■I 948,j|.|§f f A 54 ■ 11 StaatMe te L!: e" i o haar ;: tot de üflefiMnwsauii val |É| ^^^^pÖRUK: BATTELJEE & TERPSTRA, LEIDEN ' Vereenieine voor Staatkunde. Vergadering op Donderdag 6 Nov. 1919, des avonds ten Th ure, in de Bovenzaal van Sociëteit Minerva. Spreker: de Heer G. W. VAN DER DOES. ONDERWERP: de „Economische Bedrijfsorganisatie" en haar verhouding tot de decentralisatie van rechtsvorming. VRAAGPUNTEN. I. Is een publiekrechtelijke (economische) bedrijfsorganisatie gewenscht? II. Is deze organisatie gewenscht om te komen tot socialisatie? III. Behoort zij uit te gaan a. van het streven de behoeften zoo goed mogelijk te bevredigen? dan wel b. van het streven om den in het bedrijf gepraesteerden arbeid zoo loonend mogelijk te maken? IV. Behoort aan de consumenten medezeggenschap in de bedrijfsorganisatie te worden gegeven? Gelegenheid zich als lid op te geven ter vergadering of bij den abactis: Mr. N. W. FRANCKEN, Rapenburg 54. De „Economische Bedrijfsorganisatie" en haar verhouding tot de decentralisatie van rechtsvorming. Dat het parlement niet meer in staat is de steeds toenemende behoefte aan nieuwe rechtsvorming op allerlei gebied te bevredigen en dat decentralisatie van rechtsvorming ook in andere dan territoriale gemeenschappen gewenscht is, dit zijn stellingen, die in de juridische wereld — uitgezonderd dan bij Mr. Levy — niet veel bestrijding meer ontmoeten. Verder is men het er ook vrijwel over eens, dat het op het gebied van den arbeid is — daar waar de machtstrijd de geheele maatschappij dreigt te ontwrichten — dat het meest behoefte bestaat aan vorming van een rechtsgemeenschap uit de samenwerking van belanghebbenden opgebouwd. Wanneer we echter in concreto gaan overwegen, hoe die nieuwe rechtsvormende organen dan wel samen te stellen zouden zijn, stuiten we op een verbijsterende verscheidenheid van plannen. De een wil de onderneming tot grondslag maken van de nieuwe organen, een tweede het bedrijf, een derde de vakvereeniging, een vierde de bedrijven gezamentlijk, enz. Behalve deze plannenmakers, vinden we een breede groep, die wel is waar zegt veel te voelen voor het vormen van dergelijke rechtsgemeenschappen, doch die zelve overtuigd is, dat de mentaliteit van de betrokken groepen alle schoone plannen zal doen mislukken. Verder ontbreekt natuurlijk ook op dit gebied niet de critiek van hen, die tegen elke nieuwigheid aanvoeren „dat het niet historisch geworden is", alsof niet elke historie eenmaal moest beginnen. Zoo was tot voor korten tijd de stand van het probleem — tenminste als men zijn onderzoek beperkte tot hetgeen over deze kwestie in kringen van juristen en politici gesproken en geschreven werd. Wel had Mr. J. A. Veraart in 1918 door een populair weten- schappelijke studie, getiteld „Vraagstukken der Economische Bedrijfs-organisatie" gepoogd aandacht te trekken voor de merkwaardige organisatie, die in het drukkersvak en aanverwante bedrijven tot stand was gekomen en voor de consequenties, die daaruit ook voor andere bedrijven te trekken zouden zijn, doch, hoewel het boek van den beginne af bij velen, die in de practijk van ons economisch leven stonden, belangstelling wekte, de wetenschappelijke economische en juridische wereld en evenzoo de politieke, nam van deze heele zaak voorloopig weinig nota. Alleen de Katholieke sociologen, die van ouds de egoïstische tendens der liberale economie gelaakt hadden, namen met belangstelling van deze z.g. „economische bedrijfs-organisatie" kennis. Zoo zette Prof. Veraart dan ook in het voorjaar van '19 voor hen, in de Vereeniging tot Bevordering der Wetenschap onder de Katholieken, nader zijn denkbeelden uiteen. Langzamerhand vonden deze in Katholieke kringen veel instemming en het in Juli 1919 gehouden congres van den R. K. Centralen Raad van Bedrijven mag voor een groot deel beschouwd worden als resultaat van het streven van Prof. Veraart, hoewel men er zich wel voor moet wachten — Mr. Kortenhorst wordt niet moede hierop te wijzen ') — te meenen, dat dit congres nu alle opvattingen van Prof. Veraart tot de zijne gemaakt en tot „de" denkbeelden van de Katholieke sociologie gestempeld zou hebben. Desalniettemin is dit congres een groote stap geweest in de richting, die Prof. Veraart ons bedrijfsleven wil doen inslaan. Bovendien deed dit congres eindelijk, wat geschriften en voordrachten niet hadden kunnen bereiken, vestigde n.1. de belangstelling van breede politieke en juridische kringen op de economische bedrijfsorganisatie. Van uit het liberale kamp vielen Mr. Levy 2) en Prof. Bordewijk s) de economische bedrijfs- Zie b.v. de debatten in de Vergadering van de Vereeniging tegen de Werkeloosheid in het tijdschrift van den Werkloosheids-Raad, Aflevering 1 en 8 en de kroniek van Mr. Kortenhorst in Sociale Voorzorg. 2) In de Economist van Juni 1919 en in het Handelsblad. 3) In Economisch-Statistische Berichten van Juli 1919. organisatie heftig aan: Prof. Treub maakte in zijn „Vragen van dezen Tijd" bedenkingen en ook de Socialisten, die lang de geheele beweging genegeerd hadden, lieten zich niet langer, onbetuigd. De Amsterdamsche wethouder Wibaut leverde in de Socialistische Gids (Juli en Augustus 1919) een systematische critiek en op deze critiek v. n. L baseerden zich de vele redactioneele artikelen, die in dien tijd in bijna alle socialistisch getinte bladen en blaadjes tegen de economische bedrijfsorganisatie verschenen. Zelfs in Katholieke kringen was de instemming niet onverdeeld, zooals o.a. bleek uit de brochure van den heer v. Well, ') wethouder van Helmond, aan welke brochure men echter moeilijk een hooge wetenschappelijke waarde kan toekennen. * * * Alvorens nu de verhouding van deze economische bedrijfsorganisatie tot ons uitgangspunt, de decentralisatie van rechtsvorming te bespreken, moet eerst getracht worden — zoover dit kort bestek gedoogt — aan te geven, wat Prof. Veraart bedoelt met zijn economische bedrijfsorganisatie. Om een eenigszins volledig beeld daarvan te krijgen, leze men echter zijn „Vraagstukken der Economische Bedrijfsorganisatie". De economische bedrijfsorganisatie is niet, zooals de naam zou doen vermoeden, een op speciale technisch-economische wijze georganiseerde bedrijfsinrichting, doch deze naam slaat op een zeer bijzondere verhouding die tusschen de verschillende groepen van personen, in een bepaald bedrijf werkzaam, kan bestaan. Als specimen hiervan geldt dan het drukkersbedrijf, zooals zich daar de toestanden de laatste jaren hebben ontwikkeld. Voordien kende men ook daar wel de gewone collectieve contracten, maar het feit, dat aan weerszijden, zoowel bij de patroons als bij de arbeiders, naast de bonden een groot aantal ongeorganiseerden stonden, vormde een beletsel voor alles, wat aan weerskanten de vereenigingen tot verbetering in het bedrijf wilden ondernemen. De patroons werden als !) „In vanum laboraverunt" door Jos. van Well. 't ware vastgeklemd tusschen de stijgende looneischen en de onmogelijkheid om de eventueele kosten daarvan door samen . gehandhaafde prijstarieven te dekken. Voor loonsverhooging en verkorting der arbeidsduur was tariefsverhooging noodzakelijk en deze was onmogelijk door de teugellooze concurrentie. Vandaar een toestand van voortdurenden strijd en onrust, waartegen de gewone collectieve contracten niet hielpen. Toen is men langzamerhand gaan inzien, dat geen'verbetering mogelijk was, als niet aan weerskanten de vakvereenigingen alle bedrijfsgenooten omspanden. Het middel, dat men ten slotte daartoe vond — en dit is het beginpunt en hoofdkenmerk "der hier bedoelde bedrijfsorganisatie — was het wederkeerig gebruiken van de vakvereeniging der andere groep om de eigen vakvereeniging op sterkte te brengen, met andere woorden, de bepaling van het verplicht lidmaatschap. De patroonsvereenigingen verbonden zich om geen ongeorganiseerde arbeiders meer in dienst te nemen, de arbeiders verbonden zich om niet meer bij ongeorganiseerde patroons te werken. Soortgelijke afspraken werden getroffen met de leveranciers van papier enz., doch, daar we ons willen bepalen tot de verhoudingen in het bedrijf zelf, zullen we daar niet nader op in gaan. Door deze middelen kwam men binnen enkele jaren zoover, dat bijna alle arbeiders en bijna alle patroons georganiseerd waren en samen aan het werk togen om de toestanden in het bedrijf te verbeteren. De rechtspositie der arbeiders werd geregeld en de gevallen, waarin ontslag kon plaats vinden in vaste regels omschreven, welke regels gehandhaafd werden door speciale rechtspraakcommissies; aanzienlijke loonsverhoogingen en verkorting der arbeidstijden kwamen tot stand; nauwkeurig werd nagegaan welke prijsverhoogingen noodig waren om deze behoorlijke loonen enz. te betalen en dan zetten alle bonden, zoowel die der patroons als indirect ook die der arbeiders hun gezamentlijke kracht in om deze tarieven ook te doen handhaven. Ter beslissing van alle over de uitvoering van deze regelingen te rijzen kwesties, was de gewone rechter in hoofdzaak uitgesloten en werden speciale rechtspraakcommissies ingesteld. iNaar den letter golden al deze regelingen slechts voor den tijd, gedurende welke de contracten, waarin zij waren neergelegd, van kracht waren. Daar echter alle dus behaalde voordeden met het vernieuwen van het contract stonden of vielen, ontstond een toestand, waarin voor het gevoel van het overgroote deel der betrokken personen hernieuwing der contracten van zelf sprekend was. » * * * Als we nu overgaan tot het onderzoeken van de rechtsverhoudingen in de aldus georganiseerde bedrijven, is de eerste vraag, die zich aan ons opdringt deze: Zijn we hier nu op privaatrechtelijk, dan wel op publiekrechtelijk terrein? Maar, al dringt deze vraag zich als 't ware van zelve aan ons op. we aarzelen toch haar te stellen. Het maken van dit onderscheid immers, dreigt altijd ons terug te voeren naar de. overwonnen opvatting van 2 rechtsgebieden, van welke het eene dan kenbaar zou zijn aan het optreden van een rechtssubject-men noeme het Staat, gemeenschap of hoe men wil — wier belangen van nature en als wezenskenmerk een zekere meerwaarde zouden hebben. Maar ondanks het feit, dat ons nu zoo klaar voorstaat, dat van twee naar hun aard verschillende rechtsgebieden geen sprake kan zijn, zien we toch, dat, wanneer in het sociale leven een bepaalde zaak geregeld moet worden, de onderscheiding der ontwerpen in die met privaatrechtelijke tegenover die met publiekrechtelijke regeling aan een ieder dadelijk een indruk geeft, waarover de strijd loopt. Die onderscheiding heeft dus voor ons rechtsleven nog een zeer wezenlijke beteekenis. Men denkt dan echter geenszins aan de vraag of er al dan niet belangen met een zekere meerwaarde in het spel komen, doch bedoelt slechts of het rechtsvormend college er zich toe zal bepalen de conflicten te regelen, die voortvloeien uit vrijwillig verrichte handelingen, dan wel onafhankelijk van hetgeen betrokkenen zelf ondernemen, hun belangen zal toetsen en de verrichte waardeering in den vorm van verplichtingen en bevoegdheden van alle belanghebbenden zal neerleggen. Naast deze onderscheiding denkt men bij de vraag publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke regeling nog aan de kwestie of de belangen, aan welke door het recht sanctie gegeven zal zijn, nu vervolgens door de overheid gehandhaafd zullen worden — hetzij met politiedwang, door straf, of op andere wijze — of dat deze handhaving aan de vrije beschikking van den drager van het beschermde belang zelve overgelaten zal zijn, zij het dan natuurlijk ook, dat deze, als hij wil handhaven, van de middelen der civiele procesorde gebruik zal moeten maken. Deze twee zijn de voornaamste kwesties, die ons voor oogen zweven, wanneer we het hebben over de vraag publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke regeling. Bij het drukkersbedrijf nu, het modelvak der economische bedrijfsorganisatie, zal niemand betwijfelen, dat zich op zijn minst een zeer sterke tendens in de hier aangegeven richting vertoont. Door de bepaling van het verplicht lidmaatschap is het zoover gekomen, dat ieder die in het bedrijf werkzaam wil zijn zich - afgezien van de nog maar hier en daar bestaande en kwijnende resten van het ongeorganiseerde bedrijf — moet onderwerpen aan de regelingen door de contracteerende vereenigingen gemaakt. Als lid van zijn vereeniging kan hij door zijn stem in de ledenvergadering op den gang van zaken invloed uitoefenen; als individu is hij bij de behartiging zijner belangen gebonden aan de dooi de gemeenschap gestelde regels. Uittreden uit de vereeniging is onmogelijk, daar dit uitsluiting uit het geheele bedrijf zou beteekenen; hierin ligt wel een volkomen negatie van de z.g. contractsvrijheid. Ook de zorg voor de feitelijke naleving van de verkregen normen is in het drukkersbedrijf geheel en al geregeld in de hier aangegeven richting. Rechtspraakcommissies trekken al deze zaken aan zich, de uitspraak strekt als regel tot opleggen van straf. De executie wordt ook niet aan partijen overgelaten, doch bezorgd door het Bestuur. Als men nagaat, hoe deze beide kwesties zich hier ontwikkeld hebben, is het niet twijfelachtig, dat de verhoudingen in dit bedrijf zoo zijn, dat zij voldoen aan de voorwaarden, die in het algemeen door het spraakgebruik aan een publiekrechtelijke regeling gesteld worden. Voorzoover men dus de onderscheiding tusschen privaat- en publiekrecht niet — omdat er in wezen geen verschil bestaat — geheel wil verwerpen, zal men moeten erkennen zich bij de economische bedrijfsorganisatie en in concreto in het drukkersbedrijf op publiekrechtelijk terrein te bevinden. Dat dit feit, dat althans in één bedrijf de verhoudingen van privaatrechtelijk publiekrechtelijk worden, meer algemeene erkenning vinden, is van het hoogste belang. Immers, zooals wij zagen, is hier door het spraakgebruik nu eenmaal aan verbonden de gedachte van omzetting van een toestand, waarin ieder vrijelijk zijn eigen belangen tracht te behartigen en het recht zich bepaalt tot regeling van de gevolgen dier vrije wilsdaden, tot een toestand, waarin het compromis tusschen de verschillende belangen niet1 meer uitsluitend bepaald wordt door het meer of mindere geluk, waarmee de dragers ervan ze verdedigen, doch rechten en plichten gewaardeerd worden uit gemeenschapsstandpunt. * * * Hoe komt het, dat deze opheffing der individueele vrijheid en hare vervanging door belangenwaardeering uit gemeenschapsoogpunt 1), hier zoo vanzelf gegroeid, elders in maatschappelijke kringen op zooveel verzet stuit. Mijns inziens doordat men steeds meende zijn vrijheid te zullen verliezen voor bureaucratische reglementen, vanuit een centraal punt gedecreteerd of voor theoretisch regelingen, door een zich in abstracties en algemeenheden verliezende wetgever ineen geknutseld. Hiervoor bestond zeer zeker gevaar en nog is dat gevaar ]) Hierbij teeken ik ter vermijding van misverstand reeds dadelijk aan, dat deze belangenwaardeering uit gemeenschapsstandpunt in casu nog zeer onvolledig is, omdat slechts 2 der betrokken belangen behoorlijk gewaardeerd worden, terwijl toch soms nog een 3de belang betrokken is, n.1. dat der consumenten. Hierover, en over hetgeen ter ondervanging van dit euvel reeds gedaan is en nog gedaan kan worden, later. niet geheel geweken. Nog steeds zijn er menschen, die meenen, dat het parlement in staat is in alle maatschappelijke kringen zonder kennis van zaken de meest uiteenloopende belangen te waardeeren. En als zij dan toch op sommige punten zien, dat dit onmogelijk is, meenen zij het beste te doen de nadere regeling aan Koninklijke besluiten over te laten. De gevolgen zijn veelal, dat die besluiten,. ontworpen door ambtenaren, die hoe bekwaam ook, onmogelijk ter zake kundig kunnen zijn, telkens en telkens weer onbillijk en onuitvoerbaar blijken. Zoolang men tegenover pogingen tot dergelijke regelingen pal staat voor de individueele vrijheid, kunnen wij dit billijken. Het levende werkelijke Recht is misschien nog beter beschermd door de luttele beperkingen, die de moraal aan den vrijen belangenstrijd aanlegd dan door een dergelijk gereglementeer. Maar nu zal het ook duidelijk zijn, waarom wij zoo'n beteekenis hechten aan de erkenning van het publiekrechtelijk karakter van regelingen, zooals die b.v. in het drukkersbedrijf bestaan. Het is, omdat men dan aan dit levende voorbeeld zal zien, dat de anarchie der onbeperkte belangenbehartiging vervangen kan worden door belangenwaardeering uit gemeenschapsstandpunt zonder dat men behoeft te vervallen in een bedrijfsregeling door den wetgever of reglementeering door bureaucraten. Dan zal men begrijpen, dat die andere ordening niet synoniem is met ingrijpen door theoretische wetgevers of ambtenaren. Door het wijzen op dit levende voorbeeld zal men meer bereiken dan alle redeneering tegen deze misvatting anders zou uitwerken. Dit is de beteekenis van de economische bedrijfsorganisatie, dat zij door haar bestaan aantoont, dat men door decentralisatie van rechtsvorming, rechtsvorming door belanghebbenden, de groote voordeelen van belangenwaardeering uit gemeenschapsstandpunt ]) kan verkrijgen, zonder te vervallen in de nadeelen, die hierboven als argument tegen beperking der persoonlijke vrijheid werden aangegeven. Hier make men weder dezelfde restrictie als in de vorige noot aangegeven. Ondanks dit alles zullen er nog wel stemmen opgaan, die de vrijheid van elk mensch om zijn eigen belangen te behartigen op de wijze, die hij zelf verkiest, willen verdedigen ook afgezien van de bovenvermelde argumenten en zulks, omdat zij die toestand in zich zelf als goed beschouwen. Men moet, zeggen zij, de vrijheid als het hoogste goed beschouwen. Wat daarvan in de practijk wordt — Mr. Fokker1) zegt het zoo juist, n.1., dat de realiteit van het leven leert, dat de gelegenheid om „het onder elkaar af te maken" er veelal op uitloopt, „dat de eene partij de andere afmaakt". Men zoeke b.v. eens het rapport van de enquête commissie van '63 op om een indruk te krijgen van de toenmalige levensvoorwaarden voor de Nederlandsche arbeiders. Dan zal men een goeden indruk krijgen van de zegeningen, die de liberale economie met zijn onbeperkt individualisme inzake de afsluiting der arbeidsovereenkomsten, over een groot deel van het Nederlandsche voik uitgestort heeft. En als waardig pendant van dit schoone resultaat van het „Ieder voor zich en God voor ons allen" systeem vergelijke men het optreden van sommige federaties van gemeentewerklieden in onze groote steden, die elk oogenblik gereed staan de grootste gemeenschapsbelangen voor elk klein griefje hunnerzijds op te offeren. Zoo zijn de resultaten als men meent, dat de waarde van de verschillende belangen in ons economisch leven, bepaald moet worden door de macht, die haar dragers kunnen ontwikkelen. * * * Nadat wij aldus het o. i. publiekrechtelijk karakter van de nieuwe bedrijfsorganisatie uiteen gezet hebben en tevens aangaven waarom wij ons verheugden in deze ontwikkelingsgang, moeten we — alvorens de rechtsvormende functie van dit nieuwe organisme nader te bezien - nogmaals onze aandacht wijden aan de bestlijders der economische bedrijfsorganisatie, doch thans niet aan hen, die haar — zooals Mr. Levy — n.1. om haar publiekrechtelijk karakter bestrijden, doch thans aan ') Praeadvies voor de Juristenvereeniging 1917. hen, die haar op economische gronden ontraden en achter de heele opzet een motief zoeken, dat heel wat anders zou zijn dan belangenwaardeering uit gemeenschapsstandpunt. Hoewel het bespreken van de economische bezwaren eigenlijk buiten het bestek van deze voordracht valt, moeten wij toch, wegens hunne samenhang met de juridische struktuur der zaak, de voornaamste twistpunten althans aanstippen- Hier doet zich echter nog een moeilijkheid voor. Was de economische organisatie, zooals wij haar tot nog toe beschreven, geheel verwezenlijkt in het drukkersbedrijf, Prof. Veraart laat ons in zijn boek nog veel verder strekkende maatregelen zien, die z i. de logische consequenties zullen zijn van de richting, waarin zich de bedrijven, de boekdrukkerij vooraan, thans ontwikkelen. Intusschen is van die verder strekkende — zoo straks uiteen te zetten — maatregelen zelfs in het drukkersbedrijf nog niets te zien en betwisten velen, ook insiders in het bedrijf, zoowel de noodzakelijkheid als de wenschelijkheid dien kant uit te gaan. Prof. Veraart dan meent, dat het vroeg of laat noodig zal zijn om, wil men de goede levenspositie thans voor de bedrijfsgenooten verkregen handhaven, over te gaan tot z.g. sluiting van het bedrijf d. i. onmogelijk maken, dat zich nieuwe ondernemingen in de betreffende tak van productie gaan vestigen. Ja, zelfs zal het z. i. soms noodig zijn door samentrekking van ondernemingen enz. de productie te beperken, omdat men wel eens zal moeten voorzien, dat ten gevolge van een beraamde prijsverhooging het publiek niet meer dezelfde hoeveelheid van het product zal afnemen. De daaruit voortvloeiende moeilijkheid zou men dan moeten voorkomen door tevens de productie te verkleinen. Aangeteekend dient echter te worden, dat Prof. Veraart in dit stadium een oppertoezicht van den Staat over de gestie der bedrijven noodzakelijk acht. In deze maatregelen nu vinden de economische bestrijders natuurlijk een loonend aanvalspunt en de heer Wibaut onthult aan de hand hiervan, wat hij meent de ware motieven van de geheele opzet. Deze zou volgens hem niets anders zijn, dan een poging van een kongsi ondernemers-kapitalisten om, met behulp van een bevoorrechte groep arbeiders, — die dan in den vorm van een onevenredig hoog loon hun Judas penningen toegeworpen zullen krijgen — een rooftocht zonder weerga op het publiek te organiseeren- Zelfs in kringen, die volkomen accoord gaan met de organisatie als thans in het drukkersbedrijf, vindt deze critiek toch wel eenigen weerklank. Men wijst er dan echter terstond op, dat deze critici het zich gemakkelijk maken door te doen of het in confesso ware, dat een organisatie als in het drukkersbedrijf tot de consequenties moet leiden, die Prof. Veraart aangeeft. En aan die consequenties knoopen zij hun critiek vast, zonder er op te letten, dat de meeste leiders en voorstanders van een organisatie als in het drukkersvak die bewuste maatregelen geenszins als consequentie van hun streven beschouwen. Aan hun streven om met de, m. i. juiste, argumenten tegen sluiting van bedrijven en beperking der productie, tevens de huidige organisatie in het drukkersvak in discrediet te brengen, is waarschijnlijk ook niet vreemd de overweging, dat een organisatie als in het drukkersbedrijf de tendens heeft de idee der klassenstrijd aan scherpte te doen verliezen * * * Hebben wij dus de indrukken en verwachtingen nagegaan, die deze ontwikkeling van het bedrijfsleven bij de verschillende bevolkingsgroepen gewekt heeft, dan zien we, dat de bewering, dat met de belangen der consumenten geen voldoende rekening gehouden wordt, de kern der critiek vormt en dat die critiek op dit punt tot zelfs in de kringen, die het meest sympathiek staan tot een ontwikkeling als in het drukkersbedrijf, eenige weerklank vindt. Dit nu is zeer begrijpelijk, want het is inderdaad een feit, dat bij deze bedrijfsorganisatie plaats vindende gemeenschappelijke belangenwaardeering, één der groepen belanghebbenden, nl. de consumenten niet vertegenwoordigd zijn. Dit is de grondoorzaak, waarom deze organisatie in breede kringen een nog niet geheel en al bevredigendeh indruk maakt. Immers, zooals steeds, is ook hier de kans niet gering, dat met de belangen der afwezigen weinig of geen rekening gehouden wordt. Het probleem rijst dus nu, hoe men zou kunnen bevorderen, dat in de nieuwe autonome lichamen, die hier bezig zijn te ontstaan, ook werkelijk alle belangen in de waardeering begrepen zullen worden, waardoor inderdaad Rechtsvorming het resultaat zou kunnen zijn, Prof. Veraart stelt zich voor, dat dit zal geschieden, doordat in het eindstadium van de huidige ontwikkelingsgang, de regeering door middel van een centralen Raad voor de Bedrijven over de gestie van de georganiseerde bedrijven een toezicht zal houden, eenigszins van denzelfden aard als de Kroon thans over de gemeenten uitoefent De functie van dien Centralen Raad voor de Bedrijven zou men dan zelfs tot op zekere hoogte met die van Gedeputeerden kunnen vergelijken. Ons inziens echter ligt de zaak hier principieel anders dan bij de gemeenten. Bij de gemeenten ontmoeten wij niet bepaalde belangen, die bijna bij elke kwestie betrokken zijn en toch in den gemeenteraad op geenerlei wijze hun vertegenwoordiging vinden. De vergelijking gaat dus niet op. Zoo'n centraal toezicht zal geschikt zijn om excessen te voorkomen, een bevredigende waardeering ook van het consumentenbelang wordt zoo niet verkregen. Voor een drang uit het bedrijf om b v. de prijzen te mogen opvoeren, zal — behalve in gevallen, dat de onredelijkheid apert is — het centrale gezag ten slotte steeds zwichten. Zij immers, die in het bedrijf leven en werken, zullen bij besprekingen en debatten steeds beter beslagen ten ijs komen dan de vertegenwoordigers der regeering, die het ontstaan van alle kwesties en plannen in het bedrijf niet van het begin af aan meemaken, maar eerst in het allerlaatste stadium de zaak voorgelegd krijgen en dan een ja of neen moeten laten hooren. Het kan langer of korter duren, maar ten slotte zullen de insiders toch steeds hun zin krijgen. Zoo is het, dat ondanks een stelsel van overheidstoezicht de belangen van den derden geïnteresseerde, d. i. den consument, toch in de verdrukking zullen komen en dat het gevoel van niet op een voldoend deskundige wijze gerepresenteerd te worden bij breede consumentengroepen steeds een onbevredigde stemming zal onderhouden. Maar hoe dan ook voor deze belangen een juiste waardeering te krijgen ? M. i. moet men terstond zijn aandacht wijden aan het geven van een behoorlijke vertegenwoordiging aan de consumentenbelangen en dit wel als volgt: Zoolang de definitieve regeling nog in voorbereiding en ontwikkeling is, bepale de Staat er zich toe de sluiting') van bedrijven tegen te gaan. Immers de natuurlijke rem, die nn nog tegen onredelijke prijsopdrijving bestaat, zou door sluiting van een bedrijf vervallen, want dan zou niet meer, zooals nu nog voor ondernemers, die gezamentlijk de prijzen ongemotiveerd zouden willen opdrijven, het gevaar bestaan, dat er zich steeds meerdere ondernemers, aangelokt door de hooge winsten in het bedrijf zouden vestigen. Deze overgangstoestand dient echter slechts zeer tijdelijk te zijn, daar door het tegen gaan van sluiting alleen al te groote excessen onmogelijk gemaakt worden, doch in geenen deele een waardeering der consumentenbelangen verkregen wordt. Om zulks te verkrijgen, zoeke men m. i. de oplossing in deze richting, dat, daar, waar de belangen van hen, die zelve in het bedrijf werkzaam zijn, onderling gewaardeerd worden, ook reeds dadelijk de consumenten belangen als zoodanig hun invloed doen gelden. Er moet hier een compromis gevonden worden tusschen drie belangen en daarvoor kan men niet aanvankelijk slechts twee dezer in aanmerking nemen om pas later te zien, wat er van het derde overblijft. Er moet dus een bepaalde tak van staatsdienst zijn, die belast is met de behartiging der consumentenbelangen en die voor elke bedrijfstak haar onder- J) Met sluiting wordt dan bedoeld de toestand, dat de reeds gevestigde ondernemingen gezamentlijk het aan nieuwe ondernemers onmogelijk zouden maken zich in het bedrijf te vestigeu, zelfs al onderwerpen zij zich aan alle in het bedrijf reeds geldende regelingen. afdeeling heeft, die in het bedrijf zelf staat en de gestie van dat bedrijf mede bepaalt. Prof. Veraart schrijft: „De patroons-regelingen zijn voor de leiders der arbeidersbonden niet geheim. Zij mogen de tarieven critiseeren; maar ook worden die tarieven hun uitgelegd" enz. Later breidt Prof. Veraart dit nog uit, waar hij, zooals onlangs in de vergadering van het instituut van accountants, aangeeft, dat deze samensprekingen tot een permanent college moeten worden. Ook de 4de conclusie van het congres van den R. K. Centralen Raad van Bedrijven wijst in de richting van geregelde besprekingen over alles, wat het bedrijf raakt. Juist zoo, dat wordt een rechtsvormend lichaam; maar dan moet ook hierin reeds die vertegenwoordiging van het consumentenbelang zitting hebben. Men vreest, dat die personen, die slechts vertegenwoordigers, geen eigenlijke dragers van het belang zijn, het niet met genoeg klem zullen^ verdedigen. De ondervinding leert het tegendeel; als aan een tak van staatsdienst een bepaald belang is opgedragen, gaan intuïtief de betreffende personen dat belang spoedig als het bij uitstek gewichtige staatsbelang voelen. Men vreest, dat zij niet deskundig genoeg zijn. Juist om dit euvel te vermijden, moeten voor eiken tak van productie speciale personen aangesteld worden en in het bedrijf zelf geplaatst. Zij mogen natuurlijk niet financieel geïnteresseerd zijn, maar nemen verder aan alles deel. Zij moeten van rechtswege zitting hebben in commissies van onderzoek, in commissies tot voorbereiding van prijstarieven, in rechtspraak-commissies enz. Zoo doende pas zullen ze in waarheid van het bedrijf deel uitmaken en geschikt zijn bij belangrijke beslissingen de consumenten te vertegenwoordigen. Men vreest, dat zij in al die commissies remmend zullen werken. Mij schijnt die vrees niet gegrond. Het is immers ook een consumentenbelang, dat de productie verhoogd, stagnatie in het bedrijf tot een minimum beperkt worde. Op deze wijze alleen krijgt men een toestand, waarin werkelijk alle belangen gewaardeerd worden en dit wel gedecentraliseerd, n 1. zooveel mogelijk door de dragers dier belangen zelve. Uit economisch oogpunt is de toestand dan zoo, dat de voorloopig nog niet geheel te missen stuwkracht van den particulieren ondernemer behouden blijft en toch het bedrijf niet meer uitsluitend op winst, maar ook reeds op consumentenbelang — toch het einddoel der productie — gericht is. Als resultaat zou dus een toestand geschapen worden, die voor de heerschappij van het Recht in hoogen zin zeker meer verwezenlijkingskans biedt, dan de tegenwoordige en ook uit economisch oogpunt bevredigend is. De ontwikkeling van het economisch georganiseerde bedrijf tot een werkelijk gemeenschapsorgaan, zou daarmee verzekerd zijn- * * * Na aldus uiteengezet te hebben in welke richting ons inziens voorloopig de organisatie der bedrijven te leiden zou zijn, willen we nog na gaan, welke kansen er zijn, dat deze organisatie, werkelijk tot stand komt. Vooropgesteld diene dan, dat we geenszins bedoelen de vraag of niet vroeg of laat voor de bedrijven een dergelijke regeling op papier gesteld zal worden, maar dat van belang is alleen de vraag, of in afzienbare toekomst het idee van deel te hebben in een rechtsgemeenschap wortel zal schieten en zulks ook bij de arbeiders. Om die kans te berekenen is van overwegend belang de houding, die de sociaal democratie in deze zal aannemen. Wel is waar stelt de meerderheid der arbeiders nog maar een zeer matig belang in de theoretische dogma's van het socialisme, maar in de practijk zijn zij toch langzamerhand de S.D.A P. gaan beschouwen als de politieke partij, aan welke zij de behartiging hunner belangen het liefste toevertrouwen; speciaal geldt dit voor het N.V.V., de grootste arbeidersorganisatie in Nederland. Zoodoende heeft deze politieke partij dan ook grooten invloed gekregen op de denkwijze van die modern georganiseerde arbeiders. Het is dus voor de welslagingskans van alles, wat op dit gebied ondernomen zal worden, van het grootste belang, in welke richting deze invloed aangewend zal worden. Wij zagen, dat eenige voormannen van die partij voorloopig trachten de economische bedrijfsorganisatie voor te stellen als een monsterverbond tegen den consument en dat zij hiervoor hun argumenten v.n.1. putten uit de sluiting van bedrijven en beperking der productie, die ondertusschen nog nergens bestaan en ook door vrijwel niemand gewenscht worden. Wij zagen tevens, in welke richting de economische bedrijfsorganisatie zich ontwikkelen moet om deze critiek geheel ongegrond te maken. Ook hebben wij al aangestipt, waarin de grondoorzaak van de onwelwillende houding der sociaal democratie te zoeken was, n.1. in de vrees voor verzwakking van de idee der klassenstrijd. Nu is dit, ook onder de socialisten zelve, altijd een punt van veel onzekerheid. Immers ten slotte heeft elke verandering, die de arbeidende klasse in een beteren toestand brengt, ten gevolge, dat de drang naar een totale verandering der maatschappij, voorloopig althans, verflauwt, d.w.z dat de idee der klassenstrijd verzwakt. Dit moeten zij dan eensdeels als een nadeel beschouwen, daar zoodoende de bereiking van het groote einddoel vertraagd wordt. Aan den anderen kant is elk zoo'n verandering een reëel en onmiddellijk voordeel voor de arbeidersklasse. In socialistische kringen is het dan ook, wat dergelijke zaken betreft, dikwijls een „Entre ces deux mon coeur balance". In de S.D.A.P. is echter tegenwoordig een breede groep en dat wel juist de meeste vakvereenigingsmannen — uit den aard der zaak meer practici — bij welke de balans definitief is doorgeslagen in de richting van het steeds aanvaarden en bewerken van alle mogelijke, zij het dan ook kleine, verbeteringen. Dit worden de principieele reformisten, onder welke tevens het inzicht levendig is, dat men de maatschappij niet opeens volgens een theoretisch plan kan veranderen, doch steeds hervormend, proefondervindelijk, hoewel natuurlijk doelbewust, de nieuwe maatschappij moet optrekken. Deze menschen nu móeten gewonnen worden, wil men de nieuwe bedrijfsorganisatie werkelijk als rechtsgemeenschap doen leven in de gevoelens van de betrokkenen. En deze groep menschen kan gewonnen worden, wanneer men er eensdeels maar voldoende op wijst, dat de economische bedrijfsorganisatie, mits ontwikkeld in de hier aangegeven richting, feitelijk al een tusschenvorm is tusschen het vroegere vrije en het toekomstige gesocialiseerde bedrijf, anderdeels er ook naar streeft, dit karakter van de nieuwe organisatie nog te versterken. Dat dit karakter er al is, wordt duidelijk, wanneer we er ons eens in verdiepen, wat feitelijk onder een gesocialiseerd bedrijf te verstaan is. Vroeger meende men eenvoudig „overheidsbedrijf". In den laatsten tijd is echter meer en meer gebleken, dat gezaghebbende socialisten (als b.v. Kautsky) deze beide geenszins synoniem achten. Bij ons te lande lieten zich o.a. de heeren Wibaut en van den Tempel in dien zin uit. Hoe echter een gesocialiseerd bedrijf dan wel ingericht is, daarover zijn de mededeelingen uit het socialistische kamp voorloopig nog schaars. Echter staat wel vast, dat de twee voornaamste kenmerken moeten zijn, een bestuur van het bedrijf, waarin allen, die er in werkzaam zijn, vertegenwoordigd worden en vervolgens een richting van het bedrijf direct op de vervulling der maatschappelijke behoeften en niet in eerste instantie op winst. Het 1ste kenmerk, medezeggenschap in het bestuur van het bedrijf door allen, die er in werkzaam zijn, is bij de economische bedrijfsorganisatie in principe reeds verkregen. Als men er, zooals boven aangegeven, ten slotte toe mocht komen het maatschappelijk consumptiebelang in de nieuwe organisatie een passende vertegenwoordiging te geven, zal een ieder moeten erkennen, dat daarmee ook de kiem voor het 2de kenmerk van socialisatie, n.l. richting van het bedrijf op de maatschappelijke behoeften, verkregen is. Mijn conclusie is dus, dat men op dit karakter van de nieuwe organisatie als tusschenvorm naar socialisatie den nadruk moet leggen en het tevens moet bevestigen. Dan zal men de breede groep menschen, die meenen. dat de „ontwikkelingsgang naar socialistisch toekomstland" zal leiden langs den weg van proefondervindelijken ombouw en vervor- ming, voor de nieuwe organisatie kunnen winnen. En hun invloed is voor het groeien van de idee van rechtsgemeenschap onontbeerlijk. * * * Na aldus de kansen en voorwaarden voor het ontstaan van dergelijke rechtsgemeenschappen onderzocht en in verband gebracht te hebben met de geestelijke stroomingen, wier invloeden zich op dit gebied doen gevoelen, moeten we wel tot de overtuiging komen, dat de hoofdvoorwaarde voor welslagen in deze is de inrichting zoo te maken, dat de voornaamste stroomingen op dit gebied er zich — als zij werkelijk de levensvatbaarheid mochten hebben, waarvan haar dragers overtuigd zijn — in zullen kunnen verwezelijken. Met andere woorden: voorwaarde is, dat zij, die werkzaam willen zijn om dergelijke rechtsgemeenschappen te doen groeien, zich ervan onthouden om vooraf te willen decreteeren, wat de inhoud van het in die gemeenschappen te vormen recht moet zijn. Het lijkt zoo vanzelf sprekend, maar in de practijk zien we toch, dat ieder niet alleen al een meening heeft, hoe het nieuw te vormen recht er moet uitzien — en tot zoover is er geen bezwaar — maar ook er zich niet in kan denken, dat men tot een andere waardeering zou kunnen komen en dat die andere waardeering toch Recht zou kunnen zijn. En dat zou nu juist het verderfelijke zijn, dat men wel nieuwe rechtsvormende organen in het leven zou roepen, maar zich innerlijk niet los zou kunnen maken van de overtuiging, dat eigentlijk al lang vast staat, tot welke conclusies de belangenwaardeering in die nieuwe gemeenschappen zal moeten komen. En als men die intieme convictie dan nog maar alleen als particuliere meening verdedigde, maar neen, steeds weer komt de neiging op dergelijke organen bij hun geboorte al iets als een imperatief mandaat te willen meegeven. Het lijkt te somber, maar men zie in de practijk. Aan den eenen kant de paladijnen van het klassenstrijd-beginsel, voor wie het niet mogelijk is zich voor te stellen, dat bij een dergelijke organisatie, al was het maar een cent aan kapitaalrente of ondernemerswinst, uitgekeerd zou kunnen worden en toch Recht heerschen; aan den anderen kant zij, die het als een absurditeit voelen, dat ten slotte een waarachtig rechtsgevoel zich zou kunnen verzetten tegen het doen toekomen van een aandeel, hoe klein dan ook, uit de productie aan hen, die, hoewel tot werken in staat, geen actief deel aan de voortbrenging namen. Wil de nieuwe werkplaats tot rechtsvorming op hechte grondslagen worden opgetrokken, dan moeten de bouwers er zich van weten te onthouden om, voordat de werkplaats er is, vast te stellen, hoe het product er zal moeten uitzien. Het is mij verre te willen, dat zij geen opinie omtrent de vraag wat Recht is, zullen hebben. Integendeel, die heeft ieder, die zich voor de feiten interesseert. Maar men moet tevens van de mogelijkheid doordrongen zijn, dat men, gemeenschappelijk met anderen de belangen waardeerende, ook zelve tot een andere conclusie zal kunnen komen. Dit moet de leidende gedachte zijn, wil het werk slagen. * * ♦ Om niet zelve in de omschreven fout te vervallen, zal ik er mij zekerheidshalve van onthouden weer te geven, in welke richting eigen rechtsgevoel momenteel de oplossing der verschillende conflicten zou zoeken. Alleen wil ik ter nadere adstructie van de onmisbaarheid van dergelijke organen een oogenblik van de suppositie uitgaan, dat in de toekomst het rechtsgevoel zich algemeen vestigen zal in dien zin, dat aan hen, die niet zelve werken, ook heelemaal niets van het product ten goede moet komen. Zeker, mocht dat het geval zijn, dan is verdere belangenwaardeering tusschen kapitaal en arbeid overbodig, daar ons rechtsgevoel dan het belang van één dezer groepen op een verwezelijkingswaarde gelijk nul gesteld zou hebben. Maar zou er dan voor een dergelijk rechtsvormend, d i. belangenwaardeerend lichaam geen taak meer zijn? Wel verre van daar. Integendeel, naar mate de belangenwaardeering tusschen kapitaal en arbeid haar finale oplossing zou naderen, zou vrijwel in hetzelfde tempo de kwestie der waardeering tusschen de belangen van de gemeenschap en van hen, die zelve in het bedrijf werken, acuut worden. Immers het belang van de gemeenschap is de productie zoo hoog mogelijk, de onkosten van het bedrijf zoo laag mogelijk te maken; het belang van de bedrijfsgenooten is — al nemen wij aan, dat het loon in de verschillende bedrijven voor gelijksoortigen arbeid naar vaste loon- of salarisklassen gehonoreerd zal worden — toch nog diametraal daaraan tegenover gesteld, n.1. om het bedrijf steeds meer in te richten op het gemak der bedrijfsgenooten (installatie van gebouwen en werkplaatsen, arbeidsintensiteit, plaatsing der bedrijfsgenooten in meer of minder hooge loonklasse, enz.) Ook tusschen deze belangen moet dus een waardeering plaats hebben en kan die alleen slagen, wanneer in die bedrijven gegroeid is de geest van een gemeenschap, waarin men te zamen naar Recht zoekt Moge het gegeven zijn, dat zij, die een nieuwe orde der maatschappij willen brengen, spoedig inzien, dat met het bevorderen van die idee van rechtsgemeenschap niet meet gezuimd mag worden. Mogen zij, wier hoogste wijsheid thans nog bestaat in het verkondigen, dat rechtsverhoudingen slechts een weerspiegeling zijn van machtsverhoudingen, nog tijdig inzien, dat zij zelve daarvan wellicht spoedig de wrange vruchten zullen plukken. Want het kan niet uitblijven, dat hun discipelen in een volgend stadium aan de hand van datzelfde middel de belangenconflicten tusschen gemeenschap en bepaalde bedrijfsgroepen zullen willen oplossen. Moge de maatschappij daai vooi gespaard blijven. November 1919. G. W. VAN DER DOES. STATUTEN VAN DEN R. K. Centralen Raad van Bedrijven. HOOFDSTUK I. OPRICHTING. DUUR. VESTIGING. Artikel 1. De Roomsch Katholieke Centrale Raad van Bedrijven, verder aangeduid als Centrale Raad, is opgericht den 19en April 1919, voor den tijd var negen en twintig' jaar en zes maanden. Als oprichters treden op: 1°. Het B. K. Verbond van Werkgevers-Vakvereenigingen; 2°. De Nederlanflsche II. K. Middenstandsbond; 3°. De Nederlamlsehe Boerenbond; 4°. Het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie. Art. 2. De Centrale Raad is- gevestigd te 's-Gravenhage. HOOFDSTUK II. DOEL. MIDDELEN. Art. 3. De Centrale Raad stelt zich ten doel de bevordering van den socialen vrede tusschen de verschillende standen en klassen der samenleving. Art. 4. De Centrale Raad tracht dit doel langs wettigen weg te bereiken door: 1°. het bevorderen van het tot stand komen in alle bedrijven van collectieve arbeidsovereenkomsten, waarin de conclusiën van het R. K. Bedrijvencongres van .Tuli 1919 zijn vastgelegd; 2°. het bevorderen van het tot stand komen van prijzen voor diensten en goederen, waarbij een maatschappelijk geoorloofde winst en rente en goede arbeidsvoorwaarden gewaarborgd worden, en de afnemers derhalve prijzen betalen, die redelijkerwijze gevraagd kunnen worden; 3°. het verleenen van bemiddeling ter voorkoming en oplossing van strijd tusschen verschillende sociale groepen; 4°. het bevorderen van het tot stand komen van Centrale Raden van Bedrijven met hetzelfde doel en dezelfde middelen als de Centrale Raad, voor de niet-Katholieke groepen der bevolking; 5°. het bevorderen van internationale verbindingen met groepen in het buitenland, die hetzelfde of soortgelijk doel nastreven en dezelfde of soortgelijke middelen gebruiken; 6°. het beheeren van instellingen en fondsen tot welker vorming het Cöngres besluit; 7°. het bevorderen van de publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven; 8°. het bestuderen van maatregelen op het gebied der sociale overheidsbemoeiing en het zenden van adressen daaromtrent aan regeeringslichamen; 9°. andere wettige middelen, die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. HOOFDSTUK III. VAN DE LEDEN. Art. 5. Gewone leden van den Centralen Raad zijn de volgende rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen: 1°. de Algemeene Bedrijfsraad voor het Groot-Bedrijf; 2°. de Algemeene Bedrijfsraad voor het Middenstands-Bedrijf; 3°. de Algemeene Bedrijfsraad voor het Land- en Tuinbouw Bedrijf. Art. 6. De in artikel 5 genoemde Algemeene Bedrijfsraden bestaan uit een aantal Bedrijfsraden, in welke zitting hebben evenveel afgevaardigden van werkgevers- als van werknemerszijde. Het aantal Bedrijfsraden, dat deel uitmaakt van een Algemeenen Bedrijfsraad, wordt als volgt vastgesteld: voor den Algemeenen Bedrijfsraad voor het Groot-Bedrijf, door overleg tusschen het R. K. Verbond van Werkgevers-Vakvereenigingen en het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie; voor den Algemeenen Bedrijfsraad voor het Middenstands-Bedrijf, door overleg tusschen den Nederlandschen R. K. Middenstandsbond en het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie; voor den Algemeenen Bedrijfsraad voor het Land- en Tuinbouw Bedrijf, door overleg tusschen den Nederlandschen Boerenbond en het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie. In overleg tusschen het R. K. Verbond van Werkgevers-^ akvereeniging'en, den Nederland sol) en R. K Middenstandsbond en den Nederlandsellen Boerenbond wordt vastgesteld, hoe de verschillende bedrijven over de Algemeene Bedrijfsraden worden verdeeld. De in het vorig lid genoemde organisatiën en het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie, mogen geen Bedrijfsraden vormen, welke zouden staan buiten de Algemeene Bedrijfsraden genoemd in artikel 5. De Algemeene Bedrijfsraden regelen, behoudens het bepaalde in de artikelen 7 en 8, hun inwendige organisatie geheel zelfstandig. Afgevaardigden in de Bedrijfsraden mogen alleen zijn Nederlanders, mannen zoowel als vrouwen, die den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld hebben, en niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens, de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, noch van de benoembaarheid tot scheidsman zijn ontzet. Art. 7. De in artikel 5 genoemde Algemeene Bedrijfsraden nemen in hun Statuten de volgende bepalingen op ten aanzien van de eischen, waaraan moet worden voldaan, alvorens tot de vorming van Bedrijf sraden wordt overgegaan: 1°. in het bedrijf moet een collectieve arbeidsovereenkomst zijn afgesloten, althans de ernstige bedoeling bestaan een zoodanige overeenkomst af te slniten; 2°. de vakvereenigingen of ondernemingen, die voor het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in aanmerking komen, zullen alle geschillen aan den Bedrijfsraad onderwerpen en bij geval de Bedrijf sraad uit een even aantal personen bestaat, en de stemmen staken, in hoogste instantie aan het Bestuur- van den Centralen Baad; 3°. de vakvereenigingen of ondernemingen in het bedrijf zullen gedurende de collectieve arbeidsovereenkomst en zoolang over de verlenging der collectieve arbeidsovereenkomst onderhandelingen worden gevoerd, geen uitsluiting of staking toepassen; 4°. de vakvereenigingen voornoemd moeten onvoorwaardelijk kunnen instaan en ook onvoorwaardelijk instaan voor de nakoming der collectieve arbeidsovereenkomst door haar leden; 5°. de vakvereenigingen of ondernemingen voornoemd waarborgen de bevoegdheden van den Bedrijf sraad, gelijk in artikel 8 nader is omschreven. Art. 8. De in artikel 5 genoemde Algemeene Bedrijf sraden nemen in hun Statuten de volgende bepalingen op ten aanzien van de taak van de Bedrijf sraden. Hun taak moet zijn: 1°. ingeval van conflict in het bedrijf als vast scheidsgerecht optreden, tenzij deze bevoegdheid door den Bedrijfsraad aan een ander lichaam is overgedragen; 2°. het ontwerpen en behandelen van collectieve arbeidsovereenkomsten ; 3°. indien een collectieve arbeidsovereenkomst is tot stand gebracht, als hoogste scheidsgerecht over arbeidsgeschillen fungeeren; 4°.medezeggingschap der werknemers op de leiding in het bedrijf verzekeren, en wel op de navolgende wijze. Wanneer in bedrijven, werkend voor de nationale en plaatselijke markt, de vakvereeniging der werkgevers omtrent prijzen en leveringsvoorwaarden onderlinge overeenkomsten tusschen of bindende besluiten voor haar leden kent, welke onder meer door het verplicht lidmaatschap krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst en krachtens overeenkomst met de werknemers-vakvereeniging( en), die partij is (zijn) bij de collectieve arbeidsovereenkomst, worden gehandhaafd, zoo zal de goedkeuring van den Bedrijfsraad daarop verkregen moeten worden. Iedere vaststelling als boven bedoeld, wordt aan het Bestuur van den Centralen Baad medegedeeld en treedt niet in werking, dan nadat de Consumentenraad zijn goedkeuring daaraan gehecht heeft. Wanneer de vakvereeniging der werkgevers alleen of met anderen zonder de directe medewerking der werknemers-vakvereeniging (en) prijzen en leveringsvoorwaarden —■ als voren bedoeld — vaststelt, gelijk bij een trust en kartel, heeft de Bedrijfsraad de bevoegdheid, wanneer door genoemde vaststelling het maken van te hooge prijzen redelijkerwijze wordt gevreesd, een onderzoek in te stellen. In dit geval kan de Bedrijfsraad een boekenonderzoek in eenige onderneming door accountants doen instellen. Wordt omtrent de beoordeeling der vraag, of inderdaad redelijkerwijze gevreesd wordt, dat te hooge prijzen worden gemaakt, in den Bedrijfsraad geen overeenstemming verkregen, zoo beslist de Consumentenraad. Levert bet onderzoek door den Bedrijf sraad, resp. den Consumentenraad, bet bewijs op, dat inderdaad de vaststelling der prijzen en der leveringsvoorwaarden maatschappelijk ongeoorloofd is geweest, zoo is (zijn) de vakvereeniging(en) der werknemers zelfs bevoegd — ondanks bet bestaan eener collectieve arbeidsovereenkomst — een staking af te kondigen, tenzij de vakvereeniging deiwerkgevers waarborgen geeft, dat de veroordeelde prijspolitiek wordt gewijzigd. In beide bovengenoemde gevallen en ook wanneer de vakvereeniging der werkgevers, gelijk in de grootere bedrijven, die internationale mededinging ondervinden, noch onmiddelijk, noch middelijk, prijs- of leveringsovereenkomsten voor baar leden vaststelt, zal de Bedrijfsraad, resp. de werknemersgroep in den Bedrijfsraad, bevoegd zijn, wanneer bij de onderhandelingen over de vernieuwing en (of) verlenging eener collectieve arbeidsovereenkomst door de vakvereeniging der werkgevers een bepaalde in geld uit te drukken eisch tot verbetering der arbeidsvoorwaarden wordt afgewezen op grond, dat de economische positie van het bedrijf in het algemeen en de algemeene loonstandaard dien eisch niet kan dragen en (of) het algemeen belang niet gedoogt bij inwilliging van dien eisch de prijzen der voortbrengselen te verhoogen, een onderzoek daarnaar in te stellen en zijn (haar) bevindingen kenbaar te maken. Het overleggen van een accountants-rapport over de balans en over de winst- en verliesrekening van een of meer ondernemingen kan worden gevorderd, tenzij de weigering gegrond is op den algemeenen loonstandaard. De Bedrijfsraad draagt zorg voor de uitvoering der collectieve arbeidsovereenkomst en heeft het recht inzage te nemen of te doen nemen van de fabrieks-administratie, die op de loonen en arbeidsvoorwaarden betrekking heeft. De Bedrijfsraad zal op geregelde tijden beraadslagen over den toestand van het bedrijf, over de te voeren prijspolitiek, over de middelen om de voortbrenging op te voeren, zonder de arbeidskrachten overmatig te belasten, en over de nooden en verlangens van werkgevers en werknemers. Voorstellen omtrent deze onderwerpen in den Bedrijfsraad genomen, moeten in de betrokken vakvereenigingen aan de orde worden gesteld en behandeld. De leden van den Bedrijfsraad hebben ten allen tijde toegang tot die vergaderingen der vakvereenigingen, waarin genoemde onderwerpen ter sprake komen, en hebben daar raadgevende stem, voorzioover zij geen lid van de vakvereeniging zijn. De leden van den Bedrijfsraad zijn tot stipte geheimhouding verplicht omtrent hetgeen hun vertrouwelijk wordt medegedeeld. Fabrieksgeheimen zijn onder alle omstandigheden tegen ieder onaerzoek door den Bedrijfsraad of eenig ander lichaam gewaarborgd Waar in dit artikel gesproken wordt van vakvereeniging van werkgevers worden daaronder ook verstaan de ondernemingen, welke zonder vakvereeniging te vormen, bij het R. K. Verbond van Werkgevers-Vakvereenigingen zijn aangesloten. Ten aanzien van deze ondernemingen en den daarin gevestigden Bedrijfsraad kan het Bestuur van den Centralen Raad de noodige afwijkingen toestaan. Art. 9. Het gewone lidmaatschap van den Centralen Raad eindigt door schriftelijke opzeg-ging van het lidmaatschap door den Algemeenen Bedrijfsraad per aangeteekend schrijven aan den Secretaris van het Bestuur van den Centralen Raad, ten minste drie maanden voor den aanvang van het nieuwe vereenigingsjaar. Art. 10. Buitengewone leden van den Centralen Raad kunnen slechts zijn de Besturen van: 1°. de Algemeene R. K. Werkgeversvereeniging; 2°. den Nederlandschen R. K. Middenstandsbond; 3°. den Nederlandschen Boerenbond; 4°. de Federatie van R. K. Werkliedenvereenigingen in Nederland/; 5°. de Katholieke Sociale Actie in Nederland. Art. 11. De Besturen onder artikel 10 bedoeld, welke buitengewoon lid van den Centralen Raad wenschen te worden, wenden zich schriftelijk tot het Bestuur van den Centralen Raad, en voldoen verder aan de bepalingen, vastgesteld in het Huishoudelijk Reglement. Over de toelating tot het lidmaatschap beslist het Bestuur. Art. 12. De buitengewone leden hebben op de vergaderingen van het Congres een adviseeiende stem. Art. 13. Het buitengewone lidmaatschap van den Centralen Raad eindigt door schriftelijke opzegging van het lidmaatschap door het Bestuur per aangeteekend schrijven aan den Secretaris van het Bestuur van den Centralen Raad, ten minste drie maanden voor den aanvang van het nieuwe vereenigingsjaar. HOOFDSTUK IV. VAN HET BESTUUR. Art. 14. Het Bestuur vertegenwoordigt den Centralen Raad in en buiten rechten. Art. 15. Het Bestuur bestaat uit dertien personen. Twee werkgevers-leden van het Bestuur worden aangewezen door het Bestuur van het R. K. Verbond van Werkgevers-Vakvereenigingen. Twee werkgevers-leden van het Bestuur worden aangewezen door het Dagelijksch Bestuur van den Nederlandschen R. K. Middenstandsbond. Twee werkgevers-leden van het Bestuur worden aangewezen door het Bestuur van den Nederlandschen Boerenbond. Zes leden van hei Bestuur worden aangewezen door het Bureau voor de R. K. Vakorganisatie. Een lid, tevens voorzitter van den Centralen Raad, wordt aangewezen door de vier in artikel 1 genoemde organisatiën, in onderling overleg voor den tijd van drie jaar. Na verloop van dien tijd is hij herkiesbaar. Hij heeft slechts stemrecht, indien in het Bestuur de stemmen staken. De in dit artikel genoemde Besturen hebben het recht plaatsvervangende leden in het Bestuur van den Centralen Raad aan te wijzen. Het Bestuur verdeelt onderling de functiën van ondervoorzitter, secretaris en penningmeester. Elke der vier in artikel 1 genoemde organisatiën heeft het recht een adviseur aan het Bestuur toe te voegen. Art. Ü6. Tot de taak van het Bestuur behoort: 1°. de uitvoering van de besluiten van het Congres-, 2°. het aannemen van Besturen als buitengewone leden; 3°. als arbiter optreden, indien in een Bedrijfsraad met een even aantal leden de stemmen staken, ingevolge artikel 7, 2° der Statuten; 4°. het adviseeren over de collectieve arbeidsovereenkomsten; 5°. het vaststellen van index-cijfers van verschillende gemeenten, gegrond op het verschil in levensstandaard; 6°. het normaliseeren van arbeidsvoorwaarden; 7°. het berekenen van den invloed, welken in verschillende bedrijven de factor loon heeft op den kostprijs; 8°. het voeren van alle besprekingen, welke noodig zijn voor de toepassing van de onder 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8° en 9° van artikel 4 dezer Statuten bedoelde middelen ; 9°. het doen van alle voorstellen aan het Congres, welke aan het doel van den Centralen Raad bevorderlijk kunnen zijn; 10°. verder alles, wat volgens de bepalingen van Statuten, Huishoudelijk Reglement en Congresbesluiten tot de taak van het Bestuur behoort. HOOFDSTUK V. VAlSf HET CONGRES. Art. 17. Het Congres is samengesteld uit de Algemeene Bedrijfsraden en het Bestuur. Genoodigden van het Bestuur kunnen de vergaderingen van het Congres bijwonen; zij mogen slechts het woord voeren met toestemming van het Bestuur. De vergaderingen van het Congres staan onder leiding van het Bestuur. Alle stemmingen geschieden schriftelijk. Elke Algemeene Bedrijfsraad brengt vijftig stemmen uit, en wel vijf en twintig stemmen door vijf en twintig werkgevers- en vijf en twintig stemmen door vijf en twintig werknemers-afge▼aardigden, met dien verstande, dat voor eiken Algemeenen Bedrijfsraad evenveel stemmen van werkgevers- als van werknemerszijde moeten worden uitgebracht. Voor het tot stand komen van beslissingen wordt een meerderheid van tenminste twee derden der geldige stemmen vereischt. Art. 18. Eenmaal per jaar wordt een vergadering van het Congres gehouden en wel in de maand Juni, en verder zoo dikwijls als het Bestuur of tenminste een gewoon lid of drie buitengewone leden zulks wenschen. De wijze van oproeping dezer vergaderingen wordt in het Huishoudelijk Reglement bepaald. Art. 19. Tot de taak van het Congres behoort: 1°. besprekingen voeren over alle onderwerpen, welke door het Bestuur of door ten minste een gewoon lid of drie buitengewone leden aan het Congres worden voorgelegd, en daaromtrent conelusiën vaststellen; 2°. de contributie voor de gewone leden jaarlijks vaststellen; 3°. de begrooting van inkomsten en uitgaven van den Centralen Raad voor het volgend vereenigingsjaar vaststellen; 4°. verder alles, wat volgens bepalingen van Statuten en Huishoudelijk Reglement tot de taak van het Congres behoort. Het Congres kan geen veranderingen brengen in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van den Centralen Raad. HOOFDSTUK YI. VAN DEN CONSUMENTENRAAD. Art. 20. Er is een Consumentenraad. Deze Consumentenraad bestaat uit acht. leden en een voorzitter. Elke der vier in artikel 1 genoemde organisatiën wijst twee leden aan, die niet lid behoeven te zijn van deze organisatiën. Deze leden kunnen in bepaalde gevallen door anderen worden vervangen. De voorzitter wordt door de acht leden gekozen bij meerderheid van stemmen. Geen prijstarieven of leveringsvoorwaarden, vastgesteld door ondernemersorganisatiën, kunnen in eenig bedrijf in werking treden, tenzij de Consumentenraad zijn goedkeuring er aan heeft gehecht. In het geval, bedoeld in artikel 8, 4°., lid 5, neemt de Consumentenraad de beslissing. De Consumentenraad neemt slechts beslissingen na den betrokken Bedrijfsraad te hebben gehoord. Het Huishoudelijk Reglement regelt nader werkwijze en bevoegdheden van den Consumentenraad. HOOFDSTUK VII. VA.N DE COMMISSIëN. Art. 21. Ter behartiging van bepaalde belangen kunnen door het Congres of het Bestuur Commissiën worden gevormd en kan door het Congres of het Bestuur worden deelgenomen aan de vorming van treinenQ'de Commissiën. HOOFDSTUK VIII. VAN DE GELDMIDDELEN. Art. 22. De jaarlijksche contributie der gewone leden bedraagt tenminste twee duizend gulden. De jaarlijksche vergadering van het Congres stelt een eventueel hoogere contributie voor de gewone leden vast. De jaarlijksche contributie der buitengewone leden bedraagt driehonderd gulden. HOOFDSTUK IX. VAN DEN GEESTELIJKEN ADVISEUR. Art. 23. De Centrale Raad wordt terzijde gestaan door een Roomsch Katholiek Priester, als Geestelijk Adviseur, te benoemen door Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid den Bisschop van Haarlem. Tot alle vergaderingen, zoowel van het Bestuur als van het Congres wordt deze uitgenoodigd. Alle besluiten zullen hem worden medegedeeld, en zonder zijn goedkeuring treden zij niet in werking. Van de uitspraak van den Geestelijken Adviseur bestaat beroep op den Bisschop van Haarlem. Hangende dit beroep is de uitspraak van den Geestelijken Adviseur van kracht. De Geestelijke Adviseur draagt geenerlei verantwoordelijkheid voor het geldelijk beheer van de vereeniging, noch van hare instellingen. HOOFDSTUK X. 0 N TRINDIN G S ARTIKELEN. Art. 24. Op voorstel van een of meer der vier in artikel 1 genoemde organisatiën wordt een voorstel tot wijziging der Statuten of tot ontbinding van den Centralen Raad binnen den tijd bij artikel 1 bepaald, door de vier organisatiën in behandeling genomen. Art. 25. Bij ontbinding gelden de bepalingen van artikel 1702 van het B. W. De baten, die na betaling der schulden overblijven, worden onder de leden, naar verhouding tot de laatstbetaalde contributie, verdeeld. HOOFDSTUK XI. SLOTREPALINGEN. Art. 26. Er is een Huishoudelijk Reglement, samengesteld door de vier in artikel 1 genoemde organisatiën, dat niet in strijd mag zijn met deze Statuten, waarin verdere regelen van den Centralen Raad zijn neergelegd. Art. 27. Wanneer ten aanzien van eenige bepaling in deze Statuten verschil van opvatting bestaat, beslist het Bestuur, behoudens het recht tot vernietiging en nieuwe beslissing door de vier in artikel 1 genoemde organisatiën. Art. 28. Deze Statuten treden in werking, nadat eerst de Bisschoppelijke en daarna de Koninklijke goedkeuring is verkregen.