1814 EENIOE BLADZIJDEN : INDISCHE : SPOOR WEGPOLITIEK lil (DE LIJN IN HET SERAJOEDAL) DOOR S. A. REITSMA AFD. CHEF S.S. BIJLAGEN \ nn l V Al TEQAL J. D. DE BOER 1915 10484 EENIGE BLADZIJDEN : INDISCHE : SPOORWEGPOLITIEK III (DE LIJN IN HET SERAJOEDAL) DOOR S. A. REITSMA AFD. CHEF S.S. BIJLAGEN TEQAL J. D. DE BOER 1915 INHOUD Bldz. Bijlage 1 5 » ii . 19 » hl 22 - iv 24 v 39 . VI 41 » VII . VIII 'x 50 x 53 Bijlage I. BIJLAAG van de Memorie van Toelichting van het ontwerp van wet tot den aanleg van spoorwegen op Java. No. 542e/2. Tjipanas, den 21sten Mei 1871. Met referte aan Hare depeche van 22 Februari 1871, lit. H, No. 22/216(7, heb ik de eer Uwer Excellentie hierbij in afschrift aan te bieden de missive van den directeur der burgerlijke openbare werken van 12 April jl„ No. 3653 en van den kommandant van het leger en chef van het departement van oorlog in Nederlandsch Indië van den 16den derzelfde maand, No. 2506/241, zoomede het advies van den Raad van Nederlandsch Indië van 12 Mei daaraanvolgende, No. XXI; alle handelende over den aanleg van spoorwegen op Java. Met de in 's Raads advies vervatte beschouwingen kan ik mij, behoudens een tweetal bemerkingen, wel vereenigen. Maar eerst stem ik in met het door den vice-president van den Raad van Nederlandsch Indië in zijn mede in afschrift hierbij aangeboden afzonderlijk advies geuit gevoelen, dat de op te richten directie voor de spoorwegen in Nederlandsch Indië, althans aanvankelijk, geen onderdeel behoort uit te maken van het departement der burgerlijke openbare werken; zonder dat ik daarom wil geacht worden te deelen in al de (naar het mij voorkomt wel wat sterk gekleurde) beschouwingen van den heer vice-president omtrent de wijze waarop de zoogenaamde voogdij tot nog toe door het departement der burgerlijke openbare werken over den aanleg der ondernomen spoorwegen op Java is uitgeoefend. Voorts zou ik, bijaldien reeds nu definitief moest beslist worden, of de aanleg der ijzerbanen op Java door het Gouvernement dan wel door de particuliere industrie zal behooren plaats te hebben, mij scharen aan de zijde van den directeur der burgerlijke openbare werken en van den kommandant van het leger. Dit is echter, zooals ook de Raad van Nederlandsch Indië in zijn onderwerpelijk advies doet opmerken, van latere zorg. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, (get.) P. Mijer. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Aan Zijne Excellentie den Feith. Minister van Koloniën. afschrift No. 3653. Batavia, den 12den April 1871. Aan Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. Bij Oouvernements-renvooi van 4 April 1871, No. 5733, werd in mijne handen gesteld om te dienen van consideratien en advies, de ministeriele depêche van 22 Februari 1871, litt. H, No.22/216a, waarin Uwer Excellentie wordt medegedeeld dat eene commissie werd in het leven geroepen om den Minister van Koloniën voor te lichten over ontwerpen van spoorwegen in Indië, waartoe door Zijne Excellentie vragen te beantwoording zijn vastgesteld, na welker beantwoording onmiddellijk de noodige voordragt van we zal geschieden. „ Nogtans zal het Zijne Excellentie hoogst aangenaam zijn het oordeel van Uwe Excellentie te vernemen omtrent de aangegeven vraagpunten, en verwacht de Minister spoedig een voorloopig advies over het plan in zijn geheel, met name over het tracé in het algemeen. ,, . Ten einde Uwe Excellentie in de gelegenheid te stellen aan den ministerielen last te voldoen, heb ik de eer, onder weder-aanbieding der mij toegezonden stukken, te dienen het volgende: In mijne missive van 7 Maart 1871, No. 2401, deelde ik Uwer Excellentie mede, dat ik mij in algemeenen zin zeer goed kon vereenigen met het door de heeren Kool en Henket aangegeven tracé, en bragt ik voor zooveel noodig onder de aandacht van Uwe Excellentie dat in de eerste plaats het departementt van oorlog d.entte worden gehoord, ten opzichte van dit tracé. De Staatsbladen11835 No 15 1854 No. 98 en 1868 No. 96 gebieden onvoorwaardelijk en in den meest uitgebreiden zin het onderwerpen van elk tracé van weg te land en te water, over den geheelen Archipel, in eerste plaats, aan het oordeel van het departement van oorlog, ten einde te worden getoetst aan het beraamde plan van defensie^ Het tracé nu van de heeren Kool en Henket is dat, vastgesteld voor den militairen weg over Java en verbindt Soerabaja en Bata via door het hart van Java; ik heb dus geen^w^rlgheldaJeesmava^ mij er mede te vereenigen; te meer daar .k boven alles van gevoelen ben dat werkelijk de bevoordeeling der defensie een eerste vereischte is voor de stamlijn van een spoorwegnet over Java, en die geprojecteerde stamlijn in alle opzichten ook voldoet aan de eischen met betrekking tot ontwikkeling van de bevolking, den binnenlandschen handel en nijverheid. Het tracé loopt door de streken waar de meest dringende behoefte bestaat aan transportwegen, terwijl het de productive binnenlanden in verbinding brengt met de voornaamste handelshavens op Java en met de beste maritime haven van de toekomst, Tjilatjap. Wel is waar zoude men de bemerking kunnen maken dat het bedoelde tracé, vooral wat de zijlijnen aangaat, niet in ieder opzicht voldoet aan alle behoeften, zoowel bestaande als toekomstige, maar het zoude te veel gevorderd zijn om in eens een plan te ontwerpen dat aan zulke voorwaarden voldeed; zelfs geloof ik dat men met dat doel voor oogen veel kans zoude hebben misgrepen te begaan. In dergelijke quaestien moet men iets overlaten aan den tijd. De hoofdzaak is dat men het eens zij omtrent de stamlijn en dat begonnen worde met het aanleggen er van. Bestaat die eenmaal dan wijst zich van zelve aan wat verder te doen valt. Het valt niet te ontkennen dat door het bedoelde tracé Bantam, Krawang en de noordkust van Java stiefmoederlijk worden bedeeld, maar in de residentien bestaat niet die dringende behoefte aan transportwegen voor producten, en voornamelijk voor koffie, welke zich in de door het tracé bevoordeelde residentien doet gevoelen. Krawang is zelfs in dit opzicht van zoo weinig beteekenis, dat het niet eens ernstig in aanmerking behoeft te komen, te meer dewijl daar de spoorweg toch voor het grootste gedeelte door particuliere landen zoude moeten loopen en voor een kort gedeelte door minder bevolkte en onvruchtbare gouvernementsstreken. Uit een commercieel oogpunt verdient aandacht de stelling, dat Batavia sedert de opening van het Suez-kanaal het geschiktste punt is om er den handel in producten te centraliseren; zet men dit op den voorgrond dan zouden ook alle suiker-producerende residentien per spoor met Batavia moeten worden verbonden en zoude dus ook langs de noordkust een spoorweg moeten worden aangelegd tot Soerabaija, hetzij van Cheribon, nadat deze plaats per spoorweg is verbonden met Sumadang, hetzij door Krawang langs den ouden verlaten grooten weg. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat voor den wereldhandel in de toekomst eene afscheepplaats in straat Sunda van groot belang zal zijn, maar het is de vraag of zoowel de lijn langs de noordkust als die naar straat Sunda met het oog op de defensie aanbeveling verdienen. Zeker is het dat de allereerste en dringendste behoefte naar eenen spoorweg wordt gevoeld juist langs de om de defensie noodige rigting, en dus langs de door de heeren Kool en Henket geprojecteerde stam-en zijlijnen, waarbij niet uit het oog mag verloren worden dat Tjilatjap zoowel met Batavia als met Soerabaija en Samarang, over Poerworedjo, Djokdjo en Solo, langs den kortsten weg moet verbonden worden, als zijnde eene veilige ligplaats voor schepen en zeer goed te verdedigen. Ik ben daarvan zoo doordrongen dat, volgens mijne overtuiging, de lijn Djokdjo, Tjilatjap over Poerworedjo door het welvarendste gedeelte van Java, en eene voortzetting van de lijn SamarangVorstenlanden, het eerst moet worden aangelegd en verreweg de voorkeur verdient boven den ontworpen zijtak langs Banjoemas, Bandjarnegara en Wonosobo naar Magelang, die zeer moeijelijk zoo niet onmogelijk zal zijn aan te leggen zonder tunnels en lange viaducts. . Zelfs al moest Tjilatjap uitgesloten worden van de stamlijn, dan nog zoude het aanbeveling verdienen die plaats tijdelijk daarin op te nemen, ten einde een geschikt uitgangspunt te hebben om te werken naar de wegen, die uit Samarang en Batavia moeten worden aangelegd door Java. . Behalve de moeijelijkheden die ik voorzie in het tracé langs Banjoemas, Bandjarnegara en Wonosobo naar Magelang heb ik een zwaar hoofd in de verbinding van Magelang met de sectie van den spoorweg Samarang-Vorstenlanden en blijft het de vraag of zich geen onoverkomelijke zwarigheden zullen opdoen om per spoorweg Bandong te bereiken, hetzij van Buitenzorg tusschen de Salok en de Oedeh, heizij van Depokover Tjibaroesa en om van Bandong een spoorweg aan te leggen naai• Tjia . Dit zal door terreins-opnamen moeten worden uitgemaak , p durf ik beweren dat de globale ramingen voor die weggedeelten in het rapport der heeren Kool en Henket veel te laag zijn en minstens met 40 k 60 pet. zullen moeten verhoogd worden Zijne Excellentie de Minister van Kolomen geeft de voorkeur aan het overlaten der uitvoering aan de particuliere indus rie me gouvernementshulp. Dit is dus geen vraagstuk meer hetgeen wel fe betreuren is. Indien ik het wel heb, heeft de ondervinding in Britsch Indie geleerd dat het beter is voor het g.3uverne"®nt e' bezitting zelf de spoorwegen geheel in handen te hebb . is ook eene anomalie dat in Nederland Staatsspoorwegen zouden zijn en in Indië particuliere, terwijl in dit land de spoorwegen voor verreweg het grootste gedeelte zullen loopen door gouvernements-gronden en zullen moeten dienen voor gouvernement productenvervoer. Ook kan het gouvernement even goedkoop, zoo niet goedkooper, spoorwegen aanleggen dan particulieren, wanneer vrijheid wordt gegeven om af te wijken van de vigerende wijze van administratie bij de uitvoering van gouvernementswerken, de hulp wordt ingeroepen der bevolking en de gecondemneerden worden benuttigd; hierbij komt dat in den regel de aardewerken en bruggen van gouvernementswege gemaakt, suffisanter en sterker zijn en dus de veiligheid op de Staatsspoorwegen grooter en storingen in de exploitatie minder zullen zijn. Ook uit het oogpunt der defensie acht ik Staatsspoorwegen in Indie van overwegend belang. Wat betreft de instelling eener speciale centrale directie voor de spoorwegen in Indië, dit is mij niet regt duidelijk. Naar mijne overtuiging kan worden volstaan met het creëren van eeneafdeeling spoorwegen bij de directie van openbare werken en het uitzenden van het daartoe benoodigde personeel, volgens het gevoelen van de commissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 22 Februarij 1871, no. 12. De laatste alinea der ministeriele depêche van 22 Februarij 1871, lit. H., no. 22/216a, opent voor Indie zulk eene schoone toekomst (zelfs het vooruitzigt op Staatsspoorwegen, hetgeen ik niet loslaat), dat degeen die het eerst die denkbeelden heeft verkondigd, aanspraak heeft op de dankbaarheid van geheel Indie. Met het oog op het vorenstaande heb ik, behoudens het gevoelen van het departement van oorlog, dat in deze quaestie van overwegend belang is, de eer Uwer Excellentie eerbiediglijk in overweging te geven Zijner Excellentie den Minister van Koloniën: lo. mede te deelen dat Uwe Excellentie zich geheel kan vereenigen met het tracé ontworpen door de heeren Kool en Henket, dat hoewel niet voldoende aan alle mogelijke behoefte, inderdaad de stamlijn bevat, die zoowel voor de defensie als voor de ontwikkeling der bevolking van Java de beste is, doch dat Uwe Excellentie nog gaarne de lijn van Cheribon langs de noordkust tot Soerabaija, zoowel als een tak van Batavia naar straat Sunda, in het spoorwegnet van Java wenschte opgenomen te zien, terwijl indien eene keuze moet gedaan worden tusschen de rigtingen in de stamlijn van Tjilatjap over Banjoemas, Bandjarnegara en Wonosobo naar Magelang en van Tjilatjap langs Poerworedjo naar Djokdjo, deze laatste de voorkeur verdient; 2o. te kennen te geven dat Uwe Excellentie betreurt dat de uitvoering van de aan Java te schenken spoorwegen zal worden overgelaten aan de particuliere industrie, terwijl Staatsspoorwegen in Nederland zijn aangelegd; zijnde het omgekeerde meer passende aan de verhouding tusschen moederland en koloniën, en meer in het belang van het Gouvernement, dat boven alles belang heeft bij eene deugdzame en solide constructie van spoorwegen, zoowel voor zijne producten als voor zijn troepen-transport, welke soliditeit in de constructie door de ondervinding is bewezen, met het hoofddoel te zijn van concessionarissen van Indische spoorwegen, T l. overweging te geven, om op ,e rigte»reene afdeel, g spoorwegen bij de directie der burgerlijke openbare werken in Indië en daartoe uit Nederland te zenden bekwaam personeel, dat tot dit einde door de Commissie, ingesteld bij Koninklijk beslui van 22 Februarij 1871, no. 12, wordt of zal worden noodig geach 4o. mede te deelen dat Uwe Excellentie met verlangen te gemoet ziet het verslag der genoemde Commissie en de verdere mededeeiingen van hetgeen ,00, Indie nnt.igs e„ „etenswa.rdrgs u,t de overleggingen der Commissie mogt voortvloeien. De Directeur der burgerlijke openbare werken, (lV.g.) van raders. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, (get.) W. Stortenbeker. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Feith. DEPARTEMENT Afschrift. VAN OORLOG IVde afdeeling, Genie. No. 2506/241. RENVOOI van den Gouverneur-Generaal, ddo. 12 April 1871, No. 6301 aan den kommandant van het leger. Last om met terugzending te dienen van consideratien en advies op de missive van den directeur der burgerlijke• ynb<"* ™erlie£ dd. 12 April 1871, No. 3653, houdende voorstellen omtrent de spoorwegaangelegenheden op Java, in *erban^t de ml"1S e" depêche dd. 22 Februari 1871, lit. H., No. 22/216a. Batavia, den 16den April 1871. Consideratien en advies van den kommandant van het leger. De directeur van burgerlijke openbare werken resumeert z,,n advks over de He» in tanden gestelde ministeriele depeehe m een viertal punten, waaromtrent ik achtereenvolgens, voor zooverre tot mijne bevoegdheid behooren, het noodige zal aanteekenen. Ad. 1. Met het aangegeven tracé der stamlijn kan ook ik mij uit het oogpunt der verdediging gereedelijk vereenigen; trouwens men heeft voor dat tracé in hoofdzaak dat van den militairen weg gekozen en is daardoor van zelf en op de eenvoudigste wijze aan de eischen der verdediging te gemoet gekomen. Ik merk echter hierbij nog op, dat de tegenstelling, die thans nog in het rapport wordt aangetroffen, tusschen de wegen van Tjilatjap, Leksono, Menoreh, Magelang, Willem I en Tjilatjap, Poerworedjo, Djokdjo, als zijnde de eerste veel meer in het belang der verdediging dan de tweede, thans in zooverre van hare waarde heeft verloren, dat men aan dien eersten weg, die hoofdzakelijk in verband stond met de opstelling van een gedeelte van het leger te Banjoemas, niet meer hetzelfde belang toekent als vroeger, terwijl daarentegen de verbinding van Tjilatjap met Poerworedjo in belang is toegenomen. Neemt men hierbij nu in aanmerking, dat de aanleg van den tweeden weg zeker buiten eenige vergelijking minder moeilijk en kostbaar zal zijn, dan volgt hieruit, dat, ook met het oog op de militaire belangen, de dadelijke aanleg der tweede lijn bepaaldelijk de voorkeur verdient, en blijft dan al de aanleg ook der eerste lijn, voor de verdediging eene wenschelijke zaak, zij zal gelijk meer wenschelijke en nuttige zijlinien slechts ter sprake kunnen komen, als het meer noodzakelijke gereed is. De zoo spoedig mogelijke voortzetting van den in aanleg zijnden spoorweg over Poerworedjo naar Tjilatjap is, gelijk reeds gezegd, uit een militair oogpunt eene zaak van urgentie, waarbij alle andere gedeelten achter, moeten staan, en zou die voortzetting, zeker ook uit andere oogpunten, de beste wijze zijn om het werk aan te vangen. De zijtak van Cheribon naar Tjiamis moge bij de tegenwoordige opvatting voor de verdediging al niet meer schadelijk geacht worden, van belang daarvoor is zij niet, en het geval kan zich zelfs voordoen, dat men bij werkelijken oorlog, die lijn gedeeltelijk zou moeten vernielen; —hetzelfde geldt van den spoorweg langs het noorderstrand, een weg waarvan wij in oorlogstijd geen partij zouden kunnen trekken, omdat hij voortdurend door een gedeelte van 's vijands vloot bedreigd kan worden, terwijl de vijand er integendeel veel nut van zou kunnen trekken. Uit het oogpunt van algemeene en handelsbelangen, komt het mij wijders voor dat aan dien weg bij het bestaan der stoombootgemeenschap minder regtstreeksche behoefte bestaat. Overweegt men nu, dat de hoofd-of stamlijn op zich zelve reeds eene kolossale onderneming uitmaakt, dan acht ik het ongeraden die nog te compliceren met eischen, die voor alsnog althans verre van dringend zijn te achten, en zou ik er uit dien hoofde tegen zijn, dien eisch thans, gelijk de directeur van burgerlijke openbare werken verlangt, al dadelijk te stellen; hetzelfde geldt voor den weg van Batavia naar eene haven in Straat Sunda; een weg die bij de reeds herhaaldelijk gebleken onmogelijkheid, om eene der havens te versterken, zeker uit een militair oogpunt minder is aan te raden, en in oorlogstijd onmiddellijk vernield zou moeten worden. Ad. 2. Hoewel dit onderwerp (aanleg door den staat of door particulieren) minder tot mijne speciale bevoegdheid behoort, vermeen ik toch in het belang der zaak geregtigd te zijn, te doen blijken, dat ik mij hierbij geheel vereenig met de zienswijze van den directeur der burgerlijke openbare werken; wat bij het departement van oorlog tot nog toe, in spijt van, ik durf zeggen, de beste pogingen om het beginsel in praktijk te brengen, van het vermogen der particuliere industrie is gebleken, is inderdaad met geschikt, om daaromtrent veel verwachting te doen koesteren, en moge nu al de ondervinding op zooveel kleinere schaal en voor zoo geheel ander werk opgedaan, geen goeden maatstaf opleveren voor het toekomstige spoorwegwerk, het is toch zeker, dat men voor het eene zoowel als voor het andere afhankelijk is van het maatschappelijk en industriele milieu waarin men zich beweegt, en ben ik het uit dat oogpunt ten eenen male met den directeur eens, dat het in alle opzichten eene anomalie mag heeten, om terwijl men in Nederland Staatsspoorwegen aanlegt, ze in Indie aan particulieren te willen overlaten. Ad. 3. Valt buiten mijne beschouwing. Ad. 4. Conform, voor zoover zulks meer bepaaldelijk de militaire belangen raakt. . Bij de algemeen bestaande overtuiging omtrent het nut en de noodzakelijkheid van spoorwegen op Java, zou het, voora tegenover het nu ook door den Minister genomen initiatief overbodig zijn, dat ik thans op nieuw nog eens mijne stem voeg°e bij al wat daarover van zoo vele zijden is aangevoerd, doch acht ik het toch pligtmatig ten slotte nog eens te doen uitkomen, dat het voor de verdediging hierbij niet geldt eene nuttige, eene hoogst wenschelijke, doch eene noodzakelijke, eene onmisbare zaak. Zonder eenen spoorweg is Java met onze middelen inderdaa niet dan met de uiterste inspanning van allen die daartoe geroepen worden, en ook dan nog niet, dan zeer moeilijk te verdedigen, tegen eenen vijand als wij vermoedelijk te verwachten hebben en die in de eerste plaats voor zich de onbelemmerde gemeenschap over zee langs de noordkust geheel vrij heeft en deze daarentegen voor ons geheel gesloten houdt; en blijft men zich in werkelijkheid, hoezeer men ook het beginsel van concentratie op den voorgrond stelle, bewegen tusschen de beiden even facheuse uitersten, van alles, met uitzondering van het beperkte oorlogstooneel, h 1'abandon te laten, of wel daar waar het op de eindbeslissing aankomt, slechts een gedeelte onzer reeds zoo beperkte middelen tot die beslissing te kunnen doen medewerken. Zoolang de vijand zich in minder dagen van het westen naar het oosten des eilands kan verplaatsen, dan wij weken noodig hebben, om zelfs maar van uit het oosten of westen naar het centrum te komen, is elk rationeel verdedigingsplan onmogelijk en in de door mij over die verdediging ontwikkelde denkbeelden zooals die zijn neergelegd in de, Uwer Excellentie bij missive dd. 18 Juli 1870, kabinet lit. A, aangeboden nota, werd dan ook een lengte-spoorweg over Java, niet als een, zij 't dan ook onschatbaar hulpmiddel, doch als de grondslag en de conditio sine qua non van die verdediging aangenomen. „Dit gronddenkbeeld: „een lengte-spoorweg "over Java, de grondslag en onmisbare voorwaarde der verdediging", acht ik mij daarom ook thans verpligt weder uit te spreken, en met al den aandrang, dien het belang der zaak medebrengt, in de overweging van Uwe Excellentie en het Opperbestuur aan te bevelen. Aan Zijne Exellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. De Kommandant van het leger en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch Indië, (w.g.) Kroesen. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, (get.) w. Stortenbeker. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Feith. afschrift. No. XXI. ADVIES van den Raad van Nederlandsch Indie, uitgebragt in de vergadering van den 12den Mei 1871. Met betrekking tot de door den Minister van Koloniën in zijne missive van 22 Februarij jl., lit. H., no. 22/216a, bedoelde vraagpunten teekent de Raad van Nederlandsch Indie het volgende aan: A. Het door de heeren Kool en Henket aangegeven tracé. 1". Dat tracé voldoet ook in het westen het meest aan de eischen der verschillende belangen, die de ontwerpen op het oog hadden. Zoowel de landbouw, handel en industrie als de eischen der verdediging zijn in de eerste plaats gebaat door eene stamlijn door het midden van Java, waardoor de bezwaren thans aan den afvoer van producten uit de binnenlanden van Java en den opvoer van handelsgoederen derwaarts verbonden, worden opgeheven en het leger de gelegenheid verkrijgt zich te allen tijde met gemak en spoed op de verschillende punten te vereenigen zonder daarin door landingen des vijands te kunnen worden belemmerd. Aan de voorgestelde stamlijn behoort dus in de eerste plaats te worden gedacht. Het blijft echter eene vraag of het terrein, tusschen Bandong en Zuid-Soemedang niet schier onoverkomelijke moeijelijkheden oplevert. Eene plaatselijke opname zal daaromtrent en nopens de middelen van voorziening moeten beslissen. 2Ö. De landbouw, handel en nijverheid in de noordelijke residentien van Java hebben niet dat dadelijk belang bij den aanleg van spoorwegen als de meer binnenlands gelegen gewesten. De noordelijke gewesten zijn voor 's hands reeds belangrijk ge o pen door de nabijheid der zee, welke hun een gemakkelijken weg tot verzending van goederen aanbiedt. Een andere vraag is het of na verloop van jaren een spoorweg langs de noordkust door het meest bebouwde en bevolkte gedeelte van Java geen vooruitzigt op welslagen zal aanbieden, zoomede of bij toenemende stoomvaart door het Suez-kanaal op Indie zich geen behoefte aan betere en snellere middelen van communicatie met Batavia zal openbaren, omdat deze plaats door hare ligging en uitgebreide middelen aangewezen schijnt voor de bestemmingsplaats dier stoomschepen. Dit alles neemt echter niet weg dat aan de lijn door de binnenlanden van Java thans de meest dringende behoefte bestaat. 3». Eene lijn van Bandong over Soemedang in de rigting van Cheribon en oostelijk op naar Samarang ter vervanging van e geprojecteerde stamlijn komt den Raad niet aanbevelenswaardig Met het oog op het geaccidenteerd terrein zal de lijn SoemedangCheribon, naar gevreesd wordt, ook vele bezwaren opleveren. Bovendien zouden door eene verlenging van de stamhjn naar de noordelijke residentien al de boven aangegeven voordeelen worden losgelaten. 4°. Op de door den directeur der burgerlijke openbare werken en den kommandant van het leger bij hunne onderwerpelijke missives aangevoerde gronden, verdient ook, naar 's Raads inzien, de lijn Banjoemas-Bagelen-Djokdjokarta de voorkeur. 5°. De lijn Banjoemas-Kadoe-Ambarawa zal vermoedelijk zeer veel terreinbezwaren moeten overwinnen. Bovendien wordt het belang van dien zijtak niet in evenredigheid geacht met de daaraan verbonden kosten, ofschoon dit eene quaestie van latere zorg is. B. De uitvoering. Het groot algemeen belang, aan de daarstelling van de geprojecteerde spoorwegen verbonden, vordert dat die middelen van uitvoering worden ter hand genomen, waardoor de groote zaak het spoedigste tot stand komt. In tegenstelling met het gevoelen van den kommandant van het leger en den directeur der burgerlijke openbare werken, acht de Raad met den Minister van Koloniën het overlaten der uitvoering aan de particuliere industrie met gouvernementshulp verkiesselijk. De uitkomsten van de spoorwegwerken Samarang-Vorstenlanden en Batavia-Buitenzorg bewijzen, dat, welke bezwaren in het vinden van aannemers voor de bouwwerken van den Staat worden ontmoet, op voldoende particuliere krachten mag worden gerekend, om ook elders op Java spoorwegen tot stand te doen komen. Moet evenbedoeld bezwaar intusschen gelden, dan kan het niet anders strekken, dan om het ongunstig verschil van het Staatsvermogen tegenover dat van bijzondere personen of maatschappijen in het licht te doen treden. Het beroep van den directeur der burgerlijke openbare werken op het voorbeeld, dat Britsch Indië ons zou geven, getuigt overigens niet voor zijne bekendheid met hetgeen dó&r inderdaad wordt gedaan. Van een dienstbaar maken der bevolking van Regeringswege tot het aanleggen van spoorwegen, was er in elk geval nooit sprake. Wat van den arbeid der gecondemneerden mag worden verwacht, kan de geschiedenis van den postweg tusschen Bezoeki en Banjoewangi Ieeren. Om uit de anomalie, dat men in Nederland Staats- en in Nederlandsch Indie particuliere spoorwegen zou hebben, de gevolgtrekking te maken, dat dit zoo verkeerd zou zijn, had het bewijs der voortreffelijkheid van de Staatsonderneming in de eerste plaats geleverd dienen te worden. Daaraan heeft men zich echter niet gewaagd. Maar het reeds apriori aannemen van een beginsel in deze behoort niet tot vertraging der uitvoering te leiden. Zoo als de Minister te regt zegt behoort dat beginsel niet te beletten, dat de Regering zich belaste met het doen maken van avant-projets, om eventueel tot grondslag te strekken bij het voeren van onderhandelingen over de uitvoering. De Raad gaat zelfs een stap verder en is van oordeel dat, indien geen serieuse aanbiedingen door particulieren mogten worden gedaan, wat bij de moeijelijkheden van het terrein en de misrekeningen, bij den aanleg van den spoorweg Samarang-Vorstenlanden ondervonden, niet ondenkbaar is, - de Regering zelve onmiddellijk de handen aan het werk moet slaan, tot dat aannemelijke propositien tot overname van het verdere werk ontvangen worden. Met de denkbeelden van den Minister van Koloniën omtrent de instelling eener speciale centrale directie voor de staatsspoorwegen in Nederlandsch Indie en het te werk stellen van drie brigades ingenieurs en deskundigen, vereenigt de Raad zich geheel. Hij is echter van meening dat deze directie een onderdeel zal behooren uit te maken van het departement der burgerlijke openbare werken. Ook uit een finantieel oogpunt schijnt dit aanbeveling te verdienen. Wordt daarentegen die directie in voldoening aan art. 64 van het Regeeringsreglement tot een afzonderlijk departement verheven, dan zal daaraan al spoedig meer personeel moeten verbonden worden, dan indien ze aan het departement der burgerlijke openbare werken wordt toegevoegd. De Raad van Nederlandsch Indië heeft de eer het vorenstaande te doen strekken in voldoening aan de ten deze van hem gevraagde consideratien en advies. Wordende hierbij medegedeeld dat 's Raads vice-president, de heer F. N. Nieuwenhuijzen, zich met betrekking tot het in de laatste plaats besproken punt niet met 's Raads gevoelen hebbende kunnen vereenigen, een afzonderlijk advies ter zake heeft overgelegd. De Raad van Nederlandsch Indië, (w.g.) Nieuwenhuijzen, Vice-President. Van wege den Raad, De Secretaris, (1v.g.) De Blaauw. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, (w.g.) Stortenbeker. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, (tv.g.) Feith. Afschrift. ADVIES van 's Raads vice-president, den heer F. N. Nieuwenhuijzen, overgelegd bij dat van den Raad van Nederlandsch Indië van 12 Mei 1871, No. XXI, op het commissoriaal van den 18den April te voren, No. 6591. In tegenstelling met 's Raads gevoelen ben ik van oordeel, dat de op te richten directie voor de spoorwegen in Nederlandsch Indië, althans aanvankelijk, geen onderdeel behoort uit te maken van het departement der burgerlijke openbare werken. Het is toch te verwachten dat aan het hoofd van die directie een man geplaatst zal worden, geheel doorkneed in het vak, en dus met eene speciale kennis over spoorwegaangelegenheden toegerust, die bij de directie der burgerlijke openbare werken ten eenen male wordt gemist. Onder die omstandigheden zou van de tusschenkomst van het departement der burgerlijke openbare werken, de ondervinding leerde het reeds met betrekking tot de lijnen Semarang-Vorstenlanden en Batavia-Buitenzorg, slechts belemmering en noodelooze verwikkelingen ondervonden worden. Ook zoude men er ligt den ijver en de opgewektheid van hem, die dan toch de ziel van de zaak moet zijn en blijven, door fnuiken, wanneer men hem onderwierp aan de voogdij van een departement, dat zoo weinig op de hoogte is om die te kunnen uitoefenen, en tot dusver zijn gebrek aan zaakkennis op het punt van spoorwegen alleen poogde te vergoeden door het opwerpen van bezwaren, die maar zelden den toets van een bezadigd onderzoek konden doorstaan. En deze bezwaren zijn van geen gering gewicht bij het overheerschend belang, dat eene goede en vooral doortastende behandeling der spoorwegaangelegenheden oplevert. Uit een financieel oogpunt bestaat ook geen overwegende bedenking tegen een afzonderlijk departement, daar het naar het mij voorkomt, nagenoeg op dezelfde leest geschoeid kan zijn als wanneer het een onderdeel van de directie der burgerlijke openbare werken uitmaakt. In geen geval zullen de daaraan verbonden meerdere uitgaven tegenover de groote voordeelen van beduidende beteekenis zijn. Ik heb de eer het vorenstaande als mijn gevoelen te dezer zaken te doen dienen. De Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, (get.) Nieuwenhuijzen. Voor eensluidend afschrift De Gouvernements-Secretaris, (get.) Stortenbeker. Voor eensluidend afschrift De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën. Feith. Bijlage II. MEMORIE VAN BEANTWOORDING van het voorloopig Verslag der Commissie van Rapporteurs over het bovengenoemd ontwerp van wet. De kennisneming van het voorloopig verslag heeft de min gunstige meening versterkt, welke de tegenwoordige Regering had van de overeenkomsten, op den 13en Juny 1877 namens den Staat met de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij gesloten. Van oordeel zijnde dat in 's Lands belang de bekrachtiging dier overeenkomsten harerzijds niet mogt worden aanbevolen, heeft zij aan het bestuur der Maatschappij voorgesteld ze weder te niet te doen, maar het bestuur heeft zich niet geregtigd geacht in dit voorstel te treden zonder toestemming der aandeelhouders wier bijeenroeping geruimen tijd zou vorderen. In deze omstandigheden meent de Regering aan de zaak haar natuurlijken loop te moeten laten. De indiening eener Memorie van antwoord op het voorloopig verslag kan alzoo niet achterwege blijven, maar uit den aard der zaak is van de ondergeteekenden niet te verwachten, dat zij daarin het verslag op den voet volgen. Zij moeten zich er toe bepalen het standpunt der Regering met betrekking tot de spoorwegaangelegenheden op Java aan te wijzen. Wanneer de Regering de bekrachtiging der overeenkomsten van 13 Juny 1877 niet wenschelijk acht, dan is dit om redenen waaraan de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij geheel vreemd is. Over die Maatschappij heeft de Regering zich volstrekt niette beklagen, en de ondergeteekenden stellen er dan ook prijs op te verklaren, dat zij niet willen geacht worden zich te vereenigen met die zinsneden van het Voorloopig Verslag, waarin een ongunstig oordeel wordt uitgesproken over de wijze waarop de bestaande concessien zijn en worden toegepast, en over de houding van de Maatschappij bij de onderhandelingen over de nieuwe contracten, speciaal over de wijziging van art. 90 der concessie SamarangVorstenlanden. De Maatschappij heeft de uitlegging, die aan gezegd art. 90 moet gegeven worden, voor het oogenblik in het midden gelaten, nadat zij door de in 1869 gesloten overeenkomst uit vroegere verlegenheid was gered, aan de verpligtingen, haar door de bestaande concessien opgelegd, behoorlijk voldaan, en zij voldoet daaraan bij voortduring. Hare goede trouw bij het aangaan der overeenkomsten van 13 Juny 1877 staat bij de Regering volstrekt niet in verdenking. De Regering acht het echter om verschillende redenen niet raadzaam om thans eene uitbreiding te geven aan het stelsel van concessien met rentegarantie. Waar op Java niet te denken is aan den aanleg van spoorwegen door particulieren zonder geldelijke hulp van den Staat, moet naar haar inzien worden voortgegaan op den weg, door de wet van 6 April 1875 (Staatsblad No. 61) ingeslagen, en moet derhalve de staat zelf de spoorwegen aanleggen, met de bedoeling echter om, zoo maar eenigszins mogelijk, 'de exploitatie aan de particuliere nijverheid toe te vertrouwen. Van deze beginselen uitgaande, kan de Regering evenmin medewerken tot de bekrachtiging der concessie voor de lijnen SoloMadioen en Djokja-Magelang-Tjilatjap, als zij de overneming kan wenschen van de lijn Batavia-Buitenzorg, waardoor aan de Staatsexploitatie eene uitbreiding zou worden gegeven. Met het oog op 's Lands finantiele belangen schijnt het verleenen eener rentegarantie van 5 percent over het kapitaal voor den aanleg der eerstgenoemde lijnen benoodigd, thans minder nog dan vroeger te verdedigen. Niet omdat daardoor aan de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij overdreven winsten zouden worden verzekerd; want eene winst van omstreeks 5 percent is voor eene industriele onderneming in Indië zeker matig te achten. Maar de Staat kan, wanneer hij zelf de spoorwegen aanlegt, he benoodigde kapitaal op voordeeliger voorwaarden verkrijgen, en zou dus schade lijden door het inroepen van de tusschenkomst der particuliere industrie. Hierbij komt, dat het bij den tegenwoordigen toestand der Indische geldmiddelen bedenkelijk moet geacht worden om den Staat voor eene verre toekomst tegenover eene particuliere maatschappij te verbinden met betrekking tot den aanleg van zoo kostbare openbare werken. Met het oog op den altijd nog onzekeren staat van zaken in het noorden van Sumatra en op de aanzienlijke uitgaven die voor buitengewone werken reeds ten laste van den Staat genomen zijn, is het allezins wenschelijk dat de Regering de voortzetting van den spoorwegbouw in eigen handen h6Aan deze hoofdbezwaren tegen het verleenen eener nieuwe zeer omvangrijke concessie met rentegarantie sluiten zich andere bedenkingen tegen den inhoud der overeenkomsten van 13 Juny 1877 aan. De Regering mag onder anderen het oog me s uii en voor de complicatien, welke te vreezen zijn wanneer aan dezelfde maatschappij twee onderling op vele punten van elkander afwijkende concessien voor aan elkander aansluitende lijnen worden verleend. Zij mag ook niet onopgemerkt laten, dat de voorwaar- den der nieuwe concessie zoo zijn gesteld, dat eigenlijk de Staat het kapitaal levert, en de Maatschappij slechts later haar aandeelenkapitaal zou behoeven te vergrooten, zoodat men dus eerder aan een contract van aanneming a forfait dan aan eene wezenlijke concessie te denken heeft. Mogt de uitkomst niet aan de verwachting beantwoorden, dan zou de Maatschappij zeer stellig het benoodigde aandeelenkapitaal te zijner tijd niet ligt kunnen plaatsen, en in zoodanig geval — de ondervinding leert het — zouden de gevolgen der ondervonden teleurstelling toch weder voor rekening van den Staat komen. Kan dus de Regering niet anders wenschen dan dat de overeenkomsten van 13 Juny 1877, op eene der wijzen in haar laatste artikel voorzien, voor of op 13 Juny a.s. vervallen, — zoodra dit geschied zal zijn, zullen harerzijds de noodige stappen gedaan worden om den aanleg der in de nieuwe concessie genoemde lijnen van Staatswege voor te bereiden. Reeds dadelijk zal dan een voorstel aan de wetgevende magt kunnen worden gedaan om de lijn Sidhoardjo-Madioen, wier aanleg van Staatswege wordt voorgedragen bij de eerstdaags in te dienen suppletoire begrooting voor 1878, door te trekken tot de residentie Soerakarta. Alvorens te besluiten tot den aanleg van een spoorweg tusschen Tjilatjap en Djokjakarta van Staatswege, zullen waarschijnlijk nog gedetailleerde opnemingen moeten worden verrigt, waarmede onmiddelijk een aanvang zal worden gemaakt. De Minister van Staat, Minister van Koloniën, (iv.g.) van Bosse. De Minister van Finantiën, (w.g.) Gleichman. Bijlage III. EXTRACT uit het Register der Besluiten van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. No. 14. Buitenzorg, den 5 Maart 1884. Gelezen: I. de rekesten: a. gedagteekend Batavia November 1883, van C. Vriesendorp houdende mededeeling, dat hij afziet van de hem bij het besluit van 1 April 1882 No. 17 verleende prioriteit van concessie voor den aanleg en de exploitatie van eene spoorwegverbinding tusschen Bandjarnegara en Banjoemas; b. gedagteekend Baros, nabij Soekaboemi, 30 November 1883, van R. A. Eekhout, ten deze handelende zoo voor zich zeiven als voor R. H. Eyssonius de Waal en Jhr. O. J. A. Repelaer van Driel, houdende verzoek om hun voorloopig concessie te verleenen voor den aanleg en de exploitatie van eenen spoorweg, loopende van Tjilatjap over Adiredjo, Djemblem, Banjoemas, Poerworedjo en Bandjarnegara (residentie Banjoemas) naar Leksono en Wonosobo (residentie Bagelen) met een zijtak van Banjoemas naar Soekaradja, zich daar splitsende naar Poerwokerto en Poerbolinggo (residentie Banjoemas), en zich daarbij bereid verklarende de verplichting op zich te nemen om, indien de Regeering zulks nader noodig mocht achten, een spoorweg aan te leggen van Wonosobo over Sapoeran en Loano naar Poerworedjo (residentie Bagelen) in verbinding met den eventueel aan te leggen Staatsspoorweg Tjilatjap Djokjakarta, II. de missives: a. van den Inspecteur-Generaal, Chef van den dienst der Staatsspoorwegen op Java, van 20 December 1883 No. 5359; b. van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 27 December 1883 No. 12927/c; c. van den Commandant van het Leger van 23 Januari 1884, Vilde afdeeling, No. 79; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Aan te teekenen, dat de bij het besluit van 1 April 1882 No 17 aan C. Vriesendorp verleende prioriteit van concessie voor den aanleg en de exploitatie van eene spoorwegverbinding tusschen Bandjarnegara en Banjoemas vervallen is. Ten tweede: Aan R. A. Eekhout te kennen te geven, dat zijn verzoek, als onvolledig en niet overeenkomstig de bestaande bepalingen opgemaakt, voor inwilliging niet vatbaar is; dat de Regeering evenwel in het algemeen geen bezwaar heeft om aan hem en aan R. H. Eyssonius de Waal en Jhr. O. J. A. Repelaer van Driel voorloopig de door hem verlangde concessie te verleenen, mits zij daarbij de verplichting op zich nemen om: le. den spoorweg van Wonosobo tot Djemblem aan te leggen aan den linkeroever van de Serajoe-rivier; 2e. de bruggen over de Serajoe-rivier in de gedeelten BanjoemasSoekaradja en Adiredjo—Tjilatjap van mijnkokers te voorzien; 3e. den spoorweg, nadat hij van Adiredjo in de richting naar Tjilatjap de Serajoe-rivier is overgegaan, in ongeveer westelijke richting over de eerste 3000 (drie duizend) meter zonder eenige bocht aan te leggen; 4e. den spoorweg over eene lengte van 3000 (drie duizend) meter in eene rechte lijn te doen aanloopen op den Noordrand van de afdeelingshoofdplaats Tjilatjap; en 5e. het station van den spoorweg te Tjilatjap, zoodanig in te richten, dat het vereenigd kan worden met de stations voor eventueel aan te leggen spoorwegen van Tjilatjap zoowel naar Buitenzorg als naar Djokjakarta; dat hij derhalve met inachtneming van het bovenstaande, op zijn verzoek zal kunnen terugkomen, onder overlegging van: a. het bewijs, dat hij en zijne mede-aanvragers Nederlanders zijn; b. uitgewerkte voorwaarden, waarop hij en zijne mede-aanvragers de concessie eventueel wenschen te aanvaarden, door hen opgemaakt in overleg met den Inspecteur-Generaal, Chef van den dienst der Staatsspoorwegen op Java; zullende, wanneer zijn overeenkomstig het vorenstaande nader in te dienen rekest niet binnen den tijd van één jaar na de dagteekening van dit besluit wordt ingediend, het recht van voorkeur, hetwelk aan hem en aan zijne mede-aanvragers bij deze wordt toegekend, als vervallen worden beschouwd. Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Raad van Nederlandsch-Indië tot informatie en extract verleend aan den Legercommandant, den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, den Inspecteur-Generaal, de Residenten van Banjoemas en Bagelen en de Heeren Vriesendorp en Eekhout, tot informatie en naricht. Accordeert met voors. Register De Gouvernements-secretaris, (w.g.) Gallois. Bijlage IV. VOORWAARDEN van concessie voor den aanleg en de exploitatie van ecnen spoorweg in het Serajoedal aanaansluitende aan den Staatsspoorweg Djocjo-Tjilatjap. I. Van den aan te leggen spoorweg. Artikel 1. Richting. De spoorweg loopt van een der stations van den Staatsspoorweg Djocjo—Tjilatjap, nabij de overgang van dezen spoorweg over de Serajoerivier, door de kloof van de Serajoe naar Poerwokerto en van daar ongeveer oostelijk over Sokaradja en Poerworedjo naar Bandjarnegara. Artikel 2. Voorkeur. Aan de concessionarissen wordt gedurende tien jaren na den datum waarop de spoorweg over de geheele lengte in exploitatie is gebracht, de voorkeur gegeven voor den aanleg en de exploitatie van stoomverbindingen van Bobotsarie over Poerbolinggo naar Sokaradja en van Sokaradja naar Banjoemas. De voorwaarden voor dien aanleg en exploitatie worden door den Gouverneur-Generaal, de concessionarissen gehoord, afzonderlijk vastgesteld. Mocht echter binnen den bovengestelden termijn door anderen eene concessie voor eene stoomverbinding tusschen genoemde plaatsen worden verlangd, dan zal aan concessionarissendoorden Gouverneur-Generaal onder mededeeling der voorwaarden, een termijn worden gesteld, binnen welken zij zich zullen moeten verklaren of zij van de hun toegekende voorkeur op de medegedeelde woorwaarden al dan niet wenschen gebruik te maken. Laten concessionarissen dien termijn verloopen zonder antwoord te geven, of weigeren zij op de medegedeelde voorwaarden de concessie te aanvaarden dan is de voorkeur voor de concessionarissen vervallen. Artikel 3. Plannen en bescheiden. De richting tusschen de plaatsen in artikel 1 vermeld, wordt door den Gouverneur-Generaal in overleg met de concessionarissen vastgesteld. De concessionarissen doen daartoe de voorstellen en onderwerpen de noodige plannen en bescheiden aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. De resultaten der van Qouvemementswege gedane opmetingen en opgemaakte plannen zullen de concessionarissen, zoo zij daartoe het verzoek doen, worden medegedeeld. Zij zijn bevoegd daarvan kopiën te doen nemen. Artikel 4. Spoorwijdte. De spoorwijdte van den aan te leggen spoorweg zal bedragen 1.067 Meter tusschen de koppen van de spoorstaven gemeten. Artikel 5. Afmetingen van de aardenbaan. De kruinsbreedte van de aardenbaan onder de ballast, waterpas ter hoogte van de kanten van den weg gemeten, moet minstens bedragen: bij enkel spoor 4,60 Meter, bij dubbel spoor 7.85 Meter. De afstand tusschen de assen der beide sporen bij dubbel spoor bedraagt niet minder dan 3.25 Meter. Artikel 6. Onteigening. De onteigening van voor den spoorweg benoodigde gronden behoeft slechts te geschieden voor enkel spoor behalve op die plaatsen waarvoor het oprichten van stations, halten of uitwijkplaatsen eene meerdere breedte noodig is. De concessionarissen zijn echter bevoegd, zoo zij dit verlangen, dadelijk den grond te onteigenen, welke voor den aanleg bij dubbel spoor noodig is. Artikel 7. Aanleg. De spoorweg met de daarin noodige werken worden aangelegd voor enkel spoor. De plaatsen waar stations, halten of uitwijkplaatsen zullen worden aangelegd, worden door den GouverneurGeneraal, de concessionarissen gehoord, vastgesteld. Artikel 8. Termijnen voor in te dienen stukken. Binnen achttien maanden na dien dag, waarop de concessie ingevolge artikel 31 dezer voorwaarden definitief is aanvaard, onderwerpen de concessionarissen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal de navolgende bescheiden in drievoud: le eene algemeene richtingskaart van den spoorweg op de schaal van minstens 1 : 20000 tevens aangevende de plaatsen, waar de stations, halten of uitwijkplaatsen zullen worden aangelegd. Voor deze kaart kan worden gebruik gemaakt van detailbladen van de kaarten van den topografischen dienst; 2e een lengteprofil op eene lengteschaal van 1 : 5000 en eene hoogteschaal van 1 : 200; 3e een normaalprofil van de aardenbaan bij ophooging en bij ingraving; 4e eene teekening op der ware grootte van de inrichting en samenstelling van den bovenbouw, met dwarsliggers, ballastbed, banketten, enz. van den doorgaanden weg; 5^ eene teekening op de ware grootte van de toe te passen spoorstaaf met laschverbindingen, bevestigingsmiddelen en alles wat daatoe behoort. Artikel 9. Grondkaarten. Binnen zes maanden nadat de ontwerpen, bedoeld in het vorig artikel zijn goedgekeurd, bieden de concessionarissen den Gouverneur-Generaal ter goedkeuring aan, de uitgewerkte grondkaarten in duplo en de bijzondere bescheiden, noodig voor de onteigening ten algemeenen nutte van alle gronden, die voor den bouw van den spoorweg met al zijne aanhoorigheden voor het ontleenen van gronden, het halen van ballast, het vervoer en het ter zijde stellen van aarde of materialen, het verleggen van waterleidingen en wegen, in het algemeen voor het tot stand brengen van den spoorweg benoodigd zijn. De grondkaarten moeten worden vervaardigd op de schaal van 1 : 5000 in onbebouwd terrein (woesten grond), van 1 : 1000 in de kampongs en andere bewoonde plaatsen, en van 1 : 2000 overal elders. Zij moeten door een roode tint tusschen roode lijnen en met de noodige aanduidingen in roode cijfers de lengten en breedten der te onteigenen oppervlakten aanwijzen. Artikel 10. Indiening der verdere plannen en ontwerpen. Na de goedkeuring der in art. 9 bedoelde bescheiden, biedende concessionarissen achtereenvolgens den Gouverneur-Generaal ter goedkeuring aan de volledig uitgewerkte ontwerpen in drievoud, van alle voor den spoorweg met de daarbij behoorende stations, halten, uitwijkplaatsen enz. aan te leggen werken, gebouwen en verdere inrichtingen. De ontwerpen van ijzerconstructiën, toestellen of andere onderdeelen, welke voor de uitvoering der werken in lndië noodig zijn, doch uit Europa moeten worden aangevoerd, kunnen door de concessionarissen in Nederland aan de goedkeuring van den Minister van Koloniën worden onderworpen. Artikel 11. Wijziging van ter goedkeuring ontvangen of goedgekeurde ontwerpen. De Minister van Koloniën en de Gouverneur-Generaal zijn bevoegd om in de ter goedkeuring ontvangen plannen, profillen en ontwerpen na overleg met de concessionarissen, de noodig geoordeelde wijzigingen te doen brengen, zonder evenwel iets voor te schrijven, wat in strijd is met de voorwaarden dezer concessie. Artikel 12. Werken ten behoeve van de landsverdediging. De concessionarissen zijn gehouden tot de uitvoering voor hunne rekening van mijnkokers of andere werken, bestemd tot vernieling der groote overbruggingen in hunne lijn, zooals die daarvoor door het Departement van Oorlog zullen worden noodig geacht. De ontwerpen van die mijnkokers of andere werken worden even als de andere ontwerpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal onderworpen. Artikel 13. Aankoop van gronden en schadeloosstellingen. De aankoop van gronden of eigendommen, aan bijzondere personen of vereenigingen toebehoorende, en de schadeloosstellingen aan de rechthebbenden op, of vruchtgebruikers van Gouvernements gronden, geschiedt ten koste en door de zorg van concessionarissen op de wijze als bij algemeene verordening regelende de onteigening ten algemeene nutte bepaald. De benoodigde Gouvernements gronden worden den concessionarissen kosteloos in recht van opstal afgestaan, voor den tijd van duur der concessie. Artikel 14. Uitvoering der werken. De uitvoering der werken geschiedt door de concessionarissen geheel volgens de plannen door den Minister van Koloniën of door den Gouverneur-Generaal goedgekeurd. Met geen werk mag worden aangevangen alvorens die goedkeuring is verkregen. Alle werken worden overeenkomstig de regelen der kunst uitgevoerd en met alle zorg behandeld om goed en deugdzaam werk te erlangen. Artikel 15. Materialen. De werken worden gemaakt met de materialen die naar den aard en het doel van het werk waartoe zij moeten dienen, de duurzaamheid op de beste wijze waarborgen. Alle voorwerpen en materialen bij den bouw van den spoorweg en zijne aanhoorigheden toegepast of gebruikt, moeten ieder in hunne soort van goede hoedanigheid zijn en vrij van zoodanige gebreken, welke de hechtheid of den duur der werken in de waagschaal kunnen stellen. Artikel 16. Voorwerpen belangrijk voor kunst enz. Bijaldien bij de ontgravingen voor den aanleg van den spoorweg eenig voorwerp wordt gevonden, belangrijk voor kunst, oudheid en penningkunde of natuurlijke geschiedenis moet het, des noods tegen schadeloosstelling, aan den Staat worden afgestaan. Artikel 17. Maatregelen bij onvoldoende uitvoering. De ambtenaren der Regeering met het toezicht over de uitvoering der werken belast, zijn bevoegd te doen staken elk werk dat niet overeenkomstig de bepalingen der concessie en de door den Gouverneur-Generaal goedgekeurde plannen wordt uitgevoerd. De Gouverneur-Generaal kan bevelen, dat zoodanig werk geheel of gedeeltelijk worde afgebroken of zulks ten koste van de concessionarissen laten doen, indien zij na de eerste aanzegging in gebreke blijven de deswege ontvangen bevelen op te volgen. De kosten van hetgeen van Regeeringswege is verricht, kunnen op de waarborgsom, voor zoover zij niet is teruggegeven, worden verhaald, of worden, zoo het bedrag daarvan niet voldoende mocht zijn, door concessionarissen op eerste aanzegging terugbetaald. Artikel 18. Storingen in het verkeer en in den waterafvoer gedurende den bouw. De concessionarissen zijn gehouden gedurende den bouw van den weg alle middelen in het werk te stellen om eene storing in het verkeer of in den geregelden afvoer van water te voorkomen. De Gouverneur-Generaal kan het daartoe benoodigde werk ten kosten van concessionarissen doen uitvoeren bijaldien zij in gebreke blijven aan deswege ontvangen bevelen te voldoen. Ten aanzien van de daarvoor van Regeeringswege gemaakte kosten is van toepassing het laatste lid van het voorgaande artikel. Artikel 19. Aanlegplaatsen. Een ieder zal langs den spoorweg of in de nabijheid daarvan pakhuizen mogen oprichten of aanlegplaatsen maken met werktuigen en toestellen voor het laden en lossen der wagens geschikt en deze door zijsporen met den spoorweg in verbinding brengen, zoodanig echter dat de te laden en te lossen wagen het vrije verkeer op den spoorweg niet verhinderen. De ontwerpen en de voorwaarden voor het gebruik dezer aanlegplaatsen worden in overleg met de gebruikers door concessionarissen opgemaakt en door dezen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal onderworpen. De bediening der wissels aan het aansluitingspunt geschiedt van wege de concessionarissen ten koste van de eigenaren der aanlegplaats. Artikel 20. Zijtakken naar industrieele ondernemingen. De concessionarissen zijn gehouden zich te verstaan met de eigenaars van fabrieken, landbouw-, mijn- of andere industrieele ondernemingen, die, zich onderwerpende aan de hieronder volgende bepalingen, eenen zijtak willen maken, om hunne onderneming in verbinding te brengen met den spoorweg. Bij gebreke van overeenstemming beslist de Gouverneur-Generaal, na de concessionarissen te hebben gehoord. De zijtakken als hier bedoeld worden gemaakt ten koste van de eigenaren der fabrieken, landbouw-, mijnbouw- of andere industrieele ondernemingen en wel zoodanig dat daaruit geene belemmering in het verkeer op de hoofdlijn, geen oorzaak van schade voor het 'materieel, noch eenige bijzondere kosten voor den concessionaris ontstaan. De plannen en bestekken dezer particuliere zijtakken en de voorwaarden van het gebruik zullen voor de uitvoering van het werk moeten worden onderworpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. De zijtakken zullen door de eigenaren met zorg worden onderhouden. De concessionarissen hebben het recht op dit onderhoud en het gebruik van het materieel op de zijtakken, door hunne beambten toezicht te doen houden. De Gouverneur-Generaal zal ten allen tijde die wijzigingen in de wijze van aansluiting aan den spoorweg kunnen voorschrijven, welke Hij nuttig of noodig oordeelt. De kosten van uitvoering dezer wijzigingen zijn ten laste van de eigenaren der zijtakken. Ingeval het vervoer op eenen zijtak wordt gestaakt, kan de Gouverneur-Generaal na de eigenaren te hebben gehoord, de tijdelijke wegneming bevelen van de aan het aansluitingspunt geplaatste wissels- De bediening der wissels en van wai verder voor de aansluiting volgens de goedgekeurde ontwerpen en voorwaarden noodig is, geschiedt door de concessionarissen ten koste van de eigenaren der zijtakken. Bij verschil omtrent het bedrag dier kosten, wordt beslist door drie scheidsmannen, van welke één wordt benoemd door concessionarissen, een door den eigenaar van den zijtak, en een door den Voorzitter van den Raad van Justitie te Semarang. Deze bepaling is mede van toepassing ingeval van verschil omtrent de kosten bedoeld bij het laatste lid van het vorig artikel. Artikel 21. Termijn van voltooiing. De spoorweg moet in zijn geheel voltooid en in exploitatie gebracht zijn binnen den tijd van vijf jaren na den dag waarop de concessie definitief is aanvaard, of indien gerechtelijke onteigening moet plaats hebben binnen den tijd van vier jaren nadat het besluit van den Gouverneur-Generaal betreffende de eindaan- wijzing der perceelen die onteigend moeten worden in opvolging van de artikelen 11 en 12 der bepalingen, regelende de onteigening ten algemeenen nutte in Nederlandsch-Indiè (Staatsblad 1864 n°. 6) in de Javasche Courant is openbaar gemaakt. Artikel 22. Beambten voor den aanleg. De persoon met de leiding der uitvoering van de werken te belasten, moet Nederlander zijn. Artikel 23. Telegraaflijn. De Gouverneur-Generaal is bevoegd, langs den spoorweg alle bebouwingen te doen en alle toestellen te doen plaatsen, welke voor de inrichting van een telegraaflijn noodig zijn. Hij kan alle herstellingen doen verrichten en alle maatregelen doen nemen, die vereischt worden om den dienst van de Gouvernements telegraaf te verzekeren, zonder echter den dienst van den spoorweg te hinderen. Bij stoornis in de werking van de Gouvernements telegraaf hebben de ambtenaren van den Gouvernements telegraafdienst de bevoegdheid om, wanneer dit kan geschieden zonder den dienst op den spoorweg te hinderen, de telegrammen door de telegraaf van concessionarissen te doen verzenden. De concessionarissen zijn verplicht de draden van de langs den spoorweg aan te leggen Gouvernements telegraaflijn kosteloos door hunne onderhoorigen te doen bewaken en daaraan de gewone herstellingen te doen verrichten; zij doen aan de beambten van de Gouvernements telegraaf mededeeling van de oorzaken van storing van den dienst op de Gouvernements telegraaflijn zoodra zij die ontdekken. Bij belangrijke storingen op de Gouvernements telegraaflijn wordt op het daartoe gedaan verzoek kosteloos eene locomotief met de noodige wagens ter beschikking van de ambtenaren van den Gouvernements telegraafdienst gesteld en worden daarmede de voor herstelling noodige materialen en werklieden van den Gouvernements telegraafdienst kosteloos ter plaatse aangevoerd. II. Van de exploitatie en het materieel Artikel 24. Trekkracht. Het vervoer op den spoorweg moet door stoomkracht geschieden. Voor het vervoer op zijtakken als bedoeld in art. 20 en van ten hoogste 5 K.M. lengte kunnen met toestemming van den Gouverneur-Generaal trekdieren worden gebezigd. Op zijtakken van grootere lengte moet het vervoer mede door stoomkracht geschieden. Artikel 25. Beambten. De persoon of personen met de leiding der exploitatie van den spoorweg te belasten moeten Nederlanders zijn. Artikel 26. Herstellingen der werken. Bij herstellingen van de werken van den spoorweg mag van de eenmaal goedgekeurde ontwerpen niet worden afgeweken, dan nadat de daartoe strekkende ontwerpen vooraf door den Gouverneur-Generaal zijn goedgekeurd. Gelijke goedkeuring is noodig voor uitbreiding van bestaande, of voor de oprichting van nieuwe werken. Artikel 27. Dienst der aanlegplaatsen. De concessionarissen zijn verplicht de wagens, bestemd voor den dienst van de aanlegplaatsen bedoeld in art. 19 bij het aansluitingspunt van de voorbijgaande gemengde en goederentreinen af te spannen of daarin op te nemen. Door de belanghebbenden zal daarvoor worden betaald volgens het gewone tarief naar den werkelijken afstand, waarop de aanlegplaatsen gelegen zijn. Artikel 28. Dienst op de zijtakken. De concessionarissen zijn gehouden hunne wagens te zenden op de zijtakken, volgens art. 20 met goedkeuring van den Gouverneur-Generaal aangelegd. De concessionarissen zullen hunne wagens tot aan het aansluitingspunt met de zijtakken brengen en van daar weder terughalen. Het vervoer op de zijtakken en het laden en lossen der wagens zal geschieden geheel en al op de kosten en door de zorgen van de eigenaren der zijtakken, en wel tot aan het aansluitingspunt aan de hoofdlijn. De wagens mogen op deze zijtakken niet gebruikt worden dan voor vervoer van goederen die voor de hoofdlijn bestemd zijn, tenzij op uitdrukkelijke authorisatie van de concessionarissen. De wagens zullen niet langer op de zijtakken mogen verblijven dan gedurende 9 uren, als de lengte van den zijtak niet meer bedraagt dan een kilometer. Deze tijd wordt verlengd met anderhalf uur per kilometer, wanneer een zijtak langer is dan een kilometer. De uren van zonsondergang tot zonsopkomst worden daarbij niet medegerekend. Onafhankelijk van de lengte der zijtakken zullen concessionarissen nimmer verplicht kunnen worden 0(n toe te staan, dat hun materieel langer dan 48 uren op deze zijtakken vertoeft. Bij overschrijding van den gestelden tijd hebben de concessionarissen het recht op eene schadevergoeding voor wagenhuur over den tijd van overschrijding. De eigenaren van zijtakken zijn verantwoordelijk voor de schaden die aan de wagens worden toegebracht gedurende den tijd dat deze op de zijtakken loopen of daarop verblijven. De schadeloosstelling die aan de concessionarissen door de eigenaren zal worden betaald voor het zenden en het gebruik der wagens op de zijtakken, wordt bij de door den GouverneurGeneraal goed te keuren overeenkomst tusschen partijen geregeld met in achtneming van de bovenomschreven bepalingen en verder zoodanig, dat voor elk gedeelte van een kilometer wordt betaald als voor een geheelen kilometer en dat voor eiken door de concessionarissen op den zijtak gezonden wagen het volle draagvermogen wordt betaald, ook wanneer die niet volgeladen is. Wagens, die boven het draagvermogen beladen zijn, worden op den spoorweg niet toegelaten. Het gewicht der lading wordt door de zorgen en ten laste der concessionarissen op het station van bestemming geverifieerd. Artikel 29. Personen rijtuigen. Aan de concessionarissen wordt vergund voorloopig slechts te doen loopen 2 klassen van rijtuigen voor het personen verkeer in inrichting overeenstemmende met de 2e en 3e klasse der Staatsspoorwegen. Indien de Gouverneur-Generaal na de concessionarissen te hebben gehoord, oordeelt, dat de invoering van le klasse rijtuigen of compartimenten noodig of wenschelijk is, zijn concessionarissen gehouden aan dezen last binnen den door Hem te stellen tijd te voldoen. 111. Van de tarieven. Artikel 30. Tarieven. Ten einde de concessionarissen schadeloos te stellen voor de werken en de uitgaven welke de uitvoering dezer concessie zal noodig maken, zullen zij zoolang de concessie duurt, ten hunnen bate mogen doen innen alle rechten en gelden uit de exploitatie van den spoorweg voortvloeiende. De tarieven voor het vervoer van personen en goederen worden voor hunne vaststelling onderworpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. De tarieven zullen echter de volgende maxima niet mogen overschrijden: Voor reizigers lste klasse 10 cents per baankilometer. „ ,, 2d? „ 6 ,, „ >i „ » 3de „ 2 „ „ n Voor gewoon vervoer van koopmansgoederen 16 centen per ton en per baankilometer. Zoolang het tarief voor het personenverkeer niet is teruggebracht tot hoogstens 6 cent per kilometer voor de ls,e klasse, en 4 cent per kilometer voor de 2de klasse, wordt aan de reizigers dier klassen en voor de 3de klasse altijd kosteloos vervoer voor 30 kilogrammen bagage toegestaan. IV. Van het aanvaarden en vervallen der concessie. Artikel 31. Aanvaarding der concessie. De concessie wordt definitief aanvaard door het storten voor of op 1" Mei 1886 van het in artikel 47 genoemde waarborgkapitaal. De concessionarissen zullen daarbij tevens ten genoege der Regeering moeten doen blijken, dat het kapitaal voor den aanleg en het in exploitatie brengen van den spoorweg tot een bedrag van minstens ƒ 3.500.000 (drie en een half millioen gulden) genoegzaam verzekerd is. De verklaring van de definitieve aanvaarding der concessie heeft plaats door den Gouverneur-Generaal. Artikel 32. Vervallen verklaring der concessie. De concessionarissen worden van al hunne rechten vervallen verklaard: le. indien zij niet voldoen aan de bepalingen van artikel 47 en 50 dezer concessie; 2e. indien zij de plannen, profillen en grondkaarten niet binnen de bij artikel 8 en 9 voorgeschreven termijnen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal hebben onderworpen ; 3e. indien de spoorweg niet binnen den bij artikel 21 voorgeschreven tijd is in exploitatie gebracht. De vervallen verklaring geschiedt door den Gouverneur-Generaal. Artikel 33. Intrekking der concessie. Ingeval van vervallen verklaring wordt de concessie ingetrokken. De Gouverneur-Generaal is gedurende een jaar na de vervallen verklaring bevoegd Zich ten behoeve van den Staat in het bezit te stellen van den weg, met het materieel en al wat daartoe behoort, tegen betaling van eene som die ten hoogste vijf en zestig ten honderd kan bedragen van de waarde, naar de schatting van drie deskundigen, van welke een te benoemen door de concessionarissen, een door den Gouverneur-Generaal en de derde door het Hooggerechtshof. Hun uitspraak is in het hoogste ressort. Met de vervallen verklaring kan onmiddellijk over hetgeen voor den aanleg voorhanden is, en over het materieel en het personeel der exploitatie worden beschikt. Hetgeen van de waarborgsom nog niet mocht zijn teruggegeven vervalt aan den Staat. Artikel 34. Overmacht. De bepalingen der artikelen 32 en 33 zijn niet toepasselijk indien de concessionarissen aantoonen, dat de vertraging of de staking van het werk het gevolg is van een behoorlijk bewezen geval van overmacht ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal. De Gouverneur-Generaal is bovendien bevoegd in geval van onvermijdelijke noodzakelijkheid de in vorige artikelen vastgestelde termijnen te verlengen. De vervallen verklaring heeft dan plaats bij het einde van den alzoo verlengden tijdstermijn. Artikel 35. Beroep op overmacht. De concessionarissen zijn niet ontvankelijk, om welke reden ook, zich op overmacht te beroepen, tenzij zij binnen dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden, waaruit de overmacht ontstaat aan en ten genoege van den Minister van Koloniën of van den Gouverneur-Generaal hebben doen blijken, dat die gebeurtenissen of omstandigheden bestaan en welken invloed zij hebben uitgeoefend. Gelijke regel geldt bij daden, die de concessionarissen aan Landsambtenaren meenen te kunnen wijten. Zij zullen er geen beklag op mogen gronden, tenzij zij het bestaan en den invioed bij het plegen der daad, of binnen hoogstens dertig dagen daarna hebben doen kennen. In geen geval zullen zij eenige vordering op mondelinge lastgeving mogen gronden. Artikel 36. Ingebreke blijven. De concessionarissen worden beschouwd in de volbrenging hunner verplichtingen in gebreke te zijn gebleven door het eenvoudig doen verstrijken der verschillende termijnen en zonder dat het noodig is daarvan door eenige acte te doen blijken. De concessionarissen worden geacht niet in gebreke te zijn, wanneer de vertraging aan daden van publieke beambten is toe te schrijven. V. VAN HET TOEZICHT. Artikel 37. Toezicht op den aanleg. Er wordt door ambtenaren van Regeeringswege toezicht gehouden op de uitvoering van alle werken van eersten aanleg. Artikel 38. Uit het toezicht vloeit geene verplichting voor den Staat voort. Het volgens het vorig artikel te houden toezicht kan tot geene verplichting hoe ook genaamd ten laste van den Staat aanleiding geven. Artikel 39. Maandstaten en balans. Aan de maandstaten der exploitatie van den spoorweg wordt maandelijks, en aan de algemeene balans jaarlijks openbaarheid gegeven door bekendmaking in de Javasche Courant. VI. Algemeene bepalingen. Artikel 40. Schadevergoeding. Alle schadevergoedingen en alle kosten, ten behoeve van wien het ook zij, waartoe de uitvoering dezer concessie aanleiding geeft, komen ten laste der concessionarissen, die daarmede alleen en uitsluitend belast blijven. Artikel 41. Risico ten laste der onderneming. De concessionarissen worden gehouden ten hunnen koste en risico te ondernemen alle onteigeningen en werken, voorzien of niet voorzien, zonder eenige uitzondering, zoomede alle leveringen, onderhoud en vernieuwing van materieel, waarvan de noodzakelijkheid zal blijken voor de volledige voltooiing, het onderhoud en de exploitatie tijdens den geheelen duur der concessie. Deze bepaling wordt als den grondslag der concessie beschouwd. Uitdrukkelijk wordt bedongen, dat zij in al de gevallen, die zich kunnen voordoen, in den ruimsten zin worde toegepast. Artikel 42. Bekendheid met gegevens en berekeningen. De concessionarissen verklaren de gegevens en berekeningen, op welke de onderneming is gegrond, genoegzaam te hebben getoetst, de waarheid te hebben erkend van al de daarbij vermelde feiten, en zich te hebben overtuigd van de uitvoerbaarheid van al de vereischte werken. Dientengevolge kan de Staat nooit, in welk geval het ook zijn moge, verantwoordelijk worden gesteld, noch voor de fouten en leemten, die in de plannen en ontwerpen kunnen voorkomen, noch voor de moeielijkheden, die zich tijdens de uilvoering en de exploitatie kunnen voordoen. Artikel 43. Wijziging in tarieven van in- en uitvoerrechten. De concessionarissen kunnen in geen geval aanspraak maken op vergoeding van schade of winstderving, in geval van Staatswege wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om wijziging te brengen in het tarief der in- en uitvoerrechten, of ten gevolge van maatregelen van algemeen belang, die van Staatswege genomen of bevolen worden. Artikel 44. Duur der concessie. De concessie voor de exploitatie voor den spoorweg wordt gegeven voor een tijdvak van negentig jaren, in te gaan met den dag, waarop de concessie krachtens artikel 31 definitief wordt aanvaard. Mits van Zijn voornemen minstens twee jaren voor het einde der concessie kennis gevende, heeft de Staat het recht, den weg met het materieel en alles wat tot een en ander behoort, vrij en onbezwaard over te nemen, tegen den prijs, welke gevonden wordt, door de gemiddelde winst per jaar over de drie voordeeligste jaren uit het tijdperk van de laatste vijf jaren der exploitatie met twintig te vermenigvuldigen. Wenschen de concessionarissen verlenging, dan moeten zij zich, onder mededeeling van de voorwaarden, die zij zouden wenschen te zien gesteld, tot de Regeering wenden, minstens achttien maanden voor het eindigen der concessie. De bepalingen omtrent de overneming en de verlenging, gelden ook bij het eindigen der verlengde concessie. Artikel 45. Onderhoud der werken bij het einde der concessie. Bij het eindigen der concessie moet de spoorweg, het materieel en alles wat tot een en ander behoort, zich in volkomen staat van onderhoud bevinden. Zoo de concessionarissen gedurende de vijf jaren, welke dat tijdstip voorafgaan, niet zorgen, behoorlijk aan deze verplichting te voldoen, kan de Gouverneur-Generaal vorderen, dat de ontvangsten aan den Staat worden verantwoord en desnoods aan anderen die ontvangsten opdragen, ten einde den spoorweg, het materieel en al wat tot een en ander behoort, in goeden staat te brengen. Artikel 46. Kosten der concessie. Alle kosten en rechten op het verleenen, verkrijgen en exploiteeren van de concessie vallende, zijn ten laste van concessionarissen. Vil. Bijzondere bepalingen. Artikel 47. Waarborg-kapitaal. Tot waarborg voor het naleven dezer voorwaarden strekt het waarborg-kapitaal, door concessionarissen bij de aanvaarding der concessie te storten, ter somma van honderd duizend gulden. De storting geschiedt op een door den Minister van Koloniën aan te wijzen rijkskantoor in Nederland of in 's lands kas te Batavia in Nederlandsche of Nederlandsch-Indische munt of in Nederlandsche Staatseffecten met de onverschenen coupons. Van het geld wordt geen interest betaald. De coupons der Staatseffecten worden op de verschijndagen tegen ontvangstbewijs aan de concessionarissen ter hand gesteld indien het telkens blijkt dat zij aan al hunne verplichtingen hebben voldaan. Artikel 48. Teruggave van het waarborg-kapitaal. Drie vijfde gedeelten van het in artikel 47 bedoelde waarborgkapitaal worden aan de concessionarissen teruggegeven nadat behoorlijk blijkt, dat de voor den spoorweg benoodigde gronden zijn verkregen en werken zijn uitgevoerd voor eene waarde van ten minste drie vierde gedeelten van het aanlegkapitaal. De laatste twee vijfde gedeelten worden ingehouden om te strekken tot waarborg der uitvoering van al de op de concessionarissen rustende verplichtingen en om daaruit eventueel te betalen de uitgaven, ambtshalve voor hunne rekening te doen. Het ingehouden deel wordt teruggegeven, zoodra de spoorweg met alles wat daartoe behoort volgens de bepalingen en voorwaarden van deze concessie in zijn geheel is in exploitatie gebracht. Artikel 49. Toepasselijkheid van wetten en verordeningen. De bestaande of te maken algemeene wetten en verordeningen omtrent het gebruik der spoorwegen zijn behoudens de bepaling van artikel 29 dezer concessie op den geconcedeerden spoorweg van toepassing. Artikel 50. Naamlooze vennootschap. De concessionarissen zijn verplicht, om binnen twaalf maanden na den dag, waarop de Gouverneur-Generaal de concessie als definitief aanvaard zal verklaren, eene naamlooze vennootschap van koophandel op te richten, en aan deze de verkregen concessie in haar geheel en zonder eenig voorbehoud over te doen. De zetel der vennootschap moet in Nederland of in NederlandschIndië gevestigd zijn. De bestuurder van de vennootschap of indien het bestuur uit meer dan een persoon bestaat, de meerderheid zijner leden, moeten Nederlanders zijn en hunne woonplaats in Nederland of in Nederlandsch-Indïè hebben. Ingeval de zetel der vennootschap in Nederland is gevestigd, zal voor het bestuur en de uitvoering der zaken in Nederlandsch-lndië een plaatselijk bestuur worden benoemd, voorzien van de noodige volmacht, om in alles, wat de uitvoering der concessie aangaat, steeds dadelijk te kunnen handelen. De leden van dit plaatselijk bestuur moeten Nederlanders zijn. De statuten der op te richten vennootschap worden voor de oprichting onderworpen aan de goedkeuring van den GouverneurGeneraal, opdat daarin niets voorkome, dat met de voorwaarden der concessie in strijd is. De concessionarissen en de evengenoemde op te richten vennootschap zijn bevoegd, om voor de exploitatie van den spoorweg dadelijk of later met eene bestaande of op te richten onderneming overeen te komen, onder verplichting dezer laatste tot stipte uitvoering van al de bepalingen der concessie. De keuze van de exploitanten en de deswege te sluiten overeenkomst behoeven de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. Artikel 51. Domicilie. De concessionarissen kiezen domicilie ter Griffie van den Raad van Justitie te Batavia tot dat de concessie door eene vennootschap zal zijn aanvaard, en daarvan door deze officieel kennis zal zijn gegeven. viii. Slotbepaling. Artikel 52. Geschillen omtrent de concessie-voorwaarden. Bij geschil omtrent de bedoeling en de toepassing van de bepalingen dezer concessie wordt voor zoover daarin niet op andere wijze is voorzien, in het hoogste ressort beslist door den Gouverneur-Generaal. Behoort bij besluit van 4 Juni 1885 n°. 41 c. Mij bekend: De lste Gouvernements Secretaris. Bijlage V. Aan Zijne Excellentie den Minister van Koloniën. Geven met verschuldigden eerbeid te kennen: R. H. Eyssonius de Waal, gepensionneerd Kapitein van den generalen staf, zoo voor zich zeiven als in hoedanigheid van gevolmachtigde van R. A. Eekhout, Oud-zeeofficier, wonende te Buitenzorg; en Jhr. O.J. A. Repelaer van Driel sectie ingenieur bij den aanleg van Staatsspoorwegen, beiden wonende te Nijmegen; dat hem bij besluit van Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië ddo. 4 Juni jl. No. 4/c concessie is verleend voor het aanleggen en exploiteeren van eenen spoorweg uitgaande van eene der stations van den Staatsspoorweg DjocdjaTjilatjap nabij den overgang van dien spoorweg over de Serajoe onder door de kloof der Serajoe over Poerwokerto, Soekaradja en Poerworedjo naar Bandjarnegara en zulks op de voorwaarden als bijlage bij dit request gevoegd; dat zij, hoewel alle hoop koesterende omtrent het welslagen hunner pogingen ter verkrijging van het noodige kapitaal, zij zich niet ontveinzen, dat daaraan door den tegenwoordigen stand van zaken zoowel in het moederland als in onze overzeesche bezittingen eigenaardige bezwaren verbonden zijn, die door den rechtstreekschen steun der regeering hier te lande grootendeels kunnen worden opgeheven; dat zij, in aanmerking nemende het groote belang van het tot stand komen hunner lijn, zoowel ter bevordering der welvaart in de doorsneden streken als tot voeding der Staatslijn DjocdjaTjilatjap Uwe Excellentie met den meesten eerbied verzoeken een wetsontwerp in overweging te willen nemen, waarbij door den Staat gedurende den tijd, noodig voor den aanleg, zijnde volgens art. 21 der concessievoorwaarden, vijf jaren, eene jaarlijksche rente van 4 ten honderd over het geraamde aanlegkapitaal, zijnde in ronde cijfers vijf millioen gulden, worde verzekerd bij wijze van renteloos voorschot door de op te richten naamlooze vennootschap terug te betalen, zoodra de baten van den spoorweg, een nader vast te stellen uitkeering op de aandeelen zullen gedoogen ; ondergeteekenden meenen hieraan nog te moeten toevoegen, dat volgens artikel 31 der concessievoorwaarden de definitieve aanvaarding afhankelijk wordt gesteld van het al of niet verzekerd zijn der plaatsing van minstens drie en een half millioen gulden terwijl de tijdsomstandigheden zullen moeten beslissen of het benoodigde kapitaal geheel in aandeelen zal worden geplaatst of wel dat dit beperkt zal worden tot het laatstgenoemde cijfer, om later naarmate der behoefte, over te gaan tot het uitgeven van obligatiën. Mocht Uwe Excellentie van meening zijn dat laatste cijfer het maximum zoude zijn, waarover de staat op den voet als bovenbedoelde eene rentegarantie zoude kunnen verleenen, dan wordt hierdoor van zelf het bedrag der oorspronkelijk uit te geven aandeelen beheerscht. Adressanten zouden er hoogen prijs op stellen hun verzoek mondeling nader toe te lichten, alvorens door Uwe Excellentie in eenen of anderen zin eene beslissing werd genomen waartoe zij de vrijheid vragen zich bij Uwe Excellentie te mogen aanmelden. 't Welk doende, (iv.g). R. H. Eyssonius de Waal. (iv.g). O. J. A. Repelaer van Driel. Nijmegen, 28 Juli 1885. Bijlage VI. CONCEPT ADDITIONEELE VOORWAARDEN voor de concessie voor den aanleg en de exploitatie van eenen secundairen spoorweg in het Serajoedal verleend bij Gouvernements besluit van 4 Juni 1885 No. 41c. IX. Bijzondere bepalingen betrekkelijk de geldelijke aangelegenheden. Artikel 53. Rente-waarborg. De Staat der Nederlanden waarborgt aan de vennootschap bedoeld in artikel 50 op de wijze als nader in de volgende artikelen omschreven, eene rente van drie ten honderd op de voor den aanleg noodige kapitalen. Artikel 54. Duur en omvang van den waarborg. De in het voorgaande artikel bedoelde waarborg neemt een aanvang op den dag der definitieve aanvaarding van de concessie volgens de laatste alinea van artikel 31 en eindigt met het boekjaar, waarin het overschot van de exploitatierekening 6 °/o van het geraamde aanlegkapitaal dus ƒ 210.000.— bedraagt of wel ten dage dat concessionarissen ingevolge artikel 32 van hunne rechten vervallen mochten worden verklaard. Het maximum der garantie wordt bepaald op de som van twee honderd en tien duizend gulden. De staat zal tot geene grootere bijdrage kunnen geroepen worden ook dan niet, wanneer later mocht blijken, dat de kosten van den spoorweg meer hebben bedragen dan de daarvoor aanvankelijk geraamde som. Artikel 55. Storting op aandeelen en obligatiën. De stortingen op aandeelen en obligatiën worden in overleg met den Minister van Koloniën geregeld. Zoolang de schuld voortvloeiende uit den verleenden waarborg niet is gedelgd, mogen door de vennootschap geene geldleeningen worden gesloten dan met voorkennis en onder goedkeuring van den Minister van Koloniën. Artikel 56. Uitzetting van aanvankelijk overtollige gelden. De vennootschap is gehouden om de aanvankelijk overtollige gelden tijdelijk ter rentewinning uit te zetten. Zulks geschiedt, zoolang de schuld voortvloeiende uit den verleenden waarborg niet is gedelgd: In Nederland In Indie in rente gevende effecten of schuldbrieven naar handelsgebruik. Artikel 57. Berekening van hetgeen voor den waarborg verschuldigd is. Totdat de lijn in exploitatie gebracht is doch uiterlijk tot 189., betaalt de Staat aan de Vennootschap de renten over het op aandeelen of obligatiën werkelijk gestorte bedrag, gerekend van den dag der storting. In mindering van den waarborg worden gebracht: a. De renten volgens artikel 56 gekweekt van aanvankelijk overtollige gelden; b. De zuivere opbrengst verkregen met de exploitatie van gedeelten van den spoorweg vóór diens geheele voltooiing en opening voor het publiek verkeer. Artikel 58. Wijze der rente-betaling. Jaarlijks en wel vóór den Isten September, dient de vennootschap aan den Minister van Koloniën in eene begrooting van hetgeen in het volgende dienstjaar door-den Staat ingevolge de verleende garantie zal moeten worden betaald. Deze begrooting door den Minister goedgekeurd zijnde, geschiedt de betaling daarna in twee halfjaarlijksche termijnen vóór of uiterlijk op den 30sten Juni en den 30sten December van ieder Wat aldus bij eenen termijn mocht blijken te veel betaald te zijn, wordt in mindering gebracht van den volgenden, wat te weinig betaald mocht zijn wordt gebracht op de begrooting voor het volgende jaar. Artikel 59. Schuld ten bate van den Staat. De door den Staat volgens de verleende garantie voor te schieten renten, vormen eene schuld ten laste der vennootschap en ten bate van den Staat rentende drie ten honderd 's jaars. De grootte dezer stukken wordt bepaald door den Minister van Koloniën in overleg met de vennootschap. Artikel 60. Goedkeuring van exploitatierekening, winst- en verliesrekening en balans. Jaarlijks beginnende zoodra een deel der lijn in exploitatie is gebracht, wordt opgemaakt eene exploitatierekening, deze rekening zoomede de winst- en verliesrekening en de balans der vennoot- schap behoeven, zoolang de schuld voortspruitende uit den verleenden waarborg niet gedelgd is, de goedkeuring van den Minister van Koloniën. De exploitatierekening zal omvatten alle uitgaven voor administratie, onderhoud, herstel en exploitatie. Deze rekening mag niet belast worden met: a. de kosten van vermeerdering van materieel; b. de kosten van uitbreiding van de lijn dan wel van de sporen of stationsinrichtingen; c. renten en aflossing van kapitalen; d. eenige kosten, geene betrekking hebbende op de exploitatie van den Spoorweg. Indien over deze stukken of over de toepassing van eenig artikel van dit hoofdstuk geschil ontstaat wordt daarover in hoogste beroep beslist door drie scheidslieden van weerskanten één te benoemen en de derde door den Hoogen Raad der Nederlanden Artikel 61. Verplichting tot verzekering tegen brandschade. De vennootschap is zoolang de schuld uit den waarborg voortspruitende niet is gedelgd, verplicht alle haar in eigendom aankomende gebouwen tegen brandschade te doen verzekeren. De kosten daarvan worden gebracht ten laste van de exploitatierekening. Artikel 62. Aflossing van de schuld aan den Staat. Zoodra bij de verdeeling van de winst volgens de statuten de winst van de aandeelhouders stijgt boven de vijf ten honderd wordt de helft van het meerdere gebezigd tot delging van de schuld uit den verleenden waarborg voortvloeiende. Zoolang de schuld niet geheel gedelgd is wordt aan de aandeelhouders in geen geval meer uitgekeerd dan zeven ten honderd, al het meerdere strekt mede tot delging der schuld. De vennootschap is steeds bevoegd meer te amortiseeren dan uit het bovenstaande zou volgen. Artikel 63. Toezicht. De keuze van den persoon met de leiding der uitvoering van de werken te belasten en die van den persoon of personen met de leiding der exploitatie van den spoorweg te belasten, behoeven de goedkeuring van den Minister van Koloniën of van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, en zulks voorzooveel laatstbedoelde betreft voor zoolang de uit den waarborg voortvloeiende schuld niet is gedelgd. Een der commissarissen van de vennootschap in Nederland wordt benoemd door den Koning zoolang de schuld uit den waarborg voortspruitende niet is gedelgd. Gedurende denzelfden tijd benoemt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië een Regeeringscommissaris in lndië. De commissarissen van het Gouvernement oefenen eene onbeperkte controle en toezicht uit op alle zaken en handelingen van de vennootschap. Zij hebben toegang tot de bureaux, inzage der boeken en kunnen de kas verifieeren. De Regeeringscommissaris in lndië ziet bovendien speciaal toe op economischen bouw en exploitatie van den spoorweg, hij heeft vrijen toegang tot den spoorweg, de gebouwen en de treinen. Een verschil dat mocht ontstaan tusschen den Regeerinscommissaris en het bestuur der vennootschap in Nederland, wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van den Minister van Koloniën. Ontstaat verschil tusschen den Regeeringscommissaris in Nederlandsch-Indië en het beheer van den Spoorweg aldaar dan wordt daarvan onmiddellijk kennis gegeven aan den Gouverneur-Generaal. Kan het verschil door den Minister of door den GouverneurGeneraal niet in der minne worden geschikt, dan wordt het onderworpen aan de beslissing van drie scheidslieden, waarvan een benoemd wordt door den Minister of in lndië door den GouverneurGeneraal, één door of van wege de vennootschap en de derde in Nederland door den Hoogen Raad of in lndië door het Hooggerechtshof. Artikel 64. Bekrachtiging door de wet. De artikels 53 tot en met 63 erlangen eerst kracht na goedkeuring of bekrachtiging bij de wet. Bijlage VII. VOORWAARDEN van vergunning voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtramweg in de residentie Banjoemas van de dessa Kalibagor over Soekaradja naar Poerbolinggo. Artikel 1. Op dezen tramweg zijn van toepassing de artikelen 4 tot en met 14 van de voorwaarden, vastgesteld bij het besluit van 13 Juni 1885 No. 16 (Staatsblad No. 114) met uitzondering van § 1 van art. 5 en wanneer de concessie zal zijn aanvaard in verband met het bepaalde bij het tweede lid van artikel la dezer voorwaarden— met uitzondering tevens van het bepaalde bij § 2a van artikel 5. Artikel la. De verleende vergunning wordt stilzwijgend als vervallen beschouwd, indien zij niet op de in art. 5 sub 1ste Van de voorwaarden in Staatsblad 1885 No. 114 aangegeven wijze is aanvaard voor den dag waarop de spoorweg bedoeld bij het besluit van 4 Juni 1885 No. 4/c voor het publiek verkeer wordt opengesteld. Mocht echter binnen den bovengestelden termijn door anderen eene concessie voor eene stoomverbinding tusschen Kalibagor en Poerbolinggo worden verlangd, dan kan de Gouverneur-Generaal bepalen dat de verleende vergunning binnen den tijd van een jaar moet zijn aanvaard te rekenen van de dagteekening van het besluit waarbij zulks ter kennisse van concessionarissen wordt gebracht; Zullende, indien de aanvaarding niet binnen den bepaalden termijn plaats heeft, de verleende concessie vervallen zijn. Artikel 2. De tramweg zal bestemd zijn voor het vervoer van personen en goederen. Artikel 3. De spoorwijdte zal bedragen 1.067 Meter. Artikel 4. Het waarborg-kapitaal bedoeld in artikel 4 der voorwaarden in Staatsblad 1885 No. 114 wordt bepaald op ƒ 7000 (zeven duizend gulden). Artikel 5. De tramweg zal te Soekaradja in aansluiting moeten worden gebracht met den aan te leggen spoorweg in het Serajoedal bedoeld bij het besluit van 4 Juni 1885 No. 4/c. Hieromtrent treden de ondernemers in overleg met de ondernemers van genoemden spoorweg. Bij gemis aan overeenstemming beslist de Gouverneur-Generaal. Artikel 6. De tramweg moet geheel gereed en in exploitatie gebracht zijn, binnen twee jaren, nadat de vergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel la zal zijn aanvaard onder voorbehoud dat die voltooiing in geen geval behoeft te geschieden voordat het bewesten Soekaradja gelegen gedeelte van den bij het besluit van 4 Juni 1885 No. 4/c bedoelden spoorweg voor het publiek verkeer zal zijn geopend. Artikel 7. Indien de tramweg langs of over erfpachtsperceelen loopt worden door de ondernemers de noodige overwegen ten gerieve der erfpachters aangelegd. Artikel 8. De vergunning wordt verleend voor een tijdvak van 50 jaren, in te gaan op den dag, waarop de verklaring, bedoeld sub 1 van artikel 5 der voorwaarden in Staatsblad 1885 No. 114, gedagteekend is. Indien de ondernemers bij het eindigen der vergunning deze wenschen verlengd te zien, doen zij daartoe minstens een jaar vóór het einde der vergunning het verzoek, onder aanbieding van eene opgave der voorwaarden, waaronder zij de verlenging wenschen. Komt dergelijk verzoek niet tijdig in, kan geen overeenstemming omtrent de voorwaarden van verlenging verkregen worden of wenscht de Regeering geen verlenging toe te staan dan wordt de vergunning gerekend te zijn ingetrokken op den datum der expiratie van den in de eerste alinea van het artikel bedoelden termijn, en zijn de vier laatste alineas van artikel 5 der voorwaarden in Staatsblad 1885 No. 114 van toepassing. Bij het einde van eventueele verlengingen gelden dezelfde regelen. Artikel 9. De onderneming kan van Gouvernementswege worden genaast, zoodra de tramweg gedurende een tijdsverloop van tien jaren of langer in zijn geheel is geëxploiteerd. De prijs waarvoor de naasting geschiedt, zal zijn twintig maal de gemiddelde zuivere winst op de exploitatie per jaar over de drie voordeeligste jaren uit een tijdperk van de laatste vijf jaren der exploitatie. Van het voornemen om den tramweg te naasten wordt ten minste zes maanden te voren aan de ondernemers kennis gegeven. Artikel 10. De betaling geschiedt ingeval van naasting binnen zes maanden na den dag der in bezitneming door den Staat of, zoo de prijs, waartegen de naasting geschiedt, eerst later is kunnen worden vastgesteld, binnen zes maanden na de vaststelling. De tramweg en alles wat daartoe behoort, moeten ingeval van naasting in behoorlijken staat van onderhoud verkeeren. Is dit niet het geval, dan worden de kosten voor het in zoodanigen staat brengen voor de inbezitneming door den Staat, geschat door drie deskundigen, waarvan één te benoemen door den Gouverneur-Generaal, één door de ondernemers en de derde te kiezen door deze beiden of, bij gebrek aan overeenstemming door den Raad van Justitie te Semarang. De door deze deskundigen geraamde kosten worden van de som, waartegen de naasting geschiedt, afgehouden. Tegelijkertijd met den prijs voor de naasting wordt aan de ondernemers het waarborgkapitaal, voor zoover daarover niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 der voorwaarden in Staatsblad 1885 No. 114, is beschikt, teruggegeven. Behoort bij besluit van 19 September 1888 No. 2/c. Mij bekend De lste Gouvernements-Secretaris. Bijlage VIII. EXTRACT uit het Register der Besluiten van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. No. 19. Buitenzorg, 22 September 1898. Gelezen: 1. de requesten, gedagteekend : a. Buitenzorg 24 Maart 1898, van J. G. A. Mühlnickel, houdende verzoek om prioriteit gedurende twee jaren voor eene concessie voor den aanleg en de exploitatie van de ondervolgende secundaire spoorwegen: 1. inde residentien Banjoemas en T egal, loopende van Banjoemas over Poerbolinggo, Pagoetan, Bobotsari, Telaga, Poelasari, Banjoemoedal en Djatinegara naar Slawi, en 2. in de residentien Batavia en Krawang, loopende van Buitenzorg over Tjimahpar, Tjiloewar, Tjitrap, Bodjong, Tjibaroesa en Tjempaka naar Krawang; b. Batavia 12 Mei 1898, van J. A. van Delden, Hoofdvertegenwoordiger in Nederlandsch Indië van de Serajoedal Stoomtram-Maatschappij; II. de missives van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 1 April en 20 Augustus 1898 nos. 5366/SS en 13870/SS en de overgelegde brieven van den Resident van Banjoemas van 28 Juni en 11 Augustus 1898 nos. 3704,6, 4521/6 strekkende 's Directeurs laatstgenoemde missive gedeeltelijk in voldoening aan het schrijven van den lsten Gouvernements Secretaris van 17 Juni 1898 no. 1389; De Raad van Nederlandsch Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan; Eerstelijk: Voorschreven tweeledig verzoek van den adressant J. G. A. Mühlnickel af te wijzen. Ten tweede: Aan de Serajoedal Stoomtram Maatschappij vergunning te verleenen voor den aanleg en de exploitatie van een zijtak van hare hoofdlijn, uitgaande van de halte Bandjarsarie en loopende naar de kotta Poerbolinggo, en zulks onder de aan het besluit van 23 December 1893 No. 6 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4933) gehechte en voor de hoofdlijn geldende voorwaarden, met dien verstande evenwel: a. dat voor dezen zijtak een waarborgkapitaal van ƒ 2000.— (twee duizend gulden) zal worden gestort; b. dat deze zijtak geheel gereed en in exploitatie gebracht moet zijn binnen twee jaren, nadat de vergunning overeenkomstig artikel 5 sub 1 der voorwaarden in Staatsblad 1893 No. 191 zal zijn aanvaard; c. dat de vergunning voor dezen zijtak gelijktijdig vervalt met die voor de hoogerbedoelde hoofdlijn; d. dat voor zoover betreft de bepalingen, opgenomen in de artikelen 4 en 12 der bovengenoemde voorwaarden, deze zijtak zal worden beschouwd als te zijn begrepen in de oorspronkelijke bij hoogergenoemd besluit verleende vergunning, zoodat o. a. de in die artikelen genoemde maxima bedragen onveranderd worden aangehouden ; wordende ten slotte aan de vergunning voor den onderwerpelijken zijtak de voorwaarde verbonden, dat de StoomtramMaatschappij binnen een jaar na hare aanvaarding, op de voor de hoofdlijn geldende voorwaarden een aanvraag zal indienen om Banjoemas met haar tramwegnet te verbinden. Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Raad van Nederlandsch Indië tot informatie en extract verleend aan de Directeuren der Burgerlijke Openbare Werken en van Financiën, de Algemeene Rekenkamer, de Residenten van Banjoemas, Tegal, Batavia en Krawang en de adressanten tot informatie en naricht. Accordeert met voorz. Register: De Wd. Gouvernements-Secretaris, (w.g.) Paulus. Bijlage IX. Aan Zijne Exellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Geeft eerbiedig te kennen de te 's Gravenhage gevestigde Naamlooze Vennootschap Serajoedal Stoomtram-Maatschappij, ten deze vertegenwoordigd door haren Hoofdvertegenwoordiger in Nederlandsch-Indië Mr. H. 'S JACOB, koopman wonende te Batavia; dat de Serajoedal Stoomtram-Maatschappij zich reeds sedert vele jaren bezig houdt met de ontwikkeling van het goederenverkeer met Wonosobo, met het doel eerlang eene tramwegverbinding met die plaats tot stand te brengen; dat zij te dien einde sedert het jaar 1905 een geregelden karrendienst tusschen Bandjarnegara en Wonosobo onderhoudt, benevens een bestelhuis op laatstgenoemde plaats, welke maatregel aan het verkeer dier plaats in hooge mate bevorderlijk zijn geweest; dat den 31 Mei 1905 door de Semarang-Cheribon StoomtramMaatschappij een voorstel aan de Regeering is ingediend, waaruit haar voornemen bleek om, na verkregen concessie, tot den aanleg eener tramwegverbinding tusschen hare lijnen en het station Poerwokerto der Serajoedal Stoomtram over te gaan, dat op dit voorstel tot dusverre door de Regeering geene beschikking is genomen; dat intusschen uit een besluit Uwer Excellentie van den 8 Juni 1910 No. 33, genomen naar aanleiding van een request der Semarang-Cheribon Stoomtram-Maatschappij dd. 28 October 1909, in verband met hetgeen omtrent hetzelfde onderwerp voorkomt in de verslagen der Staatsspoorwegen over de laatste jaren, is gebleken dat bij de Regeering in overweging is de aanleg van een staatsspoorweg van Cheribon in Zuidoostelijke richting over Tjiledoek naar Kroja; dat derhalve mag worden verwacht, dat eerlang eene railverbinding tusschen de spoor- en tramwegen langs Java's Noordkust en die, welke het verkeer in de residentie Banjoemas bedienen, zal worden tot stand gebracht, hetzij door aanleg van Staatswege of wel door eene Maatschappij dat het verkeer in Midden-Java door den aanleg van zoodanige verbinding in hooge mate zal worden bevorderd, dat onder meer door adressante verwacht wordt, dat na den aanleg van bovenbedoelde railverbinding, met aansluiting daarvan aan hare lijn te Poerwokerto, eene verlenging harer lijn Maos— Bandjarnegara tot Wonosobo uit een oogpunt van rentabiliteit uitvoerbaar zal blijken; redenen waarom adressante zich veroorlooft tot Uwe Excellentie het eerbiedig verzoek te richten haar concessie te willen verleenen voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtramweg in de residentie Banjoemas en Kedoe, loopende van Bandjarnegara naar Wonosobo als verlenging van den bestaanden Stoomtramweg van Maos naar Bandjarnegara, volgens de in drie bladen hierbij gevoegde richtingskaart, schaal 1 :20000, en de in vijf bladen hierbij gevoegde lengteprofielteekening, schaal 1 : 10000 voor de lengte en 1 :200 voor de hoogte, en zulks zoo mogelijk met bepaling dat de concessie wordt verleend op de voor den tramweg Maos—Bandjarnegara geldende voorwaarden, met dien verstande evenwel: a. dat het voor dezen tramweg gestorte waarborgkapitaal mede zal strekken voor de beoogde verlenging; b. dat de verlenging over hare geheele lengte gereed en in exploitatie gebracht moet zijn binnen vier jaren, nadat de concessie zal zijn aanvaard; c. dat elk gedeelte van de verlenging, zoodra het gereed is, na opneming en toestemming van Regeeringswege, door den Ondernemer voor publiek verkeer geopend zal kunnen worden; d. dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 5 eerste lid sub a der Voorwaarden in Staatsblad 1905 No. 515, de aanvaarding der concessie niet eerder zal behoeven te geschieden dan een jaar nadat zal zijn besloten tot den aanleg eener railverbinding van Tegal met Poerwokerto, hetzij geheel of gedeeltelijk van Staatswege, hetzij door kennisgeving aan de SemarangCheribon Stoomtram-Maatschappij dat de Regeering bereid is haar de concessie te verleenen voor den aanleg dier verbinding, voor zooverre deze niet van Staatswege zal worden tot stand gebracht; e. dat de Serajoedal Stoomtram-Maatschappij zich verbindt bij aanleg van een Staatsspoorweg van Cheribon over Tjiledoek en Boemiajoe naar een punt van den Staatsspoorweg in de residentie Banjoemas alsdan eene verbindingslijn aan te leggen en te exploiteeren tusschen haar station Poerwokerto en een nader te bepalen punt van genoemden Staatsspoorweg; ƒ. dat de roncessie voor de verlenging Bandjarnegara-Wonosobo zal eindigen gelijktijdig met die voor de hoofdlijn Maos— Bandjarnegara; g■ dat, behalve in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, de minimum-straal der bogen wordt vastgesteld op 150 Meter; h. dat, omtrent de belasting van de uitbreidingsrekening van den Stoomtramweg Maos—Bandjarnegara met de aanlegkosten der verlenging Bandjarnegara-Wonosobo, zullen gelden de navolgende bepalingen. (1). Door den ondernemer wordt aangelegd eene aanlegrekening van de verlenging, waarop worden gebracht alle uitgaven zonder onderscheid, welke worden gedaan ten behoeve van den aanleg, het in exploitatie brengen en de exploitatie der verlenging gedurende den tijd, dat de aanleg, overeenkomstig het hieronder sub (2) bepaalde, gerekend wordt te duren, daaronder begrepen eene rente van vier ten honderd sjaars, berekend over denzelfden tijd, van de aan den aanleg bestede gelden. Het bedrag der uitgaven wordt verminderd met alle ontvangsten zonder onderscheid, te innen gedurende den tijd, dat de aanleg, overeenkomstig het bepaald sub (2) gerekend wordt te duren. (2). De aanleg der verlenging wordt geacht geëindigd te zijn en de aanlegrekening wordt gesloten op den laatsten dag van het boekjaar, volgende op dat, waarin de verlenging, overeenkomstig het bepaalde sub b, over hare geheele lengte voor het verkeer is opengesteld. (3). Een afschrift van de aanlegrekening wordt binnen één jaar na de sluiting aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal onderworpen. (4). De ondernemer stelt de daartoe van Regeeringswege aan te wijzen gemachtigden in de gelegenheid de aanlegrekening met zijne boeken en verdere bescheiden te verifieeren. (5). Geschillen omtrent de aanlegrekening worden beslist door scheidsmannen, te benoemen en rechtdoende als bepaald bij Artikel 13 der concessie voor den tramweg Maos Bandjarnegara. (6) Na ontvangen bericht van accoordbevinding worden door den ondernemer twee afschriften ingediend, benevens twee uittreksels op gezegeld papier volgens een door den GouverneurGeneraal goedgekeurd model, welke uittreksels door den Gouverneur-Generaal van een bewijs van goedkeuring worden voorzien en waarvan één exemplaar met een der afschriften voornoemd aan den ondernemer wordt uitgereikt. (7). Het eindbedrag der aanlegrekening van de verlenging Bandjarnegara—Wonosobo wordt gebracht ten laste van de uitbreidingsrekening van den stoomtramweg Maos—Bandjarnegara. De Serajoedal Stoomtram-Maatschappij, De Hoofdvertegenwoordiger, (W.g.) 's jacob. Batavia, 22 Februari 1911. Bijlage X. EXTRACT uit het Register der Besluiten van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. No. 9. Tjipanas, den 22sten Mei 1914. Gelezen: I. het request, gedagteekend Batavia 12 November 1912, van Mr. H. 'sjACOB, destijds hoofdvertegenwoordiger in Nederlandsch-Indië van de te 's-Gravenhage gevestigde naamlooze vennootschap Serajoedal Stoomtram Maatschappij; II. de missives: a. van den Directeur van Gouvernementsbedrijven van 19 December 1913 en 21 April 1914 Nos. 13558 en 4548, de laatste in voldoening aan het schrijven van den Gouvernements Secretaris van 16 Maart t.v. No. 643, zoomede de in afschrift overgelegde brieven: 1. van den Resident van Banjoemas van 4 Juni 1913 No. 4692/6, vergezeld van een extract uit de notulen der op 29 April t.v. gehouden vergadering van den Gewestelijken Raad van Banjoemas; 2. van den Resident van Kedoe van 25 Juli en 12 November 1913 Nos. 5446/47 en 8298/47, vergezeld van de extracten uit de notulen der vergaderingen van den Gewestelijken Raad van Kedoe, gehouden op 20 Februari en 29 October 1913; 3. van den Hoofdvertegenwoordiger van voormelde Maatschappij van 27 Augustus 1913 No. 140; b. van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 8 Januari 1914 No. 340/E; c. van den Adviseur voor de Decentralisatie van 5 Februari 1914 No. 137/C; Is goedgevonden en verstaan: Met wijziging en aanvulling van het besluit van 22 Juni 1912 No. 13, waarbij aan de Serajoedal Stoomtram Maatschappij concessie is verleend voor den aanleg en de exploitatie van eene verlenging van haren stoomtramweg Maos—Bandjarnegara, te bepalen: A. Uit de bij dat besluit gegeven omschrijving van de richting dier verlenging vervallen de woorden „langs de desa Gending." B. Achter de in dat besluit voorkomende voorwaarde sub G volgt eene voorwaarde sub H, luidende: H. De ondernemer is voorts verplicht om op zijne kosten en op een door den Gewestelijken Raad van Kedoe te bepalen plaats en tijdstip tusschen de bestaande bruggen Singomerto en Tjappar eene kabelbrug van permanente constructie, ingericht voor karrenverkeer en wijd 1.80 Meter tusschen de leuningen, over de Serajoerivier te bouwen. Het ontwerp daarvoor behoort de goedkeuring van den Directeur van Gouvernementsbedrijven op dezelfde wijze als de ontwerpen voor de overige werken der verlenging. Bij de goedkeuring der teekeningen bepaalt de Directeur den tijd binnen welken de brug gereed moet zijn. Op de uitvoering wordt hetzelfde toezicht uitgeoefend als op die der overige werken. Na voltooiing wordt zij in beheer en onderhoud aan den Gewestelijken Raad overgedragen. Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Raad van Nederlandsch-lndië tot informatie en extract verleend aan den Legercommandant, de Directeuren van Gouvernementsbedrijven en der Burgerlijke Openbare Werken, den Hoofdinspecteur der S.S., de Algemeene Rekenkamer, den Adviseur voor de decentralisatie, de Residenten en de Gewestelijke Raden van Banjoemas en Kedoe en den Hoofdvertegenwoordiger van de Serajoedal Stoomtram Maatschappij te Semarang tot informatie en naricht. Accordeert met voorz. Register: De Gouvernements-Secretaris, (w.g.) Erdbrink. VROEGER VERSCHENEN: I. DE LIJN LANGS JAVA'S NOORDKUST II. DE POERWODADI-GOENDIH STOOMTRAM-MAATSCHAPPIJ