1814 EENIOE BLADZIJDEN I INDISCHE : SPOORWEGPOLITIEK V (DE LIJN GOENDIH-SOERABAIA EN HARE ZIJTAKKEN) DOOR S. A. REITSMA AFD. CHEF S.S. ■ BIJLAGEN TEGAL J. D. DE BOER ^ 50 1915 ■ i "wÊ 1.0484 EENIQE BLADZIJDEN I INDISCHE : SPOORWEGPOLITIEK V (DE LIJN GOENDIH-SOERABAIA EN HARE ZIJTAKKEN) DOOR S. A. REITSMA AFD. CHEF S.S. BIJLAGEN TEGAL J. D. DE BOER 1915 ~3o-2- 3> INHOUD Bldz. Bijlage 1 1 I I 5 II I 8 I V 17 V 39 „ VI 65 „ VII 67 Bijlage I. Aan den Directeur van Gouvernements Bedrijven. Batavia, 10 Maart 1911. Met schrijven van den 18den Januari 11. No. 512 wordt, in verband met door den Resident van Rembang ontworpen plannen voor de economische ontwikkeling van zijn gewest, door U Hoog EdelGestrenge mededeeling gevraagd of de plannen mijner Maatschappij tot uitbreiding van haar net in Rembang verder reiken dan de aanleg der lijn Lasem-Djatirogo. De hier bedoelde plannen van den Resident, voor zooverre gelegen op het gebied der verkeersmiddelen, omvatten: le. het tot stand brengen van een aanleghoofd voor zeeschepen te Leran of Bendo; 2e. de uitbreiding van het tramwegnet met de lijnen: ToebanBabat, Leran (of Bendo)-Lasem-Djatirogo-Djodjogan-PontjoRengel, voorts aansluitende aan de lijn Toeban-Babat. Aangezien de totstandkoming van het bovenbedoelde aanleghoofd van overwegenden invloed zal zijn op het verkeer over de aan te leggen tramwegen, vordert dat onderdeel van het plan in de eerste plaats bespreking. Onze thans tijdelijk op Java vertoevende Directeur Gerlinqs heeft door een bezoek aan de betrokken landstreek de overtuiging verkregen dat het door den Resident gewenschte aanleghoofd voor de welvaart in het noordelijk deel der Residentie van het grootste belang is te achten en de totstandkoming derhalve wenschelijk kan worden genoemd, indien de kosten van aanleg en onderhoud beperkt kunnen blijven binnen grenzen, geëvenredigd aan het te verwachten nut. Ter vermijding van misverstand zij op den voorgrond gesteld, dat hierbij niet wordt gedacht aan de haveninrichting met gelijke bestemming als de havens Soerabaja of Semarang. Een goed geoutilleerde haven eischtde besteding van aanzienlijke kapitalen, die blijkens de ervaring slechts met moeite en bij uitzondering rentegevend kunnen worden gemaakt. Het ware daarom niet gerechtvaardigd tusschen Soerabaja en Semarang een nieuwe haven voor algemeen verkeer tot stand te brengen. Naar dezen gedachtengang zal het aanleghoofd te Leran of Bendo derhalve niet zijn te bestemmen voor den invoer van uit het buitenland aangevoerde goederen en evenmin voor de behandeling van goederen, die bijzondere zorg vereischen. Dat echter op meer beperkt gebied eene laad-en losgelegenheid aan zee economisch voordeel kan opleveren blijkt uit tal van in onzen archipel aanwezige voorbeelden. Dat gebied omvat den afscheep van massale en weinig beschutting eischende goederen, benevens de bediening der kustvaart. Voor deze doeleinden ziet men laad- en losgelegenheden ontstaan, overal waar het achterland daaraan behoefte heeft en de plaatselijke toestand het gedoogt. De reden hiervan is, dat op zulke plaatsen het laden en lossen veelal met minder kosten gepaard gaat dan in de groote havens en daarenboven de kosten van vervoer van en naar het onmiddellijk aangrenzende achterland belangrijk lager zijn dan bij het verkeer met die op grooteren afstand gelegen havens. Elke besparing op de verscheep- en vervoerkosten komt aan den producent en consument, in dit geval veelal de inlandsche bevolking, ten goede. Zelfs verkrijgen producten, die de vracht over grooten afstand niet kunnen dragen en dus onverkoopbaar zijn of niet worden geteeld, langs dien weg eene beteekenende waarde. De aanleg van goede verscheepgelegenheden langs de kust in den hier bedoelden beperkten zin verdient dus in het algemeen belang te worden aangemoedigd. Langs de noordkust van Rembang vindt men thans zulke gelegenheden te Rembang, Lasem, Bantjar en Toeban. Op de eerstgenoemde drie plaatsen gaat de verscheping met bezwaren gepaard, die te Rembang en Bantjar doorloopend, te Lasem gedurende een deel des jaars zeer ernstig zijn. Te Rembang en Lasem is de toestand veel minder gunstig dan in vroeger tijd. Dit doet zich te meer gevoelen omdat overal elders de verkeersmiddelen zijn verbeterd. Het noordelijk deel der Residentie Rembang verkeert hierdoor thans inderdaad in ongunstige omstandigheden. Door op korten afstand van Lasem eene goede verscheepgelegenheid tot stand te brengen zal ongetwijfeld de welvaart worden verhoogd. De producten uit het achterland, die aldaar verscheping zullen vinden, zijn in het bijzonder hout, aardolie, trassie, katjang, rijst kapok en andere inlandsche voortbrengselen. Daaronder zijn artikelen,bijvoorbeeldbrandhout,die thansdespoorvrachtovergroote afstanden niet kunnen dragen en dus tot dusverre waardeloos zijn. Twee andere factoren noodig om den handel te ontwikkelen, namelijk kapitaal en handelsgeest, zijn bij de te Lasem gevestigde handelaren eveneens aanwezig. Indien in het Keninggebied een suikerfabriek wordt opgericht zal het product wellicht geheel of ten deele te Leran (Bendo) worden afgescheept. Van eene in den omtrek van Rengel te vestigen fabriek kan men dit nauwelijks verwachten; veeleer is vervoer naar Soerabaja of misschien naar Toeban te voorzien. Het voorafgaande moge volstaan tot toelichting der meening, dat de aanleg van een aanleghoofd te Leran of Bendo aanbeveling verdient. Dat die aanleg van overheidswege zal geschieden schijnt niet te mogen worden verwacht. Dit aannemende is onze Directeur, op grond dat de Samarang-Joana Stoomtram-Maatschappij reeds eene lijn langs de noordkust exploiteert en uitbreiding daarvan naar het binnenland beoogt, van oordeel dat de aanleg en exploitatie van het bedoelde aanleghoofd geacht kan worden op haar weg te liggen. Een harerzijds in te stellen onderzoek zal alsnog aannemelijk moeten maken dat de technische en geldelijke bezwaren, aan aanleg, onderhoud en gebruik verbonden, inderdaad niet zwaarder zullen wegen dan door den Resident bij de mededeeling zijner plannen in uitzicht werd gesteld. Bij de hieronder volgende bespreking der gewenschte uitbreiding van het tramwegnet wordt alsnu aangenomen dat het aanleghoofd zal tot stand komen. Aanleg eener verbindingslijn van dat hoofd met Lasem zal uit den aard der zaak door onze Maatschappij moeten geschieden. Om het aanleghoofd aan zijne bestemming te doen beantwoorden zal het voorts noodig zijn dat onze Maatschappij eene van Lasem uitgaande lijn exploiteert, die in zuid-oostelijke richting zoover in het binnenland doordringt als het verkeersgebied van Lasem zich uitstrekt. Men kan aannemen dat dit reeds thans het geval is tot Djodjogan. Onze Maatschappij zou derhalve concessie wenschen te verkrijgen voor eene tramlijn van Leran (of Bendo) over Djatirogo tot Djodjogan. Laatstgenoemde plaats is ook daarom als een geschikt eindpunt te beschouwen omdat aldaar een weg van Toeban over Goewotroes zich aan den postweg aansluit en voorts omdat, bij oprichting eener suikerfabriek in het Keninggebied, deze waarschijnlijk niet ver van Djodjogan zal worden gevestigd. De streek zuidelijk van Djodjogan kan geacht worden in hoofdzaak tot het verkeersgebied van de Solo-rivier en de lijn GoendihSoerabaja en daardoor van Soerabaja te behooren. Uit een oogpunt van algemeen belang ware het daarom wenschelijk, dat de Nederlandsch-Indische Spoorweg-Maatschappij eene lijn van Djodjogan naar Bodjonegoro, alsmede een lijn Babat-Toeban aanlegde. Indien dit geschiedt kan de aanleg eener lijn van Pontjo over Rengel naar Babat als overbodig worden beschouwd. Eene op te richten suikerfabriek in die streek kan gemakkelijk door eene zijlijn verbinding krijgen met de lijn Toeban-Babat. Slechts in het geval dat de N.I.S. Mij., ongenegenmocht:bip=n den aanleg de, derZ bovenbedoelde ^ijn Leran .£.) Erdbrink. VOORWAARDEN der aan de Nederlandsch-Indische SpoorwegMaatschappij (in deze Voorwaarden verder aangeduid als „de Maatschappij") verleende concessies voor: I. het hebben en het exploiteeren van: A. de door de Maatschappij aangelegde stoomtramwegen : 1. van Djokja naar Brossot; 2. van Djokja naar Willem I, met zijtak van Setjang naar Parakan; 3. van Goendih naar Soerabaja, met zijtakken van Soemari naar Grisee, van Kapoean naar de Solorivier en van Tjepoe naar de stapelplaats van het Boschwezen; B. den tramweg Solo-Bojolali, zoodra deze in eigendom aan de Maatschappij zal zijn overgegaan ; II. den aanleg en de exploitatie van de volgende stoomtramwegen: A. eene verlenging van den stoomtramweg Djokja-Brossot tot Sewoe Galoer (spoorwijdte 1.435 Meter): B. een zijtak van den stoomtramweg Djokja-Brossot van de hoofdplaats Djokjakarta over Passar Gedeh naar de suikerfabriek Poendoeng met eene verbindingslijn van Passar Gedeh naar de halte Magoewo van den spoorweg Semarang-Vorstenlanden (spoorwijdte 1.435 Meter); C. zijtakken van stoomtramweg Goendih-Soerabaja in de residentie Rembang: 1. van Bodjonegoro over Pontjo naar Djatirogo; 2. van Babat over Ngidon naar Djenoe; 3. van Pontjo over Rengel naar Ngidon ; 4. van Soerabaja naar Grisee; D. eene verlenging van den stoomtramweg Solo-Bojolali loopende van de hoofdplaats Soerakarta over Wonogiri naar Kakap; E. een tramweg van station Tawang ter hoofdplaats Semarang over Broemboeng naar het station Gambringan van den stoomtramweg Goendih-Soerabaja. Artikel 1. Waar in deze voorwaarden sprake is van „de tramwegen" zijn daaronder te verstaan de in hoofde dezer onder 1 en II bedoelde lijnen. Artikel 2. (1) Op de tramwegen zijn van toepassing: I. de artikelen 4 tot en met 14 van de Algemeene Voorwaarden, vastgesteld bij artikel 2 van het Besluit van 9 Augustus 1893, No. 23 (Staatsblad No. 191), zooals die artikelen worden gelezen ingevolge artikel 2 van het Besluit van 17 October 1905, No. 4 (Staatsblad No. 515), artikel 3 van het Besluit van 31 October 1907, No. 42 (Staatsblad No. 447), artikel 3 van het Besluit van 10 Maart 1909 No. 7 (Staatsblad No. 191) en het Besluit van 20 Augustus 1909 No. 25 (Staatsblad No. 422); II. het Algemeen Tramwegreglement in Staatsblad 1905 No. 516, zooals dat is gewijzigd bij de Staatsbladen 1906 No. 415 en 456, 1907 No. 54, 292, 446 en 500, 1908 No. 351, 1909 No. 79, 190 en 460 en 1910 No. 100; III. behoudens de gevallen voorzien bij het tweede lid van dit artikel, alle later in de bedoelde Algemeene Voorwaarden en bedoeld Algemeen Tramwegreglement te maken wijzigingen en aanvullingen of nader te maken Algemeene-, Gewestelijkeof Locale verordeningen, betreffende den aanleg, de exploitatie en het gebruik van tramwegen met machinale beweegkracht, bestemd voor algemeen verkeer in Nederlandsch-lndië, voor zoover die met deze voorwaarden niet in strijd zijn of aan de toepasselijkheid niet eenig voorbehoud mocht worden verbonden. IV. behoudens de gevallen voorzien bij het tweede lid van dit artikel, alle andere voorschriften, bepalingen en verordeningen, met de later daarin te maken wijzigingen en aanvullingen, welke als gevolg van de decentralisatie van het Bestuur over Nederlandsch-lndië door de bevoegde macht zullen worden gegeven of vastgesteld, voor zooveel zij betreffen den aanleg, de exploitatie en het gebruik van tramwegen als onder III bedoeld, en met deze voorwaarden niet in strijd zijn of aan de toepasselijkheid niet eenig voorbehoud mocht worden verbonden. (2) Het bij het vorige lid onder III en IV bepaalde geldt niet in geval toepassing der aldaar bedoelde bepalingen vermindering of het vervallen van aanspraken op schadeloosstelling tengevolge zou hebben. (3) Aan de toepasselijkheid van bepalingen als bij het eerste lid van dit artikel onder III en IV bedoeld, welke strekken tot het opleggen — uit anderen hoofde dan de veiligheid van het verkeer — van nieuwe of zwaardere lasten, tot (eventueele) verlaging van tarieven of tot afstand van een winstaandeel, zal geacht worden het voorbehoud te zijn verbonden, dat toepassing daarvan aanspraak geeft op eene binnen redelijke grenzen te bepalen schadeloosstelling uit de kas der Overheid, die de bepaling(en) vaststelde. (4) De bij het vorige lid bedoelde schadeloosstelling wordt bij gebreke van minnelijke schikking, door den rechter bepaald. (5) Waar in deze concessie-voorwaarden bepalingen, niet behoo- rende tot deze voorwaarden, zijn aangehaald, worden daaronder mede verstaan de bepalingen, waardoor zij mochten vervangen worden. Artikel 3. (1) Het waarborgkapitaal, bedoeld in artikel 4 der Algemeene Voorwaarden vastgesteld bij Besluit van den GouverneurOeneraal dd. 17 October 1905, No. 4 (Staatssblad No. 515) blijft bepaald voor de lijn Djokja—Brossot op ƒ 11.000.—(elf duizend gulden) voor de lijn Djokja—Willem I met den zijtak Setjang—Parakan op ƒ 30.000.— (dertig duizend gulden), voor den lijn Goendih—Soerabaja met den zijtak Soemari—Grissee op ƒ 45.000.— (vijf en veertig duizend gulden) en voor de lijn Solo- Bojolali op ƒ 7.500.— (zeven duizend vijf honderd gulden), terwijl het voor de andere tramwegen wordt bepaald op ƒ 300.— (driehonderd gulden) per kilometer, waarbij de lengte, voor zooveel noodig geschat, is af te ronden tot het naast hoogere tiental kilometers. Deze waarborgkapitalen blijven of worden gedeponeerd in Nederland ter plaatse door den Minister van Koloniën te bepalen, in door hem goed te keuren geldswaarden. (2) Het waarborgkapitaal voor eiken tramweg wordt binnen vier weken na den dag der naasting of der overneming daarvan aan de Maatschappij teruggegeven, voor zoover daarover niet krachtens deze voorwaarden mocht zijn beschikt. Artikel 4. (1) De tramwegen zijn bestemd voor het vervoer van personen en goederen, tenzij de Gouverneur-Generaal anders bepaalt. (2) Behoudens bij het maken van de noodig geachte uitwijkplaatsen met dubbel spoor, kan voor de baan en de kunstwerken met aanleg voor enkel spoor worden volstaan. Artikel 5. (1) Alle kosten van onteigening, zoomede alle schadeloosstellingen aan gebruikers van- of rechthebbenden op gronden, waarover ten behoeve van de tramwegen beschikt wordt, zullen door de Maatschappij gedragen worden. (2) Bij beschikking over gronden ingehuurd krachtens het bij artikel 1 der Ordonnantie van 8 Februari 1906 (Staatsblad No. 93) vastgestelde Landhuurreglement voor die Residentiën Soerakarta en Djokjakarta, of het te voren geldend Landhuurreglement voor die residentiën zal aan den landhuurder, onafhankelijk van hetgeen terzake tusschen partijen is bepaald, vooraf moeten worden vergoed, het in onderling overleg — of, in geval van geschil, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur — vast te stellen bedrag der dientengevolge aan gebouwen, aan- plantingen of andere aan dien huurder toebehoorende werken toe te brengen schade, en voorts jaarlijks voor ultimo December aan den huurder moeten worden gerestitueerd het naarmate der uitgestrektheid te berekenen en op de hoogerbedoelde wijze te bepalen gedeelte van den voor de afgestane gronden verschuldigden huurschat. Artikel 6. (1) De spoorwijdte van den tramweg van Djokja naar Brossot is 1.435 Meter, van de overige tramwegen 1.067 Meter, tenzij voor lijnen, als in hoofde dezer onder 11 bedoeld, bij de Concessie anders wordt bepaald. (2) De bovenbouw van de baan en van de kunstwerken van de tramwegen met 1.067 Meter spoorwijdte moet zoodanig zijn, dat die tramwegen, met uitzondering van het baanvaak „Solo Javabank"—„Solo Station Staatsspoorwegen" van de lijn Solo— Bojolali, door de rijtuigen en wagens van de Staatsspoorwegen kunnen worden bereden. (3) De constructie van het rollend materieel van de tramwegen met 1,067 Meter spoorwijdte moet zoodanig zijn, dat de beladen rijtuigen en wagens der Staatsspoorwegen in de treinen dier tramwegen en de beladen wagens van die tramwegen in de gemengde- en goederentreinen van de Staatsspoorwegen kunnen worden vervoerd. Artikel 7. (1) De sporen van de tramwegen moeten aansluiten met die der spoor- en tramwegen voor algemeen verkeer van dezelfde spoorwijdte van de Maatschappij of andere ondernemingen, op de daartoe door de Regeering aan te wijzen plaatsen. (2) Op het station Goendih van den tramweg Goendih—Soerabaja moet gelegenheid blijven tot het doen overstappen van reizigers en tot het doen overladen van goederen op den spoorweg Semarang—Vorstenlanden. (3) Te Soerabaja wordt de bij de aanvaarding dezer concessievoorwaarden ten behoeve van het goederenvervoer bestaande verbinding van den tramweg Goendih—Soerabaja met den Staatsspoorweg in stand gehouden. Artikel 8. (1) De bij den aanleg van de tramwegen, in hoofde dezer onder 1 A en B genoemd, ten behoeve van langs den weg liggende perceelen en ondernemingen gemaakte overwegen, blijven in stand. (2) Bij den aanleg van tramwegen, in hoofde dezer onder II bedoeld, worden ten behoeve van langs den weg liggende perceelen en ondernemingen in overleg met belanghebbenden de noodige overwegen, door en voor rekening van de Maatschappij gemaakt. (3) Leidt dat overleg niet tot overeenstemming, dan worden de overwegen gemaakt overeenkomstig hetgeen door den Directeur van Qouvernementsbedrijven zal bepaald worden. (4) Bij overgang van rivieren door tramwegen, die na 31 December 1912 in exploitatie worden gebracht, kan — voor zoover geen bruggen voor gewoon verkeer aanwezig zijn—door den Directeur van Gouvernementsbedrijven de eisch gesteld worden, dat de trambruggen, wanneer zich daarop geen trein bevindt, voor gewoon verkeer kunnen dienen. Artikel 9. (1) Ten laste van de Maatschappij komt het opnemen en weder leggen der spoorstaven met toebehooren, wanneer het opbreken voor het maken, aanbrengen of herstellen van riolen, gas- en waterleidingen enz., zoomede voor het onderhouden, herstellen of vernieuwen van de door haar geoccupeerde openbare wegen en van de daarin gelegen kunstwerken van overheidswege mocht worden noodig geoordeeld, terwijl nimmer eenige aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding voor schade wegens belemmering of stremming in de uitvoering van den tramwegdienst, noch wegens schade van welken aard ook, die door de uitvoering van werken als bovenbedoeld of door de wijze van onderhoud dier wegen en werken aan de Maatschappij zou kunnen worden toegebracht. (2) De Maatschappij is gedurende den geheelen duur der concessies verplicht om, indien de aanleg of de exploitatie van de tramwegen van nadeeligen invloed blijkt op een goeden waterafvoer of op een veilig publiek verkeer langs of over de door haar geoccupeerde openbare wegen, op hare kosten zoodanige werken uit te voeren en maatregelen te treffen, als tot keering van dien invloed noodig geoordeeld worden. (3) De autoriteit, die beoordeelt of en zoo ja, welke werken en maatregelen noodig zijn, is: a. indien de nadeelige invloed zich uit op wegen of andere werken in beheer bij een Localen Raad: de betrokken Locale Raad; b. in alle andere gevallen het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur, behoudens — in alle gevallen onder a en b bedoeld — hooger beroep op den Directeur van Gouvernementsbedrijven. (4) Bij nalatigheid van de Maatschappij om aan hare in het tweede lid omschreven verplichting binnen den daartoe bepaalden tijd te voldoen, kunnen de noodige werken uitgevoerd en de noodige maatregelen getroffen worden: ingevallen in het vorige lid onder a. bedoeld, door het betrokken Locale Bestuur, in gevallen aldaar onder b. bedoeld, van Regeeringswege, — in alle gevallen met verhaal der kosten op het waarborgkapitaal, bedoeld in artikel 4 der Algemeene Voorwaarden van Staatsblad 1905 No. 515. Artikel 10. (1) Vervoer in het belang van 's Lands dienst van krijgsvolk, oorlogstuig en de daarbij behoorende paarden en andere draag- en trekdieren geschiedt tegen de helft van den vrachtprijs. (2) Onder krijgsvolk worden hier niet verstaan zonder troepen reizende officieren van land- en zeemacht. (3) De Europeesche en Inlandsche ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur, voor dienstreizen binnen hun ressort, beambten der Justitie en Politie, daaronder begrepen gevangenisbeambten, voor zoover de reizen dier personen geschieden ter zake van eene aangelegenheid hunnen dienst betreffende, bestellers van den Post- en Telegraafdienst en personen onder geleide van beambten of van andere personen, door het Openbaar Gezag als geleiders aangewezen, zoomede die geleiders worden, mits niet in afzonderlijke rijtuigen, kosteloos vervoerd volgens regelen, door den Oouverneur-Oeneraal, na den Bestuurder der Onderneming ter zake te hebben gehoord, vast te stellen. (4) Het vervoer en de behandeling der postpakketten heeft plaats tegen betaling op den voet als in artikel 1 van de Algemeene Bepalingen ter uitvoering van het Reglement voor den pakketpostdienst in Nederlansch-lndië (Staatsblad 1909 No. 563) voor de daar bedoelde spoor- en tramwegen is aangegeven. Artikel 11. De Maatschappij wordt beschouwd in de volbrenging van hare verplichtingen in gebreke te zijn gebleven door het enkel verloop van den bepaalden termijn en zonder dat het noodig is daarvan door eenige acte te doen blijken, tenzij de vertraging voortkomt uit eene vreemde oorzaak, welke haar niet kan worden toegerekend. Artikel 12. (1) De Maatschappij is niet ontvankelijk, om welke reden ook, zich op overmacht te beroepen, tenzij zij binnen driemaal vier en twintig uren na de gebeurtenissen of omstandigheden waarop het beroep op de overmacht is gegrond, daarvan aan den Gouverneur-Generaal heeft kennis gegeven en binnen dertig dagen heeft aangetoond, welken invloed die gebeurtenissen of omstandigheden hebben uitgeoefend. (2) Gelijke regel zal gelden ten aanzien van handelingen of verzuimen, welke de Maatschappij aan ambtenaren in openbaren dienst meent te mogen wijten. Zij zal er geen beklag op mogen gronden, ten ware zij binnen driemaal vier en twintig uren het bestaan en binnen dertig dagen den invloed daarvan heeft doen kennen aan den Gouverneur-Generaal of aan den betrokken Localen Raad, al naar gelang die ambtenaren den Lande of een gebiedsdeel met eigen geldmiddelen dienen. (3) In geen geval zal zij eenige vordering op mondelinge lastgeving van ambtenaren mogen gronden. Artikel 13. Indien binnen de grenzen der door de Maatschappij voor de tramwegen in gebruik verkregen gronden eenig voorwerp wordt gevonden dat, naar het oordeel der Regeering, belangrijk is voor kunst, oudheidkunde, penningkunde of natuurlijke geschiedenis, zal de Maatschappij hare aanspraken daarop zonder eenige schadeloosstelling aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië afstaan. Artikel 14. (1) De concessies voor de tramwegen worden verleend tot en met den 31sten December 1971. (2) Het Gouvernement van Nederlandsch-Indië is bevoegd om hetzij alle groepen van lijnen, als bedoeld bij artikel 15, tegelijk, hetzij ééne of meer dier groepen afzonderlijk bij het eindigen der concessie(s) over te nemen, tegen betaling van den volgens artikel 20 vastgestelden prijs, mits het voornemen daartoe ten minste twaalf maanden te voren schriftelijk ter kennis van de Maatschappij is gebracht. (3) Die kennisgeving verbindt het Gouvernement om tot overneming der betrokken lijnen over te gaan. (4) Maakt het Gouvernement van vorenbedoelde bevoegdheid ten aanzien van eene of meer groepen van lijnen geen of niet tijdig gebruik, dan blijft de concessie voor elk der niet overgenomen lijnen op deze voorwaarden nog dertig jaren van kracht. (5) Gelijke regeling geldt telkenmale bij den afloop van elke verlenging. Artikel 15. (1) De tramwegen kunnen, na 31 December 1935, met inachtneming van het hierna bepaalde, te allen tijde door het Gouvernement van Nederlandsch-Indië worden genaast tegen betaling van den volgens artikel 19 vastgestelden prijs, met dien verstande dat de naasting moet samenvallen met het begin van een kalenderjaar. (2) Naasting kan slechts geschieden hetzij van alle der in het volgende lid genoemde groepen van lijnen tegelijk, hetzij van ééne of meer dier groepen afzonderlijk. (3) De in het vorige lid bedoelde groepen zijn: 1. de tramweg van Djokja naar Brossot met zijne zijtakken en verlengingen; 2. de tramweg van Djokja naar Willem 1 met zijne zijtakken en verlengingen; 3. de tramweg van Goendih naar Soerabaja met zijne zijtakken en verlengingen; 4. de tramweg van Solo naar Bojolali met zijne zijtakken en verlengingen; 5. de tramweg van station Tawang ter hoofdplaats Semarang over Broemboeng naar het station Gambringan van den stoomtramweg Goendih—Soerabaja, met zijne zijtakken en verlengingen. Onder zijtakken en verlengingen zijn te verstaan zoowel die lijnen, welke in hoofde dezer onder 1 en II als zoodanig zijn genoemd, als die waarvan bij de daarvoor te verleenen concessie zal worden bepaald dat zij zijtak of verlenging van eene der bestaande hoofdlijnen zijn. (4) Indien te eeniger tijd, op voorwaarden aan deze gelijk, concessie wordt verleend voor een tramweg, die door het Gouvernement niet als zijtak of verlenging van een der in het vorige lid genoemde tramwegen, maar als een zelfstandige lijn wordt aangemerkt, dan zal zoodanige lijn met hare zijtakken en verlengingen als een nieuwe groep worden toegevoegd aan de reeds bestaande groepen. (5) Het voornemen tot naasting zal ten minste twaalf maanden te voren schriftelijk ter kennis van de Maatschappij worden gebracht. (6) Die kennisgeving verbindt het Gouvernement niet om tot naasting over te gaan. (7) Zij wordt geacht niet te zijn geschied, indien de naasting niet heeft plaats gehad bij het begin van het tweede kalenderjaar, volgende op dat, waarin de kennisgeving de Maatschappij heeft bereikt. Artikel 16. (1) Het bepaalde bij artikel 14, tweede tot en met vijfde lid, en bij artikel 15, eerste, vijfde, zesde en zevende lid, is in zoover niet toepasselijk ten aanzien van de groep van lijnen bedoeld bij artikel 15, derde lid onder 1, dat: a. bij het vervallen van den spoorweg Semarang—Vorstenlanden aan den Staat, wegens het eindigen der concessie voor dien spoorweg, het Gouvernement verplicht zal zijn om tegelijkertijd die groep over te nemen; b. ingeval de Staat tot naasting van den spoorweg Semarang— Vorstenlanden overgaat, het Gouvernement verplicht zal zijn tevens en tegelijkertijd deze groep te naasten, terwijl naasting dezer groep op een ander tijdstip is uitgesloten. (2) Met terzijdestelling van den termijn van 31 December 1935 genoemd in artikel 15, eerste lid, en in zoover in afwijking van het bij dat artikel bepaalde, zal naasting van de groep van lijnen, bedoeld bij het derde lid van dat artikel onder 5, te allen tijde kunnen geschieden, nadat tien jaren zullen zijn verloopen sedert den een en dertigsten December van het jaar, waarin de hoofdlijn dier groep over hare geheele lengte voor het algemeen verkeer werd opengesteld. Artikel 17. 1) Bij naasting of overneming verkrijgt het Gouvernement alle aan de Maatschappij ten tijde der naasting of overneming toebehoorende en onroerende goederen — inbegrepen zakelijke rechten — welke ten laste der bouwrekening(en) en der uitbreidingsrekening(en) zijn aangeschaft of tot stand gebracht, zoomede het op genoemd tijdstip aanwezige, bestelde of in aanmaak zijnde rollend materieel benevens de alsdan aanwezige en bestelde magazijnsgoederen, een en ander voor zoover betrekking hebbende op de groep of groepen van tramwegen, die genaast of overgenomen worden, met dien verstande, dat reeds gebruikte, weder in magazijn opgenomen goederen niet aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië overgaan, indien en voorzoover zij door het Gouvernement van den overgang worden uitgesloten. (2) Onder rollend materieel is in het vorige lid en verder in deze concessie-voorwaarden te verstaan: locomotieven, rijtuigen, wagens, onderdeelen daarvan en al hetgeen tot een of ander behoort. (3) Geschillen over de toepassing van de vorige leden van dit artikel worden beslist door scheidsmannen. Artikel 18. (1) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, nadat aan de Maatschappij het voornemen tot naasting of overneming is medegedeeld, een onderzoek te doen instellen naar den toestand van hetgeen bij naasting of overneming door het Gouvernement zal verkregen worden. (2) De Maatschappij is verplicht om hetgeen het Gouvernemen verkrijgt, volgens door of namens den Gouverneur-Generaal verstrekte schriftelijke aanwijzing - mits deze gegeven zij binnen zes maanden na de in het eerste lid van dit artikel bedoelde mededeeling — op hare kosten in goeden staat van onderhou te brengen. .. . (3) Vereenigt de Maatschappij zich niet met die aanwijzing, is zij bevoegd het geschil aan de beslissing van scheidsmannen te onderwerpen, mits het voornemen daartoe binnen eene maand na de ontvangst der aanwijzing schriftelijk ter kennis van de Regeering is gebracht. (4) De Maatschappij zal, nadat en voor zoover de aanwijzing van den Gouverneur-Generaal bindend is geworden of scheidsmannen dienaangaande eene beslissing hebben gegeven, zoo spoedig mogelijk aan de verplichting, in het tweede lid omschreven, voldoen. (5) Ingeval de Maatschappij, ten dage der naasting of der overneming, aan de aanwijzing van den Gouverneur-Generaal voor zoover die alsdan bindend is geworden - of aan eene beslissing van scheidsmannen nog niet of, naar het °ordee van den Gouverneur-Generaal niet ten volle uitvoering heeft gegeven geschiedt zulks verder door het Gouvernement op kosten der Maatschappij; hetzelfde geldt ten aanzien van de uitvoering te geven aan eene beslissing van scheidsmannen, gevallen na den dag der naasting of overneming. Artikel 19. (1) Bij naasting zal het Gouvernement voor elke groep van lijnen, in artikel 15 bedoeld, aan de Maatschappij betalen een som, verkregen door de samenvoeging van de bedragen hieronder sub 1 en 11 aangegeven, te weten: 1. een bedrag A, berekend, behoudens het bepaalde bij tweede lid van dit artikel, naar ondervolgende formule: C-D A = B + (25E — B) X q waarin de letters B, C, D en E de volgende beteekenis hebben. B = de boekwaarde op het oogenblik van naasting van de aan den Lande overgaande goederen, met uitzondering van die bedoeld onder II van dit lid,—waarvoor genomen wordt de som van: a. het gezamenlijk beloop van de eindbedragen der de groep betreffende bouw- en uitbreidingsrekeningen, deze laatste loopende tot op het oogenblik van naasting; b. de kosten van aanschaffing van het op het oogenblik van naasting aanwezige rollend materieel de groep, verminderd met eene korting van één en een half ten honderd (1,5 pCt.) van die kosten voor elk vol kalenderjaar, verloopen sedert den laatsten December van het jaar van indienststelling, met dien verstande, dat de totale korting vijf en twintig ten honderd (25 pCt.) van de kosten van aanschaffing van bedoeld gezamenlijk rollend materieel der groep niet zal te boven gaan. Voor de toepassing van het hier bepaalde geldt artikel 25, tweede en derde lid. C = het aantal volle maanden begrepen in het tijdvak van en met den lsten Januari 1913 tot en met den 31sten December 1971. D = het aantal volle maanden op het oogenblik van naasting verstreken sedert den aanvang van het jaar 1913. E = de gemiddelde netto-opbrengst van de groep per jaar gedurende de voordeeligste vijf van de laaste zeven volle boekjaren, voorafgaande aan den dag van naasting, waarbij als voordeeligste jaren zijn aan te merken die, welke de grootste netto-opbrengst gaven. Onder netto-opbrengst is te verstaan het verschil tusschen: eenerzijds alle baten der Maatschappij zonder onderscheid, over het betrokken jaar, wegens het hebben en exploiteeren van de groep van lijnen, al dan niet uit het vervoer verkregen met inbegrip alzoo van ontvangsten als wagenhuren, vergoedingen voor gemeenschappelijk gebruik, pachtsommen, renten van kasgeld, enz. doch niet de opbrengst van vervreemde goederen; anderzijds alle lasten der Maatschappij, van welken aard ook, over het betrokken jaar, — mits geen kapitaalsuitgaven — uit het hebben en exploiteeren van de groep van lijnen voortspruitende, met inbegrip alzoo: van uitgaven voor wagenhuren, voor gemeenschappelijk gebruik, voor pachten enz., van een tusschen den Minister van Koloniën, in overleg met den Raad van Beheer der Maatschappij, bepaald of te bepalen aandeel in de kosten van het algemeen beheer der Maatschappij, van de uitgaven, welke aan reserve- en vernieuwingsfondsen mochten zijn ontleend, zoomede van de afschrijving op het rollend materieel tengevolge van het bepaalde in dit lid bij de omschrijving van letter B onder b, doch met uitzondering van stortingen in pensioen- en ondersteuningsfondsen en van uitkeeringen aan aandeelhouders en obligatiehouders der Maatschappij. Onder kapitaalsuitgaven zijn hier te verstaan uitgaven, welke bij naasting zijn te vergoeden door het Gouvernement. 11. de waarde van het voor de groep besteld of in aanmaak zijnd rollend materieel en der aanwezige of bestelde magazijnsgoederen, met dien verstande dat als waarde in rekening komt. a. van ongebruikte goederen, aanwezig of in aanmaak, de kosten van aanschaffing; b. van bestelde goederen hetgeen daarvoor reeds is betaald, terwijl voor zoover zij niet of niet geheel betaald zijn, de verplichting tot (af)betaling ten dage der naasting overgaat op het Gouvernement van Nederlandsch-Indië; c. van reeds gebruikte, weder in het magazijn opgenomen goederen, voor zoover zij overgenomen worden, de waarde door taxatie te bepalen. De taxatie geschiedt door drie deskundigen, één aan te wijzen door het Gouvernement, één door de Maatschappij, terwijl de derde door de aldus aangewezenen wordt gekozen of bij gebreke van overeenstemming ten verzoeke van de meest gereede partij wordt benoemd door den Raad van Justitie te Batavia. (2) Het bedrag A, bedoeld in het eerste lid onder 1, zal: a. in geen geval méér bedragen dan éénhonderd vijf en twintig ten honderd (125 pCt.) van de boekwaarde aldaar onder B omschreven, verminderd met: 1°. vijf en twintig ten honderd (25 pCt.) van het bedrag, waarmede de uitbreidingsrekening sedert het tijdstip, waarop de kennisgeving bedoeld in artikel 15, vijfde lid, de Maatschappij heeft bereikt, is verhoogd wegens verbeteringen of uitbreidingen na dat tijdstip aangevangen, en 2°. vijf en twintig ten honderd (25 pCt.) van het bedrag sedert dat tijdstip uitgeven voor verbetering of uitbreiding van het rollend materieel; b. niet minder bedragen dan éénhonderd en vijf ten honderd (105 pCt.) van evenbedoelde boekwaarde. (3) Aanvangende met het zevende jaar, vóórdat eene groep van lijnen als bedoeld in artikel 15 te allen tijde kan worden genaast, wordt jaarlijks vóór of op 31 Augustus door de Maatschappij aan den Minister van Koloniën ter goedkeuring ingediend eene berekening, waaruit blijkt hoeveel het bedrag A, bedoeld in het eerste lid onder 1, op 1 Januari van het loopende jaar voor die groep zou zijn geweest. (4) Geschillen over de toepassing van dit artikel en aangaande de bij het vorige lid bedoelde berekening worden beslist door scheidsmannen. Artikel 20. (1) In geval van overneming van eene of meer groepen van lijnen ingevolge artikel 14, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 16, letter a, zal het Gouvernement aan de Maatschappij betalen voor elke groep van lijnen: a. de boekwaarde op het oogenblik van overneming van de aan den Lande overgaande goederen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 19, eerste lid onder II, welke boekwaarde is te berekenen volgens het bepaalde in artikel 19, eerste lid onder I, bij de omschrijving van letter B, met dien verstande, dat in letter a en b in stede van „het oogenblik van naasting" is te lezen „het oogenblik van overneming"; b. de waarde der goederen bedoeld in artikel 19, eerste lid onder II, berekend volgens het daar bepaalde met dien verstande dat in stede van „ten dage der naasting" is te lezen „ten dage der overneming". (2) Geschillen over de toepassing van dit artikel worden beslist door scheidsmannen. Artikel 21. (1) De Maatschappij maakt voor eiken der tramwegen eene bouwrekening op. (2) Ten laste van deze rekening mogen worden gebracht: a. alle uitgaven zonder onderscheid voor den aanleg van den tramweg, behoudens die welke gedaan zijn ten behoeve van in Nederland gelegen onroerende goederen. Voor den in hoofde dezer onder I B genoemden tramweg Solo-Bojolali zal echter in stede van het bedrag dezer uitgaven worden geboekt het bedrag, dat blijkens de boeken der Maatschappij is besteed als koopsom van dien tramweg, verminderd met de op 31 December 1913 nog beschikbare opbrengst van verkochte materialen en met het op dien datum nog niet besteed bedrag der reserve, vermeld in artikel 14 litt. der b overeenkomst dd. 6 Februari 1905 tusschen de Maatschappij en de Solosche Tramweg-Maatschappij gesloten, bedoeld in het Besluit van den Gouverneur-Generaal dd. 29 November 1905, No. 19; b. alle uitgaven zonder onderscheid voor het in exploitatie brengen van den tramweg, met uitzondering van die voor rollend materieel en magazijnsgoederen en voor den inventaris van in Nederland gelegen onroerende goederen; c. voor zooveel de lijnen betreft, welke op 31 December 1912 reeds in exploitatie zijn, hat bedrag sinds de voltooiing van den aanleg tot en met dien datum—of, voor zooveel betreft den in hoofde dezer onder I B genoemden tramweg Solo — Bojolali, sinds het in werking treden der hierboven onder a bedoelde overeenkomst dd. 6 Februari 1905 tot en met 31 December 1913 —door de Maatschappij besteed aan verbetering en uitbreiding, met uitzondering van die betreffende rollend materieel of magazijnsgoederen of in Nederland gelegen onroerende goederen of den inventaris daarvan; d. behalve voor den in hoofde dezer onder I B genoemden tramweg Solo—Bojolali, rente, berekend van en met den dag, waarop de gelden voor den aanleg of het in exploitatie brengen van den tramweg zijn uitgegeven, tot den dag, waarop de lijn over hare volle lengte voor het algemeen verkeer is opengesteld; e. alle verdere lasten zonder onderscheid met betrekking tot den tramweg of het vervoer daarover tot den aan het slot van letter d bedoelden dag. (3) Ten bate der bouwrekening worden gebracht: a. de waarde der onroerende goederen, welke ten laste dier rekening zijn aangeschaft, doch vöór of bij de afsluiting vervreemd, onbruikbaar geworden, vervallen of te niet gegaan zijn en niet of door niet-gelijksoortige goederen zijn vervangen. Onder waarde is hier te verstaan de boekwaarde of, bij gebreke daarvan, het bedrag der kosten, welke zouden zijn vereischt om het vervreemde, onbruikbaar geworden, vervallen of te niet gegane goed door een nieuw, gelijksoortig, te vervangen. b. alle baten zonder onderscheid uit den tramweg of het vervoer daarvoor voortgekomen tot den dag, bedoeld in het vorige lid, letter d, aan het slot. (4) Voor de toepassing van het bij dit artikel bepaalde geldt: a. dat wijziging, al dan niet gepaard gaande met verbetering, wordt geacht te zijn eenerzijds uitbreiding met een zoodanige zaak, in nieuwen toestand, als door de wijziging wordt verkregen, zoodat de kosten van het maken of aanschaffen van zoodanige zaak ten laste van de bouwrekening worden geboekt, anderzijds het gelijktijdig teniet gaan van de gewijzigde zaak zonder vervanging, zoodat de waarde daarvan ten bate van de bouwrekening wordt gebracht; b. dat, bij vervanging van goederen, als bedoeld bij het vorige lid onder Ietter a, de zaak, welke strekt ter vervanging, al dan niet ten laste van de bouwrekening wordt geboekt, naarmate zij niet-gelijksoortig of gelijksoortig met de oorspronkelijke is. Artikel 22. (1) De in het vorige artikel voorgeschreven bouwrekening wordt afgesloten: voor de in hoofde dezer onder 1 A genoemde tramwegen, met den 31sten December 1912; voor den in hoofde dezer 1 B genoemden tramweg Solo—Bojolali met den 31sten December 1913; voor de in hoofde dezer onder II bedoelde tramwegen met den dag, waarop de aanleg is voltooid, of indien naasting of overneming plaats heeft, terwijl de aanleg van een of meer daarvan nog niet is voltooid, voor die lijn of lijnen met den dag van hare naasting of overneming. (2) Voor de toepassing van het bij dit en het vorig artikel bepaalde wordt de aanleg van eene lijn geacht voltooid te zijn met den 31sten December van het jaar, waarin zij over hare volle lengte voor het algemeen verkeer is opengesteld. (3) Indien de Maatschappij voor in hoofde dezer onder II bedoelde tramwegen verlenging vraagt van den bij de daarvoor verleende concessie gestelden termijn van gereedkomst, is de Regeering bevoegd aan de inwilliging van dit verzoek de voorwaarde te verbinden, dat op het voor algemeen verkeer opengestelde gedeelte van den betrokken tramweg, de aanleg wordt verklaard te zijn beëindigd en dat de bouwrekening, welke op bedoeld tramweggedeelte betrekking heeft, wordt afgesloten met den 31sten van het jaar, waarin dat gedeelte voor het algemeen verkeer is opengesteld. Artikel 23. (1) De bouwrekening, waaruit de baten en lasten voldoende moeten blijken, wordt binnen een jaar na den dag van afsluiting in afschrift door de Maatschappij den Minister van Koloniën ter goedkeuring aangeboden. (2) De Maatschappij is verplicht de juistheid der bouwrekening aan te toonen en tot dat einde van hare boeken en bescheiden inzage te geven aan de Gouvernements-Commissarissen bedoeld bij artikel 67 van de Voorwaarden van Concessie voor den spoorweg Semarang-Vorstenlanden. (3) Geschillen aangaande de bouwrekening worden beslist door scheidsmannen. (4) Na goedkeuring door den Minister van Koloniën of beslissing door scheidsmannen wordt de bouwrekening in tweevoud door of namens genoemden Minister en de Maatschappij onderteeteekend, onder vaststelling van het saldo op den dag der afsluiting. (5) Elk der partijen behoudt een exemplaar. Artikel 24. (1) De Maatschappij houdt voor elk der in artikel 15 bedoelde groepen van lijnen eene uitbreidingsrekening. (2) Ten laste dezer rekening mogen worden gebracht alle uitgaven na de afsluiting van de bouwrekening der betrokken lijn gedaan: I. wegens verbetering en uitbreiding, met uitzondering van die betreffende rollend materieel en magazijnsgoederen of betreffende in Nederland gelegen onroerende goederen of den inventaris daarvan; II. ter verkrijging van zakelijke rechten ten behoeve van die lijn; met bijschrijving eener rente ad vier ten honderd 'sjaars van de uitgaven, als onder I en II bedoeld, ten behoeve van werken van verbetering of uitbreiding van en met den dag, waarop de uitgaaf is gedaan tot den dag, waarop het werk is in gebruik genomen. (3) Ten bate der uitbreidingsrekening wordt gebracht de waarde der onroerende of roerende goederen, welke ten laste van de bouwrekening van een der lijnen, behoorende tot de groep, waarop de uitbreidingsrekening betrekking heeft, of ten laste der uitbreidingsrekening zijn aangeschaft, maar na de afsluiting der bouwrekening vervreemd, onbruikbaar geworden, vervallen of te niet gegaan zijn en niet of door nietgelijksoortige goederen vervangen zijn. Artikel 21, derde lid letter a, slotzin, is ten deze toepasselijk. (4) Voor de toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel geldt het bepaalde bij artikel 21, vierde lid onder letter a en b, met dien verstande, dat in stede van „bouwrekening" is te lezen „uitbreidingsrekening." (5) De uitbreidingsrekening, waaruit de lasten en baten voldoende moeten blijken, wordt telken jare met 31 December bijgeschreven. Zij wordt afgesloten met den dag van de naasting of overneming der betrokken tramwegen. (6) Zij wordt jaarlijks vóór den 15den Juni in afschrift door de Maatschappij aan den Minister van Koloniën ter goedkeuring ingezonden. (7) Het bepaalde bij het tweede tot en met laatste lid van artikel 23 is ook op de uitbreidingsrekening van toepassing, behou- dens dat bij de onderteekening zal worden vastgesteld het saldo op 31 December van het betrokken jaar onderscheidenlijk op den dag der afsluiting. Artikel 25. (1) Het rollend materieel van elke groep van lijnen, als bedoeld in artikel 15, wordt in een of meer van Regeeringswege gewaarmerkte registers ingeschreven, met vermelding van de kosten van aanschaffing, van de data van indienststelling en van de korting op de kosten van aanschaffing toe te passen ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, bij de omschrijving van letter B onder b. (2) Behoudens het bepaalde in het volgende lid zijn onder „kosten van aanschaffing" te verstaan de oorspronkelijke kosten van aanschaffing eventueel vermeerderd met de kosten van wijziging of verbetering en verminderd met: de aanschaffingswaarde van voorwerpen, die tengevolge van wijziging of verbetering niet meer aanwezig zijn, na aftrek van eene korting op die waarde als bij het vorige lid bedoeld. De aanschaffingswaarde is gelijk aan de kosten van aanschaffing of, indien deze kosten onbekend zijn, aan die welke zouden worden vereischt om het niet meer aanwezige voorwerp door een nieuw, gelijksoortig, te vervangen. (3) De korting, bij het eerste lid van dit artikel bedoeld, wordt berekend over de „kosten van aanschaffing", bepaald overeenkomstig het vorige lid, echter zonder aftrek van korting op de aanschaffingswaarde van voorwerpen, die tengevolge van wijziging of verbetering niet meer aanwezig zijn. De berekening geschiedt voor elk kalenderjaar over de kosten van aanschaffing bij den aanvang van dat jaar. (4) De in het eerste lid bedoelde registers worden voortdurend bijgehouden. (5) Een afschrift van elk dezer registers wordt aan den Minister van Koloniën overgelegd, terwijl telken jare vóór 1 Augustus aan dien Minister een opgaaf wordt verstrekt van de wijzigingen, welke de registers in het afgeloopen jaar hebben ondergaan. (6) Naar aanleiding van deze opgaaf worden de eindcijfers van de kosten van aanschaffing en de daarop bij naasting of overneming toe te passen korting — gevende den prijs van overneming van het bij het einde van het betrokken jaar aanwezige rollend materieel — jaarlijks tusschen den Minister van Koloniën en de Maatschappij vastgesteld. Geschillen dienaangaande worden beslist door scheidsmannen. Artikel 26. (1) Van het bedrag, overeenkomstig artikel 19 onderscheidenlijk artikel 20 door het Gouvernement van Nederlansch-Indië te betalen, verder in dit artikel „naastingsprijs" genoemd, wordt op den dag der naasting onderscheidenlijk der overneming, een gedeelte ter beschikking van de Maatschappij gesteld en wel voor elke groep van lijnen, als bedoeld bij artikel 15, zooveel als wordt verkregen door samentelling van: a. het saldo of de som van de saldi der ingevolge artikel 21 opgemaakte bouwrekening(en); b. het saldo der uitbreidingsrekening, bedoeld in artikel 24; c. den prijs van overneming van het rollend materieel zooals een en ander werd vastgesteld volgens artikel 23, vierde lid, en — laatstelijk — volgens artikel 24, zevende lid, onderscheidenlijk artikel 25, zesde lid. (2) Nadat aan het bepaalde bij het vorige lid ten aanzien eener groep zal zijn voldaan, zal het Gouvernement van NederlanschIndië bevoegd zijn zich in het bezit te stellen van al hetgeen ingevolge artikel 17 bij naasting of overneming dier groep verkregen wordt. (3) De naastingsprijs wordt zoo spoedig mogelijk vastgesteld. Rijst ter zake dier vaststelling tusschen het Gouvernementen de Maatschappij verschil van meening dan beslissen scheidsmannen. (4) In afwachting van de vaststelling van den naastingsprijs worden zoodra mogelijk boven hetgeen ingevolge het eerste lid van dit artikel ter beschikking van de Maatschappij is gesteld, in mindering van het verschuldigde, aan de Maatschappij betaald de bedragen, welke het Gouvernement erkent verder schuldig te zijn. (5) De naastingsprijs moet ten volle betaald zijn binnen zes weken nadat het bedrag daarvan vaststaat. (6) Zoolang de naastingsprijs niet ten volle aan de Maatschappij is uitgekeerd, wordt haar over het niet uitgekeerd gedeelte rente vergoed berekend naar vijf ten honderd (5 pCt.) 's jaars te voldoen bij elke betaling op den naastingsprijs over het tijdvak van en met den dag der naasting of overneming tot en met den dag voorafgaande aan dien der betaling van de som, waarover de rente verschuldigd is. (7) Elke beschikbaarstelling van gelden of betaling ingevolge dit artikel geschiedt te Amsterdam, zonder dat deswege eenige belasting of heffing, van welken aard ook, zal worden toegepast. (8) Ten laste van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië komen alle kosten en rechten ter zake van de overdracht en overgang in bezit onderscheidenlijk eigendom aan het Gouvernement van hetgeen dit ingeval van naasting of overneming verkrijgt. Artikel 27. (1) De Maatschappij is verplicht in alle overeenkomsten als in het volgend lid bedoeld, zoomede in alle andere overeenkomsten, voor zoover zij langer dan twaalf maanden zouden kunnen werken, de bepaling op te nemen, dat het Gouvernement van Nederlandsch-Indië bevoegd is zich in hare plaats te stellen in geval van naasting of overneming van de betrokken tramwegen. (2) In geval van naasting of overneming is het Gouvernement verplicht zich van af den dag van naasting of overneming in de plaats van de Maatschappij te stellen in alle overeenkomsten betreffende uitvoering van werken of leveringen ten behoeve van te naasten of over te nemen tramwegen, hetzij in aanleg of in exploitatie, voor zoover die overeenkomsten: a. door de Maatschappij zijn gesloten vóór de ontvangst der kennisgeving bedoeld bij artikel 15, vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 14, tweede lid, of, voorzooveel betreft de groep van lijnen bedoeld bij artikel 15, derde lid onder 1, vóór de ontvangst der kennisgeving van het voornemen om tot naasting van den spoorweg Semarang-Vorstenlanden over te gaan, onderscheidenlijk vóór den lsten Januari 1971, dan wel b. met goedkeuring van den Directeur van Gouvernementsbedrijven zijn tot stand gekomen. Artikel 28. (1) De Maatschappij houdt voor elk der in artikel 15 bedoelde groepen van lijnen 'eene afzonderlijke geldelijke administratie. (2) De bij artikel 67 der Voorwaarden van Concessie voor den spoorweg Semarang-Vorstenlanden bedoelde Commissarissen zijn bevoegd, mede inzage te nemen van alle boeken en schrifturen betreffende den aanleg en de exploitatie van de tramwegen, teneinde zich te verzekeren, dat aan de tramwegen geen baten worden toegekend die aan dien spoorweg toekomen, en dat de exploitatie-rekening van dien spoorweg niet bezwaard wordt met lasten, welke op die van de tramwegen behooren. (3) Bij geschil daarover beslissen scheidsmannen. Artikel 29. (1) In de gevallen waarin volgens deze voorwaarden een uitspraak door scheidsmannen moet geschieden, worden die scheidsmannen, ten getale van drie, door den Minister van Koloniën en den Raad van Beheer der Maatschappij, of, in geval het een geschil betreft tusschen het Gouvernement van Nederlandsch-lndië en de Vertegenwoordigers der Maatschappij aldaar, door den Gouverneur-Generaal en die vertegenwoordigers, — in gemeen overleg benoemd. (2) Leidt dat overleg niet tot overeenstemming binnen zestig dagen nadat de meest gereede partij hare wederpartij daartoe heeft gesommeerd, dan zullen de scheidsmannen, op verzoek van de meest gereede partij, benoemd worden in Nederland door den bevoegden rechter, of, in geval het een geschil betreft tusschen het Gouvernement van Nederlandsch-Indië en de Vertegenwoordigers der Maatschappij aldaar, door het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië of het rechtscollege, dat daarvoor in de plaats treedt. (3) Indien de gesommeerde binnen voormelden termijn aan de wederpartij bij exploit doet aanzeggen, dat betwist wordt dat een der gevallen, waarin uitspraak door scheidsmannen moet geschieden, aanwezig is, dan kan de laatst bedoelde partij de benoeming van scheidsmannen slechts bij gewone dagvaarding vorderen. Is zoodanige aanzegging achterwege gebleven, dan is, na verloop van bovenvermelden termijn, de meest gereede partij gerechtigd de benoeming aan den rechter te vragen bij eenvoudig verzoekschrift, dat aan de wederpartij moet worden beteekend. (4) De scheidsmannen doen recht als goede mannen naar billijkheid. Hunne uitspraak is niet vatbaar voor hooger beroep; zoo noodig moet zij door de wet bekrachtigd worden. (5) De wijze waarop partijen hare belangen kunnen voordragen, wordt door de scheidsmannen vastgesteld. (6) De scheidsmannen zijn bevoegd zich-uit de boeken en daarmede verband houdende bescheiden der Maatschappij alle gegevens te verschaffen, door hen noodig geacht voor het vaststellen hunner beslissing. Bijlage VI. EXTRACT uit het Register der Besluiten van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië No. 53. B ij 1 a g e n: Buitenzorg, den 16en Juni 1915. Gelezen: I. het rekest, gedagteekend Semarang, 8 Augustus 1914, No. 5592, van het Comité van Bestuur der Nederlandsch Indische Spoorweg Maatschappij; II. de rapporten: a. van den Directeur van Gouvernementsbedrijven van 19 Februari 1915 No. 2045; b. van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken van 15 Mei 1915 No. 1; De Raad van Nederlandsch Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de aan de Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij bij artikel 5 sub d van het besluit van 28 October 1913 No. 13 (Bijblad op het Staatsblad No. 7931) verleende concessie voor den aanleg en de exploitatie van een in de residentie Soerabaja gelegen verlenging van den zijtak Soemari-Grisee der lijn Goendih-Soerabaia, loopende van het tegenwoordig emplacement Grisee naar het Staatsspoorwegstation Mesigit te Soerabaia, aldaar aansluiting gevende naar het station Pasar Toeri der lijn Goendih-Soerabaia, welke concessie blijkens het besluit van 30 October 1914 No. 56 op 18 September van dat jaar is aanvaard, aan genoemde Spoorweg Maatschappij op de bij artikel 6 van het eerstaangehaald besluit vastgestelde „Voorwaarden van concessie voor den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen" concessie te verleenen voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtramweg Grisee-Kandangan, zijnde een in genoemde residentie gelegen verlenging van den zijtak Soemari-Grisee der lijn Goendih-Soerabaia, loopende van het tegenwoordig emplacement Grisee naar de halte Kandangan van den stoomtramweg Goendih-Soerabaia, en voorts onder beding: a. dat de overwegen in het nieuwe tracé worden vastgesteld in overleg met den Chef der 4e Waterstaatsafdeeling en de doorlaten gemaakt worden overeenkomstig de aanwijzingen van den Chef der Irrigatie-afdeeling „Brantas", volgens nader aan dezen te verstrekken gegevens: b. dat de bij artikel 7 sub d van het besluit van 28 October 1913 No. 13 bedoelde waarborgsom, ten bedrage van f6000.—, voor de lijn Grisee-Soerabaia, welk waarborgkapitaal blijkens § B van het besluit van 30 October 1914 No. 56 in Nederland is gestort, wordt aangemerkt als waarborgsom voor de hoogerbedoelde nieuwe verbinding Grisee-Kandangan. Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Raad van Nederlandsch-lndië tot informatie en extract verleend aan den Legercommandant, de Directeuren van Gouvernementsbedrijven en de Burgerlijke Openbare Werken, de Algemeene Rekenkamer, den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Staatsspoorwegen op Java, den Resident van Soerabaia, den Gewestelijken Raad van Soerabaia en den adressant tot informatie en naricht. Accordeert met voors. Register, De Gouvernements Secretaris (w.g.) VAN ERDBRINK. Bijlage VII. Aan den Directeur van Gouvernements-Bedrijven te Weltevreden. Semarang-Cheribon Stoomtram-Maatschappij Hoofdvertegenwoordiger. No. 44. Semarang, den 17en Februari 1913. ONDERWERP: Ombouwing der lijn Semarang-Cheribon. Nadat den len Mei 1912 aan de Semarang-Cheribon StoomtramMaatschappij concessie was verleend voor de afkortingslijn BedilanKantji kon de inrichting der geheele lijn Semarang-Cheribon voor verhoogde treinsnelheid in studie worden genomen. Daarbij werd rekening gehouden met de toeneming van het verkeer in de laatste jaren en met de verwachtingen, die op dit gebied in de toekomst gerechtvaardigd zijn. Het komt mij wenschelijk voor UHEQ. thans voorloopig in te lichten omtrent de gedragslijn, welke de maatschappij zich voorstelt bij dezen verbeteringsarbeid te volgen. De Directie besloot de hoofdlijn, daarin begrepen de afkortingslijnen Kaliwoengoe-Pegandon en Bedilan-Kantji, in te richten als spoorweg. Voor zooverre de lijn thans gelegen is op den postweg, zal zij worden vervangen door eene lijn op afzonderlijke baan. Te Semarang, Kaliwoengoe, Weleri, Batang, Pemalang, Tegal en Cheribon zullen nieuwe stations worden aangelegd, terwijl te Pekalongan het station zal worden uitgebreid. Nevens de tot spoorweg bestemde hoofdlijn zullen als tramwegen voor lokaal verkeer in exploitatie blijven de bestaande baanvakken Kaliwoengoe-Pegandon, Tegal-Brebes en Losari-Moendoe via Bedilan-Tjiledoek-Kantji. Te Pekalongan zal het lijngedeelte van het station tot den Aloon-aloon behouden blijven om te worden toegevoegd aan de tramlijn Pekalongan-Wonopringgo. Naarmate de baanvakken op eigen baan gereed komen, waarvan het tijdstip in hooge mate afhankelijk zal zijn van de medewerking, die op het gebied der onteigening wordt verkregen, zal vergunning worden gevraagd daarop aanvankelijk de maximumtreinsnelheid van 45 K.M. toe te passen. Verwacht wordt dat na de voltooiing der afkortingslijn Bedilan-Kantji de toepassing dier treinsnelheid op de alsdan daartoe reeds geschikt zijnde baanvakken, de gelegenheid zal openen van de verbinding tusschen Batavia en Semarang in één dag tot stand te brengen. De verandering van den tramweg in een spoorweg zal gepaard gaan met eene verhooging der maximumsnelheid tot 60 K.M. per uur. Daaraan zal de vernieuwing of versterking van alle bruggen voorafgaan moeten gaan. De Maatschappij meent voorloopig te mogen aannemen, dat deze arbeid tegen het einde van het jaar 1915 zal zijn beëindigd en de exploitatie als spoorweg derhalve omstreeks 1 Januari 1916 zal kunnen aanvangen. Het verzoek tot vervanging, wat de hoofdlijn betreft, van de tramwegconcessie door eene spoorwegconcessie, zal dezerzijds bij de Regeering worden ingediend. Semarang-Cheribon Stoomtram-Maatschappij De Hoofdvertegenwoordiger, (w.g.) G. P. J. Caspersz. VROEGER VERSCHENEN: I. DE LIJN LANGS JAVA'S NOORDKUST II. DE POERWODADI-GOENDIH STOOMTRAM-MAATSCHAPPIJ III. DE LIJN IN HET SERAJOEDAL. IV. DE BANTAMLIJNEN VAN DEN STAAT