 14. Vas Theunis de Klerk daar !' W 15- , ^eeft plaats gevonden \vf_a Kommandant Nel was Sgereden ? Antwoord: Andries Meijer, Theunis de Klerk en Scephanus Bothma, en zeer vele anderen die ik niet ken. Antwoord: Sommigen van hen had hij gecommandeerd, en sommigen waren door Willem Krugel door brieven gecommandeerd. Antwoord : Wij gingen naar de plaats van Van Aard, en toen zonden Johannes Bezuidenhout en Willem Krugel om naar Hendrik Prinslo te vragen, eerst door een Hottentot, en naderhand door Klaas Prinslo. Antwoord: Bezuidenhout zeide aan den Hottentot, dat hij zeggen zoude dat Majoor Fraser ' als het u belief'Kasteel' moest opgeven, maar Majoor Fraser zond als antwoord terug dat hij zulks niet zoude doen zonder een order van den Landdrost. Antwoord: Bezuidenhout. En Klaas Prinslo zeide ook dat hij zoude gaan en om zijn broeder vragen, doch hij ontving hetzelfde antwoord. Antwoord: Ja; maar Bezuidenhout wilde hem niet laten wegrijden. Wij echter spraken mooi met hem, om hem te laten gaan. Antwoord: Ik heb hem niet gezien. Antwoord : Zij vormden een kring, en Willem Krugel zwoer een eed dat wij allen getrouw tot op het laatste zouden blijven. Maar ik heb niet gezworen. 1815. 1815. 16. Hebt gij uw hoed niet af ge- Antwoord : Neen. nomen ? 17. Wie hebben hunne hoeden afgenomen ? 18. Wat heeft Willem Krugel daarvan gezegd ? 19. Wie meer kan hiervan getuigenis afleggen, dat Willem Krugel er over boos was ? Antwoord : Diegenen die Bezuidenhout met zich had mede gebracht, maar zij die door Krugel gecommandeerd waren, namen hunne hoeden niet af, en waren stil, en zeiden dat zij zoo iets niet zouden doen, om tegen de Regering op te staan. Antwoord : Hij was boos dat zijne manschappen niet hunne hoeden hadden afgenomen terwijl de Eed gezworen werd. Antwoord : Gerrit Fmierik Bezuidenhout, Frederik's zoon, en Abraham Bothma. 20. Wat hebt gij verder gedaan ? Antwoord : Wij gingen toen naar de overzijde van de Visch Biivier, naar Kwaggakoes Nek, alwaar wij dien nacht sliepen, en den volgenden dag (waren wij) aan den Krans, en vandaar (gingen wij) naar Slachters Nek, en daar hebben zij mij op de wacht gezet, en toen heb ik mijn paard gevangen, en ben ik naar huis gereden; en daarop ben ik naar den Heer Van de Grraaff gegaan om vergiffenis te vragen, en hij heeft mij herwaarts gezonden. 21. Is Zacharias Prinslo ook gere- Antwoord : Ja ; Bezuidenden om naar de Kaffers uit te hout heeft hem gezonden. zien ? 22. Zijn de Kaffers gekomen ? Antwoord : Neen. 23. Is Zacharias Prinslo teruggekomen ? 24. Wie heeft u op de wacht geplaatst ? 25. Welke orders heeft hij u gegeven ? 26. Moest gij ook de wacht houden tegen de Kaffers ? 27. Waren er meer dan gij die Weggereden zijn ? 28. Wie moest u op uwe wacht aflossen ? Antwoord : Neen; die waren weggereden, zijn niet teruggekomen. Antwoord : J ohannes Bezuidenhout. Antwoord : Dat ik zoude oppassen, indien er menschen van beneden opkwamen ; maar toen de anderen aan slaap waren, heb ik gauw mijn paard gevangen, en ben ik weggereden. Antwoord : Neen; maar Bezuidenhout maakte mij bang met de Kaffers, en zeide dat de Kaffers zouden zitten op de huiden van hen die niet met hem gingen. Antwoord: Ja; Piet Prinslo, Klaas zoon, is vóór mij weggereden. Bezuidenhout wilde hem keeren, maar hij reed echter weg. Frans Smit, Lucas van Vuren en Christiaan Dreijer, vroegen ook verlof om naar huis te gaan, en beloofden den volgenden dag terug te komen, maar zij zijn niet wedergekomen. Antwoord: Bezuidenhout zeide, indien ik wenschte te gaan slapen, ik Theunis Mulder moest wakker maken. 1815. Aldus geinterrogeerd en beantwoord, den 2den Januarij 1816, ^°0f. de heeren P. Diemei en W. Hiddiiigh, uitmakende de jpeciale Commissie van Rechtspleging,- zitting houdende ter ^ostdije Uitenhagen, krachtens Mandaat van Zijne Excellentie ^ Gouverneur en Opperbevelhebber, die tesamen met den f'rfSneerde, en mij, den Secretaris, de Minuten dezes behoorlijk "«en onderteekend. Quod Attestor, ('Gret.) Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 18x5. BIJLAGEN TOT DE MINUTEN YAN DE SPECIALE COMMISSIE YAN RECHTSPLEGING IN SESSIE TE UITENHAGEN, 1815-1816. Q. 2. No. 1. MINUTEN van den 16den December 1815. UITENHAGEN. Compareerde voor de Speciale Commissie van Rechtspleging ter Drostdije Uitenhagen. Fredrik Touchon, geboren te Neuchatel, oud 33 jaren, alhier gekomen als passagier met het Wismarsch sohip Diana, thans als schoolmeester woonachtig ter plaatse van den Heemraad Barend de Klerk aan Bruinshoogte, welke ter requisitie etc. verklaarde :— Dat op den 13den November dezes jaars, omtrent op den middag, de Sergeant Cooper met een detachement Dragonders was gekomen op de plaats van den Heemraad Barend de Klerk, met Hendrik Fredrik Prinslo als gevangene, aan wien de Compt. hebbende gevraagd om welke reden hij gevangen was, hij zulks had beantwoord met te zeggen " dat hij 't niet wist." Dat dezelve Prinslo daar gebleven was tot tegen den avond, wanneer de Yeldcommandant Nel, aldaar was aangekomen met een brief van Captain Andrews aan den voorm. Sergeant, welke daarop had laten opzadelen, en den voorm. gevangene medegenomen naar den Post van Capt. Andrews, bij welke gelegenheid de Commandant Nel den Compt. had geordineerd mede te gaan tot adsistentier gelijk de Compt. ook daaraan hebbende voldaan, mede dien avond, toen 't reeds laat was, bij Capt. Andrews was aangekomen. Dat de Compt. onderweg met voorm: Commandant Nel over die zaak hebbende gesproken, dezelve aan den Compt. een schets had gegeven van deze zaak, door te zeggen dat het schrijven van een brief de oorzaak van deze gevangenneming was, maar dat de Compt. den volgenden dag daarvan wel iets meerder zoude hoor en. Dat des anderen daags; morgens, voor 't aanbreken van den dag, de Majoor Eraser mede op den post van Capt. Andrews was gekomen, wanneer de Compt. gezien had dat een Hottentot te paard was afgezonden met eerf briefje (zoo de Compt. meende) naar den Post van Lieut. Rosseau, doch. welke Hottentot kort daarna in allerijl was komen terugrijden, en gezegd had dat de boeren allen kwamen aanrijden, waarop de Commandant Nel had gezegd, si) komen recht op den bestemden tijd, zonder dat de Compt. toen nog wist wat daardoor wierd verstaan, waarop door Majoor Fraser, zijnde wakker gemaakt, de noodige toebereidselen werden gemaakt tot defensie. Dat wrvolgens, eenen korten tijd daarna, de voorn, aankomende boeren waren aangekomen op zekeren heuvel, en vandaar een Hottentot te paard hadden afgezonden, met een boodschap, Welker inhoud den Compt., als daarbij niet zijnde tegenwoordig geweest, niet bekend was: waarna de Commandant Nel aan den Compt. gezegd had dat hij met eene mondelinge boodschap moest overgaan, in welk voorstel de Compt. eenige zwarigheid gemaakt bad, omdat hij bevreesd was dat hij bij de boeren zoude gehouden gorden, doch met verklaring dat hij echter bereid was, indien 't hem in 't vervolg niet kwalijk zoude worden genomen, zoo wanneer hij belet mocht worden terug te komen ; waarop de Commandant Nel besloten had zelve te gaan, gelijk dezelve ook gedaan had, en Weder terug gekomen was. Dat daarna de Compt. bij Majoor Fraser zijnde geroepen, hij brief, welke door Capt. Andrews uit het lingelsch bij monde lQ 't Fransch was vertaald, uitlaatstgenoem.de taal in 'tHollandsch ^as overgebracht, ten einde dezelve aan de voors. boeren te worden gesteld, doch dat terwijl de Compt. aan het schrijven van dien prief bezig was, een boodschap was gekomen door een Hottentot, j^houdende dat zij verder op zouden gaan om hunne paarden te ^ten eten, en dat zij daar antwoord zouden afwagten; waarna de j^Qriipt, op last van Majoor Fraser de voors. brief aan henlieden a zijnde een detachement dragonders en een commando ^ urgers, gelast had op marsch te gaan om de gewapende boet en op zoeken en te gemoet te gaan, wanneer 't voors. commando was ^®reden tot aan Slagtersnek, en de voorz. bende had gevonden op ^ tweeden heuvel, wanneer de R.O. Reqt. had doen halt houden ^ te zien of er geen zouden afkomen, doch geen mensch komende, ^verder genaderd was tot tegen hun over, en daar std gehouvr ebbende, Hendrik Lange naar boven was gezonden om te ^ een^en zou(ïen afzenden om mede te spreken, en *i**wijl dezelve met hun aan 't spreken was, een ander klompje, ' I'aar des ComPts- telling, zeven in getal geweest, van een b6v ereQ kant dien heuvel waren overgekomen, onder welke zich 1lafl Cornelis Faber, 'twelk de Compt. daaruit wist, 4e v>j ".ï tevoren niet bij de anderen was geweest, en hij Compt. }laii gezien waar dezelve was gaan zitten met zijn geweer Vl }f °oli de Gompt- van die zijde waar zich voorn. Faber bevond, 0o?;'en roepen, doch zonder te weten door wien, geen voet Oe^ff ik brand, het k na genoeg, alsmede scniet burgers, uit den weg, WüifVerwiil degenen die aan de andere vleugel waren, waar ï)ati zich bevond, hadden zitten te huilen. b°Ven de Compt. ook eens den Commandant Nel had zien naar telken gaan, en 't Commando al van tijd tot tijd genaderd zijnde, *>a a.^ de oproerigen had toegeroepen om af te komen, waar®hjk eenigon waren naar beneden gekomen, doch zonder 1815. 1815. dat de Compt. juist wist op te geven welke, zijude door hem, Compt, zelve Willem Krugel, en Jacobus Klopper bij de hand bij den R.O. Reqt. gebracht; waarna degenen die zich hadden overgegeven, en de wapenen nedergelegd, waren overgebracht naar de post van Capt. Andrews, en aldaar in arrest gesteld, hebbende de Compt. vervolgens, na nog een paar brieven voor den Commandant JN el geschreven te hebben, van den R.O. Reqt. verlof gekregen om naar huis terug te keeren. ... , Waarna aan den Compt. nog door de Commissie is gevraagd en door denzelven beantwoord als volgt: 1. Wat gaf u aanleiding om, toen Hendrik Fredirik Prinslo op de plaats van Barend de Klerk wierd gebracht, hem te vragen om welke reden hij gearresteerd was ? Antwoord : Omdat ik hem kende als onze naaste buurman, de plaatsen liggen naast aan elkander. 2. Toen gij de copie van den brief van li. T. Prinslo aan de verzamelde menigte hebt voorgelezen, en zij protesteerden van dezelve niets te weten, wat kwam u omtrent hunne bewustheid of onbewustheid voor ? 3. Welke personen, voor zoo ver gij weet of hebt opgemerkt, kwamen u voor van den brief te weten, en welke met ? Antwoord : Daar waren er die elkander aankeken en wenkten, en daar waren anderen die vreemd schenen op te kijken, en onverschillig waren, en met nieuwsgierigheid verzogten dat ik het nfig eens zoude lezen, en dit heeft mij doen denken dat sommigen er bewustheid van droegen, en anderen niet. Antwoord : 't Kwam mij voor dat Willem Krugel en JohanneS Bezuidenhout er kennis van droegen, want Willem Krugel zeide aan Bezuidenhout, zo qant het, zo lang als zij brandewijn Qe~ sopen hebben, hebben zij.'courage, maar als het vat. ledig is, dan verraden zij ons ; Theunis de Klerk kwam mij aan zijn houding voor, er ook van te weten, nog vier anderen, welker namen ik niet wist, maar welke ik wel herkennen zal als ik ze %ie' 4. Kunt gij ook presumeren van ^aar Cornelis Faber en de bieren, door u als zeven in |etal opgegeven, van daan ^amen toen gij dezelve van ®eu anderen kant den heuvel 6ot zien opkomen ? w» b6ll SLj ook wie u dit heb11 gezegd ? 5. vloekten op Christiaan Muller, omdat hij dien brief afgegeven had. Onder degenen die mij voorkwamen er niet van te weten, waren de twee Van Dijks, kleine Willem Prinslo, welke mij gezegd heeft dat als zijn neef die brief geschreven had, hij zijne hand zoo van hem af wilde trekken, en, dat 't een leelijke brief was, waardoor hij ze allen ongelukkig zoude maken. Maar een andere Prinslo, bijgenaamd Piet Kafferland, denk ik, dat er zeker van geweten heeft, omdat hij bij alle boodschappen, die ik deed, mij altijd hinderlijk was, en wanneer ik in gesprek raakte met anderen, altijd daarbij kwam invallen, en de menschen belette naar mij te luisteren en mij naar behooren te antwoorden. Antwoord: Ja, ik denk van 't Kafferland, omdat toen ik den tweeden dag met een boodschap van Majoor Fraser was belast geweest, ik eeuige sporen van paarden, niet te bovengaande zeven of agt, had gezien, gaande naar Kafferland, eu dat zij van die zijde den berg omkwamen, terwijl ik ook Faber slechts bij de eerste boodschap die ik deed, gezien had, maar bij de verders niet meer : ik werd in mijne meening bevestigd door degenen die zig hadden gevangen gegeven, aan welke gevraagd zijnde van waar Faber en de anderen waren gekomen, zij geantwoord hadden van Kafferland. Antwoord : Neen, het is in 't rijden algemeen gezegd. XS15. •iKlS. waf'dezSie0^ TSSSd aigtmtn^zegïdïïj zoude* wiUen do.n? ESCS"^* ^ ^ Niets meer, enz. Aldus den 16den December 1815. ^ ToucHON Als Gecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddihgh. Mij present: G- Beelaerts van Blokland, _ Secretaris. Q, 2. No" L HERZIENING. ^Ter ttëkraohtiging van de waarheid van alle welke, de getnige deze solemnele woorden sprak :— " Zoo helpe mi] God Almachtig ! In tegenwoordigheid van al de fangenen « van d^d g den successievelijk ontslagen m aen u P Welke Sn vSdr g.rKt JSbSÏÏ i den geinige " Sante TJitenhagen, den 12den Commissarissen, . i p. Diemel, (bet:) , yï. Hiddingh. _ In mijne tegenwoordigheid, (Get:) Gr. Beelaerts van Blokland. MINUTEN I6den December, 1815. U 1. No. 2. UITENH A.GEN. Compareerde voor de Speciale Commissie van Justitie zitting houdende te Uitenhagen, kragtens den lastbrief van Zijne Excellentie den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber in d°- 27 November, 1.1. :—• Willem Nel, "Veld Commandant van Bruintjes Hoogte en Heemraad van Uitenhagen, oud 53 jaren, welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen, J. Gr. Cuyler, verklaarde waarheid te zijn, Dat op den 13 November 1.1. hij, Compt., eene boodschap hebbende ontvangen van Captain Andrews van 't Kaapsche Regiment, gestationeerd op de plaats van Yan Aart aan de Grroote Yisch Rivier, zich derwaarts had begeven, wanneer gezegde Capt. Andrews aan den Compt. had vertoond de copij van een brief geteekend met den naam van Hendrik Fredrik Prinslo, gedateerd den Sbdm November, 1815, en geadresseerd aan Jacobus Kruger (zijnde de Copie Missive op welke het exhibit van heden 18 gesteld door den Compt. voor dezelfde erkend) na lecture van "^elke brief de Compt. aan voorn. Capt. Andrews had gezegd, •jat de inhoud van dezelve valsch was, alzoo er in gesteld was ^t dezelve zoude zijn geschreven uit naam van de gantsche Uurgerij van Bruintjes Hoogte, Zuurveld en Tarka, terwijl de °mpt., als de ingezetenen van Bruintjes Hoogte kennende, zich ^erzekerd hield dat er op zijn meest drie huisgezinnen van dien ^rek deelachtig aan konden wezen. Dat ten anderen dage twee Hottentotten van een rondrijdend .egotiant, doch wiens naam de Compt. zoowel als die der voorn, ^-ottentotten vergeten had, van de Tarka op de post van voorn. v aPt- Andrews zijnde gekomen, dezelve door hem Compt: op v®rz°ek en in tegenwoordigheid van Capt. Andrews waren onder^ aagd, of zij op hunne reis van de Tarka niets vernomen hadden, 'laMn61' zi-! hadden verhaald van hun baas gehoord te hebben (j(i Iheunis de Klerk en Hendrik Fredrik Prinslo, op Vrijdag, PlaV^°den November, bevorens waren te huis gekomen ter lja . e van voorn. Theunis de Klerk, gelegen tusschen de ïJlaans -tüvier en de Blaauwe Krans in 't district van GrraaffVannet. onder 't Yeldcornetscbap van den Yeldcornet Opperman, Ver 6en tocht gedaan te hebben om menschen bij elkander te de ir-r6^6-11 ^ ^et ondernemen van een opstand en aanval tegen Ij j. ire posten. A.rui °P denzelfden 13 November, in den achtermiddag, bij Capt. rews tijding zijnde ingekomen dat Hendrik Fredrik Prinslo i. p IS 15. 1815. voorn op zijn woonplaats was gevangen genomen, en naar de plaats van den Heemraad Barend de Klerk overgebragt hij, Compt., op order van Capt. Andrews, (welke gezegd had bevreesd ,te, dat -en II F. Prinslo van daar zoude worden ontweldigd) tegen zonsondergang was gereden naar voorz. plaats en den gem. li. 1 . Prinslo van daar onder escorte van een detachement dragonders naar de post van Capt. Andrews had overgebragt Dat des anderen daags, den 14 November LL, des morgenstusschen negen en tien uren eemge gewapende Burgers te paard g vertoond hadden op omtrent duizend treden van de post van Lapt. InZws voorn.. en door een kleinenHottentot een, bood.Aap gezonden aan den Adjunct Landdrost, Majoor Fraser, aanbreken van den dag op de voorz. post was aangekomen, en welke boodschap strekte om Hendrik Fredenk Prinslo voorn los te laten, op welke boodschap Majoor Fraser voorin. had laten antwoorden dat een van de verstandigste uit gemeldeBurserslA| hem zoude komen om met hem te spreken, waarop Claas PriMlO, (ziinde een jongere broeder van H. F. Prinslo voorm.) gekomen zijnde met dezelfde boodschap, door Majoor Fraser met t zelf de antwoord was terug gezonden, met bijvoeging dat wanneer H F. Prinslo onschuldig was, men niet behoefde bevreesd te zijn dat hem eeniff leed zoude geschieden; waarna eerst 1 ïeter Erasmus, Pieters zn was gekomen, weder dezelfde boodschap brengende, dog met 't'zelfde antwoord was terug gezonden, en daarna Pieter Erasmus. Louwrens, zn., zijnde gekomen om insgelijks de loslating van H. F. Prinslo te vragen, en dat de Compt. zig met hem naar die gewapende Burgers begeven moest, de Compt aan dit laatste verzoek met toestemming van Majoor Fraser had voldaan, wanneer hem, Compt , gevraagd zijnde geworden om welke reden gem- • • Prinslo gevangen was, hij Compt. als onder dien hoop bevreesd ziinde hun slechts tot antwoord had gegeven dat -wanneer H. 1Pricslo geen kwaad had gedaan, hij niets te vreezen had, waarop door Theunis de Klerk zijnde gevraagd geworden, dat hij gehoord had " dat hij (Theu : de Klerk) ook moest gevangen worden en dat''t zo met hem zoude gaan, en wat Prinslo tog gejaan had, en de Compt. hem hebbende ten antwoord gegeven, dat mdien j «■een kwaad had gedaan, hij niet zoude gevangen worden, Theuni de Klerk had gerepliceerd, dat H. F. Prinslo ^an hun m worden overgegeven, en dat wanneer bevonden werd dat hij kwaa credaan had, zii hem weder zouden uitleveren ; waarna Johannes Bezuidenhout van den Compt. had geëischt dat hij de ingezeten van 't district van TJitenhagen moest commandeeren om op * komen en zig bij hun te vervoegen, tgeen door den Com^geweigerd zijnde door hun onder 't oog te brengen dat hij zij eed, aan 't Gouvernement gedaan, met breken zoude, hij C°mp was gaan zitten bij Willem Krugel om met denzelven te spreke en hem over te halen om met Majoor Iraser e ƒ1 waartoe gem. W. Krugel, die eerst wat bang was, zich hebben laten overhalen, en reeds met den Compt. op weg zijnde, door voorm. Johannes Bezuidenhout en eenige anderen (wier namende Compt. zioh thans niet herinnerde) was terug gehaald, ocder 't zeggen van Joh. Bezuidenhout, dat hij geen trede van hem moest afgaan. Dat gedurende 't gesprek 't welk de Compt. met voorm. W. Krugel had gehouden, Pieter Willem Prinslo, Claaszo. telkens het gesprek had komen verhinderen en afbreken door nietsbeduidende woorden, waarna de Compt eindelijk willende wegrijden, door -Theunis de Klerk, Joh. Bezuidenhout en anderen, die zijn, Oompts., paard bij de stang gegrepen hadden, was verhinderd geworden, en genoodzaakt af te klimmen, niettegenstaande Willem Krugel hun vermaand had dat zij den Compt. zouden laten vertrekken, wanneer de Compt. hun verzogt hebbende om weg te mogen gaan ten einde antwoord aan Majoor Fraser te brengen, zij hem, Compt., hadden willen dwingen om een eed te doen dat hij zoude terugkomen, hebbende bovengem. P. W. prinslo, Claas zn. hem toegevoegd, steek de vingers op en zweer, doch t welk de Compt., hebbende geweigerd met te zeggen dat hij "rinslo, geen magistraatspersoon, en onbevoegd was een eed af te kernen, de Compt., eindelijk was vrij gelaten met eene belofte dat hij waaiachtig zoude terugkomen, indien Majoor Fraser 't hebben wilde," gedurende welke gesprekken Ths. de Klerk onder anderen had gezegd, ik zal u doodschieten of gij zult mij doodschieten, erwijl Johs. Bezuidenhout hebbende gezegd dat hij het bloed 7an zijn broeder wilde en zoude wreken, de Compt. had geantwoord dat hij de wraak aan Grod moest '^erlaten, en dat, wanneer hij meende dat zijn broeder onschuldig g,as doodgeschoten, hij eene schriftelijke klagte aan Majoor raser moest inleveren, welke aorgen zoude dat de zaak op 't j'/'jiwkeurigst onderzocht, wierd, dog op welk zeggen door gem. ei u ®ezuidenhout was toegevoegd, daar veeg jully jou gat mede af,\ <1p ebbende hij verder den Compt. uitgescholden voor verrader I^gelijks, onder verwijting van daarvoor drie honderd rijksalders in 't jaar te trekken om de burgers te verraden, zijnde de mpt; vervolgens naar Majoor Fraser terug gereden, en op dien )laf niets meer gebeurd, dan dat zij door een kleinen Hottentot «ra *aten weten ^at zii zou(len wegrijden naar een plaats waar jjS voor hunne paarden was, gelijk zij ook dnor de Q-roote Yisch- ier waren gereden, en hunne paarden hadden afgezadeld. M)1 <"!oinPt- vervolgens op de post van Capt. Andrews zijnde b0o,ev®n> Majoor Fraser op den volgenden dag, zijnde den 5den, vau naar de gewapende Burgers, welke aan de overzijde 'f0u »]sch Rivier waren gebleven, hadden gezonden door .... jj Son' dog welke ook onverrichter zake was teruggekomen. Majoor Fraser aan de voorz. Burgers onder anderen had ^iin^eSS6er(^ een brief, een vriendelijke vermaning inhoudende e een blad daarvan op heden aan den Compt. geëxhibeerd P 2 1815 en door hem, voor den inhoud van dezelve erkend) op welken bue ten zei ven dage. of op den daaraanvolgende!!, hetgeen de Compt. zich niet juist herinnert, een schriftelijk antwoord was ingekome inhoudende, onder anderen, dat H. F. Prinslo niet verder moest worden vervoerd, en dat zij na verloop van vier dageD ^der zouden antwoorden, en dat zij hoopten niet tot andere middelen te worden genoodzaakt, zijnde gez. schriftelijk antwoord op heden ook aan dfn Compt. vertoond en door hem voor >t zelfde erkend Dat op den 16 November 11., tegen den avond, R O. Requ: san op de voorz. post zijnde aangekomen, de hier voorgemelde Tousson en Lodewijk Bauer den volgenden morgen waren afgezonden geworden met een boodschap of een brief (t geen de Compt n juist weet op te geven) naar de voorz. gewapende Burgers dog «onder dat zij dezelve hadden gevonden, waarop hi], Compt., op Zd» ™ "' d® Landdrost van Graaff-Reinet A. ötockenström met Capt: arding en vijftig man van het Kaapsche Regiment te paard s gereden naar de J'arka om de andere oproerigen die met . lannes Bezuidenhout en Cornelis Faber waren, op te zoeken, 2,7 zor)der dezelve te hebben gevonden, gelijk uit een op den *sten November bij den R. O. Reqt. ingekomen rapport was £ Dieken, waarom de R. O. Reqt. aan den Compt. hebbende gelast ^an u°- zijne manschappen zich bij 't detachement onder bevel d6 Majoor Fraser te vervoegen tot het opsporen der voorz. nog in WinT-apenen Z']'tlde °Proerig'e burgers, de Compt. met twee-enl?rB ]ö' man gewapende burgers en 't commando van Majoor «ser, sterk honderd mannen van 't Kaapsche Regiment, zich had WarSch be£even ,laar de Baviaans Rivier, alwaar zich dertig rs van Graaff-Reinet mede zouden vervoegen, gelijk de 1815 1&15. Compt aldaar ook omtrent twintig had gevonden, doch welke /onder zelve mede te gaan hunne paarden hadden afgegevem Dat terwiU de Compt. zich aan Baviaans rivier bevond, berigt was geworden dat de bende van Bezuidenhout en Faber zich in Baviaans rivier's bossohen zoude ophouden, weshalve het mic lnnR o-eoordeeld zijnde dezelve in die bossohen op te sporen, men Wef poÏmten gedaan had om den een of anderen te vinden die men als boodschapper zoude kunnen gebruiken, de Compt. zie diensvotens in den nacht herhaaldelijk, twee malen alleen, en eens met Majoor Fraser, hebbende begeven ter plaatse van Piete Erasmus Piet zn., deszelfs vrouw gesproken en naar haar gevraagd had, als kennende Compt. denzelven ^ra8muS ^ femand die anderszins een goed mensch was en tot het bedoe oogmerk zeer geschikt zoude zijn, welke vrouw m de*V>e&™ zeer aai) gedaan en beangst was, en van haar man °iets ™ld° weten maar op herhaalde beloften, zoo van den Compt als van Maioor Fraser welke ook tevsns aldaar gekomen was, dat mdien fi m al uitkwam en den gevraagde» diens, bewee. b,J s»r v« kans zoude hebben om vrij te zijn gezegd had datwanneerzi, haar man zoude ontdekken, zij denz den 28sten het gemelde commando zijnde voortgeruk t ot^aar de G root e BieJU Andries Meijer aldaar 'tWe tot hem was gekomen, komende van Bezuidenhout en Faber en zeggende dat Abraham Bothma, zoodra hij 't commando had ontdekt zich van de anderen verwijderd had, en indien t met hem Meijer goed ging, hij hem zulks moest laten weten dat hij dan ookioude overkomen, waarop de Yeldkornet Jan Duran, en^ de hier voorengem. Piet Erasmus zijnde afgezonden, gem- A ^aIf Bothma met dezelve was teruggekomen maar door den C ompt. vernomen hebbende waar zich Bezuidenhout en Faber Jev°nde, het commando in den nacht tusschen den «Mm en 2*taa koers was opgetrokken en tusschen Majoor Iraser en Compt. overleg zijnde gemaakt, omtrent de plaats en wijze van de voorz. bende te overweldigen, zij diensvolgens zich ook hadden opmarsch begeven, wanneer Majoor Fraser, het ongeluk hebbende gehad door een val van zijn paard een arm te breken, het commando der Militairen was overgenomen door den Lieut. Molnnes van 't Kaapsche Regiment, en de tocht voortgezet op de wijze als met Majoor Fraser tevoren was overlegd geworden. Dat op den 29sten omstreeks tien of elf uur, de wagens van voorz. bende, ten getale van vier, waren uitgespannen ter zeiver plaatse waar Majoor Fraser het voorz. ongeluk had gehad, wanneer de Compt. met de burgers onder zijn bevel de eenigste weg die nog was open gebleven hebbende bezet, de voorz bende aldus van alle zijden was omsingeld geworden, zijnde Faber en Stephanus Bothma de eerstgem : te paard met een geweer, de laatstgem : te voet, en zonder geweer, op de sporen van de soldaten afgeloopen tot aan den draai van een berg, zoodat de Compt. dezelve niet meer had kunnen zien, maar eenige schoten had gehoord, en kort daarna dezelve had zien weder uitkomen en tegen den grond vallen, 'tgeen den Compt. had doen denken dat zii beiden dood waren. Dat dadelijk daarop de Compt. zich naar de wagens hebbende begeven, gezien had een kind te paard yan de schapen naar de wagens komende, op welk paard Joh. Bezuidenhout was opgeklommen en met een geweer gewapend stapvoets was opgereden naar een kloof je waar de soldaten te paard zich bevonden, gaande deszelfs vrouw te voet nevens hem, doch zonder dat hij Compt. had kunnen opmerken of zij toen ook was gewapend geweest dan niet : zijnde vervolgens gem. Bezuidenhout, na een honderd treden te zijn voortgegaan, met zijne vrouw naar de wagens teruggekeerd, en van zijn paard gestapt, en vervolgens elk met ®en geweer gewapend te voet de soldaten tegemoet gegaan, Wanneer hij, Compt., ook gezien had dat 't kruit van de pan ^brandde, doch zonder dat de Compt. recht had opgemerkt of zulks van den man dan van de vrouw was geweest, waarna van de zijde der soldaten eenige schoten gevallen zijnde, de Compt. de voorm. vrouw heeft zien vallen, zoodat hij vermeende dat zij dood ^as, terwijl de man was teruggekeerd achter den wagen van tephanus Bothma. waarna noch van alle kanten verscheidene Schoten zijn gedaan, de Compt. eindelijk gezien had, dat Joh. bezuidenhout weder op de vlakte zijnde gekomen, een soldaat had 00fl geschoten, en kort daarna zelve door een echot getroffen ^as, zoodat hij dood was nedergevallen. Dat zoodra de Compt. de eerste hier bovengemelde schoten ad hooren vallen, hij naar de vrouwen, kinderen, en allen die op ( 6 Wagens waren, had toegeroepen om over te komen, wanneer de vrouwen van Abraham en Stephanus Bothma met dezelver lQderen waren overgekomen, waarna 't commando zijnde teruggekeerd, de vrouwen en kinderen had gelaten op onderscheidene 1815. 1815. bracht naar TJitenhagen, werwaarts ook de m de wagens gevond 7£tZ'voor redenen van .J«- sebap .1 't voorstaande te hebben gezien, Ceboor' , ondervonden, en zulks nog m versch geheugen te hebben, e voorts als in den tekst, bereid zijnde dit zijn gedeponeerde (de p-ereauireerd) met solemneelen eed te bevestigen. Aldus gepasseerd op den 16den December 1815, vo We Sneciale Commissie van Justitie zitting houdende ter Drostdij, TJitenhagen, welke de Minuten dezes benevens den Compt. ea mij Secretaris behoorlijk hebben onderteekend. ^ Nel_ Als Gecommitteerdens : P. DII:mkl. W. Hiddingh. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. u. i. No' 2' HERZIENING. Verscheen voor de Speciale Commissie van Rechtspleging, de boTengfmTde Yeld-Co^mandant, Willem Nel, d- verkarde nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, met begeerende daterietsaan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden, alleen uitg yonderd de woorden "dat het hem was voorgekomen als ol Johannes Bezuidenhout was doodgevallen maar dat het naderhand bleek dat hij zwaar gewond was, aan "welke wond h ] dag stierf." Ter bekrachting van de waarheid van alle welke, de getuige deze solemneele woorden sprak : " Zoo helpe mij God Almachtig ! In tegenwoordigheid van alle de gevangenen, eu van de ge laagdensucfessievelijk ontslagen in den loop dezer belofte van hand en woord, ten getale van. . die a den geen kruisvraag te hebben om aan den getuige te doen. Üedaan te TJitenhagen, den 12den Januari] 181 . (Get.) W. Nkl. In mijne tegenwoordigheid, G Beelaerts van Bloklas i), Secretaris. Commissarissen: (Get.) P. Diemel. W. Hiddingh. No. 3. 8. 2. MINUTEN, 18 December 1815. TJITENHAGEN. Compareerde voor de Speciale Commissie van Justitie, zitting houdonde te TJitenhagen, Johannes Christiaan Muller, oud 24 , jaren, geboren op Sneeuwberg, woonachtig in de Tarka, dewelke, &c. Dat Hendrik Prinslo, met Theunis de Klerk, in zekeren nacht, in de maand November, omstreeks den 8sten of lOden (zonder dat hij, Compt., dit met juistheid koude opgeven) op de plaats waar hij, Compt., woonde, waren gekomen, en Hendrik Prinslo gezegd had dat de Compt. een brief moest wegbrengen, en te dien einde zijn paard gereed maken; waarop de Compt zijne paarden hebbende gehaald, Hendrik Prinslo hem, Compt., een brief had overgegeven, welke toegemaakt was, met last om denzelven aan Jacobus Krugel te brengen, aan wien hij, Compt., zeggen moest, dat hij, na den brief te hebben gelezen, denzelven in des Compt.'s presentie verbranden moest; bij het overgeven van welken brief tegenwoordig waren geweest Zacharias de Beer, Hermanus Hartzenberg, Theunis de Klerk, en des Compt.'s broeder Diderik. _ Dat de^ Compt. vervolgens zijnde weggereden, den voors : brief aan zijn Yeldkornet Stephanus van Wijk had gebracht, omdat hij, Compt., van H. Prinslo verstaan had dat er in stond dat Jac, Krugel, de menschen moest bij elkander verzamelen en de Yeldkornet hem, Compt. reeds te voren gezegd had dat, wanneer 200 iets plaats had, de Compt. hem moest waarschuwen. Dat de voors: Veldkornet, na den brief in des Compt.'s presentie opengebroken en gelezeu te hebben, dadelijk was te paard gesprongen, en naar den Adjunct-Landdrost Yan de Grraaff gereden, den gem: brief medenemende, zijnde de Comparant toen ^aar huis teruggekeerd, en de Yeldkornets Yan Wijk en Yan fleerden met omtrent achttien manschappen des anderen daags bij ©n Comparant gekomen, doch van welke slechts vier waren in Uis . geweest, en de anderen naar Piet Venter terug gereden, ei wijl Johannes Bezuidenhout met de zijnen reeds weg was; de voorm : Yeldcornets een weinig te laat gekomen. Waarna aan den Compt. nog is gevraagd en door hem beantwoord als volgt YKA GEN DOOP DE COMMISSIE. ~ ®e(-ft uw broeder u ook iets Antwoord : Hij heeft mij ge^*©gresentie niet. Ik weet daar niet ran. Antwoord : Fen brief heb ik Lem gegeven, maar welken brief peet ik niet. 1816. 1815, de Klerk, Diderik Muller en Johannes Hartzenberg, om aan Jacobus Krugel besteld te worden ? 13. Wat moest hij met dien brief doen ? 14. Van wien hebt gij dien brief ontvangen ? 15. Weet gij van waar Diderik Muller dien brief gekregen had i 16. Zoudt gij dien brief herkennen als hij u werd vertoond . 17. Weet gij ook door wien die brief geteekend was ? 18. Hebt gij ook het opschrift van dien brief gezien ? 19. Aan den gedetineeiden vertoond zijnde een brief gedateerd 9 November, 1815, geadresseerd aan Jacobus Krugel den Ouden, en onderteekend Hendrik Irederik Prwslo, Martinus, Zoon, en gevraagd of tij die handt eekening kent ? Antwoord : Hij zoude daarmede rijden Tarka op, zooals zij mij gezegd hebben, aan allen die met hun samen waren en den bond van getrouwheid zouden teekenen. Antwoord: Y an Diderik Muller. Antwoord: Dien brief hebben Johannes Bezuidenhout en Stephanus Bothma hem gegeven om toe te lakken. Antwoord : Neen, ik heb ^ ze maar een tien tellens in mijne handen gehad. Antwoord: Neen. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja, het is mijne handteekening, en de omstandigheden zijn als volgt: toen i_k daar heen reed met Theunis ' de Klerk, om koren of meel te i koopen, naar mate ik zoude - kunnen krijgen, ontmoetten wij, tusschen de plaatsen van Bester en Jordaan, Cornelis Eaber, welke zeide da* het goed was dat hij De Kiert daar aantrof, want dat hij naar hem toe wilde rijden om hei» te spreken, en dat hij nu hem moest mede rijden toi naar Johaimes Bezuidenhout. Theunis de Klerk antwoordde hierop dat zulks voor hem ondoenlijk was, want dat hij wegens zijne vrouw niet lang van huis konde blijven, waarop Faber zeide : Dit kan niet helpen, gij moet met mij mede. Wij zijn toen in den nacht daar gekomen, wanneer Cornelis Faber en Johannes Bezuidenhout nog in den nacht gezonden hebben om Stephanus Bothma te laten roepen, welke ook, benevens Andries Meijer, tegen 't hanenkraai gekomen is : toen het dag was kwamen de twee Mullers van hunne post, met welke de voorzs: Faber, Bezuidenhout en Bothma hebben rondgekuierd en gepraat, terwijl Theunis de Klerk en Andries Meijer bij mij zijn blijven zitten : de twee Mullers zijn vervolgens weder naar hunne post gegaan om het vee uit te jagen ; daarna heeft Bezuidenhout mij gezegd dat hij zulk een slechte stuk van mij gehoord had, dat, namelijk, ik, als schout op Bruintjes Hoogte zoude ageeren. Waarop ik hem heb gevraagd: hoe zoo dan ? en hij tot antwoord gegeven, omdat gij, toen mijn overleden broeder vermoord is, de twee, welke bij hem zijn gevangen, hebt weggebracht naar Allemansfontein. Stephanus Bothma zeide daarop: is hij de schout dan is hij misschien gekomen om mij te vangen, want ik ben al twee maal gedagvaard. Ik zeide dat ik door mijn commandant tot het wegbrengen van die twee was gecommandeerd geworden; waarop Cornelis Faber en Johs. Bezuidenhout antwoordden: Ja, gij en uw commandant zullen wel I. 1815. wat in den neus gekregen hebben, en hij zal u wel gestv,urd hebben om ons te verraden," zeggende Bezuidenhout al verder, " Maar ■ik weet er wel raad voor, nu zullen wij u zeggen wat wij van meening zijn." Hierop meldde Bezuidenhout mij dat hij Faber al naar Kafferland gestuurd had, en hij de Kaffers allen op zijne^hand had, tot de achterste Kaffers toe ; en dat hij eene macht zoude laten afkomen T&rka af, terwijl hij, Faber, met de andere macht Baviaans Rivier zoude afstevenen; zeggende al verder dat hij allen die niet mede wilden doen, door de Kaffers zoude laten kop inslaan; waarop Cornelis Faber zeide dat zij dan maar vluchten zouden, en dus de vrouwen en kinderen ook den kop zoude worden ingeslagen, en door dien weg de mans wel zouden bijspringen, voegende Bezuidenhout daar bij, als wij in Baviaansrivier eerst bij elkander zijn, zullen wij 't eerst de post van Rossouw aanpakken, die mijn overleden broeder vermoord heeft, en als wij de Engelschen afgedreven hebben tut naar Piet Goossen, dan zal ik er een dwarswacht leggen, van de Kaffers, en dan zullen wij de Bruintjeshoogte rondgaan, en alle, die niet mede doen, den kop laten inslaan met vrouw en kinders, en het vee tot buit geven aan de Kaffers en als wij de Engelschen verdreven hebben tot aan de Algoa Baaij zullen wij het Zuurveld tot aan de Bosjesmansrivier afstaan aan de Kaffers, welke dan aan ons het overkantsche veld tot ^ aan Koonap zullen geven. Bezuidenhout vroeg mij daarop of ik zoude mededoen of niet, en ik heb, uit vrees, hem tot antwoord gegeven : " Ik xceet niet, ik zal :;««». "Stephanus Bothma sprong toen op, en vroeg mij: " Wat wilt gij zien ? Handelt de Rechter met Gods wet ? maar hij vertreedt de wet onder zijne voeten ? Cornelis Faber vroeg daarbij, "Ik loer op uw Landdrost ook, want ik weet hoe hij mij op de vendutie van overleden Greijling gehad heeft. Bezuidenhout zeide vervolgens tegen mij, dat als ik het uitbracht, hij mij zoude overgeven aan de Kaffers om mij op hunne wijze te straffen; en Faber vroeg mij of ik wel wist hoedanig de Kaffers iemand met de dood straffen, 't welk ik met ' neen ' beantwoord heb. Faber zeide : " de eene straf is dat zij een boom vaneen trekken, en u daarin zouden zetten, en de andere straf is uwe voeten vast maken, en een groot vuur maken, en tegen de vlam leggen, en als de vlam uitgebrand is, wordt gij op de^ kolen gelegdzeggende wijders dat zij mijne vrouw en kinders den kop zullen intrappen. Stephanus Bothma en Joh: Bezuidenhout namen vervolgens een vel papier in presentie van Faber, terwijl Diderik Muller ook inkwam ; waarop ik mijne hand moest teekenen, dat ik hen niet verraden zoude. Dat vel papier was schoon, zonder dat er iets op geschreven stond. Bothma en Bezuidenhout gelastten mij dat ik onder aan dat papier mijn naam moest teekenen, want dat ik de jongste was, en de andere menschen boven mijn naam moest teekenen. Ik heb vervolgens mijn naam op dat papier geteekend, 't welk Diederik Muller gezien heeft, en niet zal kunnen ontkennen. ^2 ISIS 1815. Daarna ben ik naar de rivier gegaan om mijn paard te laten drinken, en toen ik wederom kwam, toen had Muller een papier in de hand, gevouwen als een brief, welke Muller moest gaan toelakken, gelijk hij ook gedaan heeft, en naderhand onder 't zeggen dat hij moest gaan eten, in mijn zak heeft gestoken en gezegd dat ik dezelve aan zijn broeder Christiaan moest geven, 't welk ik gedaan heb zonder naar 't opschrift of iets te zien, of hen iets anders te zeggen dan daar is de brief, die Joh. Bezuidenhout u stuurten zonder dat ik ook geweten heb wat in die brief stond. Toen ik weder overkwam, en mijne paarden zoude opzadelen, zeide Stephanus Bothma tot mij : " Nu moet gij oppassen dat gij ons niet verklikt, want wij zitten naast aan de limieten ; wij zullen vlugten, maar gij zit ongelukkig daaraan," en verder, " als het uitkomt en men mogt ons in handen krijgen, dan blijft gij daarom voor H gelach zitten, want wij xcerpen H allen op u, en hebben een eed geda'iti om elkander getrouw te blijven, wat de eene zegt dat de ander het ook zal zeggen"; en voorts nog, " een Èngelschman ken ik beter dan gij; ik heb niet hen getai en ; als wij met ons vijf bij elkander staan, en ik steek er een van dood, en wij getuigen tegen u, al is het mes nog bij mij en mijne handen vol bloed, dan gelooft hij ons en knoopt u op, en wij zijn vrij, want hoe meer gij vloekt en liegt bij een Èngelschman, hoe meer hij u gelooft." (Zegt weder) : Zij spannen alle tegen mij samen en zijn mijne moordenaars. 2°. Zijl; gij bij die gelegenheid Antwoord: Ja, toen ik ben met net heen en weder gaan in teruggekomen. de L arka, ook bij Willem Krugel aan geweest ? 21. Hebt gij niet aan denzelven Antwoord: Neen, dat heb ik verhaald dat de Veldcornets niet gezegd ; daar weet ik niets bezig waren eene macht te ver- van. zamelen, en hier af te komen om de militaire posten te verdrijven naar de Baaij ? 1815. 22. Hebt gij ook niet aan W. Krugel gezegd dat die niet wilde mededoen door den kop zoude worden geschoten, en dat Faber alreeds in Kafferland was om Kaffers te verzamelen met intentie om mede te doen ? 23. Hebt gij ook niet aan W. Krugel gezegd, dat de eene ingezetene het bloed van den ander zoude tappen, en dat gij zelve het bloed van hem, W. Krugel zoude tappen met evenVeel plezier als de spon uit een vat te trekken, indien hij niet wilde mededoen ? 24. Hebben Faber of Bezuidenüout u niet gezegd op welken dag zij den post van Luitenant -bossou w zouden aandoen ? 25. Was die Donderdag of Vrijdag vóór den dag op welken gij gevangen zijt ? 26. ti •, art S'j hun dan op dien Jd te verwachten met hunne ^acht P Antwoord: Neen, ik weet daar hoegenaamd niets van. Antwoord: Neen, ik weet daar niets van. Antwoord: Ja, maar de datum is mij vergeten, doch het zoude op een Donderdag of op een Yrijdag zijn. Antwoord : Ja, vóór dien tijd. Antwoord: Ja, want ik was er bevreesd voor. 1815. 27. Welke middelen hebt gij gebruikt om hetgeen u wedervaren was, en heden door u is opgegeven, aan het fIon vernomen 1 bekend te maken ? 28. Hebt gi j na uwe terugkomst van de Tarka aan uwe familie niets gesproken van hetgeen gaande was ? 29. Hebt gij niet aan uw broeder Klaas gezegd dat er iets aan den gang was, en dat gij zoudt mededoen ? 30. Hebt gij aan niemand gezegd dat Bezuidenhout kwaad was, omdat zijn broeder's geweren verkocht werden ? 31. Hebt gij zulks later niet gezegd aan meergemelden Adjunct Landdrost in het wachthuis bij Van Aardt ? 32. Hebben Bezuidenhout en Faber, tijdens het gebeurde met dien brief, u niet verzocht dat gij uw best moest doen om de menschen van Bruintjes Hoogte over te halen tot hunne oogmerken ? 33. Hebt gij zulks ook niet aan mij en den Adjunct Landdrost in 't wagthuis bij Van Aardt opgegeven ? Antwoord: Ik heb het niet bekend gemaakt, en niet durven bekend maken, uit hoofde van de zware dreigementen tegen mij, en tegen mijne vrouw en kinderen gedaan. Antwoord : Neen, ik heb er aan niemand van gesproken. Antwoord : Neen, dat heb ik hem nooit gezegd. Antwoord: Neen, dit is de eerste maal dat ik daarvan hoor spreken. Antwoord: Dat is mij ontschoten, ik wil het niet ontkennen. Ik had toen een steek op de borst en buiten gedachten, en weet niet wat ik al daar gezegd heb. Antwoord : Ik weet niet dat zij mij dit gezegd hebben. Antwoord : Ja, maar het was mij ontschoten, ik was daar ziek. 34, Heeft Bezuidenhout u ook Antwoord: Ja, dat heeft hij niet gezegd dat hij de mensehen gezegd. van Tarka ook zoude noodigpn om mede te doen, maar dat hij vreesde dat zulks niet zoude gelukken, zonder dat hij hen door de macht van de Kaffers konde dwingen ? 815. 35. Hebben Faber en Bezuiden- Antwoord : Ja. hout u ook gezegd dat zij den Luitenant Bposseau zouden dood maken, dat Stephanus Bothma zoude mede doen, dat zij dan KafEerland zouden invlugten, en rapport zenden aan den Gouverneur P 36. Hebben zij ook niet gezegd dat de Kaffers bij hun zouden komen bij de Baviaansrivier P 37. Hebben zij ook niet gelegd dat als zij de post van Luitenant üosseau hadden overweldigd, zij ammunitie genoeg krijgen zouden P Antwoord: Ja, daar zoude Faber met zijne Kaffers komen en Bezuidenhout zoude met andere Tarka afkomen, en zoo zouden zij in Baviaansrivier zich vereenigen. Antwoord: Ja. 38. Hebt gij bij gelegenheid dat ?ij bij Willem Krugel waart, 9°rnelis van den Nest niet geZlen en gesproken ? Antwoord: Neen, maar ik heb hem naderhand bij mijn vader gezien, toen hij daar twee paar jonge ossen heeft gebragt. 39. Hebt gij niet aan Cornelis Va Pieter Erasmus Lours zn.; en daarheen jnde gereden, dezelve daarna waren teruggekomen, de laatstgen : «taVT, Commandant Nel, welke zich daar ter plaatse bevond, j het den Compt. bekend was wat de Commandant Nel i •• verricht, na dien des Comparants gemoed zoo vol was, L.i J geene opmerking had kunnen maken, en geene kans gezien * °m bij denzelven te komen. Van ^et voorz volk vervolgens getrokken was naar de overzijde ^Outo0!?11,00^0 Vischrivier aan de beneden zijde van het huis van Grasmus, alwaar zij twee dagen waren stil gebleven, en den 1815. 1815. derden waren opgebroken naar den Slagtersnek, zijnde n dat tijdverloop onderscheidene boodschappen en papieren bij hen gebracht door Hermanus Potgieter en. .. .Touchon, waarvan de Compt. den inhoud niet had vernomen als alleen van eenederzelve welke was geweest van den Landdrost Stockenstrom en behelsd had dat die menschen moesten uit elkander gaan, en dat hij ™rt sta", doch niettegenstaande 't weli -J liffö-en en hadden voorgegeven dat zi] den Adjunot Landdrost Va df Ghraaff verwachtten, en dat Stephanus Bothma was gereden om ll°T)aif terwijl zij dus op Slagtersnek zich bevonden, de Landdrost Cuyler daar was gekomen, en de Comparant in de confusie gelegenheid hebbende gevonden om weg te komen , _ zich van aar met den Hottentot Cobus, hiervorens gemeld, verwi]derd had, in den nagt was thuis gekomen, en den volgenden morgen ] mtSct Landdrost Van de G-raafE had wjoegd »1de Comparant ook de Veldoometa, Steph.nns van Wijt. ® Yenter, had aangetroffen, aan wie de Comparant hetgeen hem wedervaren was, had bekend gemaakt. haant- Waarna aan den Comparant is gevraagd en door hem bean woord als volgt:— Vragen door den R. O. Requisant. 1. Weet gij ook welk het plan was der verzameling van Joh. Bezuidenhout en de anderen ? 2. Wie waren degenen die gewoon waren te raadplegen ? 3. Wie voerde het Commando Antwoord : Neen, ^ als zij raadpleegden, lieten zij er mij nooit bij, maar noemden mi] verrader. Ik heb echter gehoord dat zij den Landdrost Stockenstrom in handen wilden hebben, omdat zij hem hielden voor de oorzaak van den dood van Fredrik Bezuidenhout. Antwoord: Johannes Bezuidenhout, Theunis de Klerk, Willem Krugel, Piet Prinslo, bijgenaamd Kafferland, en anderen die ik niet bij name ken. Antwoord : Willem Krugel had den naam omdat hij Veldcornet was, maar 't kwam m|,1 voor dat hij niet doen konc6 zooals hij wilde, en dat Bezui' denhout eigenlijk daar de opperste was. 4. Hebt gij geene vroegere gelegenheid gehad om u van die bende te verwijderen ? o. Waar was die Hottentot met Paber naar toe geweest P 6. Wat had hij in 't Kafferland ^ezen doen ? Niet meer, enz. Aldus enz., 18 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemei,, W. Hiddingh. Antwoord : Neen, en ook had ik aan Muller beloofd om zijn Hottentot mede te brengen, en die kwam eerst met Faber, met wien hij als roerdrager gediend had, terug, toen de Landdrost Cuyler onder den berg stond. Ik had reeds tevoren aan dien Hottentot gezegd dat hij ook moest zien weg te komen, en wij 4 fdan samen zouden thuiskomen. 1815. it Antwoord : Naar 't Kafferland. 1 Antwoord : Dat weet ik niet. L5. Jo. St. Harsenberg. Mij present: G. Bkelaerts van Blokland. 8- No. 5. HERZIENING. , Verscheen voor de gezegde Speciale Eechts Commissie, de i Ongenoemde Johannes Stephanus Hartzenberg, die nadat zijn veng^d0 getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, v0 far<*e er ^ bliiven' bögeeremle dat er iets aan toegeïiiftf ' er Van weSSenomen zoude worden, uitgezonderd dat hij et een disselboom voor Bezuidenhout gemaakt heeft, maar wel Matig wagen. ^ruisvragen door den gevangene, Theunis de Klerk. jjïeeft Bezuidenhout niet om Antwoord : Dat weet ik niet. v o gezonden door Johannes k r ^an, en naderhand door inus Barnard ? 1815. 2. ~ Weet gij niet dat Bezuiden- Antwoord : Dat weet ik niet; hout mij met een boodschap maar ik weet dat toen gij te naar Willem Krugel gezonden Kromme Rivier kwaamt, gij heeft, dat hij de menschen bij onmiddelijk weder zijt wegge- elkanderen moest houden totdat reden. hij daar kwam ? Kruisvragen door P. W. Prinslo, Nic. zoon. 3. Hoe weet gij dat ik een der Antwoord: Omdat, toen er genen was die raadpleegden? eemg gesprek was, gij altijd tegenwoordig waart. 4. Wie zijn uwe getuigen ? Antwoord : _ Ik ben enkel ge • tuige voor mijzeiven. Kruisvragen door den gevangene, W. Krugel. 5. Heb ik veel gesproken gedu- Antwoord : Gij hebt niet veel rende den tijd waarin het volk gesproken, en het is waar dat vergaderd waren ? Heeft Be- Bezuidenhout de voornaamste zuidenhout mij niet altijd ge- stem had. roepen en bevolen ? 6. Wilde ik niet altijd hebben Antwoord: Ja! Toen wij aan dat wij moesten terug keeren ? de bovenste zijde van Van Aard's plaats waren. 7- Heb ik u toen niet gezegd Antwoord: Ja! Toen wij b] dat wij eene groote verantwoor- den Klipheuvel waren aan ue delijkheid op onze schouders boven zijde van Van Aard. hadden ? Antwoord: Omdat, toen er eenig gesprek was, gij altijd tegenwoordig waart. Antwoord : Ik ben enkel ge • tuige voor mijzeiven. Heb ik het volk niet bij Antwoord: Het mag zijn, elkander geroepen, en gezegd maar ik ben niet tegenwoordig dat het beter was om een brief geweest. te schrijven, en weder naar huis te rij den ? Ter bekrachtiging van de waarheid van alle welke, dn geworden, alsmede de | vangenen Cornelis Faber, Stephanus Bothma, benevens Abraham ,a, en MeJJer, zijnde daar ook nog door eenige boeren ,™lk<,,'de 0omi"-h» Crrgü i "n dm ^is - Bofc EL 'fc FaW en Antwoord: Ja, meer dan eens, aiet ontdekt, is er toen omdat zij zoo nabij waren, dat over I T6 3 een,108 8ohot dafc men dezelven had kunnen V teÜnf n °m laken' indieQ men gewM had' Niets meer, enz. Aldus gedaan op den 19den December 1815. M. McInnes, Als Grecommitteerdens : ■^aaP8°l1 f0?- 181-5. £l jjlemel, hlddxngh. ïïenri Jacob van Lelijveld, Voor de interpretatie. Mij present. Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. xj?2 1816. Q, 3, No. 10. HERZIENING. Verscheen voor de Speciale Rechts Commissie, de bovengemelde Matthew Mclnnes, die nadat zijne getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen geworden, verklaarde er bij te blijven, niet bêgeerende dat iets er aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, alleenlijk uitgezonderd dat " twaalf geweren, en niet tien met de wagens waren gevonden geworden." Ter bekrachtiging van de waarheid van alle welke, de getuige deze solemnele woorden sprak :— " Zoo helpe mij God Almachtig." In tegenwoordigheid van de gevangenen, Cornelis^ Johannes Faber, Frans Marais, Stephanus Cornelis Bothma, Andries Meijer, Abraham Carel Bothma, en de weduwe van wijlen .Johannes Bezuidenhout, alsmede van den gedaagde, Piet Erasmus, Piet's zoon, die verklaarden geene kruisvragen te hebben om aan den getuige te worden gedaan. Gedaan te Uitenhagen, den 12den Januarij 1816. (Get.) M. McInnes, Luitenant Kaapsch Regiment. Commissarissen : (Get.) P. Diemel, W. Hiddingm. In mijne tegenwoordigheid, (Get.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 11. A.A. 1. MINUTEN 20 December 1815. UITENHAGEN. Artikelen op welke, ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen J. C. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie; zitting houdende te Uitenhagen voorn, in gevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber in d° 27 November 1.1. is gehoord en ondervraagd Theunis de Klerk, Gedetineerde in 's Heeren gevangenis te Uitenhagen» voorm : welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als neven elk artikel staat aangeteekend. r' 'i l. r Et°e is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Hebt gij u bevonden bij de vereenigde gewapende rebel('n in 't district waar gij woonachtig waart ? 3. i . .^ie zijn daar meer gewapend blJ geweest ? Antwoord : Zegt, Theunis Christiaan de Klerk, oud 29 jaren, geboren aan de Grroote Vischrivier, onder Bruintjeshoogte, woonachtig langs de Kromme Rivier, in het Veldoornetschap van de Baviaansrivier, onder den veldcornet Opperman, in het district van GraafE-Reinet. Antwoord : Ja. W15. Antwoord : Willem Krujrel T? T"> • , rr *-P 9 -^rasmus x iet /jaHendrik Klopper, Jac : Zn :, Jaoobus Klopper, Jac : Zn Jacobus Laport, Fredrik Brits, Ockert Brits, Gerrit Bezuidenhout, Jn. Zn:, Hendrik Bezuidenhout, Wynand Zn :, Klaas Prinslo M : Zn Hannes Prinslo M: Zn Philip Botha, Stoffel Zn Stoffel Botha, Stoffel Zn :, Hannes Botha, Stoffel Zn:, Abraham Botha, Stoffel Zn :, Jacobus Vrij, Johannes Bezuidenhout, Abraham Bothma, Christiaan Bothma Jac. Zn :, Maitinus Barnard, J ohannes Hartsenberg, Willem Prinslo, Claas Zn:, Martmus Prinslo, Claas Zn :, Jochem Prinslo, Claas, Zn :, Zaoharias Prinslo, Jochem Prinslo, Jochem Zn Hendrik Liebenberg, Frans Smit, Christiaan Brei j er, Thomas Dreijer, Lukas van Vuuren, Theunis Fourie, Piet Fourie, Willem Krugel, W zn :, Coenraad Bezuidenhout, Cornelis Faber, Stefanus Bothma, 1815» Leendert Labusoagne, Adriaan Labuscagne, Willem Nel, Stefanus Grrobbeler, Theunis Mulder, Frans van Dijk, Andries van Dijk en Barend de Lange, meerdere weet ik nu niet. Hoe zijt gij lieden bij elkan- Antwoord : Hendrik Prmslo der gekomen? M.zn :, is naar boven, naar de Tarka gereden, en op mijne vraag waarbeen bij reed, zeide bij mij dat bij reed om koorn te koopen ■' ik moest ook naar boven rijden naar Cornelis Faber in de Tarka op de plaats van de Mullers, om een zaag, om in bet boecb te werken, welke bij mij beloofd bad, mits dat ik die zelf kwam halen : (vertponende de Gedetineerde daarop een briefje van Cornelis Faber aan bem Gredet geschreven, waarop het exhibitum van heden is gesteld) toen ben ik met Prinslo daarheen gereden. Wij hebben op weg Faber ontmoet, die naar Prinslo reed. Hij is daarop met Prinslo en mij omgedraaid, en met Faber thuiskomende heb ik daar gehoord, dat Faber naar Kafferland was geweest om de Kaffers op te maken, waarop ik ben naar huis gereden, zonder ik daar toen iets verder heb gehoord. Te huis gekomen zijnde, ben ik naar den veldcornet Opperman gereden» om bem te zeggen wat ik had gehoord, doch welke veldkornet niet tehuis, maar gevlucht zijnde, gelijk ik bij Jan de Lange hoorde, ik daar beö omgekeerd en naar huis terug gereden. Bij, De Lange, ha ik gehoord dat Willem Éruge onze provisioneele veldcorn® was, alzoo Opperman hem papieren had overgegeven zoolang als hij van huis zoude zijn. Bij Jaoobus Klopper, daar W. Krugel woont, hoorende dat hij niet tehuis was, hen ik naar huis gereden. Des anderen daags morgens heeft Johannes Bezuidenhout mij_ tweemaal laten roepen om bij hem te komen bij mijn naasten buurman, Engelbrecht, alwaar hij zich met de menschen van Tarka bevond : hij heeft mij daarop gelast naar W. Krugel te rijden eu. den zei ven aan te zeggen dat hij de menschen, die hij bij elkander had, daar moest houden totdat hij, Bezuidenhout, zelve zoude komen. Deze boodschap heb ik aan W. Krugel gebracht, waarop dezelve antwoordde dat Bezuidenhout hem niet raakte, en dat hij de menschen daar gecommandeerd had om op de wacht te blijven liggen tegen de Kaiïers, en dat bij zijn paard zoude nemen en naar den Adjunct Landdrost te^ Cradock zoude rijden. Hij zeide mij ^ dat ik derwaarts moest mede rijden. Dien zelfden avond ook heengereden zijnde, ontmoetten wij Hendrik van der Nes, welke ons verhaalde dat de Dragonders Hendrik Prinslo hadden weggevat, en dat hij gehoord had dat er tien Dragonders gereed waren om mij ook te halen. Daarop heeft W. Krugel gezegd dat ik en Piet Erasmus, Piet zn en Hendrik Klopper, rijden moesten naar H. Prinslo's vader om te vernemen wat hij gedaan had : daar komendo hebben wij zulks gevraagd, maar tot antwoord gekregen dat men er onbewust van was. Ik hoorde 1815. 1815. daar ook verder van de vrouw van Hannes Prinslo, dat er Dragonders op weg waren om mij te halen. Ik ben daarop met de beide bovengenoemde Erasmus en Klopper gereden naar mijn broeder, den Heemraad de Klerk, welke ons gevraagd hebbende wat wij daar in den nacht kwamen halen, ik hem gezegd heb dat wij kwamen om te vernemen wat H. Prinslo gedaan had, en waarom hij door de Dragonders was weggenomen. Mijn broeder zeide daarop dat hij van den sergeant vernomen had dat H. Prinslo een brief had geschreven, en zeide dat wij het laten moesten om zoo gewapend rond te rijden, en dat de rechter het best weten zoude wat Prinslo had gedaan, en dat als hij geen kwaad gedaan had, hij niet zoude zijn gevat. Ik heb hem vervolgens gezegd, gehoord te hebben dat ik ook stond gehaald te worden, waarop hij antwoordde dat als ik geen kwaad gedaan had, ik niet zoude gevat worden, en dat ik 't best moest weten of ik iets kwaads had gedaan, zeggende voorts, dat wij moesten naar huis rijden, en dat ik wel zoude doen van naar den Landdrost te rijden om te vernemen of ik eenig kwaad had gedaan. Hij vroeg ons verder, of wij maar met ons drieën waren, waarop ik hem gezegd heb van ja, want men had ons gezegd dat als ons iets gevraagd werd, wij niet moesten zeggen dat er meer bij elkander waren. Hij zeide mij ook, dat als ik mijn paard nam, ik beter zoude doen van eens naar mijne zieke moeder te komen kijken, dan 5 Wie kwam u voor destijds het commando over die meiischen te hebben ? 6. Wat, heeft men Terder daar gezegd P zoo om bagatellen rond te rijden. Wij zijn vervolgens weg gereden naar Martha Prinslo, de schoonmoeder van H. Prinslo, insgelijks om naar de reden van zijne gevangenneming te informeeren, wan weer ons ook gezegd werd dat men het niet wist. Daarop is Willem Prinslo W.zn : met ons mede gereden en W. Krugel bestelde ons om in het kookhuis te wagten, om verder naar Capt. Andrews te rijden en te vragen wat H. Prinslo gedaan had : bij het kookhuis gekomen zijnde, zag ik alle die menschen welke W. Krugel ons gezegd had op de wagt te liggen, en (dat) Johs. Bezuidenhout met de menschen van Tarka, alle daar present waren. Ik wilde vervolgens naar Cradockrijden naarden Adjunct Landdrost om te vernemen, zooals mijn broeder mij geraden had, maar Johannes Bezuidenhout en de menschen die daar waren, wilden dat niet hebben, en zeiden dat H. Prinslo nu al vast zat, en dat wanneer ik derwaarts ging, ik ook vast zoude raken, en dat het beter was, dat ik bij hun lieden bleef. Antwoord: Dat weet ik niet, maar Johannes Bezuidenhout voerde het meest het woord. 181.5. Antwoord: Dat wij moesten rijden om H. Prinslo af te halen, en te hooren welk kwaad hij gedaan had, en dat indien hij kwaad gedaan had, wij hem zeiven bij den rechter zouden brengen, want dat Fredrik Bezuidenhout reeds was doodgeschoten zonder dat men wist of hij den dood verdiend had. 1816. Wij zijn vervolgens naar de post van Capt. Andrews gereden, om om H. Prinslo te vragen, raaar ons is aangezegd dat wij hem niet konden krijgen, en dat wij moesten terug keeren. Te dier tijd is een brief van den Adj unct Landdrost Yan de Grraaff gekomen dat wij moesten terug komen; waaron wij naar denzelven gezonden hebben met verzoek dat hij komen zcude om met ons te spreken, gelijk degene die zijn brief gebragt had ons ook gezegd had dat de Heer van de Graafï willens was te doen, indien wij dat begeerden. Ook is omtrent dien tijd bij ons gekomen een brief van Majoor Kraser, welke ons toezond de copie van een brief welken H. Prinslo zoude hebben geschreven, en op welken hij zoude gevat zijn. Johannes Bezuidenhout heeft ons daarop verhaald dat hij dien brief had laten schrijven, maar dat hij hem door H. Prinslo had laten onderteekenen, omdat dezelve beter bekend was met den man aan wien de brief gezonden werd. De menschen die van dien brief nog niet wisten, hebben hem daarop gevraagd wanneer hij dien brief had laten schrijven, waarop hij heeft geantwoord dat zulks was geschied toen H. Prinslo de laatste maal boven was geweest, en ik zelve daarbij geweest was. Zijne broeders en zwagers hebben mij daarop gevraagd of ik dan ook van dien brief wist, wanneer ik hun, gelijk ook de waarheid is, gezegd heb dat ik wel door Bezuidenhout of H. Prinslo (want ik weet niet recht welke van die twee) een brief had zien geven in handen van... Muller, van welken naam er twee waren, zonder dat ik recht wist aan wien van die twee de brief gegeven was, nog of 't deae brief was, alzoo H. Prinslo op mijn vraag wat hij geschreven had, mij had gezegd dat hij van koorn geschreven had, zonder dat ik wist of 't waar was dat hij over koorn dan over iets anders had geschreven, alzoo ik den brief niet heb gezien of hooren lezen, want ik heb zitten praten met Andries Meijer en de vrouw van Bezuidenhout in het huis van laatstgem :, terwijl Johannes Bezuidenhout, Stefanus Bothma, H. Prinslo, en de Mullers allen bij het huis van Kaber waren. Yoor dien tijd was H. Prinslo ook reeds eens daar geweest denkelijk tien of twaalf dagen tevoren, zonder dat ik den juisten tijd weet r hij heeft mij op mijne vraag, wat hij daar had wezen doen, gezegd, dat hij, na 't doodschieten van Fredrik Bezuidenhout, naar die familie was geweest om te zeggen dat zij 't hem niet kwalijk moesten nemen, of op hem wreken, dat hij den gevangene, Erasmus, had weggebragt, want dat de veldcornet hem gecommandeerd, en als schout van Bruintjeshoogte gemaakt had, om dien gevangene weg te brengen. Toen wij aan den Slagters Nek waren, heeft de Landdrost Cuyler een briefje aan ons gestuurd om af te komen, en alzoo daarop stonden de namen van Johannes Bezuidenhout, en, zoo ik geloof, ook die van Cornelis Faber, Stefanus Bothma, en ook de mijne, was ik bang van af te komen, omdat ik 1815. 7. Weet gij ook welke boodschap bij 't afgeven van den brief aan een der Mullers is gegeven geworden ? 1815. vreesde dat ik mede als een van de voornaamsten werd aangemerkt. Mijn broeder, de Heemraad, is daar ook tot mij gekomen, en heeft mij vermaand van af te komen, maar ik heb gezegd dat ik te bang was, dat ik liever naar mijn Landdrost zoude rijden. Daarop ben ik naar Grraaff-Reinet gereden, maar bij den Veldeornet Greijling hoorende dat Landdrost Stockenstrom niet tehuis was, heb ik mij aan dien Yeldcornet gemeld, en ben vervolgens naar huis gereden, waar ik gebleven ben totdat ik nu, op aanzegging van wege den Landdrost Stookenstrom, ben hier gekomen. Toen ik hoorde dat Cornelis Faber en Johannes Bezuidenhout op weg waren naar Kafferland, heb ik mij bij hen vervoegd, en hun verzocht dat zij zulks toch niet zouden doen, want dat de Kaffers onze vrouwen en kinderen zouden vermoorden, en dat wij liever ons aan den rechter moesten overgeven, en pardon verzoeken. Zij hebben daarop gezegd dat zij wat zouden blijven liggen en dat ik 't dan voor hen en voor mij moest wagen om naar den rechter te rijden, en zien of er pardon te krijgen (was). Toen is 't dat ik, gelijk straks opgegeven, naar den Landdrost van öraaffHeinet heb willen rijden, doch omdat hij niet thuis was, zulks niet heb kunnen doen. Antwoord : Neen, dat heb ik niet gehoord. Antwoord : -Ta, had ik naar mijn broeder geluisterd, was ik vandaag niet hier, doch ik heb er groot berouw van. 8. Moet gij niet erkennen dat gij, niettegenstaande de waarschuwingen van uw broeder, u bevonden hebbende bij een gewanöndft rmrofvriVf» m^rnrvf^ n i- O •"vuiguc, ci. daardoor misdadig en strafbaar hebt gemaakt F 9. Wat hebt gij tot uwe verent- Antwoord : Ik ben door de sohuldiging of versohooning in andere mensehen omgepraat dat te brengen ? ik mijn broeder niets zeggen moest. Hij was kwaad op mij, en zeide dat ik niet gewapend moest rondrijden om naar de misdaden van anderen te vernemen, en vroeg of ik niet wijzer was ; of mijne ouders mij niet beter geleerd hadden : maar ik had geene gelegenheid om hem alleen te spreken ; ik gevoel wel dat het berouw komt als het te laat is. Aldus enz., den 20sten December 1815. A1 a ... (Get0 Theunis Christiaan de Klerk. Als breoommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. Mij present, Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816. D.D. 1. No. 12. MINUTEN, 20sten December, 1815. UITENHAG-EN. Artikelen, enz. Erans Marais. x. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? Antwoord : Frans Marais, oud "39 jaren, geboren in Hongarije, en hier in de Colonie gekomen als cannonier in Hollandschen dienst,Jfnu laatstfwoonaehtig in dejTarka. 1815. 2 Wat was uwe kostwinning daar? 3. Op welke wijze zijt gij uit dienst gegaan ? 4. Wie zijn de twee andere die met u zijn weggeloopen ? 5. Waar houden die twee zig thans op ? 6. Waar hebt gij u vervolgens opgehouden ? 7. Hebt gij nooit een pas gehad om in het land te blijven ? 8. Hebt gij ook niet te Tulbagh gewoond ? 9. Hoe lang is dat al geleden ? 10. Hoe langen tijd hebt gij daar gewoond ? 11. Welk was daar uw beroep of kostwinning ? Antwoord : Ik was schoenmaker. Antwoord: Na den slag van Blauwberg zijn wij met ons drie weggeloopen naar Swellendam. Antwoord: Twee Pollakken, de eene Jan en de andere Joseph genaamd. Antwoord : Dat weet ik niet. Te Swellendam zijn wij van elkander af geraakt. Antwoord : Toen ben ik landwaarts ingegaan met een wagen die ik daar gekregen heb, en ik ben bij onderscheidene mensohen geweest. Antwoord; Neen, maar Piet Yen ter heeft mij bij den overleden Landdrost Stockenström gebracht om een pas te vragen, en die heeft mij gezegd dat ik moest wagten, tot hij naar de Kaap zoude hebben geschreven, doch ik heb geen verder antwoord gekregen. Antwoord : Ja. Antwoord : Dat zal nu drie jaren zijn. Antwoord: Twee jaren. Antwoord : Ik ben ordonnantie ruiter bij den Landdrost Van de GraaS. 12. Hoe zijt gij daar vandaan gekomen ? 13. Hoe waart gij naar Tulbagh gekomen ? 14. Waarheen hebt gij u van Tulbagh begeven ? 15. Hoe lang zijt gij nu reeds onder in het veld ? 16. Waar omtreeka hebt gij u in die drie jaren opgehouden ? 17. Zijt gij ook tevoren op deze Drostdij geweest, en in den tronk ? 18. Hoe zijt gij hier gekomen ? 19. Om welke reden heeft de Veldcornet Opperman u hier gezonden ? Antwoord : Ik had ruzie gehad met de andere Ordonnantie ruiters, en de Schout heeft over mij geklaagd, en toen heb ik onschuldig een pak slagen gekregen : Toon ben ik nog wat daar gebleven, ik had daar eenige schulden, welke ik den Schout verzogt heb om van mijn gagie af te houden, doch die hield zooveel af, dat ik niet bestaan konde, en toen heb ik mij geabsenteerd. Antwoord: Ik had naar de Kaap willen gaan om een pas te vragen, en na eenigen tijd in het Bokkeveld te zijn geweest, ben ik op Tulbagh gekomen, en heb aan den Landdrost gevraagd, en die heeft mij gezegd dat ik in dienst moest gaan, en zoo ben ik Ordonnantie ruiter geworden. Antwoord: Zoo maar onder in het veld. Antwoord: Drie jaren. 1115 Antwoord: Op Sneeuwberg, en aan de Baviaans Rivier. Antwoord: Ja. Antwoord : De Yeldcornet Opperman heeft mij geprest, en zoo ben ik hier gekomen. Antwoord: Omdat ik geen pashad, 1815. 20. Hoe zijt gij hier vandaan gekomen, en waarheen ? 21. r Waardoor bevindt gij u thans hier ? Antwoord : De Landdrost heeft mij naar Graaff-Reinet gezonden, maar onder weg heeft een oude man gezegd dat hij niemand had om mij te transporteeren, en heeft mij een pad aangewezen, en toen heb ik verder alleen geloopen naar Juffr. Stoltz waar ik geslapen heb, en den anderen dag in een kloof onder den berg, en vervolgens ben ik over de Zondags Rivier twee menschen tegen gekomen die mij mijn zak niet goed hebben afgenomen. Ik ben vervolgens op Bruintjeshoogte te land gekomen bij Kootje van Deventer, en ben vervolgens in Tarka gekomen bij ouden Wentzel Koester, daar ik met schoenmaken wat verdiend heb. Antwoord : Ik woonde in Tarka, en ik kwam kuieren bij Diderik Muller, waar ik aan Johannes Hartzenberg om wat tabak gevraagd heb, doch welke mij gezegd heeft dat hij geen tabak had : daarop heeft Johannes Bezuidenhout door zijn zoon (zoo ik geloof ook genaamd Johannes) mij laten roepen, en toen ik bij hem kwam, heeft hij mij gezegd dat ik met Cornelis Faber naar 't Kafïerland moest, en dat, als ik niet ging, hij mij in een ongeluk zoude brengen. Als vreemdeling daar alleen zijnde, was ik bang, en zeide dat ik eerst naar huis wilde gaan, en dat ik geen paarden had en niet rijden konde: hij zeide daarop dat ik moest rijden, en dat hij paarden zoudo bezorgen, zooals hij door een Hottentot twee paarden heeft laten brengen : daarop ben ik met Cornelis Faber mede gereden. 1815. 22. Wie is meer met u en Cornelis Antwoord : Adriaan Engelaber gereden ? brecht en een Hottentotje van Cornelis Faber. 23. Hebt gij ook een geweer Antwoord: Ja, Johan: Bemede gehad ? zuidenhout heeft er mij een ge¬ leend. 24" Waar zijt gij toen heen ge- Antwoord: Toen zijn wij op reden ? een berg aan eene vallei afge¬ zadeld, en ik heb daar aan Engelbrecht gezegd, dat 't niet goed was om Kafferland in te rijden, en dat wij moesten omkeeren, welke daar wel in toestemde, maar zeide dat hij niet wist hoe die anderen gezind waren, naderhand hebb-n zij tesamen gesproken, zonder dat ik weet wat. Des anderen daags zfjn wij verder gereden, en de eerste, dien wij gesproken hebben, is Olella geweest, aan wien Faber zeide dat hij naar Jalouza ging; wij zijn naar Jalouza gereden, maar die was niet tehuis. Wij hebben dien nacht daar geslapen, en ik ben daar gebleven, en de twee andere zijn naar Gaika gereden. Na een dag daar gebleven te zijn, kwamen zij terug bij Jalouza, welke toen ook van zijn veekraal terugkwam : des anderen daags hebben zij met hem gesproken. Engelbrecht en ik zijn vooruit gereden naar Olella, terwijl Faber noch was achter gebleven. Aan deze zijde van Olella hebben wij afgezadeld, en zijn denzelfden dag afgereden naar de Kanaba, vanwaar wij weder naar huis zijn gereden. deel i. y ■ 1816 25. Hebt gij ook den Kaffer Kapitein Keino niet gezien ? 26. Wat is er met den Kaffer Kapitein gesproken ? 27. Wat was uwe meening, met te zeggen dat het alles onder malkander was ? 28. Wat hebt gij na uwe terugkomst uit Kafferland gedaan ? 29. Wat hebt gij na die twee of drie dagen gedaan ? Antwoord : Neen. Antwoord : Dat weet ik niet, ik versta de taal niet: de Kaffers hebben mij door vertolking gevraagd wat ik daar doen kwam, en ik heb gezegd dat ik 't niet wist, omdat ik gedwongen was. Wat zij met de anderen gepraat hebben, weet ik niet, maar zij hebben mij gevraagd: waarom moet ons dan uit ? Ik heb gezegd, dat ik 't niet wist, maar dat de andere man 't weten zoude. Een van de Kaffers, die Duitsch sprak, vroeg mij, wie of de commandant was, die ons gestuurd had, daarop heb ik gezegd dat er geen commandant was. dat 't zoo maar alles onder malkanderen was, en dat de oude Johannes ons ingestuurd had. Antwoord: Oude Johannes Bezuidenhout, Cornelis Faber, nog een, dien ik niet ken, maar die aan Daggabosch-nek gewoond heeft. Antwoord : Ik heb weder aan mijn ambacht gewerkt bij Wentzel Koester, waar ik twee of drie dagen ben gebleven. Antwoord: Ik ben mijn paard wezen terugbrengen naar Joh: Bezuidenhout, welke mi] toen heeft gezegd dat ik daar moest blijven tot den volgenden dag, wanneer hij mij 't paard zoude geven om naar huis te rijden. In dien nacht zijn daar gekomen Kleine Willem Prinsloj Jochem zn., en nog een zoon va» Piet Brits, wiens voornaam & niet ken : den anderen dag zeid® Met wie zijt gij toen gereden ? 3L Wat was de boodschap die gij °en in Kafïerland gingt brengen ? ë 32. Wat is u toen in Kalf er land Wedervaren ? Johannes Bezuidenhout mij dat ik niet naar buis konde komen, en toen ik wat begon tegen te spreken, wilden zij mij slaan ; en naderhand heeft Johannes .Bezuidenhout gezegd, dat ik weder naar het Kafïerland moest gaan. en op mijn zeggen dat hij mij niet gekocht had. en overal zendenkonde,zeidehij dat ik het moest doen of dat het mijn leven zoude kosten: hij zeide vervolgens aan Cornelis Faber dat die zich schielijk moest klaar maken om ook weder naar Kafferland te rijden, welke zich daarvan willende verschoonen met te zeggen dat hij ziekelijk was, Bezuidenhout antwoordde, dat hij moest rijden. Des anderen daags te acht ure heeft Bezuidenhout cie paarden laten opzadelen, en toen moesten wij voort. Antwoord : Met Cornelis Faber, kleinen Willem Prinslo, en den zoon van Piet Brits, en een Hottentot van Diderik Muller, wiens naam ik niet weet. Antwoord: Aan mij heeft hij geen boodschap gegeven, maar Cornelis Faber heeft mij op mijn vraag gezegd, dat Bezuidenhout twee posten wilde hebben, die van den veldcornet Opperman, en van den Luitenant Rosseau, en da,t hij de Kaffers wilde hebben om die twee te verslaan. Antwoord : Den tweeden dag zijn wij bij de kraal van Jalou&a gekomen, en dezelve aan Faber gevraagd hebbende wat hij daar andermaal kwam doen, zeide Faber dat Bezuidenhout hem Y 2 1816. gestuurd had om hulp te vragen om die twee posten te verslaan. Jalouza zeide dat hij dit niet konde doen, want dat hij nog geen orders had. Den volgenden dag zijn wij naar Oaika gegaan, en die ook aan Faber gevraagd hebbende wat hij daar ten tweeden male kwam doen, gaf Faber weder dezelfde boodschap te kennen die hij aan Jalouza had gedaan, waarop Oaika antwoordde, da.t hij tot des anderen daags moest wagten. Dien dag was Gaika op de jagt, maar is des avonds thuis gekomen, en heeft ons kost gestuurd in een ander huis, en heeft deO volgenden dag ook nog niet met ons gepraat, maar den daarop volgenden dag omstreeks acht o* negen uren 's morgens heeft een Kaffer, die ons kost kwaï# brengen, ons gezegd dat wij voor den achtermiddag niet met Gaika zouden kunnen spreken» in welken achtermiddag GaV ook ons heeft laten roepen, wan' neer wij zijnde gegaan, hij oD® gevraagd hebbende wie ons ha® afgezonden, en Faber geant' woord hebbende, dat oude Job' Bezuidenhout ons had gezonden» en Gaika vervolgens gevraag,, hebbende over welke zaken ^ gezonden waren, Faber heeft geantwoord dat 't over die zaak die hij hem ree" gezegd had, te weten de post® van Opperman en Rousseau '■ 't welk Gaika zeide, dat hij g®e orders had van dien groote, koning van die andere kan' maar als hij die orders kre®»' hii dan zoude komen. 33" • "et- Wie is die groote koning aan Antwoord : Dat weet ik nie den andere kant ? 34. Was er dan om orders naar anderen grooten koning gezonden ? 35. 9p welke wijze hebt gij met ^aika gesproken ? 36. Waarbeen bebt gij uit Kafr®rland u begeven ? 1S16. 37. Hebt gij niemand ontmoet ^°ordat gij op die hoogte zijt gekomen ? 38. Wat bebt gij op die hoogte §®daan ? 39. . erii niet in alle haast lancs ongewoon pad op die hoogte 66komen ? Antwoord : Dat weet ik niet: wij zijn den volgenden dag weder weggegaan. Antwoord: Door een tolk, dien ik met ken. Zegt verder, t was een Kaffer. Antwoord: Wij zijn 't eerst gekomen op de plaats daar een zeker oud man, genaamd Dikke Daniël, altijd hout kapt, maar hij was niet tehuis, ik heb maar alleen een klein zwartje gezien. Daar vandaan zij wij, na eerst te hebben gerust, weggereden, en op mijne aanmerking dat wij niet op den weg naar huis waren, heeft hij gezegd dat wij naar 't commando van ouden Johannes Bezuidenhout moesten. Wij zijn toen gekomen op eene hoogte daar dezelve met zijn commando was. Antwoord : Op de plaats van ouden Dikke Daniël, heb ik in 't huis, waar een man met een ziek been lag, Fourie ontmoet. Antwoord: Cornelis Faber heeft aan Joh. Bezuidenhout rapport gedaan van 't antwoord van Gaika, en ik heb hem gezegd, dat hij mij in een ongeluk had gebragt; ik heb daarop mijn paard gevat, en ben dienzelfden Fourie weder ontmoet en met hem weggereden. Antwoord: Toen wij in de laagte nog waren, kwam een Hottentot ons zeggen dat Joh : Bezuidenhout ons liet roepen. Toen wij boven kwamen, zagen wij 't onderste commando, 't 40. "Wat hebt gij op die hoogte bijgewoond? 41. Aan welke zijde van dien berg bevond zich Bezuidenhout ? 42. Was hij de buitenste man aan die zijde ? 48. Heeft hij ook gezeten ? 44. Wat hadden zij in handen toen zij gingen zitten ? 45. In welke positie hielden zij die geweren ? 46. Hebben zij niet aangelegd P 47. Heeft er niet een van die daar zaten met de hand gewenkt ? 48. Hebt gij Bezuidenhout en Patser achter u gelaten ? 49. Hebt gij de tweede reis ook een geweer gehad, en waarom ? welk was dat van den Landdrost Cuyler, en daarop heb ik aan Bezuidenhout gezegd, dat hij mij in 't ongeluk had gebracht. Antwoord : Ik ben daar een quartiertje gebleven, en toen de Landdrost oprukte, zeide Bezuidenhout dat wij nog niet moesten weggaan, maar zien wat 't worden zoude. Antwoord : Aan de zijde van de Yisch Rivier. Antwoord : Dat weet ik niet recht. Antwoord : Ja, hij heeft een weinig gezeten aan die zijde van den berg, en is weder opgestaan ; Faber is ook op die zelfde zijde gaan zitten en weder opgestaan- Antwoord: Hunne geweren. Antwoord: Dat heb ik niet gezien. Antwoord : Dat heb ik niet gezien. Antwoord : Daar heb ik niet op gelet; ik heb mijn paard genomen, en ben met Fouti® weggereden. Antwoord: Ja, de geheel® klomp. Antwoord : Mijn geweer, dat ik van huis had mede genome»- 50. Waar bevindt zich dat ge- Antwoord; 'Ce Oradock Weer ? 51. Moet gij niet erkennen door u tweemalen naar bet Kafferland te begeven met eene boodschap waarvan gij erkent te zijn bewust geweest, en daarbij gewapend bij 't zoogenaamd commando van Bezuidenhout begeven te hebben, u misdadig strafbaar gemaakt te hebben ? 181». Antwoord : Ja, en daarom heb ik ook aan Bezuidenhout gezegd dat hij mij in 't ongeluk had gebracht. 52. Wat hebt gij tot uwe verSohooning of verontschuldiging te brengen ? Antwoord: Ik weet niet anders buiten hetgeen ik gezegd heb. Aldus, &c., 20 December, 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel, W. Hideingh. Dit X is het merk van Frans Marais, verklarende niet te kunnen schrijven. Mij present: G-. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 13. MINUTEN, 20sten Dec. 1815. TJITENHAGEN. Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenagen J. (1. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie, ïtting houdende te TJitenhagen voorm., ingevolge lastbrief van lioe Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1.1., is gehoord en ondervraagd Adriaan Qgelbrecht, Gedetineerde in 's Heeren gevangenis te TJitenhagen welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk 'tikel staat aangeteekend. 1816. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Hoe zijt gij hier gekomen ? 3. Om welke reden bevindt gij u hier,? 4. Wanneer is dit gebeurd ? 5. Wat hebt gij met Faber in Kafferland gedaan, en wie is meer mede geweest ? 6. "Wat hebt gijlieden bij Kapitein Olella gedaan ? 7. Wat heeft Olella geantwoord ? ,.8- Wat hebt gijlieden bij Jalouza gedaan ? Antwoord: Adriaan Engelbrecht, oud 21 jaren, geboren in de Zwagershoek, onder 't district Grraaff-Rieinet, en woonachtig in de Tarka bij Louw Bothma. Antwoord: Te paard. Antwoord: Omdat Cornelis Faber mij naar 't Kafferland heeft genomen. J ohannes Bezuidenhout heeft mij gelast om met Faber mede te rijden en daarop ben ik mede gereden. Antwoord: Dat weet ik niet recht op te geven, maar toen wij van 't Kafferland zijn teruggekomen, is Bezuidenhout met de menschen opgereden naar Slagtersnek. Antwoord: Faber, Frans Marais en ik, met een klein Hottentotje van Faber, genaamd Hendrik, zijn naar Kafferland gereden ; de eerste Kaffer daar wij zijn bij gekomen, was Kapitein Olella ; naderhand zijn wij bij den Kapitein Jalouza gekomen, en daarna zijn wij naar Gaika gereden. Antwoord : Faber heeft aan Olella gevraagd, of hij wilde mede doen om de troepen de Yisrivier uit te jagen. Antwoord: Dat hij geen bescheid konde geven, maar dat Faber naar Gaika moest rijden, want dat die het hoofd was. Antwoord: Faber heeft aan denzelven ook om bijstand ge- 9. Wat heeft Jalouza geant¬ woord r 10. Wat heeft Qaiha geantwoord ? n. Heeft hij hun ook geen land beloofd ? i2. Hebt gij geene andere kapiteins gezien ? 13. Hebt gij ook gezien dat Faber ®iet hem gesproken heeft ? 14. Waarover heeft hij met hem gesproken P vraagd, om de troepen uit te jagen. Antwoord: Jalouza hoeft gezegd dat hij maar een OnderKapitein was, en dat hij dus niet konde zeggen of hij bijstand konde doen, maar dat men naar Gaika moest rijden, die 't hoofd was. Daarop zijn wij naar Gaika gereden, en Faber heeft hem toen gevraagd om mede te doen, en gezegd dat hij expres was gekomen om bijstand te verzoeken om de troepen uit te jagen, die hier overal bij de posten lagen, want dat Johannes Bezuidenhout hem had gezegd, dat hij de troepen wilde uitjagen omdat zijn broeder was doodgeschoten. Antwoord : Dat hij hier nog geen vast bericht zoude geven, maar alle de Kapiteins bij elkander zouden laten komen; en dat Faber naderhand weder bij hem moest komen, wanneer hij hem een vast bericht zoude geven. Faber heeft aan Gaika beloofd dat als zij de troepen hadden weggejaagd, al hun ijzer, koper, kralen en beesten voor de Kaffers zouden wezen. Antwoord : Ja, het Zuurveld ook; dat 't ook weder voor de Kaffers zoude zijn. Antwoord: Kapitein Keino was te paard bij Gaika. Antwoord: Ja. 1816. Antwoord: Ook weer dezelfde dingen, om bijstand te doen. 15. "Wat was liet antwoord van Keino ? 16. Heeft Faber uit zijn eigen naam gesproken, of uit naam van een ander ? 17. Is liet u voorgekomen dat Faber bekend was met de Kaffer Kapiteins ? 18. Wie noemden hem zoo ? 19. Kende Gaika hem ook ? 20. Toen gijlieden bij Gaika waart geweest, waar zijt gij toen gegaan ? 21. Dacht gij dat het een slechte zaak was om daarheen te gaan ? 22. Welke middelen hebt gij gebruikt om die zaak aan uw Landdrost of Yeldcornet bekend te maken ? 23. Hoe ver woont uw naaste buurman van u in den koers van uw Yeldcornet ? 24. Hoe verwoont uw Yeldcornet van u af ? 25. Waren er geene paarden op uwe woonplaats, behalve het paard daar ge mede zijt uitgekomen ? Antwoord : Hij heeft gezegd, dat hij geen hoofd was, dat Faber met Gaika moest spreken, en dat deze weten moest wat hij te doen had. Antwoord : Hij zeide, dat hij kwam uit naam van Bezuiden bout, om bijstand te vragen van de Kaffers. Antwoord : Ja, zij noemden hem allen bij zijn naam, Cor- nelis Faber. Antwoord : De Kapiteins. Antwoord: Ja. Antwoord : Naar huis. Antwoord : Ja. 't was geert goede zaak. Antwoord: Ik heb het niet bekend gemaakt, want mijn paard was te moede. Antwoord : Een paar uren te paard. Antwoord . Omtrent vijf uren te paard. Antwoord: Ja, maar men wilde ze niet geven. 26. Aan wien hebt gij er om gevraagd ? 27. Was er geen pak-os of wagen op die plaats ? 28. Welke andere mensohen ? 29. Kunt gij schrijven ? 30. Hebt gij aan Louw en Stefanus Bothma verhaald, dat gij met Faber in 't Kafferland waart geweest ? 31. Wat hebben zij u geantwoord ? 32. Wat hebt gij toen verder gedaan? 1815. 33. Woont uw Veld cornet op dien weg ? 34. Woont er een Veldeornet in dien weg, dien gij gereden hebt ? 35. Hoe ver woont Krugel van dien weg ? Willem Antwoord: Ik heb er niet om gevraagd, omdat mijn zwager, Louw Bothma, er maar een meer had, dat ook al afgereden was. Ben ander paard was door de Bosjesmans doodgestoken. Antwoord: Neen, er waren andere mensehen, die wagens hadden. Antwoord : Louw Bothma, en Stefanus Bothma. Antwoord: Neen. Antwoord : Ja, ik heb 't hun gezegd. Antwoord: Niets zij wisten mij geen raad te geven hoe er zich in te gedragen. Antwoord: Andries Meijer, die daar woonde, heeft mij een paard gegeven, waarmede ik ben gereden naar mijne schoonouders Diderik Geere, woonachtig op den rand van Zwagershoek. Antwoord : Neen. Antwoord : Neen. Antwoord: Zoo ver als ik gereden heb, een paar uren, maar ik wist niet dat hij Veldeornet was. 1816. 36. Hebt gij ook aan Diderik Geere iets van het voorgevallene verteld ? 37. Toen gij 't paard van And. Meijer hebt gekregen, hebt gij toen niet gevraagd om daarmede naar den Veldcornet te rijden ? 38. Hebt gij niet gedacht, dat het uw plicht was, die zaak op de eene of andere wijze ter kennis van uw Houvernement te brengen ? 39. Hebt gij u niet verder met de rebellen bemoeid ? 40. Zij t gij naderhand weder in 't Kafferland geweest ? 41. Hebt gij gehoord, dat Faber weder voor de tweede maal daar is geweest ? 42. Hebt gij ook gehoord wie de tweede maal met Faber zijn mede geweest ? 43. Yan wien hebt gij gehoord, dat Faber de tweede maal in Kafferland is geweest P 44. Hoe langen tijd na uw tehuiskomst hebt gij gehoord, dat Faber weder in Kafferland was geweest ? Hoe lang zijt gij bij uwe schoonouders geweest ? Antwoord : Ja, ik heb gezegd dat ze mij naar Kafferland hadden gehad. Antwoord: Neen. Antwoord : Ik was onkundig van die zaken, en wist niet hoedanig mij daarin te gedragen. Antwoord : Neen, verder ben ik er niet bij geweest. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja, maar toen was ik bij mijn schoonouders. Ik heb 't gehoord toen ik van dezelve weder ben te huis gekomen. Antwoord: Neen. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord : Toen de menschen van Slagters Nek terug kwamen. Antwoord : Dat weet ik niet. 46. Hebt gij van 't gebeurde op Slagters Nek gehoord, eer gij van uwe schoonouders tehuis waart ? 47. Hoe ver wonen uwe schoonouders van den Yeldeornet Greijling ? 48. Zijt gij dadelijk op den last van Bezuidenhout vrijwillig mede naar 't Kaffei'land gegaan ? 49. Welke gevolgen kondet gij te wagten hebben ? 50. Is u toen bekend gemaakt welke de boodschap was die, in Kafferland gedaan moest worden ? 51. Hadt gij eenige onwilligheid of weigering betoond, eer Bezuidenhout bedreiging bezigde ? 52. In welke taal heeft Faber met de Kaffer-Kapiteins gesproken ? 53. Wie heeft als tolk gediend ? 54. Kent gij dat volk ? Antwoord : Neen ! toen was ik al een paar dagen tehuis. 1815, Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord: Hij heeft mij gezegd, dat ik moest medegaan naar Kafferland, of anders konde ik de gevolgen te wagten wezen, en toen kwam Faber daarbij, en toen moest ik mede rijden. Antwoord : Hij zeide, dat hij, die niet wilde mede rijden, een kogel voor den kop zoude geven. Antwoord: Neen, hij heeft de boodschap alleen aan Faber gegeven, en ik heb er nooit van gehoord, totdat Faber in mijne presentie met de Kaffers sprak. Antwoord : Ja, ik heb gezegd dat ik te bang was om Kafferland in te rijden ; dat ik nog nooit daar geweest was. Antwoord: Hij heeft gedeeltelijk laten vertolken, en ook gedeeltelijk Kaffersch gesproken : ik heb maar alleen verstaan hetgeen bij vertolking gesproken is, want het Kaffersoh versta ik niet. Antwoord : Dat is volk hetwelk in Kafferland is. Antwoord : Bén ken ik, Hendrik Nouka, zijnde een Hottentot, die bij Graika was; de anderen ken ik niet; 't waren Gona Kaffers. Antwoord : Ik weet dat ik dat niet heb mogen doen, maar door vrees heb ik moeten mederijden, en ik was onkundig er in. 1815 55. Moet gij niet erkennen door u naar het Kafferland te hebben begeven, en daar van den toeleg, dien gij daar gehoord hadt, geene kennis te hebben gegeven, u misdadig en strafbaar te hebben gemaakt ? 56. Wat hebt gij tot uwe ver- Antwoord: Ik was nergens schooning of verontschuldiging bij, en weet niets meer. in te brengen ? Aldus &c., 20 December 1815. Dit + is het merk van Adriaan Engelbrecht, verklarende niet te kunnen schrijven. Als Gecommitteerdens: P. D'embl. W. Hiddingh. Mij present, Gr. Beelaeris van Blokland, Secretaris. No. 14. B. B. 1. MINUTEN, 20sten December 1815. &c. Artikelen, &c. Abraham Carel Bothma, gedetineerde in 's Heeren gevangenis, Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, Antwoord : Abraham Carel geboorteplaats, en woonplaats? Bothma, oud 28 jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, woonagtig in de Tarka, onder GraaffEeinet. Hoe zijt gij hier gekomen ? Antwoord : Ik ben hierheen gedwongen, of ik wilde of niet. 3. Hoe zijt gij hier gedwongen ? Waar dreven ? 4. heeft hij Antwoord : Johannes Bezuidenhout heeft mij bij hem laten roepen op den 12 November 1.1., en heeft mij gedwongen tegen het Gouvernement, om het bloed te wreken van zijn broeder Fredrik Bezuidenhout, die dood geschoten was. Hij heeft mij te voet vooruit gedreven, omdat mijn paard flaauw was. 1815. u heen ge- Antwoord : Krugel. Tot bij Willem Wat was Willem Krugel ? 6. Wat heeft Bezuidenhout daar verder met u gedaan ? Antwoord : Hij was provisioneel Veldcornet. Antwoord: Daar heeft mij een paard gegeven. hij Wat heeft plaats gehad ? 7. daar 8. bij Krugel Antwoord: Ik ben daar in den nagt gekomen terwijl de menschen nog sliepen : ik ben toen ook gaan slapen, en toen ik wakker werd, waren de menschen al op, en toen hebben zij opgezadeld, en wij zijn gereden naar de post van (Japt. Andrews. Waren die menschen gewapend ? 9. Welke menschen zijn met u daar heen gereden ? Antwoord : Ja, alle. Antwoord : Johannes Bezuidenhout, Willem Krugel, Theunis de Klerk, Andries Meijer, Johannes Hartzenberg, Hendrik Brits, Ockert Brits, Pieter Laport, Pieter Erasmus Pieters zn., Pieter h rasmus, Laureos, zn., Theunis Mulder, Hendrik Klopper, en zijn broeder, nog een andere Klopper, Willem Prinslo, W. zn., Johannes Prinslo, Mart zn., Claas Prinslo, Mart zn., Klaas Prinslo, W.zn., Balthazar Prinslo, 1815. 10. Wat heeft die menigte daar op de post van Capt. Andrews gedaan ? 11. Wie heeft om Hendrik Prinslo gevraagd ? 12. Heeft hij om den Commandant Nel (gestuurd) voordat hij om Prinslo had laten vragen, of daarna ? Willem Nel, Leendert Labuscagne, nog een Labuscagne genaamd Adriaan of Frans, Thomas Dreij er, Frans van Dijk, Andries van Dijk, Jacobus Vrij, Frans Smit, Lucas van Yuuren, Piet of Theunis Fourie, Martinus Barnard, Jochem Prinslo, Jochem zn., Martinus Prinslo, nog een Jochem Prinslo, Johannes Botha, Stoffel zn., Abraham Botha, Stoffel zn., Stoffel Botha, Philip Botha, Stoffel zn. Anderen kan ik mij thans niet herinneren. Antwoord : Daar hebben zij naar Hendrik Prinslo gevraagd. Antwoord : Johannes Bezuidenhout heeft daarom gezonden; hij had aan den Commandant Nel gezegd, dat hij degene was die wreker zoude zij u: want hij had vervolgens den Commandant Nel laten roepen. Antwoord: Hij heeft eerst om Prinslo laten vragen, en de Maj oor Fraser liet hem antwoorden, dat hij dat niet doen konde of mogt: daarna heeft hij den Commandant Nel laten roepen, en toen dezelve gekomen was, heeft Bezuidenhout hem gelast, dat hij zijn manschappen commandeeren moest, maar tot welk einde weet ik niet, omdat ik op eenigen afstand van daar stond: hij wilde Nel niet laten gaan, maar vorderde hem een eed af dat hij zoude terugkomen, en dat heeft Nel niet willen doen, want hij scheen bevreesd te wezen, en is heen gegaan, en niet teruggekomen. 13. Wat hebt gijlieden toen verder gedaan ? 14. Hoe lang zijt gij lieden daar gebleven ? 15. Waar hebt gij lieden den kost gekregen ? 16. Waar zijt gij lieden ver- Volgens naar toe gegaan ? 17- Wat is daar verder gebeurd ? Antwoord: Toen zijn wij teruggegaan tot naar Louw Erasmus,doch niet op zijn werf; wij zijn een einawegs daar van daan gebleven, aan de overzijde van de rivier, buiten de limieten, daar hebben wij zoo maar gelegen, en rapporten af en toe gestuurd aan Majoor Fraser. Antwoord : Drie dagen. Antwoord: Die hadden de menschen van huis medegebracht ; elk heeft zoo wat gehad. Antwoord : Wij zijn teruggegaan tot op den Slachters Nek. 1816. Deel I. Antwoord: Daar heeft de Landdrost Cuyler een brief gestuurd, vermanende dat de menschen een paar van de verstandigsten moesten afzenden, en de anderen naar hunne woonplaatsen rijden, zooals de Majoor Fraser ook al met rechtzinnige middelen had laten weten, en dat men dan de menschen recht zoude doen. Toen heeft Joh : Bezuidenhout, Willem Priuslo (bijgenaamd de Grroote) uitgekozen om naar den Landdrost Cuyler te rijden, en inetdenzelven te spreken. Voorn. W. Prinslo is ook gereden, doch welk antwoord hij heeft medegebracht weet ik niet, want ik lag in de rivier te slapen. Toen men mij heeft wakker gemaakt, heb ik gehoord dat Prinslo gekomen was. Toen gezegd wierd dat de Landdrost Cuyler met een commando aankwam, zijn wij opgezadeld, en W naar den kop gereden, en van daar hebben wij ook het commando gezien, en toen is er een rapport met een Hottentot afgezonden, maar wat het behelsde weet ik niet, en ook niet welk antwoord gekomen is, want ik was daar niet zoo nabij. Vervolgens is de Landdrost Cuyler een eind verder gekomen, en toen is weder rapport gestuurd, waarvan ik ook den inhoud niet weet, maar toen sprak een partij menschen van pardon te gaan verzoeken, en anderen wilden terug rijden naar huis, en eene partij is ook afgegaan naar den Landdrost Cuyler, terwijl anderen zijn weggereden. IS. , . Waar zijt gij toen gebleven ? Antwoord : Ik ben naar bnis gereden. 19- Wie was 't hoofd van de Antwoord: Johannes Bezuibende, die daar was? denhout, zooals hij zelve gezegd . heeft, en zich heeft toegeeigend, want hij deed en liet alles wat hij wilde. 20. Waar is die Bezuidenhout Antwoord: Hij is doodgebleven ? geschoten. 21. Hoe hebt gij Willem Krugel aangezien, als gedwongen of vrijwillig ? 22. Was Bezuidenhout alleen toen hij, gelijk gij zegt, u gedwongen en vooruit gedreven heeft ? 23. Welke menschen hebben op den Slachters Nek gesproken om pardon te gaan vragen ? Antwoord : Dat zoude ik niet kunnen zeggen, wij komen niet in (? uit) eene contreij. Antwoord: Ja, en Andries Meijer en Johannes Hartzenberg waren bij mij. Antwoord: Zoo ver ik 't gehoord heb, was Philip Botba een daarvan, ook Stoffel Botha Willem Prinsloo (de Groote), 24. Wie heeft de menschen gehinderd om af te komen ? 25. Was er behalve Bezuidenhout ook iemand anders, die zich macht aanmatigde ? 26 Toen gij op den 12 November bij Joh: Bezuidenhout zijt geweest, zijn daar ook brieven geschreven om andere menschen uit te noodigen ? 27. Aan wien was die brief gericht ? 28. Welke was de inhoud P 29. Zoudt gij den brief nog ken611 a's gij hem zaagt ? Willem Krugel, en anderen, die ik thans niet met waarheid weet op te geven. Antwoord: Bezuidenhout wilde niet hebben, dat zij gaan zouden, anders heb ik niemand hooreu spreken. 1815. Antwoord: gehoord. Dat heb ik niet Antwoord: Ja, hij heeft mij één laten schrijven. Antwoord : Aan allen en een ijdervan 't district Tarka. Antwoord : Zoo ver ik er nog van weet, liet hij schrijven dat allen moesten te hulp komen om voor hun land te strijden, en ook dat het district Zwagershoek, Vogelrivier, Bruintjeshoogte, Yisrivier, Zuur veld, en Baviaansrivier alle met hem eens waren, en dat hij met de Kaffers geaccordeerd had, hetwelk bevonden is alles leugentaal te wezen, alleen maar om de menschen aan te moedigen; dat hij het Zuurveld weder aan de Kaffers zoude geven, en de beesten van de soldaten ook, alsmede kralen on koper, dat de menschen die gaen kost hadden niets behoefden mode te brengen, dat daar voor gezorgd was, en voor kruit en lood ook, maar dat waren ook leugens. Antwoord : Ja. "W 2 1815. 30. Vervolgens aan don gedetin : vertoond zijnde de bekendmaking aan een iegelijk der ingezetenen van de district in farka, onderteek end Abraham (Jarel Bothrna den 12den November 1815, en gevraagd of dit dezelfde is dooi hem in dit verhoor opgegeven ? Antwoord : Ja, dat heb ik geschreven : waarom zoude ik het ontkennen, ik hen er toe gedwongen. 31. Wie is bii het schrijven van Antwoord: Niemand, be- die bekendmaking tegenwoor- halve Bezuidenhoudt en zijne dig geweest ? vrouw. 32 Hoe ziit gij dan gedwongen ? Antwoord: Hij zeide, dat ik het moest doen. want dat ik een verradertje was. Ik had eerst willen teekenen op order van Bezuidenhout, maar hij wilde dat ik mijn naam moest teekenen, want dat hij wel merken konde dat ik een van zijn verraders zoude zijn, omdat iit niet schrijven wilde, maar dat, als hij ongelukkig moest worden, ik en meer anderen moest ongelukkig worden. 33 Welke middeien zijn ge- Antwoord : Dat weet ik niet, bruikt om dat papier onder Bezuidenhout heeit het aan zijne de menschen te verspreiden ? vrouw gegeven Ik ben daarop omtrent drie kwartier daarna weggereden, en heb aan Andries Meijer verhaald dat Bezuidenhout mij zoodanig papier had laten schrijven tot_ mijn leedwezen, en aan Meijer gezegd, dat ik aan Bezuidenhout_ gevraagd had, om naar huis te rijden, wanneer ik het papier zelve had willen medenemen om aan mijn Veldcornet te brengen, endenzelven het voorgevallene bekend maken. 34. Daar gij zegt van Slachters Nek te zijn naar huis gereden, hoe komt het dan dat gij hier gebracht zijt ? Antwoord : Ik was van Slachters Nek naar huis gereden : wij wonen op de plaats van Pieter Jordaan, genaamd de Palingkloof, en met de droogte, omdat het zoo slecht was voor het vee, heeft mijn broeder, Louw Bothma, aan den Veld cornet Yan Wijk geschreven dat wij allen naar de plaats van Zacharias de Beer zouden trekken, en als hij iemand van ons noodig had, dat hij ons daar vinden konde. Mijn wagen was aan stukken, de as en een band af, en waren wij te onmachtig volk om ook m6t al ons gedoente te gelijk te kunnen trekken : daarom hebb: n wij ons verdeeld, trekkende mijn broeder Stefanus en ik vooruit op de gemelde plaats van Z. de Beer. De wagen van mijn broeder Louw was te vol om alles op te laden, en daarom heeft mijn broeder Stefanus mijne vrouw en kinderen opgeladen, en zoo zijn wij iezamen vertrokken. Vandaar zoude een van ons beiden met een van ons volk omkeeren om mijn broeder Louw te gaan helpen, omdat er geen leiders waren. Den eersten dag zijn wij getrokken tot op een nek, daar de weg van Baviaansrivier, en die naar de plaats van De Beer in elkander komen. Daar hebben wij Cornelis Faber en Joh : Bezuidenhout ontmoet, welke op den nek waren uitgespannen. Bezuidenhout vroeg ons daar of wij ook vluchtten ? Wij hebben hem geantwoord van 'Neen,' en datwijnaar de plaats van De Beer trokken, en dat 1815 1815. wij van die plaats zouden rijden naar den Veldcornet, en van daar naar den Adjunct Landdrost Yan de Graait', om hun onzen misstap, dien wij door verleiding gedaan hadden, bekend te maken, en genade te verzoeken van de Regering. Hij vroeg ons daarop of wij ons wilden laten vangen, waarop ik heb geantwoord dat ik niet bang was om door iemand gevangen te worden, wantdatik voornemens was zelve naar mijne regering te rijden. Hij zeiae daarop dat hij een kleinen bastaard had gezonden naar de plaats van ouden Daniël Erasinus om zijne paarden te halen, welke daar waren achter gebleven, en die JBastaard had hem ten antwoord gebracht dat er een commando klaar lag, en dat hetzelve ons vangen zoude. Ook heb ik daar gehoord van Jacob Vrij, die zich nog daar bevond, dat de Landdrost Stockenström met een commando weg was naar de Tarka. Bezuidenhout heeft mij voorts gezegd, dat ik niet weg konde, maar bij hem blijven moest, en wat op zijde gaan. Ik heb hem voor oogen gesteld dat wij hoe langer hoe meer zouden ongelukkig worden, want dat de Regering ons niet onvervolgd zoude laten, maar hij had daar geen gehoor naar. Toen is hij, en mijn broeder, en ik, met hem getrokken tot naar Winterberg bij het Houtboseh : mijn broeder Louw niet wetende waar wij bleven, en waarom niemand terugkwam om hem te helpen, en Andries Meijer een paard dat Daniël Erasinus moe- tende hebben van mijn broeder Stefanus, zoo heeft mijn broeder Louw den voorz. Andries Meijer naar ons afgezonden, welke ons niet gevonden hebbende op de plaats daar Hij ons zocht, het wagenspoor gevolgd is tot hij ons gevonden heeft, en daar een dag is overgebleven, omdat het verre was. Toen wilde ik eerst te voet terug loopen, omdat ik zag dat er ongelukkige gevolgen van zouden komen. Mijne vrouw heeft mij gezegd, dat het onmogelijk was om alleen met een klompje kleine kinderen door dit woeste veld te komen, waar veel perijkel van leeuwen en Bosjesmans was, en dat ik dan liever den anderen morgen met Meijer moest rijden tot naar mijn broeder Louw om zijn wagen te halen, en dan haar met de kinderen te komen afhalen. Mijn broeder Stefanus heeft mij toen gezegd dat hij, wat er ook gebeurde, des anderen daags zoude terug keeren, en ik met den wagen moest komen tot waar wij elkander zouden ontmoeten. Hierop ben ik met Meijer weggereden, en een goed eind weegs zijnde gevorderd, kregen wij het spoor van het commando van Majoor Fraser, en een weinig daarna achterhaalden wij tien soldaten. Meijer wilde eerst dadelijk naar hen toerijden, maar omdat ik vreesde voor ongelukken, zijn wij op een kopje blijven zitten tot de soldaten bij het leger waren, wanneer wij tot nabij het leger zijn gereden, en ik uit bevreesdheid ben blijven staan, en Meijer is doorgereden, en mij beloofd heeft dat als Majoor Fraser, of wie daar het bevel 18 is. 1815. had, niet kwaad was, hij mij zoude laten weten om op te komen, gelijk hij ook den veldcornet Jan Duran gezonden heeft met Piet Erasmus, Piet zn., om mij te roepen ; waarop ik ook bij Majoor Fraser ben gekomen, aan wien ik toen, op zijn afvragen, alles hebbende opgegeven, dezelve gezegd heeft dat ik bij hem moest blijven om te wijzen waar Bezuidenhout en Faber waren. Majoor Fraser wilde dienzelfden avond daarheen rijden, wanneer ik hem verzekerd heb, dat mijn broeder des anderen daags zoude terugtrekken, doch dat ik voor de anderen nietkonde goedstaan, schoon zij ook wel daar van gesproken hadden. Op mijn gezegde is Majoor Fraser dien avond daar gebleven, en den anderen dag 's morgens voort gereden, .tien goed eind weegs gereden zij nde, en Maj oor Fraser mij gevraagd hebbende waar het 't beste zoude zijn hem af te wachten, heb ik hem daar een plek aangewezen, omdat ik dacht dat dit ook de beste gelegenheid was om ook mijne vrouw en kinderen te redden, waarvoor door den commandant Nel, den officier Mackay en allen gezorgd is. Majoor Fraser heeft daar, door een val van zijn paard zijn arm gebroken, en is daarom een eind teruggekeerd. Daarna zijn de wagens aangekomen, en hebben daar uitgespannen, terwijl ik en Meijer gevangen werden, elk onder bewaring van twee schildwachten. Vervolgens is daar een gevecht voorgevallen met Bezuidenhout, die zich niet wilde overgeven, en nadat het gevecht gedaan was, is er weder inge- spannen, en een eind terug gereden. Den volgenden dag zijn wij gebracht tot naar mijn broeder Louw, alwaar mijne vrouw en kinderen gebleven zijn, en des anderen daags ben ik gebracht tot naar Pieter Jordaan; van daar, den volgenden dag, tot Hendrik Potgieter, en voorts naar Jan Jordaan; vervolgens naar ouden Daniël Erasmus, van daar naar Kapt. Andrews, alwaar ik een dag ben overgebleven, en vervolgens met een wagen onder eene wacht van Dragonders hier ben gebracht. 1815 35. Hoe weet gij dat Johannes Bezuidenhout is doodgeschoten ? Antwoord: Ik stond er een klein eindje van daan, bij de soldaten. Toen ik bij een klein heuveltje uitkwam, was men aan het schieten op eikanderen, en toen heb ik hem eerst een soldaat zien doodschieten met een schot loopers; toen is er met geweld op hem gevuurd geworden, en toen hadden zij hem in een oogenblik tegen den grond. De Luit. Maclnnes had eerst met den hoed naar hem gewenkt, opdat hij zich zoude gevangen geven, maar dat heeft hij niet willen doen en zijne vrouw heeft gezegd dat hij zich niet moest gevangen géven, hetwelk ik gehoord heb, omdat ik onder den wind stond, hij was niet dadelijk dood, maar is dien zelfden avond met zonsondergang gestorven. 36. Hebt gij ook gezien of de Antwoord: Ja! dat heb ik vrouw van Bezuidenhout een gezien, en ook dat zij een schot geweer in handen heeft gehad ? op de soldaten heeft gedaan. 1815. 37. Hebt gij ook kinderen van Bezuidenhout daar gezien ? 38. Heeft die ook geschoten ? 39. Moet gij niet erkennen dat door het schrijven van de door aan u vertoonde bekendmaking, en door u mede bevonden te hebben bij de gewapende oproerige menigte, u misdadig en strafbaar te hebben gedragen ? 40. Wat hebt gij nog tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen ? Antwoord: Ja! één zoon, tJerrit, die gekwetst is. Antwoord: Dat heb ik niet gezien, maar de soldaten hebben mij gezegd, dat hij onder 't voorwiel gezeten heeft, en vandaar geschoten heeft. Antwoord: .Ja ! in zooverre als ik getoond heb dat ik dien man, namelijk Johannes Bezuidenhout, meer gevreesd heb dan mij n rechter: maar mij n leven was mij dierbaar en zoet, en ik was een zondig mensch, en diegene (Bezuidenhout) werkte buiten ziel en conscientie. Antwoord: Bezuidenhout handelde maar naar zijn goeddunken, en konde (mij) wel een kogel voor den kop geven, of mij op het wreedste vermoorden ; terwijl ik liever in de handen van den rechter wilde vallen wanneer er nog kans op ontferming zoude wezen. Aldus gedaan op den 20sten December 1815. (Gret.) Abraham Carel Bothma. Als Gecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddtngh. Mij present: G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 15. 1815. 0.0.0. MINUTEN, 21sten Dec. 1815. UITEN HAGEN. Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen J. G. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie, zitting houdende te Uitenhagen voorm., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1.1., is gehoord en ondervraagd Francois Smit, Gedetineerde in 's Eteeren gevangenis te Uitenhagen voorm., welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk artikel staat aangeteekend. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Wat is u bekend van de verzameling van gewapende menschen in die ccntrijen ? Zijn er andere menschen in hetzelfde huis ook te dien einde gecommandeerd ? 4. Zijt gijlieden te samen gereden ? Antwoord: Francois Smit, oud 42 jaren, geboren in het Kaapsche District, tusschen Saldanha Baai en Zwart! and. Ik woon bij Louis Eourie aan de Baviaans Rivier. Antwoord: Ik ben mondelings gecommandeerd door Gerrit Bezuidenhout den Oude, uit naam van Willem Krugel, om te komen langs de Visrivier, dicht naar den nek. Antwoord: Ja. Theunis Fourie, Lucas van Vuuren, en Christiaan Dreijer; maar die zijn niet op dezelfde wijze als ik gecommandeerd. L. van Vuuren en Chr: Dreijer zijn door een briefje gecommandeerd, en Th: Fourie en ik mondeling. Antwoord : Ja. o. Zijt gijlieden gewapend ge- Antwoord : Ja. reden ? 1815. 6. "Wat hebt gij gevonden toen gij op de gecommandeerde plaats gekomen zijt ? 7. Onder wiens bevel waren die menschen ? 8. Zijt gij op die plaats gebleven ? 9. Wat is daar gebeurd ? 10. Hebben zij denzelven ook gekregen ? 11. Wie heeft ge? egd dat zij Prinslo willen hebben ? 12. Welk antwoord hebben zij gekregen op hunne vraag om Prinslo te hebben ? Antwoord : Niets anders dan eene geheels menigte gewapende mensohen. Antwoord: Onder Willem Krugel. Antwoord : Neen ; wij zijn verder gereden, naar Willem van Aart, waar een militaire post is, daar Hendrik Prinslo gezeten heeft. Antwoord : Ik weet het niet, maar ik heb gevraagd wat zij daar maakten, en toen zeiden zij, dat zij Hendrik Prinslo wilden hebben. Antwoord: Neen; maar Willem .Krugel, die veldoornet was, heeft er om gezonden. Antwoord: Willem Krugel, en de broeders van Prinslo. Antwoord: Majoor Fraser heeft laten antwoorden dat hij Prinslo niet konde ontslaan, maar dat hij een brief zoude zenden. De Commandant Nel is ook gekomen, en heeft het ook gezegd, en heeft het volk vermaand om weg te rijden: daarop zijn wij getrokken over Jagersdrift bij de plaats van Louw Erasmus. Daar zijnde, heeft Majoor Fraser een extra brief, dien Prinslo geschreven had, met een fraai rapport er bij gezonden, behelzende dat de menschen moesten uit elkander gaan, want dat zij zich zouden ongelukkig make» Dit had ik ook al begrepen, want toen ik er eerst bijkwam, dacht ik dat het een patrouille was, omdat ik gecommandeerd was. Ik merkte daarna dat dit anders was, doch konde ik op dat moment niet weg; maar den tweeden dag, toen ik gelegenheid kreeg, ben ik naar huis gereden, en er niet meer bij geweest. 13. Zijt gij alleen weggereden ? Antwoord: Ook Luoa,s van Vuren, Christiaan Dreij er en Theunis Fourie, welke door het veld is gereden en ik langs de rivier. JÜenzelfden avond waren wij allen weder thuis, en daar ben ik stil gebleven. 14. Zijt gij naderhand niet weder Antwoord : Neen. op Slachtersnek geweest ? 1815. 15. Herinnert gij u welke de inhoud was van dien extra brief van Prinslo ? 16. Toen die menschen allen bij elkander waren, wie scheen u het hoofd te zijn ? Antwoord : Neen ! Ik stond op een afstand, en wilde mij toen reeds met de zaak niet meer bemoeien. Antwoord : Ik heb niet beter geweten als Willem Krugel, de Provisioneele Veld cornet. Ik was daarna wat baloorig om weg te komen, en toen hebben zij mij niets meer willen vertellen. Aldus gedaan op den 21sten December 1815. (Grot.) Francois Smit. Als Grecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddjngh. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 181,5. No. 16. N.N.N. MINUTEN, 21sten Dkc. 1815. UITE NH AGEN. Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenliagen J. Gr. Ouyler, voor de Speciale Commissie van Justitie, zitting houdende te Uitenhagen voorin., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1.1. is gehoord en ondervraagd Christiaan Lourens Dreijer, Gedetineerde in '» Heeren gevangenis te Uitenhagen voorm., welke dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk artikel staat aangeteekend. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, Antwoord : Christiaan Lougeboorteplaats en woonplaats? rens Dreijer, oud 37 jaren, geboren in 't Zuurveïd, woonachtig aan de Baviaansrivier, op de plaats van Louis Fourie. 2. Hebt gij in 't begin der ge- Antwoord: Neen, daar heb passeerde maand November iets ik niets van gehoord. gehoord van eene gewapende verzameling van menschen ? a Hebt gij u niet onder zoodanige verzameling bevonden ? 4. Door wien zijt gij gecommandeerd geworden ? 5. Is u de datum van dat commandeerbriefje bekend ? 6. Zijn er meer anderen met u gecommandeerd ? 7. Tot welk einde waart gij gecommandeerd ? Antwoord : Ja, toen ik ben gecommandeerd geworden, en zoo ben ik in de klomp ingekomen. Antwoord : Door Willem Krugel, wiens naam onder het commandeerbriefje stond. Antwoord: Neen, die is ik vergeten. Antwoord: Ja. Lucas van Vuuren. Louis Fourie, Daniël Erasmus, en Gorrit Bezuidenhout, Gerrits zn. Antwoord: Om des anderen daags present te zijn bij Daniël Erasmus, met mond-provisie voor vier dagen. 8. Zijt gij daarheen gereden ? 9. Waren daar meer menschen ? 10. Zijt gij toen naar Slagtersnek gereden ? 11. Wie hebt gij daar gevonden ? 12. Wat is er toen gebeurd ? 13. Wat hebt gij dan daar gezien? 14. Welke soort van brief was dat ? 15. Wanneer is die brief daar gekomen ? 16. Waar hebt gijlieden dien brief ontvangen ? 1SX5 Antwoord : Ja, en toen heeft Willem Krugel mij gezegd ik moest weder naar huis rijden, en den volgenden dag weder komen. Antwoord: Ja, de anderen, die gecommandeerd waren. Maar wij zijn den volgenden dag daar niet heen gereden, want bij heeft mondeling door Gerrit Bezuidenhout de anderen laten weten, dat wij op den Slachtersnek, aan deze zijde van de rivier, moesten komen. Antwoord: Ja, niet Lucas van Yuuren, Theunis Fourie en Frans Smit. Antwoord: Willem Krugel, aan wien ik gerapporteerd heb, dat ik daar was. Antwoord: Toen zijn wij tesamen naar onderen gereden tot naar de post van Van Aart; en toen wij daar kwamen, zagen wij eerst wat het was. Antwcord : 't Eerste dat ik gezien heb, was een brief, welke daar gezonden wierd door Majoor Fraser, en welke door Hendrik Prinslo onderteekend was. Antwoord: 't Was een lelijke brief. Antwoord : Dat weet ik niet zeker; dien avond of den anderen dag. Antwoord : Dat kan ik mij niet herinneren. 181.5. 17. Hoe lang zijt gij bij die verzameling gebleven ? 18. Waarom zijt gij weggereden ? 19. Mefc wie zijtgij weggereden? 20. Zijt gij vervolgens thuis gebleven ? 21. Hebt gij onder die verzameling niet hooren spreken welke hun aanvoerder was ? 22. Hebt gij ook bespeurd wie hun hoofd was ? 23. Zoudt gij dat commandeerbriefje nog herkennen als 't u vertoond wierd ? 24. Aan den Gedet. vertoond zijnde een commandeer briefje geteekend Willem Predrik Krugel, en geteekend den 12den November 1815, en gevraagd of hi j dezelve herkende ? Aldus &c. 21 Deoember 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. w. lildd'ngh. Antwoord : Ik ben den derden dag weggereden. Antwoord: Omdat ik mij daar niet mede bemoei jen wilde, en bang was voor ongelegenheid ; en dat die menschen daar gewapend bij die post bleven, 't welk mij een duistere zaak was. Antwoord : Met Lucas Yan Vu uren en Tlieunis Fourie. Frans Smit is ook tehuis gekomen in denzelfden avond, maar was een anderen weg gereden. Antwoord : Ja. Antwoord : Neen, ik heb mij met hen niet bemoeid. Antwoord : Neen. Antwoord : Ik denk het wel. Antwoord: Ik kan 't niet zeker zeggen, maar ik denk dat het dezelfde is. kel I. Antwoord: Ik ben gecommandeerd door Willem Krugel, den Provisioneelen Yeldcornet. Antwoord : Hij zeide mij dat het tegen de Kaffers was. Antwoord: Ik moest bij Daniël Erasmus komen met geweer en wapen, en met provisie voor vier dagen; maar ik weet niet meer tegen welken dag. Antwoord: Ja. » Antwoord : Willem Krugel en de menschen die op 't commandeer briefje stonden. Antwooru : Willem Krugel heeft gezegd, dat wij weder naar huis konden rijden, maar den x 1815 Waar moest gij naar toe gaan ? 1815. 9< Hebben alle die menschen dezelfde order gekregen ? 10. Zijt gij toen alleen weggereden ? 11. Zijt gij toen ook thuis gekomen ? 12. Wat bevatte die boodschap ? 13. Wat hebt gij daar gevonden ? 14. Hoe lang zijt gij daar gebleven ? 15. Wat is daar gebeurd? 16. Hebt gij meerdere mensohen aan den Slachtersnek aangetroffen ? 17. Was Willem Krugel dair bij ulieden ? tweeden dag weder moesten bij één komen aan de onderzijde van de plaats van Daniël Erasmus. Antwoord : Ik meen van ja, maar ik weet 't niet recht. Antwoord: Neen ! allen tezamen ; een ij der naar zijn huis. Ik ben met mijn zwager Barend de Lange, gereden, die ook gecommandeerd was. Antwoord: Neen, eer wij thuis waren, is er een boodschap van W. Krugel gekomen, maar wie die heeft gebragt, weet ik niet. Antwoord: Dat wij bij W. Krugel moesten komen ; waarop wij ook naar hem zijn toegereden. Antwoord: Daar waren W. Krugel, en nog meer menschen, maar ik weet niet wie; want het was donker toen ik kwam. Antwoord: Dien nacht. Wij zijn den anderen dag, 'smorgens vroeg, daar vandaan gereden naar de andere zijde van Slaehtersnek. Antwoord: Wij zijn des middags gereden naar de plaats van Yan Aart. Antwoord: Ja, maar die ik niet ken. Antwoord: Ja. Was hij tompiot ? 18. 't hoofd van het Antwoord : Dat weet ik niet. 19. ISIS Wat is er bij de plaats van Van Aart gebeurd ? 20. Waar zij t gij vervolgens naar "toe gereden ? 21. Hoeveel dagen zijt gij dus op ^eg geweest ? 22. Hoe komt het dat gij weder "ij die mensohen zijt gekomen? 23. Waar waren toen die inenschen ? 24. Hebben Lucas van Vuuren Ohristiaan Dreijer gezien gij met hen zijt weggereden? 25. Waarom zijt gij van die vergaderde mensehen weggereden ? W .. 2?: l Vaarom zijt gij niet terugge- i>aie p°en ^ UW •'aS waar^ ?aatl Antwoord: Dat weet ik niet. Ik had hoofdpijn, en heb achter een bosch gelegen : naderhand zijn wij aan de overzijde van de Visrivier naar de plaats van Louw Erasmus gereden, waar wij dien nacht gebleven zijn, en ook den anderen dag een klein eindje daarvan daan. Antwoord: Weder naar Slachtersnek, en vandaar ben ik naar huis gereden met Lucas van Vuuren, en Chris tiaan Dreijer. Zegt verder : eer wij op den nek waren, ben ik, reeds op den weg zijnde, weggereden. Antwoord : Vier dagen ben ik bij het volk gebleven. Antwoord: Ik had mijn jas vergeten, welken mijn broeder had medegenomen. Antwoord : Op den Slachtersnek, waar de Landdrost Cuyler hen gevonden heeft. Antwoord: Zij moeten dat gezien hebben : ik heb een eindweegs met hen gereden; en toen zijn zij naar hunne plaats, en ik naar de mijne gereden. Antwoord: Omdat er een brief van den. Adjunct Landdrost Van de Graaft is gekomen, behelzende, dat wij moesten terugkomen. Aatwoord: Toen konde ik niet weggaan, want Johannes Bezuidenhout wilde 't niet toelaten, x 2 en ik naar de mijne gereden. 1815. 27. Hoeveel menschen zijn er wel bij elkander geweest ? 28. _ Waarom hebt gij, toen eenige menschen van Slachtersnek zich aan mij overgaven, en gij u ook reeds onder mijne bescherming bevondt, u weder van mij geabsenteerd ? 29. Zondt gij den commandeerbrief herkennen, als dezelve u vertoond werd ? 30. De commandeerbrief van Willem Fredrik Krugel in dato 12 November, 1815, aan den gedet: vertoond, en gevraagd zijnde of hij denzei ven herkent ? 31. Heeft Willem Krugel ook aan de manschappen een eed laten doen ? 32. Wat behelsde die eed P 33. Wie heeft Krugel dien eed afgevergd ? 34. Tot welk einde moest Krugel aan die menschen getrouw zijn ? maar zeide dat hij degenen, die naar huis gingen, zoude laten vernielen van de Kaffers, met hunne vrouwen en kinderen. Antwoord : Dat weet ik niet zeker ; ik denk tussehen de vijftig en zestig. Antwoord : Ik was bang, omdat ik zoolang bij die mensohen geweest was : en daarom ben ik weggereden naar huis. Daar heb ik een ander paard genomen, en ben daarmede gereden naar den Adjunct Landdrost Yan de Graaff. Antwoord : Ja, ik meen van ja. Antwoord : Zegt, Ja ! het i& dezelfde. Antwoord : Ja ! maar ik heb niet gezworen, en vele anderen ook niet. Antwoord : Dat weet ik niet. Ik heb de menschen maar onder elkander hooren praten dat er een eed gedaan was. Maar Krugel heeft gezworen, dat hij die menschen getrouw zoude blijven. Antwoord : Dat weet ik niet, want ik was daar een eind van daan. Antwoord : Dat weet ik niet. 35. Wanneer heeft dat eedzweren door Krugel plaats gehad ? 36. Weet gij ook, dat de Veld•eommandant W. Nel daar hij olieden geweest is ? 37. Is dat geweest vóór of na, het doen van dien eed ? 38. Is daar ook niet een brief gelezen, welke door Majoor Fraser ^ierd gezonden ? 39. Moet gij niet erkennen door "ij die gewapende menigte u te hebben opgehouden, schoon dat gij in de geleganheid waart °ta er vandaan te komen, u Misdadig en strafbaar gemaakt hebben ? 40. Wat hebt gij nog tot uwe verontschulding in te brengen ? ■A-ldus, &c., 21 December, 1815 Als G-ecommitteerdens : P. Diemel. W. Hlddingh. (Get:) 1816 Antwoord Van Aart. Bij de post van Antwoord: Ja! maar ik weet niet wat met hem gesproken is. A.ntwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord: Ik weet 't maar ik meen wel van ja. niet, Antwoord: Dat ik bevreesd was voor de Kaffers, want het gezegde was, dat die niet mede deed, of weder naar huis keerde, zoude vernield worden door de Kaffers. t\ gel f gedetineerde naderhand op zijn verzoek weder zijnde binnen dit n' aan de Commissie te kennen gegeven, dat hij voor ge^llaal pardon verzocht, van 't welk bij deze aanteekening wordt Frans Johannks van Dijk. Mij present— G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Quod Attestor, G. B. v. B„ Sec. No. 18. 18X5. Gr. G. MINUTEN, 21sten December, 1815. UITENHAGEN. Artikelen op welke ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen J. G. Ouyler, voor de Speciale Commissie van Justitie zitting houdende te Uitenhagen voorm., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie, den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1.1. is gehoord en ondervraagd Andries Hendrik Klopper, Jao.zn., Gedetineerde in 's Heeren gevangenis te Uitenhagen voorm., welk6 dezelve heeft beantwoord zoodanig als nevens elk artikel staat aangeteekend. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Heeft niet in 't begin der ge passeerde maand eene verzameling van gewapende menschen plaats gehad in de Baviaansrivier ? 3. Hebt gij u ook niet onder dezelven bevonden ? 4. Tot welk einde hebben zich die menschen verzameld ? Antwoord : Hendrik Klopper, Jae. zn. : oud 24 jaren, geboren te Bruintjes Hoogte, woonachtig aan de Baviaansrivier. Antwoord : Ja, Antwoord : Ja. 5. zich Antwoord : Dat weet i* niet, maar toen Johannes Bezuidenhout daar kwam op den 13den of 14denNovemberl.l.,heeft hij ons weggenomen, en toen kjvam de tijding, dat Hendrik Prinslo gevangen was, en Bezuidenhout zeide, dat die niet met hem samen wilden rijden, de gevolgen moesten afwachten. Zijt gij toen mede gereden ? Antwoord: Ja, ik moest mi] in den nacht klaar maken, en toen mede rijden. 6. Is Bezuidenhout alleen bij u geweest, of had hij meer volk bij zich ? 7. Weet gij of hij van huis gekomen was, om naar Hendrik -f rinslo te vragen ? 8. Wie verstaat gij door de achterste menschen ? 1815. Antwoord : Daar waren, zoo ver ik weet, drie man bij hem, te weten Andries Meijer, Johannes Hartzenberg, en Abraham Bothma ; meerder heb ik niet gezien. Antwoord : Neen ; ik ben naar de achterste menschen gereden. Antwoord : De menschen die in 't rijden achteraan waren. Hebt gij dan meer menschen behalve die drie met Bezuidenhout gezien ? 10. Bij wien woont gij ? 11. W ie heeft die andere üienschen verzameld, behalve die drie welke Bezuidenhout ^ad mede gebracht ? 12. Hebt gij dien avond niet ^eerder menschen dan op eene Woonplaats behoorden, daar geZl0n, vóórdat Bezuidenhout Bekomen is ? Antwoord : Ja ; wij waren een geheele klomp bij elkander; daar was mijn broeder Jacobus Martinus Klopper, Piet Erasmus Piet zn :, Cornelis en Hendrik van den Nest en meer anderen, die hij had laten roepen, zooals ik gehoord heb. Antwoord Krugel. Bij Willem Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Neen. 13. Hebt gij niet gehoord dat yillem Krugel menschen tij gander had laten komen vóór (len tijd dat Bezuidenhout daar gekomen is ? Antwoord : Willem Krugel heeft menschen gecommandeerd op een brief welken de Adjunct Landdrost Yan de Graaft' gezonden had. 1815. 14. Tot welk einde had hij die gecommandeerd ? 15. In welke eontrij heeft Bezuidenhout gewoond ? 16. Is dat dezelfde eontrij, welke de Adjunct Landdrost bedoelde, én waar 't oproer was ? 17. Wist gij dat Bezuidenhout een van die oproermakers was ? 18. Waren er onder die menschen welke daar bij elkander waren, ook dezulken, die gecommandeerd waren om het oproer tegen te gaan ? 19. Was Willem Krugel onder die klomp met welke gij zijt mede gereden ? 20. Welke gedachte hebt gij gevormd toen gij W. Krugel zaagt mederijden met Bezuidenhout, dien gij wist, tot de oproermakers te behooren ? 21. Waar zijt gij toen gereden ? Antwoord: Zooals ik gehoord heb, had hij een brief van den Adjunct Landdrost Yan de (jraafF ontvangen, luidende dat er eenige oproermakers in de Tarka en Baviaansrivier zouden opkomen met de Kaffers om de posten tot naar onderen toe aan te vallen, waarop W. Krugel had geantwoord, dat hij voor de onderrichting dankbaar was, en zich wapenen zoude. Antwoord : In Tarka. Antwoord : Ja, in den brief. Antwoord : Ja, volgens hetgeen hij gezegd heeft, toen hij bij ons gekomen is. I Antwoord : Dat weet ik niet; bet was in den nacht, en mijn huis staat op zijde. Antwoord: Ja. Antwoord : Ik weet het niet, want ik was toen zoo maar verslagen. Antwoord : Naar onder, naar de post van Capt. Andrews. 22. Wat heb gij daar gedaan ? 1815. 23. Wat hebt gijlieden toen gedaan ? 24. Is de Commandant Nel niet bij ulieden gekomen, terwijl gij bij de post van Gapt. Andrews "waart ? 25. Hebt gijlieden niet onder elkander een eed gedaan ? 26 Hebt gij niet aan Jacobus Potgieter gezegd, dat de öienschen onder elkander een eed gedaan hebben ? 27. Wat hebt gijlieden bij Louw Lrasmus gedaan ? 28. Op welken dag, nadat gij bij e post van Gapt. Andrews vaart geweest, zijt gij op lll'ihtersnek gevangen gebakt? ë 7- .. . 29" gij niet gedurende dien j ' op de plaats van Willem °tter geweest ? w -30- £-■ aar lag zijn commando toen J naar Willem Lotter zijt b6reden ? Antwoord : Niets ; wij zijn een eind teruggekeerd : Bezuidenhout heeft laten vragen om Hendrik Prinslo los te geven, maar Majoor Praser heeft laten antwoorden dat hij, zonder orders van den Landdrost Ouyler, denzelven niet konde afgeven. Antwoord : Wij zijn teruggekeerd tot aan Lourens Erasmus. Antwoord: Ja. A.nt woord: Neen, geen van ons heeft een eed gedaan. Zegt nader : ik ten minste niet. Antwoord: IS een. Antwoord : Niets, maar daar vandaan zijn wij terug gekeerd naar Slachtersnek, waar wij gevangen zijn. Antwoord: De vijfde dag daarna. Op Dingsdag zijn wij bij Gapt Andrews geweest, en op Zaterdag zijn wij gevangen. Antwoord: Ja, op last van Bezuidenhout. Antwoord: Bij de post van Gapt. Andrews. 1815. 31. Hoe langen tijd, nadat de Commandant > el bij dat commando geweest was, zijt gij weggereden ? 32. Hebben de menschen in dien tijd van dat half uur niet een kring geformeerd? 33. Wat is in dien kring gebeurd ? 34. Is er niet gesproken van doodschieten als zij niet getrouw wilden blijven ? 35. Welke kracht hebt gij begrepen dat het gegeven ja woord had ? 36. Zijt gij ook niet bij Jacobus Potgieter geweest op denzelfden dag als bij Willem Lotter ? 37. Hoe konde Bezuidenhout u met orders zenden, daar 't volgens uw opgaaf blijkt dat Willem Krugel ulieden commandeerde ? 38. Hebt gij op de plaats van Willem Lotter ook niet Theunis Botha gezien ? 39. Hebt gij aan Willem Lotter, Theutiis Botha en Jacobus Potgieter niet gezegd dat er zestig manschappen bij elkander waren om Hendrik Prinslo op te eischen? Antwoord: Een half uur • daarna. Antwoord: Ja. Antwoord: Willem Krugel heeft gevraagd of die menschen hem zouden getrouw blijven, en wij hebben gezegd van j a. Antwoord: Neen. Antwoord : Ik heb dat niet begrepen. Antwoord : Ja, dat was ook order van Bezuidenhout. Antwoord: Omdat hij zig hooger gezag aanmatigde als de provisioneele veldcornet, want hij had ons weggenomen. Antwoord : Ja. Antwoord : Ja. 40. llebt gij ook niet gezegd, dat er eene magt van Kaffers, en zelfs die van Hindza zouden komen om mede te helpen ? 41. Hebt gij ook niet gezegd dat er dien zelfden avond reeds eene groote magt van Kaffers aan de Baviaansrivier zoude zijn ? 42. Hebt gij ook niet gezegd dat niemand gedwongen werd, maar dat die niet mede deed, de gevolgen moest afwagten ? 4 ó. Hebt gij ook niet gezegd, dat die niet wilde mededoen, niet met een koude, maar met een warme tang zoude gevat worden ? 44. Hebt gij ook aan die menschen niet gezegd, dat zij het op de plaats van Anthonie Botha ook bekend moesten maken ? 45. Hebt gij ook niet aan hen gezegd, dat gij reeds aan geweest Waart bij Stoffel Botha, Willem jiljoen, en Jan Grreijling, tot hetzelfde einde ? 1815». Antwoord: Ja, dat was zooals Bezuidenhout gezegd had. Antwoord: Ja, dit had Bezuidenhout mij ook gezegd. Antwoord: Ja, ook zeggen van Bezuidenhout. op Antwoord : Neen, dat is niet uit mijn mond gekomen. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja. 46. . Hebt gij ook niet gezegd, dat m uwe contrij menschen werden doodgeschoten, en in hunne °°ntrij menschen gevangen P 47. Hebt gij ook niet gezegd, dat Antwoord : Ja, mede op last 5l]lieden Prinslo wildet hebben, van Bezuidenhout. V ,^Vas 't met stukken en ^rokken ? Antwoord : Ja. :en i iSli. 48. Hebt gij ook niet aan hen gezegd, dat reeds aan den Commandant Willem Nol de oorlog des bloedkuils was aangezegd ? 40. Wat hebt gij door die uitdrukking verstaan ? Antwoord: Ja, dit Bezuidenhout ook gezegd. had •50. Hebt gij ook niet gezegd dat men reeds den Commandant Nel in handen had gehad, en dat gi] niet wist waarom men hem niet gehouden had ? 51. Hebt gij ook niet gezegd dat Bezuidenhout de soldaten van de posten zoude verdrijven en doodschieten als zij niet goedwillig heengingen ? 52. Hebt gij ook niet gezegd, dat er alreeds posten bezet waren ? 53. Zijt gij van Willem Lotter gereden naar Jacobus Potgieter? 54. Hebt gij aan W. Lotter en Th. Botha niet gezegd, dat de andere menschen. waar gij geweest waart, zouden mededoen ? 55. Hebt gij niet aan Jan Potgieter gezegd dat Hendrik Prinslo gevangen was, en dat er een macht van zestig man op een nek lag ? 56. Hebt gij hun ook gezegd, dat de Kaffers zouden mededoen ? Antwoord: Lat het bloed zoude kosten door de magt van de Kaffers, van welke hij gesproken had. Antwoord: Ik heb gezegd dat Bezuidenhout hem had in handen gehad, en dat het hem wel zoude spijten van hem niet gehouden te hebben. Antwoord: Ja, dat Bezuidenhout mij gezegd. had Antwoord: Neen, anders niet als dat wij waren bij de post van Capt. Andrews. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja. Antwoord: Bezuidenhout, weten. Ja ! op order van die hun dat liet 57. Weet gij ook of Potgieter, terwijl gij daar waart, een commandeerbrief van den Commandant Nel heeft ontvangen om zich bij hem te vervoegen ? 58. Waart gij alleen toen gij bij die onderscheidene menschen hebt rondgereden ? 59. Hoe ver schat gij de distantie welke gij dien dag alleen erereden hebt ? 1815. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja. Antwoord : Acht of tien uren. 60. Hebt gij gedurende dien tijd geene gelegenheid gehad om u van die oproerige menigte afgezonderd te houden ? 61. Hoever was 't commando van de plaats van Willem Krugel, toen gij weder bij 't zelve moest terugkomen ? 62. Antwoord: Ja, maar mijn vrouw en kind waren tehuis op de plaats van Willem Krugel, en daarvoor was ik bang, omdat Bezuidenhout van de Kaffers had gesproken. Antwoord: Anderhalf uur te paard. Hadt gij van de plaats van Antwoord: Neen, want dan potgieter niet naar uwe vrouw zoude ik een berg over moeten *unnen komen, zonder u weder gaan, waar 't altijd vol schel- ,1 het oproerige commando te men is. Vervoegen ? 63. Weet gij niet datClaasPrinslo berg is overgegaan naar de P'aats van Willem Krugel om j j'nnis te geven, dat zijn broeder ndrik gevangen was ? U 64' Hebt gij ook in den kring «szien dat Willem Krugel de ens°hen heeft aangespoord ? Antwoord: Neen, ik weet niet of hij dien berg is overgekomen : ik heb hem niet gevraagd welk pad hij genomen had; 't was donker toen hij daar kwam. Antwoord : Neen, dat heb ik niet gezien. 65. Hebt gij niet aan Potgieter gezegd, dat W. Krugel van de menschen een eed had afgenomen om niet te zullen wijken, of dat zij een kogel voor den kop zouden krijgen ? 66. Daar gij zegt dat Bezuidenhout u had gedwongen, hoe komt het dat gij, toen ik met mijn commando onder Slagters Nek was, en de gelegenheid u werd aangeboden om uit te komen, zulks niet gedaan hebt ? 67. Moet gij niet erkennen, dat gij door u onder eene gewapende oproerbende te hebben begeven, en door boodschappen andere ingezetenen getragt daartoe aan te werven, u misdadig en strafbaar gemaakt hebt ? 68. Wat hebt gij tot uwe verschoning of verontschuldiging in te brengen ? Antwoord: Xeen, maar Bezuidenhout had 't gezegd, en dat heb ik aan Potgieter gezegd. Antwoord : Ik was bang voor mijne overheid, want ik was in den strik, en ik vreesde, zoowel als Bezuidenhout, te zullen gestraft worden. Antwoord ■ Ik weet dat niet. maar ik was bang. Antwoord: Ik ben door Bezuidenhout en de vrees voor de Kaffers er toe gekomen. 69. Zijt gij ook op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest ? ë (Gret:) Antwoord: Neen. A. H. Klopper. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Aldus &c., 21 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. IIiddingh. No. 19. V. 1. MINUTEN, 21 sten December, 1815. UITENH AGE N. Compareerde &e. Willem Godfried Lotter, oud 37 jaren, geboren in den Fransohen Hoek, woonachtig op Bruintjeshoogte, dewelke enz. Dat in de maand November 1.1., zonder den juisten dag zich te herinneren, Hendrik Klopper Jac. zn.. ten huize van den Compt : zijnde gekomen, door Theunis Botha, welke met den Compt : samen woonde, zijnde gevraagd geworden, hoe het in zijne contrij (namelijk Baviaansrivier) ging, gem. H. Klopper daar op had geantwoord " hoe zoude 't daar gaan, in die contrij wordt doodgeschoten, en in de uwe wordt gevangen," waarop Botha hebbende gevraagd "wie gevangen ivas en waarom ?" door gem : Klopper WaB geantwoord " Hendrik Prinslo is gisteren gevangen," en voorts gezegd, " dat zij met 60 man daar lagen, en hem niet wilden " laten gaan, en dat er ook nog tien duizend man Kaffers lagen, "en de achterste Kaffers van Hinzi ook dien avond aan " Baviaansrivier zouden komen, en dat zij ook aan Willem Vel " den oorlog des bloedkuils hadden aangezegd, en dat zij ook ' Prinslo van Willem Nel wilden eischen, dat zij, als 't anders ^ niet kon, hem met stukken en brokken wilden hebben, ea dat " als zij zijn misdaad wisten, en zij hem hadden, zij hem zelve zouden brengen ter plaatse waar hij wezen moest, en dat zij 1 pachten van Commandant iXZ todden gehad en «iet ™ten«t ..it gemanke«d had, dat «j hem hadden « monschen vrijwillig en" Si PrinI wilden d~hn£ h«t Gouvernement» volk vrijwillig retireerde, " w°.™ £'d»° e'o. Ee,t. aan den Compt. ia gevraagd en door hem beantwoord: ^ ^ Dat wt * Heeft Mi n ook ge,»agd om *~~S «J mede te doen. gevraagd werd om vrijwillig mede te doen. 3. Hebt gij toen ook mede gedaan ? 4. Wat hebt gij dan gedaan? 5. Weet gij ook of Klopper bij anderen dezelfde boodschap is wezen doen ? 6. Heeft Klopper u ook gezegd dat gij 't aan anderen moest bekend maken ? 7. Is dit alles wat gij wegens deze zaak hebt op te geven, en nij t gij bereid dit uw getuigenis (des vereischt) met eede te bevestigen ? Niets meer, enz. Aldus gedaan op den 21sten December 1815. (Gret.) Theüsis Christoffel Botha. Als Grecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddingh. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816. Antwoord; Neen. Antwoord: Willem Lotter is het aan den Veldcornet Louis Jacobus Nel gaan bekend maken. Antwoord: Ja, hij Z6ide, dat hij ook bij Jan Botha, bij mijn broeder Stoffel Botha, bij Willem Yiljoen, en Jan Grreijling was geweest. Antwoord : Ja, hij heeft gezegd, dat als een van ons reed, wij bij Antonie Botha moesten aanrijden, en het dien ook zeggen. Antwoord: Ja. V. 2. No. 22. HERZIENING. Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie, de bovengemelde Theunis Christoffel Botha, Theunis zoon, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was doorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden; ter bekrachtiging fan de waarheid waarvan, hij deze solemneele woorden sprak . " Zoo helpe mij Grod Almachtig." 1815. In tegenwoordigheid van den gevangene Hendrik Klopper Jae.zoon, die verklaarde geen kruisvraag te hebben om aan den gevangene te doen. Gedaan te TJitenhagen, den 22sten December 1815. (Get.) Theunïs Christoffel Botha. In mijne tegenwoordigheid, (Get.) G. Beelaerts van Blokland. Commissarissen : (Get.) P. Diembl, W. Hiddingh. No. 22. P.P.P. MILnTJTEN, 21sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen, enz. Lucas van Vuren, Lucas zn., Gedetineerde enz. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorte- en woonplaats ? 2. Wat is u bekend omtrent eene verzameling van menschen uit de contrij waar gij woonachtig zijt ? 3. Waarom zijt gij dan herwaarts opgezonden ? 4. Zijt gij door Willem Krugel gecommandeerd geweest ? Antwoord : Lucas van Yuren Lucas zn., oud 36 jaren, geboren in de Lange Kloof, woonachtig in de Baviaans Eivier bij Louis Fourie, onder GraafEEeinet, maar mijne attestatie ligt nog onder TJitenhagen. Antwoord : Daar is mij niets van bekend. Antwoord: Omdat ik op de lijst stond van degenen, die gecommandeerd zijn geweest door Willem Krugel, en weder naar huis zijn gereden. Antwoord : Ja. 5. Wie waren meer gecommandeerd ? 6. Waar van daan zijt gij met Ohristiaan Dreijer naar huis gereden ? 7. Hoever ligt die plaats van de post van Capt. Andrews ? 8. Om welke redenen zijt gij niet Ohristiaan Dreijer van daar weggereden ? 9. Op hoedanige wijze waart gij gecommandeerd ? 10. Weet gij ook den datum van dien brief P n. Waartoe strekte die comman^erbrief ? 12. Wanneer moest gij daar pre6Qt Zijn ? 13> "»ie hebt gij daar gevonden ? 1815. Antwoord: Ohristiaan Dreij er, die ook met mij weder naar huis is gereden. Antwoord: Yan vlak over de plaats van Louw Erasmus. Antwoord : Het is de naaste plaats. Antwoord: Omdat ik met dat gedoente niets wilde te doen hebben: ik was medegereden, omdat ik dacht dat wij in Gouvernements dienst gecommandeerd waren, en toen ik merkte, dat dit niet zoo was, ben ik teruggereden. Antwoord : Door eenen brief welke gebracht werd door Balthazar Erasmus, op last, zoo ik meen, van Willem Krugel, welke in de plaats van den Yeldcornet Opperman provisioneel zijn dienst deed. Antwoord: Ik weet 't niet recht, maar zoo ik denk, den 13den van de vorige maand. Antwoord: Om bij de plaats van Daniël Erasmus present te zijn met mondprovisie voor vier dagen. Antwoord: Ik geloof den 13den, maar ik ben er den 14den gekomen. Antwoord: Daar waren eenige menschen, doch welke is mij ontschoten, maar W. Krugel is gekomen een paar uren nadat ik en Ohristiaan Dreij er daar waren. 1815. 14. Is Willem Krugel daar alleen gekomen ? 15. Wat is er gebeurd nadat W. Krugel daar gekomen is ? 16. Was er dan in de Tarka iets gebeurd ? 17. Wat is er na 't voorlezen van dien brief gebeurd ? 18. Wat hebt gij daarop gedaan ? 19. Wat hebt gij op Slagtersnek bevonden ? 20. Hoeveel mensehen waren daar bij elkander? 21. Hebt gij ook, terwijl gij op de plaats van Erasmus aan Baviaansrivier waart, gemerkt dat Willem Krugel tijding uit de Taj'ka had gekregen ? Antwoord: Neen metgrooten Willem Prinslo. Antwoord: Toen heeft hij een brief van den Heer Yan de Grraaff voorgelezen ; maar wat er in stond weet ik niet meer : het was om mensehen te commandeeren, (zoo ik geloof) van de Tarka. Antwoord: Daar weet ik niets van. Antwoord: Door Willem Krugel ben ik geordonneerd om des anderen daags op Slagtersnek present te zijn. Antwoord: Ik ben denzelfden avond naar huis gereden om kost te halen: daar heb ik van ouden Gerrit Bezuidenhout eene mondelinge boodschap uit naam van W. Krugel gekregen om op Slagtersnek present te komen met zonsopgang, aan welke order ik ook voldaan heb. Antwoord: Daar vond ik eene menigte menschen waaronder Johannes Bezuidenhout, Willem Krugel, Piet Prinslo, bij genaamd KafEerland, en anderen. Antwoord : Ik weet het niet, ik heb ze niet geteld, maar ef zullen wel veertig zijn geweest- Antwoord: Neen. 22. Hebt gij bij uwe komst aan den Slagtersnek u aan den provisioneelen Yeldcornet, W. Kru•gel, gemeld ? 23. Wat heeft W. Krugel u toen gezegd ? 24. Liggen er geene posten tusschen den Slagtersnek en de plaats van Van Aart ? 25. Hebt gij op die route niets hooren zeggen van een plan om die posten aan te doen ? 26. Aan welke omstandigheid hebt gij bij de plaats van Yan Aart gemerkt, dat er iets anders gaande was ? 27. Hebt gij ook gehoord om Welke reden hij gevangen was ? 28. Hoedanig heeft men hem °pgeëischt ? 29. Wie had dien Hottentot afgezonden ? 30. Wat is er toen verder gebeurd ? Antwoord: Ja. 1815. Antwoord: Niets, alsdat wij bij elkander moesten blijven: maar van den Slagtersnek zijn wij gereden naar de plaats van Yan Aart, en daar heb ik gemerkt, dat er iets anders gaande was. Antwoord: Ja, twee. Antwoord: Neen ; had ik daaraan gehoord, dan had ik al vroeger uitkomst gezocht. Antwoord: Omdat er toen gesproken werd van Hendrik Prinslo op te eischea, welke ik hoorde, dat bij Capt. Andrews gevangen was. Antwoord: Neen. Antwoord: Er is eerst een Hottentot afgezonden, en daarop heeft Majoor Fraser laten weten, dat hij Prinslo niet konde afgeven, en daardoor heb ik gemerkt dat er iets gaande was dat niet goed was. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Zij zij n door Jagersdrift gereden, en ik heb mij wat op zijde gehouden met 1815. Ohristiaan Dreijer en Theunis Fourie, ten einde weg te komen. 31. Waar ligt Jagersdrift ? Antwoord : Aan de Groote Yisrivier. 32. Zijt gil ook over gereden ? Antwoord : Ja, en vervolgens ben ik van die menigte afgereden, en door een anderen weg naar huis gereden met Ohristiaan Dreijer en Theunis Fourie. 33. Wat hebt gij gedaan nadat Antwoord Ik heb geen voet gij zijt tehuis gekomen ? weder van huis gezet, totdat ik herwaarts ben opgekomen. Zegt verder-. Ik ben eens van huis gereden tot naar ouden De Lange, alwaar de Adjunct Landdrost Van de Ghraaff was, om aan den zeiven te zeggen wat mij wedervaren was. 34. Wat heeft de Adjunct Land- Antwoord : Dat ik maar naar drost Yan de Grraaff u gezegd ? huis moest keeren tot ik aangeschreven werd om herwaarts te komen. 35. Is u aangezegd om herwaarts Antwoord: Ja, door den bode. te komen ? 36. Zoudt gij den commandeerbrief van W- Krugel nog kennen, wanneer hij u werd vertoond ? Antwoord: Mogelijk wel. 37 Aan den Gedet: vertoond Antwoord : Zegt: Ja het is, zijnde een brief gedateerd 12 naar mij voorkomt, dezelve November 1815, en geteekend brief. Willem Fredrik Krugel provisioneel veUcornet, en gevraagd of hij denzelven herkent ? 38 Wie kwam u voor, 't hoofd te Antwoord : Ik heb niet beter zijn van de menschen, die gij geweten als Willem "Krugel. bij elkander hebt geaien ? '39- Waaruit hebt gij dat opge- Antwoord: Omdat hij mij maakt ? gecommandeerd had. Aldus &c., 21 December 1815. Als Gecommitteerden^ : P. Diemel. (Get.) Lucas Janse van Vuren. W. Hiddingh. mij. present. G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 3816. No. 23. V. 3. MINUTEN, 21sten Decemkbr 1815. UITENHAGEN. Artikelen en op welke, ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen, J. Cr. Cuyler, voor de speciale Commissie, zitting houdende te Uitenhagen voornoemd, uit hoofde van den lastbrief yan Zijne Excellentie den Heer Gouverneur en Opperbevelhebber iu dato 27 November 1.1., als getuige gehoord, is Jacobus Oornelis Potgieter, welke geantwoord heeft als nevens elk Artikel staat aangeteekend. I. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Zijt gij op den 15den November 1.1., op uws vaders plaats gefeest ? 3. -,1b op dien dag daar gekomen Hendrik Klopper, Jan zn. ? 4. Wat kwam hij daar doen ? Antwoord : Jaeobus Cornelis Potgieter, oud 26 jaren, geboren in het Nieuweveld ond«r Graafïlieinet; woonachtig op de plaats van mijn vader, Hans Jurie Potgieter, op Bruintjeshoogte. Antwoord : Ja. Antwoord : Ja. Antwoord: Hij kwam om te werven. 1315. 5. Tot welk einde ? 6. V/. Heeft hij u gevraagd om ook daarin mede te doen ? 7. Wat hebt gij daarop gedaan ? 8. Heeft Klopper u ook gezegd, dat er een commando bij elkander was om Hendrik Prinslo op te eischen ? i/ • Waartoe moesten die andere Kaffers geroepen worden ? 10. Wat heeft hij u verder deswegens verhaald ? 11. Hebt gij iets verder met hem deswegens gesproken ? 12. Heeft hij u ook gezegd wie hun hoofd was ? Antwoord: Om Hendrik Prinslo uit te halen, welke in de cazarne bij Capt. Andrews gevangen was. Antwoord: Ja. Antwoord: Ik heb daarop een order van den Commandant Nel gekregen om met twee bekwame rijdpaarden present te wezen, op welke ik gereden ben naar de Gouvernements post, op de plaats van Willen van Aart. Antwoord : Ja, zestig _ man, en dat er twee Kaffers bij hen waren, welke zij gezonden hadden om andere Kaffers te roepen. Antwoord: Dat heeft hij niet gezegd, maar ik meen dat het was om hen te helpen. Antwoord : Dat de menschen waar hij was rond geweest, allen zouden komen. Antwoord : Neen : maar hij heeft nog gezegd, dat zij een wagt hadden uitgezet, op den nek, tusscben de positien va» Van Aart en Bosseau. Antwoord : Hij heeft gezegddat zij Willem Krugel als provisioneel veldcornet hadden aafl' gesteld, en dat Krugel hen de» vorigen avond een eed had la ® zweren om niet agteruit te als zij vechten zouden, en die agteruit ging een kogel vo den kop zoude krijgen. 13. Hebt gij alles naar waarheid Antwoord: Ja. opgegeven, en zijt gij bereid dit uw getuigenis (des vereisoht) met eede te bevestigen ? Niets verder etc. Aldus etc., 21 December 1815. (Get.) Jacobtjs Cornelis Potgieter. 1815, Mij present, G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Als Gecommitteerden : P. Diemel. W. Hiddingh. V. 3. HERZIENING. Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengemelde J- C. Potgieter, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden, uitgezonderd alleen m zijn antwoord op de 6de vraag "dat H. Klopper gezegd had ' vrijwilliglijk en niet gedwongen en dat hij, de getuige, den gezegden Klopper gevraagd hebbende of hij ook bij den Veldkornet Louis Nel geweest was ? hij geantwoord had ' Neen,' en dat 'de Commandant Nel zeer bevreesd "was toen hij daar was.' " Ter bekrachting van de waarheid waarvan, hij deze solemneele Woorden sprak : ■ " Zoo helpe mij God Almachtig." In tegenwoordigheid van den gevangene Hendrik Klopper, Jac. zoon, die verklaarde geen kruisvraag te hebben om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen den 22sten Decembor 1815. (Get.) Jac. Cornelis Potgieter. In mijne tegenwoordigheid, (Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Commissarissen: (Get.) P. Diemel. W. Hiddingh. deel i. s 1816. No. 24. R.R. MINUTEN, 22 DECEMBER, 1815. Artikelen, &c. Andries van Dijk, gedetineerde, &c. Hoe is nw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Hoe zijt gij bij die verzameling van gewapende menschen gekomen ? 3. Wie waren daar meer bij ? Antwoord : Andries Jacobus van Dijk, oud 23 jaren, geboren aandeBlauwekrans in Baviaansrivier, en woonachtig aldaar; maar ik ben voor eenigen tijd gekomei; bij mijn vader, die bij Barend de Klerk aan Bruintjeshoogte woont, om te helpen ploegen. Antwoord: Ik was in het veld, en te huis komende bij Barend de Klerk, vond ik daar Hendrik Prinslo, welke daar gebracht was; en op zijn verzoek heeft mijn vader mij met een boodschap gezonden naar de weduwe Willem Prinslo, schoonmoeder van genoemdenH. Prinslo, welke woont op een plaats, doorgaans genaamd De Kleine Plaats,welke boodschap behelsde dat zij haar dochter, de vrouw van Hendrik Prinslo, moest laten afhalen van de plaats van zijn vader. Die boodschap heb ik wezen doen, en terwijl ik in den nacht weder naarB. deKlerkreed, zijn ereene geheele partij menschen, die ik niet kende, mij ontmoet,en gelast mede te rijden; toen het dag werd heb ik Johannes Bezuidenhout gekend, welke zeide dat ik geen trede van hem moest vandaan rijden. Er waren tien of twaalf. Antwoord: Theunis de Klerk, en Piet Erasmus, Piet zn. Er zijn nog anderen dien nacht aan de Roode Wal bij ons gekomen, 4. Hoedanig zijn Joh arme s Bezuidenhout en Theunis de Klerk bij elkander gekomen ? 5. Waar hebt gij die menschen in dien nacht ontmoet ? 6. Weet gij niet of Willem Prinslo, W. zn., dien avond ook is mede gereden ? 7. Was hij tehuis toen gij dien avond bij zijn moeder zijt geweest ? 8. Hebt gij aan zijne moeder niet gevraagd waar hij was ? 9. Waar zijt gij met die menschen naar toe gereden ? waaronder mijn broeder, Frans van Dijk. De anderen heb ik niet gekend. Antwoord: Dat weet ik niet. 1815. Antwoord : Dicht bij het huis van de weduwe W. Prinslo; daar hebben zij mij in het pad opgehouden, terwijl een gedeelte van hen naar het huis ia gegaan, en na eenigen tijd vertoevens wedex gekomen. Antwoord : Dat weet ik niet, maar den anderen dag, 's morgens, heb ik hem ook gezien. Antwoord : Neen : Zegt nader. Ik heb hem daar niet gezien. Antwoord: Neen. Antwoord: Naar de Roode Wal, naar de plaats van Louw Erasmus, daar was een geheele klomp menschen, als Barend de Lange, Hendrik Klopper, Johannes Prinslo, M. zn., de twee van den Nesten, Klaas Prinslo, M. zn., Willem Krugel, Piet Prinslo, bij genaamd Kaffer land, Fredrik en Okkert Brits, Gerrit Bezuidenhout. Grerrit zn., Abraham Bothma, Theunis Fourie, Stephanus Grrobbeler, Leendert en Adriaan Labuscagne, Lucas van Yuren, Frans Smit, Andries Meijer,Ttieunis Mulder. z 2 1815. 10. Hoe is Johannes Prinslo, M. zn: daar gekomen ? 11. Hoe is Hendrik Klopper, Hendrik zn : daar gekomen ? 12. Hadt gij een geweer ? 13. Wat moest gij daar mede doen ? 14. Waren die andere menschen ook gewapend ? 15. Wat was het oogmerk van die menschen ? 16. Wie was 't hoofd of bevelvoerder over die mensehen ? 17. Hoe lang zijt gij daar gebleven ? 18. Door wien hebben zij laten vragen om H. Prinslo ? 19. Welk antwoord hebt gijlieden gekregen ? Antwoord: Die is met mij tezamen daar gekomen; hij was in den nagt bij mij gekomen. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Ja, Johannes Bezuidenhout heeft mij een geweer, en kruit en lood, gegeven. Antwoord: Dat weet ik niet, hij heeft het mij zoo maar gegeven. Antwoord: Ja. Antwoord : Dat weet ik niet; ik was ontsteld. Antwoord : Dat weet ik niet, maar de provisioneele Yeldeornet, Willem Krugel, was daarbij. Antwoord : Dien morgen zijn wij daar vandaan gereden, naar den anderen kant der plaats van W. van Aart; maar ik weet niet wat zij daar gedaan hebben; doch ik heb gezien dat zij rapporten naar huis hebben gestuurd, en om Hendrik Prinslo hebben laten vragen. Antwoord: Door een man, maar wie 't was, weet ik niet. Antwoord : Dat weet ik niet; maar toen is weder een man gezonden, welke met den VeldCommandant Nel is terug gekomen. 20. Wat is er toen met den YeldCommandant Nel gebeurd ? 21. Wie heeft met hem gesproken ? 22. Hebt gij niet gezien dat iemand zijn paard bij de stang heeft gevat ? 23. Hebt gij niet gezien dat na zijn vertrek door de menschen een kring is gemaakt ? 24. Wie heeft daar in t midden gestaan ? Wat is er in dien kring gebeurd ? Is daar niet een eed of belofte gedaan ? 27. Hebt gij niet gezien dat «enigen in dien kring den hoed hebben afgenomen ? 28. Wat is er verder gebeurd ? 29. Zijn er in dien tussehentijd geen brieven bij ulieden gekomen ? Antwoord : Dat weet ik niet, maar ik heb hem zien wegrijden, ik heb agter een bosehje gezeten. Antwoord: Johannes Bezuidenhout, maar of anderen ook met hem hebben gesproken, weet ik niet. Antwoord: Neen. 1815. Antwoord: Ja. Antwoord: Willem Krugel. Antwoord : Ik weet dat niet. Antwoord : Dat weet ik niet, ik was agter 't bosch bij een klomp paarden. Antwoord : Neen. Antwoord: Wij zijn daarna weggereden door de Yisch Rivier bij Louw Erasmus in Kafferland, en onder weg afgezadeld; en twee of drie dagen daar gebleven zijnde, zijn wij, boven door, weder teruggekeerd naar Slagtersnek. Antwoord: Ik weet niet als één brief van Hendrik Prinslo, die Majoor Fraser zoude gezonden hebben om te laten zien wat hij geschreven had. 1315. 30. Wat was de inhoud van dien brief ? 31. Hebt gij ook niet gehoord, waar de Kaffers waren ? 32. W as uw geweer geladen ? 33. Hebt gij 't zelve toen geladen, en waar mede ? 34. Had hij meer geweren bij zich om uit te deelen ? 35. Wat is er op Slagtersn'ek gebeurd ? 36. Bij welke zijt gij geweest? 37. Waarom zijt gij, na te zijn afgekomen, zonder mijne permissie weggereden P 38. Zijt gij uit eigen beweging naar den Adjunct Landdrost Yan de GraafE gereden, of op aanrading van anderen ? Antwoord : Dat weet ik niet,, ik heb er niet naar gevraagd. Antwoord : Neen. Antwoord: Neen, maar Johannes Bezuidenhout heeft mij aan den Rooden Wal gelast van 't te laden. Antwoord : Ja, met een kogel. Antwoord : Dat weet ik niet, 't was een geweer dat een kleine zoon van hem had, die bij hem was, en die had ook nog een voor hem zelve. Antwoord : Niets als dat de Landdrost Cuyler daar gekomen is, en sommigen zijn naar onderen gereden en anderen naar huis. Antwoord: Ik ben eerst afgekomen naar den Landdrost Cuyler. en ben vervolgens weggereden naar mijn schoonvader Jan de Lange, waar ik geslapen heb, en van daar naar huis bij Barend de Klerk, en den volgenden dag naar den Adjunct Landdrost Yan de Graaff. Antwoord: Omdat ik bang was, terwijl ik bij die menschen geweest was. Antwoord : Uit anderen. 39. Moet gij niet erkennen door Antwoord : u bij die oproerige menigte te ik ook bang. hebben opgehouden, kwaad gedaan en straf verdiend te hebben ? 40. Wat hebt gij tot uwe ver- Antwoord: schooning of verontschudiging meer. in te brengen P Ja, daarom was mé. Ik weet niets Dit + is 't merk van Andries Jacobus Yan Dijk, verklarende niet te kunnen schrijven. (Gret.) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Aldus &c., 22 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Dikmel. W. Hiddingh. No. 25. E.E.E. MINUTEN, 22 December, 1815. UITENHAGEN. Artikelen &e. Willem Adriaan Nel, W. zn : Gedetineerde &c. 1. Des Gedet. naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Zijt gij ook geweest onder eene verzamelde menigte van gewapende menschen ? 3. Hoe zijt gij daaronder gekomen ? Antwoord : Willem Adriaan Nel, W. zn., oud 32 jaren, geboren in de Zwarte Euggens onder Uitenhagen, woonachtig in de Baviaansrivier bij mijn schoonvader, Frans Labuscagne. Antwoord : Ja. Antwoord : Ik ben gecommandeerd in den nacht door Gerrit Bezuidenhout uit naam van mijn provisioneel en Veldcornet Willem Krugel, om met zonnen- 1816. opgang present te zijn op Slachtersnek met geweer en wapenen: ik ben daarop met de twee Gerrit Bezuidenhouts, die ik op weg ontmoet heb daar heen gereden. Op den Slachtersnek komende, vond ik de menschen niet, maar toen ben ik dezelve nagereden met mijn kleinen zwager. Adriaan Labuscagne. Wij hebben de menschen ingehaald bij de plaats van Yan Aart. 4. Wat is bij die postfvan Yan Antwoord : Daar hebben wij Aart gebeurd ? laten vragen aan Majoor Fraser om Hendrik Prinslo los te hebben. 5. Wie heeft daarom laten Antwoord : Johannes Bezuivragen ? denhout, eerst door een Hot- tentot en daarna door een en Prinslo, die ik meen dat Claas heet, maar Majoor Fraser liet weten dat hij denzelven buiten order niet konde afgeven :' toen zijn de mensehen weder teruggereden over de Yischrivier bij de plaats van Louw Erasmus. Den volgenden dag zijn wij nog een eindje verder getrokken : en daar is Touchon gekomen, welke ik geloof dat daar een brief of rapport gebracht heeft, maar wat verder gesproken is weet ik niet. Ik heb er mij niet mede willen bemoeien, want toen ik gecommandeerd ben, heb ik gedacht dat 't op een patrouille tegen den vijand was ; en toen ik nu zag dat 't niet goed was, heb ik er niet mede willen te doen hebben. 6. Waarom zijt gij dan niet Antwoord: Omdat ik bang weggereden ? voor mij n leven was, want Johan¬ nes Bezuidenhout had gedreigd 7. Wanneer zijt gij van die menschen afgekomen ? 8. Wie was 't hoofd van die menigte ? 9. Weet gij ook dat er door die ïüenschen een eed is gedaan ? 10. Welke was de inhoud van eed ? n. Hebt gij den Veldcomman^t Nel ook gezien ? 12. Wat is die komen doen ? i3. • gij ook gezien dat er öiand de stang van 't paard 'lenzelven heeft aangevat 01 net te beletten van heen te gaan ? die van die van mij dood te schieten, en gezegd dat hij den gene die niet mede deed, door de Kaffers zoude laten ruineeren. Antwoord : Op Slachtersnek ; toen de Landdrost Cuyler met zijn Commando is gekomen, ben ik naar hem toegevlngt, zoodra er gelegenheid was ; ik heb 't eerste niet durven gaan, want ik vreesde voor die achter mij waren. Antwoord : Ik meen Johannes Bezuidenhout. Antwoord : Ja, daar is een kring geformeerd, en daar stond Krugel in 't midden ; daar heeft Bezuidenhout gedwongen dat er een eed moest worden gedaan, en dien heeft Krugel voorgezegd, maar de anderen hebben niets gezegd. 1815. Antwoord : Dat heb ik niet verstaan. Antwoord: Ja, bij de post van Van Aart. Antwoord : Dat weet ik niet, maar ik meen dat Bezuidenhout met hem gesproken heeft. Antwoord : Neen, ik stond achter af. Aldus &e. 22 December, 1815. Als Uecommitteerdens : (Get :) Willem Apkiaan Nel. r. -ulemel. W. Hiddingh. Mij present: G. Beelaerts van Blokland. 18U. No. 26. S.S.S. 1. MINUTEN, 22 Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen, &c. Pieter Erasmus, Pieter zn., Gedetineerde, &c. 1. Des Gredet. naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2- Hebt gij u bevonden bij de verzamelde menigte, die onlangs is bij een geweest ? 3. Hoe zijt gij daaronder gekomen ? 4. Hoe heeft zich dat toegedragen ? 5. Had hij toen andere menschen bij zich? Antwoord: Pieter Erasmus, Piet zn., oud 28 jaren, geboren aan Bruintjes Hoogte, woonachtig langs de Visrivier, in 't distriet van de Baviaans üivier. Antwooid: Ja. Antwoord: Door dreigementen van Johannes Bezuidenhout, dat hij ons van de Kaffers zoude laten vernielen, als wij niet mede deden. Antwoord: Op den 12den of 13den van verl. maand is Johannes Bezuidenhout gekomen op de plaats van Willem Krugel waar ik woon, en zeide dat hij degenen welke niet mede wilden rijden, zoude laten vernielen van de Kaffers met vrouwen en kinderen, en alles wat zij bezaten, want dat hij den dood van zijn broeder wilde wreken, en de soldaten hebben wilde, die zijn broeder hadden doodgeschoten. Antwoord : J a, voor zoover ik gezien heb, had hij bij zich Johannes Hartsenberg, Marti' nus Barnard, en nog anderen* zijnde zes of zeven, en hij zeidf dat er nog eene andere partij achter aan kwam. Antwoord: J a. Antwoord : Ja. Antwoord : Naar de post bij Van Aart. 6. Zijt gij toen mede gereden ? 7. Is Willem Krugel ook mede gereden ? 8. Waar zijt gij toen naar toe gereden ? 9. Wilde hij daar die soldaten zoeken die zijn broeder hadden doodgeschoten ? 10. Zijt gij geen posten voorbij gereden, eer gij bij dien van van Aart zijt gekomen ? 11. Heeft hii daar niet naar die i , J , , ^ ^aaten gezocht r 12. Op welke post wilde hij zoeken Antwoord: Op de post van ^aar die soldaten die zijn broe- Captain Andrews. 6r hadden doodgeschoten ? , 13" Jiad W TTrncrAl ' ' - —• vüvivwuvAVJ.Vii. ÜUVJUUV1U . IU YIODL 1JV IliOt . jpen ander voornemen dan naar ik ben maar mede gereden op °uiuaten te zoeken t de dreigementen van Bezuiden- hout. Antwoord: Ja, op de plaats van Krugel. 1815. Antwoord : Ja. Antwoord: Ja. Antwoord : Neen. TT 14> *ebt gij Olaas Prinslo, Mart. •> ook dien avond gezien ? r).^a^ heeft die daar komen uoen p V 16. 8er 8ri ®em' ^laa8 Prinslo mede Vtp °aar de post van Yan Antwoord : Ik heb hem maar hooren zeggen dat zijn broeder Hendrik door de Dragonders gevangen was. Antwoord : Ja. 1815. 17. Zoude hij ook maar mede Antwoord: Ja. anders weet zijn gereden om naar de soldaten ik niet. te zoeken, die Fred. Bezuidenhout doodgeschoten hadden ? 18. Wat is er gebeurd toen gijlieden bij de post van Van Aart zijt gekomen ? 19. Wie is er gegaan om Hendrik Prinslo te vragen ? 20. Welke boodschap heeft die Hottentot terug gebracht ? 21. Wat is er toen verder gebeurd ? 22. Waar was Cornelis Faber ? 23. Waar zijt gij gebleven na die twee dagen ? 24. Hebt gij geen brieven of boodschappen ontvangen houdende vermaning om naar huis te gaan ? Antwoord: Toen zijn er boodschappen gestuurd om naar Hendrik Prinslo te vragen, want Bezuidenhout had gezegd, dat hij dien moest hebben, dewijl 't een goede vriend van hem was. Antwoord : Eerst is een Hottentot gezonden, maar ik weet niet door wien, of het door Bezuidenhout of door Krugel is geweest. Antwoord: Dat Maj oor Fraser liet weten, dat hij Prinslo niet konde afgeven. Antwoord: Wij zijn teruggegaan naar de Visrivier bij de plaats van Louw Erasmus, waar wij twee dagen zijn gebleven. Antwoord: Ik heb hem niet gezien, maar zooals Bezuidenhout zeide, was Faber 't Kafferland in. Antwoord: Toen zijn wij naar Slachtersnek gereden, daar de Landdrost Cuyler is gekomen. Antwoord : Ja, er is een brief van den Adjunct Landdrost Vafl de Graaff gekomen, welk6 schreef dat wij terugkeere» moesten. Dien brief krege» wij bij de plaats van_ Lotf» Erasmus, en toen zijn ^ teruggegaan naar Slachtersnek' 25. Wat hebt gij bij den Veldcornet Grreijling wezen doen ? 26, Zijt gij toen tehuis gebleven? Wi 27. I 1 Cl TTTrtO -r.n r. „ 1 * * , ' * vvtiö, vuur ZiUU Vt/HI gij 0bt opgemerkt, 't hoofd van die ^wapende menschen ? en ik ben naar huis gereden onder belofte dat ik zoude weder komen, want zij wilden mij anders niet laten gaan. Ik ben alleen weggereden, eerst naar huis, en van daar naar Frans Plessis; daar vandaan naar mijn broeder Johannes, en den Veld cornet Grreijling, in Zwagershoek ; en van daar ben ik weder tehuis gekomen. Antwoord: Ik heb hem de zaak wezen voordragen die er was voorgevallen. Antwoord: Toen Majoor Fraser in Baviaansrivier kwam, ben ik in 't veld bij mijn vee zijnde, uit deszelfs naam door mijn vrouw geroepen ; toen ik bij 't huis gekomen ben, heeft Majoor Fraser mij gezonden om te zien waar Bezuidenhout gebleven was, ik heb niets gevonden dan het wagenspoor, waarvan ik aan Majoor Fraser heb komen rapport doen. Vervolgens ben ik met den gem. Majoor Fraser en deszelfs commando op weg gegaan om Bezuidenhout op te sporen, en wij hebben hem ook aan den Winterberg gevonden ; en daarna ben ik mede hier gekomen op aanzegging van Maj oor Fraser. Antwoord: Voor zoover ik heb gemerkt, Johannes Bezuidenhout. 1815. 28. Varen er ook anderen die Antwoord: Ik mS gezag hadden ? anderen gemerkt. heb geen 1815. 29. Weet gij iets van een eed die door die menigte is afgelegd P 30. Zijn er ook geweest die de hoeden hebben afgenomen ? Antwoord: J a, Willem Krugel heeft een eed voorgehouden; de mensehen hebben niet gesproken, maar met 't hoofd geknikt. Antwoord: Ik heb wel zoo iets van hoeden afnemen gemerkt, maar ik weet 't rechte daar niet van. Antwoord: Willem Krugel. 31. Was er een kring geformeerd, en wie stond in 't midden ? 32. Hebt gij den Yeld Commandant Nel ook gezien ? 33. . Hebt gij ook gezien dat Antwoord: Dat weet ik niet; Theunis de Klerk met hem beeft er zijn er die met hem gesproken 1 t 1 Antwoord: Ja, ik meen dat hij met Krugel gesproken heeft. gesproken ? 34. Hebtfl gij ook gezien dat iemand zijn paard bij de stang gevat heeft ? 35. Wie is dat geweest ? hebben. Antwoord: Ja. Antwoord: Theunis de Klerk, of JohannesBezuidenhout; een hunner is 't geweest. Aldus, &c., 22 December 1815. (G-et :) Petbus Rasmus Erasmus Als Gecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddingh. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 27. 1» 15. F.F.F. MINUTEN, 22sten Dec. 18)5. TJITENHAGEN Artikelen &c. Adriaan Labusoagne, Gedetineerde &c. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Zijt gij ook geweest onder de gewapende verzameling bij Slagtersnek ? 3. Zijt gij toen daarheen gereden ? 4. Wat hebt gij aan Slagtersnek §evonden ? 5. ,^aaraan bemerktet gij, dat in de wapenen tegen de Redering waart ? 6. Waar zijt gij verder heen «Weden, en wat hebt gij meer gehoord ? , Waarom zijt gij niet naar ÜUl8 gereden ? Antwoord: Adriaan Labuscagne, oud 16 jaren, geboren aan Hermanskraal, langs de Visrivier, woonachtig aan de Baviaansrivier, bij mijn vader Frans Labuseagne. Antwoord: Ik ben in den naoht door ouden Gerrit Beluidenhout uit naam van Willem Krugel gelast geworden om daar heen te komen. Antwoord: Ja, met mijn zwager, Willem Nel, die ook gecommandeBrd was. Antwoord: Daar heb ik 't slecht gevonden, dat wij in de wapenen tegen de Regeering waren, zonder dat ik er iets van geweten had. Antwoord: Omdat Willem Krugel zeide, dat Hendrik Prinslo gevangen was, en dat wij daar naar toe moesten rijden om te hooren wat hij gedaan had. Antwoord : Ik heb niets meer gehoord, want ik ben toen alleen achter af gebleven. Antwoord : Dat konde ik niet doen, want Johannes Bezuidenhout had gezegd, dat hij allen die weggingen door de Kaffers zoude laten vernielen. 181» 8, Hebt gij op Slagtersnek niet gezien dat ik met een commando daar ben gekomen ? 9. Waarom zijt gij toen niet afgekomen toen W. Krugel en anderen afkwamen ? Antwoord : J a. Antwoord : Ik was vreesachtig, ik ben een jonge mensch, die noch niet weet wat eene Regeer in g is, daar was ik noch nooit bij geweest. Aldus &c., 22 December 1815. (Gret.) A dri aan Labtjscagne. Mij present: G. Beelaerts van Blokland. Als Grecommitteerdens : I*. Diemel. W. Hiddingh. No. 28. R.R.R. MINUTEN, 22sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen, enz. G-errit Pieter Bezuidenhout Gerritazn., Gedetineerde. Antwoord: Gerrit Pieter Bezuidenhout, Gerrits zn., oud 23 jaren, geboren in Piettenbergs Baaij, woonachtig in den omtrek van Baviaansrivier, onder Graaff-Reinet. Antwoord: Ja, om bij Daniël Erasmus present te moeten zijn met geweer en wapenen, en voor vier dagen mondprovisie. Antwoord: Ja, en daar heb ik Willem Krugel gevonden, en die heeft een brief voorgelezen 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Zijt gij gecommandeerd geworden door den provisioneelen Yeldcornet Willem Krugel ? 3. Zijt gij derwaarts gegaan, en wien hebt gij daar gevonden ? 4. Wat is er op 't lezen van dien "brief gedaan ? 5. Waar was u vader ? 6. van den Adjunct Landdrost Van de Graaft', behelzende dat er sommige burgers van Tarka naar Kafferland waren om Kaffers te halen om een inval te doen over Fredrik Bezuidenhout, die dood was. Antwoord: Willem Krugel is opgestaan en heeft gezegd, " ik ben met de regeering, en daarop hebben wij gezegd, " als gij niet de regeering zi]t, dan zijn wii ook met u." Iu dien brief stond ook dat Opperman zijne mensohen moest commandeeren, en een wakend oog over de Kaffers houden. Ik ben dien avond naar huis gereden, en heb in den naeht van mijn vader e 4". is ln 't kort in uwe contrij ©en Commando uit geweest ? Antwoord: Theunis Theodorus Fourie, oud 25 jaren, geboren aan de Kafïerkuils Rivier, in het district Swellendam, woonachtig bij mijn broeder, Louis Fourie, aan de Baviaansrivier, in het district van GraaffReinet. Antwoord: Opperman. Antwoord P Ja, die was provisioneel Veldkornet. Antwoord: Ja. 5. Hebt gij tot 't zelve behoort ? Antwoord : Ja. 1816. 6. Op welke wijze zijt gij gecommandeerd P 7. Waartoe zijt gij gecommandeerd ? 8. Zijt gij toen ook gegaan ? 9. Wie zijn er meer met u gegaan ? 10. Wat hebt gij op SlagtersNek gevonden ? n. Waart gij ook gewapend ? 12. Wie hebt gij daar gevonden ? 13. Wie was het hoofd van die menigte ? 14. Wat heeft die menigte vervolgens gedaan ? Antwoord : Door eene mondelinge boodschap, welke de oude Gerrit Bezuidenhout gedaan heeft uit naam van Willem Krugel. Antwoord : Om in dienzei ven nacht naar Slagtersnek te gaan. Antwoord : Ja. Antwoord : Lucas van Vuurenr ChristiaanDreijer en Frans Smit. Antwoord : Daar hebben wij een troep gewapende mensohen gevonden. Antwoord : Ja, ik was gecommandeerd om gewapend te zijn. Antwoord : Willem Krugel, Johannes Prinslo, M.zn., Hendrik Klopper, Hen. zn., Willem Prinslo, W.zn., Stoffel Botha, Philip Botha, Abraham Botha, (alle drie Stoffels zoons), Frans en Andries van Dijk, Theunis de Klerk, Fredrik Brits, Coenraad Bezuidenhout, en Thomas Dreijer. De anderen kan ik mij niet herinneren. Antwoord: Ik meen dat Willem Krugel het hoofd is geweest, omdat hij ons gecommandeerd had. Antwoord : Wij zijn gereden naar de plaats van Van Aart, en daar heb ik gemerkt wat het was, want ik hoorde dat zij Hendrik Prinslo gingen opeischen, welke ik hoorde dat daar gevangen zat bij Kapt. Andrews. 15. Hoe is Hendrik Prinslo opereeisoht ? 16. Heeft men Hendrik Prinslo ook gekregen ? 17" Waarom zijt gij op zijde gegaan ? 18- Zijt gij lang gebleven bij -Kapt. Andrews? 1.9. Zijt gij dadelijk naar huis gereden ? _ 20. VA/,~ '» XtJ VflT'SrQQr m i Haak r\w\ c, , - ■ v*uu«uiu gij uuui \JIVO i uwen broeder gezonden hebben? 21. Antwoord: Willem Krugel heeft Glaas Prinslo gezonden om naar zijn broeder Hendrik te vragen. Antwoord: Neen, maar welk antwoord gekregen is, weet ik niet, want ik ben op zijde gegaan met nog meer andere menschen, te weten Frans Smit, Christiaan Dreijer en Lucas van Yuuren, en nog een paar die ik niet kende. Antwoord : Omdat ik merkte dat het een slechte zaak was, en dat wij er vandaan wilden wezen. Antwoord : Neen, wij zijn bij Jagersdrift over de Visrivier 111 1 . n 1815, gegaan ; hebben daar wat afgezadeld ; en op een brief, welke de Adjunct Landdrost Yan de Graafï gezonden heeft, ben ik naar huis gereden. Antwoord: Ja, en den Zondag daaraan volgende ben ik naar gem. heer Yan de Graafï gereden met mijn broeder Louis Fourie, om voor te dragen hoe wij daar in gekomen waren. Mijn broeder Louis is voor ons daags te voren gezonden naar Slagtersnek om de mensehen te vermanen van terug te ken ren, en dat heeft mijn broeder ook gedaan. Antwoord : Luoas van Vuuren, Ghristiaan Dreijer, Frans Smit, en ik. Hebt gij gemerkt dat behalve anri 6m ^luge^.er nog iemand „ was, cue daar v°erde ? gezag Antwoord : gemerkt heb. Neen, zoo ver ik 1816. 22. Was uw broeder Louis ook gecommandeerd om mede te gaan ? 23. Waarom is uw broeder niet mede gegaan ? 24. Weet gij ook welke de bedoeling van 't commando was ? 25. Toen gij zijt op zijde gegaan met voornemen om heen te gaan, is er ook iemand geweest, die getracht heeft zulks te beletten ? 26. Denkt gij dat anderen ook hadden kunnen wegrijden, indien zij daartoe gelegenheid hadden gezocht ? 27. Hebt" gij ook gezien dat Willem Krugel anderen heeft belet van heen te gaan ? 28- Op welke wijze heeft hij hen belet ? 28. Welke personen zijn het die ook hebben willen weggaan, doch verhinderd zijn ? 30. Zijn er ook bedreigingen gedaan jegens degenen die weg wilden gaan ? 31. Weet gij ook of de mensehen een eed gedaan hebben ? Antwoord : Ja, die staat op een commandeerbrief. Antwoord : Dat weet ik niet. Ik ben bij mijn vee geweest. Zegt verder: Ik weet niet of mijn broeder daar geweest is. Antwoord : Dat weet ik niet. Br was maar geordineerd dat wij met geweer en wapenen op Slagtersnek moesten zijn. Antwoord : Ja, Willem Krugel wilde niet hebben dat wij wegreden, maar wij hebben goede woorden gegeven en beloofd weder te komen, en daarop heeft hij ons laten gaan. Antwoord : Ik denk ja. Antwoord: Ja. Antwoord : Door het te verbieden. Antwoord : Ik weet van Thomas Dreijer, welke ook verzocht had om weg te gaan ; of er meer 't gevraagd hebben, weet ik niet. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Neen. 32. Hebt gij ook_ den Yeldcommandant Nel bij die menschan zien komen ? 33. Hebt gij daarna ook eenen kring rondom Willem Krugel zien maken ? 34. Hebt gij niet gehoord dat zulks is gedaan om een eed van getrouwheid af te leggen aan Willem Krugel ? 35. Wat zoude Willem Krugel gezworen hebben ? 36. , gij op de begrafenis van redrik Bezuidenhout geweest ? Aldus &c. 22 December, 1815. Als Grecommitteerdens : P. Djemel, W. Hiddingh. Gh Antwoord : Ja, maar toen was ik reeds op zijde, en weet dus niet wat met hem gesproken is. Antwoord : Ja, dat heb ik gezien. 1815 Antwoord : Neen, maar zooals de mensehen gezegd hebben, zoude Willem Krugel een eed gedaan hebben. Antwoord : Dat weet ik niet, en ik heb daar niet naar gevraagd, 't is ook mij niet gezegd. Antwoord : Neen. (Gret :) Thenus Fotjrie. Mij present: Beelaerts van Blokland. No. 30. Q-Gr.tr. MINUTEN, 22 December 1815. UITENHAGEN. Artikelen, enz. Leendert Labuschagne, Gredetineerde, enz. Hn " L geboorffitlw naam' ouderdom> Antwoord: Zegt: Leendert p a s, en woonplaats ? Labuscagne, oud 24 jaren, geboren op Bruintjeshoogte, woon- 1815. 2. Waardoor hebt gij u bevonden onder de onlangs verzameld geweest zijnde oproerige menigte ? 3. Waren er met diezelve brief meer mensohen gecommandeerd ? 4. Zoudt gij dien brief herkennen, als gij dienzelven zaagt? 5. Zijt gij ten bestemden dag en plaats present geweest ? 6. Wie hebt gij daar gevonden ? 7. Wat is er gebeurd, toen die Yeldcornet is gekomen? 8. Wat stond er in dien brief ? achtig langs de Yisrivier, bij mijn schoonvader, Hannes Pieterse, in 't veldcornetschap van Baviaansrivier, onder Gr aaffHeinet. Antwoord: Ik ben gecommandeerd geweest door den provisioneelen Yeldcornet Krugel, met een brief dat ik bij kleinen Daniël Grasmus moest present wezen op den 14den November 1.1. met geweer en wapenen en voor vier dagen mondbehoeften. Antwoord: Ja, Coenraad Bezuidenhout, Fredrik Brits, Yolkert Laport, en Willem Prinslo, Jochems zn. Antwoord: Ik heb dezelve niet gezien, maar de Commandeerman Stephanus Marais heeft 't mij voorgelezen. Antwoord : Ja. Antwoord : Daar waren Coenraad Bezuidenhout en Fred. Brits. Daarna is ook in dien avond de provisioneele Yeldcornet Krugel gekomen, die mij gezien heeft. Antwoord : Hij heeft een brief van den adjunct Landdrost Yan de Grraaff laten voorlezen door iemand die ik niet meer weet. Antwoord: Dat er sommig0 oproermakers uit de Tarka naar de Kaffers waren gegaan, en een inval wilden doen. 9. Wat heeft de Veldcorne Krugel toen gezegd ? 10. Wat is er verder gebeurd ? 11. eet gij ook dat een gedeelte ,au die mensohen weder met ^stemming van> Krugel, van . 6 plaats van Erasmus naar huis ls gegaan ? \r • 12> vaiTe T^ie zijt van de Plaats i<~ Erasmus naar die van rugel gegaan ? ■w . 13~ j„i aar is Willem Prinsloo, armes zn., gebleven ? ^Haarh^tagj?geV°nden toen "VX7 15 d«r gedaan^ ^^^'eden toen ver- t Antwoord: Hij lag de hand op zijn borst en Aeide, Ik ben in plaats van Opperman gekomen, en ik ben met de Regeering; wat zegt gijlieden ? en toen zeiden wij : dan zijn wij ook met u. Antwoord : Toen kwam daar tijdiug dat een man, die Prinslo werd genoemd, maar dien ik niet kende, gevangen was, en toen zeide Krugel, dat wij moesten rijden, om naar hem te vragen, en een goed woord voor hem te doen. Daarop zijn wij gereden naar de plaats van Krugel, en des anderen daags naar Yan Aart _ Antwoord: Ja, maar ik weet niet wie. Antwoord: Met Cobus la Port, die ook daar was. Wij waren zamen achter. Antwoord : Die is met anderen vooruit gereden: als Coenraad Bezuidenhout, Theunis de Klerk, W. Krugel zelve, en Piet Erasmus. De anderen ken ik niet. Antwoord : Daar waren veel mensehen. Antwoord: Toen zijn wij gereden naar de plaats van Yan Aart om een goed. woord te doen voor den man, die daar gevangen zat. 1815. 1815. 16. Hebt gij Johannes Bezuidenhout gekend ? 17. Hebt gij denzelven ook dien dag bij W. Krugel gezien ? 18. Waar wilde hij naar toe gaan ? 19. Hoe kwam bij daarbij, daar bij niet tot uw district behoorde ( 20. Hebt gij niet geboord om welke reden bij medegmg ? 21. Hoe veel mensoben zijn er wel naar Yan Aart gegaan ? 22. War is daar gedaan? 23. Hebben zij den man niet gekregen ? ^ Wat is er verder gebeurd ? Antwoord: Ja. Antwoord: Ja, zooals ik daar kwam, is bij ook daar gekomen. Antwoord: Dat weet ik niet. Hij is dien naobt daar gebleven, en is den anderen dag met de overige mensoben mede gereden. • •--=» Antwoord : Dat weet ik niet. 25. Waarom zijt gij op zijde bij de paarden gebleven ? 26. Hoe lang zijt gij aan de overzijde van de Yisrivier gebleven . 27. Is daar in dien tijd geen brief gekomen ? Antwoord: Neen. Antwoord: Dat weet ik niet, er waren velen. Antwoord : Daar is om dien man gevraagd door W. Krugel, maar ik weet niet hoe, want ik was op zijde bij de paarden. Antwoord: Neen, dat ik weet, niet. Antwoord: Toen zijn wij verder gereden naar L en dat er juist iemand bij üem was weike gezegd had, dat 't niet dezelfde bode was ? bij gelegenheid dat ik eens beesten van Stoffel Botha uit Kafferland heb helpen uithalen. Antwoord : Ja, toen zij bij Yan Aart waren, heeft Willem Krugel de menschen een eed voorgezworen ; en eenigen hebben 't nagezegd ; maar wat 't was, weet ik niet : ik heb maar stil gestaan ; ik woude 't niet nazeggen, en zoude het ook niet hebben gedaan, omdat ik niet wist waarvoor ik een eed moest zweren, Antwoord : Ik heb wel gezegd, dat zulkè mijn vader werd nagegeven, maar ik weet er verder niet van, want ik was niet bij mijnYader. Antwoord : Dat had ik ook zoo op 't pad hooren praten, maar ik weet niet meer van wie. 1811, 47. Is dit lang voor den dood Vau uw vader geweest ? 48. Antwoord : Ja, lang te voren. .Moet gij niet erkennen, dat Antwoord: Ja, maar ik ben &xJ)door u onder die gewapende er onwetend in gekomen. Bienigte bevonden te hebben, Waad gedaan hebt ? ^l(iu8 &c., 22 December, 1815. ■^■ls Committeerdens : Dit is 't merk X. Diemel. van Gr. C. Bezuidenhout, die W. Hiddingh. verklaarde niet te kunnen schrijven. Mij present : Gk Beelaarts van Blokland. No. 32. TJ.U. MINUTEN, 23STEN Decembek, 1815. UITENHAGEN. Cornelis van'den Nest, Gedetin : 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Zijt gij op de plaats van Willem Krugel tehuis geweest van den 10 tot den 12 November 1.1. ? 3. Zijt gij ook tehuis geweest op zekeren avond, toen Joh. Bezuidenhout daar gekomen is ? 4. Wie is met hem medegekomen ? 5. Is Willem Krugel destijds tehuis geweest ? 6. Waar was hij ? 7. Wie was woonachtig op de plaats van W Krugel, en tehuis, toen Bezuidenhout daar gekomen is ? Antwoord : Gornelis van den Nest, oud 26 jaren, geboren aan de Zondagsrivier, op de plaats genaamd de Baviaanskrans, woonachtig bij Willem Krugel aan de Baviaansrivier. Antwoord: Ja, ik was omstreeks dien tijd tehuis. Antwoord: Ja. Antwoord: Abraham Bothma, Martinus Barnard, Johannes Hartzenberg, en Andries Meijer. Antwoord: Neen. Antwoord: Hij was naar Daniël Erasmus om eene patrouille uit te zetten, ten einde een inval van de Kaffers te beletten, waaromtrent de Adjunct Landdrost Yan de Graaft geschreven had. Antwoord: Daar waren woonachtig Jacobus Klopper en zijn zoons, Hendrik en Jacobus, en ik; en wij waren tehuis. 8. Bevonden zich toen daar ook anderen, die er niet woonachtig waren ? 9. Waar waren Klaas Prinslo, M. zd., H. P. Klopper, Jan Bronkhorst, Marthinus Prinslo, Claas zn., en Joh. Prinslo, daas zn. ? 10. Wanneer zijn die menschen gekomen op de plaats van W. Krugel, waar gij woonachtig zijt? 11. Op welken tijd is Joh: Bezuidenhout met zijn gezelschap gekomen ? 12, Wanneer is W. Krugel tehuis gekomen ? i3. Wat zijn die menschen komen üoen, die het eerst zijn gekomen, tamelijk die van Bruintjeshoogte ? A • U" -^an wien moesten zij een paar bannen komen vragen ? n 15" welke rede is Theunis 6 Klerk daar gekomen ? 1816. t .. 16' tij daar uit zioh zeiven gesomen, of geroepen, terwijl 6 menschen hem niet moesten Voorbij rijden ? Antwoord: Daar was een klompje menschen, Klaas Prinslo, Mart. zn., Hendrik Pieter Klopper, Theunis de Klerk, Jan Bezuidenhout, Martinus Prinslo, Klaas zn., Johannes Prinslo, Klaas zn., en anderen, die ik nu niet weet op te geven. Antwoord: Op Bruintjeshoogte bij den ouden Martinus Prinslo. Antwoord: In den avond tegen de schemering. Antwoord: Toen 't geheel donker was ; ik denk een paar uren na de anderen. Antwoord: Ik denk een weinig tijds na de komst van Bezuidenhout. Antwoord : Zij zeiden dat zij kwamen om te zien of zij een paar man konden mede krijgen om te gaan vernemen waarom hun broeder gevangen was. Antwoord : Ik denk aan Willem Krugel. Antwoord: Ik denk dat hij ook om die reden is gekomen. Antwoord: Daar is dien avond gereden om Krugel te roepen, en zoo is hij daarbij gekomen ; ik weet niet of hij ook geroepen is, maar ik denk dat men hem ,1415. 17. Wie heeft Krugel geroepen, en laten roepen, en om welke reden ? 18. Welke boodschap heeft uw broeder teruggebracht P 19. Wat is Joh: Bezuidenhout met zijn gezelschap komen doen ? 20. Waar zoude Joh. Bezuidenhout 't eerste gehoord hebben dat Hendrik Prinslo gevangen was ? 21. Op welken dag, en op welken tijd van den dag was Hendrik Prinslo gevangen ? ontmoet heeft, en dat hij zoo is medegekomen. Antwoord : De kinderen van Prinslo daar gekomen zijnde, zeiden dat zij gaarne W. Krugel spreken wilden over het geval van hun broeder Hendrik Fredrik Prinslo, M.zn :, en daarop is mijn broeder Hendrik gereden om hem te roepen. Antwoord: Zijn paard was moede, en Pieter Erasmus, Piet zn :, ontmoetende, heeft hij aan denzelven de boodschap overgegeven, en is weder tehuis gekomen. Antwoord : Hij zeide dat hij Hendrik Prinslo hebben wilde, en dat allen die er waren, met hem mede rijden moesten. Antwoord: Hij zal 't op eene andere plaats gehoord hebben. Waar hij vandaan kwam, weet ik niet, dat heb ik hem niet gevraagd, ik denk dat hij 't dienzellden dag zal gehoord hebben. Antwoord: Op Maandag, omstreeks middag, zijnde denzelfden dag dat Claas Prinslo daar gekomen is, zooals hij zeide. Antwoord: Boven in Tarka, een goeden dag rijdens van Willem Krugel; 't zal wel tien uren te paard zijn. 22. In welke contrij wonen Joh, Bezuiderihout, AbrahamBothma, Martini s Barna r d , Joh. Hartzenberg, en And r i e s Meijer r 23. Ligt de plaats vanM. Prinslo Antwoord : Neen, geheel aan in de route tusschen de Tarka de andere zijde van W. Krugelen Willem Krugel ? 24. Hebt gij niet aan een of ander dergenen, die met J. Bezuidenhout zijn gekomen, gevraagd waar zij dien dag vandaan kwamen ? 1816. 25. Hebben zij ook niet gezegd om welke reden zij daar gekomen waren ? 26. Om welke reden wilden zij dat doen ? 27. Wanneer hebt gij dit van Bezuidenhout gehoord ? 28. Kwam 't al toen voor dat F. Prinslo voornemens was ^ede te doen ? 29. . ts Hendrik Fredrik Prinslo ^ dien tijd meer dan eens in 16 contrij geweest ? 30. daf eers^e maal geweest v gij van de zaak hebt gedord ? <Üe?6eft Joh' Bezuidenhout in gai11 avond, toen hij daar is l£af?mon> gezegd dat hij de ers zoude te hulp roepen ? Antwoord : Zij zeiden dat zij gekomen waren om de Militaire posten aan te vallen, en af te drijven tot hier, naar TJitenhagen. Antwoord: Joh. Bezuidenhout zeide dat hij dat wilde doen omdat zijn broeder was doodgeschoten. Antwoord: Hendrik Frederik Prinslo was acht dagen tevoren op de plaats van Willem Krugel geweest, en had gezegd dat Joh. Bezuidenhout met zoo iets komen wilde. Antwoord: Ja, want hij zeide dat Bezuidenhout klaar was met eene magt van de Kaffers, en dat hij daarmede degenen dwingen zoude, die niet wilden mede doen. Antwoord : Neen; zoo ver ik weet, maar die eene reis. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja, en hij zeide dat de Kaffers daar al waren, en dat hij degenen, die niet wilden mede doen, zoude laten verderven door de Kaffers, en geen vrouw of kind ontkomen Antwoord : Neen, zij zeiden, dat zij den vorigen dag naar huis gereden waren ; maar waar zij dien dag vandaan kwamen, weet ik niet. 1816. «K? zoude,—dat de Kaffers al 't goed zouden buit maken. Heeft Hendrik Prinslo uit Antwoord : Ja, zoo heb ik die naam van Bezuidenhout gezegd boodschap begrepei. dat men zich moest gereed houden, om mede te doen, en niet tegen de Kaffers, maar voor dezelven te vegten ? 33. Hebt gij dat aangenomen om u gereed te houden ? 34. IfeToen Joh. Bezuidenhout dien avond daar gekomen is, heeft hij u dan toen tot dat einde gecommandeerd ? 35. Weet gij of ei ook menschen zijn, die zich gereed hebben gehouden op de boodschap welke door H. F. Prinslo was gebragt t 36. Zijn er dien avond nog meer menschen bij W. Krugel gekomen, behalve de reeds genoemden ? Antwoord : Neen, ik heb mij daartoe niet gereed gemaakt. Antwoord: Hij heeft allen maar gecommandeerd om mede te gaan, om Hendrik Prinslo te krijgen, en hij zeide dat hij t daar wel verder zoude uitvoeren, want dat hij maoht genoeg had van de Kaffers. k __ . "Mop.n in miine niiiwuuxu . > - - contrijen weet ik is geene, want wij vreesden allen voor dit stuk. 37. Welke menschen, behalve de p-enoemden, zijn er meer gere¬ den naar Slagtersnek ? 38. Wie had die menschen laten roepen ? 39. Hoe komt 't dat Bezuidenhout en niet Krugel de menschen heeft laten roepen ? Antwoord: Ja, maar toen was 't reeds laat, en ik heb geslapen : den anderen morgen zijn wij vroeg vertrokken, en toen zijn er nog meer menschen op den Slagtersnek gekomen. Antwoord: Philip Botha, Stoffel Botha, Abraham Botha, Thomas Dreijer. Antwoord: Toen Bezuidenhout bij ons was gekomen, heett hij 't verder laten rond weten- Antwoord : Hij heeft al g® zonden omdat Krugel t'huis was- 40. Wien heeft hij gezonden ? 41. Welke menschen hebt gij op Slagtersnek meer gevonden ? 1816. 42. Hoe veel menschen zullen daar wel gekomen zijn ? 43. Wie commandeerde die menschen ? 44 _ Konde men naar uw gedagte "ie mensohen zoo spoedig bij ^kander krijgen zonder dat zij ^ich^tevoren hadden gereed ge- 45. Waar was Cornelis Faber op ^en tijd ? 46. Weet gij ook op welke plaats ezuidenhout de Kaffers verachtte ? 47. ^>at heeft de verzameling op af?tersnek verrigt ? Antwoord : Dat weet ik niet, ik was reeds in slaap, ik heb 't des anderen daags maar hooren zeggen. Gerrit Bezuidenhout en Gerrit Fredrik Bezuidenhout, Hendrik Bezuidenhout, Jacobus Vreij, Leendert van Yuuren, Christiaan Dreijer, Frans Smit, Leendert Labuscagne, Adriaan Labuscagne. Anderen kan ik mij bij naam thans niet herinneren. Antwoord : Ik denk wel dertig. Antwoord : Dat weet ik niet, maar ik denk dat zij daar kwamen op order van Bezuidenhout. Antwoord : Ja, want zij wonen kort bij eikanderen, 't Is maar eene kleine contrij. Antwoord : Die was 't Kafferland in, en zooals Bezuidenhout zeide, was hij Faber dagelijks met de Kaffers te wagten. Antwoord : Zooala hij zeide zouden zij langs den Kaga's berg aan de Baviaansrivier bij hem komen. Antwoord : Hij zeide dat wij nu rijden moesten om Hendrik Prinslo los te krijgen, en dat die niet medeging, hij dezulken met alles wat hij bezat, zoude laten verdelgen door de Kaffers; doch dat als Prinslo 1815. 48. Waarom maakte hij er zooveel werk van om Hendrik Prinslo te hebben r 49. Indien H. Prinslo niet was gevangen geweest, in welke betrekking zoude hij tot de verzameling gestaan hebben ? 50. Weet gij ook of Hendrik Prinslo moeite heeft gedaan om menschen te verzamelen ? los was, hij ons zoude laten naar huis rijden, en op die wijze heeft hij ons medegekregen. A.ntwoord : Dat weet ik niet, dat heeft hij mij niet gezegd. Antwoord : Zooals ik begrijp zoude hij gelijk met Bezuidenhout gestaan hebben. 51. Weet gij ook waar H. Prinslo en Joh. Bezuidenhout zouden bij elkander zijn gekomen ? 52. Toen de kinderen van Prinslo op de plaats van W. Krugel kwamen, hebt gij ook kunnen merken, dat zij aldaar Bezuidenhout verwagtten ? 53. Hebt gij ook gehoord welke belooning de Kaffers ^ voor hunne moeite zouden krijgen ? Antwoord: Niet anders dan dat hij reeds eenigen tijd tevoren, zoals ik reeds heb opgegeven, daarvan had gesproken. Antwoord : Neen ; en ik heb ook weinig naar die zaken gevraagd, omdat ik er tegen was, en dat ik zag het droevig ongeval waar wij in komen zouden. Antwoord : Neen, daar hebben zij niet van gesproken. Antwoord : Ja, dat hun t Zuurveld ter bewoning zoude worden gegeven. Hebt gij ook niet gehoord Antwoord: Ja, hij zeidedat dat Bezuidenhout en de zijnen hij voor zig en degenen i iets da.,™»: i» de pl»t„ «,»- h«de «-j - don krijg® ? Hl w ik ni6t> sprak van de CommandofoDtein en Koonap. 55 Waar zijt gij van den Slagtersnek naartoe gereden ? Antwoord : Naar de post vao Capt. Andrews, endaar h0e Bezuidenhout laten vragen, do 56. Was Willem Krugel daar 'ij present ? Claas Prinslo om zijn broeder Hendrik Prinslo, maar zij hebben hem niet gekregen, want Majoor Fraser liet weten dat hij denzelven niet mogt afgeven. Daarop heeft Bezuidenhout gezegd dat hij Faber te wagten was met de Kaffers, en dan die post wel zoude overweldigen. Antwoord : Ja. 1816. 57. Wat heeft die gezegd ? Antwoord : Hij had er niet veel in te brengen, want Bezuidenhout was zoo kwaadaardig, dat niemand veel durfde spreken. rn -Tot welke contrij behoorden Antwoord : Tot de Baviaans- ■' meeste mensohen die daar rivier Waren ? 59. Ouder wiens gebied stonden IÜfïnRfthfYn P 60 ®oh ^Gen u *"08 de meneQ van Baviaansrivier op de Wei Van Bezuidenhout, dan °p die van Krugel waren ? t . 61- Sqi ri,1ien Krugel aan zijne manMiv/JPen ?e^ast had zich te vereren> denkt gij dat het in * *a°ht van Bezuidenhout vej, 'J. gestaan hebhen om dezel] zich te houden ? ^ 62. lino. ®^ gij u van die verzame® willen verwijderen P Antwoord : Willem Krugel was provisioneel Veldcornet, maar 't scheen wel dat Bezuidenhout 't oppercommando had. Antwoord : Ik geloof meer op die van Krugel, maar door vrees voor de Kaffers zijn zij gehoorzaam geweest aan Bezuidenhout. Antwoord: Ja, door zijne bedreiging van de Kaffers, die hij zeide, dat alle dagen te verwaohten waren. Antwoord: Ja, maar Bezuidenhout wilde niemand laten gaan, en zeide dat hij man voor man zoude gaan wederhalen. 1815. 63. Hebt gij uw provisioneelen Yeldcornet" gevraagd om weg te gaan? 64. Zijn er geene andere menschen weggegaan ? 65. Hadt gij ook niet op die wijze kunnen weggaan? 66. Hebt gij bij de post van Kapitein Andrews zijnde, den Yeldcommandant Nel zien komen ? 67. Hebt gij ook gezien met wien hij heeft gesproken ? 68. Wat hebben die met hem gesproken ? 69. Weet gij ook of men hem goedwillig heeft laten gaan . Antwoord : Ja, maar hij zeide dat Bezuidenhout alles verdelgen zoude wat niöt mede wild©. Antwoord: Daar zijn er eenige weinige weggereden met belofte van weder te komen. Antwoord: Ja, ik_ heb ook gevraagd, maar hij zeide dat hij alle menschen niet konde laten rijden. Antwoord: Ja. Antwoord: Hij is eerst bij Willem Krugel gekomen, die met hem gesproken heeft, en naderhand hebben Theunis de Klerk en Joh. Bezuidenhout ook met hem gesproken. Antwoord: Dat weet ik niet, want zij raasden zoo door elkander dat ik 't niet gehoord heb. Antwoord: Ja, de anderen wilden hem laten gaan, maar Joh. Bezuidenhout en Theunis de Klerk wilden hem houden. Theunis de Klerk heeft ook zijn paard bij de teugels geva en toen hebben De Klerk en Bezuidenhout hem bij een eed laten belooven dat hij zoua wederkomen, en op ^ t zegge van anderen dat hij nu zoude terugkeeren omdat dJ gezworen had, hebben zij 'ie laten rijden. 70. Had Theunis de Klerk veel te zeggen onder die verzamelde menschen ? 7L Wie waren degenen, welke zeiden dat men W. Nel maar Qioest laten rijden, en dat hij ^el zoude wederkomen ? Antwoord : Zooals 't mij toescheen, ja. Antwoord: Willem Krugel en Piet Prinslo, Glaas zn. 1815. 72. Was Piet Prinslo, Claas zn., °ok een van degenen die hem verhinderd hadden van wesr te Saan ? 72. Is na 't vertrek van den Veld°°tttmandant Nel, ook een kring geformeerd ? 74. Wie stond in die kring ? 75. Hoe is die kring geformeerd ? w 76. vTdat?is er in dien kring ge" ÏV 77' men hem bij - Antwoord : Ja, eerst was hij er ook tegen, maar naderhand zeide hij dat men hem maar zoude laten rijden. Antwoord: Ja. Antwoord: Willem Krugel. Antwoord: Joh. Bezuidenhout en Theunis de Klerk hebben gezegd dat er een eed aan W. Krugel moest worden gedaan. Ik stond er wel bij, maar niet in den kring. Antwoord: Joh. Bezuidenhout heeft aan Krugel gezegd dat hij de menschen vóórzeggen moest, dat zij zweren moesten hem getrouw te zullen zijn en bijstand bieden, en dat heeft hij toen ook gedaan. Antwoord : Om ongelukken voor te komen als zij Prinslo niet konden krijgen. (Zegt weder) als hij met de Kaffers tegen de troepen opkwam, dat wij hem dan moesten bijstaan, en niet terugwijken. 1815. 78. Hoe wilde men de troepen aanvallen ? 79. Welke menaehen hebben dien eed gedaan ? 80. Op welke wijze hebben zij ge¬ zworen 81. Hebt gij ook den hoed afgenomen ? 82. Had W. Krugel gezegd dat di*3 menschen den hoed moesten afnemen ? 83. Had Bezuidenhout u ook beloofd om de contrij, die hij m bezit zoade nemen onder ulieden ie deelen ? 84. Hebt gij mij zulks echter niet na uw gevangenneming gezegd in presentie van den Adjunct Landdrost Fraser, en de Heemraden Nel en De Klerk ? 85. Heeft hij ook niet gezegd dat de Kaffers 't vee van de soldaten benevens kralen zouden krijgen? OD. Heeft hij u geen namen geruiernd van Officiers die hij bijzonder hebben wilde ? 87. Heeft hij ook op die wijze van den Veldcornet Opperman of den Landdrost Stockenstrom gesproken ? Antwoord: Men zoude van de bovenste post beginnen, en ze zoo afdrijven. Antwoord: De meesten hebben gezworen, zoo ik meen ; ik hebniet gezworen. Antwoord: Door de hoeden af te nemen tot een teeken dat zij instemden. Antwoord : Neen. Antwoord: Neen, maar hij nam den hoed af, en toen hebben de anderen het ook gedaan. Antwoord: Neen, daar heb ik hem niet van hooren spreken. Antwoord: Dat kan wel zijn, maar ik ben zoo verward geweest dat ik niet precies weet wat ik gezegd heb. Antwoord : Ja, dat alles wat zij van de soldaten krij gen konden, hun buit zoude wezen. Antwoord : Ja, hij heeft den naam van Luitenant Rosseau genoemd, die hij wilde doodmaken om den dood van zijn broeder te wreken. Antwoord: Van den Landdrost Stockenstrom heb ik her» niet hooren spreken, maar "^el dat hij den Yeldcornet Opperman wilde hebben. 88. Weet gij ook of 9-errit Bezuidenhout, de oude, rondgezonden is om menschen te verzamelen ? 181É. Antwoord : Neen, die woont ver van mij af. 89. Hoe komt 't u voor dat Pieter Prinslo, Olaas zn. in deze zaak heeft medegewerkt ? 90. } Wie scheen na Bezuidenhout t meest daarin te zeggen te hebben ? 91. Weet gij ook of Hendrik klopper van die plaats is weggezonden met eene boodschap F 92. Wat is er verder na het * Weren van dien eed gebeurd ? W . 93" Va 8 ^ezi"'^enhout bij 't ont- e?i gev0n van die bood- aP tegenwoordig ? Deel I. Antwoord : Ik heb hem niet veel hooren spreken. Antwoord : Zooals bet. mij voorkwam, Theunis de Klerk. Antwoord : Ik heb hem zien wegrijden, maar ik weet niet wie hem gezonden heeft. Antwoord: Toen zijn wij naar de plaats van ouden Louw Ürasmus, over de Yischrivier gegaan, waar wij een dag zijn overgebleven, en den volgenden dag een eind hooger op getrokken. Den derden dag is Stephanus Bothma bij ons gekomen, welke zeide dat de Adjunct Landdrost Van de öraaff zoude komen als wij hem noodig hadden om ons te onderrichten, om ons van het pad des yerderfs terug te brengen, en toen heeft W. Krugel gezegd dat Stephanus Bothma rijden moest om den heer Yan de Graaff te halen, want dat Bezuidenhout ons in 't ongeluk stortte; en daarop is Stephanus Bothma ook gereden met de boodschap dat wij op den Slagtersnek gem. heer Yan de Graalï verwachten zouden. Antwoord : Dat weet ik niet recht, ik heb 't maar van hooren zeggen. CC 1815. 94. Zijn er ook te dier plaatse brieven van anderen gekomen ? 95. Waren de Kaffers toen nog te verwachten ? 96. Wat hebt gijlieden verder gedaan ? 97. Waarom waren daartoe juist vier dagen bepaald ? 98. Was C. Faber met de Kaffers ook niet in den loop dier vier dagen te verwagten ? 99. Weet gij ook dat er van die verzameling een brief is gezonden aan Maioor Fraser, hou¬ dende, dat hij Prinslo niet binnen de vier dagen van Oapt: Andrews verder moest opzenden ? 100. Was er iets dat u verhinderde om van Slagtersnek weg te rijden ? 101. Hoe langen tijd zijt gij op Slagtersnek gebleven ? Antwoord : Ja, er is een brief van Majoor Fraser gekomen, en toen wilden wij omdraaien, maar Johannes Bezuidenhout en Theunis de Kerk wilden t niet hebben, want zij zeiden dat wij er nu in waren, en dat, al keerden wij nu terug, wij echter ongelukkig zouden zijn. Antwoord : Ja, Antwoord: Toen zijn wij naar Slachtersnek gereden, daar wij den Adjunct Landdrost wachtten, die verzocht was om binnen vier dagen te komen. Antwoord: Omdat Steph: Bothma zeide dat hij zoo schielijk niet rijden konde. Antwoord : Ja, gelijk gezegd werd, maar wij hadden dat al opgegeven. Antwoord : Ja, daar heb ik wel iets van hcoren praten. Antwoord : Toen was er besloten dat wij met elkander moesten blijven om den Heer Yan de Gbraaff af te wagten, en zien welk accoord wij zouden kunnen maken. Antwoord: Twee dagen 5 toeu is de Landdrost Cuy_ler gekomen, en die heeft dieO tt 102 o- i 't gij daar eenige orders b^vregen wat te doen als gij ailgevallen werd ? W 103' "i ie heeft die orders gegeven ? ^ * •• 104" af i , gij van meenine- om 1 te komen ? tr , .. 105. ®en' ^»°P f^en berg zijnde, . raenschen van eene ere zijde zien opkomen ? Mr 106- a Bezuidenhout, en de vrees voor de Kaffers, heb ik er mij bij bevonden. Als öecommuteoi'de:u3 : P. Diemel. W. Hiddingh. (Get:) Cornelis van den Nest. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 33. 1815. 8.S. MINUTEN, 23sten December, 1815. UITENHAGEN. Artikelen, &c. Willem Jacobus Prinslo, Willems zn., Gedetineerde, &e. 1. pes Q-edet. naam, ouderdom, &eboorteplaats en woonplaats ? 2. ^ Hoe komt 't dat gij u hebt jonden onder de onlangs ver^■Qield geweest zijnde oproerige On g6(j P "^elke^wijze hebben zij u Xir 4. to6Tl aar 'leht gij Bezuidenhout 11 gevonden P Antwoord : Willem Jacobus Prinslo, Willems zn., oud 37 jaren, geboren en woonachtig op Bruintjeshoogte. Antwoord: Op zekeren Maan¬ dag nacht m .November 11. (naar mijn gedachte den llden) zijn bij mij gekomen Theunis de Klerk, Piet Erasmus, Piet zn., Hendrik Klopper. Hendriks zn., Joh. Prinslo, M.zn., en Andries YanDijk; de laatstgemelde is reeds in den avond vooraf gekomen (maar toen was ik niet tehuis), om te zeggen dat Hendrik Prinslo gevangen was gemaakt, en welke boodschap hij voor 't overige gedaan heeft weetik niet; en die menschen hebben mij toen gedwongen dat ik moest mede rijden naar de plaats waar Joh. Bezuidenhout was, wanneer ik hooren zoude wat daar te doen was. Antwoord: Dat Bezuidenhout liet weten dat ik komen moest, en als ik niet kwam, dat ik ongelukkig zoude zijn. Antwoord : In de vlakte tusschen de posten van Luitenant Rosseau en Capt. Andrews ; ik zoude nog niet mede gereden zijn, maar daar zij mij zeideii 181S. 5. Wat heeft Willem Krugel u gezegd ? 6. Hebt gij den Commandant Nol ook daar gezien ? 7. Wat hebben zij mot liom gosproken ? 8. Hebt gij gezien dat men hom belet heeft weg te rijden ? 9. Waren Theunis de Klerk en Piet 1'rinslo, Claas zn., daar ook niet bij ? dat de provisioneele Veldkornet, Willem Krugel, daarbij was, en dat ik daar hooren zoude wat het was, en dat zij wat goeds voor hadden, toen ben ik gereden. Toen ik bij hen kwam, zijn wij gereden naar den post van Oapt. Andrews, en op mijn vraag aan Bezuidenhout waarom hij mij had laten roepen, zeide hij dat hij dien man wilde hebben, die daar vast zat, namelijk, Hendrik Prinslo. Antwoord: Dat hij mij niet had laten roepen; en daarop heb ik Bezuidenhout gevraagd dat hij mij zoude laten naar huis gaan, want dat hij niet alleen mij met mijne vrouw en kinderen, maar ook het gansche land ongelukkig maakte, doch hij heeft gezegd dat hij nog meer mensehen zoude laten roepen, en dat hij allen die niet wilden komen, zoude laten ruïneeren door de Kaffer natie : ik heb vervolgens niet verder met hem gesproken, en toen er rapporten over en weder gingen, met de zaak mij niet bemoeid, on ben maar op zijde gebleven. Antwoord: Ja, hem laten roepen. zij hadden Antwoord : Bat weet ik niet. Ja, zoover ik heb Bezuidenhout dat willen beletten. Antwoord gezien, heeft Antwoord : Ja, maar wat zij gedaan hebben, weet ik niet, want ik was er ver af. 10. Is er ook niet een kring geformeerd ? Ifl5 11. Was Willem Krugel dan hei hoofd van die monsehen ? 12. , Hebben allen dien eed gedaan ? 13> Wat is daarna gebeurd ? 14. ^at voor zaak bedoelt gij P B u •• -15" ^ak ^ vaD een an(iere fLrigehoord, waarom Bezuiu°ut gekomen is ? Was Willem Krugel dan het hoofd van die monsehen ? Antwoord: Ja, Willem Krugel stond in 't midden ; Bezuidenhout heeft ze allen geroepen om een eed te doen aan W. Krugel om getrouw aan hem te blijven; allen waren gelast in dien kring te komen, en voor zoo veel ik weet, is goen een achter gebleven. Antwoord : Ik heb hem hoo- ren zeggen, dat hij het nooid niet was, maar alleen provisioneele Cornet. Antwoord: Ik heb W. Krugel alleen den eed hooren doen, maar vele anderen hadden ja gezegd, en hunne hoeden afgenomen ; ik heb noch ja gezegd, noch mijn hoed afgenomen, maar ben stil blijven staan. Antwoord: Toen zijn wij gereden naar den overkant, door Jagersdrift, dicht bij de plaats van Louw Erasmus; daar zijn wij tot den avond gebleven, en na afgezadeld te zijn, en dat er wachten gesteld waren (hebben wij) daar geslapen; de wachten waren door Bezuidenhout gesteld, maar wie de wachten gehouden heeft, weet ik niet. Den volgenden dag zijn wij wat verder gereden, en ik heb over die zaak nooit meer gesproken. Antwoord : Daar Bezuidenhout om gekomen was, namelijk Hendrik I'rinslo te lossen. Antwoord : Ik heb naderhand gehoord dat zijn voornemen was om de Engelsche posten te verdrijven tot de Algoabaai : maar ik heb door Bezuidenhout 181«. 16. "Wist gij dan dat Faber weg was om de Kaffers te roepen ? 17. Hebt gij ook gehoord welke belooning de Kaffers zouden krijgen P 18. Hebt gij dan ook niets van eene ruiling van land gehoord ? 19. Yan wien hebt gij dat gehoord ? 20. Scheen het u toe, dat Theunis de Klerk daarmede tevreden was ? 21. Hoe zoude dat land aan de overzijde worden uitgegeven ? 22. Heeft Bezuidenhout niet gezegd welke posten het eerste zouden worden aangevallen ? 23. Hebt gij niemand van die verzameling zien afrijden f hooren zeggen dat hij nu nog niet zeggen zoude wat zijne intentie was, maar dat als Faber met de Kaffers kwam, hij zijne rechte meening zoude bekend maken. Antwoord : Dat heb ik daar gehoord van de menschen ; Bezuidenhout had ook gezegd dat hij hem alle uren met de Kaffers te verwagten was. Antwoord : Neen, daar heb ik niets van gehoord. Antwoord : Ja, dat de' Kaffers het Zuurveld zouden krijgen, en dat de menschen dan een stuk lands aan de andere zijde van de Yisrivier zouden krijgen. Antwoord : Theunis de Klerk heeft mij gezegd dat dit het overleg was van Faber en Bezuidenhout. Antwoord : Ja, aan zijn spreken. / ntwoord : Dat weet ik niet, daar heb ik niet van gehoord. Antwoord : Neen, daar heb ik niets van gehoord. Antwoord : Niemand als Hendrik Klopper, Jao. zn., en Abraham Bothma, welke van de post van Capt. Andrews zijn afgereden. 24. Tot welk eind zijn die afgereden ? 25. Welke boodschap is hem mede gegeven ? 26. Wanneer zijn zij wedergekomen ? 27. Wanneer is Abraham Bothma teruggekomen ? 28. Wie zijn met hem medegekomen ? 29. Is Stephanus Bothma ook niet gekomen ? 30. Zij n J acobus de W et, Rudolph Bothma, en Breet, bij u lieden gebleven ? 31. Weet gij dan wat zij zijn tomen doen ? Antwoord: Hendrik Klopper is door Bezuidenhout afgezonden om mensohen van Bruintjeshoogte te roepen, en Abraham Bothma is naar Slagtersnek gezonden óók om menschen te roepen, om zich bij de verzameling te voegen. Antwoord: Dat heb ik niet gehoord. Antwoord: Hendrik Klopper is den anderen dag wedergekomen, maar daar is niemand medegekomen. Antwoord : Den anderen dag 's avonds. 1815 Antwoord : Jacobus de Wet, Rudolph Botha, een zekeren Breet, doch zijn voornaam ken ik niet, en nog een vierde dien ik niet kende. Antwoord : Ja, maar wat hij is komen doen, weet ik niet, en ik heb hem niet gesproken, want ik had zoo een hoofdpijn. Antwoord : Neen, die zijn den tweeden dag in den nacht naar huis gereden. Antwoord : Neen. 32. Zijn er ge ene brieven getomen om u lieden te vermanen van naar huis te gaan ? 33. Waar zijt gij verder heen geiden ? Antwoord : Ja, maar ik konde niet, want de dwinglandij was te sterk. Antwoord: Naar den Slach tersnek. 1816. 34. Hadt gij niet hoeren spreken, Antwoord: Ja, zoo werd gedat de Adjunct Landdrost Yan zegd. de Graait daar zoude komen F 35. Wat is er gebeurd Op Slagtersnek ? 36. Hebt gij, op den kop van Slagtersnek zijnde, niet eenige inenschen zien op komen ? 37. Hebt gij- niet nog eenige anderen zien opkomen ? 38. Waar kwamen die vandaan ? 39. Welke boodschap kwam hij brengen ? 40. Welken invloed had die tijding op 't gemoed der menigte ? 41. Moot gij niet erkennen door u bij die gewapende menigte begeven en opgehouden te hebben, kwaad gedaan en straf verdiend te hebben ? Antwoord: Haar is 't Commando van den Landdrost Ouyler gekomen, en toen heeft Bezuidenhout gelast dat wij tegen den top moesten optrekken, want hij wilde zich tegen zetten ; en indien wij het niet hadden tegengehouden, had hij zeker op de Dragonders geschoten. Antwoord: Ja, Hendrik Bezuidenhout Wijnand zn: en drie anderen, die van de legplaats van Wijnand Bezuidenhout kwamen : zij waren daarheen gereden om kost te halen. Antwoord: Ja, Faber en eenige anderen. Antwoord: Faber kwam uit Kafferland. Antwoord : Ik heb hem zeiven niet gesproken, maar ik heb gehoord dat hij met de Kaffers eens geworden was, maar dat zij nog niet klaar waren. Antwoord: Ik was aan 't afkomen, ik ben verder afgekomen, en heb mij overgegeven. Antwoord: Kwaad is het, maar ik ben er onwetend ingekomen, en gedwongen. 42. Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen ï ((iet:) No. 34. P.P. MINUTEN, 23sten Dec. 1815. TJIÏENHAGEN. Artikelen &c. Hendrik Andries Grustavus van den Nest:— Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? 2. Hebt gij omtrent 't eind van de maand October 1.1. niet in 't bosch gewerkt bij de Baviaansrivier ? 3. Zijn daar Joh. Bezuidenhout en Üornelis Faber bij u gekomen ? 4. Wat heeft Joh. Bezuidenhout met u gesproken ? Antwoord: Dat ik gedwongen ben, en nooit tevoren van 't oogmerk geweten heb. Willem Jacobüs Prinslo. 1815'- Antwoord : Hendrik Andries Grustavus van den Nest, oud 22 jaren, geboren aan de Zondagsrivier, woonachtig op de plaats van W. Krugel langs de Yisrivier aan de Baviaansrivier onder Grraaff-Reinet. Antwoord: Ja, ik ben in 't laatst van September van de Kaap gekomen, en heb daarna in 't bosch gewerkt. Antwoord: Johunnes Bezuidenhout is daar bij mij gekomen. Antwoord: Die heeft mij verhaald dat zijn broeder Fredrik Bezuiuonhout was dood- Mij Present: Gh Beblaerts van Blokland, Secretaris. Aldus &e., 23 December 1815. Als Grecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. 181*. geschoten, en dat Faber naar Kafferland was om de Kaffers te halen om de Militaire Posten af le brtrkeu en te verdrijven tot naar Uitenhagen, en dat zij dan 't Zuurveld aan de Kaffers zouden geven, en zij 't veld krijgen aan den overkant. 5. Heeft hij u destijds ook ge- Antwoord : Neen, hij heeft vraagd om mede te doen ? toen daar niets verder van gesproken. Zegt nader: Hij heeft gezegd dat wij moesten mede doen, en dat die niet mede deed, van de Kaffers zoude geruïneerd worden. 6. Wat hebt gij daarna gedaan ? Antwoord : Ik ben naar huis gereden; naar Swagershoek, daar ik toen nog woonde bij mijn schoonvader, Ohristoffel Botha. 7. Hoe lang zijt gij t'huis Antwoord: Fen paar weken, gebleven ? 8. Wie was uw Yeldcornet ? Abraham Grreijiing. 9. Waarom hebt gij er denzelven Antwoord : Bezuidenhout had geen kennis van gegeven P gezegd dat ik het niet mocht zeggen, en had mij zoo scherp gedreigd; maar 't duurde niet lang of de Veldcornet Opperman wist het ook. 10. Hoe lang daarna zijt gij ver- Antwoord : Ik geloof een huisd naar Willem Krugel ? dag of acht daarna. 11. Hoe lang zijt gij bij W. Krugel woonachtig geweest, eer gij weder van Bezuidenhout gehoord hebt ? Antwoord: Nadat ik een dag daar geweest was, is er een brief van den Adjunct Landdrost Yan de Graaff aan den Veldcornet Opperman gekomen, doch Opperman was toen weg, en had W. Krugel Provisioneel Yeldcornet gemaakt. 12. Welke was de inhoud van dien brief ? 13. Wat heeft W. Krugel op dien brief van den Adjunct Landdrost Yan de tiraail gedaan ? Antwoord: Dat eenige oproermakers van Tarka naar Kafïerland waren, om een inval in 't land te komen doen. Antwoord : De menschen gecommandeerd uit hoofde van de Kaffers. IS 15. 14. Zijn die menschen ook gekomen ? 15. Aan welke menschen heeft Bezuidenhout dit gezegd ? 16. Waar kwamen die menschen vandaan ? Antwoord : Ja, bij Daniël Erasmus. Joh. Bezuidenhout is ook bij W. Krugel gekomen, en die vroeg of het nu een tijd was om tegen de Kaffers te commandeeren. Antwoord : Aan Willem Krugel, wien hij had laten roepen door mij. De kinderen van Prinslo waren gekomen, en hadden verteld dat Hendrik Prinslo door de Dragonders weggeval was, en dat zij Willem Krugel wilden hebben om naar Capt. Andrews te rijden om te hooren wat hij gedaan had, want dat niemand 't wist, zelfs zijn oude vader niet; daarop ben ik gereden tot ik Piet Erasmus tegenkwam, en dien heb ik de boodschap overgegeven, welke ze aan Krugel heeft gebracht, en met hem op de plaats gekomen is. Toen ik Piet Erasmus ontmoet heb, waren daarbij Theunis de Klerk, Eredrik Brits, Frans van Dijk, Leendert Labuscagne, Barend de Lange, groote Willem Prinslo en Jan de Lange. Antwoord: Ik geloof dat zij gecommandeerd waren, behalve groote Willem Prinslo en oude Jan de Lange. 1815. 17. Hebt gij uwe boodschap overgegeven omdat uw paard flauw was ? 18. Zijn die andere mensehen toen met u medegereden naar de plaats van W. Krugel P Antwoord: Ja, 't was een jong paardje. Antwoord: Ja, en Krugel heeft ons onderweg ingehaald, tn is medegereden. 19. Toen gij tehuis kwaamt bij Antwoord : Neen. W. Krugel, hebt gij daar meer menschen gevonden dan gij bij uw vertrek daar had gelaten ? 20. Wanneer is Johannes Bezuidenhout daar gekomen ? 21. Was Willem Krugel voornemens te rijden ter zake van Hendrik Prinslo, vóórdat Bezuidenhout daar was gekomen ? 22. Wie zijn mede gekomen met Bezuidenhout ? 23. Wat zijn die mensehen daar komen doen ? 24. Heeft Bezuidenhout Willem Krugel gemachtigd om de posten af te drijven ? Antwoord: Nadat wij reeds tehuis waren, maar niemand wist dat hij daar komen zoude. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Andries Meijer, Martinus Barnard, Johannes Hartzenberg en Abraham Bothma. Antwoord : Ik weet niet wat zij boven gedaan hadden, maar Johannes Bezuidenhout zeide dat het nu geen tijd was om menschen tegen de Kaffers te commandeeren, maar dat 't nu tijd was om de troepen af te drijven. Antwoord: Ja. 25. Heeft hij eenige post in het Antwoord: Neen, hij heeft bijzonder genoemd ? gezegd van al de posten af te dnj ven, tot naar TJitenhagen toe. 26. Heeft hij ook gezegd dat de Kaffers zouden mede doen ? 27. Weet gij ook dat er dien avond weder menschen over den berg zijn terug gegaan naar de plaats van ouden Martinus Prinslo ? 28. Wat gingen zij daar doen F 29. Heeft Willem Krugel het afkomen van die menschen belet ? 30. Heeft Bezuidenhout u niet gezegd dat hij 't land, 'twelk hij van de Kaffers in ruiling voor 't Zuurveld zoude krijgen, onder ulieden zoude verdeelen ? 31. Zijt gij in dat veld bekend ? 32. Wat hebt gijlieden bij Willem. Krugel gedaan ? Antwoord: Ja, en dat de Burgers die niet mede deden van de Kaffers zouden geruïneerd worden, en dat die ontvluchten wilde, zoude doodgeschooten en zijne goederen van de Kaffers prijs gemaakt worden. Antwoord : Ja, Piet Erasmus, Theunis de Klerk, en Hendrik Klopper, H.zn. 1815. Antwoord : Zij gingen naar Bruintjeshoogte om te zien of daar ook menschen waren, die wilden mede doen. Johannes Bezuidenhout had hen gezonden, en als zij mensehen mede brachten, moesten dezelve komen bij een boseh aan de overzijde van de plaats van W. van Aart- Antwoord : Daar weet ik niet van; hij wist dat zij gaan zouden. Antwoord: Neen, maar hij heeft gezegd dat die daar komen wilden, het doen konden. Antwoord : Ja, ik heb 't bij gelegenheid van 't commando gezien; 't is een mooi veld zooals Bruintjeshoogte. Antwoord: Toen zijn wij den anderen dag naar den post van (Japt. Andrews gereden. 1815. 33. Zijn er onder weg toen geen andere menschen bij gekomen P 34. Is Johannes Bezuidenhout ook mede geredea ? 35. Zijn Theunis de klerk, Piet Erasmus, en Hendrik Klopper ook niet weder bij ulieden gekomen ? 36. Wat hebt gijlieden bij de post van Gapt. Andrews gedaan ? 37. Weet gij ook den inhoud van dien brief ? 38. Wat is daarna gebeurd ? Antwoord: Ja, nog eenige menschen die Bezuidenhout had laten komen, (xerrifc Hendrik Bezuidenhout. Antwoord : Ja, hij was eerst gereden naar zijn broeder Wijnand Bezuidenhout om deszelfs kinderen te halen, en toen is hij op Slagtersnek bij ons gekomen, en zoo medegereden naar Van A art. A ntwoord : Ja, met kleinen Willem Prinslo, W.zn Andries van Dijk, en Johaimes Prinslo, M.zn. Antwoord : Daar heeft Joh : Bezuidenhout eerst een Hottentot gestuurd om om Hendrik Prinslo te vragen, en Majoor Fraser liet weten dat een van die mensehen zelve moest komen. Daarop is Claas Prinslo zelve gegaan, en heeft met Majoor FraSer gesproken, welke gezegd heeft dat hij den Landdrost Cuyler te wachten was, en dat er een brief gevonden was, waaronder de naam van Hendrik Prinslo geteekend stond, en niemand wist nog van dien brief. Antwoord : Neen, die er van wisten, hebben zich dom gehouden. Antwoord : Wij zijn gereden naar de overzijde, en daar heeft Maj oor Fraser dien brief gestuurd welke door Touchon is voorgelezen ; en 't bleek toen een leelijke slechte brief te zijn ; maar de woorden weet ik nu niet meer van. Daarop hebben wij willen terugrijden, maar 39. Hebben Bezuidenhout, Theunis de Klerk, en Willem Krugel niet gevloekt op zekeren Muller, wegens 't aanbrengen van dien brief ? Bezuidenhout wilde 't niet hebben, zeggende dat morgen of overmorgen Cornelis Faber daar wezen zoude met de Kaffers, en dat hij dan allen die naar huis gereden waren, zoude laten vernielen, en hun goed aan de Kaffers geven. Antwoord: Neen, want zij hebben allen zich dom gohouden, alsof zij niets van dien brief wisten. 1815 Wat is gebeurd ? 40. verder toen daar 41. Hebt gijlieden bij de post van Kapitein Andrews ook een eed afgelegd ? Antwoord: Stephanus Bothma heeft ons rapport gebracht van den Adjunct Landdrost Yan de Grraaff, dat wij eehe plaats moesten bestellen waar hij bij ons zoude komen om met ons te spreken, en dat hij dan ook verder zoude afkomen naar Majoor Fraser en den Landdrost Cuyler: toen is Bothma den anderen dag teruggereden om den heer Van de Graaff te halen, en wij zijn gereden naar Slachtersnek, alwaar de Landdrost Cuyler met een commando gekomen is. Antwoord: Ja, het was een gedwongen eed. Joh Bezuidenhout ziende dat wij onwillig waren, heeft gezegd dat er een eed moest gedaan worden om elkander getrouw te blijven. Hij heeft een kring iaten maken, en W. Krugel is in 't midden geplaatst, welke dien eed gedaan heeft, en die rondom stonden hebben ja gezegd, en een partij hebben den hoed afgenomen, maar ik ben maar stil biljven staan. »EPL I, DD 1813. 42. Hebt gij te dier plaatse ook den Veldcommandant Nel gezi#n ? 43. Heeft ook iemand de stang van zijn paard vast gegrepen toen hij wilde wegrijden ? 44. ' Heeft Piet Prinslo, Claas zn. ook tegen hem gesproken ? Antwoord: Ja, ik hen dicht bij hem geweest, maar ik heb hem niet gesproken. Johaunes Bezuidenhout zeide hem dat hij Kds. 300 's jaars trok om de Burgers te verraden. Theutiis de Klerk heeft ook met hem gesproken, en gezegd ik zal u doodschieten, of gij zult mij doodschieten. Antwoord : Dat heb ik niet wel gezien, want toen stonden andere mensehen voor mij, maar Bezuidenhout en Ths. de Klerk stonden bij zijn paard. Antwoord : Dat weet ik niet. Heeft iemand ook niet van Antwoord: Ik heb gehoord Commandant Nel een eed ge- dat er een zeide " Zweer dat gi) vergd dat hij zoude wederko- zult wederkomen," maar wie 't men ? is geweest, weet ik niet. 46. Kwam 't u voor dat Bezuidenhout veel staat maakte op Hendrik Prinslo, en hem daarom hebben wilde ? 47. Heeft Bezuidenhout u in 't bosch niet gezegd of H: Prinslo met u zoude mede doen ? 48. Heeft hij ook niet gezegd welke plaats hij voor zich had uitgekozen om te gaan wonen ? Antwoord : Dat weet ik niet, maar 't moest wel zoo wezen. Antwoord: Neen. Antwoord: Neen. 49- . Wat hebt gedaan Antwoord: Die heeft geroe- toen do Landdrost Cuyler met 't pen dat wij moesten afkomen, commando is gekomen ? e» toen ben ik afgegaan, 50. Toen gij op Slagtersnek waart, en 't commando aankwam, welke order heeft Bezuidenhout gege¬ ven r 51. Zijn er, toen gij op dien berg waart, niet eenige anderen van eene andere zijde opgekomen ? 52. Waar kwamen die van daan ? 53. Waar kwamen die twee anderen vandaan ? 54. Wat kwam Cornelis Faber zeggen ? 55. Gaf dat geene verslagenheid ? 56. Zijt gij niet eerst afgereden °P die tijding P 57. Wat heeft Bezuidenhout gef6£d, toen hij die boodschap ^ad ontvangen ? 58. , Moet gij uiet erkennen door }* bekeud voornemen van Be^idenhout verzwegen te hebben, 11 bij de oproerige menigte toehouden te hebben, misdaan n atraf verdiend hebben ? Antwoord : Dat wij tegen den nek moesten optrekken, opdat 't commando zoo maar niet tusschen ons in zoude rijden, en hem vangen : en hii heeft ook areor- 1815. dineerd, dat wij schieten moesten op die ons vangen wilden, en gezegd dat hij dengenen die 't eerst afliep, in den rug zoude schieten ; wij hebben allen daartegen gesproken. Antwoord : Ja, Cornelis Faber, Louis Fourie, Volkert Laport, Baltes Erasmus, Dan. zn., en Frans Marais. Antwoord r Cornelis Faber kwam uit hetKafferland met Volkert Laport en Frans Marais. Antwoord: Louis Fourie kwam van zijne plaats, zooals hij zeide. Antwoord: Dat de Kaffers nog niet klaar waren, zooals ik heb hooren zeggen. Antwoord: Ik voor mijn part was er blijde om. Antwoord : Neen, ik wilde al vroeger afrijden, maar ik konde niet eerder. Antwoord: Hii zeide dat hii niet wilde afkomen, en Faber zeide hem ook dat hij niet gaan moest, en wij zijn toen afgeloopen. Antwoord : Dat weet ik niet, ik ben nog een jongeling. (Zegt nader), goed is 'tniet. pi> 2 18IS 59. Wat hebt gij tot uwe ver- Antwoord: Bezuidenhout sohooning in te brengen ? heelt mi] misleid en gedwongen. (Get.) Hendrik van oen Nest. Aldus, &c., 23 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemei,. W. Hiddinoh. Mij present: (Get:) G. Bemlaerts van Blokland. No. 35. Y.Y. MINUTEN, 23sten Dec. 1815. TJITENHAGEN. Artikelen &c., Philip Eiiidolph Botha, Christoffels zn Gedetin :— Art. 1. Des Gedet,: naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Op hoedanige wijze zijt gij gekomen onder de onlangs verzameld geweest zijnde gewapende menigte ? Antwoord: Philip Rudolph Botha, Christoffels zn:, oud 36 jaren, geboren in den Swagershoek, woonagtig langs de Visrivier, in 't Veldcornetschap van Swagershoek, onder GraaffReinet. Antwoord : Ik was met mij ne vrouw op de plaats van Martinus Prinslo geweest, en den 13den November, des morgens vroeg, ander half uur vóór dag, van daar vertrokken zijnde om mijne ossen te gaan halen, ben ik gekomen op mijne plaats, de Elandsdrift, aan de Groote Visrivier. Daar is in den avond Johannes Bezuidenhout gekomen, en heeft mij gezegd dat ik met hem mede moest rijden, of hij zoude mij doodschieten, en mijne vrouw en kinderen 3. Wat hebt gij daar gedaan ? 4. Wio waren daar bijeen ? 5. In welke betrekking was Willem Krugel ? 6. Van welke contrij waren do üieeste inenschen ? laten ruineeren van do Kaffers, en op mijne vraag waarom ik moest mede rijden, zeide hij dat (hij) dit wel naderhand zoude zeggen, maar dat ik nu slegts had mede te rijden. Daarop ben ik medegereden tot naar de plaats van Vvillem Krugel. Antwoord: Daar heeft hij de menschen bijeen laten komen, en toen zijn wij afgetrokken naar onder, naar de plaats van W. van Aart. Antwoord: Willem Krugel, (Jornelis en Hendrik van den Nest, Hendrik Klopper, Jacobus znJacobus Klopper, Hendrik Klopper, H. zn:, Jacobus Prinslo, Jacobus znPiet Prinslo, Olaas zn:, Johannes Hartzenberg, Martinus Barnard, Abraham Bothma, Andries Meijer, Theunis Mulder, mijne broeders, Johannes en Stoffel Botha, Martinus Prinslo, daas zn:, Theunis Dreijer, Jan Bronkhorst, Theunis de Klerk, en Piet Erasmus, Piet zn. Antwoord: Bezuidenhout gelastte hem dat hij Cornet moest wezen, maar hij wilde 't niet wezen. Antwoord: Van de Baviaansrivier. 1815, 7. Is dat niet de contrij waarvan Antwoord Ja. Willem Krugel de provisioneele Veldoornet was ? 8. , Was Joh. Bezuidenhout dan Antwoord : Hij deed alsof ja staat om W. Krugel te gelas- hij magt had, en dwong alle eö wat hij wilde ? meiiBchen door aijue dreigeineu- 1815. 9. Zijn er niet nog meer anderen op den weg naar de plaats van W. van Aart bijgekomen ? 10. Waart gij gewapend ? 11. Wat hebt gijlieden op de plaats van W. van Aart gedaan ? 12. Wien heeft hij gezonden ? 13. Wie hoeft met den Veld Commandant Nel gesproken ? 14. Hebt gij hem ook zien wegrijden. 15. Hebben zij hem goedwillig laten wegrijden ? 16. Hoe is hij dan weggekomen ? ten van de Kaffers, want hij had Faber gezonden om de Kaffers te gaan halen. Antwoord : J a, op Slagtersnek zijn daar nog bijgekomen Luoas van Vuuren, Christiaan Dreijer, Frans Smit, Grerrit Bezuidenhout, en nog een Grerrit Bezuidenhout, twee Labuscagnes, Barend de Lange, en Theunis Fourie. Antwoord : Ja. Antwoord: Daar heeft Bezuidenhout gezonden om Hendrik Prinslo te hebben, doch Majoor Fraser liet weten dat hij denzelven niet konde afgeven. Antwoord: Eerst een Hottentot, en daarna Claas Prinslo Mart, zn.: Yoor de derde maal heeft hij Piet Erasmus gezonden, en die is met den Yeld Commandant Nel teruggekomen. Antwoord : Dat weet ik niet, daar was eene geheele kring rondom hem. Antwoord: Ja. Antwoord: Neen, Bezuidenhout en Theunis de Klerk hebben hem bij zijn paard gevat, en hem weder doen afklimmen. Antwoord: Piet Prinslo, Claas zn.: en Willem Prinslo, W. zn:, zeiden 'dat zij hem moesten laten rijden, want dat hij wel zoude terugkomen. 17. Waarom dachten zij dat hij zoude weder komen ? 18. Heeft Theunis de Klerk ook niet gezegd ik zal u doodschieten °f ffif mii doodschieten ? 19. Wie waren de hoofden van die menigte ? 20. _ Had Willem Krugel daar ook niet wat te zeggen ? 21. Is daar ook een eed gedaan ? 22. Op welke wijze is die eed afgelegd ? 23. Heeft Diet de grootste helft den hoed afgenomen ? 24. Hoe heeft Theunis de Klerk gedaan ? 25. Waar zijt gij lieden verder üaar toe gegaan ? 26. Waar hebt gij kost gekregen ? Antwoord : Omdat hij eene boodschap kreeg aan Majoor Fr nier, en dat hij daarop moest weder komen En Piet Prinslo had hem laten zweren dat hij zoude weder komen. Antwoord Ja, dat heb ik Theunis de Klerk hooren zeegen. Antwoord: Johannes Bezuidenhout en Theunis de Klerk. Antwoord : Ja, maar niet zooveel als de anderen. Antwoord : Ja, er is een kring geformeerd, en Krugel heeft in het midden gestaan : door Bezuiden hout werd gezegd dat er een eed moest worden gedaan om aan Krugel getrouw te zijn ; toen heeft Krugel dien eed voorgezegd, en de anderen hebben het nagezegd. Antwoord : Eéne partij heeft ja gezegd en ééne partij heeft den hoed afgenomen ; ik heb noch ja gezegd, noch mijn hoed afgenomen - Antwoord: Ja. 1815. Antwoord: Die heeft ook den hoed afgenomen. Antwoord : Over de Visrivier naar de plaats van Louw Erasmus. Antwoord: Bij Louw Erasmus hebben wij een hamel «( vier gehaald. 1815. 27. Waar was Cornclis Fabor in dien tijd? 28. Wat moest hij met do Kaffers doen ? 29. Uit welke oorzaak wilde hij dat doen ? 30. Wat zouden de Kaffers tot belooning krijgen ? 31. liebt gij niets gehoord van eene ruiling van land ? 32. Zoude dat veld onder u lieden gedeeld worden ? 33. lioo is die contrij daar ? 34. Waarheen zijt gij van de plaats van Erasmus gegaan ? 35. Zijn er in dien tusschen tijd geene brieven gegaan van den Majoor Fraser en den Adjunct Landdrost Yan de öraaif met vermaning om naar huis te gaan ? 36. Wat is op Slagtersnek gebeurd ? Antwoord : In het Kafferland om de Kaffers te halen, zooals Bezuidenhout zeide. Antwoord : De Militaire posten afdrijven tot naar Algoa Baai, en de menschen vernielen, die niet wilden mede doen. Antwoord : Hij zeide om dat do troepen zijn broeder hadden doodgeschoten, daarom was hij kwaad. Antwoord: Het vee van de soldaten, en van de menschen, die niet mede wilden doen. Antwoord: Ja, hij zoude de Kaffers het Zuurveld geven, on dan zouden hij on Faber hot veld aan de overzijde in ruiling nemen. Antwoord : Hij zoude van dat land geven aan de menschen die bij hem wilden wonen. Antwoord : Een kaal veld, en zuur, behalve enkele doornkloofjes. Antwoord: Naar den Slagtersnek. Antwoord : Daar is een brief gekomen van Majoor Fraser, en toen wilden wij naar huis gaan, maar Bezuidenhout zeide dat hij den eersten die zijn paard zoude vangen, dood zoude schieten. Antwoord: Daar zouden wij wachten, want Stephanus Bothma had de tijding gebracht dat de Adjunot Landdrost Van de 37. Hoo lang zij t gij daar gebleven ? 38. Zijn er geen boodschappen van mij bij u lieden gekomen ? 39. Wie wilden niet afkomen ? 40 Kon degene, dio mijne boodschappen bragt, naar welgevallen met u lieden allen spreken ? 41. Hebt gij ook niet mijn boodschapper belet van met sommige menseken te spreken ? Grraaiï daar des Zondags stond te komen : Bothma is weder teruggereden. Antwoord : Tot Zaterdag achtermiddag, toen is de Landdrost Cuyler gekomen met een commando, en toen heeft Bezuidenhout order gegeven om tegen den kop op te rijden om, als het Commando opkwam, over te rijden, en hij wilde er op schieten, maar wij zeiden dat hij dit niet doen moest; en daarop zijn wij afgeloopen om bij den Landdrost te komen. Bezuidenhout wilde niet afkomen, maar wel naar zijn zin capituleer en, door, bij tien te gelijk, de menschen te laten afgaan en weder komen. Antwoord: Ja, eerst is Hendrik Lange ons komen noodigen om af te komen. De meesten wilden afkomen, maar eenigeu niet. Antwoord: J ohannes Bezuidenhout, Cornelis Faber, Johannes Hartzenberg, (die was bang) MartinusBarnard, Jochem Prinslo, Claas zn Martinus Prinslo, Olaas zn en Theunis de Klerk. Antwoord: Neen, Bezuidenhout, Faber, en Theunis de Klerk tragtten dat zooveel mogelijk te beletten. Antwoord: Neen, maar ik ben eerst bij den Landdrost geweest, en weder naar boven gegaan, omdat ik mijn geweer had laten liggen aan 't hangen van den rug, en toen heb ik nog 1816. 1815. 42. Om welke reden hadt gij datgeweer laten liggen ? 43. Is er, terwijl gij op den berg waart, een klompje menschen den berg opgekomen ? 44. andere menschen genoodigd om mede af te komen. Antwoord: Omdat ik bang was om gewapend af te kouieu, en toen heb ik op order van den Landdrost mijn geweer wezen halen. Antwoord: Ja, daar was Faber bij, en Frans Marais, en Volkert Laport, en Louis Fourie. Waar kwam Faber van daan? Antwoord: Yan de Kaffers. 45. Welke boodschap bragt hij van de Kaffers ? 46. Moet gij niet erkennen, dat gij, door u bij de oproerige gewapende menigte te hebben bevonden, en daar bij gebleven te zijn, misdaan en straf verdiend te hebben ? 47. Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen ? Antwoord: Dat zij met hem eens waren, maar dat zij niet klaar waren, en dat het nog wel eene maand of drie duren zoude. Antwoord: Ja, goed zeker niet. is het Antwoord : Ik ben er toe gedwongen door vrees voor den dood. (Get:) Philip Roed. L. Botha. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Aldus &c 23 December 1815. Als Gecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. No. 36. W.W. MINUTEN, 26sten Dec. 1815. UITBNHAGrEN. Artikelen &c. Christoffel Rudolph Botha, Christoffels zn : Gedetineerde. 1815. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2- Wat is u bekend aangaande bet gewapende oproer, bij 'twelk gij u hebt bevonden ? Antwoord: Christoffel Rudolph Botha, Ghristoffels zn oud 25 of 26 jaren, geboren in Swagershoek, in Graaff-Reinet, woonachtig langs de Yisrivier, onder 't Veldcornetschap van Swagershoek. Antwoord: Op aekeren dag, omtrent drie weken vóór de verzameling, is Joh : Bezuidenhout gekomen op de plaats van mijn broeder Philip Botha, waar ik woonaohtig ben, en heeft mij gevraagd om mede te doen; en op mijn vraag wat 't was, heeft hij gezegd: de posten aan te vallen : ik heb geantwoord dat hij dat niet zoude doen, en daarop is hij weder te paard geklommen, en zonder iets te zeggen, weggereden. Eenigen tijd daarna is de zoon van Willem Krugel bij mij gekomen om een os te koopen, en ik heb mijn paarden wezen halen om naar Krugel te rijden om 't geld te ontvangen dat ik noodig had. Terwijl ik de paarden ging halen, kwam Thomas Dreijer bij het huis verhalen, dat Hendrik Prinslo gevangen was. Ik ben vervolgens naar W. Krugel gereden, alwaar ik Joh: Bezuidenhout vond, van wiens aankomst ik niets geweten had, welke daarop aan hield dat de menschen die daar woonachtig waren, moesten mede rijden, en 18U. 3. Wii> zijn er nog naar de plaats van W. Krugel gekomen? dat hij allen die niet mede deed, van de Kaffers zoude laten vernielen, en dat Faber reeds met de Kaffers aankwam, en dat al ylugtten de mans weg, hij tog de vrouwen met 't vee en goederen wel krijgen zoude. Hij zeide dat de menschen de posten moesten aanvallen zonder dat ik weet waarom hij dat wilde doen, maar hij wilde de soldaten laten doodschieten en doodmaken door de Kaffers, beginnende van de bovenste posten af tot naar de anderen toe. Antwoord: Mijn broeder Philip, ook nog Claas Prinslo, en Hendrik Klopper H. zn welke kwamen van de plaats van ouden Martinus Prinslo, en twee menschen wilden hebben om naar de plaats van W. Yan Aart te rijden, om te hooren wat Hendrik Prinslo gedaan had. Op mijn verzoek om naar huis te rijden, vermits mijne vrouw alleen was, heeft hij dat toegestaan om mijne vrouw naar mijn vader weg te brengen, en toen ik dat gedaan heb, ben ik, uit hoofde der bedreigingen die Bezuidenhout gedaan had, weder naar W. Krugel terug gereden, wanneer daar veel menschen waren, nam:—Johannes Hartzenberg, Stephanus Bothma, Martinus Barnard en oene partij anderen. 4- Was Willem Krugel t'huis, Antwoord: Ja. toen gij daar zijt teruggekomen ? 5. Wat hebt gijlieden toen daar Antwoord : Dc gedaan ? dag zijn wij naar Antwoord: Den volgenden dag zijn wij naar onder gereden, naar de plaats van Yan Aart, waar Hendrik Prinslo was. 6. Hebt gij onder weg op Antwoord: Neen. Slagtersnek geene mensohen gevonden om mede te doen ? 1S15. 7. Wat is bij Yan Aart gebeurd ? 8. Hoe is die eed gedaan ? 9. Wat is er verder gebeuld ? Antwoord: Bezuidenhout heeft eerst een kleinen Hottentot gestuurd om te vragen wat Hendrik Prinslo gedaan had. Die is teruggekomen met de boodschap dat dezelve nog daar was. Daarop is Piet Erasmus gezonden, en met denzelven is de Veldcommandant Nel mede gekomen, welke, op de vraag van Bezuidenhout, wat Prinslo gedaan had, gezegd heeft dat 't om een leelijken brief was. Olaas Prinslo, Mzn : is daarop door Bezuidenhout gezonden om Hendrik Prinslo op te eischen, doch is teruggekomen met een antwoord dat Majoor Fraser hem niet konde loslaten. Vervolgens heeft Bezuidenhout door W. Krugel een eed laten doen dat dezelve aan hem moest getrouw wezen, en ook de menschen die daar waren, gelijk er ook zijn welke dien eed gedaan hebben, maar ik heb denzelven niet gedaan, want ik heb aan de mensehen noch gezegd hoe wij een eed zouden doen, daar wij gedwongen waren. Ik zat op zijde met mijn broeder Piiilip Botha en kleinen Willem Prinslo, W. zn Antwoord : Ik heb er velen gezien die hun hoed afnamen. Antwoord : Bezuidenhout heeft, toen Commandant Nel wilde wegrijden, het paard bij den toom gevat, en er was nog een ander die hem bij den arm 1815. 10. Zijn niet, eer gij op Slagtersnek waart, eenige mensohen weggereden ? heeft gevat, doch wie dat geweest is, weet ik niet. Theuni» de Klerk heb ik gezien, toen de Commandant Nel wegreed. Wij zijn van daar gereden tot aan de overzijde van de Visrivier bij de plaats van Louw Erasmus, waar wij dien nacht geslapen hebben. D&ar is er dien avond een brief van Majoor Fraser gekomen, vermanende dat de mensohen moesten naar huis rijden, maar Bezuidenhout vloekte braaf, en zeide dat hij een ieder die van naar huis gaan sprak,zoude doodschieten. Des anderen daags is er een brief gekomen van den Adjunct Landdrost Van de Graaff, en Bezuidenhout zeide dat hij met Faber en Stephanus Bothma den heerVan de Graaff hadde willen doodschieten, maar dat zii hem niet hadden kunnen krijgen, omdat hij naar Graafï-Beinet was; en dat zij de twee vaten kruit hadden willen hebben, welke de heer Van de Graaff daar had. Van die plaats zijn wij gereden tot aan den berg aan de bovenzijde. en daar hebben wij in de bosschen geslapen. Den volgenden dag zijn wij voortgereden naar Slagtersnek, waar wij, één dag zijnde stil geweest, de Landdrost Cuyler daar is gekomen. Antwoord: Ja, aan deze zijde van Slagtersnek zijn Christiaan Dreijer, Lucas van Vuuren, en Frans Smit weggereden ; ook zijn Theunis de Ivlerk en kleine Willem Prinslo op verzoek van W. Krugel gereden om grooten Willem Prinslo, Louis Fourie en Gerrit Bezuidenhout te halen, ten einde hem te helpen om de n. Wat is er op Slagtersnek g*ebeurd ? 12. Waren er geen meer die schieten wildeD, behalve Bezuidenhout en Faber ? mensehen te doen terugkomen. Groote Willem Prinslo is eerst, en daarna ook Louis Fourie gekomen, maar Gerrit Bezuidenhout niet, want ik geloof niet dat zij daar geweest waren. Toen Louis Fourie kwam, waren do mensohen reeds aan 't afloopen. Antwoord: Joh. Bezuidenhout en Cornelis Faber hebben daar gewenkt dat de Burgers moesten op zijde gaan, want zij wilden op den Landdrost en de Dragonders schieten, maar de burgers zijn blijven staan, en daar is niet geschoten. Zeven van ons, waarbij ik ook was, zijn vervolgens afgekomen, en naderhand nog eene partij anderen. Johannes Bezuidenhout is weggereden zooals ook de overigen. Antwoord : Ik heb geen anderen zich daartoe zien gereed maken. 1815. 13. Hebt gij Faber niets hooren zeggen ? 14. Wat heeft Willem Prinslo op Magtersnek gedaan ? Antwoord: Neen, want toen hij kwam, zijn wij afgegaan. Er kwam een briefje van den Landdrost, waarop rier namen stonden van menschen die verlangd wierden af te komen, onder welke namen die van Johannes Bezuidenhout was, 't welk Faber hoorende, zeide, " broeder verdom het om af te komen," en daarop gingen zij op zijde, en maakten zich gereed om te schieten. Antwoord: Hij heeft getracht de mensohen om te praten om af te komen ; maar Bezuidenhout heeft gezegd, dat zij doen konden wat zij wilden, 1816. maar dat als Faber met de Kaffers inkwam, hij ze zoude laten ruineeren. 15 Had iemand Theunis Dreijer Antwoord : Neon, dat ik weet gezonden om te zeggen dat niet. Hendrik Prinslo gevangen was ? 16. Op welken tijd na de gevangenneming van Prinslo is Dreijer van die plaats weggereden ? 17. Was hij ook noch bij iemand anders onderweg aan geweest ? 18. Weet gij 3 at er een plan van verruiling van land was ? 19. Zoude dat veld onder ulieden zijn verdeeld geworden ? 20. Heeft Bezuidenhout u niet gezegd, dat hij en Faber eene plaats aldaar hadden uitgezocht, omdat de erfpachten aan dezen kant te zwaar waren ? 21. Is u het veld aan de overzijde tot de Koenap bekend ? 22. Heeft Stephanus Bothma u ook verteld wie de brief van Hendrik Prinslo geschreven en geteekend had ? Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja Bezuidenhout zeide dat de Kaffers 't Zuurveld zouden krijgen, en in de plaats wedergeven 't veld aan de overzijde tot de Koenap ; en dat Faber dat met hun had nitgemaakt. Antwoord : Daar heb ik niet van gehoord. Antwoord : Ja, dat heeft Bezuidenhout gezegd, en ook dat 't Zuurveld de Kaffers toebehoorde, want dat zij 't geruild hadden. Ik weet niet of de erfpacht te zwaar is, want ik heb geene plaats. Antwoord : Ja, 't is een mooi veld, maar 't is te zuur. Antwoord: Ja, in presentie van Oornelis van den Nest. Hij zeide, dat hij den brief had geschreven, en dat de twee Mullers, Diderik en Christiaan, en Bezuidenhout daar raad in hadden gegeven. 23. Hebt gij niet gehoord, waar Bezuidenhout en Faber en anderen, die zich niet op Slaehtersnek overgegeven hebben, wilden heentrekken ? Antwoord : Zij zeiden dat zij zoo ver trekken zouden, dat niomand hun krijgen zoude, in een nieuwe streek velds. 1816. 24. Was 't plan van Bezuidenhout roods klaar, toen hij bogonnon is op te trekken ? 25. Welke middelen hebt gij gebruikt om bij do eerste opening welke Bezuidenhout u gaf van zijn voornemen, daarvan aan uw Yeldcornet of Landdrost kennis te geven ? 26. Hebt gij ook niet kunnen wegrijden, zoowel als eenige anderen, die aan deze zijde van Slaohtersnek zijn teruggekeerd ? 27. Moet gij niet erkennen door uwe tijdige kennis van 't voorgenomen oproer niet te hebben geopenbaard, en door u bij die oproerige bende bevonden te hebban tot 't laatste toe, misdaan en straffe verdiend te hebben ? Na dit verhoor dus verre te zijn afgeloopen, zegt de Gedot. dat zijn opgaaf, " dat Bezuidenhout hem drie weken vóór de verzameling zoude hebben aangesproken om mede te doen in een plan om de posten aan te vatten, als bij art. 2 van dit verhoor °pgegeven, bezijden de waarheid is, en dat hij dit bij zijne gevangenneming uit vrees aan den Landdrost had verteld, en ook nu aan dit verhoor had opgegeven, omdat hij bang was voor zijne regeering, en het de eerste maal was dat hij voor dezelve had nioeten komen. 28. Nader gevraagd of hij niet Antwoordt dat er nog geen erkennen moet door zich bij die k waad gepleegd is, en dus niet Ï>ÏEL I. BE Antwoord : Hij zeide dat hij maar de Kaffers had verwacht. Antwoord: Ik heb er geon kennis van gegeven, omdat ik alleen ben geweest, en vreesde dat hij 't mij zoude heeten liegen, en ik dan voor den man zoude worden gehouden. Antwoord: Neen, Bezuidenhout was al te straf, en ik was bevreesd voor de Kaffers, en ik ben niet daarbij gegaan om kwaad te doen. Antwoord : Ik weet het niet, maar ik was bang om het te openbaren : voor de bedreigingen omtrent de Kaffers. O 1s15 gewapende oproerbende vervoegd, eu daarbij gebleven te zijn misdadig en strafbaar te zijn? 29. Blijft gij nu persisteeren dat gij slechts uit vrees van mij van die ontmoeting van Bezuidenhout gesproken hebt ? 30. Hadt gij datzelfde niet reeds aan iemand anders gezegd vóór dat gij 't mij hebt gezegd ? te weten of hij daardoor misdaan heeft. Antwoord: Ja. Antwoord: Neen, en niemand heeft mij ook gezegd dat ik dat moest zeggen. Aldus enz. den 26sten December, 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. iiimungh. (Get.) O. ïi. Botha. Mij present, G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 37. H.H. MINUTEN, 26sten December, 1815. UITEN HAGEN. Artikelen Nicolaas Prinslo M.zn., Gedetineerde : 1. Des Gedet: naam, ouder- Antwoord : Nicolaas Balthasar dom, geboorteplaats en woon- Prinslo, Mart. zn :, oud 20 jaren, plaats ? geboren aan Bruintjeshoogte, woonachtig aldaar bij mijn vader Mart.inus Prinslo. 2. Waar bevindt zich uw broe- Antwoord: Ik weet niet, die der Hendrik Prinslo ? moet hier wezen. 3. Jioe is hij hier gekomen ? 4. Was uw broeder zes of acht dagen vóór zijne gevangenneming niet thuis gekomen van den kant van Baviaansrivier ? 5. Heeft hij toen verhaald, dat Bezuidenhout en Faber van meening waren om de Kaffers te verzamelen, en de militaire posten aan te vallen, en dat hij een van degenen was die mede zoude doen ? 6. Hebt gij in tegenwoordigheid van den Adjunct Landdrost Fraser, en de Heemraden Nel en De Klerk, mij niet bekend dat uw broeder Hendrik gezegd had dat hij een van die partij zoude wezen ? 7. Zijt gij niet kort nadat uw broeder is gevangen genomen, met Hendrik Krugel over den berg gereden naar de plaats van Willem Krugel ? 8. Tot welk einde zijt gij daarheen gereden ? 9. Zijt gij uituzelven gereden, of zijt gij door iemand gezonden ? Antwoord : Hij is gevangen door de Dragonders op een Maandag, meer dan een maand geleden. Antwoord : Ik geloof wel, ja. 1815. Antwoord : Hij heeft wel gezegd dat Bezuidenhout en Faber zulks van meening waren, en dat als het door hem of mij uitkwam, wij een kogel voor den kop zouden krijgen, maar hij heeft niet gezegd dat hij zoude mede doen. Antwoord: Neen : ik weet niet dat ik dat gezegd heb. 't Kan wezen, ik ben 't al vergeten ; maar mijn broeder heeft 't mij niet gezegd. Antwoord : Ja. Antwoord : Omdat ik niet wist waarom mijn broeder gevangen was, wilde ik een paar mensohen hebben om naar Capt : Andrews te rijden en te vragen waarom mijn broeder gevangen was. Antwoord: Uit mij zei ven, en mijn vader heeft mij gezegd,dat als ik rijden wilde, moest ik naar Willem Krugol rijden, omdat mijns broeders goed daar was. EE 2 i sis. 10. Hëbt gij niet van uwen broeder gehoord dat op Saturdag, den 1 lden van die maand, de contrij vol Kaffers zoude zijn van de Vischriviers mond af? n. Waarom hebt gij dan dit aan mij verhaald, met redengeving dat gij om die reden bij W. Krugel waart aangereden, omdat gij, uit hoofde der Kaffers, bang waart alleen naar Capt : Andrews te rijden ? 12. Hebt gij mij ook niet gezegd dat het voornemen was om alle de militaire posten af te loopen ? Antwoord : Neen, niet van mijn broeder, maar van Johannes Bezuidenhout, welke bij W. Krugel is gekomen kort nadat ik daar was. Antwoord : Dat heb ik maar opgegeven omdat ik bang was.' Antwoord: Ja, want dat had Joh. Bezuidenhout mij gezegd, en dat al die niet mede deed, van de Kaffers zoude vernield worden. 13. Is er dienzelfden nacht nog niet iemand van uws vaders plaats over den berg naar Willem Krugel gekomen ? Antwoord : Ja, Jan Bronkhorst is daar gekomen nadat ik daar was. 14. Weet gij ook of Theunis de Klerk mei nog twee of drie anderen in dienzelfden naoht over den berg weder zijn teruggegaan ? Antwoord : Ja, 't was Theunis de Klerk, Hendrik Klopper en Piet Erasmus Piet zn :, Die zijn door Bezuidenhout gezonden, maar tot welk einde weet ik niet. 15. Was liet niet om mensehen te verzamelen ? Antwoord : Dat weet ik niet. 16. Hebt gij hem zien terugkomen ? 17. Wie waren toen met hem ? Antwoord : Ja. Antwoord : Kleine Willem Prinslo, W. zoon, Johannes Prinslo, M. zoon, en Andries van Dijk. 18. Waar woont Joliannos Prinslo, M. zoon? 19. Hebt gij goen van die laatstgenoemde mensohen gesproken ? 2°. Wat hebt gij gedaan toon gij bij W. Krugel waart gekomen ? 21. Was W. Krugel te huis toon gij daar kwam ? 22. Is er niemand gegaan om hem te roepen ? 23. Waarom is hij geroepen? 24. Was Krugel reeds thuis toen Bezuidenliout gekomen is ? 25. Met wie is Bezuidenhout gekomen ? 26. Zijt gij lieden tezamen van daar weggereden ? Antwoord : Ook bij mijn vader. Antwoord: Neon. 1815. Antwoord: Baar kwam Bezuidenhout, en zeide dat hij wilde de posten afioopen, en dat hij de Kaffers kort bij had, en doodschieten zoude laten al wie niet wilde mededoen, en al het hunne van de Kaffers zoude laten vernielen: toen heb ik met hem en zijn geheele commando, dat hij in dien nagt had laten bijeenkomen, moeten moderijden naar Capt. Andrews. Antwoord: Neen hij was bij Daniël Erasmus. Antwoord : Ja, Hendrik Van den Nest. Antwoord : Omdat ik daar gekomen was. Antwoord: Neen, Bezuidenhout was in in dien tusschentijd gekomen. Antwoord: Zij waren vijf, één was Andries Meijer, en de anderen ken ik niet. Antwoord : Ja, des anderen daags morgens heeft Bezuidenhout ons weggenomen, om de posten af te loopen. Hij wilde van bovei beginnen, maar ik heb gezegd, dat dit niet geschieden moest, maar dat wij naar 1815. 27. Wie is bij Majoor Fraser gewoest om naar do reden van uwe broeders gevangenneming te vernomen ? 28. Hoe komt bet dat gij zoo onwelvoegelijk tegen Majoor Fraser bebt gesproken ? 29. Hebt gij bij die gelegenheid niet aan Majoor Fraser gezegd, dat bij niet van schieten moest spreken, en dat uw broeder op het oogenblik moest worden overgeleverd ? Oapt. Andrews moesten gaan om te vernemen wat mijn broeder gedaan had, en toen heeft Bezuidenhout gezegd, dat als Faber met zijn Kaffers kwam, hij ons wel leeren zoude te doen wat hij gelastte. Hij wilde met geweld dat wij zouden schieten op de troepen wanneer zij mijn broeder niet wilden loslaten ; maar toen ik van Majoor Fraser verstaan had den brief waarom mijn broeder aat, heb ik met andere menschen hem zoover gekregen dat wij hem van die post hebben afgetrokken. Antwoord : Eerst een Hottentot, maar Majoor Fraser liet weten dat er een van die menschen moest komen met wien hij konde spreken, en daarop heeft Bezuidenhout mij gestuurd. Antwoord: Omdat Bezuidenhout gezegd had, dat ik aan Majoor Fraser moest zeggen dat ik mijn broeder eisehte, en dat als hij den zeiven niet afgaf, ik mijn laatsten droppel bloeds daarvoor laten moest, en die boodschap heb ik aan Majoor Fraser gedaan ; dezelre zeide dat wij dat doen konden, maar dat hij miinen broeder niet koude afgeven voordat de Landdrost Cuyler daar was, want dat hij geene orders er toe had. Antwoord : Ja, dat had Bezuidenhout gezegd, dat ik doen moest uit naam van al de gewapenden. Antwoord: Ja. ,181ö Antwoord: Neen. Antwoord: Hetgeen Majoor Fraser mij gezegd had, en dat mijn broeder zulk een leeüjken brief geschreven liad ; en dat wij nu naar huis moesten gaan, omdat wij hem nu tog niet krijgen zouden. Bezuidenhout zeide daarop, dat hij een eed er voor konde doen, dat mijn broeder dien brief niet geschreven had; hij zeide verder dat de Kaffers kort bij waren, en die naar buis wilden rijden het konden doen, maar dat hij ze bij tienen en tienen ïoude laten doodschieten, en al wat zij hadden zoude vernielen. 33. Hebt gij Hendrik Klopper Antwoord : Ja. van die post zien wegrijden ? Waar reed hij naar too ? Antwoord: Naar Bruintjes- hoogte, op order van Bezuidenhout om meer menschen te halen. Wie was er bij toen Bezuiden- Antwoord: Daar waren bi], hout lij W. Krugel zeide dat Hendrik van den Nest, mijn zijne meening was, dadelijk te zwager Philip Botha, en meest beginnen met de posten van alle de andere menschcn: toen boven af aan te vallen ? wij uitkwamen bij den nek, zagen wij de soldaten in 't geweer staan, en toen zeide bi], dat wij nu maar dezelven dadelijk moesten aanvatten, maar hij wilde eerst mijn broeder met ge^veld er uit hebben. au. Hebt gij ook niet gevraagd dat de Commandant Nol met u zoude teruggaan ? 31. Is hij ook met u medegegaan ? 32. Wat hebt gij bij uwe terugkomst aan Bozuidenkout verhaald ? ISIS, 36. Waarom stelde hij zooveel belang ooi eerst uw broeder te willen hebben ? 37. Is de Commandant Nel bij ulieden geweest op de plaats van Yan Aart ? 38. Wat is met hem verhandeld ? 39- Hebt gij niet gezien, dat men hem hoeft verhinderd om weg te rijden toen hij wilde vertrokken ? 40. Was Theunis de Klerk daar ook bij ? 4L Was Piet Prinslo, Klaas zn: daar ook bij ? 42. Hebt gij niet gehoord dat zij W. Nel hebben willen doen zweren, dat hij terug zoude komen F 43. Hebbon de mensehen niet kort na t vertrok van Nel oen kring gemaakt ? 44. Zijn or ook eenigen geweest, die den hoed niot hebben afgenomen ? Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord: Ja. Antwoord : Dat went ik ik heb toen niet met hom gesproken. Antwoord: Ja, ik heb 13ozuidenhout hem bij de hand van 't paard zien ligten. Antwoord: Ja, die was ook bij 't paard. Antwoord: Ja, ik heb hem ook^ bij de voorste monsehen gezien. Antwoord : Noen, dat heb ik niet gehoord. Antwoord: Ja. wii hebben een kring moeten maken, en daar stond W. Krugel in 't midden, die moest ons een eed voorzeggen; maar daar de kring zoo groot was, heb ik niet gehoord wat hij gezegd heeft, maar alleen gezien dat hij zijn hoed heeft afgenomen ; en dal hebben wij ook moeten doen; ik heb even aan mijn hoed getild on denzelven toen weder op mijn hoofd laten staan. Antwoord: Dat weet ik niet, maar degenen, die ik gezien heb, hebben den hoed ook afgeligt, want wij moesten wel. 45. Welke is do meening van den eed geweest ? 46. Welken last heeft Bezuidenhout meer gegeven, toen gij gegaan zijt om om uw broeder te vragen ? 47. Hoe hebt gij die post gevonden ? 48. Was Willem Krugol er bij toen gij dien last ontvangen en uw rapport gedaan hebt ? 49. Hebt gij aan anderon or niets van gezegd ? 50. Waar zijt gijlieden vervolgens Haar toe gereden P Antwoord: Yoor zoovor ik begreep, was 't om elkander getrouw te blijven. Antwoord: Hij heeft gezegd dat ik ook zien moest hoe die post gelegen was. ISlft. Antwoord: Daar waren vier officiers in 't huis, en de soldaton heb ik niet geteld, maar ik geloof niet dat er twintig waren; daar lag ook een groote mesthoop waarachter de soldaten schuilden en ons schieten konden ; en ik heb ook aan Bezuidenhout gerapporteerd dat wij die post niet konden aanvallen ; ik heb hem dat zoo gezegd om hom weg te krijgen. Antwoord: Neon. Antwoord : Neen, want nadat ik van den brief van mijn broeder had gehoord, was ik zoo verdrietig, dat ik weinig meer met iemand heb gesproken. Antwoord: Bezuidenhout heeft ons over de rivier laten rijden, en daar laten afzadelen ; hij zeide, wij moesten dan daaromtrent blijven liggen tot de Kaffers kwamen ; en daar waren wij bevreesd voor, want bij de Kaffers zouden wij geene vergiffenis krijgen, maar bij de regeering nog wel, en daarom heb ik zoo maar aan hem moeten gehoorzamen. 181 b. 51. Wat hebt gij aan (le overzijde van de rivier gedaan ? 52. Is groote Willepi Prinslo ook gekomen ? 53. Wat heeft hij gedaan ? 54. Is hij daarna ook weder terug gekomen ? 55. Wat hoeft hij toen gedaan ? 56. Hebt gij niet gezien of gehoord dat Lucas van Vuuren, Ohristiaan Dreijer en eenige anderen op den weg naar Slagtor anek zijn weggereden ? 57. Hebt gij ook dan niet kunnen wegkomen ? Antwoord: Daar van daan zijn wij, na nog een dag daaromtrent gebleven te zijn, gereden naar Slachtersnek. Daar heeft Willem Krugel kleinen Willem Prinslo, en Theunis de Klerk gezonden om grooten Willem Prinsloo te halen, om 't kwaad van Bezuidenhout te stuiten. Antwoord: Ja. Antwoord : Hij is naar den Landdrost Ouyler gereden op last van Willem Krugel, maar tot welk einde weet ik niet. Antwoord: Ja. Antwoord : D;;t weet ik niet; hij heeft wel met W. Krugel gesproken, maar ik was daar niet bij. Antwoord : Ik heb dat niet gezien, maar ïk heb 't daarna gehoord. Antwoord : Ja, maar ik zoude nauwelijks zijn tehuis geweest, of hij had mij door de Kaffers kunnen laten vernielen. 58. Wie van die mensehen die Antwoord: Jochem Prinslo, op uwe plaats wonen, hebben Klaas zn., Martinus Prinslo, zig meer bij die bende bevon- Klaas zn., Jan Bronkhorst, iün ? Hendrik Klopper, H.zn., Jo- hannee Prinslo, M.zn. 59. Daar gij erkent vau uw brood er te hebben gehoord dat Bezuidenhout en Faber voornemens waren de posten aan te vallen en Kaffers te verzamelen, waarom hebt gij 't niet aan uw veldkornet of landdrost bekend gemaakt ? 60. Heeft uw broeder u ook te kennen gegeven, dat hij voornemens was het aan te geven ? 6L Heeft hij het u als een los gerucht of als geheim verteld ? 62. Was er iemand, meer bij toen hij u dit verhaalde ? 63. Wiens plaats ligt naast uws vaders plaats, de rivier op ? 64. Hoe ver ligt de Heemraad de Klerk van uw vader ? 65. Hoe ver ligt de Veldcommandant Nel van uw vader ? 66. Hoe ver ligt uws vaders plaats ^an de post van Captain -Andrews ? 67. Waarom hebt gij 't niet aan een van die mensehen bekend gurnaakt ? 68. Hebt gij 't niet aan uw vader gezegd ? Antwoord: Omdat ik bang was, dat als 't door mij bekend werd, zij mij zouden doodschieten. isife Antwoord : Noen. Antwoord : Hij heeft gezegd dat ik er niet van praten moest, want dat als het door hem of door mij uitkwam, zouden wij gevaar loopen te worden doodgeschoten. Antwoord: Neen, wij waren samen op de jagt, en zoo heeft hij het mij in het veld verhaald. Antwoord: Van Doctor Macrill, ik geloof een uur te voet. Antwoord: Ook oen uur te voet. Antwoord.: Dat zal anderhalf uur te paard wezen. Antwoord : Ik denk twee uren te paard. Antwoord : Ik heb zoo ver niet gedacht. Antwoord : Neen. 1815. 7 69. Is niet vijftien of zestien jaren geleden uw eigen vader in 't Kasteel in arrest geweest over eene dergelijke zaak ? 70. Om welke reden wordt uw vader gewoonlijk Hendrik Kanteel genoemd ? 71. Toen gij bij Krugel zijnde, door Bezuidenhout hoordet zeggen, dat een ieder moest mede doen, hebt gij toen begrepen, dat dit dezelfde zaak was die uw broeder verhaald bad ? 72. Wat is er gebeurd nadat gijlieden op Slagtersnek gekomen zijt ? 73. Hebt gijlieden daar niet een commando van burgers en Dragonders zien aankomen ? 74. Wie bad ulieden last gegeven om op 't kopje te trekken ? 75. Heeft W. Krugel daar ook eenige order gegeven ? Antwoord : Ik weet wel dat hij in 't Kasteel is geweest, maar niet of 't over eene dergelijke zaak is geweest. Antwoord: Omdat hij destijds ook daar geweest is. Antwoord: Ja, maar wat wilde ik doen, toen was ik er in ! Bezuidenhout zeide, " kom ! de de Kaffer is nu hier, en die nu niet wit mede doen, zal ik van den Kaffer laten vermoorden en vernielen. Antwoord: Daar werd gesproken dat de Adjunct Landdrost Yan de (iraaff van Cradoek zoude komen, welke verwacht werd. Antwoord : Ja, en Bezuidenhout zeide, dat wij daarop moesten blij ven staan; en dat, als zij aankwamen, wij moesten schieten; maar groote Willem Prinslo zeide, dat wij dat niet doen moesten, maar twee aan twee moesten afkomen, en naar den Landdrost Guyler gaan. Bezuidenhout maakte zich goreod om to schieten, maar toon wij afliepen, heeft hij afgehouden. Antwoord: Bezuidenhout. Antwoord: Hij heeft gozegd, dat wij niet op den Landdrost moesten schieten. 76. ITad Theunis de Klerk ook niet veel daar in te brengen ? 77. Waar was Faber destijds? 78. Welke tijding is hij komen brengen ? 79. Wie waren er meer met Faber? 8°. Hebt gij ook iets van eene Veld-ruiling met de Kaffers geboord ? 8L Moet gij niet erkennen, dat gij, 't, voornemen van Bezuidenbout geweten en niet geopenbaard hebbende, en voorts, door uwen broeder, die gevangen was, °P te eisehen uit naam eener gewapende oproerige bende ; door de post van Kapt. Andrews te spioneeren : en voorts tot 't laatst toe hij 't oproer te blijven ; ^isdaan hebt en straffe verdiend ? Antwoord: Zoo ver ik gehoord heb niet. Antwoord: Die is den berg opgekomen, terwijl wij daar waren. Antwoord : Dat weet ik niet ; hij is dwars door de menschen heen naar Bezuidenhont gekomen. Antwoord : Dat weet ik niet, maar er waren meer met hem. 1815. Antwoord : Ja, ik heb er wel iets van gehoord, maar ik wist niet recht wat het was. Antwoord: Neen, ik heb geen kwaad daarmede gedaan, en dat ik er toe gedwongen ben. Aldus, &c., 26 December 1815. Als Gecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. Dit x is het merk van Nicolaas Balthaser Prinslo, Mart. zn., erklarende niet te kunnen schrijven. GL Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 38. R 3. MINUTEN, den 26sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Compareerde &c. Philip Albertus Opperman, oud 29 jaren, geboren te Stellenbosch, Yeldcornet van de Baviaansrivier onder Graaff-Reinet, welke &c. _ . . Dat bij gelegenheid der zittingen van de laatste Commissie van rechtspleging te Graaff-Reinet de Compt: zig aldaar hebbende bevonden, bij zijn vertrek van dat dorp zijn horloge had vergeten ; weshalve hij aan Gerrit Bezuidenhout Gerrit zn:, welke naar Graaff-Reinet reed om te trouwen, verzogr, had aldaar naar des Compt: horloge te informeer en, en hetzelve mede te brengen. Dat vervolgens, eenigen tijd daarna, in den nacht tusschen elf en twaalf uren, de Compt: een wagen hoorende aankomen, deszelfs zoontje had gezonden om te zien wie er aankwam, bevonden was te zijn de voorn. G. Bezuidenhout, welke aan den Compt: deszelfs horloge hebbende terug gebragt, bij die gelegenheid aan den Compt: had gezegd, dat hij zig verpligt vond iets aan hem Compt: als Yeldcornet bekend te maken, en hetwelk daarin had bestaan, dat voorn : G. Bezuidenhout van zijne schoonzuster, de huisvrouw van Adriaan Engelbregt, welke hij bij zijn schoonvader Diderik Geere had ontmoet, gehoord had dat er menschen uit de Tarka naar Kafferland waren om de Kaffers op te maken, ten einde tegen de troepen te strijden, welke menschen waren Johannes Bezuidenhout, Cornelis Faber, Adriaan Engelbrecht, Frans Marais, en nog twee anderen, welker namen den Compt: ontschoten waren. Dat de Comptop het vernemen van dit berigt, _zig dadelijk hebbende op weg begeven naar Graaff-Reinet ten einde daarvan aan den Landdrost Stockenstrom kennis te geven, een uur van zijn, Compt:, huis zijnde, ontmoet had Willem Prinslo Klaas zn :, welke terug kwam van Bruintjeshoogte, alwaar ter plaatse van den Heemraad Barend de Klerk kerk was gehouden, welke aan den Compt: gevraagd hebbende, waar hij Compt:, naar toe ging, de Compt: geantwoord had dat hij eene dagvaarding van zijn Landdrost had ontvangen, en ook dat hij, Compt:, in den toen verloopen nagt van G. Bezuidenhout eene wonderlijke tijding had gehoord, dat er menschen uit Tarka naar Kafferland waren ; waarop gen : W. Prinslo had geantwoord, dat hij ook zoo wat daarvan gehoord had ; en op des Compt: vraag, hoe hij er zig in gedragen moest, en of hij dit aan zijn Landdrost zoude bekend maken, door voorz Prinslo al verder was gezegd, dat hij, Compt:, zulks gewisselijk aan zijn Landdrost moest bekend maken; na welk gesprek de Compt: zijne reis vervolgd hebbende, van het hem voorgekomene aan den Landdrost Stockenstrom had kennis gogovon, terwijl de :°°k Z1ine vrouw en kinderen had laten vertrekken naar Uraaii-Kemet. Waarna door den K. O. Req. aan den Oompt. is gevraagd en (lAAr hom n^o-f~ 1 . o Waarna door den K. 0. Eeq. door hem beantwoord als volgt: 1. Hebt gij niet, vóór dat gij zijt weggereden, uw rol aan een ander overgegeven ? 2. Hebt gij dit ook aan uw Landdrost gerapporteerd ? 3. Is dat het gewone gebruik, dat een Yeldcornet, van huis gaande, zijn rol aan een ander overgeeft, zoodat de andere den dienst kan waarnemen en de manschappen commandeeren ? 4. Hoe hebt gij die overgaaf gedaan, schriftelijk of mondeling ? 5. _ Staat gij niet onder het gebied van den Adjunct Landdrost Van de Graaft' F 6. Waarom zijt gij, in plaats Van rapport aan denzelven te doen, naar Graaft-Reinet gereden ? 7. Hebt gij niet met W. Prinslo |^laas zn : gesproken over midde- om de Kaffers te keeren ? 1814, Antwoord : Ja, aan Willem Krugel. uw Antwoord: Ja. Ant woord : Ja. Antwoord : Bij een brief : en nadat ik weg was, heeft hij aan mijne vrouw gezegd dat hij getrouw zoude oppassen, en over de contrij zoude waken gedurende dat ik afwezend was. Antwoord : Ja. Antwoord: Omdat G. Bezuidenhout mij gezegd had, dat die mensehen mogelijk al weder zouden terug zijn, vermits het al . acht of tien dagen geleden was, nadat zij vertrokken waren; daarom was ik in 't vermoeden dat zij tussehen mij en Cradock zouden liggen, en om die reden ben ik naar Graaft-Reinet gereden. Antwoord: Hij vroeg mij daar ik weg reed, hoe het gaan zoude ? Daarop heb ik hem ge- 1815. zegd dat ik 't commando aan W. Krugel had overgegeven. Prinslo heeft mij daarop verzogt of het hem gepermitteerd zoude zijn, indien de Kaffers mogten komen, met een hunner capteins te spreken, om derzelver voortgang te stuiten ? Ik heb hem daarop gezegd, dat ik dit niet permitteeren konde, maar dat er een Hottentot van mij was, die de Kaffertaai verstond, en dat hij denselven konde gebruiken om met een Kafferoaptein te spreken,enhem tegen te houden. 8. Hebt gij iets verder met hem Antwoord: Neen. gesproken ? 9- Behooren Johannes Bezuiden- Antwoord: Neen, onder den hout en Cornelis Faber onder Veldoornet Yan Wijk in do uw gebied ? Tarka. 10. Hebben niet anderen van de familie van Bezuidenhout onder u gewoond ? 11. Hoe was hun gedrag met de Kaffers ? 12. Kwamen er ook wel eenigen van de Capteins bij hen ? 13. Terwijl het de order van het Gouvernement was, dat men geene genieenschap met de Kaffers mogt houden, hebt gij daarvan rapport aan uw landdrost gemaakt ? Antwoord: Ja, Joh: Bezuidenhout en Cornelis Faber hebben beiden onder mij gewoond, maar waren sedert agt of tien maanden vertrokken: ook heeft Fredrik Bezuidenhout onder mij gewoond. Antwoord : Die kwamen dikwijls bij hen rondloopen en kuijeren: ik heb dezelven dikwijls met patrouilles weggejaagd. Antwoord: Neen, die heb ik daar nooit gezien. Antwoord; Ja, maar zij kwamen bij vele menschen, die ze ook wegjaagden, maar bij Bezuidenhout was geen vrees, en ze gingen nooit weg als ik met geen patrouille kwam. 14. Hebt gij, l ij 't overgeven van uw rol aan Krugel hem, eenige schets van het u verhaalde gegeven ? 15. Waart gij niet verpligt dien man te waarschuwen, toen gij vertrok, en hem uw rol overgaf, terwijl gij zelf uwe vrouw en kinderen hebt laten vertrekken ? 1815. 16. Wanneer heeft Piet Prinslo Klaas zn : u dit gezegd ? Antwoord : Noen. Antwoord : Ik wilde eerst van mijn Landdrost vernemen hoe 'i was : Ik heb mijne vrouw en kindf-ren weggezonden omdat aan mij werd toegeschreven den dood van Fredrik Bezuidenhout. Piet Prinslo, Klaas zn ; heeft mij zulks m 't gezigt gezegd, en Willem Prinslo had mij ook, toen ik, als boveaopgegeven, hem ontmoet heb, gezegd dat het goed was dat ik wegreed en mijne vrouw en kinderen wegzond, want dat hij geen stuiver voor mijn leven gaf. Antwoord : Een dag of drie vier voordat ik ben weggereden. 17. Heeft Piet Prinslo Klaas zn : u toen ook iets meer van de zaak gezegd ? 18. Wat verstond hij daardoor ? 19. Waar hebt gij denzelven ontmoet? 20. Is hij dezelfde Piet Prinslo, Klaas zn: die eens onder de Kaffers heeft gewoond, en daar öü plathuis heeft gebouwd ? Antwoord: Neen, hij zeide maar dat het mijn toedoen was, dat Fredrik Bezuidenhout was doodgeschoten, en heeft mij uitgescholden voor landverrader. Antwoord: Dat ik mijn medeburgers zou hebben laten doodschieten. Antwoord : Hij was bij mij gekomen van Bruintjeshoogte, en rijdende naar zijn broeder Willem Prinslo. Antwoord: Ja. DEEL X. FF 21. Om welke reden hebt gij, Willem Prinslo Klaas zn : ontmoetende, gezegd, dat gij gedagvaard waart ? 22. Zijt gij, na aan uw Landdrost rapport gedaan te hebben, niet weder terug gereden ? 23. Kent gij Theunis de Klerk, en waar is die woonachtig ? 24. Hebt gij, kort vóór uw vertrek van huis, ook iets van Hendrik Frederik Prinslo in uwe contrij vernomen ? 25. Hebt gij niet gehoord of hij ook bij Joh. Bezuidenhout en O. Faber was geweest P Antwoord : Om de zaak stil te houden voor de menschen : ik was eerst nog van meening om naar W. Krugel te rijden, maar toen W. Prinslo mij te kennen gaf, dat 't op mij gemeend was, ben ik bevressd geworden mij langer op te houden, en direkt naar Graaff-ïieinet gereden. Antwoord : Neen, de Landdrost heeft gezegd dat ik mijn vee uit die contrij weghalen moest. Antwoord: J a, hij woont omtrent een uur te paard van mij. Willem Prinslo, Klaas zn. heeft mij ook verhaald dat Theunis de Klerk gezegd zou hebben, dat ik Cornelis Faber en Johannes Bezuidenhout zoolang vervolgen zoude tot zij het lot van Frederik Bezuidenhout ondergingen. Antwoord: Ja, drie of vier dagen vóór mijn vertrek sprak Jochem Prinslo, welke bij mij woont, met zijne vrouw over Hendrik Prinslo, dat hij bij zijn oom, den ouden Joohem Prinslo, was, en twist had over een paard. Antwoord: Neen, ik heb anders niet van hem gehoord. Zijne schoonmoeder, de vrouw van Daniël Erasmus, heeft mij alleen nog verhaald, dat Hendrik Prinslo daar was voorbij gereden naar Willem Prinslo Klaas zn.; maar dat deze niet thuis was, als zijnde naar de kerk gereden. 26. Z jt gij bereid deze uwe ver- Antwoord: Ja. klaring en antwoorden (des gerequireerd) met eede te bevestigen ? Niets meer, enz. Aldus enz., den 26sten December 1815. (Get.) Philip H. Opperman. Als Gecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. Mij present: G. Bf.elaerts van Blokla.ni>, Secretaris. 1815. No. 38a. R. 3. MINUTEN, 12 Jan., 1816. UITENHAGEN. HERZIENING. Verscheen voor de Speciale Rechts Commissie, de gezegde Philippus Albertus Opperman, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat iets er aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, uitgezonderd alleen in zijn antwoord op de eerste vraag " dat hij de Rol niet aan Willem Krugel had overhandigd, maar hem een brief had geschreven." In zijn antwoord op de 15de vraag, " dat Willem Prinslo, Klaas zoon, niet alleen gezegd heeft dat hij niet een stuiver wilde geven voor het leven van getuige, maar ook voor dat van zijn vrouw en kinderen." En in zijn antwoord op de 16de vraag " dat het niet twee of drie dagen was, maar veertien dagen vóór zijn vertrek dat hij met Piet Prinslo, Klaas zoon, gesproken had. Waarop de gevangene, P. W. Prinslo, Klaas zoon, gevraagd zijnde of hij erkende hetgeen tegen hem in deze getuigenis werd beweerd, en dat niet bijzonderlijk aan hem bij zijne ondervraging was gemeld ? antwoordde " dat hij den getuige niet misleid heeft, maar met hem gesproken heeft over hetgeen dat misschien mocht verhaald zijn, en Jdat hij te voren de zaak met den getuige afge- 2?F 2 1816. daan had, en zijne vrouw had gekust." Hierbij bleef de getuige en zeide " dat hij niet iets wist van het maken van vrienden daar hij niet eenig dispuut met den gevangene had." Ter bekrachtiging van de waarheid van alle welke, getuige deze solemnele woorden sprak :— " Zoo helpe mij God Almachtig. In tegenwoordigheid van al de gevangenen, en van de gedaagden, successievelijk ontslagen in den loop dezer vervolging, onder belofte van hand en woord, ten getale van ?, die allen verklaarden geen kruisvraag te hebben om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen, den 12den Januarij 1816. (Get.) Philip H. Opperman. Commissarissen : (Get.) P. Diemel, W. Hiijdingh. In mijne tegenwoordigheid, (Cret.) G- Beelaerts van Blokland, Secretaris, 1MÓ. No. 39. T.T.T. 1. MINUTEN, 26sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen &c. Willem Prinslo Klaas zn : Gedetineerde. Art. 1. Des Gedet. naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Wat is u bekend omtrent het onlangs plaats gehad hebbende gewapend oproer ? Antwoord: Willem Prinslo ÏSic: zn:, oud 53 jaren, geboren in Kogmanskloof, woonachtig in de Baviaansrivier. Antwoord: Den 6den November 1.1. werd er kerk gehouden bij den Heemraad Barend de Klerk, waar ik geweest zijnde, terug ben gereden naar Louw Erasmus, Louw zn:,op de plaats Diriko. Den 6den ben ik vandaar gereden naar Louis Erasmus, Piet zn:, aan de groote Yisrivier, waar ik den 7den ben overgebleven, en den 8sten naar huis gereden. Yóór de drift van de Visrivier stil houdende om te remmen, kwam ik miju Veldcornet Opperman tegen, aan wien ik, gevraagd hebbende, waar hij naar toe reed, dezelve mij zeide dat hij een brief had ontvangen van zijn landdrost om den 14den op Graaff-Reinet te moeten zijn, en dat hij derwaarts reed. Hij vroeg mij bij die gelegenheid of ik er ook iets van had gehoord, dat Cornelis Faber en Adriaan Engelbregt naar de Kaffers waren om hen in te halen, en 't land af te loopen ? Waarop ik hem gezegd hebbende of hij dan wegreed, en niets deed om 't te stuiten, hij mij gevraagd heeft of ik daar kans toe zag. Ik heb hem geantwoord van "ja, als ik getrouw volk had, en dat, als ik zijn ouden Iiottentot Jan Basterd had, ik denzelve zoude kunnen afzenden naar de Kaffercapteins en hun laten weten dat zij naar die andere mensohen niet luisteren, en niet ko men moesten." Ik vroeg hem verder wie of hem zulks had verhaald ? Hij antwoordde mij eerst dat er iemand laat in den avond bij hem geweest was die het hem had gezegd, maar aan wien hij beloofd had hem niet te zullen noemen, doch zeide mij echter naderhand, dat het Gerrit Bezuidenhout Gerrits zn: was. Vervolgens vroeg ik hem of de Landdrost het mij niet kwalijk nemen zoud>), indien ik dien Hottentot afzond ? Hij zeide mij van " neen," want dat het tot bestwil was om het kwaad te stuiten, en dat hij met den Landdrost zoude gaan spreken, 1816. IS 15. Ik ben daarop naar huis gereden zonder dien Hottentot te hebben laten roepen, en den 9rien of lOden (zonder dat ik dit juist weet op te geven) kwam de Kaffercaptein Pandora bij mij, wien ik gevraagd hebbende wat er gaande was, en of er menschen waren geweest om de Kaffers op te maken, ten antwoord gaf, dat hij gehoord had dat er menschen met een klompje schapen bij Gaika waren geweest, en dat hij dit van het volk van Keino had gehoord. Hij heeft mij niet genoemd welke menschen er geweest waren, noch om welke reden, en zeide ook dat hij dezelven niet gezien had. Ik heb hem vervolgens gezegd dat ik voornemens was geweest den ouden Hottentot Jan Basterd met eene boodschap af te zenden, maar dat ik nu hemzelven verzogt naar Gaika, Keino, Slambe, en Founon als de voornaamste capteins, te gaan, en hun te zeggen, dat zij zich niet door dat volk hetwelk daarheen was, moesten laten opmaken, en niet gelooven moesten, want dat zij maar oproer in 't land maakten, en 't hun onverschillig was hoe zij leefden ; maar dat als er wat te doen was, zij mij wel zouden zien, en dat zij, zoo lang maar wachten zouden, terwijl nu alles stil in 't land over en weder was, en elk zijn vee en zijn tuintje had, en dat wanneer zij zich lieten oprui jen, er niets anders dan hongersnood en gebrek van te wachten was. Den tweeden das: daarna kwam Captein Founon zelve bij mij, aan wien ik hebbende gevraagd wat hij doen kwam seide hij, dat hij mijn boodschap van Pandora verstaan had, en daarna kivam hooren. Toen heb ik hem gezegd dat hij Cornelis Faber en de zijnen moest wegjagen, en geen gehoor geven; en ik heb hem vervolgens wat schapen vleesch tot padkost gegeven, en gezegd dat hij maar schielijk naar zijn land terus: moest gaan. Daarna, op den llden, is mijn zoon Klaas door Willem Krugel, die als provisioneele Yeldcornet fungeerde, gecommandeerd om bij Daniël Erasmus present te zijn, om aan eenige oproermakers uit Tarka en de Kaffers tegenstand te doen, vermits door een brief van den Adjunct Landdrost Yan de Grraaff waarschuwing was gedaan om op zijne hoede te zijn. Op den iaden is Willem Krugel met Piet Erasmus, Piet znzelve bij mij gekomen, en heeft mij gevraagd of ik mijn zoon al gezonden had ? Waarop ik hem gezegd hebbende van " neen," dat het nog vroeg was, hij mij gezegd had, dat ik zelve maar moest mede rijden, en dat hij de menschen wilde onderzoeken, of zij noch met de regeering waren, dan of er ook iemand was geweest, die hen had omgepiaat. Ik ben daarop met hem mede gereden, en de menschen bij elkander zijnde, heeft Krugel hun gevraagd met wien zij 't hielden, en dat hij 't met de regeering hield. Waarop die menschen in 't eerst hebben stil gezwegen, doch nadat ik gezegd had dat ik het al mijn leven met de i egeering had gehouden, en dit ook noch deed, zeiden de anderen dat zij ook met de regeering waren, behalve twee, 1815 1815. 3. Wie waren daaz al bij elkander ? 4. Wie stonden voor u ? waarvan een, gezegd hebbende " ik niet" een ander zeMe " ik ook niet doch welke die twee zijn geweest, weet ik niet. Antwoord: Willem Krugel, ik, oude Frans Labusoagne, oude Jan de Lange, Lucas van Vuuren, Christiaan Dreijer, Louis Fourie, Jacobus Yreij, Theunis de Klerk, Piet Erasmus, Piet zn., Daniël Erasmus (de baas van die plaats), Q-errit Bezuidenhout, Grerrit zn., en Frans van Dijk. Antwoord: W. Krugel, Louis Fourie, Daniël Erasmus, Jan de Lange, Frans Labuscagne, en ik stonden bij elkander ; de anderen stonden bij elkander ter zijde. Nadat ik van dien kant die woorden " ik niet " en "ik ook niet" had hooreu spreken, heb ik hun gezegd dat zij niet zoodanig moesten doen, en de Regeering niet moesten tergen, maar een voorbeeld nemen aan hetgeen in vroeger jaren omtrent ! Adriaan van Jaarsveld gebeurd was, want dat het land nog om die zaak treurde. Willem Krugel sprak ook op die wijze, en vermaande de menschen tevreden te zijn, zeggende dat zij nu maar moesten naar huis gaan, terwijl hij des anderen daags naar Cradock zoude rijden en aan den Adjunct Landdrost vragen hoe 't daar was. Wij zijn daarop naar huis gereden, en toen ik thuis kwam vond ik een Ilottentot van Johannes Bezuidenhout met eene boodschap dat ik beide mijne kinderen moest zenden, want dat Cornelis Faber den volgenden, of den tweeden dag da&r zoude zijn met eene magt van Kaffers, en dat als ik de kinderen niet zond, hij alles zoude laten vernielen, en de Kaffers het vee tot buit zouden krijgen. Hij liet ook weten, dat ik altijd een verrader van de burgers was geweest, maar dat ik nu moest ophouden. Ik heb vervolgens mijn zoon Klaas gezonden, en gezegd dat hij da rheen konde rijden om te zien wat daar te doen was, maar dat als er iets kwaads gedaan werd, hij op zijn paard moest klimmen en wegrijen. Des Donderdags daarop, den lGden, kwamen ïheunis de Klerk en Willem Prinslo, W.zn., uit naam van Willem Krugel mij roepen om bij hem te komen op Slaohtersnek ten einde de menschen van hunne verkeerde denkbeelden terug te brengen, want dat zij eene zeer verkeerde zaak begonnen hadden. Ik ben dan ook daarheen gereden, en zooals ik daar kwam brachten Jacobus Potgieter, Lodewijk Bauer, Fredrik Touchon, «u Cornelis Algiiju daar een brief van deu Lauddrost Ouyler, meldende dat de menschen moesten terug keeren, want dat als hij met de troepen moest komen, het niet goed zoude gaan. Ik sprak vervolgens de menschen aan, en bracht Johannes Bezuidenhout zijne dwaasheid onder 't oog, en zeide dat hij 't land maar ongelukkig zoude maken, maar 't zwaard uit de handen der üegeering niet krijgen zoude. Ik haalde hem ook nog 't voorbeeld aan van 't oproer dat er geweest was om Adriaan van Jaarsveld los te krijgen. Hij gaf mij gelijk, en zeide "ja, ja," en dat hij geen 1815. bloed vergieten zoude, maar dat de Kaffers er dien avond of den volgenden wezen zonden. Ik zeide daarop tegen Okkert Brits, dat hij rijden zoude tot naar de buitenste plaats, om de Kaffers als hij ze vernam, te stuiten. Daarop zeide Joh. Bezuidenhout, dat er niemand weg moest rijden. Ik heb nochtans mijn zoon Balthazar weggezonden naar mij ne vrouw, opdat zij aan den ouden Louis Fourie zoude laten weten dat hij zijn best moest doen om de Kaffers op te houden, en dat ik des anderen daags avonds thuis zoude zijn om dezelven verder te stuiten. Ik heb 't vervolgens zoover gebracht dat er eene partij van die menschen, vijf-en-twintig, of dertig, zijn naar huis gereden, terwijl anderen wilden wachten op den Adjunct Landdrost Yan de Graafï, die daar komen zoude om de zaak uit te maken. Den volgenden morgen ben ik te paard gereden naar den Landdrost Cuyler, bij de plaats van Yan Aart, op de post van Gapt. Andrews, wanneer de Landdrost mij heeft gezegd, dat ik naar die menschen toe moest rijden en hun zeggen, dat zij de wapenen nederleggen, en om pardon vragen moesten. Dat hij dan de zaak uit de wereld zoude maken. Ik ben daarop ook teruggereden, en heb hun die boodschap gedaan, maar Bezuidenhout gaf mij ten antwoord, dat hij bang daarvoor was, want dat in 't jaar 1799, op Bruintjeshoogte, de menschen ook de wapenen hadden neergelegd, maar nochthans gevangen waren, en dat ik destijds ook voor hen pardon had gevraagd, en hun de wapens had doen nederleggen; voegende hij daarbij dat hij verder geen kwaad meer zoude doen, want dat hij er reeds van had afgezien, en nog maar wachtte op den Adjunct Landdrost Van de Grraafï, en anderzintsreeds zoude zijn naar huis gereden. Terwijl ik met hem nog in gesprek was, hadden de spions, die hoven op den berg stonden, den Landdrost Cuijler zien aankomen met een commando burgers en dragonders, en Bezuidenhout zeide toen, " mijn God, neef Willem, hebt gij ons al weder verraden. Daar komt de Engelschman met zijne troepen om ons te vangenHij gelastte daarop dat wij tegen den kliprug zouden oprijden. Ik zeide dat men dit niet doen moest, maar dat het 't best was te blijven waar wij waren, en met den Landdrost te spreken,: doch dit hielp niet ; hij bleef erbij, dat wij moesten oprijden, en anders zouden gevangen of doodgeschoten of gekapt worden, en dat men op dien rug nog de vlugt konde nemen of zig verweren konde, en dat, als de Engelschman eerst schoot, hij zig verweren zoude. Hij riep tot de burgers die met den Landdrost waren, dat zij op zijde moesten gaan, en hield zijn geweer gereed in de hand met den duim op de haan. Ik, en Willem Krugel, zeiden daarop, " wat wilt gij maken, wilt gij ons aUen ongelukkig maken ?" Hij antwoordde dat 't scheen alsof ik hem wilde laten vangen. Ik zeide hem daarop dat als hij zig niet wilde overgeven, dat hij maar weg moest rijden, en 1815. 1816. 5. Toen gij den Yeldoornet Opperman hebt gesproken, hebt gij hem toen niet gezegd dat gij ook reeds iets van dat gerugt, dat Faber en Engelbregt naar de Kaffers waren, vernomen hadt ? 6. Hebt gij aan denzelven ook niet gezegd, dat het goed was dat hij wegging, en zijne vrouw en kinderen liet vertrekken, want dat gij geen stuiver wildet geven voor zijn leven ? ons alleen laten begaan. Daarop kwam Hendrik Lange op, en vermaande de menschen, uit naam van den Landdrost, om af te komen, en zeide dat hun geen leed zoude geschieden. Willem Krugel riep daarop dat de mensehen bevreesd waren van af te komen, en vroeg of het niet met eene boete konde worden afgedaan. Naderhand is de Heemraad do Klerk nog opgekomen, en heeft de menschen ook vermaand om te hooren naar hetgeen de Landdrost zeide, en dat hun geen leed geschieden zoude. Daarna is ook nog de Yeldcommandant Nel, en ook weder Hendrik Lange gekomen, en hebben de menschen op nieuw vermaand, en Johannes Bezuidenhout zijnde terug gedraaid, zijn er achttien of twintig, waaronder ik mede, naar onderen bij den Landdrost gekomen. Antwoord : Neen, want ik kan getuigen, dat ik nooit van de zaak gehoord had, voordat de Yeldcornet Opperman mij dat verhaalde. Antwoord : Ja, die woorden heb ik hem gezegd, maar dat is geweest veertien dagen of drie weken tevoren bij mij aan huis, op den 16den October, nadat Fredrik Bezuidenhout op den lOden was doodgeschoten : want hij zeide mij, dat hij bang was ; waarop ik heb geantwoord dat ik in zijne plaats ook bang zoude wezen, want dat Hendrik Bezuidenhout en Johannes Bezuidenhout lang een kwaad oog 7. Zijt gij op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest ? 8. Wie was daar meer ? op hem hadden gehad. Hij heeft mij toen verzoet om met hem mede te rijden, vermits de de oude Grerrit Bezuidenhout hem had geschreven om over te komen. Ik ben daarop met hem mede gereden, en heb hem gezegd, dat ik er voor instond, dat als ik bij hem was, hem geen leed gesohieden zoude. Antwoord : Ja. Antwoord : Oude Gerrit Be- 1815. zuidenhout, oude Wijnand Bezuidenhout, en zijn zoon Hendrik, oude Johannes Bezuidenhout, Lucas van Vuuren, Stefanus Marais, Piet Prinslo, Klaas zn :, Cornelis Faber, Hendrik Cornelis Bezuidenhout, Johannes Yortman, Ockert Brits, Frans Du Toit, Christiaan Dreijer, Frans Smit, Willem Nel, Yan der Sant, Frans Labuscagne, en Coenraad Bezuidenhout, Coenraad zu :. Antwoord : Niets dat ik gezien of gehoord heb. Ik was daar bang voor, en daarom heb ik 't huis gemijd, en heb aau Frans Labuscagne gezegd, dat ik wat in zijn tuin met hem zoude gaan wandelen, omdat ik bang was dat er wat gebeuren zoude, of gesproken zoude worden, en dat ik bij dat geraas niet wezen wilde, want ik wist wat kerel Joh. Bezuidenhout was. Toen het lijk begraven was, heb ik schielijk wat gegeten, en ben met Frans du Toit weggereden. 9. Wat is er op die begrafenis voorgevallen, en heeft oude Joh : Bezuidenhout daar ook iets gesproken ? 1815. 10. Is er gedurende het eten niets Antwoord : Niet dat ik gegesproken door Joh : Bezuiden- hoord heb. hout ? 11. Hebt gij naderhand niet ver- Antwoord : Neen, en men nomen dat Johannes Bezuiden- zoude ook mij zoo iets niet hout gezegd heeft dat hij satis- zeggen. factie wilde hebben over 't bloed van zijn brn^fW ? 12. Hadden de mensehen op Antwoord: Ja, maar zij wilSlagtersnek niet kunnen wegrij- den wagten of de Adjunct den als zij gewild hadden, daar Landdrost Yan de Graaff zoude gij zegt het zoover gebracht te komen, welken zij verwachtten, hebben dat 25 of 30 vertrokken waren ? !3. Toen gij bij mij zijt gekomen Antwoord : Ja. op de post van Capt. Andrews, hebt gij toen niet gezegd, dat gij kwaamt om te accordeeren dat alle menschen zouden naar huis gaan en alles vergeten wezen ? 14. Hebt ik u niet gezegd, dat ik Antwoord : Ja. geen accoord maakte met gewapende mensehen, en dat zij het geweer moesten nederleggen, en behandeld zouden worden naar verdiensten ? 15. Waart gij gewapend toen gij op Slagtersnek waart ? 16. Was Cornelis Faber present op den berg toen Johannes Bezuidenhout riep dat de boeren op zijde moesten gaan van vóór de dragonders ? 17. Was Theunis de Klerk gewillig om af te komen ? Antwoord : Ja, ik had mijn geweer bij mij, gelijk het gebruik is, wanneer men in die gebuurten rijdt. Antwoord : Ik weet dat niet regt, maar hij was reeds gekomen, zooals ik gehoord heb. Toen ik terug kwam van het gesprek met H. Lange heb ik hem niet gezien. Antwoord : Dat weet ik niet, want ik heb het hem niet hooren zeggen. IS. Hebt gij hem aangezien voor iemand die daar veel te zeggen had ? 19. Hebt gij niet twee zoons onder die menigte gehad ? 20. Hebt gij iets gehoord van een plan van ruiling van veld met de Kaffers ? 21. Weet gij ook hoe dikwijls C. Faber over deze zaak in Kafferland geweest was ? 22. Hebt gij op Slagtersnek niet gehoord dat Faber toen uit het K.afferland terug kwam ? 23. Hoe komt het dat gij zooveel kennis onder de Kaffers hebt ? 24. Hoe komt Johannes Bezuidenhout in zoodanige verbintenis met de Kaffers ? Antwoord • Neen, dat heb ik niet gezien, maar ik geloof dat hij bevreesd is geweest, omdat hij een van degenen was, die mij zijn komen roepen om de mensehen tegen te gaan. Antwoord : Ja, Nioolaas en Baltazar, welken laatsten ik gezonden had om mijn paard te halen, het welk de andere had, en zoo is hij daarbij gekomen. Antwoord: Ja, in den avond toen ik daar op Slagtersnek kwam, heeft Johannes Bezuidenhout gezegd dat de Kaffers het Zuurveld moesten hebben, want dat zij dat veld in vroeger tijd van de Landdrosten Woeke en Meijnier geruild hadden voor honderd ossen. Antwoord : Ik heb maar gehoord van één keer, namelijk het geen ik van mijn veldcornet Opperman gehoord heb. Antwoord : Ja, maar ik heb hem niet gesproken. 1815. Antwoord : In die tijden, eer de Kaffers in hun land bepaald waren, heb ik, als de Hottentotstaal en ook een weinig Kaffersoh magtig, dikwijls als tolk gediend, vooral ais de Regeering iéts met hen te doen had. Antwoord : Dat weet ik niet, want ik hield niet veel gemeenschap met hem, maar ik weet wel, dat hij met Faber in vroeger tijd door het land van de Kaffers en de Tambookies is geweest. 25. Weet gij ook wat Hendrik Fredrik Prinslo in de zaak heeft gedaan ? 26. Was H. F. Prinslo destijds tehuis ? 27. Weet gij ook welke boodschap C. Faber van de Kaffers heeft gebragt ? 28. Zijn uwe zoons beiden gewapend geweest ? 29. Moet gij niet erkennen, dat gij, door uw zoon naar de oproerige bende van Bezuidenhout gezonden te hebben, en zelve ook daar gewapend geweest, en tot het laatst gebleven te zijn, kwaad gedaan te hebben ? 30. Hebt gij iets anders tot uwe verontschuldiging in te brengen ? Antwoord : Neen, niet een enkel woord. Toen ik naar de kerk bij B. de Klerk ben geweest, heb ik bij zijn vader, Martinus Prinslo, één nagt geslapen, maar daar is geen woord van zoo iets gesproken. Antwoord: Ja. Antwoord : Neen, toen waren wij al aan het afkomen. Antwoord: Ja, zij hebben hun geweer mede genomen. Antwoord; In zoo verre wel a's ik er gewet st ben, maar ik ben daarheen gegaan om het kwaad tegen te gaan, en als ik ongewapend was geweest, was ik misschien dood geweest. Ik ben daar gebleven om de jonge lieden uit te krijgen, want die waren zeer bevreesd. Ik voor mijzelven was niet bevreesd voor den Landdrost, omdat ik wist dat ik niets misdaan had. Antwoord : Niets meer, behalve het geen ik reeds gezegd heb. Ik ben er met geene kwade intentie geweest. Aldus gedaan p den 26sten December 1815. (Get.) Willem Prenslo, C. zoon. Als Gecommitteerdens P. Diemel, W. Hiddingh. Mij present. G\ Beelaeuts van Blokland, Secretarii. No. 40. 1815. 0.0. 1. MINUTEN, 27 Dec. 1815. TTITENHAGEN. Artikelen &c. Willem Krugel, Gedetineerde, &c. Art. 1. Des Gedet: naam, ouderdom, geboorte, woonplaats ? 2. Hebt gij niet in 't begin van November een brief van den Veldeornet Opperman ontvangen met een rol van zijne manschappen ? 3. Hebt gij niet korten tijd daarna een brief van den Adjunct Landdrost Van de Graaff ge opend, welke geadresseerd was aan den veldoornet Opperman ? 4. Wat was de inhoud van dien brief P 5. Hebt gij niet bij die gelegenheid twee brieven van den Heer Yan de Graaff ontvangen, de eene geadresseerd aan Majoor Praser en de andere aan Capt: Andrews ? Antwoord: Willem Frederik Krugel; oud 49 jaren ; geboren in 't district Tulbagh, aan deze zijde van de Hexrivier, wonende aan Lotskraal, in 't veldcornetschap van de Baviaansrivier. Antwoord: Neen, maar een klein briefje heb ik van hem ontvangen, waarbij hij mij aanstelde als provisioneelen veldeornet gedurende zijne afwezigheid naar Graaff-Reinet. Antwoord: Ja. Antwoord: Dat eenige oproermakers uit de Tarka, Kafferland in waren, om de Kaffers op te maken, en dat hun bedoeling was om den veldeornet Opperman aan te doen, en dat hij zich op zijne hoede moest houden. Antwoord : Ja, alle drie die brieven waren in één couvert. DEEL I. GG 1815, 6. Hebt gij niet die twee brieven zelve gebracht naar de post van den vaandrig McKay ? i . Hebt gij niet een brief aan den Heer Van de Grraafï geschreven behelzende dat gij die brieven hadt bezorgd, en dat gij hem bed anktet voor de informatie, ea u gereed zoudet houden ? 8. Aan den Gedet: vertoond een brief in dato 11 November van den Heer J. Van de Graaff, geadresseerd en geteekend Willem F. Krugel, provisioneel veldeornet, en gevraagd of dit de brief is in het vorige aitikel bedoeld ? 9. Hebt gij niet daarop eenige menschen gecommandeerd om gereed te wezen bij Daniël Erasmus in de Baviaansrivier ? 10. Aan den Gedet: vertoond twee commandeer briefjes door hem, Gedetonderteekend in dato 12 November 1815, en gevraagd of hij dezelve voor de zijne erkende ? 11. Waarom hebt gij Louis Fourie persoonlijk gecommandeerd ? 12. Zijn de gecommandeerde menschen op den bestemden tijd en plaats present geweest ? 13. Zijt gij ook zelve daar geweest ? Antwoord : Ja, Antwoord: Ja. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja. Antwoord: Ja. Antwoord: Omdat ik hem het commando wilde overgeven als ik naar Cradock zoude rijden. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja. 14. Wat hebt gij daar gedaan ? 15. Hebt gij bij die gelegenheid ook aan de menschen gezegd, " ik ben met de Regeering, en hoe zijt gijlieden ?" 1815. Antwoord : Toen heb ik den brief van den heer Yan de Graaff laten voorlezen. Antwoord : Ja. 16. Hoe hebben die toen geantwoord ? menschen Antwoord: Zij zeiden dat zij niet met de Regeering waren. 17. Wie waren 't die zeiden, dat zij niet met de Regesring waren? 18. Heeft Theunis de Klerk ook eenige reden voor zijn gezegde gegeven ? Antwoord : Die 't eerste heeft gesproken was Theunis de Klerk, en die zeide zulks, en de andere menschen spraken zoodanig door elkander dat ik niet recht verstaan heb wat zij alle» hebben gezegd. Antwoord : Hij zeide dat de veldeornet Opperman een verrader was, en dat Fredrik Bezuidenhout was doodgeschoten, en dat de belastingen te zwaar waren ; en daarop heb ik gezegd dat dit niets tot de zaak deed, dat wij nu tegen de Kaffers gecommandeerd waren, en dat ik de Regeering getrouw bleef, en dat 't een zwaar stuk was tegen de Regeering op te staan. Theunis de Klerk bleef bij zijn gezegde, en zeide dat ik nu hunlieder Yeldcornet was, want dat die (? andere) een verrader was, en voegende daarbij dat Lucas van Yuuren, oude Labuscagne, en Willem Prinslo (de groote), ook nog moesten worden doodgeschoten ; waarop laatstgenoemde nog heeft geantwoord : " zij zullen mij voor niets niet doodschieten GG- 2 1815. 19. Om welke reden moesten die menschen doodgeschoten worden, en door wien ? 20. Waren er meer mensohen present dan die op de vertoonde commandeerbriefjes staan ? 21. Wie waren dezelve ? 22. Hoedanig, en om welke reden waTen die menschen, welke niet gecommandeerd waren, daar gekomen ? • 23. Zijt gij lang bij dat commando gebleven ? 24. Waarom hebt gij die menschen naar huis laten gaan ? Antwoord : Om wat reden en door wien heeft hij niet gezegd, maar ik denk dat hij gemeend heeft dat zij door de troepen zouden worden doodgeschoten, omdat door dezelven Fredrik Bezuidenhout was doodgeschoten. Antwoord: Ja, een geheele klomp. Antwoord: Daar waren groote Willem Prinslo, welken ik gelast had met mij mede te rijden, en de oude Frans Labuscagne. Ik ken niet al de menschen die daar waren; 't was laat toen ik daar ben gekomen. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord : Een groot half uur nadat ik daar was, zijn de mensohen bij elkander gebleven ; toen zijn zij naar huis gereden, op mijn zeggen, en ik ben daar dien avond gebleven Antwoord : Toen zij gesproken hadden dat zij niet met de Regeering waren, heb ik gevraagd wat zij doen wilden, en toen hebben zij gezegd dat zij wilden de militaire posten aanvallen en wegjagen, en daarop heb ik gezegd dat ik hunne zaak niet kon waarnemen, en dat ik al te oud was, en niet zien konde en dat zij nu naar huis konde n gaan, en over drie 25. Wie h-ebben, behalve Theunis de Klerk, gezegd of duidelijk doen blijken, dat zij niet met de Regeering waren ? 26. Hoedanig was Theunis de Klerk daar gekomen ? . 27" Zijn al die mensehen toen weggereden P ,.28- Hoelang zijt gij daar gebleven ? 29. Zij t gij uit u zeiven toen vertrokken, of waart gij geroepen ? 30. Wat is oude Gerrit Bezuidenhout daar komen doen ? 31. Heeft dezelve u, op dien tijd, iets verder verhaald ? dagen wederkomen, wanneer zij een ander Yeldcornet konden kiezen, want dat ik hun Veldeornet niet konde zijn. Antwoord: Theunis de Klerk heeft 't meeste het woord gevoerd, en de anderen spraken door elkander, zoo dat ik 't niet recht weet. Zij stonden allen bij elkander. Grroote Willem Prinslo heeft gezegd, dat hij aan mij hield, en dat 't een sleoht stuk was tegen de Regeering op te staan. Den ouden Frans Labusoagne heb ik niet hooren spreken; Lucas van Vuuren, Christiaan Dreijer, Gerrit Bezuidenhout, Gerrit zn., hebben stil gestaan. De anderen hebben ook op een klompje bij elkander gestaan, maar wat ze gesproken hebben, heb ik niet gehoord. Antwoord : Dat weet ik niet, hij was reeds daar toen ik kwam. Antwoord : Ja, en ik ben daar gebleven. Antwoord: Tot het donker was, tegen 8 of 9 uren. Antwoord : Ik was geroepen ; doch eer ik weg was, is oude Gerrit Bezuidenhout daar gekomen. Antwoord : Dien had ik laten roepen, toen ik nog bij grooten Willem Prinslo was, want ik wilde hem ook den brief van den Heer Van de Graaff voorlezen. Antwoord : Neen ! 1815. 1815- 32. Wie heeft u laten roepen i 33. Piet Erasmus, Piet zn., kwam daar, en zeide dat de menschen mij lieten roepen, went dat Hendrik Prinslo gevangen was. Zijt gij daarop heengegaan ? Antwoord : Ja, naar huis. 34. Waar waren die menschen, die u hebben laten roepen ? 35. Antwoord: Zij waren op weg naar huis, en hadden op 't pad de tijding gehoord, en hebben mij laten roepen. Zijt gij daarop vertrokken? Antwoord: Ja, naar huis toe. 36. Zijt gij niet onderweg aangeweest bij grooten Daniël Erasinus ? 37. Hebt gij daar niet een groot aantal menschen van Tarka en Baviaansrivier gevonden ? 38. Heeft niet Piet Erasmus, P. zn., u op dienzelfden tijd gezegd, dat Joliannes Bezuidenhout, Abraham Bothma, en die vier andere menschen uit de Tarka bij u op de plaats waren, en u lieten roepen ? Antwoord : Ja. Antwoord : Niet van Tarka; maar van Baviaansrivier zullen er vijf of zes geweest zijn, doch wie het waren, weet ik niet ; Piet Erasmus, P. zn., had mij bij gelegenheid, toen hij de boodschap bracht, gezegd, dat ik •ok de menschen uit den hoek aan de bovenzijde van Baviaansrivier, moest laten commandeeren. Toen heb ik aan ouden Gerrit Bezuidenhout, die met mij was, verzocht dat hij zoude rijden om die menschen te commandeeren, vermits hij hoorde wat 't gerucht was, en dit aan de menschen konde zeggen. Antwoord : Neen, maar toen ik op den weg was naar mijn huis, heeft hij mij gevraagd of ik al gehoord had dat Johannes Bezuidenhout met een klomp menschen bij Theunis de Klerk was, en op mijn antwoord dat ik daar niet van wist, zeide hij, dat zij er waren. 39. Toen gij die menschen bij grooten Daniël Erasmus vondt, hebt gij toen hen niet hooren klagen, dat er een man was doodgeschoten, en een ander gevangen, en dat zij nu gaan moesten om naar Hendrik Prinslo te vragen ? 40. Wien hebt gij,tehuis komende, gevonden ? 41. Waarom waart gij verschrikt op 't zien van alle die menschen ? 42. Was Theunis de Klerk ook toen reeds daar ? 43. Weet gij ook om welke reden Joh. Bezuidenhout daar was? 44. Wat heeft hij u omtrent zijne komst verhaald ? Antwoord: Wat daar gesproken is in dien avond, kan ik niet zeggen. Ik ben daar vandaan schielijk naar huis gereden. 1815 Antwoord : Toen waren meest al die die menschen daar, en Joh. Bezuidenhout ook. Ik was verschrikt, toen ik die menschen zag. Antwoord : Omdat daar een gewoel van menschen was, en ik niet wist wat daar te doen was. Antwoord : Ja. Antwoord : Neen, en ik wist niet eerder van zijne komst vóór dat Piet Erasmus mij op den weg gezegd had dat Joh. Bezuidenhout bij Theunis de Klerk was. Antwoord : Toen ik naar mijn paard ging kijken, kwam hij mij tegen, en zeide dat hij mij spreken moest. Hij vroeg mij of ik de provisioneele veldkornet was, en op mijn zeggen van " ja, totdat Opperman wederkwam," zeide hij, dat Hendrik Prinslo gevangen was, en vroeg of ik dat al gehoord had. Ik antwoordde hem van 'L ja;" hij zeide vervolgens dat ik met hem zoude moeten inede rijden en dien man terug halen, en dat ik hem eens verradén i8i5; 45. Hoever was de woonplaats van Joh. Bezuidenhout van de uwe ? 46. Weet gij of hij toen kort geleden van zijn huis was gekomen ? 47. Was het mogelijk dat hij, nog te huis zijnde, de tijding had kunnen krijgen van het gevangen nemen van Prinslo, en bij u zijn op den tijd, op welken hij bij u is gekomen ? 48. Denkt gij dat hij dan bij u is gekomen alléén om die zaak van Hendrik Prinslo P 49. Terwijl gij de waarschuwing van den Adjunct Landdrost Van de Grraaff ontvangen hadt, wegens oproerige voornemens in de Tarka, en dewijl Bezuiden hout, die een inwoner der Tarka was, niet bij u heeft kunnen zijn, ter zake van de gevangenneming van H. Prinslo, hebt gij daaruit niet opgemaakt dat hij tot die mannen behoorde in de voorm : waarschuwing bedoeld ? 50. Heeft hij ook gezegd, dat hij aanstonds de posten wilde aanvallen ? had, gedurende 't commando van ouden Yan der Walt, en hij toen reeds met 't geweer voor mij gestaan had om mij dood te schieten, en dat ik nu voor de tweede maal konde oppassen, want dat hij mij anders schieten zoude dat ik in twee stukken zoude vliegen. Antwoord: Zeven of acht uren te paard. Antwoord : Neen. Antwoord: Neen, dat was niet mogelijk. Antwoord: Ik weet niet welke andere reden hij gehad heeft, maar om die reden konde hij er niet wezen. Antwoord: Ja, want hij zeide ook dat Cornelis Faber door hem naar Kafferland gezonden was, en dat die met eene magt van Kaffers eerstdaags komen zoude; en dat die nu niet met hen mede deed, vernield zoude worden door de Kaffers. Antwoord : Ja, hij zeide dat nu alles moest worden schoongemaakt in eens. 51. Zijn er op dit gesprek ook orders uitgezonden om meer menschen te verzamelen, en door wien ? 52. Kwam het u voor, dat Theunis de Klerk het uit zichzelven deed, of op order van Johannes Bezuidenhout ? 53. Kwam het u voor, dat Theunis de Klerk dit deed uit vrijwilligheid, of tegen zijn zin ? 54. Heeft hij ook mensehen bij u gebragt ? 55. Waren die menschen door Theunis de Klerk geroepen om tegen de posten op te staan ? 1815, Antwoord : Theunis de Klerk en Piet Erasmus, P. zoon, zijn naar Bruintjeshoogte gereden, maar ik weet niet op wiens order; en op het zeggen van 'Iheunis de Klerk dat hij daarheen reed om meer mensehen te roepen, heb ik gezegd' " gij kunt dat doen, maar het is een zware verantwoording Antwoord : Hij zeide dat Johannes Bezuidenhout hem zulks had gezegd, maar ik heb niet gehoord dat Bezuidenhout het gezegd had. Antwoord : Ik heb niet gezien dat het tegen zijn zin was, maar hij zeide dat hij rijden zoude, en de mensehen bij elkander maken. Antwoord: Ja, kleinen Willem Prinslo, Johannes Prinslo, en ik geloof nog één. Antwoord: Ik weet niet of hij het hun gezegd heeft, maar hij bragt hen mede. 56. Met welke boodschap was hij van u weggereden ? 57. Waren er zooveel menschen noodig om H. Prinslo terug te gaan vragen ? Antwoord: Om menschen bij elkander te roepen om Prinslo terug te vragen. Antwoord: Neen. 58. Wat dagt gij dan van het verzamelen van zooveel menschen ? Antwoord: Om H. Prinslo met geweld te nemen, en de posten te verdrijven tot naar de Baai, en het veld tusschen in ledig te hebben. 1815. 59. Wat hebt gij lieden nu gedaan, nadat die menschen verzameld waren ? 60. Waarom zijt gij medegereden ? 61. Van welke contrij waren de meeste menschen die daar verzameld waren P 62. Waart gij niet de provisioneele veldcornet over die menschen van de Baviaansrivier ? 63. Hebt gij niet zooveel gezag over die menschen kunnen uitoefenen, om hen te beletten naar de post van Capt. Andrews te rijden ? ,64'.. Waarom zijt gij niet tehuis gebleven, of terug gekeerd ? 65. Was hij 't alleen die zoo sprak ? 66. Zijt gij niet, naar Capt. Andrews rijdende, andere posten voorbij gereden ? Antwoord : Toen zij wij weggereden naar de post van Capt. Andrews. Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft mij daartoe gedwongen. Van de Baviaansrivier. Antwoord: Ja. Antwoord: Ik had in 't geheel geen gezag over hen. Ik konde het niet afraden, en moest maar stil blijven. Antwoord: Omdat Bezuidenhout mij den kop zoude laten inslaan van de Kaffers, die hij, volgens zijn zeggen, te wachten was. Antwoord: Hij sprak zoo alleen, maar ik wist niet hoe ik 't met de anderen had. Antwoord : Ja, die van Luit. Kosseau, en vaandrig McKay; en Bezuidenhout wilde den post van Eosseau 't eerst aandoen, omdat door denzei ven zijn broeder Fredrik was doodgeschoten door een sergeant, Hendrik Joseph die daar was, en omdat Eosseau zijn broeder, nadat hij dood was, en uit 't gat gesleept, geschopt had. Hij wilde daarom Kosseau 't eerste hebben om zijn bloed, en dan 67. Wat hebt gij bij Capt. Andrews gedaan ? 68. Waart gij daarmede tevreden, Antwoord: Neen, maar ik dat op die manier uw naam ge- moest wel. brui kt werd ? 69. Ilebt gij mij niet op de Antwoord: Ja, op order van hoogte gezegd dat gij zelf twee Bezuidenhout. mensohen gezonden hadt om naar Prinslo te vragen ? 70. Wie zijn die twee mensohen Antwoord: Piet Krasmus, geweest ? Louw zn., en Piet Erasmus, Piet zn. 7L Is ook niet Nioolaas Prinslo Antwoord : Ja. gegaan P 72. Wie had hem gezonden ? Antwoord: De geheele klomp, die daar was. 73. Heeft niet een van allen hem Antwoord : 't Kan zijn, doch in 't bijzonder eene boodschap dat heb ik niet gehoord. gegeven ? was hij tevreden, en zoude hij 't wel verder schikken, als hij zijne macht bij elkander had. Maar ik heb hem geraden dien post voorbij te rijden, omdat anders Hendrik Prinslo al weggebracht zoude kunnen wezen : en daarop heeft hij gezegd, dat hij dan maar eerst denzelven woude gaan verlossen, en dan altijd konde terugkomen. Antwoord: Daar heeft Bezuidenhout naar H. Prinslo op mijn naam laten vragen. Hij wilde dat, als men hem niet goedwillig wilde afgeven, wij hem met geweld lossen moesten. Ik heb hem 't gevaar voorgesteld, en dat er verschansingen en schietgaten waren, en er meer menschen van ons zouden vallen dan van hen, want dat waar gekapt wierd, spaanders vielen. 1815. 1815. 74. Hebt gij niet den Yeldkommandant Nel laten komen ? 75. Wat wildet gij met hem doen ? 76. Hebt gij hem goedwillig laten wegrijden? 77. Wie was 't die hem een eed hebben willen laten doen ? 78. Heeft Theunis de Klerk ook niet den Commandant Nel willen dwingen om de ingezetenen van Bruintjeshoogte en TJitenhagen te commandeeren om zich ook bij die menigte te voegen ? 79. Hebt gijlieden Hendrik Prinslo gekregen ? 80. Waarom niet ? Antwoord: Ja, omdat ik gehoord had, dat hij daar was. Antwoord : Hem spreken, en zeggen hoe de zaak lag. Antwoord : Ik wilde met hem mederijden, maar dat wilden zij niet hebben. Toen hij weg zoude rijden, heeft Bezuidenhout zijn paard bij den toom, en Theunis de Klerk hem bij den arm gevat, en een klomp heeft hem gezegd, " wij ivillen malkander ook noch onder de kogels krijgen." Zij hebben hem ook een eed willen laten doen, dat hij weer zoude komen, maar ik heb hun gezegd, dat zij hem moesten laten gaan, dat hij wel weder zoude komen. Zij hebben mij altijd belet hem afzonderlijk te spreken. Antwoord : Dat weet ik niet recht; maar ik geloof Joh, Bezuidenhout en Ths. de Klerk. Antwoord : Dat weet ik niet, maar nadat hij vertrokken was, heeft Bezuidenhout gezegd dat zij hem niet geprest hadden. Antwoord: Neen. Antwoord: Majoor Fraser heeft laten weten, dat hij hem niet zoude afgeven, want dat hij gevangen was omdat hij een brief geschreven had; en Majoor Fraser heeft door Touchon eene .. 8L Hebben zij niets anders van dien brief gezegd ? copie van dien brief gezonden ; maar wat in dien brief stond, weet ik niet meer, maar wel dat het een leelijke brief was; en daarop zeide Theunis de Klerk en Joh : Bezuidenhout dat zij een eed konden doen dat Hendrik Prinslo dien brief niet geschreven had. Antwoord : Neen. 1815. 82. Wat hebt gij, na 't lezen van dien brief, aan de menschen gezegd ? 83. Hebt gij toen de menschen niet geraden om naar huis te gaan ? 84. Is er niet, kort na 't vertrek van den Commandant Nel, een eed onderling gedaan ? 85. Hoe is die eed gedaan ? Antwoord : Ik heb gezegd dat 't een leelijke brief was, en dat zeide kleine Willem Prinslo ook. Antwoord : Ja, en ik heb hun voorgesteld dat wij allen ongelukkig zouden worden, en dat er nu niets aan te doen was, want dat de posten alle op hun hoede waren, en dat de menschen een kwaden stap gedaan hadden, en dat als Colonel Cuyler kwam met zijne macht, wij allen in handen der Eegeering zouden geleverd worden ; maar dat wij een brief aan onzen Adjunct Landdrost "Van de GraafE moesten schrijven, om de zaak te. schikken. Antwoord: Joh. Bezuidenhout riep de menschen bij elkander, en zeide, dat ik nu een eed van getrouwheid aan hen moest zweren. Antwoord : Zij hebben in de rondte gestaan, en mij in 't midden laten staan, en ik heb hooren zeggen, dat ik hen zoudo verraden, want dat ik met den Commandant Nel had willen wegrijden ; maar dat ik nu aan 1815. 86. Hebben de andere menschen ook niet een eed moeten doen ? 87. Hebt gij bij die gelegenheid den hoed niet afgenomen ? hen een eed van getrouwheid moest zweren, en dat ik hun niet afvallen zoude ; en daarop heb ik moeten zeggen, " zoo waar al» er een God in den hemel leeft." Antwoord: i)e eed, dien ik moest doen, was de verbindtenis voor allen. Antwoord : Neen. 88. Was 't niet gezeg l, dat die menschen een teeken van toestemming moesten geven ? 89. Wat beduidde dat afnemen van de hoeden ? 90. Hebben allen den hoed afgenomen ? 91. Welke kunt gij noemen, die den hoed afgenomen hebben ? 92. Kunt gij ook de namen opgeven van de menschen, die zich toen bij uw commando bevonden ? Antwoord: Die menschen hebben stilgestaan, en toen ik den eed gedaan had, namen zij den hoed af. Antwoord: Dat zal zooveel als getrouwheid hebben beteekend. Antwoord : Die ik gezien heb ja; maar daar stonden achter mij ook menschen, van welke ik niet weet. Antwoord : Theunis de Klfrk, kleine Willem Prinslo, Piet Erasmus P.zn Hendrik Klopper Jac. znNicolaas Prinslo M. zu:, en nog anderen wier namen ik niet heb onthouden. Antwoord : Piet Erasinus P. zn Piet Erasmus Louw zn :, Hendrik Klopper H. zn :, Klaas Prinslo M. zn Klaas Prinslo W. zn Balthasar Prinslo W. zn :, Johannes Bezuidenhout, Gerrit Bezuidenhout lierrit zn :, Grerrit Erederik Bezuidenhout Fred zn:, ChristofEel Brits ChristofEel zn:, Philip Botha, Johannes Botha, Jochem Prinslo, Willem Prinslo W. zn:, Johannes Prinslo M. zn Hen- 93. Hebben, behalve Bezuidenhout en gij zelve, ook anderen eenige macht uitgeoefend ? drik van den Nest, Gornelis van den Nest, Abraham Botha, Frans van Dijk, Andries van Dijk, Fredrik Brits, Lucas van Vuuren, Christiaan Dreijer, Theunis Dreijer, Piet Fourie, Abraham Bothma, Andries Meijer, Coenraad Bezuidenhout Ooenraad zn :, Leendert Labuscagne, Barend de Laport, Adriaan Labusoagne, en nog eenige anderen. Antwoord: Theunis de Klerk was raadgever; ik had niets meer te zeggen dan hij. 1815. 94. "Wat hebt gijlieden verder gedaan ? 95. Waar zijt gij toen naar toe getrokken ? 96. Was er niet tevoren nog iemand weggereden om meer mensohen te verzamelen ? Antwoord : Ik heb gezegd, laten wij verder optrekken, want wat doen wij hier te leggen. Antwoord : Over de rivier, bij de plaats van ouden Louw Erasmus, buiten de limieten. Antwoord: Ja, Hendrik Klopper Jae zn :. 97. Wie heeft hem gezonden ? 98. Wierd dat dan niet verhinderd, en had een ij der op die wijze kunnen rijden ? 99. Hebt gij, of een ander hem geen boodschap mede gegeven wat hij aan de menschen zeggen moest ? Antwoord : Niemand heeft hem gezonden, maar hij is uit zig zeiven gereden, om menschen te verzamelen. Antwoord : Neen, ijder een die wilde, kon rijden om iets bij elkander te maken, want de een durfde het den ander niet beletten. Antwoord : Ik heb hem geen boodschap opgegeven. Of anderen 't gedaan hebben, weet ik niet. Hij zeide dat hij de Bruintjeshoogte ging rondrijden om te zien hoe de men- 1815. 100. Waren er dan nog meer menschen noodig, en waartoe ? 101. Wat hebt gijlieden aan de overzij de van de rivier gedaan ? 102. Hebt gijlieden vandaar niet een brief geschreven aan Majoor Fraser, dat hij Prinslo niet vervoeren moest binnen vier dagen ? 103. Wie heeft dien brief geschreven ? 104. Wie hebben denzelven laten schrijven ? 105. Is dezelve door David Malan geschreven ? 106. Wie is die David Malan ? 107. Welke was de reden, dat gijlieden Majoor Fraser liet weten, dat H. Prinslo niet in vier dagen moest worden vervoerd ? 108. Hoe was die Stefanus Bothma daar gekomen ? schen daar waren. Zegt verder: het was om menschen te verzamelen. Antwoord : Er waren reeds menschen genoeg. Ik weet niet wat zij met nog meer wilden doen. Antwoord : Daar hebben wij stil gelegen, en zijn er twee dagen gebleven. Antwoord : J a, zulk een brief is geschreven. Antwoord: Dat weet ik niet recht. Antwoord: Ik meen Theunis de Klerk en Johannes Bezuidenhout. Antwoord : Dat weet ik niet, maar hij was dien dag daar komen kuijeren. Antwoord : Hij is een boer, wonende in Zwagershoek. Antwoord : Omdat wij den Adjunct Landdrost Yan de Graafï hadden laten verzoeken bij ons te komen, door Stephanus Bothma, welke dien dag was bij ons gekomen. Antwoord: Hij verhaalde, dat de Heer Yan de Grraaff liet weten, dat hij bij ons zoude komen, en dat wij eene plaats moesten bestemmen. Hermanus Potgieter had een brief van hem gebracht. 109. Hebt gij, aan de overzijde zijnde, ook gezien dat eenige menschen van uw oommando zijn weggereden ? 110. Om welke reden zijn zij weggereden ? HL Zouden zij weder terugkomen ? 112. Indien er meer op die wijze hadden willen wegrijden, zouden zij 't hebben kunnen doen ? 113. Waar zijt gijlieden verder heengereden ? 114. Wat heeft daar toen plaats gehad ? 115. Hadt gijlieden niet tevoren aldaar een brief van mij ontvangen ? 116. Welke was de inhoud van dien brief ? 117. Wat hebt gijlieden daarop gedaan ? Antwoord : Ja, Lucas van Yuuren, Christiaan Dreijer, en Frans Smit, zijn naar huis gereden. Ik geloof ook Theunis Fourie. Antwoord: Zij zeiden, om kost te halen. Antwoord: Ja, zooals zij zeiden aan mij en de andere menschen. Antwoord : Ja, die weg wilde rijden om kost te halen, kon dat doen. 1815. Antwoord: NaarSlachtersnek. Antwoord : Daar is 't commando van den Landdrost Ouijler gekomen. Antwoord : Ja, door Touchon en Jacobus Potgieter. Antwoord: Dat wij capituleeren moesten, en ons overgeven ; en dien avond of den volgenden dag een paar menschen zenden. Antwoord : Ik wilde capituleeren ; en groote Willem Prinslo, welken ik door kleinen Willem Prinslo en Theunis de Klerk had laten roepen, raadde de menschen ook aan om te capituleeren. Joh. Bezuidenhout zeide daarop dat hij 't niet zoude doen, en dat wij dit niet moesten probeeren. En ik heb gezegd, dat als zij niet wilden, ik DEEL T. HH 1815. 118. Hebt gij niet op dien morgen grooten Willem Prinslo naar mij gezonden om met mij te spreken ? 119. Welke boodschap heeft hij teruggebragt ? 120. Hoe zijt gij naderhand afgekomen ? 121. Op wiens order zijt gij tegen den nek opgereden ? 122. Heeft niemand gezegd dat men daar op moest trekken, want dat, als gijlieden bleeft liggen daar gij waart, gij zoudet kunnen onder den voet getrapt en gevangen worden ; maar dat op den kop veiligheid was om te kunnen verweren, en dat als er geschoten werd, gijlieden ook zoudet schieten ? 12-3. Waarom zijn de menschen niet aanstonds afgekomen, toen zij daartoe genoodigd waren? weg zoude gaan ; en daarop heb ik mij van hen verwijderd, en ben ter zijde gaan zitten, en wij zijn met Touchon blijven spreken. Antwoord: Ja. Antwoord: Dat wij de wapenen moesten komen afleggen, en dat de Landdrost bij ons zoude komen, en dat die niet bij 't lager waren, gehaald moesten worden, en ook de wapenen nederleggen. Antwoord : Wij hebben den Landdrost Cuyler met zijne manschappen zien komen, en toen zijn wij tegen den nek opgereden, omdat wij dan van verre konden zien. Antwoord: Zonder iemands order. Antwoord: Dat kan wezen dat er iets gezegd is, maar ik heb 't niet gehoord : dog wij hebben allen gezegd, dat wij tegen den rug opmarcheeren zouden, want dat wij dan vooruit konden zien. Ik was de agterste in 't optrekken, want ik konde mijn paard niet gauw in handen krijgen. Antwoord : Eene partij wilde dat wel doen, maar Joh. Bezuidenhout zeide dat zij bij elkander moesten blijven, want dat hij anders schieten zoude. 124. Zijn er niet eenige menschen bij ulieden op den kop gekomen, voordat gij zijt afgegaan ? 125. Hebt gij met Faber gesproken ? 126. Tot welke einde hadt gij grooten Willem Prinslo op fölagtersnek laten roepen ? 127. Hadt gij, vóór uwe aanstelling als provisioneelen veldcornet, niet reeds van die oproerige voornemens gehoord ? 128. Heeft Opperman u geene schets daarvan gegeven in den brief? 129. Hebt gij de vrouw van Opperman niet gesproken ? Ik ben eerst afgegaan, en na met den Landdrost Cuyler, Majoor Fraser en Commandant Nel gesproken te hebben, ben ik weder tot de menschen gegaan, en heb hun gezegd wat ik gehoord had, en hen geraden om af te komen; en toen is eene partij met mij afgegaan, en de anderen zijn weggereden. Antwoord: Nadat ik de eerste maal bij den Landdrost was afgekomen, is Cornelis Faber met een klompje menschen opgekomen. Antwoord: Ik heb hem gegroet en gevraagd, " gij komt uit Kafferland, hoe is 't met de Kaffers ?" En hij heeft geantwoord : "deKaffers zijn stil." Antwoord: Om met de regeering te acoordeeren, en de mensehen tot stilstand te brengen. Antwoord: Neen, niet vóór den brief van den Adjunct Landdrost Yan de Graaff, en vóórdat Opperman mij aanstelde als provisioneelen veldcornet. Antwoord: Neen. 1815. Antwoord: Ja, ik reed naar Opperman toe om hem te zeggen, dat ik te oud was om als provisioneele veldcornet te fungeeren, en ik ontmoette de vrouw, die met haar huisgezin, stoelen en tafels, op de wagen aan 't trekken was, en op mijne vraag waar zij heen ging, zeide zij dat zij kuijeren ging; HH 2 1815. 130. Was dat het eerste 't welk gij van 't voorgenomen oproer in de Tarka hoorde ? maar op eene verdere vraag, hoe zij dan al haar goed mede nam, verhaalde zij dat er iemand was geweest die verhaald had, dat er menschen in Kafferland waren, die de Kaffers waren gaan halen om hen te vatten, en dat zij wegtrok van Baviaansrivier met voornemen om er niet weder te komen. Antwoord : Neen, 't eerste is geweest van Hendrik Prinslo, toen hij uit de Tarka kwam, zonder dat ik weet wat hij daar had wezen doen ; welke bij mij gekomen zijnde op een dag dat ik ziek was, mij verhaalde, gehoord te hebben dat mijn veldcornet Opperman gevlugt was, waarop ik hem zeide, dat ik niet wist of hij gevlugt was, maar wel dat hij absent was. Hij vroeg mij of ik de reden daar van wist, en ik zeide dat ik gehoord had dat Adriaan Engelbrecht en Cornelis Faber 't Kafferland in waren om Kaffers hier te brengen. Hierop zeide hij "neen" want dat hij Adriaan Engelbrecht gesproken had, en dat dezelve met hem was gekomen van Kromme Rivier, en nu bij zijn schoonvader, Didej'ik Grreve, was ; en dat hij, Prinslo, bij Faber ook geweest, en dien gesproken had. Verder met hem sprekende, zeide hij dat de twee, Engelbrecht en Faber, in 't Kafferland geweest waren, maar nu terug waren. Ik zeide daarop dat dit een leelijk gedoente was, en dat zoodra ik gezond was, ik een patrouille daarvoor zoude commandeeren, en naar den Adjunct Landdrost Van de Grraaff rijden, en denzelven de zaak bekend 131. Heeft hij u bij die gelegenheid gezegd, dat de veldcornets bezig waren mensehen te verzamelen om met de KafEers mede te doen, en af te komen om de soldaten weg te drijven naar de Algoabaai ? 132. Hebt gij mij dat niet op Bruintjeshoogte opgegeven ? 133. Heeft die conversatie met H. Prinslo plaats gehad vóór of na uwe aanstelling als provisioneelen veldcornet? 134. Hebt gij ook kunnen bemerken dat Hendrik Prinslo deel had in die voornemens tot oproer ? 135. Hadt gij ook niet onder voorwendsel van kost' te halen of dergelijke, kunnen wegrijden? 136. Om welke reden hebt gij in de commandeerbriefjes gelast om voor vier dagen mond provisie mede te brengen ? maken. Hij zeide vervolgens, dat de tijd nog komen zoude dat de e«ne broeder 't bloed van den anderen tappen zoude, gelijk men een ? spon ui; een vat tapt, en dat hij dat gerust zoude kunnen doen. Antwoord: Neen, ik heb 't discours met hem afgebroken. 1818. Antwoord: Dat kan wel wezen; maar 't staat mij nu niet vóór dat hij dit gezegd heeft; maar mijne vrouw heeft hem gezegd, dat hij zoo veel praatte, dat hij nog daar door vast zoude geraken. Autwoord : Ik was toen reeds provisioneele veldcornet. Antwoord : Aan zijn spreken zoude men dat kunnen zeggen : ik dacht 't zoo. Antwoord : J a, ik was dicht bij huis, maar ik ben er bij gebleven, om noch meer geweld af te raden, dat Bezuidenhout anders zoude gedaan hebben, want hij zoude 't volk vervoerd hebben om op de troepen te schieten. Antwoord: Om ze na dien tijd door anderen te doen aflossen, en ik wilde intusschen naar den Adjunct Landdrost Yan de Grraaff rijden. 1815. 137. Waarom hebt gij de brieven aan Majoor Fraser en Vaandrig McKay zelve aan laatstgem. bezorgd P 138. Daar 't uit uw erkentenis blijkt dat gij de menschen, die gij gecommandeerd hadt om tegen de Kaffers op hun hoede te zijn, gebracht hebt onder eene oproerige menigte, die de Kaffers tot hulp verwachtten, en dat gij aan dezelven een eed van getrouwheid hebt afgelegd, en u tot 't einde toe daar bij hebt bevonden, moet gij dus niet erkennen hooglijk misdaan en straffe verdiend te hebben ? 139. Wat hebt gij tot uwe verontschuldiging of verschooniDg in te brengen ? Aldus, &c., 27 December 1815. Antwoord: Omdat ik niemand had om te zenden. Antwoord : Ja, daarom heb ik ook bij mijne overgaaf pardon gevraagd. Antwoord: Dat ik ben gedwongen geworden, en dat ik, zooveel in mij was, gezorgd heb dat er geen moorden of meerder geweld gepleegd is, en dat ik eindelijk weer mijne toevlugt tot de Regeering heb genomen. Als ö-ecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. (Gret.) Willem Fred. Krugel. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 43. E. 2. MINUTEN, 26sten December, 1815. UITENHAGEN. Compareerde, &e. Stephanus Johannes van Wijk, oud 30 jaren, geboren in de Cango, thans woonagtig in de Tarka, en Yeldcornet aldaar, onder de jurisdictie van liraafï-Reinet, en dewelke &c. Dat in de maand October 1.1., kort na 't vertrek van de laatste Commissie van Graaff-Kieinet, zonder dat de Compt : den juisten datum konde opgeven, de Compt : door Jan David Ouwkamp was gewaarschuwd geworden, dat er eene oproerige beweging plaats had in Tarka over den dood van Fredrik Bezuidenhout, maar dat hij niet wilde genoemd wezen, omdat hij het niet konde bewijzen. Dat de Compt : daarop was gereden naar Johannes Bezuiden hout, welke sedert eenigen tijd zig in de Tarka had bevonden met Cornelis Faber op de plaats van Diderik Muller, welke, zoodra de Compt : daar was gekomen, aan hem, den Compt : had gezegd, dat hij blijde was dat de Compt : daar was gekomen, vermits Johannes Bezuidenhout zeer onvergenoegd was over den dood van zijn broeder Fredrik, en dat hij vreesde dat zulks nooit een goed einde zoude nemen ; en dat Faber, die nu niet tehuis was, denkelijk naar 't Kafferland was, dog dat hij (Muller) zulks niet bewijzen konde, eii dat hij, als de Compt: J. Bezuidenhout zeiven wilde spreken, denzelven zoude laten roepen. Dat Joh. Bezuidenhout daarop geroepen en gekomen zijnde, door den Compt : afzonderlijk was genomen, en over die zaak aangesproken ; hebbende de Compt : hem gezegd dat hij zoodanige gerugten had gehoord, en wenschte te weten wat er van waar was ; waarop gem : Bezuidenhout had gezegd, dat hij den dood van zijn broeder niet konde vergeten, en het niet daarbij laten konde, want dat zijn broeder onschuldig was doodgeschoten, en dat hij ook gehoord had dat hij en Faber ook moesten gevangen worden; waarop de Compt : hem had gezegd, dat hij zig daarin bedroog, en dat zijn broeder Fredrik, na vier malen gedagvaard te zijn, door de Commissie met open deuren was gevonnisd geworden om voor eene maand in gevangenis te gaan, en de kosten te betalen, zooals de Compt : verstaan had, maar dat hij zijn dood veroorzaakt had door de wapenen te hebben gebruikt tegen 's Grouvernements troepen. Op welke explicatie door Joh. Bezuidenhout was geantwoord dat als hij zag, dat degene, door welken de dood van zijn broeder was veroorzaakt, door de Commissie werd gestraft, hij 't dan gelooven zoude. Dat de Compt: hem daarop hebbende gevraagd wie dan de oorzaak van zijns broeders dood was, hij aan den Compt: had ten antwoord gegeven, dat het door toedoen was van den Veldcornet Opperman, welke bij de Commissie valschelijk zoude hebben verklaard dat zij u broeder, voorm : Frederik Bezuidenhout, op de tijden wanneer hij gedagvaard was, altijd zoude zijn gezond geweest; waarop de Compt: aan voorm : Fredrik Bezuidenhout had gezegd, dat men hem dan verkeerd Lericht had, want dat hij, Compt:, zelve de zitting van de Commissie hebbende bijgewoond, door den Yeldcornet Opperman had hooren verklaren, dat de laatste tijding, welke hij van Fredrik Bezuidenhout had, was dat hij op twee krukken ging. Dat Joh : Bezuidenhout in dat gesprek, 1815. 1815. van hetwelk de Compt: juist niet alle de woorden had onthouden, ook gezegd had, dat de Landdrost Stockenström ook mede een oorzaak was van zijne broeders dood. Op al 't welk de Compt: aan Bezuidenhout had onder 't oog gebracht, dat het beste zoude zijn dat hij aan den Landdrost of de Commissie, indien hij iets tegen den Landdrost had, een verzoek deed om inlichting in die zaak te bekomen, maar 't welk gem : Bezuidenhout niet had willen doen, zeggende dat hij bevreesd was, indien hij zoo iets deed, dat hij ook zoude worden gevangen, gelijk hem. reeds tevoren was gezegd ; waarop de Compt : hem had voorgesteld om dan een schriftelijk verzoek te doen, met belofte van hem, Compt:, van 't zelve in handen van den Landdrost te zullen bezorgen ; dan op 't welk de gem : Bezuidenhout had gezegd dat hij den Compt: niet kende, en ook niet vertrouwde, vermits Opperman hem geen recht had gedaan. Dat de Compt: hierop aan Bezuidenhout had gezegd dat, als hij den Compt: niet vertrouwde, hij een paar andere verstandige menschen konde nemen om hem daarin te helpen, en dat hij daarin konde vragen wat hij wilde, en dat de Compt. aannam om 't zelve in handen van de Rechters te zullen bezorgen, waartoe hij, indien hij de Compt: niet vertrouwde, een ander persoon konde kiezen om 't te helpen bezorgen : waarop de Compt: hem hebbende opgenoemd Barend Bester enPieter Venter, hij gezegd had dat hij den laatstgem : niet kende, maar Barend Bester koos, ea daarbij voegde Steplianus Bothma. Dat de Compt: daarop Barend Bester hebbende laten roepen, tot welk einde (zoo de Compt : zig wel herinnert) een van de Mullers een Hottentotje had afgezonden, en van meening zijnde, terwijl hij, Compt nog eenige andere zaken te verrigten had, om ook ötephanus Bothma te laten roepen, tijding had bekomen dat dezelve reeds naar de plaats van Diderik Muller op weg was, gelijk hij, Compt ook, na zijne affaire te hebben verrigt, bij zijne terugkomst de twee voorm : personen, Steph. Bothma en Barend Bester, bij Joh. Bezuidenhout gevonden had, wanneer de Compt: eerst met Barend Bester hebbende gesproken over 't hier voormelde gerugt van oproer, door denzelven was geantwoord, dat hij daarvan nog niets had gehoord ; bij welke gelegenheid Joh. Bezuidenhout ook aan den Compt: had gezegd, dat hij niets van de Regering te sisohen had, en dat hij niets wist van 't gerugt van oproer, over 't welk de Compt : hem had aangesproken : waarop de Compt ziende dat Bezuidenhout, nu er andere menschen bij waren, niets wilde weten van 't geen hij te voren had gesproken, hem ook niets verder daar omtrent gezegd had, maar aan Diderik Muller had verzogt, om, als Faber tehuis kwam en spreken mogt van een praatje dat hij gevangen stond te worden, hem te zeggen, dat de Compt : daar was geweest, en hem liet verzekeren dat er niets van aan was, en tevens aan gemelden Muller had gezegd dat wanneer hij merkte dat het hier vorengemelde gerugfc van oproer bevestigd wierd, en hij er eenig bewijs van konde krijgen, hij den Compt : dadelijk moest waarschuwen ; 't welk ook door gem. Muller aan hem Compt : was beloofd, al zoude hij ook in den nagt een Hottentot weg sturen, indien hij geene andere gelegenheid had ; waarna de Compt : aldaar hebbende overnagt, den volgenden morgen zig weder bij Joh. Bezuidenhout had begeven, welke toen aan den Compt : had te kennen gegeven, dat hij geen zin had langer daar te blijven wonen, vermits hij zoo veel aanstoot van vijanden had, maar dat hij met de eerste regens zoude wegtrekken naar Nieuweveld ; waarna de Compt : was weggereden, en, presumeerende dat de Adjunct Landdrost Yan de Grraaif, die zig te GrraafE-Reinet bij de Commissie had bevonden, zoude geretourneerd zijn naar Cradoek, ook was gereden, met voornemen om van 't hier voren verhaalde kennis te geven, dog den gem : Adjunct Landdrost niet had tehuis gevonden ; waarna de Compt : naar den Yeldcornet Yan Heerden, in 't district van Agter Sneeuwberg, was gereden, en hemde onvergenoegdheid van Joh. Bezuidenhout over den dood zijns broeders had bekend gemaakt, en op zijn Compts: terugkomst, den Adjunct Landdiost Yan deGraaff had thuis gevonden, en denzelven had gerapporteerd dat hij omtrent Joh. Bezuidenhout gehoord hebbende derwaarts was geweest, en hem zeer onvergenoegd en mismoedig had gevonden, maar zonder te hebben kunnen onderscheiden of het uit wraakzugt of enkeld verdriet was, en voorts aan den gem. Adjunct Landdrost had verzogt om te willen af wagten tot men meerder zekerheid daarvan kreeg, want dat Bezuidenhout, toen er andere menschen waren bij geweest, niets had willen zeggen, en de Compt: dus tot nog toe een zegsman zonder bewijs zoude zijn, maar dat de Compt: aan Diderik Muller last had gegeven, om als hij iets nader vernam, er van te waarschouwen. Dat daarna, in de maand November (zoo de Compt : meende, den lOden) Hendrik Prinslo op de plaats van gem : Muller zijnde gekomen, aldaar een brief had geschreven, en aan Christiaan Muller gelast denzelven brief aan Jacobus Krugel, wonende agter Sneeuwberg, af te geven, dog welken brief Diderik Muller aan zijn broeder Christiaan (volgens gezegde van laatstgem :) gezegd had aan den Compt: te brengen, in plaats van voorbij te rijden naar Agter Sneeuwberg, en daarbij aan den Compt: te moeten zeggen dat hij denzelven brief moest openbreken en lezen. Dat gem : Christiaan Muller dien brief aan den Compt: hebbende gebragt, de Compt: bevonden had dat het lak op denzelven open was, zonder dat de Compt: wist of dezelve door iemand was opengebroken dan wel door 't rijden losgegaan ; welken brief de Compt: gelezen hebbende, daarmede op den zelfden avond maar den Adjunct Landdrost Yan de (iraaff was gereden, aan wien hij, Compt:, dien brief had overgegeven: zijnde vervolgens aan den Compt: vertoond de brief gedateerd den 9 November 1815, en 1815. 1815. onderteekend Hendrik Fredrik Prinslo, M zn en door den Compt: verklaard denzelven, zoo wel aan het schrift als aan de onderteekening, benevens de uiterlijke gedaante voor denzelfden te erkennen. Dat de Adjunct Landdrost Yan de Graaff daarop den Veldkornet Yan Heerden hebbende laten roepen, aan denzelven, als mede aan den Compten ook naderhand aan den Yeldkornet Jaeob Yenter gelast had, om gezamenlijk vijftig man te commandeeren, en op de buitenposten op de wagt te stellen, ten einde op te passen, wat er verder van die zaak mogt worden; dog dat zij op den tijd die er bepaald was om met die manschappen bij elkander te komen, de Compt: tijding had gekregen, dat die menschen, (te weten Joh. Bezuidenhout en Stephanus Bothma met hun aanhang) uittrokken, welke tijding de Compt: vermeend ontvangen te hebben op Zaterdag, den 11 November ; waarop de Compt: nog in dien zelfden nagt eenige van zijne onderhoorige manschappen had gecommandeerd om Zondag, den 12den, present te wezen op de post van Pieter Yenter, en zelve ook dadelijk naar den Adjunct Landdrost Yan de Graaff was gereden, en van het voorgekomene had kennis gegeven, met verzoek dat de Yeldkornet Yan Heerden daar ook mogt komen om de zaak te onderzoeken, en te zien van welke meening de manschappen waren. Dat de Compt. vervolgens met voorm: Yan Heer den op weg zijnde gegaan, ten einde voorm : Bezuidenhout, Steph. Bothma en de hunnen aan te spreken, en hunne meening te onderzoeken, Diderik Muller met deszelfs vrouw op den weg had ontmoet, welke zig naar Pieter Yenter begaven, en door wien de Compt: zijnde geinformeerd dat de voorm: personen wegtrokken, de Compt:, na nog een eind weegs gereden te zijn, met bovengem. Van Heerden had geraadpleegd, en begrepen hebbende dat het niet raadzaam was slegts met hen beiden zig daarheen te begeven, waren teruggekeerd, zig naar Piet Yenter hadden vervoegd, alwaar hij ook des Compts : gecommandeerde manschappen gevonden had. Dat hij, Compt., en voorm. Yan Heerden daarop Diderik Muller hadden gezonden in den weg, welken Bezuidenhout en Bothma met de hunnen passeeren moesten, om hun te zeggen dat V an Heerden en de Compt: hen groeten moesten, en hen derhalve lieten verzoeken naar huis ter ig te keeren, waar de Compt: met gem : Yan Heerden dan ook zoude komen, gelijk de Compt: ook met verm : Yan Heerden, en des Compt. manschappen derwaarts gereden was: maar die menschen daar niet niet meer gevonden baddert, en na eenigen tijd op hen te hebben gewagt, de voorm : Van Heerden met des Compts: manschappen naar de post van Piet Yenter was terug gereden, terwijl de Compt: in zijn Veldkornetschap bij de andere menschen was rondgereden met voornemen om hun kennis te geven ven 't hetgeen er gebeurd was, maar hun ook tevens aan te zeggen dat zij gerust konden zijn, en dat wanneer zij zig nevens hem aan de zijde der regeering hielden, zij niets te vreezen hadden, want dat er zeker spoedig hulp zoude komen : dog welk voornemen de Compt. niet bij elk der ingezetenen in zijne wijk had kunnen volvoeren, uit hoofde hij door de na te melden boodschap was teruggeroepen. Dat terwijl de Compt : bezig was met dus in zijne wijk rond te rijden, de Yeldcornet Yan Heerden, of wel Diderik Muller, ('t welk de Compt : niet juist wist op te geven) aan den Compt: door een stief zoon van Pieter Yenter had laten kennis geven, dat er eene boodschap van de voorz : menschen was gekomen, dat zij bij Barend Bester zouden zijn, en dat als de Compt: hen wilde spreken, de Compt: daarheen moest komen ; waarna de Compt : in den nagt bij Pieter Yenter zijnde terug gekomen, daar hem werd gezegd, dat indien de Compt : de voorz. menschen wilde spreken, hij met zonsopgang bij Barend Bester moest zijn, alwaar zij zoo lang zouden wagten : waarop de Compt : met voorm. Yan Heerden zig derwaarts hebbende begeven, en aldaar gekomen zijnde toen het even dag was, de voorz : personen niet meer had aangetroffen ; waarna de Compt :, met Van Heerden zijnde terug gereden, de Compt : bij zijne manschappen was gebleven, en Van Heerden naar den Adjunct Landdrost gereden, om van alles omstandig rapport te doen. Dat naderhand, zonder dat de Compt : meer kan bepalen wanneer, de Compt : hebbende vernomen dat Stephanus Bothma zoude hebben verspreid dat een man welke door het complot was aangezogt om mede te doen, dog zulks geweigerd had, dadelijk . was doodgeschoten geworden, en dat er ook reeds een plaat Kaffers van Daggaboschnek tot Daniël Erasmus was gezien, den voorz. Stephanus Bothma was agteraan gereden, en denzelven hebbende gevonden op zijne legplaats, hem daarover had onderhouden, waaneer hij den Compt. had geantwoord dat het alles maar praatjes waren, en dat 't niet waar was, en dat hoe zeer hij wel bij die anderen geweest was, hij er niets mede te doen had, hebbende hij bij die gelegenheid ook aan den Compt. beloofd dat hij zooveel in zijn vermogen was, die menschen zoude tragten van hun voornemen af te brengen en te doen terugkeeren ; waarop de Compt., nadat voorz. Bothma een eindwegs was medegereden, van denzelven weder was vertrokken, zijnde vervolgens op des Compts. post, in zijne afwezigheid, een brief gekomen van voorm : Bothma, welken brief hij, Compt., naderhand bij den Adjunct Landdrost Van de Graail gezien had. Waarop aan den Compt: zijnde vertoond een brief zonder datum, onderteekend S. C. Bothma beginnende " Veldcornet Van Wijk, hetgeen 8fc., en gevraagd of dit dezelfde brief is, hierboven bedoeld, verklaarde de Compt : dat het hem voorkomt dezelfde te zijn , Aan den Compt : vervolgens vertoond zijnde een brief zonder naamteekening, gedateerd den 'éden November, beginnende <' Goede vriend Stavanes Van Wijk" en gevraagd of de Compt : 1815. 1815. dien brief heeft ontvangen, en van wien dezelve is ? verklaarde de Compt : dat ook die brief was gekomen terwijl de Compt : niet tehuis was, maar dat de Oompt : van zijne huisvrouw, die denzelven aan den Compt : had gezonden, vernomen had dat dezelve verzegeld was gebragt geworden door Jan Labuscagne, een van des Compts : manschappen, en welken brief de Compt : vervolgens aan den Adjunct Landdrost Van de Grraaff had gegeven ; verklarende hij, Compt wijders het handschrift van dien brief niet te kennen. Eindelijk nog aan den Compt : zijnde vertoond een briefje, zonder datum, onderteek end Christiaan Bot ha, en beginnende " Geachte Nee ff Van Wijk" verklaarde de Compt : dat hij dit briefje had ontvangen door een Hottentot, terwijl hij, Compt :, bij Piet Venter op de wagt was, en welke Hottentot den Compt : zeide dat zijn baas in den weg die voorbijging, was, en daar op den Compt : wagten zoude ; dog zijnde de Compt: niet daarheen gereden omdat hij was verhinderd geworden. Waarna aan den Compt: nog door den R. O. Eequirant is gevraagd, en door den Compt : geantwoord als volgt: 1. Hoe is Stephanus Bothma u voorgekomen, als een die tot 't oproer behoorde, of die wel gezind was ? 2. Zijn er ook menschen die bij de oproerige bende waren geweest, naderhand bij u gekomen om rapport te doen, dat zij waren terug gereden ? 3. Hebt gij ook gehoord of er iets bijzonders is voorgevallen bij gelegenheid der begrafenis van Fredrik Bezuidenhout ? Antwoord : Volgens zijne woorden soheen hij welgezind, maar zijne vorige daden kwamen daar niet mede overeen, schoon ik hem niet wil beoordeelen. Antwoord : Voor zooveel mij J voorstaat, is Johannes Hartzenberg op mijn post gekomen, terwijl ik niet present was, en heeft zig daarna naar den Adjunct Landdrost Van de Grraaff begeven. Antwoord : Neen. Niets meer &c. Aldus &c. 27 December, 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. (Get:) S. J. van Wijk. Mij present, G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 41a. E. 2. HERZIENING. Versoheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Stephanus Johannes van Wijk, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis bem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, uitgenomen alleenlijk " dat wat hij getuigd heeft aangaande het schrijven van een brief door Hendrik Prinslo, hij het zoo verstaan had van Ohristiaan Muller," en, " dat toen de getuige het gerucht hoorde van het doodschieten van een man, en dat een troep Kaffers in aantocht waren, hij, de getuige, de vrouwen had weggezonden van de Post waar hij lag, om des te beter in staat te zijn met de mannen op wacht te blijven, en ook, omdat hij had voorgenomen, in geval het gezegd gerucht bevestigd werd, de andere vrouwen (ook) uit zijn veldkornetschap verder binnen waarts te zenden, maar dat de getuige, nadat hij met Stephanus Bothma had gesproken, en bevonden had dat het gerucht onwaar was, de vrouwen had doen terugkomen." Ter bekrachtiging van de waarheid van alle welke de getuige deze solemnele woorden sprak:— " Zoo helpe mij God Almachtig " ! In tegenwoordigheid van den gevangene, Hendrik Frederik Prinslo, die verklaarde geen kruis vraag te hebben om aan den getuige te doen. De gevangene, Stephanus Bothma, zijnde twee dagen te voren uit zijne gevangenis ontvlucht, en tot noch toe niet weder gevat, kon dientengevolge niet bij deze herziening tegenwoordig zijn. Gedaan te Uitenhagen den 28sten December, 1815. (Get:) S. J. van Wijk. Commissarissen : (Get:) P. Diemel, W. Hiddingh. In mijne tegenwoordigheid, (Get :) G. Beelaerts van Blokland.- 1815. 1815. No. 42. F.F, 1. MINUTEN, 28sten December, 1815. UITENHAQ-EN. Artikelen, enz. Andries Meijer, Gedetineerde. 1. Des Gedet. naam, ouderdom ? 2. Kent gij Johannes Bezuidenhout ? 3. Waar hebt gij hem 't eerst leeren kennen ? 4. Hebt gij ook zijn broeder Fredrik Bezuidenhout gekend ? 5. Zijt gij ook op diens begrafenis geweest ? 6. Zijt gij niet met Johannes Bezuidenhout van Tarka afgekomen naar Baviaansrivier ? J. Hoe zijt gij bij hem gekomen ? 2. Kent gij Johannes Bezuidenhout ? 3. Waar hebt gij hem 't eerst leeren kennen ? Antwoord: Andries Martinus Meijer, Wzn:, oud 21 jaren, geboren in 't Zuurveld, woonagtig in de Tarka bij Louw Bothma. Antwoord: Ja. Antwoord : Toen hij aan Baviaansrivier gewoond heeft. Hebt gij ook zijn broeder Fredrik Bezuidenhout gekend ? Antwoord : Ja. Antwoord : Neen. 8. Hoe waart gij bij elkander gekomen ? 9. Hoe ver woondet gij van hem ? Antwoord : Ja. Antwoord : Hij heeft mij met geweld zoo maar weggenomen, en mij zelfs geen tijd gegeven om mij te versohoonen. Antwoord : Hij had mij een brief geschreven, dat ik even bij hem moest komen, maar ik wist niet waarom. Antwoord : Een uur te paard. 10. Hebt gij uw geweer mede genomen, toen gij naar hem zijt gereden ? 11. Waar was Bezuidenhout destijds woonagtig ? 12. Wien hebt gij gevonden, toen gij bij hem zijt gekomen ? 13. Wat heeft hij toen met u gesproken ? 14. Wanneer heeft dit plaats gehad ? 1-5. Zijt gij toen alleen met hem mede gedaan ? 16. Wat heeft hij met Stephanus Bothma gesproken ? Antwoord : Ja, men rijdt daar niet zonder geweer. 1815. Antwoord : Op de plaats van Diederik Muller. Antwoord : Hij was alleen. Antwoord: Hij heeft mij gevraagd of ik met hem wilde mede doen om de post van Luitenant Rosseau te verslaan, omdat zijn broeder door denzei ven vermoord was : ik heb hem geantwoord dat ik niet konde, want dat ik gebrekkig was, en hij dat wel wist, maar hij zeide dat ik evenwel mede moest. Antwoord: Ik geloof den 11 of 12 November. Antwoord: Neen, Stephanus Bothma, die met mij samen woont, ook, want die was ook met mij geroepen ; wij waren samen in 'tveld. Antwoord : Dat die ook mede moest. Abraham Bothma is ook daar geweest, en van denzelven heb ik op 't pad gehoord dat hij ook door Bezuidenhout geroepen was, en dat hij een brief geschreven had op order van Bezuidenhout, dog dat hij er spijt van had, en dat hij wilde voorrijden om denzelven bij den V eldcornet te brengen, maar Bezuidenhout heeft hem zoo maar mede genomen met mij zamen. 1815. 17. Wat was de inhoud van dien brief, over welken Abraham Bothma spijt had ? 18. Wat heeft Bezuidenhout toen met u en Stephanus en Abraham Bothma gedaan ? 19. Was W. Krugel thuis ? 20. Was er geen kans, toen gijlieden aan de Blaauwe Erans waart, om Bezuidenhout te overweldigen ? 21. Wat hebt gijlieden bij W. Krugel gedaan ? 22. Was Theuuis de Klerk ook daar ? 23. Weet gij ook of er, voordat gij bij W. Krugel zijt gekomen, niet een brief geschreven is aan andere menschen om bij Theunis de Klerk te komen P Antwoord: Ik heb door hem hooren praten dat hij door Bezuidenhout tegen zijn wil gedwongen was om een brief te schrijven om de menschen bij malkander te maken om de post van Rosseau aan te vallen; maar ik was daar niet bij toen de brief geschreven is. Antwoord: Hij is met ons gereden naar onder de Blaauwe Krans, daar wij 's nagts geslapen hebben, en toen zijn wij voortgereden naar Hans Engelbrecht en Martinus Barnard, welken laatsten hij ook heeft mede genomen. Des avonds zijn wij gereden naar Willem Krugel, waar wij laat in den nacht zijn aan gekomen. Antwoord : Dat weet ik niet, maar des anderen daags morgens heb ik hem gezien. Antwoord : Ik zag daar geen kans toe, en hij zeide ook dat er andere menschen kwamen, en hij dreigde ons met de Kaffers. Antwoord: Daar zijn wij geweest met alle die mensehen. Daar waren Hendrik Klopper, Stoffel Klopper, Piet Erasmus, Piet zn :, en een geheele troep, die ik niet kende. Antwoord: Neen. Antwoord : Neen. 24. Wat heeft Joh : Bezuidenhout hij W. Krugei gedaan ? 25. Waar zijt gij den volgenden morgen naar toe gegaan ? 26. Hebt gij toen de post van Lieut: Rosseau niet moeten voorbij rijden ? 27. Hoe komt het dat gij die post zijt voorbij gereden zonder dezelve aan te doen ? 2-i. Wat heeft Bezuidenhout daar tegen gezegd ? 29. Waarom wilde Krugei dat niet hebben ? -30. Wat hadt gijlieden bij Van Aart te doen ? 31. Hebt gij daar ook rapporten terug ontvangen ? 32. Wie heeft die rapporten voorgebracht ? 33. Is er ook iemand anders met rapport van die post gekomen ? 34. Is de Veld Commandant Nel ook niet bij ulieden gekomen ? DEEL I. Antwoord r Dat weet ik niet 5 ik heb in dien nagt niet veel mensehen gezien, maar den anderen morgen heb ik gezien dat er velen waren, en toen zeide Bezuidenhout dat wij naar de post van Rosseau moesten. 1815. Antwoord : Naar van Yan Aart. Antwoord : Ja. de plaats Antwoord: Bezuidenhout wilde die post gaan slaan, maar oude Willem Krugei heeft hem zulks verboden. A.ntwoord: Hij wilde met duivels geweld daarop aanvallen. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwooro : Zoomaar stil gehouden, en daar hebben zij rapporten heen gastuurd, want zij zeggen mij niet alles. Antwoord weet ik niet. Ja, maar wat, dat Antwoord: Klaas Prinslo, M. zn., een broeder van Hendrik Prinslo. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Ja. II lglö. 35. Wat is hij komen doen ? 36. Wat heeft de Commandant Nel daarop gezegd ? 37. Hebt gij hem zien wegrijden ? 38. Hebben zij hem niet verhinderd om weg te rijden ? 39. Wat beeft Theunis de Klerk daar gesproken ? 40. Wie heeft het paard van Nel bij den toom gevat ? 41. Wat hebt gijlieden na 't vertrek van Nel gedaan ? 42. Wie was er in den kring ? 43. Op hoedanige wijzeis die eed gedaan ? 44. Stondt gij vóór of agter Willem Krugei ? 45. Zijn er geene geweest die geen ja hebben gezegd ? Antwoord: Hij vroeg wat wij maken wilden, en Johannes Bezuidenhout zeide dat hij een verrader was Antwoord : Dat weet ik niet, ik heb maar bij de paarden gezeten. Antwoord : Ja. Antwoord : Ik heb Bezuidenhout hooren zeggen, dat hij zijne mensehen moest eommandeeren, en dat Nel zweren moest dat hij zoude weder komen. Antwoord : Ik weet dat niet. Antwoerd : Ik weet dat niet. Antwoord : Daar is een kring (? gevormd), en zij hebben malkander een eed voorgezegd om elkander getrouw te blijven. Antwoord: Johannes Bezuidenhout. Zegt nader : Willem Krugei stond midden in. Antwoord: Willem Krugei heeft gezegd dat wij malkander getrouw moesten zijn, en wij hebben allen ja gezegd. Antwoord: Ik stond agter hem. Antwoord: Dat weet ik niet, maar ik heb er veleu "ja" hooren zeggen, en ik heb ook "ja" gezegd. Waar zij t heen gereden ? 46. gij 1815t 47. Hoe lang is hij weggebleven, en waarom was hij weggegaan ? 48. Hebt gij niet gezien, dat terwijl gij daar aan de overzijde waart, eenige mensohen ziju weggereden ? vervolgens Antwoord : Over de rivier bij ouden Louw Erasmus' plaats: daar zijn wij een paar dagen gebleven, en daar is Stephanus Bothma, die aan Kromme llivier van ons weggereden was, weder bij ons gekomen. Antwoord : Waarom hij is weggegaan, weet ik niet, maar hij is drie dagen weggebleven, en toen hij kwam, heeft hij gezegd dat de Yeldcornet, of de Heer Van de Grraaff (want dat weet ik niet juist) hem had gezonden om de mensohen te vermanen van naar huis te gaan : des anderen daags, toen ik opstond, was hij weder weg. Antwoord : Die zij n toen wij op den berg waren, weggereden, en ik heb aan Bezuidenhout ook gevraagd om weg te rijden, maar hij wilde niet. 49. Waar zij t gij verder heen gereden ? 50. Wat is daar gebeurd? 51. Was die al dien tijd bij u geweest ? Antwoord: terenek. Naar den Slag- 52. Wat is Willem komen antwoorden ? Prinslo u Antwoord: Daar zijn weder rapporten gekomen, en toen hebben zij grooten Willem Prinslo daar heen gezonden. Antwoord : Neen, die is van huis daar gekomen, ik weet niet of hij geroepen was, maar toen hij gekomen is, heb ik hem gezien. Antwoord : Dat de menscheti moesten naar huis rijden, en eea paar van de oudste en slimste mersehen bij den Landdrost moesten komen. II 2 1815 53. Wat is er verder daarop gebeurd ? 54. Zijt gij toen ook afgekomen? 55. Waar is Johannes Bezuidenhout gebleven ? 56. Hoe zijt gij dan naderhand gevangen geworden ? Antwoord : Toen zagen zij de Dragonders aankomen, en er werd geroepen " vang de paardenen dat wij tegen den kop moesten trekken om te schieten, maar ik zoude niet hebben geschoten. Ik had liever de vluoht genomen. Toen heeft de Landdrost boodschappen opgezonden dat de menschen moesten afkomen. Antwoord: Neen, ik was bang, en ben met Johannes Hartzenberg weggereden. Antwoord : Die is ook weggereden, en hij riep ons dat wij wachten zouden, maar wij zijn zoo maar weggereden. Antwoord: Ik had gehoord dat de Adjunct Landdrost Yan de Graaff begeerde dat wij bij hem zouden komen, en ik moest een paard van Daniël Erasmus, 'twelk Stfphanus Bothma had, gaan halen, en daarna heb ik hem gezogt bij de plaats van De Beer, daar hij naar toe getrokken wan ; maar hem niet daar vindende, ben ik op 't wagenspoor afgegaan, en toen heb ik hem met Bezuidenhout onder Winterberg gevonden, welke aan 't vluchten was, omdat hij gehoord had dat er een groot commando op hem was afgezonden, welk ik hem gezegd heb niet waar te zijn. Abraham Bothma is vervolgens met mij medegereden ; en toen heb ik twee soldaten gezien, naar welke ik wilde rijden, maar Bothma raadde dit af, uit vrees dat zij op ons mochten schieten. Toen hebben wij afgezadeld en blij- 57. Waar was Oornelis Faber toen gij de eerste maal bij Bezuidenhout geroepen en gekomen zij t ? 58. Wat zouden de Kaffers daarvoor krijgen ? ven zitten tot die twee soldaten bij 't commando waren, en daarna ben ik naar Majoor Fraser gereden, aan wien ik mij heb overgegeven, en gezegd dat Abraham Bothma ook daar zat, doch bang was om te komen, waarop Majoor Fraser hem door twee man heeft laten roepen, gelijk hij dan ook is gekomen. Onder weg heb ik ook Theunis de Klerk in 't veld gevonden, welke zeide dat hij naar Bezuidenhout ging. Bij Theunis de Klerk waren ook nog Fredrik Brits, Yolkert la Port, en Willem Prinslo, Jochems zn Zij zijn ook bij Bezuidenhout gekomen, maar des anderen daags weder weggereden. Antwoord: Hij was Daar KafEerland om met de Kaffers te gaan spreken om met Bezuidenhout mede te doen. Antwoord : Dat weet ik niet. 1815. 59. Hoe dikwijls is Faber deswe- Antwoord : Twee malen, gens in KafEerland geweest P Wie zijn weest ? 60. met hem mede ge- 6i. Hebt gij ook van Bezuidenhout gehoord dat hij staat maakte op de menschen van Bruintjeshoogte ? Antwoord: De eerste keer, Adriaan Engelbrecht en Frans Marais; de tweede keer, Yolkert Laport, en ik geloof ook Willem rrinslo, Jochem zn:; zooals ik gehoord heb ; want gezien heb ik het niet. Antwoord : Ja, hij zeide dat alle de menschen van Bruintjeshoogte, Zuurveld en Cambedoo met hem eens waren, en dat als die van Tarka, welke hem beloofd hadden, niet kwamen, hij wel wist wat hij doen zoude, als Ï816. 62. Heeft hij ook iemand in 't tijzonder van Bruintjeshoogte genoemd ? 63. Welken Hendrik Prinslo ? 6i. Wanneer heeft hij u dat verhaald ? 65. Heeft hij ook niet gezegd dat Hendrik Prinslo een brief had geschreven om de mensohen te noodigen ? 66. Hebt gij dien brief ook zien toevouwen ? 67. Wie heeft 't opschrift geschreven ? 68. Wat is er verder met dien brief gebeurd ? hij aan de onderzijde klaar had ; dat hij Tarka zoude verderven tot asch, en dat hij die van Swagershoek ook wel zoude krijgen. A ntwoord : Hij heeft Hendrik Prinslo genoemd. Antwoord: Een zoon van ouden Martinus Prinslo. Antwoord : Eén dag toen wij van de plaats van Muller zijn gekomen. Antwoord: Ik heb niet anders gehoord als van een brief die Stephanus Bothma had geschreven : ik was toen zelve daar op de plaats, en ik was daarbij toen Bezuidenhout door Stephanus Bothma een brief had laten schrijven, en pen en papier daartoe heeft klaar gelegd, en zeide " daar schrijf" maar wat hij geschreven heeft weet ik niet, want ik ben naar de schaapkraal gegaan, en toen ik weder kwam zag ik Hendrik Prinslo schrijven, en op mijn vraag wat hij schreef, zeiden Stephanus Bothma en Bezuidenhout, " hij schrijft zijn naam." Antwoord: Ja, door ouden Bezuidenhout. Antwoord : Ik weet niet of 't Bothma of Prinslo is geweest. Antwoord : Dat weet ik niet; zij zeiden mij dat de brief naar Sneeuwberg moest. f>9. Hebt gij kunnen merken of H. Prinslo vrijwillig was in het schrijven van zijn naam, of dat hij gedwongen werd ? 70. Heeft hij onder of boven aan 't papier zijn naam geschreven ? 71. Was 't papier reeds beschreven of nog niet ? 72. Wanneer hebt gij dien brief zien schrijven ? 73. Hoekwaamtgij bij'tschrijven van dien brief te zijn ? 74. Zijt gij ook met Stephanus Bothma weder naar huis gereden ? 75. Wat heefc hij u toen van dien brief verteld ? 1816. 76. Wie is uw Yeldcornet ? 77. Hoe ver woondet gii van hem ? 78- Hebt gij hem van 't toen gebeurde geene kennis wezen geven , Antwoord ; Neen, ik heb daar niets van gemerkt. Antwoord: Onderaan. Antwoord : Ik weet 't niet, maar ik denk dat 't al beschreven was. Antwoord : Een dag of acht vóórdat ik geroepen ben bij Bezuidenhout. Ik weet niet hoe lang. Antwoord: Bezuidenhout had in den nacht Stephanus Bothma laten roepen om daar te komen ; en omdat hij bang was om in den nacht alleen te rijden, ben ik mede gereden. Antwoord : Ja. 79. Hebt gij dan gedacht dat 't eene goede zaak was ? Antwoord: Dat Bezuidenhout hem een brief had laten schrijven, om menschen bij elkander te roepen. Antwoord: Stephanus van Wijk. Antwoord: Een halven dag te paard. Antwoord : Neen. Antwoord : Neen. 1S1Ö. 80. Wist gij niet dat gij met Bezuidenhout niet mocht wegrijden zonder consent van uw Yeldcornet P Antwoord : Ja, maar hij heeft mij tegen wil en dank weggenomen. 8L Wie is met dien brief weg- Antwoord : Ik heb gehoord gereden om ze te bestellen ? dat Christiaan Muller er mede is weggereden. 82. Hebt gij door Bezuidenhout Antwoord : Neen, maar toen deswegens last hooren geven aan de brief geschreven was, is Christiaan Muller ? Bezuidenhout er mede naar de Mullers gegaan. Zegt nader : Bezuidenhout heeft aan Christiaan Muller gezegd, dat hij met den brief naar Sneeuwberg moest rijden, zooals ik door Bezuidenhout heb hooren zeggen. • 83. Waar was Hendrik Prinslo Antwoord : Hij is met Betoon '■ zuidenhout naar den kant van de Mullers gegaan. Weet gij niet of Prinslo Antwoord : Neen, ik heb maar eenige bijzondere boodschap gehoord dat Ch. Muller den omtrent dien brief aan Chris- brief aan een Yeldcornet moest tiaan Muller heeft mede- brengen: maar ik ken die gegeven ? menschen daar niet. 85. Moet gij niet erkennen door Antwoord: Ja, maar Beuw verzwijgen van uw weten- zuidenhout heeft mij tegen wil schap omtrent dien brief, en en dank weggenomen, dus zal door ^ uwe mededeelachtigheid ik zoo groote straf niet verdiend aan 't gewapende oproer, ten hebben. hoogste misdadig en strafbaar te zijn ? 86. Wat hebt gij tot uwe ver- Antwoord: Dat ik tegen wil schooning of verontschuldiging en dank ben medegenomen, en in te brengen ? toen Stephanus Bothma de laatste keer is weggereden, heb ik mede willen rijden, maar Bezuidenhout zeide dat als er één mede reed, hij dezulken zoude schieten dat de harssens uit de keel vlogen. Aldus, &o., 28 December 1815. Dit + is 't merk van A. M. Meijer, verklarende niet te kunnen schrijven. Als Grecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. Mij present, G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1815, No. 43. T. I. MINUTEN, 28sten Deo. 1815. UITENHAGrEN. Artikelen &c., Als getuige de Hottentot Hendrik Kees. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats ? 2. Zijt gij eenigen tijd geleden met uw baas, Cornelis Faber, naar Kafferland geweest ? 3 Wie zijn er toen mede geweest ? 4 Is uw baas uit zig zeiven gegaan, of door een ander gezonden ? 5. Naar wien zijt gij in Kafferland gereden ? Antwoord : Hendrik Kees, oud, naar gissing, elf of twaalf jaar; geboren bij Cornelis Faber ; in deszelfs dienst. Antwoord : Ja, ééne keer. Antwoord: Adriaan Engelbrecht en een man, dien zij Fransman noemen; hij zit nu in den tronk. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord : Naar Gaika. 1815. 6. Wat is uw baas daar gaan doen ? 7 Zoude uw baas dan ook met de Kaffers tegen de Engelschen vegten ? 8. Heeft uw baas met Gaika gesproken ? 9. Zijn er andere Hotten totten met uw baas mede gereden ? 10. Hadden uw baas en de anderen geweren bij zig ? 11. Hebt gij een handpaard gehad ? 12. Hebt gij een geweer gehad ? 13. Hoe lang zijt gij bij Gaika geweest ? Hebt gij gehoord dat de Kaffers zouden komen om te vegten ? 15. Was die Fransman (waardoor verstaan wordt Frans Marais) daarmede tevreden ? 16. Waart gij tevoren met uw baas in die oontrij geweest ? 17. Welken weg zijt gij gereden? Antwoord : Kaffers gaan roepen om met den Bngelschman te vechten. Antwoord : Ja, zoo heb ik hem hooren zeggen. Antwoord: Ja, maar ik weet niet wat, want ik was bij de paarden gestuurd. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja, 't geweer van mijn baas. Antwoord: Drie dagen. Antwoord : Zoo half en half; de Fransman heeft verteld dat de Kaffers gezegd hadden dat de boeren maar eerst moesten vechten, dan zouden zij ook wel komen. Antwoord: Ja, hij zeide dat hij dan 't kruit en lood, en andere dingen van de boeren zoude krijgen. Antwoord: Neen. Antwoord : Ik weet den weg in Kafferland niet. 18- Was 't een mooi veld ? Antwoord: Ja. 1815. 19. Wat zouden de Kaffers tot belooning krijgen ? 20. Waar zouden de Kaffers komen als de boeren aan 't vegten waren ? Antwoord: De beesten van den Engelsman, en ijzer om assegaaien te maken, en koper, zoo heb ik van den Fransman geboord toen wij t'huis waren gekomen. Antwoord : Op de Adouw. 21. Waar was Joh. Bezuidenhout, toen uw baas naar Kafferland reed ? 22. Hoe is Adriaan Engelbreeht daarbij gekomen ? 23. Was hij aanstonds gereed om mede te gaan ? 24. Is uw baas naderhand weder in Kafferland geweest ? 25. Wie is toen mede gereden ? 26. Waar is de Fransman toen gebleven ? * 27. Wat is uw baas voor de tweede maal bij de Kaffers gaan doen ? 28. Wanneer hebt gij uw baas wedergezien ? Antwoord : Die bleef 't vee van mijn baas oppassen, en hij heeft aan den Fransman een paard gegeven, want die had geen paard. Antwoord : Mijn baas is hem gaan roepen op de plaats daar hij woonde. Antwoord 3 Ja. Antwoord : Ja, maar toen ben ik niet mede geweest. Antwoord : Willem Prinslo, Joh:zu:, en Volkert Laport, en ook een Hottentot, Cobus van Didrik Muller. Antwoord : Bij 't huis, maar hij is met de mensehen vervolgens naar den kop gereden. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Toen de andere mensehen gevangen waren, is 1815. 29. Waar zijn zij toen heengetrokken ? 30. Had uw baas ook willen schieten ? 31. Waarom wilde uw baas schieten ? 32. Had uw baas aangelegd eer hij geschoten is ? 33. Was Joh. Bezuidenhout daar ook bij ? 34. Wat heeft hij toen gedaan ? baas met Johannes Bezuidenhout, Jaeobus Yrij en anderen, die ik niet kende, naar huis gekomen, zooals ik van den Hottentot Hans, zijnde de agterrijder van Joh. Bezuidenhout, gehoord heb. Den anderen dag zijn wij weggetrokken. Antwoord: Eerst weder den Kafferland schen weg op, en daarna op eene plaats daar 't gras goed stond, maar toen hebben de soldaten ons gekregen, en baas geschoten. Antwoord: Ja, maar de lap was in de pan. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Ja, en toen hij geschoten is, heeft hij zijn hoed afgehaald. Antwoord : Ja, maar hij wilde zig niet overgeven ; daar was een officier die zijn hoed op 't geweer stak, om te zeggen dat hij zig moest gevangen geven, maar hij zeide dat hij dat niet doen zoude, en zijne vrouw zeide ook dat hij zig niet moest gevangen geven. Antwoord: Hij heeft eerst rondgereden, en is daarna van zijn paard geklommen, en heeft willen schieten op een soldaat; maar zijn pan is afgebrand; toen heeft hij een ander geweer genomen en een soldaat geschoten, en is daarna onder den wagen gegaan, en ook geschoten. 35. Welke menschen waren er meer bij uw baas en Johannes Bezuidenhout ? 36. Waar is de Franschman (Frans Marais) gebleven ? 37. Waar hebben Abraham Bothma, Steph. Bothma, en Andries Meijer zig bij Faber en Bezuidenhout vervoegd ? 38. Zijn er ook andere capteins bij Graika geweest terwijl gij daar waart ? 1815. Antwoord: Abraham Bothma, Stephanus Bothma, Andries Meijer. Niet meer. Antwoord: bij Koetser. Die was gebleven Antwoord: Steph. Bothma is agter ons aangetrokken, Abraham Bothma en Andries Meijer waren bij Louis Bothma, en wilden ook naderhand bij ons komen, en zijn door de soldaten gekregen. Antwoord : Ja drie, die Graika door een Kaffer had laten roepen. Niets meer &c. Aldus &o., 28 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. Dit X is het merk van Hendrik Eees, verklarende niet te kunnen schrijven. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. T. 1. No. 43. HERZIENING. Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Hottentot, Hendrik Kees, die verklaarde, nadat zijne bovengemelde getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, er bij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden, uitgezonderd alleenlijk in zijn antwoord op de 26ste vraag, Dat ook Hans Marais daar de tweede keer was " ; En in zijn antwoord op de 30ste en 32ste vragen " dat hij niet de omstandigheden had gezien daarin gemeld, maar ze gehoord had van zijn kameraad Jan. " 18*15. Waarop de gevangene, Cornelis Faber, de volgende vragen aan den getuige deed :—- 1. Was uw kameraad Jan met Antwoord: Dat weet ik niet, mij toen ik gewond werd? maar ik heb het zoo van Jan gehoord. 2. Weet gij het wel dat ik met Antwoord : Neen; maar ik Johannes Bezuider hout ben te had zoo veel te vertellen, dat ik huis gekomen ? dit vergeten heb. Daarna bleef getuige bij zijne verklaring in tegenwoordigheid van de gevangenen, C. Faber, A. Engelbrecht, en F. Marais, die verklaarden dat zij geene verdere kruisvragen hadden om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen den 13den Januari 1816. Dit X is het merk van HendriK Kees, die verklaarde dat hij niet kon schrijven. Commissarissen, (Get:) P. Diemel. W. Hiddingh. In mijne tegenwoordigheid. Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 44. T.T. MINUTEN,'28sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen, enz. Johannes Prinslo M. zn., Gedetineerde. Art. 1. Des Gedet naam, ouderdom, Antwoord: Johannes Prinslo geboorteplaats en woonplaats ? M. zn., oud 32 jaren, geboren aan den Bosberg op Bruintjeshoogte; woonachtig bij mijn vader Martinus Prinslo. 2. Hoe zij t gij gekomen onder Antwoord : Theunis de Klerk de gewapende oproerige en Pieter Erasmus, P. zn. zijn menigte ? in den nacht, nadat mijn bioe- der Hendrik Prinslo was gevangen genomen, bij mij gekomen, en hebben mij uit naam van Joh. Bezuidenhout komen zeggen, dat ik met hen mede moest komen, of de gevolgen afwachten, die er van zouden kunnen ontstaan. 3. Waar was Johannes Bezuiden- Antwoord- Bii Willem hout destijds ? Krugel. 4. Wat hebt gij op die bood- Antwoord: Ik heb gezegd schap gedaan? dat ik geen paard had, want dat mijn paard door de dragonders met mijn broeder was medegenomen, en ook dat ik mijne vrouw en kinderen zoo niet alleen konde laten. Zij zeiden dat ik nogtans moest mederijden, want dat Bezuidenhout liet weten dat ganseh Kaffer! and gereed lag, en dat die niet mede reed, zoude geruïneerd worden, en de gevolgen moest afwachten. Daarop heb ik een kreupel paard van mijn broeder Hendrik medegenomen, en ben medegereden. 5. Waar zijt gij heen gereden ? Antwoord : Eerst bij Barend de Klerk, alwaar Theunis de Klerk aan den zoon van Paul Bester. die daar was, heeft aangezegd, dat hij ook komen moest, en ook aan een zoon van Joseph van Dijk; maar die zeide, dat hjjj niet konde komen en Bester had gezegd dat hij des anderen daags komen zoude, maar hij is weggebleven. Theunis de Klerk is even bij zijn broeder Barend in huis geweest en door hem berispt, maar wij zijn kort daarna weggereden. Toen zijn wij naar mijn zwager W illem Prinslo W. zn. gereden, 1815 1816. 6. Heeft Theunis de Klerk u niet gezegd waarom u geroepen werd ? 7. Waart gij gewapend ? 8. Waart gij thuis toen uw broeder gevangen is ? 9. Weet gij om welke reden hij gevangen is P 10. Hebt gij dat nooit gehoord ? 11. Woont gij in 't zelfde huis met elkander ? waar dezelfde boodschap gedaan zijnde, hij en Andries van Dijk, die zich daar bevond, is medegereden. Yan daar zijn wij, toen 't reeds dag was, vertrokken, en hebben Bezuidenhout met zijne menschen gevonden aan de bovenzijde van de post van Luit. Rosseau. Antwoord: Ja, om mijn broeder te gaan vragen, die bij Capt. Andrews gevangen was. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja. Antwoord: Neen. Antwoord: Niet vóórdat Majoor Fraser den brief gezonden heeft. Antwoord : Neen, maar onze huizen liggen aan elkander. 12. Is uw broeder niet kort vóór zijne gevangenneming in de Tarka geweest 13. Hebt gij niet n#et hem gesproken over 't geen in de Tarka omging toen hij was tehuis gekomen ? Antwoord: Ja, hij was drie dagen van de Tarka thuis toen hij gevangen werd. Antwoord : Van 't laatste der maand Augustus af, wanneer wij samen in het veld hebben gelegen met schapen, en ik twist met hem heb gekregen, hebben wij niet met elkander gesproken, en ik heb geen voet meer in zijn huis gezet, en hij niet in het mijne, dat weten alle menschen op de plaats. 14. Zijt gij bij die oproerige menigte gebleven ? 15. Zijt gij er toen bij gebleven tot op Slagtersnek ? 16. Hebt gij ook den eed van getrouwheid medegedaan, toen W. Krugel dien eed gedaan heeft ? 17. Zijt gij op Slagtersnek ook tegen den kop opgetrokken P 18. Met welk oogmerk was dit gelast ? 19. Wanneer zijt gij dus afgekomen ? 20. Zij n er meer toen afgekomen ? 21. Hadt gij geene gelegenheid gezocht u van de bende te verwijderen ? 22. Waren er behalve Bezuidenhout, ook anderen die gezag voerden ? DEEL I. Antwoord : Toen wij van de Post van Capt: Andrews zouden rijden naar den overkant, heb ik hem verzocht om weg te rijden, vermits er niemand was op mijne plaats, die naar mijn goedkonde zien, maar hij zeide, dat 't niet wezen konde, want dat als hij 't aan één permitteerende, meerderen 't zouden vragen. Antwoord: Ja, en ik ben afgekomen toen de Landdrost Cuyler daar gekomen is. Antwoord : Neen, ik stond achteraan, zoo ver zelfs, dat ik Willem Krugel niet heb kunnen zien. Antwoord: Ja, want Bezuidenhout gelastte dit. Antwoord: Om als 't commando opkwam, en op ons mocht schieten, wij des te beter konden weder schieten. Antwoord : Toen de Landdrost Cuyler geroepen heeft. Antwoord: Daar was reeds een klompje op zijde, en toen ben ik ook afgegaan. Antwoord: Dat heb ik niet durven, want Bezuidenhoutzeide dat als één dit deed, hij tien man op hem af zoude zenden om hem dood te schieten, want dat dit geschieden moest of 't zoude nooit recht komen. Antwoord: Willem Krugel ook, maar die deed niets als op order en zeggen van Bezuidenhout. KK 1815 1816. 23. Is groote Willem Prinslo bij ulieden op Slagtersnek gekomen, en wat heeft hij daar verricht ? 24. Moet gij niet erkennen, dat gij door bij die gewapende oproerige menigte te zijn geweest misdaan hebt ? 25. Hebt gij nog iets tot uwe verschooning in te brengen ? Aldus &c. 28 December 1815. Als Grecommitteerdens. P. Diemel. W. Hiodingh. Gr. Antwoord: Ik heb hem daar wel gezien, maar wat hij gesproken of gedaan heeft weet ik niet, wij waren in twee klompen. Antwoord: Ja, ik weet wel dat 't kwaad is, maar ik heb geen kwaad van meening geweest. Antwoord: Dat ik tegen mijn zin, door dwang er bij ben geweest. (Gret.) Johannes Prinslo. Mij presc-nt. Eli LA ERTS VAN BLOKLAND, Secretaris. No. 45. N.N.I. MINUTEN, 28sten December, 1815. UITEN HAGE N. Artikelen &c. Thoma3 Andries Dreijer, Gredetineerde. Art. 1. Des Gredet: naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Hoe zij t gij gekomen onder de in November 1.1. verzameld geweest zijnde oproerige menigte ? Antwoord: Thomas Andries Dreijer, oud 31 jaren, geboren aan de OJijphantsrivier, woonachtig onder 't veldcornetsohap van Zwagershoek, in 't distriot van Grraaü-Iieinet. Antwoord : Ik was met mijne vrouw geweest naar mijnen schoonvader Marthinus Prinslo 3. "Wie had Bezuidenhout destijds bij hem ? 4. Hebt gij toen aan denzelven verhaald dat Hendrik Prinslo gevangen was ? 5. Wist Bezuidenhout 't niet reeds tevoren ? 6. Hebt gij dien avond Andries van Dijk gekregen F 7. Hebt gij dien avond Christoffel Rudolph Botha, Christoffel zn : gekregen ? S. Was hij verwonderd toen Bezuidenhout daar kwam ? 9. Wat hebt gij gedaan toen gij met Bezuidenhout bij W. Krugel zijt gekomen ? 10. Wat hebt gijlieden verder gedaan ? op Bruintjeshoogte, en vandaar op den dag dat Hendrik Prinslo gevangen is, gereden zijnde naar Jochem Prinslo om te zien of ik daar wat geld zoude kunnen krijgen, hetwelk ik benoodigd had, zoo is daar Johannes Bezuidenhout gekomen, en heeft mij vandaar medegenomen naar Willem Krugel. Antwoord : Yier of vijf menschen die ik niet kende. 1815 Antwoord : Ik had 't verhaald bij Jochem Prinslo, en zoo heeft Bezuidenhout 't daar gehoord. Antwoord: Neen. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja, bij 't huis van zijn broeder, waar hij woont. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord : Wij zijn van daar naar onderen gegaan, naar de post van Capt. Andrews, want Bezuidenhout had gezegd dat hij wilde Hendrik Prinslo gaan vragen, en ook dat hij den dood van zijn broeder wiide wreken, en de posten aanvallen. Antwoord : Toen wij aan de overzijde waren, is Zaoharias Prinslo, Nie. zn : gezonden om KK 2 1816. 11. Is Zacharias Prinslo alleen gereden ? 12. Hebben de andere menschen dat geweten, dat Zacharias Prinslo gereden was om de Kaffers te halen ? 13. Wie had hem gezonden ? 14. Heeft Willem Krugel en Theunis de Klerk 't ook geweten ? 15. Wanneer is Zacharias Prinslo teruggekomen ? 16. Wist gij niet, dat terwijl gij aan de overzijde waart, uw broeder Christiaan Dreijer is weggereden ? 17. Hadt gij toen ook niet kunnen wegrijden ? 18. Wie waren er bij toen gij dit aan Bezuidenhout hebt gevraagd ? 19. Zaagt gij geen kans om evenwel weg te rijden ? de Kaffers te halen, want Johannes Bezuidenhout zeide, dat zij reeds aan de Kacha waren. Antwoord: Ja, want Piet Fourie, die ook met hem rijden zoude, is naar huis gereden, omdat hij zeere oogen had. Antwoord: Ik denk ja, dat zij 't allen hebben geweten. Antwoord: Johannes Bezuidenhout. Antwoord : Ik denk ja, want zij stonden bij elkander. Antwoord : Hij is niet weder gekomen. Antwoord: Ja. Antwoord : Ja, en ik heb ock aan Bezuidenhout daarom gevraagd, maar hij zeide, dat er geen mensch mogt wegrijden. Antwoord: Lucas van Yuuren en Theunis Fourie. Antwoord : Ja, maar hij zeide dat hij mij zoude laten doodschieten, en mijne vrouw en kinderen laten vernielen van de Kaffers, en al mijn goed buit maken, en daarom was ik bang om weg te rijden. 20. Hebt gij ook mede een eed gedaan op de plaats van Yan Aardt ? 21. Wie stond in 't midden van den kring ? 22. Waarin heeft die eed bestaan ? 23. Hebt gij vóór het doen van \ -dien eed den veldcommandant i Nel daar zien komen ? Antwoord: Neen, maar ik stond agter den kring. Antwoord: Willem Krugel. Antwoord : Dat Willem Krugel ons getrouw zoude wezen. Antwoord: Ja, en ik heb hem weder zien wegrijden. 1815. 24. Hebt gij ook gezien dat men getragt heeft hem te beletten weder weg te gaan ? 25. Hoe hebben zij dit getragt ? 26. Wat hebt gijlieden verder aan de overzijde van de rivier gedaan ? 27. Is daar niet een brief van Majoor Fraser gekomen ulieden vermanende van naar huis te gaan ? 28. Zijt gijlieden daarop uit •elkander gegaan ? 29. Wat hebt gijlieden daar verder gedaan ? 30. Wat is daar gebeurd ? Antwoord: Ja, dat hebben Johannes Bezuidenhoüt en Theunis de Klerk gedaan. Antwoord: Zij hebben zijn paard vast gehouden. Ik geloof dat Theunis de Klerk dat heeft gedaan. Antwoord: Daar zijn wij anderhalven dag gebleven. Antwoord: Ja. Antwoord: Neen. Antwoord: Toen zijn wij eerst naar Kwaggakoe's nek gereden, en hebben daar geslapen, en den anderen dag zijn wij naar Slagtersnek gereden. Antwoord : Daar is de Landdrost Cuyler bij ons gekomen, en toen heeft Bezuidenhout aa.n 181». 81. Hebt gij Cornelis Faber niet op den berg zien komen ? 32. Waar kwam hij vandaan? 33. Wat was bij in Kafferland wezen doen P ons gezegd, dat wij ons niet moesten gevangen geven of afkomen, want dat bij ons van agteren zoude doodschieten, en daarvoor waren wij bang; en bij beeft gelast dat wij tegen den kop moesten optrekken, om veilig te zijn voor de dragonders; toen zijn wij daar opgetrokken ; en bij beeft gezegd dat als 't commando van den Landdrost begon te schieten, wij ons dan ook weren moesten. Toen de veldcommandant Nel bij mij gekomen is, ben ik afgekomen. Antwoord : Ja, toen de Landdrost Cuyler daar was, kwam Faber daar ook aan. Antwoord: Van Kafferland. Antwoord : Om de Kaffers te halen. Antwoord: Dat weet ik niet, want ik ging toen met den véldcommandant Nel naar onderen. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja. 34. Welk antwoord heeft bij gebragt ? 35. Zijt gij op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest? 36. Zijt gij er bij geweest toen Jobannes Prinslo M zn : aan Bezuidenhout gevraagd beeft om naar huis te gaan, en bet hem geweigerd is ? 37. Moet gij niet erkennen door u Antwoord: Ja, ik beken bij die gewapende oproerige daarmede kwaad gedaan te bende, welker oogmerken gij hebben. wist, te hebben bevonden, misdaan en straffe verdiend te hebben ? 38. Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen ? 1815. Antwoord : Dat ik door Joh : Bezuidenhout ben overgehaald, en niets tevoren daarvan geweten had. Aldus &c. 28sten December, 1815. Als Grecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. (Gret:) Thomas Dreijer. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 45a. N.N. 2. MINUTEN, 9den Januari, 1816 UITENHAGrEN. Interrogatoria voor een tweede verhoor van Thomas Andries Dreijer, gedetineerde in de publieke gevangenis alhier, met de antwoorden door hem gegeven:— ïsie. Hebt gij bij de gelegenheid, gemeld in het 7de Interrogatorium van uw eerste verhoor, Hendrik Johannes Liebenberg gezien, en met hem gesproken ? 2. Hebt gij Abraham Bothma daar gezien, en met hem gesproken ? 3. Waarover hebt gij met hem gesproken ? 4. Zijt gij daar lang gebleven ? 5. Waar is H. J. Liebenberg toen gegaan ? Antwoord: Ja. Antwoord: Ja. Antwoord: Over het wegnemen van Hendrik Prinslo door de Dragonders. Antwoord: Neen. Antwoord: Hij bleef daar bij zijn schoonvader, bij wien hij woont. 1815. Aldus geinterrogeerd en geantwoord den 9den Januari 1816, voor de Heeren P. Diemel en W. Hiddingh, uitmakende de Speciale Commissie zitting houdende ter Drostdije Uitenhagen, krachtens mandaat van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, die, met den gevangene, en mij, den Secretaris, de notulen hiervan behoorlijk hebben geteekend. Commissarissen. (Get:) P. Diemel. W. Hiddingh. Quod Attestor, (Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 46. C.C.C. MINUTEN, 28sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen &c. Johannes Fredrik Botha, Christoffels zn : Gedet: Art. 1. Des Gedet: naam. ouderdom, geboorteplaats en woonplaats? 2. Hoe zijt gij gekomen onder de gewapende oproerige menigte ? 3. Hoe laat op den dag was het, toen gij bij W. Krugel zijt gekomen ? Antwoord: Johannes Fredrik Botha, Christoffels znoud 28 jaren, geboren in Zwagershoek, woonagtig langs de Visrivier, onder 't Veldcornetsehap van Zwagershoek. Antwoord: Ik was met mijne vrouw te voet gegaan naar mijn oom, Willem Krugel om mijne schoonmoeder, de weduwe van den Nest, die aldaar was, te bezoeken, en toen heeft Bezuidenhout, welke zig daar bevond, mij gedwongen om mede te doen, door bedreiging dat al wie niet mede deed, door de Kaffers den kop ingeslagen zoude worden, en zoo ben ik mede gegaan. Antwoord: 't Was op een Maandag agtermiddag tegen den avond. 1815. 4. Waart gij niet daar, toen daas Prinslo M zn. en Hendrik Klopper over den berg zijn gekomen met de tijding dat Hendrik Prinslo gevangen was ? 5. Hoe lang waart gij reeds daar geweest, toen die beiden daar gekomen zijn? 6. Hoe lang na die menscben is Job. Bezuidenhout daar gekomen ? 7. Was W. Krugel te huis toen gij daar gekomen zijt ? 8. Waar was hij dan ? 9. Wanneer is hij tehuis gekomen ? 10. Is hij alleen tehuis gekomen, of met anderen ? 11. Waren Klaas Prinslo Mzn: Hendrik Klopper, en Joh : Bezuidenhout reeds daar, vóór de tehuiskomst van Krugel ? 12. Is W. Krugel van zig zelf .gekomen, of was hij geroepen ? Antwoord: Ja. Antwoord : Ik zal toen daar omtrent een uur geweest zijn, en zij zijn met donker gekomen. Antwoord: Een korten tijd daarna. Antwoord: Neen. Antwoord: Hij was naar Daniël Erasmus, waar hij menschen gecommandeerd heeft. Autwoord: Denzelfden avond. Antwoord : Met Pieter Erasmus Piet zn :. 13. Antwoord: Klaas Prinslo M zn:, en Hendrik Klopper waren reeds daar, doch Joh: Bezuidenhout is naderhand gekomen. Antwoord: Hij is geroepen. Wie heeft hem laten roepen ? Antwoord : Dat weet ik niet. 14. Waarom is hij geroepen ? Antwoord: Omdat Hendrik Prinslo gevangen was. 1815. 15. Wat heeft Krugel, toen hij tel miskwam, gedaan na 't bericht dat H. Prinslo gevangen was ? 16. Wie zijn gereden? 17. Wat was Bezuidenhout komen doen ? 18. Zijt gij dan gereden tot dat einde om de troepen weg te jagen ? 19. Zouden de menschen, die met Bezuidenhout zijn mede gereden, ook helpen om de posten aan te vallen ? 20. Hoe zoudt gij dan van Bezuidenhout en Faber zijn afgekomen ? 21. Zijt gij mede gereden om Hendrik Prinslo te vragen P 22. Antwoord : Niets, maar den anderen dag 's morgens zijn wij gereden. Antwoord : Bezuidenhout, en alle die daar geweest zijn. Antwoord: Hij wilde de menschen en troepen, die langs Yisrivier lagen, uitjagen, en dengene, die niet wilde mede doen, den kop laten inslaan door Kaffers, zooals hij gezegd heeft. Antwoord: Neen, maar om Hendrik Prinslo los te krijgen, en dan zouden Bezuidenhout en Faber met de Kaffers met eens de posten aanvallen. Antwoord : Neen, dat heb ik niet gehoord, daar weet ik niet van. Antwoord: Dan zoude ik andere uitkomst hebben gezogt. Antwoord: Ja, ik was daarbij. Hebt gijlieden hem gekre- Antwoord: Neen. genr 23. Hoevele dagen zijt gij bij elkander gebleven ? 24. Waarom zijt gij zes of acht dagen bij elkander gebleven, daar gij H. Prinslo niet kondet krijgen ? Antwoord: Ik geloof zes of acht dagen. Antwoord: Omdat Bezuidenhout ons niet wilde laten wegrijden. 25. Hebt gij in al dien tijd geene middelen kunnen aanwenden om weg te komen ? 26. Yan waar hebt gij een paard gekregen ? 27. Zijt gij gewapend geweest ? 28. Wie heeft u gecommandeerd ? 29. Wie was uw Yeldcornet ? 30. Tot welk einde waart gij gecommandeerd door Joh. Bezuidenhout ? 31. Toen gij uw paard zijt gaan halen, hadt gij toen niet naar uw Yeldcornet kunnen rijden om te rapporteeren wat u was wedervaren ? 32. Hoe veel menschen waren er verzameld toen gijlieden van de plaits van W. Krugel zijt weggereden ? 33. Hebt gij onder dezelven ook eenige onwilligheid bespeurd om mede te gaan ? 34. Wie waren gewillig om mede te gaan ? 1815- Antwoord: Wij zijn teruggekeerd naar den Slagtersnek, en daar zoude de Heer Yan de Grraaff komen. Antwoord: Dat heb ik wezen halen, toen ik door die bedreiging van de Kaffers gecommandeerd was. Antwoord: Ja, mijn geweer had ik bij mij, toen ik met mijne vrouw ben uitgegaan, want het is daar boschagtig en onveilig. Antwoord: Johannes Bezuidenhout. Antwoord: Abraham Grreijling in de Zwagershoek. Antwoord: Om Hendrik Prinslo te gaan halen. Antwoord : 't Was donker, en mijn veldcornet woont vier uren te paard van mij af. 35. Welke denk1: gij dat niet vrijwillig zijn geweest ? Antwoord : Ik denk veertig of vijftig. Antwoord : Ja, daar waren er onder. Artwoord: Joh. Bezuidenhout, en Theunis de Klerk. Andere ' weet ik niet op te noemen ; ik was niet vrijwillig. Antwoord: Dat weet ik niet. 1815. 36. Hebt gij, gedurende uw verblijf bij die bende eenige van die mensoben zig zien verwijderen ? 37. Toen gij bij de post van Capt: Andrews waart, is daar ook een eed gedaan ? 38. Hoedanig heeft zig dat toegedragen ? 39. Waart gij zoo geplaatst dat gij W. Krugel in 't gezigt kondet zien ? 40. Wat bebt gij gezegd ? 41. Hebt gij ook den boed afgenomen ? 42. Hebt gij, nadat die eed gedaan was, begrepen, dat gij kwalijk zoudt hebben gehandeld met u te verwij deren ? 43. Terwijl gij door geen eed verbonden waart, waarom zijt gij dan niet weggegaan ? 44. Wie zoude u den kop afslaan ? 45. Waar hebt gij uwe vrouw gelaten, toen gij met de menigte medereed ? Antwoord : Neen, maar toen wij op den Slagtersnek waren, heb ik gehoord dat Lucas van Yuuren en Christiaan Dreijer weg waren. Antwoord: Ja. Antwoord : Wij hebben allen in de rondte gestaan, en Willem Krugel beeft in 't midden gestaan, en toen is er van getrouwheid aan malkander gesproken, maar wat dat beduidde, weet ik niet. Antwoord; Neen, hij stond met den rug naar mij toe. Antwoord: Niets. Antwoord : Neen, er zijn een partij, die den hoed hebben afgenomen, en anderen niet. Antwoord: Neen, want ik wist dat ik geen eed gedaan had. Autwoord: Omdat ik bang was, want ik woonde in die oontrij, daar zij mij als ik bij huis was, dadelijk den kop konden afslaan. Antwoord : De Kaffers, zooals Bezuidenhout zeide. Antwoord : Bij mijne schoonmoeder. 46. Wie hebben te voren de Kaffers weggedreven ? 47. Waar waren nu de Grouvernements troepen ? 48. Hoe zijt gij van de bende eindelijk afgekomen ? 49. Wie was er, behalve Bezuidenhout, welke bij die menigte eenig gezag voerde P 5°. flebtgij den veldoommandant Nel zien komen, toen gij bij de post van Gapt. Andrews waart ? 51. Weet gij ook wat groot e Willem Prinslo bij de mensehen heeft gedaan ? 52. Weet gij dat Cornelis Faber in 't Kaflerland is geweest ? 53. Wanneer hebt gij 't eerst gehoord van 't geen er gebeurd was ? 54. Moet gij niet erkennen, door u gedurende zes of acht dagen bij eene oproerige bende te hebben opgehouden, niettegenstaande de gelegenheid, die gij hadt u te verwijderen, misdaan en straffe verdiend hebt ? Antwoord: De Grouvernements troepen. Antwoord : Op de posten. 1815. Antwoord: Toen ik van wegens den Landdrost Cuyler geroepen ben, ben ik afgekomen. Ik durfde niet eerder afkomen omdat ik bang was, vermits ik kwalijk gedaan had met daar bij te zijn. Antwoord : Theunis de Klerk en Willem Krugel. Antwoord : Ja, maar ik heb hem niet hooren spreken, want ik was ver op zijde af. Antwoord : Neen. A.ntwoord: Ja, Bezuidenhout heeft het gezegd. Antwoord : Dien avond toen ik daar bij W. Krugel ben gekomen. Antwoord: Ja. Antwoord: Dat ik bedreigd ben geworden met den dood. En toen de Landdrost Cuyler mij van Bruintj eshoogte heeft gezonden om de menschen te vermanen en gerust te stellen, heb ik dat aan verscheiden gedaan, zooals aan Grerrit Fredrik Bezuidenhout, Martinus Barnard, Theunis Mulder, Willem Minnaar en Frans van Dijk. En daar op zijn zij ook gerust naar huis gegaan. ((iet:) Johannes Fredrik Botha. Mij present: Q. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Aldus &c., 28 December 1815. Als Greeommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. 1815. 55. Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen ? No. 47. D.D.D. MINUTEN, 28sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen, enz. Joachim Prinslo, Joach. zn., Gedetineerde. Art. J. Des Gredet. naam, ouderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Waar waart gij toen de Veldcornet Opperman is weggetrokken ? Antwoord: Joaehimus Johannes Prinslo, Joach. zn., oud 22 jaren, geboren op Bruintjeshoogte, woonachtig bij den Yeldcornet Opperman in de Baviaansrivier. Antwoord: Toen ben ik mede weggetrokken. 3. Tot waar zijt gij toen getrokken ? 4. Waar omtrent ligt de Spreeuwkloof ? 5. Om welke reden zijt gij van de plaats van Opperman vertrokken ? 6. Hoe lang zijt gij aan •Spreeuwkloof gebleven ? 7. Hoe en waarom zijt gij daar vandaan gegaan ? 8. Moest gij gewapend komen ? 9. Wat moest gij op Slagtersnek komen doen ? 10. Wa» Bezuidenhout alleen ? Antwoord: Tot aan de Spreeuwkloof omtrent, twee uren te paard van Opperman. Antwoord: Naar den kant van Bruintjeshoogte. Antwoord: Omdat Opperman zeide dat Faber en Bezuidenhout met de Kaffers zouden komen om ons dood te slaan, daarom is Opperman te paard vertrokken, en heeft zijne vrouw en kinderen met de wagens laten wegrijden, en ik ben mede gereden tot bij Daniël Erasmus, en ik ben des anderen daags teruggegaan om mijn vee te halen, en van Erasmus ben ik met mijne vrouw naar Spreeuwkloof vertrokken. Antwoord: Zes of zeven dagen. Antwoord: Coenraad Bezuidenhout, Coen. zn., is daar bij mij gekomen uit naam van Johannes Bezuidenhout, welke liet weten dat ik bij hem op Slagtersnek mij moest vervoegen, en dat als ik dat niet deed, ik met vrouw en kinderen zoude worden doodgeslagen door de Kaffers, en al mijn goed voor de Kaffers zoude wezen. Antwoord : Ja. 1815. Antwoord : Dat wist ik niet. Antwoord : Ja, maar toen ik op weg was, kwam Abraham 1815. Bothma ook, en zeide dat ik gauw komen moest. 11. Is er niemand anders met u Antwoord: Ook nog Henmede gereden ? drik Bezuidenhout, Wij nands zn, die met mij was. 12. Wie waren er op Slagtersnek ? Antwoord: Johannes Bezuidenhout en een geheele klomp menschen. 1.3. Wie was uw Yeldcornet bij Antwoord: Willem Ivrugel. absentie van Willem Opperman ? 14. Hebt gij denzelven ook daar Antwoord ? Ja. gezien ? 15. Wien bebt gij 't eerst ge- Antwoord: Jobannes Bezuisproken, toen gij daar gekomen denbout. zijt ? 16. Wat beeft bij u gezegd ? Antwoord : Hij zeide dat bij de post van Rosseau wilde eebieten, omdat die zijn broeder bad doodgeseboten. 17. Waar zijt gijlieden van den Antwoord: Tot bij den post Slagtersnek naar toe gereden ? van Capt. Andrews. 18. Waarom zijt gijlieden de post Antwoord: Dat weet ik niet. van Luitenant Rosseau voorbij eereden ? 19. Kwam 't u voor dat Willem Antwoord: Hij was stil, en Krugel daar vrijwillig bij was, sprak geen woord. of gedwongen ? 20. Hebt gij Theunis de Klerk Antwoord: Neen, niet toen daar ook bij gezien? ik er bij kwam, maar ik heb bem bij de post van Capitein Andrews gezien. 21. Hebt gij ook gezien, dat hij Antwoord : Neen, ik was daar veel te zeggen had? altijd op zijde, hij is mijn zwager. 22. Wat hebt gijlieden bij de post van Oapt: Andrews gedaan ? 23. Hebt gijlieden hem gekregen ? 24. Waarom niet ? 25. Wat hebt gijlieden toen gedaan ? 26. Hoe lang zijt gij daar gebleven ? 27. Wie heeft 't bevel gevoerd, en gelast waar been men rijden moest ? 28. Waren er geen anderen die mede wat gezag voerden ? 29. Hebt gij, aan den overkant zijnde, niet geboord dat daar een brief van Majoor Fraser was gekomen ? 30. Welke was de inhoud daarvan ? 31. Wat stond in dien brief van H. Prinslo ? 32. Had Majoor Fraser ook niet geschreven dat gijlieden moest naar huis gaan ? 33. Hebt gij dat toen gedaan ? DEEL i. Antwoord: Bezuidenhout zeide 't was om om Hendrik Prinslo te vragen, die daar gevangen was. Antwoord: Neen. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Toen zijn wij gereden naar den overkant van de rivier. Antwoord : Eén dag en één nagt; en den anderen dag, tegen den middag zij wij daar van daan gereden. Antwoord : Johannes Bezuidenhout. 1815. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Ja, die heeft Touchon gebragt. Antwoord: Daar was een eopij bij van den brief, die Hendrik Prinslo zoude geschreven hebben. Antwoord: Dat was een leelijke brief, maar den inhoud weet ik niet meer. Antwoord: Ja. Antwoord : Neen, wij hebben dat niet gedaan. LL 1815. . 34' Waarom niet ? 35. Hebt gij geene gelegenheid gehad om toen weg te gaan ? 36- Hebt gij bij die gelegenheid ook met Willem Krugel gesproken over naar huis te gaan ? 37. Wie hebben tevoren de Kaffers uit het land verdreven P 38. Hoe lang hebt gij u met die gewapende mensehen bevonden ? . 39' Welke is in dien tijd de verste afstand geweest, dat gij van eene militaire post waart ? 40. Waren er nog niet twee andere posten boven dezelve, tussehen die van Capt: Andrews en Slagtersnek? 41. Wat zoude de Officier gedaan hebben, indien gij denzei ven hadt gewaarschuwd dat er Kaffers zouden komen ? 42. Waar zijt gij van de overzijde van de rivier verder naar toe gegaan ? 43. Tot weik einde zijt gij toen naar Slagtersnek gereden ? Antwoord : Ik weet het niet. Antwoord: Ja, maar ik durfde het niet doen, uit vreesagtigheid voor mijne arme vrouw en kinderen. Antwoord: Neen, maar als wij spraken van naar huis te gaan, zeide Bezuidenhout, dat hij ons met vrouw en kinderen door de Kaffers zoude laten vernielen. Antwoord: Dat heeft het Gouvernement laten doen. Antwoord: Vier dagen. Antwoord : Het was niet ver, de naaste post was die van Capt : Andrews, 't zal twee uren te paard zijn geweest. Antwoord : Ja. Antwoord : Ik weet het niet, ik denk dat hij tegenstand zoude gedaan hebben. Antwoord : Wij zijn eerst een eind verder getrokken naar den Patrijsheuvel; daar zijn wij één nagt gebleven, en vandaar weder door de rivier terug naar Slagtersnek. Antwoord : Daar waren eenige menschen die naar huis waren geweest, en toen zijn wij daar weder bij elkander gekomen. 44. Waart gijlieden den Adjunct Landdrost van de GrraafE daar te verwachten ? 45. Hoe zijt gij eindelijk van die bende afgekomen ? 46. Hoe is het verder met u gegaan ? 1816. 47. Moet gij niet erkennen door u hij die oproerige menigte te hebben opgehouden, niettegenstaande er gelegenheid was om weg te komen, kwaad gedaan te hebben ? 48. Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen ? Antwoord: Ja, en daar hebben wij op gewacht. Antwoord: Toen de Landdrost Cuyler daar gekomen is, ben ik naar denzelven afgegaan. Antwoord: Ik ben met den Landdrost mede gereden naar Capt. Andrews, waar ik in arrest ben gesteld, en na des anderen daags verhoord te zijn, heeft de Landdrost mij naar huis laten rijden, en gelast, dat, als ik van mijne maats zag, ik hun moest aanzeggen dat zij niet vlugten moesten, maar zich stil tehuis houden, of naar hem komen : en die boodschap heb ik gedaan aan degenen die ik gezien heb, als Piet Erasmus, Hendrik Klopper, Jan zn., Gerrit Fredrik Bezuidenhout, en Gerrit Bezuidenhout, Gerrit zn:. Antwoord: Ja, maar 't uit bangheid gedaan. ik heb Antwoord: Ik vreesde voor de bedreigingen van Bezuidenhout voor mijne vrouw en kinderen. (G-et:) J. J. Prinslo. Mij present: G. Beelaerts van Blokland. Secretaris. Aldus &c., 28 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. LL 2 1815. No. 48. B.B. 2. MINUTEN, 29sten Dbc., 1815. TJITENHAGEN. Artikelen voor 't tweede verhoor van Abraham Oarel Bothma, welke tsr requisitie van den Landdrost J. Gr. Cuyler voor de speciale Commissie, &e., ondervraagd is, en geantwoord heeft als volgt:— Art. 1. Aan den Gredet: vertoond zijnde een briefje van den volgenden inhoud :—" Algemeene Burgerstem, verzoek Veldcornet Grreijling dat u behulpzaam wezen zal met uw manschappen tegens de ongebonden vreemde Nasie van Engelse en zulle heef Hendrik Kasteel ook al gevange en Abraham Bothma sal u verhale hoe het verder is en hij sal u mense te reg helpe. Willem Krugel en Johannes Bezuidenhouten gevraagd of hij 't zelve kent ? 2. Wie heeft dit briefje geschreven ? 3. Wie heeft de namen van Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout daaronder gesteld P Antwoord: Ja, ik ben daarmede geweest bij den veldcornet Abraham. Carel Grreijling. Ik had dit in mijn vorig verhoor vergeten te zeggen. Antwoord: Ik heb 't geschreven, op last van Johannes Bezuidenhout. Antwoord : Bezuidenhout. Ik, op last van Hebt gij de handteekening van Willem Krugel met zijn weten en toestemming daaronder gesteld ? 5. Waar is dit briefje dan geschreven ? 6. Was Johannes Bezuidenhout er bij tegenwoordig toen gij 't briefje geschreven, en zijn naam geteekend hebt ? Antwoord : daar niet bij. Neen, die was Antwoord: Op weg, bij de weduwe Botha, in ISwagershoek. Antwoord: Neen, had gelast dat ik moest. maar hij dat doen 7. Hoe ver ligt de plaats van de wed : Botha, van de plaats waar gij Bezuidenkout hebt verlaten ? 8. Wie waren er bij toen Bezuidenhout u den last heeft gegeven om dit briefje te schrijven, en met den naam van hem zei ven, en van Willem Krugel te onderteekenen ? 9. Wie waren er bij toen gij dit briefje hebt geschreven ? Antwoord: 't Zal tusschen vier en vijf uren te paard zijn: Bezuidenhout heeft mij den last gegeven, toen wij op de post van Capt: Andrews waren. Hendrik Klopper is een eind weg met mij mede gereden. Antwoord: Onder anderen Andries Meijer. Toen hij mij gezonden heeft, was Willem Prinslo W. zn., daar ook bij. 1818. Antwoord: Johannes Erasmus. 10. _ Wist hij wat gij schreeft ? 11. Om welke reden heeft Bezuidenhout u dat briefje niet in zijne presentie laten schrijven ? 12. Heeft hij u den woordelijken inhoud van dit briefje gegeven ? Antwoord : Ja, ik heb 't hem gezegd. Antwoord: Daar was te veel gewoel, en hij zal daar ook geen inkt en papier hebben bij lich gehad. Antwoord: Ja. 13- Heeft die lastgeving plaats Antwoord: Ja. gehad nadat de VeldcommanaantNel bij ulieden was geweest, Hebt gil" niet gezien dat gewenkt is om de burgers te doen op zijde gaan ? 28. Hebt gij Cornelis Faber zien op den berg komen ? 29. Wat ig Faber komen zeggen ? 30. Waar was bij naar toe gefeest ? .. 3L Hebt gij geene andere menGn met Faber gezien ? W- 32" v waren dezelven ? W 33" Vle was 't, welke op dien w-],r8en de Dragonders niet , 1 6 laten rijden naar de bovenste posten ? Antwoord: Dat weet ik niet, Antwoord : Dat weet ik niet, maar Bezuidenhout had gezegd dat bij naar Kafferland was. Antwoord: Ja. Antwoord : Dat weet ik niet Antwoord: Dat weet ik niot Bezuidenbout was daar bij die posten. niet dant Nel met een commando aankwamen, zijn wij tegen den kop gaan zitten, en Bezuidenhout zeide dat wij op de Dragonders moesten schieten, maar dat hebben wij niet gedaan. Antwoord : Bezuidenhout beeft geroepen dat de burgers moesten op zijde gaan, en dat de Dragonders niet nader moesten komen, maar blijven staan. De Landdrost heeft ons toegeroepen, dat wij moesten afklimmen, maar wij durfdei eerst niet, want wij vreesden dat Bezuidenhout ons van agteren schieten zoude. Toen er echter eenigen afgingen, ben ik, zonder verder geroepen te zijn, uit mijzelven afgeloopen. Antwoord: Ja, toen ik ben afgekomen, heb ik iemand schuins zien opkomen, welken de menschen zeiden dat Faber was. .1815. 1615. 34. Wie hebben de Dragonders voorgereden om hen te beletten bij die posten te komen ? 35. Waarom zijt gij niet bij uw schoonvader, Willem van Aart, gebleven, toen gij bij de post waart ? 36. Moet gij niet erkennen, door u bij die gewapende oproerbende bevonden te hebben, en gebleven te zijn, misdaan te hebben, en straffe verdiend ? Antwoord : Dat weet ik niet; ik geloof Bezuidenhout; hij zeide dat de Dragonders kwamen, en wij moesten stil houden op den heuvel. Antwoord: Ik was bang voor de Kaffers. Antwoord : Ik heb wel zoover kwaad gedaan dat ik daarbij ben geweest, maar ik was gedwongen. 37. Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen ? Antwoord: Dat ik gedwongen ben door de vrees voor de Kaffers, en voor 't ongeluk dat mijne vrouw en mijne ouders konde overkomen. (Gret :) Petrus Lourens Erasmus. Mij present: G-. Beelaerts van Blokland, Secretaris. Aldus, &c., 29 December, 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel, W. Hiddingh. No. 51a. Q. 6. MINUTEN, 29sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Compareerde &c. Jen Jonathan Durand, oud 35 jaren, geboren te (xraaff-Reinet, wonende aan, en Yeldcornet van het district van Boven Bosjesmansrivier, welke ter requisitie, &e. Dat de Compt: op den 15 November 1.1., bij een brief van den Yeldcommandant Nel was gelast geworden om zig met vier gewapende manschappen te begeven naar de plaats van W. van Aart, alwaar hij, Compt., op den 16den met zonsopgang was aangekomen; waarna de Lt :-Col., Landdrost Cuyler, op den 17den, twee mannen had afgezonden met boodschappen aan de rebellen, dog welke niets hadden gevonden dan de paardensporen ; waarna de voorn: Landdrost den Veld commandant Nel, benevens den Yeldcornet Louis Nel, en den Compt., hebbende afgezonden om te zien waar die sporen heengingen, dezelve bevonden waren te strekken naar Baviaansrivier; waarvan de Compt: rapport hebbende gedaan, de Landdrost voorn : weder vier manschappen met een brief had afgezonden naar Slagtersnek, om te zien of de rebellen daar waren, welke manschappen rapport hadden terug gebragt dat de rebellen des anderen daags zouden zijn op de plaats van Louw Erasmus. Dat de Compt: op den 18den met den Landdrost Cuyler en deszelfs commando was gereden naar den Slagtersnek, alwaar de rebellen verzameld waren, van welke agtien waren gevangen genomen. Dat de Compt: op den 19den eene patrouille hebbende gedaan langs de Yisrivier af, op den 20sten op de plaats van W. van Aart was teruggekomen, en op den 21sten eene patrouille had gedaan in den hoek van Kafferland, 't welk op den 22sten door de veldcornets Louis Nel, Jurie Bekker, en den Compt: was hervat geworden ; waarna, op den 24sten, de Compt: met een commando, onder bevel van den Adjunct-Landdrost Majoor Fraser was getrokken naar Baviaansrivier, en op den 25sten, door Majoor Fraser een man zijnde afgezonden om te zien of Johannes Bezuidenhout op zijne plaats was, niets was gevonden geworden dan het wagenspoor. Dat het gemelde commando op den 26sten verder was opgetrokken tot naar Frans Labuscagne, en den 27sten tot naar Boven Baviaansrivier op het wagenspoor van Johannes Bezuidenhout; en den 28sten tot naar de Rietvallei, boven in de Tarka ; aldaar eerst een man genaamd Andries Meijer, welke van Joh. Bezuidenhout afkwam, bij Majoor Fraser was gekomen, welke van gem : Andries Meijer verstaan hebbende dat hij nog een makker bij zig had gehad, genaamd Abraham Bothma, dog welke was agtergebleven door bevreesdheid, den Compt: met Piet Erasmus Piet zn : had afgezonden om voormelden Abraham Bothma te halen, van welken Majoor Fraser vervolgens verstaan hebbende waar zig Joh. Bezuidenhout en Cornelis Faber bevonden, het commando op den 29sten was gegaan tot onder den Winterberg, alwaar Majoor Fraser het ongeluk gehad had van zijn arm te breken, en zig derhalve had laten terug brengen door drie manschappen van burgercommando en eenige soldaten. Dat het Commando, zoo van de burgers als soldaten, vervolgens verdeeld, en in hinderlagen gelegd zijnde, om den weg te bezetten denwelken Bezuidenhout en Faber passeeren moesten, en ontwaard 181&. .1815. zijnde dat hunne wagens uitgespannen waren, alle toegangen waren bezet geworden, en vervolgens Joh. Bezuidenhout was doodgeschoten, en Cornelis Faber, benevens Stephanus Bothma, waren gevangen geworden; met welke gevangenen het commando op dienzelfden dag een eind weegs zijnde terug getrokken, en op den 30sten voormiddags naar Louw Bothma, en in den agternuddag naar Piet Jordaan, alwaar de vrouw van Bezuidenhout en het vee agtergelaten zijnde, het commando op den lsten December was vertrokken naar de Commando drift in de Tarka, alwaar de Compt: van Majoor Fraser had verlof gekregen om met ziine manschappen naar huis te rijden. Waarna aan den Compt., nog door de Commissie is gevraagd, en door hem beantwoord als volgt:— 1. Onder welke omstandigheden is Joh. Bezuidenhout doodgeschoten ? 2. Heeft hij 't eerst geschoten ? 3. Heeft de vrouw van Bezuidenhout ook geschoten ? 4. Weet gij ook eenige omstandigheden met betrekking tot het vangen van Faber ? Niets meer &c. Aldus &c., 29 December 1815. Als Gecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. Antwoord : Hij heeft zig niet willen gevangen geven, maar zelve op 't commando geschoten, en een soldaat doodgeschoten. Antwoord : Dat weet ik niet, maar hij heeft 't eerst willen schieten, dog zijn kruit is toen van de pan gebrand. Antwoord: Dat weet ik niet, maar zij heeft een geweer in de hand gehad. Antwoord: Neen, want ik was toen agter een rug. (Get.) Jan Jonathan Durand. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 51b. Q 6. HERZIENING. Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengemelde Jan Jonathan Durand, die verklaarde, nadat zijn getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, daarbij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd of er van weggenomen zoude worden; waarop de volgende vraag hem gedaan werd door Abraham Carel Bothma. Ben ik niet gewilliglijk naar Antwoord: Ja! Majoor Fraser gegaan foen mij gezegd werd dat hij mij geen kwaad zoude doen ? Waarop getuige ter bekrachtiging der waarheid zijner getuigenis deze solemnele woorden sprak :— " Zoo helpe mij God Almachtig. " In tegenwoordigheid der gevangenen, Cornelis Faber, Abraham ^arel Bothma, Andries Martinus Meyer, en den gedaagde, Piet Grasmus, Piets zoon ; die verklaarden geen kruisrraag te hebben 5®1 aan den getuige te doen. De gevangene, Stephanus Cornelis r°thma, die uit zijne gevangenis in den nacht van den 26sten J°ögstleden was ontvluoht, nog niet weder gevat zijnde. Gedaan te Uitenhagen, den 30sten December 1815. Commissarissen : (Get.) P. Diemel, W. Hiddingh. (Get:) Jan Jonathan Durand. In mijne tegenwoordigheid, G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816. No. 52. Q- 5. MINUTEN, 29sten December, 1815. UITENHAGEN. Compareerde &c. £ Xj ■w-0q°U18 Jacobus Nel, oud 38 jaren, geboren aan den Boschberg, re1uisit °& ®ru^nyes^00^e> en Veldcornet aldaar, dewelke ter 1815. Dat de Compt: op den 15 November dezes jaars een brief hebbende ontvangen van den Veldcommandant Willem Nel, behelzende een order om vier manschappen te commandeeren, en_ met dezelven ten spoedigste over te komen naar de plaats van Willem van Aart aan de Groote Visrivier, hij Comptaan die order hebbende voldaan, op den lOden in den morgen op de voorz : plaats was gekomen, en in den agtermiddag. eene patrouille^ had gedaan om de sporen van Kaffers na te speuren en af te rijden, in den hoek van Kafferland ; en des avonds op de plaats was teruggekeerd, zonder eenige sporen van Kaffers te hebben gevonden. Dat de Compt: op den 17den daaraanvolgende weder eene patrouille derwaarts hebbende gedaan zonder alsmede iets te hebben gevonden, naar de overzijde was doorgetrokken met 't geheele commando van den Landdrost Cuyler, welke in den avond van den 16den ter voorz : plaatse was gekomen ; met welk commando de Compt: in den agtermiddag van den 18den was getrokken naar Slagtersnek, alwaar zig de rebellen bevonden. Dat de Landdrost Cuyler aan de rebellen verscheidene boodschappen hebbende gezonden om hun te zeggen dat zij moesten afkomen, welke boodschappen waren overgebragt door Hendrik Lange, Barend de Klerk, Jacobus Potgieter, en ten laatste ook door den Yeldcommandant Willem Nel, eerst waren afgekomen Willem Prinslo Klaas za :, en Willem Krugel met nog vijf anderen ; waarna ook nog eenige anderen mede waren afgekomen, uitmakende, met de zeven eersten, een getal van tien, voor zoover hem, Compt:, bekend was. Dat het commando met de voorzegde zig overgegeven hebbende manschappen dien zelfden avond was teruggekeerd naar de plaats van W. van Aart, en de Compt: in den agtermiddag van den 19den was uitgereden naar de plaats van Carel Trigaart in Baviaansrivier met een patrouille, om te zien of daar ook Kaffers ingevallen waren; en dan zoo van daar vertrokken was naar de plaats van kleinen Daniël Erasmus, alwaar de Compt: de sporen hebbende gevonden van Kaffers, welke daar in den nagt uit die landstreek een klomp beesten hadden gestolen, dezelve sporen had vervolgd van voorm; Daniël Erasmus af, tot voorbij Kaga's bosch, tot welke hoogte des Compt: order om patrouille te doen inhield; waarna de Compt: door den hoek van Kafferland, naar de plaats van Yan Aart zijnde teruggekeerd, van het door hem bevondene had rapport gedaan. Dat de Compt: den volgenden morgen, zijnde den 21sten, weder patrouille had gedaan in den hoek van Kafferland, en, zonder iets te hebben gevonden, denzelfden avond was terug gekomen. Dat de Compt: op den 23sten, naar zijn beste onthoud, niet Majoor Fraser en een commando was opgetrokken naar Baviaansrivier tot naar de plaats van Carel Trigaart, en den 24sten aldaa hebbende halt gehouden, den 25eten was vertrokken tot naar Frans Labuscagne, en den 26sten tot naar boven de Baviaansrivier, van waar de Compt: en het voorz: commando op den 27sten verder was getrokken tot in den Klipmuur, alwaar Andries Meijer en Abraham Bothma, welke naar Louw Bothma reden, onder 't genoemde commando, 't welk vóór in den weg was, waren ingekomen, en zig aan hetzelve hadden overgegeven. Dat 't commando den volgenden morgen vandaar was vertrokken tot op de plaats waar Johannes Bezuidenhout en Cornelis Faber dien morgen waren uitgespannen, Majoor Fraser aldaar het ongeluk had gehad van door een val van zijn paard zijn arm te breken, en zig door den Compt., benevens Theunis Botha en Frans van Dijk, welke laatste onder weg door 't commando was mede genomen, een eind weegs had laten terug brengen ; waarna de Compt., van dezelve zijnde afgereden naar Louw Bothma om een wagen te halen, aldaar een wagen van Christiaan Botha bekomen had, met welken Frans van Dijk en Louw Bothma naar Majoor Fraser zijnde gereden, de Compt., dien dag op de plaats van Louw Bothma gebleven was, alwaar ook het Commando was aangekomen. Dat de Compt: den volgenden dag met het gem : commando was vertrokken naar Beestekraal, en vandaar tot de Commandodrift aan de Tarka, van waar Majoor Fraser den Compt: met zijne manschappen, uitgezonderd Jacobus Potgieter, had laten naar huis rijden, omdat er rapport was gekomen dat de Kaffers aan Bruintjeshoogte aan 't stelen waren, gelijk de Compt: toen ook had vernomen dat in 't veldkornetschap van Opperbosj esmansrivier door de Kaffers vee gestolen, en een jongen de keel afgesneden Was; zijnde ook op den 4 December daaraanvolgende in 't district van den Compt: veertig beesten van de wed : Prinslo gestolen, en ook een jongen vermoord met elf assegaaij steken van voren, en Qegen van agteren; van 't welk, na dien jongen bezigtigd te hebben, de Compt: zelve rapport had gedaan aan den Adj unct Landdrost Fraser. Waarna door dpn R. O. Requirant aan den Compt., is gevraagd en door hem beantwoord :— 1815, 1. Is Frans van Dijk, nadat hij door 't commando was medegenomen, bij 't zelve gebleven ? 2. Is niet op den 21sten November de Landdrost van GrraaffReinet, A. Stockenstiöm, van de Antwoord: Voor zoover ik weet ja, aan Commandodrift, waar ik ben teruggezonden, was hij er nog bij. Antwoord: Ja. 1815. plaats van W. van Aart weggetrokken met vijftig man van 't Kaapsche Regiment ? Niets meer, &c. Aldus &c. 29 December 1815. Als Gecommitteerdens: P. Diembl. W. Hiddingh. (Get:) Lotus J. Nel. Mij present: G. Beelaerts van Blokland. Secretaris. No. 52a. Q.5. HERZIENING. Verscheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Louis Jacobus Nel, die verklaarde, nadat zijne getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen daarbij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden ; ter bekrachtiging van de waarheid er van, hij deze solemnele woorden sprak :— " Zoo helpe mij God Almachtig " ! In tegenwoordigheid van de gevangenen, Willem Krugel, Willem Prinslo, Claas zoon; Frans van Lijk, Andries Martinus Meijer, en Abraham Carel Bothma, die verklaarden geen kruisvragen te hebben om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen, den SOsten December 1815. Commissarissen: (Get:) P. Diemel. W. Hiddingh. (Get :) L. J. Nel. In mijne tegenwoordigheid, (Get:) G. Beelaerts van Blokland. Secretaris. No. 53. R.4. MINUTEN, 29sten Dec. 1815. UÏTENHA.GEN. Compareerde &c. Abraham Carel Greijling, oud 58 jaren, geboren te Stellenbosch, wonende in den Swagershoek, in 't Distriet van Grraaff-Reinet, en Veldcornet aldaar; dewelke ter requisitie &c. Dat op den 13den November 11., des namiddags ten één uren, de Compt: een briefje hebbende ontvangen, onderteekend met den naam van Johannes Bezuidenhout, behelzende dat hij, Compt:, zijne manschappen moest commandeeren om present te zijn bij Theunis de Klerk, in den nagt daaraan volgende, vijf minuten voor twaalf uren, een brief had bekomen van den Adjunct Landdrost Yan de Graaff, meldende dat de Compt: zijne manschappen moest onder het oog brengen dat er een oproer onder de ttienschen was; waarna bij den Compt., in dien zelfden nagt, ten twee uren, twee van des Compt8 ., manschappen, Joseph Thomas en Gerrit van der Merwe Gerrits zn :, waren gekomen met een commandeerbriefje, insgelijks geteekend met den naam van «ohannes Bezuidenhout, en welk commandeerbriefj e aan hen zoude 2ijn gebragt door Andries Meijer, welke manschappen aan den ^orript: kwamen vragen om onderrigt te worden wat zij doen hoesten; waarop de Compt., hun had geantwoord, dat als hij order van zijn Landdrost kreeg, hij hun wel zoude commandeeren, u°g dat zij op het commandeerbrief j e van Bezuidenhout niet gaan Roesten ; hebbende de Compt., hun daarop den brief van den •Adjunct Landdrost Yan de Graaff, hier voren gemeld, voorgelezen, eQ des anderen daags zijne manschappen laten roepen om bij ^kander te komen; welke op den 15den zijnde bijeen gekomen, Compt:, hun zoo wel den brief van den Adjunct Landdrost, ,8 het briefje van Bezuidenhout had voorgelezen, en hun gevraagd welke autoriteit zij dagten dat Bezuidenhout hun commanderen zoude, en wat zij van meening waren, om Bezuidenhout of ^et Gouvernement te gehoorzamen ? Waarop zij allen, zijnde zesendertig in getal, geantwoord hadden dat zij zig aan hem, °mpten 't Gouvernement hielden, van welk verrigte de orapt: aan den Landdrost Stockenström bij een brief had kennis gegeven. Dat op den 15 November voormelde Compt: een brief van den ungeerenden Landdrost, zijnde den Heemraad Enslin, hebbende vangen, behelzende insgelijks een order om 't voorschrevene nu zyue manschappen onder 't oog te brengen, en om naar tornen, de Compt: daarop had geantwoord dat J de zaak reeds aan zijne manschappen had onder 't oog gebragt, 1815. 1816. maar dat hij naar Graaff-Reinet met konde opkomen, omdat hij zicr uit zijne wijk in die omstandigheden niet durfde absenteeren. Dat de Oompt: eenige weinige dagen daarna, zonder den puisten datum te kunnen opgeven, weder een briefje dog zonder naamteekening had ontvangen, behelzende, naar des Compts: best onthoud, dat zekere Hendrik Pnnslo gevat was, en dat hi], Oompt., moest te hulp komen, gelijk de Compt., op den 15 November m den avond weder een briefje had ontvangen onder t welk de namen stonden van Willem Ivrugel en Johannes Bezuidenhout, behelzende (zoo de Oompt. meent) een order om bij henlieden te kómen met manschappen, doch aan welke briefje de Oompt: zig even weinig als aan de vorige had gestoord, zijnde voornemens om volgens zijn eed en pligt met zijne manschappen standvastig aan 't Gouvernement te blijven. Alle welke briefjes de Oompt. naderhand had overhandigd aan den Landdrost Stockenstrom, op de post van Capt: Andrews, alwaar hij Comptdoor zijn Landdrost ontboden was. Waarna aan den Compt: vertoonde zijnde 1. Ben briefje gedateerd 12 November 1815, en geteekend Johannes Bezuidenhout. 2 Een Commandeerbriefje zonder datum, onderteeken Johannes Bezuidenhout, beginnende "vrienden u word 3. Een brief zonder naam of datum, beginnende " aan den veldcornet Abram Greijling, wij maalt S(c. „ 4. Een briefje beginnende '• d' algemeene burger stem enz., zonder datum, dog onderteekend met de namen Willem Rruael en Johannes Bezuidenhout. En gevraagd of deze zijn de briefjes hier boven door hem opgegeven, zegt de Compt: all deze voor dezelve te erkennen en dat 't laatstgemelde aan hem, Compt: was gebragt door Abraham Bothma, welken de Compt: zeer wel kent, als hebhendc den^lven als een kind groot gebragt, en aan welken de Oompt: hehWle gevraagd wat dat alles beduidde, en wat hij daar bij deed, hij had gezegd dat de Compt: mede moest komen bij de oude menschen , op 't welk de Oompt: hem had geantwoord dat hij zelve ouder was dan degenen die daar waren, en dat hij, Compt:, daar mete te doen had, en dat hij Bothma ook beter zoude doen van zig naar huis te begeven in plaats van te vergaderen en tegen t Gouvernement op te staan, waarop de gedet:, Bothma had stil gezwegen, en ziin paard genomen hebbende, was weggereden Waarna door den li. O. Reqt: aan den Oompt: is gevraagd, en door hem beantwoord als volgt:— Heeft gem: Abraham Both- Antwoord: Neen, want ik ma u iets van het geheim van was te kwaad op hem om hem Bezuidenhout geopenbaard ? iets verder te vragen. 2. Zijn er geene andere personen tot die oproermakers behoorende bij u geweest ? Antwoord: Nadat het oproer over was, heeft zig eerst bij mij vervoegd Abraham Lodewijk Botha Christoffel zneen van mijne manschappen, welke aan de groote Yisrivier hebbende • gelegen, zig ook bij de oproerigen had bevonden, aan wien ik, gevraagd hebbende, hij daarop heeft gezegd dat hij er onschuldig ingekomen was. Naderhand is ook Theunis de Klerk en een ander bij mij gekomen, welke ook zeiden dat zij onschuldig er in waren gekomen, en verzogten dat ik een goed woord voor hen zoude doen. Ik heb hun gezegd dat zij zig bij de Regering moesten verantwoorden, en heb hun een brief vertoond van den Adjunct Landdrost Yan de Graafï behelzende dat, indien er van de vlugtelingen eenige kwamen, ik dezelven moest aanhouden: ook is, voordat 't oproer nog gestild was, bij mij gekomen Piet Erasmus 1J zn:, welke door zijn broeder Johannes, welke naast mij woont, bij mij gebragt zijnde, mij om raad heeft gevraagd; waarop ik hem geraden heb dat hij zig maar stil thuis moest houden, en er zig niet verder bij begeven. Naderhand zijn er, toen ik van de post van Oapt: Andrews was teruggekomen, nog zestien bij mij gekomen om zig aan te geven, aan welke ik, op last van den Landdrost 8 toeken strom gezegd heb, dat zij zig moesten begeven naar Oradock bij den Adjunct Landdrost Yan de Graaff, om hunne bewijzen af te geven. Vervolgens zijn er verscheidenen bij mij gekomen in de Baviaansrivier, (welk Yeld- 1815. 1815. 3. Hebben er, behalve Abraham Lodewijk Bothma Christoffels zn zig eenige anderen van uwe manschappen bij de oproerigen bevonden P 4. Behoorden deze personen ook onder de manschappen die gij hadt laten bij u komen om hun te commandeeren ? 5. Kent gij ook het handschrift van het vierde aan uw vertoond briefje onderteekend " Willem Krugel en Johannes Bezuiden houtdog welker onderteekening door een on denzelfden schijnt te zijn geschreven ? cornetschap door den Landdrost Stockent trom ook onder mijne directie is gesteld), ter plaatse van Jan de Lange, en hebben mij te kennen gegeven dat zij door den bode gedagvaard waren om hier, op Uitenhagen. te verschijnen, waarop ik hun heb gezegd dat zij ernaar toe moesten rijden, want dat zij, met zig te versteken, zig nog ongelukkiger zouden maken. Zij hebben daarop geantwoord dat zij gaan zouden. Antwoord: Ja, Johannes Botha, Philip Botha, Christoffel Botha, eene Dreijer (zoo ik meen Thomas), en twee gebroeders Yan den Nest. Dog die menschen wonen aan Grroote Yisrivier, en zijn dus digter aan de Baviaansrivier dan aan den Swagershoek. Antwoord: Ik had hen wel laten commandeeren, maar toen waren zij reeds weg. Antwoord: Neen, dit handschrift is mij onbekend, en ik ken 't schrift niet van een dezer beiden ; maar ik heb «el hooren zeggen van anderen, dat Bezuidenhout nauwelijks zijn naam kan teekenen. Niets meer &c. Aldus &c. '29sten December 181-5. Als Grecommitteerdens: P. Diemel. W. Hiddingh. (Gret:) Ab. Oa. Grei.tling. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 54. ü. 4. HERZIENING. Versoheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Abraham Carel Greijling, die verklaarde, nadat zijne getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, daarbij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden; ter bekrachtiging van de waarheid waarvan hij deze solemnele woorden sprak : — " Zoo helpe mij God Almachtig " ! In tegenwoordigheid der gevangenen, Abraham Carel Bothma, Theunis de Klerk, Andries Meijer, Thomas Dreijer, Hendrik van den Nest, Cornelis van den Nest, (JhristofEel Rudolph Botha, Ohrist : zoon, en de gedaagden, Pieter Erasmus, Piet zoon; Philip Rudolph Botha, Christ zoon, en Johannes Frederik Botha, Christ zoon, die verklaarden geene kruisvragen te hebben om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen, den 30sten December 1815. Commissarissen. (Get:) P. Diemei,. W. Hiddingh. (Get:) A. C. Greijling. In mijne tegenwoordigheid. (Get:) G. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816. No. 54. L. L. MINUTEN, 30sten Dec. 1815. UITENHAGEN. Artikelen &c. Hendrik Petrus Klopper H zn :, Gedetineerde. Art. 1. Hoe is uw naam, onderdom, geboorteplaats en woonplaats ? 2. Antwoord: Hendrik Petrus Klopper N zn:, oud 28 jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, en woonagtig aldaar op de plaats van ouden Martinus Prinslo. Hoe zijt gij gekomen onder de gewapende oproerbende P deel i. Antwoord: Toen de Dragonders op de plaats zijn gekomen, en Hendrik Prinslo hebben gevangen genomen, ben ik met Klaas Prinslo mede gereden naar Willem Krugel, terwijl ik tog rijden moest naar Philip nw 1815. 3. Hebt gij niet op den berg ontmoet Jan Bronkhorst, Jocbem Prinslo Klaas znen Martinus Prinslo Klaas zn : ? Rudolph Botha om er mijne kalvers af te halen, die zig daar bevonden ; en, omdat bet reeds laat was, ben ik met Klaas Prinslo voorin : zoo maar mede gereden naar W. Krugel. Antwoord: Ja. Waar gingen zij naar toe? 5. Zijt gijlieden toen gezamentlijk naar de plaats van Krugel gereden ? Hebt gij daar ben niet booren zeggen dat er een oproer stond uit te barsten aan den Baviaans Rivier ? 7. Tot welk einde is Klaas Prinslo medegereden ? 8. Kunt gij staande bouden, dat gij van 't voorgenomen oproer niets vernomen hadt, voordat de gevangenneming beeft plaats gehad ? Heeft Klaas Prinslo u, in _'t rijden, niet gezegd dat zijn broeder Hendrik hem zoo iets had verteld ? 10. Wat hebt gij bij W. Krugel bevonden ? Autwoord: Dat weet ik niet, • • • -i ij • • 1 zi] zeiden aai zij oang maar waren geworden Dragonders, en waren. Antwoord: Ja. voor de weggevlugt Antwoord: Neen. Antwoord: Hij zeide dat hij reed om een paar menschen te zoeken om te gaan informeeren om welke reden zijn broeder Hendrik was gevangen genomen. Antwoord; Neen, ik had er niets van gehoord. Antwoord: Neen. Antwoord: Daar waren vele menschen, Tbeunis de Klerk, twee zoons van Brits, en anderen. 11. Was Joh. Bezuidenhout ook daar ? 12. Waar waart gij dan naar toe ? 13. Zijt gij toen thuis gebleven ? 14. Waar zijt gij toen naar toe gereden ? 1.5. Wat hebt gijlieden daar gedaan ? 16. Waar zijt gijlieden toen naar t°e gegaan ? 17. Wie vondt gij daar ? 18. Was Andries van Dijk thuis ? Antwoord" Die kwam daar toen wij even weg waren. Antwoord: Weder naar de hoogte met Theunis de Klerk, en Piet Erasmus, P. zn Theunis de Klerk had mij gezegd, dat wij moesten rijden, want dat zij uit naam van Bezuidenhout gingen om Johannes Prinslo, Mt. zn., Willem Prinslo, W.zn., en anderen te halen, en dat als zij dit niet deden, Bezuidenhout hen zoude laten vernielen door de Kaffers. Antwoord: Neen, Theunis de Klerk zeide mij, uit naam van Bezuidenhout, dat ik moest mederijden, want dat anders Bezuidenhout ons zoude laten doodslaan door de Kaffers, en alles laten vernielen. Antwoord: Naar Barend de Klerk. Antwoord: Niets,als Theunis de Klerk heeft met zijn broeder over zijne oude moeder gesproken. Zegt weder: Theunis de Klerk vroeg aan Barend de Klerk waar Hendrik Prinslo was, en Barend de Klerk zeide dat de Commandant Nel, met de Dragonders met hem, gereden was naar Van Aart. Antwoord: Naar Willem Prinslo W. zn. Antwoord : Andries van Dijk, Johannes Koester, en Hendrik Prinslo. Antwoord: Ja, hij was in huis. NN 2 1815. 1S16. 19. Hoe lang zijt gij daar gebleven ? 20. Wat hebt gij toen den volgenden dag gedaan P 21. Wie waren die andere menschen ? 22. Wat deden die menschen daar ? 23. Waar zijt gijlieden toen heengereden ? 24. Wat is daar gebeurd ? 25. Is de Yeldcommandant niet bij ulieden geweest ? 26. Hebt gij hem ook niet zien wegrijden ? 27. Wie heeft toen zijn paard bij den toom gehad ? Antwoord : Tot het dag werd. Antwoord: Toen zijn wij verder gereden, en vonden, bij het kopje, tussehen de posten van Luit. Iiosseau en Capt. Andrews, de andere menschen. Antwoord: Willem Krugel, Johannes Bezuidenhout, Nicolaas Prinslo, Mart. zn., Martinus Prinslo, Klaas zn., Jan Bronkhorst, Jacobus Klopper, Lucas van Vuuren, Theunis Fourie, Piet Fourie, Frans Smit, Philip Botha, Johannes Botha, Joohem Prinslo, Joch. zn., Jochem Prinslo, Klaas zn., en Piet Erasmus, Louw, zn. Antwoord : Die wachtten op Theunis de Klerk. Antwoord: Naar de post van Gapt. Andrews. Antwoord: Daar heeft Johannes Bezuidenhout een kleinen Hottentot gezonden om Hendrik Prinslo te vragen, en naderhand ook nog Klaas Prinslo en Piet Erasmus; maar Majoor Fraser liet weten dat hij den voorm. Hendrik Prinslo niet kon de loslaten. Antwoord : Ja, maar ik was toen achteraf op zijde. Antwoord: Ja. Antwoord : Theunis de Klerk. 28. Wat is gebeurd na het vertrek van Commandant Nel ? 29. Hebt gij ook dien eed gedaan? 3°. Hebt gijlieden den hoed toen niet afgenomen ? 81. Stondt gij ook niet in den kring ? 32. Waar zijt gijlieden verder gebleven ? 33. Hebt gij geen brief van Majoor Fraser gehad met de °opievan een brief, welken Hendrik Prinslo zoude geschreven hebben ? 34. _ Hebt gij ook geen menschen zien wegrijden P 36. Wat gingen zij doen ? 36. Hebt gij ook niet gevraagd om weg te gaan ? 37. Wie was daar bij, toen gij dat gevraagd hebt ? Antwoord: Toen heeft Bezuidenhout de menschen bij elkander geroepen, en Krugel moest een eed doen dat hij ons getrouw zoude wezen. Antwoord : M een, W. Krugel heeft den eed gedaan, en de anderen hebben rondgestaaji. Antwoord: Ik geloof ja, maar ik heb den hoed niet afgenomen. 1816. Antwoord : Ja. Antwoord: Toen zijn wij over de Visrivier gereden, en des anderen daags wat hooger op gereden, en toen weder voor de drift, en vandaar tegen den kop. Antwoord: Ja, dat de menschen moesten naar huis keeren. De brief van Hendrik Prinslo kan ik niet nazeggen; maar 't was een leelijke brief; ik geloof er stond in van menschen bij elkander te maken. Antwoord: Lucas van Yuuren, Christiaan Dreijer, en Piet' Fourie. Antwoord: Zij hebben gevraagd aan Bezuidenhout om kost te gaan halen. Antwoord: Ja. Antwoord : Johannes Hartzenberg, die altijd bij Bezuidenhout was. 1815. 38. Waarom was die altijd bij Bezuidenhout ? 39. Waar zijt gij toen naar toe gereden ? 40. Is groote Willem Prinslo daar niet bij ulieden gekomen ? 41. Wat ie hij komen doen ? 42. Wat is daar verder gebeurd ? 43. Waarom moest gijlieden tegen den kop oprijden ? 44. Hebt gij niet op ulieder regtervleugel een klompje menschen zien aankomen P 45. Wie waren dat ? 46. Hebt gij ook Oornelis Faber niet zien opkomen ? 47. Waar kwam hij vandaan ? 48. Wat moesten de Kaffers komen doen P Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Naar Slagtersnek. Antwoord: Ja. Antwoord : Dat weet ik niet, hij is bij de andere klomp gekomen, want wij waren toen in twee gedeeld. Antwoord: Wij hebben daar dien nacht geslapen, en des anderen daags is de Landdrost Ouyler daar gekomen, en toen heeft Bezuidenhont gelast dat wij tegen den kop moesten oprijden. Antwoord: Omdat Bezuidenhont zich niet wilde laten vangen ; en hij zeide dat als het commando nader kwam, wij moesten schieten. Antwoord : Ja, daar zijn vijf of zes gekomen. Antwoord : Twee Bezuidenhouts, welke hadden wezen eten. Antwoord: Ja. Antwoord: Bezuidenhout zeide, dat hij naar Kaiïerland was geweest om Kaffers te halen. Antwoord: Om den Bngelschman weg te jagen. 49. Welke belooning zouden de Kaffers krijgen ? 50. Wie zouden 't Zuurveld bewonen ? 51. Hebt gij niet gehoord, dat er eene ruiling zoude plaats hebben van 't Zuurveld tegen de overzijde ? 52. Heeft Bezuidenhout u ook Tan dat veld beloofd ? 53. Wat is nog verder op Slagtersnek gebeurd? 54. Was niet Hendrik Prinslo, ■weinige dagen vóór zijne gevangenneming, naar de Tarka geweest ? 55. Wat was hij daar gaan doen ? 56. Hebt gij geen andere reden gehoord ? 57. Hebt gij niet gehoord, dat bij bij die gelegenheid Johannes Bezuidenhout in de Tarka heeft ontmoet ? 58. Wien hebt gij voor 't hoofd van die menigte aangezien ? 59. Wie voerde daar meer eenig geeag ? Antwoord : Het goed van de menschen, die niet zouden mededoen. Zegt weder; het vee van de soldaten. Antwoord : Dat weet ik niet. 1815. Antwoord: Ja, de Kaffers zouden 't Zuurbergsche veld hebben, en Bezuidenhout 't veld aan de overzijde. Antwoord : Neen. Antwoord: Toen de Landdrost Cuijler naar ons geroepen had, ben ik met eenige anderen afgekomen, en lieb mij overgegeven. Antwoord : Ja. Antwoord: Zooals hij zeide, was hij een vragt koorn gaan koopen. Antwoord: Neen. Antwoord : Neen. Antwoord: Joh: Bezuiden' hout. Antwoord : Theunis de Klerk en Willem Krugo'. 1815. 6°. Moet gij niet erkennen door u bij die gewapende oproerbende te hebben opgehouden, misdaan en straffe verdiend te hebben ? 61. Wat hebt gij nog tot uwe Antwoord: Dat ik heb moeten verontschuldiging in te brengen? mede doen, omdat ik jammer was voor mijne vrouw en kinderen, welke zouden worden doodgeslagen van de Kaffers, en mijn vee en goed vernield. Aldus, &e., 30 December, 1815. Als Gecommitteerdens : P. Dikmel, W. Hiddingh. (Get:) Hendrik Petrus Klopper. Mij present: Gr. Beki.aeri's van Blokland. Secretaris. Antwoord : Ik heb daar geen kwaad mede gedaan of gemeend. No. 55. Z.Z. MINUTEN, 30ste» Dec. 1815. UITEN HAGEN. Artikelen, &o, Jacobus Martinus Klopper, Gedetineerde. Art. 1. Des Gedet: naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Kendet gij Johannes Bezuidenhout ? 3. Wat heeft hij daar gedaan ? Antwoord: Jacobus Martinus Klopper, oud 22 jaren, geboren aan den Boschberg, wonende bij Willem Krugel, onder 't veldcornetsehap van Baviaansrivier. Antwoord : Neen, maar toen hij bij ons op de plaats gekomen is, heb ik hem voor 't eerst gezien. Antwoord : Hij zeide dat wij moesten mede rijden om naar Hendrik Prinslo te gaan vragen. 4. Waar woonde hij ? 5. Zoude hij opzettelijk daar gekomen zijn om naar H. Prinslo te vragen ? 6. Was hij ook gekomen om het bloed van zijn broeder Bezuidenhout te wreken ? 7._ Hebt gij ook niet gehoord dat hij van meening was de militaire posten aan te doen ? ..8- Waarom zijt gij dan mede gereden ? 9. Had hij Faber expresselij k naar de Kaffers gestuurd om ulieden te noodzaken mede te doen ? 10. Wat moesten de Kaffers dan komen doen ? 11. _ _Op wien wilde hij 't bloed van zijnen broeder wreken ? 12. Zijt gij ook gewapend mede gereden ? 13. Was Willem Krugel niet provisioneel Yeldcornet ? 14- Heeft hij ulaten mede rijden? Antwoord: Ik geloof aan Tarka. Antwoord: Dat weet ik Liet, ik heb van niets anders gehoord. 1815. Antwoord : Ja, dat heb ik van hem zeiven gehoord. Antwoord: Neen. Antwoord: Ik wilde niet mede rijden, maar hij zeide dat ik moest mede rijden, want dat hij ons anders van de Kaffers zoude laten doodmaken, en dat hij Faber al naar Kafferland had gezonden. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord : Dat heeft hij niet gezegd, en ik heb 't ook niet gehoord. Antwoord : Ja. Antwoord • Ja. Antwoord : Hij is zelve mede gereden. 15. Wie is'er meer mede gereden F 16. Is niet een van die gebroeders Yan den Nest dien avond eene boodschap gaan doen ? 17. Wie zijn dien avond over den "berg gekomen? 18. Waarom kwamen die ? 19. Was Willem Krugel tehuis toen zij daar kwamen ? 20. Wie heeft hem gaan roepen ? 21. W ie[l is eerst op de plaats gekomen, Bezuidenhout of Krugel ? 22. Zijn daar vele menschen gekomen ? 23. Wie woonden er meer op de plaats van Krugel ? 24. Zijn er op dien agtermiddag ook nog andere menschen gekomen ? Antwoord : Cornelis van den Nest, Hendrik van den Nest, en anderen. Antwoord: Dat weet ik niet. Antwoord: Klaas Prinslo, Jan Bronkhorst, en Johannes Prinslo. Antwoord: Klaas Prinslo zeide dat zijn broeder Hendrik gevangen was door Dragonders, en dat hij bang was, en daarom kwam bij zien of hij niet een paar oude menschen konde krijgen om te gaan vernemen. Antwoord : Neen. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Krugel. Antwoord: Ja, er zijn meer menschen gekomen; Abraham Bothma, Andries Meijer, Theunis de Klerk, Johannes Hartzenberg, Martinus Bafnard, en meerderen die ik niet bij name ken. Antwoord : Cornelis van den Nest, Hendrik van den Nest, Piet Erasmus, Piet zn :, mijn broeder Hendrik Klopper, en mijn vader. Antwoord: Johannes Botha, en naderhand ook Abraham Botha. 25. Waar is Theunis de Klerk dien avond gebleven ? 26. Waar moesten die menschen dan komen ? 27. Wat hebt gijlieden nu allen samen gedaan ? 28. Zijt gij niet twee andere posten voorbij gereden ? 29. Wilde Bezuidenhout daar niet aanrijden ? 30. Wat hebt gijlieden bij Gapt: Andrews gedaan ? 31. Is er niemand van die post bij olieden gekomen ? 32. Wat heeft die daar gedaan ? 33. Wie heeft zijn paard bij den toom gevat ? 34. Waar was Piet Prinslo Klaas :? Antwoord: Die is naar de hoogte gereden op order van Bezuidenhout om menschen te gaan halen, en hij heeft Piet Brasmus en Hendrik Klopper H. znmede genomen. Antwoord: Op 't kopje bij Posseau's post. Antwoord : Den anderen morgen zijn wij gereden naar de post van Gapt: Andrews. Antwoord: Ja. ,815. Antwoord: Neen. Antwoord: Daar heeft Bezuidenhout een Hottentot met rapport gestuurd, en die is terug gekomen, en Majoor Fraser liet weten dat Willem Krugel moest komen; maar toen is Klaas Prinslo M. zn :, en Piet Erasmus Louw zn :, gereden ; maar Hendrik Prinslo is niet mede gekomen. Antwoord: Ja, de Yeldcommandant Nel. Antwoord : Hij is weder weggereden. Antwoord : Ik weet niet, maar Joh. Bezuidenhout en Theunis de Klerk hebben bij zijn paard gestaan. Antwoord: Hij stond ook daar bij. 1815, 35. Wat is er kort na 't vertrek van den Commandant Nel gedaan ? 36. Hebt gij ook een eed gedaan ? 37. Hebt gijlieden den hoed niet afgenomen ? 38. Waar zijt gijlieden toen naar toe gereden ? 39. Waar zijt gij toen verder gebleven P 40. Zijt gij op de wagt geweest ? 4L Hadt gij toen geene goede gelegenheid om weg te rijden ? 42. Hebt gij geen brief van Majoor Fraser gekregen ? 43. Heeft hij niet iemand gezonden om de KafEers te halen ? Antwoord: Toen heeft Bezuidenhout een kring laten maken, en zeide dat Willem Krugel een eed moest doen: hij stond midden in, en heeft een eed gedaan dat hij ons zoude getrouw wezen, en wij moesten ook getrouw wezen. Antwoord : Neen, ik heb stil gestaan. Antwoord : Eene partij heeft dat gedaan, maar ik heb den hoed niet afgenomen, want ik was daar niet mede tevreden. Antwoord: Naar de Oost zijde van de rivier in Kafferland. Antwoord: Daar hebben wij geslapen, en des anderen daags gereden naar de bovenzijde, langs de rivier afgezadeld, en des avonds zijn wij in de bossehen gereden; daar heeft hij laten afzadelen en wagt houden. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja, en den anderen dag ben ik weggereden, om kost te halen, maar Bezuidenhout is mij nagereden, en heeft mij weder mede genomen. Antwoord : Ja, en toen wilden wij ook naar huis rijden, maar Bezuidenhout wilde 't niet hebben. Antwoord : Ja, van de plaats van Yan Aart heeft hij Zacharias Prins weggezonden met een boodschap dat de 44. Waar zijt gijlieden eindelijk verder naar toe gekomen ? 45. Waarom moest gijlieden tegen den kop optrekken ? 46. W at is verder gebeurd ? 47. Is daar niet een klompje menScnen tegen den berg gekomen ? Kaffers dien avond daar moesten komen. Antwoord: NaarSlagtersnek: daar is Potgieter en Touchon gekomen met een rapport van den Landdrost Cuyler: Willem Krugel beeft daar grooten Willem Prinslo laten komen om hem te helpen om Bezuidenhout om te praten, en toen groote Willem Prinslo daar pas gekomen was, is Touchon en Potgieter opgekomen. Groote Willem Prinslo en ik zijn daarop naar den Landdrost Cuyler gereden om met denzelven te spreken, wanneer de Landdrost gezegd heeft dat wij allen het geweer moesten komen nederleggen, en dan pardon zouden krijgen; met die boodschap zijn wij terug gereden, en toen zagen wij 't Commando van den Landdrost aankomen, en daarop gelastte Bezuidenhoat om tegen den kop op te trekken. Antwoord : Hij zeide dat als wij daar bleven, de Dragonders ons zouden zeer maken, en dat wij ons weren moesten en schieten, maar ons niet overgeven : maar ik heb gezegd dat ik nog jong was, en nog lang leven wilde, en mij niet wilde laten doodschieten. Antwoord: Toen de Landdrost ons geroepen heeft, ben ik afgekomen, hoewel ik bang was. Antwoord: Cornelis Faber, Frans Marais, en Willem. Prinslo Joh : zn :. 1815 \ 1815. 48. Wat kwam Faber zeggen ? 49. Zijt gij daarop afgekomen ? 50. Wie was er, behalve Bezuidenhout meer die eenig gezag voerde ? 51. Moet gij niet erkennen, door u bij die oproerige gewapende bende te hebben bevonden, misdaan te hebben P 52. Wat hebt gij tot uwe verschooning in to brengen ? Antwoord: Zooals ik heb gehoord, zeide hij dat de Kaffers niet wilden komen. Antwoord: Wij waren al af. Antwoord: Alle de oude menschen. Willem Krugel was provisioneel Yeldcornet. Theunis de Klerk was ook daar bij. Antwoord: Ik heb er geen kwaad bij gedaan ; het is wel niet goed, maar ik ben gedwongen door Bezuidenhout. Ik zoude 't kwaad niet mede gedaan hebben dat hij wilde doen. Antwoord: Dat ik door Bezuidenhout gedwongen was: wat zoude ik doen ? Aldus &c., 30 December 1815. Als Grecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddingh. (Gret:) Jacobus Klopper. Mij present : Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 56. F.F. 2. MINUTEN, 30sten Dec 1815. TJITENHAGEN. Artikelen van het tweede verhoor van Andries Martinus Meijer, welke ter requisitie &e. Art. 1. Hebt gij een Commandeer- Antwoord: Ja, ik heb het briefje gehad van Johannes gegeven aan de vrouw van Bezuidenhout, op 't welk stonden Grerrit van der Merwe, Gterrit de namen van Joseph Thomas ; Piet van der Merwe; Grerrit van der Merwe, Grerrits zn :; Gerrit van der Merwe, Jans zn :; en Grerrit Engelbrecht ? 2. Waar was Bezuidenhout, toen hij dit briefje heeft gegeven ? 3. Wie heeft dat briefje geschreven ? 4. Wie was er bij tegenwoordig, toen Bezuidenhout u de boodschap heeft gegeven P 5. Aan den gedet: vertoond een Commandeer brief je, geteekend •Johannes Bezuidenhout, beginnende < 'vrienden, uwordt gelast,enz. en gevraagd of dit hetzelve is ? 6. HoewasAdriaan Engelbrecht daar gekomen ? 7. Is Johannes Engelbrecht ?iede met Bezuidenhout geweest 111 den opstand P 8. Om welke reden heeft Bezuidenhout hem niet mede genomen ? 9. ..^jt gij rond geweest bij de personen welke op dat briefje staan ? zn :; haar man was niet tehuis. Bezuidenhout had gezegd, dat als de mans niet tehuis waren, ik 't aan de vrouw moest geven, en dat die 't dan verder moest bezorgen, en dat ik antwoord moest vragen, en dat als zij niet kwamen, zij over twee dagen de gevolgen moesten afwagten. Antwoord: Bij Johannes Engelbregt ia Kromme rivier, en hij zoude daar wagten tot des avonds na 't eten. Antwoord: Ik denk Bezuidenhout zelve, want ik was buiten, toen hij mij liet roepen. Antwoord: Abraham Bothma, en Adriaan Engelbrecht. 181&. Antwoord: Zegt: j a. Antwoord: Hij was daar bij zijn broeder. Antwoord: Neen. Antwoord : Dat weet ik niet,, Antwoord: Zij wonen allen op eane plaats, maar zij waren geen van allen tehuis. 1816. 10. Hoe ver woont Johannes Engelbrecht van Theunis de Klerk ? 11. Hebt gij van die vijf menschen eenigen naderhand gezien ? 12. Hebt gij aan de vrouw, aan wie gij 't briefje hebt afgegeven, of andere menschen op de plaats, kunnen merken dat zij reeds iets van die zaak wisten ? 13. Heeft de vrouw de briefje gelezen P 14. Wat zeide zij toen ? 15. Wat hebt gij dan daarvan verteld P 16. Waart gij er bij toen Joh. Bezuidenhout aan Abraham Bothma heeft gelastvannaarden Yeldcornet Grreijling te rijden, en aan dezelven een brief te schrijven, en te onderteekenen met de namen van Willem Krugel en Joh. Bezuidenhout ? 17. Toen gij van Bezuidenhout af waart om dat Commandeerbriefje te brengen, had gij toen geen gelegenheid om u van de Antwoord: Ik denk een half uur. Antwoord : Neen. Antwoord : Neen ; 't scheen mij toe dat zij daar niets van wisten. Antwoord: Ja. Antwoord: Dat haar man niet tehuis was, en dat hij niet kon de rijden. Zegt weder: Zij was verwonderd, want zij had nog niets van dat spulletje gehoord, maar ik heb 't haar toen verteld, schoon Bezuidenhout mij gezegd had, dat ik niets moest zeggen. Antwoord: Dat Bezuidenhout naar onderen ging om de post van Hosseau aan te vallen. Antwoord : Ik was daar bij toen Bezuidenhout aan Abraham Bothma heeft gelast om naar Grreijliug te rijden, maar wat hij denzelven verder heeft gezegd, weet ik niet. Antwoord : Ja, maar Bezuidenhout had mijn paard, mijn geweer, en mijn jas bij zig, en hij had gezegd, dat ik moest oproerbende verwijderd te hou- weder komen, en dat als ik een den ? minuut over mijn tijd bleef, hij zoo bij mij zoude wezen. Aldus, &c., 30 December 1815. Als (lecommitteerdens : P. Diemel, W. Hiddingh. , Dit + is 't merk van Andries Martinus Meijer, verklarende aiet te kunnen schrijven. Mij present: G-. Beelaerts van Blokland, Secretaris. 1816- Zonder letter. No. 57. MINUTEN, 30sten December 1815. UITENHAGEN. Artikelen, &c. Als getuige : Lucas Delport. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, c geboorteplaats, en woonplaats ? ( s ] 2. Wat hebt gij 't eerst gehoord £an 't oproer in 1.1. maand heb- d ende plaats gehad P n DSEL I. Antwoord: Lucas Delport, oud 23 jaren, geboren langs de Grroote Yisrivier, laatst woonagtig bij Paul Bester aan Bruintj eshoogte. Antwoord : <^p zekeren Zondag, daags vóór het gevangennemen van Hendrik Prinslo, reed ik van 't huis van Paul Bester naar Piet Erasmus aan Blijde Rivier, en onder weg zijnde aangegaan bij Martinus Prinslo, heb ik daar gesproken Martinus Prinslo, Nic. znen Jochem Prinslo, Nic. zn :, welke mij toen zeiden dat zij gehoord hadden dat de boeren van de Baviaansrivier weder een opstand maakten, zonder dat zij genoemd hebben welke boeren. Ik heb 00 1816. 3. Kwam het u voor dat degenen die dit u verhaalden, voornemens waren mede te doen ? 4. Hebt gij ook Klaas Prinslo, 01. zntoen gezien ? 5. Hebt gij ookJobannes Bronkhorst dien dag gezien ? 6. Waar woont J ohannes Bronkhorst ? 7. Leeft uw vader of moeder nog? 8. Waar woont uw moeder ? 9. Hebt gij broeders en zusters ? 10. Hoe zijn uwe broeders genoemd ? 11. Waar wonen zij ? 12. Wonen uwe z asters ook daar? 13. Wanneer hebt gij 't laatst uwe familie gezien P 14. Toen gij die twee Prinslo's hebt gesproken, hebben zij ook iets genoemd van Johannes Bezuidenhout of Cornelis Faber ? daarop stil gezwegen, en ben weder weggereden, niets anders denkende dan dat het leugens waren. Antwoord : Neen, zij zeiden dat zij niet wisten wat die boeren wilden beginnen met een opstand. Antwoord: Neen, geen der kinderen van ouden Martinus Prinslo heb ik toen gezien. Antwoord : Neen. Antwoord : Bij Martinus en Joehem Prinslo. Antwoord : Mijn vader niet, maar mijne moeder wel. Antwoord: In Baviaansrivier. Antwoord: Ja. Antwoord: Jan, Piet, Yolkert, Cobus, en Hermanus. Antwoord: Allen in de Baviaansrivier. Antwoord: De eene woont daar ook, bij mijne moeder, en de andere is aan de Kaap getrouwd met Fredrik Hugo. Antwoord: Dat is lang geleden. Antwoord: Neen. 15. Welke Piet Erasinus is 't, daar gij zijt heen gereden ? 16. Zijt gij ook op Allemanskraal aangeweest P 17. Hebt gij daar ook iets van die zaak gehoord ? 18. Waart gij in die eontrij kort tevoren geweest P 19. Toen gij op Allemanskraal Waart, hebt gij niets gehoord van Adriaan Engelbrecht ? 20. Hebt gij ook gehoord dat Cornelis Faber in 't Kafferland Was geweest ? 21. Hebt gij ook gehoord dat uw broeder Yolkert in Kafferland Was in dien tijd, toen gij bij de -Prinsloo's zijt geweest ? 22. Hebt gij, bij Piet Erasmus kom.en.cle, ook verhaald 'tgeen fjij van de Prinsloo's hadt gehoord P 23. Hebt eii ook bii de Koetzees °P Allemanskraal dat verhaald ? 24. Wanneer zijt gij bij Erasmus gekomen? Antwoord : De broeder van Daniël en Louw Erasmus. 1815. Antwoord : Koetzees. J a, bij de Antwoord: Neen. Antwoord : Ik denk nog ééns, drie maanden tevoren. Antwoord ; man niet. Neen, ik. ken dien Antwoord : Neen. Antwoord: Neen. Antwoord : Neen. Antwoord : Neen, maar toen ik naar Piet Erasmus reed, heb ik van Jacobus Yenter, wiens woonplaats ik niet wist, maar welken ik ontmoette, gehoord dat Hendrik Prinslo gevangen was. Antwoord : Op een Dinsdag, tegen den middag. oo 2 1B16. 25. Was die Jacobus Yenter te paard ? 26. Hoe ver van de plaats van Martinus Prinslo hebt gij denzelven ontmoet ? Antwoord: Neen, raet een wagen om meel naar de posten te gaan verkoopen. Antwoord : Omtrent een uur te voet aan de andere zijde van Allemansfontein. 27. Op welken tijd van den dag hebt gij hem ontmoet ? 28. Wat was uwe gedagte toen gij hoordet dat Prinslo gevangen was, daar gij op die plaats van een gerugt van opstand hadt gehoord ? 29. Waarom hebt gij dit mij niet verhaald, toen ik u voor eenige dagen hierover heb gesproken ? 30. Is er niets meer hiervan gehoord ? 31. Zijt gij bereid deze uwe antwoorden met solemneelen eed te bevestigen ? Niets meer &c. Antwoord: Omtrent den middag. Antwoord : Wat zoude mijn gedagte zijn geweest ? Ik ben zoo maar naar huis gereden. Antwoord: Ik heb er toen niet op gedagt; maar nader mijne gedagten laten gaan, en toen is 't mij bijgevallen. Antwoord: Neen. Antwoord: Ja. Aldus &c., 30 December 1815. Als Grecommitteerdens : P. Diemel. W. Hiddingh. Dit x is 't merk van Lucas Delport, verklarende niet te kunnen schrijve o. Mij present: ft. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 58 Mê. X.X.I. MINUTEN, 30sten December 1815. UITENH AGE N. Artikelen &c. Abraham Ludowicus Botha, Christoffels zn Gedetineerde Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Hoe komt dat gij ook u bevonden hebt onder de in November 1.1. gewapend geweest zijnde rebellen P 3. Zijt gij alleen daarheen gegaan P 4. Wie woonden er meer op de plaats waar gij woonagtig Waart ? 5. Hebt gij niemand meer uit die buurtschap gezien, welke ook °P dien tijd gingen kuijeren Qaar de plaats van W. Krugel ? 6. Is er niemand uit die buurt8°hap met zijne vrouw derwaarts gegaan ? 7. Gebeurt het dikwijls dat gij öaar uwe schoonmoeder gaat ? Antwoord: Abraham Ludowicus Botha, Ohristoiïels zn oud 21 jaren, geboren in Zwagershoek, wonende aan Kriega, onder 't Yeldcornetschap van Swagershoek. Antwoord : Ik was gekomen bij mijne schoonmoeder, de Weduwe Yan den Nest, op de plaats van Willem Krugel, zonder dat ik ergens van wist, en terwijl ik daar was, kwam aldaar Johannes Bezuidenhout, welken ik nooit tevoren gezien had, en die heeft mij gedwongen mede te gaan. daarheen Antwoord: Ja. Antwoord: Paul Botha, Antwoord: Neen, voor zoover ik gezien heb. Antwoord: Mijn broeder Johannes was voor mij daar gekomen ; hij is te voet gegaan, want hij woont nader. Antwoord: Zoo om de twee of drie weken. 1815. 8. Hadt gij met uwen broeder afgesproken om derwaarts te gaan ? 9. Was W. Krugel tehuis toen gij daar zijt gekomen ? 10. Waar was hij ? 11. Op welken tijd van den dag zijt gij op de plaats van Krugel gekomen ? 12. Waren er meer menschen die niet op die plaats thuis hoorden ? 13. Wanneer hebt gij 't eerst gehoord dat Hendrik Prinslo gevangen was ? 14. Van wien hebt gij dat gehoord ? 15. Is hij alleen daar gekomen ? 16. Welke tijding bragt Klaas Prinslo ? 17. Waarom was hij gevangen ? 18. _ Op welken tijd is Bezuidenhout daar gekomen ? 19. Wie is met hem mede gekomen ? 20. Was W. Krugel tehuis toen Bezuidenhout daar gekomen is ? Antwoord : Neen, ik wist van hem niets. Antwoord : Neen. Antwoord: Ik heb gehoord dat hij bij Daniël Erasmus w as. Antwoord : Laat in den middag. Antwoord: Neen. Antwoord: Dat heb ik daar bij Krugel gehoord. Antwoord: Van Klaas Prinslo, die daar gekomen is. Antwoord: Neea, ik geloof met Hendrik Klopper, H zn Antwoord: Dat Hendrik Prinslo gebragt was naar de post van Capt: Andrews. Antwoord: Dat weet ik niet, daar heb ik niets van gehoord. Antwoord: Schemerdonker. Antwoord: Dat weet ik niet; ik ken die mensohen niet. Antwoard : Dat weet ik niet. 21. Wanneer hebt gij Erugel 't eerst gezien ? 22. Weet gij niet of een der gebroeders Yan den Nest gereden is om W. Krugel te balen P 23. Waart gij dan niet reeds daar, voordat Klaas Prinslo er gekomen is ? 24. Wat kwam Joh: Bezuidenhout daar doen ? Antwoord : 't Was al donker toen ik hem gezien heb. Antwoord : Neen, als dat gebeurd is, moet 't geweest zijn voordat ik daar was. Antwoord : Ja. Antwoord: Ik weet 't niet, maar hii was ltwaa.fl. en zoiets 1815 25. ..Hoe wilde hij den Zljn broeder wreken P dood van 26. Waar naar toe zijt gij met J °h : Bezuidenhout gereden ? 27. Wat hebt gijlieden daar fïedaan ? Antwoord: Ik weet 't niet, maar hij was kwaad, en zeide dat bij den dood van zijn broeder wilde wreken, en dat hij de Kaffers klaar had, en dat die niet mede deed, zoude vernield worden van de Kaffers. Antwoord: Hij zegt om kwaad te doen met de Kaffers, en te moorden onder de troepen. Zegt nader: Hij wilde schieten op de soldaten om den dood van zijn broeder te wreken, dien, hij zeide, onschuldig te zijn doodgeschoten. Antwoord: tot naar de Andrews. Naar onderen toe, post van Capt: Antwoord: Bezuidenhout heeft om Hendrik Prinslo laten vragen, eerst door een Hottentot, daarna door Klaas Prinslo; Majoor Fraser heeft, laten antwoorden dat hij hem niet koude afgeven: 's anderen daags is een brief van Majoor Fraser gekomen, en toen heb ik gehoord dat Hendrik Prinslo zulk een leelijken brief geschreven had. Dat was de eerste maal dat ik van die zaak hoorde. 1815. 28. Is er niemand van die post naar ulieden gekomen ? 29. Wat is hij komen doen ? 30. Heeft Theunis de Klerk het paard niet bij den toom gevat ? 81. Hebt gij ook Piet Prinslo Nio. zn: daar bij gezien ? 32. Is er geen kring gemaakt, nadat de Commandant Nel vertrokken is ? 33. Wie stond voor u ? 34. Wat heeft W. Krugel in dien kring gedaan ? 35. Hebt gij hem den hoed zien afnemen ? 36. Wat hebben de andere menschen gedaan ? 37. Waren er meer die den hoed niet afgenomen hebben ? ,?8- Waar zijt gij verder naar toe getrokken P Antwoord: Ja, de VeldOommandant Nel. Antwoord: Dat weet ik niet, ik was op zijde, want ik wilde er niet meer bij blijven ; maar ik heb gezien dat Joh: Bezuidenhout zeide dat hij bij hem blijven moest, en hem tot twee malen heeft vast gehouden. Antwoord : Ik weet 't niet, ik kende denzelven niet. Antwoord: Neen, maar ik heb gehoord, dat hij gezegd zoude hebben dat zij Nel moesten laten rijden. Antwoord: Dat weet ik niet, ik was op zijde bij een bosehje. Zegt nader : ik was agter. Antwoord: Dat kan ik niet recht zeggen, W. Krugel stond in 't midden. Antwoord: Hij heeft een eed gedaan om getrouw te blijven. Antwoord: Ja, hij heeft den hoed afgenomen. Antwoord: Die hebben ook den hoed afgenomen, maar ik heb dat niet gedaan. Antwoord : Die in den kring waren, hebben den hoed afgenomen. Antwoord: Toen zijn wij opgetrokken over de drift van ouden Louw Erasmus, en daar 39. Hebt gij niet, vóór gij op Slagtersnek kwaamt, eenige mensehen zien wegrijden ? 40. Hoe lang zijt gij op Slagtersnek gebleven ? 41. Met wienzijt gij weggereden ? 42. Wie was 't hoofd van die menigte ? 43. _ Waar zijt gij naar toe gereden ? 44. Waarom zijt gij niet eerder "Weggereden, zooals Lucas van Vuuren en die anderen ? 45. Waart gij gewapend ? 46. ' Zijt gij dan gewapend gegaan £01 uwe schoonmoeder te bezoeken ? Hoe zijt gij tegen den nek °Pgetrokken toen ik met 't Commando aankwam ?, zijn wij dien nagt gebleven, en den anderen dag een weinig hooger op, en dsarna zijn wij naar Slagtersnek gereden. Antwoord: Ja, Lucas van Yuuren, en nog twee of drie anderen. 1815. Antwoord: Tot de Landdrost CuyJer daar gekomen is ; ik ben met Hendrik Lange afgegaan ; maar ik was bang; en toen ben ik weder weggereden, toen ik gegaan was om mijn jas te halen, met eenige anderen. Antwoord : Alleen. Antwoord : Joh: Bezuidenhout. Antwoord: Eerst naar huis, en den anderen dag naar mijn Yeldcornet Greijling. Antwoord: Ik konde niet, want Bezuidenhout dreigde mij te laten vernielen van de Kaffers. Antwoord: Ja. Antwoord: Ja, want in dat veld kan men geen minuut ongewapend gaan. Antwoord: Dat zeide Bezuidenhout, omdat wij dan goed konden zien, en dat hij zig wilde weren. Ik zoude al eerder zijn afgekomen, maar Bezuidenhout zeide dat hij ons van agteren zoude schieten. Vervolgens Hendrik Lange zijnde binnen geroepen en gevraagd of deze Gedetineerde met hem is afgekomen ? Zegt ja, maar dat hij niet weet of dezelve met hem tot geheel naar beneden is gegaan. Antwoord: Ja, dat zal wel kwaad wezen. 48. Moet gij niet erkennen door met die gewapende oproerbende te ziin mede bereden, en daar bij gebleven te zijn, misdaan te hebben ? 49. Wat hebt gij tot uwe ver- Antwoord: Dat ik door Beschooning in te brengen ? zuidenhout gedwongen ben, aan wien ik twee malen gevraagd heb om naar huis te rijden, maar die 't altijd heeft geweigerd. * Aldus, &c., 30 December 1815. Als Gecommitteerdens: P. Diemel, W. Hiddingh. « Dit + is 't merk van Abraham Ludowicus Botka, Ohristoffels zt)., verklarende niet te kunnen schrijven. Mij present: Gr. Beelaekts van Blockland, Secretaris. No. 59. MINUTEN. 30sten December 1815. DTTENHAGEN. Compareerde, &c. Jan Fredrik van de Graafï, oud 25 jaren, geboren te 's Hertogenbosch, Adjunct Landdrost van GraafE-Remet, resideerende te Gradock, welke, &o. Dat de Compt: op den 4 November van Graaff-Reinet zijnde t'huis gekomen op Cradock, aldaar gevonden had den Yeldcornet van Tarka, Stephanus Johannes van Wijk, welke den Compt: rapporteerde dat eenige Bosjesmans aan het stelen waren, tevens dat eenige burgers, dog zonder te weten welke, zig hadden onver- genoegd getoond over het doodschieten van Fredrik Bezuidenhout; waarop de Compt: denzelven had gelast om te vernemen of er eenige grond voor dat gerugt was, en te rapporteeren zoodra hij merken zoude dat er iets gaande was, hebbende de^ Compt: tevens aan den Landdrost Stockenström van de rooverijen der Bosjesmans kennis gegeven, en verzogt dat dezelve een Commando zoude ordonneeren. Dat vervolgens de Veldcornet Yan Wijk op den tienden November, 's namiddags omtrent 6 uren, bij den Compt: zijnde gekomen, den Compt: had te kennen gegeven dal de muitelingen bij elkander waren, en aan den Compt: een brief van Hendrik Fredrik Prinslo had geproduceerd, welke brief hij gezegd had hem door Christiaan Muller te zijn inhandigd, met bijvoeging dat hij verstaan had dat Stephanus Bothma denzelven zoude hebben geschreven. Bij de ontvangst van welken brief de Compt: denzelven m originali door zijn bode aan den Landdrost Stockenström had gezonden, en eopij daarvan aan den Adjunct Landdrost van Uitenhagen, Majoor Fraser, en aanCapt: Andrews, om dezelven, terwijl er melding van de Kaffers was gemaakt, informatie te geven, hebbende de Compt: tegelijkertijd den Veldcornet Willem van Heerden, en den Heemraad Jacobus Marais, bij zig doen komen om met hen te raadplegen over 'tgeen het best te doen ®tond, waarna de Compt: vijftig burgers had gecommandeerd om Qe grenzen van Tarka te dekken tegen de rooverijen der Bosjesmans en Kaffers, en tevens de Veldcornets Van Wijk en Van Heerden had gezonden naar Joh: Bezuidenhout, Cornelis Faber, de Bothmas, welke op de plaats van Diderik Muller, de Palingkloof, bij elkanc'er waren, om zig te informeeren wat daar gaande Was, en wat die bijeenkomst te beteekenen had. Dat de voorz. Vedkornets gereden zijnde tot naar de Commanuodrift in de Tarka, dicht bij Palingkloof, om de voorz. muitelingen te spreken, en hun onder 't oog te brengen dat zij hun kwaad vOornemen moesten staken, en dat indien zij meenden eenig ^recht geleden te hebben, zij zich aan den Compt: of aan den , ariddrost Stockenström konden adresseeren, wanneer hunne bezwaren onder 't oog van 't Gouvernement zouden worden gebracht, om hun recht te doen wedervaren, de Compt: des ^'leren daags, 's morgens, een brief had ontvangen van de gem. V eldkornets, dat zij de voorz : mensehen niet konden te spreken rijgen, want dat dezelven overal waar men hen zocht, wegj)Ju°htten, doch dat men zoude trachten hen noch bij Barend ester in te halen; hebbende de Veldkornet Yan Heerden ook ervolgens aan den Compt: gerapporteerd dat dit oogmerk ook let had kunnen worden bereikt, omdat, zoodra, de Rebellen erwten dat hij en Van Wijk achter hen waren, zij altijd waren ^gevlucht. Dat inmiddels, eer noch de Veldkornet Van Heerden bij den °rapt: was terug gekomen, de Landdrost Stockenström bij den 1815. 1815. Compt: gekomen was, hebbende hij, Oomptook reeds vóór dien tijd meer manschappen gecommandeerd om de Commando's te versterken, en ook tien manschappen bij zich op Cradock op de wacht gelegd. Dat de Landdrost Stookenström, de Tarka zijnde ingereden om te zien hoe gemoederen daar gesteld waren, tegen den avond was teruggekomen, waarna ook in den nacht bij den Oompt: zich had vervoegd de Yeldkornet Van Wijk, welke had gerapporteerd dat de oproerigen reeds eene verzameling bij elkander hadden, en aan 't trekken waren in de Baviaansrivier; hebbende de Oomptzoo wel als de Landdrost Stookenström, de noodige orders uitgevaardigd, de laatstgem : een open brief, behelzende eene waarsohuwing, waarvan de Compt: eene copie bij dezen overgaf, aan den Yeldkornet Yan Heerden ter hand gesteld, door wien dezelve bezorgd was naar Barend Bester, om verder te doen circuleeren, dan welke waarschuwing de Oompt: naderhand vernomen had dat Stephanus Bothma, instede van denzelven aan de muitende verzameling te brengen, terug had gebracht in de Tarka, alwaar hij was heen gekomen om menschen te verzamelen, esn Commandeerbrief van Joh. Bezuidenhout mede brengende. Dat in denzelfden nacht de Veldkornet Van Wijk, in presentie van den Veldkornet Van Heerden, gerapporteerd had, gehoord te hebbers, dat de oproerigen voornemens waren om den Landdrost Stookenström van kant te helpen, omdat zij denzelven hielden voor eene mede-oorzaak van den dood van Fredrik Bezuidenhout; waarna in dien zelfden nacht besloten was geworden eene tweede uitnoodiging aan de muitelingen te doen, welke door den Landdrost Stookenström en den Compt: gezamentlijk onderteekend zoude worden, doch dat de Veldkornet Van Heerden, verzocht hebbende dat de Landdrost Stookenström, welke bij de muitelingen in wantrouwen was, dit dokument niet zoude teekenen, 't zelve dan ook door den Compt: alleen was geteekend geworden, zijnde van dat document ook door den Compt: copiën bij dezen geëxhibeerd. Dat deze laatste uitnoodiging door den Compt: was ingehandigd aan Iiermanus Potgieter, welke met dezelve naar de muitelingen zijnde toegereden, bij zijne terugkomst had gerapporteerd dat hij de muitelingen achterhaald hebbende, de voorz : uitnoodiging aan dezelven had bezorgd, hebbende gem: H. Potgieter aan den Compt: hun antwoord teruggebracht, behelzende dat zij den Oompt: lieten bedanken, en dat zij sleohts Hendrik Prinslo wenschten ontslagen te hebben : brengende Hermanus Potgieter ook een Commandeerbrief j e mede van den provisioneelen Veldkornet W. F. Krugel, welke eenige manschappen op des Oompts: last had gecommandeerd, dooh welke zich bij de muitelingen hadden vervoegd, en welke H. Potgieter aan den Oompt: ook had gerapporteerd dat Abraham Bothma naar den Swagershoek was om ook de menschen van dat district op te roepen van mede te gaan; waarop de Compt: een brief deswegens aan den Yeldkornet Greijling had afgezonden. Dat in den namiddag van den 17den November, de Yeldkornet A-udries Yenter aan den Compt: had gebracht een brief geteekend & O. Bothma, en geadresseerd aan den Yeldkornet Yan Wijk, Welk briefje de gem. Andries Yenter had ontvangen bij afwezigheid van voorm. Yan Wijk, die door den Gompt: gezonden was Daar Beestenkraal om de Kaffers, die daar gezien waren, t© vervolgen. Dat de Gompt: daarop een briefje had geschreven aan ktephanus Bothma voorm: om bij den Compt: te komen, en Zl]uo of hunne belangens in te brengen, dan waarop dezelve niet ^as gecompareerd, gelijk hij zich ook nooit bij den Gompt: had vervoegd, niettegenstaande de Compt: hem door den Yeldkornet Van Wijk,—welke was komen rapporteeren dat de voorm. Steph. Bothma den Compt. bij Barend Bester wenschte te spreken,—hem had laten antwoorden dat hij zich bij den Compt: begeven moest. Dat gedurende het voorz: oproer, bij den Compt: waren komen vlugten Hendrik Bezuidenhout en Daniël Erasmus de jonge, welken laatsten de eerste verzameling der rebellen was geweest, (l°g welke zig van dezelven had weten af te zonderen, onder voorwendsel van menschen te gaan oommandeeren, dan 'twelk hij *Uet had gedaan, maar zig door bergen en bosschen bij den Gompt: had vervoegd, niettegenstaande hij door de rebellen gedreigd was v°or den kop te zullen worden geschoten, indien hij niet met Menschen bij hen kwam, waarna dezelve eerst zijnde naar huis gereden, bij den Compt: was terug gekomen. Dat, nadat de eersten der oproerigen zig gedeeltelijk op Slagtersnek hadden overgegeven, en gedeeltelijk gevlugt waren, zig bij den Compt: hadden vervoegd Johannes Hartzenberg, Frans padries van Dijk, Barend de Lange, Theunis Mulder, Coenraad bezuidenhout, Wijnand, zn Grerrit Pieter Bezuidenhout, Grerrit's Okktrt Brits, Louis Fourie, Theunis Fourie, Christiaan ijouwrens Dreijer, Stephanus Grobbelaar, Coenraad Bezuidenhout ~°en:, zn :, Hendrik Bezuidenhout, Wijnandt's zn:, welke aan den ^ Gompt: hadden te kennen gegeven dat zij door den P'ovisioneelen Yeldcornet, Willem Krugel, waren gecommandeerd geworden op last van hem Compt:, om present te komen tegen de kaffers, maar dat zij bij gem. W. Krugel op de plaats zijnde gekomen, door denzelven op een commando waren mede genomen, z°nder te weten waarheen, en dat toen zij in 't veld waren, zij ondervonden hadden dat zij tot iets anders werden gebruikt, en dat nu eenigen hunner waren omgedraaid, hebbende de Compt: vooraf ontvangen eenen brief van de vlugtende burgers, waarbij ezelven om pardon verzogten, en welke brief, zonder onderging, uit de vergelijking met een brief van Theunis de Klerk, gebleken was door denzelven te zijn geschreven; hebbende de oraPt: de beide gsm: brieven in origineel geproduceerd. 1515. Dat de Compt: naderhand zijnde geïnformeerd dat Majoor Praser met een Commando zoude op marsch gaan om de nog vlugtende rebellen te vervolgen, de Compt: denzelven was te gemoet gereden, en hem hebbende aangetroffen aan Baviaansrivier, van denzelven had verstaan, dat hij door Piet Erasinus Piet zn. vernomen had dat Joh: Bezuidenhout en Cornelis Faber, Stephanus en Abraham Bothma, en Andries Meijer met hunne wagens de Colonie hadden verlaten, en dat hij deze'lven wilde nazetten, weshalve de Compt: de noodige paarden had gerequireerd om gem. Majoor Eraser daarmede te assisteeren. Dat, vóór dat nog de andere hierbovengenoemde vlugtelingen zig aan den Comptï hadden geaddresseerd, bij hem, Compt:, ook op Cradock waren gekomen Adriaan Engelbregt, en Christiaan Botha, welke beiden hadden aangenomen zig naar herwaarts te begeven, met verzoek zulks vrijwillig te mogen doen, zonder dat hun de schande werd aangedaan van met eene wagt te worden overgebragt. en welk verzoek hun door den Landdrost Stockenström was toegestaan geworden, dog aan welke belofte de voorm. Christiaan Botha niet had voldaan: maar nog weg ^ was, de veronderstelling zijnde dat hij weggereden is in de Bosohjesmans eontrij. Niets meer &o. Aldus &c., 30 Deoember 1815. Als Gecommitteerdens: P. Diemkl. W. Hiddingh. (Get:) J. F. Yan de Graaff. Mij present: G. Beela.bk.ts van Blokland, Secretaris. E. 1. No. 59a. HERZIENING. Yersoheen voor de gezegde Speciale Commissie de bovengenoemde Jan Erederik van de Graaff, die verklaarde, nadat zijne getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, erbij te blijven, niet begeerende dat er iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden, uitgenomen " dat hij, de getuige, de namen had ingezonden dergenen die tot hem waren gekomen om pardon te vragen, (dat hij zulks gedaan had), bond fide, en naar het beste van zijn;geheugen. Dat anderen, wier namen hem zijn ontschoten, zich ook'tot hem hebben gewend, daar verscheidene hem aan de Baviaansrivier hebben ontmoet op hunnen weg naar Cradock, en ook te Daggabosch, en van welke de getuige niet in staat is geweest rekening te houden." Waarop de getuige de volgende vraag werd gedaan door den gevangene, Willem Krugel:— Heeft Hermanus Potgieter Antwoord : Hermanus Potook aan u gerapporteerd dat ik gieter heeft aanmij gerapporteerd niet met hem alleen konde dat hij met niemand alleen spreken ? konde spreken, dat er altijd een partij van vijf of zes te zamen waren, en dat hij gevolgelijk altijd verplicht was om met hen in het algemeen te spreken. Ter bekrachtiging van de waarheid zijner getuigenis, sprak de getuige deze solemneele woorden :— " Zoo helpe mij God Almachtig ! " In tegenwoordigheid der gevangenen, Hendrik Frederik Prinslo ; Abraham Carel Bothma ; Theunis de Klerk; Willem Frederik Krugel; Cornelis Faber ; Frans van Dijk ; Andries van Dijk; «tephanus Grobbler; Andries Meijer; en Adriaan Engelbrecht ; als mede de gedaagden, Barend de Lange; Gerrit Pieter Bezuidenhout, Gerrits zn.; Theunis Fourie ; en Christiaan Dreijer ; die Verklaarden geen verdere vraag te hebben om aan den getuige te doen ; Cornelis Stephanus Bothma niet tegenwoordig zijnde bij deze Herziening, zijnde ontsnapt uit zijne gevangenis, en nog niet Weder gevat. Gedaan te Uitenhagen den 2den Januarij 1816. (Get:) J. F. van de Graaff. Commissarissen: (get:) P. Diemel, W. Hiddingh. In mijne tegenwoordigheid, (Get :) G. Beelaerts yan Blokland, Secretaris. BIJLAGEN. No. 1. ,,De Landdrost van Graaff-Reinet, Andries Stockenstrom, tot ZlJn smart bericht zijnde dat sommige der inwoners onverzichtig genoeg zijn geweest om bij elkander te komen met het doel om den dood van J. C. Bezuidenhout te wreken, verzekert mits dezen de gezegde burgers dat hij te groot belang heeft in hun rust en Welvaart om niet dadelijk hun aan te toonen dat zij zich in de lepste ellende zullen dompelen door zulk een gedrag ; terwijl hij un verder zijn woord en eerverpant, bij welke hij gezworen heeft e billijke rechten der ingezetenen onder hem te handhaven, dat, 1815. 1815. indien zij eenige klachten hebben tegen eenigen persoon hoegenaamd, hij ze voorleggen zal aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber in hunnen naam, wanneer zij zullen kunnen rekenen op onschendbare gerechtigheid aan hen te worden gedaan, mits dat een ieder zich stil naar huis begeeft, zonder over te gaan tot eenigen verderen stap van ongehoorzaamheid. Ook verwacht de gezegde Landdrost dat iemand gerechtigheid zal afwachten uit de hand die in staat is om haar toetedienen, en niet, door de wet in zijne eigene handen te nemen, zijne rechten geheellij k te benadeelen. Cradock, den 13den November, 1815. (Get.) A. Stockenstrom, Landdrost. Een waar afschrift. (Get:) J. F. van de Graaff, Adjunct Landdrost. No. 2. Burgers ! In overweging nemende dat alle de onbehoorlijke stappen die gij thans hebt genomen, voortvloeijen uit een verkeerd begrip dat recht aan u niet zal gedaan worden, waar gij werkelijk recht hadt, heb ik deshalven, op verzoek van verscheidene Yeldcornets in deze nabijheid, die, zoowel als ik, uw ongeluk ter hart© nemen, u weder te raden, voor dat het te laat zij, om tot uwen plicht terug te keeren, en elk vreedzaam te huis blijve, tot dat er een antwoord moge zijn van de Eegeering op zoodanige voorstelling als gij moogt noodig oordeelen te doen. Stelt u voor welke de gevolgen moeten zijn voor uw toekomstige rust en welvaart indien de Regeering besloot geweld tegen geweld te stellen ! maar er is nog tijd voor u om terug te treden. Ik zeg tot u, in den naam van alle de Veldcornetten en ingezetenen dezer buurt, dat het hun begeerte is dat de beslissing der Eegeering met geduld moet worden afgewacht, die alleen beslissen kan tusschen hen en diegenen die kwaad mogen hebben gedaan ; en ik zal niet in gebreke blij ven om, ten uwen behoeve, eene voorstelling te doen aan de Eegeering, mits dat gij u schikt naar den algemeenen wensch van Landdrost, Yeldcornetten, en burgers. Ik stel u deze dingen voor enkel uit aanmerking van het verschrikkelijk ongeluk waarin gij op het punt staat uwe arme vrouwen en kinderen te werpen. Ik ben, Uw Welmeenende Yriend, (Get:) J. F. van de Graaff. Cradock, den 14den November, 1815. Een waar afsohrift, (Get:) J. E. van de Graaff. No. 3. Waarde en Geëerde Heer Van de Graaff! YV ensohende u alle heil en zegeningen van God, niet alleenvoor uwe ziel, maar ook voor uw lichaam. Mijnheer ! Wij belijden onze misdaad ; wij allen smeeken om genade, dat het ons moge worden vergeven ! Daarom komen wij allen vereenigd tot u om pardon te vragen, want wij zien dat onze schuld groot is, en onze ttacht klein ; maar Mijnheer ! wij hebben aldus gedaan uit vrees, en daarom vergeef het ons, en heb genade over ons, en vergeef ons, want wij zijn zwervende in het Woeste Yeld, als schapen zonder herder; en wij denken aan onze misdaad, die groot is voor een Ohrisfen, want hij, die weggevlucht is van Zijnen Rechter, is maar als een schaap die geen herder heeft. Daarom, Mijnheer ! in geval gij komen wilt met twee of drie, zullen wij voor u belijden, en onze wapenen neder leggen ; maar wij zijn te bevreesd om tot XJ te komen, doch, indien gij ons wilt vergeven, verklaren wij aan U, op ons woord, en onzen eed, dat het nimmer weer gebeuren zal. Indien gij het niet voor ons wilt doen, doe het dan voor onze arme vrouwen en kinderen, die nu hulpeloos zijn,.zoo dat wij niet verder mogen vluchten. Laat genade ons betoond worden. Wij zullen kortelijks eindigen, en u bevelen aan de bescherming van den Allerhoogsten ; want gij weet, Mijnheer! dat het altijd ons eerste woord is " Yergeef ons onze schulden, gelijk wij ook Vergeven onzen schuldenaren." En daarom rekenen wij op uw Medelijden. Wij blijven uwe gehoorzame, Bevreesde Burgers. Baviaans Rivier, den 22sten November 1815. 1815. No. 4. Waarde en Geëerde Heer Landdrost! Na mijn geëerden Landdrost, den Heer Yan de Graaff, alle heil eu Zegeningen van Gods genade en Zaligheid te hebben gewenscht, erken ik, mijn waarde Heer, uit den grond mijns parten, mijne misdaad (Pde straf waarvoor) ik grootelijks van u heb verdiend, door onkunde en verleiding, waarover ik groot berouw heb. Ik zal (? het) voor u belijden, doch ik heb gehoord er van mijne medeschepselen zijn die mijn schuld voor u, j^ijnheer, groot er hebben gemaakt dan zij is, en daarom was ik evreesd om naar u te gaan om vergiffenis. Ik bid tot God, uit 611 grond mijns harten, dat God diegenen, die het net voor mijne Qsohuld hebben gespreid, er zelve moge doen in vallen, want ik ^eet dat God mijn Rechter is, die het zwaard iu de hand heeft deel X, pp 1815. gegeven om het kwaad te straffen, en daarom is het voor mij de gevoeligste dag immer door mij beleefd, dat ik mij moet verbergen voor mijnen Rechter, daar ik niet weet dat ik ooit tevoren voor mijn Rechter kwalijk heb gehandeld, en de groote misdaad, die ik nu heb gedaan, staat als een berg voor mij ; maar ik zal, met een berouw hebbend hart, tot u komen om medelijden, want ik leef niet als een menschelijk wezen, maar als een dier des Yelds en des Wouds en der Bergen. En tranen zijn mijn voedsel, en daarom, Mijn Lieve Mijnheer! indien gij zulks doen kunt, dat er voor betaald worde, zelfs al zoude ik genoodzaakt worden om mijne bezittingen op te geven, en niets met mij te nemen dan hetgeen ik op mijn rug heb. Dat zoude niets voor mij zijn, zelfs indien ik een lid van mijn lichaam verloor, indien ik slechts mijne vrijheid, zoo als te voren, moge hebben. Ik kan deze dagen niet langer verduren, en mijne bede is, dat de straf, die ik moet ontvangen, ik ontvangen moge van mijn Landdrost in onze Kolonie, (onze Af deeling). In geval, Mijnheer! het u behagen moge, zal ik altoos dankbaar zijn. "Wat zoo zwaar op mij ligt, (is de wensch) dat ik toch moge wedekeeren tot mijn huisgezin. Ik zal eindigen, en met tranen in mijne oogen, mijn Landdrost bevelen aan de zorg en bescherming van den Allerhoogsten God, en met ziel en lichaam mijzelven onderteekenen als uwen bedroefden en onwaardigen dienaar. (Get:) Theunis Christiaan de Klerk. Den 29sten November 1815. 1816. T.2. No. 60. MINUTEN, 2den Jan. 1816. TTITENHAGEN. Artikelen &c. Als getuige de Hottentot Cobus Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Zijt gij niet omtrent een paar maanden geleden in 't Kafferland geweest met Cornelis Pater ? Antwoord : Cobus, oud, naar gissing, agttien jaren, geboren aan den Swarteberg in Graaff' Reinet, in dienst van Diderik Muller in de Tarka. Antwoord: Ja. 3. Welke mensohen waren er öieer bij ? 4. Waar zijt gijlieden bij elkander gekomen ? 5. Hebt gij ook dien morgen J ohannes Bezuidenhout gezien ? 6. . Welke andere menschen hebt S1] gezien vóórdat gij ziit Weggereden ? , 7" Heeft uw baas ook met die aadere menschen gesproken ? 8. Zijt gij toen voortgereden aar Kafferland ? TT 9' aoi ekt gij geen andere men- üen op den weg ontmoet eer s1] bij de Kaffers zijt gekomen ? Antwoord: Volkert Laport, Willem Pnnslo, Jac. zn., en eer man genaamd Frans, dog zijn andere naam weet ik niet, hij noemt zig een Franschman. Antwoord: In den nagt op de plaats van mijn baas; ik heb ze eerst des morgens gezien. Antwoord: Ja. 1816. Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft alleen dien morgen met mijn baas gesproken. Antwoord : Dat ik weet, niet, maar hij kwam van den overkant van Bezuidenhout, en ik kwam van de koeijekraal, en hem ontmoetende zeide hij, dat ik mij klaar moest maken om mede te rijden naar Kafferland. voortgereden Antwoord: Ja. 10- .. ij welken Kaffer Captein zijt het eerst gekomen ? R ®eeft Faber met hem gebroken ? 6 TV- 12" telken Captein zijt gij Vervolgens gekomen P J Antwoord: Neen. Antwoord : Bij Jalouza. Antwoord : Ja, maar ik was daar niet bij, ik was bij de paarden. Antwoord: Bij Graika. PP 2 1316. 13. Wat heeft Faber niet Graika gesproken ? 14. Wanneer zouden de Kaffers komen ? 15. Hoe vele dagen zijt gij bij Gaika geweest ? 16. Heeft Gaika gedurende dien tijd ook andere Kaffers en Capteins laten roepen ? 17. Hebt gij zelve ook met de Kaffers of hunne tolken gesproken ? 18. Hebt gij iets meer gehoord, toen gij u daar bevonden hebt ? 19. Hebt arii ook gehoord waar de Kaffers zig met Bezuidenhout en Faber zouden vereenigen ? Antwoord: Daar ben ik niet bij geweest, maar des avonds heeft Faber aan de andere mersehen gezegd dat de Kaffers zouden komen om hem te helpen vegten tegen de Engelschen, die langs de 'Visrivier lagen. Antwoord: Faber heeft naderhand aan de andere menschen gezegd, dat de boeren eerst moesten slaan, en dan het aan de Kaffers laten weten, welke dan zouden komen. Antwoord: Drie dagen. Antwoord: Hij heeft ze laten roepen, maar zij zijn niet gekomen : naderhand heeft hij zijne oude soldaten laten roepen, en die hebben bij malkander gezeten in de kraal, en daar is Faber en zijne mensehen ook bij geweest. Antwoord: Ja, ik heb Hendrik Nouka, den tolk van Gaika gesproken; dezelve heeft mi] eerst gezegd dat de Kaffers zouden komen, en naderhand, dat Gaika had gezegd, dat de boeren maar eerst moesten gaan vegten, en dan zouden de Kaffers bijkomen. Antwoord: Neen. Antwoord : Aan den bovenkant van den Boodewal, bij de11 Slagtersnek. 20. Waar hebt gij in uwe terug- Antwoord: Op Slagtersnek. komst de oproerige boeren gevonden ? 1816. 21. Hebt gij daar, vóór op Jden Weg, een Commando gezien ? 22. Hoe komt 't dat Faber en de zi]nen zoo schielijk den nek zijn ópgetrokken ? 23. Wie hebt gij gekend van de Qiensehen die op Slagtersnek ■waren ? 24. Hadden zij toen al eenige fiierisohen gezien, die den berg afkwamen en zig aan 't Commando overgaven ? 25. Heeft Faber aanstonds met -t>ezuidenhout gesproken ? 26. Hebt gij ook iemand hooren gelasten van op de soldaten te schieten p Antwoord: Ja. Antwoord : Hij werd gewaarschuwd dat er een Commando vóór lag, en dat hij zoo moest opkomen. Antwoord : Willem Krugel, Abraham Bothma, Joh. Bezuidenhout, en Theunis de Klerk. Antwoord : Toen ik opkwam, waren er nog geene mensehen onder. Antwoord : Ja, hij ging naar hem toe, maar ik ben toen bij de paarden gebleven. Antwoord: Neen. 27. Hebt gij ook hooren spreken Van te schieten als de Dragonders Qader kwamen ? TT 28' Hebt gij ook een of ander et den hoed zien zwaaijen ? Hoe zijt gij vervolgens naar huis fJ-orAcI,:.,. 9 29. 1 gereden ? Antwoord: Ja, Bezuidenhout zeide dat de menschen die nog boven hem waren, tot hem moesten afkomen; hij zeide, " laat ons nader komen. " gel Antwoord: Ja, Willem Kru- Antwoord: Met Faber, Joh. Bezuidenhout, Abraham Bothma, en andere kerels, die ik niet 1816. 30. Welke menschen waren daar meer ? 31. Hoe lang zij t gij bij Bester gebleven ? 32. Waar zijn Joh. Bezuidenhout en de anderen beland ? 33. Hoe zijt gij toen weder van Faber afgekomen ? 34. Heeft Faber aan de Kaffer Capteins gezegd dat alle de boeren zouden vegten tegen de troepen ? 35. Hebt gij niet gehoord of de Kaffers eenige belooning zouden krijgen ? 36. ' Hebben zij ook gesproken van eene ruiling van het Zure-veld voor ander land ? ken; wij zijn naar huis gereden bij Wentzel Koester, maar mijn paard is flauw geworden, toen ben ik alleen bij Barend Bester gebleven. Antwoord: Niemand dan hij en zijne kinderen. Antwoord: Ik ben in den morgen weggereden, naar Faber, maar die was al weg toen ik bij Wentzel Koester kwam; hij waa naar Piet Yenter gereden, en daar dien nagt gebleven, in stede van bij Wentzel Koester, zooals hij mij had opgegeven; hij is des anderen daags morgens omtrent 8 of 9 uren daar bij mij gekomen. Antwoord: Die zijn naar Baviaansrivier gereden. Antwoord: Hij heeft mij dien morgen een paard van Ohristiaan Muller gebragt, en dat heb ik weder t'huis gebragt. Antwoord: Dat heb ik niet gehoord, maar in de terugreis heeft Faber aan de menschen, die bij hem waren, gezegd, dat als eerst de posten verslagen waren, hij de boeren die niet mede gedaan hadden, wel krijgen zoude. Antwoord: Ja, zij zouden het ijzer van de Engelschen krijgen, en ook koper. Antwoord: Faber zeide dat de Kaffers dan weder in het Zuurveld lekker konden wonen, zooals tevoren. 37. Weet gij ook of Faber nog Antwoord: Ik heb van een eens tevoren bij de Kaffers was kleinen Hottentot van Faber, geweest ? Bambeloe, gehoord, dat Faber daar nog eens was geweest. 38. Was dat kort, of vóór dien Antwoord: Dat was niet lang tijd, dat gij zijt mede geweest ? tevoren. Dit x is 't merk van den Hottentot Cobus, verklarende niet te kunnen sohrij ven. Aldus &c. 2 Januarij, 1816. A.ls Gecommitteerdens: 1816. P. Diemel. W. Hiddingh. Mij present: Gr. Beelaerts van Blokland. Secretaris. No. 60a. T. 2. HERZIENING. Verscheen voor de Speciale Commissie van Rechtspleging de gezegde Cobus, die verklaarde, nadat zijne getuigenis hem klaar en duidelijk was voorgelezen, daarbij te blijven, niet begeerende dat 6r iets aan toegevoegd, of er van weggenomen zoude worden. Kruis vraag door den gevangene, O. Faber. Ben ik niet bij Wenzel Antwoord: Neen! Het was Ooetzer eerst in den namiddag in den ochtend. gekomen ? Kruisvraag door den gevangene, W. Krugel. Wat heb ik bedoeld door Antwoord: Ik heb gehoord ttujn hoed te zwaai jen ? dat het was om voor die keer pardon te vragen. Kruisvraag door den gevangene, Abraham Carel Bothma. Wie meer hebben het gezien Antwoord: Er waren anderen, dat ik met Faber naar huis ben durf ik zeggen, die het gezien gereden ? hebben. 1816. De getuige bleef bij zijne getuigenis in tegenwoordigheid van de gevangenen, W. Krugel, F. Marais, C. Faber, Tkeunis de Klerk, en A. O. Bothma, die verklaarden dat zij geen verdere kruisvraag hadden om aan den getuige te doen. Gedaan te Uitenhagen den 13den Januari, 1816. Dit x is het werk van den Hottentot Cobus, die verklaarde dat hij niet konde schrijven. Commissarissen, P. Diemel. W. Hiddingh. (Get.) In mijne tegenwoordigheid, (Get.) G. Beelaerts yan Blokland. No. 61. MINUTEN, 2 Januari 1816. UITENHAGEN. Artikelen, enz. Stephanus Fredrik Grobbelaar, Gedetineerde. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Yan wien hebt gij 't eerst gehoord van de verzameling der menschen die nu twee maanden geleden heeft plaats gehad ? 3. Hoedanig moest gij komen ? 4. Hebt gij Willem Krugel gesproken, toen gij bij hem zijt gekomen ? Antwoord: Stephanus Fredrik Grobbelaar, Fred. zn., oud 18 jaren, geboren op Bruintjeshoogte, woonachtig aan de Baviaansrivier, onder GraaffReinet, bij Jan de Lange. Antwoord. Ik ben gecommandeerd geworden op last van Willem Krugel, door een Hottentot in zijn dienst, doch die tbans is weggeloopen naar 't Kafïerland, om bij hem te komen, en daar heeft Johannes Bezuidenhout mij weggenomen. Antwoord: Met een paard, en met geweer en wapenen. Antwoord : Neen, ik ben bij de deur blijven staan, en Krugel heeft mij niet laten roepen om met hem te spreken, maar 5. Wat heeft Bezuidenhout u gezegd ? 6. Waar zoude de heer Fraser ■wezen ? 7. Wie is Kasteel ? 8. Wie waren meer met Bezuidenhout ? 9. Had Bezuidenhout alle die ^enschen medegenomen ? 10. Wat hebt gijlieden verder gedaan ? iL ie heeft de boodschap aan 611 Hottentot gegeven ? TXr- , 12- i 6 heeft Klaas Prinslo gezonden ? 6. zoude de heer Fraser Bezuidenhout heeft ons naar onder medegenomen. Antwoord: Dat ik met hem mede rijden moest naar onderen, naar den heer Fraser toe, en dat ik anders konde wachten wat er van kwam. Antwoord: Ik weet niet, maar hij wilde naar Kasteel gaan vragen. Antwoord: Hendrik Prinslo. 1816. Antwoord: Andries Meijer, Theunis de Klerk, Stephanus Bothma, en nog veel mensehen, maar ik ken ze niet. Antwoord : Eene partii heeft hij gecommandeerd, en eene partij heeft Willem Krugel gecommandeerd, met Oommandeerbriefjes. Antwoord : Wij zijn doorgetrokken tot naar Yan Aart, en daar heeft Joh. Bezuidenhout door een Hottentot, en daarna door Klaas Prinslo, om Hendrik Prinslo laten vragen. Antwoord: Bezuidenhout heeft aan den Hottentot gezegd, hij moest vragen dat Majoor Fraser, als H u belief, moet Kasteel afgeven, maar de heer Fraser liet weten hij zou dat, zonder order van den Landdrost Cuijler, niet doen. Antwoord: Bezuidenhout, en Klaas Prinslo zeide ook dat hij zijn broeder wilde gaan vragen, maar hij heeft 'tzefde antwoord gegeven. 1816. 13. Is de Commandant Nel ook daar bij ulieden gekomen ? 14. Was Theunis de Klerk ook daar bil ? 15. Wat is erna 't wegrijden van den Commandant Nel gebeurd? 16. Hebt gij den hoed niet afgenomen P 17. "Wie hebben den hoed afgenomen ? 18. Wat heeft Willem Krugel daarop gezegd ? 19. Wie kunnen dat meer getuigen dat Willem Krugel kwaad daarover was ? Antwoord: Ja, maar Bezuidenhout wilde hem niet laten rijden, doch wij hebben mooij gepraat, dat hij hem moest los laten. Antwoord: Dat heb ik niet gezien. Antwoord : Daar is een kring gemaakt, en Willem Krugel heeft een eed gezworen, dat wij allen moesten getrouw blijven tot het laatste toe, maar ik heb geen eed gezworen. Antwoord: Neen. Antwoord: Die Bezuidenhont heeft medegenomen, hebben den hoed afgeligt, maar die door Krugel gecommandeerd waren, hebben den hoed laten staan, en stilgezwegen, en gezegd dat zij zulke stukken niet wilden doen van tegen de overheid op te staan. Antwoord: Die was kwaad dat zijne manschappen den hoed niet afnamen, terwijl er gezworen werd. Antwoord: Grerrit Fredrik Bezuidenhout Fred. zn., en Abraham Bothma. 20. Wat hebt gijlieden verder gedaan ? Antwoord: Toen zijn wij naar de overzijde gegaan, over de Yisrivier, en naar Kwaggakoesnek, alwaar wij dien nagt geslapen hebben, en den volgenden dag bij de krans, en vafl daar naar den Slagtersnek ; daar hebben zij mij op de wag 21. Is Zacharias Prinslo ook gereden om naar de Kaffers te gaan P 22. Zijn de Kaffers ook gekomen P ,23' Is Zacharias Prinslo ook "Weder gekomen ? 24. Wie had u op de wagt gesteld ? gezet, en toen heb ik mijn paard gevat, en ben naar huis gereden, en ik heb mij vervolgens bij den Heer Van de Grraaff vervoegd om pardon, en die heeft mij naar huis gezonden. Antwoord: Ja, Bezuidenhout heeft mij (P hem) gezonden. Antwoord: Neen. 816, Antwoord: Neen, die weg zijn gereden, zijn niet wedergekomen. Antwoord: Joh. Bezuidenhout. 25. Welke orders had hij u gegeven P 26. Moest gij ook tegen de Kaffers oppassen P 27. Zijn er nog meer dan gij Weggegaan P Antwoord: Dat ik moest oppassen of er ook volk van onderen kwam; maar toen de anderen in slaap waren, heb ik in stilte mijn paard genomen, en ben weggereden. Antwoord: Neen, maar Bezuidenhout had mij bang gemaakt voor de Kaffers, en zeide dat die niet met hem mede ging, de Kaffers op zijn vel zouden zitten. Antwoord: Ja, Piet Prinslo Klaas zn. is nog voor mij weggereden ; Bezuidenhout wilde hem keeren, maar hij is tog weggereden ; ook Frans Smit, Lucas Van Yuuren, en Christiaan Dreij er hebben verzogt om naar huis te rijden en beloofd den volgenden dag weder te komen, maar zij zijn niet teruggekomen. 1816. 28. Wie moest u van de wagt af- Antwoord : Bezuidenhout had ïossen r gezegd ais ik wilde gaan slapen, moest ik Theunis Muller wakker maken. L>it + is 't merk van S:eph. Fred. Grobbelaar, verklarende niet te kunnen schrijven. Aldus &c. 2 Januarij 1816. Als Gecommitteei'dens: P. Diemel. W. Hidpingh. Mij present: (Gei,:) Gr. Beelaerts van Blokland, Secretaris. No. 62. Z. 1. MINUTEN, 2den Jan. 1816. UITEN HAGEN. Artikelen &c. Cornelis Johs. Faber, Gedetineerde. Art. 1. Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats ? 2. Zijt gij op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest ? 3. Wie waren daar meer ? Antwoord : Cornelis Johannes Faber, oud 59 jaren, zooals mijne zuster mij heeft opgegeven, geboren in 't Roggeveld, nu 't laatst woonagtig in de Tarka, op de plaats van Didrik Muller. Antwoord: Ja. Antwoord: Johannes Bezuidenhout, Gerrit Bezuidenhout, met zijn zoons Gerrit» Hendrik, en Lodewijk, groote Willem Prinslo, Pieter Prinslo, Klaas zn., Jacobus Vrij, Coenraad Bezuidenhout Coen. zQ,> Wijnand Bezuidenhout, Lucas van Yuren, en de oude Van der 4. Hebt gij niet bij die gelegenheid door Johannes Bezuidenhout hooren zeggen, dat hij 't bloed van zijn broeder wilde wreken, en heeft hij toen ook geene mensohen gevraagd om mede te doen ? 5. Zijn er dan andere mensohen geweest die beloofden om mede te doen ? 6. Op wien wilde hij den dood van zijn broeder wreken ? r. Op welke wijze zoude hij dat wreken ? 8. Hoe was het gedrag van Jaoobus Yrij bij die gelegenheid ? 9. Waart gij tezamen met Joh. Bezuidenhout F 10. Hoe lang, na die begrafenis, hebt gij Bezuidenhout voor 't eerst weder gezien ? 11. Heeft hij toen weder iets gesproken van zijn voornemen om zijns broeders dood te wreken? Sant, welke koster was, en veel anderen die ik niet weet op te geven. Antwoord: Ja, hij zeide dat hij dit 7oude wreken, al zoude het nog tien jaren duren,: hij heeft ook nog Lucas van Yuuren te lijf gewild omdat die geen ja wilde zeggen om mede te doen. 1816:. Antwoord: Dat ik gehoord heb niet, want 't huis was zoo vol, dat ik uit gegaan ben. Antwoord: Op den Veldcornet Opperman, en den Lieutenant Rosseau, zeggende dat Rosseau hem had doodgeschoten door toedoen van Opperman. Antwoord : Als hij mensohen konde krijgen om mede te doen, al zoude het ook de zwarte natie wezen, dog dit heb ik hem niet op dien dag, maar naderhand hooren zeggen. Antwoord: Ik heb niemand hooren spreken, als Joh. Bezuidenhout alleen. Antwoord: Ik was al te voren naar Tarka getrokken, maar naderhand is Bezuidenhout daar ook gekomen, na de begrafenis van zijn broeder. Antwoord: Agt of negen dagen daarna; naar mijne gedagte. Antwoord: Ja, dat hij het niet ongewroken zoude laten, want dat zijn broeder onschuldig was doodgeschoten, die niet gestolen of gemoord had. 1816. 12. Hoe lang hebt gij tezamen op de plaats van Muller gelegen ? 13. Zijt gij gedurende dien tijd altijd®daar tehuis geweest ? 14. Watjjis H. Prinslo daar komen doen ? 15. Wat heeft Bezuidenhout u toen verhaald van zijne reis met Prinslo ? 16. Wanneer heeft Johannes Bezuidenhout met u iets verder van Antwoord: Omtrent een halve maand ; ik weet niet of 't wel zoo lang is geweest. Antwoord: Ja, daarna is Hendrik Prinslo Mart. zn: daar gekomen, terwijl ik naar den overkant, hij de Mullers was. Antwoord: Ik was bij de Mullers, en hoofde iemand te paard aankomen, welke ik bevond te zijn Hendrik Prinslo, Mart, zndeze zeide " zit gijlieden nog stil, de eene kijkt zoo, en de andere zoo, daar worden menschen doodgeschotenik zeide daarop, "wat zouden wij dan doen ?" En op zijn vraag, waar Joh: Bezuidenhout was, zeide ik hem dat die bij zijn vee was; Prinslo heeft mij daarop gezegd, dat ik hem moest laten roepen, gelijk ik toen ook door zijn zoon Grerrit gedaan heb. Bezuidenhout is daarop gekomen, en is daarop met gem: Prinslo gereden naar Commando drift, waar Hendrik Potgieter en Zaeharias Christiaan de Beer, en Christiaan Bothma waren, en vandaar zijn zij gereden naar Stephanus Bothma aan de Palingkloof, en laat in den avond zijnde terug gekomen, heeft Hendrik Prinslo mijne vrouw om een kommetje water gevraagd, en is weder weggereden. Antwoord: Niets, en wat overleg zij gemaakt hebben, weet ik niet. Antwoord: daarop heeft Den tweeden dag hij mij gelast en zijn voornemen gesproken ? 17. Wat moest gij daar doen ? 18. Zijt gij alleen gereden ? .19- Hoe is Adriaan Engelbrecht mede gereden ? 2°. Had Frans Marais een geweer bij zig ? 21. Zijn er geene Hottentotten mede gegaan ? 22. Hebt gij de Bothmas ook gezien, toen gij Engelbrecht hebt afgehaald? 23. Wat hebt gij met hen gesproken ? gedwongen dat ik moest 't Kafferland inrijden. Antwoord : Om met de Kaffers te spreken, want hij had reeds tevoren door kuij erende Kaffers twee boodschappen laten weten, van welke een is teruggezonden met 't antwoord dat hij zelve moest komen, omdat op die boodschappen van kuij erende Kaffers geen staat gemaakt konde worden; daarop heeft hij mij gedwongen, niettegenstaande ik zeide dat ik niet rijden konde. Antwoord: Neen, hij heeft Frans Marais, welke daar een morgen kwam om geld en tabak, ook gelast en gedwongen om mede te rijden. Antwoord: Dien had hij gecommandeerd ; en ik heb hem onder weg medegenomen, want de weg gaat daar voorbij. Antwoord: Bezuidenhout heeft hem een geweer met kruit en lood gegeven, alsmede twee paarden, want hij was te voet daar gekomen. Antwoord: Ja, een kleine Hotten tot, Jantje, maar ik noem hem altijd Bombeloe. Antwoord : Ja. 1816. Ik heb hun verhaald dat Bezuidenhout mij, schoon ik ziekelijk was, had gecommandeerd naar Kafferland. 1816. ö 24. Met welke boodschap heeft Bezuidenhout u naar het Kafferland gezonden ? 25. Hebt gij ook geene andere Capteins gesproken ? 26. Wat hebt gij met Jalouza gesproken ? 27. Welke boodschap hebt gij bij uwe terugkomst aan Bezuidenhout gebragt ? 28. Hebt gij op die reis ook schapen mede gehad ? 29. Had Bezuidenhout ook niet met de kuij erende Kaffers schapen mede gegeven ? 30. Wat heeft Bezuidenhout op 't hooren van het antwoord gezegd ? Antwoord: Dat ik de Capteins moest zeggen, dat zij hem moesten te hulp komen om de posten van Opperman en Rosseau te verslaan ; en dat zij moesten uitkomen om hem te helpen: Graika heeft mij gezegd dat hij het ja woord niet konde geven, want dat hij niet alleen is, dat hij eerst na de andere Capteins moest sturen, maar dat als hij die anderen zoude hebben gesproken, hij eerst weten zoude, wat te doen; en die boodschap moest ik aan Bezuidenhout terug breu gen : daarop ben ik terug gereden, en heb hem 't antwoord van Bezuidenhout gebragt. Antwoord: Keino is ook gekomen bij Graika, zooals ik had opgezadeld om weg te rijden. Ik beb hem niet gesproken, maar bij Jalousa heb ik op de terugreize hem gesproken. Antwoord : Die zeide ook dat hij geen jawoord konde geven, want dat hij onder Gaika stond, en niets konde zeggen zonder Graika's orders. Antwoord: Ik heb hem het antwoord van de Capteins weder gebragt. Antwoord: Neen. Antwoord: Neen, hij heeft dezelve maar kost gegeven. Antwoord: Niets; maar H. Prinslo is daarna weder opgekomen ; den derden dag nadat ik tehuis was. 31. Had Bezuidenhout hem laten ontbieden ? 32. Was hij toen alleen, of met anderen P 33. W&t zijn Prinslo en Theunis de Klerk daar komen doen ? 1816. 34. Aan wien was die brief geschreven ? 35. Welke was de inhoud van dien brief ? 36 Wat heeft hij dan opgegeven ? 37. Wie waren in huis toen de brief geschreven werd ? 38. Wie heeft den brief geschreven ? 39. Hebt gij naderhand niets van den inhoud van dien brief gehoord? deel i. Antwoord : Neen ; hij is uit zig zelf gekomen. Antwoord : Hij is met Theunis de Klerk gekomen, welken hij had medegenomen, schoon deszelfs vrouw ziek lag; zooals Theunis de Klerk mij zeide. Antwoord : Zij hebben dien nagt bij Bezuidenhout's wagen geslapen, en met hem gesproken, maar ik ben daar niet bij geweest, maar den volgenden dag hebben zij, nadat zij Stephanus Bothma in den nagt hadden laten roepen, een brief geschreven, dien Prinslo door Christiaan Muller heeft laten wegbrengen. Antwoord: Zooals ik heb hooren praten, aan Jacobus Krugel. Antwoord: Dat weet ik niet, ik ben naar mijn vee gegaan, en ik heb alleen door Joh: Bezuidenhout hooren opgeven wat de brief moest inhouden. Antwoord: Dat heb ik al vergeten, want ik stond bij de deur. Antwoord: Diderik en Ohristiaan Muller, Bezuidenhout, H. Prinslo, en Theunis de Klerk. Antwoord: Stephanus Bothma. Antwoord: Neen, niet naar gevraagd. en er ook QQ 1816. 40. Schreef Steph : Bothma vrijwillig, of werd hij gedwongen ? 41. Heeft Bezuiden hout den brief alleen opgegeven, of ook iemand anders mede ? 42. Wie heeft den brief geteekend ? 43. Teekende Prinslo dien brief vrij willig of gedwongen ? 44. Hebt gij bij die gelegenheid doorSteph : Bothma een gesprek hooren voeren over de wreede straffen welke de Kaffers den menschen aandoen ? 45. Hebt gij duidelijk gezien dat H. Prinslo zijn naam geteekend heeft onder een beschreven papier, of was 't een wit papier ? 46. Ia de brief toegemaakt in 't zelfde huis, of aan den overkant bij Diderik Muller ? 47. Wie heeft den brief aan Christiaan Muller overgegeven ? Antwoord: Het was niet met dwang; hij had de pen in de hand, en Bezuidenhout gaf op. Antwoord: Ik heb Bezuidenhout maar alleen hooren spreken. Antwoord : Ik was onder 't schrijven van den brief naar de lammerkraal gegaan, en uit denzelven terugkomende, heb ik Prinslo den brief zien teekenen. Antwoord: Vrijwillig, want hij heeft denzelven toegevouwen, en gegeven om weg te sturen, waartoe hij Christiaan Muller heeft gecommandeerd. Zegt nader: Ik weet niet wie de brief heeft toegevouwen. Antwoord: Neen, zoo iets heb ik niet hooren praten. Antwoord : Het was een beschreven papier. Antwoord : Dat weet ik niet. Antwoord: Ik weet niet wie ze eigenhandig heeft overgegeven ; maar de brief is bij mij aan huis geschreven op een kist. 48. Weet gij ook of C. Muller bij 't ontvangen van dien brief, eene bijzondere mondelinge boodschap heeft ontvangen ? 49. Wie woont op Daggabosehnek, welke geweten heeft van uw eersten togt in Kafferland, en van de partij van J. Bezuidenhout zoude zijn ? 50. Wat is na 't schrijven van dien brief gebeurd ? 51. Hoeveel tijd na 't schrijven Van dien brief zijt gij nanr Kafferland vertrokken ? 52. Wie is die tweede maal medegereden p 53. Hoe kwam Willem Prinslo Joohs. zn daar bij ? 1816. Antwoord: Neen. Antwoord: Daar woont Pieter Brits, Hendrik Bezuidenhout, en oude Stephanus Marais, maar zooveel ik weet hebben zij niet geweten dat ik naar Kafferland ging, en ik weet ook niet of zij iets van Bezuidenhout geweten hebben. Antwoord : Toen heeft Joh. Bezuidenhout mij voor de tweede maal naar 't Kaffer! and gezonden om te hooren of Graika de Capteins nu gesproken had : hij zeide dat hij nu klaar was om te beginnen. Antwoord : Twee dagen daarna. Antwoord: Frans Marais, Yolkert Laport, en Willem Prinslo Joohs : zn., welke buiten weten van zijn vader, door Yolkert Laport is medegenomen. Antwoord: Ik geloof dat Hendrik Prinslo hem gezonden had, omdat Joh. Bezuidenhout aan H. Prinslo en Theunis de Klerk gelast had hem de paarden te sturen van Hendrik Bezuidenhout, die naar Sneeuwberg was, welke paarden aan Daggabosoh waren, en met die paarden is Wil em Prinslo Jochs. zn : gekomen. QQ 2 1816. 54. Waar is die Willem Prinslo Joohs. zn : woonagtig ? 55. Hoe weet gij dat Joh : Bezuidenhout dit aan Hendrik Prinslo en Theunis de Klerk had belast ? 56. Hebt gij dan gewagt totdat Willem Prinslo Joohs. zn : met die paarden is gekomen ? 57. Heeft Bezuidenhout u toen eenige verdere boodschap aan de Kaffers gegeven ? 58. Heeft Bezuidenhout vóór uwe afreize, u geene plaats bepaald werwaarts hij zoude trekken, en op welke plaats en tijd hij u met de Kaffers zoude ontmoeten ? £9. Hebt gij geene belooning aan de Kaffers moeten beloven ? Antwoord : Bij zijn vader, op de plaats van Theunis de Klerk. Antwoord: Omdat hij dit, na 't wegsturen van den brief, in mijne presentie heeft gezegd. Antwoord : Ja, anders had ik geene paarden gehad ; ik heb op een van die gereden, en Frans Marais op een ander. Antwoord: Ja. Antwoord: Hij zoude den anderen dag menschen bij elkander commandeeren om naar onderen te trekken, en dit moest ik aan de Kaffers zeggen, en dat zij moesten komen zoo spoedig als zij konden, en dat zij bij elkander zouden komen aan eene kleine rivier, die zij Noemnoe noemen, digt bij den nek, bij de plaats van kleinen Daniël Erasmus. Antwoord: 't Vee en goederen van de twee posten van Rosseau en Opperman. Gaika vroeg mij welke Veld cornets commandeerden. Ik heb hem daarop gezegd dat hij voorzigtig moest zijn, en wel weten wat hij te doen had, want dat ik maar Bezuidenhout met Hendrik Prinslo en Stephanus Bothma zag rondrijden en nrat«n. Dit heb ik hem stilletjes gezegd, omdat ik bang was voor de anderen die met mij waren, en dat ik niet wist wat er van zoude 60. Hebt gij ook geweten dat Willem Krugel op diezelfde plaats een commando zoude verzamelen P 61. Heeft Bezuidenhout niet gezegd dat hij met een gedeelte zoude afkomen van de Tarka, en gij van Baviaansrivier, en dat gijlieden de vrouwen en kinderen van die niet wilden mededoen, zoudt doodslaan, en dat de Dians dan wel zouden bijspringen ? 62. _ Hebt gij H. Prinslo aangezien voor iemand die veel deel 111 't voorgenomen oproer had ? 63. Hebt gij Stephanus Bothma °°k zoodanig hooren spreken uat hij met Bezuidenhout mede deed ? 64. Waar hebt gij Bezuidenhout ê6vonden, toen gij de tweede ^aal uit 't Kafïerland zijt terug gekomen ? 6f. '«aar zijt gij in die terug°mst wedor 't eerst in 't be°°nde veld gekomen ? komen: Graika heeft mij in presentie van de anderen gezegd, dat ik aan Bezuidenhout moest antwoorden dat als hij vegteu wilde, hij maar vegten moest, want dat het. waarheid of ook leugen konde zijn. Antwoord : 'Neen, ik heb niet anders geweten als van de boodschap die ik aan de Kaffers moest brengen. Antwoord: Neen, ik heb daar niet van gesproken, nog van zulk overleg gehoord. 1816. Antwoord : Ik heb daar niets van kunnen begrijpen, maar van den tijd dat Bezuidenhout met H. Prinslo en Kteph: Bothma bij elkander zijn gekomen, en zoo dikwijls over en weder reden, zijn de bedreigingen van Bezuidenhout zoo zwaar geworden, dat hij zoo maar dreigde van dood te schieten. Antwoord : Ja, 't kwam mij zóó voor, maar ik hield mij niet veel met hem op. Antwoord : Op Slagtersnek. Antwoord : Bij Daniël Erasinus. 66. Hebt gij ook menschen gesproken eer gij bij Bezuidenhout op Slagtersnek gekomen zijt ? 67. Hebt gij niemand anders ontmoet ? 68. _ Hebt gij niet bij die gelegenheid gehoord dat Hendrik Prinslo gevangen was ? 69. Op welke wijze hebt gij dat bij de Kaffers gehoord ? 70. Konden de Kaffers juist weten dat 't Hendrik Prinslo was ? 71. Verstaat sii de Kaffersche taal ? 72. Watzeide Gaika op die tijding dat H.