TOESTANDEN 1 GEBED RUSSIN. EENVOUDIGE LESSEN OVER DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS VOOR HET VIJFDE EN ZESDE LEERJAAR, DOOR B. LAARMAN, HOOFD EENER SCHOOL TE GRONINGEN. TWEEDE DEELTJE. ELFDE GEÏLLUSTREERDE DRUK. P. NOORDHOFF. — 1917. — GRONINGEN. VOORBERICHT VOOR DEN ZEVENDEN DRUK. Het streven, bedoeld in het voorbericht van het lste stukje, n.l. om de beschavingsgeschiedenis eenigszins te beperken, en de voor leerlingen interessante gebeurtenissen wat uitvoeriger te beschrijven, — heeft met betrekking tot dit deeltje geleid tot een samentrekking der beide lesjes over de 18e eeuw. Dit is echter de eenige beperking, die de cultuurhistorie zich heeft moeten laten welgevallen. Daarentegen schonk een kleine uitbreiding van het boekje me gelegenheid, een paar lesjes te splitsen, waardoor ik de gebeurtenissen van 1789, 1795, 1815 en 1831 wat uitvoeriger kon bespreken. Genoemde splitsing maakte wijziging van een paar versjes en opneming van enkele nieuwe noodig en heeft bovendien nog geleid tot een nieuwe illustratie. Overigens heeft het werkje geen veranderingen ondergaan. Nog een enkel woord over het geschiedenis-onderwijs in 't algemeen. Ik stel me een behandeling van onze vaderlandsche historie voor, te beginnen in het vierde leerjaar en te geven in twee leerkringen, verdeeld over drie jaren. Een concentrische behandeling dus, maar in dien zin, dat in den eersten kring de eenvoudigste toestanden en gebeurtenissen uitvoerig worden besproken, terwijl in den tweeden de moeilijker onderwerpen, zooveel mogelijk met die van den eersten in verband gebracht, aan de orde worden gestéld. Voor den eersten leefkring nu zijn mijn beide eerste deeltjes bestemd, die lees- en leerstof bevatten voor het vierde en vijfde schooljaar. Een verdeeling over twee leerjaren leek mij noodig, om een betrekkelijk uitvoerige behandeling mogelijk te maken, die een ver- eischte is voor het vormen van heldere voorstellingen en voor het wekken van belangstelling. Deze uitvoerigheid mag niet leiden tot het behandelen van een groot aantal onderwerpen, maar tot een gedetailleerde bespreking van niet te veel, met zorg gekozen leerstof. Al heb ik er zooveel mogelijk naar gestreefd, alleen eenvoudige onderwerpen op te nemen, toch geloof ik, wel voldoende leerstof te hebben gegeven voor die scholen, waar men alleen in de beide laatste leerjaren geschiedenis-onderwijs geeft. Met het oog op het beklijven van het geleerde acht ik het echter hoogst gewenscht, ja noodig, de geschiedenis nog eens in een tweeden leerkring te behandelen. Daarvoor is mijn derde deeltje bestemd, dat eenige jaren na de beide eerste is verschenen. Het geeft een doorloopende beschrijving van de hoofdpunten onzer historie van de vroegste tijden tot op heden en herinnert zooveel mogelijk aan het in den eersten kring geleerde. Groningen, Mei 1910. B. Laarman. De achtste, negende, tiende en elfde druk zijn zoo goed als onveranderd gebleven. Op verzoek van gebruikers is de redactie van de jaartallen in overeenstemming gebracht met die van de afzondei lijk verkrijgbare tijdtafel. Groningen, Jan. '12. B. Laarman. Oct. '13. Juli '15. 1. Van alles wat. Van alles wat, heb ik boven dit lesje gezet, omdat we van verschillende dingen zullen lezen. Vooraf wil ik je even zeggen, dat je moet denken aan de eerste twintig jaar na 1600. Heb je wel eens bij je zelf gedacht; wie regeerde toch ons land, nadat men den Spaanschen koning had afgezet? Deed Maurits het? Neen, die stond wel aan 't hoofd van het leger, maar vorst was hij niet. Wie was het dan? Men had in die dagen geen vorst. Hoe werd het land dan geregeerd? Daarvan zal ik je een weinig vertellen. Ons land bestond toen uit Zeven deelen, die men gewesten of provinciën noemde. Die gewesten heetten: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Friesland en Groningen. In iedere provincie nu had men een aantal voorname burgers uit de steden en eenige edelen, die te zamen de Staten heetten. Die Staten bestuurden hun gewest. Uit elke provincie gingen een paar heeren naar Den Haag en dezen regeerden het geheele land. Men noemde ze de Stat en-Gen er aal. Ze hadden echter alleen te zorgen voor die zaken, waar alle gewesten mee te maken hadden, zooals b.v. het leger. In de verschillende gewesten hadden ze niets te zeggen; daar regeerden de Staten. Deze werden in het bestuur bijgestaan door een man, die den titel van stadhouder droeg. In vijf van de zeven provinciën, in Holland, Zee- land, Utrecht, Gelderland en Overijsel was M au rits stadhouder, in Friesland en Groningen was het zijn neef Willem Lodewijk. Nu we weten, hoe ons land geregeerd werd, moeten we eens zien, hoe het met den oorlog stond. De Nederlanders hadden redenen, om tevreden te zijn; ze waren gelukkig in den strijd. Doordat Maurits zooveel steden had veroverd, waren de zeven provinciën zoo goed als geheel van de Spanjaarden bevrijd, 't Was nu dus een andere tijd, dan in de dagen van Alva. Gaarne wilden de vijanden vrede maken met ons land. Geen wonder ook: de oorlog kostte schatten geld. Ook de Nederlanders verlangden naar den vrede, want de strijd viel hun zwaar. Toch kon men het niet eens worden; de oorlog nam nog niet voorgoed een einde. Er werd echter besloten, gedurende twaalf jaren niet te vechten. Dien tijd, welke duurde van 1609 tot 1621, noemt men het Twaalfjarig Bestand. Nu had ons volk gelegenheid, uit de rusten van den strijd; nu kon het zorgen, sterk en krachtig te zijn, als de oorlog weer begon. Ja, zoo denk je misschien. Toch gebeurde dat niet. De Nederlanders gingen onderling twisten over godsdienst- en regeeringszaken. Omdat men daarover niet gelijk dacht, haatte de een den ander. Zelfs de voornaamste mannen in ons land namen aan den twist deel; Maurits en Oldenbarnevelt werden erge vijanden. Wie was Oldenbarnevelt? De Raadsman der Staten van Holland. Hij was een zeer bekwaam man, die vooral na den dood van Prins Willem I veel voor ons land had gedaan. Wat hij aanraadde, deden de Staten van Holland. Oldenbarnevelt nu werd in 1618 met een paar van zijn vrienden, o.a. Hugo de Groot en Hoogerbeets, gevangen genomen. De twisten waren dus wel hevig, dat deze mannen er hun vrijheid door moesten verliezen. Voor Oldenbarnevelt echter zou het nog erger worden. Het volgende jaar werd hij ter dood veroordeeld. De twee-enzeventigjarige grijsaard stierf op het schavot. De Groot en Hoogerbeets moesten hun leven lang gevangen blijven. Van de Groot zal ik je in een volgende les meer vertellen. . Vragen en Opgaven. 1. Toen men den Spaanschen koning niet meer gehoorzaamde, was er in ons land geen .... 2. Uit hoeveel provinciën bestond Nederland toen? 3. Hoe heetten die provinciën? 4. Ieder gewest werd bestuurd door de ... . 5. Door wien werden de Staten bijgestaan? 6. In welke provinciën was Maurits stadhouder? 7. Wie was stadhouder in Groningen en Friesland? 8. Wie regeerden over het geheele land? 9. Het Twaalfjarig Bestand duurde van .... tot ... . 10. Gedurende dien tijd werd er niet gevochten tegen de ... . 11. Maar waarover ontstonden in ons land twisten? 12. Maurits en ... . werden vijanden. 13. Wie was Oldenbarnevelt? 14. Welke heeren werden gevangen genomen? 15. Wie werd ter dood veroordeeld? 16. Wie moesten hun leven lang gevangen blijven ? Om van buiten te leeren. Het Twaalfjarig Bestand. Twaalf jaren van vrede, Die bracht het Bestand; Maar nu kwam er tweedracht En twist in het land. Een grijsaard gevangen En weldra onthoofd, — Een paar van zijn vrienden De vrijheid ontroofd. Dat waren de vruchten Van tweedracht en strijd; De tijd van 't Bestand was Een treurige tijd. 2. Ontvluchting van Hugo de Groot. In de vorige les heb ik je beloofd, nog iets te vertellen van den man, wiens naam hierboven staat. De Groot is waard, door ieder gekend te worden, want hij was een der knapste mannen, die ooit in ons land geleefd hebben. Zelfs in vreemde landen was hij om zijn geleerdheid beroemd. Nog in onzen tijd worden boeken, die hij geschreven heeft, door velen gelezen, om er uit te leeren. De twisten, die tijdens het Bestand in ons land woedden, brachten De Groot in de gevangenis. Je weet immers nog wel, dat hij een der mannen was, die met Oldenbarnevelt gevangen werden genomen. Op het kasteel Loevestein moest hij zijn geheele leven doorbrengen; nooit zou hij dat slot mogen verlaten. Dat was de straf, waartoe men hem veroordeeld had. De Groot wist echter in 1621 uit zijn gevangenis te ontvluchten. Ik zal je eens vertellen, hoe hem dat gelukt is. Gemakkelijk ging het niet. Loevestein ligt tusschen twee rivieren, de Maas en de Waal, juist daar, waar deze vroeger samenvloeiden. Bovendien werd het kasteel door soldaten bewaakt. Je begrijpt dus wel, dat een ontvluchting alleen door list kon geschieden. En zoo gebeurde het ook. Men had De Groot toegestaan, dat zijn vrouw en zijn dienstmeisje met hem op Loevestein verblijf mochten houden. Die dienstbode was een slim en bijdehand persoontje. Ze heette Elsje van Houweningen. Het was voor den gevangene een heele troost, dat hij zijn dagen niet in eenzaamheid behoefde door te brengen. Veel genot verschaften hem ook zijn boeken, want daar Slot Loevestein in 1620. hield hij van. Bijna den heelen dag las hij er in. „Dan had hij ze zeker gauw doorgelezen," zul je wel denken. Ja, dat had hij ook. Maar als dat het geval was, zond hij ze naar een vriend en deze stuurde hem dan nieuwe terug. Die boeken werden geregeld verzonden in een groote kist, welke door een schipper naar Loevestein gebracht en later weer door hem meegenomen werd. In het eerst werd de kist telkens door den bevelhebber van het kasteel geopend en nagezien. Daar hij er echter nooit anders dan boeken in vond, liet hij het onderzoek spoedig na. Raad eens welke gedachte nu bij mevrouw De Groot opkwam. „Mijn man moest eens in de kist gaan liggen," dacht ze, „dan konden de soldaten hem uit het kasteel dragen, zonder dat iemand het bemerkte." Ze sprak hierover met De Groot en deze beproefde nu, hoe lang hij het in de kist kon uithouden. Spoedig kon hij dit een paar uren doen. Nu werd besloten, Mevrouws plan uit te voeren. Op een dag, dat de bevelhebber van het kasteel afwezig was, vroeg Mevrouw verlof, een kist te mogen verzenden. Dit werd toegestaan. Soldaten droegen de kist uit het kasteel naar het schip. Elsje ging mee, om een oog in 't zeil te houden. „Wat is dat ding zwaar," zei een der soldaten onder het dragen, „zou De Groot er ook in zitten?" „Dan zal hij het erg benauwd hebben," antwoordde Elsje gekscherend, hoewel zij inwendig beefde van angst. Zonder ongelukken kwam de kist op het schip. Toen het vaartuig wegvoer, wuifde Elsje met haar zakdoek. Daaraan kon Mevrouw zien, dat alles goed ging. Na eenigen tijd kwam het schip in de stad Gorkum aan. Daar zou de kist bezorgd worden aan het huis van den koopman Daatselaar, een kennis van De Groot. De schipper en zijn zoon droegen den koffer van boord. „Daar leeft iets in de kist," zei de een. „Natuurlijk!" antwoordde de kordate Elsje, „boeken hebben geest en leven." Je kunt begrijpen, hoe vreemd men ten huize van den heer Daatselaar opkeek, toen de kist geopend werd en De Groot daaruit voor den dag kwam. Deze was haast bewusteloos door zijn verblijf in de nauwe ruimte, maar spoedig was hij hersteld. Hoe moest nu gehandeld worden? In Gorkum kon de vluchteling natuurlijk niet blijven. Men bezorgde hem een metselaarspakje, en daarin verkleed en met kalk besmeerd, kwam De Groot uit de stad. Zonder ongelukken geraakte hij over de grenzen en toen was hij een vrij man. Eenigen tijd later kreeg zijn vrouw verlof, haar man te volgen. Beiden begaven zich naar Frankrijk. Aan het Fransche hof verkreeg De Groot een aanzienlijke betrekking. Vragen en Opgaven. 1. Waardoor was Hugo de Groot beroemd? 2. Door de twisten tijdens het Bestand kwam hij in . . . . 3. Op welk kasteel werd hij gevangen gezet? 4. Wie mochten met hem op Loevestein verblijf houden? 5. Hoe heette dat dienstmeisje? 6. Waarmee hield De Groot zich in zijn gevangenschap veel bezig? 7. Van wien ontving hij de boeken daarvoor? 8. Waarin werden deze heen en weer gezonden? 9. Wie kwam op de gedachte, dat De Groot in de kist zou gaan liggen? 10. Mevrouws plan werd uitgevoerd, toen.... afwezig was. 11. Wie vergezelde de kist? 12. Naar welke stad werd deze vervoerd? 13. Daar werd zij bezorgd aan het huis van . . . . .... 14. De Groot verliet het huis van Daatselaar, verkleed als ... . 15. Naar welk land begaf hij zich? 16. Waar verkreeg hij een aanzienlijke betrekking? Om van buiten te leeren. Ontvluchting van Hugo de Groot. Op het sterke Loevestein Zat eens Huig de Groot. Blijven moest hij op dat slot, Blijven tot zijn dood. Vrouw en dienstmeid deelden trouw In zijn droevig lot; Reeds twee jaren waren ze Samen op het slot. Boeken kwamen menigmaal In een groote kist. Als Mevrouw dien koffer zag, Peinsde zij op list. Daarin moest mijn man eens gaan; Niemand, die het ziet. Als de kist het slot verlaat, Opent men ze niet." Die gedachte deelde ze Mede aan haar man, En na lang en breed beraad Waagde men het plan. En dat plan gelukte ook: Door de boekenkist Kreeg De Groot zijn vrijheid weer, Dank de schrand're list. 3. Stadhouder Frederik Hendrik. — Inneming van 's Hertogenbosch. Herinner je eens, in welk jaar het Twaalfjarig Bestand eindigde. Juist, in 1621. In dat jaar begon de oorlog weer. Vier jaar later, dus in 1625, stierf prins Maurits. Zijn broer, Frederik Hendrik, werd in zijn plaats stadhouder en hoofd van het leger. Maurits was een bekwaam veldheer geweest, maar Frederik Hendrik was dat niet minder. Evenals zijn broer heeft hij vele steden aan de Spanjaarden ontnomen. Ik zal je eens vertellen, hoe hij één van die steden in zijn bezit kreeg. Het was de stad 's-Hertogenbosch. Reeds tweemaal had Maurits beproefd, deze vesting in te nemen, Frederik Hendrik. maar beide keeren was het hem mislukt. Het was dan ook geen kleinigheid, 's Hertogenbosch te veroveren. De stad had sterke muren en breede grachten en werd door vele Spaansche soldaten verdedigd. Het land in den omtrek was week en moerassig en moeilijk te begaan. Toen Frederik Hendrik met zijn leger voor de vesting kwam, was dan ook zijn eerste werk, dien grond droog te maken. Hij liet door zijn soldaten slooten graven, dammen en dijken leggen en het water wegmalen. Op den drooggemaakten bodem vestigde hij zijn legerplaats, d.w.z. hij maakte er zijn tenten en verschansingen. Rondom die legerplaats liet hij een breede gracht graven. Zoo waren zijn soldaten veilig. Ze konden de stad insluiten en behoefden niet te vreezen, dat een vijand hen zou kunnen verdrijven. De vijanden beproefden dit wel. Met een leger van 30000 man kwamen de Spanjaarden aanrukken, om Frederik Hendrik en zijn troepen te verjagen. Ze vielen de legerplaats van onzen stadhouder aan, maar achter hun breede gracht en de wallen van hun verschansingen konden zijn soldaten zich gemakkelijk verdedigen. Wat de vijanden ook beproefden, om Frederik Hendrik voor 's-Hertogenbosch weg te krijgen, hij bleef waar hij was. Nadat het beleg geruimen tijd geduurd had, zagen de Spanjaarden in Den Bosch geen kans meer, de vesting te behouden. De Spaansche bevelhebber gaf de stad over en Frederik Hendrik trok er met zijn leger binnen. Dat was in 1629. 's-Hertogenbosch is niet de eenige stad, die door onzen stadhouder aan de Spanjaarden ontnomen werd. Vele andere steden kreeg hij eveneens in zijn macht. Zoo knap toonde hij zich in het vermeesteren van vestingen, dat men hem den naam Stedendwinger gaf. Van 1625 tot 1647, dus twee en twintig jaar lang, is Frederik Hendrik stadhouder en hoofd van het leger geweest. In 1647 was de Tachtigjarige Oorlog bijna geëindigd. Een jaar later werd het vrede, 't Was in die dagen een andere tijd, dan in het begin van den oorlog. Zoogoed als alle Spanjaarden waren nu uit ons land verdreven. De Nederlanders hadden zich vrij gevochten. Dat hun dit gelukt was, hadden ze voor een groot deel te danken aan de prinsen van Oranje. Prins Willem had voor ons land tegen de Spanjaarden gestreden; Maurits en Frederik Hendrik deden dat eveneens. Uit de eene stad na de andere waren de Spaansche soldaten door deze twee bekwame veldheeren verdreven. Zoo was langzamerhand ons land vrij geworden. Jammer, dat Frederik Hendrik den vrede niet mocht beleven. Een jaar te voren, in 1647, stierf hij. Van den vrede hoor je later wel meer. Eerst moeten we nog een paar gebeurtenissen uit den oorlog bespreken. Hierover lezen we in de volgende lessen. Vragen en Opgaven. 1. In welk jaar stierf Prins Maurits? 2. Wie werd toen stadhouder en hoofd van het leger? 3. Wat heeft deze veel ingenomen? 4. Welke stad vermeesterde hij in 1629 ? 5. 's-Hertogenbosch was een sterke vesting, want de stad had sterke .... en breede .... 6. Zij werd verdedigd door 7. Hoe was het land rondom de stad? 8. Toen Frederik Hendrik voor Den Bosch kwam, liet hij het land daar .... 9. Wat liet hij om zijn legerplaats graven? 10. Wie kwamen om hem te verdrijven? 11. Gelukte dezen dat ook? 12. Waar bleef Frederik Hendrik? 13. Na eenigen tijd gaf de Spaansche bevelhebber 14. Hoe lang is Frederik Hendrik stadhouder geweest? 15. In welk jaar stierf hij? 16. Hoelang had de Tachtigjarige Oorlog toen al geduurd? 17. Hoeveel jaren is dat nu geleden? Om van buiten te leeren. Frederik Hendrik en zijn voorgangers. Prins Willem streed voor Neêrland, Prins Maurits deed als hij; Na hen kwam Frederik Hendrik En diende 't land als zij. Die kloeke, dapp're veldheer Verwon zoo menig stad, Dat hij weldra den eernaam Van Stedendwinger had. De prinsen van Oranje, Zij hebben 'tland bevrijd Van Spanjes overheersching, In tachtigjaar'gen strijd. 4. De verovering van de Zilvervloot. In de vorige les zei ik, dat we nog een paar gebeurtenissen uit den oorlog moesten bespreken. Beide voorvallen hadden plaats ter zee. Over het eerste er van zullen we in deze les lezen. Ik denk, dat je allen wel eens van Amerika hebt gehoord. Dat uitgestrekte werelddeel ligt heel ver van hier. Men kan er niet anders komen dan over de groote zee. Vóór 1492 wist men niet, dat Amerika bestond. In dat jaar heeft een Spaansch zeevaarder, Columbus, die met drie schepen uitzeilde, om een weg naar Indië te zoeken, het ontdekt. Van dat werelddeel nu hadden de Spanjaarden een groot gedeelte veroverd. Uit de veroverde gewesten haalden ze goud, zilver en edelgesteenten, benevens kostbare waren, want dat alles werd er in rijken overvloed gevonden. Jaar op jaar zeilden uit Amerika verscheiden schepen, met schatten geladen, naar Spanje. Zulk een verzameling van schepen noemde men zilvervloot. Op deze zilvervloten loerden de Nederlandsche zeelieden. Ons land was immers met Spanje in oorlog en in zulke tijden doen de vijanden elkaar zooveel mogelijk schade. Niet alleen echter om op de Spaansche schepen jacht te maken, gingen de Nederlanders naar Amerika. Ze wilden er ook handel drijven en land in bezit nemen. Enkele streken behoorden reeds aan hen. ' Er was in ons land een vereeniging van kooplieden opgericht* evenals in de eerste jaren na het vinden van den zeeweg naar Indië. Deze vereeniging liet vele schepen bouwen en zond ze naar Amerika, om koopwaren te halen en landstreken te veroveren. Aan 't hoofd van een deel dezer schepen stond de admiraal Piet Hein. Piet Hein is de man, wien het gelukt is, een der Spaansche zilvervloten te vermeesteren, 't Was in het jaar 1628. Onze admiraal bevond zich met zijn schepen in de nabijheid van Amerika. Hij wist, dat er spoedig een vloot met kostbare lading naar Spanje zou vertrekken. En op die vloot had hij het gemunt. Lang kruiste hij op zee rond, zonder een Spaansch schip te zien. Steeds zeilde hij heen en weer, scherp uitziende, of er nog niets kwam opdagen. Eindelijk, daar kreeg men schepen in 't zicht; 't waren Spanjaarden. Zoodra dezen onraad bemerkten, wilden ze terugkeeren, maar 't was al te laat. Het scheepsvolk van Piet Hein achtervolgde hen in de booten, haalde hen weldra in en na een kort gevecht waren de Spaansche schepen veroverd. Deze waren de eigenlijke Zilvervloot nog niet. Den volgenden dag kwam ook die opdagen. Wat waren Piet Hein en de zijnen er vlug bij, om ze aan te vallen! Men laarman, Toestanden en Gebeurtenissen, II, 11e dr. 2 rekende op een hevigen strijd, maar dat viel heel anders uit. De Spanjaarden verdedigden zich haast niet. Bijna zonder tegenstand werd onze admiraal meester van de Zilvervloot. Met zijn rijken buit zeilde hij naar het vaderland. Daar was de blijdschap groot, toen hij aankwam. Het volk schreeuwde van vreugde; het juichte den man toe, die zulk een kostbare vloot veroverd had. Daar werd Piet Hein boos om. „Nu juichen de lieden",, zei hij, „omdat ik goud en zilver meebreng. Vroeger, als ik veel moeilijker taak had gehad, keek men niet naar mij om! De naam van Piet Hein is door het veroveren van de Zilvervloot bekend gebleven. Misschien heb je wel eens een liedje hooren zingen, waarin die naam voorkwam. Later zul je dat versje nog wel eens leeren. Vooreerst moet je er deze regels maar van onthouden: „Piet Hein! Piet Hein! Zijn naam is klein; Zijn daden waren groot; Hij heeft gewonnen de Zilvervloot! Vragen en Opgaven. 1. Hoe heet het werelddeel, dat door Columbus werd ontdekt? 2. Wie hebben een groot gedeelte daarvan veroverd? 3. Wat haalden dezen uit de veroverde gewesten? 4 De vloten, waarmee deze kostbaarheden naar Spanje werden gebracht, noemde men 5. Wie loerden op deze vloten? 6. De Nederlanders hadden enkele gedeelten van Amerika veroverd. 7. Ook dreven ze ... . met deze streken. 8. In ons land was een vereeniging van .... opgericht. 9. Deze vereeniging zond vele .... naar Amerika. 10. Wie stond aan 't hoofd van een deel dezer schepen? 11. Wat werd door Piet Hein veroverd? 12. In welk jaar gebeurde dat? 13. Was dat voor of na de verovering van 's Hertogenbosch? 14. Hoeveel jaren was het na de ontdekking van Amerika? 15. Hoe lang is het nu al geleden? Om van buiten te leeren. De Zilvervloot. Met kostbare schatten geladen, Met goud en met zilver aan boord, — Zoo zeilde uit Amerika's havens Naar Spanje de Zilvervloot voort. Toen kruiste Piet Hein met zijn schepen Reeds dagen en weken in 't roncf — En tuurde onophoud'lijk zijn scheepsvolk, Of 't ergens de Zilvervloot vond. En eind'lijk, daar zag men die schepen, Waarop al zoolang was gewacht. Met spoed er op af — en dra had men De kostbare vloot in zijn macht. 5. De Zeeslag bij Duins. In deze les zullen we nogmaals van èen gebeurtenis ter zee lezen. Er komt nu echter geen Spaansche Zilvervloot, maar een Spaansche oorlogsvloot bij te pas. De koning van Spanje wilde nog eens alle krachten inspannen, om den strijd tegen de Nederlanders te winnen. Daarom liet hij eene groote vloot van 67 kolossale oorlogsschepen gereed maken. Deze schepen waren bemand met 8000 zeelieden en bewapend met wel 1700 kanonnen. Met die reusachtige vloot wilde men een leger naar ZuidNederland overbrengen, om van daar uit ons land te kunnen bestrijden. Zoover is het evenwel niet gekomen. Geen der schepen heeft ons land noch Zuid-Nederland bereikt. Luister maar eens, hoe het met de groote vloot afliep. Frederik Hendrik en de regeering van ons land wisten, dat ze komen zou. Daarom had men admiraal Tromp met oorlogsschepen in zee gezonden, om de Spanjaarden op te wachten. Ook een paar andere bevelhebbers, Banekert en De With, kruisten met schepen op zee rond. Een oorlogsschip van Tromp. Op de vloot van Tromp bemerkte men de Spanjaarden het eerst. Dadelijk zond de admiraal een schip af, om de andere bevelhebbers te zeggen, zich bij hem aan te sluiten. De With voegde zich spoedig bij hem, maar Banekert was te ver weg, om dadelijk te komen. Met hun beiden hadden Tromp en De With slechts 18 schepen en dit waren maar notedopjes, bij de groote vaartuigen der Spanjaarden vergeleken. Toch besloten onze bevelhebbers, den vijand aan te vallen. Nu volgde een hevige strijd. Al waren de Nederlandsche schepen klein, ze konden vlug zeilen en onze zeelieden waren dapper en bekwaam. Van alle kanten beschoten ze den vijand met hun kanonnen. Toen het gevecht eenigen tijd geduurd had, gingen de Spanjaarden op de vlucht. Waarheen vluchtten ze? De strijd had plaats niet ver van de Engelsche kust, dicht bij de reede van Duins. Die reede is een veilige ligplaats voor schepen, welke daar hun anker kunnen laten vallen. Er voor ligt een zandbank, zoodat alleen aan twee zijden de schepen er kunnen komen. Naar die rede nu vluchtten de Spanjaarden, toen ze den strijd niet konden volhouden. Geholpen door Banekert, die ondertusschen ook gekomen was, sloot Tromp de beide toegangen af, zoodat de Spaansche vloot was opgesloten. Dadelijk zond Tromp een schip naar het vaderland, om daar bericht te geven van hetgeen er gebeurd was. Toen kwam er drukte in Nederland. De regeering gal bevel, onmiddellijk schepen te bouwen en Tromp te hulp te komen. Met alle macht ging men aan het werk en toen er vier weken verloopen waren, had onze admiraal ongeveer 100 schepen onder zijn bevel. Met zijn kleine vloot had hij de Spanjaarden op de vlucht gejaagd; nu was hij tenminste wel tegen de vijanden bestand. Het liefst wilde hij strijden in open zee. Daarom vroeg hij den Spaanschen admiraal, de reede te verlaten. Toen nu deze zei, dat hij geen kruit meer bezat, zond Tromp hem van zijn eigen voorraad. Nog bleven de Spaansche schepen, waar ze waren. Nu besloot Tromp, ze op de reede aan te vallen. Een tweede strijd begon en in dat gevecht werd de Spaansche vloot bijna geheel vernield. Een deel der schepen zonk; een ander deel verbrandde en nog geen twintig kwamen in Spanje terug. Dit zeegevecht had plaats in 1639. Uit deze gebeurtenis is ons gebleken, dat in dien tijd de Nederlanders niet alleen handelsvaartuigen op zee hadden, maar ook oorlogsschepen. Ook hebben we gezien, dat onze zeelieden geduchte vijanden voor de Spanjaarden waren. — Van de Nederlandsche oorlogsvloot hoor je later nog wel eens meer. Vragen en Opgaven. 1. Wie zond in 1639 een groote vloot naar ons land? 2. Uit hoeveel schepen bestond die vloot? 3. Met hoeveel koppen was ze bemand? 4. Wat zouden die schepen naar Zuid-Nederland overbrengen? 5. Wie kruisten toen op zee rond, om de Spanjaarden op te wachten? 6. Toen ze de Spaansche vloot zagen, besloten onze bevelhebbers, den vijand 7. Na een hevigen strijd gingen de Spanjaarden 8. Waarheen vluchtten ze? 9. Wat deden Tromp en Banekert nu? 10. Tromp zond een schip naar het vaderland, om 11. Spoedig bouwde men toen in ons land veel .... 12. Uit hoeveel schepen bestond Tromps vloot weldra? 13. Wat deed Tromp, toen de Spanjaarden niet van de reede wilden komen? 14. In dat gevecht werd de Spaansche vloot bijna geheel .... 15. Vele schepen . . . ., andere .... 16. Hoevele slechts kwamen in Spanje terug? 17. In welk jaar bad de slag bij Duins plaats? 18. Hoeveel jaren was dat na de verovering van 's-Hertogenbosch? 19. Hoeveel jaren is het nu al geleden? Om van buiten te leeren. De slag bij Duins. Een machtige vloot met een leger Zond Spanje naar Nederland heen. Van al die reusachtige schepen — In Nederland kwam er geen een. Daarvoor zorgden Tromp en zijn dappren, 't Gelukte hun, den vijand te slaan. Een tweede gevecht — en toen was 't met De zeemacht van Spanje gedaan. 6. De Vrede van Munster. Bloei van ons land. Toen we over stadhouder Frederik Hendrik spraken, zei ik al, dat na diens dood de oorlog met Spanje niet lang meer duurde. Reeds in de laatste jaren van zijn leven was er weinig meer gevochten. De Nederlanders waren zoo goed als vrij. Uit de zeven provinciën van ons land waren alle vijanden verdreven. Bovendien hadden we twee gewesten veroverd, nl. Noord-Brabant en Limburg. De Spanjaarden hadden den strijd dus voorgoed verloren en ze zagen dan ook geen kans meer, dien nog te winnen. Sterk verlangden ze naar den vrede. Zooveel geld had de oorlog gekost, dat het eens zoo rijke Spanje arm was geworden. In de Duitsche stad Munster kwamen voorname mannen uit ons land en uit Spanje samen, om over den vrede te beraadslagen. Er waren zooveel zaken te bespreken, dat het een paar jaren duurde, voordat de heeren het eens waren. Maar eindelijk, in 1648, werd de vrede gesloten. Toen was de oorlog geëindigd; er zou niet meer gestreden worden. De koning van Spanje verklaarde, dat Nederland een vrij land was en niet meer aan hem behoorde. Welk een blijdschap heerschte nu in ons land! De klokken luidden, de vlaggen wapperden, het volk juichte. En onze voorouders hadden redenen, zoo verheugd te zyn. Tachtig jaar lang hadden ze dapper gestreden en al was in het begin de strijd soms zwaar gevallen, ze hadden moedig volgehouden. Nu was hun doel bereikt; ze waren vrij. Vrij was ons volk en ook rijk en machtig. „Al leed ook ons land door den oorlog, Toch gingen de burgers vooruit", heb je reeds in een ander boekje geleerd. Die vooruitgang was steeds grooter geworden, vooral toen de Spanjaarden langzamerhand uit het land verdreven waren en de ellende van den oorlog niet meer zoo gevoeld werd. Op het platteland en in de steden, overal heerschte welvaart. Vooral in de steden van de zeeprovinciën. Daar woonden schatrijke kooplieden, die tal van schepen op zee hadden en die in hun woonplaatsen groote pakhuizen bezaten, waar hun koopwaren opgestapeld werden. Meer dan elf duizend Nederlandsche schepen bevoeren in dezen tijd de zee. Niet alleen vervoerden ze de waren van onze kooplieden; ook voor vreemde handelaren brachten ze goederen van het eene land naar het andere. Veel geld werd daarmee verdiend. De haringvisscherij verschafte nog altijd aan duizenden een ruim bestaan. Wel vijftienhonderd schepen zeilden in sommige jaren uit, om dezen zeevisch te vangen. Welk een drukte er door het bouwen en uitrusten van al die handels- en visschersvaartuigen in de steden kwam, behoef ik je niet meer te vertellen. Ook andere werkzaamheden brachten bedrijvigheid en welvaart. Men vervaar- digde allerlei stoffen en voorwerpen en wat men maakte, was uitstekende waar. Het laken van Leiden, het linnen van Haarlem en het aardewerk van Delft waren zelfs in vreemde landen beroemd. De bewoners van het platteland waren niet zoo lijk als de stedelingen. Toch was hun toestand beter, dan die ooit geweest was. In het eerste tijdperk van den oorlog hadden de dorpelingen veel van de Spaansche soldaten te lijden gehad. Maar sedert de Spanjaarden uit ons land verdreven waren, gingen ze vooruit. Nu kwamen er geen vijanden meer, om hun korenvelden te vertrappen, hun vee te rooven en hun woningen te verwoesten. Het was ook een groot voordeel voor de boeren, dat de bewoners der steden zoo welvarend waren. Daardoor kregen ze hoogere prijzen voor hun koren, hun boter en kaas. In de laatste helft van den Tachtigjarigen Oorlog waren in Holland groote waterplassen drooggemalen en tot bouwen weiland gemaakt. Ook daardoor werd in die streken de welvaart grooter. Het droogmalen van zoo n plas kostte veel moeite en geld. Eerst moest men een kanaal met hooge dijken rondom het water graven en dit kanaal door een andere vaart met de zee of een rivier in verbinding brengen. Daarna moesten op de dijken windmolens gebouwd worden, die het water uit den plas in het kanaal konden malen. Al die moeite werd echter ruim beloond door den vruchtbaren grond, dien men zoodoende verkreeg. Uit alles, wat we gelezen hebben, blijkt ons, dat de tijd waarover we nu spreken, de bloeitijd van ons land was. Beter jaren dan vo'ór en na den Vrede van Munster heeft ons volk nooit gekend. Daarom noemt men de eeuw tusschen de jaren 1600 en 1700 wel de Gouden Eeuw voor ons land. In de volgende lessen zullen we eens zien, hoe het er in den bloeitijd in de steden en op het platteland uitzag. Vragen en Opgaven. 1. In welk jaar is de Tachtigjarige Oorlog begonnen? 2. In welk jaar eipdigde hij met den Vrede van Munster? 3. Wie hadden toen den strijd gewonnen? 4. De Spaansche koning verklaarde, dat 5. Gedurende den oorlog waren de Nederlanders en .... geworden. 6. Waar vooral heerschte groote welvaart? 7. Wat hadden de kooplieden op zee? 8. Wat bezaten ze in hun woonplaatsen? 9. Hoeveel schepen bezaten de Nederlanders wel? 10. Voor wie vervoerden hun vaartuigen ook koopwaren? 11. Waardoor hadden velen ook een ruim bestaan? 12. Hoeveel schepen gingen soms wel ter haringvangst? 13. Ook andere werkzaamheden brachten welvaart. 14. Beroemd waren het laken van . . . ., het linnen van .... en het aardewerk van .... 15. De dorpelingen waren niet zoo rijk als de . . . 16. Toch heerschte op het platteland welvaart. 17. Sedert wanneer waren de boeren vooruitgegaan? 18. Waarvan hadden ze toen niet meer te lijden? 19. Wat had men in Holland in de jaren vóór 1648 drooggemalen? 20. Wat had men daartoe moeten graven? 21. Door middel waarvan had men de plassen drooggemalen ? 22. Hoe noemt men de eeuw van 1600—1700? Om van buiten te leeren. De Vrede van Munster. Na een strijd van tachtig jaar Kwam de vreê tot stand. Dankbaar vierde men toen feest In geheel het land. In den oorlog had men steeds Moedig pal gestaan; Nu het vreê was, hief men blij Dank- en feestlied aan. Daarvoor waren reed'nen ook; Nederland was vrij. Voortaan was 't een machtig rijk In der staten rij. 7. De steden in de Gouden Eeuw. In dit lesje zullen we bespreken, hoe het er in den bloeitijd van ons land in een stad uitzag. A erbeelden Een stadspoort.. we ons maar, fdat we samen een bezoek aan zoo'n stad brengen. Om er binnen te komen, moeten we een der poorten doorgaan. Dat kan op den laten avond niet, want dan zijn ze gesloten. Bij avond zou het ons in de stad ook niet meevallen. We zouden weinig te zien krijgen, want de straten worden zeer slecht verlicht. Hier en daar hangt dan aan de huizen een lantaarn met een vetkaars er in. 't Is dus beter, dat we ons bezoek over dag brengen. Dan kunnen we naar hartelust rondzien. Voor den modder behoeven we niet erg bang meer te zijn, ook niet al had het pas geregend, want de straten zijn met steenen en keien bevloerd. Let eens op de gebouwen ter weerszijden van de straat. Houten huizen zien we haast niet meer; de meeste zijn van steen. Welk een menigte groote en fraaie woningen treffen we aan! Geen wonder, als we bedenken, hoeveel schatrijke kooplieden er in de stad wonen. Zie eens naar boven; de gevels van vele huizen loopen trapsgewijze spits toe. Vele gebouwen zijn winkels, maar de groote, fraaie winkelramen van tegenwoordig ontbreken er nog in. Hier en daar zien we voor een huis op straat goederen uitgestald. Om ze voor den regen te beschermen, heeft men aan het huis een uitsteeksel, een soort afdak aangebracht, dat men luifel noemt. Onder zulke luifels zien we ook vele handwerkslieden, zooals schoenmakers, kuipers en anderen, hun werk uitoefenen. Het is druk op de straat. Kooplieden, die naar hun kantoor gaan, knechts, die zich naar pakhuis of werkplaats begeven, dames en heeren, jongens en meisjes, allen loopen her- en derwaarts. Boeren rijden er met hun wagens en karren, om kaas, boter of veldvruchten naar de markt te brengen. Een enkele maal ontmoeten we de fraaie koets van den een of anderen rijken burger, met vurige paarden bespannen. Let eens op de kleeding van de menschen, die we voorbijgaan. De heeren en dames dragen kleedingstukken van kostbare, levendig gekleurde stoffen vervaardigd. De heer, die daar voor ons uit loopt, is getooid met een kort, geel wambuis, een wijde, bruine broek, die tot aan de knieën reikt, lange, roode kousen, met blauwe linten versierd, en lage schoenen van geel leer. Op zijn hoofd draagt hij een hoed met lagen bol en breeden rand, versierd met lange, wapperende veeren, en om zijn hals prijkt een breede, geplooide kraag van fijn linnen. Over zijn schouders hangt een sierlijke mantel van zwart fluweel. — De dame, die daar nadert, is ook prachtig uitgedost. Ze draagt een wijden hoepelrok van kostbare, groene stof. Een nauwsluitend jakje van blauw fluweel omkleedt haar bovenlijf en over alles hangt een lange mantel. Breede, geplooide kragen van fijn linnen versieren hals en polsen. — Bij de mindere burgers is de kleeding van eenvoudiger, donker gekleurde stof vervaardigd. Als we de straat, waar we ons bevinden, ten einde loopen, komen we op het marktplein. Daar kunnen we van alles te koop krijgen, vooral als we eetwaren begeeren. Onder houten kraampjes zien we boter en eieren; op een over den grond uitgespreid zeil liggen stapels kaas; elders staan manden vol visch en lage banken met vleesch en gevogelte. En daartusschen bewegen zich boeren, boerinnen, visch vrouwen en slagers, die hun waren aanprijzen. Ook zien we er vele burgervrouwen, alleen of van een dienstbode vergezeld, om inkoopen te doen voor het middagmaal. Overal dus beweging en drukte. Laten we nu de markt vaarwel zeggen en een andere straat inslaan. Daar staan we voor een groot, deftig gebouw. Kamer van een r\ik koopman uit de 17e eeuw (naar: Onze Besch.-gesch. in Beeld. Uitg. Beydenr. Van Boekh. Utr.) Reeds van verre kunnen we zien, dat de eigenaar een rijk man moet zijn. Willen we er eens binnentreden? Als we de hooge zerken stoep beklommen en de breede, zware deur geopend hebben, staan we in een ruim voorhuis, waarvan de wand met schilderijenis behangen. We zien vele deuren, die toegang tot verschillende vertrekken geven, en een breede trap, die naar de bovenverdieping leidt, waar zich ook verscheiden kamers bevinden. In een der vertrekken willen we een kijkje nemen. De vloer is bedekt met matten en tapijten. Er staat een zware tafel van eikenhout, met fraai snijwerk versierd, en stoelen van dezelfde houtsoort, die evenzoo bewerkt zijn. Boven de tafel hangt een groote lichtkroon van kristal, waarop tal van kaarsen zijn geplaatst. Bij avond moeten deze het vertrek verlichten. Wat ons dadelijk in 't oog valt, is de groote schoorsteenmantel, versierd met fraai beeldhouwwerk. Daaronder brandt een groot vuur van hout en turven. Een kachel vinden we er niet. Aan de wanden hangen kostbare schilderijen met breede lijsten, en hier en daar een prachtige spiegel. Let ook nog even op die mooie eikenhouten kast, mede van snijwerk voorzien, waarin zich kostbare voorwerpen van porcelein en zilver bevinden. Het spreekt vanzelf, dat de huizen der eenvoudige burgers minder prachtig zijn. Deze bestaan meestal slechts uit een voorhuis, een woonkamer daarnaast, en een schuur met werkplaats achter beide. De steenen vloer der beide eerste vertrekken is met wit zand bestrooid. In de woonkamer vindt men zulke hooge bedsteden, dat zij slechts met een trapje te bereiken zijn. 't Wordt nu langzamerhand tijd, dat we de door ons bezochte woning verlaten en ons weer buiten de stad laarman, Toestanden en Gebeurtenissen. II, 11e dr. 3 begeven. Onderweg zal ik je nog iets van de leefwijze der burgers vertellen. We gaan nu door een straat, waar slechts een enkel flink gebouw staat, doch waar we vele armoedige, houten woningen aantreffen. Dan zien we meteen, dat niet alle burgers der stad rijk of gegoed zijn. In den tijd, waarin we de stad bezoeken, is de leefwijze Houten woningen. der burgers weer anders dan vroeger. Toen waren b.v. bier en wijn bijna de eenige dranken; nu begint men ook koffie en thee, jenever en brandewijn te gebruiken. Toen kende men ook nog niet de tabak; nu zijn er reeds vele mannen, die we een pijp zien rooken. Het middagmaal der gegoede lieden is eenvoudig, maar degelijk; ze eten vleesch, visch, groenten, meelkost en grutten. Bij de rijken komen ook wild, gevogelte en dure vischsoorten op tafel. Ter gelegenheid van geboorte- of huwelijksfeesten, ja ook bij begrafenissen, wordt vaak onmatig gegeten en gedronken. In de volgende les zullen we samen een kijkje op het platteland nemen. Vragen en Opgaven. 1. We hebben in gedachte een bezoek gebracht aan een .... in de Gouden Eeuw. 2. Waarmee waren de straten bevloerd? 3. Waarvan waren de meeste huizen gebouwd? 4. Hoe liepen de gevels daarvan toe? 5. Wat waren er nog niet in de winkels? 6. Waar zagen we goederen uitgestald? 7. Hoe heette het uitsteeksel, waaronder die goederen lagen? 8. Wie zagen we daaronder ook aan het werk? 9. Op de straat was het zeer .... 10. Wie zagen we er loopen? 11. Wie reden er met wagens en karren? 12. Hoe was de heer gekleed, die voor ons uitliep? (De heer, die voor ons uitliep, droeg . . . .) 13. Welke kleeding droeg de dame, die ons tegenkwam? (De dame, die ons tegenkwam, droeg . . . .) 14. Wat was op de markt te koop? 15. We zijn geweest in het huis van een 16. In welk vertrek kwamen we eerst? 17. Wat hingen daar aan den wand? 18. In de kamer, waar we een kijkje namen, zagen we een tafel en stoelen van versierd met .... 19. Wat hing er boven de tafel? 20. Hoe was de schoorsteenmantel? 21. Wat brandde daaronder? 22. Waarmee waren de wanden versierd? 23. In een kast zagen we kostbare voorwerpen van .... en ... . 24. Op onzen terugweg spraken we over de leefwijze der burgers. 25. Wat aten de gewone burgers? 26. Wat kwam er ook bij de rijken op tafel? 27. Men gebruikte als drank . . . . . . ., .... en .... 28. Vele mannen rookten toen reeds een .... Om van buiten te ieeren. In de Gouden Eeuw. (in een stad). Men leefde in dagen van voorspoed; De handel bracht schatten in 't land, En vischvangst en nijverheid schonken Veel welvaart aan iederen stand. Rijk waren toen velen der burgers En prachtig hun kleeding en huis. De straat was vol leven en drukte; Het marktplein weerklonk van gedruisch. 8. Het platteland in de Gouden Eeuw. Bij ons bezoek aan een stad zagen we, dat vele burgers schatrijk waren. Prachtig waren hun woningen, kostbaar hun kleeding. We vonden weelde in de stad, groote weelde soms. Die treffen we op het platteland niet aan. Rijkdom heerscht er bij de boeren niet, al zijn ze ook welvarend. Mooie huizen en sierlijke kleeren hebben ze niet. Alles is bij hen nog heel eenvoudig. Laten we eens weer in gedachte een tochtje doen, om te zien, wat er te zien is. Als het een regenachtige tijd is, zal het loopen ons niet meevallen, want de wegen zijn dan ware modderpoelen. Straat- of grintwegen zijn nog nergens te vinden, 't Is daarom wel goed, dat we een eind met een trek- schuit gaan varen; dan zijn we niet moe, als we in het dorp komen, waar we willen wezen. De trekschuit is het voornaamste middel van vervoer in dezen tijd. Je reist er ook vrij wat prettiger mee, dan met een hobbelenden wagen op de oneffen wegen. Wanneer we op een bank plaats nemen, hebben we uitstekende gelegenheid rond te zien. Aan weerskanten Een trekschuit uit de 17de eeuw. van de vaart is een lage dijk en daarachter liggen uitgestrekte groenlanden, met slooten doorsneden. Hier loopt het vee in de weide te grazen; daar is het landvolk bezig, het lange gras te maaien, of het reeds gemaaide gras te keeren en uiteen te werpen. Slechts op enkele plaatsen bemerken we een akker bouwland, waar koren of vlas groeit. Nu eens zien we in het land een alleenstaande boerenwoning, dan weer varen we voorbij een watermolen, die het water uit de slooten in de vaart moet malen. In de verte verheft zich een oud kasteel, door hoog geboomte omringd. Zijn hooge toren steekt nog boven de boomen uit. 't Is de woning van een landedelman. Eindelijk nadert de trekschuit het dorp, waar we een kijkje willen nemen. We stappen aan wal en volgen den weg, die er heen leidt. Daar komt ons een boer tegen, die een koe voortdrijft. Zie eens naar de kleeding van dien man. Hij draagt een wambuis en broek van grove, wollen stof, blauw gekleurd, witte wollen kousen en een paar groote klompen. Al zijn kleeren zijn vervaardigd van de wol zijner eigen schapen, die door zijn vrouw zelf gesponnen is. Nu hebben we de eerste huizen van het dorp bereikt. Dat valt niet mee, hé? als we deze woningen vergelijken met die, welke we in de stad gezien hebben. De wanden zijn van hout, het dak is van stroo. In den voorgevel zien we twee kleine vensters en een deur. Zie, daar staat een boerderij, die wat grooter is. De voorwand bestaat ter hoogte van de vensters uit steen; het dak is van riet. Alles is dus heel eenvoudig. Laten we deze woning eens binnentreden. Als we de lage deur geopend hebben, staan we in een groot vertrek. De vloer is van leem en een zoldering ontbreekt. In plaats daarvan vinden we een rij palen los naast elkaar liggen, waarop stroo rust. Tegen den voorwand zien we een grooten schoorsteenmantel van ruw hout, waaronder een turfvuur brandt. Aan den schoorsteenmantel is een draaibare ijzeren staaf bevestigd, met een ringvormig uiteinde. Daarin wordt 's avonds een brandende houtspaander ge¬ stoken, om net vertreK te verlichten. Een tafel van ongeverfd hout, eenige ruwe stoelen en banken en een paar houten kisten vormen de meubels. Ter zie van het vuur zit ten vrouw te spinnen. Haar jak en rok zijn van zelfgesponnen garen vervaardigd. Aan de voeten draagt ze een paar groote klompen. Een houten schot scheidt het vertrek, waarin we ons bevinden, van het achterste gedeelte van het huis. Daar zijn de hokken en stallen voor het vee, benevens de bergplaatsen voor hooi en koren. In sommige woningen ontbreekt die afschei¬ ding; daar zijn schuur en woonvertrek c