Reisbrieven uit Afrika en Azië li r ■ REISBRIEVEN UIT AFRIKA EN AZIË BENEVENS EENIGE BRIEVEN UIT ZWEDEN EN NOORWEGEN DOOR Dr. ALETTA H. JACOBS TWEEDE DEEL UITGEGEVEN TE ALMELO IN HET JAAR 1913 DOOR W. HILARIUS WZN. BOEKDRUKKERIJ W. HILAR1US WZN., ALMELO INHOUD. Bladz. Penang en Medan Aan boord van de „Van Noort" en aankomst te Batavia 409 Op Java Op Sumatra's Westkust OP Java Aan boord van de Tjimanoek 507 Hongkong In de Philippijnen In China I" Japan Op den terugtocht 705 Penang en Medan. Het is loonend eenige dagen in Penang door te brengen., De stad met de geheele omgeving heeft zeer veel overeenkomst met Kandy in Ceylon. Er is ongeveer dezelfde plantengroei, dezelfde soort bergen en dezelfde soort villa's voor de Europeesche bevolking. Maar de inlanders verschillen hemelsbreed van die op Ceylon. Naast enkele Indiërs, vindt men in Penang een overgroote meerderheid Chineezen, Maleiers en een mengsel van deze beide laatsten. Chineesch en Maleisch is de volkstaal, ook de kleederdracht dezer beide volken ziet men het meest ,aan den weg. Elke vreemdeling moet onmiddellijk getroffen worden door de groote zindelijkheid in de straten, zoowel in die, waar de Oosterlingen, als in die waar de Europeanen wonen. Alles ziet er keurig netjes en afgewerkt uit. De straten waarin in hoofdzaak Chineezen wonen, kenmerken zich duidelijk aan de gekleurde lampions, die aan elke woning hangen en aan de rood en blauw geschilderde plankjes met zwart of goud gemerkte namen in Chineesche letterteekens. Geheele buurten zijn door hen bevolkt en overal vindt men de kleine, nette gebouwtjes, meestal in een mooien tuin staande, waarin deze menschen 's avonds bijeen komen en hun clubgebouw hebben. Opmerkelijk is het, dat zoovele Chineezen hier, blijkbaar pas kortelings, hunne staarten hebben afgesneden en er nu, zoolang hun haar nog niet rondom is bijgegroeid, bespottelijk uitzien. De meening van de Europeanen in Penang is, dat de republiek in China voor goed is gevestigd, en dat geen volk ter wereld zoo rijp is voor een republiek als de Chineezen. Men vertelde ons, Reisbrieven. II. 26 dat alle Chineezen, waar zij zich ook ter wereld bevinden, georganiseerd zijn. Elk hunner behoort tot zijn eigen geheim genootschap, waarvan zij hulp en steun ontvangen in tijd van nood en die hen van de noodige voorlichting dient. De positie van een Chinees kan niet zoo nederig en slecht betalend zijn, dat hij zijne contributie voor zijn genootschap niet vóór alles betaalt, en aan de voorschriften getrouw blijft. Dat maakt het volk thans sterk. Zij zijn over de geheele wereld overal dood gemakkelijk te bereiken en daar al die genootschappen gefedereerd en republikeinsch zijn, kunnen de instructies gemakkelijk uitgedeeld en gehandhaafd worden. Wij bezochten in Penang een Chineeschen Boeddhistischen tempel, die eene bijzondere vermaardheid bezit. Zoowel de omgeving als de tempel zelf is zeer schilderachtig. De tempel is in een rots uitgehouwen, van den top van den berg kan men het geheel overzien. Het Chineesche Boeddhisme in Penang draagt meer het karakter van dat in Ceylon dan van dat in Rangoon. Hier weder geen offers van bloemen aan Boeddha, doch offers in geld en goed. Hier geen voedsel bedelende monniken, maar priesters die een zekere welvaart bezitten. Wij zagen een groep van acht priesters of monniken hun middagmaal nuttigen. Zij zaten allen op een stoel aan tafel, de hoofdschotel was rijst, doch daarnaast een dozijn andere gerechten, die bij de rijst genuttigd werden, en alles werd met dunnei stokjes zeer netjes en sierlijk naar den mond gebracht. Is dat een trap van vooruitgang in beschaving, vroegen wij ons af. Deze menschen zitten niet meer op den grond, zij eten hun rijst niet met de handen en zij bedelen hun voedsel niet. Het mag zijn, doch de tempel in Penang, hoe schilderachtig die er ook uitziet, verwekt niet half die sympathie als de Pagodes in Rangoon. In dezen tempel zagen wij ook weder de afbeelding van zoovele duivels en draken en andere dingen om bang van te worden, die gereed staan om de menschen na hun dood te straffen, wanneer zij in hun leven iets boosaardigs gedaan hebben. Hier was weder een Boeddhisme, zooals wij ook in Ceylon aantroffen. "Dan is het niet meer mooi; zoo kan Boeddha het nooit bedoeld hebben. Wij hadden in de twee dagen die wij in Penang doorbrachten, juist tijd om een algemeenen indruk te krijgen en niets meer, en deze is een zeer gunstige. Het is er echter het geheele jaar door zeer heet en dat maakt er het verblijf voor de Europeanen zeer afmattend. Wij verlieten Penang Dinsdagmiddag aan boord van de „Calypso", een Engelsche boot, en kwamen Woensdagmorgen in Deli aan. De Nederl. Paketvaart-Mpij. laat Dinsdags slechts een vrachtboot varen; wij zouden tot Vrijdag hebben moeten wachten, wilde ik aan mijn nationaliteitsgevoel voldoen om overal eigen ondernemingen te begunstigen, waar die te vinden zijn. Penang heeft een zeer pittoresque haven, maar om daar bij een beetje stormachtig weder aan boord te gaan of te landen, gun ik alleen mijne vijanden. Mrs. Catt noch ik dachten levend aan boord van de „Calypso" te komen, zoo ging de sampan, het bootje waarin de neger ons naar het schip roeide, op en neer en links en rechts. Dan eens zaten wij op de top van een (golf, dan weder zakten Wij zóó laag, alsof wij regelrecht naar den grond gingen. Op al onze zeereizen zijn wij beiden niet zoo nabij zeeziekte geweest als in dat kleine, nare ding. Tot overmaat van ramp bleek het dat de man niet wist welke van al die schepen de „Calypso" was, zoodat hij ons herhaaldelijk naar een verkeerde boot bracht. „Goddank", ontviel mij, toen wij eindelijk het schip in de gaten kregen en wij naderbij kwamen. Er waren slechts drie andere passagiers aan boord, zoodat wij een hut voor het kiezen hadden. Om half acht kwamen wij Woensdagmorgen in BelawanDeli aan, en werden op dat vroege morgenuur aldaar reeds verwelkomd door mevr. Lievegoed, mevr. van Hengel en mej. Baanders, die ons beiden een heerlijke bouquet orchideeën aanboden. Ik gevoelde mij zoo dadelijk thuis in Sumatra, alles klonk zoo familiair en sympathiek in mijne ooren. Toen het treintje ons een uur later in Medan afleverde, vond ik daar op het perron zoo waarlijk de lieve, goede, oude vriendin en warme voorstandster van vrouwenkiesrecht, mevr. Kunst en hare schoondochter, benevens eenige heeren. In het hotel De Boer waren een paar rustige, frissche kamers voor ons in gereedheid gebracht en per automobiel en rijtuigen brachten allen ons gezamenlijk naar het hotel. Medan gaf mij op het eerste gezicht den indruk, alsof ik in Baarn rondreed, alles ziet er niet enkel Europeesch, maar zelfs Hollandsch uit. De geheele ontvangst, onze kamers, het geheele hotel, alles was voor ons eene verrassing. In onze groote, ruime, luchtige kamer staat 't bed in een groote vliegenkast; dit is nieuw voor ons, maar het lijkt mij wel zoo luchtig als de dichte gazen muskietnetten rondom de bedden in BritschIndië. Ook de rijsttafel om twaalf uur was „a new experience". Wij hadden door Britsch-Indië ook wel tot vervelens toe twee keer daags rijst met kerry gehad, maar het was niet dat. Wij kregen een soepbord voor de rijst en daarnaast een ander bord, waarop de tallooze bijspijzen gestapeld werden, die door drie verschillende jongens achtereenvolgens werden aangevoerd. Wij namen van alles een beetje „just to try", maar toen het oogenblik was aangebroken om er van te eten, wisten wij niet hoe er mede om te springen. „You ought to know", klonk de stem van mijne reisgezellin verwijtend, en ik zette een gezicht als iemand, die „wist" en vertelde haar, maar naar mij te zien en mij na te volgen. De „jonges" wisselden echter heel rare blikken onderling, die mij duidelijk toonden, dat wij niet op het rechte pad waren, zoodat ik, alvorens ons voor de tweede maal op deze wijze in de oogen der Javanen te compromitteeren, eerst bij onze goede vrienden zal xnformeeren hoe wij in het vervolg met al die lekkere kostjes moeten omspringen. Want lekker was het, daarover waren mrs. Catt en ik het eens; zij, die anders niet van rijst houdt, kwam nu tot de ontdekking, dat zij in Indië rijst en niets dan rijst wil nuttigen. Ook over de badkamers wil ik een woordje zeggen, want over een paar dagen zijn wij er aan gewend en dan maken zij geen indruk meer. „En hier zijn de badkamers", zeide de hotelier tot ons, toen wij in de geheimen van het hotel werden ingewijd. Een viertal groote vertrekken met steenen vloeren, een waterkraan, aan de zoldering een douche en aan den muur een spiegel, maar het allereerste dat men in een badkamer verwacht, — een badkuip — ontbreekt. Men kan zich in deze vertrekken ongegeneerd begieten met koud water, wat ik vanmiddag, toen ik het van de warmte niet goed meer kon uithouden, deed, met het gevolg, dat ik kort daarna begon te transpireeren, zooals ik nog nooit in mijn leven heb gedaan, maar een bad nemen kan men niet. Ook over het gebruik van deze soort badkamers zal ik eerst nog de noodige inlichtingen moeten inwinnen, want het komt mij voor, dat zij zoo alle doel missen. Kort nadat wij in het hotel aangeland waren, ontvingen wij een telegram uit Batavia, een welkomstgroet in Nederl.-Indië, van de ledengroep van de Ver. voor Vrouwenkiesrecht in Indië. Onze goede vrienden in Medan lieten ons gedurende de heete uren van den dag tot rust komen, maar kwamen ons tegen vijf uur afhalen om een rijtoer in en rondom de stad te maken, zoodat wij ons konden oriënteeren en zij ons op de bijzondere plekjes opmerkzaam konden maken. Bij deze en latere tochten werd mijn eerste indruk nog versterkt, dat Medan en omstreken een bijzonder Hollandsch karakter draagt en alles er zoo netjes en welvarend uitziet. Den tweeden dag van ons verblijf bezochten wij de tabaksonderneming van de Amst. Deli-Compagnie. De hoofdadministrateur, de heer v. d. Capelle, was zoo vriendelijk ons de auto te zenden om ons af te halen en hij zelf en zijne zuster vergezelden ons over de uitgestrekte bezittingen en legden ons de geheele tabakscultuur uit. Ongelukkig waren de droogschuren geheel leeg, doordat de tabak pas naar Holland was verzonden, doch wij zagen den nieuwen aanplant in verschillende stadia van ontwikkeling, en de heer v. d. Capelle gaf ons van het proces, dat de versch geplukte bladeren hebben door te maken, alvorens zij als dekbladen voor de fijne sigaren naar de markt gestuurd kunnen worden, zoo'n duidelijke verklaring, dat wij ons daarvan eene goede voorstelling konden vormen. Vooral troffen ons op deze onderneming de goede zorgen, die er voor de werklieden, de koelies, genomen worden. Aan hunne geestelijke ontwikkeling, hunne ontspanning, hunne gezondheid en hunne economische belangen wordt de grootste zorg besteed. Deze onderneming, die met zoo grooten voorspoed werkt, schijnt de nijvere mieren, die dien voorspoed helpen aanbrengen, bij de verdeeling der winsten niet te vergeten. En nu zit ik reeds op de „Van Noort", de boot van de Kon. Paketvaartmaatschappij, die ons van Deli naar Batavia zal voeren. Wij waren de week, die wij in Medan doorbrachten, zoo bezet, dat er voor het vervolgen van dezen brief geen tijd overbleef. Ik zal dus nu aan boord mijne aanteekeningen over dat verblijf uitwerken en ,aan hen, die er belang in stellen, mededeelen. De dames in Medan hebben de geheele week voor de noodige afwisseling gezorgd, en ons verblijf aldaar tot eene van de aangenaamste gemaakt die wij in de laatste maanden doormaakten. Een van de eerste dagen bracht men ons in aanraking met de .vrouw en dochter van den Chinees-majoor, die ons allervriendelijkst op een morgenbezoek ontving. Wij vonden vooral in de moeder eene vooruitstrevende vrouw, die goed Hollandsch spreekt en die zich voor verschillende zaken interesseert. Doch zij is toch te veel nog vrouw van haar land dan dat er van haar eenig initiatief kan uitgaan om den strijd op te nemen tegen verouderde zeden en gewoonten. Haar 16-jarig mooi dochtertje is verloofd met een jong man, dien zij nog nooit gezien heeft en dien zij, nadat het huwelijk voltrokken en zij voor goed aan hem verbonden is, voor het eerst zal ontmoeten. De moeder vertelde dat zij een dergelijk huwelijk indertijd geweigerd heeft, dat zij het doorgezet heeft haar man eerst te zien en hem toen de belofte heeft afgedwongen, dat hij nooit eene tweede, wettige vrouw naast haar zou nemen. Haar dochtertje ging echter op de oude wijze het huwelijk en daarmede voor haar het leven in. Ook de weduwe, of liever een der weduwen, van den overleden Chinees-majoor had den wensch te kennen gegeven ons te ontvangen en ook daar brachten wij een kort bezoek. Deze dame sprak echter slechts enkele Hollandsche woorden, zoodat een gesprek met haar niet goed wilde vlotten. Daar interesseerde ons meer de typisch Chineesche woning, met den eigen familietempel, waar nog eenige keeren daags offeranden geplengd worden aan de nagedachtenis van den eerst eenige maanden geleden gestorven heer des huizes. Zondagavond, 30 Maart, hadden wij de eerste openbare vergadering, waar Mrs. Catt en ik over vrouwenkiesrecht zouden spreken. Het was een snikheete dag en 't was alsof de avond nog zwoeler was dan de dag. Dat zal wel aan ons gelegen hebben, want wij hadden er tegen op gezien om in een temperatuur van zoo om en bij 90 graden Fahrenheit een lans voor de invoering" van dat van zelf sprekend recht te breken. Wij waren bevreesd, dat niemand de moed zou hebben om bij die hitte in een zaal naar een voordracht over een, uit den aard der zaak, droog onderwerp te komen luisteren. Wat dit laatste betreft viel het echter bijzonder mede. Toen wij om kwart over negen, het uur waarop de vergadering zou beginnen, op het podium plaats namen, zagen wij voor ons een zaal vol dames en heeren, wier belangstelling in de publieke zaak groot genoeg was om de hitte in de zaal te trotseeren. Tot over twaalf uur bleef het geheele gehoor aandachtig luisteren, eerst naar onze voordrachten en toen naar de beantwoording van de ons gestelde vragen, en toen bij het sluiten der vergadering mevrouw Lievegoed, die deze bijeenkomst meesterlijk leidde, de aanwezigen attent maakte, dat allen, die wenschten het streven der leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Nederland te steunen, dit konden doen door als lid der vereeniging toe te treden, toen werden de daarvoor gereed gelegde lijsten zoo druk geteekend, dat de wenschelijkheid onmiddellijk 'bleek en ook werd uitgesproken, dat er een ledengroep in Deli en omstreken gevormd zal worden. Toen wij den len April in den vooravond ook in Pangkalan Brandan, de groote petroleumonderneming, met de daar aanwezige Europeanen, dit voor ons zoo belangrijk onderwerp bespraken, bleek ook daar de belangstelling en de sympathie groot en werden ook daar vele leden gewonnen. Het was jammer, dat wij aan de uitnoodiging van de twee andere ondernemingen, om ook daar te komen spreken, niet meer hebben kunnen voldoen, anders was zeker de ledenoogst nog grooter geworden. De ledengroep in Deli begint nu met 86 leden te werken en zal onder de flinke leiding van mevrouw Lievegoed en enkele andere dames daar wel spoedig nog sterk in aantal winnen. Opmerkelijk is zeker, dat zoovele mannen zoo bereid gevonden werden ons pogen te steunen. Zij, die in Indië zelve invloed op onze wetgeving missen, voelen krachtiger dan de mannen in Nederland, hoe gemakkelijk in de regeeringslichamen de belangen verwaarloosd worden van hen, die niet vertegenwoordigd zijn. De heer en mevrouw Du Pont, hoofdadministrateur van de onderneming „Pangkalan Brandan", hadden daar alles prachtig voor ons geregeld en ons op de meest voorkomende wijze gastvrij ontvangen. Mevrouw Lievegoed vergezelde ons ook daarheen en leidde op even eenvoudige en goede wijze als zij dat in Medan had gedaan, ook deze vergadering. Het was een verrukkelijke tocht van Medan naar Pangkalan Brandan, waarvoor de heer Van de Capelle ons een van de mooiste auto's had afgestaan, zoodat wij nu eenige uren achtereen door de uitgestrekte tabaksvelden, rubberaanplantingen, pisang- en kokosnootbosschen vlogen, in plaats van drie uren in een primitieven trein door te brengen. Vooral des avonds, to^n wij omstreeks middernacht langs de eenzame wegen huiswaarts keerden en de volle maan ons pad met een zilvergloed overgoot, toen schudden die wuivende pisangbladen en de mooi verlichte reusachtige kokosnootpalmen bij ons alle drie de fantasie wakker, zoodat wij zwijgend naast elkander zaten en alleen bij het voleindigen van den tocht den uitroep slaakten: „Hoe verrrukkelijk!" Voor het eerst, na vele weken, ging ik dien nacht, heel laat, met een kouden neus naar bed. Zou ik nog meer over Medan schrijven en over allen, die ons daar zoo voorkomend hebben ontvangen; over het allerliefste gezin van dr. Van Hengel; over de tallooze voorkomendheden van de goede mevrouw Kunst; over neen, ik noem niemand meer, want ik ben overtuigd, dat ik er altijd eenigen zou vergeten en onze waardeering voor al hetgeen men voor ons deed, kan ik toch nooit geheel in woorden uitdrukken. Alleen met dezen totaalindruk wil ik eindigen: Medan is zoo'n aardig Hollandsch stadje, er heerscht zoo'n opgewekte geest, de temperatuur is er over het algemeen niet te heet (wij troffen het bijzonder heet en droog), de avonden en nachten zijn zoo aangenaam frisch, dat de Nederlanders, die aan de Oostkust van Sumatra familieleden hebben, niet bezorgd behoeven te zijn, dat hunne zonen of dochters, broeders of zusters, daar niet een gezond en genoegelijk leven leiden, en verzekerd kunnen zijn, dat de omgeving in het geheel op lichaam en geest eerder eene heilzamen, dan een deprimeerenden invloed uitoefent. In Medan en omgeving behoeft niemand te „verindischen", zooals wij dat gewoon zijn te noemen: er bestaat alle gelegenheid om geest en lichaam jong en frisch te houden en, als de tijd van repatrieeren is aangebroken, als verbeterde uitgaven van het Hollandsche ras in het vaderland terug te keeren. 5 April 1912. 1 Aan boord van de „Van Noort" en aankomst te Batavia. Door een groote groep vrienden werd ons Woensdagmorgen in Deli uitgeleide gedaan, vrienden, die werkelijk niet noodig hadden door bloemen en souvenirs hun aandenken bij ons levendig te houden. Onze gedachten zullen zeker nog menigmaal naar Sumatra's Oostkust teruggevoerd worden en met de grootste sympathie zullen wij gedenken allen, die wij daar ontmoet hebben. Mrs. Catt benijdt mijne, in dit opzicht, begunstigde positie, omdat ik mag hopen en verwachten allen vroeg of laat in het vaderland terug te zullen zien; maar op hare verzuchting: „where and when shall I meet them again", kon ik moeilijk het juiste antwoord geven. De Koninklijke Paketvaartmaatschappij had juist deze week niet haar beste schuit in de vaart; wij moesten ons met de „Van Noort" tevreden stellen, een boot, die ik het best kan definieeren door de mededeeling, dat zij weldra aan de vaart, ten minste op deze zijlijn, zal worden onttrokken; en dat is goed ook. Deze boot strekt de maatschappij niet tot eer; het is niets te vroeg, dat er een andere voor in de plaats komt. Laat ik hopen, voor de reizigers, die na mij komen, dat dan op de keuken en wat daaruit te voorschijn komt, een ander toezicht wordt uitgeoefend. Het lijkt nu allemaal te veel op de menage van een welgestelde burgerhuishouding uit Groningen's of Friesland's achterhoek, in plaats van op de tafel van een eerste-rangshotel, waarop men als eerste klasse-passagier toch min of meer aanspraak mag maken. Zuurkool met spek, snijboonen met worst, hutspot met wortelen en uien, dikke erwtensoep met varkenskluifjes en zulke schotels meer, mogen onze Hollandsche kelen strelen als wij 's winters een flinken tocht op schaatsen achter den rug hebben en bij onze Hollandsche oud-Indische gasten een aangename herinnering wekken aan moeders pappot, maar bij een temperatuur van 90 gr. Fahrenheit en hooger en dan Voor Fransche, Engelsche, Amerikaansche en andere toeristen, die aan zulk eten heelemaal niet gewend zijn, is zulk een menu, middag na middag, eenvoudig ongenietbaar en onverteerbaar. Als mede-passagier hoort men de gegronde klachten daarover in den regel meer en krachtiger uiten dan de directie van de maatschappij, of de hoofdpersonen op het schip. Om die reden wil ik er hier melding van maken. De reis tusschen Deli en Batavia is een zeer aangename, omdat die vol afwisseling is. Men is op zee, doch men ziet nog iets anders dan lucht en water. Onophoudelijk gaat men links en rechts tusschen de vele eilandjes door, die in de stra,at Singapore, in de Chineesche Zee, de straat Banka en andere straten voorkomen en die met het bloote oog zeer duidelijk te zien zijn. Met een goeden kijker kan men zelfs de vegetatie op de meeste dier eilandjes zeer goed vaststellen. Ook biedt het oponthoud in Singapore een interessante afleiding. Wij kwamen daar Donderdag tegen den avond aan en gingen direct na het eten met den kapitein en een ander heer als geleiders eenige uren aan wal. De stad lag echter zoo in het duister, dat er niet veel te zien viel. Alleen een rijtoer Langs de haven, met de tallooze schepen van heinde en ver, alle voorzien van de noodige lichten, bood een mooi gezicht. Vrijdagmorgen gingen wij, met de drie andere dames, die met ons de reis van Deli gemaakt hadden, reeds om zeven uur aan wal om gezamenlijk de stad te doorkruisen. Vijf rickshaws waren spoedig genomen en toen gingen wij in gezelligen optocht alle bijzonderheden van de stad zien, een bezoek brengen aan de botanische tuinen, die in deze tropische steden altijd een bezoek overwaard zijn, de Singapore'sche waterwerken bewonderen en toen naar den weg, die naar het Chineesche kerkhof leidt. Het was voor de Chineezen een soort heilige dag, een dag, die aan de dooden gewijd wordt. Het kerkhof was te ver af, dat konden wij niet meer bereiken, doch op den grooten weg daarheen zagen wij onop- houdelijk een dichten drom Chineezen, mannen, vrouwen en kinderen, in automobielen, eigen rijtuigen, gharries of rickshaws gezeten, allen voorzien van de vele verschillende offeranden, die ter eere der dooden op hun graf verbrand zouden worden. Wat wij daar hebben zien heendragen, zou genoeg zijn om een geheel dorp weken lang te onderhouden. Speenvarkens of dieren, die er heel veel op gelijken, zagen wij geheel gevild en met een rijstrand en andere ingredienten voorzien, keurig opgemaakt, herhaalde malen ons voorbij trekken. Taarten, vruchten, groenten, visch, vleesch, doch ook stukken huisraad, doeken en shawls, en vooral tallooze bundels goud- en zilverpapier met spreuken, aan de dooden gewijd, waren alle bestemd om verbrand te worden, om de geesten der lieve afgestorvenen van stoffelijk en geestelijk voedsel te voorzien. Singapore maakt bij avond en bij dag geen bijzonder aangenamen indruk. In de stad treedt het Chineezen-element sterk op den voorgrond en men voelt als bij intuïtie, dat men China en de Chineezen niet mag beoordeelen naar de exemplaren, die men in deze havenstad ziet. Vooral niet naar hetgeen spreekt uit de tronies der mannen en vrouwen, die in de straten nabij de haven wonen en die leven van hetgeen zij bemachtigen kunnen van de op zee verdiende centen van het lagere scheepsvolk. Opmerkelijk was het, hoe in Singapore bijna alle Chineezen hun staart hebben verloren, een bewijs, dat geen hunner meer twijfelt aan het voortbestaan der republiek, anders zouden zij wel wat voorzichtiger met dat kenteeken zijn geweest. Zonder staart hebben zij uiterlijk alle aantrekkelijkheid verloren en hebben vervelende, domme gezichten. Toen wij om twaalf uur op het schip terugkwamen, leverde het dek van de boot een voor ons geheel nieuw gezicht. Wij hadden in Singapore tal van medereizigers verkregen, zoodat elke hut geheel gevuld was, en alle scheepsofficieren zelfs hunne hutten hadden moeten afstaan. Ons gezelschap, dat eerst hoofdzakelijk Hollandsch was, was nu opeens zoo cosmopolitisch mogelijk geworden. Heeren en dames van alle natiën zouden de 36 uren, die ons nog van Batavia scheiden, de boot met ons deelen. Ik kwam al ras tot de ontdekking, dat het toch wel goed was, dat er een gedrukt voorschrift, in drie talen, in een van de salons hing, hoe men zich op het schip heeft te kleeden en te gedragen. Toen ik dat voor het eerst zag, kon ik een glimlach niet onderdrukken, maar nu begon ik het toch te apprecieeren. Een Hollandsche gravin, die Fransch sprak, en Hollandsch vloekte; eene Fransche baronne, samen met een Belg, die zich voor Franschman uitgaf; eenige Engelsche jockey's op weg naar Australië; en nog vele van die interessante typen meer, die ik niet nader wil aanduiden, vormden den groep nieuwe eerste klasse passagiers. Op Banka legden wij even aan, om de mail aan boord te nemen, een paar koelies aan wal te laten gaan en om een geëmployeerde van Muntok even gelegenheid te geven, eenige formaliteiten uit te voeren. Het was jammer dat dit alles slechts minuten duurde en er van een aan wal gaan geen sprake kon zijn. Ik had zoo graag even een kijkje genomen op het eiland, dat ons zoo braaf van tin voorziet. De vier dagen aan boord van de „Van Noort" gingen snel, veel te snel om, want niet alleen dat de reis gezellig en v!ol afwisseling was, maar ook de frissche zeelucht koelde de temperatuur genoegzaam af, om het ons des daags op het dek en des nachts in de hut héél aangenaam te maken. In plaats van Zondagmorgen bij het ochtendgloren in Tandjong Priok vastgemeend te liggen, zooals ons voorspeld was, hadden de goedgeloovigen, die al om 6 uur klaar stonden, om aan wal te gaan, nu gelegenheid eerst te genieten van het mooie gezicht op de Duizend Eilanden, waarvan vooral Edam, met zijn grooten vuurtoren, en met een zee van geel morgenlicht overgoten, heerlijk groen tegen den blauwen horizon afstak. Het eene eilandje voor, het andere na, dook uit de zee op, tot wij eindelijk de haven van Priok in het gezicht kregen. Het was werkelijk niet alleen mijn Hollandsch hart, dat sprak, het waren de frisch groene oevers, groen in velerlei kleurschakeering en frisch door de pas afgeloopen plasregens, die met het rood en zwart van de nieuw geverfde schepen in de haven een zoo vroolijk en vriendelijk geheel vormden, dat zij mij van verre reeds den indruk gaven, alsof Batavia ons tegenlachte en die ons den vriendelijksten welkomstgroet boden, die ons tot nog toe uit een van de vele havens die wij reeds op onzen reis aandeden, gewerd. „O, kijk eens, hoe heerlijk frisch en vriendelijk de haven er uit ziet," riep ik mijn reisgezellin, die minder vertrouwend op de voorspellingen van aankomst eener boot haar morgenslaap niet te vroeg had onderbroken, door het hutvenster toe. Zij lachte even; zij plaagt mij reeds lang, dat ik in Java alles van te voren reeds naar mijn hart vindt, doch toen zij eindelijk toch bovenkwam, moest ook zij toegeven, dat dit de vriendelijkste haven was, die wij tot nog toe aandeden. Maar toen gebeurde iets, dat een schaduw goot over mijn trotsch Hollandsch hart. Toen wij ten slotte vastgemeerd aan den steiger lagen, klonk het kapiteinlijk bevel, dat niemand van boord mocht gaan en niemand aan boord mocht worden toegelaten, vóór dat alle eerste- en tweede-klasse passagiers voorzien waren van „een toelatingskaart in Java". Dat is wat nieuws, en eerst met 1 April 1912 ingevoerd. Niemand mag een schip verlaten, om in Java aan land te gaan, zonder voorzien te zijn van een bewijs, dat hij of zij ja, wat eigenlijk is. Als men in Indië geboren of Nederlander is, dan krijgt men zoo'n bewijs voor niets, alle anderen hebben voor dat papiertje f25 te betalen. Dit geld kunnen zij weder terug ontvangen, als zij binnen zes maanden Java verlaten. Op mijne aan verschillende personen, die het konden weten, gestelde vraag, wat deze maatregel beteekende, kreeg ik steeds ten antwoord, „om minder gewenschte elementen te weren". Maar dat kan toch onmogelijk de reden zijn, want „minder gewenschte elementen", die eerste en tweede klasse reizen, kunnen immers voor f25 een toelatingsbewijs koopen. Wil de regeering weten, nu de toeloop van toeristen in Java wat begint toe te nemen, wie de personen zijn, die het eiland doorkruisen, dan kan zij eiken nieuweling een vragenlijst laten invullen, zoodat men alle bijzonderheden (als zij ten minste naar waarheid zijn ingevuld) van de tijdelijke of blijvende gasten kent, maar om een sommetje van f25 te vragen van eiken niet-Nederlander, die Java binnentreedt, lijkt mij een regeeringsmaatregel, die toont, „dat een klein land in kleine zaken heel klein kan zijn," Bovendien veroorzaakt deze maatregel een oponthoud van vele uren, uren, die men daar op het schip wachtende moet doorbrengen, totdat allen zoo'n toelatingsbewijs ontvangen hebben, en dat op een oogenblik, dat naaste familieleden daar beneden aan wal staan te wachten, hunkerend naar het oogenblik van wederzien; uren, die mannen van zaken ontstolen worden van hun duren tijd, die dikwijls met zoovele malen vijf en twintig gulden niet te betalen zijn. .Was het wonder, dat elkeen mopperde over dezen maatregel en elkeen overtuigd was, dat het onmogelijk is, dien op den duur te handhaven. Wij, op dit betrekkelijk kleine schip, hadden daardoor reeds een zoo lang oponthoud, maar hoe zal dat zijn als de groote schepen met een paar honderd passagiers aan boord binnenkomen! En al die last en moeite voor een imaginair voordeel! Toen wij eindelijk verlof kregen om het schip te verlaten, vonden mrs. Catt en ik daar beneden aan den steiger een vijftal dames, bestuursleden van de ledengroep in Ned.-Indië, om ons te verwelkomen. Drie lieve hoogere burgerscholiertjes, evenals de dames bestuursleden in wit gekleed, en met strikjes van de vrouwenkiesrechtkleuren getooid, boden mrs. Catt en mij elk een bouquet aan van witte chrysantemums en goudgele bloemen, ook daarin zich strikt houdende aan onze eigen kleuren. Een heer de heer Nittel, was zoo vriendelijk geweest de dames te vergezellen en ons in alles, maar voornamelijk met de bezorging van onze bagage, van grooten dienst te zijn. Eenmaal in Tandjong Priok aan wal gestapt, waren alle zorgen ons ontnomen, voor alle gebeurlijkheden had men voorbereidende maatregelen getroffen, wij hadden slechts in den gereedstaanden trein te stappen om met het heele gezelschap in een gereserveerden waggon, naar Batavia te sporen. Ook daar was reeds voor alles gezorgd. In het Hotel der Nederlanden was een mooi paviljoen voor ons afgehuurd en daar vonden wij een grooten standaard van witte en goudgele bloemen van de bestuursleden, een groote mand bloemen in dezelfde kleuren van de presidente en bovendien nog een zeer mooie mand bloemen van eenige oude vrienden uit het vaderland. Een baboe, die ons gedurende ons verblijf hier is toegevoegd, zorgde voor de ontpakking onzer koffers; wij konden ons in de koele voorgalerij nederzetten om even van onze bewondering en verwondering te bekomen. Want lang liet men ons niet met rust. Reeds spoedig kwamen de reporters van verschillende couranten ons interviewen om van onze reiservaringen te vernemen en over onze reisplannen in Java het nadere te hooren. Maar 't was gelukkig de eerste Paaschdag en er viel daarom voor ons op dien en den volgenden dag niet veel te doen. Om half zes 's avonds kwam mijne zuster, de apothekeres Charlotte Jacobs, die reeds bijna 30 jaren in Batavia woont, ons afhalen voor een rijtoer, die echter na korten tijd onderbroken moest worden door de hevige stortbuien, die ons plotseling overvielen. Den kalmen Maandag, die ons nog van de zeer drukke voor ons liggende week scheidde, gebruikten wij om het Museum van Batavia te bezichtigen. iWij vertoefden er van 's morgens half tien tot twaalf uur en zijn nog lang niet half dit buitengewoon belangrijk museum van Indische kunst en oudheden door. iWij hopen er nog een anderen heelen morgen heen te gaan. Op onze geheele reis hebben wij nergens verzuimd de musea te bezoeken, doch eene zoo belangrijke, leerrijke en kostbare verzameling als in het museum te Batavia, hebben wij nergens aangetroffen. De dochter van den directeur, mej. Tine Prange, had de goedheid ons dit interessant gebouw rond te leiden en ons op alle bijzonderheden opmerkzaam te maken. Zij was wel de meest gewenschte persoon, die wij voor dat doel konden treffen, want niet alleen is zij in het museum, waar haar vader de scepter voert, geheel tehuis, maar zij is zelf de bezitster van eene zoo belangrijke en kostbare verzameling van oud-Indische kunst, dat men ook aan hare particuliere collectie eenige interessante uren kan besteden. Deze veelzijdig ontwikkelde vrouw, die met zeer veel verstand en overleg een eigen verzameling opbouwt, is haar vader in zijn veel omvattend werk een groote steun. Allerzonderlingst keek ik op, toen ik vernam, dat het museum in Batavia, met zijn kostbaren en belangrijken inhoud, geen nationaal bezit is, doch dat het opgebouwd en in stand gehouden wordt door eene vereeniging, wier leden eene jaarlijksche bijdrage leveren of een contributie betalen. Van het al of niet voortbestaan van zoo'n vereeniging, van het al of niet in kas hebben van veel of weinig geld, hangt dus de in standhouding en den verderen opbouw van dit belangrijke museum af. .Wordt het niet tijd, dat de regeering er toe overgaat deze kostbare verzameling te annexeeren en de in standhouding en uitbreiding te verzekeren, onafhankelijk van den wisselvalligen kasinhoud eener particuliere vereeniging? Morgen begint ons werk hier en daar alles door de ledengroep van Batavia uitstekend is voorbereid, hopen wij op groote belangstelling. Batavia, 9 April 1912. Op Java. I. Laat mij eerst vertellen, hoe wij hier in Batavia gehuisvest zijn, want het hotelleven hier is in vele opzichten anders dan in Europa. Wij zitten dan met ons beidjes in een eigen huisje, een paviljoen genaamd. Daarin hebben wij een groote, luchtige slaapkamer !met wat daarbij behoort, een binnenkamer en een voorgalerij. Van de voorgalerij hebben wij een ruim uitzicht over het Koningsplein. Denk niet, dat dit plein eenige overeenkomst biedt met dat in Amsterdam. Hier is het een onafzienbaar groote, groene weide met koeien en ander gedierte er in. Over den drukken en breeden grintweg, die ons van het plein scheidt, defileert Batavia's bevolking voor onze oogen. Door kalmpjes in een luien stoel in de voorgalerij te gaan zitten, zien wij genoeg om onze gedachten bezig te houden en op een gemakkelijke manier het leven hier te bestudeeren. Twee keer daags, voor de hoofdmaaltijden, moeten wij eene wandeling van zoowat een halve mijl maken om naar het hoofdgebouw te komen, het overige van den dag merken wij van het hotelleven niets en zitten wij samen knusjes in ons eigen huis. Nu eens deze, dan gene van de dames hier stelt zichzelf met haar auto voor een deel van den dag te onzer beschikking, zoodat wij in korten tijd veel hebben kunnen zien. Ik zal mij echter niet wagen aan eene beschrijving van Batavia, nu in den laatsten tijd zoovele literair hoog staande personen hunne pennen in dienst hebben gesteld van dit doel. Alleen wil ik deze opmerking maken. Hoe vele mooie lanen, hoe vele Het rijstplanten. Mart te Pajacombo verrukkelijke plekjes, hoe vele belangrijke gebouwen Batavia ook bezit en hoe welvarend de geheele stad er ook uitziet, men krijgt toch telkens den indruk, dat Batavia nog niet af, nog in wording is. In dat opzicht verwekt Medan een beteren indruk. iWij zijn thans een week in Batavia en hebben nu, om het zoo maar eens te noemen, de werkweek achter den rug. iWij blijven nog een week hier om verschillende inrichtingen van onderwijs te bezoeken, eenige sociale instellingen te zien en nog een avond te gaan spreken in Buitenzorg. De werkweek, die achter ons ligt, vergde geen hard werk van ons en werd door heele prettige bijeenkomsten onderbroken, maar in een land zóó heet en in een klimaat, waaraan wij nog niet gewend zijn, en in een week, waarin ik familieleden en ook vrienden wederzag, die ik in vele jaren niet had ontmoet en in een stad, waar ik bij aankomst een groot pakket correspondentie uit Nederland op mij wachtende vond, twee avonden in de eerste week te vullen met spreken over vrouwenkiesrecht, deed ons toch wel een beetje opzien tegen dien plicht. Zij ligt nu gelukkig goed en wel achter ons. Direct Dinsdag 'na de Paaschdagen, Was er in Maison Versteegh een thee georganiseerd, waarop de heeren- en damesleden van de Vereeniging van Vrouwenkiesrecht alhier met ons en wij met hen konden kennismaken. De dames, die zich tot een feestcommissie of tot eene commissie van ontvangst geformeerd hadden, hadden voor dit doel de mooie bovenzaal artistiek versierd met groene en witte en goudgele bloemen en linten, zoodat alles in den toon was van onze vrouwenkiesrechtkleuren. Een groot aantal heeren en dames werd ons voorgesteld, vele van hen voor mij oude vrienden of bekenden uit het vaderland. Mrs. Catt won stormenderhand de harten van de aanwezigen en heeft in deze eene week in Batavia tal van warme vrienden gemaakt. Door de presidente van de ledengroep in Batavia, de apothekeres mej. Charlotte Jacobs, werd ons uit naam van de Nederl.-Indische leden een hartelijk welkom toegeroepen, waarop eerst mrs. Catt en daarna ik een korte 'toespraak hielden. Dat was het eenige officieele van dien dag, maar onofficieel in gezellige gesprekken, waarin wij dikwijls zeer wetenswaardige bijzonderheden vernamen van het leven op Java en van de verhoudingen tusschen de Reisbrieven. II. 27 verschillende rassen, die hier leven, bleven wij zóó lang bijeen, dat het etensuur, dat hier zeer laat is, het ligt tusschen 8 en 9 uur 's avonds, reeds verstreken was vóór allen uiteen gingen. .Woensdagavond was de groote voordrachtsavond. Daarvoor was de groote schouwburgzaal afgehuurd, die zich tegen 9 uur, niettegenstaande de bijna ondragelijke hitte, met heeren en dames uit alle rangen der hier levende Nederlanders zoo goed als geheel vulde. Behoorde er voor ons doorzetting en kracht toe om in die heete atmosfeer te spreken, niet minder energie werd er aan den dag gelegd door al die toehoorders, die tot aan het eind van den avond bleven zitten luisteren, naar de bespreking van een zoo droog en nu langzamerhand zoo afgezaagd onderwerp als vrouwenkiesrecht. Door mej. Haarman, vice-presidente van de ledengroep alhier, werd deze vergadering geleid en werden wij tweeën aan het publiek voorgesteld. Mrs. Catt sprak over de internationale beteekenis van den strijd voor vrouwenkiesrecht en hoe door, of gepaard gaande met de nu ruim een halve eeuw bestaande beweging voor vrouwenkiesrecht, de positie van de vrouw in de maatschappij overal gaandeweg een andere, een betere is geworden. Dat zij met hare gloedvolle voordracht, hare klankvolle stem >en hare sympathieke persoonlijkheid, elkeen voor zich innam en allen twijfel aan het goed recht van onze zaak overwon, behoeft voor wie haar kennen eigenlijk niet meer gezegd te worden. Het is niet aanmoedigend en het vereischt eene groote mate van overtuiging, dat het moet, om na zoo'n spreekster te durven opstaan en voor dezelfde zaak op andere wijze een lans te breken. Ik gevoel dat telkens zeer sterk, als ik na Mrs. Catt het woord moet nemen om met andere argumenten ons goed recht te bepleiten. Voortgaande op hetgeen Mrs. Catt in groote, breede trekken begonnen was, schetste ik de evolutie der menschheid met betrekking tot de veranderde positie der vrouw, vooral met het oog op de Nederlandsche vrouw en toonde aan, dat onze verouderde wetten, die met deze evolutie geen gelijken tred hebben gehouden, den toestand in Nederland thans voor menige vrouw onhoudbaar hebben gemaakt. Nadat ik gesproken had, was er eenige oogenblikken pauze, waarvan vele aanwezigen gebruik maakten om de lijsten, die in eene bijzaal ter teekening waren neergelegd, voor hen, die als lid tot de vereeniging wenschten toe te treden, te teekenen. Na de pauze werd gelegenheid tot debat gegeven, waarvan zoo goed als geen gebruik werd gemaakt. Toen werd geannonceerd, dat zij, die na langer nadenken toch nog bedenkingen hadden, deze schriftelijk konden indienen, en dat Mrs. Catt en ik genegen waren, die dan alsnog des Vrijdagsavonds te bespreken. Voor Vrijdagavond was een openbaar debat uitgeschreven, waar ieder met bedenkingen tegen de invoering van vrouwenkiesrecht voor den dag kon komen, waarop wij hadden te antwoorden. Van de gelegenheid om schriftelijke bedenkingen te mogen indienen, werd een ruim gebruik gemaakt, zoodat wij Vrijdagavond in de prachtig met bloemen en vlaggen versierde logezaal ruimschoots gelegenheid hadden, de ook bij ons bekende en eigenlijk overal gehoorde argumenten tegen vrouwenkiesrecht te weerleggen. \Mrs. Catt nam voor haar deel de drie bezwaren, die min of meer een internationaal karakter droegen en die daarop neer kwamen, dat vrouwen geen dienstplicht vervullen en daarom geen kiesrecht moeten hebben, dat vrouwenkiesrecht, waar het is ingevoerd, de vrouwen ook geen hemel op aarde gebracht heeft en dat de militante strijdsters voor vrouwenkiesrecht in Engeland deze zaak voor de vrouwen overal bederven. Hoog en breed vatte zij de weerlegging dezer argumenten op, wees aan, dat oorlogvoeren in den regel beteekent huis en haard beschermen tegen de indringing van vreemden en om de maatschappij, waarin wij leven gaande en staande te houden. Evenals in tijden van vrede, bestaat er ook in tijden van oorlog verdeeling van arbeid. De mannen trekken met het zwaard in de vuist ten strijde, de vrouwen blijven tehuis om huis en haard te beschermen en de productie in den staat voort te zetten, deze niet te doen stilstaan. Zouden in een land de vrouwen met de mannen uittrekken ten strijde, dan zou spoedig in zoo'n land alle voortbrenging stil staan en het voortbestaan van den oorlog onmogelijk maken. Zij wees er op, hoe Engeland onbewust dit de wereld heeft getoond door in den onrechtvaardigen Zuid-Afrikaanschen oorlog de vrouwen in de concentratiekampen op te sluiten en haar zoodoende te verhinderen verder te produceeren. Uit den mond van president Stein hadden wij vernomen, dat de Zuid-Afrikaansche vrouwen in één jaar tijds zooveel hadden voortgebracht, dat daarmede de oorlog drie jaren door de mannen kon worden staande gehouden, „maar", zoo zeide de heer Steijn, „toen eenmaal onzen vrouwen de handen gebonden waren, moesten wij den strijd opgeven, was verder strijden nutteloos en noodeloos." Dat vrouwen strijden kunnen en als het noodig is ook strijden willen, dat hebben zij in zoo menige episode in de wereldgeschiedenis bewezen; het komt er maar op aan, en dat houden zij steeds voor oogen, waar zij in een gegeven tijd en onder gegeven omstandigheden het meeste nut kunnen stichten. Het tweede bezwaar, dat vrouwenkiesrecht nog nergens voor de vrouwen een hemel op aarde getooverd had, gaf zij grifweg toe, doch het had wel overal eene menigte andere goede zaken tengevolge gehad. De voornaamste gevolgen, gevolgen, die direct de geheele menschheid ten goede komen, gevolgen, die overal geconstateerd kunnen worden, waar vrouwenkiesrecht reeds eenigen tijd heeft bestaan, zijn in de eerste plaats het verhoogd zelfrespect der vrouwen, en eene verhoogde waardeering van den man, grooter belangstelling in de zaken van algemeen belang en de instaatstelling der vrouw om hare private en huiselijke belangen zelve te behartigen en zichzelf en haar gezin te beschermen op eene wijze, zooals alleen een politiek ontvoogde vrouw kan doen. Met enkele gegevens lichtte zij deze voordeelen toe. Op de suffragette vraag antwoordde spreekster, dat deze vrouwen ongetwijfeld het vrouwenkiesrecht-vraagstuk hebben gediend en bevorderd, overal in het buitenland; dat het door haar optreden is, dat de aandacht op deze zaak overal gevestigd werd en het nu „het alles overheerschende vraagstuk" is geworden. Door haar gewelddadig optreden hebben zij de wereld wakker geschud en, ofschoon Mrs. Catt persoonhlijk tegen geweld is en gelooft in een vredige oplossing van dit vraagstuk, meende zij toch de suffragettes niet te mogen onthouden de waardeering, waarop elk aanspraak heeft, die den moed zijner overtuiging niet alleen durft uitspreken, doch er ook voor wil strijden en lijden. Ik had toen nog de beantwoording der vragen voor mijne rekening, of de vrouwen wel kiesrecht noodig hebben, nu toch langzamerhand wordt ingezien, dat de grieven der vrouwen gegrond zijn en er in den loop van den tijd wel gaandeweg betere wetten zullen komen. „Geduld" werd ons van dien kant toegeroepen. Verder kwam het afgezaagde bezwaar van oneenigheid in de gezinnen, als de gehuwde vrouw ook kiersecht zal hebben; de vrees, dat de vrouw, die kiesrecht heeft, hare huiselijke en moederplichten zal verwaarloozen; dat er op een schip geen twee kapiteins kunnen zijn, voorafgegaan door een vergelijking van het huwelijk met een schip; het argument, dat de vrouw geen belasting betaalt en als zij heit doet, dan is het van het geld van haar man en wie geen belasting betaalt, mag ook geen invloed hebben op de besteding der belastingsommen; dat er meer vrouwen dan mannen in de meeste landen zijn en bij invoering van vrouwenkiesrecht de mannen overstemd zullen worden en nog enkele andere dergelijke argumenten, die wij ook kennen van de vergaderingen in Holland. Bij de beantwoording dier bezwaren zal ik niet stilstaan; wie er belang in stelt, ga naar de eerste de beste vrouwenkiesrechtvereeniging in Holland en hoore naar de weerlegging er van. De vergadering, die weder zeer druk was bezocht door personen van beiderlei geslacht, hield ons weder van kwart over negen tot na middernacht bezig en droeg een bijzonder vriendschappelijk en sympathiek karakter. Zaterdagavond werd ons door tal van heeren en dames een diner aangeboden, weder bij Versteegh. De tafelversiering, die bijzonder aantrekkelijk voor ons was, omdat weder wit en goud de hoofdtonen waren, was door eenige dames zelf tot stand gebracht. Vroolijke muziek luisterde het bijzijn op, doch die bleek niet bepaald noodig te zijn om eene vroolijke, gezellige, prettige stemming gaande te houden. De nacht was reeds voor een goed deel verstreken toen wij uiteengingen; wij met den wensch in het hart, dat wij de aanzittenden nog menigmaal, ook hier in Indië, zullen mogen ontmoeten. De ochtenden werden door ons telkens besteed om met een der dames een autotocht te maken en het een of ander van Batavia te zien, zoo dat wij met een gevoel van zelfvoldoening kunnen terugzien op deze welbestede week. .Wel vragen wij ons telkens af, „hoe lang zullen wij dit drukke leven in zulk een heet klimaat volhouden" en gevoelen wij, dat wij tot beperking van ons arbeidsveld moeten overgaan. Ik heb dan ook reeds moeten bedanken voor vele aanvragen om voor vereenigingen of debatingclubs te komen spreken, die niet regelrecht de bevordering van de belangstelling in het vrouwenkiesrechtvraagstuk beoogen. Ik wil dezen brief niet eindigen, alvorens nog eens terug te komen op de allerdwaaste maatregel door de Nederlandsche regeering hier ingevoerd om het binnenkomen in Java voor landgenooten en vreemdelingen te bemoeilijken. ,Wïj waren er met het ons op het schip verstrekte toegangsbewijs, waarvoor Mrs. Catt vijf-en-twintig gulden moest betalen, nog niet af, want het bleek, dat wij dat bewijs nog eerst in Tandjong Priok voor een ander hadden moeten inwisselen. Daarvan was met geen enkel woord op de boot melding gemaakt, geen der passagiers was gewaarschuwd dat men eerst na inwisseling van het op het schip ontvangen bewijs, tegen een definitieve toelatingskaart, die op Tandjong Priok werd afgegeven, Java verder mocht binnentrekken. Daar kwamen al die menschen na een uur sporen in Batavia aan om daar te vernemen, dat het bewijs, dat zij hadden, eigenlijk niets waard was en zij naar Priok terug moesten, om een nieuwe, 'n andere kaart te halen. Heeft men ooit van zoo'n onbesuisden maatregel meer gehoord? En is het wonder, dat vreemdeling en Nederlander vragen, of wij in een land Van gekken in plaats van in eene der koloniën van het verlichte en beschaafde Nederland zijn aangekomen? Door middel van het Toeristenverkeer-Bureau en met hulp van den Resident werd het ons gespaard naar Priok terug te keeren en werden ons een paar dagen later de toegangsbewijzen overhandigd, nadat wij beiden daarvoor, of voor wat anders, f 1.50 hebben moeten betalen. In welk land is Nederland ter schole gegaan, om zulk een maatregel te leeren nemen ? Mij is geen enkel land bekend, waar men vreemdelingen en wat meer zegt, eigen landgenooten, het reizen zoo bemoeilijkt. Zelfs Turkije, en dat was op het oogenblik, toen wij er kwamen, in oorlog, ontvangt vreemdelingen gastvrijer. Ik heb van de vreemdelingen gehoord, dat zij bij de ontscheping voor de groote moeilijkheid stonden geen vijf en twintig Hollandsche guldens te bezitten en dat de ambtenaar, belast met de inning dier gelden, geen vreemd geld in ontvangst nam. Zelfs op vertoon van een credietbrief, die over ettelijke duizenden guldens liep, kon men de vijf en twintig gulden niet geborgd krijgen en moest men ten slotte door een mede-passagier geholpen worden. Hoe spoediger deze zotte maatregel wordt opgeheven, hoe beter, wij hebben er ons nu reeds in het buitenland belachelijk door gemaakt. Laat het spoedig blijken, dat de regeering zich in dezen vergist heeft en haar fout ongedaan wenscht te maken. De Nederlandsche regeering is de eenige niet die wel eens fouten maakt; het strekt den feministen alleen ten bewijs, dat eene regeering, uitsluitend uit mannen bestaande, wel eens zeer onverstandig kan doen en dat de logica, die alleen uit mannenbrein zou kunnen voortspruiten, wel eens ver te zoeken is in de handelingen, die van de logische overwegingen het resultaat zijn. Als vrouwen zoo eens handelden? II. In den regel begin ik mijn volgenden brief voor de courant,, alvorens ik mijn voorgaanden verzend, om te voorkomen in herhalingen te treden; maar den laatsten brief sloot ik af en verzond dien, toen ik op het punt stond een kijkje te gaan nemen in Concordia, waar de Batavische jeugd zich vermaakte, met op de maat van de muziek, op een marmeren terras rolschaatsen te rijden. Eens in de veertien dagen wordt hun daartoe gelegenheid gegeven en de hitte, die mijne metgezellin en mij het leven hier heel zwaar maakt, verhindert de jongens en meisjes van Batavia niet om daar uren achtereen rond te tollen op een heel klein baantje. Ik zou die kinderen gaarne even een lesje in het rolschaatsen rijden willen laten nemen bij onze straatjongens op het Leidscheplein of voor het Paleis van Volksvlijt, waar men zulke mooie draaiers ziet maken en zulke verrukkelijke kunstjes ziet doen op het slechte materiaal, waarover de meesten hunner beschikken, jongens die mij altijd een genot verschaften als ik 'n poosje naar hun kunstig gedoe kon blijven kijken. De kinderen hier hebben geene leiding gehad bij het leeren rijden, zij rollen allen in groote snelheid voort, alsof zij verplicht zijn in een minimum van tijd een maximum aantal malen het kringetje rond te komen, geen enkele er onder, die ook maar een poging doet er wat sierlijks, wat oogenstreelends van te maken. Maar nu ben ik op eene ontboezeming over het rolschaatsen rijden gekomen, terwijl ik eigenlijk had willen zeggen, dat ik, na een week niet meer tot schrijven te zijn gekomen, niet meer weet, waarmede ik mijin laatsten brief afsloot en waarmede ik dezen zou moeten beginnen. Dat is nu wel niet zoo erg, want na 'n week van zooveel afwisseling en na zooveel wetenswaardige dingen te hebben gezien en te hebben leeren kennen, kan ik er gerust een greep in doen en van het een en. ander melding maken. Het eerst wil ik vertellen van onzen tocht naar Buitenzorg. Van drie kanten waren wij aangezocht om daar eene lezing te komen houden. Eerstens van eenige dames, leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en verder door een heeren-debatingclub. Beide uitnoodigingen golden natuurlijk het vrouwenkiesrecht-vraagstuk. De derde uitnoodiging was persoonlijk tot mij gericht en kwam van eene afdeeling van het Nederl. Taalverbond en met de bedoeling, dat ik zou spreken over de toestanden in Zuid-Afrika, in betrekking tot de NederLandsche taal. Daar wij echter deze week maar één dag in Buitenzorg kunnen vertoeven, hadden wij geantwoord, dat de drie groepen zich maar met elkander in contact moesten stellen en gezamenlijk eene vergadering uitschrijven, waar wij over vrouwenkiesrecht zouden komen spreken. Op Donderdag den 18en April was die vergadering uitgeschreven en op dienzelfden dag was ons ook een particulier onderhoud met Z.Exc. den gouverneur-generaal toegestaan. Reeds vóór acht uur 's morgens stonden de heer en mevrouw iWevers Bettink met hun auto voor de deur om ons naar Buitenzorg te brengen, waar wij even vóór tien uur aankwamen. Ik heb reeds geschreven dat ik over Java's natuurschoon niet uitweiden zal, omdat daarvoor vroeger en ook thans nog bevoegder pennen dan de mijne, in beweging zijn gezet; alleen wil ik even aanstippen, dat de ongeveer 66 kilometer lange weg, die Batavia van Buitenzorg scheidt, zooveel mooie gezichtspunten levert, dat de autotocht in elk opzicht eene genotvolle was. Bij onze aankomst in Buitenzorg werden wij door eenige dames en heeren vandaar opgewacht en verwelkomd, maar ons oponthoud kon slechts kort zijn, omdat de gouverneur-generaal ons om tien uur wachtte. Met de grootste voorkomendheid werden wij beide door Z.Exc. ontvangen en werden ons alle gegevens verstrekt, die wij noodig hadden om een goed inzicht in vele toestanden hier te verkrijgen. Het was ons een waar genoegen te vernemen, dat Z.Exc. in zeer vele opzichten onze gevoelens deelt, omtrent de opvoeding en het onderwijs van het Javaansche meisje en omtrent de opleiding van eenige dezer meisjes tot onderwijzeres. Ook bij de bespreking van vrouwelijke doctoren voor de inlandsche vrouwen en voor hospitalen voor deze vrouwen, met uitsluitend vrouwelijke medische hulp en de opleiding van vrouwelijke doctor djawas, stond Z.Exc. veel dichter bij ons dan menige zijner ambtenaren met wie wij deze kwesties reeds vroeger bespraken. Tot dusver worden nog alle inlandsche meisjes, die zich aanmelden voor de doctor djawa-school, teruggewezen, altijd onder een of ander voorwendsel, doch eenvoudig omdat de machthebbenden bij dat departement de moeilijkheid van het gezamenlijk met de jonge mannen te ontvangen medisch onderwijs te zwaar inzien en de wenschelijkheid van het hebben van vrouwelijke doctoren voor de inlandsche vrouwen niet genoeg voelen. Ik hoop en vertrouw evenwel, dat daarin spoedig verbetering komt, dat men het Javaansche meisje, dat die moeilijke studie en die latere zware taak aanvaarden wil, steunen zal in plaats van moeilijkheden op haar weg te plaatsen, dat men ook in Nederlandsch-Indië eindelijk zal gaan inzien, dat voor de inlandsche vrouwen, die door godsdienst, zeden en gewoonten geen mannelijke doctor aan haar ziekbed kunnen toelaten, het verschaffen van vrouwelijke medische hulp eene noodzakelijkheid is. In dat opzicht is Britsch-Indië ons een reuzensprong voor, daar kan elke inlandsche vrouw, in tijd van ziekte, door een vrouwelijke doctor behandeld worden. Het komt mij voor, dat de Nederlandsche vrouwen in Nederlandsch-Indië, enkele zeer gunstige, niet genoeg te prijzen, uitzonderingen daargelaten, haar maatschappelijke taak in dit opzicht geheel verwaarloosd hebben, dat zij niet gevoeld hebben, dat de zedelijke verplichting op haar rustte, beter voor hare native-sisters te zorgen. Als zij wat dieper in het leven van de inlandsche vrouw waren doorgedrongen, het vertrouwen van hen hadden weten te verwerven en de spreekbuis waren geweest, die hunne nooden en behoeften aan de regeering of aan het groote publiek had geopenbaard, dan, ik ben er zeker van, zouden ook in onze koloniën voor de inlandsche vrouwen betere toestanden reeds bestaan. Was het niet een man, dr. H. van Buuren, die een noodkreet heeft geuit om betere verloskundige hulp voor de inlandsche vrouw te verkrijgen, een noodkreet, die nog lang niet hard genoeg is geweest om de regeering ten volle de verplichting te laten gevoelen, die zij in dezen tegenover de inlandsche vrouwen te vervullen heeft? In Britsch-lndië was het eene vrouw, Lady Dufferin, die hare stem over deze kwestie luide deed klinken, en toen de Britsche regeering niet spoedig genoeg handelend optrad, zelve de handen aan den ploeg sloeg en een fonds bijeenbracht, dat na haar dood het Lady-Dufferinfonds werd genoemd, waaruit zij al vast begon vrouwelijke doctoren aan te stellen en kleine hospïtaaltjes te stichten. Deze hospitalen zijn nu allen door de Engelsche regeering overgenomen, de vrouwelijke doctoren daaraan werkzaam, regeeringsambtenaren geworden en in alle steden van eenige beteekenis kan nu de Engelsche inlandsche vrouw goede geneeskundige hulp van vrouwen ontvangen. Ook de vorming van inlandsche vrouwelijke doctoren wordt daar gesteund en in de hand gewerkt. Wij bezochten in Buitenzorg verder een inlandsche school van jongens en meisjes en maakten er met een achttal Soendaneesche en Javaansche meisjes kennis, die allen in den loop van dit jaar haar diploma voor onderwijzeres zullen halen, doch thans nog als kweekeling op die school werkzaam waren. Het is bedroevend te zien, hoe weinig meisjes nog aan het onderwijs deel nemen; in alle scholen, die wij tot dusver bezochten, zitten er in elke klasse van ongeveer twintig of vijf-en-twintig leerlingen niet meer dan een of twee meisjes. In sommige aanvangklassen zaten er drie of vier, maar dikwijls worden deze meisjes door de ouders weder van school genomen, zoodra zij een paar klassen doorloopen hebben. Voor een deel moet dat worden toegeschreven aan de zeden der inlanders, waardoor het niet welvoegelijk gevonden wordt, dat een meisje na de puberteitsjaren, en die treden in dit warme klimaat reeds op tien a twaalfjarigen leeftijd in, met jongens of mannen in aanraking komt. Ook maakten wij in Buitenzorg kennis met de zeer interessante familie Motman, waarvan moeder en dochter een school in het weven en batikken voor inlandsche meisjes hebben. Met de grootste belangstelling sloegen wij de verschillende procedé's gade, die zoo'n lap katoen heeft te ondergaan, alvorens het in mooie harmonieerende kleuren en met artistieke figuren kan worden afgeleverd, maar brengt men den tijd, die zulk werk kost, en de vele vrij kostbare benoodigdheden om het geheele proces ten einde te brengen in rekening, dan is zulk werk niet te betalen en daardoor voor de markt ongeschikt en voor meisjes, die in eigen onderhoud willen of moeten voorzien, geen geschikte levenstaak. Het is heel mooi, dat wij nog eens in de gelegenheid waren, dat kunstige werk te zien verrichten, te weten, dat vrouwen en meisjes zoo uit het hoofd die aardige figuren met hare wasstaafjes op het doek kunnen tooveren, maar in den tegenwoordigen tijd, nu al meer en meer de tijd van de vrouw ook geld waard wordt, nu is deze kunst gedoemd van de aarde te verdwijnen, omdat zij te tijdroovend en daardoor te kostbaar wordt. Het gaat er mede als met onze mooie oude gobelins, over afzienbaren tijd zullen wij de uit de hand gebatikte doeken nog alleen in onze musea kunnen bewonderen. Dien middag om half zeven was de vergadering voor vrouwenkiesrecht uitgeschreven en toen wij in de smaakvol met bloemen en groen versierde zaal van de Buitenzorgsche Societeit kwamen, werden wij aldaar door verschillende dames en heeren, die de vergadering hadden georganiseerd, opgewacht en werd ons ieder door een paar kleine, schattige meisjes een mooie bouquet, die van Mrs. Catt met de Amerikaansche, de mijne met de Nederiandsche vlag, geoffreerd. Op het podium prijkten een paar manden met witte lotusbloemen, lotusbloemen van zulk eene enorme afmeting en zoo fluweelig en vol, als ik nooit te voren gezien heb. De president van de debatingclub leidde deze vergadering, waarin ook de acht inlandsche onderwijzeressen en tal van inlandsche onderwijzers aanwezig waren. Mrs. Catt sprak slechts kort, omdat vele der aanwezigen haar niet verstonden, ik moest toen de lange speech houden en daarna gelegenheid geven tot debat. Het is te begrijpen, dat een debatingclub de gelegenheid gebruikte om te debatteeren en toen er om 9 uur nog vele strijdlustigen bleken te zijn en wij nog moesten eten en naar Batavia terug autoën, kon ik niet anders doen dan aan aller wensch toegeven om bij ons volgend bezoek aan Buitenzorg, waar wij nog de botanische tuinen en tal van andere bijzonderheden hebben te zien, opnieuw een avond te geven voor debat. Dat zal in 't midden van Mei zijn. Ruim twintig leden hadden zich onderwijl reeds als lid van de vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgegeven en den wensch geuit eene afzonderlijke afdeeling Buitenzorg te vormen, waaraan dan ook in Mei zal worden voldaan. Om half een 's nachts bracht de heer .Wevers Bettink ons veilig tehuis, een kunststukje van chauffeurs accuratesse, want de weg is over 't geheel genomen veel te smal en heeft tal van zeer gevaarlijke bochten. Eene instelling, waarvoor de regeering aller dank toekomt, leerden wij in Batavia kennen. Het zijn de regeeringspandhuizen. De heer Nittel, onder-directeur dier instelling, liet ons deze in alle finesses zien en bracht ons met de geheele instelling op de hoogte. In aanmerking genomen, dat de inlander gaarne zijne bezittingen beleent, hetzij om in tijdelijke extrauitgaven, voor een ziekte, een begrafenis, een bruiloft etc. te voorzien, hetzij om dingen van waarde veilig opgeborgen te hebben, of om tal van andere redenen, is het goed gezien van de regeering om daarin den kleinen man te helpen en hem uit de handen der Chineezen — de vroegere pandhuishouders — te houden. Als men bedenkt, dat in één pandhuis in Batavia, er zijn er aldaar acht, dagelijks gemiddeld 800 a 1000 panden ingebracht en even zoovele uitgehaald worden en dat de gemiddelde waarde van de ingebrachte panden niet meer dan f 1.75 bedraagt, dan komt men tot de conclusie, dat deze instelling in eene behoefte voorziet, die vooral voor den kleinen man zeer groot is. Het is verblijdend, dat na 1913 heel Java deze van regeeringswege opgerichte huizen zal tellen en dat daarmede een einde is gemaakt aan de afpersing, die in dit bedrijf voorheen door de Chineezen werd gedreven. Ik durf in een dagbladartikel niet in détails treden over het pandhuisbedrijf in Nederlandsch-Indië, doch de wijze, waarop die is ingericht, de kalmte, die er in deze huizen heerscht, de vlugge en regelmatige wijze, waarop die stroom van publiek bediend wordt en de controle, die over alles wordt uitgeoefend, is boven allen lof verheven. Men voelt hier, dat de goedaardige, eenvoudige Javaan beschermd wordt tegen uitzuigerij, eene bescherming, die hij maar al te zeer behoeft. Dat de regeering met dit bedrijf nog een kleine winst maakt, vermindert m.i. den lof niet, die er haar voor toekomt, als die winst maar op de een of andere wijze ten bate van den Javaan wordt aangewend. Ook de inrichting en de werking van het instituut Pasteur is iets, waarop wij met rechtmatigen trots kunnen wijzen. Dat wij met zooveel meer veiligheid, voor zoover het onze gezondheid betreft, in onze koloniën dan in Britsch-Indië kunnen reizen, danken wij voor een goed deel aan deze instelling. Onder de kundige leiding van den bekwamen directeur, dr. Nijland, heeft dit instituut zich ontwikkeld tot het zich ver verheft boven de meeste dier inrichtingen in het buitenland. Dat pest, cholera en pokken niet meer zoo de verschrikkingen hier zijn als in andere tropische landen, is zeker waard om dankbaar vermeld te worden. Ik zou willen, dat ik met even groote nationalen trots kon schrijven over een andere regeeringsinstelling, waarvan ik ook met de grootste belangstelling kennis nam, de opiumfabrieken en de opiumregie. ,Wij zagen daar de bollen, zooals die uit Britsch-Indië worden ingevoerd, waaruit de opium bereid moet worden en gingen met den directeur alle stadia door, die de inhoud van deze bollen doorloopt, alvorens de daaruit verkregen opiumsiroop in nette, tinnen buisjes verzameld en als geschikt voor het gebruik afgeleverd kan worden. Maar op dat gebruik, daarop komt het aan. Al die glinsterende tinnen buisjes, honderdduizenden in aantal, die daar door tal van inlanders met behulp van prachtige machines, in regeeringsdienst bereid worden, zijn uitsluitend bestemd om door inlanders en Chineezen gerookt, of, zooals die term luidt, „geschoven" te worden. Onze regeering, leverancier en fabrikant van een zoo verderfelijk genotmiddel, omdat ja, om geen andere reden, dan dat zij er jaarlijks zoovele millioenen op verdient. Hoe beschamend! Niettegenstaande de herhaalde en besliste verzekeringen van den directeur, dat het opiumschuiven, mits er onvervalschte opium wordt gebruikt, niet nadeelig voor de gezondheid is, kan ik dit toch niet aannemen. De toestand, waarin de opiumschuiver na zijn pijpje geschoven te hebben, verkeert, de begeerte naar een volgende pijp, het niet meer er zonder kunnen leven, zoo hij er eenmaal aan gewend is, toonen genoeg aan, dat het opiumschuiven niet zoo'n onschuldig vermaak is, als men ons wel wilde doen gelooven. In één opzicht kan ik vrede hebben met onze opiumregie. Door de wijze, waarop de verkoop is geregeld en door, nu reeds, over geheel Java en Sumatra de Chineezen uit dit bedrijf gestooten en de geheele verkoop in eigen handen genomen te hebben, kan de regeering de verdere uitbreiding van dit kwaad tegengaan en zoodra zij het wil, geheel uitroeien. Zoo wij eens eenmaal het voorrecht mogen hebben een regeering te bezitten, die haar taak ethischer opvat, die in plaats van jaarlijks millioenen te besteden voor leger en vloot, millioenen, die voor een deel verkregen worden uit die opiumfabricage, de gelden der schatkist besteedt tot opvoeding van het volk, ook het Indische volk, dan is het bij de tegenwoordige regeling mogelijk, binnen betrekkelijk korten tijd aan dit mensch-bedervend en mensch-onteerend opiumschuiven in onze koloniën een einde te maken. Dat dit nu gemakkelijker gaat dan wanneer de handel in handen van gewetenlooze Chineezen is, daarvan getuigt het volgende staaltje, dat wij in Medan vernamen en op Java bevestigd vonden. In een kampong boven Medan kende de bevolking het opiumschuiven niet. Op zekeren dag ontvingen de bewoners aldaar, huis aan huis, een eenvoudig toestel om opium te schuiven met een buisje opium en de gebruiksaanwijzing van een Chinees ten geschenke, en binnen geen tijd waren tal van dorpelingen daar opiumschuivers geworden en daarmede tevens trouwe koopers van opium bij den goedgeefschen Chinees. Den len April van dit jaar verloor ook die Chinees het recht tot verkoop van opium en wordt ook in Medan dit kostbaar en kostelijk stroopje door onze regeering geleverd. Aan zulke praktijken om met opzet nieuwe ongelukkigen te kweeken, zal natuurlijk de regeering zich niet schuldig maken, en met groot ongeduld zie ik den tijd tegemoet, waarop een regeering aan 't bewind komt, die den moed heeft de sluiting van de opiumfabriek voor te bereiden en binnen niet al te langen tijd te bewerkstelligen. De overweging dat degene, die eens aan het schuiven verslaafd is er niet meer zonder kan leven, is m.i. de moeite van een discussie niet waard. Laten er daardoor, als dat waar is, eenige duizenden opiumschuivers, voor de maatschappij halfwaardige of nietswaardige individuen, ten gronde gaan of vroeger dan anders sterven, dit verlies weegt niet op tegen de millioenen uit deze en de volgende geslachten, die dit verderfelijk kwaad dan niet zullen leeren kennen en daardoor een hooger en beter leven kunnen leiden. Nog op een ander beschamend feit moet ik wijzen. In de opiumfabriek zagen wij niet alleen Indische mannen en opgeschoten jongens aan het werk, maar ook tal van jongens, die zeker en gewis nog geen tien jaar oud waren. Met bevreemding vernam ik, dat onze wetten, die kinderarbeid beneden den 12-jarigen leeftijd verbieden, voor Indië niet gelden en dat in dit zonnige land, zelfs door onze regeeringkleine jongens in een fabriekslokaal dagelijks uren en uren achtereen voor eenige centen aan het werk worden gezet. Dat de lokaliteit waarin de kinderen werken, ruim en luchtig is, dat de jongens als hun kistje volgepakt is, van hun plaats opstaan om zelf een nieuw kistje te halen en daardoor nu en dan eens een verzetje hebben, dat er in Java nog lang en lang niet genoeg scholen zijn om de kinderen te onderwijzen en die jongens dus, als zij niet in de fabriek werken, zich bij den weg zouden vervelen en kattekwaad uitrichten en nog meer zulke overwegingen, verminderen in mijn oog het kwaad niet, dat daar door de overheid bedreven wordt. Niet alleen werken die jonge kinderen daar dagelijks 7 uren onafgebroken aan dat machinale werk, een veel te lange dagtaak voor zulke nietige wezentjes, maar ook moet het spoedig tot hen doordringen, dat opiumschuiven niet kwaad is en heel prettig moet zijn, als de fabricage en verkoop door de regeering geschiedt en als er dagelijks zooveel moet afgeleverd worden om aan de aanvraag te kunnen voldoen. Ik Was blijde, dat wij de opiumfabriek zagen, nadat wij reeds met het Instituut Pasteur en met den pandhuisdienst hadden kennis gemaakt, zoodat mijn Amerikaansche medereizigster geen al te slechten indruk van onze overheidszorg voor den Javaan krijgt en er toch ook wel wat te prijzen valt. Op Sumatra's Westkust. I. Den 22en April verlieten wij 's morgens Batavia, om ons met de „Bantam" van de Koniklijke Paketvaart-Maatschappij naar Padang en de Padangsche Bovenlanden te begeven. Van Batavia naar Padang met de Kon. Paketvaart-Mij. is een tocht vol afwisseling, omdat men onophoudelijk dicht langs de kust vaart en tal van plaatsjes aandoet. Tegen ongeveer het middaguur verlieten wij Tandjong Priok en genoten nog eens van het gezicht op de mooie haven en de vele kleine eilandjes. Even vóór zes uur lagen wij stil op de reede van Anjer om tal van inlanders en eenige vrachtgoederen aan boord te nemen. Tevoren hadden wij nog bij daglicht het gezicht op Krakatou, het verlaten eiland, en het lange eiland genoten, want toen wij er later op den avond veel nader bij kwamen, was het te donker om er iets van te zien. Om 6 uur den volgenden morgen lagen wij voor Kotö Agoëng stil, om menschen en goederen te laden en te lossen. Kotö Agoëng is een dorpje van de Lampongsche districten. iWij tweetjes stonden bij aankomst reeds kant en klaar en toen wij den kapitein onzen wensch te kennen gaven om aan wal te gaan, werd het stoomsloepje onmiddellijk neergelaten en werden wij aan wal gestoomd. Een klein roeibootje, bemand met twee inlanders, was achter aan 't stoomsloepje gebonden, om ons uit de sloep zooveel verder te roeien en te trekken, tot wij droogvoets aan wal konden stappen. Wij moesten toch nog een ver sprongetje maken om niet door een opkomende golf verrast te worden, doch toen wij daar Een Minangkabausch echtpaar. eindelijk aan wal stonden tusschen die tallooze toegestroomde inlanders, met wie wij geen woord konden wisselen, hadden wij toch voldoening van onze daad, al moesten wij elkander ook even glimlachend aankijken en ons zelf een paar avonturiersters noemen. Wij waren de eenige passagiers, die aan wal waren gegaan. Eerst namen wij een kijkje op de passar, waar vooral de vrouwen zeer bedrijvig waren. Tal van jonge vrouwen zaten er neergehurkt, ieder in eigen kringetje, met in 't midden een gat in den grond, daarboven een houtvuurtje en op dat houtvuurtje een pan gloeiend vet of olie, waarin allerlei soort bananen en ook sommige andere vruchten gebakken werden. Rondom ieder houtvuurtje een troepje inlanders, die de gebakken vruchten zoodra zij gereed waren, voor een of meer centen kochten en Ze dan onmiddellijk nuttigden. Sommige oudere vrouwen kochten bij de verschillende gelegenheden eene kleine verscheidenheid van gebakken vruchten, die in een groot groen blad gerold, mede huiswaarts genomen werden. Ook kon men er hoopjes rijst of rijstkoekjes koopen, met of zonder een bestrooisel van geraspte kokosnoot., tWij zagen er meer soorten van ananas, dan wij ooit vermoed hadden dat er bestonden. Opmerkelijk was daar de stilte en kalmte, die onder deze menschenmassa heerschte. Men hoorde er nauwelijks eenig geluid. Toen wij op de passar waren uitgekeken, gingen wij het dorp in. Een net en welvarend dorpje. Aan het eind van den langen hoofdweg stond de controleurswoning met het kantoor en de gevangenis, de eenige gouvernementsgebouwen, die daar bestaan, doch die zich onmiddellijk van alle andere gebouwen onderscheiden. De controleur zat in de voorgalerij en toen hij bemerkte, dat wij zijn erf opkwamen, kwam hij ons vriendelijk tegemoet. Hij is de eenige Europeaan, die daar woont en zijne kennismaking was voor ons bijzonder aangenaam, omdat hij uitstekend Engelsch sprak. Hij stond op het punt het gebergte in te gaan, waar sedert eenige avonden onheilspellende aardbevingsschokken vernomen waren, die de instorting van eenige bouwvallige woningen ten gevolge hadden gehad en waarover de inlandsche bevolking zich zeer verontrustte. Hij moest nu den stand van zaken gaan opnemen en zooveel mogelijk de bevolking geruststellen. Reisbrieven. 28 Over de daar wonende Lampongsche bevolking gaf hij ons eenige zeer wetenswaardige bijzonderheden. Er bestaat daar een soort overgangsvorm tusschen het matriarchaat en het patriarchaat. De Lampongsche jonge meisjes worden door de vaders voor een zekere som, soms 2000 a 3000 gulden, aan den toekomstigen echtgenoot verkocht en gaan dan van het ouderlijk huis in het ouderlijk huis van den man over. Zij moeten dan in het nieuwe tehuis 't werk verrichten, dat haar door echtgenoot en schoonmoeder wordt opgedragen. In zekeren zin is zoo'n vrouw dan de slavin van haar schoonmoeder en van haar man. Kan de huwbare man echter de kostende som voor zijne bruid niet bijeenbrengen, dan begeeft hij zich in dienstbaarheid bij haar vader. De dochter en de jonge echtgenoot blijven dan in de woning van de ouders der vrouw en de jonge man wordt de slaaf van zijn schoonvader en misschien ook wel van zijne vrouw. De kinderen uit dat huwelijk dragen in zoo'n geval den familienaam van de moeder en behooren haar toe. Wanneer een vader geen zonen en maar één dochter heeft, dan wil hij alleen onder de laatste voorwaarde zijn dochter uithuwelijken, omdat anders zijn familie uitsterft. Bijzonder interesseerden mrs. Catt en ik ons nu voor hetgeen wij vernamen, omdat daaruit bleek, dat onder de Lampongsche jonge vrouwen een geest van verzet zich begon te openbaren, nu de zaken niet meer gaan zooals zij dat wenschen. De som van twee a drieduizend gulden, die de vaders tegenwoordig voor hunne dochters eischen, kan n.1. in den regel niet door een jongen man opgebracht worden en om die reden worden de meisjes nu maar al te vaak uitgeleverd aan oudere of oude bokken, die voor een groen spruitje een groote som over hebben. De jonge meisjes van Kotó Agoëng en omstreken zijn nu sedert ge ruimen tijd een strike begonnen: zij zijn overeengekomen om niet anders dan een huwelijk aan te gaan, waarbij de nieuwe jonge man in dienst treedt van haar vader en zij de rechten behoudt op kinderen en ouderlijk erfdeel. De reden is duidelijk. De jonge vrouwtjes vertikken het langer om uitgehuwelijkt te worden aan oude snoepers; zij geven den jongen, frisschen echtgenoot de voorkeur. Deze strike der jonge dames heeft reeds zoo'n omvang aangenomen, dat de hoofden van Kotó Agoëng met den controleur eene vergadering hebben belegd, om te zien wat er in dezen gedaan moet worden, omdat er in de laatste maanden geen huwelijken meer gesloten worden. De controleur vertelde ons, dat er nog geen oplossing voor dit penible vraagstuk was gevonden. Wij hadden gaarne nog eens een kijkje genomen in de peperplantages, waaraan dit district zijne beteekenis grootendeels ontleent, maar die plantages zijn ongeveer twee uur ver in het gebergte gelegen en alleen per paard of te voet konden wij er komen. Zoo lang durfden wij echter niet van het schip verwijderd blijven. Na nog een mooie verzameling eigengemaakte fotografieën van het district en zijn bewoners van den controleur Kriebel bewonderd te hebben, namen wij van onzen vriendelijken gastheer afscheid, die daar wel eenzaam leeft, doch zijne eenzaamheid met opgewektheid draagt en er al het interessante van gevoelt. Even voorkomend als wij aan land gebracht waren, werden wij ook weder naar het schip teruggevoerd. Midden in den nacht kwamen wij in Kroë aan en vertrokken van daar ook weder nog vóór de dag was aangebroken. Van aan wal gaan dus geen sprake. Grooter was evenwel de teleurstelling, toen wij .Woensdagavond ook eerst Benkoelen bereikten, nadat het nachtelijk duister reeds lang was ingetreden. In Benkoelen waren wij zoo gaarne aan wal gegaan en wij hadden daarop vrij zeker gerekend. Er was echter geen sprake van, want het aan wal gaan geschiedt, door de groote deining, die er bestaat, niet zonder gevaar en de afstand van het schip naar den wal is minstens een half uur roeien in een primitieve prauw. Aan boord blijven was dus de boodschap. Wij konden niets anders doen dan den volgenden morgen vroeg opstaan, om vóór wij Benkoelen verlieten, van het dek van het schip met een goeden scheepskijker een kijkje te nemen van het voor ons onbereikbare stadje. Vrijdagmorgen, om zes uur, landden wij in Padang. Van het mooie binnenkomen konden wij ook al weder, doordat het daglicht nog niet was doorgebroken, weinig genieten. Alleen even vóór wij vastgemeerd lagen was het daglicht helder genoeg om ons een kijkje te gunnen en een vermoeden te geven van wat wij gemist hadden Niettegenstaande het zeer vroege ochtenduur, stonden er op den wal toch reeds drie dames op ons te wachten, die ons het welkom in Padang brachten, de zorg voor onze bagage namen en ons per auto langs den mooien weg van de Emmahaven naar de stad en in het gastvrije huis van den heer en mevrouw Kamerling afleverden. In dat vriendelijke, oude echtpaar, mevrouw vierde dien dag haar 72en geboortedag, vonden wij een paar warme voorstanders van Vrouwenkiesrecht, die daar in Padang de voorbereiding voor onze komst geheel geleid en met behulp van eenige andere dames ook verricht hebben. Een hartelijker ontvangst is niet denkbaar. Voor alles was gezorgd. Omdat wij kwamen op een oogenblik, dat de Juliana-feesten in volle voorbereiding waren, was het beter de vergadering voor vrouwenkiesrecht uit te stellen totdat wij het bezoek aan de Padangsche bovenlanden hadden gebracht en voor dit bezoek waren alle stappen gedaan, om het voor ons zoo gemakkelijk, aangenaam en vruchtdragend mogelijk te maken. Aan alle assistent-residenten en hotels in de verschillende plaatsjes was onze komst aangekondigd en gevraagd om ons het verblijf te vergemakkelijken. iWij besloten daarom, om maar direct Zaterdagmorgen naar boven te gaan, omdat wij vóór alles Zondag in Pajacombo, het eindpunt van de reis, wilden zijn. Vrijdagavond hadden echter mijnheer en mevrouw Kamerling tal van Padangsche heeren en dames uitgenoodigd, om kennis met ons te maken en ons met dezen in kennis te brengen, van welke uitnoodiging een ruim gebruik was gemaakt. Wij kwamen hierdoor ook in de gelegenheid tal van bijzonderheden te vernemen aangaande den tocht, dien wij den volgenden morgen vroeg zouden aanvangen. Omdat twee logé's voor onze lieve oudjes wat veel was, maakte mrs. Catt gaarne gebruik van de vriendelijke uitnoodiging van de buren der familie Kamerling, den heer en mevrouw de Keth, om daar te gaan logeeren. Toen mr. De Keth ons den volgenden morgen vroeg naar het station bracht, bleek ook daar, hoe voorkomend de oude heer Kamerling alles voor ons had voorbereid. De stationschef was van onze komst verwittigd; hij had op verzoek een le klasse waggon met balcon vóór aan den trein gehaakt, (de locomotief staat achter den trein en duwt hem naar boven) en daarop een paar bankjes geplaatst, zoodat wij een onbelemmerd uitzicht genoten van den prachtigen weg, dien wij aflegden. Eerst ging het eenige uren lang links, langs tuinen met klapperboomen, pisangpalmen, mangoboomen en zoovele andere tropische boomen waarvan wij den naam niet weten en hier zagen wij ook in groote verscheidenheid den varenboom, dien wij op Ceylon hadden leeren kennen, terwijl rechts reeds heel spoedig eene reeks van bergtoppen, het Barisanr gebergte, tot aan den top met palmen begroeid, zich aan ons oog vertoonde. Schilderachtig lagen tusschen dat veelkleurige groen de houten woninkjes met hunne donkerbruine, rieten daken, daken, die alle gracieus, boogvormig zijn, eene eigenaardigheid waardoor Sumatra'sche, inlandsche woningen zich kenmerken. Wat verder op kregen wij ook aan den linkerkant eene bergreeks, het Danaugebergte, totdat wij eindelijk de kloof van Anek naderden, en de trein tusschen eene nauwe bergengte met watervallen, gorges en snel vlietende stroompjes, zich naar boven werkte. Als men den tropischen plantengroei, de donkerkleurige bevolking en de Sumatra'sche huisjes wegdacht, zou men zich in een van de mooie gedeelten van Zwitserland in den zomer verplaatst kunnen gevoelen, maar juist deze drie zaken maken dezen weg tot eene nog schilderachtiger. De bruine, rieten daken der woningen waren langzamerhand verdwenen en in de plaats daarvan zagen wij nu wit geschilderde, houten huisjes, met zinken daken, die in de zon hel schitterden. Opmerkelijk is overal de kalmte van onzen inlander, hetzij hij Javaan of Maleier is. Hoe sterk steekt die af bij de rumoerigheid van den Britsch-Indiër. Als in Britsch-Indië een trein aan een station stilhoudt, dan kan men van de drukte, het door elkaar geschreeuw, het lawaaiig doen van den inlander, niets hooren of zien van 'tgeen een doortrekkende reiziger soms gaarne hooren of zien wil en des nachts is die drukte aan de stations even groot als bij dag, zoodat de nachtrust, die men in de Britsch-lndische treinen zou kunnen genieten, daarbij zeer veel inboet. Als drie of vier Britsch-Indiërs bij elkaar staan, dan converseeren zij met elkaar op een wijze, die elkeen moet doen vermoeden, dat het onmiddellijk op een hevige kloppartij zal uitloopen, terwijl het toch niets anders dan een vriendelijk praatje geldt. Hoe voornaam, stil, kalm haast, doet daarentegen onze inlander. In lange rijen staan rij achter elkander aan het loketje, om een plaatskaartje te nemen; geen luid woord wordt vernomen, ieder wacht kalm zijn beurt af. Als de trein stilstaat, stappen zij haast geruischloos in; wanneer men niet vooraf gezien had, dat er zoovele passagiers op het perron stonden te wachten, zou men zich niet kunnen verbeelden, dat er menschen uit of in den trein gestapt waren. Toen wij te ruim twaalf uur in Padang Pandjang aankwamen, stond de hotelier van het hotel Merapi zelf op het perron, om de noodige hulp te bieden, terwijl de assistentresident zijn rijtuig had gezonden, om daarvan gebruik te maken. Hij zelf was voor dienstzaken elders, doch mevrouw Tubergen, de vrouw van den assistent-resident, had er voor gezorgd, dat een vaas met geurige en wondermooie bloemen in onze kamer in het hotel ons een vriendelijke welkomstgroet in Padang-Pandjang bracht. Ofschoon wij in het midden van den dag, waarop het dus het heetst is, aankwamen, was de temperatuur toch niet hooger dan op een matig warmen zomerdag in Holland. Na al die heete dagen, die wij in den laatsten tijd hadden doorgemaakt, leefden wij in Padang-Pandjang weer eens heelemaal op, tegen den avond moesten zelfs de doekjes voor den dag komen. Van het bordes van het hotel genoten wij 't gezicht op den altijd rookenden Merapi. Er lag echter 's middags zoo'n vlokkige witte wolk op den top van den vulkaan, als ware de kop met een groote slaapmuts overtrokken, zoodat wij van het al of niet rooken niet veel bespeuren konden. Tegen den avond herinnerde de zwaveldamp, die de atmosfeer had doortrokken, ons echter aan het bestaan en de nabijheid van dezen vuurspuwenden berg. Het één bataillon groote garnizoen geeft vrij wat levendigheid aan het interessante plaatsje. Voor de kinderen van deze militaire ambtenaren is natuurlijk een Europeesche school met Europeesche onderwijzers noodig, het spoorwezen heeft er eenige ambtenaren, zoo ook het kantoor van den assistentresident en door al deze Europeeërs ademt er een geest van civilisatie, waardoor het voor toeristen doenlijk is, er eenige dagen te vertoeven. Daardoor is het ook mogelijk, dat een tamelijk goed hotelletje zich er staande kan houden, en dat niet alleen toeristen, maar ook herstelde zieken, die een tijdlang een koeler klimaat en een mooie omgeving noodig hebben, om verloren krachten te herwinnen, zich daar kunnen ophouden. Maar over Padang-Pandjang ga ik later schrijven, want het diende ons alleen om er te overnachten, om den volgenden ochtend vroeg van daar naar Pajacombo te kunnen vertrekken, waar des Zondags de groote Passar gehouden wordt, waaraan deze plaats haar vermaardheid voornamelijk dankt. ,Wij zullen eerst Pajacombo en Fort de Koek bezoeken om daarna terug te keeren naar Padang-Pandjang en van daaruit eenige uitstapjes te maken en 't merkwaardige van 't stadje te zien. II. Pajacombo is voor ons een zeer interessant oord. Heerscht in geheel de Padangsche bovenlanden, onder de Minang Kahauers, 't matriarchaat, hier in Pajacombo en zijne omgeving vindt men het nog het zuiverst bewaard. De woning, waarin die matriarchale families leven, hebben een zeer eigenaardige vorm, en geven van buiten reeds aan, uit hoevele gehuwde dochters het gezin bestaat. De stammoeder, de Indoea genoemd, bewoont het middengedeelte van de woning, van buiten herkenbaar door het middelste halfboogvormige dak; als de oudste dochter trouwt, dan wordt er rechts een kamer, half zoo groot als de oorspronkelijke kamer, waarin de Indoea huist, gebouwd en daarin huist dan de dochter; de tweede dochter krijgt, als zij huwt, links zoo'n uitbouwsel en zoo gaat het door tot alle dochters gehuwd zijn. Elk bijbouwsel heeft een kwartboogvormig dak. Van binnen in de woning ziet men echter slechts één groot vertrek, de familiekamer, die de ruimte van het geheele gebouw beslaat en daarachter, door gordijnen afgeschoten, de verschillende slaapgelegenheden der familieleden. In zoo'n groot huis treft men in den regel alleen de vrouwen en kinderen aan. De stammoeder met één of meer zusters, haar eigen dochters en de dochters van de zusters en de kinderen van al deze vrouwen, wonen daar te zamen. Sterft de stammoeder, dan wordt zij opgevolgd door hare oudste dochter, en de zusters van de moeder, dus eigenlijk de tantes en veel ouder in jaren, noemen dan ook de nieuwe stammoeder Indoea en zijn haar gehoorzaamheid verschuldigd. Al het geld en goed dat zoo'n familie bezit, behoort den vrouwen toe en wordt door hen gezamenlijk beheerd; alle familiekwesties worden onderling opgelost; doch naar buiten uit, als er om de een of andere reden overheidskwesties te bedistelen vallen, of als er in moeilijke huishoudelijke omstandigheden een oordeel moet worden geveld, dan treedt de oudste broeder van de Indoea als raadgever op en hoewel hij buiten het familieverband leeft, is hij toch feitelijk het mannelijk hoofd van het gezin. Dit is echter alleen een eerebaantje, dat hem verplichtingen oplegt en waarvoor hij wel eens een douceurtje van de vrouwen kan krijgen, doch dat hem feitelijk geen rechten geeft op iets, wat de vrouwen toebehoort. Al het Werk in zoo'n gezin, waaronder behoort ook het bewerken van het land en de veeteelt, het weven der goederen, het bouwen der woningen en bijgebouwen, want zulke woningen uit bamboehout en -riet opgetrokken, moeten nog al eens vernieuwd worden, is het werk der vrouwen, al of niet bijgestaan door de buitenshuis wonende mannen. Zij ook brengen de opbrengst van het land, de tuinvruchten, de geweven goederen en andere dingen, die zij voor den verkoop maken, naar de Passar en verkoopen het daar. Waar blijven de mannen uit zoo'n gezin? Hierop is niet zoo eenvoudig het antwoord te geven, omdat de Mohammedaansche godsdienst, die hier in zeer verwaterden vorm beleden Wordt, het zuiver matriarchale stelsel bedorven heeft. Volgens dezen godsdienst is het geoorloofd, dat een man vier vrouwen heeft en de Minangkabausche mannen, die ik gesproken heb, vatten het bijna allen zoo op, dat de godsdienst hun voorschrijft, vier vrouwen te trouwen en zij geen goed Mohammedaan zijn, als zij zich met minder tevreden stellen. Ook komt er nog bij, dat de vrouwen hier hunne mannen koopen, de moeder koopt den man voor hare dochter, en daar een man van twintig tot twee a drie honderd gulden kost*), al naar gelang hij een hoogere positie bekleedt, is het een voordeelig zaakje, zich viermaal te verkoopen. De *) Het komt mij voor, dat de controleur van Kotó Agoëng zich moet hebben vergist, toen hij mij den prijs van 2000 a 3000 gulden noemde voor eene bruid. Een bruid zal zeker niet tienmaal meer kosten dan een bruidegom. Het zal ook daar wel 200 a 300 gulden moeten zijn. Een Minangkabausche Moeder met hare dochters. vierde maal schijnt de man nog evenveel waarde te hebben als bij den eersten koop. Als regel woont de man nu om beurten bij de verschillende vrouwen en laat zich daar als een koning behandelen. In vele gevallen dient hij in het familieverband alleen als een noodzakelijk.... iets... zal ik het maar noemen, tot instandhouding van bet ras. Buiten het familieverband bezit hij soms nog wel een maatschappelijken werkkring. Zoo ontmoetten wij op onzen tocht naar de kloof van Harau, een wondermooi uitstapje wat natuurschoon betreft, een dorpshoofd, die een beetje Hollandsch sprak. Hij noodigde ons in zijn woninkje, dat heel klein, doch uiterst zindelijk en in een goed aangelegden tuin met pijnappels, bananen, papaja's, suikerriet, kokosnoten en andere vruchten, gelegen was. Ik vroeg hem, of hij geen vrouw en kinderen had, waarop hij lachend antwoordde: „Natuurlijk heb ik vier vrouwen en reeds acht kinderen". En toen vernam ik, dat die vier vrouwen ieder bij hare respectieve moeders woonden en hij ze om beurten bezocht. Kan een van mijne Nederlandsche heeren-lezers zich een koninklijker en rustiger leven voorstellen, dan van dit dorpshoofd en zijne lotgenooten? Hij woonde in een heerlijk huisje, in een prachtige natuur, rustig alleen, zijn klein rijtuigje stond naast zijne woning en 't paardje als een muis zoo groot, graasde rustig in een veld in de nabijheid. Als hij lust heeft, spant hij zijn paardje voor het karretje en laat zich naar eene zijner vrouwen rijden, waar hij steeds op een goede ontvangst kan rekenen. Na zich daar voor een of twee dagen een leven als „heer der schepping" te hebben laten welgevallen, spant hij weder in, om naar eene der andere vrouwen te rijden of om eerst eenige dagen in eigen woninkje rust te nemen om van de smullerij te bekomen. Van tandenkrijgende kindertjes, van humeurige vrouwen, heeft hij geen last en als men hem niet met open armen en lekkere schoteltjes ontvangt, dan blijft hij den volgenden keer wat langer uit om van een hartelijker welkom zeker te zijn. Maar zooals dit dorpshoofd het leven had ingepikt, zoo leven niet alle gezinnen. Als een man wat geld of een goede positie bezit, dan bouwt hij een huisje en heeft één vrouw met haar kinderen bij zich inwonen. Zij doet dan zijne huishouding en vormt als het ware een nieuw familieverband. De andere vrouwen worden dan van tijd tot tijd bezocht. „Een koeli, of een man van dergelijke positie, heeft dikwijls maar ééne vrouw en woont dan bij de moeder van zijne vrouw in. In zoo'n gezin helpen de schoonzoons het familiebezit ververgrooten. Hun wordt dan ook allerlei werk opgedragen. Maar'in deze gevallen treedt het nadeel, wat zoo'n familieleven met zich brengt, aan den dag. Het maakt de mannen lui, onwillig om te werken. De opbrengst van hun arbeid komt de geheele familie ten goede en in gevallen waar twee of meer schoonzoons zijn, wil geen hunner meer doen dan de ander en komt toch dikwijls al het werk op de vrouwen neer. Dat de vrouwen hier gewoon zijn het zware en verantwoordelijke werk te verrichten, ziet men dadelijk als men op een passardag in Pajacombo rondkijkt. De vrouwen komen daar allen met zware vrachten op het hoofd en dikwijls bovendien met volle handen; de mannen wandelen eenige passen vooruit met een klein vogelkooitje, waarin een grijs vogeltje, ik geloof een kwartel, in de hand. Ook op de markt zijn de vrouwen druk en bedrijvig om hare waren van de hand te doen en nieuwe zaken in te koopen, terwijl men de respectieve echtgenooten bijeengehurkt onder een schaduwrijke waringinboom vindt, bezig 'n strootje of sigaret te rooken, of ook wel in een afzonderlijk hoekje hunne meegebrachte vogeltjes onderling uit te wisselen of ze soms een soort hanengevecht te laten houden. Op de Passar hadden wij Zondag gelegenheid om het wonderfijne weefwerk, vooral het goud en zilverweefsel, der vrouwen te bewonderen. Ook zilver-filigraanwerk was er te zien, doch dit muntte niet in fijnheid en artisticiteit uit, wij hebben dat in Padang reeds beter gezien. De assistent-resident de Munick had een bijzonder interessant bezoek voor ons voorbereid in het gezin van eene weduwe van een vroeger districtshoofd en had ons een Hollandsch sprekend familielid als geleider medegegeven. De zeer oude, grijze Indoea en hare twee zusters ontvingen ons zeer hoffelijk en weldra kwamen ook alle gehuwde dochters met hare kleine kindertjes zich presenteeren. Nadat ons de woning in alle bijzonderheden getoond was, waarin wij vooral de vele mooie kussenbekleedsels bewonderden, werden wij uitgenoodigd een kop koffie met de dames te drinken. De goede Minangkabausche manieren schrijven voor, dat men zoo'n uitnoodiging moet accepteeren. Wij werden toen vergast opeen kop koffie, gemaakt van gedroogde koffiebladeren, met veel bruine suiker en geen melk, daarbij werd een soort gekookte gemalen rijst met veertien verschillende zoetige bijspijzen opgediend. Het waren blijkbaar alle zeer lekkere zaken, maar zooveel kwee-kwee maakte ons een beetje wee, doch wij beiden hebben ons er toch moedig doorheen gewerkt. Wij beiden kregen een vork en een lepel om ons er van te bedienen, de anderen deden het veel netter dan wij, zonder die attributen. De jongste dochter van het gezin, een werkelijk zeer mooi meisje, van 17 jaar, verkeerde in zeer tragische omstandigheden. Zij was drie maanden geleden gehuwd met een mantrie van de opiumregie. Hij was een jonge, knappe vent en zij zijn eerste vrouw. Een maand na het huwelijk werd hij door onze regeering naar de opiumregie in Medan overgeplaatst en toen hij daar kwam, wist hij niet beter te doen dan daar eene Japansche tweede vrouw te nemen. Hij had nu geschreven, dat ook zijn mooi Maleisch vrouwtje moest overkomen, dan zou hij eerlijk zijne gunsten tusschen deze twee rivales verdeelen. 't Jonge vrouwtje heeft echter niet veel lust haar man te volgen en ziet er sterk tegen op om in partnership te treden met eene Japansche schoone, waarvan zij zeden en gewoonten niet kent. Zij pakte mijne hand met beide hare handen en zeide, dat zij liever met mij wilde medegaan en altijd bij mij wilde blijven. Het is jammer, dat onze regeering nog niet bij machte is, aan de leergierigheid, de behoefte aan onderwijs der Minangkabauers naar behooren te voldoen. Er is in vele dezer plaatsen nog slechts een begin gemaakt met de oprichting van scholen. Hier doet zich het gelukkig verschijnsel voor, dat ook de vrouwen naar onderricht haken en zich daarvoor offers getroosten willen. Het schijnt niet hoofdzakelijk gebrek aan geld, maar ook gebrek aan goede leerkrachten te zijn, die de regeering verhindert in deze, hier sterk gevoelde, behoefte te voorzien. De Minangkabauers, zooals ik er verschillende in Pajacomba heb leeren kennen, schijnen sympathieke, intelligente menschen te zijn, vatbaar voor eene hoogere ontwikkeling. Ik wilde dat ik onmiddellijk genoeg scholen voor hen kon tooveren. Het is zoo jammer, dat er nu nog zoo velen van onderricht verstoken blijven. Het is zeer te betreuren, dat men eigenlijk nog zoo weinig positieve kennis van het leven, de zeden en gewoonten der Minangkabauers bezit. Al de controleurs en assistent-residenten, wien wij er naar vroegen, gaven tegenstrijdige inlichtingen. Ook de boeken, die wij er over lazen, en er is nog zoo weinig over dit interessante volk geschreven, *) geven slechts weinig en dikwijls nog uiteenloopende beschrijvingen. Het komt mij voor, dat een vrouw-ethnoloog, die het vertrouwen van deze vrouwen heeft weten te verwerven en die eenige jaren onder haar gaat leven, heel veel wetenswaardigs van het leven en de zeden en gewoonten van deze menschen aan het licht kan brengen. Er komt nu weldra een openbare school met een paar onderwijzers en een onderwijzeres; als de regeering er nu in kon slagen een onderwijzeres voor deze school te krijgen, die de geschiktheid, de kennis en vooral ook den slag heeft om het vertrouwen van de Minangkabausche vrouwen te winnen en die de kennis, die zij daardoor opdoet, weet uit te werken, dan zal zij de volkenkunde kunnen verrijken met wat positiever gegevens dan nu bekend zijn omtrent dit merkwaardige volk. Omdat het hier vooral geldt, achter de geheimen van het huiselijk leven van een volk te komen, waarvan de gezinnen bijna alleen uit vrouwen bestaan, vrouwen, die van aard zeer gereserveerd zijn, zullen de heerenethnologen nooit zoo goed als eene vrouw de ware gegevens kunnen bijeenbrengen. De eene morgen in dat gezin van de weduwe en hare zusters en dochters deed mij duidelijk zien, dat er nog heel veel voor ons onverklaarbaars in deze gezinnen bestaat, dat met een beetje tact aan het licht kan worden gebracht. Toen wij op Prinses Juliana's verjaardag des morgens vroeg waren opgestaan, om met den eersten trein naar Fort de Koek te vertrekken, stonden wij beiden niet weinig verbaasd, te vernemen, dat er dien nacht om ongeveer drie uur eene uitbarsting van de Merapi was geweest. Wij hadden er niets van gehoord en er rustig doorheen geslapen. Wij hebben zoo dikwijls tegen elkaar gezegd: konden wij nu maar eens een explosie bijwonen, ;nu is er een geweest, die wijd en zijd *) Toen ik dit schreef, kende ik nog niet het bestaan van het uitgebreide werk van mr. Willinck, omtrent het rechtsleven der Minangkabausche Maleiers. asch en sintels over de dorpen heeft verspreid en nu sliepen Wij er rustig doorheen. Wij waren ontevreden over ons zelf! In Fort de Koele was ter eere van Juliana's geboortedag alles gesloten en in plaats van een drukken dag leek het ons er erg stil. .Wij besloten daarom maar direct het uitstapje te maken naar het meer van Manindjoe en bestelden daarvoor in het hotel een extra goed voertuig met twee paarden. Direct na de lunch zouden wij vertrekken. De equipage kwam voor. Het was een klein houten karretje op twee hooge houten wielen, waarin wij moeilijk rechtop konden zitten en voor onze beenen was heelemaal geen plaats en daarvoor stonden een paar onbeschrijflijk kleine, minne paardjes. Ons werd verzekerd, dat het erg goed was en wij in de heele stad geen beter vervoermiddel zouden kunnen krijgen. Wij lieten ons bepraten en stapten in. Inderdaad hebben de sukkelpaardjes ons naar Matoër gebracht, maar over de 13 mijlen afstand deden zij ruim 4 uren. Gelukkig hebben wij in Britsch-Indië op kameelen en olifanten eene oefenschool doorloopen, waardoor onze inwendige organen aan door elkaar schudden gewend geraakt zijn, anders hadden wij het er op dezen tocht nooit goed afgebracht. Herhaaldelijk zijn wij maar eens eindjes gaan loopen om de rijsttafel, die wij om één uur genoten hadden, in de plaats te houden, waar wij haar toen gedeponeerd hadden. Het is jammer, dat er in Indië nergens waar wij tot dusverre waren, goede huurrijtuigen en paarden te verkrijgen zijn. Vooral op deze reis, die zooveel natuurschoon biedt, verliest men zooveel als men zich op de meest primitieve wijze moet verplaatsen. Gelukkig was de Passanggrahan, het regeerings-passantenhuis in Matoër, zoo goed en zindelijk en comfortabel, .dat het ons spoedig het doorgestane leed deed vergeten en wij volop genoten van het vele natuurschoon, dat van uit dit Sumatrasche dorpje te genieten valt. Van verschillende punten zagen wij op het donkerblauwe, 600 meter onder ons gelegen meer van Manindjoe, dat met zijne rondom gelegen rijstvelden en koffietuinen en de blauwe bergenreeks een onbeschrijfelijk schoon gezicht levert. De controleur Barthelemy had de vriendelijkheid een der inlandsche dorpshoofden, die gebrekkig Hollandsch sprak, te verzoeken ons den volgenden dag als geleider te willen dienen en deze goede leisman maakte ons dien dag tot een waar genot. Eerst bracht hij ons naar eene der oudste woningen van het dorp, waarin eene uitgebreide matriarchale familie huisde en waarvan de gevel bijzonder door beeldhouwwerk en goudversiering uitmunt. Het huis, de daarbij behoorende rijsthuisjes en de tempel droegen hetzelfde versieringskarakter. Ook de baleh-baleh, het huis, waarin de gemeenteraadszittingen gehouden worden, was bijzonder mooi gebeeldhouwd en met goud opgesmukt. Daarna bracht hij ons in de woning, waarin hij leeft. Het was eene familie met een Indoea en zusters en dochters. Met een van deze dochters is hij getrouwd en daar hij geen andere vrouwen heeft, — eene tweede vrouw, die hij had, is gestorven — woont hij meestal bij vrouw, zusters, tantes en moeder irL Ook hier werden wij weder op koffie, uit koffiebladen gemaakt, vergast en wij kwamen tot de ontdekking, dat wij al een beetje aan den smaak begonnen te wennen en als wij nog veel zulke visites afsteken, het ten slotte nog lekker zullen gaan vinden. Van daar bracht hij ons in eene woning, of liever buiten eene woning, waar Ide vrouwen van het gezin bezig waren suiker te bereiden uit suikerriet Hier en ook bij de rijstbereiding wordt het zoo aanschouwelijk voorgesteld hoeveel goedkooper wij, cultuurvolken, suiker en rijst hebben, dan deze menschen. Zeven vrouwen waren reeds van het zonnegloren bezig uit een stapel suikerriet, door middel van een primitief persblok, dat door een os in werking werd gezet, het sap te persen en het daaruitverkregen vocht tot suikerkoeken in te dikken. Eene hoeveelheid suiker, waarvoor wij een gulden betalen, kost zulke vrouwen met elkaar een paar dagen arbeid. Bij de rijstbereiding kwam ik tot de zelfde gevolgtrekking. Alleen zoolang groote groepen vrouwen in ééne familie samenwonen en vrouwenarbeid niet met geld betaald wordt, kan een dergelijke productie zich handhaven; zoodra de invloeden van buiten het matriarchale huishouden zal hebben opgelost en de dochters gaan huwen, en buiten de familie gaan wonen, of een betaalden werkkring gaan zoeken, moet de productie in het klein van de eerste levensbehoeften plaats maken voor de machinale productie en moet het den menschen duidelijk worden, dat men veel goedkooper een pond machinaal bereide suiker kan koopen dlan het zelf te maken. Zoover als echter thans de stand van ontwikkeling- van de Minangkabausche Maleiers staat hebben de vrouwen nog handen vol werk; men ziet ze van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bezig en men ziet het aan haar zelfrespectvol uiterlijk, dat zij ook zeer goed gevoelen van hoeveel belang zij voor de instandhouding van haar ras zijn. Zij brengen het volgend geslacht in de wereld en doen tegelijkertijd bijna al het belangrijke en verantwoordelijke werk, dat er voor maatschappij en gezin te verrichten valt Alleen daar, waar de nieuwe tijd nieuwe werkzaamheden geschapen heeft, daar treedt de man op den voorgrond, die door den 19en en 20en eeuwschen tijdgeest beschouwd wordt als de rechthebbende op bijna al het buitenhuissche werk en op dat wat in kantoor en publieke aangelegenheden moet worden verricht. III. Onze inlandsche geleider bracht ons vervolgens naar een plek, die allermerkwaardigst is en ook in de Padangsche bovenlanden eenig is in haar soort. Het was de plaats, waar de hoofden van het district Matoër alle drie maanden hunne bijeenkomst houden. Het is een groot open terrein, in de rondte afgepaald met honderd en twintig zerken, even zoovele hoofden als er zijn; zerken, die alle zeer verschillen in hoogte en breedte. Tijdens eene vergadering zit elk hoofd voor zijn eigen zerk en naarmate zijn gezag of stand hooger is, naar die mate is ook de afmeting van den steen, waarvoor hij zit. Er is er een van naar gissing twee meter hoog en er zijn er die geen vijf-en-twintig centimeter boven den grond uitsteken. In de inlandsche school op Matoër, waarvan het hoofd der school uitstekend Hollandsch sprak, konden wij ons, beter dan in eene der voorgaande scholen, die wij bezochten, overtuigen van de bevattelijkheid der inlandsche leerlingen. Hier liet het hoofd der school de kinderen eenige proeven van bekwaamheid afleggen. Het meest verbaasden wij ons over de vlugheid, waarmede de zeven en achtjarige joggies en meisjes, die nog slechts zeven maanden de school hadden bezocht, eenvoudige rekensommen met krijt op het bord uitrekenden. Geene der kinderen, die wij zelf uit de klasse mochten uitpikken, maakte een enkele fout in de eenvoudige vermenigvuldig- en aftreksommetjes, die wij hun opgaven, terwijl zij daarbij zeer duidelijke en gelijkmatige cijfers op het bord schreven. Trouwens over het mooie schrijven der inlandsche schoolkinderen verbazen wij ons steeds, daarmede kunnen de kinderen op onze scholen niet wedijveren. Het hoofd der school had voor eigen rekening de laagste klasse genomen; toen ik hem vroeg, waarom hij zelf de laagste klasse onderrichtte, gaf hij ten antwoord: „dat doe ik om twee redenen,: de eerste is, omdat ik de eerste klasse het belangrijkste vind; als de grond eerst goed bereid is, gaat het volgend onderricht veel gemakkelijker; de tweede is, omdat het onderricht in de aanvangklasse het moeilijkst is en ik als hoofd der school het moeilijkst werk voor eigen rekening moet nemen". Worden in Amsterdam niet de onderwijzeressen in de aanvangklassen geplaatst en meent de overheid daar niet, dat dit het minst belangrijke werk van de school is? iWij bezochten in Fort de Koek o.a. ook de kweekschool voor inlandsche onderwijzers. Deze school, die acht-en-dertig jaar geleden met het oog op vijftig leerlingen was ingericht, bevat nu reeds honderd-en-twintig leerlingen. De jongelui zijn daar allen intern. Zij hebben ieder een eigen frisch en licht kamertje met ledikant, stoel, tafel, waschtafel en kast, dat hun gratis wordt verstrekt, alleen de kamerversiering moet door de jongens zelf worden aangebracht. Boven de zeer goede kost en inwoning, die het gouvernement dezen jongelingen kosteloos verschaft, ontvangen deze toekomstige onderwijzers maandelijks nog eene geldelijke toelage. Op deze school zijn ook enkele inlandsche meisjes, die voor onderwijzeres worden opgeleid. Aan inlandsche onderwijzeressen is zeer groote behoefte; in alle inlandsche scholen in Sumatra, die wij bezochten werd door het hoofd der school geklaagd, dat hij geen vrouwelijke leerkracht had, met een onderwijzeres aan de school zou hij beter de vrouwelijke leerlingen in de klasse kunnen houden, die nu op veel te jongen leeftijd de school verlaten, omdat zij dan niet meer dagelijks alleen met mannen in contact mogen komen. Een gevolg van de Mohammedaansche invloeden. Niettegenstaande de behoefte aan onderwijzeressen worden de meisjes aan de kweekschool toch niet met open armen ontvangen. Zij moeten bijzonder uitmunten, willen zij toe- Minangkabausche dames in feestgewaad. gelaten worden, zij moeten zelf voor kost en inwoning' zorgen en ontvangen geen maandelijksche toelage en bovendien werden er bij de laatste toelating zes meisjes geweigerd, die een uitstekend examen hadden afgelegd, omdat de klasse te vol zou worden en er voor een gesplitste klasse geen leerkrachten aanwezig zijn. Is dat niet meten met twee maten? Dit is natuurlijk niet aan de directie van de school te wijten, maar wel aan de directie van Onderwijs in Batavia. Hoezeer ook de Minangkabausche vrouwen naar onderricht verlangen, is er toch voor haar nog maar een begin gemaakt om haar te ontwikkelen. Het had mijne reisgezellin en mij reeds lang gehinderd, dat wij er niet achter konden komen wat toch de naam Minang Kabau te beteekenen heeft, maar eindelijk gelukte het ons toch van een der inlandsche onderwijzers eene uitlegging te verkrijgen. Deze uitlegging, die ons door andere inlanders bevestigd werd, is te merkwaardig om haar niet hier mede te deelen. Zij luidt aldus: De Maleiers van de Padangsche bovenlanden lagen onophoudelijk in twist en tweedracht met een naburige groep Maleiers. Deze onophoudelijke twisten kostten beide partijen steeds menschenlevens, have en goed en daarom kwam men overeen door één flinken strijd de veete uit den weg te ruimen. De overwinnende partij zou werkelijk daarna de overmacht krijgen. Wat deden nu deze primitieve menschen? Zij lieten niet hunne flinke, gezonde, krachtige jonge mannen een strijd op leven en dood aangaan en zoodoende de beide partijen berooven van de beste elementen uit hunne samenleving, maar zij kozen beiden hun sterksten os en lieten die twee samen de zaak uitvechten. De os van de Padangsche bovenlanders overwon en sedert dien tijd noemen zij zich Minang, in het Maleisch overwinnaar, en Kabau, wat os beteekent. Ook de boogvormige daken ontleenen daaraan hun oorsprong. De middelste groote boog heeft den vorm van de beide hoorns van een kabau en de kleinere uitbouwsels stellen elk één hoorn, de helft van de twee, voor. Wat mij in dezen oorlog zoo bijzonder trekt, is het feit, dat de Maleiers, die in dien tijd nog allen in matriarchaat leefden, vorstinnen bezaten, die het oppergezag uitoefenden, al werd zoo n vorstin naar buiten uit toen reeds vertegenwoordigd Reisbrieven. II. door Radjas. Deze vrouwen moeten het dus geweest zijn, die het oorlogvoeren toen reeds in de ware beteekenis hebben opgevat, als een strijd om wie de physiek sterkste is, een strijd, die evengoed door een paar ossen als door gehuurde soldaten kan worden uitgevochten. Zouden wij alle Europeesche landen niet er toe kunnen brengen hunne veeten ook op die wijze te bevechten, het zou jaarlijks honderden millioenen aan leger- en vlootuitgaven sparen; gelden, die in alle landen zooveel beter dienst kunnen doen, en onze jonge mannen, die nu als kanonnenvleesch gebruikt worden, zouden dan voor nuttiger doeleinden kunnen strekken. Fort de Koek is een heel mooi plaatsje met een heerlijk koel klimaat, maar bezit ongelukkig geen goede hotelgelegenheid, zoodat wij ons verblijf er zeer kort maakten en naar Padang Pandjang terugkeerden. Het eerste wat wij daar vernamen, was dat de Merapi dien morgen opnieuw eene uitbarsting had gehad, zoo mooi als slechts zelden gezien werd. Dat hadden wij dus weder gemist en ik vrees, dat wij er nu wel geene meer zien zullen. Wij zagen in dat lieve, vriendelijke stadje allerlei andere dingen. Den geheelen dag stootte de Merapi nog mooie gele vlokkige wolken uit, die zich langzaam in het heelal oplosten. Nu en dan werd eens een klein pufje vernomen, dat aantoonde, dat de kolossus een beetje buikpijn had, maar tot eene regelrechte uitbarsting kwam het toch niet meer. Hadden wij op Ceylon de kaneeltuinen gezien, hier konden wij ons verrijken met de kennis van het verder proces, dat de kaneelpijp ondergaat, alvorens het in Holland voor vijf cents een heele zakvol in de winkels verkocht wordt. Omdat die onschuldige kaneelstokjes, die in gemalen vorm meestal zoo _ ongekookt en ongewasschen — genuttigd worden, een bron van ziekte kunnen opleveren, wil ik er op wijzen. Van dat de takken de rose-getinte boompjes verlaten hebben, totdat zij buiten in de zon gedroogd, gesorteerd en in bundels bijeengebracht zijn, gaan zij door tal van inlandershanden. Dan staan die bundels kaneelstokken open en bloot uren, soms dagen, voor een station opgestapeld en worden zoo naar de markt' afgeleverd. Hoe gemakkelijk kunnen zij niet de overbrengers zijn van tal van besmettelijke ziekten, die min of meer onder de inlanders voorkomen. Ik weet wel, dat ditzelfde geldt voor vele andere specerijen, die in menig gezin ongewasschen gebruikt worden, maar ik wilde op dit eene voorbeeld wijzen, misschien zal dan wel de gevolgtrekking gemaakt worden, beter te doen, met al de specerijen wat zindelijker te werk te gaan. Van Padang Pandjang uit zijn vele interessante uitstapjes te maken, die ons dubbel belang inboezemden, omdat overal de sawahs geel stonden, zoodat de vrouwen allen druk op het veld bezig waren om de paddi binnen te halen. Dit was bijna uitsluitend vrouwenwerk, slechts in enkele gevallen hielpen daarbij mannenhanden. Het schilderachtige, het poëtische van dit werk is reeds zoo dikwijls door daarvoor beter in staat zijnde pennen, dan de mijne beschreven, dat ik mij gerust ontheven kan achten voor Hollandsche lezers daarop te wijzen. Voor ons was het gezicht op die drukwerkende vrouwen daarom zoo vol interesse, omdat deze opgewekte, gelukkig uitziende menschen zoo'n heerlijk contrast vormden met de zwaarmoedige, met haar lot ontevreden uitziende vrouwen in Egypte en Britsch-Indië. .Wil men zich overtuigen dat de vrouw slechts gelukkig kan zijn, als verantwoordelijke arbeid op hare schouders rust, dat de aard van de vrouw medebrengt, dat zij nuttig bezig is en dat zij zich alleen onder zulke omstandigheden tevreden kan gevoelen, men begeve zich naar de Padangsche bovenlanden en vergelijke deze werkzame vrouwen met die in de landen, waar de ontwikkeling der nijverheid of de heerschende zeden en gewoonten, haar alle nuttige werkzaamheden gaandeweg uit de handen hebben genomen. De geheele vrouwenbeweging, overal in de beschaafde wereld, die zich oogenschijnlijk beweegt op verschillende paden, heeft toch feitelijk geen andere oorzaak en geen ander doel, dan het willen terugwinnen van de beteekenis, die de vrouw in de oorspronkelijke wereld voor het ras bezat, het weder willen deelnemen aan het werk voor het algemeen, weder verantwoordelijk gesteld worden voor de helft van den arbeid, die gedaan moet worden tot instandhouding van het ras en'den vooruitgang der menschheid. Maandag 6 Mei, verlieten wij reeds vroeg Padang Pandjang, omdat wij nog dienzelfden dag in Padang moesten spreken in eene vergadering door warme voorstanders van vrouwenkiesrecht aldaar voor ons belegd. Was het niet, dat wij om die reden beneden moesten zijn, dan hadden wij ons verblijf in de bovenlanden nog wat gerekt, waar wij zulke heerlijke dagen hadden doorgebracht. Dat ons kort verblijf aldaar zoo vol afwisseling was, dat wij in dien korten tijd, om zoo te zeggen, alles zagen, wat er voor ons bezienswaardig, en van belang was, danken wij grootendeels aan de niet genoeg te waandeeren vriendelijkheid van den gouverneur van Sumatra's .Westkust, die te voren de assistent-residenten en de controleurs der verschillende plaatsen, die wij gingen bezoeken, schriftelijk had verzocht, ons bij ons bezoek in elk opzicht van dienst te willen zijn. Aan dit schriftelijk verzoek hadden wij het te danken, dat deze heeren, die zich allen op de meest voorkomende wijze van deze taak hebben gekweten, van onze komst op de hoogte waren en ons daardoor zoo goed hebben kunnen helpen. In Padang werden wij met de grootste hartelijkheid bij onze beide gastvrouwen en gastheeren ontvangen. De vergadering was tegen 7 uur uitgeschreven en toen wij op dien tijd in het logegebouw aankwamen, was de vergaderzaal reeds geheel gevuld met een belangstellend publiek, zoowel heeren als dames. Ook hier bleek, dat het vrouwenkiesrechtvraagstuk thans aller aandacht trekt, en dat men het slechts heeft te bespreken om uit de belangstellenden voorstanders te maken. Wel werd er na afloop der voordrachten van mrs. Catt en mij gebruik gemaakt van de gelegenheid om bezwaren te opperen of vragen te stellen, maar geen der aanwezigen scheen eenig bezwaar te hebben, wel wenschte men op enkele punten nadere inlichtingen. Van een kant werd de vraag geopperd, of niet de vrouwen het kiesrecht zouden deelachtig worden, ook zonder dat er voor gestreden werd, of wel de tijd rijp was voor de invoering ervan en of de mannen 't ons niet zouden geven, ook wanneer wij er niet om vragen, doch deze illusie kon gemakkelijk en met succes bestreden worden. Het gevolg van deze vergadering was, dat er ook in Padang eene afdeeling tot stand kwam. Van de vier dagen, die wij nog in Padang moesten vertoeven, alvorens de boot ons weder naar Batavia zal terugvoeren, maakten eenige goede vrienden gebruik, om diners, een gardenpartij, een automobieltocht enz)., te arrangeeren, en stelden ons daardoor in de gelegenheid niet alleen met de ingezetenen van het schilderachtige stadje, maar ook met zijne mooie omgeving kennis te doen maken. Maar van die gardenpartij moet ik iets meer zeggen. De heer en mevrouw Schlüter hadden die voor ons belegd. Hun prachtige tuin, die met lampions en lichtpotjes feeëriek geillumineerd was, leende zich bij uitstek voor zulk een feest. Wat echter voor ons het bijzonder aantrekkelijke was en ons Üien dag nooit zal doen vergeten, dat waren de Indische muziek en de Indische amusementen, waarmede wij voor het eerst kennis maakten. Midden op een groot groen grasveld, fantastisch beschenen door het licht uit de ontelbare lichtpotjes rondom geplaatst, speelde de gamelan en werd er door eene Javaansche schoone, in hofgewaad, getandakt, nu en dan in hare mooie, gracieuse bewegingen bijgestaan door een mannelijken tandakker. En was het fijne, Javaansche poppetje 't was alsof zij van porcelein was — moe dan zweeg de gamelan en dan keerden wij onze stoelen om en verlustigden ons in het gezicht van een groote groep mannen, die mêmantjakten, dat is krijgsdansen en schermutselingen uitvoerden, waarbij hun eigen opgewekt, melodieus gezang de maat aangaf. Wat steekt dat dansen van deze inlanders, dat eigenlijk niets anders dan elegante, rhytmische bewegingen is, toch hemelsbreed gunstig af bij onze danspartijen! Wat staan hunne amusementen toch veel hooger dan de onze! De Indische bevolking, die op de muziek van de gamelan van heinde en ver was toegestroomd en in honderden zich driestweg in den tuin had gewaagd, schaarde zich zittende en staande rondom de gamelan en de dansende Maleiers en vormde in hare schilderachtige bonte kleeding een achtergrond, die niet mooier kon worden uitgedacht. Ook bij deze gelegenheid toonde de bevolking weder haar hoog peil van beschaving; uit deze tallooze menigte werd geen luide stem vernomen; stil, bijna geruischloos, waren zij binnengekomen en stonden daar even bewonderend als wij naar het tandakken en mêmantjakken te zien. Alleen als wij de uitvoerders door handgeklap toejuichten, waren het in hoofdzaak de inlandsche kinderen, die ons in dit tevredenheidsbewijs steunden. Onder deze vertooningen, waarbij ook nog de muziek van een Chineesch orkest gevoegd moet worden, werden de gasten onophoudelijk van spijzen en verfrisschende dranken voorzien, en ook daarbij werd van, de aanwezigheid van zooveel inlanders, waaronder toch ook vele kinderen, niet de minste overlast ondervonden. Vergelijk met dit alles eens iets dergelijks in ons land! Padang en de Padangsche bovenlanden hebben op ons beiden een diepen, blijvenden indruk gemaakt. Noch de prachtige natuur, noch de buitengewone omstandigheden, waaronder de bevolking daar leeft, noch de vele hartelijke menschen, die wij er hebben ontmoet, die ons vriendschappelijk tegemoet zijn getreden en ons bezoek zoo vruchtdragend hebben gemaakt, zullen ooit uit onze herinnering verdwijnen.; Sumatra's .Westkust is alleen een bezoek aan onze koloniën waard. Nu wij op het punt staan, Sumatra voorgoed te verlaten* wil ik met een enkel woord den indruk weergeven, dien over het algemeen de Maleier op mij heeft gemaakt, omdat wij dezen nu niet meer zullen ontmoeten en in hoofdzaak met den Javaan kennis maken. Het is niet gemakkelijk, in een paar woorden te omschrijven, welke die indruk is en daarom neem ik mijn toevlucht tot eenei vergelijking van de Maleiers, zooals wij die hier op Sumatra's Westkust ontmoet hebben, met de inlanders in andere landen., In Zuid-Afrika boezemden de inlanders mij groote sympathie in; ik gevoelde voor hen als een moederlijke vriendin. Ik beschouwde hen als kinderen, die met tact moeten worden opgevoed, waarbij er waren met moeilijke karakters, maar zoo zeer velen, die slechts goede leiding noodig hebben om tot bruikbare, zeer goede menschen op te groeien. Van de Afrikaansche inlanders is m.i. alles te maken; komen zij niet of niet goed terecht, dan kunnen wij dat toeschrijven aan de verkeerde leiding, aan de dikwijls verdervende omstandigheden, waaronder zij opgroeien. In Britsch-Indië heeft de inlander mijn sympathie niet kunnen verwerven. De weerzinwekkende indruk, dien de Hindoe in het Zuiden van het land op mij maakte is wel langzamerhand wat verzacht, maar de druk-doende, schreeuwerige Hindoe en Mohammedaan in Britsch-Indië, de slimheid en geslepenheid in zijn optreden, zijn aanstellerige manier om zijn godsdienst en kaste aan de wereld te openbaren door middel van groene, gele en roode verf op zijn gezicht te smeren, maar vooral ook zijn geloof en ongeloof, zijn afgodsdienst enz. zijn zoo walgingwekkend, dat ik mij in geen enkel opzicht met deze menschen verwant kan gevoelen. De Maleische bevolking in Padang, doch vooral in de Padangsche bovenlanden, hebben heelemaal niet den indruk verwekt, dat wij zoo ver boven hen staan. Hun zelfbewust, waardig optreden, hun kalme natuur, hun werkzame aard, (vooral wat de vrouwen betreft), hun getoonde behoefte aan ontwikkeling, stellen hen op nagenoeg één lijn met ons zelven* iWij mogen hen beschouwen als een jongeren vriend, die goede leiding noodig heeft, die intellectueel hoog genoeg staat, maar wien tot dusver de noodige opleiding onthouden is en die, zoodra de gelegenheid tot geestelijke ontwikkeling maar genoegzaam geboden wordt, met reuzensprongen zal vooruitgaan, om weldra in menschelijke ontwikkeling geheel met ons gelijkgesteld te kunnen worden. Men zegt hier: „de Maleier is lui"; in Deli vindt men den Maleier ongenegen om koeliewerk voor ons te verrichten, maar dat laatste stempelt hem in mijn oog hooger dan den Javaan en den Chinees, die zich daarvoor wel gebruiken laten< Dat de Maleiers, en dit geldt alleen voor de mannen, lui zouden zijn, is ook voor een deel toe te schrijven aan de rechtsverhouding, waaronder deze menschen nog leven. Hun rechtstoestand dateert nog van vele eeuwen her, toentertijd was het misschien wijs en rechtvaardig, hunne wetgeving zoo in te richten zooals die nu nog is, maar met hunne tegenwoordige ontwikkeling en levensopvatting is deze dikwijls zeer in strijd. Op Java. III. Den 9en Mei 's avonds, een halven dag vroeger dan wij verwacht hadden, voer de „Tambora", een van de mooie booten van de Rotterdamsche Lloyd, ons van Padang naar Batavia terug. Door deze vervroegde aankomst en vertrek van de boot werd nog even het afscheidsdiner, door de familie Kamerling voor ons belegd, in de war gestuurd. Toen de gasten kwamen, moesten wij afreizen, alleen de vroegkomers konden wij nog even de hand tot afscheid reiken,! De heer Kamerling, die ons, niettegenstaande 't in de war gestuurde diner, toch zelf naar de boot bracht, had van tevoren gezorgd, dat de bagage bezorgd werd, die reeds netjes op haar plaats in onze hutten op ons wachtte. Het waren een paar gezellige, vroolijke dagen, die wij aan boord sleten. De laatste dagen aan boord van deze Hollandsche mailbooten worden altijd als feestdagen beschouwd; het afscheidsdiner is een maaltijd met een begin, maar zonder einde; goede wijn en champagne wordt dan namens den kapitein den gasten geoffreerd; sigaren voor de heeren, zoetigheidjes voor de dames en aardige, bruikbare souvenirs vindt men naast zijn couvert of worden gedurende het diner rondgediend, en als het oogenblik van de champagne is aangebroken, dan breekt ook meteen de welbespraaktheid los en vloeien de toasten op elkeen en ieder van veler lippen. De vroolijkheid behoefde niet met geweld opgewekt te worden, ze kwam spontaan en 't was duidelijk, dat de vele reizigers, die eenige weken gezamenlijk dit schip bevolkt hadden, het te zamen goed hebben kunnen vinden en dat zij ook met den kapitein en de officieren van het schip goede vriendschap hadden gesloten. In Tandjong Priok aangekomen, hadden wij weder datzelfde gezeur met de toelatingsbewijzen. Niettegenstaande wij onze toelatingsbewijzen, die twee jaren geldig zijn, bij ons hadden, moesten wij toch wachten tot allen klaar waren, omdat niemand vóór dien tijd van boord mocht gaan. Op een snikheeten middag eenige uren in de haven van Tandjong Priok doelloos door te brengen, gun ik mijn vijanden zelfs niet. Het was in Batavia zoo heet — men vertelde ons, dat in veertig jaren zoo'n hitte niet voorgekomen was — dat wij besloten zoo spoedig mogelijk onze zaken aldaar te regelen en naar Buitenzorg te vertrekken en daarmede onzen toer door Java te beginnen. In het Hotel Bellevue te Buitenzorg vonden wij vriendelijke opname en een paar frissche kamers met een wonderschoon uitzicht op den berg Salak en op de daaronder stroomende rivier. Uren konden wij daar, op de veranda zittende, doorbrengen met te kijken naar de kleine, bruine kindertjes, die daar als jonge kikvorschen in en uit de rivier sprongen en zich daar den geheelen dag amuseerden, terwijl hunne moeders, tot aan het middel in het water staande, tallooze gekleurde sarongs en witte baaitjes in den snelvlietenden stroom waschten en ze dan op den oever te drogen legden. De berg zelf, tot aan den top begroeid met theeplantages en palmboomen, bood ons een heerlijken, rustigen aanblik. Drie dagen brachten wij in Buitenzorg door, dagen, die vol waren met afwisselende indrukken. Natuurlijk gold ons eerste bezoek de beroemde botanische tuinen, den trots van Java. Zonder het opzettelijk te willen, maakte ik toch onwillekeurig vergelijkingen met den mededinger naar de kroon van de beste en de mooiste in de geheele wereld te zijn, den Koninklijken Botanischen tuin in Paradenya, op Ceylon. Ik ben blij, dat ik niet geroepen ben, in dezen uitspraak te moeten doen, want het zou mij heel zwaar vallen uit te maken, welke van beide den prijs verdient Is onze Koninklijke tuin misschien smaakvoller aangelegd, die in Paradenya bezit het voordeel, dat men bij eiken boom en plant naast den wetenschappelijken Latijnschen naam ook den gebruikelijker! Engelschen naam vermeld vindt, benevens den naam van het land, waar die boom of plant inheemsch is. Naast den botanischen tuin interesseerden ons het meest, de eveneens beroemde kweek- en proeftuinen en de landbouwtuin. Hiermede verbonden wij meteen een bezoek aan de landbouwschool, alwaar wij van het onderwijs niet veel konden zien, omdat de jongelieden juist in de examen-werkzaamheden zaten. Het waren in hoofdzaak jongens, geboren uit Hollandsche vaders en inlandsche moeders, die de leerlingen vormden en naar de directeur ons mededeelde, was het voornamelijk om voor deze jongens een hun passenden werkkring te vormen, dat deze school was in het leven geroepen. Ik hoop, dat er een hooger en meer algemeen belang bij de oprichting en instandhouding van deze school beoogd wordt, al is het resultaat dan ook, dat daarmede bedoelde jongelieden aan eene maatschappelijke positie geholpen worden. Ik wil niet opnoemen wat wij in Buitenzorg op zoölogisch, botanisch, landbouwkundig, chemisch en phytopathologisch gebied meer voor bijzonderheden zagen, doch met een enket woord wil ik toch even het zoö-phytopathologisch museum gedenken, met zijn bekwamen directeur, den heer Ouwens, aan het hoofd, den man, die zoo met liefde zijn interessanten arbeid volbrengt. Met hem als gids, brachten wij eenige onvergetelijke uren in dat museum door, uren, waarin wij omtrent de dieren in onze koloniën méér leerden, dan wij anders in maanden zouden hebben gedaan. ,Wat maakt het toch een oneindig verschil, als het hoofd van zulk een inrichting zijn taak met belangstelling en liefde voor de zaak vervult, of, zooals ik ze ook wel eens heb aangetroffen, zijn betrekking opvat als een baantje, dat hem tot kostwinning dient. Eene vergadering met de daar bij ons vorig bezoek verkregen leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, leidde tot de oprichting van eene afdeeling Buitenzorg, die met 28 leden haar werk aanvangt. Donderdagmorgen, 16 Mei, vertrokken wij 's morgens om 7 uur per kar naar Sindanglaja. Ik schrijf per kar, Kahar Baloon, zooals de inheemsche naam luidt, want rijtuig durf ik het niet noemen. Maar hoe ongemakkelijk onze zitplaatsen in dit nauwe, op twee hooge wielen draaiende karretje ook waren, spoedig hadden wij alle ongerieflijkheden vergeten door het prachtige gezicht, dat onophoudelijk in tal van variaties, onze aandacht boeide. Hoewel deze tocht, waarbij wij eerst door drie, later door vijf paarden naar boven geheschen werden, ruim zes uren duurde, hebben wij ons geen oogenblik over den langen duur beklaagd. Niet alleen was het uitzicht op de bergen onbeschrijfelijk mooi, maar ook de bevolking in de verschillende dorpjes, die wij doorkwamen, bood ons telkens iets nieuws en gaf stof tot vele opmerkingen. Hoe hemelsbreed verschilt deze Soendaneesche bevolking van die welke wij zoo kort geleden in de Padangsche bovenlanden zagen. De Soendaneesche vrouwen zijn mooier dan hare Minangkabausche zusters, maar dat is ook het eenige, dat wij in haar voordeel kunnen aanvoeren. Zagen wij in de Padangsche bovenlanden overal aan den weg, op het land, in de passars het werk door vrouwen verrichten, hier over den Poentak-pas waren het bijna uitsluitend mannen, die het werk deden, terwijl de vrouwen overal in groepjes bijeenzaten te babbelen, of met een baby in de armen of aan de borst op den grond zaten en lusteloos voor zich uitstaarden. Hier was geen spoor meer aanwezig van de fiere, zelfbewuste houding der Minangkabausche vrouwen, hier zagen wij moedertjes, nauwelijks de kinderschoenen ontwassen, met een zwaarmoedig, levensmoe uiterlijk, waaruit elke grein van energie geweken was. Het verwonderde ons niet, dat ook de kleine kindertjes reeds die oude-mannen- en oude-vrouwen trek op hun gelaat vertoonden, kindertjes, die stil neerlagen als ze in het zand gelegd werden, en op wier gezichtjes, als het rijtuig eens stil hield, of als wij eens verkozen door een dorp te loopen, in plaats van te rijden, wij met geen mogelijkheid! een lachje konden te voorschijn roepen. Hoe kunnen zulke energie-looze moedertjes anders dan wezenlooze kinderen het leven schenken? In een paar dorpen, die wij doorgingen, was het passar-dag en nu zagen wij steeds van alle zijden de mannen, zwaar beladen, met groenten, vruchten en aardappelen ons langs den weg passeeren en passarwaarts gaan. Geen enkele vrouw was onder hen. Deze mannen dragen hunne zware vrachten niet, zooals de Minangkabausche vrouwen, op het hoofd, maar hangende aan een lang juk over een der beide schouders. Dit juk is meestal van bamboe gemaakt en wordt om beurten over den rechter of linker schouder geslagen. Op deze passars zaten mannen achter hunne vruchten- of groenten-uitstallingen en mannen waren de koopers of verruilden hunne meegebrachte zaken voor andere. Nog iets viel ons bij deze menschen op, iets dat wij op Java en Sumatra nog niet gezien hebben. Het was de onbeschaamdheid waarmede deze Soendaneesche vrouwen haar bovenlijf onbedekt vertoonden. Het miste hier geheel den indruk van naïviteit, van niet beter weten of van algemeen gebruik, het was veeleer een onverschilligheid, een te lui zijn, om het jakje aan te trekken of doek om te slaan, die andere vrouwen gebruiken om het bovenlijf te bedekken. Alleen op de theeplantages, die wij hier en daar passeerden, waren vrouwen aan het theeplukken, — een licht en slecht betaald werk, — en dat was het eenige dat wij op den geheelen langen rit van vrouwenwerk zagen. Deze Soendaneesche menschen verkeeren blijkbaar reeds in een verder gevorderd stadium van maatschappelijke ontwikkeling dan de Minangkabauers, hier is de landbouw, de arbeid, die oorspronkelijk vrouwenwerk was, reeds geheel in handen van mannen overgegaan. Op de landbouwschool in Buitenzorg, worden alleen jongens toegelaten, tot nu toe hebben zich ook nog slechts jongens als leerlingen opgegeven, maar als er meisjes mochten komen, die eene opleiding op die school wenschten, dan zou de directeur zich met hand en tand tegen de toelating verzetten. Voor de meisjes in deze buurten worden nu door particulieren kant- en weefscholen opgericht, werkzaamheden, die volgens onze .Westersche begrippen meer geschikt zijn voor vrouwen, en als de meisjes die scholen als volleerde werksters verlaten hebben, kunnen zij met het aangeleerde nog niet het beetje rijst verdienen, dat iemand hier voor voedsel noodig heeft. Toen wij op 't hoogste punt van onzen weg gekomen waren, hielden wij een oogenblik halt, om langs een mooien weg met prachtig uitzicht even een bezoek te brengen aan het Telaga warna meer. Dit meertje is een kratermeer, dat door een dicht geboomte met groote verscheidenheid van kleur, omgeven is. Dit geboomte wordt in het water weerspiegeld en verwekt den indruk, alsof het water telkens van kleur wisselt. Bij feilen zonneschijn, als de zon zich achter een wolk verschuilt, of als de wind, de veelkleurig getinte bladeren dooreenmengelt, verandert de kleur van het meer. Op onzen tocht hadden wij een aardige ontmoeting. Zeer spoedig nadat wij in Buitenzorg het hotel verlaten hadden, zagen wij voor ons een zelfde soort karretje, ook met drie paarden bespannen, waarin één heer zat. Toen wij voor den eersten keer uitstapten, stapte ook hij uit, en begon met ons een gesprek over het doel van onzen tocht. Ook hij ging naar Sindanglaja en daar hij, alleen gezeten en met zeer weinig bagage over meer ruimte in zijn karretje beschikken kon dan wij, nam hij bereidwillig eenige van onze zaken over. Het is een Spanjaard uit Spaansche ouders, in de Philippijnen geboren, die zijne opleiding tot advocaat aan de universiteit te Madrid genoot. Hij is nu in Manilla in een staatsbetrekking. Met echte Spaansche courtoisie ruimde hij alle moeilijkheden, die onze tocht medebracht voor ons uit den weg en hij bleek een cavalier te zijn, zooals wij ons niet beter konden wenschen. Hoewel de man niet ouder dan 35 a 40 jaar kon zijn, kende hij toch zoowat de heele wereld en gaf ons voor onze verdere reis tal van wetenswaardige inlichtingen. Hij kende Amerika zoo goed als mrs. Catt en over Holland sprak hij met een kennis van zaken, die menig Hollander hem benijden kan. Hij maakt nu een toer d'oor Sumatra en Java, met het doel het geheim te leeren kennen, waardoor Holland als koloniale mogendheid met beter resultaten werkt dan de meeste andere landen, die over koloniën te beschikken hebben. Daar hij in hetzelfde hotel ging logeeren, waren wij, de twee dagen die hij in Sindanglaja vertoefde, onophoudelijk met hem samen en hij bleek tot aan het eind de aangename causeur, de wetenschappelijk ontwikkelde wandelgenoot en de gentleman van top tot teen te zijn. Hij schreef het succes van Nederland op Java en Sumatra, het laatste had hij reeds bezocht, alleen toe, aan onze sociale gelijkstelling van den Indo-Europeaan met den volbloed Europeaan. Hij had opgemerkt, dat de geheele geschiedenis door in alle koloniale staten, de opstanden voor zoover die niet uit godsdienstfanatismus ontstaan — altijd ontstonden en geleid werden door kleurlingen, d.w.z. door menschen, uit een mengsel van inlandsche en Europeesche ouders ontstaan. De inboorling volgt zulke leiders gaarne en gewillig. Doordat bij ons de Indo-Europeaan als Hollander beschouwd wordt, nemen wij de aanleiding tot een opstand weg, en mochten de Hollanders op dezen ingeslagen weg voortgaan, door ook de inlanders als Hollanders te gaan behandelen, door hun bij gelijke ontwikkeling aanspraak te geven op gelijke maatschappelijke positie, door hen in onze sociale kringen op te nemen en hen op voet van gelijkheid te behandelen, dan zou het kleine Nederland in staat blijven, zijne groote koloniën te behouden, want dan zou het in de bevolking zelf, een machtigen steun hebben. Dit was zijne meening. Hij was er niet voor, de koloniën op te voeden tot zelfregeering, hetgeen Amerika met de Philippijnen voor heeft, maar wel, om de koloniale bevolking op te voeden tot het peil van beschaving en ontwikkeling van den staat, die hen regeert, zoodat zij één wordt met dien staat en de bevolking zich ook één met hare vroegere overheerschers gevoelt. Daar onze nieuw verworven vriend den len Juli in Manilla terug moest zijn, reisde hij sneller door Java dan wij, en verliet hij ons na twee dagen oponthoud in Sindanglaja. In Manilla hopen wij later de vriendschap voort te zetten. Een van onze eerste bezoeken van uit Sindanglaja gold de landbouwkundige tuinen in Tjibodas. Elk in een draagstoel gezeten, gedragen door vier inlanders, legden wij den steilen steenigen, slechten weg naar boven, in ongeveer twee uren af. Het was echter een prachtig uitzicht, dat wij onophoudelijk genoten. Deze botanische en landbouwkundige tuin, midden in een oerwoud, 1500 meter hoog gelegen, bevat alle planten, die in de tuinen van Buitenzorg niet willen bloeien, omdat zij een kouder klimaat behoeven. Deze tuin kan vergeleken worden met den Ceylonschen tuin in Newrelia, die om dezelfde reden als de onze een aanhangsel is van den tuin in Paradenya. Onze Tjibodas-tuin staat echter in menig opzicht, doch vooral wat aanleg en planten-verscheidenheid betreft, veel hooger dan de Newrelia'sche. Hier leggen de Engelschen het bij ons af. Het is maar goed, dat wij in Britsch-Indië door het rijden op kameelen en olifanten aan het dooreen-schudden gewend geraakt zijn, anders hadden wij het op dien tocht naar Tjibodas, drie uur heen en terug, nooit in de draagstoelen uitgehouden. Dat zitten in draagstoelen, berg-op, berg-af geeft een emotie, die minder goede zeevaarders dan wij twee rijn, zeker zeeziekte aan land zou bezorgd hebben; het maakte ons alleen wat duizelig en liet een vage hoofdpijn achter. Een kwartier wandelen van hier, langs een mooien landweg, in Tjipanas, ligt het landgoed van den gouverneur-generaal in een prachtig park, dat vreemd genoeg, voor het publiek gesloten is. Door een toeval kregen wij gelegenheid om in dit goed onderhouden en idyllisch mooi gelegen park te wandelen. Als de gouverneur zijn landschap dikwijls bezocht, zou er misschien reden kunnen zijn, om wandelaars te weren, maar zelden of nooit komt Z.Exc. er den dag doorbrengen, of er eenige dagen vertoeven, zoodat deze uitgestrekte bezitting bijna uitsluitend ten dienste is van het daar wonend ondergeschikt personeel. Toen wij op onze wandeling door het dorpje een beetje van den grooten weg afdwaalden, kwamen wij spoedig in een dicht bosch, alwaar op bijna alle boomen wildgroeiende orchideeën voorkwamen. Het is opmerkelijk, hoe hier overal langs den 'weg wild-groeiende orchideeën te vinden zijn. Hoewel de bloemen niet zoo groot als de bij ons voorkomende, gekweekte soorten zijn, is de kleur van deze, hier gevondene dikwijls fijner en zachter. Sommige er van bezitten een heerlijken zoetigen geur. Eenige door mij geplukte soorten van deze bloemen, omgeven door een rand van roodbruine bladeren, van een hier ook in 't wild groeienden heester, vormde zoo'n mooie bouquet, dat elke bloemist er naar hunkeren zou. Het hotel in Sindanglaja, dat tevens tot herstellingsoord dient, is zeer mooi gelegen en geeft uit bijna alle kamers een mooi uitzicht op de rondom gelegen bergen. De temperatuur in Sindanglaja is zeer behagelijk, het is er niet te warm en niet te koud. Het zou gewis de meest gewenschte plek op aarde zijn voor vele rust- en herstel-zoekenden, als de huishouding in het hotel een beetje beter gevoerd werd. Die laat zeer veel te wenschen. Ook klinkt het een beetje paskwillig, dat eene inrichting, die zich als „herstellingsoord" publiceert, geen dokter bezit, en er zelfs de meest gebruikte medicamenten niet te krijgen zijn. Er komt eens per week een dokter uit een ander oord, die aan den directeur vraagt, of er ook zieken zijn, en daarna weder verdwijnt. Niettegenstaande deze bezwaren brachten wij tweetjes toch vier rustige dagen in Sindanglaja door, dagen die ons geheel restaureerden en die ons tot de gelukkige ontdekking brachten, dat er met een paar dagen rust in een koeler klimaat toch nog een beetje van de oude energie in ons aanwezig is. Wij waren er aan gaan twijfelen. IV. Niet zoo moeilijk als het was voor ons om in Sindanglaja te komen, was het om er weder uit te verdwijnen. Wij behoefden daartoe slechts met een rijtuigje den ongeveer negen kilometer langen weg naar Tjiandjoer, die geheel bergafwaarts voert, af te leggen. In Tjiandjoer zouden wij den trein vinden, die ons naar Bandoeng moest brengen. Wij hadden reeds twee dagen tevoren in het hotel Sindanglaja paarden en rijtuig besteld, om toch vooral zeker te zijn, dat wij op tijd en zonder ongelukken ter bestemder plaatse zouden aankomen, en niettegenstaande de herhaalde verzekeringen van den chef van het hotel, dat het rijtuig ons in één uur naar beneden aan het station kon brengen en wij dus niet eerder dan acht uur van Sindanglaja behoefden te vertrekken, hadden wij toch maar de voorzichtigheid betracht met om zeven uur weg te rijden. Wij hadden de keuze tusschen een Kahar Baloon of een dos-a-dos en hadden de laatste gekozen, omdat die rijtuigjes, laag bij den grond zijnde, ons in de gelegenheid stellen bij bokkesprongen van de paardjes, er gemakkelijk uit te springen. In een Kahar Baloon is men meedoogenloos aan de bijna ongetemde grillen van de lieve beestjes, die men hier paarden noemt en als zoodanig gebruikt, overgeleverd, want in zoo'n balonkar kan men alleen met behulp van een trapje uiten instijgen. Gelukkig, dat wij zooveel voorzorgen getroffen hadden, want tot tweemaal toe gevoelden wij ons verplicht uit ons karretje te springen, omdat de twee vurige paardjes meenden genoeg gedaan te hebben en pogingen aanwendden om zich van den inhoud der kar te ontdoen, met ons over den dijk te gooien. Ook vertikten zij het eenige keeren om een stap voorwaarts te gaan, zoodat het koetsiertje, met behulp van een voorbijgaanden inlander, de beestjes een eindweegs Een Kampong in de Preanger. moest voorttrekken, om er zoodoende weder den gang in te brengen. Dat alles had ten gevolge, dat wij in Tjiandjoer aankwamen toen de trein reeds daar was en op het punt van vertrekken stond. Een onzer zorgde, dat de handbagage in den trein geworpen werd, de ander nam gauw twee kaartjes, en zoo regelden wij het om op het laatste oogenblik nog in den trein te komen en mede te kunnen afreizen. Zoo'n trein verzuimen zegt hier veel in Indië, want er staat maar niet zoo op eens een tweede trein gereed, zooals wij dat in Holland gewend zijn. Toen wij eindelijk voortrolden in een gemakkelijken, neen, zeer gemakkelijken en uiterst zindelijk onderhouden waggon van de Staatsspoorwegen, toen konden wij ons verlustigen aan den aanblik van de streek, die wij doortrokken. .Wij hadden het getroffen met te zitten in de achterste waggon, waaraan een balcon verbonden was, dat ons een ruim en vrij uitzicht bood over de heerlijke vlakten in de Preanger Regentschappen. De uren, in den trein doorgebracht, vlogen om als waren het even zoovele minuten en toen wij te Bandoen^ aankwamen en daar aan het station opgewacht en begroet werden door de Bandoengsche Kiesvereeniging, die mij voor een spreekbeurt had uitgenoodigd, en door mevrouw Willy Berton, ons vroeger Amsterdamsch bestuurslid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, verkeerden wij in zoo'n opgewekte stemming over het genotene, dat wij nauwelijks realiseerden, dat hier in Bandoeng weder „werken" onze plicht zoude zijn. Bandoeng is een verrukkelijke stad; er is het geheele jaar door een temperatuur, die niets te wenschen overlaat. Het is er nooit te koud en het is er nooit te warm. Daarbij ligt het zoo te midden ,van een prachtige natuur, dat men er tal van heerlijke uitstapjes kan maken. Er wonen juist genoeg Europeanen om gezamenlijk wat kunstgenot te kunnen betalen en ook noodzakelijke, nuttige instellingen in het leven te houden. Waarom vestigen alle groote lichamen hunne hoofdkantoren niet hier, inplaats in het door de hitte bijna onbewoonbare Batavia? En waarom wordt de regeeringszetel niet naar hier overgeplaatst? Als ik het in Holland niet meer naar mijn zin vind, ga ik naar Bandoeng. Waarom gaan de menschen naar Reisbrieven. II. 30 Italië, naar Zwitserland; wat men daar zoekt en slechts voor een deel van het jaar vindt, is hier onophoudelijk te genieten. Voor het onderwijs van de kinderen zoekt men die andere landen, maar bij genoegzame deelname zijn hier toch ook goede scholen te stichten. Als er ooit in Indië een universiteit komt, moet die in Bandoeng gevestigd worden, want hier kunnen de jongelieden met heldere koppen werken, hier behoeft hunne energie door de hitte niet verlamd te worden. .Wij rekten ons verblijf in Bandoeng zoolang wij konden, en bleven er tot na de Pinksterdagen. Dat waren bijzondere drukke dagen voor het stadje. Niet alleen hielden de kinakultuurondernemers, de theeplanters en de koffie dito's er eene bijeenkomst of een congres in die dagen, maar er had nog een andere bijeenkomst plaats, die ten doel had de leden der gemeenteraden over heel Java tot een bond te vereenigen, om zoodoende de belangen der afzonderlijke gemeenten op betere wijze dan tot nu toe te kunnen behartigen. De bijeenkomst droeg den grootschen naam van „Decentralisatie-congres", en had plaats ten huize van den regent van Bandoeng. Door middel van mijn perskaart kreeg ik toegang tot dit congres. Het vorige jaar kwamen door de bemoeiingen van het oud-Kamerlid Van Kol en op zijn initiatief, eenige heeren, allen deel uitmakende van de verschillende gemeentebesturen uit Nederlandsch-lndië, bijeen, die de wenschelijkheid gevoelden van de totstandkoming van een bond van gemeenteraadsleden met een eigen orgaan, zoodat de gemeentebelangen beter dan tot dusverre behartigd kunnen worden. Het is nog zoo kort, dat onze broeders in Indië de bevoegdheid verwierven de gemeentebelangen, voor een deel, zelve te mogen regelen. Vele gekozenen in de gemeenteraad schijnen hun taak ook met liefde en toewijding te vervullen, maar zij gevoelen zich als een beginnende schaatsenrijder, zij hakkelen nog wat in de kunst en weten nog niet goed of de rechter- dan wel de linkervoet voor moet gaan. Niets begrijpelijker dan dit. iWijsheid te putten uit de gemeente-handelingen onzer Nederlandsche groote steden helpt slechts weinig, omdat de toestanden hier zoo geheel anders zijn. Door elkaar voor te lichten met Wat in de eene gemeente met goed resultaat tot stand kwam, of wat onvoorziene slechte gevolgen had; door groote belangen, die voor heel Indië konden gelden, samen te bespreken, kan men elkaar helpen en steunen en de gemeenten kunnen daarvan de goede vruchten plukken. Den 26en en 27en Mei had nu de tweede bijeenkomst plaats, die echter het eerste congres moet worden genoemd, omdat nu voor het eerst eenige onderwerpen door verschillende sprekers zouden worden ingeleid, onderling besproken en over de daaruit voortgevloeide stellingen gestemd zoude worden. Nadat de oude regent even alle aanwezigen in zijn woning had begroet, ging hij heen en werd het congres met een kort, passend woord geopend door den resident van Bandoeng, den heer Oudemans. Deze had, op verzoek, het presidium voor deze bijeenkomst aanvaard, omdat de aangewezen president niet tegenwoordig kon zijn en zijn plaatsvervanger de taak niet aandurfde. Benevens de resident waren ook nog de heeren Tollenaar, regeerings-vertegenwoordiger, en ons Eerste Kamerlid, Van Deventer, tegenwoordig. Verder was de opkomst bedroevend gering. Dat was zeer te betreuren, omdat de onderwerpen, die ingeleid werden, zeer belangrijk waren, en naar het mij voorkwam, zeer degelijk werden behandeld. De heer D. de Jongh Wz. hield de zakelijke openingsspeech, waarin hij het doel van deze bijeenkomst schetste. Dat is' samen te vatten in de volgende woorden: Dit congres moet de belangstelling wekken der gemeenteraadsleden en daardoor moet men komen tot een „Bond ter bevordering van gemeentebelangen". Daarna sprak de heer Westerveld, Semarangsch gemeenteraadslid, over „Gemeentelijke grondpolitiek". Helder en goed gedocumenteerd was zijne voordracht, die gemeentelijk grondbezit aanbeval. De 6 stellingen, die ten slotte uit de voordracht getrokken, aan stemming onderworpen werden en met algemeene stemmen werden aangenomen, komen daarop neer: 1. dat de uitbreiding eener gemeente alleen mag geschieden volgens een door den gemeenteraad vastgesteld uitbreidingsplan. 2. Dat de gemeente de bevoegdheid deelachtig wordt om ten algemeenen nutte gronden te onteigenen. 3. Dat gemeentelijk grondbezit in de eerste plaats moet dienen tot verbetering der volkshuisvesting. 4. Dat bij overname van door particulieren aangelegde straten de voorwaarde wordt gesteld, dat de grond kosteloos aan de gemeente wordt afgestaan en tevens een grooter of kleiner deel van de gekapitaliseerde onderhoudskosten in de gemeentekas wordt gestort, en 5. Dat het gemeentelijk grondbezit afzonderlijk beheerd moet worden. Daarna sprak de heer De Jongh over het Verkeersvraagstuk in de gemeenten. Ook deze spreker had zijn onderwerp goed bestudeerd en beschikte over de talenten om op aangename en duidelijke wijze zijne overtuiging bij zijne hoorders ingang te doen vinden. Hij is een groot voorstander van gemeenteexploitatie van tramwegen, doch zoolang dit uit gebrek aan middelen een ideaal moet blijven, wil hij de particuliere exploitatie aan zeer scherpe voorwaarden binden, voorwaarden, die het te allen tijde mogelijk maken, dat het bedrijf door de gemeente op niet al te nadeelige voorwaarden kan worden overgenomen. Ook deze spreker heeft zijne voordracht in stellingen samengevat, die ook eenparig werden aangenomen. Dat in stemming brengen en aannemen van al de stellingen beteekent eigenlijk niets anders, dan dat het handjevol der daar aanwezige gemeenteraadsleden van slechts zeer weinige gemeenten in hoofdzaak met de denkbeelden van den voorsteller kunnen meegaan; verdere beteekenis mogen wij daaraan vooralsnog niet hechten. In beide deze voordrachten trof het mij, hoe de belangen van den inlander steeds nummer één werden gesteld, en hoe men er op voorbedacht is om de gemeentepolitiek in de eerste plaats dienstbaar te maken aan de belangen der inlandsche bevolking. Den tweeden dag werd door mr. Van Wijngaarden het vraagstuk van „Gemeenteraad en Inlandsche Gemeente" ingeleid, doch dit is zoo'n ingewikkelde juridische kwestie, dat ik daarvan den inhoud niet in een kort bestek kan samenvatten, ook al niet, omdat ik er niet genoeg van begrijp. Dit laatste was toch het geval met de meeste aanwezigen, waardoor dan ook de stellingen niet in stemming konden worden gebracht, doch men algemeen van oordeel was, dat dit vraagstuk grondig moest worden bestudeerd en in een ander congres opnieuw ter sprake worden gebracht. Daarna sprak de heer J. E. Stokvis, over Gemeenteraadscommissies. Onnoodig zeker te zeggen, dat hij een groot voorstander bleek te zijn van zulke lichamen, of lichaampjes, die in de gemeenteraden eigenlijk het practische werk verrichten. Toen deze besprekingen afgeloopen waren, werd de wenschelijkheid besproken van eene definitieve oprichting van eene „Vereeniging ter bevor- dering van gemeentebelangen", waarvan elkeen, ook niet-gemeenteraadsleden, die aan de behartiging dier zaken wil medewerken, lid kan worden. Uitdrukkelijk wordt in het reglement door den heer Stokvis samengesteld, uitgesproken, dat vrouwen, onder dezelfde voorwaarden als de mannen, lid dezer vereeniging kunnen worden. Dit is een zeer verstandige maatregel, want het zou mij niet verwonderen, als niet zeer spoedig zal blijken, dat de vrouwen hier meer belangstelling toonen in de gemeentebelangen dan tot dusverre de mannen deden, enkele zeer bijzondere gunstige uitzonderingen daargelaten. De vrou.ven in Indië hebben nu gelegenheid van hare belangstelling te doen blijken, daarmede aantoonende, hoe bekrompen, en meer de traditie dan het belang der Indische gemeenten dienende, de uitsluiting der vrouw tot het kiezen van en verkiesbaar zijn voor gemeenteraadslid in Indië, in de Verkiezingsordonnantie van 19 Januari 1908 is geweest. Was er toen een gouverneur-generaal in Indië geweest met een helderen kop en met de moed zijner overtuiging, dan had hij, in het belang der Indische gemeenten, nooit het woordje „mannelijk" in artikel 2 van de Kiesordonnantie gelascht. De vrouwen, onder welke er vele zijn, die de gemeentebelangen begrijpen en ze wenschen te bevorderen, moeten nu eerst den strijd aanbinden om dat woordje uit artikel 2 verwijderd te krijgen, alvorens zij met vrucht haar werk ten nutte der gemeente kunnen aanvangen. Dat zij dezen strijd zoo spoedig mogelijk zullen aanbinden, daarvan zal ieder verzekerd zijn, die vele der flinke vrouwen hier heeft leeren kennen en waaildeeren. Tijdens mijn verblijf in Sindanglaja vond ik op de leestafel in het hotel aldaar „het Tijdschrift", een maandblad, dat sedert korten tijd hier in Bandoeng uitgegeven wordt, onder de bekwame leiding van den heer Douwes Dekker. Het toeval wilde, dat juist in het nummer dat in mijne handen kwam het program van de partij of de vereeniging, waarvan „het Tijdschrift" het orgaan moet zijn, ontwikkeld werd en dat ik daarin las, dat het doel kort en bondig daarop neerkomt: „Indië voor de Indiërs". Natuurlijk dacht ik, dus dan toch ook bij ons, evenals in Britsch-Indië, eene beweging tegen de overheersching der Europeanen, dus ook hier een begin van opstand, of ten minste eene poging om zich van den Nederlandschen invloed en Nederlandsche macht te bevrijden. Het was natuurlijk mijn eerste werk, toen ik in Bandoeng kwam, om mij te overtuigen van den omvang dezer beweging en van de reden, die de leden tot verzet noopt. Nu weet ik niet of ik teleurgesteld of blij moest zijn, toen ik vernam dat er van een dergelijke beweging in onze koloniën vooralsnog ten minste geen sprake is, dat de redacteur van „het Tijdschrift" een nog op zichzelf staand leider is van eene denkbeeldige vereeniging of bond, dat er wel hier en daar personen gevonden worden, die met zijne inzichten sympathiseeren (zou er wel ooit iemand eene meening geuit hebben, waarvoor niet hier en daar geestverwanten gevonden worden), doch dat er onder die personen nog geene organisatie bestaat. Het komt mij een versnippering van de intellectueele krachten van den heer Douwes Dekker (een achterneef van Multatuli, die eenige van de goede eigenschappen van zijn oudoom overgeërfd heeft) voor, om in onze koloniën deze Britsch-Indische beweging na te bootsen, ten eerste omdat de conditiën, waaronder onze inlanders en vooral onze IndoEuropeanen leven, zooveel gunstiger zijn dan die van dezelfde categorie personen in Britsch-Indië en ten tweede, omdat onze inlandsche bevolking bij lange na niet staat op denzelfden, trap van ontwikkeling als de Britsch-Indische. Als wij eens de onderlinge twistpunten, vooral uit verschil van godsdienst voortspruitende, buiten beschouwing laten, dan kan men gerust zeggen, dat Britsch-Indië zich zonder de hulp van Engeland zal kunnen staande houden en zich verder ontwikkelen. Ik bedoel niet tegenover vreemde mogendheden, maar als een volk op zichzelf. Zij beschikken over genoeg krachten om scholen te stichten en 't volk verder te ontwikkelen, terwijl ook hunne industrie op zeer voldoende wijze in de behoeften van het volk kan voorzien. Daarbij komt, dat de half-Europeaan, die aan een Europeeschen vader of moeder en een inlander zijn ontstaan dankt, daar onder de inlanders geteld wordt en het vooral deze zijn, die de beweging „Indië voor Indiërs" sterk steunen. Voor deze halfbloed inlanders in Britsch-Indië zijn de levensvoorwaarden uiterst slecht; geen wonder, dat dezen elk middel aangrijpen om tot betere omstandigheden te komen. Vergelijk daarmede eens onze koloniën. Wanneer Neder- land Java en Sumatra thans onafhankelijk maakte, afgezien van het feit, dat andere mogendheden spoedig en gaarne de voogdijschap zullen overnemen, dan zouden beide eilanden in minder dan geen tijd terugzinken tot het peil van beschaving, dat zij een eeuw of langer geleden bezaten. Het volk beschikt nog niet over genoeg financieele en intellectueele kracht om zichzelf verder op te heffen, terwijl de industrie nog heelemaal niet kan voorzien in de behoeften zelfs van den tegenwoordigen inlander. Voor het eenvoudigste werk heeft men hier de hulp van den Chinees noodig, en het zal nog heel wat tijd duren, aleer mannen als de heer Douwes Dekker zich zouden kunnen gelukkig gevoelen in een Java, geheel onder de macht der Javanen. Maar dat is ook niet wat de heer Douwes Dekker bedoelt. Hij vat onder Indiërs samen, allen, die onze koloniën voor vaste woonplaats hebben gekozen, dus ook alle half-Europeanen, die in onze koloniën onder de Europeanen gerangschikt worden en wettelijk met hen zijn gelijk gesteld, en de Europeanen, die zich hier vestigen. Dan wil hij ook voorloopig nog niet de voogdij van Holland missen; eerst moet Nederland voor een voldoend aantal scholen zorgen, zoodat de inlandsche bevolking zich goed kan ontwikkelen; onder deze scholen zal ook eene voor Indië geschikte universiteit moeten verrijzen en industriescholen etc. Dan moet onze militaire macht hen voorloopig ook nog beschermen tegen uiten inlandsche vijanden en als dit alles hen sterk genoeg gemaakt heeft om zichzelf te kunnen helpen, dan zou Nederland moeten zeggen: „kind, ik heb je groot gebracht, je kunt nu op eigen beenen staan, ga nu je gang". Uit een ethisch oogpunt valt daarvoor veel te zeggen, maar dan zouden ook alle Europeanen en half-Europeanen geweerd moeten worden en Java voor de Javanen, Sumatra voor de Sumatranen moeten blijven, anders zou het nog minder dan een halve maatregel zijn. Dit schijnt mij vrijwel een hersenschim. Ik gevoel veel meer om te streven naar eene andere richting en wel deze, die ook door Snouck Hurgronje in zijne vier bekende lezingen geuit werd, dat wij, evenals wij een Indo-Europeaan als Nederlander beschouwen, ook den Javaan, Maleier, etc. als zoodanig beschouwen en hun dezelfde rechten geven als wij zelf als Nederlanders bezitten en hen ook het gevoel geven, dat zij zijn in de eerste plaats Nederlander en daarna Javaan. Sk bedoel in dien geest: een Drentenaar of een Fries voelt zich toch ook eerst Nederlander en dan Drentenaar of Fries, zoo ook moet de Javaan en de Maleier zich gaan gevoelen. Het idee, dat wij, Nederlanders, hunne meerderen zijn, moet er uit; met de macht van het opvoedingswapen moet dat denkbeeld in de eerste plaats bij de Nederlanders, die in Indië wonen of ter komen en dan bij de inlanders zelf bestreden Worden. Er is geen reden te vinden, waaraan wij het recht ontleenen op den inlander neer te zien. Zij zijn een ander, wat van zelf spreekt, maar volstrekt geen lager soort menschen dan wij. .Wij hebben hen noodig om het werk te verrichten, dat wij daar niet kunnen doen, zij hebben ons noodig om hun de ontwikkeling bij te brengen, waaraan zij thans behoefte gevoelen. Deze uitwisseling van diensten kan geschieden op den voet van gelijkwaardigheid, en als dat nu nog niet kan, omdat wij al veel in dit opzicht hier bedorven hebben, dan moet toch in die richting gestuurd worden. Ergerlijk is het dikwijls, hoe Europeeërs en Indo-Europeeërs, die intellectueel en moreel geen cent waard zijn, toch met een toon van meerderheid tegen den Javaan optreden en hem als een soort slaaf behandelen. Uit den mond van dezulken heb ik reeds de klacht vernomen, dat het een schande was, dat men den Javaan niet meer mocht slaan, als hij zijne plichten niet naar behooren vervulde. Het feit, dat alle hooger ontwikkelden hier onder de Europeërs en Indo-Europeërs met liefde en waardeering van den inlander spreken, heeft bij mij den indruk versterkt, dat de Javanen hooger staan dan men ons, nieuwelingen hier in Java, wel wil doen gelooven en dat zij door goed geleid onderwijs in eenige geslachten gebracht kunnen worden tot menschen, die wij met trots onze landgenooten zullen noemen. Maar ook hier, evenals op Sumatra, moeten scholen komen, vele en goede. Onze beste onderwijskrachten in Nederland kunnen hier een mooie en dankbare taak vinden. Vooral goede onderwijzers en onderwijzeressen moeten uitgezonden worden, want de taak, die deze hier te vervullen krijgen, is eene meer opvoedende en meer verantwoordelijke dan die in Holland, en alleen de beste krachten zijn daarvoor geschikt. O, daar heb ik mij laten verleiden tot een ontboezeming, die ik had willen vermijden, omdat zoovele menschen, die lang in Indië wonen of gewoond hebben, heelemaal met mij van meening zullen verschillen en ik tevens vrees door kortheid tot onduidelijkheid te zijn gekomen en nu een hoop tegenspraak (die ik misschien niet onder de oogen krijg) te wachten heb. Ik beschik echter niet over genoeg tijd om alles nog eens te wijzigen, want ik heb over Bandoeng nog meer te zeggen en daarom gaat het maar ongewijzigd de wereld in. V, Door de Bandoengsche kiesvereeniging was den 22en Mei een vergadering uitgeschreven, waarin ik over het vrouwenkiesrecht-vraagstuk sprak. De Bandoengsche kiesvereeniging, hoewel niet aan politiek doende, bestaat toch uit zeer vooruitstrevende menschen, die op de hoogte van hun tijd staan. Hoewel de vrouwen hier, in Indië, evenals haar zusters in het moederland, van kiesrecht en verkiesbaarheid verstoken zijn, heeft toch de kiesvereeniging van Bandoeng uitdrukkelijk in haar statuten gestipuleerd, dat ook vrouwen lid van de vereeniging kunnen zijn en doordat de vereeniging de candidaten kiest voor den gemeenteraad en deze candidaten tot nog toe steeds tot gemeenteraadslid gekozen zijn, kunnen dus de Bandoengsche vrouwen indirect invloed uitoefenen op deze keuze. Mrs. Catt had zich onttrokken om op deze vergadering te spreken, omdat zij zooveel achterstallig internationaal werk had te doen en er slechts weinigen onder het publiek zouden zijn, die haar goed zouden kunnen volgen. Een zeer groote opkomst van het Bandoengsche publiek toonde, dat het vrouwenkiesrecht-vraagstuk tegenwoordig overal belangstelling wekt en dat deze belangstellenden voorstanders worden, zoodra zij over deze belangrijke kwestie tot nadenken worden gebracht. Na afloop der vergadering bleek, dat meer dan 60 van de aanwezigen de lijsten geteekend hadden om lid der vereeniging te worden en dat een keur van vrouwen zich beschikbaar stelde om de Bandoengsche ledengroep der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht te leiden. Als presidente werd gekozen mevrouw Reitsema—Brutel de la Rivière, die door haar kranige artikelen in de „Preangerbode" het bewijs reeds heeft geleverd, dat zij het vrouwenkiesrecht-vraagstuk kent en op waardige wijze weet te verdedigen. Onder haar kundige leiding zal hier zeker vruchtbaar werk geleverd worden. Als vice-presidente liet mevrouw Lovius, leerares aan een school alhier zich benoemen; een passende aanvulling van de presidente; mevrouw .Willy Berton werd eerste en mejuffrouw Becker tweede secretaresse. Ieder, die mevrouw Berton in de Amsterdamsche afdeeling aan het werk heeft gezien, zal zich overtuigd gevoelen, dat het secretariaat in haar handen, met de hulp van mejuffrouw Becker, onderwijzeres, alleszins goed geplaatst is, en met mevrouw Doyer tot penningmeesteres en mevrouw Douwes Dekker en mevrouw Gramberg tot adviseerende leden van dit bestuur, zal er een kracht van kunnen uitgaan, waarvan de goede gevolgen door de vereeniging in Nederland zeer zeker gevoeld zullen worden. Onze oude stadgenoot, dr. Westhoff, was zoo vriendelijk mij persoonlijk in zijn mooi ziekenhuis en blindeninstituut rond te leiden. Deze beide inrichtingen zijn zeer zeker een bezoek overwaard. Het ziekenhuis voor ooglijders voldoet aan alle redelijke eischen, die men aan zoo'n inrichting heden ten dage mag stellen, het voorziet bovendien in een behoefte, zóó groot, dat onwillekeurig de vraag in ons opkomt: is het wel voldoende in onze koloniën slechts één zoo'n inrichting te hebben? Hoewel gelukkig op Java en Sumatra niet zoovele oogziekten voorkomen als in de tropische landen, die wij vóór dezen bezochten, wij hier slechts bij uitzondering een blinde tegenkomen, terwijl in Jerusalem, Egypte, Ceylon, Britsch-Indië, die stumpers overal op onzen weg te vinden waren, toch zijn hier nog genoeg van deze ongelukkigen, die misschien bij doelmatige behandeling hun lot hadden kunnen voorkomen, zoodat het gerechtigd schijnt de vraag te uiten: zou ook in OostJava niet een oogziekenhuis nog voldoende vruchtbaar werk vinden? Hoe keurig netjes, hoe hygiënisch en hoe practisch zag alles er uit, wat tot het oogziekenhuis behoort; vele menschen ontvangen er gratis een doeltreffende behandeling! Ook het blindeninstituut mag zich laten zien. Met de grootste menschlievendheid worden de blinden er behandeld en de beste zorgen worden aangewend, om deze ongelukkigen, die anders zichzelf en anderen tot last zijn, tot bruikbare menschen in de maatschappij te maken. Niet alleen wordt hun allerlei handwerk geleerd, waarmede zij later, als zij weder aan de maatschappij worden afgeleverd, voor zichzelf den kost kunnen verdienen, maar de geestelijk hooger ontwikkelden ontvangen zooveel onderwijs, dat zij het onderwijzersexamen kunnen afleggen of het tot pianostemmer of muziekonderwijzer gebracht hebben. Ook voor goede voeding en uitspanning van deze stumpers wordt uitstekend gezorgd. Hier vindt dr. iWesthoff, bij zoovele Amsterdammers nog zeker in vriendelijke en dankbare herinnering, een hoogst belangrijken werkkring. Niemand, die deze inrichtingen bezichtigt, kan een gevoel van dankbaarheid onderdrukken voor dezen man, die met het in het leven roepen van beide gestichten, de menschheid hier een niet te hoog te schatten dienst bewees. Moge het heerlijke klimaat van Bandoeng, dat oude menschen jong maakt en elkeen levenslust en werkkracht geeft, nog heel lang zijn heilzamen invloed ook op onzen oud-stadgenoot uitoefenen. Met mevrouw Oudemans, de beschermvrouwe van de school, bezocht ik hier de school voor inlandsche meisjes. De oprichtster en leidster van deze school is Raden Devi, de vrouw van een inlandschen onderwijzer. Zij-zelf heeft slechts tot haar twaalfde jaar school gegaan en verder onderricht, eerst van haar moeder, die een hoogstaande vrouw moet geweest zijn, en later van haar man, genoten. Acht jaren geleden, zij was toen reeds moeder van eenige kinderen, gevoelde zij zich geroepen om van de weinige kennis, die zij bezit, doch die toch hemelsbreed boven de kennis staat van de meeste Javaansche vrouwen, zooveel in haar vermogen is aan andere vrouwen mede te deelen. Zij bracht toen zeven of acht meisjes bijeen en begon die te leeren lezen en schrijven. Spoedig kwamen andere meisjes vragen, of zij ook mochten komen, en dat getal breidde zich zóó snel uit, dat thans deze school 230 leerlingen telt. De echtgenooten der opeenvolgende residenten hebben Raden Devi gesteund in haar pogen door een vereeniging tot stand te brengen, waarvan de geïnde contributie der leden de school ten goede komt. Daardoor kon een uiterst primitief lokaal voor schoollokaal worden ingericht, konden schoolbehoeften worden aangeschaft en een paar onderwijzeressen worden aangesteld. Ook het schoolgeld der kinderen helpt een beetje de lasten dragen. De overheid trekt zich echter van deze hoogst noodige instelling nog niet veel aan. De aan de school werkzame krachten zijn niet-gediplomeerde Javaansche meisjes, die, evenals Raden Devi, hare intellectueele krachten wenschen dienstbaar te maken tot verheffing van haar Javaansche zusters. Bezoldiging, wat m.i. dien naam mag dragen, ontvangen zij niet. Het onderwijs strekt zich niet verder uit dan tot lezen en schrijven van het Javaansch en rekenen. Het sommetje, dat ik een van die kleine, aardige, bruine kindertjes zag maken, leek mij al heel practisch, het was direct ontleend aan het leven, dat haar weldra wacht Zij moest op het bord uitrekenen hoeveel zij te betalen zou hebben, als zij naar de Passar ging en kocht een flesch kokosnootolie van 32 cents, een paar sinaasappelen van 6 cents, en nog iets van 15 ets. Daarna moest zij uitrekenen, hoeveel zij moest terugontvangen als zij die zaken met een gulden betaalde. Het zeven- of acht-jarige poppetje, met haar opgestoken haar, en in een sarong en kabaai gekleed, als een heel mensch, schreef haar antwoorden zóó vlug op het bord, dat men overtuigd kan zijn, dat zij zich later als huisvrouw op de passar niet zal laten bedotten, maar die ook bij mij den wensch deed opkomen, om toch al deze kinderen wat meer onderricht te doen geven. Wat een macht van ongecultiveerde gaven ligt er voor ons land nog te oogsten, als wij de Javaansche vrouwen, evengoed als de mannen, de gelegenheid tot ontwikkeling openen. Verder werd op die school handwerkles gegeven, in hoofdzaak in nuttige handwerken, zoodat de leerlingen later in staat zullen zijn haar eigen kabaaitjes te maken en hun kleeding netjes te verstellen. Ook wasschen, strijken en koken werd er onderwezen. De kooklessen zijn er natuurlijk ook alleen op ingericht om de kinderen de Indische keuken te leeren. De rijsttafel met haar groote verscheidenhveid van bijgerechten werd daar door de meisjes onder goede leiding klaargemaakt en later gezamenlijk opgegeten. Als een uitvloeisel van deze school en onder dezelfde omstandigheden en op denzelfden voet werkende, is er nu een te Garoet opgericht, die het in een minimum van tijd tot 100 leerlingen bracht. Is er grooter bewijs noodig, hoezeer goede meisjesscholen hier een levensbehoefte zijn? Op de school voor opleiding- tot inlandsche ambtenaren trof mij het beschaafde en intelligente uiterlijk van de meeste jongelieden, die daar tot toekomstige ambtenaren worden opgeleid. Als deze jonge mannen als staalkaart mogen dienen van de inlandsche mannelijke bevolking op Java, dan staat die bevolking ongetwijfeld op een hoog standpunt. Het muziekkorps, door een der leeraren uit deze jongelui samengesteld, dat hij-zelf onderricht, gaf ook het bewijs, dat de muzikale ontwikkeling van den Javaan ver verheven is boven die van alle Oostersche volken, die wij tot nu toe zagen. Op de Kweekschool voor Inlandsche onderwijzers waren twee meisjes. Het spijt mij te moeten zeggen, dat deze twee meisjes niet tot de besten onder hare zusters behooren. Dat zij slechts zeer moeilijk met de jonge mannen konden meekomen, Was op de gezichten te lezen. Voor de meisjes geldt echter tot verontschuldiging, dat zij niet, evenals de jongens, een goede voor-opleiding hadden genoten. Het meten van krachten is ook hier onbillijk, omdat van den aanvang af niet dezelfde zorg aan de opleiding is besteed. Iets moet ik nog vertellen, dat op de school van Raden Devi mij zeer pijnlijk trof. Op geen enkele school heb ik dat nog gezien. Als een van de meisjes daar voor het bord werd' geroepen om iets uit te rekenen of op te zeggen, dan kwam zij kruipende uit haar bank tot voor de voeten van de onderwijzeres, boog dan haar hoofd tot bijna op den grond, raapte het stukje krijt van den grond en verhief zich dan om haar som uit te rekenen. Op diezelfde kruipende wijze ging zij ook naar haar bankje terug. Zelfs in de kook-afdeeling bewogen de kinderen zich kruipende achter ons om. Dat is de adat, werd mij geruststellend gezegd, maar het is een verderfelijke adat, die niet anders dan verkeerd kan werken en die liefst zoo gauw mogelijk verdwijnen moet. Een van de vele avonden, die wij hier doorbrachten, gebruikten wij om een voorstelling in een Indo-theater bij te wonen. Geisha, zou worden opgevoerd; wij zouden er wel niets van verstaan, maar wij kenden den inhoud van dit operettetje genoegzaam om te begrijpen wat gezegd en gezongen zou worden. Het was een heerlijke avond. Wij smaakten niet zoozeer muzikaal artistiek of simpel artistiek genot, maar gelachen hebben wij toch, zelfs, toen wij reeds lang den schouwburg verlaten hadden. Wat de vele inlanders — want wij tweeën waren waarschijnlijk de eenige niet-inlanders — in deze voorstellingen trekt, ben ik niet te weten kunnen komen; er schijnt het geheele jaar door genoeg belangstelling te bestaan in deze vertooningen, om avond 'aan avond volle zalen te trekken. Het was eigenlijk in elk opzicht een parodie. Het zwakke stemmetje van de prima-donna klonk net als het gemiauw van een veertiendaagsch katje, en de jeune-premier zong, alsof hij het met de geheele wereld aan den stok had. Neen, zoo zong hij eigenlijk niet, want het geluid, dat hij te voorschijn bracht, mag niet zingen genoemd worden. Toen de prima-donna besloten had om naar Japan te gaan, om haar kinderen te zoeken, zag men op het tooneel een zee met grasgroene golven, die door bandjes op en neer werden bewogen en waar tusschen de prima-donna, de kapitein en een matroos het schip, waarop zij zich bevonden, voortrolden. Toen het schip van het eene eind van het ongeveer twee en een halve meter breede tooneel naar het andere eind was gerold, verscheen de juffrouw op 't tooneel vóór de golven en miauwde haar liedje, dat zij aan boord had moeten zingen. Wij hebben het slot van deze zielverheffende vertooning niet bijgewoond en zijn er ook niet achter gekomen, of daar op het tooneel Javaansch, Maleisch of Soendaneesch gesproken werd. Over een van onze mooie uitstapjes wil ik ook nog wat vertellen. Het betreft onzen tocht naar den krater van Prahoe. iWij hadden ons voorgenomen één van de vele kraters op Java te gaan zien en daar wij waarschijnlijk nergens zoo lang zullen vertoeven als in Bandoeng, besloten wij tot een bezoek aan Tangkoeban-Prahoe. Wij hadden alles den dag te voren besteld, zoodat wij nergens oponthoud behoefden te hebben en den heelen tocht in een halven dag konden doen. Direct na zonsopgang vertrokken wij in een gemakkelijke auto naar Lemhang, alwaar wij nog voor half acht aankwamen. De weg van Bandoeng naar Lemhang, die zacht bergopwaarts gaat, is verrukkelijk mooi. Overal die weelderige plantengroei, die bonte bloesems aan allerlei boomen, dat elegante bamboeriet, dat met zoo'n zwierigen draai zijn kop naar beneden keert, die kleurige meisjes aan het theeplukken en nog zooveel meer, dat het oog boeit. In Lembang stonden de beide tandoe's, elk met vijf koeli's (een om onderweg in te vallen) reeds gereed, zoodat wij direct uit de auto in den draagstoel konden overwippen en toen zonder dralen konden verder gaan. Ruim twee uur gingen de stevige kerels in flinken pas steeds steil naar boven, over een weg, zoo vol gaten en afgronden, dat wij blij waren, liever de veilige tandoe, dan een rijpaard voor dezen tocht gekozen te hebben. Eerst passeerden wij nog eenige theeplantages, hooger gekomen gingen wij door kina-ondernemingen, tot wij het laatste uur midden door een oerwoud trokken. Het was een hoogst interessante tocht. Om tien uur waren wij boven met den krater aan onze voeten. De rookkolommen, die van verschillende kanten opstegen, de sterke zwaveldampen en de nu en dan even opkomende borrelingen laten geen oogenblik twijfel bestaan, dat er in het binnenste van deze kolos nog steeds leven is en hij best den een of anderen dag eens weider flink aan het sputteren kan gaan, iWij troffen een zeer helderen dag, waardoor wij een prachtig vergezicht hadden. Toen wij uitgekeken waren, keerden wij terug. De schommelingen van de tandoe waren veel gemakkelijker te verdragen, doordat wij, door ondervinding wijs geworden, de koelies verzochten niet in de pas te loopen. Dat hielp. Morgenochtend gaan wij van hier in eens door naar Djocjacarta. Wij zijn verplicht Garoet uit onzen tocht door Java uit te schakelen. Toen reeds onze geheele route was vastgesteld en overal de vergaderingen voor vrouwenkiesrecht waren bepaald, kwam Magelang nog achteraan, om ook een vergadering te willen hebben. Daardoor moest nu Garoet vervallen om dien tijd aan Magelang te kunnen besteden. Met ons vertrek uit Bandoeng, verlaten wij ook de Preanger Regentschappen. Ik ben hier reeds zoo gewend aan de vraag: „of ik de Padangsche Bovenlanden mooier vind dan de Preanger Regentschappen", dat ik mij verbeeld, daarop hier nu ook een antwoord te moeten geven. Naar mijne meening zijn de Padangsche Bovenlanden en de Preanger Regentschappen beide zeer mooi, doch met elkander niet te vergelijken, omdat zij beide zoo geheel iets anders zijn. Van beide kan men zeSêeni dat zij liefelijk mooi zijn, doch beide missen een grootsche natuur. In de Preanger mist men de schilderachtige Sumatra'sche huizen met hunne poppige rïjsthuisjes, die zoo'n goed effect maken tusschen het veelkleurige groen; daarentegen vindt men in de Preanger de in helle kleuren gekleede vrouwen, die aan de omgeving de levendigheid geven, die ze anders zou missen. De Preanger schoonen durven zich in bonte kleederen steken. Zij vertoonen daarbij echter niet altijd goeden smaak. Soms ziet men een jong meisje met een blauwe sarong, een groen baaitje en een paarse slendang. En de kleuren zijn hard en leelijk. Hier en daar vertoonen de meisjes neiging om zich Europeesch te kleeden. Waar ik ze zag, kon ik den smaak der jonge meisjes niet bewonderen. Het is nog te onbeholpen. Maar waarom zouden zij niet? Onze Hollandsche dames loopen soms den geheelen dag in sarong en kabaai en zien er dan dikwijls ook lang zoo goed niet in uit als de Javaansche vrouwen, waarom zouden deze nu niet, als zij mooi willen zijn, onze kleederdracht overnemen? Ik zag hier een Javaansche huwelijksstoet door de straten trekken, bruid en bruidegom en naaste familie in drie auto's voorop, alle genoodigden in verschillende soort rijtuigen achteraan. Bruid en bruidegom in Europeesche kleederen en ook verschillende der genoodigden. Ik geloof echter niet, dat iemand zich in het ras vergissen zal. Zoo'n Javaansche kop is niet gemaakt voor een Europeeschen hoed, of omgekeerd. Nabootsen is altijd leelijk, onverschillig of het door Europeanen of anderen geschiedt. 29 Mei 1912. VI. Van Bandoeng naar Djocjakarta is een lange, warme, stoffige reis in de overigens comfortabele wagens van de Staatsspoorwegen. De overgang van de Padangsche Regentschappen in de Vorstenlanden kenmerkte zich op meer dan eene wijze. Vooreerst toch onderscheidt zich de Soendaneesche bevolking opvallend van de Javaansche. De Soendaneesche vrouwen en mannen, hoewel, althans volgens mijne Europeesche begrippen, ook niet bedeeld met uiterlijk schoon, zijn toch nog Venussen en Adonissen, vergelken bij hunne Javaansche zusters en broeders. De Javanen, ik bedoel natuurlijk dat soort, dat wij op De Boeroeboedoer. de wegen zien, zijn niet alleen leelijk, doch bezitten ook een minder geciviliseerd voorkomen dan wij tot dusver van dfej andere inlandsche bevolking1 in onze koloniën gezien hebben. De vrouwen dragen hare dikke, lange haren niet netjes gekamd en opgestoken, hare sarongs en kabajaas zien er donker en onfrisch uit en de dikke siripruim tusschen de lippen voltooit den echt onbeschaafden indruk, dien zij verwekken .De mannen staan uiterlijk niets hooger. Een ander groot verschil tusschen de Soendaneesche en de Javaansche vrouw is ook, dat deze laatste werkt. Men ziet hier in midden-Java minstens even zoovele vrouwen op het land werken als mannen. Ook op de passars treft men de vrouwen als verkoopsters en koopsters en op de wegen ziet men even zoovele zwaar-bepakte vrouwen als mannen. Het is duidelijk, dat hier weder mannen en vrouwen beiden werken. Mij werd verteld, dat de Javaansche vrouw, ook de gehuw'de, in eigen onderhoud voorziet. De thee- en vooral de kina-ondernemingen, die wij in de Preanger zoo veelvuldig zagen, missen wij in de Vorstenlanden. Zij hebben plaats gemaakt voor uitgestrekte velden met suikerriet, die in uitgestrektheid wedijveren met de rijstvelden. Het schijnt juist tijd te zijn van het overplanten der rijst, een eentonig, ongezond werk, dat bijna uitsluitend door vrouwen geschiedt. De fijne rijstsprietjes, die eerst op een beperkt veld in dichte bossen opschoten, worden nu een voor een op een kleinen afstand van elkander onder water in de voren geplant. De vrouwen staan daarvoor voorover gebukt tot over de enkels in het water, in de eene hand een bos sprieten houdende, met de andere een voor een het sprietje zijn plaats gevende. Ook als de rijst rijp is, wordt zij door vrouwenhanden [geplukt. In Djocja werden wij door mevrouw Ter Horst—De Boer aan het station ontvangen, die voor goede kamers in het hotel Mataram gezorgd had. Eenige leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht hadden voor ons ieder een vaas geurende orchideeën in onze kamers geplaatst. Ik moest den volgenden morgen eerst naar Magelang, alwaar mevrouw Schriecke, toen de sociëteitszaal voor dat doel werd aangeboden, een vergadering voor vrouwenkiesrecht voor dien avond had uitgeschreven. Magelang is voornamelijk bevolkt, voor Reisbrieven. II. zoover het de Europeesche bevolking betreft, door militairen, en aangezien wij voor de zaak, waarvoor wij strijden, van de zijde der militairen slechts bij uitzondering instemming vinden, was de verwachting van de opkomst van het publiek en van het winnen van leden voor de vereeniging niet bijster groot. Ik had evenwel gemeend, dat ik de zoo laat tot mij gekomen uitnoodiging toch niet mocht afslaan, in elk geval moest probeeren ook in Magelang een paar zaadjes te strooien, in de hoop dat er vroeg of laat hier of daar nog wel een tot groei en ontwikkeling kon komen. De vergadering was dan ook niet druk bezocht, doch het gelukte toch, niettegenstaande den sterken tegenstand door een debat van hardnekkige anti s, nog ongeveer dertig aanwezigen te overtuigen, dat spoedige invoering van vrouwenkiesrecht noodzakelijk is en zij van die overtuiging konden doen blijken door als leden onzer vereeniging toe te treden, waarmede zij ons in onze taak in Nederland steunen. . Ik moest den volgenden morgen reeds weder vroeg afreizen en kon om die reden niet meer helpen de afdeeling Magelang in elkaar te zetten, doch mevrouw Schnecke heeft die taak op zich genomen en in betere handen kon ik die gewis niet achterlaten Onder mijn gehoor in Magelang bevond zich ook de Regent van daar. Deze hoogst-beschaafde en zuiver Hollandsch sprekende man liet zich na de vergadering aan mij voorsteHcn. Hij vertelde mij, 't geen ik reeds meer gehoord had doch steeds was het weder tegengesproken, dat de Javaansche vrouw het kiesrecht onder dezelfde voorwaarden als de man bezit. Beiden oefenen dit recht echter alleen uit bij de verkiezing van dessahoofden. Het is verbonden aan grondbezit. Nu zijn de meeste vrouwen op volwassen leeftijd gehuwd en hebben dan geen eigen bezit, zoodat vrouwelijke kiezers zeldzaam zijn maar toch komen zij in bijna elke dessa voor. De Regent had' in zijn dessa twee vrouwen die kiezers waren en die bij eene verkiezing nooit ontbraken. Dus ook de Javaansche vrouw is hare Nederlandsche zusters in dezen voor! Wordt het niet beschamend? , , Hoe gaarne had ik den volgenden morgen even een bezoek gebracht aan het Instituut van den heer en mevrouw Van der Steur, dat in Magelang gevestgid is. Hoe verdienstelijk dit menschen zich maken, door de opvoeding' van vele honderden kinderen op zich te nemen, kinderen van Europeesche vaders en inlandsche moeders, kunnen alleen zij beseffen die hier 'n beetje zich hebben vertrouwd gemaakt met de ongelukkige positie waarin die arme slachtoffers van de in concubinaat levende ouders verkeeren. Door de opvoeding van die kinderen, waarvan anders niets zou terecht komen, op zich te nemen, verplichten zij de maatschappij op onbetaalbare wijze aan zich. Toen ik om tien uur met den trein in Moentilan aankwam, stond mrs. Catt mij daar reeeds met een auto te wachten, Waarmede zij van Djokja was gekomen en waarmede wij nu samen 'n bezoek zouden brengen aan den tempel van Boro Boedoer en aan dien van Tjandi Mendoet. Het is mij onmogelijk om van de Boro Boedoer, dit eeuwenoude monument eene beschrijving te geven. Elke beschrijving van dit meesterstuk van beeldhouwkunst uit de 8e eeuw, dat ons een beeld geeft van wat de Javaan in dat voor hem' gouden tijdperk op kunstgebied vermocht, zou aan de waarheid te kort doen. De Buddhistische of Hindutempel overtreft in grootte en schoonheid alle dergelijke tempels in Ceylon en Bntsch-Indië. Deze soliede, pyramidale tempel, uit blokken lavasteen gebouwd, waarbij noch cement, noch pilaren of bogen gebruikt zijn om het geheel samen te houden, is een van de wonderen der wereld. Het is vreemd dat dit toonbeeld van menschelijk kunnen niet door aardbevingen of door de beeldverwoestende Mohammedanen verwoest is geworden, zooals toch bijna overal elders de Hindu en Boeddhatempels 'door de Mohammedanen verwoest werden, zoodra zij er de macht toe kregen. Zou ook vroeger hier het Mohammedanisme reeds doortrokken zijn geweest van Hinduïsme en Boeddhisme? Maar niet alleen de tempel is imposant, ook de omgeving waarin hij staat. Toen ik boven op den top van dezen kolossus zat en mijn blik liet dwalen over het uitgestrekte panorama, toen had ik een stuk Oostersch leven voor mij, zoo imponeerend, dat het mij onwillekeurig aan het droomen bracht. Het voerde mijn geest terug naar de interessante tijden van het verleden. In mijne verbeelding zag ik daar die duizenden pelgrims over de, tot aan den top met palmen begroeide bergen komen, om steeds weder op nieuw de hulde en dankbaarheid te betuigen aan de honderden steenen afgodsbeelden, waarvan elk een zittenden Boeddha voorstelt, den man die hun gebracht heeft innerlijken vrede. Na de Boro Boedoer vallen, als van zelf sprekend, alle andere ruïnes van tempels, die wij op onzen tocht bezochten, zeer in de schaduw en toch is de tempel van Tjandi Mendoet, op eenige mijlen afstand van de Boro Boedoer gelegen, ook een zeer merkwaardig monument en een bezoek overwaard. Van de tempels in het laagland van Parambanan gelegen, die wij den volgenden morgen een bezoek brachten, is door aardbevingen en door den tand des tijds te weinig intakt gebleven om door gewone stervelingen nog genoegzaam geapprecieerd te kunnen worden. Er is juist zooveel van staan gebleven, dat men nog even den indruk krijgt van de groote macht van het kunnen in dien tijd en van de groote offers in geld en tijd en geestelijke en lichamelijke inspanning, die deze menschen voor hunne godsvereering over hadden. Ook al die tempels waren opgebouwd uit blokken lavasteen, die eenvoudig op elkaar gestapeld werden, zonder dat zij door eenig cement aan elkaar verbonden waren. Een bezoek aan een pandjeshuis in Djokja, door een Chinees gehouden, deed ons nog eens sterk sprekend de waarde beseffen van den regeeringsmaatregel om langzamerhand al deze instellingen in onze koloniën onder Gouvernementsbeheer te brengen. Wat een enorm verschil in onkosten, doch vooral in zekerheid voor den inlander, dat hij zijne pandstukken terug krijgt, bestond tusschen deze Chineesche onderneming en een dergelijke onder Gouvernementsbeheer. Op de kweekschool van inlandsche onderwijzers, waarvan de vóór-opleidingsschool vooral eene model-inrichting mag genoemd worden, zaten ook twee Javaansche meisjes. Deze twee schrander uitziende persoontjes, konden niettegenstaande hare gebrekkige vóór-opleiding en de minder gunstige voorwaarden waaronder zij het onderwijs mochten volgen, toch zeer goed met de mannelijke leerlingen wedijveren. Ook hier weder ontvangen de jongens onderwijs, kost en inwoning — en dit laatste zeer goed — vrij, benevens eene maandelijksche toelage van f 10.—, terwijl de meisjes voor dit alles zelf moeten zorgen. Ik haast mij echter hieraan toe te voegen, dat onder dezen directeur van onderwijs met dit meten met twee maten langzamerhand gebroken zal worden en de toekomstige meisjesleerlingen ook tegemoetkoming in de te maken kosten zullen ontvangen. Een groote teleurstelling trof ons hier. Er zou Zondagavond een gamelan en dansavond in de Kraton plaats hebben, door den sultan gearrangeerd voor den resident en zijne logees. De resident was goed genoeg om ook ons in deze uitnoodiging te betrekken, maar op den dag, dat het feest zou plaats vinden, sterft een van de 153 kleinkinderen van den sultan. Als men bedenkt dat deze oude sultan achtereenvolgens drie wettige vrouwen heeft gehad en een bescheiden aantal bijwijven, die hem te zamen eenige honderden kinderen schonken, waarvan nog over de 70 in leven zijn en dat die kinderen hem nu reeds met 153 nog in leven zijnde kleinkinderen vereerden, dan is het licht te begrijpen dat Kratonfestiviteiten nog al eens in de war gestuurd worden door den onverwachten dood van een dier nakomelingen. Ik vond het heel jammer, dat die prinses op zoo'n ongelegen oogenblik het leven verliet, een leven echter, dat voor een in de Kraton geboren prinses, naar onze ,Westersche begrippen althans, niet anders dan een doelloos, monotoon en in vele gevallen hoogst treurig bestaan kan zijn geweest. Geheel anders als het leven in de Kraton voor de daarin geboren prinsessen, is het leven van de vrouwen in het huis van den Prins Paku Alam. Ik verheug mij zeer dit interessante gezin te hebben leeren kennen. Niet alleen de prins en zijn oom, doch ook alle prinsessen, zuster en nichten van den prins spreken onberispelijk HoIIandsch, benevens eenige vreemde talen. Zij konden zich even goed met mrs. Catt in het Engelsch, als met mij in het HoIIandsch onderhouden. In deze jeugdige prinsesjes begroette ik de moderne Javaansche vrouw, meisjes van het slag van Karthini, die niets liever zouden willen dan zichzelf te ontwikkelen, om deze ontwikkeling dienstbaar te maken tot verheffing harer Javaansche zusters. Zou de schrijfster van Hilda van Suylenburg wel gedacht hebben, dat zij hier, in het midden van Java, zulke lieve, jonge, hooge vereersters vindt in de prinsessen van het huis van Paku Alam? Niet weinig was ik verrast, toen ik Maandagavond in de vergadering voor vrouwenkiesrecht, die door een zeer talrijk publiek werd bijgewoond, onder de aanwezigen ook den prins met vier prinsessen aantrof en dat ik met mijne voordracht ook het hart dezer lieve hoorsters trof. Behalve de vier prinsessen waren ook de beide Javaansche adspirant-onderwijzeressen van de kweekschool onder mijn gehoor, voor wie ook, hetgeen zij hoorden, niets bovennatuurlijks was. Ook deze meisjes betuigden mij later hare instemming met het gehoorde. Dat het Indische publiek ontvankelijk is voor rechtvaardigheid en gaarne genegen is de strijd voor vrouwenkiesrecht in Nederland te helpen steunen, getuige wel, dat na mijne voordracht 81 der aanwezigen als leden tot de vereeniging toetraden. Nog deze week zullen deze leden een bestuur uit hun midden kiezen en de Djokja'sche ledengroep der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht gaan vormen. Aan de flinke voorbereiding van deze vergadering, door de dames Ter Horst en Lokhorst, is dit prachtig resultaat voorzeker te danken. Mevrouw Ter Horst maakt zich op velerlei wijze verdienstelijk in Java. Een van de meest sprekende is wel de permanente tentoonstelling van vrouwenarbeid, waarmede zij een tweeledig doel bereikt. Eensdeels houdt zij daarmede de oude Indische kunstindustrie staande en anderdeels verschaft zij daarmede aan vele vrouwen werk, omdat de zaken, op die tentoonstelling aanwezig, alle aangekocht kunnen worden. In dit artistiek ingerichte lokaal zagen wij menig stuk zeer mooi batikwerk, houtsnijkunst, leerbeschildering, graveerwerk, enz. Djokja, zoo in het midden van Java gelegen, gaf ons menige gelegenheid om het echte Javaansche volksleven van nabij te leeren kennen. Ook de temperatuur, die hier alleen midden op den dag erg warm is, is overigens zoo heerlijk, dat men zich geen aangenamer kan denken; zoodat, alles te zamen genomen, de zes dagen, die wij in Djokja doorbrachten, mede behooren tot de zeer interessante en zeer aangename, die wij in onze koloniën sleten. VIL Alvorens ik over ons verblijf in Soerakarta, dat hier kortweg Solo wordt genoemd, ga schrijven, wil ik toch even met een enkel woord aanstippen, hetgeen ik over de geschiedenis van de Vorstenlanden las in het boek van Cabaton. Deze Fransche schrijver verheerlijkt over het algemeen het Nederlandsch beheer in de koloniën en schrijft met zeer veel waardeering over de Hollanders. Over de Vorstenlanden schrijvende, merkt hij op: „Tot in het laatst der 18e eeuw waren de Vorstenlanden geheel in de handen van den Soesoehoenan (sultan) van Soerakarta, die bij een opstand der Chineezen in zijn rijk de hulp der Hollanders inriep. Deze kwamen onmiddellijk ter hulp, brachten de Chineezen tot rust en lieten zich daarvoor prachtig betalen. Zij stegen daardoor zoo hoog in de achting van den sultan, dat hij ook het conflict met een zijner broeders, die hem van den troon wilde werpen, aan hunne uitspraak onderwierp. De Hollanders, die niet geheel vreemd waren aan het oogenschijnlijk geheel onschuldige conflict der twee broeders, spraken een oordeel uit, dat beide partijen bevredigde, doch dat voofcral de toekomstige plannen der Hollanders diende. Zij verdeelden het rijk in twee deelen en gaven den Soesoehoenan het stuk, dat 2/3 deel van het geheel besloeg en waarvan Soerakarta de hoofdstad bleef; het overblijvende derde deel, met Djokjakarta als hoofdstad, viel zijn oom ten deel, met den titel van Sultan. De Sultan bleef onderdaan van den Soesoehoenan, hij moest elk jaar met een indrukwekkende ceremonie hulde komen brengen aan den Soesoehoenan, daarbij zijne sandalen uittrekken en voor hem nederknielen. Het was de bedoeling der Hollanders verdeeldheid te brengen tusschen deze vorsten, want bij de ceremonie van huldebetuiging waren steeds een groot aantal Javanen tegenwoordig, die dan een prachtige gelegenheid hadden om te conspireeren,' ten einde zich gezamenlijk weder van de heerschappij van Nederland te ontdoen. De Sultan werd daarom herhaaldelijk opgestookt om zich toch aan die vernederende huldebetuiging te onttrekken, waarmede hij zich de ondergeschikte van den Soesoehoenan toonde, met dat gevolg, dat na eenige jaren de Sultan zich op het aangegeven tijdstip in een Hollandsche uniform aan den Soesoehoenan presenteerde. Ten gevolge van het principe, dat, wie een Hollandsche uniform draagt, op Java niet mag knielen voor welken sterveling ook, bleef ook de Sultan voor den Soesoehoenan staan, die daarop in groote woede de samenkomst verliet. De twee vorsten bleven voor een tijd vijandig, beiden zich onafhankelijk van elkander gevoelende, waarmede de Hollanders volkomen hun doel hadden bereikt. Om de Sultan nog meer onder hun macht te krijgen, stelden zij in beide rijken aan het hof een onafhankelijken prins aan, die wel is waar onderdaan van den Sultan of Soesoehoenan is, doch die, behalve zijn verplichte tegenwoordigheid bij enkele hof ceremoniën, even vrij zich kan bewegen in het uitgestrekte gebied als zijn zoogenaamde meester. Deze twee prinsen, — die van Soerakarta draagt den titel van Pangeran Adipati Mangku Negoro en die van Djokjakarta dien van Pangeran Adipati Paku Alam — ontkenen hun macht aan Holland en zijn steeds voor Holland vol dankbaarheid geweest". Daar de Hollandsche gidsboeken een beetje anders het verhaal opdisschen van onze macht in de Vorstenlanden en niet alle lezers van „De Telegraaf" het boek van Cabaton in handen krijgen, heb ik gemeend hun geen ondienst te bewijzen met eens mede te deelen, hoe schrijvers van andere natiën over ons beleid in Indië denken. Als Cabaton gelijk heeft, dan moet ik met hem instemmen en zeggen, dat wij „slim" zijn geweest. Van Djokjakarta naar Soerakarta vereischt met den sneltrein nog geen anderhalf uur. Doch hoe betrekkelijk klein de afstand ook is, die de beide hoofdsteden der twee keizerrijken scheidt, er bestaat toch in heel veel opzichten een groot verschil tusschen beide. Opvallend in Solo is de groote overeenkomst der mannelijke bevolking met de Sinhaleezen, zooals wij die op Ceylon zagen. Ook hier dragen de mannen hunne lange haren in een knot opgebonden en boven op het hoofd een kam, precies als die der Sinhaleezen. Hun sarongs en vooral de snit hunner baaitjes zijn geheel aan die hunner Ceylonsche broeders gelijk en evenzeer vertoonen zij dat sterk vrouwelijk type. Er is hier tusschen de mannen en vrouwen weder bijna geen verschil op te merken. Telkens vragen wij ons af: is dat nu een man of eene vrouw? In de Kraton in Djokja hadden wij ook enkele zulke typen opgemerkt, maar dan waren het meestal kleinzonen van den sultan van Djokja; hier vinden wij dat Sinhaleesche type onder bijna al de mannen in de straten. Een groot deel van den arbeid buitenshuis valt in Solo den vrouwen ten deel. Die vindt men hier in alle mogelijke werk en op de drukbezochte passars zagen wij bijna uitsluitend vrouwen. Zelfs de geldwisselaars in de straten, die in alle andere Oostersche landen, die wij tot nu toe bezochten, mannen waren, zijn hier vrouwen. Het is alleen kopergeld, dat zij voor zich in groote stapels hebben liggen, centen en halve stuiverstukken, die zij dan in rijen van tien of vier naast elkaar uittellen om den wisselaar snel te kunnen bedienen. Meestal waren het jonge meisjes of jonge vrouwen, die dit vak, het embryonale bankiers vak, uitoefenen. Op een laag tafeltje hebben zij haar centen uitgeteld en daarachter zitten zij op haar gekruiste beenen. Het schijnt, als de meeste bankierszaken, een voordeelige handel te zijn, want die Javaansche geldwisselaarsters zagen er niet alleen schrander, doch over het algemeen ook properder en beter gekleed uit dan de andere vrouwen. O, wat is het toch afschuwelijk leelijk, die bijna algemeene gewoonte hier, om de tanden tot op het tandvleesch af te vijlen en dan den mond zwart te kleuren. Als die vrouwen dan nog de siripruim, die zij tusschen de lippen houden, een eindweegs buiten den mond laten hangen, dan is hiermede het meest afzichtelijke beeld, dat men van een vrouw kan maken bereikt. Een geheel anderen indruk dan in het huis van den prins Paku Alam in Djokja, krijgt men hier in de woning van den onafhankelijken prins Mangku Negoro. Hoewel ook het huis Mangku Negoro min of meer in Europeeschen stijl ingericht is, verschilt het toch hemelsbreed van dat van zijn prinselijken broeder. Wij woonden hier eene receptie bij, waarop de prins in kolonels-uniform zijne gasten ontving. Zijne vrouw schijnt ziek te zijn, daarom werd zij vervangen door eene der zusters van den prins en een zijner dochters. Daar ik echter de Javaansche taal niet meester ben, kon ik mij noch met den prins, noch met zijne dames onderhouden en moest alles, wat ik graag wilde weten van een zijner Europeesche employees vernemen. De oom en broeders van den prins die tegenwoordig waren, droegen allen een uniform, die mij'heel veel aan die van de Schotsche Hooglanders herinnerde. Nadat alle gasten aanwezig waren, ging de prins ons voor om eene wandeling door het geheele groote huis en door de tuinen te maken. Jammer dat de verlichting, vooral in de tuinen, niet groot genoeg was, om ons een goeden indruk van het geheel te geven. Toen wij weder in de ontvangstzaal teruggekeerd waren, werden wij uitgenoodigd ons in groepjes neer te zetten op de gemakkelijke canapé's en fauteuils en toen kwamen tal van bedienden, allen in uniform gekleed en met een kris achter in hun ceintuur, met zilveren bladen, volgeladen met glazen, gevuld met limonade en whisky-soda binnen en werden ons deze ververschingen aangeboden. Deze bedienden kwamen rechtop geloopen binnen en droegen de bladen op hunne handen boven hunne hoofden. Hier is dus gebroken met het afschuwelijk systeem van kruipende bedienden. Na de verkoelende dranken werden verwarmende dranken, port en jenever, rondgediend en daarna verlieten wij allen tegelijk deze ceremonieele bijeenkomst. Als men zich, op welk uur van den dag ook, voor een poosje nederzet op het balcon van het hotel Slier, dan ziet men de dwaaste vertooningen voorbijtrekken. Toen wij voor het eerst zoo'n optochtje van eenige mannen zagen, waarvan een paar iets op een zilveren blad of op de handen droegen, waarover door andere mannen een gouden pajong werd gehouden en die geëscorteerd werden door eenige mannen in uniform, die elk een man achter zich hadden, die hun ook een pajong boven het hoofd hield, dachten wij natuurlijk, dat wij met een heel bijzondere zending te doen hadden. Niet weinig waren wij verwonderd, toen wij vernamen, dat zoo'n optocht in den regel niets anders beteekende dan dat een stuk van een of andere lekkernij, een koek of vrucht, van de Kraton naar den Rijksbestierder werd gebracht en dat al zulke boodschapjes nog met den noodigen ouderwetschen luister geschieden. Wil men het echte Javaansche leven leeren kennen, dan moet men naar Midden Java gaan, daar ziet men onophoudelijk zaken, die met den echten kinderlijken eenvoud dezer menschen in volkomen harmonie zijn, doch die in onze Westersche oogen eene amusante comedie lijken. Tijdens ons verblijf in Solo, was de Soesoehoenan afwezig; hij bezocht zijn ziek kind, waarvoor boven in de bergen genezing gezocht wordt. Er bestaat onder de nakomelingen van den Soesoehoenan tuberculose, een zijner kinderen is daarvoor nog in Zwitserland. Mij werd verteld, dat de dochters en kleindochters van den vorst tot hun tiende jaar geregeld de lagere school bezoeken in Solo en daarna door een gouvernante thuis verder onderricht worden. Het opgroeiende geslacht, jongens en meisjes beiden, leert nu dan ook de Hollandsche taal. Voor de vergadering voor vrouwenkiesrecht was de verwachting niet groot. In de eerste plaats bevat Solo een geheel andere Europeesche bevolking dan Djokja en in de tweede plaats moest de vrouw, die hier alles geleid en geregeld had en van wie de geheele bezieling uitging, juist eenige dagen te voren Solo verlaten om met haar man en kinderen naar Holland af te reizen. Toch werden er na de lezing nog 29 nieuwe leden gewonnen, waarvan er twee bereid waren het correspondentschap te aanvaarden en zoo den band met de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Holland te vormen. Maar nu zou ik haast vergeten, iets te vertellen van een receptie ten huize van den Rijksbestierder, die toch zeer de vermelding waard is. Alleen het bezichtigen van het groote, mooie marmeren paleis met zijne vele kunstschatten, zijn heerlijke marmeren badkamers, zijn verborgen deuren en zijne merkwaardige eetkamer en nog zoo veel meer, hield ons meer dan een uur bezig. Dit heele paleis met zijne phantastisch uitgedoste bedienden, honderden in aantal, het corps inlandsche muzikanten, dat droomerige muziek speelde, de ververschingen, die werden aangeboden en de wijze, waarop zij werden aangeboden, het costuum van den Rijksbestierder en dat der heeren en dames van zijn huis, dat alles deed denken aan een van de Arabische vertellingen uit de duizend en één nacht. Van de verknochtheid aan ons koninklijk huis gaf de Rijksbestierder opvallend blijk, door de vele bustes en portretten, geschilderde en gephotografeerde, van de Koningin, de Koningin-Moeder en den Prins. In de meeste kamers zag men de Koningin op de een of andere wijze vertegenwoordigd. Nu moet ik nog even wat vertellen, waarvoor ik vooraf verontschuldiging vraag. Ik heb echter al zooveel wat ik hier zie en bijwoon en hoor in de pen moeten houden, om den lieven vredes wil al meer verzwegen dan gezegd, dat dit kleine tafereeltje, dat ik hier zag en op mij zoo'n diepen indruk maakte, hier wel geschetst mag worden. Lieve lezer, verbeeld u dan te zijn in een mooie, breede allee van tamarinda-boomen, pisangboomen, kokosnootpalmen en velden met rijp suikerriet op den achtergrond. Het is midden op den dag, de zon zendt hare stralen regelrecht naar beneden, zelfs door het dichte geboomte. Alles en allen zijn onder den invloed der hitte. Slaperig sukkelen onze kleine paardjes voor het wagentje voort, ons meer dan genoeg tijd gunnende onze omgeving goed in ons op te nemen. Een, twee, drie, neen meer groepjes van vrouwen zitten onder de hoornen, allen twee aan twee. De voorsten hebben allen lang, dik loshangend haar en de achter haar zittende vrouwen woelen daarin met de vingers van beide handen om al de levende have daaruit te vangen, zoodat er niet een kan ontsnappen, die dan met graagte verorberd worden, zooals geen aap in Artis haar verbeteren zou. Bij een groepje krijgen de twee, oogenschijnlijk moeder en dochter, ruzie. Het jonge meisje keert zich met een ruk om en tracht een deel van de vangst uit moeders vingers los te krijgen, waarna zij met eene schittering in hare groote zwarte oogen, het tusschen hare vingers geperste wild uit moeders hand in den mond steekt en smult. O, hoe dikwijls heb ik het hier op Java reeds betreurd, geen kodak bij mij te hebben. Ik zag reeds zoo dikwijls iets, dat ik zoo gaarne in beeld wilde vereeuwigen, waar ik het door woord niet durf doen. En hiermede stap ik van de Vorstenlanden af, want het zal zeker niemand interesseeren wat wij hier zagen in de suikerfabrieken, in een batikschool, en van de kunstnijverheid van midden-Java. Dit is alles reeds zoo herhaaldelijk beschreven, dat ik er gerust over zwijgen kan. iWij gaan nu naar Semarang, doch met een kloppend hart, want wij zijn bang voor de hitte, die ons daar wacht. VIII. Van Solo naar Semarang is slechts een reis van eenige uren, de trein brengt ons echter in dien korten tijd in een geheel ander soort stad dan wij tot dusver op Java gezien hebben. Het is een stad, die een bijzonder prettigen indruk maakt, zoowel door de vele mooie huizen, die allen door goed onderhouden en smaakvol aangelegde tuinen omgeven zijn, als wel door de zindelijkheid en goed onderhouden straten, en ook door zijne mooie omgeving. Het is mogelijk, dat mijn smaak door het zien van zoovele steden in de tropen bedorven is, want ik moet bekennen, dat ik, in afwijking- van al mijne gidsboeken en van zoovele bewonderaars van Batavia, laatstgenoemde stad maar niet mooi heb kunnen vinden en in g*een geval zoo, dat ik haar verkies boven vele andere steden op Java of Sumatra. Batavia maakte op ons, want mijne reisgenoote denkt er ook zoo over, den indruk alsof de gegevens er zijn om er een mooie stad van te maken, maar dat men nog maar steeds met den opbouw niet begonnen is. Semarang is daarentegen af, de stad staat er en mag zich laten zien en bewonderen. Maar, behalve dat de stad als zoodanig een bezoek waard is, biedt zij overigens voor toeristen niet veel merkwaardigs. Ook bleven wij er niet lang genoeg om sociale instellingen te gaan zien. Het nieuwe hospitaal moet, zooals mij gezegd werd, het beste van heel Java zijn. Ce n'est pas jurer gros voor dengene, die hier en daar eens een kijkje genomen heeft, maar ik wil daarmede het nieuwe hospitaal in Semarang niet afbreken, want ik heb het niet kunnen gaan zien, doch heb g*ehoord, dat het up to date is. Voor onze vergadering- kwamen wij er in den slechtsten tijd van het jaar, want door de vacanties zijn bijna alle onderwijskrachten naar boven in de bergen en ook vele gezinnen waren uit de stad. Het is echter onmogelijk om op zoo'n rondreis door Java overal in een geschikten tijd te komen en daarom hebben wij de vergadering toch maar doorgezet en hadden het succes bij de ruim dertig daar reeds bestaande leden nog ruim twintig nieuwe overtuigden te maken en uit dat aantal den volgenden dag eene afdeeling samen te stellen met een uitstekend voltallig bestuur. Mevrouw Wallbrink, die hare sporen op dit gebied reeds verdiend heeft, liet zich de benoeming tot presidente welgevallen en zal daarin gesteund worden door de vice-presidente, Mejuffrouw Haverbult, terwijl de beide secretaressen, mevrouw de Vreede en mevrouw Van den Ende, en de penningmeesteres, mevrouw von Hombracht, de overige werkzaamheden op zich namen. Over dit gedeelte van ons verblijf in Semarang waren wij dus alleszins voldaan, doch overigens dreef ons de warmte zoo snel mogelijk verder. In Soerabaja hoopten Wij ten slotte besliste informatiën te bekomen omtrent onze verdere route, want nog steeds was het vaag, hoe wij het best van hier naar Manilla konden komen. iWij kenden wel den gewonen weg, per paketvaart naar Singapore, van daar naar Hongkong en dan naar Manilla, maar Wij wilden coute qui coute Singapore vermijden, deze zoo weinig interessante, heete stad, alwaar wij met op bovengenoemde wijze te reizen drie dagen zouden moeten verWijven, om de aansluiting naar Hongkong met een goede boot te krijgen, en dan, wij wilden zoo gaarne zonder veel tijdverlies nog wat meer van onze koloniën zien. Onze Manillasche vriend, die wij op onzen tocht naar Sindanglaja ontmoet hadden, had ons beslist gezegd, dat wij over Celebes konden gaan, met die boot ook Borneo hier en daar aandoen, van Menado naar Sandaken in Britsch-Borneo konden komen en vandaar met eene andere boot naar Samboanga in de ZuidPhilippijnen. Eenmaal in de Philippijnen zijnde, zou het zeer gemakkelijk zijn de verdere verbindingen te vinden. Met zeer veel navraag, getelegrafeer en getelefoneer hadden wij ten slotte die geheele reis voor elkaar, maar een gewichtige schakel ontbrak. Over de boot of de verbinding van Menado met Sandaken liepen de inlichtingen spaak, niemand kon ons iets positiefs daarover berichten, terwijl het negatieve bericht was, dat men niet geloofde, dat er eene goede verbinding was. Deze reisroute werd daarom opgegeven. Er zou evenwel een boot van de Java-China-Japanlijn den 15en van Soerabaja vertrekken, deze gaat gedurende een week langs de oostkust van Java lading innemen, gaat dan naar Semarang en vertrekt 24 Juni van Semarang naar Makassar en vandaar regelrecht naar Hongkong. Op deze boot hebben wij van Semarang af passage besproken. Wij zullen nu dan toch nog Makassar zien, daar blijft de boot twee dagen stil liggen, en dan gaan wij naar Hongkong, zonder Singapore aan te doen. Maar nu loop ik met mijn verhaal vooruit. Ik dien eerst nog over Soerabaja en veel andere plaatsen te spreken. Soerabaja is een handelstad, de eerste handelstad van Java. Dat merkt men in de drukke, stoffige straten, aan de hooge, leelijke gebouwen, dat handelskantoren zijn, aan het gekrioel van Chineezen, Javanen, Arabieren, Europeanen. Mooi is Soerabaja niet. Een aangenamen indruk verwekt de stad ook niet. Hier gaat men wonen om er zaken te doen, om er geld te verdienen. Lukt dat laatste in voldoende mate, dan gaat men er gauw weder uit om öf in Europa, öf een beter oord op Java de nog restende levensdagen te profiteeren van het zuur gewonnen kapitaal. Voor de vergadering voor vrouwenkiesrecht hadden wij niet veel verwachtingen. Het was ook hier vacantie op school en daardoor velen afwezig. Maar het viel mee. De vrij groote zaal van het Logegebouw was geheel bezet met dames en heeren, waarvan na afloop 39 lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werden. Mevrouw Ingerman, die alles zoo uitstekend had voorbereid, presideerde de vergadering, maar daar zij op het punt staat Indië voorgoed te verlaten, konden wij haar hier niet voor een blijvende kracht behouden. In de vergadering, den volgenden morgen met verschillende leden gehouden, werd besloten eene afdeeling Soerabaja te vormen, waarvoor de dames Broekman en Broese van Qroenou (ik wou dat deze laatste talrijke familie nog tienmaal talrijker Was) het presidium en vice-presidium op zich namen, mevrouw Soesman het secretariaat en mevrouw Derx het penningmeesterschap. Een tweede secretaresse zal spoedig aan dit bestuur toegevoegd worden. Hiermede zijn de vergaderingen voor vrouwenkiesrecht in onze koloniën voor ons afgeloopen, alwaar de vereeniging nu tien centrale punten heeft, vanwaar verder propaganda en opvoedende kracht kan uitgaan. .Wij hadden nu nog bijna een week over, alvorens wij in Semarang aan boord van de „Tjimanoek" behoefden te zijn en wij besloten die dagen te gebruiken om de mooie omstreken van Soerabaja te gaan zien. Het zijn wel ver afgelegen omstreken, maar Soerabaja beschouwt ze toch als te behooren tot zijn gebied en van Soerabaja uit zijn ze ook het gemakkelijkst te bereiken. Met den trein van 3.48 verlieten wij Soerabaja Zaterdagmiddag en kwamen, na ruim twee uren door tal van dessa's gespoord te zijn en met weldra een prachtig uitzicht op de Welirang- en Ardjoeno-bergen, om 6 uur te Lawang aan. Vooral het laatste uur, toen de zon als een groote vuurbol achter die bergen onderging en ze met een krachtig gouden licht overgoot, was 't landschap onbeschrijfelijk mooi. Onwillekeurig komt de gedachte op, hoe lang zal die berg zijn mooien spitsen kop nog mogen behouden, wanneer zal het vuur, dat ontegenzeggelijk in zijn binnenste woedt, dat heele phantastische bovenstuk in duizend deelen heinde en ver om zich heen werpen en een nieuwe kraterzee vormen? La wang, dat 1700 voet hoog ligt, wordt voornamelijk bezocht door Soerabajers, die slechts over een paar vacantiedagen kunnen beschikken en in die dagen toch even willen bekomen van de onaangename hitte in de stad. Het is gemakkelijk te bereiken, bezit een uitstekend hotel met goede keuken en wat nog meer zegt, een aangenaam koel klimaat en tal van mooie wandelingen. Wij hadden ons echter voorgenomen ons door al deze aantrekkelijkheden niet te laten verlokken, doch Zondagmorgen door te gaan naar het op 4000 voet hoog gelegen Nongo Djadjar, waarvoor wij reeds van uit Soerabaja reisgelegenheid en kamers besteld hadden. Om 8 uur Zondagmorgen stond onze équipage voor. Het was een op vier hooge ijzeren wielen staande houten bak, waarvan den bodem uit wijd van elkaar liggende latten bestond en waar op twee ijzeren pijlen een zitgelegenheid voor de reizigers was aangebracht. De heer en dame, eigenaars van het Lawangsche hotel, meenden ons gerust te moeten stellen, wij behoefden niet beangst te zijn, want, zeiden zij, de weg is steil en slecht en alles moet zoo licht mogelijk zijn. Onze bagage, die wij voor deze rondreis zoo beperkt mogelijk hadden gemaakt, en die alleen bestond uit onze reistasschen en een mantelrol, werd op twee bamboestokken geladen en door 4 koelies achter ons aangedragen. Toen wij opgeladen waren, vleide 't koetsiertje zich aan onze voeten neder en daarna klommen twee palfreniers achter ons op het wagentje, die zich aan de ijzeren stangen onzer zitgelegenheid staande hielden en toen zetten onze halfdoode paardjes het op een loopen. Bang waren wij niet, maar wij moesten ons toch eerst een beetje oefenen om ons op onze hooge zitplaatsen te handhaven. De twee palfreniers stonden daar niet alleen om ons aanzien te verhoogen, wij leerden spoedig inzien, dat zij ook een andere bestemming hadden. De een toeterde op een automobielhoorn als er in de verte een kip op den weg liep, of als wij een stilstaanden wagen voorbij renden, of ook wel, als hij meende met die muziek ons te amuseeren. De tweede schroefde een houten plank tegen de ijzeren raderen aan, als wij een helling afgingen, wat door een zeer vernuftig toestel van achter het rijtuig beredderd kon worden. Na een half uur rijden arriveerden wij in Poerwodadi, alwaar nog twee dito paardjes voor de beide andere gespannen en onze begeleiders met 6 mannen vermeerderd werden. De twee vóórpaarden toch luisterden niet erg naar de wenschen van onzen koetsier, zoodat twee mannen elk een bij den kop pakten en ze in de goede richting trokken. Twee andere mannen hielpen de kar van achteren opduwen en twee kwamen op een gezadeld paard achteraan, misschien met het doel om de een of ander onzer paarden te vervangen, als die er bij mochten neervallen, of wel om ons als rijpaard te dienen als onze équipage op den tocht mocht bezwijken. Het was zoo'n mooie optocht, dat mijn reisgezellin meende, dat alleen de gouden pajong nog maar ontbrak om den indruk te verwekken, dat de Soesoehoenan in hoogst eigen persoon kwam aanrijden. Tot tien uur voelden wij ons trotsch op onze hooge zetels en met onze schare volgelingen, doch toen kwamen wij in een dorpje waar halt werd gehouden en onze vier paarden, die niettegenstaande de pogingen van de drie mannen om ze op het rechte pad te houden, toch telkens probeerden ons op zijwegen te brengen, vervangen werden door twee zegge twee, koeien. Het waren geen ossen of bullen, lezers, maar twee melkgevende koeien, waarvan de een nog niet zoo heel lang geleden gekalfd had. Op onze vraag, wat dat te beteekenen had, vernamen wij, dat de weg nu zóó steil en slecht werd, dat de paarden ons niet meer naar boven konden trekken en daarom door koeien vervangen moesten worden. Mijn trots zonk beneden peil, maar toen ik mijn metgezellin aanzag, zag ik, dat zij haar gezicht een nog voldaner plooi had gegeven en stralend merkte zij op: „of course, two females can do better than four males", en op mijn vraag, of zij zeker was, dat onze vier paarden tot het sterke geslacht behooren, antwoordde zij: „yes, females would never have given up their task"; voor deze heerlijke feministische ontboezeming, die ook mij weder in goede stemming bracht, beloonde ik haar met een Haagsch hopje. Toen wij eindelijk om één uur in het hotel aangeland waren, konden wij ons niet voorstellen, dat wij vijf uren achtereen in dat onmogelijke wagentje gereden hadden. De weg was zóó Reislrieven. II. 32 mooi en zóó vol afwisseling, dat de tijd was omgevlogen. Toen wij eerst door suikerplantages en rijstvelden, daarna door een dicht bosch en door verschillende dessa's eindelijk aan de koffieplantages geland waren, zagen wij voor het eerst deze mooie hoornen, met hunne mooi gevormde en als gepolijste bladeren, in volle bloei en in het begin van vruchtzetting. De witte bloemen en de roode besjes vormden met het donkergroen der bladeren een prachtig geheel. Zóó hadden wij dit nog niet gezien. Verder werd de weg zeer verlevendigd door tal van apen, die in de boomen speelden. Het waren thans in hoofdzaak groote zwarte apen met lange staarten, slechts enkele kaneelkleurige waren er onder. Wij hadden den 12 mijlen langen afstand in vijf uren afgelegd; ge race d hebben wij dus niet. Aan het hotel werden wij door den vriendelijken eigenaar opgewacht, die ons onmiddellijk naar onze kamers bracht^ alwaar wij ons eerst wat konden verfrisschen, alvorens aan de lunchtafel te verschijnen. Een groote vaas heerlijke frissche, prachtige rozen stond in elk onzer kamers en van de veranda's hadden wij zoo'n prachtig uitzicht op het Tenggergebergte, dat wij eerst eenigen tijd noodig hadden om van onze bewondering te bekomen. Dit geheele hotel is zoo schilderachtig mooi gelegen, dat ik er geen weerga nog van heb aangetroffen. Het bestaat uit tal van op zich zelf staande gebouwtjes, paviljoens, die op verschillende punten van den bergrug zijn gelegen en allen door overdekte wegen met het hoofdgebouw zijn verbonden. De groote tuin bevat een schat van bloemen, die het geheele jaar bloeien en waarvan enkele zeer zeldzame exemplaren zijn. Behalve dit mooie hotel en een paar andere gebouwen waar Europeanen wonen, is Nongko Djadjar, een koffie-dessa met alleen inboorlingen. Tal van mooie wandelingen en grootere uitstapjes kan men van daar doen. ,Wij begonnen direct Maandagmorgen met een tocht naar den Ramboetmajo waterval. Per rijtuig kan men daar niet komen, alleen te paard of per tandoe moet men gaan. Voor een rit te paard hadden wij nog niet genoeg moed verzameld, vooral niet nadat wij aan tafel te Lawang hadden gehoord dat een Zondagsruiter op een kleinen tocht driemaal onder zijn viervoeter was geraakt en zich erg gelukkig noemde zich als een gaaf mensch aan tafel te kunnen presenteeren. De draagstoelen moesten dus weder dienst doen. Om 7 uur vertrokken wij Maandagmorgen van het hotel. Elke draagstoel werd door 6 man gedragen, twee voor, twee in het midden en twee van achter. Het was moeilijk deze 6 man zoo te laten loopen dat wij niet onmenschelijk heen en weder en door elkaar werden geschud, 'elke verandering in hun gewonen pas verergerde het. .Wij probeerden daarom maar spoedig ons te gewennen aan deze schommelingen, want het was een lange tocht dien wij voor ons hadden. Bijna onophoudelijk gingen wij door een dicht bosch vol groote zwarte apen, vogels en een soort eekhorens, die men hier boomratten noemt en tal van ander gedierte. Nu en dan piepten de Inlandsche huisjes door het dichte geboomte door. Het was een zeer mooie tocht. Zooals in den regel in zulke gevallen was ook hier de 300 voet hooge waterval op zich zelf de moeite van den tocht niet waard, maar de schilderachtige omgeving waarin hij zich bevind en de weg daarheen loonde des te meer alles wat wij er voor gedaan en geleden hadden. Het was reeds over één, toen onze dozijn dragers ons veilig weder afleverden. Eerst nadat wij de lunch gebruikt en gezamenlijk in een onzer veranda's zaten om van de vermoeienis te bekomen en van het prachtig uitzicht te genieten, kwam de vraag over mijn lippen: in welk land ter wereld is het mogelijk, dat twee dames, geheel ongewapend, met een dozijn mannen uit het volk, zes uren lang door een dicht bosch durven trekken, zonder een oogenblik vrees te gevoelen, dat haar iets onaangenaams wedervaren zal? Deze twaalf mannen wisten, dat wij geld en andere waarde in onze kleine taschjes bij ons hadden, dat wij hunne gesprekken niet konden volgen, dat wij slechts enkele inboorlingen, en dan nog meest kinderen op onzen weg zouden ontmoeten, en toch kwam geen enkel woord over hun lippen, deden zij geen enkele beweging, die ook maar voor een oogenblik eenige vrees bij ons deed opkomen. Twee keer op dien heelen langen tocht zetten zij de tandoes neder; een keer vroegen zij om „persen" (fooi, drinkgeld) om koffie te koopen bij 'n uitstallinkje en den tweeden keer, op den terugweg, om djeroek van een voorbijtrekkenden jongen met een mand sinaasappelen te koopen. Beide keeren willigden wij hun verzoek in met hen voor het beoogde doel 50 ets te geven, waarvoor zij zich zeer erkentelijk betoonden. Onze dragers waren gedurende den geheelen tocht vroolijk en levendig, zóó zelfs, dat wij de opmerking maakten, dat zij in dit opzicht meer op Hindu's geleken dan op de tot dusver ontmoete Javanen, maar geen onbescheiden woord merkten wij op en zeer zeker was de decente wijze, waarop zij zich onder het loopen van een deel hunner kleeding ontdeden en waarop zij, toen wij nabij een riviertje een oogenblik pauseerden, daar allen een bad namen, opvallend. Van een volk dat uit zich zelf zoo beschaafd is, moreel en hoog staat, kan met goede leiding wat goeds groeien. Op die leiding komt 't echter aan. Van wat zoogenaamde kenners van Java en de Javanen ons hier soms willen wijs maken, dat de Javaan zoo te zeggen, alle denkbare ondeugden zou bezitten, is niets waar, kan niets waar zijn, want waar wij telkens en telkens weder met die menschen in aanraking komen, ontdekken wij deugden en bijna uitsluitend deugden in hen. IX. Dinsdagmorgen schraapten wij al onzen moed bijeen en bestelden twee rijpaarden, om een rit over de dorpjes Bodo en Toetoer te maken. Dit is een twee uur lange rit te paard, de weg heeft hier en daar een paar steile hellingen en is vrij wel te beschouwen als een proefrit. Zouden wij dien tocht goed volbrengen, dan bestond er ook geen bezwaar, om ons bezoek aan de Bromo, met een omweg over de „de Veths' hoogte" en terug naar Tosari, te paard te doen. >Wij hadden zoo genoeg van de tandoe's, dat wij besloten, dien grooten tocht alleen te doen, als wij 't te paard aandurfden. Onze gastheer en gastvrouw, de heer en mevrouw Teves, hadden voor een paar makke beestjes en een paar goede geleiders gezorgd en alles verliep naar wensch. Het was een prachtige landweg, dien wij aflegden, langs groote groenten-, vruchten- en bloemkweekerijen, (hier groeien Europeesche vruchten en groenten uitstekend,) door koffietuinen en maïsvelden, met steeds het uitzicht op 't mooie gebergte. Het Tenggergebergte wint het in schoonheid van de Preanger Regentschappen, maar deze laatste zijn uitgebreider. Onze twee geleiders hadden goede instructies medegekregen, bij elke groote kromming of steile helling grepen zij het paard bij de teugels en geleiden het op het rechte pad. Verder holden zij naast de paardjes voort, die meer naar hunne uitroepen dan naar onze leiding luisterden. iWij kwamen zóó weinig vermoeid tehuis, dat wij onmiddellijk paarden bestelden voor den volgenden dag. Vóór wij echter 's avonds naar bed gingen, begon mrs. Catt bang te worden en bestelde een tandoe in plaats van een paard voor de reis naar de Bromo. Ongeveer half zes, het morgenlicht was nog niet doorgebroken, begonnen wij Woensdagmorgen onzen tocht. Ik voorop op een schimmel met een jongen achter het paard. Mrs. Catt in een tandoe, door 6 mannen gedragen, achter mij aan en gevolgd door twee koelies, die onze bagage aan een langen bamboestok droegen. De hotelier en zijne lieve vrouw hadden er voor gezorgd, dat wij vóór wij vertrokken toch nog een eenvoudig ontbijt kregen en verder hadden zij ons zooveel sandwiches en vruchten ingepakt voor een tweede ontbijt onderweg, dat wij er gemakkelijk een heelen dag op hadden kunnen teren, 't Was jammer, dat het nog te donker was, want toen wij uittrokken was het de moeite waard geweest er een kiekje van te nemen. Spoedig daarna liet mijn paard de achterhoede in den steek en het kostte mij een uur studie, om uit te vinden, hoe ik zoo'n Javaansch paard aan het verstand kon brengen, dat het wat langzamer had te gaan, of dat het een oogenblikje moest wachten, om de anderen ons te laten inhalen. Mijn jongen vond het veel gezelliger met de tandoedragers te converseeren en onderweg wat kattekwaad uit te halen dan achter mijn paard te hollen en zoo was ik geheel aan de braafheid van het goede dier overgeleverd. Van angst kon geen sprake zijn, want mijn geheele aandacht werd in beslag genomen door het prachtige landschap, aan weerszijden van den weg. De Kletakpas, die ik overtrok, te beschrijven, is niet mijn bedoeling, ik wil alleen constateeren, dat ik nog nimmer zoo'n prachtige natuur gezien heb. Het was in dat vroege morgenuur, onder het opkomende daglicht, een onvergelijkelijk schoon gezicht. Om 7 uur arriveerde ik in het dorpje Kletak, waar het paard uit zich zelf, of op mijn verzoek, stilhield en ik kon afstijgen om op mijn achterhoede te wachten. Na meer dan een half uur kwam die aan en de jongens maakten ons duidelijk, dat zij nu eerst geld voor makan moesten hebben. Wij gaven het heele troepje elk een dubbeltje, en daarvoor zaten zij weldra allen met een verrukkelijk ontbijt voor zich. Heete koffie en een stuk van een pisangblad vol rijst met warm gebakken pisangs en allerlei andere lekkernijen die zoo'n restaurant aan den weg, kan opdisschen. Toen de heeren verzadigd waren mochten wij verder gaan. Nu was het landschap geheel veranderd; het mooie, dichte geboomte had plaats gemaakt voor, tot aan den top van den vrij steilen bergrug aangelegde kool-, aardappel-, uien- en maïsakkers, waartusschen een rijkdom van bloeiende, wilde kruid- en heestergewassen. In dit gebergte hebben de Tenggereezen bijna alle geboomte omgehakt en er moestuinen met Europeesche groenten voor in de plaats gebracht. Ook dit leverde een mooi gezicht, doch de Moengalpas haalt het in schoonheid niet bij de Kletakpas. Toen wij ongeveer half tien op een punt gekomen waren van waar de weg zich in tweeën verdeelt en linksaf naar Tosari voert, het einddoel van onzen tocht, wilden de jongens ons met geweld dien weg opdrijven, in plaats van door te gaan tot de Bromo. Het kostte ons alle moeite om hen te dwingen, met ons door te gaan. Ik ging eenvoudig met mijn paard recht door, maar het duurde vrij lang eer de tandoedragers met hun kostbaren last en mijn jongen mij volgden. Om tien uur hield ik halt en wachtte hen op en toen zij aangekomen waren, maakten wij kennis met een echt staaltje van inlandsche nukken. Nauwelijks was de tandoe neergezet, of een der jongens gooide zich in het gras, trok heele leelijke gezichten en uitte allerlei rare geluiden. Ajoe, ajoe, ajoe; hij had overal pijn. De anderen zeiden, dat zij niet verder wilden gaan, den zieken broeder konden zij niet alleen laten, wel wilden zij ons terugbrengen naar Tosari. Ik zag heel gauw, dat de man kunstjes maakte, vertelde de mannen zoo goed mij mogelijk was, dat zij ons naar de Bromo moesten brengen en steeg te paard met het vaste idee, dat zij dan wel zouden volgen. Toen ik een kwartier op weg was en niets zag of hoorde naderen en ook op mijn geroep geen antwoord kreeg, bleef ik wachten, en toen zag ik na eenigen tijd mrs. Catt met mijn jongen te voet den steilen bergpas opklauteren. De koelies hadden haar aan het verstand gebracht, dat zij niet verder wilden gaan, doch dat de weg niet ver meer was. Door om beurten toen van het paard gebruik te maken, bereikten wij om elf uur de zandzee, waarin de Bromo zich bevindt. Welk een schouwspel! Het is heel natuurlijk dat de Inlanders hier aan bovenmenschelijke invloeden gelooven en deze plek niet durven naderen, zonder offeranden te brengen aan de geesten die in de kraters huizen. De dikke, grijze, wittige rook, die onophoudelijk uit de Bromo opstijgt, verdicht zich onmiddellijk tot wollige wolken die slechts langzaam stijgen en boven den krater een dikke wolkenlaag vormen. Gaat men naar boven, naar den top van den Moengalpas, dan krijgt men eerst een goed overzicht over het geheel.. Het is een volstrekt eenig met niets te vergelijken natuurtafereel, dat men dan voor zich ziet. In die enorme, grijsgrauwe zandvlakte, die men de zandzee noemt, stijgen drie vulkanen op, waarvan twee, de Batok en Widodaren reeds uitgewoed hebben, maar daarom niet minder indrukwekkend zijn, terwijl de Bromo door zijn uitstootende rookwolken toont, dat het nog altijd laait in zijn binnenste. En daar achter, ver weg doch bedriegelijk dichtbij, steekt boven alles de Sméroe uit, die telkens met eenige tusschenpoozen eveneens doet zien, dat in zijn binnenste het vuur steeds woedt. Hoewel het er niets op lijkt, in geen enkel opzicht er mede! te vergelijken is, bracht toch dit schouwspel op den Moengalpas dezelfde, droomerige stemming bij mij teweeg, die ook de woestijn in Egypte, met zijn raadselachtige pyramiden en sphynx op mij uitoefende. Dit komt waarschijnlijk, door die indrukwekkende stilte, die veelzeggender is dan de grootste drukte. Aan de zandzee hadden wij twee heeren te paard ontmoet, die uit Tosari kwamen en daar ook weder heengingen. Wij vertelden hun ons wedervaren en vroegen hun als zij aankwamen, onmiddellijk voor ons een tweede rijpaard te willen zenden, of een paar mannen voor de tandoe. Zij beloofden ons, onmiddellijk onze eigen tandoe op te zenden. Mocht het inderdaad waar zijn, dat de eene jongen ziek was, dan kon een van hunne jongens hem vervangen en zij zouden zoolang voor den zieken man zorgdragen. Zij geloofden echter, even als ik, dat de heele ziekte een voorwendsel was. Na ruim een uur kwam inderdaad den tandoe met alle zes jonge mannen aanzetten, de zieke man was heelemaal beter en op den geheelen terugweg hebben wij van ziek-zijn niets meer gemerkt. Zouden kinderen niet evenzoo handelen om te probeeren verlost te worden van een taak, die hen niet bevalt? Tosari wordt het Darjeeling van Java genoemd. Het heeft met Darjeeling gemeen, dat het ongeveer even hoog ligt, het ligt slechts 1000 voet lager en verder wordt het ook bezocht door personen, die voor de gezondheid eens een koeler klimaat behoeven, of die eens een kouden neus willen halen. Maar overigens lijken die twee niets op elkaar. Ik wil hiermede niet zeggen, dat Darjeeling, in Britsch-Indië, mooier of belangwekkender is, maar het is geheel anders. Als men maar alleen bedenkt, dat men in Darjeeling het gezicht op sneeuwbergen heeft en de bergen er tot aan den top begroeid zijn met boomen en heesters, terwijl in Tosari de bergen bijna geheel van het oorspronkelijke woud ontdaan zijn, en de kale bergranden tot boven toe in goed aangelegde moestuinen zijn herschapen, dan voelt men al wel het verschil in het landschap. Maar ook de bevolking in beide bergstreken verschilt hemelsbreed. In Darjeeling vijf of zes verschillende stammen, die alle in uiterlijk, kleeding en gewoonten van elkaar verschillen en aan de plaats eene groote levendigheid geven; in Tosari alleen de Tenggereezen, een interessant volkje, doch die stil voor zich leven en zich den toerist niet opdringen. Het verschil in levendigheid der beide plaatsen spreekt ook wel daaruit, dat men in Darjeeling na eene vermoeide wandeling, in welke richting ook, overal jinrickshaw-mannen met hun lichte voertuigjes vindt, die je voor een paar centen weder bergopwaarts voeren, terwijl in Tosari alleen paarden of tandoes bij vooruitbestelling te bekomen zijn. Ik zou Tosari een rozenoord willen noemen, bij uitstek geschikt om overspannen zenuwen tot kalmte te brengen. Alles ademt er rust en vrede. Vooral de morgens zijn er heerlijk, 's Middags hangt er voor een groot deel van het jaar een dichte mist, die het uitzicht belemmert en nat-koud aandoet.. iWel wordt beweerd, dat die mist niet nat zoude zijn, en dat Tosari een droge atmosfeer heeft, maar wie dat gelooft moet wel nimmer de kille koude gevoeld hebben van die alles doordringende wolkenlaag. Toch is, niettegenstaande dien mist, Tosari het drukst bezochte plekje in Java. Er heerscht een mondaine drukte. Men speelt er tennis, men maakt er toilet, er wordt geflirt, er worden gezamenlijke uitstapjes ondernomen en verder alles wat in un monde oü 1'on s'amuse voorvalt. Tosari heeft eene veel grootere bekendheid dan Nongko Djadjar, alwaar men zich in alle eenvoud amuseert en waar men heengaat om van de prachtige natuur en van de hooge berglucht te genieten. De Tenggereezen in het Tenggergebergte zijn een merkwaardig volkje. Zij hebben geen tempels, kerken of Moskeeën. Een bepaalden godsdienst bezitten zij niet. Voor een deel zijn zij nog Hindoes. Daaraan doen de gekleurde hoofddoeken der vrouwen en de aschmerken op het voorhoofd van velen hunner ook uiterlijk het meest denken. Zij hebben zich vroeger aan den invloed der Mohammedanen weten te onttrekken door op deze bergtoppen, die bijna ongenaakbaar waren, een schuilplaats te zoeken. Elk dorp heeft een soort priester, die als een soort wonderdokter ziekten bezweert en andere priesterlijke werkzaamheden verricht en eens in het jaar in de voorhoede loopt, als zij gezamenlijk naar de Bromo trekken, om daar aan de in de daarin huizende geesten te offeren. De Tenggereezen zien er uiterlijk veel onbeschaafder uit dan de andere Javanen, hun kleeding is minder proper, en hun geheele voorkomen geeft aan, dat daarboven gebrek aan water bestaat en dat het er, om veel te baden te koud is. Hunne huizen en dorpjes zien er van buiten echter opvallend netjes uit. Nog slechts een jaar verheugen zij zich in het bezit van een school, waarvan onmiddellijk een groot gebruik werd gemaakt, zoodat de opkomende jeugd nu tenminste lezen en schrijven zal leeren. Rijstvelden ziet men in het Tenggergebergte niet, omdat de Tenggereezen gelooven, dat het hun om godsdienstige redenen verboden is rijst te telen. Zij voeden zich veel meer met maïs en groenten, die er op groote schaal verbouwd worden. Van Tosari wilden wij per auto naar Passoeroean terug om daar den trein te nemen, die ons naar Soerabaja zou terugvoeren. Maar de auto was voor reparatie afwezig en zoo moesten 'wij van Tosari naar Poespo per paard of tandoe en van Poespo naar Passoeroean per karretje. De ondervinding, den laatsten keer met de tandoe opgedaan, deed mrs. Catt ook besluiten, ditmaal het rijpaard als vervoermiddel te gebruiken. In allen eenvoud, met slechts één jongen voor beide paarden, verlieten wij 's middags om drie uur Tosari en arriveerden anderhalf uur later behouden in Poespo. Onze paardjes waren zoo tam en kenden zoo goed den weg, dat wij niets anders te doen hadden, dan ons in 't zadel^ in evenwicht te houden, verder konden wij onze oogen den kost geven en ons aan het mooie landschap rondom ons verlustigen. Nog voor 'het laatst wilde ik genieten van al het schoone, dat het Tenggergebergte den bezoeker biedt, en er zooveel mogelijk van in mij opnemen, om den indruk een blijvende te doen zijn. In Poespo bleven wij den avond en nacht doorbrengen in het hotel, dat eene dependance is van het sanatorium in Tosari. Poespo is aanmerkelijk lager gelegen dan Tosari en daardoor minder koud. Ook verkeert het niet een deel van den dag in een nevelmeer. Het wordt als tusschenstation voor zieken en zwakken gebruikt, voor wie een direct opgaan naar het 6000 voet hoog gelegen Tosari, niet raadzaam is. Jammen dat het hotel aldaar niet comfortabeler is, want het kleine dorpje bevat overigens alle gegevens om er eenigen tijd zeer aangenaam te verblijven. Het is er boschrijk, men heeft er prachtige vergezichten, de temperatuur is een zeer aangename en nog tal van andere gegevens wettigen het stichten van een goed herstellingsoord aldaar, maar dan moet er een modern hotel met moderne geriefelijkheden verrijzen. Van Poespo over Pasrepan naar Passoeroean in een karretje, was den volgenden morgen een ware marteling. Het ding schudde zoo geweldig, dat wij ons met beide handen moesten vasthouden om er niet uitgeslingerd te worden. Hoewel de tocht slechts twee-en-een-half uur duurde, kwamen wij toch zoo geradbraakt in Passoeroean aan, dat wij moeite hadden ons staande te houden. .Wij moesten er een uur wachten, alvorens de eerstvolgende trein ons naar Soerabaja zou brengen en dien tijd gebruikten wij om op een bank ons uit te strekken om zoo de trillende leden tot rust te brengen. In Soerabaja viel ons de drukkende warmte weder erg tegen en reeds den volgenden morgen om, 6 uur verlieten wij deze stad om naar Semarang terug te keeren, alwaar wij spoedig de boot verwachten die ons van Java voor goed zal wegvoeren. Aan boord van de „Tjimanoek". Nu ik Java voor goed heb verlaten wil ik, vóór ik overga mijn verdere reisindrukken neer te schrijven, eerst nog in het kort den algemeenen indruk weergeven, dien Java bij mij verwekte en het verschil, dat ik heb meenen op te merken tusschen dit deel van de koloniën en Britsch-Indië. Dat verschil in een paar regels saam te vatten: In Britsch-Indië welt telkens de gedachte op, en herhaaldelijk heb ik die geuit, dat het land aldaar niet bewoonbaar is voor Europeanen, het is alleen geschikt voor de inboorlingen, die zich aan het klimaat en de daarmede verbonden bezwaren hebben aangepast, die immuun zijn geworden voor de verschillende microben, die er overal welig tieren. Europeanen doen verstandig aldaar zoo kort mogelijk te verblijven. Men gevoelt er zich geen oogenblik veilig, het gevaar van ziek worden dreigt steeds van zoovele verschillende kanten. Java daarentegen is in elk opzicht geschikt gemaakt voor Europeanen en inlanders, om er gezond 'en veilig te leven. Vele punten van Java zijn ware lustoorden, bij uitstek geschikt, om er den levensavond rustig en aangenaam door te brengen. Nederland heeft van het nog veel warmer Java een land gemaakt, waar men even rustig en veilig kan leven als in elk ander beschaafd land. Het zooveel grooter Britsch-Indië bezit veel meer kunstschatten dan Java en heeft een oude en zeer belangwekkende geschiedenis. Het leven der Hindoe's, Mohammedanen, Parsees en andere sekten is voor toeristen buitengewoon interessant, hoewel niet altijd aangenaam aandoend. Natuurschoon, behalve in de bergen, bezit Britsch-Indië niet. Bovendien ontvangt 'elkeen er den indruk, dat er armoede, gebrek en ontevredenheid onder de bevolking heerscht en men huivert bij de gedachte, dat 'n oogstmislukking in een of ander deel van het land duizenden en duizenden menschen den hongerdood doet sterven. Onder de photographiën, die de toeristen koopen om zich een blijvend aandenken van Britsch-Indië te verschaffen, ontbreken nooit de in eiken winkel uitgestalde platen van 'een „door hongersnood geteisterd deel der bevolking". Britsch-Indië is voor Groot-Brittannië een niet te benijden bezit. Java staat in elk opzicht boven Britsch-Indië. Java is een lustoord, van het begin tot het eind, indrukwekkend mooi. De natuur is niet grootsch, maar liefelijk is zij overal. De natuur staat 'er nooit stil, overal ziet men het jonge, frissche groen tusschen het oude, afgedane weder opschieten. Het heele land is tot ontginning gebracht, overal ziet men de bevolking ijverig werkzaam. Armoede, zooals die in Britsch-Indië voorkomt, bestaat er niet; welvaart heerscht overal en maakt zich duidelijk kenbaar. Het weinige, dat de Javaan voor zijn levensonderhoud noodig heeft, is altijd en overal voor hem te vinden. Mannen en vrouwen nemen er gezamenlijk deel aan den arbeid op het veld, op de plantages, in de fabrieken, op de passars, overal vindt men beide seksen ijverig deelnemen aan het maatschappelijk werk. Zelfs mijn verkeerden indruk over de vrouwen in de Preanger, dien ik in een mijner vroegere brieven uitte, moet ik intrekken, omdat verder de Preanger doorgaande, deze indruk nergens bevestigd werd. Alleen op onzen tocht over den Poentjakpas, troffen wij die door mij beschreven vrouwen aan. iWat zeker wel het meest weldadig aandoet is het beschaafde, rustige, tevreden optreden der Javaansche bevolking. Er mogen enkele minder gewenschte elementen onder hen voorkomen, wie zou die onder eene bevolking van meer dan 30.000.000 niet Verwachten, over het algemeen genomen steken zij echter gunstig af bij menig ander volk, zelfs bij die, welke het voorrecht van eene verder gaande ontwikkeling genieten. Ik weet wel, dat er vele Hollanders op Java zijn, die deze opinie niet deelen, die mij willen diets maken, dat mijne meening zoude veranderen als ik de Javanen maar als werkkrachten noodig had, maar daar staat tegenover, dat ik door evenzoovele andere hier wonende Hollanders mijn indruk bevestigd vond, wier jarenlange ondervinding als werkgevers of -geefsters deze was, dat de Javaan een trouwe, goede, eerlijke werkkracht is als men hem maar goed behandelt. Dat laatste pleit voor den Javaan. Overal waar wij hier in de verschillende hotels buitenlandsche toeristen aantroffen, met wie wij op een onzer vele boottochten in aanraking waren gekomen, hoorden wij met den grootsten lof en waardeering over Java spreken. Een heer, die de heele wereld kende, noemde Java het eenige plekje op aarde, waar hij meende, dat de menschen gelukkig leefden en waar hij zijne laatste levensjaren zou wenschen door te brengen. Allen roemen de wijze, waarop dit land door Nederland geregeerd wordt. Het komt mij voor, dat het onzen naam en ons prestige in het buitenland slechts ten goede kan komen, indien wij op alle mogelijke wijzen het toeristenverkeer hier trachten te bevorderen. De gidsboeken moeten dan echter niet vermelden, dat men in acht of tien dagen Java kan zien en dan een reisroute opgeven, die Batavia, Buitenzorg met den plantentuin, Djokja met de Boroboedoer, Soerabaja met Tosari insluit. Daarop afgaande maken vele vreemdelingen hunne reisplannen, bespreken plaatsen op booten, die hen weder van Java moeten terugvoeren en zien dan eerst als het te laat is, dat zij eigenlijk het interessantste van het land niet gezien hebben. Het is dan voor hen dikwijls te laat, om hunne reisplannen alsnog te wijzigen. Een goede geschikte reisgids, zooals een Baedeker is, moet voor Java en onze andere eilanden worden opgemaakt en in een of meer vreemde talen worden uitgegeven. De Reisgids van de Koninkl. Paketvaart-Mij. 'bevat nog te veel leemten. Toen wij onze plaatskaarten genomen hadden op de „Tjimanoek" en hier en daar vertelden hoe wij onze reis van plan waren te vervolgen, ontbrak het nergens aan afkeuring van ons plan. Hoe wij op het dwaze denkbeeld waren gekomen, om met een vrachtschip verder te reizen, kon niemand begrijpen. Allerlei dwaze bezwaren werden te berde gebracht die ons zeker van ons plan zouden hebben doen afzien, als wij wat gemakkelijker bang te maken waren geweest. Men beweert hier wel eens, dat men in Indië fatalist wordt; 't kan zijn; wij zijn geen fatalisten, hoewel wij bij vele onzer goede raadgevers dien indruk verwekten, toen wij op al hunne bezwaren slechts antwoordden, dat wij voor een ongeluk niet bang waren en een schipbreukje of zoo iets een interessant reisavontuur vonden. Zelfs toen men ons kwam zeggen, dat wij de eenige passagiers eerste klasse op die boot zouden zijn, dat er nooit anders dan Chineezen mede reisden, kon dit alles bij ons slechts den lust in dit reisje verhoogen. De „Tjimanoek" Jag voor Semarang in volle zee; met een klein stoombootje moesten wij het schip bereiken, er was dus geen gelegenheid om vooraf poolshoogte te nemen. Er was bericht gekomen, dat de agent ons Dinsdagochtend om elf uur met het bootje zou komen halen en prompt op tijd stonden wij met onze bagage aan het havenhoofd, om met hem mede te gaan. Ook hij was op tijd en bracht ons na een kwartiertje op het schip, dat ongeveer 14 dagen ons tot herberg en voertuig zal dienen. Wat keken wij verrast op toen wij het groote, stevige schip, dat er Nederlandsch zindelijk en aanlokkend uitziet, betraden. Overal vonden wij comfort; de kleine, vriendelijke eetzaal zoowel als de zes dubbele hutten, de gemakkelijke rieten stoelen en tafeltjes op het dek, de badkamer en wat daarbij behoort, alles en alles mooier, geriefelijker en ruimer als wij het ooit tevoren op een boot hebben aangetroffen. Wij konden natuurlijk ieder over zoo'n groote hut beschikken, waarin de bedden beter zijn dan wij ze ergens op Java of op een boot hebben gehad, waar electrische waaiers onze hutten koel houden, waarin kasten voor onze kleeren en nog veel meer wat men op een boot wenscht, doch maar zelden vindt, werd gevonden. Dat wij de eenige eerste klasse passagiers zijn, is geen nadeel; wij hebben veel te lezen en te schrijven en de kapitein, de eerste officier en de eerste machinist zijn aangename en gezellige tafelgenooten. Woensdag, 26 Juni. De boot glijdt kalm over de stille zee voort, zoo kalm en zoo onbeweeglijk, dat wij nu en dan eens over de verschansing moeten kijken om ons te overtuigen, dat wij werkelijk voorwaarts gaan. Nadat vanochtend de schoonmaak op het schip was afgeloopen, heerschte er overal een stilte en rust als men zich op zoo'n groot schip haast niet kan voorstellen. Ieder van de bemanning was op zijn post en verrichte zijn taak bijna geruischloos, geen onderlinge gesprekken, geen gezang of luidruchtigheid. De bemanning van de schepen van de Java-China-Japanlijn bestaat uit Chineezen, wier kundigheid en plichtsbetrachting door den kapitein zeer geroemd worden. Alleen de hoofdpersonen op de boot zijn Nederlanders en de kok en tafelbedienden zijn Maleiers. Een frissche bries waait en doet ons nog meer waardeeren, dat wij hier zitten en niet in een der heete kustplaatsen. De keuken is als op alle Nederlandsche schepen voortreffelijk, goed en overvloedig. Ik bewonder het Maleische kokje, dat zulke lekkere taartjes kan bakken. Om 6 uur 's avonds genoten wij van een prachtigen zonsondergang en om tien uur gingen wij naar bed, voldaan over onzen eersten dag op dit comfortabele schip. Donderdag, 27 Juni. Dezen dag was er een van rustigen arbeid. Door een onweder in den afgeloopen nacht koelde de temperatuur zoodanig af, dat wij onze mantels te voorschijn moesten halen om buiten te kunnen zitten. Ik gebruikte den heelen dag om te schrijven; alleen gedurende de maaltijden nam ik aan de conversatie deel. Vannacht gaan wij dicht bij Makassar voor anker liggen, om morgen om 6 uur te kunnen landen. Zaterdag, 29 Juni. Prompt om 6 uur lagen wij gisteren aan den steiger te Makassar en spoedig daarna stonden mrs. Catt en ik gereed om aan land te gaan. Vóór het ontbijt bezochten wij de passar en de Chineesche buurt en bestelden een rijtuig, dat ons om 9 uur Van de boot zou afhalen, om een rijtoer door de stad en naaste omstreken te maken. De oude stad maakte eenigszins een oud-HoIlandschen indruk; overigens is het een vriendelijke, Indische 'stad, met een mooi plein en vele mooie lanen. Het interessantste vonden wij den tocht naar Goa en het bezoek aan het oude koninklijk paleis, met zijn eigen moskee en schatkamer. Wij hadden ons nu wel niet voorgesteld er een paleis te zullen vinden, min of meer gelijkstaande met dat van onze Koningin op het Loo, maar toch verwachtten wij een reeks gebouwen te zullen zien, die op de een of andere wijze indruk zouden maken. Die'verwachting is in zekeren zin beantwoord, want de reeks oude, vuile, houten woninkjes, waarin de smerigste vrouwen en kinderen rondliepen, die wij ooit zagen, vrouwen en kinderen, die allen van koninklijken bloede zijn en waarvan enkelen nog een jaarlijksche toelage van gouvernementswege ontvangen, lieten niet na een vreemden indruk achter te laten. De schatkamer dient nu voor een inlandsche school, waar op dat oogenblik alleen inlandsche jongens onderricht ontvangen. De Goa'sche jonge dochteren groeien nog in onschuldige onwetendheid op. Wij hadden op dezen rijtoer, die ons vier uur bezig hield, gelegenheid het totale verschil in de menschen en de woningen van dit gedeelte van Celebes en die van Java en Sumatra op te merken. Deze menschen hebben een geheel ander type, zijn grooter en steviger gebouwd dan de Javanen en verschillen in uiterlijk zoowel van den Javaan als van den Sumatraan. Hoewel hunne kleeding uit dezelfde stukken bestaat, is toch de kleederdracht anders. De mannen dragen hunne sarongs veel hooger opgeschort, zoodat de beenen tot boven de knie bloot komen en mannen en vrouwen beiden kleeden zich bij voorkeur in schitterende kleuren, waarbij steenrood de hoofdtint is. De vrouwen dragen, in plaats van een slendang, een tweede sarong om hoofd en schouders, waardoor zij ons min of meer aan de Hindoe-vrouwen deden denken. De huizen zijn alle op hooge palen, minstens twee meter hoog, gebouwd, waaronder het huisgedierte, kippen, eenden, varkens, honden en wat daartoe meer behoort, een verblijfplaats vindt. Van buiten gezien zagen die woningen er niet erg netjes en zindelijk Uit. 's Middags maakten wij nog een rijtoer, een anderen kant uit en ook vanmorgen gingen wij nog een paar uur de stad in, maar veel te zien is er niet in Makassar en nog minder is het de moeite waard er over te schrijven. Om er met de volkseigenaardigheden op de 'hoogte te komen, daarvoor moet men er langeren tijd vertoeven dan waarover wij te beschikken hadden. 1 Juli. Gistermiddag kregen wij Borneo in 't zicht, alwaar wij om 4 uur in Balik-Papan hoopten te landen. Op het laatste oogenblik had de kapitein nog bericht gekregen, dat de boot in Balik-Papan moest stoppen om eene lading paraffinekaarsen mede naar China en Japan te nemen. Wij waren blij nu toch ook nog gelegenheid te krijgen om onze voeten op Borneoschen bodem te zetten en hoopten daar minstens een avontuurtje met een Dajakker of een oerang-oetangetje te zullen Een liefdedienst. hebben. Toen wij echter 'dit petroleumplaatsje naderden, bleek er te weinig water in de zee te zijn, of het lag aan ons schip doch er was geen sprake van dat wij den steiger konden naderen. .Wij bleven voor anker liggen en konden van af de boot vele petroleumtanks tellen en de huisjes van Europeanen en inlanders en Chineezen, waarvan er vele op den heuvel en andere langs het zeestrand gebouwd zijn, bewonderen. Vooral toen kort daarna overal de lichten in Balik-Papan ontstoken werden, hadden wij 'een aardig gezicht op die uitgestrekte, doch eenzame bezitting van de Koninklijke PetroleumMaatschappij. Maar vanmorgen gingen wij reeds om 8 uur met den kapitein in een roeibootje aan wal, alwaar ons spoedig bleek, dat er niet veel te wandelen en nog minder te zien viel. Wij kregen wel een kijkje in de paraffinekaarsenfabriek, waarvan echter de 'finesses stipt geheim gehouden worden en niet voor het publiek te bezichtigen zijn. Om half elf waren wij al weder op de „Tjimanoek" terug, zonder eenigen indruk gekregen te 'hebben van al de interessante bijzonderheden, die er op Borneo te vinden zijn. De eenige, sterke impressie, die wij kregen, was, dat de Petroleum-Mij. zijne ambtenaren wel met dubbel salaris beloonen mag, opdat zij na jarenlange ontbering aldaar 'in dienst van die maatschappij doorgebracht, kunnen terugkeeren naar Europa of naar een bewoonbaarder oord in Indië, om een leven vrij van financieele zorgen te kunnen leven. Als een van die ambtenaren dit onder de oogen krijgt, zal hij wel met een zucht zeggen: ik wou dat het waar was. ' 5 Juli. Sedert vier dagen gaat het schip in dezelfde kalmte door; ons eerst door de Straat van Makassar, toen door de Straat van Celebes, daarna 'door de Suluzee en door de honderden eilandjes heen, alle behoorende tot de Philippijnen, alwaar eens de Vereenigde Staten hun Star and Stripes plantten, in de Chineesche zee brengen. Sommige van die eilandjes zijn niets meer dan een stuk koraalrif, onbegroeid en onbewoond, anderen herbergen eenig visschersvolk of zeeroovers, slechts een enkele is groot genoeg om eenige menschen en dieren tot woonplaats te dienen. Wij zijn nu rechtstreeks op weg naar Hongkong, door het meest gevreesde en onheilspellendste vaarwater, dat de wereld bezit, en vlak bij, nu reeds achter óns, ligt Manilla, waarheen het doel van Reisbrieven. II. 33 dezen tocht eigenlijk leidt. Hadden wij hier ergens aan wal gezet kunnen worden, dan zouden wij niet nog eens tweemaal ditzelfde water behoeven te passeeren. De zee is nu alleen wat woeliger, het schip rolt een beetje meer dan het tevoren deed, doch de kapitein verzekert, dat wij geen typhoon te duchten hebben vóór wij Hongkong bereiken. Zoo'n schip met eene Chineesche bemanning en Hollandsche officieren brengt zijne eigenaardige bezwaren mede. De officieren verstaan geen Chineesch en de Chineezen geen Hollandsch. De Engelsche taal dient nu als spreektaal. Maar het Engelsch dat men te hooren krijgt is een taaltje, waarvan de beteekenis pas eerst na lang nadenken aan het licht komt. Een dezer dagen hadden eenige Chineezen een zware machine te verzetten. Als alle native-werklui begint er een zingende iets te zeggen, dat door allen gezamenlijk luidkeels herhaald wordt; bij 't laatste woord, waarop een bijzonderen nadruk wordt gelegd, spannen ze ineens allen tegelijk hunne krachten in om het te verrichten werk vooruit te brengen. Na verloop van eenigen tijd zeide onze officier tot den voorzanger, „Zeg, jelui moet daar niet zoo bij schreeuwen". Onmiddellijk klapt de voorzanger zijne beide handpalmen saam, brengt de handen tot de hoogte van zijn neus en zegt: „Officer, Chinaman no cry no can", en onmiddellijk wordt het gezang weder aangeheven tot het werk is afgeloopen. Als er geen onverwachte typhoon komt opdagen, die ons op een of ander van de onbewoonde eilandjes neerzet, alwaar geen postkantoor is, dan zal ik deze in Hongkong posten, wanneer wij daar Zondag 7 Juli arriveeren. Hongkong. Zondag- na den middag kwamen wij in Hongkong aan Reeds tlS°rS °m, UUr WerdCn de ^rgen zichfbaar; ïvaarJennnrTTJnïiaVCn ZiCh verber^- De kapitein had ons uitruirnpr J. m °P de bru^ te komen, waardoor wij een alles te verkl"^ Ultf'Cht £enoten €n hij in staat was ons fj te verkIaren wat ons in den beginne niet duidelijk leek oe meer wij nader kwamen des te grootscher werd de indruk dien de omgeving van deze stad maakt. Mooier binnenkomen aartTlkeS datVS defhaar; zooals miJ ^zegd werd evenaart alleen Rio de Janeiro in Chineesche stad Hon?- °"g' die onder Bntsch opperbestuur staat. Het was 'n moofe ondagmiddag, zoodat tal van mooi opgetuigde picnic-booties honderde schilderachtige Chineesche zeSboo«e Tvele^S jachtschepen ons ais * worden en daar werden wij o„ een kleiner stoombootje overgeladen en vlak bij het hotel aan land gezet. Nog meer als Singapore is Hongkong cosmopolitisch. Hier zijn nu in werkelijkheid niet alleen menschen van alle Europeesche, Amerikaansche en Australische streken aanwezig, maar men ziet hier ook en wel in de eerste plaats, de Aziatische rassen in alle schakeeringen vertegenwoordigd. De Engelsche politie bestaat hier uit Hindoes, komende uit het Noorden van Britsch-Indië. De lange bleeke mannen, zooals wij die in Lahore en Amritsar ontmoet hebben, met hunne groote, zwarte oogen en bebaarde gezichten, die, niettegenstaande zij tot de Sihks, dat is de oorloglievende kaste behooren, toch een zoo zacht vrouwelijk voorkomen hebben, zijn in hun net sluitende khakiuniform met roode turbans waarlijk mooi te noemen. Nu er voor de Sihks niet meer te oorlogvoeren valt, kunnen zij Engeland als politiedienaren in deze en dergelijke oorden goede diensten bewijzen. Door hun uiterlijk en uniform merkt men hen in de drukke straten van Hongkong dadelijk op. Even opvallend zijn hier de Chineesche vrouwen in de straten. Hoe internationaal het leven in de straten ook moge zijn, de Chineezen vormen toch verreweg het grootste aantal en men ziet, vooral in de winkelstraten en op de markten, minstens evenveel vrouwen als mannen onder hen. Zijn in alle Aziatische landen mannen en vrouwen bijna gelijk gekleed en is het meestal eerst na eenigen tijd, dat men uitvindt wat eigenlijk mannen en wat vrouwen zijn, omdat de mannen er rokken of sarongs pf lange jurken dragen, evenals de vrouwen, zoo ook kleeden de Chineezen zich gelijk, met dit onderscheid alleen, dat hier de vrouwen evenals de mannen lange broeken en een soort loshangend overhemd dragen. In kleeding zijn ook hier mannen en vrouwen gelijk, maar het verschil tusschen beiden valt onmiddellijk op, omdat de mannen hier bijna allen nu kort-geknipt haar dragen, — de staart ziet men nog slechts bij groote uitzondering, — en de vrouwen allen het haar glad naar achter gestreken en met een dubbele knoop tegen het achterhoofd hebben bevestigd. Jongere vrouwen en meisjes hebben soms een gedeelte van het voorhaar kort geknipt, ponyhaar, dat dan als een zwarte, steile franje over het voorhoofd hangt. De stompvoetjes ziet men hier gelukkig zelden in de straten, maar daarom kunnen er nog wel velen tehuis zijn, want de arme vrouwen kunnen er bijna niet op voortsukkelen en moeten meestal op den arm of schouder van een haar begeleidend kind steunen. De jongere kinderen, die wij in de straten zien, hebben echter allen hunne natuurlijke voeten, zoodat na eenige geslachten, deze wreede verminking, evenals de staarten, wel geheel verdwenen zal zijn. Maar over de Chineesche vrouwenkleeding moet ik het eens even hebben. Doelmatiger, vrijer, practischer kleeding, die als men er eenmaal aan gewend is, niets opvallends heeft en sierlijk staat, is niet denkbaar. Waarom gaan de vrouwen, die aan reformkleeding doen, hier niet de modellen zoeken? Het is heel eenvoudig te beschrijven en is, zooals ik reeds schreef, voor mannen en vrouwen gelijk. Een lange, zwarte pantalon, somtijds naar den enkel nauw toeloopend, om er zoo mede op een fiets te springen; daarover heen een loshangend kleed, in vorm het best te vergelijken met een heerenoverhemd zonder stijf front Dit kleed, dat bij de vrouwen niet langer dan tot ongeveer de knieën, bij mannen dikwijls langer en soms tot de enkels afhangend is, wordt in den regel van zwarte zijde of zwart, glimmend katoen, een soort zeildoek, gemaakt, doch wordt ook somtijds heel elegant in verschillende kleuren gedragen. Jonge meisjes zag ik dikwijls met een zeer smaakvol blauw overkleed. Hoeden dragen de Chineesche dames in Hongkong niet. De mannen dragen groote, zeer practische zonnehoeden, de vrouwen gebruiken voor de zon mooie gekleurde pajongs. Nu de staarten afgeknipt zijn, beginnen de Chineezen zich ook steeds meer Europeesch te kleeden en ziet men nu vele Chineesche heeren in witte pakken van het model als onze heeren in Indië dragen en zetten zij daarbij dan een witte strooien matelot of een topee op. Over eenigen tijd zal het aardige van een Chinees heelemaal weg zijn, zij zullen dan nog maar alleen door hunne naar onder getrokken, buitenste ooghoeken, van gewone menschen te onderscheiden zijn. Maar eigenlijk moet ik eerst wat van Hongkong vertellen, alvorens ik over de bewoners uitwijd. De naam beteekent „land van zoet water". Het is een eiland dat vóór 1841 aan China behoorde en toen zeer dun bevolkt was met visschersvolk en zeeroovers. In 1841 ging het in Engelsch bezit over. Nu is het een groote schilderachtige stad met 250.000 inwoners, waarvan een gedeelte de City of Victoria wordt genoemd. Het is vol groote gebouwen, bankinstellingen, kantoren, fabrieken, hotels, kazernes, hospitalen, en, hoewel zij niet zeer in het oog springen, forten. De haven ligt vol vreemde schepen uit alle landen, waaronder oorlogschepen. Drie bijna parallel loopende straten, geheel geasphalteerd, loopen dwars door de stad van het eene einde tot het andere en daarop komen tal van nauwere, bergopwaarts gaande straten uit. De geheele stad is als 't ware tegen een berg opgebouwd. Een vreemd, schilderachtig gezicht is het als men in een der hoofdstraten staat en het leven aanziet in zoo'n soms steil naar boven gaande straat. Paarden en rijtuigen of automobielen of fietsen ziet men er niet, alleen door de middelste van de drie breede straten loopt een electrische tram, voor het overige bedient zich hier een ieder voor vervoermiddel van een rickshaw of tandoe. De draagstoelen worden hier slechts door twee man gedragen, die soms uren lang met zoo'n zwaren dikken Chinees de steile wegen op- en afgaan. .Wiij hadden er na eenmaal gebruik genoeg van en probeerden liever de rickshaws, die echter in sommige steile straten maar half te vertrouwen zijn. Een zeer mooien tocht maakten wij met de kabeltouwbaan, (dat is geloof ik een heel mooi woord voor „drahtseilbahn") naar den top van de Peak, ongeveer 500 meter hoog, waardoor wij een prachtig panoramisch gezicht op de stad, de haven en de Chineesche zee kregen. In een half uur wandelt men langs een mooien asphaltweg, en steeds voorbij mooie villa's, naar de stad terug. Als ik nu nog eens even op de bevolking in Hongkong terugkom, dan is het om de groote menigte, „gemengde uiterlijken" die er te constateeren waren. Het is alsof alle natiën er hare sporen meenen te moeten achterlaten en Zuid met tWest, Oost met Noord, zich daar nu en dan echtelijk, zij het dan ook niet wettig, vereenigt. Deze innige rassenvermenging heeft wel eens goede resultaten gewrocht. ,Wij bleven juist twee volle dagen in Hongkong. Ons plan toch was om nog van het goede weder te profiteeren en zoo gauw doenlijk naar Manilla af te reizen, omdat wij in Hongkong toch terug komen. Wij gingen daarom Maandagmorgen direkt naar het kantoor van Cook om inlichtingen in te winnen omtrent de beste booten die deze week naar Manilla zouden vertrekken. Na de ondervinding die wij in de kantoren van Cook op deze onze reizen hadden opgedaan, zouden wij zeer zeker niet weder daar inlichtingen zijn gaan inwinnen, ware het niet dat wij een regu van pl.m. £ 10 op Cook's office in Hongkong hadden van geld, dat wij in Rangoon voor kaarten hadden betaald die niet gebruikt waren. Dit geld was ons niet terugbetaald, maar wij konden er over disponeeren in Hongkong, met er andere biljetten voor in de plaats te nemen. Op het kantoor werd ons verteld, dat er den volgenden dag een goed Engelsch schip zou vertrekken naar Manilla, waarop nog eenige goede hutten disponibel waren. Wij merkten op, dat wij Zondagmiddag een mooi Amerikaansch schip in de haven hadden zien liggen, en als dat schip nog deze week ging, dan zouden wij dat prefereeren. De heeren wisten ons onmiddellijk te vertellen, dat er geen Amerikaansch schip deze week naar Manilla ging, dat wij gezien hadden, was juist terug van Manilla en ging nu naar San Francisco. Bovendien het schip de „Tean" was zoo'n bijzonder recommandabele boot, dat zij ons toch nog zouden raden, dat de voorkeur te geven.. Wij lieten ons bepraten, doch 's avonds vernamen wij, dat het door ons geziene Amerikaansche schip wel degelijk op weg was naar Manilla en .Woensdagmiddag zou vertrekken. Wij gingen daarop Dinsdagmorgen onmiddellijk weder naar Cook en vroegen onze kaarten alsnog te ruilen. Met een stalen gezicht werd ons verzekerd, dat zij dat in ons belang niet mochten doen, omdat wij de booten niet kenden en de „Tean een honderdmaal betere boot was dan de „Saphiro", de Amerikaansche. Nogmaals werd ons verzekerd, dat de „Tean" door Engelsche officieren bestuurd werd en dat hutten, voedsel en al wat men op een boot verwacht, van eerste kwaliteit was. Wij waren stom genoeg, om geloof te slaan aan deze woorden, behielden onze kaarten en trokken 's middags tegen vier uur per stoombootje van het Hongkong Hotel naar de „Tean". Onze bagage was ons reeds voorgegaan. Welk eene ontgoocheling! Wat een teleurstelling! De boot van de Messageries Maritimes, die ons destijds van Beiroet naar Alexandrië vlak in de quarantaine had gevoerd, kon een waardig zusje van deze smerige boot zijn. Vuil, onordelijk, oud, vies, is alles wat men ziet en aanraakt. Het is bovendien een Japansche boot met Japansche bemanning en alleen een Engelsch sprekende kapitein. Een van het soort, dat zich aan ons voorstelde met de opmerking, dat in een heet klimaat whisky en soda de eenige aan te bevelen drank is en van Holland weet, dat men er zulke lekkere gin maakt. En op deze boot moeten wij tot Vrijdagmorgen elf uur vertoeven, dat zijn 67 volle uren. Er zijn er nu gelukkig reeds 31 van verstreken en de barometer voorspelt nog goed weder, zoodat de overblijvende 36 ook wel zonder ongelukken zullen voorbij gaan, maar anders Wij hebben ons direct voorgenomen, toen w"ij met den kapitein hadden kennis gemaakt, dat in geval van noodweer, wij den kapitein eerst over boord zouden zetten en dan met ons beiden de orders op de brug zouden gaan uitdeelen, om ongelukken te voorkomen. Men moet zich in alle gevallen weten te redden en wij hebben op de ^Tjimanoek" zooveel zeevaartkundige wijsheid opgedaan, dat wij met ons beiden er licht meer van weten dan deze kapitein. Hij is echter reeds vele jaren kapitein en op dit water bekend. Wij zijn niet de eenige passagiers op deze boot, wij hebben hier nog twee lotgenooten. Als iemand een jaar lang gezocht had, dan had hij geen twee passender reisgenooten voor ons kunnen vinden. Eén onzer reisgezellen is een RoomschKatholiek priester, die alleen Spaansch spreekt. Hij is mijn tafelbuur. De andere is van het hout, waarvan men Engelsche zendelingen snijdt, die in Shangai zijn kruit schijnt verschoten te hebben en nu op weg is naar Manilla. Zoodra hij aan tafel komt, gooit hij steeds zijn linkerbeen over de linker stoelleuning, leunt dan op zijn rechter elleboog en tracht zoo, dwars zittende, zijn eten naar den mond te brengen. Ik geloof het was de heer J. F>. die eenjs in een reisbrief een Engelschman aan tafel beschreef en die constateerde dat een Engelschman van netjes eten een heele studie heeft gemaakt en alles correct verorberde; onze Engelsche tafelgenoot zal echter met die studie nog moeten beginnen. Onsmakelijker, femelender, ongesoigneerder vent is niet denkbaar. Maar wij hebben nog drie andere tafelgenooten. Het zijn drie kleine Japannertjes, die tot de bemanning van het schip behooren. Zij zijn aan tafel op zijn ongegeneerdst gekleed, spreken alleen onderling en hebben zich reeds de gewoonte om met mes, lepel en vork, in plaats van met stokjes te eten, eigen gemaakt. Wel gebruiken zij deze attributen in den regel voor doeleinden waarvoor zij juist niet bestemd zijn, maar dat hindert op dit schip heelemaal niet Ook zitten zij steeds met den rechter of linker arm zoo om het bord heen geslagen en hun hoofdje zoo vlak boven het bord, dat het voor eiken indringer onmogelijk is ook maar een stukje van dat bord weg te kapen. Het kan echter zijn dat dit om andere reden geschiedt Gelegenheid om wat beweging te nemen of ergens comfortabel te zitten, biedt dit miserabel schip zijn passagiers niet.. Het is dan ook geen wonder dat mijn lieve reisgezellin, die anders alle tegenspoeden zoo philosophisch kalm opneemt, thans soms radeloos om zich heen blikt en mij reeds eenige malen verzekerd heeft, waarbij hare zachte, vriendelijke oogen van bloeddorst schitteren, dat zij, als zij in Hongkong is teruggekeerd, direkt naar Cook's Office wil gaan „to kill all the men", die zij daarin zal aantreffen. Zij zweert nu nog meer dan voorheen bij Hollandsche booten en bij „the Dutch captains". Gelukkig hebben wij op heel Java geen kantoren van Cook aangetroffen, maar bij het aldaar toenemend toeristenverkeer, is het niet onmogelijk dat zij weldra ook daar zullen trachten zich te nestelen. Laat men er toch voor waken dat die inlichtingsbureaux er nooit komen, wij hebben er nooit anders dan ellende van ondervonden op allerlei wijze. In de Philippijnen. I. De kapitein had ons gezegd dat wij Vrijdagmorgen niet vroeger dan elf uur in Manilla zouden zijn, daarom maakte ik 's morgens geen haast om vroeg uit mijn bed te komeai Om 7 uur werd ik echter wakker gemaakt door een bijzondere drukte aan boord van het schip en merkte ik dat wij stil lagen. Ik sprong gauw uit de veeren en begaf mij naar de badkamer. Nauwelijks was ik daar toen er flink op de deur gebeukt werd en gevraagd of Mrs. dr. Jacobs daar was. Op mijn bevestigend antwoord 'kreeg ik tot bericht dat ik boven op het dek verwacht werd, waar een heer was die mij wenschte te spreken. Ik antwoordde dat die heer een poosje moest wachten, want dat ik juist in het bad was gegaan, maar 't was mij toch een raadsel wie mij daar, aan die rotsige punt van het eiland Luzon, wenschte te spreken. Geen tien 'minuten verliepen toen er opnieuw geklopt werd, nu met een dringende eisch dat ik boven moest komen, 't Was mij een raadsel. Ik deed spoedig wat kleeren aan en vertoonde mij in mijn kimono in de salon. Tegelijkertijd kwam ook mijne metgezellin voor den dag, evenzoo gekleed en evenzoo gealarmeerd. Wij zonden een „jongen" naar boven om te zeggen dat de dames in de salon wachten en niet genoeg gekleed waren om boven te komen. Weldra verscheen een vriendelijk uitziend blond jongmensch, die zichzelf als dr. Nielssen voorstelde. Het was een Scandinavisch Amerikaan.; Hij vertelde ons dat de haven van Hongkong voor pokken besmet was verklaard en alle van daar komende passagiers hier in Mariveles eene vijfdaagsche quarantaine hadden door te maken. ,Wij keken elkaar eens even aan en in dien blik gaven wij elkaar genoegzaam te kennen dat wij daartoe niet zoo gemakkelijk zouden overgaan. Ik stelde mij als zijn collega voor, vertelde hem dat wij beiden gevaccineerd en gerevaccineerd waren, dat wij Hongkong slechts als doorgangsstation hadden aangedaan etc.etc. Doch al spoedig bleek dat wij niet zooveel te redeneeren behoefden. Hij had reeds uit Manilla bericht ontvangen dat hij ons beiden even zoude onderzoeken, zoo noodig revaccineeren en dan moest laten doorgaan. Ik had in die revaccinatie niet veel zin, maar mijn reisgenoote stak heel gelaten haar armen uit en liet zich op beide eenige prikken geven. Dit geschiedde niet door den doctor, doch door een inlandschen vaccinateur, die het echter zeer hygiënisch en handig deed. Onze medepassagiers waren allen aan wal gezet en daarvoor in de plaats kwamen nu een aantal reizigers, die daar 5 dagen geleden in quarantaine gebracht waren en nu verder konden reizen. Mariveles had drie eeuwen geleden een anderen naam. Dit rotspuntje, wat nu een bloeiend dorpje is, dankt deze mooie naam aan een Philippino-meisje uit Manilla, Maria Velez genaamd, die met den gloed van hare mooie zwarte oogen het hart van een jongen priester tot kookhitte had gebracht. Deze jonge priester gooide zijn heilig gewaad van zich af en vluchtte met het 17-jarig meisje, tot zij op dit uiterste punt van Luzon aangekomen waren. Hier leefden zij vele jaren een leven van liefde en weldoen onder de nog vrijwel geheel natuur-bevolking, tot zij eindelijk ontdekt werden. De jonge priester werd voor zijn menschelijke misdaad gestraft met verbanning naar het meest onbewoonbare eiland van de Philippijnen, waar hij zijn verder leven onder de geheel wilde bewoners moest doorbrengen, geheel afgescheiden van de beschaafde wereld. Het mooie meisje werden de lange zwarte haren afgeknipt en zij werd uiterlijk zoo geschonden, dat geen man meer in de verleiding kon komen door haar zijne plichten te vergeten. Zij bleef echter onder de bevolking op alle mogelijke wijze weldaden verspreiden en werd zoo geacht en vereerd dat men na haar dood het dorpje naar haar noemde en zoo heet het nu reeds 300 jaren Mariveles. Tegen ongeveer tien uur 's morgens passeerden wij Cavite, de plek waar in 1898 de Spaanschle vloot door de Amerikanen in den grond geboord werd, waarna zij toen als overwinnaars Manilla introkken. Precies om elf uur stoomden wij de Manilla-baai in en weldra lag onze boot vlak voor den steiger, waarlangs wij van dit ongewenscht logies verlost zouden worden. Verschillende heeren en dames stonden reeds van verre met tooneelkijkers naar ons uit te zien, waaronder mrs. Catt weldra vele oude vrienden en kennissen uit Amerika onderscheidde. Een der heeren-compagnons, die thans de zaak van haar man dreven, kwam het eerst aan boord om ons te verwelkomden en de zorg voor onze bagage overnemen. Door zijne bemoeiingen ontkwamen wij aan de lastige Amerikaansche douane-formaliteiten, die hier al even erg zijn als in Amerika. In twee groote automobielen werden wij door de ons verwelkomende heeren en dames naar het nieuwe „Manilla-hotel" gebracht, alwaar men twee ruime, gezellige kamers voor ons in gereedheid had laten brengen. Dit nieuwe hotel is nog slechts 6 weken geopend. Het is een echt Amerikaansch hotel, met alle luxe en comfort aan die inrichtingen eigen. Het is gebouwd aan de „Luneta", een inham in zee, zoodat het van drie kanten door de zee omgeven is. De kamers zijn allen groot en luchtig, met warm en koud water en met geriefelijke badkamers. Op elke kamer is een telefoon en in mooie nikkelen kannen staat steeds frisch ijs water. Toen onze koffers gebracht en met behulp van een aardigen Philippino-jongen ontpakt en beredderd waren, verkleedden wij ons spoedig en gingen naar beneden om te lunchen. Daar [wachtte ons niet alleen een echte Amerikaansche lunch met ijswater, verfrisschende dranken, in ijs afgekoelde vruchten, cocktails en allerlei Amerikaansche gerechten, maar daar waren ook tal van dames en heeren om ons welkom te heeten in Manilla en die ons voor allerlei bijzonderheden hunne diensten aanboden. Ook de waarnemende Gouverneur-Generaal, mr. Gilbert, was onder hen, die ons allervriendelijkst toesprak, zijn vrouw verontschuldigde die verhinderd was te komen, en die ons zijn hulp aanbood bij alles wat wij gaarne wilden zien en leeren kennen. Na de lunch gingen wij het reuzengroote hotel in oogenschouw nemen, door den directeur persoonlijk rondgeleid. De leeszalen, conversatiezaal, groote en verschillende kleine eetzalen, kappers- en barbierssalon en nog zoo veel meer, zijn allen gelijkvloers. Met twee groote liften, aan elke zijde van het gebouw een, gaan de gasten naar de kamers, die allen op een der vier étages gelegen zijn. Daar boven — op het platte dak — zijn twee groote daktuinen. In de een speelt eiken middag een klein orkest, wanneer men door de in 't groen verscholen gemakkelijke stoeltjes en tafeltjes, als 't ware wordt uitgenoodigd om zich daar neder te vleien en daar de thee te gebruiken. De andere is twee keer in de week 's avonds van 9—12 in een balzaal herschapen, waar de jonge — en soms ook wel eens een oude — Amerikaansche officiertjes met de Amerikaansche mevrouwtjes onafgebroken two-steps uitvoeren. De hitte in de tropen schijnt toch nergens de danslustigen af te schrikken, want nergens op aarde wordt zooveel gedanst als overal in Azië. 's Middags om 3 uur kwam een heer ons per rijtuig afhalen om een paar uur in en rondom de stad te toeren, om zoo een algemeenen indruk van Manilla te krijgen. Wonderlijk zoo gauw als de Amerikanen deze Spaansche koloniale stad in een Westersche Amerikaansche stad hebben omgetooverd. Uitstekende electrische trams snorren onophoudelijk door de nauwe straten in die stad en door de ruime, breede buitenwijken, waar de Amerikanen wonen. Café's met de onmisbare ice-creams, zitten van 's morgens tot 's avonds vol, groote magazijnen, waar men van alles kan koopen voor even hooge prijzen als in New-York zelf, staan aan alle hoeken der straten,, automobielen dreigen je overal van de been te rijden, groote inrichtingen en allerlei soort kantoren zijn er in reuzengebouwen ondergebracht, alles ademt er leven en vertier. Als men zou moeten opgeven waardoor Manilla zich bijzonder kenmerkt, dan zou het zijn door zijne vele kerken. Evenals Cairo door zijne moskeën, menige Britsch-Indische stad door zijne tempels zich onderscheidt, zoo Manilla door zijne katholieke kerken en kerkinstellingen. Vijf verschillende katholieke orders hebben hier elk hunne kerken, kloosters, scholen, hospitalen enz. De Augustiner order is de oudste, die waren hier reeds in de vijftiende eeuw. Toen wij om vijf uur tehuis kwamen wachtten ons weder verschillende heeren en dames om ons te verwelkomen. Mrs. Catt heeft hier tal van oude bekenden en ook menigeen die zij niet kent, maar die in Amerika toch dikwijls bij hare talrijke lezingen onder haar gehoor waren. Onder al die heeren en dames was ook onze hoffelijke Spaansche vriend, mr. del Pan, die Wij in Java ontmoet hadden. Hij bood zich aan om den volgenden dag met ons eenige bijzonderheden van de stad te gaan zien, doch daar wij reeds met een paar dames hadden 'afgesproken om 's morgens vroeg met hen naar eene der vier openbare markten te gaan, waar vooral des Zaterdags veel vertier is, zouden wij hem telefoneeren, zoodra wij van daar teruggekeerd waren. Nadat al onze bezoekers vertrokken waren, bleven wij met een heele lijst van invitaties voor tea's, garden-parties, dinners, autotochten, bal's etc. achter. Men had ook een victoria met twee paarden en een auto ter onzer dispositie gesteld. Wij zagen direkt in dat het onmogelijk was aan al die uitnoodigingen gevolg te geven, die ons onophoudelijk in het gezelschap der aldaar wonende Amerikanen zou brengen, terwijl wij met de inboorlingen in contact wilden komen, zoodat Wij na rijp overleg besloten voor vele van deze beleefdheden te bedanken en alleen de voor ons interessante te accepteeren. Zatendagmorgen om 8 uur waren de beide dames, met wie wij naar de markt zouden gaan, ieder in haar eigen rijtuigje, reeds voor het hotel om ons af te halen. Wij stapten ieder in een er van en waren weldra ter bestemder plaatse. Wat een gewoel en gekrioel van kleurige inlanders! Vrouwen waren er in overgroote meerderheid, zoowel bij de verkoopers als inkoopers. Welk een vreemde, onhygiënische en ongemakkelijke kleederdracht hebben die vrouwen. Hunne wijd uitstaande lange rokken, alsof er een wijde crinoline onder gedragen wordt, zijn allen van onder van een breede wijde strook voorzien en zouden rondom op den grond slieren en van achter in een lange sleep uitloopen, als de vrouwen ze niet rondom in de hoogte getild, met beide handen vasthielden, of door een elastieken band om het middel opschorten. Worden de rokjes hoog genoeg opgetild, dan ziet men er onder uit bloote beenen komen, waaraan bloote voeten die in gekleurde muiltjes steken. Een loshangend jakje, met zeer wijd-uitstaande mauwen, daarover een in 6 diepe plooien gevouwen en wijd van de hals afstaande doek, maken de bekleeding van het bovenlijf uit. In het prachtig gitzwarte glimmende haar stak altijd een bloem of gekleurd lint. Het geheel maakt een indruk alsof de kleeding dezer inboorlingen sterk door Spaansche smaak beïnvloed is geworden. De markt, zooals er vier op verschillende punten van de stad gehouden worden, is een toonbeeld van zindelijkheid en ordelijkheid. Wat zou ik graag onze Koloniale autoriteiten hier een lesje zien nemen! Hoe gunstig steekt deze markt bij de passars op Java af! Alles wat eetbaar is moet hier onder ijzergaas staan. Door opzichters en opzichteressen wordt nauwkeurig nagegaan of al het verkochte of ten verkoop aangeboden van onbedorven kwaliteit is. Op verschillende punten in de overdekte markthal zijn waterkranen, waar handen, schalen, bakken enz., telkens weder gereinigd kunnen worden. Eene scrupuleuze zindelijkheid heerschte overal. Vreemd keken wij op in den hoek waar de eierverkoop plaats vond. Daar werden door de koopsters ook de eieren op de hand gewogen en tegen het licht bezien, zooals men dat ook wel eens bij ons doet, maar hier geschiedde dat met een ander doel. Terwijl wij een ei met een kuikentje er in zouden afkeuren, worden die hier gezocht en veel hooger betaald. Een ei dat 18 dagen onder de kip heeft gelegen is onbetaalbaar. Dat is een lekkernij! Hoe ouder het kuikentje is dat in het ei zit, tot aan de/r, 18en dag, des te meer brengt het ei op. Een andere lekkernij zijn eieren die een jaar of langer in een zoute kleimassa zijn bewaard gebleven, die worden zoo rauw uitgezogen alsof het de grootste delicatesse is. Om elf uur waren wij van de markt in het hotel terug, waar mr. Del Pan ons met zijn auto wachtte. Het eerst gingen wij met hem naar het gerechtshof, waar nog tot één uur zitting was. Er waren slechts kleine misgrijpen aan de orde. Alles werd nog in de Spaansche taal verhandeld, doch over een jaar moet in alle openbare lichamen de Engelschie taal — en deze uitsluitend — gebruikt worden. De heeren zullen zich dus nog in het Engelsch moeten oefenen. Van het gerechtsgebouw gingen wij eerst eenige kerken en kloosters zien. Er is een kerk met een daaraan verbonden klooster die meer dan 300 jaren oud is, en alle in dien tijd hevige aardbevingen weerstand heeft geboden. De geschiedenis van deze merkwaardige kerk is te lang om die hier te vermelden. Daarna bracht de heer Del Pan ons naar de plaatsen waaraan geschiedkundige bijzonderheden verbonden zijn. Daar zijne voorouders in de geschiedenis van Manilla een groote rol hebben gespeeld, zijn vader en grootvader waren langen tijd Gouverneur-generaal onder het Spaansche bewind, wist hij ons menige merkwaardige bijzonderheid te vertellen. Om één uur ging hij met ons in het hotel lunchen jen daarna bracht hij ons in aanraking met vele Phillippinoosche dames en heeren. In een zuigelingen kliniek, geheel door Philippino-dames op touw gezet en beheerd, waar een Philippino-vrouwelijke arts aan het hoofd staat, hadden wij gelegenheid met vele hoogst beschaafde en ontwikkelde vrouwen van dit eiland kennis te maken. Wij waren verbaasd over alles wat wij hier hooren en zagen. Elk kind dat om de een of andere reden de moedermelk moet ontberen en ziek of gezond is, kan in dit lokaal gebracht en hygiënisch gevoed worden. Hier komen daags 70 zuigelingen en tien zulke lokalen bestaan in Manilla. Deze goutte du lait club van vrouwen heeft buiten de stad zijn eigen farm met een dozijn gezonde melkkoeien, die onder veterinair toezicht staan. Volgens de albums met photographiën van de aldaar gevoede kinderen, werken deze dames met schitterend succes. Tegen half vijf bracht onze vriendelijke gids ons in het clubgebouw der Philippinoosche heeren en dames. Hier bleven wij theedrinken en maakten met vele vrienden van den heer Del Pan kennis. Men inviteerde ons om den volgenden Zaterdag hun bal te komen bijwonen, doch daar wij dien avond reeds een invitatie hadden aangenomen om in de Elk Club, dat is een club van Amerikaansche heeren, te komen dineeren, meenden wij voor het bal te moeten bedanken. Maar daarvan wilden onze Philippinoosche heeren niets weten, wij konden na het diner komen en zooveel van onze dischgenooten medebrengen als wij verkozen. Zij overhandigden ons voor dat doel eene heele pakket introductiekaarten, waarop wij zelf de namen konden invullen. Thee-uurtje op de veranda in het Staats-pension voor onderwijzeressen in manilla. Damesorkest in Manilla. Des Zondags' morgens kwam men ons reeds vroeg halen voor een auto-tocht, omdat het weder zoo mooi was en men in dit jaargetijde eiken drogen dag moet waarnemen als men groote toeren wil maken. Wij zouden naar Los Banos gaan, ongeveer 100 kilometer van Manilla gelegen. Los Banos is reeds sedert 300 jaren bekend door zijne heete zwavelbronnen. Het water komt in kookhitte van onder den berg Maquiling opbruischen. Wij hadden nu ook gelegenheid wat meer van het eiland te zien. 't Is opmerkelijk hoeveel Luzon op Java gelijkt, maar toch veel minder mooi, veel minder vruchtbaar, veel minder welvarend, veel slechter onderhouden er uitziet dan ons mooi •eiland. Ook de menschen zijn van hetzelfde type als de Javanen en hunne dorpjes en woningen op dezelfde wijze gebouwd. .Wij gingen door rijstvelden en suikerplantages, door boomgaarden met mango, kokosnoot, bananen en papajaboomen, over bergen en langs meren met steeds goede harde wegen voor de auto. In één opzicht was er in de dorpjes hier een groot verschil met die in Java. In elk dorp zagen wij een groote omheinde plek, waarop een groot houten gebouw. Zijn dat scholen, of worden daarbinnen wedrennen gehouden, vroeg ik? Maar, o schande, voor het Amerikaansch bestuur, men moest bekennen dat het de arena's waren, waarin geregeld hanengevechten plaats vinden. Toen wij 's middags tusschen 4 en 5 uur op den terugtocht waren, was er in al deze lokalen een druk vertier. Van alle kanten stroomden de mannen van het dorp, velen hunner met een haan onder den arm, de arena binnen», Voor een er van hielden wij halt om een kijkje te nemen. Binnen de omheining, doch buiten het gebouw, zaten tal van vrouwen voor een brandend vuurtje, waarop een pan, waarin vruchten gebraden of ander etenswaar bereid werd, om het aan eetlustigen voor enkele centen te verkoopen. Andere vrouwen verkochten vruchten of snoeperijen. Binnen in het gebouw waren de mannen en opgeschoten knapen van het dorp, die daar de zuur verdiende penningen van moeder of vrouw in een minuut, of soms in een deel er van verloren in weddenschappen. Want dat is het meest immoreele van deze hanengevechten, zij ruïneeren soms eene familie in eene ondeelbare tijdseenheid. Reisbrieven. II. 34 .Wij traden naar binnen, nadat een der heeren uit ons gezelschap voor elk een kaartje le rang genomen had, waarvoor per persoon ongeveer 7 stuiver betaald moest worden. Dit entreegeld is voor de kas der gemeente, daarvoor wordt voor het gebouw en het politietoezicht gezorgd. Behalve op den len rang, waar buiten ons nog vier mannen zaten, was overigens het heele gebouw stampvol. Binnen de arena stonden eenige mannen, waarvan twee elk met een haan in de handen. Aan de rechterpoot dezer hanen was aan of boven de sporen een vlijmscherp scheermesje bevestigd. Onophoudelijk werden deze twee beesten tegen elkaar opgehitst. Dan eens liet men den een, dan weder den ander zijn tegenpartij een flinke snavelpik op den kop geven. Op de verschillende rangen werden door de verschillende toeschouwers op beide of een van beide hanen prijzen gezet. Toen de inzet hoog genoeg was begon het gevecht. De beide mannen met de hanen gingen tegenover elkaar op de hurken zitten en hitsten een paar keer de beesten tegen elkander op. Op een gegeven wenk lieten zij beiden hun slachtoffer los, die onmiddellijk met echte moordenaarslust op elkaar invlogen. Met de mesjes aan hunne pooten gaven zij elkander vinnige houwen; nog eer een minuut verstreken was lag reeds één zieltogende neer. Onmiddellijk daarop traden twee andere helden met hunne hanen onder den arm het strijdperk binnen. Weder dezelfde voorbereiding en toen beide hanen losgelaten konden worden, ging één er van, zoo snel pooten en vleugels hem voeren konden, op den loop naar de uiterste hoek van het gebouw, waaruit hij slechts met de grootste moeite verdreven kon worden. Nog eens werd het met deze beestjes geprobeerd, maar 't verstandige dier koos weder zijn leven boven de schande van een nederlaag. Zijn baas had nu het spel verloren en naar het scheen was het een zeer oneervolle nederlaag, want hij droop af alsof hem de grootste wandaad kon worden ten laste gelegd. Nog een strijd woonden wij bij en toen verlieten wij dit onverkwikkelijke schouwspel, vast overtuigd dat aan zulke menschbedervende uitspanningen zoo spoedig mogelijk een einde moet worden gemaakt. Het strekt het Amerikaansch bestuur niet tot eer dat het in dezen niet flink doortastend durft optreden. In de „Manilla Times" die ons Maandagmorgen toegezonden werd, stond een groot artikel aan mrs. Catt en mij gewijd waarin de hoofden van verschillende departementen van onderwijs en maatschappelijke instellingen werden verzocht om ons in onze onderzoekingen zooveel mogelijk behulpzaam te zijn, zoodat wij bij ons oordeel over het een en ander over juiste gegevens konden beschikken. Ook werden wij aangespoord om overal waar wij leemten of fouten meenden te ontdekken dit aan de betrokken hoofden mede te deelen, omdat hier vele instellingen nog in proefstadium verkeeren. De geheele week brachten wij door met daags allerlei soort hospitalen, loosters, doofstommen- en blinden-instituut, fabrieken en andere instellingen te bezien, terwijl wij 's middags of 's avonds een tea, een diner, een bal, een tuinfeest of iets dergelijks bijbeen of andere Amerikaansche familie of in een der vele clubgebouwen, waarin de Amerikanen zoo sterk zijn, bijwoonen Onze dagen zijn geheel bezet en aan 't eind der week hadden wij reeds een goeden kijk op de Amerikaansche wereld in Manilla en op de wijze hoe die zich hier het leven aangenaam en nuttig weet te maken. Aan het eind van dit schrijven wil ik nog even gewaden van het groote openlucht concert dat hier eiken dag bij goed 8f) PVrV3n 5 t0t 7 UUI"' d0°r het ManilIa-°rkest, bestaande uit Philippino-mannen, ook onder een Philippino-dirigent ge- £|WWh Dl! '°rkest heett in 1904 opde St. Louis-tentoonstelhng de eerste pnjs behaald, en sedert noemt het zieh „het beste orkest van de wereld". Mijne lezers mogen gerust een beetje twijfel koesteren omtrent deze uitspraak, maar egenzegge ijk is het waar, dat de Philippinoos zeer musicaal zijn en deze mus.ealiteit is gedurende drie eeuwen onder Kathoheken en Spaanschen invloed aangekweekt. Na zoolang van goede muziek verstoken te zijn geweest vonden wij twee het soms een groot genot een uurtjeTsdg op een der vele banken te zitten luisteren naar hetgeen ons hier geboden werd. ë II. Nu ben ,k overtuigd, dat er onder mijn lezers en vooral + er de lezeressen zijn, die verlangen, eenige bijzonderheden vernemen over het Philippino-bal, waarvan ik in mijn vorigen brief gewaagde. Ik zal daarom even uitvoerig als ik over ernstige bijzonderheden schrijf, ook dit bal beschrijven. Het is trouwens de moeite waard. Toen ons diner in de Elks Club was afgeloopen, gingen 16 van de 24 personen, die aan dat diner hadden deelgenomen in drie groote auto's met ons mede naar het nieuwe clubgebouw der Club Nacionalista, ter inwijding waarvan de Philippino's dit bal gearrangeerd hadden. Toen wij om ongeveer half elf daar arriveerden, werden wij zeer hoffelijk door 't bestuur van die club ontvangen en werd mrs. Catt en mij elk een zitplaats aangewezen, vanwaar wij het bal goed konden overzien. Ik weet niet wat meer was te bewonderen, de gracieuze wijze, waarop de dansende paartjes rondzweefden door de zaal, dan wel de bonte pracht, die wij aanschouwden in kleeding en haartooi. De dames waren allen in gekleurde toiletten, in het wit was er geen. Lange, wijde rokken, met nog wijdere breede strooken en met ellenlange sleepen in blauwe, gele, rose, roode en andere kleuren, daarover altijd een kort, zwart kanten overkleed, bij wijze van tunica, het bovenlijf in een camiso met zeer wijde mouwen en van zeer dun weefsel, altijd in dezelfde kleur als de rok en daarover de zes-dubbel gevouwen doek van dezelfde stof als de camiso, vormden het toilet der dames. Deze camiso's, eene soort wijde, loshangende blouse, die juist tot het middel reikt, zijn zeer kostbaar. Zij worden van ragfijne zijde geweven en met bonte bloemen geborduurd. Soms zijn de bloemen er in geweven en de allerlaatste mode is de bloemen op de camiso's te laten schilderen door schilders of schilderessen van naam. De goudgele bloote hals en armen hangen vol van schitterende diamanten en paarlen en deze versierselen verhoogden ook de pracht van de haartooi. Het prachtige, zwarte haar, in hooge, breede kapsels opgemaakt, waarop en waarin en waaraan bloemen hangen, vormde steeds een harmonisch geheel met het overige toilet. Dat bij elk toilet ook een passende waaier is, spreekt in dit land vanzelf. Ook in de waaiers wordt een luxe ten toon gespreid die voor ons nieuw is. De heeren waren allen gekleed in lange, zwarte pantalon, wit vest en korte, witte rok, zonder slippen. Aan de wijze, waarop deze paartjes dansten, kunnen onze Europeesche dansmeesters een lesje nemen. Het heete klimaat werkt dat wel in de hand. Het was meer een zich voort wiegen op de tonen der muziek, dan wat wij gewoon zijn dansen te noemen. Duncan zou er plezier in gehad hebben. De damtes hielden allen op gracieuze wijze hunne lange, wijde sleepen tusschen de vingers van beide handen, de heeren slipten hun rechter arm onder den linker damesarm rond haar middel, namen haar waaier in de rechter hand en al voortwiegelende, wuifden zij daarmede hun partner af en toe koelte toe. Wij bevonden ons in een kring van voorname Philippino's. De president van de club, die eerst het geheele bestuur aan ons had voorgesteld, bracht onophoudelijk heeren en dames bij ons, die door de een of andere daad naam gemaakt hebben. Zoo maakten wij kennis met den architect van het gebouw, een volbloed Philippino, zooals hij ons verzekerde, die zijne studies in Engeland begonnen en in Italië voortgezet heeft; die daarna heel Europa doorreisde en met zeer veel lof Over ons Rijksmuseum sprak; daarna met een Philippino-generaal, die in den Spaansch-Amerikaanschen oorlog tegen de Amerikanen vocht, doch nu met den stand van zaken verzoend is. Ook deze generaal was van onvermengd ras. Toen ik mijne verwondering uitte over hun jeugdig uiterlijk, — de generaal' en de architect waren beiden in de veertig en zagen er uit alsof zij vijf-en-twintig waren, — antwoordde de generaal, dat dit een gevolg Was van drie dingen, le zij rooken niet, 2e zij drinken geen alcoholische dranken en ten 3e, zij spelen of wedden niet. Deze drie zaken brengen het bloed in te snelle beweging en brengen rimpels en groeven op het gelaat, zoo verzekerde hij mij. Twee Philippino-damesdoktoren, die in Amerika gestudeerd hadden, werden voorgesteld, en ik vernam, dat beiden een zeer drukke praktijk onder! dames en kinderen hier hebben en onder hunne collega's zeer gezien zijn. Een beeldschoone, jonge vrouw werd voorgesteld, die aan het hoofd van een meisjesschool staat. Zij vertelde ons, dat zij op haar 20ste jaar weduwe werd en toen eerst naar Engeland en later naar Frankrijk reisde om zich in de Engelsche en Fransche taal te bekwamen, en daarna te Manilla terugkeerde, om op eigen initiatief en volgens eigen plan eene school voor meisjes te openen. Deze school is zeer druk bezocht en heeft den naam de liberaalste school in heel Manilla te zijn. Ik noem slechts deze personen, om de lezers een denkbeeld te geven van de soort menschen, die wij op dit bal ontmoet hebben; en om ook nog een idee te geven van de namen die hier inheemsch zijn, vermeld ik, de namen der bestuursleden van de club Nacionalista, zooals ik die in het mooie balboekje, dat mij aangeboden werd, vermeld vind. De president was Leonardo Osorio, vice-president Pascual Ledesma, penningmeester Venancio Concepcion, le secretaris Emilio Mapua, 2e secretaris Alejandro Ruiz, en vier stemgerechtigde leden, Aguedo Velardo, Arcadio Arellanjo, Jose Lino Luna, Tomas del Rosario. Na ook nog vermeld te hebben, dat het balboekje tien nummers bevatte, waarvan vier twosteps en vier walzen en de beide andere rigodon, stap ik van dit bal af. Als postcriptum — dat is immers het zwak van ons, vrouwen, — voeg ik er dan nog bij, dat de mooie Philippino-meisjes zeer coquet zijn, doch niet flirten, waartoe anders hare mooie, groote zwarte oogen zoo uitnemend geschikt zijn, en dat de manieren der dames en heeren, zooals wij die op het bal zagen, in de beste balzaal in Europa niet verbeterd kunnen worden. Wij zijn hier in het regenseizoen en in den tijd der typhoons. ,Wat het eerste te beteekenen heeft, daarvan ontvangen wij hier duidelijk sprekende bewijzen. De eerste dagen van ons verblijf hier waren vol zonneschijn en alleen een enkele wolk ontlastte zich dagelijks boven de stad. Langzamerhand echter begon het regelmatiger te regenen, soms in zulk eene uitbarsting, dat men zich afvroeg, of er wel iets voor een volgend jaar zou overblijven. Daarna hield de regen plotseling op, de zon brak door en in een oogenblik waren pleinen en straten weder droog; een windzuchtje werkte dit opdrogen zeer in de hand. Later echter hield het droge weder geen vijf minuten stand; onverwacht kwam dan soms de wind van een anderen kant opzetten en ontlastte plotseling de heele hemel zich van al het water, dat hij bevatte. Uren achtereen blijft het dan doorkletteren, elke gietbui heviger dan de voorgaande en na acht of tien uren zijn pleinen en straten in meren en rivieren herschapen. Hoe lang deze nevige regens nog zullen aanhouden, een, twee, drie dagen of een week of langer, is niet te oepalen, maar allen verzeKeren ons, dat na deze verfrisschende regens de natuur geheel verjongd te voorschijn zal komen en wij daarna meer zullen kunnen profiteeren van Manilla en de Philippijnen, dan zonder deze regens. Wij helpen het hopen. Op het oogenblik hinderen ons de regens nog niet, want de instellingen, die wij des morgens gaan zien, kunnen wij alle in een dichte automobiel bereiken, en de middag- en avond-amusementen zijn in dit jaargetijde alle binnenshuis. Een werkelijke typhoon komt hier niet zoo dikwijls voor als men ons wel heeft willen doen gelooven. Sommigen verzekeren ons, dat zij in de tien of twaalf jaren, die zij hier doorbrachten, slechts een enkele typhoon bijwoonden; anderen noemen elke flinke storm een typhoon en verklaren, dat elk jaar twee of drie van zulke hevige stormen het verblijf op de Philippijnen onveilig maken. Wij zullen afwachten wat de 6 weken, die wij hier zullen doorbrengen, ons in dit opzicht te ondervinden zullen geven. In elk geval geven de regens ons thans, prachtige, koele nachten; nachten, zooals wij die in lang niet gekend hebben. Sedert ik het bovenstaande schreef, zijn twee dagen verloopen en in dien tusschen tijd hebben wij een klein staaltje gezien van wat een goede typhoon te beteekenen heeft. Het regent nog steeds en soms komt de regen met zoo'n kracht neder, dat het schijnt, alsof hij alles onder zijn val verpletteren zal. En vannacht was het zoo hevig, dat wij alles in onze kamers moesten afsluiten. Aan eene zijde van het hotel, waar de wind recht op staat, regende het echter zoo door de ventilatie-openingen naar binnen, dat de gasten van daar allen hebben moeten verhuizen. Wij hadden tegen negen uur vanochtend een rijtuig besteld om eenige inrichtingen van onderwijs te gaan bezoeken, toen men ons kwam waarschuwen, dat de typhoonseinen uithingen, en dat er tijding was, dat op 300 mijl afstand een typhoon in de Chineesche Zee was, die met een snelheid van 75 mijl in het uur in de richting van Manilla zich voortbewoog. Wij rekenden uit, dat het dan nog vier uren zou duren, alvorens die hier was en wij in dien tijd heel wat konden doen. Wij zorgden evenwel om halfeen terug te zijn, juist op tijd vóór de regen mét zoo'n geweld neerplofte, dat geen paard er door kon en wij in het dichtste rijtuig nog doornat zouden zijn geworden. En toen op eens, zonder eenige voorafgaande waarschuwing, kwam een storm van den zeekant opzetten, die elkeen, die op straat was, van de been gooide, alles wat los was in de lucht deed warrelen^ en die ons in de gangen van het hotel zelfs met moeite liet staande blijven. Het duurde echter niet langer dan een half uur, toen was de typhoon, zooals men deze storm hier noemt, voorbij; den geheelen dag bleef het echter winderig en regenachtig buiten. Dat de Vereenigde Staten het ernstig meenen met de opvoeding der Philippino's tot zelf-regeering, blijkt niet alleen uit de vele verschillende onderwijsinrichtingen, die zij hier tot stand brachten, waarover ik later uitvoerig hoop te schrijven, maar nog meer uit de wijze, waarop zij nu reeds een groot deel van hetgeen in het belang der Philippijnen moet worden gedaan, in handen van het volk zelf gegeven hebben* In plaats van, zooals bij ons geschiedt, alle wetten en verordeningen van uit het moederland pasklaar naar de koloniën over te zenden, wordt over de innerlijke zakenregeling hier in het land zelf beslist. Als wij nagaan, dat voor onze koloniën alles bedisseld wordt in een Tweede Kamer, waarvan in den regel 98% nooit Java of een onzer Buitenbezittingen gezien heeft en waarvan 75 °/0 nooit de minste belangstelling in de ontwikkeling onzer koloniën getoond heeft, dan komt het mij voor, dat er voor ons veel te leeren valt in de wijze, waarop de Amerikanen de regeering der Philippijnen geregeld hebben. Men heeft hier een Eerste en Tweede Kamer, een gouverneur-generaal, gouverneurs voor elk der provinciën en gemeenteraden voor alle steden en dorpen. Alleen Sulu-land en het land der Moro's, deze nog onbeschaafde volkeren, worden van hooger hand geregeerd. Toen wij de wensch te kennen hadden gegeven om goed op de hoogte te komen van de wijze, waarop de Philippijnen geregeerd worden, ontvingen wij spoedig daarna een boodschap van den president der Assembly, zooals de Tweede Kamer hier genoemd wordt., met de vraag, wanneer het ons gelegen kwam hem te ontvangen om ons alle gewenschte inlichtingen te geven. Nog dienzelfden avond ontvingen wij hem, alsmede Signor Antonio Torres, de secretaris van de Assembly. Signor Sergio Osmena, de president, had alle brochures en gegevens medegenomen, die ons in genoemd opzicht van dienst konden zijn en verzekerde ons, dat hij gaarne bereid was, alle duistere punten voor ons op te helderen. De Philippijnsche eilanden dan worden geregeerd ongeveer op de wijze, waarop in de Vereenigde Staten een Territory geregeerd wordt. Vooreerst is er een gouverneur-generaal, die door de Vereenigde Staten wordt benoemd, en die naast zich heeft 8 personen, waarvan 4 Amerikanen en 4 Philippino's zijn, die ook door de regeering in Washington D. C. worden aangesteld, die hem in de uitoefening zijner taak ter zijde staan. Deze 9 personen vormen te zamen „The Commission", zooals zij hier genoemd worden, en werken in den geest van een Upper House of Eerste Kamer. Tegelijkertijd staan de 8 Commissioners aan het hoofd van vier departementen, die verdeeld zijn in: 1. Binnenlandsche Zaken; 2. Financiën en Justitie; 3. Handel en Politie; en 4. Openbaar Onderwijs, en oefenen dus zoo iets als een ministerstaak uit. Aan het hoofd van elk dier departementen staat een Amerikaan en een Philippino, De Assembly, zoo iets als de Tweede Kamer, bestaat uit 81 afgevaardigden, een voor elk distrikt, waarin de gezamenlijke eilanden verdeeld zijn. Zij werden tot nu toe om de twee jaren gekozen, er is echter een voorstel in behandeling, om de zittingsduur tot vier jaren te verlengen, 't geen alle kans heeft aangenomen te worden. De Assembly benoemt uit zijn midden een Speaker (voorzitter) en deze stelt zijn eigen secretarissen aan. Signor Osmena is sedert de 5 jaar, dat de Assembly in functie is, steeds opnieuw tot Speaker gekozen* Om tot lid van de Assembly gekozen te kunnen worden, moet men 25 jaren oud zijn en verder aan dezelfde voorwaarden voldoen, waaraan een kiezer voldoet. Kiezers zijn zij, die vóór 1898 burgers waren van de Philippijnen en daarna trouw hebben gezworen aan de nieuwe constitutie. Bovendien moeten zij kunnen lezen, spreken en schrijven in de Engelsche of Spaansche taal, of een eigendom bezitten dat 500 pesos (een peso = f 1.20 ongeveer) waarde heeft, of minstens 30 pesos jaarlijks in de directe belastingen betalen. Ook allen die vóór 1898 tijdens de Spaansche regeering, eene officieele positie in staat of gemeente innamen, zijn kiezers. Ik behoef er zeker niet bij te voegen, dat al deze menschen, om kiezer te zijn, moeten zijn van het mannelijk geslacht. Er heeft al reeds eens een voorstel de Assembly bereikt om het kiesrecht in de Philippijnen tot de vrouwen uit te breiden, doch om de een of andere reden is dit voorstel toen niet in behandeling genomen. In begin October zal echter opnieuw zulk een voorstel worden ingediend en behandeld; de Speaker is van oordeel, dat het in de Assembly met algemeene stemmen zal worden aangenomen, doch door de „Commission" zal worden verworpen. Mocht dat het geval zijn, dan zal een dergelijk voorstel elk jaar opnieuw in de Assembly worden ingediend, tot ten slotte de „Commission" er haar goedkeuring aan verleent. De macht van de Assembly gaat niet verder dan wetten en verordeningen voor te stellen en te verwerpen of aan te nemen. Vóór zij, in het laatste geval, echter tot wet worden verheven, moet de Commission er over geraadpleegd worden; keurt die af, dan is de wet verloren; keurt die goed, dan gaat zij naar het Congres in de Vereenigde Staten, die er al dan niet het veto over uitspreekt. Nu zitten in het Congres in Washington D. C. twee afgevaardigden van de Philippijnen, die geen recht tot stemmen, maar wel recht tot spreken hebben. Een der afgevaardigden wordt door de Assembly gekozen; de ander wordt door de Commission aangewezen. Beiden moeten echter Philippino's zijn en die door de Assembly wordt gekozen, moet de goedkeuring van de Commission, en die door deze laatste gekozen wordt, de goedkeuring van de Assembly hebben. Deze twee mannen vertegenwoordigen in de Vereenigde Staten de belangen der Philippino's en worden door de Vereenigde Staten betaald. Zij ontvangen jaarlijks 'n salaris van 5000 dollars en bovendien 2000 dollars voor den eersten keer, om in de voorloopig te maken onkosten te voorzien. Zoodra nu een wet, afkomstig van de Philippijnen, het Congres bereikt, dan zijn zij daar om dat ontwerp toe te lichten en te verdedigen. Men veronderstelt, dat de een daarbij het gezichtspunt der Assembly, de ander dat van de Commission vertolkt, vooral, wanneer deze beide lichamen niet in elk opzicht harmonieeren. Laat mij niet vergeten te zeggen, dat de Commission niet alleen het recht van aannemen of verwerpen van een wetsvoorstel heeft, maar dat zij een wet ook mag amendeeren. De leden van de Assembly ontvangen geen vast jaargeld, u , ° pesos voor elken da8"' dat er een zitting plaats heeft en het lid aanwezig is. Voor elke zittingsduur wordt eenmaal het reisgeld vergoed. Verder zijn de gezamenlijke eilanden in 38 provinciën ingeee ; aan het hoofd van elke provincie staat een Philippinogouverneur, die door de kiezers uit de provincie gekozen wordt. Over de verkiezingen moet evenwel de gouverneurgeneraal zijn goedkeuring uitspreken. Elke stad en elk dorp of dorpje heeft zijn gemeenteraad e een president, zooals hier de burgemeester genoemd wordt en twee tot vier wethouders. Dezelfde personen, die kiezers zijn voor de Assembly, zijn dit ook voor de gouverneurs en gemeenteraden. Men ziet, dat Amerika slechts den een of anderen dag de onafhankelijkheid der Philippijnen behoeft te verklaren, dan is het geheele land gereed om de regeering in eigen handen ai l + ner"en' Daarnaar wordt sterk verlangd, want ondanks het goede, dat de Amerikanen hier gebracht hebben, zijn kpl^pVr61 ^ ^Ch nkt -eIiefd' Het z'Jn a"een de ontwikkelde Phihppnio s, die al het goede beseffen wat hier door de Vereenigde Staten tot stand wordt gebracht, doch de groote onontwikkelde massa ziet in hen slechts indringers, en wat meer zegt menschen, die zij niet begrijpen en daarom met groot wantrouwen bejegenen. Langzamerhand wordt dit wel beter, nu zij de gunstige resultaten van al die nieuwigheden Zien, maar het zal nog een heelen tijd duren alvorens er een verhouding van onderling vertrouwen tusschen Amerikanen en Philippino s tot stand is gebracht. Met hoeveel voorzichtigheid de Amerikanen hier vele nieuwe verordeningen moeten invoeren en de bevolking gewennen aan een hygiënisch leven daarvan vertelde de directeur van den Openbaren Gezondheidsdienst vermakelijke staaltjes. III. De wijze waarop de Amerikanen hier de opvoeding der Phihppino's hebben ter hand genomen wijkt zoo geheel af van die welke wij in andere door ons bezochte koloniën zagen, dat ik meen daaraan grootendeels dezen brief te moe- ten wijden. De, ik zou het willen noemen, brutale durf, waarmede zij het Amerikaansch opvoedingssysteem plotseling hebben toegepast op dit Orientalisch volk, is alleen te verwachten van een volk, dat, zooals de Amerikanen, vast overtuigd is van de onfeilbaarheid van zijne opvoedingstheorieën. Elkeen die zich interesseert voor de ontwikkeling van de Oostersche volken, moet het oog gevestigd houden op wat de uitkomst zal zijn van deze proefneming, 'die tot dusver eenig is in haar soort. Door een 300-jarigen invloed der Spanjaarden waren de Philippino's wel is waar min of meer geciviliseerd vóór zij onder het Amerikaansch beheer kwamen, maar zij waren toch op geen stukken na in ontwikkeling gelijk te stellen met eene of andere Europeesche bevolking. Deze menschen, waarvan een dozijn jaren geleden slechts een klein deel kon lezen en schrijven, zijn in 1901 plotseling begiftigd met eene bezending van duizend Amerikaansche onderwijzers en onderwijzeressen, die overal in de verschillende eilanden scholen openden volgens Amerikaansch systeem en daar onmiddellijk onderwijs begonnen te geven in de Engelsche taal. Langzamerhand zijn hier Philippino-onderwijzers en -onderwijzeressen gevormd en zijn de Amerikaansche thans meer werkzaam als inspecteurs en inspectrioes van onderwijs, maar toch zijn er thans nog 683 Amerikaansche onderwijzers bij het lager onderwijs aangesteld. Over het geheel zijn er thans ruim 9000 mannelijke en vrouwelijke onderwijzers van het lager onderwijs over alle eilanden verspreid en nemen er ongeveer 500.000 kinderen aan het lager onderwijs deel. Er zijn nu bijna 5000 openbare scholen, 245 scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, 38 hoogere burgerscholen, 13 vakscholen en één universiteit voor de bevolking in de Philippijnen. Hieronder zijn niet begrepen de nog steeds hier in werking zijnde en veel kinderen trekkende katholieke en kloosterscholen, benevens enkele private inrichtingen van onderwijs, deze laatste vooral voor de kinderen van hier levende Amerikanen. Onder de leiding van den hoofdinspecteur van onderwijs, mr. Dehuf, bezochten wij systematisch de verschillende scholen hier, beginnende met eenige scholen voor lager onderwijs en langzaam opklimmende, eindelijk komende tot de universiteit, Daarna brachten wij een bezoek aan het Bureau van Onder- wijs, alwaar wij op allerlei punten, die open vragen waren gebleven, antwoorden ontvingen. Men heeft hier nog geen leerplicht, doch op zeer enkele uitzonderingen na, gaan alle kinderen van hun 5e of 6e jaar school. Alle onderwijs, ook dat op de vakscholen en universiteit wordt zoo goed als kosteloos gegeven. Zelfs de leerboeken en andere onderwijsbenoodigdheden worden kosteloos verstrekt. Van het eerste oogenblik dat het kind op school komt, ontvangt het zijne lessen in de Engelsche taal. In den regel begint het kind als het pas op school komt, met een soort Fröbelwerk. Het leert matjes vlechten van bamboevezelen of andere plantenvezelen, tot het in staat is de omslagen voor zijn eigen leerboeken te kunnen vlechten, die hem alsdan worden ter hand gesteld. In die maanden heeft de onderwijzer gelegenheid het kind de allereerste woorden Engelsch te leeren en hem althans een klein beetje met die taal vertrouwd te maken. Dan wordt het lezen en schrijven en rekenen enz. alles onmiddellijk verder in het Engelsch geleerd. Aan elke school wordt een deel van den tijd besteed aan handwerkonderwijs. Matten vlechten, manden maken, borduurwerk, naaiwerk, houtsnijwerk wordt van den beginne in elke klasse onderwezen. Ook is aan elke school een tuin verbonden, waarin de kinderen in hunne vrije uren, onder leiding van een onderwijzer, kunnen komen werken. Elk kind kan daar een stukje grond ter bewerking krijgen en de opbrengst van dien grond mag hij of zij verkoopen of voor eigen familie gebruiken. De schooluren zijn van 7J uur 's morgens tot 12 uur met om 10 uur een half uur vrij. Aan elke school, van laag tot hoog, is een eenvoudige kookschool verbonden, waarin de kinderen, jongens en meisjes, leeren koken. Zooveel mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van de kookbenoodigdheden, waarover de Philippino's in den regel beschikken "en wordt op hygiënische wijze het voedsel bereid, dat deze menschen gewoonlijk eten. Van de lagere tot de hoogere scholen voegt men echter langzamerhand een of meer andere gerechten aan deze menu's toe, om de bevolking aan wat meer behoeften te gewennen en om hen van datgene wat de eilanden opleveren, meer en beter te doen genieten. Deze kooklessen worden aan een afwisselend 25-tal kinderen van de school des morgens van 8 tot 10 gegeven. Op het oogenblik, dat het vrije half uurtje begint is men met de gerechten gereed en worden die aan de kinderen voor een minimum prijs verkocht. Voor een cent kan zoo'n klein ding zijn buikje vol eten. Maar hoe op dit alles de stempel van Amerika gedrukt is, zal elkeen onmiddellijk voelen als ik vermeld, dat de eerste twee dingen, die de jonge kinderen op school leeren bereiden, nadat zij hebben leeren rijst koken en bananas bakken, etc., is, het maken van ice-creams en vruchtenpuddings. Ik wist niet wat ik hoorde, toen ik de eerste keer in een lagere school de kleine 6-jarige jongens en meisjes, met de grootste aandacht een les in het maken van ice-cream zag volgen en was niets verwonderd, dat om tien uur de pan met dat lekkere koele goed het eerst was uitverkocht. Gelukkig kunnen de kinderen voor een cent een goede portie rijst en bananas, of een boterham met ei en tomaten krijgen en maar een kleine lik ijs of een klein stukje pudding, anders zou het er spoedig met hunne maagjes niet goed uitzien. Dit is echter maar een bijzaakje, er zijn daarnaast tal van goede dingen te vermelden. Van de lagere school gaan de kinderen naar de meer uitgebreid lagere school. Hetzelfde onderwijs wordt daar voortgezet, en eenige vakken toegevoegd. In deze scholen mogen de kinderen gedurende de lesuren, ook onderling zich alleen van de Engelsche taal bedienen. In de lagere en meer uitgebreid lagere scholen wordt het vrije half uur niet alleen gebruikt om de geest rust te gunnen en de maag eenigszins te vullen, maar den kinderen wordt in dien tijd ook geleerd te spelen. Het is opvallend, dat de kinderen in de Aziatische landen zich niet weten bezig te houden. Spelen, zooals onze kinderen doen, kunnen zij blijkbaar niet. Allerlei spellen, die op aantrekkelijke wijze tegelijkertijd de physieke ontwikkeling van het kind bevorderen, worden hen op school geleerd. Later, bij het middelbaar en hooger onderwijs, worden zelfs de athletische spelen aangemoedigd, zoodat elk dezer scholen zijn eigen football-en baseball- en tennis- en cricket en andere clubs hebben, die eens in het jaar met elkaar om de eer van het spel en om het tijdelijke bezit van een zilveren vaas of cup etc. strijden. Daar alle onderwijs vrij is, en een kind hier niet veel kan verdienen en bovendien de ouders als zij willen, gemakkelijk in 't onderhoud van het gezin kunnen voorzien, want de onderhoudskosten zijn hier even goed als op Java, zeer gering, nemen steeds meer kinderen aan het lager en meer uitgebreid lager onderwijs deel. Bijna alle kinderen van 12 tot 14 jaren, die men hier in de straten ontmoet spreken nu dan ook reeds Engelsch en kunnen zich op verschillende wijzen reeds nuttig maken en ruim genoeg in eigen onderhoud voorzien. Kunnen de ouders hen nog wat langer onderhouden, dan staan vele vakscholen voor hen open. De handelsschool neemt hen op en maakt stenografen, typewriters, boekhouders, handelscorrespondenten enz. van hen, en niettegenstaande deze school elk jaar eenige dozijnen van zulke jongelui aflevert, staan toch nog tal van kantoren te wachten, om hunne Amerikaansche klerken door deze Philippino's te vervangen. Voor eenige honderden van deze jongens en meisjes is er op 't oogenjblik hier nog plaats. Willen zij niet naar de handelsschool, dan kunnen de jongens naai de tuinbouwschool, of naar de school voor ambachten en beroepen. In deze laatste school worden zij tot timmerman, meubelmaker of smid, houtsnijwerker, beeldhouwer etc. gevormd. Deze school levert jaarlijks vele flinke ambachtslieden af. De meisjes kunnen naar huishoudscholen, kantwerk-, borduur- of naaischolen gaan, alwaar zij ook de verschillende daar onderwezen vakken leeren, dat zij er door in eigen onderhoud kunnen voorzien. Van de meer uitgebreid lagere scholen kunnen de kinderen naar de middelbare scholen gaan, waarvan er 38 over de eilanden verspreid zijn. Deze scholen staan met onze hoogere burgerscholen gelijk, behalve dat zij eiken dag eenige uren besteden aan verschillend handwerk en aan gymnastische spelen. De jongens en meisjes, die deze scholen doorloopen hebben en daarna nog een cursus in stenografie en typewriten doormaken, zijn op de handelskantoren zeer gewild, vooral ook omdat zij de Engelsche taal grondig kennen en met meer oordeel werken. Na een middelbare school doorloopen te hebben, zijn de leerlingen klaar voor de normaalschool, waar zij tot onderwijzers en onderwijzeressen, ook tot die voor de verschillende handwerken, gevormd worden. Tot nog toe ontvingen al deze geëxamineerden onmiddellijk eene aanstelling en het plan is om al de Amerikaansche krachten bij het lager onderwijs door Philippino's te vervangen. Zij zullen dan voor- loopig nog wel onder Amerikaansche inspecteurs(trices) werken, waarvan elk toezicht over tien of twaalf scholen houden. Van de hoogere burgerschool kunnen de leerlingen ook naar de universiteit gaan. Sedert drie jaren bezitten de Philippino's een eigen Hoogeschool, die voor die in Amerika of Europa niet behoeft onder te doen. Aan de universiteit is verbonden een faculteit voor Medicijnen, een voor Veeartsenij, een voor Rechten, een voor Ingenieurs, een voor Pharmacie, een hoogere Landbouwschool, verbonden met een cursus in het boschwezen, en een school voor Vrije Kunsten en Wetenschappen. Laat men van deze universiteit niet gering denken. Zij voert de leerlingen op tot eene wetenschappelijke hoogte, die in niets voor onze universiteiten onderdoet. De beste Amerikaansche en een paar Duitsche professoren wijden er hunne krachten aan. Jaarlijks gaan van elke faculteit een paar van de beste leerlingen, die afgestudeerd hebben, op staatskosten voor twee jaar naar Amerika of Europa, om zich daar aan de beste bronnen verder te bekwamen. Uit deze jonge mannen en vrouwen hoopt men later de professoren voor deze universiteit te vormen. Uit den aard der zaak zijn nog niet veel van zulke krachten afgeleverd, dit jaar heeft voor het eerst de faculteit der Medicijnen twee goede operateurs naar Breslau en Weenen gezonden en zijn een paar ingenieurs naar de Vereenigde Staten gegaan. Om een enkel voorbeeld te nemen. De studie in de medicijnen vereischt 5 jaar, als de leerling op geregelde tijden het overgangsexamen doet en daarna moet hij nog een vol jaar praktisch werken, als assistent in eene der daarvoor aangewezen hospitalen, alvorens het doctors-diploma wordt uitgereikt. De colleges zijn van 7.30 tot 11 uur 's morgens en van 1 tot 4 uur 's middags practisch werk in laboratoria etc. In het eerste jaar wordt Anatomie, Histologie, Zoölogie, Chemie en Embryologie onderwezen. In het tweede jaar: Anatomie, Chemie, Physiologie en Bacteriologie. In het derde jaar: Pharmacologie, Pathologie, Medische geschiedenis, Physische diagnosis en Clinische diagnosis. Algemeene Chirurgie en Chirurgische Pathologie, Clinische Microscopie en Protozoölogie. In het vierde jaar: Obstetrie, Pediatrie, Chirurgie, Interne ziekten, Tropische ziekten, Medische zoölogie, Medische Entomology, Clinische Microscopie en Hygiëne. In het vijfde jaar: Chirurgie, Rijststampen in Manilla Experimenteele Chirurgie, Neurologie, Hersenziekten, Oog-, oor-, neus- en keelziekten, Obstetrie, Interne ziekten, Tropische ziekten en Hygiëne, benevens Medische Jurisprudentie. Als daaraan nog een jaar praktisch werk in een algemeen hospitaal toevoegen, dan meen ik dat dit program vrijwel met dat aan Europeesche Universiteiten kan wedijveren. Ik wil niet te veel van het geduld van mijne lezers vergen, anders zou ik het leer-program van eenige andere faculteiten gaarne nog hieraan toevoegen. Ik nam dat der medicijnen, omdat ik daarover het best meen te kunnen oordeelen. Dat in alle genoemde scholen plaats is voor jongens en meisjes beiden, spreekt voor een Amerikaansch systeem van zelf; maar ook dat in al deze inrichtingen van onderwijs even zoo goed vrouwelijke als mannelijke leerkrachten worden aangewend is wel de vermelding waard. Men vertelde ons dat het aantal dames en heeren, in de verschillende takken van onderwijs werkzaam, ongeveer even groot is en in verschillende scholen waren man en vrouw, of duidelijkheidshalve echtgenoot en echtgenoote, aan dezelfde school werkzaam. Aan het bureau van onderwijs vernamen wij, dat gehuwde onderwijzers zooveel mogelijk aan dezelfde scholen worden geplaatst en altijd in dezelfde plaats. In plaats van gehuwde onderwijzeressen moeilijkheden in den weg te leggen, werkt men hier het gehuwdzijn van het onderwijzend personeel zooveel mogelijk in de hand. Ook aan de Universiteit waren drie vrouwelijke professoren werkzaam. De scholen, vooral de lagere, boden wel eens stof tot lachen. Als daar zoo'n klein 6- of 8-jarig vrouwtje voor de klasse moest komen om proeve van haar kennis af te leggen, dan vormde dat kleine menschje in haar lange, wijde sleepjapon, een aardig contrast met de naast haar staande slanke Amerikaansche onderwijzeres in haar hygiënisch witte, korte en nauwe japon. De onderwijzeressen doen alle moeite om de ondoelmatige kleeding der meisjes hier langzaam te doen vervangen door een beter voor dit land geschikte. Voor de gymnastiek en buiten-spelen moeten de meisjes in een kort, loshangend, waschbaar kleed gekleed gaan. Deze japonnetjes worden op school, tijdens de handwerklessen door de meisjes zelf gemaakt, de katoen-stof wordt door de school verstrekt. Hier en daar beginnen nu de kindren reeds in zulke jurken op school te komen. Reisbrieven. II. „ « In de vacanties, die hier van half April tot einde Juni duren, worden er aan de Normaalschool en aan de Universiteit cursussen voor de onderwijzers gegeven, voor zoo ver die zich voor een of ander vak verder willen bekwamen, of het vroeger geleerde willen opfrisschen. Deze cursussen zijn niet alleen ook gratis, maar voor de onderwijzers die van andere plaatsen komen zijn verschillende pensions open gesteld, waar zij op staatskosten gedurende dien tijd kunnen verblijven. Ook de leerlingen van Hoogere Burgerscholen, vakscholen, universiteit 'etc., wier ouders niet wonen in een plaats waar een dergelijke school is, kunnen in een staatspension gratis huisvesting bekomen. Voor meisjes staan deze pensions onder het bestuur van een Amerikaansche dame, voor jongens onder dat van een dito heer. Aan het Bureau van Onderwijs is een afdeeling verbonden, die wij bij ons heelemaal niet kennen. Het is de afdeeling voor Corresponding Education, onderricht door correspondentie. Een dozijn dames en heeren waren op die afdeeling werkzaam. Alle onderwijzers, Philippino's en Amerikanen, die eenige moeilijkheid hebben bij de verklaring van het een of ander, kunnen zich schriftelijk tot dit bureau wenden om inlichtingen. Ook voor zelfstudie kunnen zij voorlichting bekomen. Vooral voor de vele onderwijskrachten, die op afgelegen posten zitten, en die niet in contact staan met collega's, is dit een niet te hoog te waardeeren gelegenheid voor verdere ontwikkeling. In al de scholen en in alle bureaux voor onderwijs ontmoetten wij personen, bezield met de grootste enthousiasme voor hun werk. Elkeen voelde als het ware, dat zij hier een groot experimenteel werk verrichten, waarvan de uitkomsten op dit oogenblik nog niet te overzien zijn. Elkeen wilde ons gaarne alle inlichtingen verstrekken, en elkeen sprak met de grootste lof en bewondering over de leerlust, den ernst, het bevattingsvermogen van dit Oostersche volk. Er waren natuurlijk enkele pessimisten, die vreezen dat men hier bezig is een geleerd proletariaat te vormen; dat alle jonge mannen en vrouwen later doctoren en advocaten en ingenieurs willen worden en er voor landbouwarbeid en de verschillende ambachten geen krachten te vinden zullen zijn; dat de hersenen van deze menschen overvoed worden en de slechte gevolgen daarvan in de volgende geslachten gevoeld zullen worden, enz. Het antwoord op alle goede dingen, die de voorstanders hopen dat door de toepassing van hun opvoedingssysteem bereikt zullen worden, of op alle slechte gevolgen die de tegenstanders er van voorzien, zal eerst gegeven kunnen worden, wanneer wij eenige geslachten verder zijn en wij den toestand van dit volk dan in zijn geheel kunnen overzien. Zeer zeker zal over eenige geslachten de Engelsche taal hier over alle eilanden; gesproken worden en de oorspronkelijke talen nog slechts als curiosum bestaan. Men is daarmede nu reeds een heel eind gevorderd. In de Assembly en bij de gerechtshoven wordt nu nog het Spaansch naast het Engelsch geduld, maar reeds bereikte een voorstel de Assembly om, te beginnen met 's lands vergaderzaal, de Engelsche taal verplichtend te stellen. Op één ding in de scholen moet ik nog wijzen, omdat dit zoo gemakkelijk kan nagevolgd worden en er m. i. zooveel' goeds in schuilt In de corridor van elke school vonden wij een groot, zwart bord, waaropi met groote krijtletters een paar korte zinnen geschreven waren. Een dier zinnen houdt een les van wellevendheid in, de andere was een hygiënische raads Natuurlijk waren die in de lagere scholen geschikt voor jonge kinderen, terwijl die in de middelbare en hoogere scholen voor volwassenen bestemd waren. Een week lang blijven zulke spreuken op 't bord en worden dan door andere vervangen.. Een groote opvoedende kracht moet op den duur van deze wenken uitgaan. Onwillekeurig is deze mededeeling over het onderwijs zoo uitvoerig geworden, dat ik er in een dagbladartikel niets meer aan kan toevoegen. Ik zou over ditzelfde onderwerp nog wel bladzijden kunnen vullen en dan ook duidelijker doen uitkomen in hoeverre het geheeele systeem van ons onderwijssysteem afwijkt en geheel een Amerikaansch karakter draagt. Voor hen, die daarin bijzonder belang stellen, zijn de gegevens hier té verkrijgen, als men zich wendt tot het Bureau of Education, Manila. Voor een gewoon courantenlezend publiek meende ik niet in nog meer détails te mogen vervallen. Er is hier nog zooveel merkwaardigs waarin Amerika alle andere landen ten voorbeeld kan strekken, dat ik bij elk afzonderlijk punt niet te lang mag stilstaan. In den volgenden brief hoop ik het een en ander mede te deelen over de hier bestaande gevangenis, die door de Amerikanen in een reformatorium is herschapen en waarvan heel veel menschen met gefronst gelaat en met opgetrokken schouders gewagen. IV. Even vast als de Amerikanen overtuigd zijn dat hun opvoedingssysteem de beste is in de wereld, even vast gelooven zij, dat hun strafstelsel, de inrichting hunner gevangenissen en de behandeling der gevangenen door geen enkel land geëvenaard worden. Zij hebben van hunne gevangenissen gaandeweg overal opvoedingsgestichten gemaakt, waarin de veroordeelden tot bruikbaarder menschen worden opgevoed en die elkeen die er een zekeren tijd moet vertoeven, als een beter en hooger ontwikkeld mensch verlaat dan toen hij er in kwam. De Amerikanen hebben in hun strafstelsel geheel gebroken met de opvatting, dat iemand, die misdoet, gestraft moet worden; hun systeem beoogt van de veroordeelden goede burgers te maken, die door geregelden arbeid, waarin zij belang stellen, door gezonde ontspanning en regelmatige rust, aan een regelmatig bestaan gewend worden, zoodat zij een andere opvatting van het leven krijgen en lust in werken daardoor ontstaat. Bovendien Laten zij hen 'n ambacht grondig Ieeren, zoodat zij, in de maatschappij teruggekeerd, den strijd om het bestaan met eerlijke middelen kunnen strijden. Hoe geheel anders is de opvatting van ons gevangeniswezen. Wij, en bijna nog overal in Europa, meenen, dat wij iemand, die de wet overtreedt, moeten straffen met dagen, maanden of jaren opsluiting in cellen, waardoor wij 't lichaam van zoo'n veroordeelde verzwakken en zijn geest dooden. Wij ook laten hem arbeid verrichten, maar een arbeid, die nog eentoniger en geestdoodender is dan niets doen. .Wij meenen, dat wij ons moeten wreken op een veroordeelde en vergeten daarbij, dat die veroordeelde ons later die wraak dubbelvoudig terugbetaalt, doordat wij in hem alle zachtere gevoelens tot zwijgen hebben gebracht. Zijn de uitkomsten van ons strafstelsel niet slecht genoeg om eens met de oude opvatting te breken en een proef te nemen met een geheel ander stelsel, of ten minste grondig te bestudeeren, welke de uitkomsten zijn, die de Vereenigde Staten met hun Reformatoria verkrijgen? Acht jaren geleden was ik in de gelegenheid in Amerika «enige van deze instellingen te bezoeken, doch ik heb den verderen ontwikkelingsgang van hun systeem niet bijgehouden. Hier vernam ik, dat zij op den ingeslagen weg steeds verder waren gegaan, omdat de verkregen resultaten schitterend waren. Toen de Amerikanen dan ook hier de controle over de gevangenissen van de Philippijnen hebben overgenomen, hebben zij onmiddellijk het geheele strafstelsel gewijzigd en alle oude, onmenschelijke gevangenissen afgebroken, en er reformatoria voor in de plaats gebracht, waarin zij met het in toepassing brengen; van nieuwe methoden verder gaan dan ergens in de wereld^ en dus ook op dit gebied proefnemingen op groote schaal verrichten. Zooals ons hier alles gemakkelijk wordt gemaakt, zoo werd ook ons bezoek aan de Bilibid prison, zooals de Amerikanen, deze gevangenis noemen, vergemakkelijkt. Het is eigenlijk een pleonasme van Bilibid prison te spreken, want Bilibid is 't Spaansche woord voor gevangenis. Toen wij een dag voor ons bezoek hadden vastgesteld, behoefden wij slechts in de auto plaats te nemen om te 9 uur, toen wij aan de poort aankwamen, den directeur reeds wachtende te vinden, die ons zelf wilde rondgeleiden en de noodige inlichtingen geven. Bij de overname van de gevangenissen vonden de Amerikanen daarin tal van personen, over wie nooit een vonnis geveld was; menschen die reeds lang van hunne vrijheid beroofd 'waren, zonder dat zij wisten waarom en zonder dat iemand van de rechters of van de gevangenisemployees kon vertellen, waarom die menschen daar zaten; anderen waren er, die lichte vergrijpen gepleegd hadden, waarvoor men hen gevangen had genomen, doch waarover nooit een vonnis was geveld, zoodat zij, noch iemand anders, wisten aan te geven, hoelang die opsluiting moest duren. Schandelijk was de rechtspraak in dit land door de Spanjaarden verwaarloosd. Men vond er, om een enkel voorbeeld te noerhen, een man, een; gezeten burger uit een provinciestadje, die steeds een deugdzaam leven had geleid en die gevangen was genomen op vermoeden, dat hij een moord had gepleegd. Of dat vermoeden, eenigen grond van waarheid bevatte, was nooit onderzocht en een vonnis over hem was nooit geveld. Bij onderzoek bleek nu, dat het vermoeden zijn oorsprong had gevonden ini een droom van een oude vrouw uit het stadje. Zij had in haar droom gezien, dat die man een kind vermoordde. Deze droom had zij hare buren verteld en nog voor den dag om rwas, heette het, dat die vrouw den moord had gezien en daarop werd de man gevangen genomen. Het feit, dat er nooit een levend wezen in dat stadje gemist werd, dat de man dien nacht als een trouw echtgenoot aan de zijde van zijn vrouw had geslapen en andere bijgebrachte redenen, die de ionschuld van dien man klaar en helder bewezen, konden hem niet uit de gevangenis redden; „de rechters moesten de zaak eerst onderzoeken" en daarvoor schenen zij nooit tijd te hebben. Tal van zulke verhalen hoorden wij niet alleen daar, doch vonden ze ook vermeld in de verschillende boeken, die wij over deze kolonie lazen. Het spreekt vanzelf dat, toen de 'Amerikanen het beheer in handen namen, er eerst een schifting moest gemaakt worden tusschen de personen, die in de gevangenis behoorden te zijn en degenen, aan wie de vrijheid teruggegeven kon worden. Ook werden tal van onbehoorlijk lange straffen voor kleine vergrijpen in mildere straffen omgezet. Onmiddellijk was met den bouw van nieuwe gevangenissen begonnen, waarvan er nu 39 in de verschillende provinciën verspreid zijn; een er van doet dienst voor jeugdige veroordeelden. Verreweg de grootste en de belangrijkste van deze gevangenissen is de Bilibid, die gezegd wordt de grootste van de .wereld te zijn. Zij bestaat uit 50 verschillende gebouwen en kan 5000 veroordeelden bevatten. Er zijn over het geheele land 50.000 veroordeelden en alleen zij, die een vonnis hebben, waardoor zij meer dan twee jaren van hunne vrijheid beroofd iworden, gaan naar Bilibid. Dat de gevangenissen hier niet onder het departement van Justitie, maar onder dat van onderwijs ondergebracht zijn, geeft reeds de aard van hunne bestemming aan. Iemand die het niet vooraf wist, zou nooit vermoeden, dat Bilibid eene gevangenis is. Men vindt er geene gewapende wachters, er zijn nergens cellen, de kleeding der gevangenen wijkt niet in 't oogloopend af, van de gewone, hier gebruikelijke en men passeert niemand die niet een of ander werk verricht. Alleen hebben de mannen aan den boord van hun jas of baadje een nummer en ziet men consequent drie verschillende kleuren van kleeding. Deze kleuren geven aan in welke klasse de dragers ingedeeld zijn. Zij beginnen allen in de derde klasse en kunnen door goed gedrag opklimmen tot de tweede en eerste klasse. Elke gevangene, die niet ziek is moet daags werken. Als hij ziek is, gaat hij naar het hospitaal der gevangenis. Alle gevangenen komen bij hunne opname eerst bij den directeur. Deze spreekt hen vertrouwelijk toe, vertelt hun, dat hij op de hoogte is van hun 'misdrijf, dat hij en alle officieel daar aangestelde personen hun persoonlijk belang beoogen, en niets liever zien, dan dat hun verblijf in Bilibid in elk opzicht tot hun voordeel zal strekken en dat zij hun best moeten doen van de gunstige omstandigheden, waaronder zij daar geplaatst zijn, zooveel mogelijk te profiteeren. Daarna gaan zij in een desinfectie-bad, worden naar de methode Bertillon gemeten, gephotographeerd, ingeschreven, ondergaan het gewone systeem van identificatie en daarna blijven zij 5 dagen in quarantaine, gedurende welke hunne excrementen onderzocht en hun lichamelijke toestand opgenomen wordt. Door goede voeding en geestelijke en lichamelijke rust brengt men hen in die dagen in goede lichamelijke conditie. Zijn zij ziek bevonden, dan gaan zij eerst naar het hospitaal, zijn zij gezond, dan worden hun na de vijf dagen de orde en regels van de gevangenis voorgehouden en worden zij in een werkafdeeling geplaatst. De eerste week staan zij nog maar onder halve maatregelen, om met hunne omgeving eerst bekend te raken, daarna vangt hunne geregelde dagtaak aan. Elke gevangene mag zelf bepalen, in welk vak hij wil opgeleid worden, welk werk hij het liefste doet. Heeft hij in de maatschappij reeds een vak beoefend, dan wordt hem meestal geraden daarin voort te gaan, om het in dat vak tot de grootste hoogte te brengen. .Weet de gevangene geen keuze te doen, dan treedt de directeur met hem in overleg en tracht uit te vinden, wat voor zoo iemand de meest geschikte arbeid is. Voor alle ambachten en voor elke in de eilanden bestaande industrie bestaat in Bilibid een in alle opzichten up to date werkplaats. In die werkplaatsen wordt het werk verricht onder geheel dezelfde voorwaarden of omstandigheden, als in elke groote fabriek of Werkplaats, met dit verschil alleen, dat hier meer op het persoonlijk belang van eiken werkman dan op iwinst gelet wordt, zoodat ér wordt toegezien, dat dezelfde persoon niet te lang bij hetzelfde onderdeel van het vak geplaatst blijft en hij door op te klimmen langzamerhand het heele vak meester wordt. Wij zagen er achtereenvolgens de gebouwen, waarin de smederijen en het ijzeren machinewerk geplaatst zijn; die van de wagenmakerij, waar zoowel mooie, luxe rijtuigen, als eenvoudige boerenkarren gemaakt worden; de meubelmakerij, waar, van het prachtige narrohout, dat ze hier hebben, zeer mooie ameublementen gemaakt worden; de (mandenmakerij, waar alle hier voorkomende en daartoe geschikte plantenvezelen gebruikt worden om er allerlei soort rieten meubelen van te vervaardigen; een goud- en zilversmederij, een zeepziederij, een schoen- en kleermakerij, een bakkerij, een hygiënische wasch- en strijkinrichting etc. Al deze ambachten en beroepen zijn elk in een afzonderlijk gebouw ondergebracht, en al het daar vervaardigde werk wordt gewoon op de arbeidsmarkt gebracht. Men werkt niet onder de gewone prijzen, de prijzen van de artikelen zijn zelfs iets hooger dan men hier gewoon is te betalen, maar daar al het afgeleverde van de beste kwaliteit is en in de uiterste volmaaktheid! is vervaardigd, vinden alle artikelen steeds Ttoopers. Heel dikwijls wordt op bestelling geleverd. Voor gevangenen, die hunne vakopleiding in Bilibid gehad hebben is na hunne invrijheidstelling altijd gemakkelijk een goede patroon te vinden. Zij worden in de keuze van een patroon door den directeur bijgestaan, die ook voor hun verder leven hun goede vriend en raadgever blijft. Tot dusverre komen steeds de grootste tevredenheidsbetuigingen in van de patroons, die ontslagenen uit Bilibid in hun werkplaats hebben genomen; zij roemen hun uitstekend werk, hun ijver en hun goede trouw. De dagindeeling van de gevangenen is zoo ingericht, dat behoorlijke rust en ontspanning hunnen arbeid afwisselt. Om half zes staan zij 's morgens op, zij kleeden en wasschen zich, maken hun bed in orde en begeven zich naar de eetzaal. Om 6 uur is het ontbijt en om half zeven moet elk in zijn werkplaats aanwezig zijn, waar tot 11.30 gewerkt wordt. Deze vijf uur arbeid wordt echter door de meesten onderbroken door een uur school. Alle gevangenen zijn verplicht één uur daags naar school te gaan. Er zijn verschillende scholen, maar van die duizenden gevangenen, waarvan niet meer dan 25 in eene klasse gaan, kan in een uur slechts een deel onderricht ontvangen. De lessen gaan dan ook geregeld den geheelen dag door en worden telkens door eene andere groep leerlingen bijgewoond. Nooit gaan er echter uit een werkplaats zooveel tegelijk, dat daardoor het werk stilstaat. De onderwijzers in de school zijn ook gevangenen. Al het onderwijs wordt ook daar in de Engelsche taal gegeven. Om 11.30 wordt het werk overal stop gezet; de gevangenen gaan zich dan wasschen, een schoon buis aandoen, en om 11.50 komen zij zich aanmelden voor hun middagmaal. Dit geschiedt geheel op militaire wijze. In precies tien minuten zagen wij in eene afdeeling 150 mannen bediend worden van hun middagmaal en zich, zooals alle Aziatische volken doen, op hunne hielen neerzetten om het sein van 12 uur af te wachten, waarop allen, in rechte lijnen neergehurkt, begonnen te eten. Hun middagmaal bestond dien dag in soep, een groot bord ongepelde rijst en een ander bord vol groentencurry, 's Morgens krijgen zij brood, koffie en bananen, 's avonds ook, maar dan worden de bananen dikwijls door andere vruchten vervangen. Eiken dag krijgen zij l1/* ons vleesch of visch, terwijl aardappelen, uien en meelspijzen het middagmenu afwisselend maken. Het eten zag er hoogst zindelijk en smakelijk uit; in de bakkerij vonden wij het brood zelfs zoo lekker, dat wij er met smaak een stuk van verorberden. Na het eten krijgt elke veroordeelde eenige sigaretten en houdt tot 1.45 zijn siësta. Om twee uur begint het werk weder, dat tot 4.30 duurt. Daarna nemen alle gevangenen een; bad. Dit dagelijksch bad is verplichtend. Zij kleeden zich dan in schoone kleederen, hun muziekcorps speelt een vroolijken marsch en op de tonen van dien marsch wordt op de uitgestrekte pleinen binnen de omheining van Bilibid twintig minuten gemarcheerd. Daarna vangt het avondeten aan en als dat is afgeloopen, is elkeen tot kwart voor negen vrij te doen wat hij wil. In de recreatiezaal staan sigaretten voor de heeren en men vindt er allerlei onschuldige spelen; er is een goede bibliotheek met boeken en tijdschriften; in het gymnastieklokaal kunnen zij zich onder leiding oefenen en velerlei athletitische spelen doen; in de schoolgebouwen wordt een uur les gegeven aan hen, die zich voor een of ander vak bijzonder willen bekwamen, deze lessen zijn niet verplichtend; in de vergaderzaal worden nu en dan lezingen gehouden met of zonder lichtbeelden; door het eigen muziekcorps worden af en toe concerten gegeven en door een andere club worden voordrachtavonden georganiseerd. Op deze en andere wijze worden de avojnden ten nutte gemaakt. Om 8.45 begeeft zich ieder naar zijn slaapgebouw en om 9 uur moet elkeen in zijn bed liggen. Ook des nachts worden de gevangenen niet ingesloten. De slaapgebouwen waren precies zoo ingericht als wij dat hier in de kazernes hebben gezien. In elk groot slaapgebouw, waar van alle kanten de frissche lucht binnenstroomt, slapen 144 gevangenen. Elk heeft een ijzeren ledikant met stroomatras, twee lakens, een kussen met wit kussensloop en een wollen deken. Van elke zes is degeen, -die de beste cijfers voor gedrag heeft, de hoofdpersoon. Hij moet toekijken, dat de anderen behoorlijk in hun bed liggen, hun bed netjes onderhouden en dat zij niets doen, wat niet geoorloofd is. Over 4 van zulke groepen is een hoogere bewaker aangesteld, terwijl in elk slaapgebouw twee gevangenen de volle verantwoordelijkheid dragen voor de goede orde van zaken. Deze twee worden alleen gekozen uit de eerste klas gevangenen, dat zijn zij, die een volkomen smetteloos gedragboekje hebben. Bovendien staat in elk gebouw elk der daar aanwezige gevangenen om beurten één uur op schildwacht. Hij is verplicht onmiddellijk één der laagste opzichters te wekken als er met een van de vijf onder hem geplaatsten het een of ander gebeurt. Ander toezicht wordt er 's nachts niet uitgeoefend. De vrouwenafdeeling is geheel afgezonderd van de mannenafdeeling. Deze staat onder toezicht van een directrice, die vroeger aan het hoofd van een hospitaal heeft gestaan. Zij is hare ongeveer 150 vrouwen niet alleen geheel meester, maar zij beheert dit heele gedeelte zonder eenige hulp, dan alleen van de gevangenen zelf. Met de grootste liefde en vertrouwelijkheid gaat zij met elk harer veroordeelden om en de directeur verzekerde ons, dat er niet een onder haar was, die voor de Matron niet haar leven zou willen geven. Toen de directrice eens, de eene maal in de vijf jaren die zij daar is, voor zes weken eene vacantie nam, dachten de vrouwen nooit dien tijd zonder haar te kunnen doorkomen. Zij heeft ze toen geregeld met brieven op de hoogte gehouden van haar doen en laten en haar 't een en ander van hetgteen zij zag en ondervond medegedeeld. Bij haar terugkomst waren allen zoo uitgelaten van vreugde, dat zij onmiddellijk besloot haar nooit meer zoo lang alleen te laten. Sedert heeft zij Bilibid nooit langer dan eenige uren achtereen verlaten. De vrouwen maken in hoofdzaak kant en borduursels. Dit zijn de twee zaken, die hier bijna alle vrouwen kennen en waarin zij het tot eene groote hoogte gebracht hebben. Langzamerhand is dat werk hier door de kloosterscholen ingebracht en de Philippino's schijnen een bijzondere handigheid en een bijzonderen smaak voor dit werk te bezitten. ,Wat wij in de gevangenis zagen maken, twas wfel het mooiste en fijnste, wat wij hier tot dusver van dit werk gezien hebben. Overigens worden op de vrouwen natuurlijk dezelfde regelen toegepast als op de mannen. Het zou mij te ver voeren, als ik ook nog 't hospitaal, met het daaraan verbonden sanatorium voor longlijders, dat boven op het platte dak is aangebracht, ging beschrijven. Dit hospitaal met zijne verschillende afdeelingen en zijn operatiezaal is even zoo goed en zoo hygiënisch ingericht als elk nieuw Amerikaansch hospitaal. Hoewel er een vaste dokter is aangesteld, dienen de patiënten toch ook voor klinisch onderwijs aan de studenten der universiteit, die daar dagelijks hunne lessen aan het ziekbed hebben, terwijl er altijd eenige afgestudeerde studenten als assistenten van den fungeerenden dokter werkzaam zijn. Tal van zaken heb ik bij de beschrijving onaangeroeild moeten laten, omdat het onmogelijk is een volledig overzicht van deze merkwaardige instelling in briefvorm samen te pakken; bij eene afdeeling moet ik echter nog een oogenblik stilstaan, omdat dit een geheele nieuwe zaak is, die nog nergens, ook niet in Amerika, bestaat Het spreekt van zelf, dat men overal in Amerika en zelfs ook de directeur van hier met de grootste belangstelling de uitkomsten van deze nieuwe proefneming gadeslaat, waaruit niet alleen voor rechters en gevangenisspecialiteiten, maar ook voor psychologen zeer veel zal te leeren vallen. Men heeft n.1. op een der vele eilanden, die de Philippijnen vormen, een landbouwonderneming gesticht, die de Iwahig Penal Colony genoemd wordt, waar elke zwaar of levenslang veroordeelde, die het door goed gedrag verdiend heeft, op eigen verzoek naar toegezonden kan worden. Deze kolonie is in het midden van het eiland Palawan gelegen, een lang, strookvormig eiland, dat het dichtst bij Britsch-Borneo ligt. Reeds zijn daar in de vijf jaren, dat de kolonie bestaat, 1200 veroordeelden, mannen en vrouwen, naar toe gebracht. Om 't voorrecht te genieten naar de Iwahig Penal Colony overgeplaatst te worden, moet de zwaar veroordeelde drie jaren achtereen een smettelooze conduitestaat bezitten. Gedragen zulke veroordeelden zich ook nog gedurende drie jaren volkomen goed in de kolonie, dan wordt hun toegestaan hunne familie te laten overkomen en een gezin op te bouwen. De familieleden worden dan op staatskosten daarheen vervoerd. Een getrouwde man kan echter zijne vrouw, noch zijne kinderen dwingen zijne ballingschap met hem te komen deelen, dit moet door vrouw en kinderen geheel vrijwillig geschieden. Ook mogen de mannen- en vrouwen-veroordeelden op het eiland onderling trouwen, als beide personen althans niet met een andere man of vrouw reeds getrouwd zijn. Zoo hebben er zich in den loop der jaren verschillende gezinnen gevormd en worden er jaarlijks van 5 tot 8 wettige kinderen geboren. Van onwettige geboorten zag ik niets vermeld. Als de kolonisten zich in de kolonie één jaar goed gedragen hebben en het landbouwwerk genoegzaam kennen, dan ontvangen zij een stuk grond, dat zij voor eigen rekening mogen cultiveeren. Zij ontvangen dan ook een voorschotsom om alle benoodigdheden te kunnen koopen en om hunne gevangeniskleeding voor gewone kleeding te verwisselen. Uit de opbrengst van den grond moet langzamerhand het voorgeschoten kapitaal terugbetaald worden. Aan het hoofd van deze kolonie staat een directeur, 'die tevens de leider van het landbouwwerk is. Hij wordt in zijn werk bijgestaan door drie Amerikaansche en vier Philippinoassistenten. De overige opzichters benoemt hij uit zijne gevangenen. Verder wordt deze gemeente geregeerd als elke andere gemeente in de Philippijnen. De kolonisten benoemen uit hun midden een president (een burgemeester) en gemeenteraadsleden, die alle gemeentebelangen onderling regelen. De directeur van de kolonie heeft echter het veto-recht Deze kolonie heeft een oppervlakte van 50 vierk. mijlen en eerst op zeven mijlen afstand van daar is een kleine staf van Philippino-politieagenten gestationneerd, die in tijd van gevaar telefonisch opgeroepen kan worden. In de vijf jaren, dat de kolonie bestaat, heeft de politie nog nooit dienst behoeven te doen. Het gedrag van de kolonisten was zoo goed, dat men dit jaar voor het eerst eenigen van de allerbesten een zesweeksch verlof heeft toegestaan, om in Baguio, het Tosari der Philippino's, een rusttijd in een koeler klimaat door te maken. Ook deze proef is goed afgeloopen, heeft gunstige gevolgen gehad en zal nu jaarlijks herhaald worden. Langzamerhand zal nu het eiland Palawan geheel in cultuur gebracht en door veroordeelden bevolkt worden. Daar het bijna allen levenslang of heel lang veroordeelden zijn, dus menschen, die een zware misdaad hebben bedreven, die de bevolking van de kolonie uitmaken, en het hun veroorloofd is onderling te trouwen en een nieuw geslacht te vormen, is het zeker voor onze herediteitstheorieën van het hoogste belang, om na te gaan wat uit deze bevolking groeit. Iets, naar mijne meening geheel in tegenstelling met de humane geest, die in Bilibid heerscht en waarvoor de directeur mij ook geen voldoende verklaring kon geven, was het terechtstellen van zeven mannen, die achter een hek stonden te wachten tot zij geëxecuteerd zouden worden. Deze zeven mannen waren geboren criminalisten, onverbeterlijken, die allen gruwelijke moorden gepleegd hadden en in de gevangenis, zelfs onder het strengste toezicht, gevaar voor hunne medegevangenen opleverden. Hen wachtte de doodstraf door electriciteit. Het gezicht van die zeven wachtende mannen zal mij nog lang bijblijven. Om nu niet zoo griezelig te eindigen zal ik tot slot een eigenaardig verzoek mededeelen, dat juist den directeur bereikte, toen wij 's morgens in Bilibid aankwamen. Het was eenig in zijn soort en bracht den directeur in verlegenheid, zoodat onze komst een welkome gelegenheid was, om de vrouw, die het verzoek deed, weg te sturen, om het antwoord over eenige dagen te komen halen. Hij heeft nu tijd tot beraad. De vrouw was vier jaren in Bilibid geweest, en was zes weken geleden ontslagen. Zij vroeg nu verlof om met den gevangene X., die tot twintig jaren veroordeeld is, waarvan nu acht om waren, te mogen trouwen. Die man wordt dus eerst in 1924 ontslagen en tot dusver was zijn gedrag nog niet van dien aard, dat men hem eenige privilegiën heeft kunnen toestaan. Hoe die man en vrouw liefde voor elkaar hebben kunnen opvatten, was den directeur een raadsel, daar de mannen en vrouwen in de gevangenis streng van elkander zijn gescheiden, en wat die betrekkelijk jonge en vrij knap uitziende vrouw kon bewegen zich wettelijk te binden aan een man, die haar pas over een dozijn jaren kan toebehooren, is onverklaarbaar. De directeur verzekerde ons, dat hem nog nooit een dergelijk verzoek bereikt had en dat hij geloofde, dat het eenig was in zijn soort. In hoever hij er een gunstig oor aan kan verleenen, zal afhangen van de uitkomsten van het onderhoud, dat hij dien avond met den man in kwestie hoopte te hebben. Dengenen, die van Reformatoria eene studie maken en over deze belangrijke inrichting meer willen weten, raad ik aan zich te wenden tot mr. Geo Wolfe, director of Prisons, Manila. V. Langzamerhand begin ik te begrijpen, wat het te beteekenen heeft hier te zijn in het regenseizoen en in den typhoontijd. De regenmoesson duurt van Juni tot November en de typhoonmaanden zijn Augustus en September. .Wij genieten nu van beide. Het regent nu needs meer dan 14 dagen en soms zoo erg, dat men er bijna doof van wordt. Onophoudelijk klettert de regen in stroomen neer en het veroorzaakt daarbij soms zoo'n geraas, dat het onmogelijk is zich alsdan verstaanbaar te maken. Die de regens, zooals zij hier vallen, niet heeft bijgewoond, kan er zich eenvoudig geen begrip van maken. Men berekent den regenval hier niet in inches, maar in voeten; zooveel voet regen is er gisteren gevallen, vindt men 's morgens in de couranten vermeld. Manilla staat dan ook reeds voor een deel onder water, met schuitjes moeten de menschen, die in dat deel wonen, zich over straat voortbewegen. Tal van diners en avondpartijen hebben reeds moeten worden uitgesteld, omdat het eenvoudig onmogelijk is het huis goedschiks te bereiken. Heel erg ziet het er evenwel uit, wanneer deze regens vergezeld gaan van een typhoon. Ik heb ze hier nu bijgewoond, al waren ze dan maar van korten duur en niet van de hevigste soort. Het zijn hevige wervelwinden, die niemand weerstand kan bieden en elkeen tegen den grond werpen. Zoo'n storm doet boomen ontwortelen, hooge palmen middendoor breken, haalt telegraaf- en telefoonpalen omver, neemt de daken van de lichtgebouwde huizen en voert ze honderd meter weg; kleine vaartuigen worden in de rivf^ir of in de zee opgenomen en onderstboven gekeerd en hij doet zelfs dit massief gebouwde hotel, waarin wij ons bevinden, schudden alsof het van papier is. Ik weet nu ook, waarom men hier geen glasruiten heeft: zij zouden in zulke oogenblikken in honderden scherven uiteenvallen. Daarom heeft men hier de vensters in kleine ruitjes verdeeld en met een soort micaplaatjes ingevuld. Deze plaatjes laten slechts een zeer gedempt licht door. Maar in gewone omstandigheden hindert dat niet, omdat de vensters nacht en dag openstaan en alleen in dagen, waarop de regen door alle openingen naar binnen wil dringen, gesloten zijn. iWij ondervinden door dit weder de grootste teleurstellingen. De ergste is wel, dat wij geen gebruik durfden maken van de ons aangeboden gelegenheid om de voornaamste eilanden der Philippijnen te bezoeken. Wij hadden in het begin van ons verblijf hier, onzen wensch te kennen gegeven, om ook naar de andere eilanden van de Philippijnen te gaan, en informeerden naar de meest geschikte gelegenheid. De gouverneur-generaal had van onzen wensch gehoord en op een tea te zijnen huize vroeg hij ons, of wij genegen waren als inspectrices van onderwijs met een gouvernementstransportschip te reizen, dan zou hij ons een aanstelling bezorgen en konden wij met het eerstvertrekkende schip eene rondreis maken en alle voorname eilanden aandoen. Natuurlijk namen wij deze prachtige aanbieding volgaarne aan, ontvingen spoedig daarna onze stukken als staatsambtenaren en zouden 3 Augustus met de „Merritt" vertrekken. Alles was zoo zorgvuldig voor ons voorbereid, overal werd ons gedurende ons verblijf vriendelijke gastvrijheid aangeboden en het zou een eenige gelegenheid zijn geweest om in betrekkelijk korten tijd een goed overzicht te krijgen van de geheele eilandenreeks. Maar het weder is zoo fataal, typhoons volgen elkander zoo snel op, dat alle vrienden ons ten sterkste moesten ontraden in dezen tijd op zee te gaan. Wel zouden wij in anderhalven dag buiten de typhoonstreek geraken, maar in dat eerste anderhalve etmaal kon toch nog genoeg gebeuren. Het was zoo'n groote teleurstelling, dat wij deze gelegenheid moesten laten voorbij gaan en onder dankbetuiging onze stukken moesten terugzenden, dat wij den dag tevoren nog eerst, in een oogenblik waarin de regen het mogelijk maakte in een dichte automobiel even uit te gaan, ons naar het Observatorium begaven, om van de heilige vaders te vernemen, welk weder er in de eerstvolgende dagen te verwachten was. Maar ook deze goede oude heeren vonden het raadzamer in de eerste dagen geen zeereis te ondernemen |en aan dien raad hebben wij ons ten slotte gehouden. En zoo zitten wij nu hier kalm af te wachten, wanneer regen en wind tot bedaren zullen komen en als er dan een goed schip vertrekt, dan zullen wij van de gelegenheid gebruik maken om weer naar Hongkong terug te keeren. Heelemaal doelloos brengen wij onzen tijd daarom toch niet door. Mrs. Catt hield reeds twee keeren een voordracht over vrouwenkiesrecht. Den eersten keer sprak zij in de „Veertiendaagsche Club van Amerikaansche vrouwen" en had toen tot onderwerp: „De vrouwenkiesrechtbeweging in de verschillende landen". Vele harer hoorders gevoelden zich na hare voordracht opgewekt om op de een of andere wijze hare eigen landgenooten in den kiesrechtstrijd te steunen en beraamden achterna plannen op welke wijze zij dat het best kunnen doen. Om hier tot eene organisatie te komen, heeft voor de Amerikaansche dames eigenaardige bezwaren, want zij behooren tot verschillende staten in Amerika en elke staat heeft daar zijn eigen organisatie. Zij zullen echter trachten op de een of andere wijze hare gevoelens in dezen blijk te geven. Hare tweede voordracht was in de Club Nacionalista Philippino. De damesleden van deze club hadden ons voor een tea uitgenoodigd, vergastten ons op bandoline-muziek, zang en Philippino-gebak en een langen welkomstgroet van de presidente, een studentje in kunst en literatuur, in de Spaansche taal. Deze groet werd later in het kort voor ons vertaald in het Engelsch. Mrs. Catt sprak toen het jeugdig auditorium toe over „de nieuwe plichten van de moderne vrouw". Een groep uit deze vrouwen heeft zich nu georganiseerd om een rapport over de wettelijke en maatschappelijke positie van iwahig straf-kolonie te palawan. Woning van een gevangen-kolonist. Iwahig Straf-kolonie Palawan. Een gevangen-kolonist die zijn eigen stuk grond bezit. de Philippino-vrouwen samen te stellen en om een of meer dames uit haar midden te benoemen om haar het volgend jaar te vertegenwoordigen op het internationaal congres te Budapest en daar het rapport uit te brengen. Twee meisjesstudenten, die tegen dien tijd hare studie voleindigd zullen hebben, hebben zich reeds beschikbaar gesteld, om op eigen kosten de reis daarheen te maken. Als het enthusiasme, zooals dat thans is gewekt, laaiende blijft, dan zal het plan zeker gelukken. De Philippino's die, zooals men weet, tot hetzelfde ras als onze Javanen behooren, en in uiterlijk zeer veel overeenkomst met hen vertoonen, staan in het algemeen genomen in geestelijke ontwikkeling veel hooger. Dit is in hoofdzaak het meest in het oogloopend het geval met de vrouwen. Hoogstwaarschijnlijk danken de vrouwen haar grootere vrijheid en hoogere ontwikkeling aan het feit, dat de Mohammedanen hier nooit grooten invloed gehad hebben, dat hier nooit polygamie is kunnen ingevoerd worden en dat de vrouwen zich nimmer hebben laten opsluiten of haar gelaat achter dichte sluiers hebben verborgen. Overal waar wij tot nog toe polygamie en opsluiting der vrouwen hebben aangetroffen, was de wettelijke en maatschappelijke positie der vrouw eene allerbedroevendste. De vrouwen in de Philippijnen doen ons het meest denken aan de vrouwen in Burma, zooals wij die in Rangoon hebben aangetroffen. De vrouwen hier hebben echter in de laatste jaren van de goede Amerikaansche scholen kunnen profiteeren en daardoor staan de jongere vrouwen in de Philippijnen in geestelijke ontwikkeling boven hare Burmeesche zusters. Beiden zijn echter waardige vertegenwoordigsters van het Maleische ras, die zich niet door godsdienstprofeten de plaats hebben laten voorschrijven, waar de vrouw behoort te staan, noch „haar Roeping" door mannen hebben laten vaststellen; zij hebben haar eigen „Roeping" en eigen „Plaats" bepaald en die plaats is in de Philippijnen eene zoo in het oogloopende en een zoo goede, dat president Taft, toen hij in 1901 als gouverneur-generaal in de Philippijnen kwam, in zijn eerst uitgegeven rapport over deze eilenden als zijne meening uitsprak, dat in alle eilanden hier de vrouwen superieurder waren dan de mannen en deze superioriteit zoowel bestond in geestelijke ontwikkeling, als in moreele levensopvatting en in energie en ijver. Reisbrieven. II. ^6 Het is zeker vreemd, dat Spanje en de Katholieke kerk, welks macht hier ruim drie eeuwen gevoeld werd, nooit zoozeer hun stempel op de vrouwen als op de mannen hebben kunnen drukken; de vrouwen hebben veel meer den oorspronkelijken vrijen geest behouden dan de mannen. In de Philippino-revolutie van 1898, de opstand van dit Orientalisch volk, om zich van de Spaansche overmacht te ontdoen, omdat die macht hen niet tot verdere ontwikkeling liet komen, werd de rol, die de vrouwen daarin speelden, zeer sterk gevoeld en ofschoon de vrouwen meer een dicteerende rol achter de schermen hebben gespeeld, namen zij toch ook aan den wapenstrijd op menig eiland daadwerkelijk deel. iWij waren ook een avond de gasten van de Spaansche heeren- en damesclub. Ook op dien avond maakte de gelegenheid tot dansen de hoofdzaak van het programma uit. Met vele Spaansche dames hebben wij toen kennis gemaakt, doch deze staan in geestelijke ontwikkeling niet op één lijn met hare Philippino-zusters. De tijd, dien deze laatsten gebruiken om zich wetenschappelijk te bekwamen en om zich in of buiten huwelijk economisch vrij te maken, gebruiken de eersten om allerlei Europeesche of Amerikaansche kunstjes aan te leeren en zich vooral zeer Europeesch voor te doen. Zij spreken bij voorkeur Fransch, kleeden zich bij Fransche modistes en leggen daarbij goeden smaak en groot weeldevertoon aan den dag. Toch kunnen zij hun Carmencita-natuur nu en dan niet geheel bemantelen. De Spaansche dames, zooals wij die hier ontmoet hebben, bezitten voor ons weinig aantrekkelijks. Beter hebben wij ons geamuseerd toen wij in een vooravond de gasten waren van de 180 Philippino-meisjes-studenten, die allen van buiten Manilla komen en gezamenlijk in een van de dormitory door de regeering gehuisvest zijn. Alle meisjes, die geen ouders of familieleden in Manilla hebben en een van de inrichitugen van middelbaar of hooger onderwijs hier bezoeken, worden door de regeering in groote pensions ondergebracht, waar zij kosteloos voeding en huisvesting ontvangen. In de grootste dezer, waar, zooals ik schreef, 180 meisjes bijeen zijn, hadden de meisjes, met goedkeuring van de directrice, ons uitgenoodigd te komen. Er waren leerlingen van de normaalschool, aanstaande onderwijzeressen dus, studenten, in de pharmacie, medicijnen, rechten en philosophie, leerlingverpleegsters en studenten in allerlei afdeelingen van kunst; De versnaperingen ons dien avond aangeboden waren alle door de meisjes zeiven bereid, andere meisjes maakten muziek of dansten de native-dansen voor ons en ten slotte vroegen zij ons om haar iets te vertellen van meisjes-studenten uit Amerika en Holland. Zij waren ten hoogste verbaasd, dat wij in Holland geen vrouwelijke professoren hebben en dat wij eigenlijk niet veel verder zijn dan de Philippino-vrouwen, en nog hooger steeg hare verwondering, toen ik mededeelde, dat ons land met de ontwikkeling van 't Javaansche meisje, dat met het Philippino-meisje zooveel punten van overeenkomst bezit, pas kort geleden een begin heeft gemaakt en dat verreweg het grootste aantal Javaansche vrouwen nog niet lezen of schrijven kan. Dat de Mohammedaansche godsdienst, die op Java beleden wordt, die de vrouwen en meisjes binnen de perken der woning houdt, grootendeels hiervan de schuld is, heb ik getracht haar duidelijk te maken, zoodat onze regeering geen al te poover figuur in dezen naast die van Amerika maakt De Philippinoos houden van muziek en pleizier maken, elke gelegenheid wordt daartoe aangegrepen. Begrafenissen zijn hier familiefeesten. Met de vroolijkste en soms iallerzonderlingste muziek worden hier de lijken grafwaarts gedragen en na de begrafenis keeren de treurende familieleden en vrienden naar de woning van den overledene terug, om er den heelen dag te smullen en den avond, soms tot den volgenden morgen, in dans en muziek door te brengen. Als men zoo'n woning passeert, gelooft men eerder dat er een bruiloft dan een begrafenis gevierd wordt. De kerkhoven zijn hier ook zeer eigenaardig. Men begraaft de lijken niet in den grond, maar in de nissen van dikke muren. Zoo'n Philippino-kerkhof bestaat uit een klein Katholiek kerkje. Daaromheen zijn cirkelgewijs drie of vier dikke wallen gebouwd, muren die een dikte hebben van een man's lengte. De muren zijn vol nissen en elke nis bevat een lijk. Het lijk wordt uit de kist genomen en zoo in de nis geduwd. De sluitsteen van de nis bevat den naam etc. van den gestorvene. De huur van zoo'n nis bestaat in 5 pesos per jaar en moet voor 5 jaar tegelijk voldaan worden. Wordt na afloop van dien termijn de huur door de familieleden niet vernieuwd, dan werden, vóór de Amerikanen hier kwamen, de overblijfselen eenvoudig1 uit de nis genomen en buiten de muren op een hoop gesmeten; thans, onder Amerikaansch regime, worden ze gecremeerd. Op die wijze zijn er altijd nissen vrij om nieuwe bewoners te ontvangen en maakt de kerk een goed zaakje van de sterfelijkheid der Philippinoos. Een allergekst contrast vormt de lawaaierige manier, waarop een lijk naar de begraafplaats gebracht wordt en het totale gebrek aan formaliteiten waarmede het in de nis geduwd wordt, zoodra het op het kerkhof is aangekomen. Geen priester om daarbij een laatste woord of een gebed uit te spreken is aanwezig, geen huilende of treurende familieleden doen zich gelden, de kist wordt eenvoudig voor de nis neergezet, geopend en het lijk er door een man uitgenomen, die voor het verder werk zorgt. Met de ledige kist, die voor zoo'n gelegenheid gehuurd wordt, aanvaardt men den terugtocht. Het aanhoudende natte weder, dat ons zooveel binnen de muren van het hotel houdt, heeft toch ook wel eens zijn aangename zijde en bezorgde ons een dezer dagen een avontuurtje, dat ons steeds als wij er aan terugdenken, zal doen lachen en vroolijk stemmen. Door het vele tehuis zijn hebben wij langzamerhand met de meeste toeristen in het hotel kennis gemaakt en toen wij een avond vertelden van de verschillende bals, die wij hier bijgewoond hebben, vroeg een der heeren ons of wij dan niet ook eens kennis moesten maken met de bals, die er alle avonden op verschillende plaatsen buiten Manilla gehouden worden en waarop de Amerikaansche militairen zich met de Philippino-meisjes vermaken. ,Wij waren een groep van zeven, vier dames en drie heeren, en allen dachten, dat het zeer interessant zou zijn daar eens gezamenlijk heen te gaan. Het was tien uur 's avonds, de mooiste tijd, die men voor zoo'n bezoek uitkiezen kon; de groote auto van het hotel kon 7 personen bevatten, er was dus geen reden om niet onmiddellijk de daad aan het woord te verbinden. De auto kwam voor en zooals wij daar zaten in onze lichte avondtoiletten en met dunne schoentjes stapten wij in. Eerst gingen wij naar de balzaal in St. Anna, welke door de militairen van het fort Mc. Kinley gefrequenteerd wordt. Het ging er geanimeerd toe. De dansmeisjes zitten rechts, de danslustige heeren links van de zaal. Alleen als de muziek begint mogen de heeren zich van links naar rechts begeven, om een meisje uit te zoeken, doch meestal treden de schoonen hen reeds halverwege tegemoet. Dan wordt gedanst, vier minuten lang, en dan scheiden de paartjes zich voor één minuut, doch niet voordat de cavalier uit zijn broekzak 20 centavos (ongeveer een kwartje) opgediept heeft en die aan zijn schoone ter hand gesteld. De helft van die som behoudt het meisje, de andere helft heeft zij aan den eigenaar van het lokaal af te dragen. Voor eene goede orde van zaken houdt de politie een oogje in het zeil. Zoo moeten de dames en heeren als er niet gedanst wordt elk in eigen afdeeling blijven, is het streng verboden alcoholische dranken te gebruiken en wanneer een dansend paartje al te zinnelijk zich voortbeweegt, worden zij door de politie uit elkaar gezet. In de balzaal kan er dan ook niets onbehoorlijks gebeuren, maar het brengt de jeugd van beiderlei kunne in nauw kontakt en als resultaat van zoo'n kennismaking volgt dikwijls eene voortzetting buiten de balzaal en uit deze intiemere verhouding wordt het aantal mestizos sterk vermeerderd. Na dit bezoek zouden wij nog na een andere dergelijke gelegenheid gaan, aan |de andere zijde van Manilla gelegen. Weldra zaten wij weder in de auto en voort ging het in een stortregen en in het middernachtelijk uur. Manilla was in een oogenblik bereikt, wij stoven door de stille, nauwe straten van de oude stad en waren heel gauw aan de andere zijde er weder uit. Een dorp of voorstad gingen wij door, 't was er zoo stil of het geheel was uitgestorven, toen een langen modderigen landweg over, door een ander native-dorp en daarna sloegen wij een zijweg in. Hier begon het. De auto begon te schudden alsof zij ons wilde uitwerpen, hokte, met rare, sissende geluiden en ging op eens niet verder. Het was alsof wij ons op een zinkend schip bevonden, dat van achter af langzaam naar beneden zakt. Eerst sprongen de heeren uit. Zij zonken tot aan de knieën in een dikke modderlaag en waren volstrekt niet zeker, dat zij toen op vasten bodem stonden. Met behulp van den chauffeur werd geprobeerd de achterwielen te lichten, doch er was geen beweging in het zware voertuig te brengen. Toen moesten wij er uit. Het zeildoek, waarmede de kap van den auto bedekt was, werd los gepeld en op den grond uitgespreid en daarop zouden wij gaan staan. Eerst was ik aan de beurt. Alleen op het zeildoek staande en de lichtste van de partij zijnde, hield het mij goed, ik zond niet te diep in en stond droog. Toen kwamen mijne lotgenooten. Eiken keer als er een mijn standplaats kwam deelen, zonken wij dieper en ten slotte kwam de modder aan alle kanten over de randen heen loopen en stonden wij tot aan de knieën in de natte massa. De pogingen van de heeren om toen de auto te lichten, mislukten en eindelijk moesten wij van de sterke armen van -een paar Philippinoos, die waren komen kijken, gebruik maken, om ons naar den hoofdweg terug te dragen en ons daar op een droog plekje neer te zetten. Doch hoe konden wij naar Manilla terug komen? Wij waren vijf mijlen van ons hotel verwijderd, geen voertuig bevond zich meer op den weg en de beide mannen, die ons gedragen hadden, waren de eenige personen die wij in het dorpje zagen. Deze mannen verstonden geen woord Engelsch en wij verstonden niets van 't geen zij spraken. Ten slotte werd hun toch aan het verstand gebracht, dat wij rijtuigen moesten hebben en na eenig wachten kwamen zij dan ook, elk met een wagen, waarop zij in den morgen groenten naar de markt brengen, met een sukkelpaardje er voor, aanzetten. Op deze beide wagentjes verdeelden wij ons, voor den regen overdekt met de heerenjassen en groote palmbladen en toen ging het in een sukkeldrafje naar Manilla terug. Onderwijl zaten wij aanhoudend in angst, dat het paardje het niet halen zou, zoodat telkens de heeren uitstapten om te loopen, doch zij durfden ons toch midden in den nacht met deze mannen niet alleen te laten. Om twee uur kwamen wij eindelijk in het hotel terug, nat van boven en van onder, nat door de modder, waarin wij gestaan hadden, door den regen, die op ons neergekletterd had en door het transpireeren dat wij onder de heerenjassen gedaan hadden. In de wagentjes, waarin wij gekomen waren, zijn eenige werklieden met de noodige instrumenten teruggezonden, om den chauffeur te helpen zijn wagen te lichten om terug te kunnen keeren. Eerst tegen den morgen was die arme man komen aanzetten. Van alles wat wij hier zien en beleven zal ik natuurlijk geen getrouw verslag kunnen geven, maar ik zou toch een onvergeeflijke fout maken, als ik brieven uit Manilla zond en met geen enkel woord gewaagde van datgene waardoor deze stad in ons land het meest bekend is. Ik durf wedden, dat er vele landgenooten zijn, die van Manilla niets anders afweten, dan dat er Manilla-sigaren vandaan komen en die nooit iets anders uit Manilla gelezen hebben dan „La Flor de la Isabela" op den binnenkant van sigarenkistjes. De bevoorrechten, die Manilla-sigaren kunnen rooken, kan ik de geruststelling geven, dat zij onder de uiterst hygiënische voorzorgen alhier gemaakt worden en dat de Amerikaansche regeering bij geen ander verbruiksartikel zoo'n groote mate van zorg ten toon spreidt als in de surveillance der sigarenfabrieken. Er is een afzonderlijke wet, gebaseerd op hygiënische voorschriften, waaraan de sigarenfabrikanten hebben te gehoorzamen. Al de groote fabrieken hebben dan ook hun eigen dokter, die dagelijks honderden werklieden surveilleert en onmiddellijk elk verdacht ziektegeval uit de gelederen verwijdert. Alleen de in elk opzicht gezonde jonge mannen en vrouwen kunnen in de fabrieken als werklieden aangenomen worden en deze zijn verplicht om zich twee keer in elke maand opnieuw aan een medisch onderzoek te onderwerpen. Bovendien nemen alle werklieden, vóór zij het werk aanvangen, telkens een desinfectiebad en doen een schoon pak kleederen aan. In de badkamers, de iW. C., de gelegenheden waar de lunch gebruikt wordt, overal heerscht de uiterste zindelijkheid en met zware boete wordt elkeen gestraft, die met lippen of tong een sigaar aanraakt of die iets anders voor de bevestiging van het dekblad gebruikt dan het daarvoor bestemde vocht. Eenige doktoren, door de regeering aangesteld, hebben ten allen tijde het recht, elke sigarenfabriek binnen te gaan en den een of anderen sigarenmaker lichamelijk te onderzoeken, met het oog op zijn gezondheid^ iWordt zoo iemand ziek bevonden, dan wordt de fabrikant beboet, eene boete die hooger wordt naarmate het meermalen voorkomt en zelfs, wanneer blijkt, dat bij zoo'n fabrikant geen voldoende toezicht uitgeoefend wordt, in gevangenisstraf kan worden omgezet Geen wonder, dat Manilla-sigaren duur betaald moeten worden. In de meeste fabrieken geschiedt het sigarenmaken zoowel door mannen als vrouwen; voor zoover deze dezelfde taak te verrichten hebben, is de belooning ook dezelfde. In de fabriek, die wij hier bezochten, worden eiken dag van het jaar eenige millioenen sigaren vervaardigd, VI. Die nu meent, dat na al het goede, dat de Amerikaneto hier tot stand hebben gebracht, de Amerikanen hier geliefd zijn, dat de Philippino's zich gelukkig gevoelen uit de Spaansche macht in die van de Vereenigde Staten te zijn overgegaan, heeft het heelemaal mis. De Philippino's haten de Amerikanen meer dan zij ooit de Spanjaarden hebben gedaan en van de belofte, om hen tot zelfregeering op te voeden, gelooven zij niets. Zij meenen trouwens, zooals ieder buitenstaander zou meenen, dat zelfregeering insluit onafhankelijkheid, doch in Amerika heeft men geen plan hen onafhankelijk te maken, alleen om hen homerule te geven. Er zijn hier twee groote politieke partijen, die natuurlijk zooals overal, rechtsche en Iinksche vleugels hebben. De eene, verreweg de grootste en die ook alle gestudeerde Philippino's onder hare leden telt, is de Nationalistische partij, die streeft naar onafhankelijkheid in den kortst mogelijken tijd. Deze partij heeft ook allerlei radicale hervormingen in haar program. Vele vrouwen maken deel uit van deze partij. De andere is de progressieve, zoo genoemd, niet omdat zij progressieve maatregelen wil trachten in te voeren, maar wijl haar streven is, langs progressieven weg tot zelf-regeering te komen. Uit deze partij kiest de Amerikaansche regeering steeds de Philippino-leden van de Commission, het lichaam, dat werkt als een Eerste Kamer, het lid, dat de Philippijnen in het Congres in .Washington vertegenwoordigt, den burgemeester van Manilla, (den eenigen burgemeester door de Amerikaansche regeering aangewezen) en andere officieele personen. De progressieve partij bestaat voornamelijk uit (laat men niet vergeten, dat ik inlichtingen heb van leden der Nationalistische partij) groote grondeigenaars en strevers, menschen, die de huidige omstandigheden gebruiken om vooruit te komen. Onder het volk bezitten zij weinig aanhangers en in de Assembly zijn zij bijna in het geheel niet vertegenwoordigd. Hun partij is zoo zwak, dat, toen in 1911 er twee nieuwe vertegenwoordigers in het Congres gekozen moesten worden, waarvan, zooals ik in een vroeger schrijven uiteenzette, één door de Assembly gekozen en één door de Commission wordt aangewezen, doch die beiden de goedkeuring van Assembly èn Commission moeten hebben, de aangewezene door de Commission niet alleen niet de goedkeuring van de Assembly kon verwerven, doch hij kon daar, bij een 5 maal herhaalde stemming in verschillende zittingen, zelfs geen enkele stem op zich uitgebracht krijgen. Op eene vergadering, samengesteld uit een commissie van vijf uit de Assembly en eene van drie uit de Commission, waarvan ik het stenografisch verslag las, werd toen geprobeerd tot een vergelijk te komen, doch de waarnemende gouverneurgeneraal, mr. Gilbert, bleef op zijn stuk staan om den door de Commission gekozene vertegenwoordiger en geen ander naar .Washington te zenden, waarop de heer Osmena, de president van de Assembly, in onbewimpelde termen uiteenzette waarom deze man nooit de vertegenwoordiger van de Philippino's kon zijn en waarom de Amerikaansche regeering verkeerd handelde met uit deze soort mannen hare medewerkers te kiezen. Als men het verslag van deze vergadering leest, dan krijgt men den indruk, dat daar staatsmanswijsheid en staatsmansrechtvaardigheid en welsprekendheid meer zetelde aan den kant der Philippino's dan aan die der Amerikanen. Het gevolg was, dat geen der beide candidaten gekozen werd en de ouden nog voor twee jaar werden gehandhaafd. In 1913 zal dezelfde verkiezing weder gehouden worden en men vreest eene herhaling van het gebeurde. Een andere groote grief, die de Philippino's tegen de Amerikanen hebben, is het opdringen van de Engelsche taal en Engelsche gewoonten. Niet alleen wordt op alle scholen en zelfs in de gevangenis het onderricht uitsluitend in de Engelsche taal gegeven en verbiedt men den kinderen zelfs zich onderling van eigen taal te bedienen, maar reeds was een besluit uitgevaardigd, dat in 1912 de Engelsche taal de officieele taal moest zijn in alle vertegenwoordigende en openbare lichamen. In den aanvang van dit jaar werd dit besluit verlengd ünet IJ jaar, zoodat nu in het eind van 1913 de Engelsche taal hier officieel overal zal worden ingevoerd. Proclamaties, die dit besluit inhouden, ziet men elke week in alle groote bladen en verder aan alle officieele gebouwen geplakt. Het verplicht ontblooten van het hoofd, zoodra het Amerikaansche volkslied gespeeld wordt, is mede, nu het niet vrijwillig geschiedt, een oorzaak, waardoor kwaad bloed gezet wordt. Tal van zulke, op zich zelf beschouwd kleinigheden, doch in gezamenlijk verband groote kwesties, geven den Philippino's de overtuiging, dat de Vereenigde Staten nooit van plan zijn hun goedwillig de vrijheid terug te geven, maar dat zij trachten hun alle zelfstandigheid te ontnemen en hen tot Amerikaantjes op te voeden. Om de slechte verstandhouding, die hier tusschen de Philippino's en de Amerikanen bestaat, gaande te houden, werken de hier verschijnende dag- en weekbladen zeer sterk mede. Er is ononderbroken een opzettelijk verkeerd weergeven van soms de nietigste gebeurtenissen in beiderlei pers. In de Amerikaansche bladen wordt het eenvoudigste misdrijf of de kleinste verkeerde handeling van de zijde van een Philippino met schelle kleuren geschetst, met de sterk in het oogloopende strekking, somtijds zelfs in zoovele woorden gezegd, dat dit het karakter van een Philippino toont, of dat zulke menschen nog in geen drie generaties voor zelf regeering geschikt zijn. De een of ander fout begaan of dwaze redeneering gehouden in een of ander plattelands-gemeentebestuur wordt wekenlang in de Amekaansche pers met allerlei vermakelijke commentaren vermeld, met geen andere bedoeling, dan de onrijpheid der Philippino's aan te toonen en hen tot spot der zooveel wijzere Amerikanen te laten dienen. Van de zijde der Philippino's wordt evenzoo gehandeld. Ook zij overdrijven alles wat de Amerikanen doen en zeggen, schrijven aan elk hunner handelingen kwade bedoelingen toe en wakkeren een wantrouwen tegen hen aan, waaruit op den duur niet veel goeds kan komen. In plaats van tegen de Amerikanen op te zien als een boven hen staand volk, zooals zij tegenover de Spanjaarden deden, zien zij met een zekere dédain op de Amerikanen neder en toen ik eens in een gezelschap van Philippino's vroeg, waarom zij de Amerikanen van uit de hoogte beschouwen, antwoordde een hunner, dat de Spanjaarden een natie vormen met een mooi verleden, maar de Amerikanen behooren tot geen natie, zij zijn een samenraapsel van het schuim van alle andere natiën.. Deze weinige gegevens toonen genoegzaam aan, welke geest hier heerscht, en dat de klove tusschen Philippino's en Amerikanen te groot is om die te kunnen overbruggen met tea-parties door mrs. Gilbert gegeven voor Philippino- en American-ladies te zamen, of door dergelijke onschuldige kleinigheden meer. tWij hoorden er voor het eerst van, toen wij, eenigen tijd geleden, op een avond een bezoek ontvingen van den heer Osmena, den president van de Assembly; den heer Torres, den secretaris en den heer Del Pan, lid van de Assembly, dien wij in Java ontmoet hadden. Over dit bezoek schreef ik reeds in een mijner vorige brieven. Bij dit bezoek zaten wij in een hoek van de hall van dit groote hotel en niemand anders als wij vijf kon een woord van ons gesprek hooren. Ons gesprek liep over allerlei inlichtingen, die wij vroegen omtrent de wijze, waarop de Philippijnen beheerd worden, over de positie van de vrouw alhier enz. Bij dit onderhoud bleken de drie heeren hoogst ontwikkelde personen te zijn, die groote algemeene kennis bezitten en die aan groote kennis, zeer aangename manieren paren en aan wier hoffelijken omgang met vrouwen alle natiën een voorbeeld kunnen nemen. Den volgenden avond gaven de hier verschijnende Amerikaansche bladen een uitvoerig verslag van dit bezoek, met een in elk woord onwaar wedergeven van het gesprokene! De drie Philippino-heeren werden als idioten voorgesteld, die op de eenvoudigste vragen van ons geen of een allerdwaast antwoord konden geven en wij werden tegenover hen in het zonnetje gezet. Toen mrs. Catt daarop ging informeeren, hoe men aan een dergelijk onwaar verhaal kwam, werd lachend geantwoord, dat men bericht had ontvangen van het bezoek dezer heeren en dat het overige op het persbureau er aan toegevoegd was. Dat later de Philippijnsche pers het verhaal omkeerde en ook een uit den duim gezogen verslag gaf, waarin mrs. Catt, als Amerikaansche, een dwaze rol speelde, volgde als van zelf. Met dit feit als uitgangspunt begonnen wij onze onderzoekingen omtrent de verhouding van beide rassen, omdat wij gedacht hadden, dat die verhouding niets te wenschen overliet en de Philippino's den dag zegenden, waarop zij uit de Spaansche overheersching in die der Amerikaansche waren overgegaan. .Wij waren niet weinig ontgoocheld, toen wij de ware gevoelens leerden kennen. Den 13en Augustus is een dag, waarop, vooral voor diegene, die ingelicht is, de verhouding goed duidelijk wordt. Dit is de dag, waarop Manilla door de Amerikanen in beslag werd genomen en daarom nu tot een algemeenen feestdag over heel de Philippijnen is verklaard. Alle scholen, banken, kantoren, winkels etc. moeten dien dag gesloten zijn, in parken en op pleinen spelen de muziekcorpsen 's morgens en 's middags en van alle openbare gebouwen wapperen de vlaggen. De militairen Worden dien dag extra getracteerd en de gouverneurgeneraal houdt een speech voor het volk. Niettegenstaande al dit geruchtmakend vertoon heerscht er in de straten en op de pleinen van Manilla een welsprekende stilte en kalmte, dit als gevolg van het al of niet gezamenlijk overeengekomene besluit der Philippinoos om dien dag zoo min mogelijk hunne woningen te verlaten. Waren de Philippinoos niet zoo verschrikkelijk bang om, wanneer zij nu onafhankelijk waren, in de handen der Japanners te vallen, wat zij boven alles vreezen, dan zouden zij zich onder Amerikaansch juk niet zoo mak gedragen. Japan, dat is (het vreeselijke spook, waarvoor elkeen hier bang is. Het weder is in de laatste dagen veel en veel beter, de storm is gaan liggen en de regen valt nog maar in buien, terwijl het soms uren achtereen en soms een heelen dag droog is. Van dit beter weder hebben onze vele vrienden hier direct gebruik gemaakt om ons nog het een en ander van andere plaatsen in Luzon te laten zien. Zoo waren wij 1.1. Zondag uitgenoodigd om met «en groep Philippinoos een tocht te maken naar Pagsanjan, een van de mooiste uitspanningsplaatsen op bereikbaren afstand van Manilla. .Wij verlieten 's morgens om 8 uur Manilla in een klein stoombootje en voeren eerst door de Pasig-rivier en daarna door het meer van Bay, tot wij des avonds om 7 uur, in plaats van 's middags om 3 uur, te Pagsanjan aankwamen. Deze heele tocht is buitengewoon mooi. De oevers van de Pasig-rivier zijn van het begin tot het eind met een tropischen plantengroei bedekt, die na zoovele regens er bijzonder frisch en als verjongd uitzagen. Tengevolge van den Zondag bevolkten tal van kleine bootjes met inlandsche jeugd de rivier en toen wij op het vrij breede meer kwamen, zagen wij in plaats van de lage, groene oevers, rondom groene bergtoppen, soms van vrij groote hoogte. Het was een mooie, maar ook een vroolijke tocht; de Philippinoos houden van muziek en zang en zijn goede musici; mandolines waren medegenomen even goed als een copieuse lunch en allerlei versnaperingen, zoodat de dag om was alvorens er een van ons aan dacht. Laat mij niet vergeten op te merken, dat geen wijn of andere alcoholische dranken aanwezig waren en dat geen der heeren ook later in het hotel iets van dien aard dronk, na een gezelligen gezamenlijken maaltijd in het hotel Pagsanjan legden wij ons allen vroeg1 ter ruste; vier en vier moesten één kamer deelen, alleen mrs. Catt en ik kregen er een voor ons beiden; den volgenden morgen werden wij allen om 6 uur gewekt om den tocht naar de gorges en watervallen, waardoor dit stadje zoo beroemd is, te ondernemen. Wij verschenen den volgenden morgen allen in badcostuum, ontbeten met een kop koffie en een stukje taart en toen ging 't elk in een canoe de rivier op. In ieder van deze ranke bootjes, die bij de minste gewichtsverplaatsing dreigden om te tuimelen, zaten, voor en achter een native-boy, die elk met een houten schop, tot roeispaan dienende, het vaartuigje pijlsnel door de nauwe rivier voort deed snellen. .Wij zaten vlak op den bodem en moesten ons met groote moeite door den snelvlietenden stroom in evenwicht houden. Waar de rivier te ondiep was en het bootje amper tusschen de rotsblokken door kon, daar sprongen de jongens uit en trokken het vaartuigje over de nauwe en ondiepe plekken heen, een enkelen keer moesten ook wij uitstappen en werd het bootje over de rotsen heen getild; het was een exciting trip, die naast het onbeschrijfelijk mooie, wat zij te genieten gaf, ons ook telkens den vrij onschuldigens angst bezorgde om onderste boven te kantelen. Of het was doordat de dames zich beter in evenwicht konden houden, of omdat de aardige native-jongens zich met de heeren nu en dan een grapje veroorloofden, weet ik niet, doch zeker is, dat de bootjes der heeren herhaaldelijk zich van hunnen last ontdeden en den inzittenden heer een frisch morgenbad bezorgden en dat wij allen behouden aan het eind van den stroom landden en er ook den terugtocht goed afbrachten. De geheele afstand van vier mijlen lang werd verder opgevroolijkt door het aardige gezang van onze roeiers, die alle nationale (Philippijnsche) liederen voor ons zongen, waarin vele leden van ons gezelschap telkens lustig instemden. Toen wij om tien uur in het hotel teruggekeerd waren, werden spoedig onze kletsnatte badcostuums voor geregelde kleeding verwisseld, een zeer hartig ontbijt genomen, daarna het stadje met zijn levendige passar, de zeer oude kathedraal, het stadhuis enz. bezocht en daarop gingen wij per rijtuigen naar Santa Cruz. Het waren de meest primitieve houten karretjes, die mön zich denken kan, met een bank, waarop nauwelijks twee personen konden zitten, de koetsier zette zich op het paard, dat er voorliep, en zoo gingen wij in tien van die rijtuigjes den landweg over. Om drie uur namen Wij aldaar den trein, die ons om half acht 's avonds weder in Manilla bracht. Het waren twee gezellige, vroolijke dagen vol van natuurschoon en bovenal, vol indrukken omtrent dit land en zijne bewoners, in wier midden wij ons al dien tijd bevonden hadden. Van een ander tochtje wil ik nog 't een en ander mededeelen. Ook hier waren wij de gasten van een Philippino-familie die ons voor een autotocht naar Antipolo uitgenoodigd had. Antipolo is een zeer wonderlijk oud dorpje, schilderachtig gelegen in de Mariquina vallei en zijne vermaardheid dankende aan zijne oude kerk, die het beroemde beeld van Nuëstra Senora de la Paz y Buen Viaja (Onze dame van Vrede en Goede Reizen) bevat. Sedert 1672 is dat beeld daar geplaatst en jaarlijks gaan duizenden pelgrims op om het te verheerlijken en zijn zegeningen af te bidden. Bij deze gelegenheden ontvangt het beeld kostbare geschenken, niemand komt met leege handen, zoodat nu de kleederen van het beeld bedekt zijn met vele honderd duizenden dollars waarde aan edelsteenen en is het geplaatst in een kast van massief zilver, die op zich zelf reeds een groote schat vertegenwoordigt. Van dit beeld worden de grootste wonderen verteld. Zeven keer heeft het de reis vice versa van Mexico naar Manilla gemaakt en eiken keer heeft het de stormen tot bedaren gebracht die dreigden het schip, waarop het zich bevond, ten ondergang te brengen. Herhaaldelijk is een kerk, waarin het in dien tijd geplaatst was, door brand vernield, terwijl het beeld ongedeerd bleef, ja, eens zelfs vond men het beeld den volgenden dag, na den brand, hoog in een boom staan op ruim 100 M. van de kerk verwijderd. Maar eens heeft het, en daarom heb ik het beeld mijne hulde onthouden, twaalf Hollandsche oorlogsschepen in den grond geboord Het gebeurde in het midden der 17e eeuw. Twaalf Hollandsche oorlogsschepen probeerden de Manillabaai binnen te komen om er de Hollandsche vlag te planten. Zij waren reeds tot Cavite genaderd en de bemanning meende reeds de overwinning te kunnen bezingen, toen de Spanjaarden in radeloozen angst hun Senora de la Paz grepen en naar de haven sleepten. Op dat gezicht gingen onmdidellijk alle Dutchmen op de vlucht en lieten hun gewonden aanvoerder in de macht der Spanjaarden. Maar ook zij ontliepen hun gerechte straf niet, want de Senora liet een storm komen, welke de meeste schepen in de golven der Chineesche Zee met man en muis in den grond boorde. Zoo zijn er nog tal van wonderen, die dit heilige beeld heeft verricht, maar Wijl die ons niet zoo direct raken, zal ik ze onvermeld laten. Er is een heel boekdeel vol van. Het is niet te verwonderen, dat de duizenden pelgrims bij hun jaarlijksch bezoek, dat in een van de dagen van Mei valt, zich vol geloof tot deze heilige Maagd wenden, bij wier verschijning alle rozeknoppen zich openen en elke vogel een huidelied zingt, en dat zij dan vol troost huiswaarts keeren* Gelukkig zijn de eenvoudigen van geest! De atmosfeer van heiligheid, die Antipolo omhult door de de aanwezigheid van het Heilige Beeld, is in schrille tegenspraak met den werkelijken toestand, die in het dorp heerscht. Het is het centrum van alle mogelijke misdadigers. Al wat de Philippijnen aan slechte individuen oplevert, schijnt in dit dorp zijn opleiding te genieten. Het wordt beschouwd als het brandpunt van misdaad, wij hebben dan ook de voorzorg genomen om vóór zonsondergang den terugtocht te aanvaarden. Van het gunstiger weder hebben wij gebruik gemaakt om plaatsen te bespreken op de eerste goede boot, die van hier naar Hongkong terug gaat en zoo zullen wij nu morgen met de „Prins Sigismund" van de Norddeutsche Lloyd, naar China afreizen. Ik zal dezen brief in Hongkong posten, de verschijning in „De Telegraaf" is dan voor mijne goede vrienden een bewijs, dat wij goed de zeereis volbracht hebben. 15 Augustus 1912. In China. I. Vrijdagavond, den 16en Aug., verlieten wij Manilla onder een prachtigen sterrenhemel. Den geheelen dag hadden wij het druk gehad, doordat onophoudelijk goede vrienden ons kwamen bezoeken om adieu te zeggen en velen ons een of ander als souvenir aan de gezellige dagen in deze stad doorgebracht, kwamen brengen, wat dan nog weder ingepakt moest worden. In welk ander land dan in Amerika of in een Amerikaansche kolonie zal het echter kunnen gebeuren, dat de GouverneurGeneraal en zijne vrouw persoonlijk twee onofficieele persomen goeden dag zeggen, en dat deze twee bovendien voor ieder van ons een doos met versche rozten naar onze hut op de boot hadden gezonden, om ons het verblijf in de hut op dit stuk onhebbelijke zee te veraangenamen? Wij waren door dit bewijs van eenvoudigheid en beleefdheid niet weinig verrast. Voor het eerst op onze lange reis maakten wij nu eens gebruik van een Duitsche boot. De „Prinz Sigismund" is een van de kleine booten van de Nord Deutsche Lloyd; deze lijn onderhoudt een geregelden dienst tusschen Japan en Australië, waarbij op de heen- en terugvaart Manilla wordt aangedaan. De „Prinz Sigismund',' was vol passagiers, zoodat mrs. Catt en ik een hut moesten deelen; de hutten zijn echter groot en zindelijk en gerieflijk ingericht. Ook het eten en de bediening laat op de booten niets te wenschen over. Maar toch in gerieflijkheid, zoowel als in alle andere zaken, kunnen deze booten bij onze Hollandsche booten niet in de schaduw staan. Het was niet ik, maar mijne Amerikaansche vriendin, die vanmorgen Mrs. Chapman Catt en Dr. Aletta h. Jacobs te midden van een groep voorstandsters van vrouwenkiesrecht in shanghai. tot mij zeide, zullen wij niet probeeren om van Hongkong naar Shangaï weder een Hollandsche boot te krijgen, die zijn toch in elk opzicht de beste van alle, die wij tot dusver geprobeerd hebben. Om slechts een kleinigheid te noemen: op de „Prinz Sigismund" was geen gelegenheid om buiten te zitten als men zelf geen stoel had medegenomen. Het schip had geen enkelen dekstoel aan boord, ook niet om te verhuren, en de stoelen in den salon zaten allen vastgeschroefd, zoodat wij die niet naar buiten konden brengen. Op het dek kon men alleen staan of loopen, om een oogenblik ergens rustig te gaan zitten, gaf men den passagiers geen gelegenheid. Deze onhebbelijkheid hebben wij nog nergens zoo sterk aangetroffen. Op den gezetten tijd, Maandagmiddag om één uur, stoomden wij de schilderachtige en drukke haven van Hongkong weder binnen. De gloeiende middagzon deed het groen der heuvels en het rood der zandbergen nog sterker uitkomen. Niettegenstaande wij op het dek stonden te smelten, bleef toch elkeen van het begin tot het einde dit binnenkomen aanschouwen. De „Prinz Sigismund" blijft IJ dag in deze haven liggen; van deze gelegenheid maakten bijna alle eerste klasse-passagiers gebruik om aan wal te gaan om Hongkong te leeren kennen. Wij zullen hier tot 27 Augustus blijven, om gelegenheid te hebben Macao en Canton, deze twee merkwaardige steden in Zuid-China, die in de geschiedenis van China zoo'n belangrijke rol hebben gespeeld, te bezoeken. Woensdagmorgen zullen wij met de eerste boot naar Macao afreizen en daarmede onzen tocht door China beginnen. Men verwachte echter niet, dat het mij mogelijk zal zijn, den lezers ook maar bij benadering een beeld te geven van een volk, dat in elk opzicht zooveel verschilt van het onze en dat daarbij op het oogenblik in dit oeroude land, met zijne oude gebruiken en instellingen, een nieuw leven is begonnen. De Chineezen, een volk, dat met zijn 426 millioen, een derde van de geheele menschheid uitmaakt, moest eenmaal als de eerste onder de volkeren gerekend worden, omdat het toen in ontwikkeling en beschaving bovenaan stond. Langzamerhand is het evenwel zoo gedaald, dat het tot de laatsten is gaan behooren en elk volk het zich tot oneer rekent, „de Chineezen van Europa" genoemd te worden. Het idee, dat dit volk Reisbrieven. II. 37 zich van zijne overheerschers trachtte te ontdoen en een republiek wou gaan stichten, bracht nog niet lang geleden een glimlach op elks gelaat; niemand geloofde hen tot zoo iets in staat. Toch hebben zij het feit volbracht, zich van de Manchu-regeering ontdaan en een republiek gesticht, maar of deze republiek genoeg levensvatbaarheid bezit om zich te kunnen handhaven, is voorloopig nog een open vraag. Het is niet alleen gebrek aan de noodige geldmiddelen, waardoor het voortbestaan van dezen democratischen regeeringsvorm bedreigd wordt; oneenigheid, wantrouwen, onderlinge jaloezie in eigen gelederen is een veel ernstiger factor voor den mogelijken ondergang van dit pasgeboren wicht. Een zeer ontwikkeld en vrijzinnig Chinees met wien wij dezen middag den politieken toestand van het land bespraken, sprak onomwonden zijn vrees uit, dat een wijd verspreide anarchie weldra zal volgen en dat de geheele opstand ten slotte zal eindigen in eene verbrokkeling van dit groote land. Het reizen in China is voor toeristen nog maar voor een gedeelte mogelijk, alleen waar men met booten of per trein kan komen, en dat is, in verhouding tot de uitgestrektheid \ an het land, niet zoo heel ver, kan men gerust gaan. Van de prachtige bergen, duizenden dichtbevolkte steden, die ieder op zich zelf door de godsdienstige of heilige reliquien, die zij bevatten, een bezoek overwaard zijn, zullen wij niets kunnen zien. Wij mogen blijde zijn dat Canton en Macco, de twee merkwaardigste steden in het zuiden van het land, op dit oogenblik zoo rustig zijn, dat wij er onbevreesd kunnen heengaan. Weichow, dat wij in dezen tocht pok wilden opnemen, moesten wij opgeven, omdat daar de bevolking nog volstrekt niet rustig is en vreemden er niet veilig zijn. ■Woensdag 21 Augustus. Toen de Hongkongsche toren, deze sta-in-den-weg op het kruispunt van de twee drukste straten, hedenmorgen met 7 slagen, die in staat waren heel Hongkong tot nieuw leven te wekken, het vroege morgenuur aankondigde, stonden wij met onze handbagage gereed om elk in een rickshaw te stappen om ons naar de werf te begeven, vanwaar de boot naar Macao afvaart. De rickshaws worden hier en in Japan Jinrikshaw genoemd, hetgeen beteekent „een door menschenkracht voortbewogen wagen". Onze vlugge dravers brachten ons twintig minuten lang door de drukste straten van Hongkong, voorbij de vischhal, de vleeschhal, de groentemarkt, door dichtbevolkte volksbuurten en naar dat deel van de haven, waar ontelbaar vele booten liggen, die het verkeer in het binnenland onderhouden. Niettegenstaande het vroege morgenuur, was toch overal reeds zoo'n groote levendigheid en bedrijvigheid, dat het geheel op een groote mierenhoop geleek. Elkeen rende volbeladen naar en van de haven, mannen en vrouwen betwistten elkaar een zware vracht, en kinderen van 5, 6 tot 8 jaar oud, met een nog kleiner broertje of zusje op den rug gebonden, raapten den afval op en stopten al het bruikbare — en voor een Chinees schijnt alles bruikbaar — in een meegebrachten zak. De Sui Ann, die ons in vier uren naar Macao zou brengen, was een mooi bootje, met een zeer mooi bovendek vol gemakkelijke stoelen. ,Wij hadden in het hotel zoo vroeg geen ontbijt kunnen krijgen en daarom vroegen wij op de boot, of men iets voor ons kon gereed maken. Wij waren zeer verrast, toen ons een ontbijt ten deel viel, beter, smakelijker en rijker van goede vruchten voorzien dan wij in lang genoten hadden. .Wij waren weder de eenige eerste klasse passagiers. Nauwelijks waren wij de haven uit en een eindje door het Lamma-kanaal gevaren, toen een bijzondere drukte van politiebootjes met Engelsche politie en militairen bemand, onze aandacht trok. „Wat beteekent dat?" vroeg ik den kapitein. „Houden zij oefeningen of is er iets bijzonders?" De kapitein glimlachte even en vertelde ons, dat in den afgeloopen nacht een troep zeeroovers, ongeveer 50 man sterk, het dorpje Cheung-Chau, op het eiland Lamma gelegen, letterlijk hadden uitgeplunderd en vier der politie-autoriteiten hadden gedoodHet leek ons bijna ongelooflijk, dat zoo iets zoo nabij Hongkong heeft kunnen gebeuren en dat deze mannen hebben kunnen ontkomen, zonder een spoor achter te laten. Maar toen wij wat verder tusschen de onophoudelijke heuvelenreeks doorvoeren, was het toch ook wel duidelijk, dat het zelfs voor een tienmaal grootere politiemacht niet mogelijk zou zijn deze misdadigers op te sporen. Het dorpje Cheung-Chau, door de Engelschen Dump-Bell-eiland genoemd, lag er zoo rustig, toen wij er voorbij stoomden. Op eiken heuveltop — en het waren er zeer vele — stond een zendelingengesticht en aan den voet van den heuvel lagen de tallooze kleine visschershuisjes, zoo kalm, alsof er niets gebeurd was. Het zijn voornamelijk Amerikaansche zendelingen, die in den zomer naar dit eiland trekken. Ik had reeds van een onzer vroegere kapiteins vernomen, dat dit heele gedeelte, van Hongkong tot Macao, vroeger berucht was door de vele staaltjes van brutaal optreden der zeeorovers, maar dat zulke dingen nu nog konden voorkomen en dat nog wel op Britsch grondgebied, waar men zich zoo veilig waant, dat was meer dan ik verwacht had. Er schijnt echter nog steeds gevaar te bestaan, want onze kapitein zeide zeer geruststellend, dat geen schip dezen tocht maakt, zonder voorzien te zijn van de noodige gewapende Europeanen aan boord, om in geval van nood het leven en de have der aan boord zijnden te beschermen. Vandaag waren wij natuurlijk al heel veilig, omdat nu dit stukje zee van politie wemelt Maar wat klonk dat alles in disharmonie met de prachtige natuur, die ons daar omgaf. Wij gingen onophoudelijk dicht langs de kust en genoten van hetgeen wij zagen. De tijd vloog om, zoodat, eer wij er aan dachten, Macao reeds op het smalle, heuvelachtige eiland voor ons lag. Reeds bijna vier eeuwen verheugen de Portugeezen zich in het bezit van dit mooie stukje grond, waar zij echter dikwijls voor groote moeilijkheden staan. De alhier wonende Chineezen schijnen bijzonder revolutionnair gezind te zijn, waarvan trouwens op Java ook genoeg last wordt ondervonden. Mij werd ten minste in Semarang en Soerabaja verzekerd, dat het bijna altijd de Macaoërs waren, die daar de moeilijkheden onder de Chineezen teweegbrengen. Daar lag dan Macao half cirkelvormig langs de zeekust, aan weerszijden geflankeerd door ouderwetsche forten. Het was alsof wij Nice of een der andere steden aan de Riviera voor ons zagen. Maar toen wij den hoek omgingen naar het achtergedeelte van het eiland, naar de binnenhaven, en daar de honderden Chineesche visschersvaartuigen zagen, visschersschuiten, zooals men ze nergens anders ziet, toen was het Europeesche beeld geheel verdwenen; het Chineesche leven, zooals dat voor een deel op het water afgespeeld wordt, lag voor ons. In dit waterleven spelen de vrouwen een groote rol. Booten, uitsluitend bemand met vrouwen, of booten, waarop de hoofdfuncties door vrouwen worden waargenomen, zagen wij er ontelbaar. Sommige van die vrouwen hadden haar baby op den rug gebonden en hanteerden de rware roeispanen alsof het veertjes waren. Barbiers, acteurs en bootmenschen behooren in China tot de laagste klasse der bevolking, zoo Laag zelfs, dat het drie generaties vereischt, alvorens men uit deze klasse oprijst en een of andere burgerpositie kan innemen* Maar dat schijnt den Chineeschen bootvrouwen niet te deren; zij zien er gezond, krachtig en opgewekt uit en schijnen zich van de zorgen des levens niet veel aan te trekken. Men ziet ze steeds lachen en gekheid maken. De stad Macao is verdeeld in twee gedeelten, een zeer druk en levendig lager gedeelte van de stad, waarin uitsluitend Chineezen wonen en het zeer fraai en hooger gelegen deel, waar de Portugeezen zijn gehuisvest en waar de officieele gebouwen zijn. Dit Portugeesche gedeelte lijkt geheel niet op een Orientale stad, het zijn alle Europeesche huizen, met prachtige tuinen, huizen echter, die in niets beantwoorden aan de behoeften van het heete klimaat. Wij bezochten in Macao de weelderig ingerichte woning van den gouverneur-generaal, met den daarbij behoorenden merkwaardigen tuin en kwamen tot de conclusie, dat de Portugeesche regeering haar vertegenwoordiger hier schitterend heeft gehuisvest. .Wij zagen een paar Chineesche tempels, eenige bijzonder fraaie of liever oude Katholieke kerken, een Pagoda, de openbare tuinen, en maakten een rickshawtocht door de stad. In het Chineesche gedeelte liepen de varkentjes in zoo grooten getale en zoo genoegelijk met de kippen samen in de straten, dat men telkens vreesde over ze te vallen. Varkens schijnen hier gewone huisdieren te zijn, want ze liepen in de open winkels en huizen rond alsof ze er thuis behooren. Men weet, dat de Chinees wel kip- en varkensvleesch, maar geen ossevleesch bij zijn rijst nuttigt; het laatste is verboden vrucht voor hem. De Chineesche straten in Macco zijn vol speelhuizen; heele reeksen huizen geven naast het Chineesche opschrift ook in de Engelsche taal te kennen, dat zij „gambling houses" zijn. Bovendien zijn zij door hun opzichtig vertoon van groote gekleurde Chineesche lantaarns, beelden, die beschermgeesten van het spel voorstellen, en andere in het oog loopende dingen, direct van andere huizen te onderkennen. De Portugeesche regeering staat niet alleen dit spelen toe, maar verpacht die speelhuizen, of liever zij heeft het monopolie van het houden van die walgelijke inrichtingen voor 700,000 dollars aan een syndicaat verpacht, dat nu honderden van die inrichtingen in het Chineesche gedeelte van de stad heeft gevestigd, waar dag in dag uit, het geheele jaar door, zonder een dag rust, gespeeld kan worden. Deze huizen zijn altijd open, elke seconde van de 24 uren van een etmaal kan men er binnengaan en zijn geluk beproeven of zijn geld verliezen. Wij bezochten er een paar ien sloegen eenige oogenblikken het spel gade. Mij werd verteld, dat nooit een uur van den dag of van den nacht deze huizen ledig zijn; ten allen tijde vindt men er menschen, die hun soms zuur verdiende penningen daar in een oogwenk verliezen. Het is geen roulette, maar een Chineesch spel, waarvan ik de finesses nog niet begrijp, dat daar gespeeld wordt.: Maar niets in de stad interesseerde ons zoo sterk als het leven in de binnenhaven, dat wij niet moede waren van het dek van de boot af gade te slaan, tot wij om 9 uur de reis naar Canton aanvaardden. Reeds om 6 uur ging de zon onder en daarmede begon ook de verlichting der tallooze schepen. Zij hadden alle één licht in den mast, maar sommige hadden er zooveel, alsof zij aan het illumineeren waren. Bovendien zagen wij telkens vliegers in den vorm van mannetjes en vrouwtjes de lucht invliegen, die op betrekkelijk geringe hoogte in brand werden gestoken. Vuurpijlen vlogen onophoudelijk de lucht in en vuurknappers hoorde men telkens met langgerekt geraas ontbranden. Van verschillende booten bereikte een vervelende en eentonige muziek onze ooren en dat alles geschiedde met de goedige bedoeling om de geesten van afgestorven familieleden, die 's avonds om de schepen dwalen, aangenaam bezig te houden en goedgezind te stemmen. Het Chineesche volk is verschrikkelijk bijgeloovig; het zal de nieuwe regeering, als die zich weet te handhaven, nog heel veel moeite kosten, om alle hervormingen, die zij op haar program heeft, te kunnen invoeren. Hoeveel moeite het gekost heeft om de eerste telegraaflijnen en spoorlijnen hier tot stand te 'brengen, daarvan kan het volgend verhaaltje een denkbeeld geven. De eerste telegraaflijn, die in China tot stand werd gebracht, verbindt Hongkong met Canton en is het werk van Engelschen. Nu gelooven de Chineezen vast, dat Hongkong de stad der „negen Draken" is en Canton wordt de stad der „schapen" genoemd. Canton ontleent dezen bijnaam aan de legende, waarin verteld wordt, dat eenmaal 5 geniën op rammen door de lucht kwamen rijden en in Canton nederdaalden. Onmiddellijk daarop versteenden de rammen; deze versteende beesten worden thans nog in een tempel verheerlijkt, doch de vijf geniën bleven in Canton nog langen tijd hunne wijsheid verkondigen. Bovendien wordt de mond van de Cantonrivier, waarover de telegraaflijn loopt, de „tijger's mond" genoemd. De Chineezen waren nu van oordeel, dat de nieuwe telegraaflijn ontegenzeggelijk ongeluk moest aanbrengen, omdat zij dc vijf schapen regelrecht in des tijgers mond of in de macht der negen draken bracht. Dat moest verhinderd worden en telkens werden de nieuwe telegraafpalen uit den grond getrokken en het werk der ondernemers zeer bemoeilijkt. Eerst nadat de Engelschen door een groote politiemacht het werk langs de geheele lijn lieten bewaken, kon het tot een einde gebracht worden. Met den aanleg der spoorwegen ging het niet beter. Telkens werden de ondernemers bemoeilijkt bij het aanleggen van een nieuwe lijn, omdat Fung-Shui er tegen is. Fung-Shui is een denkbeeldig iets, een geest, die geluk of ongeluk aanbrengt, die zich overal kan nestelen. Als een spoorlijn loopt over een stuk grond waar Fung-Shui huist, dan kan men zeker zijn, dat er telkens ongelukken gebeuren. ,Wat Fung-Shui op zijn geweten heeft, zou een geheel boek kunnen vullen. Maar over deze spokerijen schrijf ik vanavond niet meer, 't is reeds bijna middernacht en morgenochtend komen wij reeds vroeg in Canton aan en dan moet ik vroeg gereed zijn. Hebben wij vandaag een stuk Chineesch leven gezien, dat geheel verschilt van dat in Hongkong, het echte was het toch nog niet. Er liepen nog te veel Portugeesche soldaten en officiertjes en te veel Europeesch gekleede dames door de straten van Macao en er waren te veel Katholieke kerken, om ons niet elk oogenblik te herinneren, dat wij ons in eene Portugeesche kolonie bevonden. II, 22 Augustus. Om half zeven arriveerden wij vanmorgen in de haven van Canton, waar direct door allerlei bijzonderheden onze belangstelling werd gewekt. Voor het eerst zagen wij hier van alle schepen de nieuwe vlag van China wapperen, de vlag 'der Chineesche republiek. Het is een vlag uit vijf even breede strepen rood, geel, grijs, wit en blauw bestaande. Ook zagen wij hier voor het eerst Chineesche militairen, Chineesche douanen en Chineesche politie. Na dezen eersten dag van ons verblijf in Canton heerscht er in mijn hoofd zoo'n chaos van alles wat wij hier zagen, hoorden en ondervonden, dat ik er dagen lang van zou kunnen vertellen, als ik eerst alles goed gezift heb. Het is alles zoo vreemd, zoo geheel iets anders dan wij verwacht hadden, zoo in niets gelijkend op wat wij tot dusver gezien hebben. Canton, een verbastering Van den eigenlijken naam Kwang Tung, is de hoofdstad van de provincie van dien naam. Zij is echter tevens de eerste commercieele stad van China en de tweede stad van beteekenis van dit rijk. Zij ligt aan den voet van de Witte Wolken Bergen en aan de Paarl Rivier. Canton was de eerste stad in China, die in handelsrelatie trad met Europa; al ons oud Chineesch porselein en andere Chineesche bijzonderheden, zijn uit deze stad ingevoerd. Men kan den handel met Canton tot op twee eeuwen vóór Christus nasporen, maar men vermoedt, dat hij reeds van vóór dien tijd dagteekent. Tegenwoordig komt voornamelijk nog het Canton-linnen, zijde, thee en porselein naar Europa. Eerst in het hiidden der 17e eeuw kwam dit district, het Zuidelijkste van China, onder de Manchu-regeering. De Cantonneezen hebben zich 'echter nooit goedwillig onder den druk van deze overheersching gedragen, er heerschte altijd een revolutionnaire geest. Deze laatste revolutie, waarvan de Chineesche republiek een gevolg is, heeft van hieruit haar oorsprong genomen, had in Canton haar hart, waaruit steeds nieuw voedsel, in den vorm van geld en strijdkrachten, naar het revolutionnaire kamp gezonden werd. Dr. Sun Yat Sen, de eerste en provisoire president der republiek, is hier geboren en gekweekt en de Cantonneezen zijn er niet weinig trotsch op, dat de mannen van groote beteekenis in deze laatste omwenteling alle van hier afkomstig zijn. Canton, de stad alleen, bevat tusschen de 2J tot 3 millioen inwoners, waarvan echter een half millioen op schepen en schuiten in de rivier en in de kanalen door de stad huist* Dat leven op die schuiten is allermerkwaardigst. Zoo'n sampan lijkt niet groot genoeg om één mensch te huisvesten en er leven en tieren soms een dozijn menschen nacht en dag, hun geheele leven lang op. Generatie na generatie wordt op zoo'n schuitje geboren en verlaat het alleen na den dood.; Dikwijls zagen wij er vier generaties tegelijk, waartusschen dan nog de kippen en zwijnen vroolijk ronddartelden. En, zooals ik reeds vroeger schreef, de meeste menschen op die schuiten zijn vrouwen. Deze vrouwen verdienen voornamelijk hun schamelijk stukje brood, zou ik willen zeggen, maar brood eten ze bijna niet, hun bakje rijst komt beter de waarheid nabij, met menschen en goederen van het eene schip naar het andere te brengen. Men moet ze hooren schreeuwen en kijven als er zich een vrachtje voordoet, om er het groote belang voor haar van te beseffen. Al dadelijk toen wij vanochtend van de boot kwamen, bleek, dat het eenige vervoermiddel, waarvan men zich in Canton bedient, kan bedienen, de sedan-chair (de draagstoel) is. De Cantonsche draagstoel is echter bijzonder nauw, men past er net tusschen, hij wordt gedragen door twee, drie of vier man, die echter achter elkaar loopen en daardoor den stoel niet zoo doen schudden als op Java. Een stoel met twee dragers is erg burgerlijk, deftige menschen, zooals wij, moesten er drie hebben, zei onze kapitein, en officiëele personen, hooge oomes, laten zich door vier koelies dragen. De kapitein van de boot had twee stoelen, met dragers, die aan de boot bekend waren, voor ons laten komen, om ons naar het hotel te brengen. Al spoedig werd ons duidelijk, waarom men zich hier alleen van dit vervoermiddel bedient. Onophoudelijk toch ging onze tocht door straten, waar onze stoelen juist door kunnen. Als er menschen van den anderen kant ons passeerden, dan moesten die zich tegen den kant wringen, of in de open winkeltjes gaan staan, om ons te laten passeeren. Zonder ophouden schreeuwden onze koelies om plaats te maken, om ons een doortocht te verleenen. Na een kwartier lang door deze nauwe straatjes, waarvan elk huis een open winkeltje is, heen gedrongen te zijn, daarbij herhaaldelijk over steenen bruggen komende, die over de kanalen liggen, die vele straten doorkruisen, kwamen wij ten slotte aan een breede brug, door een zwaar ijzeren hek gesloten en aan den binnenkant door Europeesche militairen en een Chineeschen politie-agent bewaakt. De poort werd van binnen geopend en er doorgaande bevonden wij ons aan den anderen kant op het zoogenaamde Victoria-eiland, Shameen genaamd. Dit is een aan alle kanten door de rivier ingesloten ruimte, waarbinnen de Europeeërs wonen en de consulaten gevestigd zijn. Het staat onder Eransche en Britsche regeering, van beide rijken zijn er militairen, die hier de wacht houden. Op Shameen lag ook het Victoria-Hotel, het eenige Europeesche hotel, dat hier bestaat, doch nu in handen is van een Amerikaanschen eigenaar. Het hotel is vrij goed, doch bezit de pretentie van Amerikaansche prijzen te vragen, in geen enkel opzicht in verhouding van hetgeen het den gasten biedt en de goedkoope omstandigheden, waarin het hier verkeert. .Wil men in Canton echter een of meer dagen vertoeven, dan moet men in dit hotel terechtkomen, tenzij men in de Chineesehe stad in een Chineesch hotel wil gaan. Dat zou natuurlijk veel interessanter zijn geweest, maar daarvoor misten wij alsnog den moed. Nu was het ons plan om in Canton in de eerste plaats uit te visschen wat wij hadden te gelooven van al de courantenberichten, die wij in het afgeloopen jaar gelezen en ver-.; nomen hadden, waarin de Cantonneesche vrouwen zoo'n groote rol spelen. .Wij hadden gelezen, dat de vrouwen in Canton persoonlijk en daadwerkelijk aan de revolutie hadden deelgenomen, dat een regiment Cantonneesche vrouwen naar Nanking en Peking was opgetrokken, dat de vrouwen onder de nieuwe regeering in Canton het kiesrecht uitoefenden en er vele van deel uitmaakten van de regeering van Canton. Ook van een suffragette-optreden der vrouwen in Nanking, doch dit laatste hebben wij daar na te sporen. Al deze feiten waren in Manilla, toen wij er naar informeerden, tegengesproken en in Hongkong had de Amerikaansche consul mrs. Catt zoo vast verzekerd, dat niets van dien aard in China tijdens de revolutie was voorgevallen, dat mrs. Catt zich verplicht gevoelde naar ons Internationaal Vrouwenkiesrecht-orgaan „Jus Suffragii" en naar de twee belangrijkste vrouwenkiesrechtbladen in Amerika te melden, dat van al deze sensationeele berichten niets waar was. Onze consul was in zijne uitlatingen voorzichtiger; hij zeide, dat hij er niets van wisf, dat hij het meest omtrent den politieken toestand in China uit de mail-editie van de „N. Rott. Ct." leerde kennen, omdat de in China verschijnende Engelsche bladen den feitelijken toestand niet altijd uitvoerig vermelden. Hij w!as echter zoo vriendelijk mij eenige waardevolle introducties voor Canton te bezorgen, waarmede ik misschien de waarheid zou kunnen opsporen. Ook mrs. Catt had van haar consul eenige introducties ontvangen en verder had de Chinees, dien Wij in Hongkong spraken, ons een paar brieven medegegeven. Met deze brieven gewapend, begaven wij ons onmiddellijk na onze aankomst op 'Weg. Twee voor het hotel staande draagstoelen, heel burgerlijk met slechts twee dragers, namen wij in beslag en lieten ons het eerst brengen naar dr. Mary Fulton, een Amerikaansche vrouw-dokter, die hier aan het hoofd van een Amerikaansch hospitaal staat, waaraan een medische school voor Chineesche vrouwen en een opleidingsschool voor verpleegsters verbonden is. Na een vol half uur door al die schilderachtige, maar vuile, nauwe straten gedragen te zijn, zetten onze dragers ons neder voor een groote poort, die op ons geklop onmiddellijk werd opengedaan. Daar achter bevonden wij ons in een groote, vierkante ruimte, een groot, groen grasveld, rondom omzoomd met in bloei staande witte lelies en hooge palmboomen. Aan drie zijden van dit vierkant stonden vele kleurig onderhouden gebouwen, die naderhand bleken links uit het hospitaal, met de daarbij behoorende inrichtingen, in het midden de woonhuizen, en rechts uit schoolgebouwen van een Amerikaansche missionary te bestaan. Wij vernamen weldra, dat dr. Mary Fulton op reis was. Het is de vacantietijd en de dokter had deze drie maanden gebruikt, in hoofdzaak ter wille van de zeereis, om eens even naar de Vereenigde Staten te gaan. Zij was op de terugreis en zou binnen veertien dagen terug zijn,. Haar schoonzuster, getrouwd met den broeder van dr. Mary stond ons echter te woord. Zij en haar man staan aan het hoofd van de onderwijsinstelling van dit Amerikaansch Zendelingeninstituut, maar zij kon ons geen inlichtingen geven omtrent alles wat wij wilden weten. Nadat wij de school, die juist begonnen was, vol van Chineesche kleine jongens en meisjes, die hier tot goede, deugdzame Chineesche Christenen worden opgevoed, vluchtig hadden bezichtigd, met een jonge Chineesche lady-dokter het keurig ingerichte, up to date-hospitaal voor vrouwen en kinderen hadden doorloopen, zetten wij ons weder in onze stoelen en begaven ons naar een ander Amerikaansch zendelingeninstituut. Ook daar wist men ons geen inlichtingen te geven en toen wij nog eerst een dokter aan het Canton-hospitaal hadden getracht te spreken en vernamen, dat deze dokter ernstig ziek was, begaven wij ons naar de woning van een Chineesche dame, wier dochter lid van den Raad van Canton zou zijn, zoo had men ons althans verzekerd. Deze dame ontving ons zeer vriendelijk, zij was een weduwe en onderwijzeres aan een school. Zij sprak een klein beetje Engelsch, te weinig om een geregeld gesprek te voeren en ons altijd goed te begrijpen, maar genoeg om ons toch eenige inlichtingen te geven. Haar dochter was werkelijk gekozen tot lid van den Cantonschen Raad, zij was ook eene onderwijzeres, maar de moeder hield niet van dit publieke optreden van haar dochter en daarom had zij haar eenige maanden geleden voor twee jaar naar Amerika gezonden, om daar een cursus in de philosophische wetenschappen door te maken. Zij wist ons te vertellen, dat er vrouwen in den Raad zaten, maar dat was alles wat wij na een lang onderhoud te weten kwamen. Nog een ander Chineesch adres probeerden wij, doch vonden de geadresseerde persoon niet thuis. De afstanden in Canton zijn groot, wij waren van 8 uur af reeds aan het dwalen, wij gaven daarom onzen dragers last om ons eerst naar het hotel terug te brengen, waar wij om half één aankwamen. De hotelier stond ons buiten in groote vertwijfeling op te wachten en verraste ons met de mededeeling, dat wij een hoogst onvoorzichtige daad hadden verricht, door zonder geleide en in gewone draagstoelen de stad in te gaan en ons overal te laten ronddragen. De stad was nog vol gespuis, de koelies, die ons gedragen hadden, waren hem volmaakt vreemd, wij hadden evengoed in alle moeilijkheden kunnen geraken als veilig terug te keeren. Wij gaven daarom onze mannetjes een extra-belooning, omdat zij ons zoo goed en veilig overal gebracht hebben waar wij wilden komen en beloofden den hotelier verder zijn raad te zullen volgen. Na een half uur rust en na onze lunch genoten te hebben, begaven wij ons Weder op weg; nu echter onder het vertrouwde geleide van een Engelsch sprekenden Chineeschen gids. Wij zouden nu mijne speciale introducties beproeven. Eerst bezochten wij dr. Emilie Bossoni, een Italiaansche ladydokter, die hier aan het hoofd van een Chineesch hospitaal staat, geen stad- of staatsinrichting, maar een privaat hospitaal, door giften en gaven onderhouden. Dr. Bossoni is een aardige babbelaarster, levendig en vroolijk als al hare landgenooten, maar de inlichtingen, die zij ons gaf, leken naar niets. Ook de onder haar werkende Chineesche jonge mannen en vrouwen wisten niets te antwoorden op de vragen, (die wij hun stelden; zij hadden van dat alles nooit gehoord. Dr. Bossoni wilde ons volstrekt rondvoeren door haar hospitaal, maar na eenige oogenblikken werd mij dat te machtig. Alleen in Italië en onder Italiaansche doktoren kunnen zulke hospitalen, beter ware het ze lijkenhuizen te noemen, bestaan. De operatiekamer, waar armen en beenen en vingers, etc. geamputeerd worden alsof het een dood kalf geldt, een heele bak vol afgezette ledematen, had ze daar staan — 't was haar morgentaak geweest — leek meer op een ouderwetsch waschhuis bij een oude boerenwoning dan op een operatiekamer. Het hok, waarin de apotheek, als men de verzameling medicamenten, die daar stonden, zoo noemen mag, gehouden werd, zag er zóó smerig uit en stond zoo vol gebruikte pannen •en potten, dat ik haar vroeg of zij dat heusch een plaats noemde, waarin medicijnen voor zieken klaar gemaakt konden worden. O ja, dat was de apotheek, en bij gebrek aan een apotheker bereidde zij zelf de door haar voorgeschreven recepten. Ziekenzalen waren er niet; hokken, waar geen licht en geen lucht kon doordringen, waar het stonk en vreeselijk smerig was, herbergden zieltogende menschen. 't Was te erg, ik wilde niet verder doorgaan, want ik ken zulke toestanden van hospitalen in Italië. Nu restte ons nog één introductie, die wij voor het laatst bewaard hadden, omdat wij er niet veel van verwachtten. Het was een introductie van onzen Nederlandschen consul aan den Commissioner for foreign trade. Hoe ik dien titel in het Nederlandsch moet vertalen, weet ik niet, wij bezitten zulk een ambtenaar niet. Hij zetelt direct onder den gouverneur van de provincie Canton en zijn zittingslokaal is gevestigd op den grond, waar de gouverneur woont en zijne bureaux zijn. Wij begonnen te vreezen daar met een kluitje in het riet weggestuurd te zullen worden en ten slotte Canton te moeten verlaten, zonder veel wijzer geworden te zijn omtrent de zaken, die ons bovenal interesseeren. Toen wij aan de buitenste poort, die de gouverneurswoning omgeeft, aangekomen waren, en onzen wensch te kennen gaven den commissioner — wij wisten zelfs zijn naam niet — te spreken, werden wij, na veel gedoe, tusschen een drievoudige rij soldaten doorgelaten, naar de tweede poort en daarna naar de eerste poort geleid. Daar ontving ons een Chineesch burger, die den introductiebrief in ontvangst nam en ons verzocht, een oogenblik te wachten. Spoedig daarna kwam hij ons halen, om ons naar binnen te geleiden. Reeds bij de deur kwam ons een vriendelijk, jong man, in Europeesche kleeding, tegemoet, zichzelf voorstellende als dr. Lou, de commissioner. „En wie van u is dr. Jacobs en wie is mrs. Catt?" vroeg hij onmiddellijk, na ons beide handen toegestoken te hebben. Wij keken hem verbaasd aan, want de introductiebrief sprak alleen van mij. „O, ik wist, dat gij komen zoudt," zeide hij, „de Chineesche bladen hebben ons reeds van uw werk in Manilla en uwe plannen in China op de hoogte gebracht." En nu vertelde deze ongeveer 30-jarige man ons, in volmaakt Engelsch, dat hij een groot feminist is. Hij heeft zijn opleiding gedeeltelijk in Amerika en gedeeltelijk in Engeland genoten. Weldra kwam ook mr. Li — ik schrijf deze namen maar zoo eenvoudig, zooals zij in de wandeling genoemd worden, maar feitelijk hebben deze heeren een veel langeren naam —, een man van ongeveer denzelfden leeftijd, zich bij ons voegen. Deze laatste is in Amerika uit een Chineeschen vader en 'n Duitsche moeder geboren, heeft in New-York gestudeerd en woont sedert 6 jaren weder in Canton. Hij is op het bureau van dr. Lou werkzaam en is tevens redacteur van „The China Outlook", een in het Engelsch uitgegeven dagblad van de politieke partij van dr. Sun. Met beide jonge mannen waren wij weldra in een belangrijk gesprek omtrent den politieken toestand van het land, waaruit bleek met hoeveel jeugdig optimisme zij bezield zijn. Zij twijfelen geen oogenblik omtrent het voortbestaan der republiek en toen wij hen op de bestaande moeilijkheden wezen, loochenden zij die niet, maar had niet elke republiek in den beginne voor groote moeilijkheden gestaan? Zij herinnerden mrs. Catt aan de eerste dagen der Amerikaansche republiek en spraken hunne verbazing uit, dat de Vereenigde Staten niet vooraan staan om elke jonge republiek onmiddellijk met uitgestoken handen te begroeten en te helpen de moeilijkheden te overkomen. Dr. Sun Yat Sen is hun afgod. Zij gaven toe, dat de tegenwoordige president met leede oogen aanziet, dat dr. Sun zoo vereerd wordt, maar dat dr. Sun's leven in gevaar zou zijn, negeerden zij volkomen. Het is waar, dat de president twee hunner generaals heeft laten doodschieten, maar vergissingen zullen er nog wel eens meer gemaakt worden en dr. Yean Shi kaj heeft daarna toch een ode gewijd aan den afgestorven vriend en zijn eigen zoon gestuurd, om hen te eeren bij hunne begrafenis. Hoe vindt men zoo'n naïeveteit? Over de financieele moeilijkheden, waarin de republiek thans verkeert, spraken zij zeer luchthartig. Dat geld zal weldra komen; kleine sommen hadden zij reeds van verschillende kanten kunnen krijgen, maar zij willen een groote som ineens, met het oog op moeilijkheden bij de aflossing. Weldra zullen echter de eerste belastingen geïnd worden en daarmede kunnen de groote gaten voorloopig gestopt worden. Omtrent de bijzonderheden der Cantonneesche vrouwen verkregen wij alle gewenschte inlichtingen. Het is waar, dat een 50-tal jonge meisjes, meest studenten, onderwijzeressen, verpleegsters, in den revolutietijd de wapens hebben opgevat en een eigen regiment hebben gevormd. Zij hadden zich vooraf in het hanteeren der wapenen en andere militaire wetenswaardigheden geoefend, een kapitein uit hun midden gekozen en zich bij het leger gevoegd. Zij werden voornamelijk gebruikt om een deel van de stad te bewaken, zoodat zij meer defensief dan offensief behoefden op te treden. Nadat in Canton de groote strijd was afgeloopen, zijn zij naar Nanking getogen en hebben zich ook daar op dezelfde wijze verdienstelijk gemaakt. Wij waren het met de heeren eens, dat meer het feit van dit optreden merkwaardig was, dan dat deze fijn gebouwde, kleine, tengere vrouwtjes op die wijze veel daadwerkelijke hulp hebben kunnen verleenen. Dit regiment is nu ontbonden, doordat nu eenige hunner als militaire hospitaalverpleegsters dienst doen, anderen administratieven arbeid in het leger verrichten en anderen haar studie weder hebben opgevat. Het kiesrecht der vrouwen is in China nog niet geregeld, zooals nog niets wettelijk geregeld is. Iedere provincie leeft nog onder een provisoir bestuur en regelt voorloopig haar eigen zaken. De provincie Canton nu heeft gemeend, de vrouwen, die in alle opzichten zoo'n werkzaam aandeel in de revolutie geleverd hadden, die steeds ijverige leden waren geweest van de geheime genootschappen, deel te moeten laten nemen aan de voorloopige provinciale regelingen en van de 120 zetels minstens tien door vrouwen te moeten laten bezetten. Men heeft verder gemeend, idat vrouwen zelf te moeten laten bepalen, welke vrouwen daarvoor gekozen moesten worden. De vrouwen van de provincie Canton hebben dus alleen gestemd voor de verkiezing van de tien vrouwen-leden. De Provinciale Raad houdt eiken middag van 1—5 zitting; de twee heeren zouden het op prijs stellen als wij zoo'n zitting wilden gaan bijwonen. Op onze verzekering, dat wij niets liever wenschten, gaf dr. Lou ons een introduceerend schrijven aan den president van den Raad, dien hij ook nog persoonlijk over ons zou spreken en bovendien gaf hij ons een brief aan den waarnemenden voorzitter van de politieke vereeniging Tung Ming Hui, waarvan dr. Sun de oprichter en voorzitetr is. Hij wilde, dat wij dien heer gingen opzoeken, omdat wij van hem alle persoonlijke bijzonderheden omtrent de vrouwen-leden van den Raad zouden kunnen vernemen. Het was toen half vijf; wij meenden nog een uurtje eenige bijzonderheden te kunnen gaan zien en daarmede onzen dag als welbesteed te kunnen eindigen. Van alle indrukken, die wij op onzen tocht door de stad 's morgens en des middags ontvingen, van de stad zelf en van alles wat wij er zagen, zal ik later vertellen. Het is nu reeds lang over den tijd, dat ik in bed had moeten liggen en slapen. III. 24 Augustus. O, wat een dag hebben wij gisteren doorgebracht! Nimmer zal ik dien 23en Augustus vergeten. Als wij van China niets meer zien en hooren, dan 't geen wij gisteren beleefden, dan Sing Pey Zunq in haar qfficiers uniform. Sing Pey Zung, de Christabel Pankhurst van China, in Europeesche kleeding. nog hebben wij meer gezien en een dieperen blik kunnen slaan in het leven der Chineezen en in de idealen van Jong China dan menig toerist, die hier weken lang vertoeft. Het was een zeer vermoeiende dag, maar voor niets zou ik hem uit mijn leven willen missen. Doch ik zal trachten er veel van te vertellen. Reeds om half acht zaten wij 's morgens weder in onze draagstoelen en gelastten onzen begeleider, om ons successievelijk te brengen naar tempels, pagoden, oude poorten, gevangenis en verschillende plaatsen waar een bijzonder voor Canton kenmerkende indrustrie wordt uitgeoefend. Wij hadden een lijstje gemaakt van de dingen, die wij wilden zien en lieten het aan den gids over in welke volgorde wij dat alles zouden bezoeken. Over dit alles zal ik in een anderen brief uitwijden, want de middag was veel interessanter en daarover moet ik eerst mijn hart luchten. Om twaalf uur waren wij in het hotel terug, aten toen in haast een koude lunch, om vooral op tijd aan het Assemblygebouw te zijn, waarvan wij ruim een half uur verwijderd waren. Het gebouw waar de raadszittingen gehouden worden is even buiten de oude stad gelegen, waar men thans is begonnen een nieuwe en nieuwerwetsche stad te bouwen. Het is een volkomen cirkelvormig, uit grijs zandsteen bestaand, gebouw, zeer eenvoudig en doelmatig ingericht. De hall, waarin de vergaderingen gehouden worden, js als in een circus, en daarboven loopt rondom een galerij voor 't publiek, waarvan men van elke plaats alles wat in de Hall gesproken en gedaan wordt, evengoed kan hooren en zien. Thans zijn nog alle ingangen sterk met soldaten bezet en niemand krijgt toegang tot de galerij, die niet deugdelijke identiteitsbewijzen bezit. Wij waren om kwart voor één daar, gaven aan de poort het introduceerend schrijven voor den president van den Raad af en wachtten. Na een oogenblik kwam iemand ons halen en bracht ons bij den voorzitter. Hij sprak zeer slecht Engelsch, zoodat wij geen geregeld gesprek met hem konden voeren, hij had het bovendien zeer druk en kon niets meer voor ons doen dan de reeds aanwezige dames-leden te roepen en die aan ons voor te stellen. Daar stonden wij nu, tusschen deze parlementsleden, de een uit Amerika, de ander uit Holland, beiden tot voorheen Reisbrieven. II. 3g trotsch op onze .natie en nu beschaamd over de kleinzieligheid, bekrompenheid van geest, achterlijkheid, en nog zooveel meer van ons volk, dat nog steeds de vrouwen laat strijden voor een haar toekomend recht en in plaats van haar energie, werkkracht, inzicht en tijd te gebruiken, in het directe belang van het volk, laat men die liever ongebruikt of geheel verspillen in den strijd voor dat recht. Hier in China had men een breeder inzicht in landsbelangen. Deze vrouwtjes strekten ons tot voorbeeld! Zes leden spraken wij, doch geen harer kende genoeg van een vreemde taal, om er een geregeld gesprek in te voeren. Onze gids diende tot tolk. Een van de zes, die het meest tot mijn hart sprak, wil ik het eerst beschrijven. Zij was 52 jaar oud, doch haar mager, gerimpeld gezichtje deed een veel hooger leeftijd vermoeden, Zij was weduwe en moeder van vijf kinderen. Twee zoons waren getrouwd en een had zij nog thuis. Hare beide dochters waren studenten in Japan, de een studeerde voor doctor in de medicijnen, de ander in de philosophie. Als zij in Japan haar diploma gehaald zullen hebben, is zij van plan hen nog voor twee jaar naar Amerika te zenden ter voltooiing van de studie en om goed Engelsch te leeren. O, zij betreurde het zoo, niet regelrecht tot ons te kunnen spreken, zij had ons zooveel te vragen en zooveel te vertellen. Het kleine, tengere vrouwtje — zij reikte niet hooger dan mijn schouders — dribbelde op haar mismaakte klompvoetjes zoo grappig voort, uit hare oogen straalde echter zooveel energie, wilskracht en verstand, dat ik mij niets verbaasde, toen ik vernam, dat zij een vurige spreekster in meetings was en prachtige courantenartikelen schreef. Zij had voor hare kinderen den kost verdiend in een handelszaak, die nu door een harer zonen beheerd wordt Het was een vrouwtje, zooals wij wenschen, dat alle volkeren er vele bezitten, of zooals mrs. Catt zegt. „One, that belongs to us". Dan was er een heel jong ding, zij leek waarlijk een kind van 12 a 14 jaar, maar zij was reeds 25 jaar. Een jong, vurig strijdster voor menschenrecht. Zij heeft ook in Japan gestudeerd, was juist benoemd tot leerares aan een groote meisjesschool, toen de revolutie uitbrak, waaraan zij van den aanvang af een groot werkzaam aandeel nam. Zij is nu lid van den Raad en geeft haar tijd, die over is, voor administratieve werkzaamheden ten behoeve van de politieke partij, waartoe zij behoort. Haar voetjes waren niet zoo misvormd, geen klompjesvoetjes, maar toch zoo klein als van een kind van 6 tot 8 jaar. Twee dames waren echtgenooten van groote kooplieden in de stad. Zij waren, zooals men ons verzekerde, goede spreeksters en ware feministen. Zij vertelden ons, dat hunne respectieve echtgenooten zeer conservatief zijn en haar publiek optreden en haar lidmaatschap van den Raad ongaarne zien, daarom hadden zij beiden haar meisjesnaam weder aangenomen en waren daardoor in het publiek alleen onder dien naam bekend. De mannen konden zoodoende haar optreden niet beletten. De twee Laatsten waren beide onderwijzeressen. Een er van was getrouwd; op onze vraag of haar man het lidmaatschap goedkeurde, begon zij te lachen en antwoordde alleen, dat haar man haar als onderwijzeres getrouwd had en dus wist, dat zij een publieke persoonlijkheid was. Onderwijl was de raadszitting begonnen, de dames moesten naar binnen en wij togen naar de galerij. Men had voor ons ieder een stoel in het midden van het gebouw neergezet. Op de galerij bevonden zich vele Chineesche toehoorders en toehoorderessen. 'Welk een gezicht! Een oogenblik moesten wij lachen, niet realiseerende, dat wij ons in een Chineesche raadszitting bevonden. Het zag er voor onze westersche oogen zoo vreemd uit. Al die mannen, slechts zeer enkelen waren in Europeesche kleeding, zagen er uit alsof zij 's morgens bij 't maken van hun toilet zeer in den aanvang overvallen waren. Hun zwarte of gekleurde lage hakkelooze zijden schoenen geleken op pantoffels. De witte of lichtgrijze broek is precies als onze heeren de onderbroeken dragen en witte sokken. Over dat hing een lange witte of grijze nachtjapon; geen overdrijving: hij is precies van hetzelfde maaksel. De dames waren daarentegen allen in een zwart of donkergrijze lange broek gekleed, met daarover heen een nog niet tot de knieën reikend jasje. Als zij met gekruiste beenen zaten, kwamen hare beenen tot boven toe te zien, de mannenbeenen bleven steeds zedig onder het lange hemd verborgen. Telkens als de voorzitter, die met zijn secretaris op eene twee treden hooge tribune zat, even opstond, was het alsof wij een man pas uit zijn bed zagen komen. Alle heeren zaten met een Chineeschen waaier, dat is een geheel uit veeren gemaakt en soms zeer kostbaar ding, onophoudelijk zich zelf wat koelte toe te wuiven, de dames hadden ook wel een waaier, maar werkten er niet zoo onophoudelijk mee. En aan enkele heerenarmen zagen wij een fijne bracelet, de vrouwtjes droegen manchetten. Men vertelde ons, dat in den Raad de geldkwestie van d'e provincie Canton geregeld werd en dien middag de zouthandel, een groote bron van inkomen, besproken werd. Zeer bezadigd en kalm spraken de verschillende woordvoerders, wij konden natuurlijk niet verstaan wat zij zeiden, doch de korte inhoud werd ons even verklaard; slechts een enkele humoristische spreker bracht nu en dan een beetje vroolijkheid aan, alle andere namen hun taak ernstig op. Met zitten en opstaan werd over elk voorstel gestemd. Van de 120 leden waren dien middag 97 aanwezig en van dezen kregen wij den indruk, dat China of althans de provincie Canton, op dit oogenblik door jong China geregeerd wordt. De meeste der daar aanwezige mannen en vrouwen waren tusschen de 25 en 35 jaar oud, weinig waren van 40 tot 55 jaar, daarboven niet eene, daarentegen waren er verschillende jonge mannen, waarvan wij vernamen, dat zij pas 20 of 21 jaar oud waren. Verreweg het grootste deel van dit bestuur bestaat uit gestudeerde jonge mannen en vrouwen, de intellectuals van het land, slechts eenige zijn handelslieden. Tot drie uur bleven wij de zitting bijwonen, van het begin tot het eind geboeid door alles wat wij daar zagen en hoorden. Ik weet niet of men in Holland weet hoe de toestanden hier op dit oogenblik zijn. Sedert ik op reis ben heb ik geen Hollandsche courant en slechts bij hooge uitzondering een Engelsch blad gelezen, het zou dus wel eens kunnen gebeuren, dat ik over toestanden en dingen schrijf, die men in Holland reeds weet, maar het komt mij voor, dat ik beter doe, alles wat ik hier hoor en zie te vermelden, op gevaar af dan, dat de lezers het voor den tweeden keer vernemen, dan dat ik ze onvermeld laat. Nadat wij de vergaderzaal hadden verlaten, begaven wij ons naar den heer Tze Ying Pak, waarnemend voorzitter van de Tung Ming Hui. Wij troffen dien heer in het clubgebouw, omgeven door zijne zes secretarissen, waarvan twee dames zijn. Onophoudelijk kwamen Wij vernamen van hen, dat het plan, om de regeering- naar Nanking over te brengen, geheel is opgegeven, omdat men moeilijkheden met de groote mogendheden vreest, die in Peking allen hun kostbare regeeringsbureaux bezitten. Al deze jonge menschen hebben hunne studie en positie voorloopig opgegeven om zich geheel te kunnen wijden aan de werkzaamheden ter opbouwing van den nieuwen staat. Als het inderdaad mag gelukken de republiek staande te houden, van China te maken een modernen staat, dan zal dit te danken zijn aan de opoffering en toewijding, aan den frisschen geest en het jeugdig optimisme van de jonge mannen en vrouwen van het hedendaagsche China. Deze jonge mannen wilden ons volstrekt overhalen ons verblijf in Canton met 3 of 4 dagen te verlengen, dan wilden zij eene vergadering bijeen roepen, waar wij met behulp van een tolk, zouden kunnen spreken en een vereeniging van vrouwen stichten. Wij hebben evenwel alles voor onzen verderen tocht reeds geregeld en meenden bovendien, -dat na ons gesprek de duistere punten per brief kunnen worden opgehelderd. Om half-zes begaven wij ons naar de woning van onzen gastheer, omdat wij om zes uur moesten eten. Er waren vele gasten, doch niemand in avondtoilet, elk kwam blijkbaar in het pakje dat hij of zij den heelen dag gedragen had. Het was een echte Chineesche woning, in bouw heel veel gelijkende op de Europeesche woning in Java, met een vooren achtergalerij, een binnenkamer en zijvertrekken, waar achter een gebouw ligt voor keuken en bediendenkamers. De inrichting der woning is echter geheel Chineesch. De vrouw des huizes, een klein, bleek, ziekelijk uitziend poppetje, werd ons formeel voorgesteld, ook de andere gasten, waarvan de meesten reeds aanwezig waren. De een was een Chineesch officier van gezondheid, 35 jaar oud, die uitstekend Engelsch sprak. Trouwens, met alle heeren-gasten konden wij een goed gesprek voeren. Dan was er een ingenieur, die in Amerika gestudeerd heeft en nu de uitvoerder is van de nieuwe spoorlijn, die Canton met Hankow moet verbinden, waardoor de afstand van Canton naar Peking, met 6 dagen verkort wordt. Nu moeten de Cantonneezen nog eerst per boot naar Hongkong, van Hongkong per boot naar Shanghai, van Shanghai per spoor naar Nanking en van Nanking weder per boot naar Hankow, om vandaar verder naar Peking te kunnen komen. De reis duurt 9 dagen als alle booten net aansluiten en zal later in drie dagen kunnen worden afgelegd. Ook was er nog een jonge oogarts, die in Japan heeft gestudeerd en een van de hoofdambtenaren van politie, die ons mededeelde, dat onder de stadspolitie vele jonge mannen van goeden huize waren, die voorloopig hunne studie vaarwel hebben gezegd en nu de nieuwe omstandigheden dienen door een vertrouwde stadswacht te vormen. Wij kregen die mededeeling nadat ik had opgemerkt dat de politie overal in de stad zoo'n gunstigen indruk maakte, uit zulke flinke jonge mannen bestond met opvallend eerlijke gezichten. Verder waren er drie dames, leden van den Raad, twee ervan hadden wij 's middags reeds gesproken, de andere was een dochter uit een gegoede familie, ongehuwd, die zich aan allerlei hervortningswerk wijdt, doch geen bepaald beroep uitoefent. Ook was een van de secretarissen van de vereeniging aanwezig. Nauwelijks waren wij voorgesteld, toen ons elk een klein kopje thee door de gastvrouw werd aangeboden, <ïat men beleefdheidshalve aanneemt, als men geen lust heeft het te drinken dan proeft men er even van. ,Wij werden in de binnengalerij ontvangen, omdat men in de voorgalerij bezig was de tafel te dekken. Er liep nog een ander persoontje rond, een jong, burgerlijk uitziend, vrouwtje, dat niet werd voorgesteld, doch in alles als gelijke werd behandeld. Zij zette zich naast den heer des huizes neder, en toen ik vroeg of zij een familielid was, zeide hij zeer verlegen „neen". Even daarna vroeg mrs. Catt de vrouw des huizes of zij kinderen had, wat ontkennend werd beantwoord, doch waaruit wij begonnen te begrijpen, dat die tweede vrouw een bijzit is. Ook had ik reeds 's middags in de Club opgemerkt, toen wij over de hervormingen spraken, die ingevoerd moeten worden, dat men sprak over: leerplicht, afschaffing van de meisjesslavernij, die nu formeel bestaat, verbod van opiumschuiven, verbod om de voeten te mismaken, betere strafwetten enz., maar niet van afschaffing van polygamie en toen ik dat onderwerp te berde bracht, er even een stilte ontstond en onze gastheer ineens over iets anders begon. Later vertelde de officier van gezondheid mij, dat polygamie in China zeer verbreid is en sommige mannen, zelfs uit de vooruitstrevende kringen, tien tot achttien vrouwen hebben. Wel kan in China een man slechts één wettige vrouw hebben, de andere zijn niets anders dan concubines en in elk opzicht ondergeschikt aan de wettige vrouw, maar zij wonen meestal in dezelfde woning, deelen met haar de gunsten van den man en dikwijls zelfs het echtelijk bed. Als een vrouw geen kinderen krijgt, of alleen meisjes, 'tgeen 't zelfde is, want meisjes worden niet als kinderen beschouwd, dan neemt de man, soms met toestemming van zijn vrouw, een bijwijf. Krijgt hij bij deze vrouwen kinderen, dan behooren die hem en zijne wettige vrouw toe. Zoo'n kind noemt de eerste vrouw moeder, zijne vleeschelijke moeder is niets voor hem, die mag blij wezen, als zij zijne dienstmaagd mag zijn. Zoo'n bijwijf kan ook ten allen tijde zonder vorm van proces, worden weggezonden, zij moet dus heel voorzichtig zijn, om man en vrouw beide goed te stemmen. Zij zijn goedkoope dienstboden, daarom duldt menige vrouw hen in huis. Bij zoo'n Chineesch huwelijk gaat het heel vreemd toe. Alle bijzonderheden er van zal ik niet verhalen, maar wel moet ik even mededeelen, dat het niet noodig is, dat de man bij het huwelijk tegenwoordig is. Evenals bij ons met de handschoen getrouwd kan worden, kan ook de Chinees zich laten vertegenwoordigen. In den regel neemt men als vertegenwoordiger een haan. Wat hier echter erger is, een jonge man kan door zijn ouders uitgehuwelijkt worden, zonder dat hij er iets van weet, zijn toestemming is zelfs niet noodig. Het is daarom heel gevaarlijk voor een Europeesche vrouw, om met een Chinees te trouwen, hij weet dikwijls zelf niet, of zijne ouders hem in zijne afwezigheid hebben uitgehuwelijkt. Komt hij dan later met zijne Europeesche vrouw in China terug, dan is deze niets meer en niets anders dan zijne concubine, terwijl hare kinderen de andere vrouw toebedeeld worden. Enkele afschuwelijke voorbeelden werden mij daarvan verteld. Dit huwen zonder toestemming van de betrokken partijen, zal wel spoedig gewijzigd worden, want daarvan ondervinden ook de mannen te veel de nadeelige gevolgen, maar het zal een groote krachtinspanning der vrouwen vereischen, om de feitelijke polygamie afgeschaft te krijgen, juist omdat die wettelijk niet bestaat. Het is zooveel moeilijker oer-oude gebruiken te wijzigen, dan wetten veranderd te krijgen. Nadat wij ons met de verschillende gasten geruimen tijd onderhouden hadden, werden wij verzocht in de voorgalerij te komen en begon het diner. IV. Ik zat naast de vrouw des huizes en had aan den anderefn kant den jongen oogarts. Mrs. Catt zat tusschen den gastheer en den ingenieur. De anderen zaten daartusschen verdeeld. Ieder gast zat op een mooi zwart houten Chineesch krukje. De gastheer en ook de andere heeren merkten met trotsch op, dat de Chineezen gewoon zijn aan tafel te zitten, doch wanneer wij in Japan ergens zullen worden uitgenoodigd, dat wij dan op den grond plaats zullen moeten nemen. Op iedere plaats lag een porseleinen lepeltje, zooals wij voor medicijnlepeltje gebruiken, en twee ivoren stokjes. De vrouw des huizes en ook de gastheer schepten beiden met zoo'n klein lepeltje het een en ander in verschillende kommetjes en ieder kreeg zoo'n mooi Chineesch kommetje, zooals wij tehuis op onze buffetten hebben staan, voor zich. Het leek mij zoo'n raar mengsel en daarom vroeg ik wat dit alles was. Het was een groote vrucht, den Chineeschen naam weet ik niet meer, het meest gelijkende op pompelmoes, daarvan wordt de kap afgesneden, het binnenste uitgehold en dit vermengd met stukjes varkensvleesch, kip, streepjes van het binnenste van bamboo ('t geen hier veel gegeten wordt), meloenzaad, boontjes, deze laatste waren de vruchtjes van witte leliën, en nog andere roode en groene vruchtjes meer. Dit alles wordt dan weder in de vrucht gedaan en gezamenlijk gekookt. Deze heele vrucht wordt op tafel gebracht en daaruit krijgt elkeen het zijne. Achter elks kommetje stond een heel klein kopje, waarin soja was gegoten en waarin men zijn tusschen de stokjes geknepen stukje van het een of ander doopte, alvorens het te nuttigen. Nu begon men te eten. Mrs. Catt en ik deden wanhoipige pogingen om onze stokjes in de hand te houden en daarmede de stukjes van den rommel in ons kommetje naar den mond te brengen. De vrouw des huizees hielp mij een beetje. Ook mrs. Catt kreeg hulp van haar buurman. .Wat was ik blij als ik zoo'n stukje beet had en naar mijn mond had gebracht, maar ik vertrouwde mij niet om er eerst mede naar het sojabakje te gaan en het daar in te dippen, zoo'n lange reis kon, ik het niet vasthouden. De nattigheid, die onder in het kommetje was, werd met het lepeltje genuttigd. Dat proces ging beter. Toen kwam het tweede gerecht. Elk kreeg een schoteltje met gekookte haai-vinnen. Die smaakten eigenlijk net als gekookte vinnen van andere visschen, misschien iets slijmeriger, maar men zal wel Chinees moeten zijn om er het fijne van te proeven. Bij de Chineezen gelden haaivinnen voor een groote delicatesse. ,Wij twee hadden onze schoteltjes nog niet half leeg, toen de anderen reeds lang klaar waren en het volgende gerecht werd opgediend. Dat leek mij zoo raar, zoo wit vleezig en zoo slijmerig, dat ik mijn buurman eerst vroeg „wat is dit?" „Dat zijn kikvorschen," zeide hij. Ik moet al een heel bedremmeld gezicht gezet hebben, want oogenblikkelijk liet hij er op volgen, „maar het zijn geen kikvorschen, die in slooten en plassen leven, deze worden door de families zelve op de rijstvelden gekweekt." .Wij hadden 's morgens zooveel levende kikkertjes in de markthalletjes aan touwtjes zien bengelen, in gezelschap van muizen en ratten, dat ik bevreesd de vraag opperde: „Eet men hier ook muizen en ratten?" „O ja," was het eenvoudige antwoord, „muizen, vooral wanneer die een tijd lang goed gevoed zijn, beschouwen wij als een lekkernij; maar ratten, evenals honden en katten, worden alleen door de arme menschen gegeten, dat is een grof voedsel". Ik kon mijn stukjes kikvorsch niet meer naar den mond brengen, hoeveel moeite ik er ook voor deed. Mrs. Catt had echter haar bordje reeds leeggegeten, zonder te weten wat het was, toen de gastheer haar stralend vroeg of zij ook zoo'n liefhebster van kikvorschen was. In het zuiden van Frankrijk at men alleen de achterpooten, maar de ruggen waren juist het lekkerst. Mijn lieve, goede reisgezellin had een oogenblik moeite haar maaginhoud binnen te houden, en kon met geen mogelijkheid van het verdere diner nog iets nuttigen. En toen kwam juist het fijne. Ieder kreeg een schoteltje met hartjes en levertjes. Men zeide mij, dat het de hartjes van nachtegalen waren, maar ik wil hopen, dat zij van minder edele vogeltjes afkomstig zijn. Daarna werd de pièce de résistance opgediend. Elk kreeg weder een bakje, zooals in het begin, driekwart gevuld met rijst, lekker korrelig gekookt. In 't midden van de tafel werden een dozijn grootere bakken gezet, elk gevuld met iets anders. Dat was een formeele rijsttafel, maar zonder de sambals. Geen enkele kruidenij werd aan tafel gebruikt en door niemand werd iets gedronken. Er stond trouwens geen glas en geen drinken. Elkeen pakte nu met zijn stokjes, waarmede al het voorgaande gegeten was, uit de verschillende bakjes wat hij of zij wilde hebben en at dat met de rijst. Mijn buurman bediende mij. Ik vroeg alleen een stukje eendvogel, wat hij met zijn stokjes op mijn rijst deponeerde, en toen hij mij nog wat wilde geven, vroeg ik een gebakken ei. Maar, o, wee, toen ik dat in mijn bakje had, zag ik, dat het een ei met een kuikentje was. Onze Chineesche tafelgenooten verorberden zoo'n gevuld ei met bijzonderen smaak, ik vergenoegde mij met een beetje van mijn stukje eend te eten en wat rijst uit het bakje in mijn mond te schuiven. Dat is eigenlijk het eenig wat de l' 'i": Chineeezn heel onsmakelijk doen, het eten van rijst met de stokjes. Zij kunnen de rijst niet met de stokjes pakken, daarom zetten zij het bakje aan den mond en schuiven de rijst met de stokjes naar binnen. Het leek heel veel op slobberen. Messen worden aan tafel niet gebruikt, alles wordt in de keuken zoo klein gesneden, dat men het zoo kan eten. Zij vinden het zeer onbeschaafd van de Europeanen om zich aan tafel van messen te bedienen. Voor toespijs kregen wij een heel dun rijstkoekje met een stukje vette ham er boven op. Daarna kreeg elkeen weder een klein kopje thee -en daarmede was het diner afgeloopen. In de binnengalerij stonden vruchten en zoetigheidjes op tafel; ieder bediende zich zelf daarvan. Weldra was het acht uur en toen vroeg de gastheer ons of wij plezier hadden met het heele gezelschap mede naar een theater te gaan, waar een echt Chineesch stuk, uit het Chineesche volksleven gegrepen, door amateur-artisten gegeven zou worden. .Wat konden wij meer wenschen! Voordat wij de woning echter verlieten, bood de vrouw des huizes, door middel van haren man, ons elk een paar ivoren, met zilver gemonteerde, stokjes aan, als aandenken aan ons eerste Chineesche diner. Zij had in elk glazen doosje haar miniatuurkaartje gelegd, in de hoop, dat wij haar nooit zullen vergeten en haar nog eens van ons zullen laten hooren. Van alles wat ik van deze reis mede naar huis zal brengen, zal niets zoo'n waardevol souvenir voor mij zijn, als deze twee stokjes, omdat zij mij telkens Weder den dag zullen te binnen roepen, die van onze geheele reis de merkwaardigste is en die mij China en de jong-Chineezen zoo van nabij heeft leeren kennen. Het stuk, dat opgevoerd zou worden, gaf ons een blik in toestanden, zooals die vóór de revolutie in China heerschten en die nu gaandeweg aan het verdwijnen zijn. Het was het huiselijk leven van een mandarijn, die zich verrijkt had met de zuur verdiende gelden van het arme volk. Hij is nu oud, verkoopt zijn plaats aan een collega en vertrekt met zijn gezin naar elders. Zijn eenige zoon is een groot speler, besteelt zijn vader en verliest al het geld van papa. De oude mandarijn sterft van verdriet. Als de zoon geen geld meer bezit om te spelen, verkwanselt hij zijn zusje aan een slecht befaamd huis en ten slotte hangt hij zichzelf op. De moraal van het stuk: onrechtmatig verkregen goed gedijt niet. Dat lag er dik op. Het gaf ons echter een blik in zoovele huiselijke zaken in China, waarvan men wel leest, maar die men anders nooit voor oogen krijgt en het werd meesterlijk gespeeld door jonge studenten, die het opvoerden ten voordeele van de kas der politieke vereeniging, waartoe ook zij behooren. In het eerste tooneel zien wij den ouden mandarijn met zijne dochter en de vrouw van zijn zoon. Ieder der huisgenooten heeft een eigen bediende, die hem of haar als een schaduw volgt en als zij stil zitten, onophoudelijk koelte met een waaier toewuift. Dan komt de zoon tehuis, die voor zijn vader kruipt, maar zijn vrouw en zuster als een tyran behandelt. Daarna ontvangt de vader bezoek van een anderen mandarijn, die in rang beneden hem staat en wij zien de verschillende plichtplegingen van deze twee tegenover elkander. Dan licht de eerste zijn opvolger in hoe hij de 100,000 dollars, die hij hem voor de plaats betaald heeft, gemakkelijk in korten tijd weder uit het volk kan terugwinnen. Dat gaf natuurlijk menig staaltje van brutale uitzuigerij van deze Manchu-ambtenaren te zien en te hooren. In het tweede bedrijf heeft de vader bemerkt, dat zijn zoon hem besteelt en het geld in speelhuizen verliest. Een typische scène tusschen vader en zoon, waarbij de vader zich zoo opwindt, dat hij neervalt, ziek wordt en sterft. De dokterkwakzalver komt aan het ziekbed en verricht hocus-pocus-kunstjes. De vader sterft en alle formaliteiten, die bij zoo'n dood voorvallen, zien wij gebeuren. De priester komt, de duivel wordt verbannen, de familieleden komen, de begrafenis wordt voorbereid en alles wordt zoo aanschouwelijk voorgesteld, alsof het in werkelijkheid plaats vindt. In het derde en laatste bedrijf is de zoon reeds jgeheeli verarmd, zijn schuldeischers maken het hem lastig, de bruidschat van zijne zuster heeft hij ook reeds verkwanseld en dan komen een paar kerels hem geld voor dat zusje zelf aanbieden. Hij hoopt met dat geld zijn verloren kapitaal terug te kunnen winnen, zijne zuster zal hij dan weder bevrijden en zoo brengt hij zijn geweten tot zwijgen en stemt met den koop in. Het meisje wordt dan gesluierd, aan armen en voeten gebonden en medegevoerd. Nauwelijks is zij weg of andere schuldeischers komen hem het pas ontvangen geld afhandig maken tot hij geen cent over heeft en radeloos hangt hij zich dan op. Wij krijgen dan een geheel ander beeld van wat voorvalt in het huis van een zelfmoordenaar. Mrs. Catt en ik hadden elk een jongmensch naast ons zitten, die ons telkens de vertaling gaf van hetgeen de acteurs zeiden, zoodat geen woord van het geheele stuk verloren ging. Van het begin tot het eind waren wij door het stuk en het spel der jongelieden geboeid, wij gevoelden ons geheel tehuis in de wereld, die ons daar vertoond werd. Om ruim elf uur was het stuk afgeloopen, waarna onze beide jonge cavaliers ons in het private stoombootje van onzen gastheer over de rivier naar het hotel brachten. Het was een prachtige sterrenhemel, van vele schepen werden weder goede en booze geesten aangenaam bezig gehouden, kleine bootjes met Boeddhistische nonnen en andere met monniken zwierven op het water rond, om de watergoden te heiligen, de eentonige Chineesche muziek werd van verschillende schepen gehoord, tal van kleine vaartuigjes met gekookte rijst, gebakken of gekookte visch, vruchten en andere etenswaren gondelden tusschen de groote schuiten door om nog wat te verkoopen, de hel verlichte stad bood een phantastisch beeld, dit alles stemde ons met een dankbaar gevoel en dit prachtig slot aan zoo'n heerlijken dag maakte ons overgelukkig. Toen wij ten slotte in het middernachtelijk uur op onze kamer aangekomen waren, keken wij elkander eens goed aan en riepen uit: ,Wat een onvergetelijke dag! Maar, vroegen wij ons af, zal men ons willen gelooven, als wij onze lotgevallen van dezen eenen dag ook nog zoo eenvoudig mogelijk beschrijven? Zal iemand, die niet hier is geweest, die de Chineesche toestanden niet kent, onze beschrijving van het diner en alles wat er opgediend werd voor waarheid aannemen? Zal men realiseeren wat het beteekent, dat wij tweetjes hier in deze stad, die nog in staat van beleg verkeert, twee dagen lang hebben rondgedwaald om vrouwenkiesrecht en vrouwenparlementsleden op te sporen en die niet alleen hebben gevonden, maar zelfs met deze Cantonneesche vrouwen-raadsleden hebben gesproken en met eenigen gedineerd en dat terwijl zelfs in Canton doktoren, leeraren, de hotelier, vele zendelingen en anderen ons niet eens wisten te vertellen, of er zulke vrouwen, eenig in haar soort, in deze stad bestonden en waar het gebouw is, waar de raadszittingen worden gehouden? Van den heer Tze Yin Pak hebben wij nu aanbevelingen mede gekregen voor partijgenooten in Shangai, Nanking en Peking, waardoor wij direct in aanraking zuflen komen met de personen, die wij vóór alles willen leeren kennen. Treffen wij toevallig dr. Sun ergens aan, dan zullen wij ons bij hem aandienen, want hij weet van onze komst en de heeren wisten ons bepaald te verzekeren, dat dr. Sun ons gaarne zal willen spreken. Ondertusschen zijn wij nu weer in Hongkong teruggekeerd, na een prachtigen tocht over de schilderachtige Paarlrivier, Van deze boottochten hoort men hier nooit zoo heel veel gewagen, doch inderdaad leveren zij meer natuurschoon en meer bezienswaardigs op dan een tocht langs den Rijn of den Donau, of welke andere bekende Europeesche rivier. Morgen willen wij naar Shangai vertrekken en daar zullen wij vernemen, of het mogelijk is, dat wij naar Peking opgaan. Heel gemakkelijk zullen wij ons niet laten uit het veld slaan, want wij hopen te zeer Nanking en Peking te kunnen bezoeken. Voor den tocht naar Canton had men ons ook zoo bevreesd gemaakt, ieder vertelde, dat wij kans hadden er niet van terug te keeren en nu verheugen wij ons zoo, dat wij het plan hebben doorgezet. Maar toch zullen wij voorzichtig zijn, want de toestanden veranderen hier bij den dag. Toen wij in Canton waren, werd daar nog heel licht over het doodschieten van de twee generaals, leden van de Tung Ming Hui, gesproken en hier vernemen wij, dat de Nationale Raad en zelfs de Tung Ming Hui den president Yuan om opheldering hebben gevraagd en als die ophelderingen niet voldoende zijn er dan een leger naar Peking zal worden gezonden en daar de strubbelingen opnieuw zullen beginnen. Ondertusschen rust op mij nog de taak om een beknopte beschrijving te geven van de allerzonderlingste stad Canton en van alle merkwaardigheden, die wij er zagen. Daaraan zal ik den volgenden brief wijden, want dit pakket moet heden verzonden worden. V. Zooals ik reeds schreef, de stad Canton is de allerzonderlingste stad, die men zich denken kan. Verbeeldt u een stad van 2J a 3 millioen inwoners, een viermaal grootere bevolking dan de stad Amsterdam, geheel bestaande uit straatjes, nauwelijks een paar meter breed, waar alleen de zonnestralen zouden kunnen doordringen als de zon zoo hoog aan den hemel staat, dat zij hare stralen verticaal naar beneden zendt, maar op dat uur van den dag ziet men van weerskanten van boven de huizen een mat rolgordijn uitspannen, om die enkele stralen op te vangen. Deze nauwe straatjes schijnen nog nauwer dan zij in werkelijkheid zijn, omdat elk huis een winkeltje is en deze winkeltjes alle hun naam en kwaliteit en wat de Chineesche letters meer mogen uitdrukken op lange, breede geverniste planken, die aan de intrede van het winkeltje naar de straat uitsteken of op breede linnen strooken, die in de lucht wapperen, hebben aangegeven. Deze planken of linnen banden zijn rood, groen of geel geschilderd en in sterk contrasteerende kleuren is de naam en reclame aangebracht. Sommige van deze straatjes zijn een mijl lang en bijna alle bevatten slechts één soort winkeltjes, waartusschen dan hier en daar een restauratie of een tempel, soms een schooltje gevestigd is. Men heeft de schoenmakersstraat of straten, de zilversmeden, de zijdeverkoopers, de straat waar zijden of ander borduursel verkocht wordt. In al die straten krioelt het den geheelen dag van menschen; als men, zooals wij, een heelen dag de stad van alle kanten doorkruist heeft, dan krijgt men het gevoel die millioenen menschen vrijwel allen gezien te hebben. In Cairo, Damascus en andere steden, heeft men een gedeelte van de stad, de bazaar, dat een beetje aan Canton doet denken, maar hier bestaat een stad met viermaal zooveel inwoners als Amsterdam, geheel uit zulke straten. Op verschillende plaatsen wordt de stad door kanalen of grachten, die in de rivier uitmonden, doorbroken en op die plaatsen doet zij iets aan Venetië denken, maar toch is het weder anders, want op deze kanalen, hoe nauw zij ook zijn, heerscht een levendigheid en vertier, die men elders mist. In het begin gevoelt men zich totaal van streek, in deze nauwe straatjes, te midden van een zoo vreemd volk, met zulke vreemde gewoonten; men drukt den zakdoek voor den mond om «de lucht niet in te ademen en de onwelriekende geuren niet op te snuiven en men vraagt zich verwonderd af, hoe de menschen hier kunnen leven en tieren. Maar weldra raakt men aan deze omgeving gewend, men laat zich kalm uren lang door deze drukke, schreeuwende menigte voortdragen en tracht aan beide zijden tegelijk uit te kijken, om toch vooral zooveel mogelijk van alles wat rondom geschiedt in zich op te nemen. O, wat had ik in Canton gemakkelijk voor een paar dozijn oogen werk gevonden, mijne simpele twee konden het in den regel alleen niet af; de dragers moesten nu en dan even staan blijven om mij tijd te geven naar beide zijden, voor en achter en naar onder en boven te kijken. De marktplaatsen, — bijna elke lange straat begint en eindigt met 'n marktplaats — waren het onaangenaamste om te passeeren. De meest afzichtelijkste en onsmakelijkst opgemaakte dingen worden daar verkocht, terwijl de reuk, die deze dingen verspreiden, ongenietbaar is. Levende ratten en muizen en kikvorschen heb ik in mijn vorig schrijven reeds vermeld, stukken bloedig vleesch dat een uur in den wimi stonk en visch, die met bloed is overgoten om het frisch te doen uitzien, en zulke walgelijke dingen zag men daar. Alleen de vruchten- en groentenstalletjes zagen er goed uit. De overheid in Canton, dat zijn nu de 120 jonge mannen en vrouwen, die den Raad uitmaken, heeft reeds het besluit genomen om deze primitieve marktplaatsen op te heffen en zestien markthallen, Chineesche meisjesstudenten. Het marmeren schip in het zomerpaleis te Peking. rondom de stad, maar buiten de nauwe straatjes gelegen, te bouwen. De stad zal rondom uitgebreid worden, de wallen geslecht en daarbuiten zal men trachten breedere straten, met moderne huizen, aan te leggen. De familie Tze Pak, waar wij gedineerd hebben, woont nu reeds buiten de oude stad. leder winkeltje is tegelijkertijd de werkplaats, waar het te koop gebodene gemaakt wordt. Men kan, als men wil, van het begin tot het einde zien, hoe hetgeen men koopt, gefabriceerd is. En in elk winkeltje ziet men een hoekje of plaatsje met een kastje, waarvoor een lichtje brandt of een stokje staat te rooken. In dit kastje worden de geesten bewaard van de dierbare afgestorvenen. Dat wil zeggen, de eene geest, dien men mede naar huis neemt Een Chinees bezit nl. drie geesten. Als hij sterft gaat er één regelrecht naar den hemel of de hel, al naardat hij het hier op aarde gemaakt heeft, een er van neemt hij mede in de kist en de derde wordt door de nabestaanden opgevangen en in een zeer kunstig gesloten doosje bewaard. Dat doosje wordt thuis in een kastje gezet, expresselijk en alleen voor dat doel dienende, zoodat de geest dagelijks verheerlijkt of geheiligd kan worden. Al is de overledene nog zoo'n onaangenaam mensch geweest en elkeen eigenlijk blijde was dat hij het heden met het hiernamaals verwisseld heeft, dan nog doet men na zijn dood alles om zijn geest tevreden te stellen en in een goed humeur te houden. Alle ongeluk in zaken, alle ziekten, alle huiselijke onaangenaamheden, worden altijd op rekening van de geesten van afgestorvenen geschoven, die over gebrek aan toewijding ontevreden zijn. Op een oogenblik, dat wij juist een hoek van een straat zouden passeeren, moesten onze dragers even stilstaan, omdat er een groote lange processie voorbij toog. Het gold een begrafenis, d.w.z. het lijk werd naar „de doodenstad" gebracht, waarover later. Vóór de lijkkist, die door 12 man gedragen werd, liep een man met een voorgebonden zak, waaruit hij onophoudelijk ronde stukjes zilverpapier naar beide zijden van de straat strooide. Op onze vraag wat dat beteekende, vernamen wij, dat die stukjes papier verbeelden geld te zijn. Hij koopt met dat geld de geesten van de straat om, zoodat zij de ziel van den doode, die in de kist het lijk Reisbrieven. II. 39 vergezelt, ongestoord zullen laten passeeren. Al de volgelingen van het lijk waren in oranjegele draagstoelen gezeten; de vrouwen droegen alleen een groot wit jakje over hunne gewone kleeding en een dito doek los over het hoofd gelegd!* Mannen zagen wij niet bij den stoet. Dat was een bewijs, dat er een vrouw begraven werd. Mannen vinden het niet noodig het lijk hunner vrouwen naar het doodenhuis te begeleiden. Als een vrouw sterft, kan zij hem in niets meer van dienst zijn, over hare begrafenis maakt hij zich niet druk. Somtijds trouwt hij denzelfden dag reeds met een ander. Laat men niet vergeten, dat er een oud- en een jong-China bestaat. Verreweg het grootste deel van de bevolking behoort nog tot oud-China; het kleiner deel, jong-China, heeft gebroken met tal van oude gewoonten en gebruiken, dat tracht zooveel mogelijk Europa, of nog liever Amerika, na te volgen. De menschen, Waarmede wij in nauwer contact zijn gekomen en verder waarschijnlijk zullen komen, behooren allen tot jongChina. Zoo kon het ook gebeuren, dat in het gezin van den heer Tze Pak, de vrouwen mede aan tafel zaten, in een ouderwetsch Chineesch gezin eten de mannen alleen en daarna pas de vrouwen. De oranje-gele kleur van de draagstoelen, waarin de volgelingen van dien lijkstoet gezeten waren, toont aan, dat de familie tot den Boeddhistischen godsdienst behoort Er zijn niet veei Boeddhisten meer in China. In het volkrijke Canton zijn er slechts eenige duizenden. Verreweg het meerendeel der bevolking is Confucionist. Dit schijnt, vooral voor de mannen, een zeer gemakkelijk geloof te zijn. De mannen behoeven slechts den god van den oorlog en den god van den rijkdom te heiligen, dan zal het hun goed gaan; de vrouwen hebben daarentegen tal van goden te ontzien, voor alle zaken hebben zij een afzonderlijk godje, dat zij bewierooken, met gekleurde papieren poppetjes vermaken en met zilverpapier omkoopen. Het Boeddhisme is hier evenwel evenals op Ceylon zeer vervalscht; van het zuivere Boeddhisme, zooals wij dat in Rangoon zagen, is hier niet veel meer over. Het heeft hier geheel zijn philosophisch karakter verloren en een zuiver afgodendienst-vorm aangenomen. Wij bezochten eenige voorname Boeddhisten-tempels. De dwaaste van alle is wel de tempel der 500 genieën. In dezeni tempel zijn 500 Ievensgroote vergulden mannenbeelden, de discipels van Boeddha voorstellende. Er waren er met duidelijk! Hindoe-type en met Chineesch type en één Italiaan. Elk van deze beelden gaf door houding en gebaren te kennen, iwat soort discipel hij was. Boeddha zelf wordt in dezen tempel en de andere tempels die Wij zagen geheel anders uitgebeeld dan de Burma-Boeddha. Hier is hij een vette, vroolijke dikzak, die het liefst met zijne kinderen speelt. De wijsgeer in hem raakt hier heelemaal op den achtergrond. De tweede belangrijke tempel dien wij bezochten was de tempel der vijf genieën. Hier waren maar vijf mannetjes, maar 't waren de vijf, die op rammen door de lucht waren komen vliegen en in Canton waren neergedaald. De versteende rammen liggen aan hunne voeten; maar ik betwijfel of iemand, zelfs met de sterkst werkende fantasie, uit deze steenklompen rammen kan herkennen. Deze tempel bevat een merkwaardige klok, die heel hoog in de lucht hangt en bijna niet in beweging kan worden gebracht. Deze klok is daar door de vijf genieën duizenden jaren geleden aangebracht, ter waarschuwing als de stad een ongeluk dreigt. Als die klok geluid geeft, dan volgt er gewis een of ander onheil Tal van verhalen zijn daarvan in omloop, het een al griezeliger dan het ander. Den laatsten keer dat er geluid uit deze bel kwam, was in den laatsten oorlog met Engeland. Een Engelsche kogel raakte de bel, de heele omgeving hoorde het geluid, waarop de Chineezen zich maar gauw overgaven, toch wetende, dat nu ongeluk hun boven het hoofd hing. Er is ook een tempel aan een medicinischen god gewijd. Die god geneest niet alleen alle bestaande ziekten, maar oefent ook alle macht uit over toekomstige ziekten. Men kon vroeger een bakje vuil water voor veel geld van hem koopen, dat gedronken, alle bestaande en komende kwalen als met een tooverslag het veld doet ruimen. De tegenwoordige regeering heeft echter aan dit gevaarlijke zaakje der priesters paal en perk gesteld. De aardigste en kleinste tempel dien wij zagen is aan Boeddha zelf gewijd. Drie groote beelden van Boeddha, het verleden, heden en de toekomst voorstellende, stonden in het midden van den tempeL Er was echter ook een heilige kast, geheel van zilver, die bevatte een reliquie van Boeddha. Het was de nagel van een van zijn teenenü! Pelgrims komen eens in het jaar om dat waardevolle ding te verheerlijken. En zoo Waren er nog tal van tempels, zonder eenige architectonische bijzonderheid, noch mooi beeldhouwwerk of van andere artistieke waarde. Men zegt, dat er meer dan 2000 tempels in Canton zijn. Ook de tempels der Confucionisten zijn de moeite van een beschrijving niet waard. Zij zien er alle even vuil en vies uit, niemand schijnt zich van een schoonmaak iets aan te trekken. In de voorhal van sommige tempels wordt gewoonweg een zaakje uitgeoefend of heeft een of ander werkman een tijdelijke werkplaats gemaakt. Eén groote, hooge pagoda is nog in Canton; die wordt echter niet meer gebruikt; hij ziet er erg schilderachtig uit, doordat hij in den loop der tijden van onder tot boven begroeid is met gras en ander groen. Meer merkwaardig dan mooi is de Clepsydra of de waterklok. Men vertelde ons, dat er slechts twee zulke klokken op de wereld bestaan, waarvan dan een in Peking en een in Canton is. Lang voor men van klokken ooit iets vernomen had, heeft een geniaal Chinees den dag en nacht in tweemaal twaalf uren verdeeld en een waterklok gemaakt, bestaande uit vier boven elkaar staande bakken. De bovenste bak wordt vol water gegoten en deze laat langzaam het water in de tweede lekken. Vandaar gaat het naar de derde en eindelijk komt het in de vierde bak. Als de onderste bak een zekere hoeveelheid water bevat, is het één uur, wat men buiten kan aflezen, en zoo vervolgens elk uur verder. Vroeger stond een wacht bij die klok, die elk uur dat verstreken was, luide in de stad verkondigde, zoodat de heele bevolking kon weten hoe laat het was,. Men zegt, dat de arme menschen nog steeds deze klok als hun tijdmeter gebruiken. .Wij brachten ook een bezoek aan de doodenstad. Dat is een groot steenen gebouw even buiten de stad gelegen. Er zijn 200 kamertjes in deze woning, die door een gordijn kunnen worden afgesloten. In al die kamertjes staat een groote doodkist, de een mooier dan de ander. Als iemand sterft, dan moet hij na 24 uren begraven worden. Dat is een te korte tijd voor de familieleden om een goed graf te vinden. iWant niet elk stuk grond is geschikt om een lijk te herbergen.... De grond mag niet te vochtig zijn, er mogen geen wormen of ander ongedierte huizen. Fung Sui mag er niet heerschen en zoo meer. Ook mogen er geen boomen groeien, want bladerengeritsel maakt de geesten zenuwachtig. Het liefst begraven de Chineezen hunne dooden tegen een hellenden, rotsigen bergwand. Zoo'n grafplaats wordt met groote zorg gekozen en dikwijls zeer duur betaald. Zoolang men er nu nog niet in geslaagd is een geschikt graf te vinden, bewaart men de dooden in een van de kamertjes in de doodenstad. Voor drie maanden moet de huur van zoo'n kamertje te voren betaald worden, ook al verwijlt het lijk er korter. Die huur bedraagt tusschen de 5 tot 2000 dollars. Zoo'n kamertje wordt nu, zoolang het lijk er vertoeft, echt gezellig ingericht. Er worden door de familieleden een tafel en stoelen naar toe gebracht, de wanden worden behangen met op rijstpapier geschilderde figuren, mooie Chineesche vazen worden in de hoeken gezet, versche bloemen worden dadelijks aangebracht en eiken morgen wordt een kommetje versch gemaakte thee op tafel voor de kist gezet, zoodat de geest, zoo noodig, zijn dorst kan lesschen. Sommige van deze kamertjes, waarin een rijke doode vertoefde, zagen er zeer weelderig en smaakvol uit. Deze doodenvereering verliest echter alle poëzie, als men er de reden van verneemt. Het is niet de ware vereering. Men wordt niet door liefde en aanhankelijkheid voor den doode gedreven, alleen vrees dat de geest van den doode onheil zal aanbrengen doet de overlevenden alles doen om den geest aangenaam te stemmen. Elke Chinees tyranniseert zijn familie na zijn dood veel meer dan hij ooit in zijn leven bij machte is geweest te doen. Dat geloof aan het :werk der geesten is algemeen verbreid en zelfs onder de verlichtste menschen bestaat altijd nog een twijfel; zij vinden het maar raadzaam de geesten der dooden te vereeren, men kan nooit weten. Gelukkig blijven zulke geesten niet eeuwig bestaan, na 16 jaar komen zij op de aarde terug in een lager of een hooger wezen, naar gelang zij het vroeger op aarde gemaakt hebben. Als een vrouw erg goed heeft opgepast, komt haar geest als man terug; een man wordt voor straf in een vrouw herschapen. De laagste vorm waarin men kan terugkeeren is een worm. Met een zeker welbehagen bracht de gids, ook zonder dat wij het wenschten, ons naar het gevangenisgebouw. Dat is het treurigste wat men zich denken kan. Vele mannen en vrouwen, gezamenlijk in groote cellen van zware ijzeren pijlen, geheel gelijkende op wilde beestenhokken, ongewasschen, ongekamd, in lompen, met de afzichtelijkste huidziekten, worden daar weken en maanden, soms voor de minste kleinigheid, voor een ieder zichtbaar, gevangen gehouden. Men zegt, dat het pijnigen en kwellen der gevangenen onder deze regeering over heel China is afgeschaft, maar van zeer bevoegde zijde vernamen Wij, dat het toch nog geregeld hier en daar wordt toegepast. Het door de straten van de stad voortdrijven van een armen gevangene, dien men zware ijzeren gewichten aan tie beenen heeft gebonden, en wiens rug, zoodra hij staan blijft, met een gloeienden ijzeren bout van een achter hem loopenden vent in aanraking komt, wordt nog dagelijks vertoond, En menschen met een breede, houten, vierkante schijf, voorzien van een gat, waar het hoofd net tusschen past, uren lang in de zon laten staan branden, zonder dat zij met hunne handen hun gezicht kunnen bereiken, Was nog niet zoo heel lang geleden zelfs in Hongkong gezien. Gelukkig werd ons dat gezicht bespaard en ook zagen wij op den executiegrond geen menschen met afgesneden hoofd liggen. Tot nog voor zeer kort werden er dagelijks vele lieden in Canton onthoofd en dat Wel pp de meest primitieve wijze. Met een gewoon groot mes werden hun gewoon de koppen afgesneden op een voor een ieder zichtbaar stuk grond en dagen lang bleven de onthoofde lichamen daar liggen. Nu past men een beschaafder methode toe; men neemt de gevangenen mede even buiten de stad en schiet hen dood. Ons werd verteld, dat er kort geleden op één dag 50 stadgenooten in Canton waren doodgeschoten, doch als regel helpt men dagelijks niet meer dan tien tot twaalf naar de andere wereld. Dat de JongChineezen verbetering van het strafwezen op hun program hebben is dan ook geen weelde. Terwijl wij in alle tot dusver geziene Oostersche landen den indruk kregen dat het Oostersch klimaat de menschen, ook de inboorlingen, traag en lui maakt, bieden de Chineezen een geheel ander beeld. Onwillekeurig verkrijgt men in China de overtuiging, dat de Chineezen het nijverste volk der aarde zijn. Den geheelen dag, van 's morgens tot 's avonds, zagen wij nooit een plek waar de mannen of vrouwen lui neerzaten of lagen te slapen. Den geheelen dag Waren allen druk in de weer, alles met een zenuwachtigen haast doende; zelfs toen wij velen midden op den dag in de open restauraties hun middagmaal zagen nuttigen, schenen zij ook dit met denzelfden haast te doen. Zij verdienen den naam, de werkbijen van de wereld te zijn. Er zijn in Canton wel barbiers winkeltjes, open als alle winkeltjes, maar die zijn niet druk gefrequenteerd, want de meeste Chineezen gunnen zich geen tijd om van hun werk naar den barbier te gaan; vlugger gaat het, als de barbier bij hen komt. Overal ziet men dan ook midden op de straat een barbier zijn werk verrichten. Barbier is eigenlijk een zeer verkeerde naam voor deze beroepslieden, want bij een Chinees valt er niet veel te scheren. De meeste Chineezen hebben gladde, baardelooze gezichten. Eerst op ouderen leeftijd, zooals ook bij ons sommige vrouwen, beginnen bij den Chinees onder den neus en aan de kin wat haarstoppels te groeien. Maar geen Chinees zal zich die lang gewenschte teekenen van manbaarheid laten afscheren. Daar is hij veel te trotsch mee; met zorg worden die wijd uiteen geplante, stekelige borsteltjes gekweekt. De barbier heeft dan ook in den regel alleen het hoofdhaar te verzorgen, dat, nu de Chineezen hun staart hebben verloren, op Europeesche wijze gemillimeterd wordt. Bij vele oudjes, Waar het hoofdhaar niet meer zoo vlug aangroeit, verraadt een zekere rare plek, op het midden van het hoofd, nog zeer sterk waar de staart gezeten heeft Hoewel er in China nog wel enkele staartmenscehn zijn, hebben wij toch in heel Canton geen enkelen staart gezien." Dat kenmerkt eenigszins de stad. VI. Nu zit ik voor het eerst op een Amerikaansche boot, die ons van Hongkong naar Shangaï zal voeren. Dit is een van de kleine booten, die tusschen San Francisco en Hongkong varen, een die elk tusschen gelegen havenplaats aandoet. De boot is stampvol, alle hutten zijn tot het uiterste bezet, wij tweeën mogen blijde zijn, dat men ons samen in een hut heeft geplaatst en geen derde persoon bij ons heeft ondergebracht. Vóór wij Shangaï Dinsdagmorgen verlieten ontvingen wij nog eerst een bezoek van den heer Volpicelli, den consulgeneraal voor Italië, in Zuid-China. Deze heer was ons in Canton zeer van dienst geweest en nu kwam hij ons eenige introductiebrieven brengen voor zijne vrienden in verschillende steden van China, die wij waarschijnlijk zullen bezoeken. Hij vertelde ons, dat Zaterdag, een paar uur nadat wij Canton verlaten hadden, daar een opstand was uitgebroken, grooter en ernstiger dan er gedurende de revolutie was geweest. Een groote menigte rebellen had het huis van den gouverneur omringd en dreigden al de binnen de poorten zich bevindenden te dooden. Tegelijkertijd werd ook het raadsgebouw omsingeld, doch daar er des Zaterdags geene zittingen gehouden worden, konden zij daar niets uitvoeren. Vele dooden zijn er weder van weerszijden gevallen; misschien zijn er van onze pas gemaakte vrienden wel onder de gesneuvelden, doch toen mr. Volpicelli Maandagavond de stad verliet, scheen het hem toe, dat alles weder tot rust was gebracht. Deze heer, die reeds meer dan 30 jaar in China woont en het heele land en zijne bevolking kent, gelooft niet aan het voortbestaan van deze republiek. Hoewel deze boot, de Persia, aan zindelijkheid niets te wenschen overlaat en ook alle comfort aanbiedt, die men op zoo'n kleine boot van nog geen 3000 ton verwachten kan, is het toch geen schip, dat mijne Amerikaansche reisgezellin met nationalen trots vervult. Dat men zich op Amerikaanschen bodem bevindt, bemerkt men dadelijk. In het midden van de eetzaal staat een enorm groot vat met gedistilleerd ijswater. leder kan zich daaruit naar believen bedienen. Een Amerikaan zonder ijswater is niet denkbaar. IJswater is het grootste gemis, wat zij op reis in vreemde landen lijden, 's Morgens, vóór zij iets anders nuttigen, drinken zij een groot glas ijswater en verder den geheelen dag en bij alle maaltijden. Maar overigens zijn zij matige drinkers. Op de Persia, met zijn ruim 60 eerste klasse passagiers, voor verreweg het grootste deel mannen, ziet men den geheelen dag geen sterken drank gebruiken, Rooken doen zij evenwel als schoorsteenen. Nauwelijks had de boot Dinsdagmiddag de haven van Hongkong verlaten of de Bridge-tafeltjes werden in gereedheid gebracht Als men niet in de eetzaal is om te eten, of in de hut om te slapen, dan speelt men bridge. Hoe kan het, in gezelschap van Amerikanen, anders. Maar 't is goed, dat dit spel een beetje afleiding geeft, anders zouden er velen zeeziek zijn. De zee is zoo onstuimig, dat het onmogelijk is de gewone dekspelen te doen. Zelfs de kapitein moet met zeemansbeenen loopen, om zich staande te houden, als hij zich van het eene eind van het schip naar het andere begeeft. 31 Aug. Tot zoover was ik Woensdag den 28sten Augustus om 6 uur 's avonds met mijn geschrijf gekomen, toen ik mij niet langer staande, of juister gezegd, zittende kon houden. De passagiers, die op het dek waren, waren langzamerhand allen naar binnen gestuurd en de uitgangen afgesloten. In de hutten, eetzaal en salon werden de patrijspoortjes dicht gedaan. Overal heerschte een benauwende, dampige hitte. Alleen de kleine electrische waaiers in de hoeken der salons brachten een klein beetje verademing. Er was nog net een hoekje op een van de banken in het salon open gelaten, waar ik mij kon laten neervallen, doch bijna oogenblikkelijk daarna kwam de steward al de daar aanwezigen verzoeken naar de hutten te gaan en ons in de bedden neer te leggen. Tusschen den hofmeester en den administrateur werd ik naar mijn hut geleid, want het was onmogelijk alleen staande te blijven. Mrs. Catt lag reeds in bed. Ik gooide mij gekleed neder en ontkleedde, mij later gedeeltelijk, zonder op te staan. De nacht, die volgde, zal ik — en met mij alle aan boord zijnden — nimmer vergeten. Meer dan 14 uren lang hebben wij in het grootste levensgevaar verkeerd. Wij waren met die kleine, oude boot midden in een typhoon aangeland. Reeds toen wij Hongkong verlieten, hadden wij de typhoonseinen gezien. De kapitein verzekerde ons echter, dat die typhoon achter ons was en een andere richting nam. Hij kon gemakkelijk buiten den koers blijven. Een beetje onstuimige zee was alles wat wij er van merken zouden. Maar nu waren wij door te veel rechts te houden regelrecht in een andere typhoon geloopen, die onverwacht van een andere zijde was komen opzetten. Die was niet meer te ontloopen, wij moesten kalm afwachten, wat voor ons de gevolgen zouden zijn. Het schip maakte de vreemdste bewegingen. Wij werden in onze bedden naar voren en achteren, naar rechts en naar links geworpen en dat met zoo'n geweldige kracht, dat wij ons slechts met de grootste moeite in onze bedden konden handhaven. Geen oogenblik vertrouwden wij het onze oogen te sluiten, uit vrees, dat "wij in slaap zouden vallen en dan tegen den muur, of nog onzachter, tegen den grond geworpen zouden worden. En hoe zag die grond er uit! Alles wat in de hut aanwezig was, lag in een chaos dooreen, onze handtasschen hadden zich van hunnen inhoud ontdaan, de daarin aanwezige fleschjes gebroken en ammonia en glycerine en brandspiritus en brillantine en tandpoeder en andere poeder hadden zich vriendelijk vermengd en over onze kleederen uitgestort. De waterglazen waren naar beneden gevallen en gebroken, de waterkaraf hield zich beter, maar gulpte bij elke wending van het schip een vroolijk straaltje over onze over den grond verspreide bagage. Later voegde zich daarbij nog het zeewater, dat uit ongeziene hoeken naar binnen drong. Nu en dan was het alsof het schip hoog boven de zee werd opgetild en dan even daarna met een geweldigen plag in het water neerplofte, wat ons het gevoel gaf, alsof wij dan regelrecht naar den bodem der zee zonken. .Wij hielden ons moedig. Om jWakker te blijven en afleiding te hebben, bleven mrs. Catt en ik onophoudelijk in gesprek. Wij namen ons voor in geval wij naar den grond gingen, geen reddinggordels aan te doen om te trachten het leven te redden. In zulk weder was het beter in eens te verdrinken, dan tegen een der rotsen te pletter te slaan. Donderdagmorgen om 8 uur vertelde mrs. Catt mij, dat haar bed door het van boven inkomende zeewater drijfnat was — zij lag in de bovenste kooi — en dat zij wilde probeeren op te staan om te zien wat er gaande was. Zij en twee heerenpassagiers waren de eenige moedigen, die hun bed hebben durven verlaten en naar boven durfden gaan om den stand van zaken op te nemen en te trachten iets te eten te krijgen. Maar zij kwam spoedig terug. In de eetzaal lag alles wat zich daar bevond over den vloer. Al wat breekbaar was, was gebroken; de buffetten waren geheel ledig. Van de zware piano waren de touwen, waarmede hij vastgebonden was, gebroken en het ding zelf was zoover van zijn plaats geschoven, tot hij ergens in een hoek vastraakte. In het salon lagen de boeken uit de kasten over den grond verspreid, de glazen deuren der kasten waren gebroken, van twee schrijftafels waren de pooten, die vastgeschroefd zaten, eenvoudig door midden geknapt en de tafels lagen met haar inhoud tusschen de boeken verspreid. Wat met mogelijkheid verplaatsbaar was, had zich losgerukt en verplaatst. Met behulp van den hutjongen maakten wij nu de canapé in orde voor mrs. Catt, zoodat zij zich daar kon neerleggen. Dat ging echter niet zoo gemakkelijk, onophoudelijk tuimelden wij over den vloer, tusschen onze vuile rommel in en niet dan na menige blauwe plek opgeloopen te hebben, kwamen wij met ons werk gereed. Wij waren echter gelukkiger dan Imenige andere passagier. Een toch brak bij zoo'n val zijn arm, menige hoofdwond moest door den dokter verbonden worden en velen hadden belangrijke kneuzingen aan enkels, armen en beenen opgedaan. Men vertelde ons, dat een der aan boord zijnde bakkers van een trap viel en een schedelbreuk heeft gekregen. Tot twaalf uur 's middags bleven wij in die gevaarlijke en benauwde positie, waarin wij telkens gevaar liepen tegen een rotsblok te pletter te slaan. Toen waren wij op het zoogenaamde kalme middenpunt van de typhoon gekomen en moesten wij het tweede gedeelte nog door. Van dat kalme oogenblik maakten velen gebruik om op te staan en even naar boven te gaan om wat frissche lucht te krijgen. Welk een beeld gaf echter het bovendek te aanschouwen! Buiten en behalve dat alles, wat niet stevig vast zat, overal verspreid lag, vond men er ook tal van doode vogeltjes, terwijl meer dan honderd grootere vogels verwilderd boven het dek rondvlogen en door de passagiers zoo met de handen gevangen konden worden. Zij werden allen in een groot, leeg vat gedaan en ontvingen later, toen de storm voorbij was, hun vrijheid terug. Om één uur kwamen wij in het tweede gedeelte, dat tot 's avonds 8 uur duurde, doch niet zoo hevig was als het eerste. Toen waren wij door de typhoon heen, maar de zee bleef toch nog onstuimig, zoodat menige passagier voor het verder deel der reis niet meer aan dek verscheen. De kapitein en de officieren aan boord vertelden ons, dat zij nog nimmer zulk een weder hebben medegemaakt en dat het vorige jaar ongeveer in dezen tijd en op bijna dezelfde hoogte, het zusterschip van onze boot daar in een soortgelijke typhoon naar den grond is gegaan. Het was meer geluk dan zeemanswijsheid, dat ons niet hetzelfde lot heeft getroffen, want zoo'n wind speelt met een schip als met een zeepbel. Wij hadden Donderdagmiddag, tusschen 3 en 4 uur, in Shanghai kunnen zijn als alles normaal was gegaan; nu zaten wij Donderdagavond in het Formosakanaal en arriveerden eerst Zaterdagmorgen om tien uur in Shanghai. Doch, hoe ellendig wij dat lange verblijf op die onstuimige zee ook vonden, niemand uitte een woord van beklag, gelukkig als elkeen was, het levensgevaar ontkomen te zijn. Een typhoon waar wij zoo bang voor waren en die wij tusschen Manilla en Hongkong zoo zorgvuldig hebben gemeden, hebben wij nu ook meegemaakt, maar dit is een ondervinding, waarvan de gedachte ons steeds met afgrijzen zal vervullen. Zoo'n langen tijd achtereen in levensgevaar te verkeeren en bij elk gekraak van het schip te meenen, dat nu het einde gekomen is, jaagt alle humor op de vlucht. Bij het binnenkomen in Shanghai', op de Yang Tse-rivier, zag ik tusschen de vele andere schepen een van onder tot boven met vlaggen getooid. ,Was dat geen bekend schip? Zag ik daar niet de Nederlandsche kleuren? Jawel, het was de „Holland", die in deze verre haven den verjaardag van Koningin Wilhelmina verkondigde. De Amerikanen aan boord beweerden, dat het een Duitsch vaartuig was en velen vroegen verbaasd: „Is it really a Holland Dutch ship?" In Shanghai werden wij aan de boot begroet door een Amerikaanschen heer, wiens dochter wij in Java ontmoet hadden. Zij had haren vader over ons geschreven, zoodat, toen hij vernam, dat wij onder de verwachte passagiers der „Persia" waren, hij ons was komen verwelkomen. Hij bood ons onmiddellijk voor den duur van ons verblijf in Shanghai zijn auto ten dienste aan, zoodat wij geen kwartier na onze aankomst reeds per automobiel op weg waren naar onze respectieve consuls. Ik trof in onzen consul, den heer von Zeppelin, en zijn vrouw, allerliefste, voorkomende menschen, die mij zooveel mogelijk ten dienste stonden. Ter eere van den verjaardag der Koningin was er 's middags een gardenparty, alwaar ik vele landgenooten, onze kranige zeeofficieren, en bekende Chineesche personen, trof. Het was toch weder aangenaam, in een, in hoofdzaak, Nederlandsche omgeving te zijn. Zaterdagmiddag tuften wij per auto van den heer Kempfer een paar uren door de stad en naaste omgeving. Shanghaï is geheel iets anders als Hongkong. Shanghaï is een groote stad, geheel Europeesch. Men vindt er weder auto's door de straten snorren, electrische trammen, rijtuigen, met heusche paarden er voor, doch ook rickshaws en draagstoelen, al zijn deze beide laatste er ook niet in zoo'n groote hoeveelheid. Onmiddellijk viel het ons op, dat hier zoovele Chineezen nog hun staarten dragen. In Hongkong en Canton hadden wij er geen meer gezien, doch hier loopen er even zoovele Chineezen met als zonder staarten. Terwijl wij aan de lunch zaten ontvingen wij bezoek van eenige Amerikaansche dames, die mrs. Catt in Amerika hadden hooren spreken en die haar nu kwamen uitnoodigen, hier in de Amerikaansche club een voordracht te houden over de vrouwenkiesrechtbeweging der geheele wereld. Eenigen van deze dames zijn reeds vele jaren hier en zijn bekend met die leidsters der vrouwenbeweging onder de Chineesche vrouwen. Mrs. Catt heeft die uitnoodiging aanvaard en de vergadering op a.s. Dinsdag, om 6 uur, bepaald. 1 September. Een kalme, aangename dag ligt achter ons. Het was verrukkelijk mooi weder, niet te warm, niet te koud. Om 9 uur gingen wij met eenige kennissen oud-Shanghaï, dat is de stad binnen de wallen, zien. Het is een vies vuil stukje stad, met eenige zeer schilderachtige gedeelten, 't Theehuis, de tempel, etc. zijn, nu wij dat alles in Canton veel interessanter hebben gezien, geen bezoek waard. Om 12 uur kwam de heer Kempfer ons weder per auto halen, om eerst een uurtje in de omgeving te toeren en daarna te zijnen huize, met eenige Amerikaansche dames en heeren te Ihnchen. Na de lunch liet hij ons naar den, ook in ons land bekenden heer Wu Ting-Fang brengen, te wiens huize wij waren genoodigd te komen theedrinken. .Wu Ting-Fang, of dr. Wu, zooals hij gewoonlijk toegesproken wordt, was langen tijd ambassadeur in Washington, doch was minister van Buitenlandsche Zaken in het voorgaande Chineesche ministerie. Hij is een revolutionist, groot vriend van dr. Sun Yat-Sen en evenals deze laatste ook in Canton geboren en opgevoed. Ook zijn vrouw is een zeer vooruitstrevende dame, doch, daar zij slechts enkele woorden in een vreemde taal spreekt, konden wij van haar niet veel vernemen. Dr. Wu is de eerste Chinees van bezadigden leeftijd, met wien wij over de toestanden hier hebben kunnen spreken. Hij is echter evenzoo optimistisch als alle zijne jonge geestverwanten, die wij in Canton ontmoet hebben. Hij sprak met de grootste kalmte over de moeilijke toestanden, waarin het land nu verkeert, vast en zeker overtuigd zijnde, dat die moeilijkheden overwonnen zullen worden. Hij gelooft in een oprijzing van China, zoo krachtig en zoo plotseling, alsof het een springveer is, die samengedrukt, opeens wordt losgelaten. De veerkracht is nog in het volk en nu het niet meer onderdrukt zal worden, zal het weldra de wereld verbazen door wat het vermag. Hij is ook een groot feminist, gelooft in gelijke politieke rechten voor mannen en vrouwen, maar vreest, dat de meerderheid der regeering in dit opzicht niet zoo vooruitstrevend is. Wij hoorden van hem voor het eerst, dat hier een vrouwenkiesrechtvereeniging bestaat, die ook in Nanking en Peking een vertakking heeft. De leidster der vereeniging is op het oogenblik in Peking, doch met de andere bestuursleden zal de vrouw van dr. Wu ons in contact brengen. Volgens dr. Wu werkt deze vereeniging nog niet tactvol; hij stelde het daarom op hoogen prijs als wij met deze dames wilden spreken en nagaan of hun organisatie goed geregeld is. Dat deze Chineesche vrouwen lid van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht moesten worden, leek hem als vanzelf sprekend en hij verwachtte daarvan, vooral voor de Chineesche vrouwen, veel goeds. Dr. Wu, die met zijn familie — ook zijn getrouwde zoon en schoondochter wonen bij hem in — in een prachtig huis woont, liet ons daarna zijne geheele woning zien. Hij zeide, te weten, dat dames altijd gaarne in een vreemd land de inrichting der woningen wilden zien en dat een Chineesche woning toch nog iets meer origineels bezit dan de meeste Europeesche of Amerikaansche woningen. Twee van de kamers in zijn huis zijn geheel Chineesch ingericht, daarin duldt hij geen enkel Europeesch meubeltje of schilderij. In het maken van deugdelijke en zeer smaakvolle meubelen behoeven de Chineezen voor geen enkele natie onder te doen. Na dit interessante bezoek begaven wij ons naar de Internationale Club, waar een jong Chinees, die in Amerika aan de Columbia Universiteit in de philosophie gestudeerd heeft en daar zijn doctorstitel haalde, op een dissertatie over Confucius, een voordracht in de Engelsche taal hield over het confucionisme. Deze oude godsdiensten, als men tenminste het confutionisme een godsdienst mag noemen, hebben toch zoo bijzonder veel aantrekkelijks. De afgodendienst, die er later aan verbonden is geworden, heeft met het zuivere confucionisme niets te maken. Het is een wijsgeerig stelsel, waarop niets valt af te dingen. Het is op het oogenblik in Nanking, Hankow en Peking heelemaal kalm, zoodat wij gerust onze reis door dit deel van het binnenland kunnen vervolgen. .Wij zullen echter eerst nog eenige dagen hier blijven, VIL 4 Sept. Hoofdzakelijk heeft onze reis door China ten doel, uit te vinden, welke de maatschappelijke positie van de hedendaagsche Chineesche vrouw is, welk aandeel zij nam aan de revolutie, en wat hare vooruitzichten zijn onder den nieuwen regeeringsvorm. Dit doel moeten wij hier strikt voor oogen houden, anders zou onze tijd hier zoek raken in lunches en diners en allerlei aantrekkelijke zaken meer. Wij gingen daarom Maandagmorgen reeds vroeg op weg, om met de Chineesche vrouwen in aanraking te komen, die in de revolutie een rol hebben gespeeld en thans voor de politieke rechten der vrouwen opkomen. Het zou te lang duren, als wij wachtten tot de verschillende personen die ons gezegd hebben ons met deze vrouwen in aanraking te zullen brengen, daarvoor den tijd gekomen achten. Bovendien had men ons van verschillende kanten zulke overdreven verhalen gedaan, die ons zoo sterk herinnerden aan dezelfde dwaze verdachtmakingen, waaraan alle vrouwen, in de verschillende landen, in den aanvang van den strijd hebben blootgestaan, dat wij geloofden beter te doen, zelf uit te vinden, wie en wat deze strijdsters waren. Men had ons natuurlijk verteld, dat zij allen socialisten zijn, die voor vrije liefde waren en die het gezinsleven ondermijnden. Het waren vrouwen, waarmede wij eigenlijk niet in aanraking moesten komen. Alleen dr. Wu en zijn vrouw spraken in respecteerende termen over haar. Het duurde niet lang, Maandagmorgen, alvorens wij den draaa in handen hadden, die ons naar het verlangde doel leidde. Spoedig hadden wij genoeg Engelsch sprekende Chineesche vrouwen bereikt, die genegen waren dienzelfden middag met andere Engelsch sprekende leden van de vereeniging voor vrouwenkiesrecht in Shanghaï in het Palace-Hötel bij ons te komen, om ons van haren arbeid en hare vooruitzichten te vertellen. Onderwijl brachten wij een bezoek aan het clubgebouw van de Tung Ming Hui in Shanghaï. Wij troffen daar verschillende Engelsch sprekende jonge mannen aan, o.a. ook een der secretarissen van dr. Sun Yat-Sen. Door deze jongelieden lieten wij ons het een en ander van het doel der reis van dr. Sun vertellen en van het streven der vereeniging Tung Ming Hui. Dr. Sun's reis naar Peking heeft voornamelijk ten doel, en volgens de gisteravond alhier verschijnende bladen is dat doel reeds bereikt, om al de vooruitstrevende politieke partijen in één groote politieke partij samen te brengen. Deze partij wordt dan de nationalistische partij gedoopt, terwijl de meer conservatieve de Republikeinsche partij heet. Op het punt van den regeeringsvorm zijn beide partijen het eens, maar omtrent de in te voeren hervormingen loopen de inzichten wijd uiteen. Dr. Sun en zijne volgelingen noemen izich socialisten; voor zoover de jongelieden ons echter over hunne hervormingsplannen inlichtten, hebben die met socialisme niet veel gemeen. Deze jonge mannen, spraken over de meest ingrijpende hervormingen met eene naïve oppervlakkigheid en eene opvatting over de uitvoerbaarheid, die ons een beeld gaf van hun kinderlijk idealisme. Het eerste groote werk toch, dat men wil ter hand nemen, is een uitgebreid spoorwegnet maken, dat het geheele land in alle richtingen in het verkeer opneemt. Wij wezen hen op de enorme kosten, die met dat plan gepaard gaan. O, een Amerikaansche of Engelsche onderneming zou dat werk gaarne uitvoeren, onder toezicht van de Chineesche regeering en met de bepaling, dat in 30 jaar tijds het geheele spoorwegnet in handen van den Staat viel. Het moesten natuurlijk staatsspoorwegen worden, daarvan mocht niet worden afgeweken. Dan moest alle grond aan den staat komen. Zij, de leden der Tung Ming Hui, waren alle groote voorstanders van Mej. Chow Chin, het onthoofde meisje uit Nanking. Straat in Mukden. Henry George's theorieën, doch de meesten hunner hadden van die theorieën slechts een zeer flauw begrip. Op onze vraag, hoe zij die plannen ten uitvoer trachten te brengen, of de staat macht boven recht wilde laten gaan en zich eenvoudig allen grond zou toeëigenen, of de meer moderne methode zou toepassen, om allen grond eerst op te koopen, kon men ons geen definitief antwoord geven. Ook wilde men onmiddellijk leerplicht over het geheele land invoeren. Op dit oogenblik ontvangt nog geen 1 pCt. der bevolking het meest elementaire onderwijs. Wij vroegen, of China reeds genoeg onderwijzers telde, om die vele millioenen kinderen te onderrichten, hetgeen natuurlijk ontkennend moest worden beantwoord. De meesten dezer jonge mannen schenen niet te realiseeren, dat een land, in de meeste opzichten eenige eeuwen ten achter bij alle cultuurstaten, niet opeens van het eene uiterste in het andere kan stappen, doch eerst eenige overgangsvormen heeft door te maken. Welke plannen de regeering koesterde omtrent eene arbeidswetgeving en wat daaromtrent in het program van Tung Ming Hui stond, wist men ons niet te zeggen. Wij hoorden alleen, dat de rijkdom zich niet meer mocht ophoopen en de armoede zich niet verder mocht uitbreiden, doch welke maatregelen men wilde nemen om dat te voorkomen, scheen nog niet overwogen te zijn. Of men kinderbeschermingsplannen had, wilden wij weten. O ja, daarmede was men al reeds begonnen. De meisjesslavenhandel moest onmiddellijk onderdrukt worden en toen hoorden wij over dit verschrikkelijke kwaad zooveel, dat wij besloten van de uitnoodiging van een hunner gebruik te maken, om Dinsdagmorgen eene inrichting te bezoeken, waar wij een kleinen indruk zouden krijgen van den omvang en de ontzettende wreedheid van dezen handeL Als men van meisjesslavenhandel hoort spreken, denkt men onwillekeurig aan den zoogenaamden „handel in blanke slavinnen", aan meisjes van zekeren leeftijd, die verkocht worden of zich somtijds zelf verkoopen, om voor onzedelijke doeleinden te dienen. Hier beteekent het echter nog iets ellendigers. Meisjes van drie, vier, vijf jaar en ouder worden door de ouders verkocht om gewoon als slavinnen te dienen. Zij worden voor allerlei vuil werk gebruikt, ontvangen bijna geen voedsel, natuurlijk in 't geheel geen onderricht, worden mishandeld Reisbrieven. II. 40 en zeer dikwijls door de mannen des huizes misbruikt en overkomen zij dit alles, gaan zij aan de martelingen niet ten gronde, dan worden zij op 12- a 14-jarigen leeftijd in den regel opnieuw verkocht en nu met het doel om in huizen van ontucht te dienen. Zoo'n kind krijgt haar heele leven haar vrijheid niet terug, soms wordt zij een dozijn malen verhandeld, altijd als haar meester een hoogere som voor haar kan terugkrijgen dan hij voor haar betaald heeft. Alleen in de provincie Canton, zoo had men ons al reeds daar verteld, zijn meer dan 200,000 meisjesslavinnen. Deze handel in kleine meisjes is over geheel China verbreid; er is geen enkele provincie, waar hij niet bestaat. In sommige provinciën verkoopen de ouders de meisjes niet, doch dooden ze direct na de geboorte. Zij koopen dan voor dienstboden meisjes uit andere provinciën en de zonen des huizes moeten ook later over de grenzen van eigen provincie trekken om zich een vrouw te zoeken. In sommige gevallen is het lot van zulke kinderen zoo wreed, dat de politie zich er mee bemoeit. In dat geval kunnen die kinderen aan de rechthebbenden ontnomen worden, doch tot voor kort wist men niet wat er dan verder mede te doen. In verschillende steden hebben de zendelingen zich het lot dezer kinderen aangetrokken en ook sommige Engelsche en Amerikaansche vrouwen met een groot moederhart hebben een zeker aantal tot zich genomen. Dinsdagmorgen waren wij in het tehuis voor meisjesslavinnen van miss Henderson, eene Amerikaansche vrouw, die op dit oogenblik 146 van zulke ongelukkige kinderen onder hare bescherming heeft. Zij woont even buiten de stad, waar zij van een edelmoedig heer een stuk grond ten geschenke kreeg, waarop haar groot, eenvoudig huis staat. Van jaarlijksche contributie en giften moet zij hare inrichting staande houden. Maar wat zagen wij daar? Er waren 6 kinderen van nog geen drie jaar, meisjes, die al reeds door de ouders verkocht en mishandeld of misbruikt waren geworden, want alleen als de politie tusschenbeide moet komen, kunnen zij onteigend en naar miss Henderson of iemand anders gebracht worden. Somtijds zijn zulke kinderen voor haar geheele leven verminkt, maar soms ook kan miss Henderson er nog heel wat van terecht brengen. Bijna tien jaren bestaat nu hare inrichting, die langzamerhand zich zoo heeft uitgebreid, dat zij het geheel bijna niet meer kan overzien. Zij doet al het Werk zelf, met behulp van de thans reeds groot geworden meisjes — hare groote dochters, zooals zij ze noemt. De groote moeilijkheid voor haar is nu, wat zij met al die groot-geworden meisjes op den duur moet doen. Voor dat soort meisjes bestaat in China nog geen gelegenheid om in eigen onderhoud te voorzien. Het vrije dienstbodenstelsel kent men er niet. Men houdt meisjesslavinnen of mannelijk personeel. De afschaffing van den meisjeshandel, die deze regeering wel zeer spoedig zal invoeren, zal gepaard moeten gaan met tal van andere hervormingen, wil zij in staat zijn doel te treffen. iWij hoorden van de jonge leden van Tung Ming Hui ook, dat dr. Sun nog steeds er op aandringt, om de regeering van Peking naar een der andere groote steden: Nanking, Wuchang of Kaiphong, over te brengen, omdat dr. Sun het niet goed acht, dat rondom de regeeringsgebouwen van het land zoovele vreemde mogendheden hare militairen hebben. Hij vreest de inmenging der vreemde mogendheden in hunne nationale zaken, en ook internationale verwikkelingen tengevolge van het in dezelfde stad aanwezig zijn van zoovele militairen van verschillende nationaliteit. De president Yuan Shi-Kai schijnt over deze aangelegenheid echter anders te denken. Maandagmiddag tegen drie uur kwamen achtereenvolgens een dozijn leden van de Vereeniging voor vrouwenkiesrecht ons bezoeken, waaronder drie jonge mannen. Allen spraken Engelsch of Fransch. Van drie tot zes uur hebben wij met dit jonge clubje het voor ons interessantste gesprek van de wereld gehad. Zij vertelden ons, dat de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Shanghai' ruim 200 leden telt en dat de minimum-contributie 6 dollar in het halve jaar bedraagt. De presidente, mrs. Tong Kiang Young, was op het oogenblik met eenige leden in Peking, alwaar zij de besprekingen van dr. Sun met de verschillende politieke vereenigingen surveilleert. Ook de vrouwenkiesrechtvereeniging in Nanking had eenige vertegenwoordigsters naar Peking gezonden. De ineensmelting van de vijf politeike vereenigingen, waarvan Tung Ming Hui er een is, tot één nationalistische partij, zou ten gevolge hebben, dat het punt van het program van Tung Ming Hui: gelijke politieke rechten voor mannen en vrouwen, voorloopig zou verdwijnen. De vrouwen nu waren naar Peking opgetrokken, om dat te verhoeden. Ondertusschen hebben de couranten reeds bericht, dat — als steeds in de geschiedenis der volkeren — de belangen der vrouwen ook hier weder aan de belangen van politieke partijen zijn opgeofferd. Wel heeft dr. Sun verzekerd, dat, zoodra de Republiek op vasten bodem rust, de gelijkheid voor de wet, ook wat betreft de politieke rechten van man en vrouw, het eerst dient te worden vastgesteld. Maar de vrouwen van andere landen weten wat zulke beloften te beteekenen hebben. Verder vertelden deze jonge, intelligente vrouwtjes ons, welke rol zij in de revolutie gespeeld hebben. Een er van, die, in afwezigheid der presidente, de rol van Chairman der vrouwenkiesrechtvereeniging vervult, vertelde ons, dat zij en een harer schoonzusters, met verscheidene andere vrouwen uit Shanghai, als jonge mannen verkleed, in de gelederen der revolutionnairen hebben gestreden. Reeds jaren te voren hadden zij zich in schieten en schermen en dergelijke zaken, onder leiding van een sergeant, geoefend. Vier der vriendinnen waren gesneuveld. Van een paar was de sexe bekend geworden, deze zijn uit de gelederen verwijderd, doch hebben verder als hospitaalsoldaten dienst gedaan. Zij en hare schoonzuster hadden tot het einde hare rol volgehouden en aan al het soldatenwerk deel genomen. Haar naam is Sophia Chang. Eenige honderden meisjes uit Shanghai en andere steden zijn gezamenlijk naar Nanking opgetrokken en hebben daar twee compagnieën amazones gevormd, onder een uit haar midden gekozen kapitein en een mannelijken drilmeester. Zij hebben voornamelijk dienst gedaan als wachtsters voor de stad. Twee jonge meisjes, medische studenten, die aanwezig waren, hadden in dat corps gediend. Een getrouwd vrouwtje, de zachtheid en vrouwelijke gratie ten top, vertelde ons, dat zij en een groote groep vrouwen bommen gemaakt hebben, die zij naar de legers brachten. Andere aanwezigen hadden als post dienst gedaan, door brieven en boodschappen van de eene plaats naar de andere over te brengen. Een jong ding vertelde ons, aan welke gevaren zij daardoor soms blootgesteld was geweest. Dit waren allen meisjes of vrouwtjes uit de hoogste kringen in China. Welke offers vele vrouwen van China in deze revolutie gebracht hebben, is bijna ongelooflijk. Zij toonden ons het portret van een beeldschoon meisje, Chow Chin, die door de Manchu's onthoofd was geworden nog vóór de revolutie in vollen gang was. Dit meisje, dat in Japan en in Amerika in de rechten had gestudeerd, werd verdacht de medeplichtige te zijn in den moord op een Manchu-gouverneur. Zij was echter daaraan volkomen onschuldig, maar zij redigeerde een revolutionnaire courant en sprak in volksmeetings met een onweerstaanbare kracht. Zij werd de beste spreekster van China genoemd. Omdat zij gevaarlijk was voor de rust van het land, heeft men haar op wreedaardige wijze onthoofd. Het trok onze aandacht, dat onze bezoeksters over hare lange pantalon allen een dun rokje droegen. Overigens waren zij als de vrouwen in Canton en Hongkong gekleed. Wij vroegen haar of dat een overgang tot de Europeesche kleeding beteekende. Wel neen, 't was eenvoudig een provinciaal gebruik. In sommige provincies is het niet netjes de beenen alleen in broekspijpen te toonen, daarom draagt men een rokje over de broek. Om echter niet aangezien te worden voor een prostituee, moet het rokje uit zulke dunne stof bestaan, dat men duidelijk ziet, dat er een pantalon onder zit. Wij zullen op onzen verderen tocht door China wel allerlei variaties zien op dit hoofdmotief, broek en rok. Dinsdagmiddag om half zes hield mrs. Catt hier in een der zalen van het Palace Hotel hare voordracht over de vrouwenkiesrechtbeweging in de verschillende landen. Het was een in hoofdzaak Amerikaansch publiek, dat hare helder toegelichte en op de aangenaamste wijze voorgedragen uiteenzetting van den omvang der beweging, de reeds verkregen resultaten en de verwachting in de naaste toekomst aanhoorde. De Engelsche en Chineesche pers waren goed vertegenwoordigd. Vanochtend om twee uur waren wij samen de gasten der leden van de Ver. v. Vrouwenkiesrecht alhier. Welk een ontvangst is ons daar te beurt gevallen! .Wij voelen ons beiden waarlijk overgelukkig, dat wij dit alles beleven. In een vergadering van meer dan 500 personen, mannen zoowel als vrouwen, werden wij met muziek ontvangen. De Chineesche en andere vlaggen hingen niet alleen uit alle ingangen van de gebouwen, maar ook het podium was geheel met groen en vlaggen getooid. Met een magnifieke openingsspeech van de presidente, Sophia Chang, werden mrs. Catt en ik bij het publiek geïntroduceerd en daarna werd door haar het doel van den strijd voor politieke rechten der vrouwen in zulke goed gekozen termen verklaard, dat geen oinzer haar zou hebben kunnen verbeteren. Zij sprak in de Chineesche taal, maar onmiddellijk werd het door haar gesprokene door Charlotte Chang Wung Shei in zuiver Engelsch overgebracht. Men had ons een lijstje vragen gegeven, waarop zij van ons het antwoord verwachtten. Mrs. Catt sprak eerst een inleidend woord en beantwoordde toen de vraag: In hoever de strijdmethode voor vrouwenkiesrecht van de Amerikaansche vrouwen verschilt van die der Engelsche vrouwen en welke methode wij voor de Chineesche vrouwen het meest aanbevelenswaardig vinden? Verder beantwoordde zij de vraag: Wat moeten, naar uw oordeel, de vrouwen van China het eerst doen, om het kiesrecht te krijgen? en wat moeten Wij doen, zoolang wij het kiesrecht nog niet hebben, om ons voor te bereiden tot de taak, die ons ongetwijfeld later wacht? Voor mij waren de vragen te beantwoorden gebleven: Wat kunnen wij doen om ons ledenaantal te vergrooten? en hoe onze leden in staat stellen, de argumenten der tegenstanders goed te beantwoorden? .Welk antwoord kunnen wij geven op de ons steeds voor de voeten geworpen bewering, dat de plaats van de vrouw is in het gezin? Het door ons gesprokene werd door dezelfde Charlotte Chang onmiddellijk in het Chineesch vertaald en van personen, die beide talen machtig zijn, vernamen wij later, op welke meesterlijke wijze dit jonge meisje, zoowel in de eene als in de andere taal het gesprokene weergaf. Vier jonge meisjes zaten daar, om al het gesprokene, twee voor het Engelsch en twee voor het Chineesch, te stenografeeren. Nadat wij geëindigd hadden sloot de presidente op even goede en welsprekende wijze de vergadering en overhandigde mrs. Catt en mij elk een door haar zelf vervaardigden waaier, waarop zij met Chineesche letters een spreuk en een toepasselijk vers schreef, benevens in het Engelsch een opdracht aan ons beiden. Een op zijde geborduurde banier werd ons als souvenir van de vereeniging aangeboden en daarna werden wij in de open lucht met het bestuur en vele der leden van de vereeniging gephotografeerd. Daarna wachtte ons een Chineesche tea. Vele vreemde, heerlijke lekkernijen kregen wij daar te genieten. De boontjes van witte leliën, die wij in Canton in een der gerechten op het diner hebben leeren kennen, werden ons nu versuikerd aangeboden. Van de meeste zoetigheden en vruchten weet ik den naam niet, maar 't was alles even smakelijk en geurig. Wie had het durven voorspellen, dat wij hier in China in een overvolle zaal van enthusiaste Chineesche mannen en vrouwen over vrouwenkiesrecht zouden spreken; dat het door ons gesprokene telkens met een daverend applaus zou worden onderbroken, en dat wij ons hier tusschen deze Aziatische jonge menschen als thuis zouiden gevoelen, dat wij in hen overtuigde geestverwanten zouden vinden. Deze vergadering met haar regelmatig ordelijk verloop, belegd door jonge Chineesche vrouwen, waarin jonge meisjes zachtjes rondliepen en elke nieuw aangekomene een plaats aanwezen, waarin andere jonge meisjes een stenografisch verslag van het gesprokene maakten, waarin een jong meisje zoo uitstekend als presidente optrad en waar honderden jonge mannen van 't begin tot het einde aandachtig zaten te luisteren en door hun applaus bewezen, hoezeer zij met het gesprokene instemden, gaf ons een helderder beeld van wat er omgaat in de hoofden en harten van het opkomend geslacht in China, dan al de boeken en courantenartikelen, die wij hierover in de laatste weken gelezen hebben. Van de ontwaking der Chineesche vrouw hebben wij in den laatsten tijd veel gehoord en gelezen, maar thans hebben wij duidelijk met eigen oogen aanschouwd, hoezeer dit reeds een voldongen feit is. En als overal, troffen wij ook hier, naast en één met de nieuwe, moderne vrouw, den nieuwen, modernen man, die met vreugde den opstand zijner zusters begroet en bereid is haar in haren strijd tegen oude opvattingen, zeden en gewoonten en wetten de behulpzame hand te reiken. .Wat zal het jammer zijn als dit jong-China zich niet zal weten staande te houden, als vreemde mogendheden, die als gieren op dit land azen, het zullen verbrokkelen en het volk opnieuw zullen knechten. Ik hoop van harte, dat hun dit lot bespaard zal worden. VIII, Wij hadden nog over anderhalven dag in Shanghai te beschikken, toen Wij het werk met de leden der vereeniging voor vrouwenkiesrecht aldaar achter den rug hadden. Dezen tijd hadden wij bestemd om eenige fabrieken te gaan zien, waarin voornamelijk vrouwen werken en die ook interessant voor ons waren, omdat er wat voor ons te leeren viel. Wij hadden herhaaldelijk over de zijde filature, als een bijzondere bron van inkomsten voor China, gehoord, doch wij wisten niet wat daaronder begrepen werd. Een onzer introductiebrieven van den Italiaanschen consul-generaal was voor den heer Beretta, eigenaar van de grootste „silk-filature" in China. Van deze gelegenheid maakten wij gebruik om den heer Beretta te vragen zijne fabriek te mogen zien. Ons verzoek werd dadelijk ingewilligd en de vriendelijke Italiaan maakte van de gelegenheid gebruik ons zelf in zijne fabriek rond te geleiden en ons het interessante proces, om uit de cocons der zijdewormen de zijden vezels te prepareeren, van het begin tot het eind te laten zien en ons alles zoo- duidelijk mogelijk te verklaren. In een zijde-filature wordt niets anders gedaan dan de ruwe cocons te sorteeren, daarna te prepareeren en de zijden vezels af te spinnen en in groote strengen te winden.: Dat is bijna uitsluitend vrouwenwerk. Alleen voor het in orde houden der machines en de verpakking der strengen worden mannen gebruikt. Het was voor ons nieuw te vernemen, niet dat de kwaliteit van de zijden stoffen afhangt van de kwaliteit der vezels, die voor het weven gebruikt worden, maar wel, dat de kwaliteit der vezels afhangt van de mate der civilisatie (zooals de heer Beretta het hoffelijk uitdrukte) der zijdewormen. Hoe hooger de graad van ontwikkeling van een zijdeworm des te witter, glansrijker en duurzamer is de vezel, die uit de cocon komt, waarin hij zich nestelt. Uit iedere cocon wordt een duizend meter lange vezel verkregen en zes zulke vezels te zamen gedraaid, hebben de dikte van een draad, waaruit de zijde geweven kan worden. In verschillende oorden van China houdt een dichte bevolking zich met de cultuur van zijdewormen bezig en bestaat daarvan grootendeels. Er zijn gedeelten waar men de geslachtsboom der zijdewormen vele eeuwen kan nasporen en waar men telkens, na verloop van jaren, een hoogere ontwikkelingsvorm kan aantoonen. De pongé-zijde, de goedkoope, sterke zijde, die tegenwoordig zooveel voor wa»schjapons gebruikt wordt, wordt gemaakt van de vezel van den ongecultiveerden worm. De geciviliseerde zijdeworm, wiens product alleen in de fabriek van den heer Beretta verwerkt wordt, levert een prachtig, glanzenden sneeuwwitten draad. Er waren in deze fabriek 1500 vrouwen werkzaam, waaronder vele kinderen. De arbeid is licht, maar één enkel proces is wreed, vooral voor de beginnenden. Als de cocons gesorteerd zijn, dan worden zij gekookt in water van 120 gr. C. Uit dit water worden zij met een zeef geschept en komen dan in water van 60 gr. C. Daaruit moeten zij één voor één met de vingers genomen worden. Voor dit werk gebruikt men nu de slavinnen-meisjes. Al de wreedheid van den slavenhandel zagen wij hier weder voor ons. Elke vrouw, die in die fabriek werkt, heeft zoo'n slavinnetje om met haar fijne vingertjes de cocon voor haar uit het heete water te halen. Rondom zulke groote fabrieken wordt een complete handel in die kleine, fijne kindertjes gedreven. Vrouwen komen daar met dozijnen van die slavinnetjes, die dan, naar gelang van den leeftijd, de uiterlijke gezondheid en sterkte van het kind, meer of minder opbrengen. Van sommige dier kindertjes in de fabriek waren de vingertjes en de handpalm tot op de helft wit verbrand. Eerst na verloop van tijd vereelt de huid en dan voelen zij de hitte van het water niet meer. De vrouw die zoo'n kind koopt, is de uitsluitende meesteres. De gevoelloosheid, de wreedheid, waarmede zulke kinderen behandeld worden, is onbeschrijflijk. Een spoedige dood is 't beste wat men zulke kinderen wenschen kan. China heeft inderdaad nog vele hervormingen te ondergaan, wil het als cultuurstaat in aanmerking komen. Wij bezochten ook een zeer groote Chineesche drukkerij, die van de Europeesche drukkerijen vooral daarin verschilt, dat de letterteekens zoo enorm veel uitgebreider zijn dan de onze. Tegen misschien 200 verschillende letterteekens bij ons, waren er hier meer dan 8000. Zoo'n Chineesche letterkast ziet er dan ook vrij wat omvangrijker uit. Is eenmaal het werk gezet, dan geschiedt het afdrukken op dezelfde wijze als overal elders. Ook hier waren vrouwen en kinderen voor hongerloonen mede aan den arbeid. Met hetzelfde doel, om een indruk te krijgen van den vrouwen* en kinderarbeid, bezochten wij ook nog een groote sigaretten- en een porseleinfabriek. De treurige toestanden die in al die ondernemingen heerschen, zal ik niet beschrijven. Het is genoeg als men weet, dat in China de werkgever volkomen vrij is in zijne handelingen tegenover zijn werkvolk en dat er onder de talrijke Chineezen altijd genoeg plaatsvervangers te vinden zijn, als eenigen het werk staken of weggezonden worden. Een begin van organisatie bestaat er in Shanghai' onder het werkvolk, en men vertelde mij, ook hier en daar elders in China, maar kracht kan van die werkliedenpartij nog niet uitgaan. Vrijdagmiddag om één uur, den 6en Sept., verlieten wij Shanghaï om naar Nanking te gaan. .Wij maakten voor het eerst met een Chineeschen spoorweg kennis. Deze lijn die Shanghaï met Nanking in 7 uren verbindt, loopt langs verschillende groote steden. Al die steden kenmerken zich van buiten door den grooten hardsteenen muur die de geheele stad omgeeft. Wij passeerden een mooi, vruchtbaar deel van China. De rijst was juist rijp; hier en daar werd het gesneden en in bundels gebonden om te drogen, of was men reeds bezig het te dorschen; in andere streken was men bezig de rijpe maïskolven te oogsten, of anderen veldarbeid te verrichten ; langs den geheelen weg heerschte een bedrijvigheid op het veld, die den Chinees in zijn waar karakter toonde. De spoorwagens zijn nog nieuw en daarom zindelijk en goed. Zij bieden den reizigers alle comfort, die men op reis kan verwachten. Elke breede, ruime waggon heeft in het midden een lange tafel, die uiteengezet of toegeklapt kan worden, al naar gelang de reizigers het verkiezen. Electrische waaiers brengen koelte aan en goede electrische verlichting maakt het mogelijk, ook bij avond te lezen of iets anders te doen. Bovendien is elke trein voorzien van een restauratiewagen. Om vier uur bestelden wij thee in onzen eigen waggon. Wij ontvingen zulke goede thee met warme, geboterde toast en cakes, als in geen enkele restaurant of tearoom verbeterd kan worden en verreweg beter dan in eenigen restauratiewagen in Europa. Het werd ons keurig netjes met servetjes voorgediend en voor al die luxe hadden wij ieder 25 cent te betalen. Als de ondervinding die Wij op onzen verderen tocht door China op de spoorwegen zullen opdoen, overeenkomt met die op de lijn Shanghaï—Nanking, dan staat het spoorwegwezen in China, voor zoover het zich ontwikkeld heeft, hooger dan in menig land in Europa. Tegen 8 uur kwamen wij in Nanking aan, waar slechts één Europeesch hotel is met een Engelschen eigenaar. Het is een zeer primitief gebouw, maar alles is er uiterst zindelijk en hygiënisch en de maaltijden waren goed. Wij bezochten Nanking, omdat idaar tijdens de revolutie door de vrouwen een belangrijke rol was vervuld, waarvan wij alle bijzonderheden wilden weten en omdat Nanking in geschiedkundig opzicht zoo bijzonder merkwaardig is. Reeds vijf maal was Nanking de hoofdstad van China en ook thans weder staat deze stad bovenaan in de rij om tot hoofdstad verheven te worden, indien de regeering mocht besluiten Peking te verlaten en haar zetel ergens anders te vestigen. Men vindt Nanking voor dit doel zoo geschikt, omdat deze stad rondom, behalve ten westen, omgeven is door hooge bergen, terwijl de westzijde beschermd wordt door goede, oude forten, van waaruit men een vergezicht heeft over de Yang Tze rivier, waaraan Nanking gelegen is. Nanking heeft nu nog een bevolking van 350.000, maar het heeft in de verschillende opstanden, die China in den loop des tijds te doorstaan heeft gehad, duizenden en duizenden van de bevolking verloren. Als men thans door de stad rijdt vindt men overal groote open ruimten, waar vroeger huizen stonden en menschen woonden en de vroegere Imperial City, een omwalde stad in de stad, waar in oude tijden de regeering gevestigd was en tot voor een jaar al de Manchu's leefden, is nu totaal verwoest, daar is geen huis blijven staan. De duizenden Manchu's die daar gewoond hebben, zijn voor een deel naar Manchuria vertrokken, voor een ander deel hebben zij hun heil in Amerika of ergens anders in Azië gezocht, maar voor verreweg het grootste deel zijn zij in deze laatste revolutie omgekomen. Sommigen beweren, dat zij zelfmoord gepleegd hebben om hunne geesten, met die hunner afgestorven familieleden daar te laten verwijlen, anderen gelooven, dat hun gezamenlijke dood op een zelfde oogenblik aan toeval moet worden toegeschreven, doordat een voorraad kruit, dat voor zelfverdediging aanwezig was, op een gegeven oogenblik ontbrandde en de totale verwoesting van de Imperial City, met allen die er nog in waren, bewerkstelligde. Thans wordt deze geheele uitgestrektheid grond door de regeering streng bewaakt, omdat vermoed wordt, dat vele Manchu's hunne bezittingen hier of daar begraven hebben en de regeering vooralsnog geen tijd heeft een onderzoek naar deze schatten in te stellen. Aan bijna elk plekje grond in Nanking is de een of andere historische bijzonderheid verbonden, elke heuvel, elke toren en elke tempel heeft een legende en rondom eiken berg zweven de geesten van bijzondere dooden, die vereerd of gevierd moeten worden. Vooral de Purperberg heeft een bijzondere vermaardheid, omdat daar de drie Ming-keizers begraven liggen. Tot de graftomben van deze afgestorvenen heeft ook de tegenwoordige regeering zich gericht, om de geesten der Mingkeizers te vertellen, dat de Manchu-dynastie verwoest en de republiek in China gevestigd was. Het was daar dat dr. Sun Yat Sen afstand deed van zijn presidentale waardigheid en den generaal Yuan Shi-Kai als zijn opvolger aanwees. Het was voor ons niet moeilijk in Nanking de vrouwen te vinden, die wij wilden zien en spreken. Men had van uit Shanghaï hen reeds van onze komst verwittigd. Zij kwamen Zaterdagmorgen reeds vroeg in ons hotel, om te informeeren, of wij aangekomen waren en hoelang wij in Nanking zouden vertoeven. Toen zij van den hotelier vernamen, dat wij er waren en tot Maandagmorgen dachten te blijven, lieten zij de boodschap voor ons achter, dat wij hen gezamenlijk den geheelen morgen in het clubgebouw konden vinden en dat zij zouden zorg dragen, dat daar iemand aanwezig was die als tolk kon dienen. Onmiddellijk na het ontbijt begaven wij ons naar het clubgebouw, dat eigenlijk de zetel is van de vrouwenafdeeling van de Tung Ming Hui. De Nanking-afdeeling van de Tung Ming Hui heeft een afzonderlijke vrouwenafdeeling, die wel met de mannen naar hetzelfde doel streven, doch die afgescheiden van elkander en dikwijls langs andere lijnen Werken. De vrouwenkiesrechtvereeniging werkt op zich zelf en hoewel alle leden van de vereeniging voor vrouwenkiesrecht leden van de Tung Ming Hui zijn, zijn toch niet alle vrouwen leden van de Tung Ming Hui, leden van de vereeniging voor vrouwenkiesrecht. ,Wel gelooven allen in gelijke politieke rechten voor mannen en vrouwen, maar velen hebben zich door hunne echtgenooten, vaders of broeders laten wijs maken, dat de tijd voor de vrouwen nog niet gekomen is en zij eerst moeten medewerken tot opbouwing van de republiek van en voor mannen. De flinke vrouwen, die het grootste heil voor het land verwachten uit de samenwerking van mannen en vrouwen, een samenwerking, die, — zoo ergens elders — zeker in China hoog noodig is, waar het zedelijk peil der mannen nog zoo laag staat, deze vrouwen zijn in Nanking een geheel ander soort, als die wij in Shanghaï aantroffen. In het clubgebouw troffen wij de presidente van de vrouwenaf deeling 'van de Tung Ming Hui, de presidente van de vrouwenkiesrechtvereeniging, eenige andere bestuursleden van beide vereenigingen en twee jonge mannen, studenten van de universiteit van Nanking, die zuiver Engelsch spraken en zich als tolken beschikbaar hadden gesteld. Spoedig vernamen wij, dat de Nanking vrouwenkiesrecht vereeniging ook ruim 200 leden telt, dat er op het oogenblik reeds 7 zulke vereenigingen in China bestaan, die bezig zijn zich in een nationalen bond te vereenigen, waarvan de zetel voorloopig in Peking zal gevestigd worden en dat men bezig is in nog elf andere steden afdeelingen te vormen. Nanking is de oudste afdeeling en schijnt de beste organisators te bezitten, vandaar dat Nanking was uitgenoodigd de formeering van andere afdeelingen op zich te nemen. Evenals in Shanghaï was men ook in Nanking er sterk voor, dat China zich bij den .Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht zou aansluiten en afgevaardigden naar het volgende congres in Budapest zou zenden. De beslissing ligt echter in Peking. Over eenige weken zullen eenige vrouwen uit Nanking ook naar Peking vertrekken om de daar reeds uit andere provincies aanwezige vrouwen te steunen in het werk om van deze regeering vrouwenkiesrecht op gelijke voorwaarden als de mannen, te verkrijgen. Zij willen zich door dr. Sun niet langer laten bepraten, omdat zij overtuigd zijn, dat het thans een gemakkelijker strijd voor hen zal zijn om hare rechten te verkrijgen dan later, als eenmaal de constitutie voor het geheele land is aangenomen. Bovendien denkt deze regeering er sterk over om in China het kiesrecht aan meer of mindere ontwikkeling vast te knoopen; men zal een of andere school moeten doorloopen hebben, of een of ander examen hebben afgelegd, of lezen en schrijven kunnen en als dat wordt aangenomen, dan bestaat er geen enkele gegronde reden om diezelfde eischen niet ook op de vrouwen toe te passen. Wij vroegen de aanwezige vrouwen, welke middelen zij willen toepassen om tot het doel te geraken, indien rede, gezonde argumenten, beroep op hun recht, bij de regeering geen doel troffen. Het antwoord dat wij daarop kregen bracht ons in de hoogste verwondering. Deze Chineesche vrouwtjes vertelden ons met van durf schitterende oogen, dat zij dan tot alles in staat zullen zijn. Zij zullen al het mogelijke doen om langs vreedzamen weg haar doel te bereiken, doch als dat niet gaat, dan Was er nog genoeg revolutionnaire geest in hen overgebleven om krachtige daden tot stand te brengen, In hunne afdeelingen hebben zij een afzonderlijke groep vrouwen, die een geheim verbond gesloten hebben, de leden daarvan zijn niet bekend. De naam van dat verbond beteekent in het Engelsch „dare to die," (durf te sterven), wat genoegzaam den aard van het verbond aangeeft. Ongeveer 1000 leden bezit dit verbond reeds over heel China. Vóór zij echter tot geweld hun toevlucht zullen nemen, zullen zij eerst alle vreedzame middelen in toepassing brengen. Zij willen o.a. naast den Nationalen Raad van mannen, zooals het tegenwoordige parlement genoemd wordt, een Nationalen Raad van vrouwen vormen, waarvan de kosten uit eigen fondsen zullen bijeen gebracht worden. In dezen Raad zullen de vrouwen alle nationale vraagstukken behandelen, die ook in den mannenraad behandeld worden en de besluiten in den vrouwenraad genomen, zullen der regeering worden aangeboden. Men zal afwachten hoe deze besluiten door de regeering zullen worden ontvangen. Een sterke militante geest heerscht in al de vrouwen, die wij in Nanking aantroffen. Wij wilden nu weten, uit den mond van deze vrouwen zelf, wat er waar is in de sensationeele berichten, die er eenigen tijd geleden in alle couranten hebben gestaan, over het bestormen van de vergadering waarin de eerste Nationale Raad in Nanking gehouden werd en het breken der glasruiten. Wij vroegen ons een volstandig verhaal te geven van alles wat er toen was voorgevallen. Och, het was zoo eenvoudig geweest. De mannen, die daar bijeen waren en zich het recht toeëigenden de provisoire regeering van 's lands zaken vast te stellen, waren wel is waar in menig! opzicht de leiders der revolutie geweest, maar toch ook menige vrouw had daarbij een zeer vooraanstaande rol gespeeld. Bij de regeling van 's lands zaken had men een of meer dier vrouwen een stem moeten geven. Daaraan was niet gedacht. Toen de vergadering gehouden zou worden, trokken daarom dertig dier vrouwen, die allen konden wijzen op belangrijke daden of invloedrijke posities gedurende de revolutie, naar het vergaderlokaal en vroegen om gezamenlijk of enkelen van hen aan de beraadslagingen te mogen deelnemen. Een weigerend antwoord volgde. De vrouwen besloten toen om ongevraagd naar binnen te gaan, de discussie te volgen en mede te spreken als zij zich daartoe gedwongen gevoelden. De mannen sloten echter de vergadering en gingen huiswaarts. Den volgenden morgen werd de bijeenkomst heropend, doch nu stond er een sterke politiemacht met geladen geweer voor de deur, gereed om elke vrouw neder te schieten, die durfde te naderen. Een der vrouwen, Woo Mok Lan, de presidente der Nanking-afdeeling van de Tung Ming Hui, die voor ons zat, was toen naar een andere zijde van het gebouw gegaan en heeft daar een groote ruit ingeslagen. Dr. Sun, die de vergadering presideerde, is daarop naar buiten gekomen en heeft den vrouwen toegesproken. Hij overreede hen, in 's lands belang, niet langer aan te dringen om aan die vergadering deel te nemen, het waren slechts de allereerste regelingen, die vastgesteld zouden worden, die misschien van zeer korten duur zouden zijn en bovendien was dr. Sun bereid om daarbij voor de belangen der vrouwen te zorgen, zoo goed als zij maar konden wenschen. Hij was bereid daarover met hen van gedachten te wisselen. De vrouwen hebben zich door dr. Sun laten bepraten, en Zijn naar huis gegaan, doch hebben zeer spoedig ingezien, dat zij bedrogen zijn uitgekomen. Wij wilden toen nog de bijzonderheden weten, omtrent de amazones, die in Nanking gestreden hadden. Woo Mok Lan was een der kapiteins geweest. Zij vertelde ons, dat er 3 regimenten waren gevormd, een van 340, een van 200 en een van 120 vrouwen. Aan het kleinste regiment was de bewaking der stad toevertrouwd, de twee anderen hadden aan al het aanvallend en verdedigend werk deelgenomen. Deze twee hadden, toen het gevecht op het hevigst was, het gevaarlijkste punt tegen den Purperberg ingenomen, waarbij 12 van de soldaatjes van het regiment van .Wbo gesneuveld zijn. Velen van haar regiment oefenen zich nog steeds in militaire zaken; men kon immers niet weten, of zij de wapens niet nog eens zullen moeten opnemen om eigen rechten te verdedigen. iWij hoorden ook hier, dat vele Chineesche vrouwen, als mannen verkleed, in de mannengelederen aan de revolutie hebben deelgenomen en op dit oogenblik waren er nog 14 meisjes van Nanking in het leger in Mongolië om tegen de Russen te strijden. Al deze zaken werden ons verteld op een wijze, alsof zij vanzelf sprekend waren. Er bleek ons duidelijk uit, dat deze vrouwen zich jarenlang vertrouwd hebben gemaakt met het voornemen om in tijd van nood het land op die wijze te dienen. Nadat wij eenige uren met hen gesproken hadden, vroeg men ons Zondagmorgen om tien uur te willen terugkomen om verdere besprekingen te houden. De twee jonge mannen boden zich aan om voor het overige deel van den dag ons als gids te dienen en ons Nanking te laten zien en al de geschiedkundige bijzonderheden te vertellen. Van dat aanbod maakten wij gaarne gebruik. IX. Den geheelen Zaterdagmiddag reden wij met de twee studenten rond, bezichtigden allerlei merkwaardigheden en hoorden tal van bijzonderheden. Zondagmorgen zorgden wij tijdig aan het clubgebouw aanwezig te zijn, omdat wij in den namiddag nog de Ming-graftomben en de ruïnes van het oude keizerlijk paleis wilden bezichtigen, die eenige mijlen buiten de stad gelegen zijn. Wij wisten niet wat wij zagen, toen wij het clubgebouw naderden. De geheele poort was met groen en bloemen versierd en de regenboogvlaggen wapperden in de lucht. Men vertelde ons, dat de Chineesche teekens, die door de roode rozen in het groen gevormd waren, „Welkom aan onze vreemde gasten" beteekenden. Woo Mok Lan, die ons bij den ingang opwachtte, had zich ter onzer eere in Europeesche, — of, zooals zij het uitdrukte, in Amerikaansche — kleeding gestoken, waaronder hare hobbelvoetjes in zwart leeren kinderschoentjes In de nabijheid van de „Groote muur". Chineesche schuiten. allerkoddigst uitstaken. Zij liep nu veel hobbeliger als op hare Chineesche schoentjes. Wanneer zij, om niet te vallen, haar rokje optilde, dan kwamen hare lange witte broekspijpen ongegeneerd te voorschijn. Wij konden niet nalaten haar te zeggen, hoezeer het ons speet, dat zij haar mooi, praktisch Chineesch costuum voor het onze had verwisseld. De andere bestuursleden vertoonden zich gelukkig in hun eigen nationale kleeding. Woo Mok Lan was niet om aan te zien. In de zaal, die ook met bloemen en vlaggen versierd was, wachtte ons een enthousiaste menigte, mannen zoowel als vrouwen. Ook hier werden wij met muziek ontvangen, waarin wij de goede bedoeling moesten apprecieeren, maar dat was ook alles Wat wij er van konden waardeeren. Een Chineesch raar gekapt meisje met hard-rose bloemen in haar gegomde lokken, speelde op een oorverscheurend ontstemde piano eenige oefeningen, zooals jonge kinderen spelen in de eerste weken van hunne pianolessen. En toen wij door te twee presidenten der beide vereenigingen naar onze plaats in het midden der zaal geleid waren, zong een koor van tien dames ons vanaf het podium een welkomstlied toe. Wij stemden na deze zang met het hartelijk applaus, dat volgde, in, dankbaar ge^stemd dat onze trommelvliezen deze marteling goed doorstaan hadden. In het midden der zaal, waar onze zetels waren, stond een groote tafel met een wit laken bedekt en daarop lagen allerlei vruchten en versnaperingen. Wij waren nauwelijks gezeten, toen de thee werd rondgediend, bijna onmiddellijk gevolgd door een kop koffie. Toen volgde stilte. De presidente der vrouwenkiesrechtvereeniging, Chong Zian Yin, beklom het podium en sprak een welkomstgroet uit, die onmiddellijk voor ons in het Engelsch vertaald werd en later schriftelijk werd aangeboden. Daarin werd de dank der Chineesche vrouwen uitgesproken voor onze komst en de hulp en voorlichting, die wij haar verschaften. Toen zij de hoop uitsprak, dat wij nog lang in China mochten blijven en overal waar wij kwamen den vrouwen tot steun wilden zijn, werd, zoo waar, achter ons de champagne ontkurkt en moesten wij dien wensch bezegelen met een schuimenden dronk. Daarop hobbelde miss Woo naar het podium. Hare oogen schitterden van moeilijk onderdrukt enthousiasme. Haar militante aard sprak uit elk woord, uit elke beweging. Zij heette; Reisbrieven. II. 41 ons welkom als de eerste vrouwen van vreemden bodem, die in China kwamen om den Chineeschen vrouwen de zusterhand te reiken in haar strijd voor vrijheid en recht. Wij twee toonden liberaler te zijn dan de regeering der landen, waaruit wij kwamen, die nog steeds aarzelen de Chineesche republiek te erkennen; Wij waren gekomen om haar te steunen en de Chineesche vrouwen als onze gelijken in den Wereldbond voor vrijheid en recht ook voor vrouwen op te nemen. Zij dankte ons voor onze komst en zeide, dat onze namen in de geschiedenis der Chineesche vrouwenvereenigingen, die voor de verheffing der Chineesche vrouw strijden, steeds een eervolle plaats zullen innemen. En toen werd zij hoe langer hoe enthousiaster. Zij zette uiteen, dat het leven der vrouw altijd zwaarder en moeilijker is dan dat van den man, dat, waar voor hem de dagtaak eindigt, zij er dikwijls nog midden in zit. Zoo ook thans in China. De strijd voor vrijheid en recht der mannen was geëindigd, die konden thans hun arbeidsveld overzien en de zaken rustig regelen. Maar den vrouwen, die schouder aan schouder met de mannen deze vrijheid bevochten hadden, reste nu nog een zwaardere strijd, een strijd, die misschien meer offers zou kosten dan de afgeloopene en zeer zeker veel moeilijker zou zijn, omdat hij moest gestreden worden, niet zooals de voorgaande, tegenover vijanden, maar tegenover vrienden en naaste bloedverwanten. Het was de strijd voor vrijheid en recht der Chineesche vrouw, een, door alle eeuwen heen, vertrapt en geminacht wezen, die zich opeens oprichtte en zich hare roeping op aarde bewust was geworden. Vanaf dezen tijd mocht geen vrouw in China meer dulden, dat zij bij den man werd achtergesteld, in het belang van het geheele land, moest zij pal staan voor gelijke maatschappelijke en politieke rechten van mannen en vrouwen. De woorden rolden van hare lippen en gaven de twee stenografen (moeite om haar bij te houden. Ons werd later een in het Engelsch vertaald woordelijk verslag van hare rede ter hand gesteld. Beide presidenten boden ons toen een eere-insigne van hunne respectieve vereenigingen aan; behangen met deze groote stukken, een in zilver, hangende aan een lint in de republikeinsche kleuren, de ander in koper, beklom mrs. Catt het podium en heette China en de nieuwe republiek geluk met de nieuwe Chineesche vrouw, zooals wij die tot dusver in dit verjongide land hadden ontmoet Zij wees op den moeilijken strijd die de vrouwen overal in de wereld te strijden hebben, doch voornamelijk richtte zij zich tot de aanwezige mannen om hen te Wijzen op hunnen plicht, thans even broederlijk naast en met de vrouw te strijden, als deze het in den afgeloopen strijd naast hem heeft gedaan. Daarop moest ik boven komen. Ik wees de vrouwen er op, dat overal waar de vrouwen op de gemakkelijkste manier het doel van haar streven bereikt hadden, waar zij reeds gelijke politieke rechten voor man en vrouw verkregen hadden, dit bijna altijd was gekomen na een revolutie. Ik vertelde hen van de vrouwen in Finland, van de vrouwen in Noorwegen en in Portugal en spoorde hen aan geen inspanning te groot te achten om in de nieuwe constitutie voor China, hare rechten verzekerd te krijgen. Kregen zij die nu niet, dan wachtte hen een jarenlange zware strijd. Onze beide toespraken werden onmiddellijk door een tolk in het Chineesch overgezet. Toen werden wij verzocht naar buiten te komen, waar wij met tal van Chineesche geestverwanten op een plaatje vereeuwigd werden. Men zal ons elk een afdruk van die photo naar Peking zenden. Wij moesten toen met de hoofdpersonen, die ons deze ontvangst bereid hadden, in de pas geopende industrieschool voor meisjes een Chineesche lunch gebruiken, waarbij wij twee heel netjes vork en mes kregen. Wij zijn nu reeds aan alle Chineesche lekkernijen gewend en beginnen er den smaak van te krijgen. Na de lunch kwamen twee landauers voor, waarin wij met zes onzer nieuw gemaakte vrienden naar de Mingtomben en de ruïnes van het keizerlijke paleis reden. Om zes uur bracht men ons 's avonds naar het hotel terug1. De indruk dien wij beiden van de Nanking'sche groep mannen en vrouwen kregen, was niet zoo gunstig als van die in Shanghai'. In Nanking waren wij meer in het midden van het land, waar de bevolking niet zoo veel als in Shanghai' met de Europeesche en Amerikaansche bevolking in aanraking komt. Het waren niet alleen de uiterlijke manieren, maar ook de omgang der mannen en vrouwen onderling, de dingen die wij zagen en hoorden vertellen, die ons dien indruk gaven. .Wij zagen en spraken hier de mannen en vrouwen die in China opgevoed zijn en die nooit in vreemde omgeving vertoefd hebben. Dit waren de echte Chineezen. Intelligent zijn zij in hooge mate, maar in nog hooger mate onpractisch en idealistisch, voorzoover dit laatste niet synoniem is met het eerste. Van Europa weten zij zoo goed als niets, maar de stand van zaken in Amerika, waarvan zij de opgesmukte verhalen hunner daar vertoevende landgenooten gehoord en gelezen hebben, zweeft hen als een ideaal voor oogen. In hunne verbeelding, die zij naïef onder woorden brengen, zal China met Amerika de heele wereld hervormen; de Vereenigde Staten moet hen spoedig de hand reiken, dat is in beider belang, en dan kunnen de twee grootste Republieken der wereld door hun voorbeeld een vreedzame evolutie in alle andere landen tot stand brengen. Geen monarchiën meer, maar volksregeeringen overal. Wat zij evenwel onder een volksregeering verstaan is verder van daar verwijderd dan de constitutioneele regeeringsvormen in de meeste koning- of keizerrijken. Wat ons ook in Nanking in onze gesprekken met deze mannen en vrouwen zoo duidelijk bleek, was het totale gebrek aan vertrouwen onderling. In niet een van hunne groote mannen en leiders stellen zij een onbeperkt vertrouwen, volgens hen werkt, elk voor eigen voordeel en naam en positie, het land komt pas in de tweede plaats. Om hunne meening te illustreeren, deelde men ons talrijke bijzonderheden mede uit het intieme leven van dr. Sun, president Yuan, vice-president Lu en tal van andere grootheden. Maandagmorgen verlieten wij Nanking om per boot naar Hankow te vertrekken. Deze driedaagsche tocht over de Yang Tze rivier, in een mooie, zindelijke boot, met groote, comfortabele hutten en goede maaltijden, is een waar genot. De geheele reis gaat de boot langs groene oevers, met min pf meer hooge heuvels en hooge bergen op den achtergrond, telkens stoppen wij even bij een dorpje of door een hoogen wal omgeven stadje, waarbuiten de hooge pagoden of kerktorens vroolijk uitsteken, dan weder zien wij een ouden, schilderachtigen tempel tusschen het groen te voorschijn komen ien overal rondom ons zien wij het echte-ware Chineesche leven te water en te land. Wij hebben reeds de overtuiging gevestigd, dat een Chineesche tempel alleen geapprecieerd kan woeden als men hem op een afstand en liefst op zich zelf staand kan zien. Hoe orthodox het Chineesche volk ook mag zijn, zij geven zich niet veel moeite om hunne tempels in zindelijken en goed onderhouden staat te houden. Dichtbij bezien, zien zij er allen onbeschrijfelijk vuil en oud en vermolmd uit. De Yang Tze-rivier is op een na de langst bevaarbare rivier in de wereld. De tocht van Nanking tot Hankow is mooi, maar het schilderachtigst, romantisch-mooie gedeelte komt eerst eenige honderden mijlen verder dan Hankow. tWij genoten drie mooie, kalme dagen aan boord van de „Luenyi", die wij noodig hadden. Sedert wij Hongkong hadden verlaten, was er geen rustig oogenblik voor ons geweest De zenuwschokkende tijd aan boord van de „Persia", de angst, die wij gedurende de typhoon hadden doorstaan, en het onmiddellijk daarop in Shanghai aan het werk gaan, met de daarop volgende drukke en indrukvolle dagen, begon zich te laten gelden in den vorm van slapeloosheid, lusteloosheid en afmatting. Toen wij echter Woensdagavond om tien uur Hankow bereikten, was alle moeheid geweken en gevoelden wij beiden ons weder frisch en gereed nieuwe indrukken te ontvangen. De trein, die ons van Hankow naar Peking zal brengen, vertrekt slechts eens per week en dat is des Vrijdagsmorgens. iWij hadden derhalve twee nachten, en een geheelen dag in Hankow door te brengen. Men had ons in Shanghai' geraden in Hankow de boot als hotel te gebruiken, als ten minste de boot zoo lang in Hankow bleef liggen. Dien raad hebben wij opgevolgd. Hankow is eigenlijk een groep van drie steden, .Wuchang, Hankow en Hanyang, die door de Yang Tze-rivier en de Han gescheiden zijn. Zij bezitten elk een afzonderlijk gemeentebestuur, maar vormen toch eigenlijk één groote, drukke stad, waar, zooals men zegt, het commercieele, financieele en industrieele hart van China klopt. Wuchang alleen bevat meer dan een half millioen zielen, — ik bedoel menschen; hier in China, waar elke man en vrouw drie zielen heeft, moet men jdit Woord correct gebruiken, — terwijl Hankow een bevolking telt van bijna 90.000. Voegt men hierbij de 400.000 van Hanyang, dan ziet men, van welke beteekenis deze stad, of groep van steden is. De Engelschen, Franschen, Russen, Duitschers en Japanners bezitten hier allen een stuk grond, te zamen millioen vierkante meters groot, waar zij ieder hun eigen industrieele operaties uitoefenen. Voor alle consulaten en voor alle fabrieken stond een vrij sterke troepenmacht van eigen militairen en een oorlogschip van elke vreemde natie lag in de rivier voor hunne bezitting^ Overal in de stad vonden wij nog in 't oogloopend vele vreemde en Chineesche militairen, men voelde en zag dat de rust in de stad nog niet volkomen was teruggekeerd. Zooals men misschien weet, vormde Hankow het stormcentrum van de pas afgeloopen revolutie; de verwoesting, die nog overal in de stad zichtbaar is, gaf ons een klein beeld van den omvang en de beteekenis, die de opstand daar genomen heeft. De twee generaals, die pas geleden, op bevel van den president Yuan, zonder vorm van proces, zijn doodgeschoten, zijn van Wuchang afkomstig en de gemoederen zijn over deze daad nog lang niet tot rust gekomen. De kapitein van onze boot raadde ons Donderdagmorgen, om de stad niet in te gaan, alvorens wij bij onze consulaten inlichtingen hadden nigewonnen. De Amerikaansche consul ontraadde ons ten sterkste, de Chineesche stad in te gaan, waar wij de Chineesche vrouwenkiesrechtclub zouden vinden; zelfs onder geleide, vreesde hij, dat ons onaangenaamheden zouden overkomen. De inboorlingen zijn nog te opgewonden, telkens breken er nog opstootjes uit; in het midden van de bevolking te gaan, Was voor elke vreemdeling nog gevaarlijk. Teleurgesteld waren wij over dezen raad zeer zeker, maar wij hebben ons er toch maar aan gehquden. De consul gaf ons, om deze teleurstelling een beetje te vergoeden, zijn rijtuig dat hem juist naar zijn bureau had gebracht, om een toer langs de breede, mooie kade te maken, waar de verschillende naties hunne bezittingen hebben en 1100digde ons uit daarna met hem in het clubgebouw te lunchen. Van het platte dak van het sierlijke clubgebouw hadden wij een prachtig overzicht over de heele omgeving en zagen in vogelvlucht alle verwoeste gedeelten der stad. Menige bijzonderheid uit die gruwelijke, maar interessante dagen vernamen wij daar. Noch in Nanking, noch in Hankow hebben wij een Chinees met een staart gezien. Ik geloof niet, dat in een dier steden de dragers van dat voorheen algemeene herkenningsteeken nog een oogenblik veilig zou zijn. Wij konden ons hier, meer nog dan in Nanking en Canton een goed denkbeeld vormen van den omvang en de ernst der afgeloopen revolutie. Na de lunch maakten wij nog een rijtoer door een ander deel der stad en daarna begaven wij ons maar weder naar de boot terug om het altijd vreemde en interessante leven te water in China gade te slaan. Geen Chineesch schipper vergeet, zoodra de zon ondergaat, om van zijn schip op de een of andere wijze zijne offers aan den watergeest of aan de geesten van afgestorvenen te brengen. Vrijdagmorgen vertrokken wij per trein van Hankow naar Peking. Deze lijn is door een Fransch-Belgisch gezelschap aangelegd, doch is sedert vier jaar in het bezit der Chineesche regeering gekomen. Alle employees, voor zoover zij geen Chineezen zijn, zijn nog Franschen of Belgen; de wagons zija van Belgisch maaksel en constructie, lang zoo goed niet als de waggons op de lijn Shanghaï-Nanking. Alleen de restauratiewagen was uitstekend en het opgediende boven allen lof. Men kan overtuigd zijn, dat in de keuken Chineesche koks het werk leverden. Langs de geheele lijn, de afstand is 700 Eng. mijlen en wordt in 28 uren afgelegd, was bij elk station een sterke politiemacht geposteerd, die, zooals wij hoorden, niet overbodig is, omdat nog herhaaldelijk hier en daar treinen door zoogenaamde boksers overvallen worden, die de reizigers uitplunderen. Boksers is een mooie naam voor deze kerels, die niets anders dan brutale roovers zijn, roovers te land, neefjes of broertjes van de talrijke zeeroovers hier. Het landschap bood niets bijzonders aan. Als men de in bijna elke stad en dorp aanwezige pagoden en tempels en de Chineezen zelf niet in aanmerking neemt, dan is het landschap vrijwel gelijk aan dat, wat men in elk bergachtig land vindt. Ik zou haast vergeten ook nog op te sommen onder de dingen, die men niet in aanmerking moet nemen, de overal verspreide Chineesche graftomben, die dan eens op een heuveltje, dan midden in een stuk bouwgrond, of op een stuk rots staan, en dan eens van meer, dan eens van mindere pretentie zijn. Hoe meer wij Peking naderden, hoe meer staarten zagen wij. Er waren zelfs hier en daar soldaten, die dat Chineezenteeken nog lang en breed over den rug hadden hangen. In sommige dorpen droegen alle mannen, die wij zagen nog dit herkenningsteeken. Daar leek alles oogenschijnlijk zoo rustig, alsof de menschen heelemaal van een ommekeer in hun land niets afwisten, en die óf nooit gehoord hebben dat er reeds twee keer een regeeringsorder is gegeven, dat elke Chinees vóór begin September, later verlengd tot eind September, zijn staart moet hebben afgeknipt, of die om zoo'n regeeringsbevel niet heel veel geven. Er is zelfs in het Noorden van China een beweging oim de staart weder te laten groeien en men zegt, dat er een geheime vereeniging bestaat, die het dragen van den staart weder wil invoeren. Voor eiken onzin heeft men hier geheime vereenigingen. Er is geen Chinees, die niet tot drie of vier geheime genootschappen behoort. Om 4 uur bereikten wij Zaterdagmiddag Peking, de stad waar wij vanaf het begin van onze reis, ons voorgenomen hadden zeker heen te gaan, een voornemen, dat ons telkens ontraden en als onuitvoerbaar voorgespiegeld was, doch dat nu toch eindelijk in verwezenlijking was gekomen. Eén jaar lang hebben wij in zoovele verschillende landen gehoord: „naar China kunt gij niet gaan" en tot op het laatste oogenblik heeft men ons nog zoo sterk ontraden in China verder dan tot de kuststreken te gaan, dat wij ten laatste zelf waren begonnen te twijfelen of wij Peking wel ooit bereiken zouden. Maar w ij z ij n hier en wat wij in Peking hooren, zien en ondervinden, daarvan zal ik in een volgend schrijven vertellen. 14 Sept. 1912. X. iWij hebben niet voor niets gewenscht in Peking te komen. Peking is een merkwaardige stad, in menig opzicht afwijkend van alle andere steden. Door de herhaalde verwoestingen en 't telkens opnieuw opbouwen der stad, heeft zij het oude karakter verloren en is nu een moderne Chineesche stad geworden, die echter niets van haar oriëntalisch aspect verloren heeft en niet nalaat bij een eerste bezoek een diepen indruk te maken. De oude monarchale macht en grootheid spreken uit bijna eiken tempel, woning, straat. Reeds bij het in den trein naderen der stad worden ongewone, vreemde indrukken gewekt. De hooge, zwaar gebouwde muur, die de geheele stad omgeeft, de verblindende kleuren der hemelhooge pagoda, het dooreengewoel van de altijd druk doende Chineezen, die hier, bijna zonder uitzondering hun staart behouden hebben, de overal opdoemende veelkleurige tempels, zijn zoo inrdukwekkend, dat zeker niemand den eersten indruk vergeten zal, dien hij bij zijn eerste bezoek aan deze grootste der oriëntalische steden ontving. Alleen wanneer men in het hotel des Wagons Lits is gearriveerd, gelooft men zich een oogenblik in Europa. Dit hotel bezit alle deugden van een goed geleid Europeesch hotel, met het voordeel, dat de bedienden allen Chineezen zijn, die de beste bedienden vormen die men ooit in een hotel kan aantreffen. Peking is een stad van hooge muren, waarbinnen zich kleine steden gevormd hebben. Elke vreemde legatie is door een hooge muur omgeven, waarbinnen dan een Italiaansche, Japansche, Engelsche, Amerikaansche of andere stad bestaat. Vooral de Engelsche stad is de moeite van een bezoek waard. Binnen de hooge muur, die heel Peking omgeeft, is in het centrum een tweede muur met vier groote poorten, waar in hoofdzaak de hooge officieele personen wonen. Dit deel, wordt de keizerlijke stad genoemd. In het centrum nu weder van deze keizerlijke stad bevindt zich weder een 30 voet hooge muur, waarbinnen de verboden stad gelegen is. Daarbinnen bevinden zich de keizerlijke paleizen, de regeeringsgebouwen en de woningen voor allen, die tot het keizerlijk hof behooren. Qeen vreemdeling mag daar een voet zetten, zonder zeer bijzondere redenen. Op 't oogenblik huist daar nog de keizerin-weduwe, het jonge keizertje en de hofhouding. Reeds herhaaldelijk heeft de nieuwe regeering deze hoogheden doen weten, dat zij de verboden stad ontruimen moesten, en dat men het zomerpaleis, even buiten Peking gelegen, voor hun verblijf had afgestaan. Op al die sommaties antwoordt de keizerin-wed uwe heel beleefd, dat zij het onthouden zal, maar telkens blijkt, dat zij geen enkelen maatregel getroffen heeft om van woonplaats te veranderen. Is het de regeering ernst om de poorten van de verboden stad te openen en daarbinnen de nieuwe regeering te vestigen, dan zal zij den een of anderen dag geweld moeten gebruiken om de keizerin en de geheele hofhouding van haar plaats te verwijderen. Nergens in China is ons nog zoo sterk opgevallen, hoe weinig kracht er van deze regeering blijkbaar uitgaat als hier in Peking. Een hof, dat stilletjes blijft, waar het zich thuis gevoelt, niettegenstaande herhaalde sommaties van de regeering. Eene bevolking, die ongestoord den staart blijft dragen, alsof er nooit een bevel is geweest om dit Chineezenteeken te verwijderen, de honderden en honderden Manchu's, die hier dagelijks door de straten wandelen en oogenschijnlijk verreweg het grootste deel der bevolking uitmaken. De Manchu-mannen zijn van de andere Chineezen uiterlijk te herkennen, door hun veel krachtiger en mannelijker voorkomen en hunne forscher gestalten. Ook schijnen zij geestelijk hooger te staan. De Manchu-vrouwen zijn onmiddellijk herkenbaar door hare bijzondere en eigenaardige coiffures en doordat zij nooit de voeten gebonden hebben. Het haar dezer schoonen is hoog en breed uit, boven op het hoofd, opgemaakt en met frissche bloemen of papieren rozen versierd. Zelfs oude vrouwtjes met gerimpelde gezichtjes, vergeten niet in haar kunstig zwart gemaakte en vet-glanzende haarstrik, eenige hard-roode of gele — soms beide kleuren tegelijk — rozen te steken. Het schijnt bij haar dagelijksch toilet te behooren. Reeds den eersten dag, dien wij in Peking doorbrachten, was direct een vrij drukke en vermoeiende dag voor ons. Bij het ontbijt vernamen wij dat dien dag het zomerpaleis voor vreemdelingen te bezichtigen was. Dit paleis wordt slechts eens in de tien dagen voor dat doel opengesteld. Elke vreemdeling moet echter een bewijs van eigen ambassade vertoonen om toegelaten te worden, 't ,Was Zondag, de bureaux derhalve gesloten, onmogelijk dus voor ons om zoo'n bewijs te bemachtigen. iWij vroegen den directeur van het hotel om raad. Een Engelschman, die ons gesprek hoorde, bood ons onmiddellijk zijn kaarten aan. Hij had voor zich en zijne dames den dag te voren toegangsbewijzen aan zijne legatie gehaald, maar nu was een zijner dames ziek geworden, waardoor hun tocht was uitgesteld; hij vroeg of wij van zijne kaarten gebruik wilden maken. Met deze valsche papieren gewapend zetten wij ons ieder in een rickshaw en lieten ons twee uren lang in aanhoudenden draf voorttrekken. Wij moesten voor dezen tocht de stad doorkruisen van het eene uiteinde tot het andere en daarna nog meer dan een uur ver buiten de stad. Het straatleven in Peking verschilt van dat wat wij in Nanking, Canton en andere Chineesche steden gezien hebben juist zooveel als het leven overal elders in een groote stad verschilt van dat in een provinciestad. Het was iets geheel anders, maar toch in zijn wezen op en top Chinees. Even buiten de stad zagen wij hier onophoudelijk kleine karavanen volgeladen kameelen, maar nog meer ezeltjes, de beesten, die men overal ziet waar kameelen zijn. Maar een Chinees op een ezel of op een kameel gezeten levert een geheel ander beeld dan een Arabier, die een dier beesten voor een rijpaard gebruikt. Ook ontmoetten wij langs den weg tallooze blinde bedelaars en de vreemd uitgedoste blinde bedelares, die zingend de wereld haar nood klaagt. Op onze heen en terugtocht passeerden wij tevens twee keer een bont toegetakelden bruiloftstoet en een nog gekker opgemaakte begrafenis. Bij deze laatste werd een oorverdoovend concert gegeven van trommels, bekkens en bellen. Ik heb nog in geen land een lijkstoet gezien, waarbij zoo weinig ernstige of medelijdende gedachten bij mij opgewekt werden als hier in China. Men maakt zich onwillekeurig vroolijk over dat vreemde gedoe en den weinigen ernst, die de deelnemers in den stoet zeiven vertoonen. Het gemaakte, rumoerige gehuil der vrouwen, een gehuil dat is voorgeschreven en niet uit het gemoed komt, wekt lachlust en soms weerzin op. Maar wij waren op weg naar het zomerpaleis en daarvan moet ik het een en ander vertellen. Dit paleis werd in het eind der 17e eeuw gebouwd door den keizer Kang-hsi, die het voor zijn eigen privaat gebruik inrichtte, wanneer hij zich geheel van de wereld wilde afzonderen. Het is een prachtig, weelderig ingericht paleis met vele even sierlijke bijgebouwen, maar vooral aan den tuin, waar een eeuwige zomer moest heerschen, is bijzondere zorg besteed. Van de heuvels en dalen, te midden waarin het paleis gelegen is, is een gelukkig gebruik gemaakt. De wild groeiende bloemen en planten heeft men daar tot een ongekende hoogte ontwikkeld. Overal heeft men daar de natuur door de kunst geholpen, tot ten slotte deze geheele omgeving eenig in haar soort is geworden. Het wordt met recht een aardsch paradijs genoemd. Het van wit marmer gemaakte groote schip, in den grooten vijver gelegen, en over een marmeren brug te bereiken, daarvan is de bezichtiging alleen de moeite van den vermoeienden tocht waard. Maar ook de vele tempelvormig gebouwde paviljoens, vanwaar steeds een mooi vergezicht te genieten valt, verdienen bewondering. Als inderdaad de hofstoet dit paradijs zal gaan innemen en dit dan waarschijnlijk voor het publiek gesloten zal worden, zal dit een groot verlies zijn. Het behoort tot het mooiste wat Peking ter bezichtiging aanbiedt. iWant ook hier zijn weder tal van tempels, de een merkwaardiger dan de andere, maar die bezitten noch artistieke, noch architectonische waarde. Er is een tempel des hemels en een van de aarde, een voor den landbouw, en een voor den regen, een Lama-tempel en een gele tempel en nog tal van andere tempels, waarvan wij trouw de voornaamste bezichtigd hebben, doch die alle een sterk onbevredigd gevoel bij ons achterlieten. Wij bezochten ze meer om den geest, die de menschen bezielt, die er hun gemoed komen uitstorten, beter te kunnen doorgronden, dan om ons kunstgevoel te streelen. Geeft het iemand geen denkbeeld van de geestelijke ontwikkeling van een volk, als men in den tempel des hemels o.a. verneemt, dat daar twee keer in het jaar de keizer zijn offeranden komt brengen in den vorm van het verbranden der lijken van menschen, die te voren geëxecuteerd zijn? Het zijn de onthoofde lijken van misdadigers, of wat men in China misdadigers gelieft te noemen. Tegelijk met het verbranden der lijken, laat Zijne Majesteit dan den inhoud van eenige reuzengroote gevulde urnen verbranden. De inhoud bestaat uit stukjes papier, waarop de naam en alle bijzonderheden van den verbranden persoon geschreven staat, zoodat men daarboven precies weet wiens geest komt aanzeilen, benevens papiertjes, waarop vermeld is, welke misdaad hij bedreven heeft en het verzoek hem in den hemel niet nogmaals voor de daden te laten boeten waarvoor hij op aarde reeds zijn straf ontving. Die papiertjes, die misschien nog wel meer boodschappen inhouden aan dengeen, die in den geest der Chineezen boven de wolken de lakens uitdeelt, worden verbrand, opdat de daarop geschreven opdracht met den rook hemelwaarts zal stijgen. Ook paarden en andere waardevolle beesten worden bij zulke gelegenheden verbrand, doch men vertelde ons, dat alle levende wezens eerst behoorlijk gedood worden, In de Confuciustempel, — Confucius wilde geen tempels en geen priesters, maar zijn volgelingen waren met dien eenvoud niet tevreden, — worden eigenlijk meer de boeken van Confucius bestudeerd, dan dat er veel aan verheerlijking van zijn persoon gedaan wordt. Toch zagen wij ook daar groote bronzen urnen. Deze tempel staat in een grooten tuin, waarin vele eeuwenoude cederboomen; er heerschte daar zulk een rust en vrede, te midden van de woelige stad, dat het de Confucionisten in Peking daar onwillekeurig tot nadenken en studie moet brengen. De Lama-tempel, waaraan een monnikenklooster verbonden is, met ruim 1200 jongentjes-leerlingen, kinderen, die allen tot een leven van nietsdoen worden groot gebracht, was natuurlijk een Buddhistentempel. Maar de Buddha der Chineezen lijkt al heel weinig op den Buddha der Burmeezen. Er was juist een offerdienst, toen wij dezen tempel en al wat daarbij behoort, bezochten. Buddha ontving groote bakken vol rozebladeren, maar ook eenige manden appels, een paar schalen koekjes en twee bakken vol versch vleesch. Met een enorm leven van tromgeroffel en bekkenslag en het eentonig gedreun van die honderden jongentjes, die altijd door hetzelfde uitschreeuwden, werd dit alles den reuzengrooten, van hout gemaakten, Buddha aangeboden. In één opzicht zijn al deze tempels aan elkaar gelijk. Zonder uitzondering zijn zij vuil. Het is, alsof er in geen jaren schoonmaak is gehouden. De vuile Chineezen, die de tempeldeuren voor je openen, grijnslachen, als men ze vraagt, of niemand met den schoonmaak van deze heilige plaats is belast. In de Hall der klassieken, oorspronkelijk gebouwd als een instituut voor onderwijs, maar later ook als plaats voor heilige doeleinden gebruikt, is zelfs een keizerlijke troon met houtsneewerk, dat zoo schitterend moet zijn, dat het als het grootste kunstwerk in China wordt beschouwd en ook die was zoo onder stof en spinnewebben begraven, dat wij van het mooie niets konden zien In de trom- en beltoren moet men de enorme groote koperen bel bewonderen. De legende, die aan het maken van die bel verbonden is, is waard overgebriefd te worden. In de 15e eeuw, onder de regeering van den keizer Yung-Loh, een Ming, werd een der hofbedienden, bekend voor zijne bedrevenheid in het mengen en gieten van metaal, belast, om een bel voor dien toren te maken, die een bijzonderen glans moest vertoonen en een mooi geluid moest geven. De pogingen pm dit keizerlijk bevel uit te voeren, mislukten twee malen. De keizer was daarover zeer gebelgd, hij liet den armen man bij zich komen en vertelde hem, dat, als de derde keer weer mislukte, hij onthoofd zou worden. Die arme man bezat een zeer schoone dochter met amandeloogen, die in de zon schitterden en appelkleurige wangen en nog allerlei moois meer. Bij al haar schoonheid bezat zij ook alle huiselijke deugden en zij kon dichten. Alle jonge mannen waren verliefd op haar. Dit mooie meisje, dat ook alle menschelijke deugden bezat bad tot een van de vele goden om haar vader te helpen. Die god gaf geen antwoord. Toen ging zij naar een waarzegger. Die vertelde haar, dat het volgend gietsel weder mislukken zou, tenzij het gesmolten metaal vermengd werd met het bloed van een levend meisje. Zij ging terug tot haar vader, en vertelde hem, dat zij nu zeker was, dat het derde gietsel een goed resultaat zou opleveren. Op den voorgeschreven dag werd het metaal, in het bijzijn van den keizer en het geheele hof, weder gesmolten, waarbij allen met spanning wachten, wat de uitslag zou zijn. Even vóór het metaal in den vorm zou gegoten worden, kwam plotseling het jonge meisje te voorschijn, die onder den uitroep: „Om mijn vader te redden!" in de ziedende metaalmassa sprong. Iemand uit het volk wilde haar terughouden, doch hij redde alleen een van haar schoentjes. Haar vader werd krankzinnig, maar de klok was dezen keer volmaakt. En toen zij later werd opgehangen en de keizer voor het eerst de mooie, volle klank der bel vernam, toen hoorde hij duidelijk daarin de stem van het jonge meisje, dat vroeg om haar verloren schoen. En nog meent het volk, dat die bel duidelijk een meisjesstem verraadt en dat Koai nog steeds om haar schoentje vraagt. Naast deze en dergelijke legenden zijn er aan eiken tempel en toren ook zoovele historische bijzonderheden verbonden, waarvan vele even legendarisch klinken als de eigenlijke legenden. In de meeste Buddha-tempels vindt men in China een Chim-qua-Seung, een soort van hocus-pocusdoos van bamboe. Die doozen zijn van verschillenden vorm en ook de inhoud verschilt. Maar zij komen alle daarin overeen, dat iemand, die de goden of de geesten iets te vragen heeft, zulk een doos schudt en haar dan op den grond gooit. Uit de wijze, waarop de inhoud zich op den grond verspreidt, is 't antwoord op te maken. De antwoorden, die deze doozen in den loop der tijden aan keizers gegeven hebben, zijn herhaaldelijk oorzaak geweest van den val van het keizerrijk of den dood van den vorst. De laatste Ming-keizer, Chung Chen, pleegde zelfmoord, nadat hij een zeer onbevredigend antwoord door den Chim-qua-Seung ontving. Maar de verlichting, die nu wel langzamerhand een grooter deel van de Chineesche bevolking zal bereiken, zal aan al dat bijgeloof ten slotte wel een einde maken. Op het oogenblik zijn echter de Chineezen, die zich boven al die mysterieuse dingen hebben weten te verheffen, nog met een lantaarntje te zoeken. Zelfs onder de meest verlichten is altijd nog iets van dat bijgeloof te bespeuren. Wij zijn niet gelukkig in het treffen van dr. Sun Yat Sen. Toen wij in Shanghai aankwamen, was hij juist naar Peking vertrokken en een dag nadat wij in Peking arriveerden, reisde hij af naar het Zuiden van het land. Hij is hier als een koning ontvangen, koninklijke eer heeft men hem officieel en onofficieel aangedaan. Gedurende zijn verblijf alhier hing van bijna elke Chineesche woning de republikeinsche vlag. Met den president Yuan Shi Kai staat hij op goeden voet, maar in de couranten, die uitgegeven worden van de Tung Ming Hui, waarvan dr. Sun de voorzitter is, wordt de president op de gemeenste manier afgekamd. „The China Outlook" welke in Hongkong wordt utigegeven, en over geheel Zuid-China verspreid is, „The China Republican", welke in Shanghai gevestigd is en zelfs hier tot Peking reikt, zijn twee dagbladen die in het Engelsch geredigeerd worden en wier hoofd-redacteuren beiden vroegere private secretarissen van dr. Sun zijn. In beide bladen, die ons aanvankelijk dagelijks werden toegezonden en die wij hier nu verder in het hotel vinden, wordt dr. Sun op een onmogelijke, en mij persoonlijk zeer antipathieke, wijze opgehemeld en president Yuan's gezag zoodanig ondermijnd, dat het op den duur onhoudbaar voor den president zal blijken te zijn. Nu heeft dr. Sun hier in Peking beweerd, dat hij in geen connectie met die bladen staat, doch dat is' of royaal gelogen, of toch minstens zeer verdraaid. Hij zal niet regelrecht den inhoud dier bladen dicteeren, maar dat zij zijn geest ademen, of dat hij een algemeene gedragslijn heeft voorgeschreven, is toch wel duidelijk. Ongevraagd hebben beide redacteuren ons verteld, dat zij secretarissen van dr. Sun waren, doch nu voorloopig belast zijn met de redactie der dagbladen. Zij staan onophoudelijk met dr. Sun in betrekking; elke beweging van dr. Sun wordt hun onmiddellijk geseind. Maar in China zijn de grootste onmogelijkheden mogelijk. Dr. Sun, de hoofdleider der revolutie, op wiens hoofd nog geen jaar geleden door den voormaligen regent een losprijs was gesteld, heeft hier, tijdens zijn verblijf, heel beleefd een bezoek gebracht aan den ex-regent en andere personen van koninklijken bloede. Dat bezoek is niet alleen zeer hoffelijk beantwoord, maar de ex-regent heeft zelfs een diner voor dr. Sun gegeven, waaraan alle prinsen en prinsessen hebben deelgenomen. Het toppunt van ridiculiteit werd bereikt, toen de ex-regent opstond en een toast wijdde aan het succes van dr. Sun's onderneming en de hoop uitsprak, dat de nieuwe regeering mocht blijken in het belang van China te zijn. Dr. Sun heeft op die welgemeende woorden even welgemeend geantwoord, dat hij hoopte op de gelukkige samenwerking der Manchu-grooten met de tegenwoordige regeering. Men spreekt hier in Peking, in de officieele buitenlandsche kringen, niet meer zoo ongelooflijk over het voortbestaan der Republiek, als dat wij dat in de havensteden hoorden. In China, waar alles op zoo'n geheimzinnige wijze geschiedt, kan men echter nooit iets met zekerheid zeggen, men weet nooit wat het volgend oogenblik zal brengen, en zeker weet men niet of er niet den een of anderen dag een contra-revolutie zal uitbreken, maar voor het oogenblik werkt de Nationale Raad rustig voort en houdt president Yuan de teugels krachtig in handen. De president is van kop tot teen militair, hij vestigt al zijn kracht in het leger; zoolang hij maar over de vereischte financiën kan beschikken om zijn militairen te betalen, is het land veilig. Het zal echter de vraag zijn, of het land de uitgaven voor zoo'n groot leger op den duur zal kunnen opbrengen, of het volk niet daarvoor nog meer dan door de vroegere regeering uitgezogen zal worden. Hoe interessant dit land ook is, ik ben toch maar heel blij, niet als Chinees geboren te zijn. XI. Nu moet ik eerst van de vergaderingen en van de vrouwen vertellen, die wij hier in Peking ontmoet hebben. Het spreekt vanzelf, dat wij Maandagmorgen er direct op uitgingen om de presidente en andere bestuursleden der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op te sporen. Dat bleek niet zoo gemakkelijk. Na lang zoeken — en de afstanden in Peking zijn zeer groot — vonden wij de woning der presidente en vernamen daar, dat zij niet thuis, maar den geheelen dag op kantoor aanwezig was. Dat kantoor is het bureau van de „Peking Times", een dagblad, dat in de Chineesche taal uitgegeven wordt, waarvan zij de hoofdredactrice is. Het bureau van dat blad was niet moeilijk te vinden, maar daar vernamen wij, dat mrs. Tang Chuen Ying met twee andere dames was uitgegaan, iets wat zij zelden of nooit deed. iWij lieten onze kaartjes achter, met het adres van ons hotel. Teruggekomen in het hotel vernamen wij daar, dat drie dames ons een bezoek hadden gebracht en hare kaartjes afgegeven hadden. Het waren Mrs. Tang, de presidente, miss Wang en miss Sung, bestuursleden der vereeniging. Nog dienzelfden avond herhaalden zij haar bezoek. Geen van de drie sprak een woord Engelsch, zoodat wij ons van 'n tolk moesten bedienen. De vereeniging was zoowel uit Shanghai als uit Nanking van onze komst verwittigd, maar daar men niet had opgegeven langs welke route wij kwamen, hadden de dames ons niet aan den trein kunnen verwelkomen. Wij werden nu uitgenoodigd .Woensdagmiddag in het vereenigingsgebouw te willen komen, waar men ons een welkom wilde aanbieden. Toen wij Woensdagmiddag om twee uur het vergaderlokaal binnentraden, wachtte ons daar een enorm groote, enthousiaste menigte. Gelukkig was er geen muziek, maar met een oorverdoovend handgeklap en Hu, hu-geroep werden wij ontvangen, dat zoolang duurde tot wij op het podium aangekomen en onze plaasen hadden ingenomen. De presidente leidde ons bij het publiek van ongeveer duizend personen in, vertelde het een en ander van ons beiden, wat niet voor ons vertaald werd, en toen zij geëindigd had, stond heel de groote menigte op en boog voor ons. In de groote zaal waren alle zitplaatsen door vrouwen ingenomen, terwijl de galerij geheel gevuld was met mannen. Men stond letterlijk plat gedrukt tegen de muren. Toen moest eerst mrs. Catt en daarna ik een speech houden, die door een jongmensch, dat 5 jaar in Engeland was geweest, woord voor woord in het Chineesch werd overgezet. Reisbrieven. II. 42 Het was een dankbaar publiek, dat na eiken zin, dien wij uitspraken, nadat die vertaald was, warm applaudisseerde., Daarop kreeg miss Sung het woord. Miss Sung is de Christabel Pankhurst van China. Een jong, hartstochtelijk persoontje, met iets bovennatuurlijks in haar fanatiek glinsterende oogen, begaafd met een redenaarstalent en sprekende gestes, die zelden geëvenaard worden. Het publiek hing aan hare lippen. Hoewel wij hare woorden niet konden verstaan, — de zin van hetgeen zij zeide, werd evenwel voor ons vertaald, — was het toch duidelijk, dat zij het publiek meesleepte. Zij vertelde, hoe de hoofdpersonen in de revolutie de vrouwen behandeld hebben, welke diensten zij van haar gevergd hadden en welke belooning zij haar daarvoor thans gaven. Zij zelf, miss Sung, werd door een generaal (zijn naam heb ik niet kunnen verstaan) aangewezen om een bom te gooien in het rijtuig van den onderkoning, den dag vóór de revolutie was uitgebroken. Haar daad werd evenwel verijdeld en zij in de gevangenis geworpen, waar zij onthoofd zou worden. Door een samenloop van omstandigheden ontkwam zij dien dood, doch toen zij na een maand door de revolutionisten in vrijheid werd gesteld, werd zij onmiddellijk in de voorste gelederen der vechtende soldaten geplaatst, waar zij steeds de gevaarlijkste diensten heeft moeten verrichten. Een heele reeks meisjes noemde zij op, die allen op die wijze gesneuveld zijn, zij was op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven. Miss Sung was een dergenen die als gewoon soldaat het leger diende, doch tot officier opklom. Zij ging toen de argumenten na, die de mannen thans tegen de invoering van vrouwenkiesrecht gebruiken, waarvan het krachtigste is, dat China niet zoo iets nieuws kan invoeren, vóór dat de groote Europeesche mogendheden zijn voorgegaan. Dit argument hekelde zij op sarcastische wijze; China had niet geaarzeld de vrouwenkrachten op eene wijze in de revolutie te gebruiken, als nimmer te voren een Europeesche natie had gedaan, nu het op belooning dier diensten aankomt, aarzelt men andere landen ten voorbeeld te zijn. Zij gispte de handelingen van den president Yuan en van den Nationalen Raad, die bij al hunne besprekingen vergeten, dat er vrouwen in China bestaan. Daarop kreeg miss Wang het woord. Miss Wang is onderwijzeres. Zij stond aan 't hoofd van een groote meisjesschool in Japan, die zij, toen de revolutie uitbrak, verliet, om naar China over te komen en haar diensten aan de revolutionisten, aan te bieden. Zij is een kalme, bezadigde spreekster, die die» wetten van China voor de vrouwen besprak en ze danig- gispte. Zij zette uiteen hoe het Chineesche meisje van af haar geboorte slavin is, een slavenleven, waaraan zij alleen kan ontkomen door haar land te ontvluchten. Ook zij gispte de handelingen van deze regeering, die de zaken in het land voor de vrouwen voorloopig niet wil wijzigen en die zeker niet de poygamie in China zal afschaffen, het kwaad, waaruit zooveel ellende voor de vrouwen voortspruit. Waar de hoogste man in het land thuis een wettige vrouw en dertien bijwijven bezit, en verder waar hij komt, zich meisjes laat breno-en waar alle regeeringspersonen polygamisten zijn, daar was voor de vrouwen niet veel heil te wachten. Toen spraken nog een paar andere jonge vrouwen, die er beide op aandrongen, dat de Chineesche meisjes zouden weigeren te huwen en daarna sloot de presidente de vergadering, Wij werden toen uitgenoodigd met eenige uitverkorenen thee te drinken in een ander lokaal, waar men ons dan het een en ander van haar doen en laten zou vertellen 't Meest interesseerde ons, de wijze, waarop deze vrouwen het werk der vereeniging geregeld hebben. De Peking-afdeeing telt duizend leden. Zij hebben vier groepen gevormd waarvan een het' politieke werk doet. Die groep gaat nauwgezet de handelingen der regeering na, zendt verzoekschriften aan de regeenng, waar die dienst kunnen doen, zorgt voor persberichten, hekelt den Nationalen Raad als hij de vrouwen vergeet, tracht nu en dan een persoonlijk onderhoud te verkrijgen met regeeringspersonen en doet tal van zaken meer die in die lijn vallen. De tweede groep is de onderwijsgroep.' Deze tracht scholen voor meisjes tot stand te brengen en waar een school is, trachten de leden, door met de ouders te spreken, deze te bewegen hunne dochters naar school te zenden. Ook geven de onderwijzeressen, leden dier groep, 's avonds onderwijs aan vrouwen en meisjes, die daags in fabrieken en werkplaatsen arbeiden. Deze groep moet alles doen, om het onderwijs der vrouwen te bevorderen. De derde groep is de industrieele. Deze tracht de werkende vrouwen tot organisatie te brengen en waar zij de omstandigheden geschikt acht, de vrouwen tot coöperatieven arbeid aan te sporen en ze in die richting te vereenigen. Eenige coöperatieve groepen zijn reeds gevormd en een paar kleine vakorganisaties zijn tot stand gebracht. De vierde groep is de propagandistische groep. De leden daarvan doen alles om de propaganda voor vrouwenkiesrecht te bevorderen. Zij doen dat door 't beleggen van vergaderingen, door huisbezoek, door strooibiljetten en alle ook bij ons gebruikelijke middelen. De leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Peking, zijn niet slechts in naam lid: de meesten nemen op de een of andere wiijze ook deel aan het groote werk, dat er verricht moet worden. Ik vroeg ook hier, evenals in Nanking, wat de vereeniging dacht te doen als de Nationale Raad eens niet de wenschen der leden inwilligde. Zonder aarzelen antwoordde de presidente: „een bom gooien in de eerste vergadering, die het parlement zonder de vrouwen zal gaan houden." Wij glimlachten en zeiden, dat zulke radicale middelen zelden doel treffen, toen Miss Sung het woord nam, zeggende: „Men heeft ons vrouwen in de revolutie gebruikt om bommen te maken en te werpen, wij zullen ze ook voor eigen vrijheid weten aan te wenden." Mrs. Catt vrpeg of die militante strijdwijze uit eigen boezem voortkwam, of dat zij daartoe gedreven werden door wat de couranten haar van uit Engeland berichten? De presidente beantwoordde die vraag met op hoffelijke wijze te zeggen: „Wij hebben dat geleerd van onze Amerikaansche en Europeesche zusters". Wij hebben haar toen verteld, dat alleen in Engeland een groep vrouwen op militante wijze optrad, maar dat verreweg de meeste Engelsche strijdsters voor kiesrecht en die uit alle andere landen den vreedzamen weg volgen. Zij schoven toen de schuld op de Chineesche pers, die haar nooit berichten over die vreedzame maatregelen bracht, maar alleen mededeelde, welke handelingen de Engelsche suffragettes bedreven. Wij hebben haar toen eenige vreedzame methoden aangeraden en wezen haar er op, dat de vrouwen nooit de ruwe wegen, die de mannen dikwijls inslaan om hun doel te bereiken, moesten volgen. Zelfs de Engelsche suffragettes hadden bij al haar militant optreden, nimmer bloed vergoten. Den volgenden dag woonden wij eene vergadering bij van de besturen der verschillende groepen, Waarin de verkregen resultaten van het verschillend werk werd besproken en men elkaar nieuwe wenken gaf. Wij kregen daartoe gelegenheid met de hoofdpersonen in het werk nader bekend te worden, Als men hoort en ziet wat al deze vrouwen doen, welke groote offers aan geld, tijd en krachten zij aan de zaak — de wettelijke en sociale verheffing der vrouw — brengen, dan moeten wij allen beschaamd staan tegenover onze Chineesche zusters. Na afloop van deze vergadering brachten eenige van deze dames ons naar een nabijzijnd lokaal, waar eene vergadering gehouden werd van de Tang Ming Hui en waar het woord gevoerd werd door den vecht-generaal Chang, den revolutionist bij uitnemendheid. De generaal, gekleed in een zwart pak met gekleede jas, zette na afloop van zijn speech den hoogen zwarten zijden hoed: van 'tjaar nul op zijn veel te kleinen kop en toen zag hij er meer uit als iemand, die kleine kindertjes bang kan maken, dan als iemand, waarvoor een leger op de vlucht zal gaan. Hij scheen echter de gave van het woord te hebben, want de heele vergadering was warm gestemd en bracht hem eene daverende ovatie. Vrijdag en Zaterdag maakten wij een tocht, die onvergetelijk is. Met een groep van vijf Amerikanen, twee heeren en drie dames, gingen wij gezamenlijk een bezoek aan de Ming-graftomben Van Peking en de Big Wall (groote muur) brengen. Dit is een tweedaagsche toer. Wij hadden drie gidsen aangesteld, die alles voor ons in gereedheid moesten brengen. Vrijdagmorgen om acht uur verlieten wij het hotel, om, na een uur rijden in een rickshaw, aan een klein station aan te komen, vanwaar wij per trein naar Nankau gingen. Om half twaalf kwamen wij daar aan en vonden daar reeds voor elk een draagstoel met vier Chineesche koelies wachtende, die ons naar de graftomben zouden brengen. Mandjes, gevuld met een koude lunch, waren van uit Peking medegenomen. Drie uren lang werden wij in bijna aanhoudenden draf door de koelies voortgedragen, waarbij wij van voor naar achter, van rechts naar links en van onder naar boven geschud werden. De weg ging over bergen en dalen, door weilanden en over rotsblokken en door snelvlietende stroomen. Vooral door deze laatste hadden wij veel angst uit den stoel en in het water aan te landen, want de koelies sprongen daarbij dikwijls van steen tot steen. Een van onze dames-metgezellen viel op den terugweg dan ook, doch werd nog bijtijds door hare koelies gegrepen en kwam er met een paar natte voeten en een nat handtaschje, waaruit eenige kleinigheden in den stroom verdwenen, af, Om ongeveer twee uur arriveerden wij aan het begin van den zoogenaamden „Heiligen Weg", waar een prachtige, vijfboogige poort van wit marmer, zeer mooi gebeeldhouwd, den ingang vormt. Deze poort is nog in volkomen staat aanwezig en laat niet na, een imposanten indruk te maken. Van af die poort gingen Wij nu een uur ver langs een geplaveide straat, die evenwel niet onderhouden is, door een aan weerszijden door reuzenbeelden, afgepaalden wegnaar den tempel, waar de lijken der gestorven keizers eerst gebracht worden, alvorens zij in de graven nedergelegd worden. Ook hier was weder alles meer indrukwekkend door het beeld dat het ons gaf van den geest der Chineezen en van de hoogte van hun kunst in verloopen eeuwen, dan door de artistieke waarde der dingen, die wij zagen. Alleen het landschap, dat wij doortrokken, was zeer mooi en deed ons allen denken aan de bergen van Arizona, hoewel toch ook weder de bergen hier, zooals in elk land, iets bijzonders vertoonen, wat niet onder woorden kan worden gebracht, iets dat alleen eigen is aan elk land afzonderlijk. Om 7 uur kwamen wij 's avonds in ons klein Nankau-hotel aan, bijna allen te vermoeid om ons het zeer goede diner goed te laten smaken, Zaterdagmorgen werden wjij allen om vijf uur gewekt om tegen zes uur aan het station te kunnen zijn, om van daar naar Ching-lung Chiao te vertrekken in een werkmanstrein. De spoorlijn van Nankau-lung tot Ching-lung Chiao is in wording, maar met een speciale vergunning wordt het toeristen vergund in een van de open bakken, waarmede de werklieden op de verschillende punten langs den weg naar hun werk gebracht worden, mede naar boven te gaan. Een snerpende koude bergwind deed ons in dat vroege morgenuur en in die open bak bijna bevriezen. Wij apprecieerden het ten zeerste, dat de gidsen wollen dekens uit het hotel hadden medegenomen om ons in te wikkelen. Doch wij vergaten spoedig het vroege morgenuur, koude en vermoeienis door de onbeschrijfelijk indrukwekkende omgeving die wij doortrokken. Elf mijlen lang, in welken wij bijna duizend meter stegen, en die wij in twee uren aflegden, gingen wij door een vreemde, wilde bergstreek, met een even wilden plantengroei. Wij waren op weg naar den Grooten muur. Dit is een muur, tien meter hoog en elf meter dik, die over een afstand van 2.500 mijlen, (ongeveer zes maal de afstand van Amsterdam naar Parijs) China van Mongolië en Thibet scheidt. Deze muur begint in Shan-hai-kwan in zee en eindigt in Suchoo in zee. In ongeveer 200 jaar vóór Christus begon de keizer Chin-shi-Hwang-ti dezen muur te bouwen. De steenen, voor den bouw gebruikt, zijn groote baksteenen, die in dien tijd in de zon werden gebakken. Zij zijn viermaal zoo groot als onze baksteenen. Alle troepen en karavanen, die sedert de laatste twee (Duizend eeuwen van uit Mongolië en Thibet, China wilden bereiken, moesten den eenen ingang der poort, die wij op weg waren te bezoeken, passeeren. Op weg naar Ching-lung Chiao gaat de trein steeds dicht langs het pad, welke de karavanen nemen. Onophoudelijk zagen wij meters-lange kameelengroepen, langzaam en statig dat pad afkomen en andere, die naar boven trokken. In één groep telde een onzer heeren reisgenooten 146 kameelen, kleinere van 50 tot 70 kameelen waren er legio. Al die beesten die China introkken, waren beladen met ruw katoen en versche appels, die op den terugweg waren naar Mongolië of Thibet, droegen thee met zich. Schilderachtig was vooral het gezicht als Wij hier en daar een kamp passeerden, waar halt gehouden werd en manschappen en beesten gelegenheid kregen te rusten en hun ontbijt te gebruiken. Honderden bruine kameelen zagen wij dan, met het licht van de vroege ochtendzon overgoten, liggen of grazen en daar tusschen in de begeleiders, in hunne hemelsblauwe, lange kleederen. Het was, evenals een onzer gidsboeken juist weergeeft, „het leven in de middeleeuwen aanschouwelijk voorgesteld." Wij zagen op dezen weg meer kameelen dan wij in Egypte en Britsch-Indië in al den tijd, dien wij er doorbrachten, gezien hebben. Om 8 uur waren wij aan het stationnetje, het voorloopige eind van de baan; daar wachtte voor ons elk een ezeltje om ons verder naar boven te brengen. Maar 't waren Chineesche ezeltjes, zonder zadel, zooals zij door de Chineezen bereden worden. Wij moesten niet alleen als mannen te paard zitten, maar wij hadden voor onze voeten bijna geen steun. Een soort kussen lag op den rug van het kleine dier, en bij elk ezeltje liep een man om ons, in tijd van nood, tot steun te dienen. Voor ons dames was nog een ander groot bezwaar. Onze nauwe rokken moesten tot boven toe opgeschort worden, anders was het bestijgen en het berijden dier rijpaarden onmogelijk. Alleen rnrst Catt droeg een practische rok. Om onze beenennaaktheid een beetje te bedekken, legden de gidsen de meegebrachte dekens over ons, en zoo besteeg onze fantastisch uitgedoste groep den eeuwenouden wal, die in den loop der eeuwen nog wel bontere karavanen heeft zien passeeren. Boven aangekomen, vervalt men onwillekeurig in diep gepeins. Niemand van de heele vroolijke groep sprak in den beginne 'n woord. Daar stonden wij boven op den grooten wal, in een van de vele wachttorens, vanwaar men een onmeetbaar vergezicht heeft tot diep in Mongolië, vanwaar de bergen van Thibet aan den horizon verrijzen en geen sterveling China kan naderen, zonder reeds van verre door de op wacht staande Chineezen bespeurd te worden. .Wat hebben die ouden zich beveiligd voor indringing van ongewenschte gasten! Maar niet alleen in een historisch opzicht was dit vergezicht indrukwekkend, ook als landschap was het grootsch. Uren lang zou ik in een van die wachttorens hebben kunnen zitten droomen. Op eiken bergtop is een wachttoren gebouwd, die boven over den steenen muur met elkander in verband staan. Als men van uit den trein die spitse bergketen ziet en op elke punt een toren, dan lijkt het, alsof er geen verband tusschen die punten mogelijk is, maar boven aangekomen, ziet men, hoe dat kunststuk tweeduizend jaren geleden tot stand werd gebracht. Thans is China bezig midden door dien muur een spoortrein aan te leggen, die dwars door Mongolië Siberia zal bereiken, en de Trans-Siberische route voor China met eenige dagreizen zal verkorten. Op dezelfde avontuurlijke wijze als wij naar boven gekomen waren, daalden wij ook weder naar beneden. De hotelier van het Nankau-hotel had onze lunchmandjes weder gevuld en liet ons dien aan den trein brengen, zoodat wij in eens door naar Peking konden terugkeeren. Dat wij allen meer dan vermoeid daar laat in den middag aankwamen, behoeft nauwelijks gezegd te worden. iWij gebruikten nog een paar dagen om tot rust te komen, vóór wij verder reisden, in welken tijd ik een lunch bij onzen Hollandschen ambassadeur, een tea bij de Italiaansche legatie en een diner bij den Amerikaanschen vertegenwoordiger medemaakte. Den overigen tijd gebruikten wij voor het bezoeken van eenige belangrijke bazaars en voor echt vrouwelijk winkelen. Men kan dat laatste nergens zoo gezellig doen als in China, waar tal van de curieuste dingen in de winkels te zien en te koop zijn. XII. Toen ik mijn vorigen brief eindigde waren wij van plan den volgenden morgen af te reizen om naar Tientsin te gaan. Kort nadat de brief verzonden was, ontvingen wij bericht van den Amerikaanschen ambassadeur, dat hij voor ons had aangevraagd een zitting van den Nationalen Bond bij te mogen wonen en dat dit verzoek voor den volgenden morgen was ingewilligd. Wij besloten ons verblijf in Peking met twee dagen te verlengen en ons bezoek aan Tientsin op te offeren. De treinenloop in China is nog niet zoo goed geregeld als in Europa, één dag uitstel van een reis, beteekent voor het minst twee dagen, want slechts drie keer in de week loopt een sneltrein in de richting Peking-Mukden. Wij vonden het echter van meer belang om dit Chineesche parlement in werking te zien, dan om in Tientsin, een havenstad als Shanghai' en Hongkong, waar het Europeesch element overheerscht, eenige dagen over te blijven. Vergezeld van een Chineeschen tolk, die ons van de Amerikaansche ambassade ter begeleiding was medegegeven, woonden wij Maandagmorgen een zitting van het Chineesche parlement bij. Dit lichaam houdt zijn vergaderingen op het oogenblik nog in de gehoorzaal van de Chineesche Juristenschool te Peking. Het was een vrij volledige vergadering, ongeveer 80 van de 120 leden waren aanwezig. Verreweg de meesten waren mannen van 30 a 40 jarigen leeftijd, slechts enkelen leken ouder en jonger. Niet alleen waren de meeste heeren in Chineesche kleeding, hoewel vrij van alle praal en pracht, maar er waren zoowaar nog vijf onder hen, die den staart nog Lang en breed over den rug hadden hangen. Slechts zeer enkelen droegen een Europeesch costuum. Daar iedere provincie het recht heeft vijf afgevaardigden naar dit parlement te zenden, — zooals men weet, is dit nog maar een voorloopig parlement — zagen wij de typen der Chineezen uit verschillende deelen van het land vrijwel allen voor ons. De Chineezen zeggen, dat zij uit vijf stammen bestaan en dat de kleuren der republikeinsche vlag die stammen vertegenwoordigen. Het zijn de eigenlijke Chineezen, de Mohammedanen, de Thibetanen, de Mongoliërs en de Manchu's. De drie Laatsten, die op het oogenblik strijden voor hun onafhankelijkheid, een onafhankelijkheid, die zichtbaar zal uitloopen op een indeeling bij Engeland, Rusland en Japan, hebben geen vertegenwoordigers naar den Nationalen Raad gezonden, en het zal de vraag zijn, hoelang de vijfkleurige vlag in China nog gehandhaafd zal kunnen worden. Het eigenlijke China (China proper) bestaat uit 18 provincies. Deze afgevaardigden vormen verreweg het meerendeel in de vertegenwoordiging. De Mohammedanen zijn eigenlijk ook Chineezen, die overal verspreid, doch meest in het .Westen van het land wonen. Zij waren oorspronkelijk Joden, die later tot het Mohammedanisme zijn overgegaan en nu nog, heel eigenaardig, als een afzonderlijke stam beschouwd worden. Door hun sterk Joodsch type, vielen zij onmiddellijk in de vergadering op. Men bediscussieerde, toen wij op de tribune de vergadering bijwoonden, den toestand in Thibet, doch door het niet geregeld bijhouden der dagbladen waren wij niet geheel op de hoogte van den tegenwoordigen stand der zaken aldaar en konden daardoor de waarde der gehouden speeches, waarvan de inhoud ons door den tolk verklaard werd, niet bepalen. Kalm en bezadigd was echter de toon van eiken spreker, hoffelijk waren deze mannen in al hunne uitingen, eenvoudig en zeker leidde de president de discussiën, alles ging met een in het oogvallende waardigheid en kalmte. Ik heb in ons land, in Engeland, in Oostenrijk, ïn België en in Frankrijk parlementszittingen bijgewoond, maar nergens heb ik zooveel ernst bij de behandeling van 's lands zaken gezien, zooveel intelligente gezichten onder de afgevaardigden geteld, als hier in dit Chineesche lichaam. Deze mannen waren zich zichtbaar bewust van den ernst der taak, die hun was toevertrouwd en van den moeilijken en ernstigen tijd, waarin hun land op djt ©ogenblik verkeert. Op eene der zijbanken naast den presidentszetel zaten de vertegenwoordigers der verschillende departementen, waarin de Regeering hare werkzaamheden heeft verdeeld. De departementen van Oorlog, van Financiën, van Buitenlandsche en Binnenlandsche Zaken en dien van Onderwijs waren dien morgen alleen vertegenwoordigd. Er zijn elf departementen. Telkens als de afgevaardigden het wenschten, verstrekten deze vertegenwoordigers de noodige inlichtingen. Door zitten en opstaan, of door handopsteking, werd dien morgen over de verschillende voorstellen gestemd. Toen men later aan financieele kwesties begon en wij oneindige cijferreeksen te hooren kregen, vonden wij het tijd, om ons bezoek af te breken. De tolk vertelde ons, dat kort geleden de godsdienstkwestie in den Nationalen Raad behandeld was, waarbij was besloten, den Christelijken godsdienst als nationalen godsdienst aan té nemen. Men was echter gestuit op het bezwaar tusschen de keuze der Christelijke godsdiensten, daarover kon men niet tot overeenstemming komen, zoodat de beslissing tot later is uitgesteld. De bovendrijvende meening was evenwel, dat China, evenals Engeland en Rusland, een eigen Christelijken godsdienst zou aannemen. Toen wij Dinsdagmiddag Tientsin gepasseerd waren op weg naar Shan-hai-Kwan, was de drukte langs de spoorlijn opvallend. Niet alleen waren overal Chineesche troepen gewapend opgesteld, maar ook zagen wij buitengewoon vele Europeesche en Amerikaansche militairen. Wat was er gaande? Na verloop van eenigen tijd wist de Engelsche conducteur — de lijn PekingMukden is een Engelsche onderneming, doch is nu ook in staatsexploitatie — ons te vertellen dat dr. Sun-Yat-Sen met gevolg in n speciale trein ons vooruit was op weg naar Shan-hai-Kwan, alwaar hij den nacht zou doorbrengen. De conducteur raadde ons bij het eerstvolgend station, een telegram te zenden naar het hotel om zeker te zijn goede kamers te vinden. Zouden wij dr. Sun nu toch nog ontmoeten? Het had er alle schijn van. In Pei-tai-ho, op nog ruim een half uur afstand van Shan-kai-Kwan haalden wij den trein van dr. Sun in, die aldaar was uitgestapt om een toespraak tot het volk te houden. Er heerschte daar een groote opgewondenheid en drukte en alles was met groen en vlaggen mooi gemaakt. Wij waren nu den trein van dr. Sun vooruit en arriveerden om 7 uur, zonder verdere bijzonderheden in Shan-hai-Kwan. Daar wachtte een bijzonder zenuwachtige menigte den held der revolutie. De hotelier kwam ons persoonlijk van den trein halen en ook hij vertoonde een opvallende nerveusiteit. Wij vernamen van hem, dat dr. Sun met gevolg, tezamen 18 personen, 's avonds om 8 uur in zijn hotel zou aankomen, dat hij een diner en de noodige kamers in gereedheid had gebracht, maar dat hij nu vreesde dat niemand zou komen, omdat even voor onze komst een complot van Manchu's ontdekt was, dat bezig was de laatste ijzeren brug, die wij zoo juist gepasseerd waren, in de lucht te doen springen. Dat plan was verijdeld, maar daar men andere oinheilen vreesde, had men dr. Sun getelegrafeerd niet naar Shan-hai-Kwan te komen en liever terug te gaan of in Pei-tai-ho te blijven. Men had echter alle voorzorgen genomen om, in geval dr. Sun toch zou komen, alle aanvallen te kunnen afweren. Van het station tot het hotel gingen wij door een dubbele rij Chineesche soldaten, niemand mocht doorgaan die niet zijn alibi kon bewijzen. Om ons moeilijkheden te besparen was de hotelier — een Oostenrijker — ons persoonlijk van den trein komen halen. Het hotel is een Europeesche inrichting, in 1900, na den bokseraanval, door de Europeesche mogendheden daar gebouwd, om in tijd van nood als vluchtheuvel te dienen voor de legaties. In tijd van vrede wordt het als gewoon hotel gebruikt Om half negen kwam een telegram, dat dr. Sun niet zou komen en nu konden Wij met een viertal heeren-reizigers, meest allen „mannen van zaken", van het goede diner en de buitengewoon fijne vruchten profiteeren. Om half elf echter — mijne reisgezellin lag reeds te bed, terwijl ik met een der heeren in de hal van het hotel zat te praten, — komt opeens met eene bijzondere drukte dr. Sun met zijn heele gevolg aanzetten. Zijne vrouw en een zijner dochters en de vrouw van generaal Wang waren bij hem. Deze drie vrouwen zijn bijzondere Chineesche schoonheden. Slechts korten tijd vertoefden allen in de hal; toen vroeg de secretaris van dr. Sun naar de kamers en begaf het geheele gezelschap zich naar boven. Dr. Sun en eenige heeren kwamen spoedig terug, die na een kort gesprek met den hotelier weder naar buiten togen om ergens anders den nacht door te brengen. Wij weten niet, of dat geschiedde voor de veiligheid van degenen, die dien nacht in het hotel doorbrachten, of met het oog op eigen behoud. .Wij sliepen echter dien nacht den slaap der onschuld en ontwaakten den volgenden morgen zonder dat ons een haar gekrenkt was. Ik had 's avonds twee keer slechts een betrekkelijk korten tijd gelegenheid dr. Sun te zien en zijne gelaatstrekken in mij op te nemen. Het spijt mij het te moeten zeggen, dat de indruk, dien hij op mijn maakte, een bepaald ongunstige was. Het was een echt Chineesch uiterlijk, niettegenstaande zijne Europeesche kleeding en Europeesche manieren. Het gezicht boezemde mij heelemaal geen vertrouwen in; de oogjes schitterden meer slim dan intelligent, het geheele type was dat van een man, in staat om gauwigheidjes te doen, in plaats van te handelen naar wijs beleid en met overdachte en eerlijk uitgevoerde middelen. Denkelijk beleef ik nog van dien man den val, zooals ik thans in China zijne vereering en verheerlijking heb gezien. Dat is nu echt vrouwelijk na een eersten en korten indruk geoordeeld, maar ik wilde dien indruk toch neerschrijven; de geschiedenis zal leeren, of ik goed of slecht geoordeeld heb. Shan-hai-kwan is een zeer oud stadje, waar de „Groote Muur" die China hier van Manchurië scheidt, in de golf van Pe-Chili eindigt. In 1900, tijdens den bokseraanval, heeft men ook in ons land van dit stadje gehoord, omdat alle mogendheden hier toen hare troepen aan wal brachten en hare ammunitie opgestapeld hadden. Het is een druk Chineesch stadje, waar echter voor toeristen niets bijzonders te zien valt. Wij besloten daarom, nadat wij Woensdagmorgen reeds vroeg de stad doorgetoerd hadden, nog met den komenden sneltrein om half tien verder te reizen, om dienzelfden avond nog Mukden te bereiken. Kort nadat de trein het station van Shan-hai-kwan verlaten heeft, gaat hij midden door den eeuwenouden muur en brengt de inzittenden daarmede uit China en in Manchurië. Spoedig bemerkten wij dien overgang. Niettegenstaande de vruchtbaarheid van de oneindig uitgestrekte velden, die wij doortrokken, heerschte toch in alle dorpjes langs den weg zichtbare armoede. De Ieemen hutten, de schamele kleeding, die volstrekt niet voldoende is voor het snerpend, koude klimaat, de hongerige gezichten, alles sprak van armoede en ellende. Aan elk station en overal langs den weg zagen wij nu Japansche soldaten opgesteld. Die soldaten langs de spoorlijnen hier en elders, dienen om de lijnen open te houden en om die te beschermen. Dit is sedert 1900, na den bokseraanval, zioo ingesteld. Het is echter opvallend, dat die taak overal onder de verschillende nationaliteiten verdeeld is, doch in Manchurië heeft Japan alleen de verdediging der geheele lijn op zich genomen. Ook troffen wij hier overal aan de stations veel Japanners. Om tien uur arriveerden wij 's avonds in Mukden, eerst aan het station van de Noord-China-lijn en tien minuten later aan het station van de Zuid-Manchuria of Japansche lijn. Aan dit station is een groot, op Europeeschen voet ingericht, Japansch hotel, het Yamato-hotel, verbonden, alwaar wij uitstekend gehuisvest zijn. Wij troffen daar tot onze groote vreugde, den heer Kempfer, den Amerikaan, die ons in Shanghaï eiken dag zijn mooien, comfortabelen auto zond. Hij heeft ons tweedaagsch verblijf in Mukden zeer veraangenaamd. Mukden is de hoofdstad van Manchurië, de stad vanwaar gedurende de laatste drie opeenvolgende eeuwen de regeerendte vorsten van China kwamen. Slechts sedert 1906, nadat tusschen Japan en Rusland volledige vrede tot stand was gekomen, wonen hier Europeanen en hebben de groote mogendheden hier een consulaat gevestigd. De Europeanen wonen echter allen buiten de eigenlijke Chineesche stad, waar ook het Yamato-hotel gelegen is. In de stad zelf vindt men het leven van echt „oud China" onveranderd, nog aanwezig en daardoor vooral is Mukden voor toeristen zoo interessant. Op ongeveer twintig minuten afstand van 't hotel is een groote, nieuwe poort, de Russische poort, die daar tusschen 1903—1906, in den laatsten Russisch-Japanschen oorlog, door de Russen werd opgericht, die zich toen van hunne zege bewust bleken te zijn. Eerst na den grooten slag in Mukden, waarbij de Russen het totaal tegen de Japanners hebben afgelegd, is de vrede tot stand gekomen. In de straten in de oude stad Mukden, zijn allerlei dingen, die de aandacht trekken. Het meest opvallend, omdat zij zooveel leven maken, zijn de glinsterend geschuurde, groote koperen waterketels, die overal langs een weg te hooren en te zien zijn. Deze ketels hebben van binnen een vuurtje, de rook komt uit een lange kachelpijp, die door het deksel steekt, naar buiten, waardoor het water verhit wordt en zoodra het water gaat koken, wordt dit door een soort stoomfluitje aan de buitenwereld kenbaar gemaakt. Dit water wordt verkocht om thee te maken. Een Chinees doet een paar theeblaadjes in zijn kopje, giet daar kokend water op en drinkt dan direct zijn kopje leeg. De vele koperen waterketels maken te zamen zoo'n spektakel, dat men in den aanvang denkt in een groot fabrieksdistrict aangeland te zijn. De haartooi der Manchu-vrouwen is ook zeer opvallend. Ik schreef hierover reeds in Peking, doch hier in Mukden is de verscheidenheid zoo groot, dat geen twee vrouwen hetzelfde kapsel vertoonen. Wel komen allen daarin overeen, dat het haar hoog boven op het hoofd is opgemaakt en vol kleurige bloemen, koralen, zilveren en gouden pennen en linten zit, maar de wijze, waarop dit alles is aangebracht, verschilt van elke vrouw. Ik heb gehoord, dat zoo'n kapsel een week en langer duurt en dat deze vrouwen, als trouwens zoovele Aziatische menschen, in halfzittende houding slapen, of achter in de nek een hard kussentje aanbrengen, zoodat zij met het hoofd niet den grond of de mat waarop zij liggen, kunnen raken. Even buiten de stad, langs een prachtigen boschweg, zijn de graftomben van de Manchu-keizers. Deze zijn vooral de bezichtiging waard om de schilderachtige omgeving, waarin zij zich bevinden. Het mooiste en belangrijkste zagen wij echter den eersten dag van ons verblijf in Mukden, in het oude koninklijk paleis. Het paleis was eigenlijk niet te bezichtigen, omdat het een Chineesche feestdag, de eerste herfstdag was. Door bemiddeling evenwel van onzen goeden vriend, die eerst van den Amerikaanschen consul een introductie tot de Chineesche autoriteiten had verkregen en toen dezen had verteld, dat wij zulke belangrijke personen waren dat wij niet op gewone wijze ontvangen konden worden, verkregen wij permissie om s middags om 2 uur in het oude paleis te komen. Daar werden wij zeer hoffelijk, eerst in de receptiezaal met thee, koekjes, fruit en sigaretten ontvangen, daarna door het paleis geleid en toen werden ons de enorme schatten, die in dit paleis nog aanwezig zijn, vertoond, alsof wij de eene of andere grootheid waren. Een halssnoer van parelen, twee meter lang, waarvan elke parel zoo groot als een dikke erwt is, twee helmen, met op den top een duiveneigroote parel, degens met handvatsels van diamanten en robijnen, zijden mandarin-kleederen, waarvan de rozen met gekleurde edelsteenen geborduurd zijn, een collectie oud brons en oud Chineesch porselein, enz., alles van een onberekenbare waarde. Een enorme groote bibliotheek met oude Chineesche manuscripten was mede aanwezig. Onwillekeurig vraagt men zich af: waarom brengt de Chineesche regeering deze schatten niet in veiligheid, nu het toch voor iedereen duidelijk is, dat Japan op het oogenblik zit te wachten, waarop het Manchurië, zonder veel gedoe, gaat inpalmen? Hier in Mukden met Japan eenerzijds en den geest der bevolking anderzijds tegen zich, zijn deze kostbaarheden voor China geen oogenblik veilig. Met den nachttrein, te middernacht, verlaten wij Mukden en nemen daarmede afscheid van China. Morgenavond hopen wij behouden in Seoul, de hoofdstad van Korea, aan te komen. Het meer Churenji bij Nikko. In Japan. I. Ik zou eigenlijk boven dezen brief: „In Korea" moeten schrijven, maar daar dit land sedert 1910 eene Japansche bezitting is geworden, kan ik, 't geen ik over Korea te zeggen heb, gevoegelijk onder bovenstaand hoofd rangschikken. Wij verlieten Mukden met den nachttrein en arriveerden des morgens om 7 uur aan het eerste station in Korea. Al dadelijk toont dit land een groot verschil met China en met alle landen, die wij tot dusver gezien hebben. De huizenbouw, de vegetatie, de aan den weg liggende dorpjes en steden, doch vooral de menschen, verschillen van al het vroeger geziene. Deze menschen zien er uit, alsof zij nooit met de Westersche volken in aanraking zijn gekomen. Zij zijn gekleed, maar zoo vreemd, zoo leelijk, zoo slordig, alhoewel zindelijk, dat ik gerust kan zeggen, nooit menschen gezien te hebben, die zich smakeloozer kleeden dan dezen. De mannen zien er in hun witte, wijde, bij de enkels vastgebonden, broekspijpen en hun lange witte nachthemden, met op hun hoofd een bespottelijk klein hoog heerenhoedje, dat onder de kin is vastgebonden, precies uit als een clown in een circus. Zijn zij in rouw over een familielid, dan dragen zij als hoed een grooten rieten korf, die tot over hun schouders reikt en het geheele gezicht bedekt. Sommige menschen komen bijna hun geheele leven niet uit den rouw, want elke rouw duurt drie jaren en in een groote familie sterft er allicht één in de drie jaren. In zoo'n rouwtijd mag een Koreër geen feestelijkheden bijwo^ nen en ook niet trouwen; in den trein vertelde ons een heer, Reisbrieven. II. 43 dat het in zijne familie was voorgekomen, dat een man daardoor 15 jaar op zijne vrouw heeft moeten wachten, — en bruid en bruidegom mogen elkaar in dien tijd niet zien — en toen de tijd van trouwen eindelijk was aangebroken, stierf de bruid. De vrouwen dragen ook die lange, witte, wijde broekspijpen, daar overheen een rok, die eigenlijk een groote boezelaar is, zooals onze ouderwetsche dienstmeiden droegen, toen ze nog flink moesten werken in de gezinnen, een boezelaar, die van voor tot achter den geheelen omvang beschermt. Deze boezelaar is ook wit en tot onder de borsten opgeschort, en op een slordige manier met een band vastgemaakt. Daarover wordt een kort, wit jakje gedragen, dat meestal niet verder reikt dan tot aan de borsten, zoodat deze vrouwelijke waardigheden ongegeneerd, voor elkeen zichtbaar, naar buiten hangen. Loopen deze dames in zonneschijn, dan dragen zij over het hoofd een wit laken, of ook wel een gekleurde, wijde mantel, waarmede hun geheele gezicht en ook het lichaam bedekt wordt. Als zoo'n juffrouw onverwachts in een onzer dorpen zou verschijnen, dan zou zij ongetwijfeld voor een spook worden aangezien, zij zien er evenzoo uit. Mannen en vrouwen in Korea zijn leelijk; alleen onder de hoogere standen hebben wij een beetje knapper menschen gezien. Hoewel deze menschen uiterlijk niet onze sympathie konden wekken, voelden wij toch een sterk medelijden met hen, omdat zij nooit tot welvaart hebben kunnen komen, doordat nu eens China, dan weder Japan, en dit laatste land vooral, den baas over hen speelden en hen uitmergelden, zooveel zij konden. De bevolking heeft zich altijd meer op landbouw dan op industrie en militairisme toegelegd, en is nooit bij machte geweest China of Japan te bestrijden, wanneer die met onmogelijke eischen tot hen kwamen. Tot voor 30 a 40 jaren woonden in hun land geen Europeeërs (een enkeling uitgezonderd) en gingen de Koreërs niet naar Europa, om kennis op te doen. Thans is dit anders. Velen gaan naar Amerika of Europa, om onderwezen te worden. Zendelingen, vooral Amerikaansche zendelingen, hebben nu groote hospitalen en vele scholen gesticht, waarmede zij een enorm succes onder de bevolking hebben. Laat men hen ongehinderd doorwerken, dan zal binnen niet al te langen tijd de Christelijke godsdienst in Korea algemeen doorgedrongen zijn. Japan of de Japansche regeering schijnt dezen sterken Amerikaanschen invloed in Korea niet te wenschen en tracht de zendelingen op alle mogelijke wijze te bemoeilijken. Een van deze wijzen is de vervolging, die nu tegen tal van Christenen is ingesteld. Toen wij Zaterdagmiddag in Seoul, de hoofdstad van Korea, arriveerden, was daar juist de behandeling voor het gerechtshof van 123 Christelijke beschuldigden afgeloopen. Tal van Amerikanen waren daarvoor uit Japan, Peking, Shanghai en zelfs uit Manilla overgekomen, om deze gruwelijke zaak bij te wonen en te doen, wat mogelijk was, om de ongelukkigen te helpen. Aanvankelijk had men ook Amerikanen gevangen genomen, maar hoogst waarschijnlijk vreesde Japan moeilijkheden met de Vereenigde Staten en heeft daarom den Amerikanen spoedig de vrijheid terug gegeven. Als men hoort en leest, zelfs in de Japansche, sterk verdraaide verslagen, wat hier op het oogenblik in naam der gerechtigheid geschiedt, dan gelooft men zich terug in de middeleeuwen en dan ziet men, dat de meerdere beschaving, die Japan en de Japanners zich in de laatste jaren verworven hebben, niets anders is, dan een oppervlakkig vertoon, een beetje aangeleerde manieren, doch dat hart en geest nog even verstokt barbaarsch zijn als bij alle andere Aziatische volken. De 123 Christenen worden beschuldigd van politieke samenzwering en van eene poging om den gouverneur-generaal van Korea, een Japanner, te hebben willen dooden. Een jaar geleden zijn zij daarvoor gevangen genomen, zonder vorm van proces, en alleen met de grootste moeite en finantieele offers hebben de vrienden en geestverwanten van deze ongelukkigen gedaan gekregen, dat ten slotte hun zaak voor een open gerechtshof in behandeling is gekomen. In het jaar, dat zij in de gevangenis te Seoul hebben doorgebracht, en men moet de gevangenissen hier kennen, om er al het verschrikkelijke van te begrijpen, heeft men alle contact met familieleden, vrienden en geestverwanten verhinderd en hen aan zulke folteringen blootgesteld, dat het een wonder is, dat niet allen aan de gevolgen zijn overleden. Slechts één van hen stierf en een ander is krankzinnig geworden. Zaterdag, voor het gerechtshof, waar alle gevangenen met groote korven-hoeden, zoodat niemand hunne gezichten kon zien, en zij van hunne vrienden geen troostende groet of sympathie-uiting konden opvangen, twee aan twee vastgebonden, werden voorgebracht, kwam de vreeselijke foltering aan den dag, die men deze ongelukkigen heeft doen ondergaan. Onder hen bevindt zich een man van invloed en fortuin, baron Yung Chiho, een zeer vroom Christen, die aan het hoofd van de Christengemeente in Seoul staat, en die overal in Korea de oprichting van Christelijke onderwijs-inrichtingen zeer sterk met zijn geld steunt. Hij wordt beschuldigd aan het hoofd der samenzwering te staan, op grond van hetgeen hij predikt, waarin herhaaldelijk van een „nieuw koninkrijk" wordt gesproken, wat in de ooren der Japanners beteekent, een opstand tegen Japan om een nieuw koninkrijk Korea te stichten. Zijne volgelingen worden beschuldigd de tegenwoordige gouverneur-generaal te hebben willen dooden als begin van den opstand. Onder dezen bevonden zich 40 schooljongens, leerlingen van een zendelingenschool, waarvan 17 Zaterdag in vrijheid zijn gesteld, de eenigen, wien dat geluk te beurt is gevallen. Baron Yung en 6 anderen werden tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, 19 tot 7 jaren, 40 tot 6 jaren en 43 tot 5 jaren. De veroordeeling geschiedde op grond van de bekentenis, die zij allen in den loop van het jaar hebben afgelegd, eene bekentenis, die door allen in de terechtzitting werd herroepen, omdat zij die in de gevangenis hebben afgelegd na de meest onduldbare folteringen, die zij te doorstaan hebben gehad. Die folteringen beschrijven, kan ik niet, zij zijn de gemeenste, de gruwelijkste, waarvan ik ooit gehoord heb. De familie en vrienden, die tal van getuigen hadden medegebracht, om de onschuld van de veroordeelden te bewijzen (enkelen van dezen bevonden zich in Amerika op den datum, dat de voorgewende aanval op den gouverneur-generaal zou hebben plaats gevonden) werd niet veroorloofd te spreken en zelfs de twee Japansche advocaten, een paar Japanners, die geheel te goeder trouw zijn, hebben geen verlof kunnen verkrijgen, om hunne verdediging uit te spreken. Deze twee zullen nu trachten de zaak voor een ander hof te doen behandelen en onderwijl zal de Amerikaansche pers groote ruchtbaarheid geven aan het voorgevallene, om daardoor indirect invloed op de Japansche regeering uit te oefenen. De Japanners vreezen op dit oogenblik niets zoozeer dan hun goeden naam in de Vereenigde Staten te verliezen, zij flirten met Amerika en wordt deze vervolging in alle bijzonderheden in Amerika bekend, dan zal dit ongetwijfeld kwaad doen aan de onderhandelingen, die beide landen onderling te voeren hebben. Voor de Hollanders is de geschiedenis van Korea bijzonder interessant, omdat eenige onzer landgenooten daarin een avontuurlijke rol gespeeld hebben. Het was in 1627, dat eenige Hollanders daar voor het eerst voet aan wal zetten. Een Amerikaansch schrijver, Griffis, vertelt daarvan in zijne geschiedenis van Korea, „dat een groote, blauwoogige, rood-gebaarde robuste Hollander, Jan Wetteree genaamd, geboren in de stad Rip in Noord-Holland, in 1626 in Texel aan boord ging van het schip „De Hollandia", met het doel schatten uit Japan te halen. In 1627 aan de kust van Korea aangeland, ging hij met eenige schepelingen aan wal om water te halen. Jan Wetteree werd toen door de Koreërs gevangen genomen en als „een Zuidelijke wilde" aan den koning van Korea ten geschenke gegeven. Deze witte man, die door den koning als een „geest" beschouwd werd, die van veel waarde was, werd niet gedood, maar, hoewel aan het hof gevangen gehouden, werd hij daar met vriendelijkheid en zekere eerbewijzen behandeld. Gedurende 27 jaren heeft hij den koning als raadsman in allerlei zaken gediend." „In 1653 verliet een ander schip het eiland Texel, ook bestemd voor Japan. Aan boord van dit schip, „De Spaarweer", bevond zich Hendrik Hamel, die later de geschiedschrijver werd van hunne avonturen en van die van Jan Wetteree. In 1654, gedurende een hevige typhoon, leed dit schip, nabij de kust van Korea, schipbreuk, waarbij 36 van de 64 opvarenden levend aan land spoelden. Deze werden eerst met rijstwater gelaafd en toen voor den koning gebracht, die hen door Jan Wetteree liet ontvangen. Hoewel Jan in de groote neuzen, roode baarden en witte gezichten, onmiddellijk zijne landgenooten herkende, kon hij in den beginne toch niet met hen praten, omdat hij zijn moedertaal vergeten was. Eerst na een maand omgang met deze Hollanders, kon hij zich weder verstaanbaar maken. Ondertusschen beproefden deze 36 mannen eenige malen te ontvluchten, wanneer zij een schip in zee zagen. Zij werden echter telkens in hun vlucht verhinderd en als gevolg van deze pogingen werden zij strenger bewaakt en meer als gevangenen behandeld. Zij moesten aan het hof den koning amuseeren, de soldaten drillen en het volk in allerlei industrie, die zij kenden, onderwijzen". Van het leven van deze Hollanders, waarvan herhaaldelijk deze en gene stierf, vertelt Griffis tal van bijzonderheden, totdat het ten slotte de weinig overlevenden in den nacht van 4 September 1667 gelukte te ontvluchten en met een kleine boot de kust van Japan te bereiken, waar zij door de Japanners, toen zij zich als Hollanders hadden bekend gemaakt, vriendelijk werden opgenomen. Den 20sten Juli 1668, stapten zij in Holland aan wal". Dit boek van Hendrik Hamel, dat ook in andere talen vertaald is geworden, schijnt het eerste boek geweest te zijn, dat over dit land en zijn volk met werkelijke kennis van zaken handelt. Langen tijd heeft men gemeend, dat bij de beschrijving der menschen en toestanden de fantasie van Hendrik Hamel een groote rol heeft gespeeld, maar het blijkt ten slotte, dat alles naar waarheid is geboekstaafd en dat dit boek thans nog dienst doet om vele onverklaarbare zaken tot een oplossing te brengen. Griffis geeft onzen voormaligen landgenoot alle eer van zijn werk en schijnt geen enkel neergeschreven woord in twijfel te trekken. Toen wij Zaterdagmiddag in Seoul aankwamen, had daar juist eene andere bijzondierheid plaats gevonden. Zes weken geleden was daar den broeder van den ex-keizer gestorven en die was dien dag op oude Seoul'sche of Korea'sche wijze begraven. Nog eenmaal kan eene dergelijke plechtigheid in dit land plaats vinden, als namelijk de nog levende oude keizer zelf sterft en begraven wordt. De begrafenis had plaats in de bergen op ongeveer 15 mijlen afstand van Seoul, daar moest het lijk gebracht worden door de volgelingen en niet voor Zondagavond kon de stoet van daar terugkomen. Wij zouden dus gelegenheid hebben de terugkomst te zien. Wij hoorden, dat men in Korea, evenals in China, twee of meer doodkisten in de begrafenisstoet opneemt. In een ligt natuurlijk het lijk, de andere kisten zijn leeg. Bij den ouden keizer in China, begroef men twaalf doodkisten, deze broeder van den ex-keizer van Korea had slechts een tweede kist, die hem vergezelde. De dragers van beide kisten loopen dan eens rechts, dan eens links van den weg, dan vlak voor elkaar, dan weer de een aan den een, de andere aan den anderen kant van den weg. Dat geschiedt om de straatgeesten in de war te brengen, zoodat die niet weten, tot Welke kist zij zich te wenden hebben als zij m^t kwade bedoelingen naderen. Wij hadden voor Zondag den geheelen dag een Engelsch sprekenden Korea'sche gids aangenomen, die ons alle bijzonderheden van Seoul moest laten zien en er voor moest zorgen, dat wij 's avonds de terugkomst der begrafenis in al haar bijzonderheden konden waarnemen. Den geheelen dag brachten wij in tempels, parken, oude paleizen en in het museum door. Vooral dit laatste is een bezoek overwaard. Het museum is door de Japanners aangelegd en bevat tal van oudheden uit de geschiedenis van Korea. Verreweg het grootste deel van al het aanwezige is in oude graven gevonden of komt uit de paleizen der vroegere vorsten en aanzienlijken. Alles is met zorg gerangschikt, van Japansche en Engelsche etiketten voorzien, en ziet er goed onderhouden uit. Een groot verschil met wat wij gewend waren in China van dien aard te zien. 's Avonds om acht uur, terwijl wij nog aan tafel zaten, kwam de gids ons waarschuwen om mede te gaan, want de begrafenisstoet was in aantocht. Door eene dichte volksmenigte, ik kan gerust zeggen, dat heel Seoul dezen prachtvollen avond op de been was, gingen wij in de rickshaws, ongeveer twintig minuten ver, tot wij even buiten de stad aangeland waren. Daar was een groot open Veld, aan drie zijden met zeildoek omspannen, waarop met wit linnen bedekte tafels en vele stoelen stonden, en tal van in het wit gekleede priesters en Korea'sch en Europeesch gekleede heeren rondliepen. De gids ging naar een der heeren, die onmiddellijk daarna met hem terugkwam, ons vroeg uit de rickshaws te stappen en hem naar het veld te volgen. Daar werd ons elk een stoel aangeboden en konden wij de geheele ceremonie van nabij volgen. De Koreasche heer, die vrij goed Engelsch sprak, vertelde ons, dat de daar aanwezige heeren, voor zoover zij geen priesters waren, allen behoorden tot de notabelen van de stad, die óf nog het bestuur van de stad uitmaakten, óf vroeger onder den ex-keizer eene staatsbetrekking hadden bekleed. Hij zelf was legercommandant geweest. Deze heeren en priesters waren allen daar, om den zoon van den overledene, die zijn vader begraven had, vóór hij de stad weder binnenging, hunne sympathie te betuigen. De stoet zou vóór het veld een oogenblik halt houden, •de zoon zou uit zijn draagstoel stijgen en op de overdekte mat, in een der hoeken van het zeildoek neergelegd, de troostwoorden der vrienden in ontvangst nemen. Op de tafels brandden tal van kaarsen en door groote houtvuren werd de verlichting aangebracht. Het werd ruim 9 uur alvorens de stoet naderde; eindelijk kwam de voorrijder, een man met een groot vaandel op een prachtig paard. Hem volgden dubbele rijen mannen en vrouwen te paard, die geheel in grauwe zakken waren gehuld en luidkeels weeklaagden. Aan beide zijden van dezen stoet liepen mannen met reuzen-groote roode lampions, die van onder en boven een blauwen rand vertoonden. Daar tusschendoor liepen mannen met fakkels, lange, brandende stukken hout, die zij meestal over den grond sleepten, zoodat de vonken wijd en zijd uiteenspatten. Achter dezen stoet kwamen de draagstoelen. In de eerste zat de oudste en trouwste bediende van den overledene; in de tweede (zoo werd ons verteld) lag een stuk papier, waarop de naam en de bijzonderheden van den overledene geschreven stonden, in dien stoel zat dus zijn geest, en daarachter volgde de stoel van den zoon. Deze stapte uit en ging ons rakelings voorbij, naar de mat. Hij zelf was als priester gekleed en een werkelijke priester liep en stond aan elke zijde van hem. Elk der aanwezige heeren reikte hem successievelijk de hand en sprak een paar woorden, zooals ook bij ons geschiedt, de priesters spraken eenige gebeden uit en toen zette de stoet zich weder in beweging. Bij het tweede gedeelte van den stoet liepen aan weerszijden vroegere Koreasche soldaten als lampions- en fakkeldragers. Deze hadden groote, witte lampions met roode randen. Tusschen de stoeldragers en fakkeldragers in, liepen in het wit gekleede, met zwarte hoofddoeken bedekte vrouwen, die luide weeklaagden. Een allerdwaast, fantastisch gezicht, leverde het geheele schouwspel op, dat toch iets bijzonder tragisch had, omdat het volk merkbaar voelde, dat met dezen doode een stuk van hun geschiedenis grafwaarts daalde. Alleen nog de oude 67-jarige keizer is van het oude vorstenhuis over, een man, die door het geheele volk geliefd wordt, om zijn eenvoudigheid en goedhartigheid. Al die weeklagende vrouwen, al die lampion-, stoel- en fakkeldragende mannen, alle inzittenden in de draagstoelen, (achter den zoon van den overledene volgde een heele stoet mannelijke familieleden en nabestaanden) hadden op diezelfde wijze 30 mijlen afgelegd, sedert den vorigen morgen, zonder dat zij gerust, gegeten of gedronken hadden; zij moeten allen over een groot uithoudingsvermogen beschikken, om die taak te hebben kunnen volbrengen. De onderwerping aan Japan bevalt den Koreërs geenszins; Japan zal rechtvaardiger, beschaafder en wijzer moeten optreden, wil het op den duur de genegenheid van het volk verwerven. II.; Ik sloot mijn vorigen brief over Korea zonder veel van Seoul en het land zelf verteld te hebben, maar ons verblijf was er te kort om 1èr iveel van te zien. Het waren slechts indrukken, die wij in den itrein en aan de stations en gedurende ons IJ dag verblijf in Seoul opdeden. Maandagmorgen zetten wij onze reis naar Fusan voort, om van daar met de nachtboot door te gaan naar Shimoniseki, een havenplaats in Japan. Gedurende den geheelen dag hadden wij nog gelegenheid van uit onze waggonraampjes het mooie, vruchtbare land te bewonderen en de smakeloos gekleede menschen te zien. Maar ook zagen wij de goede hygiënische zorgen der spoorwegmaatschappij, die hier een Japansche is. Aan verschillende stations, waar de treinen 5 minuten oponthoud hebben, wordt den passagiers der derde- en tweede klasse gelegenheid gegeven, zich frisch te wasschen. Een groote waschtafel met twaalf kranen, waaruit stroomend water in losse koperen bakken vloeit, geeft tegelijkertijd een dozijn passagiers gelegenheid om zich te verfrisschen. Zeep en een handdoek moet ieder zelf medebrengen of is voor een kleinigheid te krijgen. Overal waar wij deze waschinrichtingen aantroffen, zagen wij mannen, vrouwen en moeders met kinderen, handen, gezicht en dikwijls ook het hoofd reinigen. Voor de eerste-klassepassagiers waren voldoende en zindelijk onderhouden waschgelegenheden in den trein. Van Fusan naar Shimoniseki is een boottocht van twaalf uren, maar deze overtocht van Korea naar Japan op het punt, waar de Gele Zee, de Japansche Zee en de Stille Oceaan samenstroomen, is dikwijls zeer onstuimig en de kleine bootjes, die dezen overtocht bewerkstelligen, zijn niet altijd in staat tegen de moeilijkheden op te tornen, die zich op hun weg kunnen voordoen. Wij kwamen na een onrustigen nacht veilig aan wal, maar de boot, die den volgenden nacht ging, heeft een zeer slechte reis gehad en heeft zijne passagiers in een geheel verkeerde richting gebracht, zoodat zij in plaats van 's morgens in Shimoniseki 's middags in Nagasaki aangeland zijn. Wij zetten Dinsdagmorgen om 8 uur in Japan, het land van de Rijzende Zon, voet aan wal. Daar de trein pas om tien uur uit Shimoniseki zou vertrekken, hadden wij ruim gelegenheid om even per rickshaw het geheele havenstadje, dat uit een lange straat bestaat, in oogenschouw te nemen. Daar was niets bijzonders te zien; het was een Japansch havenstadje, met Japansche bewoners, waarvan, zooals in elke havenstad, velen zeer sterk een gemengde afkomst verraden. Om twee uur kwamen wij aan het station Miyajima aan, onze eerste plaats van oponthoud in Japan. Miyajima is een eiland; om er te komen, moesten wij met het kleine electrische bootje van het Mikado Hotel oversteken, of met de groote veerboot van de spoorwegmaatschappij gaan. Het was mooi, stil weder, daarom verkozen wij de eerste. Dit eiland is een heilig eiland en een van de drie mooiste punten van Japan. De laatste renommé verdient het ten volle, want moeilijk kan men zich op aarde mooier plekje grond voorstellen. Het is zeer berg- en rotsachtig, doch geen enkele van de bergen reikt hooger dan vijf a zeshonderd meter en dit geheel is met oeroude, dichte bosscnen bedekt. Wij zagen oude kamferboomen uit de 7e en 8e eeuw, en oude waringinboomen, waarvan men den leeftijd niet kan aangeven. Maar bovenal gaven de mapleboomen, die zich thans in hun prachtige herfsttint vertoonen en waarvan er geheele lanen vol waren, iets onbeschrijfelijk schoons aan dit eiland. De aardige, schilderachtige Japansche huisjes, die zich over het geheele eiland nestelen tusschen het kleurige groen, met de veelkleurig gekleede vrouwen en de snoezige, spelende Japansche kindertjes, voltooiden het beeld, dat wij soms op oude Japansche prenten kunnen bewonderen en dat dan den indruk maakt, alsof de schilder zijn phantasie sterk heeft laten werken. Hier zagen wij het in werkelijkheid. De heiligheid van het eiland vindt zijn oorzaak in het feit, dat het oorspronkelijk niets dan een grooten tempel, een Shintotempel, bezat, en er toen alleen eenige Shinto-priesters leefden. Thans bevat het ongeveer 3000 inwoners, die voor het grootste deel leven van de vele Japanners en vreemdelingen, die jaarlijks dit eiland bezoeken en er soms langen tijd vertoeven. Het Mikado-Hotel, waarin wij afgestapt waren, is een uitstekend geleid en schilderachtig gelegen hotel, dat als het ware de gasten lokt tot een lang verblijf. Wij begonnen onmiddellijk onzen tocht over het eiland en bezochten den vermaarden tempel. De groote poort, de Tor, zooals die hier genoemd wordt, reikt bij vloed ver in zee, en maakt dan een zeer eigenaardigen, grootschen indruk. Deze Tor komt bijna op alle Japansche illustraties voor. Iedereen, die wel eens over Japan gelezen heeft, heeft ook eene afbeeling van deze poort gezien. Allervreemdst zijn die Shinto-tempels. Zij onderscheiden zich in bijna elk opzicht van de Buddha-tempels, doch het onmiddellijk opvallend verschil is, dat er in deze tempels geen afgodsbeelden zijn. De Shinto-godsdienst, dat is in hoofdzaak de godsdienst der Japanners, bezit wel een legio afgoden, eenige onderdduizenden, maar die zijn niet in de tempels in beeld gebracht en behoeven niet aangebeden te worden. Het is eigenlijk de gemakkelijkste godsdienst, die men zich denken kan. Slechts eens in het jaar behoeven de belijders naar den tempel te gaan. Voor het overige bevat hun zedeleer slechts dit eene voorschrift: „Volg uwe natuurlijke impulsies en gehoorzaam de voorschriften van den Mikado". De Shinto-priesters zijn gewone menschen, die alleen 's avonds en 's morgens priesterdiensten vervullen, doch verder den geheelen dag houtsnijwerk, beeldhouwwerk, boetseeren, schilderen of zoo iets doen. Shinto is een Chineesch woord, dat „de Weg der Goden" beteekent. Het is een mengsel van de vereering der natuurverschijnselen en van voorvaders. Aether, lucht, wind, water vuur, aarde en voedsel, evenals sommige bergen, rivieren, boomen en dieren zijn heilig voor de belijders van den Shintogodsdienst. Terwijl wij in den tempel waren, werden er achtereenvolgens twee kinderen gedoopt. Gedoopt is misschien niet het goede woord, maar 't geeft toch het best weder wat geschiedde. De moeders knielden met het jonge wicht op een mat neder, een priester prevelde eenige woorden, waarbij hij herhaaldelijk in de handen klapte, twee jonge meisjes, tempelmaagden, voerden eenige bewegingen uit, waarbij ook zij in de handen klapten, toen raakte de priester het hoofdje van het kind met een stuk papier, waarvan er honderden aan een langen stok bevestigd waren, aan, en de plechtigheid was afgeloopen. De moeder offerde daarvoor twee kopercenten. .Wij lieten ons naderhand; door den priester dien doop verklaren. Het papier, dat het hoofdje van het kind had aangeraakt, bevat den naam van leen god of godin. De geheele plechtigheid beteekent, het kind een schutsengel te geven. De god, wiens naam op het papier geschreven staat, is daarmede tot petevader over het kind aangesteld. Een bijzonderheid van dit eiland is, dat er niemand mag sterven of geboren worden. Als iemand ziek is en de dokters beginnen het ernstig in te zien, dan moet zoo'n lijder van het eiland verwijderd en ergens in een ziekenhuis opgenomen worden. Zwangere vrouwen mogen de laatste maanden niet op het eiland doorbrengen en bij eene ontijdige geboorte, wordt de moeder onmiddellijk met het, zoo mogelijk nog ongeboren vruchtje, naar het naastbij zijnde stadje overgebracht. Ook mogen er geen rijtuigen, van welken aard ook, op het eiland komen. Zelfs geen rickshaws of rijwielen, zelfs geen kruiwagen om Ide koffers der passagiers van het hotel naar de veerpont te brengen. Iedereen moet er loopen, alles moet er gedragen worden. Dit is de geest der heiligheid, die er heerscht. Er zijn natuurlijk tal van legenden aan dit eiland verbonden, waarvan de gewichtigste is, dat het aanvankelijk bewoond werd door drie godinnen, die daar door haren vader naar toegezonden waren, om er voor eeuwig te verblijven en zijne keizerlijke nakomelingen bij het regeeren van het land met goede ingevingen te dienen. Het is vreemd hoe in een land, waar de vrouwen zulk een belangrijke geschiedkundige rol hebben gespeeld, de vrouw in het dagelijksche leven zoo geminacht, achtergesteld en minderwaardig geacht wordt. Er is misschien geen volk in de wereld, dat zooveel godinnen aanbidt als de Japanners en waar al de machtigste en wijste regeerders vorstinnen waren. En toch is de plaats, die de vrouw hier wettelijk, maatschappelijk en huiselijk inneemt, een zeer lage. Polygamie is ook hier schering en inslag; wel is waar mag, evenals in China, elke man slechts één wettige vrouw hebben, maar het aantal bijwijven, dat hij kan nemen, is ongelimiteerd, de grens daarvan reikt zoover als zijn portemonnaie gaat. Wij bleven tot Donderdagmorgen in Miyajima en vertrokken toen naar Kobe. De zee was 's morgens zoo onstuimig, dat het electrische bootje niet kon gaan, zoodat wij met de veerpont overgezet moesten worden, 's Middags kwamen wij in Kobe aan. Een mooie, groote havenstad, met vele schilderachtige punten, een paar mooie watervallen, sommige mooie bergwandelingen, eenige oude, doch goed onderhouden tempels en vele mooie winkelstraten met winkels, die men graag leeg zou willen koopen, als de beurs geen grenzen stelde. Het is alsof elk stuk werk, dat uit de handen van een Japanschen werkman komt, een kunstartikel is, alles ziet er even volmaakt artistiek uit. Het Cloisonné-, Satzuma- en Damascenewerk, dat alleen menschen met een groote mate van artistiek gevoel en aanleg kunnen uitvoeren, is alleen te vervaardigen in een land, waar het volk artistiek van aard en met kleine loonen tevreden is, want een kunstartikeltje, dat nu voor tien of twintig yen (een yen is ongeveer f 1.25) te koop is, zou anders honderden moeten kosten. Wij hebben het proces van deze drie kunstwerken gezien en de mannen bewonderd, die het uitvoeren. Het is op porselein of op metaal schilderen van de fijnste figuurtjes. Een klein bakje, waarin vijf tot achthonderd bontgekleurde vlinders of Japansche figuurtjes voorkomen, die door een loup gezien, alle de grootste volmaaktheid bezitten, is geene bijzonderheid. Doch ook het ivoorwerk is, wat het snijwerk betreft, eenig in zijn soort. Voeg daarbij het borduurwerk op zijde, linnen en katoen, het prachtige kantwerk, het goudlakwerk, het kunstbloemen maken en nog zooveel mooie zaken meer, wat alles hier voor de winkelramen te bezichtigen viel, dan kan men gemakkelijk begrijpen, dat twee vrouwelijke vrouwen, als mijne lieve metgezellin en ik, den anderhalven dag, die wij voor Kobe bestemd hadden, veel te kort vonden. Doch wij moesten Zaterdag verder, want sedert wij Hongkong verlaten hebben, heeft geen mail ons kunnen bereiken en wij wisten, dat in Yokohama 'n groot aantal brieven op ons lag te wachten. Wij besloten daarom regelrecht naar Yokohama door te sporen en vandaar uit Japan verder te bezoeken. Wij hadden den extra-prijs van 3 yen boven onzen vaarprijs aan het station in Kobe betaald en daarmede het recht gekocht tot Yokohama een plaats in den observatiewagen in te nemen. Deze wagen, die achter aan den trein is gehaakt, een flink, ruim achterbalcon met vier zitplaatsen heeft, van gemakkelijke fauteuils is voorzien en groote, heldere spiegelruiten bezit, biedt den reizigers alle gelegenheid om op de meest gemakkelijke wijze van het prachtige landschap te genieten, dat onophoudelijk aan het oog voorbij trekt. De bosschen en bergen, de zee, de rivieren en de meren, de artistiek aangelegde tuinen, de kleine aan den weg liggende dorpjes, alles ziet er even verrukkelijk mooi uit. Men wordt den geheelen dag het uitzicht niet moede. De spoorwegmaatschappij heeft de voorzorg genomen, om op deze lijnen, waar zij observatiewagens verschaft, de zuiverste steenkool te gebruiken, zoodat men ongehinderd op het balcon kan zitten, zonder door zware rookwolken gehinderd te worden. Wij beiden droegen een licht linnen reispak, dat geen spatje vertoonde toen wij 's avonds in Yokohama aankwamen. Wij zijn hier in een bijzonder mooien tijd aangekomen. Het is de tijd van de bloeiende chrysanthemums en van de mapleboomen. Ik had gedacht hier veel mooier chrysanthemums aan te treffen, dan ik ooit in Holland zag, maar daarin ben ik zeer teleurgesteld. De gekweekte chrysanthemums zijn niets mooier dan de onze. Ik heb in de groote bloemenwinkels van Amsterdam dikwijls veel mooier gekleurde en gevormde soorten gezien, dan hier. De bijzonderheid is echter de mooi getinte en bijna overal voorkomende wild-groeiende chrysanthemums. Die verlevendigden thans bijna overal het landschap en veroorzaken een allerkleurigst effect. De mapleboomen, die zich thans in herfsttint vertoonen, zijn zoo schitterend mooi, dat ik telkens meen, kunstmatig aangebrachte tinten te zien. Het is zoo'n schitterend roodbruin, als wïj bij onze herfstbladeren nimmer zien. Wij genoten van dit alles nog eens recht, toen wij Zondagmiddag een automobieltocht maakten van Yokohama naar Kamakura. Het was een prachtige Octoberdag; een prachtige najaarszon vroolijkte over de bont getinte boomen en had tal van Japansche moedertjes met hare poppige kindertjes naar buiten gedreven. Die kleine kinderen zien er uit als bont gekleurde vlinders, ieder op zich zelf vormt een schilderijtje. Sommige heele gezinnen hadden zich nog eens op dezen mooien najaarsdag opgemaakt om van de mooie natuur gezamenlijk te genieten. Vaders en moeders met al hun kroost trokken soms gezamenlijk er op uit. Wij zagen een vader, die zijn twee jongste spruiten ieder in een mand gezet had en zoo aan een juk over zijn schouders mede voerde. Verscheidenen droegen in de eene mand de proviand voor dien dag buiten en in de andere, om 't evenwicht te maken, zat de zuigeling. Maar in den regel gaat het kleintje op den rug van moeder of op die van broertje of zusje gebonden mede naar buiten. In Kamakura was natuurlijk weder een oude tempel te zien, maar de bijzonderheid daarvan is, dat er een 16 meter hoog Buddhabeeld, een bijzonder mooi bronzen beeld, in aanwezig is. Er waren in Kamakura tal van tempels, die alle Buddhisttempels zijn. Naast den Shinto-godsdienst bestaat in Japan de Buddhist-godsdienst. Het is echter een Buddhisme, dat van uit Burma naar Britsch-Indië, vandaar over Thibet naar China kwam en van China over Korea Japan bereikte. Op dien langen tocht, waarvoor vele eeuwen noodig waren, alvorens Japan bereikt werd, heeft het Buddhisme veel van zijn waar karakter verloren en een eigen Japansch karakter aangenomen. De Shinto-godsdienst en het Buddhisme schijnen zich altijd goed verdragen te hebben; vele Japanners zijn gedurende hun geheele leven Shinto's, doch laten zich op Buddhistische wijze begraven. In den Hachïmantempel, den tempel, die aan den God van den oorlog gewijd is, genoten wij vooral van het prachtige uitzicht. De berg Fuji, de hoogste en de heilige berg in Japan, was zeer duidelijk te zien. Toen wij 's avonds in het hotel teruggekeerd waren, wachtte ons beiden een groote bundel brieven, die zich gedurende zes weken hier opgestapeld hadden. Voor beiden was de inhoud van vele dier brieven ongeveer gelijkluidend. Men wenscht ons in het land terug, er is te veel te doen voor de thuis zijnde werksters, enz., enz., waardoor wij beiden den indruk kregen, dat het zelfzuchtig van ons zoude zijn, indien wij onze reis niet gingen bekorten en terugkeerden om de vrienden bij te staan in het werk, dat op het oogenblik in eigen land aller krachten vordert. Dientengevolge was Maandagmorgen ons eerste werk naar de verschillende kantoren te gaan om onze tehuisreis voor te bereiden. Mrs. Catt kan eerst op de boot, die 19 Oct. van hier vertrekt naar San Francisco afreizen en heeft die plaats besproken, terwijl ik dan den volgenden dag per Trans-Siberische lijn naar Holland kom. Wij hebben nu nog anderhalve week in Japan, die wij zoo goed mogelijk hopen te besteden. Tijd en lust om hier vergaderingen te beleggen en voor vrouwenkiesrecht te werken, ontbreekt ons geheel, zoodat wij de propaganda voor de goede zaak in Japan tot later zullen uitstellen. Japan is waard voor 'n tweeden keer bezocht te worden en via Rusland is de afstand zoo klein geworden, dat men tegen de reis niet behoeft op te zien. Ik ga dezen brief nu eindigen, omdat de mail weldra gesloten wordt. Over 't geen ik hier nog zie en wedervaar, zal ik nog het een en ander in een volgenden brief melden, al bereikt die dan ook Holland niet, vóórdat ik zelf daar aankom. III. Ik wil dezen brief beginnen met een praatje over de kleeding der Japanners; dat is hier wel de moeite van eene korte beschrijving waard. Beginnen ook in de hoogere standen de heeren — en ook enkele dames — zich Europeesch te kleeden, verreweg het grootste aantal der bevolking draagt nog de typische Japansche kleeding. Die is voor de vrouwen schilderachtig mooi, maar onpractischer kan ik mij haast niets voorstellen. Zij is goed geschikt voor nietsdoende, thuiszittende dames, maar de vrouwen nemen hier aan heel veel arbeid deel en daarbij hindert hare kleeding op allerlei wijze. De mooie, lange kimono, met hare ellenlange mouwen, die door 'n breeden band om het middel vastgebonden wordt, hindert in elke armbeweging en maakt een geregeld loopen onmogelijk. Schuifelend, met binnenwaarts gekeerde voeten, moeten de vrouwen zich voortbewegen, anders slaat de kimono van onder open en laat dikwijls een paar ongegeneerde bloote beenen zien. Als schoeisel dragen de dames op straat houten klompjes, zoo eenvoudig als men zich maar voorstellen kan. Een vierkant plankje met een lint, dat tusschen den grooten en tweeden teen door gaat, en onder het plankje van voor en achter een paar klosjes, dat is alles. Als het regent en de straten zijn In de theaterstraat te Yokohama. vol modder, dan worden klompjes gedragen, die minstens tien centimeter hoog zijn, zoodat de modder hoog moet spatten, wil zij de voetjes der kleine Japansche bevuilen. Allergrappigst trippelen ze op die hooge houtjes voort. Hoeden worden door de dames niet gedragen; heur mooi zwart haar is altijd smaakvol opgemaakt en met gekleurde spelden, een bloem of een strik verfraaid. Alleen bij de vrouwen uit 't volk ziet men soms hoofddoeken, die meestal van witte stof zijn, doch die met blauwe en roode bloemen of figuren geborduurd, aan het mooie gezichtje een frissche omlijsting geven. De mannen dragen ook kimono's, die oogenschijnlijk gelijk zijn aan die der vrouwfen, doch op verre na niet zoo lang. Zij zijn meestal van een effen en stemmige tint, maar de band om het middel is dikwijls ook van een heldere kleur. Veel ziet men hier ook de divided skirt, de rokbroek zegt men bij ons, door de mannen dragen. Deze is precies zoo als zij een kwart eeuw geleden door sommige dames in Europa en Amerika gedragen werd en later op de fiets nog wel eens dienst deed. Of de vrouwen dit model uit Japan hebben overgenomen, of dat de Japanners het van de Europeesche dames hebben afgezien, weet ik niet met zekerheid te zeggen. Voor de laatste onderstelling pleit, dat men deze dracht het meest bij schooljongens en bij het onderwijzend deel der bevolking ziet. Het zou mij niet verwonderen, als het door de Amerikaansche zendelingen hier op de scholen was ingevoerd. Deze zijn het ook die begonnen de meisjes een eenvoudig rokje over de kinomo te laten dragen en deze laatste een eind te bekorten, zoodat de kinderen vrij kunnen loopen. Deze rokjes zijn nu overal op de scholen ingevoerd en worden ook door de onderwijzeressen gedragen. Nu ik toch over kleeding schrijf, wil ik er wat over Europeesche kleeding aan toevoegen. Het wemelt in Yokohama van kleermakers, voor heeren zoowel als voor dames. Niemand komt hier, die zich niet in een paar dagen eenige pakken of japonnen laat maken. Of men ze noodig heeft of niet,'men bestelt hier. In 24 uur maakt men hier een of ander zijden damescostuum, vol met de hand geborduurd garneersel en betaalt daarvoor niet meer dan men thuis voor maakloon gewoon is te geven. Geen Amerikaansche dame of heer gaat Reisbrieven. II. 44 van hier, die niet eerst zijn heele garderobe vernieuwt. Het zijn allen Chineezen, die dit meesterwerk leveren. Het borduren geschiedt alleen door mannen, die soms met vijf tegelijk aan één patroon werken. Ook deze borduurders zijn meestal Chineezen, alhoewel er ook vele Japanners onder hen zijn, doch de Chineezen leveren verreweg het knapste werk. Nadat wij in Yokohama nog verschillende uitstapjes in de omgeving gemaakt hadden, togen wij naar Tokio, de hoofdstad van Japan, waar tegenwoordig ook de regeering zetelt en de keizer woont. Slechts een half uur behoeft de trein, om de menschen van Yohohama naar Tokyo over te brengen. En daar komt men dan in een geheel andere omgeving. In eerstgenoemde stad wonen duizenden Europeanen van allerlei landaard en zeer vele Chineezen, daar is het centrum van zakendoende menschen, de handelsstand deelt er de lakens uit, terwijl in Tokio de staatslieden, de regeeringspersonen leven, en de adelstand en de voorname Japanners er de hoofdpersonen zijn. Het geheele aantal Europeanen, dat in Tokio woont, is nog geen 150. Men verwacht hier dus een Japansche stad; bij uitnemendheid te vinden, maar daarin wordt men teleurgesteld. De omgeving van het keizerlijke paleis, het paleis zelf mag men niet bezichtigen, de verschillende groote regeeringsgebouwen, de groote handelsbanken en kantoren, de groote winkels, de openbare bibliotheek, het post- en telegraafkantoor, etc., ziet er alles echt Europeesch uit of laat mij liever zeggen, zijn meestal trouwe nabootsingen van hetgeen Amerika op dit gebied levert. Er is natuurlijk nog een groot gedeelte oude stad, waar men het Japansche leven nog in ongerepten vorm kan bewonderen, maar dat zal niet zoo heel lang meer zijn, want Japan en de Japanners zijn haastig bezig zich te veramerikaniseeren en te vereuropiseeren. De Engelsche taal wordt op alle scholen onderwezen en voor de reeds opgegroeide jeugd zijn avondscholen, waar uitsluitend Engelsch onderwezen wordt. In alle winkels, in treinen en trammen spreken dan ook de bedienden en conducteurs min of meer goed Engelsch. Er is op het oogenblik in Tokyo een koloniale tentoonstelling, waar de producten, de menschen en alles wat de koloniën opleveren, tentoongesteld worden. Dat is een zeer leerzame tentoonstelling, die een goed beeld geeft van het leven en de ontwikkeling der bevolking in de Japansche koloniën. .Wij zagen er de Ainu's, die in Yezo leven, het Noordelijkste punt van Japan, en die, volgens sommige schrijvers, de oorspronkelijke bevolking van Japan uitmaakten. Het is nog een zeer primitief volk. De mannen zijn breed en zwaar gebouwd, met lange, zwarte of grijze baarden, en zeer klein van gestalte. Zij gelijken precies op de kaboutermannetjes, die in steen zooveel in onze tuinen voorkomen. De vrouwen zijn leelijk en hebben bijna allen zware snorbaarden, waarvan de punten naar beneden hangen of over de wangen naar boven gekeerd zijn. Korea wordt nu ook onder de Japansche kolonies gerangschikt en was goed vertegenwoordigd. Wij brachten op deze tentoonstelling een heelen middag zoek, omdat het ons zoo'n goed beeld van den vooruitstrevenden geest der Japanners gaf. Den geheelen middag waren tal van onderwijzers en onderwijzeressen met geheele klassen kinderen in de verschillende afdeelingen aanwezig, om den kinderen aanschouwelijk onderricht te geven in hetgeen Japan op dit gebied vermag. Een der onderwijzers vertelde ons, dat voor alle scholen in Japan vrij entree op deze tentoonstellingen is. Ook wij hadden slechts een minimum entrée te betalen. Een anderen middag, toen wij met onzen gids tal van tempels en dergelijke merkwaardigheden gezien hadden en wij moede waren, bracht hij ons in het clubgebouw van voorname Japanners, de Mapleclub. De heeren dezer club veroorloven den gidsen overdag vreemdelingen daar te brengen om hun mooi gebouw te doen bewonderen en zich door de Geisha's van thee te laten bedienen. Het was een typisch Japansch gebouw met grooten tuin. Wij kregen slofjes over onze schoenen, doch de gids moest zijne schoenen uittrekken, en zoo werden wij rondgeleid. Wij troffen het, dat eenigé Geisha's juist onderricht in muziek kregen en in een andere kamer vijf anderen dansles hadden. Het mujziekonderricht werd door een man gegeven en kwam ons vrij primitief voor. Op onmogelijke instrumenten werden leelijke geluiden voortgebracht en nog leelijker gezongeu. Maar de dansles was allervermakelijkst. Een oude vrouw gaf het onderricht. Dit vrouwtje was gewis tusschen de 60 en 70 jaar, maar was nog zoo lenig, vertoonde in elke beweging nog zooveel gratie, dat het hoogst interessant was, haar gade te slaan. Zij deed elke beweging voor en gaf steeds, in voor ons onverstaanbare taal, eene verklaring van de beteekenis der beweging. Een paar andere meisjes gaven de maat aan, spelende op een guitaar, maar het oude moedertje zong de melodie al dansende. Zij moet in hare goede jaren eene betooverende Geisha geweest zijn, want nog vertoonde zij, bij al hare gratie, mooie regelmatige gelaatstrekken. Er waren twintig Geisha's in dit clubgebouw, waarvan er velen ware schoonheden zijn, die den heerenclubleden op alle mogelijke wijze het leven moeten veraangenamen. Wij zagen er zelfs twee kindertjes van tien jaren, die nog geen vollen dienst doen, maar voor het vak worden opgeleid. Toen wij alles gezien hadden, vlijden wij ons in een der vertrekken op Japansche wijze op den grond neder en ontvingen elk een geurig kopje groene thee met een paar rijstkoekjes, waarvoor dit huis bijzonder gerenommeerd is. Toen wij in het hotel teruggekeerd waren, vroegen eenige daar ook vertoevende Amerikaansche dames ons, om ons met haar dien avond te vereenigen om in een der gerenommeerde theehuizen een Geishadans te laten organiseeren. Sommige theehuizen geven daartoe de gelegenheid en laten daarvoor van 10 tot 30 Yen betalen, onverschillig hoe groot het gezelschap is, dat komt zien en luisteren. Zoo'n voorstelling duurt ongeveer anderhalf uur. Om 9 uur ging het heele gezelschap dames met één gids in rickshaws (rikisha, zal ik in Japan moeten schrijven) naar het aangegeven theehuis. Zoo'n lange rij rikishaas is in Japan bij avond op zich zelf reeds een mooi gezicht, omdat elk voertuigje door bont gekleurde lampions verlicht wordt. Aan het theehuis aangekomen, werden wij door een bijdehante madam zeer hartelijk ontvangen. Zij liet ons allen 'n paar bonte slofjes over onze schoenen aantrekken, door lieve kinderen geholpen en daarna mochten wij den drempel van haar heiligdom overschrijden. Nu werden wij naar boven geleid, waar wij ons allen op den matten vloer neervlijden, met een klein bankje voor rustpunt voor de armen en toen werd ons door de poppige kindertjes de Japansche groene thee met Japansche rijstkoekjes voorgediend. Ieder kreeg zijn eigen mooi-gelakt blaadje met klein theepotje en kopje en koekjes voor zich en kon zich daarvan naar believen bedienen. Onderwijl hadden de Geisha's zich voor den dans gereed gemaakt en waren de muziekinstrumenten opgesteld. Het was heel mooi en heel interessant, wat wij te zien en te hooren kregen, maar mrs. Catt en ik vonden het zeer veel gelijken op de Javaansche gamelang en de Javaansche danseressen, zooals wij het op Java gezien hebben. In elk geval houden beide nauw verband met elkaar. Tusschen de dansen van de Geisha's in, gaven de kinderen, leerling-Geisha's, ons verschillende van hare dansen te zien. Dat was echt mooi door den eenvoud en de gratie. Dit is echter volkomen gelijk aan wat in Zwitserland, door Dalcroze, is ingevoerd en van daar nu ook in ons land grooten opgang maakt. Het waren in beeld gebrachte fabeltjes of kindervertellingen, die allerguitigst aanschouwelijk werden gemaakt. De gids zelf gaf ons van eiken dans vooraf eene korte verklaring. Hebben Isidore Duncan en Dalcroze in Azië hunne eerste indrukken opgedaan, die hen leidden tot eene hervorming van den Europeeschen dans, is een vraag, die onwillekeurig tot ons komt, als men ide pogingen van deze twee artisten gadeslaat en de volmaaktheid van 't geen zij beoogen in verschillende Aziatische landen voor zich ziet. Van Tokyo uit, gingen wij twee dagen naar boven, naar Nikko. Dit is een ander van de drie mooiste punten van Japan en in dit seizoen, door de tot den top begroeide bergen met Mapleboomen, zeer bijzonder prachtig. .Wij hadden ons van het natuurschoon in Nikko zeer veel voorgesteld, omdat wij er aanhoudend van gehoord en gelezen hebben, maar wat wij zagen overtrof onze stoutste verwachtingen. Men staat eenvoudig ademloos te kijken naar alles rondom, en weet geen woorden te vinden, om zijne indrukken weder te geven. De natuur is daar onbeschrijfelijk grootsch. En in die schoone omgeving heeft Japan zijne prachtigste tempels, die als kunstgewrochten wedijveren met de schoonheid der natuur waarin zij zich bevinden. Ook de geschiedenis, aan deze tempels verbonden, is zoo belangrijk en geeft elk onderdeel eene historische waande. Voor de Hollanders is het interessant te weten, dat ide mooiste bronzen, reuzengroote candelabre, eene Hollandsche kandelaar is, een prachtig oud-Hollandsch model, die ruim 300 jaren geleden door de Hollandsche handels-compagnie in Japan den Shogun ten geschenke is aangeboden, met het doel, om in één !der tempels van Nikko geplaatst te worden. De tweede in grootte en pracht is een kandelaar door de bewoners van Yezo den Shogun aangeboden; deze is ook in Holland vervaardigd en moest dienen als pendant van den eerstgenoemden. Vreemd is zeker, dat deze twee prachtige candelabres nimmer zijn opgehangen, doch door een steenen omhulsel beschermd, bij den ingang van den tempel tentoongesteld zijn. De tempels in Nikko leveren een aardig mengsel van den Shinto- en den Buddhistengodsdienst. Het zijn Shintotempels met de Shinto Tori er voor, doch met de Buddhabeelden binnen in. Men kan in deze tempels tezelfdertijd de Godin van de Zon, of den God van den Wind, of een ander afgodje aanbidden en Buddha met zijne discipelen verheerlijken. Ook de priesters leveren zoo'n heerlijk mixtum. Het zijn mannen, die zich geheel aan het priesterschap wijden, geen ander werk verrichten om den kost te verdienen, doch die gewoon wereldsch getrouwd zijn en een of meer vrouwen en kindertjes bezitten,Deze vrouwen doen dan dikwijls dienst als tempelmaagden, dat is te zeggen, zij zitten in een wit gewaad op een mat voor een tempelingang en voeren min of meer een dans uit, als men een paar centen of een dubbeltje op de voor haar liggende mat gooit. Wij offerden het dubbeltje, toen stond de tempelmaagd op, die een hoogst zwangere vrouw bleek te zijn, voerde eenige ronddraaiende bewegingen uit, accompagneerde zich zelve met een in de rechterhand dragend belletje en maakte met de linkerhand eenige ongracieuse handbewegingen. Ook in Nikko zagen wij, vooral den Zondag, weder tal van schoolkinderen met de hun begeleidende onderwijzers en onderwijzeressen. Elk deel van de tempels werd hun verklaard; telkens zagen wij eene klasse neerhurken en hoorden dan den voor hen staanden onderwijzer eene uitlegging geven van wat de volgende tempel voor historische beteekenis heeft en •welke onderdeelen het meest te bewonderen zijn. Een van de karakteristieke bijzonderheden van Nikko is de Roode Brug. Dit is een heilige brug, waar niemand over loopen mag. Alleen de vroegere Shoguifis en nu de Mikado en bij heel enkele bijzonderheden de hooge priesters mogen hunne voeten op deze brug zetten. Aan deze brug is natuurlijk eene geschiedenis verbonden, die fabelachtig genoeg klinkt, doch die door de Japanners toch als waarheid wordt aangenomen. Heel erg verkort komt zij daarop neder, dat eene der Japansche heiligen, Södö Shöhun, eens in zijn droom vier wolken zag, die hem noodigden te volgen. Hij maakte zich onmiddellijk gereed, om dat bevel op te volgen en liep dagen achtereeni over bergen en dalen tot hij ten slotte kwam voor den grooten, snelvlietenden stroom, waar nu de brug staat. Daar kon hij niet verder. Hij ging bidden om hulp. Na lang genoeg gebeden te hebben, verschenen twee roode draken, die van beide oevers zich verhieven en boven het midden van den stroom zich vereenigden. Onmiddellijk zag Shöhun, dat dit de brug was, waarover hij gaan moest, en aan de andere zijde gekomen, merkte hij de plek, om daar later een roode brug te bouwen.; Dit is nu de mooie, boogvormige, prachtig roodbruin gelakte roode brug, die met het veelkleurige groen boven, en den witschuimenden stroom onder zich, een schilderachtig geheel vormt. De twee dagen, die wij in Nikko doorbrachten, waren juist genoeg om een onvergetelijken indruk achter te laten en den wensch te vestigen er nog eens voor langeren tijd te mogen vertoeven. Toen wij van Nikko weder in het Imperial-hotel in Tokyo aangeland waren, vonden wij daar eenige kaartjes van Japansche dames, die onze namen in de lijst der gasten van het hotel vermeld hadden gezien en getracht hadden ons te bezoeken. Het was ons eerste werk den volgenden morgen, om deze visites te beantwoorden. Het eerste bezoek, dat wij brachten, was bij mad. Ma Tsuruda, die een private hoogeronderwijs-inrichting voor meisjes heeft, doch wier school door de regeering erkend is, zoodat de diploma's aan haar school behaald, gelijk gesteld zijn met de regeerings-diploma's. Hoewel mad. Tsuruda hare leerlingen, meisjes van 16 tot 20 of 22 jaar, hoofdzakelijk tot onderwijzeressen voor hoogere- en middelbare scholen opleidt, zijn er toch ook vele meisjes uit de voorname standen onder hare leerlingen, die eenvoudig de school bezoeken, voor meerdere ontwikkeling. Wij hoorden van deze interessante Japansche vrouw, die hare opleiding in Engeland heeft genoten, vele bijzonderheden omtrent het leven en het werken der moderne Japansche vrouwen, die op het oogenblik eene geheele hervorming door maken en over niet al te langen tijd met de Europeesche vrouwen op één lijn gesteld kunnen worden. Voor de politieke rechten der vrouw, wordt in Japan nog niet veel gevoeld, wat verklaard moet worden uit het feit, dat de politieke toestand van het land een zoo geheel bijzondere is en ook de mannen geen noembaren directen invloed op de regeering' uitoefenen. Men gelooft nog heel sterk, dat de Mikado een godsgezant is en wat hij doet, of wat in zijn, naam gedaan wordt, door menschelijke inmenging niet verbeterd kan worden. Zooals de Mikado doet, heeft de god der Japanners het gewild en zoo moet het uitgevoerd worden. Na ons bezoek bij mad. Tsuruda, begonnen wij toch een beetje hoop te koesteren, om in den korten tijd van ons verblijf in Japan, toch nog iets van een comité of vereenigingje tot stand te brengen, die op de een of andere wijze aan den Wereldbond verbonden kan worden. Mad. Tsuruda werd daarover geraadpleegd en als antwoord zond zij ons niets anders dan een invitatie voor een lunch, die door 8 Japansche dames onderteekend was. 16 October 1912. IV, De acht dames die de uitnoodiging voor een lunch onderteekend hadden, waren aangegroeid tot achttien, waaronder Mme Osaki, de vrouw van den vorigen burgemeester van Tokyo. Wij hadden gehoopt dat men ons een huiselijk Japansch diner zou aanbieden, doch in plaats daarvan werden wij Donderdagmiddag om half één zeer officieel en Europeesch door de Japansche dames in het Imperial hotel ontvangen •en had ook daar een half uur later de lunch plaats. Behalve madame Osaki, die in een prachtig zwart-kanten costuum verscheen, waren alle andere dames in Japansche kleedij. De houten klompjes van deze dames waren alleen van wat fijner hout en velen met paarlemoer ingelegd, de kimono's waren van prachtige zware zijde en zeer stemmig van kleur, alleen de prachtige parelen en diamanten gaven uiterlijk eenig vertoon van rijkdom. Een der dames, madame Ishi, was 25 jaar geleden als jong meisje drie jaar in Holland geweest. Haar meisjesnaam is Watanabe. Haar vader, baron Watanabe, was een groot vriend van Holland en de Hollanders, hij sprak onze taal met groot gemak en was een bewonderaar van de Hollandsche literatuur. Hij wilde dat zijn eenige dochter goed Hollandsch zou leeren en daarom had hij haar naar haar oom gezonden, die toen gezant in Den Haag was. Maar madame Ishi heeft haar Hollandsch geheel vergeten en kon zelfs geen enkel woord meer verstaan. Alle aanwezige dames namen op de een of andere wijze aan de vrouwenbeweging deel, die hier in Japan voornamelijk daarin bestaat, dat zij het onderwijs der vrouwen tracht te bevorderen en den maatschappelijken werkkring der vrouwen uit te breiden. Daarnaast hebben zij allerlei patriottische en philantropische vereenigingen. Na de zeer goede lunch, die echter in geenen deele eeni Japansch karakter droeg, kreeg Mrs. Catt gelegenheid om het doel van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht uiteen te zetten. Zij deed dat in zeer korte trekken, legde voornamelijk het gewicht van haar speech op het aanstaande congres in Budapest, waar vele Aziatische vrouwen vertegenwoordigd zullen zijn en waar wij bij bijna alle volkeren, die wij in het afgeloopen jaar bezocht hebben, van eenige vrouwen toezegging ontvingen, om in elk geval een volledig rapport van den maatschappelijken en wettelijken toestand der vrouw in haar land te zullen zenden. Japan, het leifdende land in Azië, moest natuurlijk op dat congres ook vertegenwoordigd zijn en zeer zeker mocht een rapport van dat land niet ontbreken. Met een paar woorden wees zij even op het feit dat China niet alleen vertegenwoordigd zal zijn, maar dat de Chineesche vrouwen nationaal georganiseerd voor vrouwenkiesrecht strijden en aansluiting aan den Wereldbond aangevraagd hebben. Dit is voor Japan de grootste prikkel om ook aan het werk te gaan. Bij China achterstaan, dat kan dit fiere Japansche volk niet verdragen. Een rapport werd verzekerd en eenige dames beloofden, als niet onvoorziene omstandigheden het onmogelijk maken, zelf in Budapest te komen om het rapport voor te lezen of aan te bieden. Daarna werden wij in den kring onzer gastvrouwen door twee weekblad-reporters gephotographeerd en toen werden wij onthaald op muzikale voordrachten. Ik weet niet wat meer te bewonderen was, den eenvoud en de gratie van de artisten, dan wel het sublieme werk dat zij leverden. Wij kregen een piano-solo van Schumann en van Chopin, liederen van Weber, Franz, Rubinstein en Mattei en een viool-solo van Max Bruch te hooren, zoo volmaakt in uitvoering en voordracht, dat daaruit gerust de conclusie getrokken mag worden dat de Japanners in muzikaal opzicht zeer zeker de eersten onder de Aziatische en in geenen deele de laatsten onder de Westersche volken gerekend moeten worden. Hebben de Japanners tot heden nog geen wereldberoemde muzikale artisten geleverd, 't geen wij Donderdagmiddag te hooren kregen doet voor de toekomst veel verwachten. Het was zoo aardig die kleine handjes van de pianiste over de pianotoetsen te zien glijden en de kleine violiste haar klein viooltje te zien hanteeren; alleen de zangeres was een klein beetje grooter dan een gemiddelde Japansche, doch zij ontwikkelde een stemgeluid die een veel forscher gestalte zou doen vermoeden. Om 5 uur spoedden wij ons naar Yokohama terug, omdat mrs. Catt beloofd had, daar dien avond in een literaire en muzikale club van uitlanders over de wereldbeweging voor vrouwenkiesrecht te zullen spreken. Toen wij daar 's avonds om 9 uur in de Van Schaick-Hall binnenkwamen, was de zaal geheel gevuld met Amerikanen, Engelschen, Duitschers, Franschen, Hollanders en misschien nog andere nationaliteiten, die mrs. Catt een warm welkom boden. Door den president der club, predikant Dearing, werd zij bij het publiek ingeleid met een speech, die het gevolg had, dat mrs. Catt onmiddellijk vuur vatte en dien avond sprak, zooals zij in haar beste momenten alleen kan spreken. De heer Dearing toch deed mrs. Catt alle eer aan, maar gaf, zonder het te willen, blijk, dat hij van] de geheele vrouwenkiesrechtbeweging niets begrijpt en nooit de moeite genomen heeft zich er in te verdiepen. Noch van de beteekenis, noch van den omvang, noch van den voortgang van deze beweging had hij eenig begrip eni dat toonde hij glashelder in zijn korte inleiding aan. Bovendien las hij zijne vijf-minuten-speech van een papier, en toen direct daarna mrs, Catt opstond en met haar heerlijk geluid de prachtig gevormde zinnen, zoo logisch gedacht en zoo samenhangend, van haar lippen deed rollen, moest zij onwillekeurig bij elkeen de overtuiging vestigen, dat het bespottelijk is, dat zulken vrouwen elke invloed op de regeering wordt onthouden, terwijl den mannen, uit het feit alleen, dat zij man zijn, die invloed in alle constitutioneele landen is gegeven. Mrs. Catt gaf dien avond het geheele gezelschap herhaaldelijk gelegenheid om te schaterlachen over de dwaze positie, waarin de hedendaagsche vrouw door de veranderde sociale toestanden is komen te staan en waaruit zij nooit zal kunnen komen, zoolang de regeering uitsluitend in handen van mannen blijft. Glashelder toonde zij aan, dat onze strijd niet gaat tegen mannen, doch dat wij te strijden hebben tegen vooroordeel, bekrompenheid, zelfvoldaanheid en dergelijke hoedanigheden bij mannen en vrouwen beiden. Met een enkel woord wil ik hier nog iets over het Japansche tooneel zeggen. Het naïeve ouderwetsche tooneel, waarbij de acteurs met een gemaakt hoog geluid spreken, alsof zij menschen uit een onder- of bovenwereld zijn en waarop alleen middeleeuwsche toestanden aanschouwelijk worden gemaakt, staat op het punt te verdwijnen en voor de in Azië overal veelvuldig verrijzende cinematografen plaats te maken. Hier en daar is nog zoo'n theater te bewonderen. De stukken duren meestal den geheelen dag, doch een gewoon rnensch heeft er genoeg van als hij er een uur naar heeft gezien en geluisterd.; Begrijpen doet men er niet veel van, maar het oog wordt onophoudelijk geboeid door de schilderachtige tooneeltjes; de kleeding, de houding, de grimeering der acteurs — ook de vrouwenrollen worden door mannen vervuld — alles doet aan de ouderwetsche Japansche plaatjes denken. Elk tooneeltje is een schilderij. Maar naïef is alles in groote mate. Tooneelveranderingen, costuumverwisseling, alles geschiedt bij open doek; de man of mannen, die daarbij dienst doen, verschijnen in een zwart gewaad en mfet een zwarten sluier voor, wat beteekent, dat men ze eigenlijk niet zien moet, dat zij eigenlijk niet bestaan. Geesten komen natuurlijk ook ten tooneele, die houden zeer huiselijke praatjes en verdwijnen of worden verondersteld, dat zij verdwenen zijn, als een zwart doek hun gestalte bedekt. Het is voor de vele vreemdelingen, die Japan tegenwoordig overstroomen, jammer, dat dit stukje ouderwetsch Japansch leven op het punt staat van de aarde te verdwijnen. In Tokyo, de drukke havensteden en in Kyoto worden thans stukken van Bernard Shaw, Ibsen, Sudermann, Shakespeare, Molière in het Japansch vertaald opgevoerd, waarbij de censuur brutaalweg die momenten schrapt, die gevaarlijk voor de Japansche jeugd worden geacht. Dat zijn niet de scrabeuse punten, als men die bij zulke schrijvers meent ie moeten zoeken, maar dat zijn de gedeelten, waarin de oudervereering niet haar deel krijgt, of waarin de vrouw niet genoeg op haar plicht, zich alles te laten welgevallen, gewezen wordt, of waarin de man niet als het superieure wezen verschijnt. In deze moderne stukken spelen nu ook vrouwen mede en het zijn de meisjes uit de gegoede kringen, die zich aan het tooneel, het nieuwe, willen wijden. Eenige zeer goede actrices zijn reeds gevormd. Daar ik vóór mijn vertrek uit Japan Kyoto nog wilde zien, verliet ik mrs. Catt Vrijdagmorgen, om naar deze stad te gaan. Zij gaat Zaterdagmorgen en voor dien laatsten dag liet ik haar bij hare Amerikaansche kennissen achter. In Kyoto aangekomen nam ik onmiddellijk een gids, die mij voor de paar dagen die ik er verblijven moet zal vergezellen en overal rondgeleiden. Natuurlijk bracht hij mij het eerst naar een tempel, den oudsten tempel in Japan, 'n tempel vol van historische bijzonderheden; maar ik heb in de laatste maanden zoovele tempels gezien, die uit den aard der zaak alle in hoofdzaak overeenstemmen, dat ik mijn gids in zachte woorden te verstaan gaf, dat hij mij Kyoto met alle Japansche bijzonderheden moest laten zien, maar dat ik van tempels nu genoeg had. Kyoto is van alle Japansche steden in menig opzicht de interessantste, want zij is geheel en al Japansch, vreemde invloeden hebben er nog niet veel verandering gebracht. Van 749 tot 1867 was Kyoto de hoofdstad van Japan en de residentie van den Mikado. Het hof is nu naar Tokyo overgebracht, maar Kyoto blijft toch de grootste aantrekking voor de vele vreemdelingen die Japan willen zien en het Japansche volk willen leeren kennen. De stad ligt bovendien in de mooist denkbare omgeving, zoodat de mooiste uitstapjes van hieruit gemaakt kunnen worden. Kunst en industrie, Japansche kunst en industrie wel te verstaan, hebben hier hun hoogtepunt bereikt en de zijde-, porselein-, brons- en ivoorwinkels stallen een pracht uit, die alleen een bezoek aan deze stad zouden rechtvaardigen. Het paleis en het kasteel, waar vroeger de keizer en de Shögun woonden, zijn nu voor het publiek te bezichtigen en zijn ter wille van de zeldzame schilderijen c-en bezoek waard. Toen mijn gids wist wat mij eigenlijk het meest interesseerde bracht hij mij eerst naar een chrysanthemum-tuin, een publieke gelegenheid, waar de mooie najaarsbloemen in volle pracht aanwezig waren. Maar toch was ik daar zeer teleurgesteld, want onder al die vele bloemen, in groote verscheidenheid, was er niet een zoo mooi als ik ze in Holland dikwijls gezien heb. Daarbij kwam, dat men heel smakeloos, van elke plant leen of ander figuur had gemaakt, door de bloemen onzichtbaar langs ijzerdraad te geleiden. Er waren scheepjes, violen, tempelpoorten, waaiers, parapluies, etc., het kwam mij voor dat de bloem door die gedwongen houding niet tot wasdom heeft kunnen komen. Een korten tijd vertoefden wij in een wassenbeelden-vertooning, alwaar zeer plastische scènes uit de Japansche geschiedenis, of liever de Japansche mythologie, waren in beeld gebracht. Hoewel ik nog slechts kort geleden die geschiedenis las, was deze opfrissching van mijne memorie mij toch zeer welkom. Dat naieve geloof der Japanners dat hun Mikado regelrecht van God, hun God, afstamt, geeft hun politiek leven een bijzondere kleur. Als men ziet hoe tal van eenvoudige landslieden dagelijks pelgrimstochten maken naar de begraafplaats van den pas overleden keizer, daar offers brengen en uren lang liggen te bidden, dan begrijpt men pas van welke beteekenis het is het eenvoudige volk in het geloof te brengen, dat God de oervader van de keizers der Japanners is. Hun geschiedenis, die vol is van onderlinge oorlogen, oorlogen zoo wreed en zoo bloedig dat men verbaasd is dat er nog Japanners zijn overgebleven, vertelt brutaalweg dat Japan in oorlog met andere volken steeds de overwinnaar is gebleven, wat natuurlijk een gevolg Is van de hooge bescherming waaronder het land staat. Zelfs in oorlogen waarbij zij het onderspit hebben moeten delven, weten zij de geschiedenis toch zoo te verdraaien dat het eigenlijk voor hun eene overwinning is geweest. Tegenwoordig gelooven zij, dat Japan niet alleen het leidende land der Aziatische volken is, maar dat weldra ook Europa en Amerika bij Japan ter school zullen gaan. Alleen enkele pessimistische Japanners waarschuwen hunne landgenooten openlijk in de dagbladen om geen verkeerde stappen te doen, omdat zij vreezen dat Japan thans zijn hoogtepunt heeft bereikt en een stilstand of achteruitgang in ontwikkeling wel eens spoedig zou kunnen intreden. Wij gingen daarna de Nyokoba, een gouvernementschool voor Geisha's bezoeken. Dit is zeker wel het toppunt van brutaliteit. Een regeeringsinrichting voor dansmeisjes en Geisah's! In geen land ter wereld treedt de prostitutie zoo schaamteloos op, wordt zij door de regeering zoo in de hand gewerkt en wordt zij zoo royaalweg beschouwd als een sociale instelling als in Japan. Maar laat mij er onmiddellijk aan toevoegen dat ook nergens de prostitutie zoo aantrekkelijk wordt gemaakt en dat het voor oppervlakkige toeschouwers lijkt, alsof zij al het walgelijke heeft afgelegd. In deze Nyokoba waren 570 leerlingen, meisjes van 8—15 jaar, die uit alle deelen van het land kwamen en die daar opgeleid worden, om, na een schooltijd van 3—5 jaar, aan den meestbiedenden bordeelhouder verkocht te worden. De ouders dezer kinderen hebben een maandelijks schoolgeld van 8 yen te betalen, waarvoor hun dochtertje dan kost, inwoning en onderricht ontvangt. Dat schoolgeld wordt echter gaarne betaald, want na eenige jaren daar geweest te zijn, brengt zoo'n kind van één tot twee duizend yen op. Voor dat geld moet zij dan drie jaar dienst doen en heeft zij gedurende die jaren niet het geluk, om, tengevolge van hetgeen van haar gevergd wordt, ziek te worden en in een hospitaal te sterven, dan heeft haar vader het recht, haar daarna opnieuw te verkoopen. Eenige jaren geleden hebben wij in het Maandblad voor Vrouwenkiesrecht een brief gepubliceerd, die door een groep van zulke meisjes tot eenige Amerikaansche vrouwen gericht was, met 'n noodkreet om haar te hulp te komen en de Japansche meisjes te redden uit een leven van diepste ellende, waarin zij vaak gestooten worden doordat de vader een opiumschuiver of speler is en dan zijn schulden betaalt met het geld, dat hij voor zijn dochter kan maken. Onwillekeurig kwam die brief mij voor den geest, toen ik deze Geisha-school, zooals Idle volksterm luidt, bezocht en die honderden jonge slachtoffers daar zag zich voorbereiden voor haar ongeluk. Het kwam mij voor, dat een sombere trek in al die lieve gezichtjes aanwezig was. Het is mogelijk, dat Japan's moraliteit niet lager staat dan die van alle andere naties, dat de immoraliteit hier alleen openlijker optreedt, doch alvorens Japan onder de beschaafde volkeren kan gerekend worden, zal zijn opvatting der prostitutie toch zeker een totale wijziging moeten ondergaan. Op die school wordt voor de kleintjes ook elementair onderricht gegeven in rekenen, schrijven, lezen etc., doch het onderwijs is er voornamelijk op ingericht om de verschillende kunsten te leeren, die een Geisha aantrekkelijk maken. Muziek, zang en dans, zich kappen en grimeeren, zijn de hoofdfactoren bij het onderwijs. De meeste onderwijzeressen zijn oude vrouwen, vroegere Geisha's, alleen voor zeer enkele vakken zijn mannen voor het onderricht aangesteld. Wij woonden er een muziek- en dansles bij. Bij deze laatste zagen wij een stuk van den beroemden Nö-dans instudeeren. Deze dans werd vroeger alleen op zeer bijzondere dagen aan het hof en voor de keizerlijke omgeving uitgevoerd, doch tegenwoordig wordt zij ook op het tooneel voor een betalend publiek gegeven, waarvoor dan altijd de Japanners uit alle deelen van het land overkomen. Er zijn nu reeds drie avonden in de Maand November voor Nö-dansen aangekondigd en de gids verzekerde mij, dat, wilde men op een dier avonden zeker zijn van een plaats in het theater, de kaarten dan nu reeds genomen moesten worden. Enkele van de leerlingen der Nyokoba, die bijzonder uitmunten in het dansen, worden ook wel aan theaterdirecteuren verkocht, maar dan is haar leven niet zooveel beter, want maar al te dikwijls moeten zij ook voor den directeur door dansen en op andere wijze het geld weder opbrengen, wat hij voor haar betaalde. Het spreekt van zelf, dat, in een land als hier, de prostitutie een gepatenteerd beroep is en de Staat van iedere Geisha een zekere belasting trekt, die hooger is, naarmate ook het meisje meer opbrengt voor den eigenaar. iWij zijn gewend al die meisjes Geisha's te noemen; de Japanner maakt echter een groot verschil tusschen een Geisha en een gewone prostituee. Geisha's zijn de meisjes, die in de clubhuizen een bepaalde club heeren dienen, of in de theehuizen dienst doen, terwijl de prostituee 's avonds achter hare tralies te pronk zit en eiken binnenkomende moet dienen. Elke min of meer groote stad in Japan heeft een heele buurt, waarin deze huizen gevestigd zijn en waarbinnen alleen deze vrouwen zich vrij mogen bewegen. In andere straten mogen zij niet komen. Morgenochtend ga ik Japan verlaten ik heb er dan juist genoeg van gezien om den wensch levendig te houden, er nog eens terug te mogen komen. Want bij al het artistiek mooie wat het land te bewonderen geeft, heeft het ook een heerlijk klimaat, waarin men zich frisch en opgewekt gevoelt, en bezit het bijna overal goede hotels, met matige prijzen, waarin de bezoeker niet geëxploiteerd wordt. Laat mij er nog aan toevoegen, dat in geen land in de heele werelld de spoorwegmaatschappijen zoo goed zorgen voor de passagiers als in Japan. Aan elk station zijn steeds tal van spoorweg-aangestelden aanwezig, die uitstekend voor de bagage der reizigers zorgen en waarvoor men niet verplicht is te betalen. Een fooitje van 'n dubbeltje voor1 5 a 6 stuks bagage, maakt deze mannen uiterst dankbaar en men kan zeker zijn, dat alles terecht komt, waar men het besteld heeft. Op den terugtocht. Bij een opkomende zon op een prachtigen herfstmorgen verliet ik Kyoto, in een dankbare stemming voor al het schoone en aangename wat Japan mij in korten tijd van mijn verblijf geboden heeft. Alle voorzorgen waren door den hotelier van het Kyoto-hotel genomen, dat mijne bagage goed bezorgd werd en ik eene goede plaats in den trein kreeg. Hij had zelfs naar een zijner collega's in Tsuruga getelefoneerd om aan den trein te zijn en daar te zorgen dat ik goed op de boot, die mij naar Vladivostock moest voeren, met al mijne bagage terecht kwam. De vriendelijkheid en voorkomendheid der Japansche hoteliers, de goede bediening, de zindelijkheid en de goede keukens in hunne hotels, wordt in geen enkel land overtroffen. In het algemeen genomen, kan ik gerust zeggen, dat Japan in dit opzicht zeer zeker boven alle andere landen in Azië staat en dat slechts weinige Europeesche landen het daarin evenaren. Japan trekt met elk jaar meer toeristen, die er bijna allen met het grootste enthusiasme vertoeven; alle krachten werken er samen om het verblijf in en het reizen door het land gemakkelijk te maken en te veraangenamen. In de grootste en beste hotels worden matige prijzen gevraagd, de spoorwegen zijn goedkoop en de meeste winkels zijn betrouwbaar. Het is mogelijk, dat de Japanner zich er vroeger op heeft toegelegd, om door bedrog rijk te worden, tegenwoordig doet elkeen echter zijn best om eerlijk te handelen. Toen wij in China waren, hebben wij steeds gehoord, dat de Chineezen betrouwbaarder dan de Japanners zijn, dat men in China de handelaars kan vertrouwen en in menigen winkel, Reisbrieven. II. 45 waar wij trachten koopjes te doen, werd ons gezegd „gij zijt niet in Japan, wij Chineezen bedriegen de menschen niet", wat zooveel beteekende, als dat wij den gevraagden prijs betalen moesten of konden heengaan. En in Japan nu hoorden wij precies het omgekeerde. Als wij probeerden af te dingen, dan werd ons herhaaldelijk verzekerd, dat Japan geen China is en dat men de Japanners vertrouwen kan. In hoeverre dit laatste waar is, weet ik niet, maar wel Weet ik, dat in Japan! alles veel mooier en veel goedkooper is dan in China, en idat verschillende winkels ons attent maakten op het verschil! in kwaliteit der goederen en wij voor zeker soort goed bijna overal denzelfden prijs moesten betalen. Ik heb zeer sterk den indruk gekregen, dat Japan betrouwbare winkeliers bezit en men in geen land in de wereld voor weinig geld zooveel kan koopen als daar. Op mijn reis van Kyoto naar Tsuruga, had ik nog de gelegenheid het mooie landschap in Japan te bewonderen. De geheele weg toch voer tusschen prachtige bergen, soms tot boven toe beplant met theeboompjes, langs rivieren en meren en bracht mij om één uur in Tsuruga. Er was nog één heer van Kyoto, ook met bestemming voor de boot naar Vladivostock, met mij medegekomen. De sneltrein die van Tokyo en Yokohama de reizigers van de Trans-Siberische lijn vervoert, was reeds een uur te voren gearriveerd en de agenten voor die lijn waren met deze passagiers op weg naar de boot en zouden niet vóór drie uur voor de tweede maal gaan. Ik ging dus met den vertegenwoordiger van het Kaimugo-Hotel, tot wien de hotelier uit Kyoto getelefoneerd had, mede om daar eerst te lunchen, om tegen drie uur met het kleine stoombootje naar de Portawa, zoo heet de boot, te gaan. Eerst moest echter mijn paspoort nagezien worden. Gelukkig had de heer von Zeppelin, onze consul-generaal in Shanghaï, er voor gezorgd, dat mijn paspoort in elk opzicht in orde was, ook had hij het door den Russischen consul laten viseeren. Het werd dan ook op het bureau van den Russischen Volulnteer fleet, waar ik het moest laten nazien, goedgekeurd en om drie uur kon ik aan boord gaan. Het is een Russische boot, met Russische bemanning. Een onoogelijke stewardess ontving mij in mijn hut, eene vrouw, die geen vertrouwen en geen toenadering uitlokt. De groote hut, die er zindelijk uitziet, miste alle comfort. Op het tweede, leege bed moest ik mijne zeven zaken uitstallen.. De kapitein; en de bedienden spreken Russisch, in de Russische taal met Russische letters is het menu geschreven en het ergst van al, het eten is Russisch. Dikke, vette soep en al het verdere klevende van vet en zwemmende er in. Daarbij ruw, stormachtig, mistig weder, dat de bijna niet geladen boot rollen en zwaaien doet, zoodat de maag alleen naar wat licht verteerbaar voedsel vraagt. Ik was de eenige vrouw met achttien heeren passagiers aan boord, en werd daardoor buitengewoon goed bediend. Om één uur kwamen wij Woensdagmiddag in Vladivostock aan en daar maakte ik voor het eerst kennis met Rusland en Russische gebruiken. Al de bagage der passagiers werd gevisiteerd, maar dat geschiedde op een wijze als ik nog nooit te voren heb bijgewoond. Zelfs de bagage die transit naar Holland ging, of van andere reizigers naar Londen of Berlijn, werd nagezocht, elk doosje opengemaakt en alleen als men het verzegeld wilde doorzenden, behoefde men de inkomendie rechten er voor niet opbrengen. Een Duitscher, die een paar mooie zijden pantoffels bijl zich had, die hij niet kon verzenden, omdat hij ze op reis draagt, moest de rechten er voor betalen. Van eenige Japansche heeren, die zijden overhemden bij zich hadden, werden de inkomende rechten opgeeischt, niettegenstaande hunne verzekering, dat die hemden gedragen en reeds gewasschen waren. Ik werd nog al genadig behandeld. Men stond mij toe alles uit mijn handbagage, wat de Russische heeren, die er meer als bandieten dan als heeren uitzagen, verdacht voorkwam, in mijn koffer over te laden en die dan verzegeld transito naar Holland te zenden. Een man werd aangewezen, die mij daarbij behulpzaam zou zijn en die, nadat ik alles had ingepakt, mijn goed sluitende koffer met één touw omwond en dat touw met een loodje bezegelde. Nadat dit alles was afgeloopen, werd de koffer voor Amsterdam ingeschreven. Voor de hulp, het touw en het loodje moest ik den man 4 roebels 75 kopeken betalen. Waarom het juist die som was, of dat de man mij niet veel te veel liet betalen, wie zou dat uitmaken? Er was niemand die ik het vragen kon en in Rusland mag men bliji zijn, als men met geld en goede woorden heelhuids de handen van beambten ontkomt. Dit alles ging nu niet zoo gemakkelijk als ik het hier neerschrijf, want geen der beambten sprak iets anders dan Russisch of verstond een woord in een andere taal. Als niet een der Russische heeren, die met mij de bootreis van Tsuruga naar Vladivostock had gemaakt en Engelsch sprak, mijn tolk was geweest en mij door het moeilijkste deel had geholpen, dan weet ik niet of ik het ooit met die lui had klaar gespeeld. M(et dat alles was het drie uur geworden. Met den Duitscher met wien ik van Kyoto naar Tsuruga was gereisd en die ook dezelfde moeilijkheden had, nam ik een rijtuig, dat ons een uur lang door Vladivostock zou rijden. Vladivostock maakt geen grooten indruk. De stad is vrijwel onvoltooid, overal ziet men groote huizen en vrij groote winkels en kantoorgebouwen en daarnaast nog een heele open ruimte, wachtende op ondernemers, die er wat op bouwen willen. Straten zijn nog niet voltooid, en de wegen daardoor slecht. Het meest interesseerde mij de bevolking in de straten. Het begon reeds bij den koetsier op den bok, die er met zijn groote bontmuts en zijn jas met lange, wijde rokspanden, die er uitzagen alsof zij een lange sleepjapon moesten voorstellen, reeds recht Russisch uitzag. Had ik het nog niet genoeg bij de douanen ondervonden dat ik nu in Rusland was, hier in de straten zag ik Russen, typische Russen, zooals wij ze op het tooneel en in de illustraties te zien krijgen. Maar spoedig hadden wij genoeg van het ritje en daar wij wisten dat er nog allerlei formaliteiten te vervullen waren, alvorens wij rustig in de coupé konden plaats nemen, spoedden wij ons maar weder terug naar het station. Onze paspoorten, die bij aankomst op de boot in Tsuruga door den eersten officier waren in beslag genomen, zouden ons vóór ons vertrek uit Vladivostock weder overhandigd worden. Toen wij dan ook aan het station kwamen, stond de trein reeds gereed en was een hooge politiebeambte bezig de namen der reizigers af te roepen, die dan uit zijn handen hunne paspoorten konden terug bekomen. Precies op tijd, 4.51, begon onze twaalfdaagsche treintocht. De trein bestond uit een waggon eerste en een waggon tweede klasse, benevens een restauratiewagen en een goederenwagen. Het begin van de reis was niet zeer interessant, wij gingen door een bergland, met nog uitgestrekte, ongecultiveerde dalen. Alleen aan de verschillende stations zagen wij de armoedig in dierenhuiden gekleede Russen en vele Chineezen, die er altijd even vuil en verkommerd uitzagen. De Manchurische Chineezen in dit Noordelijk gedeelte dragen allen nog hunne staarten. Het was reeds echt koud, overal op de wegen lag reeds een dunne laag sneeuw en elk riviertje of meertje lag reeds onder een ijslaag. Midden in den nacht bereikten wij de grens van China, alwaar een Chineesche douane in de coupé kwam om te vragen of er ook iets „zu verzollen" was. Ik lag in diepe rust en wist niet wat er gebeurde, toen plotseling met een ruk mijn goed afgesloten coupé werd opengemaakt en twee mannen binnentraden. Ik had hen er echter spoedig uitgebonjoerd en nog voor zij iets van mijne plunje met hunne vuile vingers konden betasten, stonden zij al weder buiten de deur. Men vertelde mij dat wij 's nachts een mooi gedeelte gepasseerd waren, maar ik kan daar niets van navertellen, want 't was een stikdonkere nacht, die ik vrijwel geheel slapende doorbracht. Bovendien waren in den vroegen ochtend de coupé-raampjes zoo dik bevroren, dat ik er niets doorheen kon zien. Verder op den morgen gingen wij door een onafzienbare woeste, dorre streek, tot wij om twee uur, Donderdagmiddag, in Charbin aankwamen. Daar hadden wij drie kwartier rust. Wij moesten wachten op den trein die van Peking door Mukden hier zich met den trein van Vladivostock vereenigt. En dezen keer zou die trein Prins Heinrich van Pruisen m*et zijn heele gevolg met zich voeren. Op het perron in Charbin stond de kleine Duitsche kolonie, die in deze stad woont, allen in Zondagsche plunje, gereed om hun prins te verwelkomen, en ook de Russische en Chineesche autoriteiten uit Charbin, waren voor dat zelfde doel aanwezig. Drie groote photographietoestellen stonden opgesteld, om gauw een kiek te nemen, indien de prins zich ten minste zou willen vertoonen. Een kwartier later kwam de Peking-trein binnen en zeer spoedig daarna trad de prins, in generaalsuniform gekleed, naar buiten. Eerst hield hij een huiselijk praatje met zijn landgenooten en daarna schudde hij de vreemde autoriteiten hartelijk de hand. Ik zag prins Heinrich voor den eersten keer, en was gefrappeerd door zijn groote gelijkenis met den tsaar van Rusland en den koning van Engeland. Maar ook viel mij het oude uiterlijk pip. Hij ziet er veel ouder uit dan zijn oudere broeder, de keizer van Duitschland. Hij lijkt op een man van 60 jaar. Charbin staat bekend om zijn vele bandieten; men had mij reeds gewaarschuwd, als om de een of andere reden de trein daar langer zou stoppen, de stad niet in te gaan. Allerlei verhalen omtrent diefstal en oplichterij daar bedreven, doen de ronde. Nadat wij Charbin verlaten hadden, gingen wij een korten tijd door een pijnbosch en zilverberken en daarna begonnen de troostelooze vlakten weder. De trein gaat dan eens over bergen, 2 a 3 duizend 'voet hoog, om direct daarna weder te dalen. Het verschil in temperatuur boven of beneden is zelfs in mijn verwarmde coupé goed te voelen en bovendien zichtbaar aan de dikkere sneeuwlagen en de ijsmassa's boven. De trein wordt door twee kolossaal groote machines, die met hout gestookt worden, voortbewogen. Twee vertegenwoordigers van de Trans-Siberische spoorweglij n maken van Charbin de reis met den trein mede. Dit is ter wille van Prins Heinrich. Met den oudsten van beiden houdt prins Heinrich, als hij aan de verschillende stations op en neder wandelt, vrij luide gesprekken in het Fransch. Die zit ook naast den prins aan tafel. Door het gezelschap van den prins is onze eetzaal nu propvol. De prins zelf en vijf volgelingen eten, nadat wij gegeten hebben. Zij zitten dan in het kleine vertrekje, dat buiten de etensuren voor conversatiekamer en speelclub etc. dient. Men moet steeds dat vertrekje passeeren als men uit de eetzaal naar de coupé wil en soms is de prins wat ongeduldig en begint met zijn heeren reeds den maaltijd, alvorens wij goed en wel geëindigd hebben. Dat schijnt den prins echter niet te hinderen; hij doet trouwens alles zoo doodeenvoudig, dat niemand in hem een hooggeplaatst persoon zou vermoeden, als men het niet vooruit wist. Gistermorgen had een treffend tafereeltje plaats. Wij waren aan het station genaderd, waar in de nabijheid, op de heenreis den trein van prins Heinrich gederailleerd is. Opeens kruipt een armoedig uitziende Rus naar den prins en begint met opgeheven handen iets te prevelen. Den armen kerel biggelden de tranen langs de wlangen, met smeekende oogen zag hij den prins aan. De prins liet zich door den Russischen spoorwegautoriteit verklaren, w£t de man wilde, en vernam toen, dat hij de bestuurder der locomotief was, waarmede de prins gederailleerd was. Die arme man was het slachtoffer van het ongeluk geworden, hij werd gestraft en uit zijn ambt ontslagen. Hij smeekte den prins nu om vergiffenis, welke hem van harte gegeven werd en de prins hoopte, dat men hem weder in zijn vroegere positie plaatsen zou. Toen de autoriteit dat vertaald en den armen man medegedeeld had, voegde hij er aan toe, dat hij spoedig een nieuwe aanstelling zou ontvangen. Tegen den middag bereikten wij Zaterdag de oevers van het uitgestrekte Baikalmeer, waar wij tot middernacht dicht langs bleven gaan. Dat gaf een prachtige afwisseling in het natuurtafereel. Oneindig grootsch was hier het landschap. De spoorweglijn langs dit bergachtig gedeelte is een meesterstuk van constructie. Het eene oogenblik kromde de baan zich vlak langs het meer, om een grooten berg, het andere oogenblik doorboorde hij een andere reuzenrots. Het was bitter koud hier, de sneeuw lag ruim een halven meter hoog, de pijnboomen konden de vracht van die losse, droge sneeuwmassa bijna niet torschen en het geheel zag er uit, alsof het onveranderlijk zoo zou blijven liggen, totdat in 1913 de voorjaarszon hare krachtige stralen zal zenden. Zaterdag te middernacht bereikten wij Irkutsk, waar wij van trein moesten verwisselen. Elkeen kreeg in den nieuwen trein weder precies dezelfde coupé en dezelfde plaats als in den voorgaanden. Mijn bed was reeds netjes gereed toen ik in mijn afdeeling kwam, zoodat ik mij onmiddellijk kon ontkleeden en te slapen leggen. Irkutsk, de hoofdstad van Oost-Siberië, schijnt de eenige stad te zijn, waar men, als men wil, de reis tusschen Vladivo^stock en Moscou onderbreken kan. Daar zijn goede hotels, en genoeg bezienswaardigs, om eenige dagen interessant te maken. Zondagmorgen was het uitzicht geheel veranderd. Even onafzienbaar als voorheen de kale vlakten waren geweest, even uitgestrekt waren toen de bosschen. Boomen, boomen en niets dan boomen, en eeuwigdurend dezelfde soort. Pijnboomen en zilverberken, deze laatste bladloos, kaal. Geen afwisseling den geheelen dag. Daarbij ging de trein uiterst langzaam, wij stegen steeds. De temperatuur was buiten 12 gr. C. onder nul en een vinnige wind, soms van een sneeuwstorm vergezeld, maakt het alleen voor de heel moedigen mogelijk, bij een halte even naar buiten te gaan om een luchtje te scheppen. Maandagmorgen hadden de bosschen weder plaats gemaakt voor de oneindig groote, troostelooze steppen. Alles leek weder meer op Siberië, zooals wij dit uit de boeken van Dostojevsky en anderen kennen. Om 6 uur kwamen wij Maandagavond in Taiga, vanwaar een zijlijntje Tomsk met de hoofdlijn verbindt, Tomsk, de hoofdstad van West-Siberië. Hier hadden wij een kwartier rust, de eenige groote rust, die wij sedert Charbin gehad hebben. Er waren daar tal van tentjes, waar men voor veel geld allerlei zaken van Russische bergproducten gemaakt, kon koopen. Dinsdagmiddag om twee uur bereikten wij Omsk, de plaats waar een halve eeuw geleden Dostojevsky als een banneling heeft geleefd. Omsk is nu een vrij belangrijk stadje, al ligt het ook nog verlaten in de steppen. Langs den geheelen weg, van Vladivostock af reeds, is men druk bezig met het leggen van een dubbel spoor. Op het oogenblik loopt de Trans-Siberische trein op enkel spoor. Dit werk is een enorme onderneming, want niet alleen moeten daarvoor de rails verdubbeld worden, maar over vele der tallooze rivieren moeten ook de bruggen verdubbeld worden. In Oost-Siberië is men reeds voor een groot deel gereed, waardoor 50.000 arbeiders nu vandaar weder naar hunne woonplaatsen teruggevoerd moeten worden. Dat doet de Russische staat op Russische wijze. Dagelijks passeeren wij eenige van die arbeiderstreinen. Deze menschen worden vervoerd in beestenwagens. In ieder van die wagens huizen 40 mannen. Iedere trein vervoert twintig wagens. Vijf zulke treinen gaan eiken dag. Die arme kerels zitten, of liever, liggen daar dag en nacht; zij moeten daar hun eigen potje koken en alles doen, wat men gedurende zoo vele dagen, als die mannen daar vertoeven moeten, te doen heeft. Als onze trein passeert, zien wij door de vierkante openingen koppen van menschen steken, zooals er anders koppen van koeien of paarden door zichtbaar worden, 't Zijn koppen van ruwe, stoere kerels, mannen, die niets dan hun ruwe, ongeleide spierkracht aan te bieden hebben in ruil voor hun levensonderhoud. Dezulken zijn er blijkbaar velen in Rusland, anders zou die kracht beter betaald worden, althans door den staat op hoogere waarde worden gesteld. .Woensdagmorgen om 8 uur waren wij in Cheliabinsk, alwaar dat deel van den trein, dat naar Petersburg gaat, ons verliet. iWij hadden daar ruim een half uur oponthoud, maar de sneeuwi vlei in zulke dikke vlokken neder, dat het niet doenlijk was, om naar buiten te gaan, om wat op en neder te loopen. Van daar af wordt de reis interessanter. Wij komen door een meer bewoond gedeelte. Herhaaldelijk passeeren wij nu Russische sleden met in vliegende vaart rennende paarden, zien wij de bergen, waaruit goud, kwikzilver en steenkool gedolven worden en passeeren wij tallooze kleine stations, altijd vol mannen, vrouwen en kinderen, maar mannen vooral, die met hun heele bezitting in een groote zak gebonden of in een doek geknoopt, op een boemeltrein staan te wachten, die hen naar een beter oord moet voeren. Emigranten, zoowel zij, die over Europa naar Amerika trekken, als zij, die in het uitgestrekte Rusland een ander oord zoeken om zich daar te koloniseeren. Deze laatste emigratie wordt door den Russischen staat zeer in de hand gewerkt, vooral als men zich wil vestigen in het verre Oosten van het land. Een trein passeerden wij, uit beestenwagens bestaande, waarvan de luchtgaten door zware ijzeren bouten afgesloten waren. Het was een volle trein met veroordeelden, die naar een der mijnstreken vervoerd worden. Spoedig hadden wij nu Siberië achter den rug en bevonden ons in het eigenlijke Rusland. In den namiddag zagen wij van uit onze coupé-raampjes de groote, witte obelisk, die Azië van Europa scheidt. Den geheelen middag hadden wij een prachtig mooi winterlandschap. Reinwit lag een dik sneeuwkleed over bergen en velden, de rivieren waren dichtgevroren, de huizen in de dorpjes en stadjes gaven alleen eenige kleur, Vroolijk scheen de zon over dit glinsterend witte natuurtafereel, zij had de bewoners der lage huisjes naar buiten gelokt en tal van snorrende Russische sleden, met gezonde, lachende menschen bevolkt, passeerden wij op hunnen tocht. Naarmate wij Moscou naderden nam ook de koude af en werd de omgeving interessanter. Maar toch ligt alles nog onder de sneeuw. In het midden van den dag passeerden wij Donderdag Samara en kort daarna ging de trein de Volga over. De Alexanderbrug, die dit mogelijk maakt, is meer dan een kilometer lang en is de trots der Russen. Toen ik Vrijdagmorgen ontwaakte en uit mijn coupé-raampje keek, was alle sneeuw verdwenen. Een nachtvorstje had nog wel het groen der velden wit getint, maar van sneeuw was hier geen sprake meer. Toen ik in den restauratiewagen kwam, zat reeds de prins met zijn heele gevolg aan de ontbijttafeltjes. Allen waren in groot uniform. Ook de prins, Hij zag er opgewekt en veel jonger in zijn prachtige uniform,' uit, dan toen ik hem in Charbin voor het eerst zag. Om half tien kwamen wij in Moscou aan het Koursk-station, Daar stonden prinses Heinrich en vorstin Sergeï en vele hooge ^Russische en Duitsche autoriteiten reeds te wachten. De begroeting tusschen den prins en zijn vrouw was allerhartelijkst, zooals trouwens na zoo'n lange scheiding van een gelukkig echtpaar te wachten is. Daarna werd vorstin Sergeï, die in een grijs nonnenkleed was, hartelijk door den prins de hand1 gedrukt. Sedert vorst Sergeï, nu zes jaren geleden, werd doodgeschoten, is de vorstin in een klooster gegaan, waarvan zij nu de overste is. Zij is een oudere zuster van de Czarina, een prinses van Hessen en dus met den prins verwant. Zij liep tusschen den prins en prinses Heinrich in, toen zij het perron verlieten. Prachtig blonken de gouden helmen met de dubbele adelaars van de Russische autoriteiten, die hen met het gevolg van den prins op den voet volgden. De hooge vorstelijke personen onderbreken blijkbaar hun reis in Moscou, want al hun bagage is uit den trein gezet. Ik had ook graag mijn reis in Moscou onderbroken, maar mijn plicht roept mij nu thuis. Ik bleef derhalve zitten tot de trein mij naar het station Moscou-Brest bracht, waar de Nord Express, die, in aansluiting aan den Trans-Siberischen trein, eenmaal in de week de passagiers in 36 uren naar Berlijn voert, reeds gereed stond. Er was juist genoeg tijd om van trein te verwisselen, toen de Nord Express, die alleen uit een restauratiewagen, een goederenwagen en drie eerste klasse waggons bestaat, het station en daarmede ook Moscou verliet. Deze trein vindt in Berlijn directe aansluiting met den sneltrein naar Brussel en heeft een waggon, die direct doorgaat naar Ostende ten behoeve der reizigers voor Londen, en een waggon die doorgaat naar Parijs, Ik moest in Berlijn ervaren, de nachttrein naar Holland juist vertrokken was; die verlaat Berlijn juist tien minuten eerder vóórdat deze sneltrein aankomt. Ik moest derhalve voor den nacht een hotel zoeken, om den volgenden morgen mijn reis naar Holland voort te zetten. De natte koude, die Holland's klimaat zoo onaangenaam maakt, overviel mij plotseling toen de trein de grenzen van ons land bereikte. Maar ook daaraan gewent men spoedig. Het maakte alleen „home sweet home", minder aantrekkelijk.