994 E 20 m 994 MEDEDEELINGEN 20 OVER DE Vereeniging tot steun van Verwaarloosden en Gevallenen DOOR Ds. I. H. BOEKE. MEDEDEELINGEN OVER DE Vereeniging tot steun van Verwaarloosden en Gevallenen DOOR Ds. I. H. BOEKE. Vereeniging tot steun van Verwaarloosden en Gevallenen. De „Vereeniging tot steun van verwaarloosden en gevallenen" is 2 November 1886 te Nijmegen gesticht; 22 Februari 1887 te Amsterdam zijn de Statuten vastgesteld ; 2 5 Maart daaraanvolgend heeft zij rechtspersoonlijkheid verkregen. 1 Juni 1887 is haar eerste asyl „Vechtzicht" te Breukelen geopend. Thans bezit de Vereeniging twee doorgangshuizen, beiden te Apeldoorn, aan den Deventerschen straatweg „Veldzicht" voor oudere meisjes, en in het Wilhelminapark „Boschzicht", waar uitsluitend de kinderen en meisjes tot 16 jaar, die op „Veldzicht" niet thuis behooren, worden opgenomen. De Vereeniging is werkzaam in vrijzinnig-godsdienstige" geest. Zij verleent haren steun, zonder propaganda te maken voor één of andere gezindte. Zij wil eene verpleegde, die Roomsch of Protestantsch is, laten in het kerkgenootschap waartoe deze behoort. Een ander beginsel is, dat wij de verpleegden, althans die van „Boschzicht", na korter of langer verblijf aldaar, in geschikte gezinnen trachten te plaatsen ter opvoeding, waarbij rekening wordt gehouden met het kerkgenootschap en de omgeving, waaruit zij voortkomen. Op „Veldzicht" zijn 20, op „Boschzicht" 17 plaatsen voor verpleegden, tegenwoordig bijna allen bezet. In de volgende schets van den arbeid der Vereeniging, door den Voorzitter gegeven in het Congres voor „openbare zedelijkheid" op de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage, Juli '98, wordt uit den aard der zaak alleen over de bewoonsters van „Veldzicht" gesproken. De „Vereeniging tot steun van Verwaarloosden en Gevallenen", reeds dien langen naam heeft zij tegen; toch geeft die naam aard en doel der vereeniging tot op zekere hoogte met juistheid te kennen. Haar doel. Voor wie werkt zij ? Voor wie is zij bestemd? a. Voor kinderen — wij moeten ons vooralsnog tot meisjes beperken — wier opvoeding dreigt verwaarloosd te worden of reeds verwaarloosd wordt. b. Voor oudere meisjes, die strengere leiding behoeven dan zij van hare ouders of voogden ontvangen. c. Voor gevallenen. Daaronder rangschikken de Statuten: i°. ongehuwde moeders, 2°. ontuchtige vrouwen, die haar leven wenschen te verbeteren. Waarom worden de eersten gevallenen genoemd ?" Zoolang er geen even streng oordeel gaat over ongehuwde vaders, over getrouwde of ongetrouwde verleiders, zoolang bij de wet het. onderzoek naar het vaderschap is verboden, zoolang de vrouw alleen moet boeten voor schuld die man en vrouw gelijkelijk bedreven zoolang moeten wij verzet aanteekenen tegen die kwalificatie van ongehuwde moeders. Overigens zij hier met leedwezen geconstateerd: vooralsnog, d. i. zoolang wij voor haar en voor haar kinderen geen afzonderlijk tehuis bezitten, is onze Vereeniging niet in staat, deze beide categoriën van ongelukkigen te helpen. Ongehuwde moeders kunnen niet, prostituées ■willen niet op „Veldzicht" worden opgenomen. Blijven dus de oudere meisjes, die strenge leiding behoeven. Volgens de verslagen der eerste jaren, dachten de oprichters der Vereeniging eerst en vooral aan sexueele afdwaling; doch ervaring heeft ons geleerd, dat verwaarloosde jeugd ook heel andere vruchten draagt. Ontucht is niet het groote gevaar, dat in het bijzonder vrouwenleven bedreigt. Veel erger valstrik spreidt gebrek aan waarheidszin, aan wilskracht en zelfbeheersching, traagheid, behaagzucht, trek naar opschik en zingenot. En die ondeugden zijn nog moeilijker te bestrijden. Een jongensgek, die niet ziek is, zal door geregeld werken, in gunstig milieu, door streng toezicht en verstandige leiding zich gaan schamen over de oneerbare gedachte, haar vrouwelijke waardigheid leeren ophouden tegenover den man. Maar een karakter, dat door aanleg, omgeving, voorbeeld in verwaarloosde jonkheid, zich eens gezet heeft tot luieren, liegen of stelen, een losse, slappe, lijdelijke natuur, die altijd zich heeft laten gaan, die nooit heeft leeren willen, of ééne die onbetrouwbaar is, die zichzelf niet gelooft, die liegt, heden om de nering, morgen uit vrees, overmorgen in bluf, liegt omdat zij werkelijk nooit waarheid als het hoogste goed en de geringste onwaarheid als de grootste zonde heeft leeren kennen. . . . zulk een karakter of zoo'n karakterlooze te leiden en te kweeken op een leeftijd, dat de menschklei reeds in 't vuur is gebakken of gedroogd in de zon — ziedaar zwaarder taak dan alleen de vrouwelijke eerbaarheid beschermen. Nog eens: Voor welke meisjes is de Vereeniging bestemd? De aanvragen tot opname zijn soms moeilijk te beoordeelen. Nu: lastige meisjes, met wie niet al te verstandige ouders geen raad weten. Maar al is het waar, dat vreemde oogen dwingen, wij houden geen goedkoope kostschool, en wij zijn niet geroepen die ouders van hun moeielijke taak te ontheffen, alleen omdat zij zeiven er wel af willen. Enkel het belang van het kind moet den doorslag geven. Dan weèr worden meisjes aan ons toevertrouwd, wier gebrekkige geestvermogens, abnormaal zenuwgestel, soms op de grenzen van „mania moralis" of idiotisme, haar verder verblijf in den huiselijken kring, in weeshuis of gesticht onmogelijk maakten. Zulken kunnen ook in ons huisgezin op „Veldzicht" niet dan ongunstig op de overige verpleegden werken. Alle wijsheid en liefde kunnen te kort schieten om den omnevelden geest op te klaren, de ontoerekenbare op te leiden tot een zelfstandig bestaan. Dan behoort zulk eene in een geneeskundige inrichting te huis. Soms wordt door een uitbarsting van de kwaal vanzelf de weg daarheen gewezen, of Directrice en Bestuur moeten eindigen met de dubbel deerniswaardige aan betrekkingen of beschermers terug te zenden, met de wetenschap, dat voor zulke geestelijk-minderwaardigen, die geen eigen blijvend thuis hebben, in Nederland geen enkele stichting — ook Wagenborgen niet — open staat om ze levenslang te verzorgen. Een derde bezwaar is, als een dochter van goeden huize op verkeerde wegen geraakt of met de justitie in aanraking gekomen, in een enkel geval, wanneer geen andere weg openstaat om haar voor gevangenis of erger te behoeden, op „Veldzicht" wordt geplaatst. Zoo'n meisje kan zich daar moeilijk voegen in het eentonige leven, in het nederige werk, verheft zich boven de anderen, wekt antipathie, en eindigt met zich misplaatst, verbitterd, ongelukkig te voelen. Zóó moeilijk kan het zijn, over een aanvraag tot opname te beslissen. Maar nu de vraag: hoe degenen voor wie Veldzicht bestemd is, te bereiken? Niemand zal betwisten, dat dit liefdewerk, voor vrouwen, door vrouwen moet wordeti verricht. Terwijl wij hier 'een eeresaluut brengen aan onze medewerksters in de Commissie van Uitvoering, in 10 van de 12 comités, in steden en dorpen, kunnen wij onze teleurstelling niet verhelen, dat de vrouwen nog slechts in een dozijn plaatsen in Nederland tot dit werk zich vereenigden, en dat onder de 24 personen, die zich bereid hebben verklaard, daar waar nog geen comité is, als correspondenten de belangen der Vereeniging te behartigen, nog slechts '/-t vrouwen worden gevonden. Eere aan de dames van „Zedelijke Verbetering", aan verpleegsters in gasthuizen, aan weeshuis-regentessen, die onze hulp inriepen; maar waarom mocht het ons Bestuurders zoo uiterst zelden gebeuren, dat een vrouw, niet in ambtelijke hoedanigheid, maar alleen door het meêleven met de gezinnen van een huisknecht of dienstbode, van een aan lager wal geraakten vriend of buur uit vroeger dagen, gelegenheid vond, ééne harer jongere zusteren voor zedelijken ondergang te behoeden, door haar, als geen andere weg open stond, aan de zorg onzer Vereeniging toe te vertrouwen. ,,Als geen andere weg openstond" — gij luistert, of ik dan andere wegen zou verkiezen; of ik voor mij tegen onze gestichten bedenkingen heb? Laat mij openhartig mijn meening zeggen over licht en schaduwzijde van een korter of langer verblijf in een huis als „Veldzicht". Dat ik hierbij de plaatsing tot verdere opvoeding in gezinnen — een brandende vraag — met stilzwijgen voorbijga, is omdat zelfs de warmste voorstander van gezinsverpleging, waar 't kinderen geldt, zal toegeven, dat meisjes boven de 16 jaar, zooals „Veldzicht" herbergt, nergens beter zijn dan onder leiding van ééne die aan deze bijzondere taak haar leven heeft gewijd; en dat zij die school, die rustplaats tusschen een vaak losbandige jeugd en hun verder leven, dat tehuis, waar zij misschien voor het eerst liefde ontvangen, alleen mogen verlaten, om in de maatschappij haar eigen plaats in te nemen, haar zelfstandige taak te volbrengen. Nu dan, een meisje komt op „Veldzicht" voorkorter of langeren tijd. Zal de invloed ten goede duurzaam wezen, dan is het voor de meesten beter twee dan één jaar daar te blijven. Wat is licht-, wat is schaduwzijde van dat leven f Al het licht straalt uit van een persoonlijkheid, die de ziel is van heel dit eigenaardige gezin. Ik mag hier den lof van onze Directrice niet verkondigen. Hier geen woord over haar toewijding, haar takt, haar geduld en volharding, over haar zedelijk optimisme, haar vertrouwen op 't beter willen ook van de meest verdorvenen, zonder welk geloof in den mensch, in 't onuitroeibaar goede van eiken mensch, trouwens haar arbeid ondenkbaar is. Maar, — en wat ik nu ga zeggen mag niemand zich aantrekken — ik oordeel niet over personen, het is eenvoudig mijn overtuiging: wie met dat geloof en die liefde bezield aan het werk zich geeft, loopt gevaar het doel, de verpleegden wel toegerust terug te geven aan de maatschappij, te missen, door de verpleegden aan haar zelve, aan haar persoon te hechten met banden van hunnerzijds soms sentimenteele, soms hartstochtelijke neiging, zoodat ze wel onder haar onmiddellijken invloed goed en volgzaam en trouw zich betoonen, maar daarom nog niet met die zedelijke beginselen daarbuiten het leven in- en doorgaan. Een leidsvrouw van zedelijk-zwakken moet als iedere opvoeder streven om zichzelf overbodig te maken, die zwakken sterker te maken, karakters te vormen voor eigen taak en eigen strijd. En toch, herhaal ik, straalt in een kring als dien van „Veldzicht" van de persoonlijkheid der Directrice alle licht uit, de schaduwzijde is eigen aan hel gestichtsleven. Welke schaduwen, welke nadeelen dan? Dat zulk een talrijk gezelschap van oudere meisjes, al dragen ze geen uniform, juist door dien keurigen eenvoud der kleeding in de kerk, op de wandeling de aandacht trekt; dat ook bij de soberste levenswijs altijd voor allen het noodige gereed of in voorraad is, zonder dat ieder moet meêwerken en zorgen en sparen, zooals thuis, zooals later, voor het dagelijksch brood; dat de zorg, de verantwoordelijkheid op geen harer drukt zooals op de dochter in het talrijke gezin, waar moeder ziek is of gestorven; dat het moeilijk valt een dozijn of meer volwassen meisjes, die alleen voor huishoudelijken of handenarbeid geschikt zijn, in dat beperkte, eenvoudig ingerichte huishouden den heelen dag aan het werk te houden, aan werk dat gebeuren moet en niet gemaakt of bedacht wordt om ze bezig te houden; dat ook bij het meest nauwlettend toezicht bij dag en bij nacht kwade samensprekingen goede zeden kunnen bederven en één doode vlieg de zalf stinkend maakt; dat vrienden en vriendinnen der Vereeniging, als de Directrices niet oppasten, onze meisjes bederven zouden met kleine verrassingen en geschenken, met een tractatie hier en een verrukkelijken feestdag daar, die natuurlijk alle jonge menschen, alle gezinnen van minder bedeelden hartelijk gegund is, maar die dan toch in bijzondere mate ten deel valt aan deze ééne dochter des huizes, die gemeenlijk niet om haar deugd op „Veldzicht is gekomen.... Het groote woord moet er uit: onze meisjes op V. hebben het te goed in vergelijking met hare zusters thuis, en met het oog op het leven, dat daarbuiten haar wacht; te goed, niet alleen in materieelen zin, wat voeding, verzorging, afwisseling van arbeid en rust betreft, maar ook in zedelijk opzicht, doordat het haar te gemakkelijk valt daar goed op te passen, haar plicht te doen, vrede te houden, ,,meê te loopen in het gareel", zooals eene die 't weten kan, het pleegt uit te drukken. Het behoeft niet gezegd te worden: het feit van niet vrij te zijn, in een gesticht, onder aanhoudend toezicht, gebonden aan de regelen van het huis, bij den arbeid, op de wandeling, in het gezellig verkeer steeds aan den band, is voor de meeste verpleegden al erg genoeg en voor haar zusters reden om niet met haar te willen ruilen. Maar dit neemt niet weg, dat haar leven daar al te „genoeglijk voortrolt"; dat de oppassende dochter thuis, die al de ontbering, de hardheid, den last van nood en zorgen meedraagt, de lange dagen op het atelier, de vunze overbevolking in het eenige woonvertrek, misschien den jammer van een dronken vader, of van huiselijke oneenigheid en ellende, met reden jaloersch kan wezen van de minder deugdzame zuster, die tot straf dat genoeglijke leven daar ginds als juffertje in 't groen mag leiden, voor een tijd, en daarna door een invloedrijke beschermster aan een goededienst of betrekking wordt geholpen. Dit is zeker: om zijn braafheid komt niemand op „Veldzicht", en zonder nu een oogenblik aan straf als wraak of vergelding te denken, meen ik toch, dat eene inrichting als de onze èn voor de meisjes zeiven èn in de schatting van het publiek het karakter van een verbeterhuis, of hoe 't juister te noemen, moet bebehouden; en dat dus ook de behandeling van de verpleegden bij alle welwillendheid, haar geen oogenblik mag doen vergeten, dat zij „strengere leiding behoeven dan zij thuis van ouders of voogden ontvingen". Helaas, dat onder de nog vigeerende wet — het daghet in het oosten, het voortreffelijke ontwerp van wet op de ontzetting en de ontheffing van het ouderlijk gezag zal weldra in behandeling komen — helaas, dat nog altijd onwaardige ouders of voogden ieder oogenblik willekeurig de minderjarige verpleegden aan onze zorg kunnen onttrekken, en zoo soms het goede werk van jaren met één slag te niet doen. Gelukkig zal dat anders worden, maar de zedelijke schade aldus toegebracht is niet te herstellen. Een oud-kweekelinge, die met en tot voldoening werkzaam was als pleegzuster in een ziekenhuis, werd door haren vader genoopt die betrekking te verlaten, om bij hem inwonend als naaister voor hem te verdienen. Later wegens oneenigheid door den vader uit zijn huis verwijderd, vonden wij haar terug als kellnerin in een bierhuis te Amsterdam. Zij weigerde de hand die haar op nieuw werd toegestoken. Een andere werd door hare ouders uit een goeden dienst weg- en naar haar oude slechte omgeving teruggelokt. Die ouders teerden op het schandloon van twee oudere dochters en deze jongere had het ongeluk van mooi op te groeien en behaagziek te zijn. Een door en door slechte vrouw komt op „Veldzicht" om haar 17-jarige dochter op te eischen. De Directrice wil het kind de ontmoeting besparen; maar voelt zich tegen de Jordaansche welsprekendheid niet opgewassen, en weet dat zij ten slotte moet toegeven. Ten einde raad en in het vertrouwen op haar pleegkind, zegt zij tot de vrouw: ,,wij zullen uwe dochter zelf vragen." Deze wordt binnengeroepen. Met een schuwen blik op degeen die haar jeugd verwoestte, gaat zij zwijgend staan aan de zijde der moederlijke vriendin. Maar nu neemt de verleidster het woord: „Wel kind. wat zie jij er armoedig uit. Zijn dat kleêren! Maar kijk eens, wat ik voor u meegebracht heb, alles voor jou, als je meegaat met moeder".... en zij opent een pak, dat zij voor zich op tafel had gelegd, en voor de nieuwsgierige blikken stalt zij uit een opzichtig kleed, een kleurig opgetooiden hoed, vergulde sieraden. En terwijl die moederlijke vriendin als met toegeschroefde keel haar zelfstrijd gadeslaat, krijgt bij het meisje ijdelheid, begeerte; de overhand; zwijgend treedt zij de verleidster nader, laat zich door deze de jurk uittrekken, de meegebrachte prullen aandoen, en zonder haar pleegmoeder zelfs meer te durven aankijken gaat zij met die vrouw de kamer, het huis uit — voor goed, zonder een woord te spreken. Al zijn zulke gevallen gelukkig zeldzaam, toch is het reeds droevig genoeg te moeten verklaren, dat in den regel elke ontmoeting van onze kweekelingen met personen uit hun vroegere omgeving, zelfs iedere brief van huis, nadeeligen invloed oefent op stemming en gezindheid, zoodat de Directrice in het belang van de meisjes verplicht is, niet alleen de brieven te lezen, maar ook die bezoeken zooveel mogelijk te beperken. Op „Veldzicht" heerscht over het algemeen een goede geest. Eéne, — 't was in 1892, en ontvluchting komt gelukkig hoogst zelden voor — ééne liep weg nadat de Directrice maanden lang aan haar gearbeid had, en schreef van haar ouders huis een zeer onaangenamen brief. De verpleegden vroegen en verkregen in haar verontwaardiging verlof dezen brief te beantwoorden, en zie.. .. dit krasse woord van hare kameraden werkte zooveel uit, dat zij na korten tijd bad en smeekte weder opgenomen te mogen worden. De meesten onzer verpleegden worden opgeleid voor dienstboden. Doorgaans worden ze eerst te Apeldoorn geplaatst en blijven dan hun vrijen tijd op „Veldzicht" doorbrengen. Ook later, als ze elders dienen, komen ze gaarne daar op bezoek en schrijven aan de Directrice. Wanneer een oud-verpleegde niets meer van zich laat hooren, of brieven van Jw. Rovers onbeantwoord laat, is dit een slecht teeken. Het is opmerkelijk, dat onze meisjes in goede diensten te Apeldoorn zoo gewild zijn. Voor de Directrice is het een gewetensvraag, in hoeverre zij aan Mevr. A. of B. iets van het verleden der verpleegde, dat op V. zelfs voor de huisgenooten zorgvuldig verborgen werd gehouden, mag en moet meêdeelen. En toch. indien niet vele vrouwen hoog genoeg stonden, om aan de diefegge, de lichtzinnige, de leugenaarster van voorheen met vertrouwen de helpende hand te reiken en haar de kans te geven om verder in eer en deugd haar stillen weg te gaan, dan konden wij ons huis wel sluiten, of wij moesten het inrichten tot een levenslang verblijf van ongeneeslijkezedelijk-kranken. Ik stel er prijs op te verklaren, dat ik in mijn groote gemeente kennis gemaakt heb met vele achtenswaardige oude getrouwen onder dienstboden, wier jeugd op Zetten was gesleten, en dat ook van onze oud-verpleegden velen reeds jaren lang in dezelfde betrekking bleven. Wat overigens de uitkomsten van ons werk betreft, die zijn natuurlijk niet onder cijfers te brengen. Toen 2 jaar geleden Jw. Rovers er naar gevraagd werd, gaf zij de volgende statistiek. Van 72 die het gesticht verlieten: uit het oog verloren 11; den verkeerden weg opgegaan 14; bevredigend, d. w. z. goed of zeer goed, of tamelijk of op 't kantje om te vallen, maar staande blijvend 47. En hoe zou die uitkomst veranderen in gunstigen zin, hoeveel meer ongelukkigen zouden behouden worden, wanneer alle vrouwen in Nederland voor haar zusteren, die door verwaarloosde opvoeding, door gebrekkigen aanleg, door slechte omgeving, door verleiding en verzoeking in schuld zijn gevallen, persoonlijk in haar kring, op haar manier wilden doen, wat onze Vereeniging doet, immers niets meer dan de helpende hand reiken, met vertrouwen in haar beter ik haar tegemoetkomen, haar beschermen tegen zichzelf, tegen alwat verlaagt en ontadelt, haar brengen onder den welbewusten zegen van een Oneindige Volkomen Liefde, met haar waken, bidden, werken en strijden.... Hier voor het eerst noemde ik het groote woord: godsdienst de bezielende kracht van het liefdewerk, van allen die deze liefde geven, en die haar ontvangen. Waarom dan daarvan niet eerder gerept? Omdat godsdienst is gemoedsleven, en omdat het gemoedsleven van degenen die door deze liefde gezegend en ten zegen worden, is gelijk een zuurdeeg, hetwelk een vrouw nam en... . verborg in de drie maten meel. I. H. BOEKE. ■