VOLKSBIBLIOTHEEK N°. 18. ONZE STAATSREGELING. DOOR PAUL GOULMY. KAPELAAN TE DRUTEN. TWEEDE DEEL. „Door Mij regeeren de koningen, en „verordenen de wetgevers hetgeen „recht is." Boek der spr., VIII, 15. UITGAVE VAN DE UITGEVERSVENNOOTSCHAP „FUTURA" TE LEIDEN. — 1908. ELECTR. DRUKKERIJ ,'T KASTEEL VAN AEMSTEL", AMST. INLEIDING. Tot mijn spijt bleek het niet mogelijk, zonderde behandeling der stof te schaden, om al hetgeen over onze Staatsregeling nog te zeggen was, in een tweede deel bijeen te brengen en dan toch den vorm van een „Volksbibliotheek-nummer" te behouden. Een derde nummer is noodig geworden. In dit tweede deel behandel ik de uitvoerende macht des konings en hare organen n. 1. de 9 departementen van algemeen bestuur. In het derde deel zal dan het provinciaal, gemeentelijk en koloniaal bestuur volgen, waaraan eene beschouwing over den godsdienst in Nederland en zijne koloniën vastgeknoopt zal worden. Zoowel aan het einde van het tweede, als van het derde deel zullen de noodige wijzigingen, welke sedert de uitgave van een vorig deel noodzakelijk werden, geplaatst worden. PAUL GOULMY. Druten, feestdag van de H. H. Martelaren van Gorcum, 1908. EENIGE WENKEN. In overeenstemming met onze Grondwet wordt overal van den koning gesproken. Natuurlijk is alles wat van den koning gezegd wordt, ook op eene koningin van toepassing (wet van 22 Juni 1891, S. 125, betreffende de wettelijk vastgestelde formulieren enz. in verband met het overgaan der kroon op eene koningin). Worden er in den loop van het werk artikelen zonder vermelding van bron aangehaald, dan zijn die artikelen aan onze Grondwet ontleend. T. a. p., d. i. ter aangewezen plaats, duidt immer op het werk, hetwelk — buiten de Grondwet — het laatst aangehaald is. EVULGETUR. Hag. Com. die 9 Aug. 1908. P. ZWART, Libr. Censor. ONZE STAATSREGELING HOOFDSTUK III. De organen der wetgevende en uitvoerende macht. Punt 2. De organen der uitvoerende macht. In het eerste deel bespraken wij breedvoerig de organen der wetgevende macht n. 1. den koning en de Staten-Generaal, in eene Eerste en Tweede Kamer onderscheiden. Tevens gingen wij na, welk aandeel het departement van algemeen bestuur, de Ministerraad en de Raad van State in de wetgevende macht, den koning en den Staten-Generaal toekomende, hebben. Thans zijn wij tot de organen der uitvoerende macht genaderd. „De uitvoerende macht berust bij den koning" (art. 55), die in de uitoefening van die macht door de ministers, hoofden van departementen van algemeen bestuur, wordt ter zijde gestaan (art. 77). Zijn de wetten des lands openbaringen van de wetgevende macht, aan koning en Staten-Generaal geschonken; — de uitvoerende macht uit zich door koninklijke besluiten, welke in twee klassen onderscheiden worden: le. Koninklijke besluiten van algemeenen en blijvenden aard meestal „algemeene maatregelen van bestuur" genoemd, en: 2e. Koninklijke besluiten in engeren zin, bijzondere gevallen regelende, meestal door den naam: „koninklijke besluiten" zonder meer aangeduid. le. „Door den koning worden algemeene maatregelen van bestuur vastgesteld", zegt art. 56. „Eene wet" — zegt Feenstra — kan niet altijd in allerlei bijzonderheden treden, zoodat zij meestal het onderwerp, waarop zij betrekking heeft, slechts in hoofdtrekken regelt. Vandaar dat menige wet, om in praktijk te kunnen worden gebracht, aanvulling noodig heeft. De regeling van bijzonderheden, welke voor aanvulling en nadere uitwerking eener wet gewoonlijk noodig is, wordt aan den koning overgelaten. Een koninklijk besluit, waarbij zoodanige regeling, bestemd om algemeen en blijvend te werken, b. v. een reglement op de spoorwegen of een scheepvaartreglement, wordt vastgesteld, heet een algemeene maatregel van bestuur". Evenwel is de macht des konings in deze materie niet onbegrensd. Immers art. 56 der Grondwet luidt: „bepalingen, door straffen te handhaven, worden in die maatregelen niet gemaakt dan krachtens de wet. De wet regelt de op te leggen straffen'' m. a. w. alleen in algemeene maatregelen van bestuur, welke op eene wet steunen, uit eene wet vooitvloeien, mogen strafbepalingen opgenomen worden; meer nog: de wet, waarop een algemeene maatregel van bestuur steunt, waaruit hij voortvloeit of wel eene algemeene wet, het maximum en soort van straffen regelende, moeten de op te leggen strafbepalingen aangeven. Tot het opnemen van strafbepalingen in een algemeene maatregel van bestuur zelf is immer speciale machtiging der wet noodig. In het maken van algemeene maatregelen van bestuur is de koning volkomen vrij. Alleen in de gevallen, waarin de Grondwet of andere wetten in deze 's konings macht beperken, heeft de monarch zich van het samenstellen van dusdanige maatregelen te onthouden. Art. 21 der Wet op den Staatsraad eischt, dat „door Ons" n.1. den monarch „ .... bij den Raad ter overweging gebracht worden, alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen". En dit is geheel in overeenstemming met art. 75 der Grondwet. Is bij wetsontwerpen het advies van den Staatsraad wegens het recht van amendement der Tweede Kamer menigwerf eene totaal nuttelooze formaliteit — door amendementen toch kan een wetsontwerp geheel van gedaante veranderen; — hier, waar de Staatsraad, om zoo te zeggen, alleen met den koning te doen heeft en eene zoo gretig amendeerende Kamer geheel buiten debat blijft, kan een advies van den Staatsraad op eenen algemeenen maatregel van bestuur van machtigen invloed zijn. Immer wordt aan het hoofd van zulk eenen maatregel er melding van gemaakt, dat de Staatsraad gehoord is. De aanhef van eenen algemeenen maatregel van bestuur luidt aldus: Besluit van den (datum), S , tot uitvoering van de artikelen.... der wet Wij (naam van den monarch), enz. Op voordracht van den minister van van (datum), no afdeeling (naam der afdeeling van het departement); Den Raad van State gehoord (advies van den (datum), no ; Gelet op het nader rapport van den minister van . . . . , van (datum), no , afdeeling (naam der afdeeling van het departement); '). Gelet op de artt der wet . . . .; Hebben goedgevonden en verstaan: (volgt de bestuursmaatregel). Het slot luidt: 's Gravenhage (of andere koninklijke verblijfplaats), den (datum). Handteekening van den koning. Contraseign van den minister2) (uitgeg. datum.) Volgens art. 72 der Grondwet moeten algemeene maatregelen van bestuur afgekondigd worden. Nadat de koning eenen algemeenen maatregel van bestuur onderteekend heeft, plaatst de minister, dien het aangaat, daaronder zijn contraseign en zendt het stuk naar den minister van Justitie door. Wanneer de maatregel van bestuur het contraseign van meerdere ministers behoeft, dan geschiedt de verzending naar den minister van Justitie door den bewindsman, die het laatste onderteekend heeft (besluit van 12 December 1863, S. 149, art. 2). De minister van Justitie plaatst onder den maatregel het volgende onderschrift: „Uitgegeven den (Invullen dagteekening en jaartal.) De minister van Justitie." ') D. w. z. het rapport naar aanleiding van het advies'van den Staatsraad. 2) Om wille der ministeriëele verantwoordelijkheid. De algemeene maatregel wordt, hetzij in het Staatsblad, hetzij in het Staatsblad en in de Staats-courant geplaatst. De oorspronkelijke stukken worden daarna door den Justitieminister teruggezonden naar het Kabinet des Konings (zie deel I, blad. 70), om in het archief dier instelling te verblijven (t. a. p. art. 3.) Is een maatregel in het Staatsblad alleen geplaatst, dan treedt hij op den 20sten dag na dien der dagteekening van het Staatsblad in werking; — plaatste men hem èn in het Staatsblad, èn in de Staats-courant, dan komt de maatregel op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad èn de Staatscourant in werking (wet van 26 April 1852, S. 92, gewijzigd 23 Juni 1893, S. 111, art. 3.) In deel I, bladz. 69 spraken wij over het Staatsblad, hier volgt een woord over de Nederlandsche Staats-courant, welke sedert 1 Januari 1814 van gouvernementswege ten koste en ten behoeve van den lande dagelijks op de werkdagen verschijnt en waarop de gemeentebesturen ten hunnen koste een abonnement moeten nemen (besluit van 18 December 1813, art. 1, 3.) In de Staats-courant verschijnen algemeene maatregelen van bestuur, wanneer zulks bevolen wordt, — besluiten, — benoemingen, — aanschrijvingen van ministers, — enz. (t. a. p. art. 2). Sedert 30 Juli 1842 mogen advertentiën van eene bepaalde strekking opgenomen worden. 2e. Koninklijke besluiten in engeren zin, bijzondere gevallen regelende, worden meestal door den naam: „koninklijke besluiten" zonder meer aangeduid. Deze soort van besluiten houden b. v. de benoeming van eenen rijksambtenaar, de beslissing in een bestuursgeschil, enz. in. Schrijft de wet zulks niet voor, dan wordt over deze besluiten de Raad van State ook niet gehoord (wet op den Staatsraad, art. 24). Af kondiging van zulk een besluit heeft niet plaats. Men volstaat met eene eenvoudige plaatsing in de Staats-courant of zelfs met eene toezending van het besluit aan den betrokken persoon. Het besluit wordt door den koning en de(n) betrokken minister(s) onderteekend. Zooeven zagen wij, dat volgens art. 77 der Grondwet de koning in zijne uitoefening van de uitvoerende macht door de ministers, hoofden van departementen van algemeen bestuur, ter zijde gestaan wordt. Alle takken van dienst worden dan ook tot een van de 9 departementen van algemeen bestuur teruggebracht. De 9 ministeriëele departementen zijn, als 't ware, de organen, waardoor de koning zich van zijne uitvoerende macht kwijt en de 9 ministers zijn daarbij zijne verantwoordelijke medehelpers, zijne dienaren. Hieruit volgt van zelf, dat de koning, wanneer zulks het belang van den dienst eischt, het aantal departementen kan vermeerderen of verminderen naar welgevallen (art. 77). Daar evenwel de Kamers de gelden voor eene eventueele oprichting van een nieuw departement b. v. voteeren moeten, is de koning verplicht, meer met het welgevallen der Kamers, dan wel met zijn eigen welgevallen rekening te houden (art. 124—126). Alvorens de 9 departementen van algemeen bestuur elk afzonderlijk te bespreken — zie hunne namen: deel I, bladz. 23 — wijden wij eerst eenige woorden aan de inrichting van een ministerie in het algemeen. Na den minister, hoofd van het departement, volgt allereerst de secretarisgeneraal (traktement ƒ 5000).') Elk departement is dan in een kabinet van den minister, eenige afdeelingen en bureaux onderscheiden, aan het hoofd waarvan chefs met den titel van directeur-generaal, administrateur, referendaris of hoofdcommies gesteld zijn. Het verdere personeel der afdeelingen en bureaux wordt door ambtenaren met den titel van hoofdcommies, commies, adjunct-commies, lsten en 2den klerk gevormd. Soms zijn aan een departement ook raad-adviseurs verbonden. Dikwijls kan de bewerking van een bepaald wetsontwerp het aanstellen van eenen raad-adviseur noodzakelijk maken, er althans de aanleiding toe zijn. Elke afdeeling of bureau wordt met eenen bepaalden naam aangeduid, b.v. de afdeeling: Politieke Zaken, Comptabiliteit, enz. Thans deelt zich dit 2de punt van het derde hoofdstuk in 9 paragrafen, met de 9 departementen van algemeen bestuur overeenstemmende. ') Sedert Minister Kuyper vormen de 9 secretarissen-generaal der departementen van algemeen bestuur eenen raad, welke de departementale belangen, b.v. den werktijd, de wijze van werken, enz. bespreekt. § 1. Het departement van Buitenlandsche zaken. „De koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen" (art. 57) en het is het departement van Buitenlandsche zaken, hetwelk Z. M. in dat opperbestuur ter zijde staat, — Z. M. dat opperbestuur mogelijk maakt. Tot dat opperbestuur behooren o. a. het benoemen en ontslaan van diplomatieke en consulaire ambtenaren, — het leiden van onze buitenlandsche politiek en onze handelspolitiek, — het beschermen en voorstaan van de vaderlandsche belangen, van Nederlanders in den vreemde, — het afsluiten van traktaten met buitenlandsche mogendheden, enz. Voor de politieke belangen van ons vaderland in het buitenland draagt de Nederlandsche diplomatie; — voor onze handelsbelangen het Nederlandsche consulaatwezen zorg. In de diplomatie onderscheidt men: buitengewone missiën en vaste missiën. Buitengewone missiën, welke onzen monarch bij eene of andere plechtigheid b. v. eene inhuldiging, eene kroning, een huwelijk, eene begrafenis van eenen vreemden vorst vertegenwoordigen. Gewoonlijk worden de leden van dusdanige missie uit de leden van het hof gekozen en aan het hoofd der missie verleent men den titel en rang van „buitengewoon ambassadeurBuitengewone missiën hebben derhalve een tijdelijk karakter. Vaste missiën, welke onzen monarch bij een vreemd staatshoofd of eene vreemde regeering blijvend vertegenwoordigen en zulke vaste missiën noemt men diplomatieke zendingen, doorgaans legatiën of gezantschappen. Aan het hoofd van een gezantschap staat een diplomaat met den rang van: buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister '), minister-resident, zaakgelastigde ') Diplomaten met den rang van buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur worden alleen door Oostenrijk-Hongarije, Rusland, het Duitsche Rijk, Groot-Britannië en Ierland, Italië, Frankrijk, Spanje, Turkije, Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Japan, door Perzié te Constantinopel, door Portugal bij het Vaticaan, door de Vereenigde Staten van Brazilië en Mexico te Washington geaccrediteerd. (zaakgelastigden zijn, in tegenstelling met buitengewone gezanten en gevolmachtigde ministers en ministers-residenten, niet bij de hoven, doch bij de gouvernementen geaccrediteerd), diplomatiek agent (n. 1. wanneer een diplomaat bij het hof of het gouvernement van een vazalsiaai >) geaccrediteerd is). Eenen diplomaat bij een hof of een gouvernement aanstellen noemt men: eenen gezant accrediteeren\ — in kritieke omstandigheden eenen gezant terugroepen of verwijderen heet men: eenen gezant terugtrekken, de diplomatieke relatiën afbreken 2); bij het einde van hachelijke omstandigheden andermaal eenen gezant benoemen noemt men: de diplomatieke relatiën aanknoopen, herstellen. Alvorens een gezant geaccrediteerd wordt, vraagt men de vreemde regeering de agreatie m. a. w. men polst de vreemde regeering over de al- of «/^/-welgevalligheid van den te benoemen persoon. Bij de aanvaarding van zijne zending biedt de nieuwe gezant aan het vreemde staatshoofd zijne geloofsbrieven3); bij het einde van zijne zending zijne terugroepingsbrieven aan. Een en ander geschiedt in plechtige audiëntie. Naar gelang van de belangrijkheid van eenen gezantschapspost wordt een Nederlandsch gezant door gezantschapsraden, gezantschapssecretarissen der le en 2e klasse, gezantschapsattaché's, directeurs van kanselarij, kanseliers bijgestaan. In Oostersche landen komen ook menigmaal tolken voor.4) Alle ambtenaren van eene legatie vormen met den gezant aan het hoofd het personeel der legatie. Is de gezant met verlof of wel is de diplomatieke post vacant, dan treedt een der ambtenaren, aan de missie verbonden, als tijdelijk zaakgelastigde op. Mocht de gezant zelf de éénige ambtenaar zijn, dan wordt bij verlof of tijdens eene vacature van het ministerie in den Haag een gezantschapssecretaris in algemeenen dienst als tijdelijk zaakgelastigde gezonden. ') b.v. Egypte, Bulgarije. 2) Men zegt ook wel: den gezant zijn paspoort geven. 3) Wat onder „geloofsbrieven" verstaan wordt, kan men zien in Deel I pag. 39. 4) Militaire-, marine-, handels-, landbouw-attaché's, enz. kent Nederland niet. Tot de Nederlandsche diplomatie wordt men «/^toegelaten dan na voor eene daartoe ingestelde commissie de examens voor gezantschapsattaché en gezantschapssecretaris afgelegd te hebben. Nederland heeft diplomatieke zendingen te: Tanger voor Marokko. Lissabon voor Portugal. Madrid voor Spanje. Parijs voor Frankrijk. Brussel voor België en Luxemburg. Londen voor Groot-Britannië en Ierland. Stockholm voor Zweden, Noorwegen en Denemarken. St. Petersburg voor Rusland. Weenen voor Oostenrijk-Hongarije. Rome voor Italië m. a. w. bij het Quirinaal. Bern voor Zwitserland. Berlijn voor Pruisen, Beieren, Saksen, Wurtemberg, SaksenWeimar-Eisenach, Mecklenburg-Schwerin en Waldeck-Pyrmont. Bucharest voor Rumenië en Servië. Constantinopel voor Turkije. Peking voor China. Tokio voor Japan. Washington voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Mexico. Bovendien is aan eenige consulaire ambtenaren een diplomatieke titel geschonken en wel aan de consuls-generaal te: Athene voor Griekenland. Bangkok voor Siam. Teheran voor Perzië. Cairo voor Egypte. Rio-de-Janeiro voor de Vereenigde Staten van Brazilië. Buenos-Ayres voor de Vereenigde Staten van Argentinië. Caracas voor de Vereenigde Staten van Venezuela en Columbia. De Nederlandsche gezant is in het (de) land(en) zijner zending in alles de vertegenwoordiger van zijnen monarch (vandaar „Z. M. gezant") en zijn gouvernement. Hij is de leider der politieke betrekkingen, welke tusschen zijn gouvernement en het gouvernement van het rijk, waar hij Nederland vertegenwoordigt, bestaan. De Nederlandsche handels-belangen vinden in hem hun natuurlijken verdediger. Aan het hoofd van het consulaire korps der Nederlanden in het gebied zijner zending is hij geplaatst. De Nederlanders, die in het land. waar hij gevestigd is, wonen, zien in hem hlin h nntn £»T1 crnoron TifVi l-is-wfi -ilr. ^ A l • «MW Vil OV-liaiLll WI1I l t\ ^ (I I t"* VI-'T I MIJMTl _ woordiger hunner vorsten, vooral bij nationale gebeurtenissen. Groote voorrechten zijn aan de diplomaten door de mogendheden geschonken. Zoo b.v. wordt de persoon van eenen gezant op geheel bijzondere wijze beschermd en bewaakt; vrijdom van douane-rechten en personeele belastingen is hem geschonken; zoowel zijn hotel, als zijne bureaux zijn ex-territoriaal, d.w.z. worden als vreemd grondgebied beschouwd. De verschillende gezanten in eene residentie vormen het diplomatieke korps {corps diplomatique) van die residentie, aan het hoofd waarvan de gezant, die het langst in die residentie gevestigd is, als deken staat. Sommige gezanten zijn in meer dan ééne residentie geaccrediteerd '). De belangen van onzen handel, nijverheid, landbouw en scheepvaart worden door onze consulaire ambtenaren in het buitenland behartigd. In landen, waar een Nederlandsch gezant gevestigd is, staan de consulaire ambtenaren onder de leiding van dien diplomaat. Aan eiken consulairen ambtenaar wordt een ressort ter ontwikkeling van zijne activiteit aangewezen. Verschillende ressorten kunnen tot een district ') In Den Haag zijn geaccrediteerd gezanten van Portugal, Spanje Frankrijk, België, Groot-Britannië en Ierland, Denemarken (met residentie te Brussel), Noorwegen (idem te Kopenhagen), Zweden (idem te Brussel), Rusland, het Duitsche Rijk, Zwitserland (idem te Londen), Italië, den H. Stoel, Oostenrijk-Hongarije, Rumenië, Servië (idem te Londen), Turkije, Griekenland (idem te Londen), Perzië, Siam (idem te Londen), China, Japan, Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Vereenigde Staten van Mexico (idem te Brussel), Guatemala (idem te Londen), Panama (idem te Parijs), Vereenigde Staten van Brazilië, Vereenigde Staten van Argentinië (idem te Brussel), Chili (idem te Parijs), Uruguay, Nicaragua (idem te Parijs). vereenigd worden. Aan het hoofd van zulk een district staat doorgaans een bezoldigd of onbezoldigd consul-generaal, die over de consulaire ambtenaren van zijn district toezicht uitoefent. Sommige consuls-generaal bezitten eenen diplomatieken titel (zie bladz. 12). Verschillende administratieve handelingen zijn aan de consulaire ambtenaren opgedragen, — zij brengen verslagen over het verloop van handel en nijverheid, landbouw en scheepvaart uit, welke verslagen in de Handelsberichten van de afdeeling: Handel van het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel verschijnen, — zij kondigen aanbestedingen van buitenlandsche werken aan, terwijl in sommige Oostersche landen als Turkije, China, Marokko, enz. door hen over Nederlanders dier streken rechtspraak uitgeoefend wordt. De Nederlandsche consulaire ambtenaren verdeelen zich in twee klassen: le. De bezoldigde consulaire ambtenaren of beroeps-consuls („consules missi" genoemd). 2e. De onbezoldigde consulaire ambtenaren of honoraire consuls {„consules electi" genoemd). De „consules missi" genieten eene speciale opleiding en leggen voor eene daartoe ingestelde commissie examen af. Zij zijn allen Nederlanders. Een daartoe ingestelde commissie wijst iemand tot candidaat-consulair ambtenaar aan, — binnen drie jaren leggen deze candidaten het zooeven genoem'de examen af en worden, wanneer zij goed voldoen, tot aspirant-vice-consul bevorderd, — drie jaren na dien verkrijgen zij den rang van vice-consul, — vijf jaren later dien van consul, — wederom vijfjaren later is hun verheffing tot consul-generaal mogelijk. „Consules missi" heeft Nederland in: le. Europa: te Hamburg, Antwerpen, Londen, Athene. 2e. Azië: te Teheran, Bangkok, Kobe, Smyrna, Djeddah, Hongkong, Shanghai, Tientsin, Calcutta, Singapore, Penang. (') 3e. Australië: te Melbourne. 4e. Afrika: te Tanger, Caïro, Kaapstad, Johannesburg, Pretoria. ') Weldra ook Beyrouth. oe. Amerika: te Caracas, Rio-de-Janeiro, Buenos-Ayres. De „consules electi" worden bij voorkeur uit Nederlanders gekozen. Aan hen kan eene toelage toegestaan worden, terwijl zij op een deel der consulaatsrechten en andere baten aanspraak hebben. Zij zijn onderscheiden in consulaire agenten, vice-consuls, consuls, consuls-generaal. Hun aantal is legio. Zoowel de „consules missi" als „consules electi" moeten, alvorens hunne taak te aanvaarden, van de regeering van het land, waar zij aangesteld zijn, het „exequatur" ontvangen. In de laatste jaren neemt het aantal kamers van koophandel in het buitenland gestadig toe. Thans zijn Nederlandsche kamers van koophandel gevestigd te Londen (1891), New York (voor Amerika, 1903), Brussel (1902), Parijs (?)' Smyrna (1902), Melbourne (voor Australië, ?). Aan het departement van Buitenlandsche zaken is de directie van het Protocol verbonden, welke directie meer bijzonder met het ceremonieel belast is. Art. 58 der Grondwet zegt: „de koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van zoodanige mede- deelmgen als hij met het belang van den Staat bestaanbaar acht". Daar evenwel oorlog voeren geld kost en het geld daartoe door de Kamers moet gevoteerd worden, is de koning in deze aangelegenheid vrij en toch niet vrij. Art. 59 der Grondwet luidt: „de koning sluit" door zijne gezanten of andere gevolmachtigden „en bekrachtigt" (ratificeert) „alle verdragen met vreemde mogendheden. Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt, dat het belang van den Staat dit toelaat." Ook kan de koning die verdragen in het Staatsblad publiceeren. „Verdragen, die wijziging van het grondgebied van den Staat inhouden, die aan het Rijk geldelijke verplichtingen opleggen of die eenige andere bepaling, wettelijke rechten betreffende, inhouden „b. v. handelstraktaten", worden door den koning niet bekrachtigd „(geratificeerd)" dan na door de Staten-Generaal „(bij de wet)" te zijn goedgekeurd" (art. 59). „Deze goedkeuring wordt niet vereischt, indien de koning zich de bevoegdheid tot het sluiten van het verdrag bij de wet heeft voorbehouden", (art. 59) b. v. uitleveringstraktaten. Van den Raad van Administratie van het Internationale Permanente Hof van Arbitrage, in Den Haag gevestigd, is de minister van Buitenlandsche Zaken krachtens zijn ambt de voorzitter. Nederland heeft thans arbitrage-verdragen met Denemarken (een model-traktaat), Portugal, Frankrijk en Groot-Britannië en Ierland gesloten. Alleen het verdrag met Denemarken is zonder eenige reserve. Eindelijk verdient vermelding de Noordzee-overeenkomsi tusschen het Duitsche Rijk, Denemarken, Frankrijk, GrootBritannië en Ierland, de Nederlanden en Zweden (België en Noorwegen bezitten eene gewaarborgde neutraliteit), ten einde den tegenwoordigen territorialen status quo aan de Noordzee te handhaven >). § 2. Het departement van Justitie. „Er wordt alom in het Rijk recht gesproken in naam des konings" (der koningin), aldus art. 149 der Grondwet. „De hechtste waarborgen" — zegt Feenstra — „voor dé handhaving van orde en rechtszekerheid, voor de bescherming van persoon en goed, zijn gelegen in het bestaan van wetboeken en van onafhankelijke rechters." Onze Grondwet wil personen en goederen beschermen en orde en rechtszekerheid handhaven, maar heeft er ook voor gezorgd, dat beide waarborgen aanwezig zijn. Onze Grondwet wil personen beschermen. Immers art. 157 luidt: „buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis genomen worden, dan op een bevel van den rechter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gericht. ') De begrooting van Buitenlandsche Zaken, hoofdstuk 111 der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ1,337,659.50. De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den tijd binnen welken alle aangehoudenen moeten worden verhoord" en verder: „niemand kan tegen zijnen wil-worden afgetrokken van den rechter, dien de wet hem toekent" (art. 156). Ook de woning van eenen persoon eerbiedigt de Grondwet, daar art. 158 aldus spreekt: „het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald, krachtens eenen bijzonderen of algemeenen last van eene macht door de wet aangewezen. De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is." Eveneens de correspondentie van eenen persoon is veilig, want art. 159 zegt: „het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in de gevallen in de wet omschreven" '). En in onze dagen van sociale politiek hebben tal van wetten — waarover in § 8 — de bescherming van personen, door de Grondwet geëischt, tot in de kleinste bijzonderheden geregeld: de bescherming van den Staat ging tot heil van de werkende klasse in staatszorg over. Uit de zooeven aangehaalde artikelen der Grondwet blijkt evenwel, dat het algemeen belang van de maatschappij voor de particuliere belangen van personen niet wijkt. Onze Grondwet wil goederen beschermen. Art. 151 toch bepaalt: „niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan na voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut de onteigening vordert" •—• zie de Onteigeningswet en de Woningwet — „en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet" (n.1. de Onteigeningswet). „Deze algemeene wet" n.1. de Onteigeningswet „bepaalt ook de gevallen, in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt" b.v. bij herstel van dijken, besmet- ') Zoo kan volgens dc Faillissementswet een curator — de arrondissements-rechtbank stelt dezen persoon aan — de brieven en telegrammen, aan eenen gefailleerde geadresseerd, openen (t. a. p. art. 99). ting, enz. ') Nochtans blijft het voorschrift, het te voren bepalen der schadeloosstelling betreffende, ook dan van kracht. Evenwel geldt „het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, . . . niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert" (art. 151). Onteigening par zóne d. i. onteigening van meer terrein dan voor een bepaald werk volstrekt vereischt wordt, is geoorloofd. Art. 152 luidt: „waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt. Het gebruik van eigendom tot het voorbereiden en het stellen van militaire inundatiën (overstroomingen), wanneer dit wegens oorlog of oorlogsgevaar wordt gevorderd, wordt bij de wet geregeld" (wet van 15 April 1896, S. 71). Art. 153 schrijft voor: „alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rechten behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van de rechterlijke macht". Eindelijk art. 160: „op geen misdrijf mag als straf gesteld worden dealgemeene verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende". Als waarborgen voor de bescherming van een en ander eischt de Grondwet: het bestaan van wetboeken en het aanwezig zijn van onafhankelijke rechters. Ie. Het bestaan van wetboeken. Art. 150 zegt: het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijke en militaire strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, behoudens de bevoegdheid der wetgevende macht om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te ') En de Woningwet heeft in het belang der volkshuisvesting die gevallen uitgebreid, zoodat een besluit van den Gemeenteraad bij koninklijk besluit goedgekeurd, voldoende is, om ten name van de gemeente of van eene vereeniging te onteigenen (t. a. p. art. 26.) regelen". Hieraan is gevolg gegeven door invoering van: a. Het Burgerlijk Wetboek (1 October 1838). b. Het Wetboek van Koophandel (1 October 1838). c. Het Burgerlijk Wetboek van Strafrecht (1 September 1886). d. Het Militaire Strafrecht en de Militaire Tuchtwet (wacht nog op invoering). e. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (1 October 1838). ƒ. Het Wetboek van Strafvordering (1 October 1838). g. De wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie (meermalen gewijzigd). h. De militaire rechtspleging. 2e. Het aanwezig zijn van onafhankelijke rechters. Art. 155 luidt: „de rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, welke de wet aanwijst" en art. 166: „de leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de procureurgeneraal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven ') aangesteld". Hieruit volgt, dat de zinsnede van art. 149: „in naam des konings" (der koningin) niet wil zeggen, dat de monarch zelf recht spreekt — immers volgens art. 155 doen zulks alleen de rechters, die door de wet, aangewezen worden maar dat in de rechtspleging de centralisatie gehuldigd wordt. En om de onafhankelijkheid der rechters nog meer te bevorderen, worden volgens art. 63 hunne traktementen door de wet geregeld. De deugdelijkheid van onze rechtspraak wordt nog bevorderd door: a. Het openbaar zijn der terechtzittingen: „de uitspraak geschiedt met open deuren. Behoudens de uitzonderingen, door de wet bepaald, zijn de terechtzittingen openbaar. De rechter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel afwijken" (art. 161). b. Het aangeven van de gronden, waarop een vonnis rust: „alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, inhouden Bovendien moeten de vonnissen „in strafzaken de ') Ik cursiveer. wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen" (art. 161). c. De gelegenheid om hooger beroep aan te teekenen. De rechtspraak wordt zoowel in burgerlijke of civiele zaken als in strafzaken of crimineele processen uitgeoefend door: le. De kantongerechten. 2e. De arrondissements-rechtbanken. 3e. De gerechtshoven. 4e. Den Hoogen Raad. le. De kantongerechten worden in kantongerechten der le, 2e en 3e klasse verdeeld. Zij zijn: 107 in getal. Aan elk kanton is verbonden één kantonrechter, terwijl hoogstens 4 kantonrechters -plaatsvervangers kunnen aangesteld worden. Voorts is aan een kantongerecht verbonden: een ambtenaar van het openbaar ministerie, die dikwijls meer dan één kantongerecht zich toegewezen ziet, ') en een griffier, die door eenen ingezetene van het kanton, minstens 23 jaren oud, door den kantonrechter tot wederopzeggens toe benoemd, vervangen worden kan. 2e. De arrondissements-rechtbanken onderscheidt men in die der eerste en die der tweede klasse. a. De arrondissements-rechtbanken der eerste klasse zijn 13 in getal en gevestigd te Amsterdam (5 kantons), Rotterdam (7), 's Hertogenbosch (8), Maastricht (4), Arnhem (6), Zwolle (4), 's Gravenhage (4), Middelburg (5), Haarlem (4), Utrecht (5), Leeuwarden (7), Groningen (4), Assen (4). Aan eene arrondissements-rechtbank der eerste klasse zijn verbonden: één president, één of meer (hoogstens 4) vicepresidenten, een aantal rechters (hoogstens 18), eenige rechters -plaatsvervangers (hoogstens 5), één officier van justitie, eenige substituut-officieren (hoogstens 5), één griffier, eenige substituut-griffiers (hoogstens 6). 2) ') De kantonrechter kan voor hem een plaatsvervanger aanwijzen. 2) Nog niet in de Kamers aangenomen wijzigingen zullen het aantal leden der rechtbanken van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag eenigszins veranderen. b. De arrondissements-rechtbanken der tweede klasse zijn 10 in getal en gevestigd te Breda (5 kantons), Roermond (4), Zutphen (4), Tiel (5), Almelo (3), Dordrecht (5), Zierikzee (2), Alkmaar (5), Heerenveen (4), Winschoten (2). Aan eene arrondissements-rechtbank der tweede klasse zijn verbonden: één president, hoogstens 5 rechters, één officier van justitie, één substituut-officier, één griffier, één substituut-griffier. Het aantal rechters -plaatsvervangers is, evenals boven, hoogstens 5. 3e. Er zijn 5 gerechtshoven nl. te 's Hertogenbosch (voor de rechtbanken in Noord-Brabant en Limburg), — Arnhem (voor die in Gelderland en Overijsel), — Leeuwarden (voor die in Friesland, Groningen en Drenthe), — 's Gravenhage (voor die in Zuid-Holland en Zeeland), — Amsterdam (voor die in Noord-Holland en Utrecht). Aan een gerechtshof zijn verbonden: één president, één vice-president, hoogstens 10 raadsheeren, éen procureur-generaal, hoogstens 2 advocatengeneraal, één griffier, hoogstens 2 substituut-griffiers. 4e. De Hooge Raad der Nederlanden te 's Gravenhage telt éénen president, éénen vice-president, 13 raadsheeren '), éénen procureur-generaal, 3 advocaten-generaal, éénen griffier, 2 substituut-griffiers. De benoeming van de leden der griffie is aldus geregeld: alle griffiers en substituut-griffiers van rechterlijke lichamen worden door den koning tot wederopzeggens toe aangesteld. Alleen voor de vervulling van eene vacature van griffier eener arrondissements-rechtbank mag de rechtbank den koning eene alphabetische aanbevelings\\)si van drie candidaten aanbieden, waarop de koning naar welgevallen al of niet acht slaat (wet op de Rechterlijke Organisatie art. 37, 51,52, 62, 84). De leden van het openbaar ministerie of van het parket worden allen — de procureur-generaal bij den Hoogen Raad alleen uitgezonderd — door den koning tot wederopzeggens toe benoemd (t. a. p. art. 37, 51, 62, 84). De procureurgeneraal bij den Hoogen Raad, die als aanklager van den ') Het maximum = 14. minister van Justitie wegens ambtsmisdrijven ( kan moeten fungeeren, wordt door den monarch voor het leven aangesteld (t. a. p. art. 84). De presidenten en vice-presidenten van den Hoogen Raad, de hoven en rechtbanken, benoemt de koning voor het leven (t. a. p. art. 51, 62, 84) en wel meestal, doch niet noodzakelijk, uit de leden dier rechterlijke lichamen. De kantonrechters, rechters, rechters-plaatsvervangers en raadsheeren der hoven worden door den koning voor hun leven aangesteld. Daartoe bieden hem de rechtbanken in de eerste drie gevallen en de hoven in het laatste geval eene alphabetische aanbevelingslijst van drie candidaten aan, waarop Z. M. naar welgevallen al oj niet acht geeft (t. a. p. art. 52, 63). De kantonrechters-plaatsvervangers benoemt de koning voor 5 jaren (t. a. p. art. 37). Wat de benoeming van de raadsheeren van den Hoogen Raad betreft, diene het volgende: „wanneer eene plaats van raadsheer in den Hoogen Raad openvalt, zal de Hooge Raad daarvan kennis geven aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal, en daarbij inzenden eene door dien raad, de procureur-generaal daaronder begrepen, bij gesloten briefjes en met meerderheid van stemmen opgemaakte aanbevelingslijst van zes candidaten, waarop de Tweede Kamer bij het maken van hare nominatie zoodanig acht zal slaan, als zij zal dienstig oordeelen" (t. a. p. art. 85) en in de Grondwet art. 163: „van eene voorgevallen vacature wordt door den Hoogen Raad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven, die, ter vervulling daarvan, eene voordracht van drie personen aan den koning aanbiedt, ten einde daaruit eene keuze te doen." De raadsheeren van den Hoogen Raad worden door den koning benoemd (art. 162) '). „De leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast „kantonrechters, rechters, rechters-plaatsvervangers, raadsheeren, vice-presidenten en presidenten van colleges", en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden „om op ') Het lidmaatschap van den Hoogen Raad is met het Kamerlidmaatschap onvereenigbaar (zie deel 1, bladz. 37, 61). bladz. 21 vermelde reden" voor hun leven aangesteld. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen, „b.v. wegens misdrijf, waaraan gevangenisstraf verbonden is, wegens faillissement, gijzeling, wangedrag, onzedelijkheid, achteloosheid in de waarneming van hun ambt, kennelijk onvermogen" (t. a. p. art. 11). „Op eigen verzoek kunnen zij door den koning worden ontslagen" (art. 166). Men onderscheidt onze rechtspraak in: ^ra/rechtspraak of crimineele rechtspraak en burgerlijke of civiele rechtspraak. Vandaar dat de Hooge Raad, de hoven en rechtbanken zich in eene kamer voor burgerlijke en handelszaken en eene kamer voor strafzaken verdeelen, terwijl de kantongerechten civiele en .^ra/zitting houden. Bij alle rechterlijke colleges wordt het staatsgezag door de ambtenaren van het openbaar ministerie, soms naar hun bureau het parket genoemd, vertegenwoordigd. Vooral in s/ra/processen treden zij op als aanklagers, — nemen hun requisitoir m. a. w. stellen hunnen eisch, — dragen voor de uitvoering van het vonnis zorg. Zij staan onder den minister van Justitie en heeten bij den Hoogen Raad en de hoven: procureur-generaal en advocaat-generaal, — bij de rechtbanken: officier en substituut-officier van justitie, — bij de kantongerechten: ambtenaar van het openbaarministerie. De procureur-generaal bij den Hoogen Raad alleen wordt voor het leven benoemd (zie blz. 21). De minister van Justitie kan namens den koning den procureur-generaal bij de hoven bevelen. Deze laatsten zijn de superieuren der parket-ambtenaren bij de rechtbanken, terwijl de officiers van justitie over de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten gesteld zijn. In s^ra/processen treedt bij de rechtbanken een voor twee jaren door het hof uit de rechters aangestelde rechtercommissaris als rechter van instructie op, terwijl bij de hoven een door den president van het hof benoemde raadsheerrapporteur over eene strafzaak verslag uitbrengt. Dit laatste geschiedt ook bij den Hoogen Raad (Wetboek van Strafvordering art. 56, 57, 240, 364). Zoowel in civiele als strafprocessen kan men door eenen rechtsgeleerden raadsman, eenen advocaat') bijgestaan worden. Daar in civiele zaken — uitgezonderd voor het kantongerecht — de gedingvoerenden niet in persoon kunnen verschijnen, zoodat zij immer door eenen rechtsgeleerden raadsman moeten vervangen worden, draagt de advocaat hier in deze functie den naam van procureur.2) Alle advocaten, bij den Hoogen Raad, de hoven en rechtbanken toegelaten, vormen de balie, de orde van advocaten, aan welker hoofd een deken en een onder-deken, door de leden gekozen, staat. Uit elke balie is een raad van toezicht en discipline en een bureau van consultatie gevormd. Van alle vonnissen, hetzij in strafzaken, hetzij in burgerlijke en handelszaken geveld, kan men in hooger beroep gaan, daartegen appèl aanteekenen. Nochtans is zulks slechts éénmaal geoorloofd b. v. van het vonnis van een kantongerecht op eene rechtbank, — van het vonnis eener rechtbank op een hof. Sommige vonnissen van den kantonrechter evenwel zijn niet voor hooger beroep vatbaar. In strafzaken kan zoowel door den beklaagde als door den ambtenaar van het openbaar ministerie geappelleerd worden. Tegen een vonnis cassatie {van casseeren = vernietigen) aanteekenen is mogelijk ten behoeve van eene rechterlijke uitspraak, die óf in het geheel niet, öf niet meer voor appèl vatbaar is. In civiele zaken wordt cassatie ingeroepen door de partij, die zich met het vonnis bezwaard acht, — in crimineele zaken zoowel door den beklaagde, als door den ambtenaar van het openbaar ministerie. De procureur-generaal bij den Hoogen Raad neemt conclusie d. i. eischt al of niet inwilliging van het cassatie-beroep. Willigt de Hooge Raad het cassatie-beroep in, dan onderzoekt hij — niet, gelijk bij hooger beroep plaats grijpt, de geheele zaak — maar het vonnis, hetwelk in eerste instantie of hooger beroep gevallen is m. a. w. de Hooge Raad gaat na, of de wet behoorlijk toegepast is. Casseert d. i. ver- ') Advocaat van het Latijnsche „advocare" = te hulp roepen. 2) Procureur van het Latijnsche „procurare' — voor iemands zaken zorgen. nietigt de Hooge Raad het vonnis wegens verzuim van formaliteiten, dan draagt hij opnieuw de zaak ter behandeling op aan den rechter, die onmiddellijk boven hem, die het vonnis geveld heeft, staat. Heeft derhalve de kantonrechter het gecasseerde vonnis uitgesproken, dan verwijst de Hooge Raad nu de zaak naar de rechtbank; — sprak de rechtbank het gecasseerde vonnis uit, dan naar het hof, — deed zulks het hof, dan naar het aangrenzende hof. Casseert de Hooge Raad het vonnis wegens verkeerde wetstoepassing of wegens overschrijding van rechtsmacht, dan verandert hij het vonnis volgens eigen wetsinterpretatie. Ook kan de procureurgeneraal bij den Hoogen Raad ambtshalve alleen in het belang der wet tegen een vonnis cassatie aanteekenen. Evenwel heeft deze cassatie geen invloed op het vonnis, doch dient alleen, om over eene rechtsvraag, welke door het gevallen vonnis uitgemaakt werd, de meening ook van den Hoogen Raad te hooren. Het arrest van den Hoogen Raad is alsdan voor de rechtspraak in de toekomst van belang: arresten van den Hoogen Raad hebben in onze jurisprudentie groot gezag (art. 165). Ziehier den loop van een strafproces voor een kantongerecht, rechtbank, hof: Iemand wordt strafbaar in het algemeen door eene handeling, welke de algemeene veiligheid in gevaar brengt. Namens den koning treedt de ambtsnaar van het openbaar ministerie als aanklager op en stelt de vervolging in. De beklaagde kan zich door eenen advocaat doen bijstaan, ja, hem kan een advocaat toegevoegd worden. Eene instructie b. v. door den rechter-commissaris eener rechtbank, — een onderzoek der stukken, door de rechtbank ingezonden, door den raadsheer-rapporteur van het hof heeft plaats. Op de openbare terechtzitting vangt het proces met de ondervraging van de(n) beklaagde(n) aan. Daarna volgt bij de rechtbank de uiteenzetting der zaak door den officier of substituutofficier van justitie, — bij het hof het verslag van den raadsheer-rapporteur. Nu komt het getuigen-verhoor. Zoowel de beklaagde, als de ambtenaar van het openbaar ministerie kan getuigen doen hooren. Hierna neemt de ambtenaar van het openbaar ministerie zijn requisitoir, d. w. z. stelt hij zijne eischen, waarop een antwoord van den beklaagde of meestal een pleidooi van den advocaat volgt. De ambtenaar repliceert hierop, waarop de advocaat menigmaal dupliceert. Ten slotte kondigt men den dag der uitspraak aan. Om iemand tot straf te kunnen veroordeelen, is het noodzakelijk, dat de rechter bezitte èn het wettig bewijs èn de overtuiging, dat het strafbare feit werkelijk heeft plaats gehad en de beklaagde aan dat strafbare feit schuldig is. De uitspraak, in de raadkamer gedaan, in de openbare terechtzitting medegedeeld, kan derhalve zijn: eene veroordeeling, — een ontslag van rechtsvervolging, daar öf het feit, öf de beklaagde, hoewel de dader, niet strafbaar is, — eene vrijspraak. Het Wetboek van Strafrecht onderscheidt: misdrijven of zwaardere strafbare feiten en overtredingen of lichtere strafbare feiten. De kantonrechter neemt doorgaans kennis van overtredingen; — de rechtbank van misdrijven. Het Wetboek van Strafrecht onderscheidt: hoofdstraffen als gevangenisstraf, hechtenis en geldboete — en bijkomende straffen: ontzetting van bepaalde rechten (kiesrecht), plaatsing in eene rijkswerkinrichting, verbeurdverklaring van bepaalde goederen, openbaarmaking van het vonnis. Op strafbare feiten stelt het Wetboek van Strafrecht een maximum en minimum. Het algemeen minimum is: gevangenis of hechtenis van één dag en geldboete van 50 cents. Ziehier den loop van een civiel proces voor een kantongerecht, rechtbank of hof: Een civiel proces loopt over eene eigendomskwestie, eene schuldvordering, een recht, enz. Hier staan derhalve burgers als partijen tegenover elkaar. Uitgenomen voor het kantongerecht, verschijnen in civiele zaken de partijen niet voor den rechter, doch worden door eenen procureur (zie blz. 24) vertegenwoordigd. En al mochten de partijen zelf voor den rechter verschijnen, zij worden als niet aanwezig beschouwd en van hunne tegenwoordigheid geen notitie genomen. De procureurs wisselen, alvorens op de openbare zitting pleidooien te houden, schriftelijke conclusiën en wel in den vorm van eisch en antwoord, van repliek en dupliek. De rechter onder- zoekt, welke partij het recht aan hare zijde heeft en doet ingevolge dit onderzoek — zonder zijne overtuiging daarbij te raadplegen — uitspraak. Men gevoelt hier het groote verschil tusschen een strafproces en een civiel proces: bij het s/ra/proces is de overtuiging van den rechter alles, — bij het civiel proces is die overtuiging niets; — in een strafproces — zoo ongeveer Feenstra — is het zoeken naar materiëele waarheid, — in een civiel proces het zoeken naar formeele waarheid de taak van den rechter. „De leden der Staten-Generaal, de hoofden der ministeriëele departementen, de gouverneurs-generaal „van Nederlandsch-Indië" en de hooge ambtenaren onder anderen naam met gelijke macht bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen '), de leden van den Raad van State en de commissarissen des konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijven, in die betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, te recht voor den Hoogen Raad ter vervolging hetzij van 's konings wege, hetzij van wege de Tweede Kamer. De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en leden van hooge collegiën wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad te recht staan" (art. 164). Als ambtsmisdrijf wordt hier beschouwd: bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maken van macht, gelegenheid of middel, den ambtenaar door zijne betrekking geschonken. De koning heeft het recht van gratie van straffen, door rechterlijk vonnis opgelegd. Hij oefent dat recht uit na het advies te hebben ingewonnen van den rechter daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen" (art. 68). Ingevolge dit recht van gratie kan de monarch eene straf geheel of gedeeltelijk kwijtschelden of ook door eene lichtere straf vervangen. De veroordeeling evenwel blijft gehandhaafd. Het verleenen van gratie houdt niet in het verleenen van gunsten en genaden, doch het betrachten der billijkheid. Immers in bijzondere gevallen kan de toepassing der strafwet in haren geheelen omvang tot onbillijkheid en hardheid voeren. Ook zonder verzoek van den veroordeelde kan gratie verleend ') N.l. de gouverneurs van Suriname en Cura^ao. worden, terwijl weigeren van verleende gratie niet mogelijk is. Alvorens gratie te verleenen, raadpleegt de monarch den rechter, die het vonnis velde of de kamer voor strafzaken van den Hoogen Raad, indien n.1. sedert het uitspreken van het veroordeelende vonnis meer dan 3 jaren verloopen zijn. Het Hoog Militair Gerechtshof geeft den koning zijn advies, wanneer het vonnis door eenen militairen rechter opgelegd is. En gaat het bij militairen over gratie van de doodstraf, dan adviseeren èn het Hoog Militair Gerechtshof, èn de Hooge Raad, daartoe in algemeene vergadering bijeengeroepen (besluit van 13 December 1887). „Amnestie" d. w. z. het niet toepassen van gestelde straffen op zekere handelingen „of abolitie" d. w. z. het niet vervolgen van strafbare feiten ten aanzien van bepaalde personen „worden niet dan bij eene wet toegestaan'' (art. 68). Immers de macht, welke eene wet maakt, moet ook tot tijdelijk opheffen der wet hare toestemming geven en die macht is de koning met de Staten-Generaal. Het administratief werk, hetwelk onze rechtspraak medebrengt, wordt door de griffiers en hunne substituten, aan de rechterlijke colleges verbonden, en door de klerken ter griffie verricht, terwijl de gerechtelijke aanzeggingen door de deurwaarders plaats hebben. Deze laatsten houden ook de gerechtelijke verkoopingen. Eene eigenlijke administratieve rechtspraak, waarover de Grondwet meermalen spreekt, bezit Nederland nog niet. Wel vindt men daarvan hier en daar brokstukken b. v. bij de afdeeling voor geschillen van bestuur van den Staatsraad (zie deel I. blad. 29, 30), — de raden van beroep voor de ongevallenverzekering (zie bladz. 91), enz. De administratieve rechtspraak stelt zich voornamelijk ten doel, om bestuursgeschillen tusschen publiekrechtelijke lichamen onderling 'te beslechten en administratieve rechtsgeschillen tusschen den Staat, een bestuurscollege of eenen ambtenaar en de onderdanen van den Staat uit den weg te ruimen. Thans is de beslechting dezer geschillen veelal öf aan den koning, öf aan de Gedeputeerde Staten met of zonder beroep op den koning opgedragen (art. 70, 154). De drie „Kinderwetten'' van minister mr. Cort van der Linden, welke ten doel hebben kinderen en jeugdige personen te beschermen en te bestraffen, riepen de Voogdijraden en tuchtscholen in het leven. De voogdijraden, welker voorzitter, leden en secretaris door den koning benoemd worden,v hebben ten doel: aan de rechtbank de ontheffing van de ouderlijke macht aan te vragen en dat college omtrent de voogdkeuze van advies en voorlichting te dienen; — zelf tijdelijk met de voogdij belast te worden; — toezicht te houden op die pupillen, wier voogdij niet aan zich daartoe bereid verklarende personen, maar aan gestichten of vereenigingen opgedragen is. De voogdijraden zijn gevestigd te 's Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Maastricht, Roermond, Arnhem, Zutphen, Tiel, Zwolle, Almelo, 's Gravenhage, Leiden, Rotterdam I en II, Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Amsterdam I en II, Alkmaar, Haarlem, Utrecht, Leeuwarden, Heerenveen, Groningen, Winschoten en Assen en omvatten het rechtsgebied van eene rechtbank of althans een gedeelte daarvan (Breda, Tilburg, Rotterdam I en II, Amsterdam I en II). Zoowel mannen, als vrouwen kunnen leden van den voogdijraad zijn. De tuchtschool is eene Rijksinrichting, waar de plaatsing steeds van korten duur is en welker doel de naam aangeeft. Vooral bij zware misdrijven kan een schuldig kind of jeugdige persoon ter beschikking van de regeering gesteld worden, om hem tot zijn 21ste jaar of vroeger een dwangopvoeding te geven en zulks niet in een tuchtschool, maar in een rijksopvoedingsgesticht, bij een particulier in een huisgezin of wel bij eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid, welke zich daartoe bereid verklaart en zich aan de van regeeringswege te stellen voorwaarden onderwerpt: men denke hier aan onze Sint Vincentius-Vereeniging en aan „Pro Juventute". Voor het Rijkstucht- en opvoedingswezen is een algemeen college van toezicht, bijstand en advies in het leven geroepen, waarin zoowel mannen, als vrouwen zitting hebben. De rechtspraak over onze militairen biedt minder waarborgen voor deugdelijkheid dan die over onze burgers Immers de zittingen onzer krijgsraden zijn niet openbaar en verdediging van den beklaagde laat men daar niet toe '). Evenwel wordt hieraan wat tegemoet gekomen, doordat in sommige gevallen hooger beroep mogelijk is — cassatie kent de militaire rechtspraak niet — en alle vonnissen der krijgsraden aan de goedkeuring van het Hoog Militair Gerechtshof onderworpen moeten worden2). Bij de krijgsraden en het Hof komen alleen s/ra/processen voor, daar civiele zaken der militairen door den gewonen rechter behandeld worden. Ook eene strafzaak, waarbij een militair en een burger betrokken zijn, behoort tot de competentie van den gewonen rechter. Het openbaar ministerie wordt bij een krijgsraad voor de zeemacht door een officier van administratie, fiscaal genaamd, waargenomen. Bij de krijgsraden voor de landmacht doet zulks een rechtsgeleerde, auditeur-militair genaamd, door den koning tot wederopzeggens toe benoemd, die tevens secretaris van den krijgsraad is. Bij het Hoog Militair Gerechtshof is het eveneens een rechtsgeleerde, advocaat-fiscaal der zee- en landmacht geheeten, die door den monarch voor zijn leven aangesteld wordt. De krijgsraden voor de zeemacht zijn gevestigd te Willemsoord, Amsterdam en Hellevoetsluis aan boord van de daar gestationeerde wachtschepen, terwijl zij in volle zee aan boord van het oorlogsschip bijeenkomen. Voor de landmacht is het Rijk in 5 militaire arrondissementen verdeeld nl. 1. Zuid-Holland en Zeeland te 's Gravenhage, — 2. Noord-Brabant en Limburg te 's Hertogenbosch, — 3. Gelderland en Utrecht te Arnhem, — 4. NoordHolland te Haarlem — en 5. Friesland, Groningen, Drenthe ') Ook de nieuwe „Justitieele Voorschriften voor de Landmacht" brengen hierin geen verandering; Immers zij laten eenen advocaat of officier als raadsman van den beklaagde wel toe, doch niet op de terechtzitting. Natuurlijk is zulks reeds eene groote verbetering. Immers nu kan de beklaagde zoowel voor als na de uitspraak raad ontvangen (t. a. p. bladz. 38-39). 2) Behoudens enkele uitzonderingen b.v. wanneer de beklaagde appèl aanteekent (t. a. p. bladz. 47.) en Overijsel te Leeuwarden. De krijgsraad wordt gecommandeerd en samengesteld door den commandeerenden officier der zetelplaats van dien raad. Hij bestaat — behalve uit den auditeur-militair als aanklager en secretaris — uit eenen president en 6 leden, welke 7 personen allen officier behooren te zijn. Zoo mogelijk benoemt de commandant der zetelplaats eenen Aoo/tfofficier tot president van den krijgsraad. De ofïicieten-commissarissen, die de instructie geleid hebben, worden, wanneer zij in de zetelplaats van den krijgsraad in garnizoen zijn, tot leden van dien raad benoemd. De officieren van alle wapenkorpsen van het garnizoen der zetelplaats van den krijgsraad, zoo ook gepensioneerde officieren zijn tot leden van den krijgsraad benoembaar, niet evenwel militie-officieren, reserve- en landweer-officieren, die te voren niet als officier in het leger gediend hebben, officieren der koninklijke maréchaussée (de laatsten wel in geval van noodzakelijkheid). Ook kunnen er te velde, in eene belegerde of in staat van beleg gestelde plaats krijgsraden ingesteld worden. Het Hoog Militair Gerechtshof te Utrecht berecht in eerste instantie alle hoofd- en o/?/?er-officieren der zee- en landmacht, voorts oordeelt het Hof over de vonnissen der krijgsraden, welke voor hooger beroep vatbaar zijn. Het optreden van advocaten voor het Hof is toegelaten en de pleidooien worden in het openbaar gehouden. Behalve uit den advocaat-fiscaal der zee- en landmacht als aanklager bestaat het Hof uit eenen president, immer eenen rechtsgeleerde, en 6 leden n.1. 2 rechtsgeleerden, 2 officieren der zeemacht en 2 officieren der landmacht. ') De president en de 6 leden worden door den koning voor hun leven benoemd. Bij afwezigheid of ontstentenis van den piesident vervangt hem het oudste rechtsgeleerde lid in rang. Aan het Hof is een griffier verbonden, eveneens door den monarch voor het leven benoemd. ') Doorgaans behooren deze officieren der zee- en landmacht tot de opper- of hoofdofficieren. Wegens het niet meer bestaan der provoosthuizen is het ambt van provoost-geweldige bij de landmacht praktisch afgeschaft („Justitieele voorschriften voor de landmacht" 1907, bladz. 69). Onder het departement van Justitie ressorteert ook het notarisambt. De verschillende notarissen worden overeenkomstig het gebied der arrondissements-rechtbanken ingedeeld. Ingevolge de wet van 30 December 1904 S. 283 zijn over de notarissen en candidaat-notarissen kamers van toezicht ingesteld, welke gevestigd zijn te 's Hertogenbosch, Maastricht, Arnhem, Zwolle, 's Gravenhage, Rotterdam, Middelburg, Amsterdam, Haarlem, Utrecht, Leeuwarden en Groningen en welke een of meer arrondissementen omvatten. „De notaris, die zijne ambtsplichten verwaarloost of zich schuldig maakt aan wangedrag of onzedelijkheid, of die handelingen pleegt, strijdig met de eer of de waardigheid van zijn ambt, wordt, voor zoover daarop bij deze wet „n.1. de wet op het Notarisambt" niet bepaaldelijk straffen zijn gesteld, door de kamer van toezicht gewaarschuwd." Eene tweede en derde waarschuwing kan door eene schorsing van den notaris, door de rechtbank uit te spreken, gevolgd worden. „Het toezicht over de candidaat-notarissen beoogt het verkrijgen van de noodige gegevens omtrent de aanspraken, die de candidaat-notaris kan doen gelden op eene benoeming tot plaatsvervanger en notaris" (t. a. p. art. 50c, 50d, 50). Elke kamer bestaat uit (t. a. p. art. 50a): Eenen voorzitter n.1. den president der arrondissementsrechtbank der zetelplaats of, bij verhindering, een lid dier rechtbank, door hem aan te wijzen, 4 leden, van welke er 2 door den minister van Justitie voor 3 jaren benoemd en 2 door de notarissen van het gebied der kamer voor 3 jaren gekozen worden, 4 plaatsvervangende leden, op dezelfde wijze als de leden benoemd en gekozen. Eenen secretaris n.1. den griffier van de arrondissementsrechtbank der zetelplaats van de kamer, zoo noodig, met toestemming van den voorzitter, door een substituut-griffier te vervangen. „De notarissen", door den koning voor hun leven aange- gesteld (t. a. p. art. 2), „zijne openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd, om authentieke akten te verlijden wegens alle handelingen, overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de wet gebiedt of de belanghebbenden verlangen, dat bij authentiek geschrift blijken zal; daarvan de dagteekening te verzekeren; de akten in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voor zoover het verlijden dier akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is" (t. a. p. art. 1). Men denke hieraan testamenten, hypotheken, vennootschappen, enz. Onder het ministerie van Justitie, ressorteert eveneens de rijkspolitie, waarvan de minister het hoofd is en waarover tijdelijk de procureurs-generaal bij de hoven voor het rechtsgebied dier hoven als directeuren aangesteld zijn. Het Rijk is voorts in 8 districten verdeeld, welker commandanten als inspecteurs van die districten optreden. Elk district omvat wederom een aantal brigaden. De positie van de commissarisssen van politie en de waterschouten is eenigszins tweeslachtig: zoowel het Rijk als de gemeenten leggen op hunne diensten beslag, terwijl ook b.v. hunne financiëele positie met hunne taak niet geheel in overeenstemming is. Is de burgemeester het hoofd der gemeentepolitie, — in steden worden die functiën voor een groot gedeelte door den commissaris van politie waargenomen'). In Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht, waar meerdere commissarissen zijn, treedt een hunner als hoofdcommissaris op. Tot de rijkspolitie behoort ook het wapen der koninklijke marechaussee, hetwelk nog niet overal in ons vaderland doorgedrongen is. De positie van dit kranig wapen is eveneens tweeslachtig n.1. het behoort èn tot het departement van Justitie, èn tot het departement van Oorlog: de marechaussées zijn èn politieman, èn militair. Het toezicht over dit wapen houdt de generaal-majoor, ') Op voordracht van den commissaris des konings in de provincie benoemt de koning de commissarissen van politie. Zie deel III, hoofdstuk IV, § 1. inspecteur der cavalerie. Het korps is in 4 divisiën onderscheiden. Eerste divisie te 's Hertogenbosch, Zeeland en NoordBrabant gedeeltelijk omvattende. Tweede divisie te Maastricht, Limburg, Noord-Brabant gedeeltelijk en Gelderland gedeeltelijk omvattende. Derde divisie te Zwolle, zich over Gelderland gedeeltelijk en Overijsel uitstrekkende. Vierde divisie te Leeuwarden met Friesland, Groningen en Drenthe. Elke divisie is in districten en brigaden onderverdeeld. Aan het hoofd van eene divisie staat een commandant met den rang van majoor of luitenant-kolonel, — aan het hoofd van een district een commandant met den rang van kapitein of luitenant. De marechaussées zijn bereden en onbereden. De minister van Justitie heeft ook de gevangenissen en rijkswerkinrichtingen onder zijn beheer. Over elke gevangenis en rijkswerkinrichting staat een college van regenten, welks leden de koning benoemt en ontslaat. Voorts draagt de minister zorg: le. Voor de uitgifte van het Staatsblad (zie deel I bladz. 69). 2e. Voor de uitvoering van het internationale verdrag, den handel in vrouwen en meisjes betreffende, met bureau te Amsterdam. 3e. Voor de werking van het bureau voor den industrieelen eigendom te 's Gravenhage [doel: fabrieks- en handelsmerken te deponeeren). 4e. Voor alle aangelegenheden, den adel betreffende (sedert 1859). Art. 65 der Grondwet zegt: „de koning verleent adeldom". De Nederlandsche adellijke titels zijn die van graaf en gravin, baron en baronesse, jonkheer en jonkvrouw. Sommige leden van den adel noemen zich ridder. De hooge raad van adel, uit eenen voorzitter, 4 leden en eenen secretaris, door den koning te benoemen, bestaande, geeft „advies over aangelegenheden, den adelstam betreffende, in de gevallen, waarin daaromtrent door onzen minister van Justitie aan ons „den koning" zal moeten worden gerapporteerd" (besluit van 17 September 1852, in 1859 gewijzigd). „Hij, die zonder daartoe gerechtigd te zijn een Nederlandschen adellijken titel voert of een Nederlandsch ordeteeken draagt ', is strafbaar (Wetboek van Strafrecht, art. 435, le.). Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen (art. 65). Men kan derhalve eenen vreemden adellijken titel dragen, maar de koning ratificeert dien titel niet (antwoord van 25 Juli 1855 aan den apostolischen vicaris van Nederlandsch-Indië, Mgr Vrancken, die den koning om ratificatie van zijnen titel van Romeinsch graaf, door den Paus hem geschonken, vroeg). 5e. Voor de naturalisatiën (zie deel I, bladz. 9). 6e. Voor de uitvoering der wet op het Arbeidscontract, enz. Hoewel de Nederlandsche ridderorden meer onder het departement van Financiën vallen, zullen wij ze om de bepalingen van art. 435 van het Wetboek van Strafrecht, tegen het zonder verlof aannemen van vreemde ridderorden en het zonder daartoe gerechtigd te zijn dragen van Nederlandsche orden gericht, hier behandelen. Immers in zooverre is er ook de justitie in betrokken. „Ridderorden woraen door eene wet, op het voorstel des konings ingesteld" (art. 66, deel I, bladz. 22). De Grondwet spreekt hier over Staatsov&en, wel te onderscheiden van de 2 //«worden n. 1. de Huisorde van Oranje en de Orde van den Gouden Leeuw van Nassau, waarover deel I bladz. 19. Nederland bezit 3 .Stadsorden, waarvan de koning grootmeester is: le. De militaire Willemsorde met het devies: „Voormoed, beleid en trouw" ter belooning van hen, die ter zee of te land, in welke betrekking ook en zonder onderscheid van stand of rang, den koning en het vaderland door uitstekende daden van moed, beleid en trouw dienen. De Orde telt 4 klassen: grootkruis, commandeur, ridder 3de klasse, ridder 4de klasse. De krijgslieden ter zee en te land, die onder den rang van officier ridder dezer Orde worden, krijgen eene riddersoldij. De Orde is ingesteld 30 April 1815 en heeft eenen eigen kanselier, gewoonlijk eenen opperofficier der zee- of landmacht. 2e. De Orde van den Nederlandschen Leeuw met het devies: „Virlus nobilitat" d. w. z. „Deugd adelt". Deze Orde is ingesteld 29 September 1815, — heeft met de Orde van Oranje-Nassau denzelfden kanselier, —■ telt 3 klassen: grootkruis, commandeur, ridder — en wordt verleend ter vereerende onderscheiding van alle Nederlanders, die bewijzen geven van beproefde vaderlandsliefde, bijzonderen ijver en trouw in het volbrengen hunner burgerplichten of buitengewone bekwaamheid in wetenschappen en kunsten. Zij, die door nuttige daden, door zelfopoffering of door andere blijken van menschenliefde zich eene onderscheiding waardig maken, kunnen onder den naam van broeders aan de Oide verbonden worden. Die broeders genieten eene jaarlijksche toelage van ƒ 200, waarvan ƒ 100 op hunne weduwen overgaat. 3e. De Orde van Oranje-Nassau met het devies: „Je maintiendrai" d. w. z. „ik zal handhaven" en „God zij met ons". De Orde is ingesteld 4 April 1892, — strekt tot vereerende onderscheiding van Nederlanders of vreemdelingen, die zich jegens den monarch of den Staat of jegens de maatschappij op bijzondere wijze verdienstelijk gemaakt hebben, — zij telt 5 klassen: grootkruis, groot-officier, commandeur, officier, ridder, benevens gouden, zilveren efi bronzen eere-medailles. De kosten dezer SYaafcorden drukken op het tweede hoofdstuk der Staatsbegrooting: Hooge Colleges van Staat en Kabinet des Konings■" (zie deel I, bladz. 54). Voorts bestaan: een penning voor mènschlievend hulpbetoon, - - eene de Ruyter-medaille: „Koninklijke belooning voor verdienste voor de Nederlandsche Scheepvaart" in goud, zilver en brons, — een eereteeken voor belangrijke krijgsbedrijven: „Voor krijgsverrichtingen", —verder herinneringen aan koloniale oorlogen als Atjeh-medaille, Lombok-kruis, enz. „Vreemde orden, waaraan geen verplichtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den koning en, met zijne toestemming, door de prinsen van zijn huis. In geen ^geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandschen staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den koning" (art. 67, Wetboek van Strafrecht, art. 435) ('). § 3. Het departement van Binnenlandsche zaken. Onder het ministerie van Binnenlandsche zaken ressorteeren vooral: le. Het toezicht op de naleving der Drankwet. 2e. De provinciale en gemeentebesturen. 3e. De nationale militie. 4e. Het toezicht op de volksgezondheid en volkshuisvesting. 5e. De statistiek. 6e. Het onderwijs. 7e. Het archiefwezen. 8e. Kunsten en wetenschappen. 9e. De Algemeene Landsdrukkerij. 10e. Het armwezen. Naar gelang van de belangrijkheid der stof zullen wij in de aangegeven volgorde deze onderwerpen korter of langer bespreken. le. Het toezicht op de naleving der Drankwet. De Drankwet (12 October 1904) heeft ten doel den kleinhandel in sterken drank te regelen en de openbare dronkenschap te beteugelen. „Hij, die sterken drank in het klein verkoopen wil, vraagt daartoe vooraf vergunning aan burgemeester en wethouders der gemeenfe, binnen welke hij dat bedrijf wenscht uit te oefenen" (t. a. p. art. 2), — „de vergunning voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten of in de lokaliteit van eene societeit wordt gevraagd aan Gedeputeerde Staten" (t. a. p. art. 2), — „het verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, geldt tevens voor den verkoop van alcoholvrijen drank. Het verlof wordt gevraagd aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke de verzoeker het bedrijf wenscht uit te oefenen" (t. a. p. art. 34). ') De begrootng van Justitie, hoofdstuk IV der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ7.242.454.15. „Onder de bevelen van onzen minister van Binnenlandsche zaken wordt het toezicht op de naleving van deze wet" n. 1. de Drankwet „mede opgedragen aan inspecteurs, die doorons worden benoemd, geschorst en ontslagen, en wier werk kring door ons wordt geregeld" (t. a. p. art. 48). Er zijn 3 inspectiën n. 1. te 's Gravenhage (voor Zuid-Holland, NoordHolland en Utrecht), — te Zwolle (voor Friesland, Overijsel, Groningen, Drenthe en Gelderland gedeeltelijk) — en te Breda (voor Noord-Brabant, Zeeland, Limburg en Gelderland gedeeltelijk). Elke inspectie telt éénen inspecteur en 2 adjunct-inspecteurs. Ook kunnen in eene gemeente op voordracht van den raad door den koning ééne of meer commissies van meerderjarige ingezetenen ingesteld worden, welker leden door den commissaris des konings in de provincie benoemd worden. Die commissies dienen de overheid van raad, zoowel desgevraagd als uit eigen beweging omtrent alles, wat betreft de bereiking van het doel der Drankwet (t. a. p. art. 49). 2e. De provinciale en gemeentebesturen, waarover in hoofdstuk IV en V gesproken wordt. 3e. De nationale militie. Onder dit ministerie ressorteert alles, wat de loting en de vrijstelling voor den dienst betreft. Hierover kan evenwel gevoeglijker bij § 6 gesproken worden, ten einde niet gedwongen te zijn, in herhaling te vallen. Daar zal dan ook over de militieraden en militie-commissarissen een woord gezegd worden. 4e. Het toezicht op de volksgezondheid en volkshuisvesting. Het staatstoezicht op de volksgezondheid is geregeld bij de Gezondheidswet van 21 Juni 1901. Het omvat: het onderzoek naar den staat der volksgezondheid en, waar noodig, de aanwijzing en bevordering van middelen ter verbetering; — de handhaving der wetten en verordeningen in verband daarmede vastgesteld, voor zoover te dien aanzien geen andere wettelijke regeling is gemaakt, b. v. in de Veiligheidswet, Arbeidswet, enz. (t. a. p. art. 1). Onder het toezicht van den minister van Binnenlandsche Zaken is de bevordering van de volksgezondheid opgedragen aan: a. Den centralen gezondheidsraad, b. De hoofdinspecteurs voor de volksgezondheid, c. De inspecteurs voor de volksgezondheid, d. De gezondheids-commissiën (t. a. p. art. 2). a. De Centrale Gezondheidsraad, welke te Utrecht zetelt, bestaat uit eenen voorzitter, 6 leden, tot welke leden ambtshalve de 4 hoofdinspecteurs behooren, en uit wier midden een secretaris benoemd wordt. Allen worden door den koning benoemd, geschorst en ontslagen (t. a. p. art. 9). De inspecteurs en andere deskundigen, door den raad opgeroepen, hebben daarin raadgevende stem (t. a. p. art. 10). Hetzelfde geldt van de buitengewone leden, welke de koning aan den raad in onbeperkt aantal toevoegen kan (t. a. p. art. 9). De raad dient aan de regeering desgevraagd van bericht en raad in alle zaken, de volksgezondheid betreffende; — houdt zich op de hoogte van den staat der volksgezondheid; — vestigt de aandacht der regeering op maatregelen, die naar zijn oordeel zijn te nemen in het belang der volksgezondheid; — doet door een of meer zijner leden of buitengewone leden of een inspecteur verrichten de onderzoekingen, die hem noodig voorkomen; — zendt jaarlijks vóór 1 Juli aan den minister van Binnenlandsche Zaken een verslag in; — verricht overigens de werkzaamheden, die hem, behalve de bovengenoemde, krachtens de wet of door den minister van Binnenlandsche Zaken worden opgedragen (t. a. p. art. 12). b. De hoofdinspecteurs, die te Utrecht (voor Noord-Holland en Utrecht), Zwolle (voor Friesland, Groningen, Drenthe en Overijsel), 's Gravenhage (voor Zuid-Holland en Zeeland) en 's Hertogenbosch (voor Gelderland, Noord-Brabant en Limburg) gevestigd zijn, worden door den koning benoemd, geschorst en ontslagen (t. a. p. art. 13). Binnen zijn rechtsgebied oefent de hoofdinspecteur, in overeenstemming met de beslissingen van den centralen gezondheidsraad, het staatstoezicht op de volksgezondheid uit of heeft hij, voor zoover de uitoefening van dat toezicht door inspecteurs geschiedt, de leiding daarvan (t. a. p. art. 14, zie ook art. 15). Eveneens controleert de hoofdinspecteur de werkzaamheden van de gezondheidscommissiën van zijn ambtsgebied (t. a. p. art. 17). c. De inspecteurs, 4 in elke hoofdinspectie en eveneens te Utrecht, Zwolle, 's Gravenhage en 's Hertogenbosch verblijvende, worden door den koning benoemd, geschorst en ontslagen (t. a. p. art. 18). Zij oefenen onder de leiding van den hoofdinspecteur het staatstoezicht op de volksgezondheid uit (t. a. p. art. 20, 21). In elke hoofdinspectie zijn twee inspecteurs bijzonder belast met de volkshuisvesting, — één met het toezicht op de uitoefening van de artsenijbereidkunst en het toezicht op de levensmiddelen, — één met de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten en met de zaken rakende de hygiëne van bodem, water en lucht (t. a. p. art. 19). d. De gezondheidscommissiën worden ingesteld in elke gemeente boven de 18.000 inwoners; — in gemeenten, waar het de koning om bijzondere, aan te geven redenen noodig oordeelt; — in eene vereeniging van twee oj meer gemeenten, in éëne provincie gelegen, welke gemeenten niet meer dan 40.000 inwoners tellen mogen. In het laatste geval wijst de koning de zetelplaats der commissie aan (t. a. p. art. 23). De commissaris des konings in de provincie benoemt, schorst en ontslaat den voorzitter, de leden en den secretaris der gezondheidscommissiën (t. a. p. art. 24, 26). Deskundigen kan de commissie ter bijwoning harer vergaderingen uitnoodigen. Zij hebben daarin raadgevende stem (t. a. p. art. 25). De gezondheidscommissiën staan de hoofdinspecteurs en inspecteurs, benevens de provinciale en gemeentebesturen bij de bevordering van de volksgezondheid ter zijde. Over de besluiten en verordeningen der gemeenteraden in het belang der volksgezondheid moeten zij gehoord worden (t. a. p. art. 27). De Woningwet van 22 Juni 1901 beoogt de volkshuisvesting te verbeteren. Deze wet verplicht de gemeenteraden voorschriften vast te stellen betreffende het bouwen en vernieuwen van woningen, eveneens omtrent behoorlijke bewoning (t. a. p.art. 1); — vordert van verhuurders van woningen, welke drie of minder ter bewoning bestemde vertrekken bevatten, bij het gemeentebestuur van het aantal bewoners aangifte te doen (t. a. p. art. 9); — schrijft maatregelen voor ter verbetering van woningen en tegen cwérbevolking (t. a. p. artt. 3, 11, 15, 16, 17); — bevat bepalingen nopens o/zbewooribaarverklaring, ontruiming, sluiting en afbraak van woningen (t. a. p. art. 18—25); — voegt aan de Onteigeningswet eenen nieuwen titel toe en wel in het belang der volkshuisvesting (t. a. p. art. 26, Onteigeningswet art. 77—96); — verklaart den gemeenteraad bevoegd het bouwen te verbieden op grond voor den aanleg van straten, grachten of pleinen bestemd (t. a. p. art. 27); — schrijft in gemeenten boven 10.000 zielen het vaststellen van een uitbreidingsplan voor (t. a. p. art. 28) en regelt het verleenen van geldelijken steun van gemeenteen van rijkswege ter bevordering van verbetering der volkshuisvesting (t. a. p. artt. 29—34). De aanvragen van gemeenten om voorschotten uit 's Rijks kas, ten einde daarmede de volkshuisvesting te verbeteren, worden onderzocht door een college, uit 3 leden op zijn minst en een bezoldigden secretaris bestaande, welke allen door den koning benoemd en ontslagen worden. De koning wijst een der leden als voorzitter aan. Dit college houdt ook toezicht op het richtig gebruik der door het Rijk voorgeschoten gelden (t. a. p. art. 35, 36). 5e. De statistiek. Voor het verzamelen en vervolmaken van statistische gegevens op allerlei gebied b.v. op het gebied van het rechtswezen, gevangeniswezen, van den arbeid, enz., zijn te 's Gravenhage gevestigd: een bureau voor de statistiek en een centrale commissie voor de statistiek. 6e. Onderwijs. Art. 192 der Grondwet zegt: „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering. De inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging ,van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het een en ander door de wet te regelen. De koning doet van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven. Hieruit volgt: a. Dat er in ons vaderland moet gegeven worden openbaar onderwijs en wel een openbaar onderwijs, boven geloofsverdeeldheid verheven, m. a. w. neutraal onderwijs. Dit openbaar onderwijs verheugt zich in de aanhoudende zorg der regeering. b. Dat in ons vaderland vrijheid van onderwijs bestaat m. a. w. dat bijzonder onderwijs mogelijk is. Ja, door de wetten van 1889, 1901 en 1905 werd het mogelijk bijzondere scholen voor lager onderwijs van staatswege te subsidiëeren; — door de wetswijziging van 9 Juli 1900 verkregen bijzondere gymnasia het „jus promovendi" d. w. z. het recht, om getuigschriften van bekwaamheid tot universitaire studiën af te geven en door de wetswijziging van 5 Juni 1905 kunnen ook aan bijzondere gymnasia subsidiën van staatswege verleend worden; — door dezelfde wetswijziging ontvingen de bijzondere universiteiten den „effectus civilis" voor de graden, welke zij verleenen m. a. w. staan in het vervolg de promotiën van openbare en bijzondere universiteiten met het oog op het in aanmerking komen voor zekere waardigheden en ambten volkomen gelijk en tevens werd eene tegemoetkoming in de kosten van de voorziening in onderwijslokalen voor eene bijzondere universiteit mogelijk. Alleen bijzonder middelbaar onderwijs werd nog niet bedacht, doch dit is slechts eene kwestie van tijd. De dagen van den onderwijsstrijd toch zijn voorbij! Dat de Staat voor het verkrijgen van een en ander voorwaarden gesteld heeft, is billijk en natuurlijk. Uit art. 192 der Grondwet volgt, dat het onderwijs verdeeld wordt in hooger, middelbaar en lager onderwijs: A. „Hooger onderwijs omvat de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor eene wetenschappelijke opleiding vereischt wordt" (wet tot regeling van het Hooger Onderwijs, art. 1). Het wordt onderscheiden in openbaar en bijzonder hooger onderwijs (t. a. p. art. 2). a. Openbaar hooger onderwijs wordt gegeven aan: a. De gymnasia, welke „instellingen, voorbereidend tot universitair onderwijs", zijn (t. a. p. art. 5). „In elke gemeente, waar de bevolking twintig duizend zielen te boven gaat, wordt door het gemeentebestuur een gymnasium opgericht of naar de voorschriften dezer wet ingericht en in stand gehouden. In andere gemeenten kan een gymnasium opgericht worden. Mocht in eene gemeente van boven twintig duizend zielen op bezoek van een gymnasium weinig te rekenen zijn, dan kan zoodanige gemeente door ons van het voorschrift der eerste zinsnede van dit artikel vrijgesteld worden" (t. a. p. art. 6). De cursus van een gymnasium is eene zesjarige (t. a. p. art. 7). „Aan de gemeenten kan ten behoeve van hare gymnasia uit 's Rijks kas subsidie worden verleend" (t. a. p. art. 8). Aan het einde van den zesjarigen cursus kunnen de leerlingen door hunne leeraren in het bijzijn van een of meer gecommitteerden, door den minister van Binnenlandsche zaken aan te wijzen, geëxamineerd worden (t. a. p. art. 11). De onderwijzers aan een gymnasium heeten leeraren, — het hoofd van een gymnasium rector, — diens plaatsvervanger conrector. Het toezicht op een gymnasium wordt uitgeoefend door een college van curatoren, welks leden door den gemeenteraad benoemd worden en door eenen inspecteur, door den koning benoemd en ontslagen. De leeraren aan een gymnasium worden op voordracht der curatoren en na ingewonnen advies van den inspecteur der gymnasia door den gemeenteraad benoemd en ontslagen (t. a. p. artt. 14, 23, 25,17). [i. Hoogescholen, waartoe tot nu toe alleen behoort de technische hoogeschool te Delft (t. a. p. 31). De hoogleeraren worden door den koning op voordracht van de curatoren en na ingewonnen advies van den rector-magnificus, de assessoren en de afdeeling, waarin de te benoemen hoogleeraar optreden zal, benoemd. Hoogleeraren, het lidmaatmaatschap van eene der Kamers aannemende, zijn van rechtswege op nonactiviteit. Na het bereiken van den leeftijd van 70 jaren nemen zij ontslag. Op dezelfde wijze als de hoogleeraren worden ook de buitengewone hoogleeraren en lectoren beno.emd, terwijl privaat-docenten door den minister van Binnenlandsche zaken, curatoren gehoord, en tot wederopzeggens toegelaten worden (t. a. p. artt. 39—48). De gewone hoogleeraren vormen eten senaat der hooge school, waarvan buitengewone hoogleeraren en eervol ontslagen hoogleeraren leden met raadgevende stem zijn. De voorzitter van den senaat, rector-magnificus genaamd, „wordt voor den duur van drie achtereenvolgende studiejaren door Ons „n.1. den koning" benoemd uit eene door den senaat opgemaakte voordracht van- drie gewone hoogleeraren, waarbij de aftredende rector-magnificus buiten aanmerking blijft". Uit de gewone hoogleeraren benoemt de senaat eveneens voor drie studiejaren eenen secretaris, die te gelijk met den rector-magnificus aftreedt. De gewone hoogleeraren eener afdeeling van de technische hoogeschool kiezen bij volstrekte meerderheid van stemmen uit hun midden eenen voorzitter en secretaris, die voor den duur van twee jaren hunne functie waarnemen. De voorzitters der verschillende afdeelingen staan als assessoren den rector-magnificus bij. De handhaving van de tucht onder de studenten is aan den rector-magnificus opgedragen. Bij verhindering of ontstentenis van den rector-magnificus vervangt hem de assessor, die het oudste in jaren is (t. a. p. artt. 62—69). Het toezicht op de technische hoogeschool wordt door een college van curatoren, bestaande uit drie of vijf leden, door den koning benoemd en ontslagen, uitgeoefend. Om de twee jaren treedt een hunner af; de aftredende is weder /^/-benoembaar. Een secretaris, door den koning benoemd en ontslagen, staat het college van curatoren bij. Om de vijf jaren treedt hij af, doch is weder herbenoembaar. Voor het ambt van secretaris biedt het college den minister van Binnenlandsche Zaken eene aanbevelingslijst van twee personen aan (t. a. p. artt. 56—61). De technische hoogeschool biedt gelegenheid tot het behalen van verschillende diploma's in technische vakken en het op proefschrift promoveeren in de technische wetenschap tot doctor, terwijl de senaat dezer hoogeschool, op voordracht eener afdeeling, wegens zeer uitstekende diensten aan Nederlanders of vreemdelingen het doctoraat in de technische wetenschap honoris causa, d. w. z. het eere-doctoraat verleenen kan (t. a. p. artt. 118—130). y. De universiteiten. Er zijn drie Aty'/esuniversiteiten n.1. te Leiden, Utrecht en Groningen, terwijl te Amsterdam eene gemeentelijke universiteit gevestigd kan zijn (t. a. p. art. 70). Over deze laatste universiteit zal om hare bijzondere verhouding tot het rijk aan het slot van deze Grieksche letter (y) afzonderlijk iets gezegd worden (zie bladz. 46). Elke universiteit heeft vijf faculteiten, n.1. de faculteiten der godgeleerdheid (d. w. z. der protestantsche godgeleerdheid) of liever der geschiedenis van den godsdienst'); der rechtsgeleerdheid; der geneeskunde; der wis- en natuurkunde en der letteren en wijsbegeerte (t. a. p. art. 76). De hoogleeraren worden door den koning benoemd en ontslagen. Voor elke te vervullen plaats worden door curatoren, de faculteit gehoord, eene met redenen omkleede aanbevelingslijst aan den minister van Binnenlandsche Zaken aangeboden. Over het aanvaarden van het Kamerlidmaatschap zie deel I, bladz. 28, II, bladz. 43). Na den leeftijd van 70 jaren bereikt te hebben, nemen de hoogleeraren ontslag. Buitengewone hoogleeraren en lectoren worden door den koning, curatoren en de faculteit gehoord, benoemd. Doctoren kunnen als privaat-docenten door den minister van Binnenlandsche Zaken, curatoren gehoord, tot wederopzeggens toegelaten worden. Voor den senaat eener universiteit, den rector-magnificus, zie onder ƒ?, bladz. 44. Het verschil bestaat alleen hierin, dat de rectormagnificus eener universiteit slechts voor één studiejaar optreedt. Elke gewone hoogleeraar is voor één studiejaar beurtelings secretaris van den senaat. Vier assessoren, door ') Art. XXV11 der overgangsbepalingen eischt, dat binnen drie jaren (derhalve vóór 6 Juli 1908) de vakken van de faculteit der godgeleerdheid aan de ^^universiteiten bij de wet nader geregeld worden. Tot nu toe (/ Augustus 1908) vernam men van zulk een wetsontwerp evenwel nog niets. den senaat benoemd, staan den rector-magnificus ter zijde. Zij treden aan het einde van het studiejaar af, doch zijn aanstonds weder benoembaar. Bij verhindering of ontstentenis van den rector-magnificus néémt de oudste in jaren der assessoren zijne bediening waar. De rector-magnificus is met de handhaving der tucht onder de studenten belast (t. a. p. artt. 109—117). Elke /?///«universiteit heeft een college van curatoren, hetwelk toezicht op die instelling uitoefent. Zie voor de samenstelling van dit college onder /?., bladz., 44(t. a. p. artt. 103—108). De universiteiten dienen, om in de vakken, welke aan de verschillende faculteiten gedoceerd worden, het candidaatsen doctoraal examen af te leggen en daarna op een proefschrift tot doctor te promoveeren. Aan de examens der universiteiten is de „effectus civilis" verbonden d. w. z. die examens, met gunstig gevolg afgelegd, openen den weg tot het bekleeden van waardigheden en ambten. Hieruit volgt, dat het, om den „effectus civilis" voor zich te erlangen, niet noodzakelijk is, tot doctor te promoveeren. ') Voor het eere-doctoraat zie onder 0., bladz. 45 (t.a. p. artt. 130—148). De gemeentelijke universiteit van Amsterdam geeft dezelfde rechten, welke aan de Rijksuniversiteiten geschonken zijn, „mits zij voldoe aan al de eischen, krachtens de wet ten opzichte van den omvang van het onderwijs, de promotiën, de examens en de toelating daartoe voor de Rijksuniversiteiten gesteld, en bovendien de aanstelling van de hoogleeraren „welke aanstelling door den gemeenteraad geschiedt" aan Onze bekrachtiging „n.1. die des konings" worde onderworpen'' (t. a. p. art. 71). „Met het toezicht op de gemeentelijke universiteit te Amsterdam is belast een college van vijf curatoren, waarvan de burgemeester lid en voorzitter is, twee leden door Ons „n.1. ') Art XXVI der overgangsbepalingen eischt binnen vijf jaren na de inwerkingtreding dezer nieuwe wet op het Hooger Onderwijs, derhalve vóór 6 Juli 1910, voor het verleenen van den effectus civilis eene afzonderlijke regeling, zich bij de universitaire examens aansluitende. den koning" en twee door den gemeenteraad worden benoemd en ontslagen" (t. a. p. art. 74). b. Bijzonder hooger onderwijs wordt gegeven aan: a. De kerkelijke kweekscholen en seminaria (t. a. p. artt. 153—156). P. Bijzondere gymnasia, welke onder zekere vooiwaarden van den koning, den Raad van State gehoord, het Jus promovendi" (zie bladz. 42) en van het Rijk eene subsidie ontvangen kunnen (t. a. p. artt. 157—169). ') y. Bijzondere leerstoelen: „door Ons „n.1. den koning" kunnen bij besluit, den Raad van State gehoord, na ingewonnen advies van curatoren der Rijksuniversiteit of der technische hoogeschool, den senaat gehoord, instellingen, stichtingen of rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd om bij eene of meer uitdrukkelijk genoemde afdeelingen dier hoogeschool een of meer leerstoelen te vestigen, met opgave van de vakken, waarin door hen, die deze leerstoelen bekleeden, onderwijs zal worden gegeven" (t.a. p. art. 170). Op dezelfde wijze kan telkens voor één studiejaar verlof gegeven worden, om door dezelfde lichamen eene reeks van wetenschappelijke voorlezingen over een bepaald onderwep te doen houden (t. a. p. art. 183). Een en ander is aan zekere voorwaarden gebonden (t. a. p. artt. 170—183) 2) ó. Bijzondere universiteiten: „door ons „n. 1. den koning' kunnen, bij besluit, den Raad van State gehoord, instellingen, stichtingen of rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd een bijzondere universiteit te ') Van de katholieke gymnasia zijn aangewezen die te Amsterdam, Katwijk a/d Rijn ,St. Witlibrords-Gymnasium", Nijmegen »Canisius-College", Roermond ,Bisschoppelijk College" en Rolduc. 2) Voor het oprichten van katholieke leerstoelen bestaat de Sint Radboud-Stichting met een hoofdbestuur, diocesane en parochiale comité's. Aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam is reeds sedert jaren een kerkelijk hoogleeraar in de wijsbegeerte van Sint Thomas van Aquine, door het Nederlandsche Episcopaat benoemd, verbonden. hebben, die ten aanzien van uitdrukkelijk in de aanwijzing te vermelden, door haar te verleenen, doctorale graden, gelijke rechten heeft als^ de Rijksuniversiteiten" (t. a. p. art. 184). Onder de voorwaarden, welke hiervoor gesteld zijn, komt voor o. a. het vrij en onbezwaard bezit van een kapitaal van ƒ 100.000 ten behoeve van de universiteit (t. a. p. art. 185, b.), —• het aanwezig zijn van ten minste drie van de vijf bekende faculteiten met niet minder dan drie gewone hoogleeraren, totaal 9 (t. a. p. art. 186, a.), — enz. Om het eere-doctoraat te kunnen verleenen behoeft de senaat eener bijzondere universiteit „voor elk bijzonder geval onze machtiging" n. 1. die des konings (t. a. p. art. 196). Ten einde in de kosten van de voorziening in onderwijslokalen tegemoet te komen, kan over een tijdvak van 25 jaar een bedrag van ƒ 100.000 uit 's Rijks kas verleend worden (t. a. p. art. 197). Op het oogenblik (Augustus 1908) bestaat er slechts ééne bijzondere universiteit n. 1. de Vrije Universiteit te Amsterdam voor de gereformeerden.1) „Er is eene commissie van toezicht op de bijzondere leerstoelen en de bijzondere universiteiten, bestaande uit ten minste vijf leden. Zij worden door ons „n. 1. den koning' benoemd en ontslagen" (t. a. p. art. 201—206). B. Middelbaar onderwijs is dienstig „aan de vorming van die talrijke klasse der burgerij, welke, het lager onderwijs te boven, naar algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor de onderscheidene bedrijven der nijvere maatschappij tracht" (wet op het Middelbaar Onderwijs). Wel onderscheidt de wet openbaar en bijzonder middelbaar onderwijs en bepaalt, dat bijzonder middelbaar onderwijs door het Rijk, de provincie en de gemeente kan gesubsidieerd worden, doch de bepaling, dat, om subsidie te krijgen, de gesubsidieerde scholen voor alle leerlingen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid, moeten openstaan, maakt, dat van eigenlijk gesubsidiëerd bijzonder middelbaar onderwijs hier tot nu toe geen spraak is (t. a. p. art. 2). ') De Katholieken wenschen door de Sint Radboud-Stichting eenzelfde instelling te verkrijgen. Middelbaar openbaar onderwijs, uitgaande van het Rijk, de provincie, de gemeente en wel afgezonderd of gezamenlijk, wordt gegeven aan (t. a. p. artt. 2, 12): a. De buigerscholen „voornamelijk bestemd voor aanstaande ambachtslieden en landbouwers" en in dag- en avondscholen onderscheiden. Deze scholen hebben eenen tweejarigen cursus (t. a. p. art. 13). Tot de burgerscholen behooren ook de ambachtscholen en teekenscholen. „In elke gemeente, waar de bevolking tienduizend zielen te boven gaat, wordt door het gemeentebestuur ten minste ééne burgerschool, dag- en avondschool opgericht. Zij kan aan eene openbare lagere school verbonden worden". Van deze bepaling kaji de koning vrijstelling geven, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk (t. a. p. art. 13 en 14). b. Rijks- en gemeentelijke hoogere burgerscholen met vijfof driejarigen cursus. Er zijn minstens 15 Rijks- hoogere burgerscholen, waaronder minstens 5 met vijfjarigen cursus (t. a. p. art. 15, 18). Volgens den „Nederlandschen Staatsalmanak voor iedereen" van Pyttersen (1908), waren er 17 Rijks-hoogere burgerscholen met vijf- en 7 met drie-jarigen cursus, terwijl er 40 gemeentelijke hoogere burgerscholen met vijf- en 14 met driejarigen cursus gevonden werden. Het waren scholen voor jongens en meisjes. c. De landbouwscholen. Hieronder vallen: de Rijks- hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen; de Rijkslandbouwschool eveneens te Wageningen, tevens eene voorbereiding tot de Rijks-hoogere land-, tuin- en boschbouwschool; de Rijks-zuivelschool te Bolsward; de Rijks-landbouwen tuinbouw-winterscholen, 12 in getal, terwijl door Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleeraren land- en tuinbouwcursussen in hunne ressorten gegeven worden (t. a. d art. 19, 20). De onderwijzers aan alle deze scholen van middelbaar onderwijs dragen den titel van leeraar, terwijl het hoofd dier scholen directeur genoemd wordt. De directeuren en leeraren der scholen van het Rijk benoemt, schorst en ontslaat de koning; de directeuren en leeraren der gemeentescholen worden door den gemeenteraad, die vooraf eene aanbevelingslijst van benoembaren ontvangt, door burgemeester en wethouders, na verhoor van den inspecteur, opgemaakt, benoemd (t. a. p. art. 23, 28, 29). Het toezicht op de openbare en bijzondere scholen van middelbaar onderwijs wordt uitgeoefend door de plaatselijke commissiën, welker leden door den gemeenteraad benoemd worden en door de 5 inspecteurs, die allen door den koning benoemd worden en te 's Gravenhage resideeren (één inspecteur voor het landbouwonderwijs; één voor het handelsonderwijs; één voor de burgerscholen, benevens voor de ambachtscholen en teekenscho\en; twee inspecteurs voor de hoogere burgerscholen) (t. a. p. art. 46—54). Aan hen, die met gunstig gevolg aan deze scholen eindexamen afgelegd hebben, wordt een getuigschrift of diploma uitgereikt (t. a. p. art. 57, 66). C. Lager onderwijs, d. w. z. het eigenlijke T/o/&sonderwijs, hetwelk beoogt het doen verkrijgen van die kundigheden, welke voor een ieder onmisbaar zijn. „Ouders, voogden en anderen, krachtens wet of overeenkomst met de verzorging van kinderen belast, zijn verplicht, voor zoover die kinderen bij hen, in de inrichting onder hun beheer of met hen bij anderen inwonen, zorg te dragen, dat aan die kinderen gedurende den tijd en overeenkomstig de regelen, in deze wet gesteld, voldoende lager onderwijs wordt verstrekt" hetzij op eene openbare of bijzondere lagere school, hetzij aan huis: leerplicht (wet op den leerplicht, art. 1). Het bijwonen van het herhalingsonderwijs is vrij (t. a. p. art 34). De gemeenteraden stellen een of meer commissiën tot wering van schoolverzuim in, welker leden door den Raad voor drie jaren benoemd worden en den arrondissements-schoolopziener in het bevorderen van het schoolbezoek ter zijde staan (t. a. p. art. 22). Het lager onderwijs wordt gegeven aan: a. Openbare scholen, welke door het Rijk en de gemeenten onderhouden worden. Het lager onderwijs is eene zaak der gemeenten, welke evenwel door het Rijk bijgestaan worden. Die Rijksbijdragen aan de gemeenten over elk dienstjaar regelen zich naar het aantal onderwijzers in verband met het aantal leerlingen der school. Bovendien betaalt het Rijk 25 pCt. van de kosten wegens het stichten, verbouwen of aankoopen van schoollokalen. Bijdragen vamprovinciën en waterschappen inde kosten van het /agïronderwijs zijn buitengesloten. b. Bijzondere scholen, welke door de wetswijzigingen van 1889 (mr baron Mackay), 1901 (mr Goeman-Borgesius) en 1905 (dr Kuyper) op dezelfde wijze als de gemeenten door het Rijk gesubsidieerd kunnen worden, mits zij aan zekere voorwaarden voldoen. Aan het hoofd van eene lagere school staat een hoofdonderwijzer, die naar gelang van het aantal schoolgaande kinderen door één of meer onderwijzers bijgestaan wordt. Het toezicht op de lagere scholen van wege het Rijk wordt uitgeoefend door: a. 3 inspecteurs: éénen voor Noord-Brabant, Gelderland en Limburg, éénen voor Zuid- en Noord-Holland, Zeeland en Utrecht, éénen voor Friesland, Groningen, Drenthe en Overijsel. b. 26 districtsschoolopzieners-, c. 128 arrondissements-schoolopzieners. Alle deze autoriteiten worden door den koning benoemd. Het plaatselijke toezicht op de lagere scholen wordt door burgemeester en wethouders en zoo men verlangt door eene door den gemeenteraad te benoemen schoolcommissie uitgeoefend. Ter opleiding van hoofd- en hulponderwijzers, hoofd- en hulponderwijzeressen zijn tf/yfekweekscholen gevestigd voor jongens te Nijmegen, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Maastricht, — voor meisjes te Apeldoorn. Zij hebben een en vierjarigen cursus. Voorts bestaan er nog een groot aantal /?*/&snormaallessen. Aan gemeentelijke en bijzondere kweekscholen kan eene Rijksbijdrage verleend worden. ') Zie voor al het boven- ') Bijzondere Katholieke kweekscholen voor jongens zijn gevestigd te Utrecht (voor het Aartsbisdom), te Beverwijk (voor het Bisdom Haarlem), te 's-Hertogenbosch (vooi het Bisdom 's Hertogenbosch), te Oudenbosch (voor het Bisdom Breda), te Echt (voor het Bisdom Roermond); voor meisjes zijn er vele inrichtingen van dezen aard (zie „Pius-almanak" 1908, bladz. 272-276). staande over het lager onderwijs de wet op het Lager Onderwijs, in 1905 voor het laatst gewijzigd. 7e. Het archiefwezen. Er is een algemeen /?y&sarchief te 's-Gravenhage, terwijl in de hoofdsteden der provinciën 's-Gravenhage uitgezonderd — provinciale /?y£sarchieven aanwezig zijn. 8e. Kunsten en wetenschappen. Het departement van Binnenlandsche zaken behartigt de instandhouding van monumenten en gedenkstukken van geschiedenis en kunst; — de verzorging en uitbreiding van de Rijksmusea en Rijksverzamelingen; den bloei van het kunstonderwijs, hetwelk van Rijkswege o. a. gegeven wordt aan de Rijksacademie van beeldende kunsten te Amsterdam, de Rijksschool voor kunstnijverheid in het Rijksmuseum te Amsterdam, het koninklijke conservatorium voor muziek te 's-Gravenhage, de Rijks-normaalschool voor teekenönderwijzers te Amsterdam, enz. 9e. De Algemeene Landsdrukkerij te 's Gravenhage. Op deze drukkerij verschijnen de uitgaven van den Staat, o. a. het Staatsblad (zie deel 1, bladz. 69), de Staatscourant (zie dit deel, bladz. 8), de Handelingen der Staten-Generaal (zie deel I, bladz. 58), het Analytisch Verslag der Tweede Kamer (zie deel I, bladz. 58), enz. Het beheer van de inrichting en het gezag over de ambtenaren, bedienden en werklieden berusten bij den directeur, door eenen onder-directeur ter zijde gestaan; - - het toezicht over het administratief beheer, den voorraad materieel en de meubelen wordt door den chef van de afdeeling comptabiliteit van het ministerie van Binnenlandsche Zaken uitgeoefend. De drukkerij heeft een eigen begrooting. 10e. Het armwezen: „Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der regeering, en wordt door de wet geregeld. De koning doet van de verrichtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven" (art. 193). De wet op het Armbestuur kent vier klasssen van weldadigheidsinstellingen: a. Staats-, provinciale- of gvjmmzfe-instellingen; b. Kerkelijke armbesturen voor bepaalde godsdienstige gezindten c. Instellingen van bijzondere personen of van bijzondere, niet kerkelijke, vereenigingen; d. Instellingen van gemengden aard. De wet op het Armbestuur heeft ten doel: armen verzorging en niet het voorkomen van armoede. Regel voorts is, dat de ondersteuning van armen uitgaat van kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid en eerst bij volstrekte onvermijdelijkheid van burgerlijke en algemeene armbesturen.2) § 4. Het departement van Marine. Tot de zorgen van onzen minister van Marine behooren: le. De belangen onzer zeemacht in het Rijk en in de koloniën. 2e. Het loodswezen. le. Onze zeemacht, de „Koninklijke Nederlandsche Marine" genaamd, wordt gevormd uit materieel en personeel: A. Met materieel bestaat uit oorlogsschepen n. I. pantserschepen, pantserdekschepen, monitors, kanonneerbooten, torpedobooten, onderzee-torpedobooten. Naar het modeloorlogsschip, waarnaar zij gebouwd zijn, noemt men ze: pantserschip type- (naam van het modelschip), enz. Onze oorlogsschepen kunnen aangebouwd zijn öf voor den dienst van het Rijk in Europa, óf voor den dienst in Nederlandsch-Indië, öf voor den algemeenen dienst. Niet zelden worden onze schepen voor meer dan één doel gebruikt. De oorlogsschepen kunnen tot een eskader b. v. het auxiliair-eskader in Nederlandsch-Indië of eene divisie vereenigd worden. ') Zie voor de R. K. armbesturen. „Geschiedenis van het herstel der hiërarchie in de Nederlanden" door P. Albers S. JL, deel II, bladz. 543, - „Handboekje van den R. K. Eeredienst", 'jaargang X, bladz. 46—72. 2) De begrooting van Binnenlandsche Zalten, hoofdstuk V der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ 28.799.932.50. B. Het personeel bestaat uit meerderen en minderen: a. Tot de meerderen behooren o. a. de officieren der Koninklijke Nederlandsche Marine, verdeeld in: a Opper- of vlagofficieren n. 1. vice-admiraal (aangesproken: admiraal) en schout-bij-nacht (eveneens aangesproken: schoutbij-nacht). jl Hoofdofficieren n. 1. kapitein-ter-zee (aangesproken: kolonel) en kapitein-luitenant-ter-zee (aangesproken: overste). Subalterne-officieren n. 1. luitenant-ter-zee van de 1ste klasse, luitenant-ter-zee van de 2de klasse, adelborst der lste klasse (allen te betitelen met: mijnheer). Tot de officieren onzer zeemacht behooren voorts: de officieren van gezondheid, — de officieren van administratie, — de officieren-machinist bij den marine-stoomvaartdienst. Tot opleiding van marine-officieren dient het „Koninklijk Instituut voor de Marine'' te Willemsoord; — ter opleiding van aspirant-administrateurs het wachtschip te Amsterdam. b. Tot de minderen behooren de overige manschappen onzer zeemacht. Het mindere personeel onzer zeemacht bestaat uit vrijwilligers en miliciens: „ter bescherming der belangen van den Staat is er eene zee- en landmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtingen" (art. 181 der Grondwet). „De dienstplichtigen ter zee zijn bestemd om te dienen in en buiten Europa. Aan den dienst, door hen in de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen te vervullen, worden door de wet voordeelen verbonden" (art. 183). „De zeemilitie" — zoo art. 137 der Militiewet 1901" — „wordt samengesteld uit hen, die voor volledige oefening bij de militie te land zouden moeten worden ingelijfd, voor zoover zij door de uitoefening van een der door onzen Minister van Marine aan te wijzen beroepen geacht kunnen worden het meest geschikt te zijn ter opleiding voor de hun op te dragen diensten bij de zeemilitie. Uit dezen wordt de voorkeur gegeven aan hen, die zich voor den dienst ter zee hebben aangemeld of hebben doen opgeven" door anderen (die aangifte moet vóór 1 Februari plaats hebben op de gemeente-secretarie. T. a. p. art. 137). „De overigen worden aangewezen door loting". ') „Ingelijfden bij de zeemilitie" — aldus t. a. p. art. 140 — „kunnen in gewone tijden alleen dan voor den dienst buiten Europa worden bestemd, indien 's lands belang vordert, dat het schip, waarop zij voor eerste oefening dienen, onverwijld naar de koloniën of elders buiten Europa worde gezonden. In geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden kan de zeemilitie in het algemeen voor diensten buiten Europa worden bestemd " De eerste oefening der zeemilitie duurt 8'/2 maand, hoogstens 12 maanden; — in het derde dienstjaar kan eene herhalingsoefening van niet langer dan 6 weken gelast worden; — met het einde van het 5de dienstjaar is de zeemilitie doorgaans vrij (t. a. p. art. 141, 142, 6). De opleiding van jongens voor de marine vangt aan bij de kweekschool voor zeevaart te Leiden, — de opleiding van aspirant-machinisten heeft te Hellevoetsluis aan de Marine-Machinistenschool- plaats; — ook voor kanonniers en torpedisten zijn er afzonderlijke opleidingen. „De koning heeft het oppergezag over zee- en landmacht. De militaire officieren worden door hem benoemd. Zij worden door hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen. De pensioenen worden door de wet geregeld" (art. 60 der Grondwet). De Koninklijke Nederlandsche Marine onder het opperbevel van den koning, het bestuur of bewind van den minister van Marine, de leiding van den marine-staf te 's-Gravenhage vormt in: A. Het Rijk in Europa 3 marine-directiën n.1. te Willemsoord (tevens „stelling van den Helder"), Amsterdam en Hellevoetsluis (tevens stelling van de Monden van de Maas en van het Haringvliet"). Aan het hoofd van deze directiën staat een vlagofficier als directeur, tevens, waar noodig, stellingscommandant. B. Nederlandsch-Indië eene zeemacht, waarvan de chef van het Indische departement van Marine, een vlagofficier, de commandant is. ]) Het aantai 2wmiliciens is hoogstens 600 man (t. a. p. art. 5). Het korps mariniers, eveneens tot dit departement behoorende, is in 3 afdeelingen te Amsterdam, Willemsoord en Rotterdam in garnizoen. De mariniers doen dienst als kanonnier en infanterist. ') 2e. Het loodswezen omvat het binnenloodsen van schepen, de bebakening, betonning, verlichting en de wacht op onze zeekusten. Ten einde bij de Nederlanders liefde voor de vaderlandsche vloot aan te kweeken en aan te wakkeren werden de beide vereenigingen: „Het Nederlandsche Zeewezen" en „Onze Vloot" in het leven geroepen. Aller steun verdienen zij. 2) § 5. Het departement van Financiën. „De koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen" zegt art. 63 der Grondwet. De minister van Financiën echter draagt de zorgen, aan dat opperbestuur verbonden. De Staat heeft jaarlijks groote uitgaven te doen en de middelen, om die uitgaven te kunnen dekken, vindt de Staat vooral uit belastingen en leeningen. Het laatste wetsontwerp, hetwelk tot het ontwerp Staatsbegrooting (zie deel I, bladz. 54) behoort, is de wet op de Middelen tot dekking der uitgaven, welke in de hoofdstukken der Staatsbegrooting voorkomen. Deze Middelenwet houdt in: de gewone middelen, — de buitengewone middelen in den vorm van opcenten op de Rijksbelastingen, — de wijze, waarop tijdelijk een eventueel tekort zal gestopt worden. I. Gewone middelen zijn, behalve de inkomsten van de Staatsdomeinen, eenige krachtens verdrag geregelde uitkeeringen van België b.v. wegens de vuurgelden op de Wester-Schelde, de aandeelen in de opbrengst van de exploitatie der Staatsspoorwegen en in de winsten van de Nederlandsche Bank, de Rijksretributiën n.1. vergoedingen voor diensten, welke het Rijk aan particulieren bewijst b.v. ') Over den Raad van Defensie zie § 6 van dit punt, bladz. 76. 2) De begrooting van Marine, hoofdstuk VI der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907; ƒ 17.878.232.515. loodsgelden, schoolgelden, briefporto's, enz., vooral de Rijksbelastingen . Zijn de Rijksretributiën geldelijke vergoedingen voor bewezen of nog te bewijzen diensten; — de Rijksbelastingen worden van de burgers als geldelijke bijdragen zonder recht op het verleenen van diensten geheven. „Geene belastingen" — aldus art. 174 der Grondwet — „kunnen ten behoeve van 's Rijks kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet" (Belastingwetten). „Deze bepaling is ook toepasselijk op heffingen voor het gebruik van Rijkswerken en inrichtingen, voor zooveel de regeling van die heffingen niet aan den koning is voorbehouden". Art. 175 luidt: „Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend". Alleen „de koning en de Prins van Oranje zijn vrij van alle personeele lasten" d. w. z. van alle directe Rijks-, provinciale en gemeentelijke belastingen, ') „geen vrijdom van eenige andere belasting b.v. van indirecte belastingen wordt door hen genoten" (art. 26). Verbiedt de Grondwet vrijstellingen op het gebied der belasting; — zulks neemt niet weg, dat in eene of andere belastingwet vrijstellingen in bepaalde omstandigheden kunnen voorgeschreven worden. De Rijksbelastingen worden verdeeld in: 1 e. Directe belastingen, welke volgens vastgestelde kohieren of lijsten van belastingschuldigen ingevorderd worden en vooraf beschreven zijn. Zij zijn 4 in getal: A. De grondbelasting wordt van vaste of onroerende goederen geheven en wel zoowel van huizen of gebouwde eigendommen, als van landerijen of ongebouwde eigendommen; het is derhalve eene zakelijke belasting, daar zij een bepaalde bron van inkomen, de gebouwde of ongebouwde eigendommen, tot voorwerp heeft en dit inkomen, geheel afgescheiden van den persoon, die het geniet, treft. En om den grondeigendom te kunnen vaststellen, èn om de grondbelasting te kunnen heffen, bestaat in ons land het kadaster. Volgens het kadaster is het Rijk in kadastrale gemeenten, de gemeente in kadastrale sectiën, de sectiën in ') Met uitzondering van de grorccfoelasting, dewijl deze eene zakelijke belasting is (zie bladz. 57). kadastrale perceelen verdeeld. Door opgave van gemeente sectie en nummer kan men een perceel nauwkeurig bepalen. Voorts wordt van ieder perceel de naam van den eigenaar, de grootte en de belastbare opbrengst ingeschreven. En, ziedaar het kadastrale plan, n.1. eene kaart der perceelen en den kadastralen legger n.1. een register met de eigenaars, de grootte en de belastbare opbrengst der perceelen, van welk register in elke gemeente een afschrift berust. Uit het kadastrale plan zijn tegen betaling uittreksels verkrijgbaar. De ambtenaren van het kadaster zijn over 11 divisiën ') verdeeld, en worden onderscheiden in ingenieurs-verificateurs, landmeters, teekenaars, enz. Bezwaarschriften tegen den aanslag in de grondbelasting kunnen bij Gedeputeerde Staten der provincie ingediend worden, die daarover uitspraak doen. (Zie Wet op de Grondbelasting.) B. De personeele belasting regelt zich naar 6 grondslagen, welke — om zoo te spreken — de levenswijze van iemand kennen doen, n.1. huurwaarde2), haardsteden, meubilair, dienstboden, paarden en rijwielen. Bezwaarschriften tegen zijnen aanslag kan men indienen bij den directeur van de directe belastingen, van wiens uitspraak bij den raad van beroep een hooger beroep mogelijk is (wet op de Personeele belasting). Was de grondbelasting eene zakelijke belasting, hier hebben wij als het ware, met eene verterings-beXisimg te doen. C. De vermogensbelasting wordt van elk vermogen, dat minstens f 13.000 bedraagt, geheven. Bezwaarschriften tegen zijnen aanslag kan men indienen bij den ontvanger der registratie, waarop de inspecteur der registratie beslist. Tegen deze beslissing staat bij den raad van beroep hooger beroep open (wet op de Vermogensbelasting). D. De bedrijfsbelasting, welke van het inkomen uit bedrijf of beroep, minstens f 650 bedragende, geheven wordt. Be- ') Die 11 divisiën zijn: lo. Groningen, 2o. Leeuwarden, 3o. Assen, 4o. Zutphen, 5o. Arnhem, 6o. Utrecht, 7o. Amsterdam, 8o. 's Gravenhage, 9o. Dordrecht, lOo. Roermond, llo. 's Hertogenbosch. 2) De grondbelasting heeft den eigendom, — de personeele belasting het gebruik van gebouwen met aanhoorigheden op het oog. zwaarschriften tegen zijnen aanslag kan men indienen bij de commissie van aanslag, van welker beslissing bij den raad van beroep hooger beroep mogelijk is (wet op de Bedrijfsbelasting). De raden van beroep, onder B. C. D. vermeld, bestaan in elke provincie of in elk gedeelte eener provincie door den Koning aan te wijzen. Ook de standplaats van den raad geeft de koning aan. De beroepsraad bestaat uit 3 leden, van welke 3 leden één lid door de Gedeputeerde Staten der provincie, — één door de arrondissementsrechtbank van het ressort van den raad, — één door den minister van Financiën benoemd wordt, en 3 plaatsvervangende leden, op dezelfde wijze als de leden benoemd. De koning benoemt den voorzitter en den plaatsvervangenden voorzitter, welke autoriteiten slechts een raadgevende stem hebben. Om de twee jaren treedt één lid en één plaatsvervangend lid af, doch de aftredenden zijn aanstonds herbenoembaar. De belastingen, onder A, B en D vermeld, kan men voldoen bij de ontvangers der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, die onder inspecteurs staan. De inspecteurs met hunne inspectiën vormen op hunne beurt eene directie met eenen directeur aan het hoofd. ') De vermogensbelasting, hoewel eene directe belasting, wordt bij de ontvangers der registratie en domeinen en bewaarders van de hypotheken en het kadaster voldaan. Rijksadvocaten zijn aangesteld, om in belastingprocessen de belangen van den Staat te bepleiten. 2e. Indirecte belastingen, voor welker heffing geen aanslag geschiedt en derhalve geen kohier of lijst van belastingschuldigen kan opgemaakt worden, omdat die belastingen niet op gestelde tijden terugkeeren, maar alleen bij het stellen van bepaalde handelingen geheven worden. Feenstra noemt de indirecte belastingen verkeersbtX&simgzn, omdat zij het vermogen treffen, wanneer dit van de eene in de andere hand overgaat. Zij zijn eveneens 4 in getal: ') Er zijn 8 directiën, n.1. te Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Groningen, Zwolle, Arnhem, Middelburg, Maastricht. A. Het zegelrecht, hetwelk van het papier, bestemd om openbare of onderhandsche gerechtelijke en burgerlijke akten te bevatten, geheven wordt. Gezegeld papier is eveneens noodzakelijk voor bewijsstukken, waarop men zich in rechten ■ niet in strafzaken - beroepen wil, voor verzoekschriften en requesten aan de Staten-Generaal, enz. (zie deel 1, bladz. 12). Ongezegelde verzoekschriften worden bij de StatenGeneraal b.v. ter zijde gelegd. Naar gelang van den aard der akte of het geldelijk bedrag, in het stuk genoemd, is het zegelrecht hooger of lager. Zegelrecht wordt ook geheven van kwitantiën boven de ƒ 10,— wissels — en hier in ons land verhandelde effecten, in één woord van allerlei geldswaardig papier. B. Het registratierecht heft men voor het registreeren d. w. z. het door den ontvanger van de registratie in een register inschrijven van akten van allerlei soort. C. Het Hypotheekrecht heft men voor het inschrijven van een hypotheek in de registers van den hypotheekbewaarder. Door hypotheek verstaat men: het plaatsen eener schuld op een vast of onroerend goed, ten einde het afbetalen der schuld en het voldoen aan de verplichtingen dier schuld beter te verzekeren. De schuldeischer, hypotheekhouder genaamd, kan het bezwaarde pand doen verkoopen ten einde de geleende gelden terug te erlangen. Ja, mocht het bezwaarde pand reeds in andere handen overgegaan zijn, dan nog heeft de hypotheekhouder het recht, om tot den openbaren verkoop over te gaan en zich uit de kooppenningen te voldoen. De eerste som gelds, op een pand geplaatst, noemt men eerste hypotheek, — de tweede som gelds tweede hypotheek, enz. Wanneer men geld op hypotheek geven wil, kan men zich te voren er van verzekeren, of op het bewuste pand reeds schuld drukt, door tegen betaling op het hypotheekkantoor het register van den hypotheekbewaarder in te zien: men ontwaart dan van zelf, of de hypotheek, welke men nemen wil, eene eerste, tweede enz. hypotheek zijn zal. D. Het successierecht, bij het ontvangen eener erfenis verschuldigd. Hoe nader de erfgenaam aan den erflater ver- want is, des te lager zal het percentage van het te betalen successierecht wezen. De Rijksbelastingen, onder A., B., C. en D. vermeld, voldoet men bij de ontvangers der registratie en domeinen en bewaarders van de hypotheken en het kadaster, die onder inspecteurs staan. De inspecteurs met hunne inspectiën vormen op hunne beurt eene directie met eenen directeur - aan het hoofd.') Tot de Rijksbelastingen behooren nog: 3e. De accijnzen, d. w. z. belastingen op de verbruiksmiddelen, n.1. suiker, wijn, gedistilleerd, zout, bier, azijn, geslacht (behalve op varkens- en schapenv\zzsch), dus verteringsbelastingen. Zoowel op binnenlandsche als op buitenlandsche waren drukken de accijnzen. Men voldoet de accijnzen bij de ontvangers van de directe belastingen (zie bladz. 59). 4e. De invoerrechten. In zake de invoerrechten kan men huldigen: het beschermende stelsel (protectie), of het vrijhandelsstelsel, vandaar dat men spreekt van een protectionistisch tarief van invoerrechten en een tarief van vrijhandel. Ook hoort men wel van differentiëele invoerrechten, d. w. z. wanneer b.v. de invoer van het moederland in de koloniën of omgekeerd minder belast wordt dan de invoer uit andere landen. Verder leest men wel eens van een fiscaal tarief, d. w. z. wanneer de invoerrechten niet om de vaderlandsche industrie te beschermen geheven worden {protectie), maar om in de nooden der schatkist te voldoen. Nederland huldigt den vrijhandel in zijn tarief van invoerrechten, welke in het algemeen genomen geheven worden van goederen, niet tot de grondstoffen behoorende, alsmede van artikelen, welke nü juist niet onder de onontbeerlijke levensbehoeften gerangschikt worden. Het Nederlandsche tarief is derhalve fiscaal, terwijl differentiëele invoerrechten ') Er zijn 6 directiën, n.1. te 's Gravenhage (Zuid-Holland), Amsterdam (Noord-Holland en Utrecht), Arnhem (Gelderland en Overijsel), Leeuwarden (Friesland, Groningen en Drenthe), Middelburg (Zeeland en Westelijk Noord-Brabant) en Maastricht (Limburg en Oostelijk Noord-Brabant). bij ons onbekend zijn. Men voldoet de invoerrechten bij de ontvangers der directe belastingen (zie bladz. 59).') De uitwoei en doorvoer in Nederland ziïn vrij van belasting. II. Buitengewone middelen zijn de opcenten, welke op de Rijksbelastingen geheven worden. Zij dienen b.v. om een tekort, hetwelk bij de indiening van de begrooting voor het volgende dienstjaar geraamd wordt, aan te vullen. Het zijn centen op eiken gulden van de hoofdsom geheven. Zij worden in de Middelenwet opgenomen en komen met en door de Middelenwet tot stand. Daar evenwel door opname in de Middelenwet de Eerste Kamer, het recht van amendement missende, in haar oordeel over de opcenten niet weinig bemoeielijkt werd (immers de Middelenwet verwerpende, werd het innen van de andere belastingen eveneens onmogelijk: t is dan toch gewoonlijk Sylvesteravond), voegt men nu aan de Middelenwet een tweede wetsontwerp, de opcenten bevattende, toe.2) III. Eindelijk, zijn opcenten op 's Rijksbelastingen nog niet voldoende, om een tekort op den dienst te stoppen, dan blijven er nog twee middelen over, om de inkomsten met de uitgaven in overeenstemming te brengen. Ie. De uitgifte van schatkistbilletten, welke rente afwerpen en derhalve eerstin het volgende dienstjaar ingewisseld worden. 3) ') Een entrepót is een bergplaats van ingevoerde goederen, waar deze, zonder invoerrechten te betalen — immers men beschouwt de goederen daar als op buitenlandschen grond — kunnen opgestapeld worden. Eerst als zij het entrepót verlaten, om in het binnenlandsch verkeer over te gaan, worden van die goederen invoerrechten gehe\en, zoodat zij onbelast wederom naar het buitenland teruggezonden kunnen worden. Die entrepots dienen dus om het handelsverkeer door het heffen van invoerrechten niet te belemmeren. 2) .Handelingen der Staten-Generaal 1905—1906", Eerste Kamer, bladz. 93—97. 3) Deze soort van schatkistbilletten onderscheide men wel van eene andere soort, de zoogenaamde anticipatie-billetten, welke, wegens tekort aan kasgeld in 't begin van het jaar uitgegeven, nog hetzelfde dienstjaar ingewisseld worden. Hun bedrag mag niet hooger dan f 4.000.000 gesteld worden. 2e. De uitgifte van schatkistpromessen, welker rente reeds bij de uitgifte verrekend wordt: 't zijn derhalve schatkistbilletten, welker rente aanstonds voldaan wordt. Evenwel zijn noch de Rijksbelastingen, noch de opcenten, noch schatkistbilletten en -promessen op den duur voldoende, om de uitgaven van het Rijk te dekken, en moet men tot het aangaan van leeningen zijne toevlucht nemen. Vormen de schatkistbilletten en -promessen onze vlottende schuld n.1. eene schuld, welke slechts voor zeer korten tijd ') aangegaan wordt; — de leeningen maken onze vaste schuld, onze schuld voor langen en onbepaalden tijd, uit. „De verbintenissen van den Staat jegens zijne schuldeischers" — zegt art. 176 der Grondwet worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat". Dit laatste geschiedt, wat de vlottende schuld betreft, bij de behandeling der Middelenwet, — wat aangaat de vaste schuld, bij de bespreking van hoofdstuk Vila Nationale Schuld. Dit hoofdstuk der Staatsbegrooting toch bevat de rente en aflossing van de verschillende leeningen. Men spreekt,wel eens van eene conversie der Staatsschuld d. w. z. van eene renteverlaging, welke evenwel in Nederland overeenkomstig art. 176 der Grondwet nimmer gedwongen zijn kan. Bij eene conversie onzer Staatsschuld krijgt men dan ook de keuze tusschen een berusting in de renteverlaging en eene teruggave van het geleende geld. De namen der schuldeischers en de kapitalen, door hen aan den Staat geleend, staan opgeteekend in de „Grootboeken der Nationale Schuld", waarvan de directie door het agentschap van het ministerie van Financiën te Amsterdam gevoerd wordt. De Nederlandsclie Staatsschuld bedraagt volgens den „Almanach de Gotha" voor 1908 (bladz. 997) thans ƒ597.533.600 a 2>/2 pCt. en ƒ536.314.850 a 3 pCt. d. i. totaal: f 1133.848.450. Als Rijkskassier, als bewaardster der algemeene Rijkskas, een en ander kosteloos, als circulatie-bank treedt op de ') N.1. voor één jaar. Nederlandsche Bank, welker zetel te Amsterdam gevestigd is en welke eene bijbank te Rotterdam en elders 18 agentschappen bezit. De Nederlandsche Bank geeft uit billetten van ƒ 1000, ƒ 300, ƒ 200, ƒ 100, ƒ 60, ƒ 40, ƒ 25, en ƒ10. De koning benoemt den president en den secretaris der Bank voor 7 jaren, terwijl bovendien een koninklijke commissaris de handelingen der directie controleert. Art. 64 der Grondwet zegt: „de koning heeft het recht van de munt". Daar evenwel in art. 177 gezegd wordt, dat „het gewicht, het gehalte en de waarde der muntspeciën... door de wet geregeld worden" en in art. 178: dat „het toezicht en de zorg over de zaken van de Munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij, „eveneens door de wet geregeld" worden, bestaat 's konings recht van de munt alleen hierin, dat hij zijne beeltenis op de muntspeciën vermag te doen stellen (art. 64). Onder het oppertoezicht van den minister van Financiën is het bestuur van de Rijks Munt te Utrecht opgedragen aan den muntmeester en het toezicht op de stipte naleving aan die inrichting van de wettelijke bepalingen betreffende het muntwezen, alsmede op het verbruik van muntmateriaal, aan den controleur-generaal, terwijl eene commissie voor het muntwezen jaarlijks de aan 's Rijks munt opgebrachte en goedgekeurde partijen munten onderzoekt. De Nederlandsche munten hebben de waarde van: ƒ 2,50, ƒ 1,00, ƒ 0,50, ƒ 0,25, ƒ 0,10, ƒ 0,05, ƒ 0,02,5, / 0,01, ƒ 0,00,5. Overigens is de minister van Financiën belast: le. Met de samenstelling en de verdediging van hoofdstuk I der Staatsbegrooting: Huis des Konings, — hoofdstuk II: Hooge Colleges van Staat en Kabinet des Konings, — hoofdstuk Vila: Nationale Schuld, — hoofdstuk Vllb: Departement van Financiën, — hoofdstuk XII: Onvoorziene Uitgaven, — het wetsontwerp op de Middelen (zie deel I, bladz. 53—55). 2e. Met de uitkeering van de traktementen, pensioenen en andere gelden, door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars uit/'s Rijks kas te genieten. De kerkgenootschappen, welke uit 's Rijks kas trekken, zijn: de Nederlandsch-Hervormde Kerk, de EvangelischLuthersche Kerk, de Hersteld Evangelisch-Luthersche Kerk, de Doopsgezinde Kerk, de Remonstrantsche Kerk, de RoomschKatholieke Kerk, de Kerk der Oud-Bisschoppelijke Cleresie, de Israëlitische gemeenten (art. 171). 3e. Met het uitkeeren der pensioenen aan burgerlijke ambtenaren, aan militairen, aan weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren en militairen, aan anderen. Voor een en ander bestaan o. a: A. Een pensioenraad voor burgerlijke ambtenaren, uit eenen voorzitter, 4 leden en eenen secretaris, allen door den koning benoemd, bestaande. B. Een militaire pensioenraad, uit eenen voorzitter (n. 1. den voorzitter van den burgerlijken pensioenraad), 2 leden van denzelfden pensioenraad, 2 gepensionneerde officieren der zeemacht, boven den rang van luitenant-ter-zee van de 2de klasse, 2 gepensionneerde officieren der landmacht boven den rang van eersten luitenant en eenen secretaris (n. 1. denzelfden van den civielen pensioenraad), aiien door den koning benoemd, bestaande. Beide pensioenraden, te 's Gravenhage gevestigd, onderzoeken de aanvragen om pensioen en brengen daarover advies uit. C. Het weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren wordt onder toezicht van 5 commissarissen, door den koning benoemd, door eenen directeur beheerd. De controle op de ontvangsten en uitgaven wordt door de Algemeene Rekenkamer uitgeoefend. De Algemeene Rekenkamer bestaat uit 7 leden. Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene voordracht van drie personen aan den koning, die daaruit benoemt." (Grondwet art 179; wet, houdende instructie voor de Algemeene Rekenkamer, art. 1, 3, zie deel I, bladz. 57)') De leden der Rekenkamer moeten 30 jaar oud zijn, mogen geen lid van de Staten- ') Men kan bij de Tweede Kamer door het inzenden van verzoekschriften naar het lidmaatschap der Rekenkamer solliciteeren. De sollicitanten worden op eene lijst geplaatst. Generaal, Provinciale Staten of Gemeenteraad wezen; bekleeden geen enkel ambt en worden voor hun leven benoemd (art 179, t. a. p. art 2). Uit de 7 leden stelt de koning eenen voorzitter aan (t. a. p. art. 1.) Den secretaris benoemt de koning uit eene candidatenlijst van 3 personen, door de Rekenkamer voor te stellen (t. a, p. art. 1.) Eveneens stelt de koning op voordracht der Rekenkamer de vaste ambtenaren en bedienden aan (t. a. p. art 5.) De uitgaven, welke de Rekenkamer aan het land veroorzaakt, drukken op het Ilde "hoofdstuk der Staatsbegrooting: Hooge Colleges van Staat en kabinet des konings en bedroegen voor 1908: ƒ 141.737.50 (voorzitter ƒ 5000; leden ƒ 4000; secretaris ƒ 4000). De leden en de secretaris der Rekenkamer leggen, alvorens hunne bediening te aanvaarden, in handen des konings den eed of de belofte af; de ambtenaren en beambten worden door den voorzitter in eene vereenigde vergadering der Kamer beëedigd (t. a. p. art. 6). De leden der Rekenkamer „kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen" (b.v. bij wangedrag, onzedelijkheid, merkbare achteloosheid, enz., art. 166, 179, t. a. p. art. 3). Ook „op eigen verzoek kunnen zij door den koning worden ontslagen". (art. 166, 179.) „De verantwoording van de Rijksuitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt, onder overlegging van de door de Rekenkamer goedgekeurde rekening „door de ministers" aan de wetgevende macht „n. 1. den koning en de Staten-Generaal (t. a. p. art 14) „gedaan naar de voorschriften der wet" (art. 126)1). Ziedaar tevens de hoofdtaak der Kamer: ontvangsten en uitgaven controleeren, — vermindering of besparing van staats-uitgaven bevorderen, — 's Rijks geldelijk beheer vereenvoudigen, — rekening en verantwoording van alle rijks-, gewestelijke en gemeentefondsen, rijks-goederen en eigendommen vorderen, enz. (t. a. p. art. 15, 18). Ook ziet de Kamer toe, dat door de rekenplichtigen de vereischte ') Deze wet, de geldelijke verantwoordelijkheid der ministers regelende, kwam nog niet tot stand. borgtocht worde gesteld. Het geheel of gedeeltelijk opheffen van borgtochten, gesteld tot zekerheid van den lande, geschiedt niet dan met hare toestemming (t. a. p. art. 42, 43). De kamer oefent verder toezicht uit op den voorraad muntmateriaa!, bij s Rijks munt voorhanden, — op het materiaal, dat in de magazijnen, arsenalen, hospitalen en op de werven voorhanden is, — op de ontvangsten en uitgaven van Nederlandsch-Indië in Nederland (t. a. p. art. 55,56). Eindelijk berusten bij de Kamer het dubbel van de grootboeken der nationale schuld en de registers der geldleeningen van den Staat (t. a. p. arf. 61, 62)'). § 6. Het departement van Oorlog. Tot de zorgen van onzen minister van Oorlog behoort op de allereerste plaats de behartiging van onze defensie te land, van het Nederlandsche leger en het Nederlandsche vestingstelsel. De Nederlandsche landmacht bestaat uit meerderen en minderen. Ie. Tot de meerderen behooren o. a. de officieren van het Nederlandsche leger, verdeeld in : a. Opperofficieren n. 1. luitenant-generaal, generaal-majoor (aangesproken als: generaal). b. Hoofdofficieren n. 1. kolonel, luitenant-kolonel (aangesproken als: overste), majoor. c. Subalterne officieren n. 1. kapitein (bij de cavalerie: ritmeester), 1ste en 2de luitenant. Tot de officieren van het Nederlandsche leger behooren voorts: de officieren, van gezondheid, - de intendanten, kwartiermeesters, magazijnmeestersdermilitaireadministratie,— de provinciale adjudanten en plaatselijke commandanten en adjudanten, enz. ') De begrooting van Financiën, hoofdstuk Vllè der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ 23.676.789.835, — de begrooting van onze Nationale Schuld, hoofdstuk Vila, in 1907: ƒ36.613.196.78; de begrooting der Onvoorziene Uitgaven, hoofdstuk XII, in 1907: Tot opleiding van officieren voor ons leger dienen: a. De Hoogere Krijgsschool te 's Gravenhage, „bestemd tot vorming van officieren: a. in algemeen krijgskundige richting; alsmede voor de hoogere troepenleiding en voor den dienst bij den Generalen Staf; b. voor den Intendancedienst". (wet op het Militair Onderwijs, art. 3.) b. De Koninklijke Militaire Academie te Breda ter opleiding van officieren voor de infanterie, cavalerie, artillerie en genie (t. a. p. art. 1, a.) c. De Hoofdcursus te Kampen ter opleiding van officieren voor de infanterie en de militaire administratie (t. a. p. art. 1, b.). Voorbereidend militair onderwijs wordt gegeven: a. Voor de toelating tot de Academie te Breda: aan de Cadettenschool te Alkmaar; b. Voor de toelating tot den Hoofdcursus aan het Instructiebataljon te Kampen en de cursussen bij het wapen der infanterie te 's Gravenhage, Arnhem, Breda en Amersfoort. Het toezicht op het militair onderwijs is opgedragen aan eenen opper- of hoofdofficier (doorgaans eenen generaalmajoor), die den titel van inspecteur van het militaire onderwijs voert en onmiddellijk onder de bevelen van den minister van Oorlog staat. Het bestuur der Academie is in handen van eenen gouverneur, •— dat der andere militaire onderwijsinrichtingen in handen van eenen directeur. 2e. Tot de minderen behooren de overige manschappen onzer landmacht. Ons leger is samengesteld uit vrijwilligers en miliciens: „ter bescherming der belangen van den Staat is er eene zee- en landmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen" (art. 181 der Grondwet). „Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. Ook aan ingezetenen, die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd" (art. 180). „De wet regelt den verplichten krijgsdienst" (art. 181). Die wet is de Militiewet van 1901. Jaarlijks worden bij de militie ingelijfd: A. Ter volledige oefening, ten hoogste 12,000 man. Deze manschappen dienen bij de onbereden korpsen, ten hoogste S1/2 maand, wegens ongeoefendheid door den koning tot 12 maanden, zoo noodig, te verlengen; — bij de bereden korpsen, ten hoogste 18 maanden. B. Tot korte oefening, ten hoogste 5.200 man. Deze manschappen dienen 4 maanden, ') tenzij de koning zulks niet noodig acht (Militiewet, art. 2, 107). Uit hen, die voor volledige oefening bij de militie te land zouden moeten worden ingelijfd, wordt onze zeemilitie samengesteld (t. a. p. art. 137, zie § 4 bladz. 54). Om voor viermaander in aanmerking te komen, moet men bewijzen van militaire bekwaamheid en lichamelijke geoefendheid geven, welke bekwaamheid en geoefendheid men vooral door de militaire vóóroefeningen verkrijgt. Een goed geslaagd examen, aan het einde der vóóroefeningen afgelegd, kan den toekomstigen milicien verzekeren — althans indien hij de noodige geschiktheid bezit en de belangen van den dienst er zich niet tegen verzetten — van eenen diensttijd van 4 maanden, keuze van korps en garnizoen (t. a. p. art. 104). Mochten, om in de eischen van den dienst van het leger te voorzien, geen voldoende manschappen aanwezig zijn, dan kunnen de miliciens na afloop van hunnen diensttijd bij de bereden korpsen nog hoogstens 6, — bij de overige korpsen nog hoogstens 4 maanden onder de wapenen gehouden worden. Deze miliciens worden door loting verkregen: het blijvend gedeelte. Evenwel kan na de loting nummerverwisseling plaats hebben (t. a. p. art. 108, 109). De miliciens der onbereden korpsen hebben na hunne eerste oefening nog 3 herhalings-oefeningen, welke in het geheel 12 weken duren; — de miliciens der bereden korpsen 2 herhalings-oefeningen, welke in het geheel 8 weken beslaan (t. a. p. art. 111). De diensttijd bij de landmacht duurt 8 jaren, in welke jaren de eerste oefening en de herhalings-oefeningen vallen. Daarna gaat de milicien, die daarvan niet vrijgesteld is (Landweerwet, art. 15) en niet behoort tot de bereden korpsen, ') De zoogenaamde viermaanders. naar de landweer over, waarbij hij 7 jaren, gedurende welken tijd hij tweemaal, telkens voor hoogstens 6 dagen1), opkomt, dient. De geheele diensttijd van de meeste /a/zrf-miliciens bedraagt derhalve 15 jaren, waarin zij zesmaal onder de wapenen moeten komen (t. a. p. art. 6, — Landweerwet, art. 7, 11). En nu rijst de vraag: wie zijn miliciens? Alle minderjarige mannelijke Nederlanders, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het koninkrijk België verblijf houden, — alle minderjarige mannelijke Nederlanders, wier vader, moeder of voogd binnen het Rijk, het Duitsche Rijk of in het koninkrijk België woonplaats heeft, — alle meerderjarige 2) mannelijke Nederlanders, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het koninkrijk België woonplaats hebben, — alle mannelijke ingezetenen, «^-Nederlanders, zoo zij op den lsten Januari van het jaar het 19de levensjaar ingetreden waren en niet verkeeren in een der bij art. 15 omschreven gevallen b. v. wanneer een ingezetene nietNederlander bewijst, te behooren tot eenen staat, waar Nederlanders van den verplichten krijgsdienst vrijgesteld zijn (t. a. p. art. 13, 15), worden voor de militie ingeschreven op de gemeente-secretarie, naar gelang van omstandigheden in art. 14 der Militiewet aangegeven. Meestal zal het zijnde secretarie der gemeente, waar de loteling zelf of diens vader, moeder of voogd woonachtig zijn. Voor hen, die zelf of wier vader, moeder of voogd in Duitschland of België verblijf houden, is het respectievelijk de secretarie van Amsterdam of Rotterdam. De inschrijving moet tusschen den lsten en den 3lsten Januari (t. a. p. art. 16) plaats hebben. In de maand December manen burgemeester en wethouders ten minste twee malen tot inschrijving aan (t. a. p. art. 17). Na de inschrijving volgt tusschen 7 October en 7November de loting, welke op plaatsen, dagen en uren, door den commissaris des konings in elke provincie aan te wijzen, ') Dag van aankomst en vertrek inbegrepen. 2) Men bedenke hier, dat men vóór het bereiken van den éénen-twintig-jarigen leeftijd meerderjarig zijn kan b.v. door het aangaan van een huwelijk, door handlichting (Burgerlijk Wetboek, art. 385, 473.) gehouden wordt (t. a. p. art. 25, 26). Bij de loting zijn aanwezig: de militie-commissaris van het ressort,') —de burgemeester of een lid van den raad van de gemeente, waarvoor geloot wordt, — de secretaris van den militieraad van het ressort. Voor elke gemeente wordt afzonderlijk geloot (t. a. p. art. 28). Het nummer wordt getrokken door den lotelingzelven, diens vader, moeder, voogd of curator, — den burgemeester of het raadslid zijner gemeente, alles naar gelang van omstandigheden (t. a. p. art. 31). Binnen 5 dagen na den dag der loting kan men tegen de wijze, waarop de loting geschied is, bij Gedeputeerde Staten zijner provincie bezwaren inbrengen, terwijl tegen de beslissing van dit college binnen 5 dagen na de kennisgeving bij den koning beroep aangeteekend kan worden (t. a. p. art. 33—35). De commissaris des konings kan, zoo noodig, voor niet- of te-laat ingeschrevenen eene «aloting bevelen (t. a. p. art. 37—44). „Een ieder, die tot den dienst bij de militie wordt verplicht, is gehouden zijnen dienst in persoon waar te nemen" (persoonlijke dienstplicht t. a. p. art. 4), mits hij niet van dienen vrijgesteld is of daarvan ontheven wordt of tot de uitgestotenen behoort. Op ontheffing van dienst hebben aanspraak: geestelijken, bedienaren van den godsdienst, zendelingen-leeraren, broedersdiakens van godsdienstige vereenigingen, studenten in de godgeleerdheid, zendeling-kweekelingen, roomsch-katholieke ordebroeders, éénige kostwinners (art. 113 t. a. p.) Van den dienst vrijgesteld zijn o.a. zij, die kleiner dan 1.55 meter zijn; — die voor ziekelijke gesteldheid of gebreken voor den krijgsdienst ongeschikt geoordeeld worden; — die op broederdienst wijzen kunnen (t. a. p. art. 45—53). Tot de uitgestotenen van den dienst behooren o.a. zij, die tot de doodstraf, eene onteerende straf, enz. veroordeeld zijn; — die •) De militie-commissaris, door den koning benoemd en ontslagen, is minstens luitenant-kolonel en heeft het gebied van eenen militieraad tot ressort. In dien militieraad heeft hij eene raadgevende stem. De militie-commissaris is tegenwoordig bij de loting, bij de zittingen van den militieraad, bij de inspectie van verlofgangers (t. a. p. art. 90—94, 28, 65). als eerlooze schelmen weggejaagd of met een briefje van ontslag uit den dienst verwijderd zijn; — die tot eene al- of «/^/-militaire gevangenisstraf van één jaar of langer onherroepelijk veroordeeld zijn (t. a. p. art. 54). Over de al- of niet-v rij stelling van den dienst beslissen de militieraden, 21 in getal,') die bestaan uit één lid van de Provinciale Staten, niet tot de Gedeputeerde Staten behoorende, als voorzitter; één lid van den raad eener gemeente van het militie-district; eenen hoofdofficier of bij ontstentenis van dezen eenen officier van minderen rang der landmacht, allen door den koning voor één jaar benoemd. Tevens benoemt de koning eenen plaatsvervangenden voorzitter en plaatsvervangende leden uit dezelfde categoriën van personen; eenen secretaris evenwel stelt de commissaris des konings voor één jaar aan. De militie-commissaris heeft in dezen raad eene raadgevende stem. Een burgerlijke geneeskundige, door den raad, en een officier van gezondheid, door den inspecteur van den geneeskundigen dienst der zeeof landmacht aangewezen, staan den raad bij. Tegen de uitspraak van den militieraad kan men binnen 10 dagen na die uitspraak bezwaren indienen bij de Gedeputeerde Staten zijner provincie. Van de uitspraken der Gedeputeerde Staten met uitzondering van die uitspraken, welke de ziekelijke gesteldheid of gebreken gelden, kan men binnen 10 dagen na kennisneming der uitspraak bij den_ koning in beroep komen (t. a. p. art. 62—89). De provinciale adjudanten deelen de miliciens bij de korpsen in en wijzen hun de garnizoensplaats aan 2). De aflevering der miliciens geschiedt op dag, uur en plaats, ') N.l. te 's Hertogenbosch, Breda, Eindhoven (voor NoordBrabant), Arnhem, Zutphen (voor Gelderland), 's Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht (voor Zuid-Holland), Amsterdam, Haarlem, Alkmaar (voor Noord-Holland), Middelburg (voor Zeeland), Utrecht (voor Utrecht), Leeuwarden, Heerenveen (voor Friesland), Zwolle (voor Overijsel), Assen (voor Drenthe), Maastricht en Roermand (voor Limburg). 2) De koning wijst het aantal manschappen, door elke provincie te leveren, aan (t. a. p. art. 2). door den commissaris des konings bepaald, onder de hoede') van den burgemeester van elke gemeente aan de door den koning aan te wijzen militaire autoriteit, gewoonlijk den provincialen adjudant (t. a. p. art. 97—98). „De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen worden gezonden" (art. 184). De gewone data voor de aflevering der miliciens zijn: in Maart, die voor volledige en tusschen 15 Mei en 15 Juni, die voor korte oefening opkomen (t. a. p. art. 96). „Vreemde troepen worden niet dan krachtens eene wet in dienst genomen" (art. 182). De wet „regelt ook de verplichtingen, die aan hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren, ten aanzien van 'sLands verdediging opgelegd kunnen worden" (art. 181) m. a. w. de verplichtingen van de non-combattanten b.v. van geneesheeren, ingenieurs, enz. „De koning heeft het oppergezag over zee- en landmacht. De militaire officieren worden door hem benoemd. Zij worden door hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen. De pensioenen worden door de wet geregeld" (art. 60). Het Nederlandsche leger omvat de volgende wapens: le. Infanterie (voetvolk): 12 regimenten met 48 bataljons (één regiment = 4 bataljons) en 192 compagnieën (één bataljon = 4 compagnieën). De lijfwacht der vorstelijke personen is het regiment der grenadiers en jagers. 2e. Cavalerie (ruiterij, paardenvolk): 4 regimenten, waarvan er thans (in 1908) 2 vijf, — 1 vier - en 1 twee eskadrons tellen. Ook is er een eskadron ordonnansen. 2) 4e Artillerie (ue/rfgeschut en vestinggeschui, door kanonniers bediend): 4 regimenten wtóartillerie, + het korps rijdende artillerie, bestaande uit 26 batterijen (elk regiment ') Hier is geen geleide bedoeld: de burgemeester zorgt voor het verzamelen en overbrengen van zijne miliciens (t. a. p. art. 98). 2) Wanneer alles normaal zijn zal, telt elk regiment 4 eskadrons. Men onderscheidt bij de cavalerie: roode en blauwe huzaren. wWartillerie omvat 2 afdeelingen, — elke afdeeling 3 batterijen; — het korps rijdende artillerie, de zoogenaamde „gele rijders" 2 batterijen); - 4 regimenten vestingartillerie met 40 compagnieën (elke regiment telt 10 compagnieën); — een korps pantserfort-artillerie (4 compagniën); — een korps torpedisten (2 compagnieën), welk korps aan de kusten torpedoversperringen legt; — een korps pontonniers (2 compagnieën), welk korps bruggen slaat. 4e. Genie (krijsbouwkunst): één regiment genietroepen (pioniers of schansgravers, — technici, — telegrafisten en spoorwegmannen). 5e. Koninklijke marechaussée zie § 2 van dit punt, bladz. 33. Bij ieder der wapens is een luitenant-generaal of generaalmajoor belast met het oppertoezicht op de oefeningen, de uitrusting en al de belangen, zoowel van hei wapen in deszelfs geheel, als van het daartoe behoorend personeel meer in het bijzonder. Hij draagt den titel van inspecteur. Het Nederlandsche leger onder het opperbevel des konings, het bestuur of bewind van den minister van Oorlog; de leiding van den generalen staf te 's Gravenhage wordt verdeeld in: le. Het veldleger onder de bevelen van den luitenantgeneraal, commandant van het veldleger. Het veldleger telt 4 divisiën onder de bevelen van generaal-majoors, divisiecommandanten. ') Elke divisie bestaat uit 3 regimenten infanterie, 1 regiment cavalerie en 1 regiment ^e/d-artillerie. 2e. Het leger in stellingen of vestingen (de zoogenaamde „doode weermiddelen" in tegenstelling met de zoogenaamde „levende strijdkrachten)": er zijn 5 stellingen, waarvan er 2 door eenen vlagofficier der marine n.1. de stelling van Den Helder en de stelling van de Monden der Maas en van het Haringvliet en 3 door eenen opperofficier van het leger, n.1. de stelling van Amsterdam, van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie te Utrecht en van het Hollandsche diep en het ')^N.1. te 's Gravenhage, Arnhem, Breda en Amersfoort. Volkerak te Breda gecommandeerd worden (zie § 4 van dit punt, bladz. 55). In de stellingen doen dienst: de vesting-artillerie, de pantserfort-artillerie, de torpedisten, enz. De gelden, om de stelling van Amsterdam te voltooien, worden jaarlijks op eene afzonderlijke begrooting, de zoogenaamde Vesting-begrooting, gebracht. De landweer is verdeeld in landweer-afdeelingen, waarbij de achtmaanders, — en landweer-depóts, waarbij de viermaanders ingelijfd worden. De landweer-afdeelingen dienen tot versterking van het leger, — de landweer-depóts tot aanvulling der landweer- afd eel in gen. De landweer -afdeelingen en landweer-ö?e/7ófe vormen landweer-districten onder bevel van eenen distriets-commandant. De landweer-districten zijn nu (in 1908) 48 in getal. „Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijks kas voldaan. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantiën van welken aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens algemeene regels bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebracht. De uitzonderingen op die algemeene regels voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden bij de wet vastgesteld. Of er oorlogsgevaar in den zin, waarin het woord in 's Lands wetten voorkomt, aanwezig is, beslist de koning" (art. 186). „Ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid kan door of van wege den koning elk gedeelte van het grondgebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze, waarop en de gevallen, waarin zulks geschieden kan en regelt de gevolgen. Bij die regeling kan worden bepaald, dat de grondwettelijke bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan, en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden. Daarbij kan wijders afgeweken worden van de artt. 7, „(vrijheid van drukpers)" 9, „(vrijheid van vereeniging en vergadering)" 158 „(verbod om tegen den wii van den bewoner eene woning binnen te treden) „en 159 der Grondwet" (bescherming van het briefgeheim). „Voor het geval van oorlog kan ook van art. 156, lste lid, worden afgeweken" („niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den rechter, dien de wet hem toekent"), aldus art. 187. De wet, in art. 187 bedoeld, kwam tot stand 23 Mei 1899. Volgens deze wet kan de koning den staat van oorlog of den staat van beleg afkondigen, wanneer oorlog of oorlogsgevaar ontstaan is — en wanneer binnenlandsche onlusten de in- of uitwendige veiligheid van het Rijk of van een gedeelte daarvan in dringend gevaar brengen. Behalve in het geval van een vijandelijken inval, wordt onverwijld een voorstel aan de Staten-Generaal gedaan, om het voortduren van den staal van oorlog of beleg bij de wet te bepalen. „Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden" — aldus art. 185 der Grondwet — „de dienstplichtigen, die niet in werkelijken dienst zijn" m. a. w. die met klein of groot verlof zijn, „door den koning geheel of ten deele" m. a. w. ééne of meer lichtingen „buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan", (zie deel I, bladz. 22) „om het onder de wapenen blijven der dienstplichtigen zooveel noodig te bepalen." Ter bevordering van 's lands belangen voor zoover de zee- en landmacht en de overige weermiddelen van den Staat betreft, is in April 1908 een Raad van Defensie ingesteld, welks taak het zijn zal, ten aanzien dier belangen van advies te dienen. Als leden van dezen Raad treden op: de commandant van het veldleger, de chef of bij ontstentenis van den chef de sous-chef van den generalen staf, de commandant der stelling van den Helder, de commandant der stelling der Monden van de Maas en het Haringvliet, de chef van den marine-staf of bij diens ontstentenis de chef van het bureau: Staf aan het departement van Marine, 4 door den koning aan te wijzen niet-militaire leden, de inspecteurs der wapens of van onderdeden der wapens of de hoofden van dienstvakken, ressorteerende onder het departement van Oorlog, de directeur der marine-directie van Amsterdam. De 4 niet-militaire leden treden om de 8 jaar af: elke 2 jaren één lid. De Raad splitst zich in 3 afdeelingen: eene afdeeling voor de algemeene defensiebelangen, — eene voor de belangen der land- — en eene voor de belangen der zee macht. De ministers van Marine en Oorlog hebben het recht als stemgerechtigd lid aan de beraadslagingen van hunne eigen afdeeling deel te nemen en daar als voorzitter op te treden; — beide ministers kunnen de beraadslagingen van de eerste afdeeling volgen, daar als stemgerechtigd lid optreden en de oudste in jaren van hen neemt het presidium waar. Den Raad van Defensie wordt advies gevraagd aangaande ontwerpen van wel, algemeene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten. Aan het hoofd van eenen algemeenen maatregel van bestuur en een koninklijk besluit wordt van het gevraagd advies melding gemaakt, terwijl de inhoud van het advies aan den Raad van State kan medegedeeld worden. Eveneens kan bij de memorie van Toelichting van een ontwerp van wet het advies van den Raad gevoegd worden en is zulks om eene of andere reden niet mogelijk, dan zal te kennen gegeven worden, of het wetsontwerp al of niet met 's Raads advies overeenstemt. ') § 7. Het departement van Waterstaat. Onder het departement van Waterstaat ressorteeren de volgende takken van dienst: le. Waterstaat en publieke werken, 2e. Spoorwegen, 3e. Posterijen, telegraphie, telephonie, Rijkspostspaarbank, 4e. Visschershaven en vischhal te IJmuiden. Men zou der- ') De begrooting van Oorlog, hoofdstuk VIII der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ 26.622.755. halve zeer gevoeglijk het departement van Waterstaat het departement, der Verkeersmiddelen kunnen noemen. Ie. Waterstaat en publieke werken: Onder het woord; „waterstaat" heeft men hier niet alleen te verstaan, hetgeen „rechtstreeks met het buiten- en binnenwater in verband staat, als duinen, dijken, rivieren, droogmakerijen, havens, sluizen", maar ook „het beheer over bruggen, wegen, mijnwerken, steengroeven, ontgrondingen, verveningen. In het algemeen behoort tot waterstaat de zorg voor de instandhouding van den bodem, voor de regeling van den stand en den loop van het water en voor de land- en waterwegen" '). „De koning" — aldus de Grondwet in art. 189 —■ „heeft het oppertoezicht over alles, wat den waterstaat betreft, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Rijks kas" ('s Rijkswaterstaat) „of op eene andere wijze gevonden worden" (provinciale waterstaat, waterschappen, enz.). De dienaar der Kroon, die den monarch dat oppertoezicht over den waterstaat mogelijk maakt, is de minister van Waterstaat. In verband met dit opperiozzxchi moet de koning: A. Toezien op hen, die met het toezicht over den waterstaat belast zijn n.1. de Staten der provinciën of anderen, die door de wet het toezicht over bepaalde werken verkregen hebben (art 190). Daarom dan ook bezit de koning de macht, de besluiten en bevelen, welke in zake waterstaatsaangelegenheden van de Gedeputeerde Staten der provinciën uitgaan, aan een onderzoek te onderwerpen en ze al- of niet goed te keuren (art. 190, 2e lid: „met goedkeuring des konings"). B. Benoemen den voorzitter (dijkgraaf) en de leden van het dagelijksch bestuur (hoogheemraden, heemraden) van waterschappen, welke tegen het zeewater of tegen het o/?/?mvater der groote rivieren bij winterstanden te strijden hebben. De Gedeputeerde Staten der verschillende provinciën !) Feenstra t. a. p. bladz. 152. Vandaar, dat b.v. ook het berijden der wegen met automobielen, motorfietsen, enz. onder de competentie van den minister van Waterstaat valt. zenden daartoe aanbevelingslijsten van drie personen in. Den voorzitter en de leden van het dagelijksch bestuur van andere dan de zooeven aangegeven waterschappen kan de monarch, zoo het reglement hem die macht toekent, benoemen. Sommige waterstaatswerken worden onmiddellijk door het Rijk beheerd en ziet derhalve de koning ook onmiddellijk toe. Ten einde 's konings oppertoezicht, toezicht en beheer mogelijk te maken, zijn aan het departement van Waterstaat een aantal ingenieurs, het zoogenaamde korps ingenieurs van den Rijkswaterstaat, verbonden, die de technische aangelegenheden van den waterstaat behandelen, en is Nederland in één hoofdinspectie, 2 inspectiën en 11 directiën verdeeld.') „De Staten der provinciën hebben het toezicht2) op alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders. Nochtans kan de wet het toezicht2) over bepaalde2) werken aan anderen2) opdragen. De Staten zijn bevoegd, met goedkeuring des konings2), in de bestaande inrichtingen en reglementen der waterschappen, veenschappen en veenpolders veranderingen te maken, waterschappen, veenschappen en veenpolders op te heffen, nieuwe op te richten en nieuwe reglementen voor zoodanige instellingen vast te stellen. Tot verandering van de inrichtingen of reglementen kunnen de besturen van die instellingen voorstellen aan de Staten der provincie doen" (art. 190). Elke provincie heeft een algemeen waterschaps-reglement, 1) De hoofdinspectie en de 2 inspectiën te 's-Gravenhage; de lste directie „algemeene dienst", de 2de en3de „beheerder groote rivieren met uitzondering van de Maas boven de grensscheiding van de provinciën Gelderland en Limburg" eveneens, de 4de .Groningen en Friesland", te Leeuwarden, de 5de „Drenthe en Overijsel" te Zwolle, de 6de „Gelderland en Utrecht" te Arnhem, de 7de „Noord-Brabant" te's Hertogenbosch, de 8ste „Limburg met de rivier de Maas boven de grensscheiding van de provinciën Limburg en Gelderland" te Maastricht, de 9de „Noord-Holland" te Haarlem, de 10de „Zuid-Holland", te 's-Gravenhage', de 11de .Zeeland" te Middelburg. 2) Ik cursiveer. waarnaar het bijzonder reglement voor elk waterschap ingericht wordt. Sommige waterstaatswerken worden onmiddellijk door de provincie beheerd. Ten einde het toezicht en het beheer van wege de provincie mogelijk te maken, is er in elke provincie een provinciale waterstaatsdienst ingericht, welke de technische aangelegenheden behartigt. Het beheer van vele waterstaatswerken echter is in handen van waterschappen, veenschappen en veenpolders, publiekrechtelijke lichamen, welke b.v. den waterstand regelen, irrigatiewerken beheeren (waterschappen), aan elkander grenzende hoo^e venen vervenen en na vervening den ondergrond in cultuur brengen (veenschappen), of hetzelfde als de veenschappen in eene met dijken afgesloten ruimte beoogen (veenpolders). Alle deze publiekrechtelijke lichamen staan onder het toezicht van de Staten der provinciën of van anderen, door de wet daartoe aangewezen, onder het opper\ozz\c\\\. des konings (aftt. 190, 189). Elk waterschap, enz. heeft een bijzonder reglement, hetwelk, zooveel mogelijk, met het algemeen waterschapsreglement der provincie overeenstemt. Dit reglement geeft de grenzen van het waterschap, enz. aan, — bepaalt de samenstelling van het bestuur, — regelt de bezoldigingen der bestuursleden, — bevat bepalingen omtrent de vergaderingen, het voeren van schouw, het heffen van belastingen, enz. „De besturen van waterschappen, veenschappen en veenpolders kunnen volgens regels, door de wet" (Keurenwet) „te stellen, in het huishoudelijk belang van die instellingen verordeningen maken" (art. 191) en beschikken derhalve over eene zekere mate autonomie (d. w. z. zelfwetgeving). Om verordeningen met strafbepalingen te kunnen maken, behoeft het waterschap, enz. uitdrukkelijk de machtiging van de Staten der provincie, welke machtiging in het bijzonder reglement gegeven wordt. Dergelijke verordeningen met strafbepalingen worden: po/#/everordeningen, keuren genoemd. Zoowel de bijzondere reglementen, als de keuren behoeven de goedkeuring van de Staten der provincie, terwijl bij onthouding der goedkeuring door de Staten der provincie beroep op den koning mogelijk is. Keuren treden op den derden dag na de afkondiging in werking en vervallen bij niet-herziening na 10 jaren. Mocht later blijken, dat eene eenmaal goedgekeurde keur eene bepaling, met het algemeen belang in strijd, bevat, dan kan de koning, den Raad van State gehoord, die bepaling vernietigen. De groote waterschappen zijn op dezelfde wijze als de gemeentebesturen ingericht. De ingelanden n. 1. zij, die eenig land in eenen bedekten polder hebben, kiezen de /zoo/tfingelanden (alias de leden van den gemeenteraad); — deze laatsten benoemen, zoo de koning dit benoemingsrecht niet bezit of verkregen heeft (zie bladz. 8) de heemraden of hoogheemraden (alias de wethouders); — welke heem- of hoogheemraden met den dijkgraaf (alias den burgemeester) het dagelijksch bestuur van het waterschap, enz. vormen. Ook de benoeming van den dijkgraaf is in sommige gevallen aan den koning voorbehouden (zie blz. 8). Voorts heeft men menigmaal eenen secretaris, eenen ontvanger of penningmeester, poldermeesters, molenmeesters, enz. Sommige groote waterschappen, welke den naam van „hoogheemraadschap„heemraadschap", „grootwaterschap", polderdistrict" dragen, bestaan uit meerdere kleinere waterschappen, welke zich, omdat zij één en hetzelfde doel nastreven, met behoud van eigen zelfstandigheid vereenigd hebben. In geval van watersnood, doorbraak, dreigend gevaar van doorbraak hebben de waterschappen groote macht o. a. van onmiddellijke inbezitneming, om alle inwonenden, ook nietingelanden, tot het verrichten van hand- en spandiensten bij doorbraak of gevaar voor doorbraak op te roepen, om ter invordering van dijk- en polderlasten zonder vonnis {„parate executie") de goederen van den schuldenaar aan te tasten, enz. Onder „publieke werken" verstaat men hier vooral het maken en onderhouden van alle rijksgebouwen, voorts het ontwerpen van gebouwen ten behoeve van de departementen van Financiën en Waterstaat. Eindelijk beoordeelt het personeel der landsgebouwen de ontwerpen van gebouwen, waar- voor rijkssubsidie gevraagd of verleend wordt en houdt toezicht op derzelver uitvoering. 2e. Spoorwegen: Staatsexploitatie van spoorwegen bestaat in Nederland niet. Het Nederlandsche spoorwegnet is in handen van 6 maatschappijen n.1.: L A. De maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen te Utrecht, B. De Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij te Amsterdam, C. De Nederlandsche Ce«/raa/-Spoorwegmaatschappij te Utrecht, D. De spoorwegmaatschappij Gent-Neuzen, E. De spoorwegmaatschappij Mechelen-Ntuzen te St. Nicolaas (België), F. De Noordbrabantsch-Duitsche Spoorwegmaatschappij te Rotterdam en te Gennep (hoofdbestuur). Èn de dienst, èn het vervoer op de spoorwegen, èn de dienstvoorwaarden van het personeel der spoorwegen zijn aan de goedkeuring der regeering onderworpen en door de wet, koninklijke besluiten, ministeriëele beschikkingen geregeld, zoodat het «iet-bestaan van staatsexploitatie aan de verschillende maatschappijen daarom ✓nog geen algeheele vrijheid geeft. Zoo is b.v. het algemeen toezicht op de spoorwegdiensten naast den Waterstaats-minister aan eenen raad van 3 tot 7 leden opgedragen. Alle leden, evenals de secretaris, en de adjunct-secretaris, worden door den koning aangewezen, terwijl een der leden door hem als voorzitter benoemd wordt. Dan is Nederland in 15 spoorweg-districten of inspectiën ') verdeeld. Verder zien Rijkscommissarissen op de handelingen der verschillende maatschappijen toe. Te 's-Gravenhage bestaat eene permanente militaire spoorwegcommissie, uit hoogstens 8 leden en eenen secretaris bestaande, welke belast is met de leiding van den dienst en ') N.1. Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Amersfoort, Apeldoorn, Zutphen, Nijmegen, 's Hertogenbosch, Maastricht, Breda, Rotterdam, Haarlem, Alkmaar, Hilversum, Utrecht. het gebruik der spoorwegen in geval dat oorlog of andere buitengewone omstandigheden dat gebruik voor 's Rijks dienst in het belang van 's lands verdediging noodig maken, terwijl ook de voorbereiding van hetgeen voor de uitvoering noodig is, aan die commissie opgedragen is. Evenals de spoorwegmaatschappijen, staan ook de tra/n■o/eg-maatschappijen ponder de controle van het Rijk. Een Rijkscommissaris en 5 districtsinspecteurs ') houden toezicht, opdat de gestelde bepalingen nageleefd worden. Niet zelden steunt de Staat den aanleg van spoor- en tramwegen door al- of niet-rentelooze voorschotten. 3e. Posterijen, telegraphie, telephonie, Rijkspostspaarbank: A. Posterijen, telegraphie, telephonie: Deze drie takken van dienst staan onder het beheer van eenen directeur-generaal van de posterijen en de telegraphie te 's Gravenhage, die evenwel onder den minister van Waterstaat gesteld is. De Staat exploiteert èn de posterijen, èn de telegraphie, èn de internationale en intercommunale, soms ook de communale telephonie 2). Voor de inspectie van de posterijen en telegraphie is Nederland in 10 afdeelingen 3) verdeeld, — voor den technischen dienst der telegraphie in 6 districten 4). Men heeft voorts postkantoren, spoorweg-postkantoren (met eigen inspectie), post- en telegraafkantoren, telegraafkantoren, hulppost- en telegraafkantoren. In de meeste der opgenoemde kantoren zijn spreekcellen voor den dienst der telephoon ') N.1. district A. te Zwolle, B. te Arnhem, C. te 's Gravenhage, D. te Rotterdam en E. te 's Hertogenbosch. 2) De telephonie is öf internationaal, d. w. z. verbindt verschillende landen b.v. Amsterdam met Antwerpen in België, öf intercommunaal, d. w. z. verbindt verschillende gemeenten in hetzelfde land b.v. Amsterdam met Rotterdam, of communaal d. w. z. verbindt verschillende deelen van een en dezelfde gemeente b.v. in Amsterdam Kalverstraat met Heerengracht. 3) N.1. Amsterdam, Arnhem, 's Gravenhage, Groningen, 's Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Utrecht en Zwolle. 4) N.1. Amsterdam, 's Gravenhage, Groningen, 's Hertogenbosch, Utrecht en Zwolle. aanwezig. Eveneens staan deze kantoren voor den postpakketdienst, den dienst van de Rijkspostspaarbank open'). B. Rijkspostspaarbank te Amsterdam: Deze instelling wordt door eenen directeur beheerd, terwijl een raad van toezicht, uit minstens 5, doch hoogstens 7 leden, door den koning te benoemen, bestaande, het bewind controleert. Van deze hoogst nuttige instelling gaan uit: A. De postspaarbankboekjes, waarop men tot een maximum van f1200 gulden rentgevend (a ƒ2.64 per ƒ 100) beleggen kan. Voor vereenigingen, stichtingen en fondsen van maatschappelijk of godsdienstig belang of tot onderling hulpbetoon is het rentgevend maximum op f 2400 gesteld 2). R. De staatsschuldboekjes, waarop men door middel van het spaarbankboekje tot een maximum van f 6000 inschrijven kan. De inschrijvingen geschieden in ronde bedragen van ƒ50 of veelvouden van ƒ 50. De rente bedraagt 3°/o. Door gelden op een staatsschuldboekje te plaatsen, belegt men zijn kapitaal in 3 ten honderd rentegevende Nederlandsche Staatsschuld, zoodat — bij het postspaarbankboekje komt zulks niet voor — het ingeschreven bedrag aan daling en stijging onderhevig is. Er is derhalve eenig risico bij, hetwelk bij de postspaarbankboekjes geheel buitengesloten is. c. De formulieren met spaarbankzegels van 1 en 5 cent, ten einde inlagen uitsluitend ten bedrage van ƒ 1 te doen. Vooral ten dienste der scholen zijn die formulieren ingevoerd. 4e. Visschershaven en vischhal te IJmuiden: Deze Rijksinstelling biedt aan de bemanning van visschersvaartuigen, welke direct uit zee aangevoerde visch aanbrengen, de gelegenheid, onder zekere voorwaarden door eenen factoor, door den directeur der visschershaven na informatie ') Voor het hntigeheim zie bladz. 17. 2) Men kan wel meer dan f 1200 of f2400 op de spaarbank inschrijven, doch van het bedrag boven evengenoemde kapitalen trekt men geen rente. en borgstelling aangewezen, die visch te doen verkoopen of te laten afslaan '). § 8. Het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Onder dit departement ressorteeren: le. De landbouw. 2e. De nijverheid. 3e. De handel. 4e. De arbeid. le. De landbouw. De landbouw-aangelegenheden worden door eene afzonderlijke directie, aan het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel verbonden, beheerd. Aan het hoofd van dezen tak van dienst staat een directeur-generaal. Tot de Rijkslandbouw-aangelegenheden behooren: A. Het landbouwonderwijs, zie over dit onderwerp bladz. 49. B. De paardenfokkerij met het oog op de veredeling van het paardenras, de verhooging van de paardenkennis, eene uniforme paardenkeuring en de verplichte Rijkshengstenkeuring. Jaarlijks worden ten behoeve van subsidiën voor de paardenfokkerij een bedrag van ten minste f 75.000 op de Staatsbegrooting uitgetrokken („wet op de paardenfokkerij 1901", artt. 1, 12). Te Bergen op Zoom is het Rijkshengstveulendepöt gevestigd. C. De veterinaire politie wordt uitgeoefend door de districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers, — door gouvernementskeurmeesters van voor het buitenland bestemd vee „het is verboden in een schip, naar buitenslands bestemd, vee te laden of vee ter inlading aan te bieden, zonder voorafgaande visitatie van eenen veearts van regeeringswege daartoe aangesteld" (Koninklijk besluit van 28 Mei 1871, laatstelijk gewijzigd 3 Februari 1902), — door Rijkskeurmeesters van voor uitvoer bestemd vleesch. Ten einde voor deze verschillende doeleinden geschikte ambtenaren te vormen ') De begrooting van Waterstaat, hoofdstuk IX der Staatsbegrooting, bedroeg in 1907: ƒ 35.373.028.46. bestaan te Utrecht de Rijksveeartsenijschool, de Rijkscursussen in vee- en vleeschkeuring, terwijl ter bestrijding van veeziekten eene Rijksseruminrichting aanwezig is. D. Het bestuur der domeinen en het beheer der Staatsbosschen en ontginningen. E. De botercontróle, ten einde bedrog in den boterhandel n. 1. door inplaats van natuurboter kunstboter of margarine te leveren en deze voor natuurboter te laten doorgaan te voorkomen. De controle geschiedt door eenen boterinspecteur, eenige botervisiteurs en het Rijkszuivelstation te Leiden. F. De Rijkslandbouwproefstations. 2e. Nijverheid: Tot de nijverheid behooren de belangen van: A. De scheepvaart, waaronder men zoowel de zeevaart, als de binnenschipperij te verstaan heeft. Verschillende Nederlandsche stoomvaartmaatschappijen, welke op overzeesche landen eenen vasten dienst georganiseerd hebben, vooral wanneer zij maildienst') doen d. w. z. de brievenpost overbrengen, genieten van regeeringswege geldelijken steun. Te Amsterdam bestaat een raad van tucht voor de koopvaardij n.1. op aanklacht van de rederijen, de assuradeurs, het scheepsvolk of de passagiers, ook op last van den minister van Landbouw, Nijverheid en Handel onderzoekt deze raad de bezwaren, welke tegen gezagvoerders of scheepsofficieren ingebracht zijn en heeft hij de macht, om de schuldigen gedurende ten hoogste 10 jaren in de uitoefening hunner bevoegdheid te schorsen. B. De visscherij; waaronder men èn de zee- èn de kustèn de binnenvisscherij te verstaan heeft. Het college voor de zeevisscherijen, uit 15 leden, door den koning voor 3 jaren te benoemen, bestaande en te 's-Gravenhage gevestigd, „dient der regeering van bericht !) B.v. de Holland-Amerika-lijn, de Koninklijke Westindische Maildienst, de stoomvaart-maatschappij Zeeland (tusschen Vlissingen en Queensborough), de stoomvaart-maatschappij Rotterdamsche Lloyd (op Oost-Indië), enz. en raad omtrent alle met de zeevisscherij in verband staande onderwerpen en tracht de ontwikkeling van dezen tak van nijverheid, ook door het opsporen, bekend maken en helpen invoeren van elders tot stand gebrachte verbeteringen, zooveel mogelijk te bevorderen"; — voorts houdt dit college toezicht over de keurmeesters van den gekaakten haring, van de Nederlandsche visscherijen afkomstig, welke keurmeesters het college zelf behoudens goedkeuring van den minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aanstelt. ') Het Rijksinstituut voor het onderzoek der zee, te Den Helder gevestigd, heeft ten doel onderzoek van de natuurkundige verschijnselen, zoowel als van de levende organismen in de Noordzee en in de daarmede in gemeenschap staande zeeën „als Zuiderzee, Lauwerzee, Dollart", voor zoover deze verschijnselen en organismen beteekenis hebben voor de kennis van de levenswijze, van het voorkomen en van de verspreiding der voor het visscherijbedrijf gewichtige dieren, alsmede het onderzoek van alles, wat voor dat bedrijf zelf, in verband met deze regeling, van belang is''. Verder kan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel alle wetenschappelijke onderzoekingen, welke in het belang der visscherij zijn, aan dit instituut opdragen. 2) Èn de zee- èn de kust- èn de binnenvisscherij is aan beperkende bepalingen, in de Visscherijwet opgenomen, onderworpen. Zoo b.v. is bij de laatste behandeling van de visscherijaangelegenheden alleen het visschen met één hengel (Visscherijwet 1908, art. 15), niet evenwel /oophengel of peur (art. 15 bis t. a. p.) in openbare wateren, welke niet daarvoor gesloten verklaard zijn, en in particuliere wateren, mits men eene vergunning van den rechthebbende heeft (art. 17 t. a. p.), vrij gebleven. Voor elke andere soort van W/z«e/zvisscherij is eene groote of kleine vischzkte of hengelakte (eene hengelakie kost ƒ 0.25 en is steeds geldig, mits zij door den burge- ') Zie Pyttersen „Nederlandsche Staatsalmanak voor iedereen", bladz. 594-595 (jaargang 1908). 2) T. a. p. bladz. 595. meester jaarlijks afgeteekend wordt) noodzakelijk (t. a. p. art. 15). fim/zeravisscherij is op 16-jarigen leeftijd geoorloofd (t. a. p. art. 15). C. Het mijnwezen: Men onderscheidt Staatsmijnen en particuliere mijnontginningen. Aan het hoofd van het mijnwezen — onder den minister van Landbouw, Nijverheid en Handel evenwel — staat de Mijnraad te 's-Gravenhage, uit ten hoogste 10 leden en eenen secretaris, door den koning voor 4 jaren te benoemen, samengesteld. De Mijnraad adviseert den minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in alle zaken, welke het mijnwezen betreffen, en houdt toezicht op de wijze, waarop de dienst der Staatsmijnen uitgeoefend wordt. De «Staatsmijnen worden door eene door den koning aan te stellen één- of meerhoo\d\gt directie beheerd. Ook de particuliere mijnontginningen echter staan onder Staatstoezicht. Verder bestaat er een raad van beroep voor het mijnwezen, welke in beroep omtrent technische zaken, het mijnwezen betreffende, beslist. Het opsporen van delfstoffen gaat gedeeltelijk van staatswege uit. D. De naleving der Jachtwet. E. Het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te De Bilt bij Utrecht. Het doel van dit instituut is het onderzoek van de natuurkundige verschijnselen in den dampkring en aan de oppervlakte der aarde, zoowel te land als ter zee, alsmede om de uitkomsten dier onderzoekingen en de daarop betrekking hebbende wetenschappen dienstbaar te maken aan scheepvaart, landbouw en andere belangen. Onder dit instituut ressorteeren de gemeentelijke filiaalinrichtingen te Amsterdam en Rotterdam, welke het dagelijks verstrekken van gegevens aan de scheepvaart op het oog hebben, en de stations voor meteorologische waarnemingen te Den Helder, Groningen, Vlissingen en Maastricht. Een college van curatoren houdt op het geheel toezicht. ') ') Pyttersen, t. a. p., bladz. 597—598. Van dit instituut gaan de weerberichten, welke men in vele dagbladen aantreft, uit. F. Het toezicht op de maten, gewichten en gasmeters, hetgeen door ijkers en adjunct-ijkers onder de leiding van eenen inspecteur van het ijkwezen uitgeoefend wordt. G. Het toezicht op het vervoer van ontplofbare stoffen, welk vervoer door een speciaal korps geleiders geschiedt. 3e. Handel: De belangen van den handel worden gediend door: A. De kamers van koophandel en fabrieken, welke in elke gemeente of complex van gemeenten, waar zulks door den gemeenteraad of de gemeenteraden in het belang van handel en nijverheid wenschelijk geacht wordt, door den koning gevestigd kunnen worden. Haar doel is: het lands-, provinciaal of gemeentelijk bestuur van haar ressort over onderwerpen van handel en nijverheid van advies te dienen, inlichtingen te geven, enz., — aan hen, die bij handel en nijverheid betrokken zijn, mededeelingen te doen, enz. ') B. De entrepots in eenige voorname zeehandelsteden, zie bladz. 62. C. De „Handelsberichten" zie bladz. 14. 4e. Arbeid: De afdeeling: arbeid zorgt voor de stipte uitvoering van de Arbeidswet, Veiligheidswet, phosphorluciferswet, Caissonwet, Hinderwet, Stoomwet, Ongevallenwet en bereidt verdere maatregelen in het belang van de arbeiders voor o. a. de ziekte-, invaliditeits- en ouderdomsverzekering. De wet op het Arbeidscontract behoort onder het departement van Justitie zie bladz. 35. A. Arbeidsinspectiën: Het toezicht op de stipte naleving van de Arbeidswet en Veiligheidswet is opgedragen aan den hoofdinspecteur van ') Over de Nederlandsche kamers van koophandel in het buitenland zie bladz. 15. den arbeid, aan de 9 inspecteurs van den arbeid i), benevens aan de adjunct-inspecteurs en -inspectrices, enz. B. De kamers van arbeid dienen tot bevordering van de belangen der patroons en werklieden in onderlinge samenwerking door b.v. het voorkomen en vereffenen van geschillen over arbeidsaangelegenheden, enz. Voor de verschillende bedrijven b.v. de bouw-, confectie-, visschersbedrijven zijn ook verschillende kamers opgericht. C. Voor het toezicht op het stoomwezen is het Rijk in 7 districten 2) verdeeld. Dit toezicht omvat de vergunning tot het plaatsen van stoomtoestellen, het beproeven en controleeren der stoomtoestellen, het gebruik dier toestellen. Er bestaat ook eene commissie, belast met de beoordeeling van de uitspraken en handelingen der ambtenaren van het toezicht op het stoomwezen in sommige, bij de wet aangewezen gevallen. D. Ongevallenwet: Deze wet heeft ten doel, de werklieden tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen in bepaalde bedrijven wettelijk te verzekeren. De uitkeeringen, welke uit bijdragen van de werkgevers in de verzekeringsplichtige bedrijven 3) en .SYaafebijdragen gevonden worden, geschieden door de Rijksverzekeringsbank te Amsterdam. Het bestuur dezer bank bestaat uit drie leden, van wien een tevens voorzitter is, en drie plaatsvervangende leden. ') Eerste inspectie te Venlo, tweede te Breda, derde te Rotterdam, vierde te 's Gravenhage en Utrecht, vijfde te Amsterdam, zesde te Haarlem, zevende te Arnhem, achtste te Deventer, negende te Groningen. 2) n. 1. Breda '), Dordrecht 2), Rotterdam 3), Amsterdam 4), Arnhem 5), Groningen 6), Den Haag 7). 3) Het staat aan evengenoemde werkgevers vrij, om het risico der geldelijke verzekering: a. Of zelf te dragen, b. Of aan eene naamlooze vennootschap of rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging over te dragen, c. Of op de Rijksbank over te brengen (t. a. p. art. 52—59). Een raad, uit zes of negen leden, van wien een tevens voorzitter is, samengesteld, ziet op den toestand en het beheer der bank toe. De raad van toezicht wordt voor een derde gedeelte uit werkgevers, —• voor een derde gedeelte uit werklieden, die in eene kamer van arbeid als werkman of in het bestuur van eene bij kon. besluit erkende werkliedenvereeniging zitting hebben gehad of nog hebben, samengesteld. Voor de geneeskundige controle der bank is het Rijk in 12 dienstkringen ') verdeeld. Het toezicht op de naleving der Ongevallenwet is opgedragen aan de agenten der Rijksverzekeringsbank, die in 38 agentschappen dienst doen en aan de plaatselijke commissiën, welke voor ééne gemeente afzonderlijk, voor meer dan ééne gemeente of gedeelten van meer dan ééne gemeente, mits in ééne provincie gelegen, te zamen of meer dan ééne voor ééne gemeente door den koning ingesteld worden. De commissiën bestaan uit eenen voorzitter, noch werkgever, noch werkman zijnde, en uit een gelijk aantal werkgevers en werklieden, die lid van den raad van toezicht der Rijksverzekeringsbank worden kunnen. Aan de commissiën kan Üe koning eenen secretaris toevoegen. De minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bepaalt het aantal leden, — de koning benoemt den voorzitter en, zoo noodig, den secretaris, — de leden worden, wanneer de commissie voor slechts ééne gemeente werkt, door den gemeenteraad, wanneer zij voor meer dan ééne gemeente werkt, door de Gedeputeerde Staten aangewezen. De commissiën kunnen in zake de wijze van toepassing der Ongevallenwet bij de raden van beroep in beroep komen. Men bedenke hier wel, dat èn agenten, èn commissiën zoowel voor eene te milde, als voor eene te strenge toepassing der Ongevallenwet te waken hebben. „Over de beslissingen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank, waartegen, ingevolge de bepalingen der Ongevallen- ') n. 1. Groningen (I), Zwolle (II), Arnhem (III), Utrecht (IV), Amsterdam (V), Leiden (VI), Rotterdam (Vila), Rotterdam (Vllb), Den Haag (VIII), Breda (IX), 's Hertogenbosch (X), Roermond (XI). wet 1901, beroep openstaat, wordt bij uitsluiting geoordeeld: in eersten aanleg door raden van beroep „te Amsterdam, Haarlem, 's-Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Utrecht, Roermond, Arnhem, Zutphen, Almelo, Hoogeveen, Groningen, Leeuwarden", in het hoogste ressort door een centralen raad van beroep" te Utrecht (administratieve rechtspraak, zie bladz. 28, Beroepswet, art. 1). De raden van beroep zijn samengesteld uit: le. Eenen voorzitter, door den koning voor het leven benoemd, die rechtsgeleerde is (t. a. p. art. 5, 7). 2e. Eenen of meer plaatsvervangende voorzitters, eveneens door den koning voor het leven benoemd, die rechtsgeleerden zijn (t. a. p. art. 5, 7). 3e. Leden-werkgevers en leden-werk lieden, door Gedeputeerde Staten door middel van plaatsing op de lijsten van de leden van den raad van beroep te benoemen. Door Gedeputeerde Staten of door den centralen raad van beroep kunnen zij ontslagen worden. De vereischten, om benoemd te worden, zijn: a. 25 jaar oud, b. Mannelijk ingezetene des Rijks en Nederlander, c. Gedurende het laatste kalenderjaar of, wat bij de bedrijven bedoeld in artikel 7 III der Ongevallenwet 1901 daarvoor, volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te maken bepaling, geldt, bij voortduring wekgever of werkman in den zin van artikel 2 dier wet (de werkman in dienst van ten hoogste twee ondernemingen, t. a. p. art. 10, 2°), d. Verblijf binnen het ressort van den raad van beroep. Aan de rechtspraak nemen de leden-werkgwers enleden- werklieden, twee aan twee, deel, zoodat telkens het rechtsprekend deel van den beroepsraad der Ongevallenverzekering 5 personen telt n.1. den voorzitter en 4 bijzitters (t. a. p. art. 4, 9, 10, 26). 4e. Plaatsvervangende leden-werk,gevers en leden-werklieden (zie onder 3e.). 5e. Eenen griffier, door den koning benoemd, die rechtsgeleerde is (t. a. p. art. 5, 7). 6e. Een of meer plaatsvervangende griffiers, door den koning benoemd, die rechtsgeleerden zijn (t. a. p. art. 5, 7). Over beslissingen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank, waartegen, ingevolge de bepalingen der Ongevallenwet 1901, beroep openstaat, wordt bij uitsluiting geoordeeld: ... in het hoogste ressort door een centralen raad van beroep te Utrecht (t. a. p. art. 1). De centrale raad van beroep der ongevallenverzekering is samengesteld uit eenen voorzitter, een of meer ondervoorzitters, ten minste 8 leden, allen voor het leven door den koning benoemd. De centrale beroepsraad wordt bijgestaan door eenen griffier, een of meer substituut-griffiers, allen door den koning benoemd. Alle deze ambtenaren moeten rechtsgeleerden zijn (t. a. p. art. 42—44). In de twistgedingen, „door het instellen van beroep tegen eene beslissing van het bestuur der Rijksverzekeringsbank ontstaan, vormen het bestuur der Rijksverzekeringsbank, en ieder, die beroep heeft ingesteld, de partijen" (t. a. p. art. 52). Ook de plaatselijke commissiën, door haren voorzitter vertegenwoordigd (t. a. p. art. 54), kunnen in evengenoemde twistgedingen partij zijn en zelfs nu en dan voor het bestuur der Rijksverzekeringsbank opkomen, deszelfs partij opnemen (zie bladz. 91, Ongevallenwet, art. 80, t. a. p. art. 52). „De uitspraak van den raad van beroep en van den centralen raad van beroep betreft de onderwerpen, door de vorderingen der partijen aan hun oordeel onderworpen. Bij die uitspraak kan de beslissing van het bestuur der Rijksverzekeringsbank gewijzigd worden, ook ten nadeele van dengene, die daartegen in beroep is gekomen" (t. a. p. art. 53). Het spreekt wel van zelf, dat het justitieel gedeelte der ongevallenverzekering, hoewel gemakshalve hier behandeld, onder het departement van Justitie ressorteert '). ') De uitgaven van het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, hoofdstuk X der Staatsbegrooting, bedroegen in 1907: ƒ 5.684.660. § 9. Het departement van Koloniën. Aan dit departement is toevertrouwd de centrale leiding van ons koloniaal bestuur in Nederlandsch Oost-Indië, Suriname en Curagao, over welk bestuur in het derde deel breedvoerig gesproken zal worden '). WIJZIGINGEN IN HET EERSTE DEEL. Bladz. 42—43: De christelijk-historische Staatspartij, reeds eene samensmelting van de vrij-anti-revolutionairen of Lohmanianen en de christelijk-historischen van dr. de Visser en mr. Verkouteren, heeft thans ook de Friesch-christelijk-historischen van ds. Wagenaar en mr. Schokking in zich opgenomen, zoodat de rechterzijde nu slechts 3 partijen telt. Het orgaan van de christelijk-historischen is „De Nederlander.". De corypheeën der partij zijn: jhr. mr. de Savornin Lohman, dr. de Visser, mr. Schokking. Van der Zwaag en Havers doen pogingen, om eene nieuwe partij, den Socialistenbond, te stichten. Deze bond houdt het midden tusschen de partijen van Troelstra en Domela Nieuwenhuis. Het orgaan is: „De Klok". i) De uitgaven van het departement van Koloniën alleen, hoofdstuk XI der Staatsbegrooting, bedroegen in 1907: ƒ 3.144.684.93. INHOUD. Bladz. Inleiding : 3 Eenige wenken 4 Hoofdstuk III. De wetgevende en uitvoerende macht . 5 Punt 2. De organen der uitvoerende macht .... 5 § 1. Het departement van Buitenlandsche Zaken ... 10 § 2. Het departement van Justitie 16 § 3. Het departement van Binnenlandsche zaken... 37 § 4. Het departement van Marine 53 § 5. Het departement van Financiën 56 § 6. Het departement van Oorlog 67 § 7-. Het departement van Waterstaat 77 § 8. Het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel 85 § 9. Het departement van Koloniën 94 Eenige wijzigingen in het eerste deel 94 Leest en verspreidt DE VOORHOEDE, Weekblad voor Nederland. De Voorhoede verschijnt eiken Zaterdag in minstens acht bladzijden. De Voorhoede bevat wekelijks een hoofdartikel en verschillende kleine artikelen, — een rubriek Binnenland, — Buitenland, — Kath. Soc. Actie, — Uit de Arbeidersbeweging, — Voor den Middenstand, — Landbouw, — Geloofsverdediging, — Voor de Vrouw, — Kerknieuws, — Familieberichten, — Boeiende Feuilletons. De Voorhoede bevat twee of driemaal maands een rubriek Gezondheidszorg, — Drankbestrijding, — Kameroverzicht, — Brieven uit Rome, — Brieven uit verschillende Provinciën, Kunsten en Wetenschappen, — Voor de Kinderen. De Voorhoede geeft tweemaal per maand een politieke plaat. De Voorhoede verschijnt in een gewaarborgde oplage van minstens 25.000 exemplaren. De Voorhoede zal weldra zijn HET Katholieke Weekblad, dat door geheel Nederland in bijna alle Katholieke gezinnen gelezen wordt. De Voorhoede is daarom een prachtig blad -om in te adverteeren voor alle flinke zaken, alsook voor Heeren Notarissen en Deurwaarders, voor de aankondiging van veilingen. Prijs der advertentiën van 1—5 regels ƒ 1.50, iedere regel meer ƒ 0.20. Bij contract aanzienlijke korting. De Voorhoede neemt ook op Kleine Advertentiën voor Dienstaanbiedingen en dergelijke, van niet meer dan 30 woorden, kostende 50 Cents bij vooruitbetaling. Voor Dames, die Dienstboden zoeken, biedt De Voorhoede een eenige gelegenheid om goed en goedkoop te adverteeren. De Voorhoede kan door ieder gezin gelezen worden, daar de abonnementsprijs slechts ƒ 1.20 per jaar is of desverlangd 10 Cents in de maand. Wie zich op De Voorhoede wil abonneeren, schrijve slechts een briefkaartje met duidelijk adres, aan de Uitgeefster: FUTURA, LEIDEN, wij zullen de namen dan wel aan den agent ter plaatse opgeven. Schrijf dat briefkaartje nu dadelijk. Zeg niet: „ik zal me op De Voorhoede abonneeren, morgen zal ik een briefkaart naar Leiden zenden", — dan vergeet gij het misschien weer. Neem nu terstond even een briefkaartje en schrijf er uw adres op! Eén dubbeltje in de maand kan iedereen wel betalen! FUTURA, Leiden.