f O BIJBELSOHE GESCHIEDENIS • / VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS BEWERKT J. ». J. ID £ N BURG, Predikant te Arasterdam. 2e Stukje. HET NIEUWE TESTAMENT. TWEEDE DRUK. 96 KEMINK & ZOON, OVER DEN DOM TE UTRECHT. 1907. Prijs 15 cent. . BIJBELSCHE GESCHIEDENIS VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS BEWERKT l DOOR J. D. J. ID EN BURG, Predikant te Amsterdam. 2e Stukje. HET NIEUWE TESTAMENT. TWEEDE DRUK. KEMINK & ZOON, OVER DEN DOM TE UTRECHT. REGISTER VAN DE BOEKEN VAN HET NIEUWE TESTAMEMT. Geschiedkundige boeken; De Evangeliën van Mattlieiis, Markus, Lukas en Johannes en de Handelingen der Apostelen. Brieven: De brieven van Paulus: 1 aan de Romeinen, 2 aan de Corinthen, 1 aan de Galaten, 1 aan de Efezen, 1 aan de Filippensen, 1 aan de Colossensen, 2 aan de Thessalonicensen, 2 aan Timotheüs, 1 aan Titus, 1 aan Filémon, 1 aan de Hebreen. De algemeene zendbrieven: 1 van Jakobus, 2 van Petrus, 3 van Johannes, 1 van Judas. Profetisch boek: De Openbaring van Johannes. ^uiiivN bibliotheek) LEIDEN/ Les I. De geboorte van Johannes den Dooper. Aankondiging van Jezus' geboorte. Lucas 1. Reeds in het Paradijs had God beloofd een Verlosser te zullen zenden uit de macht en van de straf der zonde. Dooide profeten was deze belofte telkens herhaald en ook gezegd, dat de Verlosser zou worden voorafgegaan door een heraut, een wegbereider. Toen nu de komst van den Heiland naderde, verscheen do engel Gabriël aan een vromen priester Zacharias, terwijl deze in den tempel offerde. Bij het zien van den engel ontstelde Zacharias; maar Gabriël sprak: „Vrees niet, want uw gebed is verhoord en uwe vrouw Elisabet zal u een zoon baren en gij zult zijnen naam heeten Johannes." Ook zeide hij, dat deze Johannes de wegbereider zou zijn voor den door God beloofden Verlosser. Zacharias durfde echter deze boodschap eerst niet gelooven, want hij en zijne vrouw waren oud en kinderloos. Daarom vroeg hij een teeken. Het werd hem gegeven; maar tegelijk werd hij er door voor zijn ongeloof gestraft, want hij zou stom zijn tot na de geboorte van den beloofden zoon. En terstond begaf hem de spraak. Als nu het kind was geboren en op den 8sten dag werd besneden, wilden de verwanten het Zacharias noemen evenals zijn vader. Maar Elisabet zeide, dat het Johannes moest heeten en Zacharias schreef: „Johannes is zijn naam." Op hetzelfde oogenblik week Zacharias' stomheid en sprak hij, God lovende. En allen, die dit hoorden, verwonderden zich en zeiden: „Wat zal toch dit kindeke wezen"? Een half jaar na zijn bezoek aan Zacharias verscheen de engel Gabriël aan Maria, eene godvreezende maagd, die te JNazareth woonde en ondertrouwd was met Jozef, den timmerman. Haar ontmoette hij met de woorden: „Wees gegroet, gij begenadigde, de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen." Maria ontstelde over dit woord; maar Gabriël ging voort: „Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. Zie, gij zult een zoon baren en zult zijnen naam heeten Jezus (Zaligmaker). Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden en God de Heere zal hem den troon van zijn vader David geven." Ten hoogste verwonderd vroeg Maria hierop, hoe dit zou geschieden. Toen antwoordde Gabriël haar: „Geen ding zal bij God onmogelijk zijn." Nu geloofde zij en sprak: „Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord." Ook had Gabriël aan Maria verteld, welke blijdschap haar nicht Elisabet wachtte. Na zijn vertrek ging zij daarom op reis om haar te bezoeken. Samen loofden zij den Heere, die aldus Zijne beloften vervulde. Wat had de Heere gezegd, dat geschieden zou voor 's Heilands komst 3 Hoe heette de vader en moeder van 's Heeren voorlooper ? Wie maakte Zacharias bekend, dat hij een zoon zou krijgen en welk teeken ontving hij ? • Hoe moest het kind heeten en wat geschiedde bij de naamgeving ? Tot wie werd Gabriël een half jaar later gezonden ? Hoe begroette hij Maria? Wat deelde hij Maria mede ? Wat zeide de engel en wat zeide Maria ? Wat deed Maria na het vertrek van Gabriël? Tekst: Mattheus 1 : 21b. Leeren: Lofzang van Maria : 1:1, 3; Gezang 3:6. Les 2. De geboorte van den Heere Jezus. Luk. 2 : 1—20. Door de profeten had de Heere laten verkonden, dat de Zaligmaker te Bethlehem zou worden geboren (Micha 5:1). Maria woonde echter te Nazareth. God gebruikte nu den heidenschen keizer van het Komeinsche rijk: Augustus, om Zijn woord te vervullen. Deze beval n. 1., dat de geheele wereld zou worden beschreven (geteld). Ook de Joden waren aan hem onderworpen en vielen dus onder dit gebod. Allen moesten voor deze öeschrijving gaan naar de plaats, vanwaar hun geslacht afkomstig was. Zoo reisden Jozef en Maria naar Bethlehem, want zij waren uit het geslacht van David. loen zij daar kwamen was het stadje vol vreemdelingen, zoodat er voor hen geen plaats meer was in de herberg. Oosteraohe Herbergen. Een stal werd hun nu als verblijfplaats aangewezen. Daar werd Gods belofte vervuld en het kind geboren van hetwelk de engel gezegd had: „Deze zal groot zijn en de zoon des Allerhoogsten genaamd worden." Uiterlijk was er van de heerlijkheid van dit kind niets te zien, arm als het daar lag in doeken gewonden en in eene kribbe, loch zorgde Grod, dat er reeds in denzelfden nacht van Jezus' heerlijkheid werd getuigd. In de velden bij Bethlehem waren herders, die hunne kudden bewaakten. Plotseling verscheen dezen een engel, die tot hen zeide: „Yreest niet, want zie, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk, dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe!" Aanstonds daarna verscheen er eene menigte andere engelen en allen te zamen begonnen God te prijzen en te zingen: „Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen!" Daarna gingen de engelen heen; maar ook de herders bleven niet bij hunne kudden. Zij spoedden zich naar Bethlehem om te zien wat geschied was en vonden daar alles, juist zooals tot hen was gesproken. Toen maakten zij alom bekend, wat hun van dit kindeke was gezegd. En allen, die het hoorden, verwonderden zich. Maar Maria bewaarde deze woorden in haar hart. En de herders keerden weder naar hun kudden, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden. "Welke plaats hadden de profeten genoemd als Jezus' geboorteplaats? "Waar woonde Maria ? Hoe kwam het, dat Maria naar Bethlehem reisde? "Was er in den nacht der geboorte uiterlijk veel te zien van Jezus' heerlijkheid ? Aan wie werd Jezus' geboorte het eerst bekend gemaakt? Wat zeide de engel? Wat zongen de engelen ? Wat deden de herders dadelijk na de boodschap der engelen? Wat deden de menschen te Bethlehem en wat deed Maria op het woord der herders? Tekst: 2 Corinthen 8 : 9. Leeren: Lofzang van Zacharias: 1; Gezang 117. Les 3. De voorstelling in den tempel. De Wijzen uit het Oosten. De vlucht naar Egypte. Lucas 2:21—38; Mattheus 2. Op den 8sten dag ontving elke israëlietische zoon in de besnijdenis het teeken, dat hij behoorde tot het volk, met hetwelk God een verbond had gesloten. Ook Jezus werd besneden; want, ofschoon hij Gods Zoon was, werd in alles met hem gehandeld naar Israëls wet. Daarom werd hij ook op den 40sten dag in den tempel den Heere voorgesteld en werd toen tevens voor hem een offer gehracht. "Want de wet beval, dat voor het eerste kind, als het een zoon was, een lam of een paar duiven moest worden geofferd. Jozef en Maria deden het laatste, want zij waren arm. Nu woonde er te Jerusalem een godvreezend grijsaard: Simeon. Deze verwachtte den Verlosser en God had hem beloofd, dat hij niet zou sterven voor hij Hem zou hebben gezien. Door den Geest gedreven was Simeon in den tempel, toen Jozef en Maria het kindeke Jezus daar brachten. Dadelijk kwam hij nu op hen toe, nam het kind in de armen, loofde God en zeide: „Nu laat Gij, Heere, uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien." Ook sprak hij van Jezus' heerlijkheid en van zijn lijden. Te zelfdertijd was er in den tempel eene oude profetes Anna, die eveneens Jezus beleed als den Christus, den Verlosser. Niet lang na dezen kwamen op zekeren dag wijzen uit het Oosten te Jeruzalem met de vraag: „waar is de geboren koning der Joden, want, wij hebben zijne ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om hem te aanbidden." Dit hoorde Herodes, die, onder den romeinschen keizer, over eeu deel van Israël regeerde. Hij schrok van hun vraag, en vroeg den schriftgeleerden, waar de Christus geboren zou worden. Zij antwoordden (denkend aan Micha 5:1): te Bethlehem. Daarop vroeg hij den wijzen naar den tijd, wanneer de ster was verschenen en beval hij hun naar Bethlehem te gaan. Als zij het kindeke zouden gevonden hebben moesten zij hem dit berichten, dan zou hij ook komen en het aanbidden. De wijzen vertrokken hierop. En zie, de ster, welke zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor naar Bethlehem, totdat zij stond boven de plaats, waar het kindeke was. Daar knielden de wijzen voor Jezus neer en brachten zij hem geschenken: goud, wierook en myrre. Daarna keerden zij langs een anderen weg terug naar hun land, want God beval hun dit in den droom. Ook Jozef ontving van den Heere in den droom een bevel. Met Maria en het kindeke moest hij vluchten naar Egypte, omdat Herodes Jezus zocht te dooden. Toen de koning n. 1. bemerkte, dat hij door de wijzen bedrogen was, werd hij toornig. Hij zond daarop knechten naar Bethleheii\ # en liet daar alle jongetjes van 2 jaren en daaronder ombrengen. Zoo meende hij ook den geboren koning der Joden te dooden. God had echter gewaakt voor het leven van Zijn zoon en Herodes' list verijdeld. Na Herodes' dood keerden Jozef en Maria terug en woonden te Nazareth. Wat gebeurde met Jezus op den 8sten dag? "Wat geschiedde op den 40sten dag? Welk offer brachten Jozef en Maria? Wie nam het kind Jezus in zijne armen en wat zeide hij ? Welke vrouw beleed Jezus als den Verlosser? Welke vreemdelingen kwamen om Jezus te aanbidden? Wie hoorde door hen van Jezus en wat beval hij ? Hoe vonden de wijzen de plaats, waar Jezus was? Waarom zijn de wijzen niet teruggegaan naar Herodes? Welk bevel ontvingen Jozef en Maria? Wat deed Herodes, toen de wijzen niet terugkwamen? Tekst: Galaten 4:4, 5. Leeren: Psalm 86 : 5; Gezang 48 : 2, 3. Les 4. De 12-jarige Jezus. Johannes de Dooper. Lucas 2:41—52; Mattheus 3 : 1—12; Marcus 6:14—29. Jozef en Maria waren gewoon, gelijk alle Israëlieten, één maal 'sjaars, op het Paaschfeest, naar Jerusalem te gaan. Toen Jezus 12 jaar was ging hij voor het eerst met zijne ouders mede; want, geen jongere kinderen mochten in den tempel komen. Na het feest keerden Jozef en Maria huiswaarts. Jezus echter bleef achter. Zijne ouders meenden evenwel, dat hij met het gezelschap reeds vooruit was. Maar, toen zij hem daar vruchteloos zochten, werden zij ongerust en keerden terug naar Jerusalem. Daar vonden zij hem in den tempel, zittende in het midden der leeraren, hen hoorende en ondervragende. En allen verwonderden zich over zijn verstand en zijne antwoorden. Toen zeide Maria tot hem: „Kind, waarom hebt gij ons zoo gedaan? Zie, uw vader en ik hebben u met angst gezocht." Maar, Jezus antwoordde: r"V\ ist gij niet, dat ik moest zijn in de dingen mijns Vaders?" Zijne ouders begrepen dit woord niet. Doch Maria bewaarde het in haar hart. Daarna ging Jezus met hen naar Nazareth. Hij was hun onderdanig en nam toe in wijsheid, in grootte en in genade bij God en menschen. / lerwijl Jezus te Nazareth leefde, trad Johannes, het kind van Zacharias en Elisabet, op om voor den Heiland den weg te bereiden onder Israël. Hij was een boetprediker. Hij predikte den eisch van Gods wet, wees zijne hoorders op hunne zonden en wekte hen tot bekeering. Ook kondigde hij de komst aan van den Christus, den Messias, wiens schoenriem hij niet waardig was te ontbinden. Hen, die op zijn woord hunne zonden beleden en zich bekeerden, doopte hij in den Jordaan. Daarom heet hij: Johannes de Dooper. Hij leefde zeer eenvoudig, was gekleed in kemelshaar, met een lederen gordel om de lendenen en at sprinkhanen en wilden honig. Niemand ontzag hij bij zijne prediking. Zoo bestrafte hij ook Herodes, die leefde metHerodias, de vrouw van zijn broeder Filippus. Daarom haatte vooral Herodias hem zeer, want zij bemerkte, dat Herodes in vele dingen naar hem hoorde. Zij wist dan ook te bewerken, dat Johannes in de gevangenis werd geworpen. Maar, daarmede was zij nog niet tevreden. Zij begeerde zijn dood! Nu gebeurde het, dat op Herodes' verjaardag Salome, haar dochtertje, voor den koning danste. Deze was hiermede zóó in zijn schik, dat hij haar beloofde alles wat zij zou vragen, al was het ook de helft van zijn rijk. Op raad van haar moeder vroeg Salome nu: het hoofd van Johannes den Dooper. Een oogenblik aarzelde Herodes. Maar, uit valsche schaamte voor zijne gasten gaf hij wat zij vroeg. Johannes werd onthoofd en zijn hoofd op een schotel aan haar gegeven. Johannes' discipelen begroeven zijn lichaam. Waarheen ging Jezus, toen hij 12 jaar oud was? Wat bemerkten zijne ouders op de terugreis? Waar vonden zij Jezus en wat deed hij ? "Wat zeide Maria en wat antwoordde Jezus? Wat staat van Jezus' leven te Nazareth getuigd? "Welke was de inhoud van Johannes' prediking? Waarom heet hij Johannes de Dooper? Hoe was Johannes gekleed en waarmede voedde hij zich? Wien bestrafte Johannes ook en waarom ? Wie haatte hem daarom ? Hoe is Johannes gestorven? Tekst: Johannes 3 : 30. Leeren: Psalm 84 : 1; Gezang 62 : 1. Les. 5. Jezus' doop en verzoeking. Mattheus 3 : 1—4 : 11. Toen Jezus 30 jaar oud was trad hij openlijk op als de door God gezonden Verlosser. Johannes de Dooper was toen nog werkzaam bij den Jordaan en de eerste daad des Heilands was naar Johannes te gaan om door hem te worden gedoopt. Toen de Heere dit hegeerde weigerde Johannes eerst en zeide: «Mij is noodig van U gedoopt te worden." Want hij gevoelde, dat Jezus ver boven hem stond. Bovendien meende hij, dat voor den zondeloozen Jezus de Doop der bekeering niet noodig was. De Heere Jezus echter bleef aanhouden en Johannes doopte hem. Toen na den Doop de Heiland uit het water opklom, werden de hemelen geopend en zag Johannes den Heiligen Geest nederdalen gelijk eene duif en op Jezus komen. En eene stem uit de hemelen sprak: „Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in welken Ik mijn welbehagen heb." Nadat Jezus gedoopt was werd Hij door den II. Geest weggeleid in de woestijn. In de eenzaamheid, biddend en vastend, bereidde Hij zich voor het werk, dat Hem wachtte. Als Hij daar 40 dagen en nachten had vertoefd, hongerde Hem ten laatste. Toen kwam de duivel tot Hem en verzocht hem, zeggende: „Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dat deze steenen brooden worden." Maar, de Heere Jezus antwoordde: „Daar is geschreven: De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat." Daarop nam de duivel hem mede naar Jerusalem en stelde hem op de tinne des tempels en zeide: „Indien gij Gods Zoon zijt, werp u zeiven nederwaarts; want daar is geschreven, dat Hij zijnen engelen van u bevelen zal en dat zij u op de handen zullen nemen, opdat gij niet te eeniger tijd uwen voet aan eenen steen stoot." Maar Jezus zeide: „Daar is wederom geschreven: Gij zult den Heere uwen God niet verzoeken." Eindelijk nam de duivel hem mede op eenen zeer hoogen berg en toonde hem al de koninkrijken der wereld en hunne heerlijkheid en zeide: „Al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallend mij zult aanbidden." Toen zeide Jezus tot hem: „Ga weg, Satan! want er staat geschreven: Gij zult den Heere uwen God aanbidden en Hem alleen dienen." Toen liet de duivel van hem af en de engelen zijn toegekomen en dienden hem. Hoe oud was Jezus, toen hij optrad als Verlosser? Tot wien ging hij en wat begeerde hij ? Waarom wilde Johannes niet aanstonds Jezus doopen? Wat gebeurde bij Jezus' doop? "Waarheen ging Jezus na den doop en wat geschiedde daar? Welke was de lste verzoeking en wat zeide Jezus? Welke was de 2de verzoeking en wat antwoordde de Heere? Welke was de 3ae verzoeking en met welke woorden wees Jezus haar af? Tekst: Hebrëen 4:15. Leeren: Psalm 119:67; Gezang 50:4. Les 6. Jezus' discipelen en de bruiloft te Kana. Johannes 1:19—52; 2:1 — 11. !Na de verzoeking in de woestijn begaf Jezus zich weer naar den Jordaan, waar Johannes doopte. Toen deze den Heiland zag, wees hij zijne discipelen op hem met de woorden: „Zie het lam Gods, dat de zonde der wereld weg neemt." Den volgenden dag deed hij hetzelfde en dit had ten gevolge, dat twee discipelen van den Dooper, Johannes en Andreas den Heiland volgden. Andreas vond op zijn beurt zijn broeder Simon en leidde dezen tot Jezus. En Jezus noemde hem Cefas of Petrus (rotsman). Des anderen daags riep Jezus nog Filippus en zeide tot hem: volg mij. Aanstonds gehoorzaamde ook deze Jezus' woord. Nu had Pilippus een goeden vriend Nathanael en waar hij zelf Jezus had leeren kennen, wilde hij gaarne, dat ook Nathanael Jezus' discipel zou] worden. Pilippus ging dan ook tot hem en riep vol blijdschap hem toe: Wij hebben den door God gezonden Verlosser gevonden: Jezus van Nazareth. Maar, Nathanael wilde niet gelooven, dat de Messias uit zulk een veracht plaatsje als Nazareth zou voortkomen. Smadelijk riep hij uit: „Kan uit Nazareth iets goeds zijn!" Filippus echter antwoordde: „Kom en zie." Toen Jezus 'nu Nathanael tot zich zag naderen zeide hij van hem: „Zie waarlijk een Israëliet, in wien geen bedrog is." Verwonderd vroeg Nathanael daarop: „Vanwaar kent Gij mij?" Hierop openbaarde de Heere hem, dat Hij hem ook in 't verborgene gezien en gekend had en Nathanael geloofde en volgde Jezus. Met deze discipelen werd de Heere genoodigd op een bruiloft te Kana in Galilea. Ook Maria, de moeder van Jezus, was aldaar. Nu gebeurde het, dat tijdens het feest de wijn begon op te raken. Aanstonds als Maria dit bemerkte, zeide zij het aan Jezus, hopend, dat hij wel hulp zou verschaffen. Maar hij antwoordde, dat zijne ure om te helpen nog niet was gekomen. Toch ging Maria naar de knechten en zeide, dat zij moesten doen al wat Jezus hun zeggen zou. Nu stonden er in het huis van Jezus' gastheer, evenals in elke joodsche woning, steenen watervaten, welke dienst deden bij de voetwassching. Niet lang daarna beval de Heere Jezus den knechten deze met water te vullen. Vervolgens zeide Hij tot hen: „Schept nu en draagt het tot den hofmeester." En zij deden aldus. Toen nu do hofmeester het ontving was het wijn geworden zoo edel van smaak, dat hij den anderen wijn ver overtrof. — Dit was het eerste wonder, dat Jezus deed. jf Steenen Watervaten. Waarheen ging Jezus na de verzoeking? Met welke woorden wees Johannes op hem? Welke discipelen van Johannes volgden Jezus? Wien bracht Andreas tot Jezus en hoe noemde Jezus dezen nieuwen discipel ? Wien riep de Heere toen en wien wilde deze medebrengen? Waarom twijfelde Nathanaël eerst? Hoe begroette hem de Heere? Waar ging Jezus ter bruiloft? Welk wonder deed Hij toen? Het hoeveelste wonder was dit? Tekst: 1 Petrus 5:7. Leeren: Psalm 42:3; Gezang 65:1. Les 7» De Tempelreiniging. Nicodemus. De Samaritaansche vrouw. Johannes 2 : 13—4 : 42. Yan Kana ging Jezus naar Jerusalem om liet paaschfeest te vieren. Daar vond hij den voorhof des tempels vol kooplieden, die offerdieren verkochten en vreemd geld omwisselden in joodsche munt voor de tempelbelasting. Deze ontheiliging van Gods Huis ontroerde den Heiland. Daarom maakte hij een geesel van touwtjes en verdreef de kooplieden zeggende: „Maakt niet het huis mijns Yaders tot een huis van koophandel." De discipelen gedachten hierbij, dat er geschreven stond met het oog op den Messias: „De ijver van uw Huis heeft mij v.erslonden." Ook geloofden velen in Hem om de teekenen, welke Hij deed. Israëls oudsten echter ergerden zich over deze daad, want Jezus trad hierdoor op als de Messias, die den ' vervallen dienst van God kwam herstellen, en reeds nu kozen zij tegen Hem. Een hunner, Nicodemus, voelde zich evenwel tot Jezus aangetrokken. Openlijk durfde hij dit wel niet bekennen, maar 'snachts kwam hij tot hem. Toen hield de Heiland met hem een lang gesprek over de wedergeboorte en zeide hij hem, dat niet slechts eene uitwendige verandering, maar eene inwendige vernieuwing (wedergeboorte) noodig is tot zaligheid. „Indien iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk Gods niet ingaan." Na dit gesprek bleef Nicodemus Jezus aanhangen. Hij was het, die later met Jozef van Arimathea Jezus' lichaam begroef. Jezus onderwees dus Nicodemus in een afzonderlijk gesprek. Zoo deed hij ook eens eene Samaritaansche vrouw, welke hij ontmoette op zijn terugreis naar Galilea. Nabij de stad Sichar zat Jezus bij eene put, terwijl de discipelen naar de stad waren om brood te koopen. Toen kwam daar eene vrouw om water te putten. Jezus vroeg haar hem wat te drinken te geven. Dit verwonderde haar zeer, want de Samaritanen en Joden haatten elkander zóo, dat zij elkander nooit iets vroegen. Zij zeide dit dan ook aan den Heiland, maar Jezus antwoordde, dat als zij wist wie hij was, zij van hem levend water begeeren zou. De vrouw begreep dit niet. Toen sprak Jezus over wat anders en liet haar bemerken, dat hij haar zondig leven kende, ook zonder dat zij het vertelde. Nu begreep zij, dat Jezus een profeet was. Daarom vroeg zij, waar men God moest aanbidden, te Jeruzalem of op den berg Gerizim, want hierover hadden Joden en Samaritanen twist. Jezus antwoordde, dat het niet aankomt op de plaats, maar op de wijze, op welke men God aanbidt; want, zeide hij: „God is een Geest en die Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." Ook zeide hij, dat hij de Messias was. Nu liep de vrouw naar de stad en vertelde wat hij haar gezegd had. En vele Samaritanen kwamen en geloofden in hem. Wat ergerde Jezus in den tempel en wat deed Hij? Aan welk Schriftwoord dachten hierbij de discipelen ? Waarom namen Israëls oudsten den Heiland zijn daad kwalijk? Wie voelden zich tot Jezus aangetrokken en wat deed hij ? Wat zeide de Heere tot hem? Is Nicodemus den Heere blijven liefhebben? Met wie heeft Jezus nog eens een lang gesprek gehad ? Wat vroeg Jezus haar en waarom bevreemde haar dit? Wat liet de Heere haar bemerken ? Wat vroeg zij, toen zij wist, dat Jezus een profeet was? Wat antwoordde Jezus haar? Tekst: Jesaia 42:3. Leeren: Psalm 23 : 1; Gezang 39 : 5. Les 8. De koninklijke hoveling. Prediking te Nazareth. Johannes 4: 43—54; Marcus 1 : 21—28; Lucas 4 : 16—30. Na een verblijf van 2 dagen te Sichar ging Jezus naar Ivana. Nauwelijks was hij daar of uit Ivapernaum kwam een koninklijk hoveling. Diens zoon was krank en hij begeerde, dat Jezus met hem zou gaan en zijn kind genezen. En de Heere zeide tot hem: „Ga henen, uw zoon leeft." En de hoveling geloofde Jezus' woord en ging henen. Onderweg kwamen reeds de knechten hem tegemoet met de boodschap dat zijn kind beter was geworden. Toen hij hun vroeg, wanneer dit was geschied, bleek dat dit op hetzelfde uur had plaats gevonden, waarop Jezus gezegd had: „Uw zoon leeft". En de hoveling geloofde in Jezus en zijn geheele huis. Naast dezen hoveling met zijn oprecht geloof in den Heiland stonden echter zeer velen, die van Hem niets wilden weten en hun vijandschap duidelijk toonden. Zoo was het o. a. te Nazareth. Jezus was daar eens op den Sabbat. Naar zijn gewoonte ging Jezus toen naar de Synagoge. En hem werd gegeven de boekrol van den profeet Jesaia. De Heiland las het deel der profetie, dat aan de orde was, het begin van het giste hoofdstuk, dat eene profetie omtrent den Messias bevat. Daarna ging hij zitten en zeide, dat deze voorspelling in hem vervuld was. Aanvankelijk luisterde men goed en men verwonderde zich over de aangename wijze, waarop Jezus sprak. Maar, toen hij zeide, dat hij de wonderen, welke hij te Kapernaum had gedaan, te Nazareth niet zou herhalen, omdat het geloof in hem ontbrak, werden zijne hoorders toornig. En opstaande wierpen zij hem uit buiten de stad en wilden hem afwerpen van den berg, op welken ïfazaretli was gebouwd. Maar hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg zonder dat iemand Hem leed deed. En hij vertrok naar Kapernaum en leerde in de Synogoge en zij versloegen zich over zijne leer, want zijn woord was met macht. Ook ging zijn woord van teekenen zijner goddelijke heerlijkheid vergezeld. Zoo genas hij o. a. een man, die een onreinen geest had in de Synagoge te Kapernaum, en ook deed hij een wonder in het huis van Simon Petrus. Toen hij met zijne discipelen daar kwam, lag Petrus' schoonmoeder ziek door de koorts. En terstond zeiden zij hem van haar. En hij, tot haar gaande vatte hare hand en richtte ze op. Dadelijk verliet haar daarop de koorts. En zij diende hem. Wie kwam te Kana tot Jezus en wat begeerde hij? "Wat zeide Jezus tot hem en is het ook zoo geschied? Waar ondervond de Heere groote vijandschap? Oostersche boeken en schrijfgereedschap. Waarover preekte Jezus? Waarom werd men toornig op den Heiland? Wat wilde men Jezus doen? Geschiedde den Heere ook leed? Hoe stonden de mensehen te Kapernaum tegenover Jezus? Welke wonderen deed de Heere te Kapernaum? Tekt: Lucas 4:18, 19. Leeren: Psalm 145:6; Gezang 189:4. Les 9. Jezus' verblijf in Galilea. Lucas 5 : 1—28. Het gerucht van den Heiland verbreidde zich weldra ver buiten Kapernaum door geheel Galilea en zeer velen kwamen om hem te hooron. Zoo moest hij zelfs eens in eene schuit gaan om aan het gedrang der schare te ontkomen en vandaar prediken. Die schuit behoorde aan Petrus en juist had deze haar verlaten. Want al waren Petrus en Andreas, Johannes en Jacobus reeds discipelen van den Heiland, toch oefenden zij hun oud bedrijf, net visscnen, uit. Als Jezus nu zijn rede geeindigd had beval hij aan Petrus wat verder van het land te gaan en de netten uit te werpen. Deze antwoordde: „Meester, wij hebben den geheelen nacht gearbeid doch niets gevangen; maar op uw woord zal ik het net uitwerpen." En — Petrus' gehoorzaamheid werd bekroond met zulk eene rijke vangst, dat zijn net scheurde en zijne vrienden met een ander schip moesten helpen. Beide schepen werden toen zoo vol visch, dat zij bijna zonken. Hierop viel Petrus voor Jezus op de knieën en zeide: „Heere, ga uit van mij, want ik Idenb., N. T. .> Viasoherschuit op de Galileeaehe Zee. ben een zondig mensch." Doch Jezus zeide: „Vrees niet; van nu aan zult gij menschen vangen." En als zij, Petrus, Johannes en Jacobus, de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles en volgden Jezus. Te Kapernaum en op zijne tochten door Gralilea kwamen telkens vele kranken tot Jezus om genezing te vragen. Zoo was daar in een der steden van Gralilea een melaatsch mensch. Deze, Jezus ziende, viel op zijn aangezicht en bad hem, zeggende: „Heere, zoo gij wilt, gij kunt mij reinigen." Toen strekte Jezus de hand uit, raakte hem aan en sprak: „Ik wil: word gereinigd. En terstond was de man genezen. Hierop gebood Jezus hem, dat hij het niemand zeggen zoude, doch zou heengaap en zich zei ven aan den priester vertoonen, opdat deze zou verklaren, dat hij hersteld was en hem zou toelaten het door de wet bevolen dankoffer te brengen. Maar, het gerucht van Jezus ging te meer voort en vele scharen kwamen te samen om hem te hooren en door hem genezen te worden. Daarom vertrok Jezus naar de woestijn en bad aldaar. Niet lang daarna predikte Jezus eens in een huis, toen eenige mannen een geraakte (verlamde) tot hem wilden brengen. Door de menigte konden zij echter niet binnen komen. Toen klommen zij op het dak, openden het en lieten den zieke op zijn bed voor Jezus neder. En hij, ziende hun geloof, zeide tot den kranke: „Mensch, uwe zonden zijn u vergeven." Hierover ergerden zich de Earizéeën en Schriftgeleerden; want, zeiden zij, wie kan de zonden vergeven dap Grod alleen? Toen Jezus dit bemerkte, toonde hij hun, dat Degene, die macht heeft zieken te genezen, ook de zonde vergeven kan. Vervolgens gebood hij den kranke op te sta,an en zie, de man was genezen. En ontzetting beving allen en zij verheerlijkten God, zeggende: wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien. Ook riep Jezus Levi den tollenaar (ontvanger van de belastingen) en deze verliet alles en volgde hem. En Levi richte hein een grooten maaltijd aan in zijn huis en vele tollenaars zaten met Jezus aan. Ook hieraan ergerden zich de trotsche Schriftgeleerden en Farizeeën. Zij konden zich niet begrijpen, dat Jezus zich met zulke menschen bemoeide. Doch de Heiland zeide: „Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekeering." In -wiens schuit ging Jezus om te prediken? Wat beval de Heere aan Petrus en wat zeide deze? Hoe werd Petrus' gehoorzaamheid bekroond ? Wat deed Petrus na de wonderbare vangst? Wat beloofde Jezus en wie verlieten alles om hem te volgen ? Wien genas de Heere te Kapernaüm ? Hoe toonden eenige mannen hun geloof? Wat zeide de Heere tot den kranke? Wien riep Jezus als discipel en waaraan ergerden zich de Schriftgeleerden ? Tekst: Filippensen 3:9. Leeren : Psalm 32 : 1 ; Gezang 43 : 2. Les 10. De 12 apostelen. Bethesda. Jezus tegenover den Sabbat. Mattheus 10; Marcns 5: 7—13; Johannes 5; Lucas 6 : 1—16. In de dagen, in welke hij arbeidde in Galilea, koos Jezus uit zijne volgelingen er 12, die altijd bij hem zouden zijn. Dezen waren: Simon Petrus en Andreas; Johannes en Jacobus (zonen van Zebedeus), Filippus en Bartolomeus (die ook Nathanael heet); Mattheus (of Levi, de tollenaar) en Thomas; Jacobus (de zoon van Alfeus) en Simon Zelotes; Judas (de zoon van Johannes) en Judas Iscariot. Later, na Jezus' dood, zouden deze mannen als apostelen alom het evangelie prediken; doch ook nu reeds gebruikte de Heere hen somtijds als zijne gezanten. Zoo zoud hij hen eens, twee aan twee, uit om Israël te doorreizen en te prediken: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Daarbij gaf de Heere hun macht tot het doen van wonderen. Terwijl de twaalven hiermede bezig waren ging Jezus alleen naar Jerusalem om ook daar te leeren en zijne wonderen te werken, opdat er geene verontschuldiging zou zijn voor het ongeloof van Israels oudsten. Nu was er te Jerusalem, nabij de Schaapspoort, een badwater Bethesda , waar, in 5 zalen, vele kranken lagen. Want, op zekeren tijd daalde een engel neder en beroerde dat water en wie dan daarna het eerst er in daalde werd genezen, welke ziekte hij ook had. Onder deze kranken bevond zich ook een man, die reeds 38 jaren krank was. Vruchteloos had hij telkens getracht ook eens het eerst in het water te komen; altijd gingen anderen hem voor, want hij kon niet loopen en er was niemand, die hem naar het water droeg. Tot hem ging de Heiland en vroeg: „"Wilt gij gezond worden?" Toen vertelde de zieke hoelang hij reeds vergeefs gehoopt had en telkens te laat was gekomen. Daarop zeide Jezus: „Sta op, neem uw beddeke op en wandel." En terstond werd de mensch gezond. Dit wonder geschiedde op den Sabbat. Toen nu de genezene wandelde, zijn bed dragende, berispen hem Israëls oudsten; want, volgens hen was dit ontheiliging van den Rustdag. Hij beriep zich echter op Jezus en zeide: „Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft mij aldus bevolen." Toen zochten zij Jezus te dooden, omdat hij zulks op den Sabbat deed. Meermalen verweten de Joden trouwens aan Jezus, dat hij den Sabbat niet eerde. Zoo ook eens, toen Jezus op den Sabbat in de Synagoge een man genas, die een verlamde hand had en een andermaal, toen zijne discipelen op Sabbat door het korenveld liepen en aren plukten, zonder dat de Heiland dit verbood. Israels oudsten verstonden n. 1. niet, dat alles wat God verheerlijkt en alles wat bepaald noodzakelijk is, op den Sabbat geoorloofd is. De Heere zeide hun echter, dat het geoorloofd is op den Sabbat goed te doen en dat de mensch er niet is om den Sabbat, maar dat de Sabbat er is om den mensch. Van Judea keerde Jezus naar Galilea terug. Hoe heeten de apostelen? Welke opdracht gaf hij hen? Waar ging Jezus heen, toen de apostelen het land doorreisden.' Welk badwater was er bij Jerusalem en wat was het bijzondere bij dat water ? Hoe lang was de man ziek, dien Jezus opzocht? Wat vroeg de Heere hem en wat beval Hij hem? Waarom berispten Israëls oudsten den genezene? Hebben de oudsten van Israël wel eens meer aan den Heere verweten, dat Hij den Sabbat niet eerde? Wat zeide de Heere omtrent den Sabbat? Tekst: Collossensen 3:17. Leeren: Psalm 146:6; Gezang 107:6. Les 11. De Bergrede. De gelijkenis van den Zaaier. Mattheus 5—7; Mattheus 13:1—23. Behalve door zijne daden leerde de Heiland ook dikwijls door woorden, door zijne prediking. Zoo sprak hij eens eene lange rede op een berg in Galilea (daarom bergrede genoemd). Daarin handelde hij over zijn koninkrijk en noemde hij de kenteekenen zijner onderdanen. Die deze kenteekenen vertoonden prees hij zalig. Zoo zei hij: „Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijn die treuren, want zij zullen worden vertroost. Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen." Ook noemde hij zijne discipelen: het zout der aarde en het licht der wereld en vermaande hij hen te wandelen overeenkomstig Gods wet. Yerder onderwees hij hen omtrent het gebed. Hij zeide: „Gij dan bidt aldus: „Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede gelijk in den hemel alzoo ook op aarde; geef ons heden ons dagelijksch brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking , maar verlos ons van den booze; want uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen." Dikwijls bediende de Heere zicli ook van. gelijkenissen. Dit zijn kleine verhalen, die niet werkelijk gebeurd zijn, maar de eene of andere waarheid duidelijk maken. Zoo vertelde Jezus eens de gelijkenis van den zaaier om te wijzen op den verschillenden ontvangst, welke het gepredikte woord ten deel valt. Een zaaier, zeide hij, ging uit om te zaaien. Nu viel een deel van het zaad op den weg en het werd vertreden of opgegeten door de vogels. Een ander deel viel op de steenrots. Snel schoot het op; maar, omdat het het geen diepte van aarde had, verdorde het. Een derde deel viel in de doornen en deze verstikten het. Eén deel echter viel in goede aarde en droeg vrucht 100, 60, en 30 voud. Den zin dezer gelijkenis verklaarde Jezus aldus: Het zaad is het Woord Gods. Het zaaien is de prediking van dat woord. Degenen, bij wie op den weg gezaaid wordt, zijn zij, die het woord hopren zonder vrucht; met hen, bij wie het zaad op de steenrots valt, bedoelde de Heere die menschen, die het woord met vreugde hooren, maar, als het gehoorzamen moeite medebrengt, aanstonds afvallen. In de derde plaats: het zaad dat tusschen de doornen valt doelt op hen, die het woord hooren niet zonder indruk, maar bij wie deze verloren gaat door de drukte des levens en het jagen naar genot, En eindelijk zij, bij wie het zaad vrucht draagt, zijn degenen, die het woord hooren en er door tot bekeering worden geleid. "Welke lange rede heeft de Heere eens gehouden? Wie prees Jezus zalig? Hoe noemde Jezus de onderdanen van zijn Koninkrijk? Welk gebed leerde de Heiland zijnen discipelen? Wat zijn gelijkenissen? Hoe luidt de gelijkenis van den zaaier? Hoe verklaarde de Heere haar? Tekst: Mattheus 7:7. Leeren: Psalm 119:53; Gezang 79:5. Les. 12. De gelijkenissen van Lucas 15. Lucas 15. Eens kwamen tot Jezus vele zondaars en tollenaars. De Farizeeën ergerden zich hierover, want zij verachtten hen en wilden zich geheel niet met hen bemoeien. De Heere wilde hun nu doen gevoelen, hoe God heel anders gezind is dan zij en hoe Hij den berouwhebbenden zondaar niet afstoot, maar gaarne aanneemt en de zonden vergeeft. Daartoe verhaalde hij de volgende gelijkenis: Iemand had 2 zonen. De jongste kwam tot zijn vader en vroeg om zijn erfdeel. Toen hij het had ontvangen reisde hij naar een vergelegen land en daar leefde hij in overdaad. Als hij nu alles verteerd had kwam er hongersnood en begon hij gebrek te lijden, zoodat hij zich als zwijnenhoeder verhuurde bij een der burgers van dat land. En hij begeerde als voedsel den draf, dien de zwijnen aten, maar niemand gaf hem dien. In de ellende kwam de verloren zoon tot zich zeiven. Hij dacht aan zijn vader en hoe goed die voor hem was geweest. En hij werd zeer bedroefd en had groot berouw, dat hij hem had verlaten. Daarom stond hij op en keerde terug om hem schuld te belijden en vergeving te vragen. Als hij nu nog verre was, zag hem zijn vader en toeloopende viel hij hem om den hals en kuste hem. En de zoon zeide: „Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen u en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden". Maar de vader beval: hem het beste kleed aan te doen en een ring aan zijn hand en schoenen aan zijne voeten en het gemeste kalf te slachten. En zij begonnen feest te vieren. Toen de oudste zoon dit bemerkte was hij zeer boos. Hij verachtte zijn broeder en wilde hem niet vergeven. Maar, zijn vader bestrafte hem en wekte hem op ook blijde te zijn; want, zeide hij: „Uw broeder was dood en is weder levend geworden, hij was verloren en is gevonden." Ook verhaalde Jezus 2 gelijkenissen om te leeren, hoe God zelfs niet wacht tot de zondaar tot Hem komt, maar Zelf den verlorene opzoekt. Een herder had 100 schapen. Nu raakte er een van de kudde af. En wat deed nu de herder? Hij liet de 99 wel verzorgd achter en ging uit om het verloren schaap te zoeken, juist zoolang tot hij het had gevonden. Ook was er eene vrouw, die eenen penning verloren had. Zij was hierover zeer bedroefd, en ging haar huis geheel schoonmaken en zich alle denkbare moeite getroosten om hem terug te vinden. En eindelijk, als zij hem had gevonden, deed zij even als de herder en riep vrienden en buren om feest te vieren, daar gevonden was wat verloren was. Zoo nu, zeide Jezus, is er blijdschap voor de engelen Gods over eenen zondaar, die zich bekeert. Waartoe verhaalde de Heere de gelijkenis van den verloren zoon ? Hoe luidt die gelijkenis? Wat deed de oudste zoon? Waartoe verhaalde Jezus de 2 volgende gelijkenissen? Hoe luidt de gelijkenis van het verloren schaap? Hoe die van den verloren penning? Tekst: Lukas 15:2b. Leeren: Psalm 119:88; Gezang 39:1, 3. Les 13. De gelijkenissen van den barmhartigen Samaritaan en van den rijken man en Lazarus. Lucas 10:25—37; 16:19—31. Eens kwam een wetgeleerde tot Jezus en vroeg: „Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" De Heere herinnerde hem aan den eisch der wet: „Gij zult den Iloere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uwe ziel en uit geheel uw verstand en uwen naasten als u zeiven." Maar de man vroeg: „Wie is mijn naaste?" Daarop sprak de Heere de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Iemand werd op reis door roovers uitgeplunderd en half dood bleef hij liggen. Toen kwam langs dien weg een priester en vervolgens een leviet; maar, beiden gingen zonder hulp te verleenen voorbij. Eindelijk kwam er een Samaritaan langs. Deze zag den onge- lukkige en ontfermde zicli over hem. Hij verbond hem, zette hem op zijn ezel en bracht hem ter verpleging naar eene herberg, terwijl hij al de kosten voor hem betaalde. — Na dit verhaal vroeg Jezus: „"Wie van aeze 3 was de naaste van dien ongelukkige?" De wetgeleerde antwoordde: „Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft.' Welnu — zeide Jezus — „Ga henen en doe gij desgelijks." Eene andere maal leerde Jezus zijnen hoorders, dat God eenmaal allen zal oordeelen en een iegelijk vergelden naar zijne werken. Daartoe verhaalde hij de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus. Er was eens een rijk man, die in weelde leefde. Ook was er een bedelaar, Lazarus, welke lag voor de poort van den rijke en begeerde verzadigd te worden met de kruimkens van diens tafel. Doch de rijke liet hem ongeholpen liggen. Eindelijk stierf de bedelaar. Daar hij God vreesde, droegen de engelen hem naar den hemel en legden hem daar neer in Abrahams schoot. Ook stierf de rijke. Maar deze had God niet gediend. Daarom kwam hij ook niet in den hemel maar in de hel. Toen hij daar zijne oogen opsloeg zag hij Lazarus in vreugde en smeekte nu Abraham, dat Lazarus tot hem mocht komen om zijne lippen te bevochtigen en aldus zijn pijn te lenigen. Maar Abraham zeide, dat zulks onmogelijk was. Daarop vroeg de ongelukkige, dat Lazarus gezonden mocht worden naar zijne broeders om hen te waarschuwen, opdat zij zich zouden bekeeren. Maar ook dit was onmogelijk. Zij hadden het Woord van God en daarnaar moesten zij luisteren. Als zij dit niet deden zouden zij zich ook door Lazarus niet laten gezeggen. Wat vroeg iemand aan Jezus en wat antwoordde deze? Welke gelijkenis sprak de Heere toen? Hoe luidt de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan ? Wie was de naaste van den ongelukkige? Wat zeide Jezus ten slotte tot den wetgeleerde? Wat leerde Jezus in de gelijkenis van den rijken man en Lazarus? Hoe luidt zij ? Tekst: Mattheus 5 : 44. Leeren: Psalm 41 : 1 ; Gezang 61 : 15. Les 14. Enkele gelijkenissen (vervolg). Mattheus 25:1—13; 7:24—29; Lukas 18:1 — 14. Behalve de gelijkenissen in de vorige lessen genoemd verhaalde de Heere er nog vele aan zijne hoorders. Zoo zijn er 2, waarin liij hen opwekte om toch te bedenken wat tot hunne zaligheid diende en zich met het oog op de eeuwigheid niet met een valsche hoop te vleien. De eerste dezer gelijkenissen is die van de 5 wijze en 5 dwaze maagden. 10 Maagden gingen uit om deql te nemen aan eene bruiloft. Daartoe hadden ze allen lampen; want, zonder brandende lamp mochten zij de feestzaal niet binnen gaan. Maar, 5 hadden, zeer Oostersche lampen. zorgeloos, niet genoeg olie in hunne lampen. Toen nu de bruidegom lang weg bleef vielen allen in slaap. Te middernacht wekte hen echter de "roepstem: Zie de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet. Slechts 5 hadden nu nog een brandende lamp. Dezen werden binnengelaten. Zij, wier lamp was uitgegaan, klopten echter ver- , geefs. Zoo, wil de Heiland zeggen, zullen er ook velen zijn die hopen den hemel in te gaan, maar die te laat zullen bemerken, dat zij missen wat hun daar toegang verschaft. De andere gelijkenis verhaalt van 2 menschen, die ieder een huis bouwden. De een bouwde het op het zand. De ander op de rots. Daarom was de eerste spoedig en zonder veel moeite klaar. De ander daarentegen moest lang en hard arbeiden om de fundamenten vast te leggen in de rots. Maar, zijn arbeid was niet vruchteloos. AVant, toen regen en storm kwamen, viel het eerste huis aanstonds ineen; doch het huis op de rots bood weerstand. Zoo komt het er ook voor ons op aan, dat het huis van ons geloof niet alleen mooi schijnt, maar rust op goeden grond. Anders komen wij bedrogen uit. Ook zijn er 2 gelijkenissen, die onderricht geven omtrent het gebed. De eerste verhaalt van 2 menschen, die opgingen naar den tempel om te bidden: een farizeeër en een tollenaar. Zeer verschillend was beider gemoedsstemming. Dit bleek in de woorden van hun gebed. Want, de farizeeër, staande in het gevoel van zijne waardigheid, dankte God, dat hij zoo deugdzaam was. Zonder kennis van zijne zonde, ontbrak hem alle kleinheid voor God. De tollenaar bezat deze echter wel. Zelfs zijne houding bij het gebed bewees dit. Yan verre staande wilde hij de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg hij zich op den borst, terwijl hij slechts de enkele woorden bad: „O God, wees mij, zondaar, genadig". Dit laatste gebed werd door God gehoord. De Farizeeër ging echter zonder zegen naar huis. Want, de hoogmoedige man is den Heere een gruwel, maar den nederige geeft Hij genade. De andere gelijkenis verhaalt van eene weduwe, die recht zocht bij een rechter. Deze hoorde haar eerst niet; maar, de vrouw liet zich niet uit het veld slaan. Het was haar ernst met hetgeen zij vroeg, want zij wist, dat niemand dan de rechter haar helpen kon. Daarom bleef zij dan ook vragen ondanks zijn weigeren. En eindelijk deed de rechter naar haar begeerte, want haar aanhouden verveelde hem. Hierdoor leerde Jezus zijn hoorders, dat zij moeten aanhouden, volharden in het gebed, maar dat God hen dan ook zal hooren. Nog vele andere gelijkenissen verhaalde Jezus en men ontzette zich over zijne leer; want, hij leerde als machthebbende en niet als de schriftgeleerden. Wat leerde Jezus in de gelijkenis der wijze en dwaze maagden en van de 2 bouwlieden? Hoe luidt de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden? Hoe die van de 2 bouwlieden? In welke gelijkenissen gaf Jezus onderwijs over het gebed? Hoe moeten wij gestemd zijn bij ons gebed? Hoe luidt de gelijkenis van de rechtzoekende weduwe ? Wat leert Jezus in deze gelijkenis? Waarom verwonderde men zich over Jezus' onderwijs? Tekst: Mattheus 25:13. Leeren: Psalm 109 : 18; Gezang 73 : 12. Les 15. De hoofdman te Kapernaum; de jongeling te Nain; de boetvaardige zondares. Lukas 7. Toen Jezus weer te Kapernaum was riep een romeinsch hoofdman zijne liulp in voor zijn zieken knecht. De Heiland begaf zich op weg om den kranke te bezoeken; maar, toen hij nabij de woning was, zond de hoofdman eenige vrienden om hem te zeggen: „Heere, neem de moeite niet, want ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak zoudt inkomen. Spreek slechts één woord en mijn knecht zal behouden worden." De hoofdman toonde aldus niet alleen zijn ootmoed, maar ook zijn geloof in Jezus macht. De Heere zeide dan ook tot de schare: „Ik zeg ulieden, ik heb zoo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden. ' Zulk een groot geloof werd niet beschaamd. Toen de boden wederkeerden vonden zij den knecht genezen. Den volgenden dag ging Jezus naar de stad Naïn en velen volgden hem. Nabij de stad ontmoette hem een lijkstoet. De eenige zoon eener weduwe werd grafwaarts gedragen en weenend volgde de bedroefde moeder met vele inwoners. En de Ileere, haar ziende, werd met ontferming over haar bewogen en zeide: „Ween niet." De dragers stonden inmiddels stil. Daarop raakte Jezus de baar aan en zeide: „Jongeling, ik zeg u sta op. En de doode zat overeind en begon te spreken. En vreeze beving allen en zij verheerlijkten God, zeggende: „Een groot profeet is onder ons opgestaan en God heeft zijn volk bezocht." In deze dagen was Jezus ter maaltijd bij een farizeeër Simon. Terwijl hij aan tafel aanzat kwam eene vrouw het vertrek binnen. Oostersche maaltijd. Zij knielde weenend aan Jezus' voeten en bevochtigde deze met haar tranen. Daarna droogde zij hen af met haar hoofdhaar, kuste hen en zalfde hen met kostbare zalf. Simon ergerde zich hierover; want, die vrouw was eene groote zondares. Naar zijne meening had Jezus haar van zich moeten stooten. De Heere wist zijne gedachten en verhaalde daarom de volgende gelijkenis. Iemand had 2 schuldenaren; de een was schuldig 500 penningen en de ander 50. Toen zij nu niet hadden om te betalen schold hij hun beiden kwijt. Daarop vroeg Jezus aan Simon: „Wie van deze twee zal hem het meest liefhebben ?" Hij antwoordde: „Degene wien het meest is kwijtgescholden." Welnu, zeide de Heere, zoo is het ook met deze vrouw! Haar was veel vergeven, daarom had zij veel lief en toonde dit in haar eerbewijs; terwijl Simon, die zijn schuld niet gevoelde, weinig lief had, zooals dit gebleken was daarin, dat hij Jezus bij het binnenkomen in zijn huis, zelfs de voeten niet had laten wasschen en geen kus ter begroeting had gegeven. En, zich tot de vrouw wendend, zeide de Heere: „Uwe zonden zijn u vergeven; uw geloof heeft u behouden. Ga heen in vrede." "Wie riep te Kapernaum Jezus' hulp in? Wat liet hij Jezus zeggen, toen deze naar hem op weg was? Wat toonde de hoofdman hierdoor? Wat zeide Jezus omtrent zijn geloof? Wat zag en wat deed Jezus te Naïn ? Bij wien gebruikte Jezus eens den maaltijd? Wat gebeurde aan dien maaltijd? Welke gelijkenis verhaalde Jezus aan Simon? Wat zeide Jezus door deze gelijkenis tot Simon? Welk woord sprak Jezus tot de vrouw? Tekst: Johannes 11:25. Leeren: Psalm 62:5; Gezang 191:3. Les 16. De storm op zee; Jezus te Gadara; de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. Marcus 4 : 35—5 : 43 ; Lucas 8 : 22—-56. Eens voer Jezus naar de andere zijde der Galileesclie zee. Yermoeid sliep hij op het achterschip, toen een storm opstak, waardoor het schip vol water geraakte en dreigde te zinken. Anstig wekten hem daarom de discipelen en zeiden: „Meester, bekommert het u niet, dat wij vergaan." Toen stond Jezus op en bestrafte den wind en de golven en daar werd groote stilte. Daarna zeide hij tot de discipelen: „Wat zijt gij zoo vreesachtig, hoe hebt gij geen geloof?" Zij hadden moeten begrijpen, dat zij met Jezus in het schip, niets hadden te vreezen. Met eerbied riepen zij uit: „Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee hem gehoorzaam zijn?" Toen hij aan de overzijde kwam, in het land der Gadarenen, ontmoette hem aldaar een van den duivel bezetene, die altijd op de bergen en in de graven was, zich zeiven mishandelend. Vruchteloos had men gepoogd hem te bedwingen; want, ook zelfs ketenen verbrak hij. Deze kwam tot Jezus en aanbad hem. Maar de booze geesten in hem begonnen te roepen, dat zij met Jezus niets te doen wilden hebbeD. Doch Jezus gebood hun den man te verlaten. En zij gingen uit en voeren in eene kudde zwijnen, die daar graasde, en deze stortte van de steilte af in de zee. Toen gingen de zwijnenhoeders henen en boodschapten dit in de stad. Als nu de inwoners kwamen en den bezetene genezen zagen, maar hunne zwijnen omgekomen, woog het verlies van deze hun meer dan de redding' van den ongelukkige. Daarom baden zij Jezus, dat hij hun land zou verlaten. Als Jezus na dit bezoek aan het land der Gadarenen weer te Kapernaum was, kwam tot hem Jaïrus, de overste der synagoge. Zijn dochtertje was krank en hij bad den Heere het te genezen. Jezus ging met hem en velen volgden. Onder deze was ook eene vrouw, die reeds 12 jaar krank was en vergeefs hulp bij de dokters gezocht had. Deze had zóó groot geloof in Jezus, dat zij meende, dat reeds eene aanraking van zijn kleed haar zou genezen. Zij deed het en dacht, dat niemand het bemerkte. Maar Jezus zeide, dat hij het wel wist en voegde haar toe: „Uw geloof heeft u behouden." Inmiddels kwamen boden met de tijding, dat Jaïrus dochtertje was gestorven. Doch Jezus sprak: „Vrees niet, geloof alleen." Toen men nu het huis bereikte zond Jezus allen weg. Met de ouders en Petrus, Jacobus en Johannes, bleef hij met de doode, greep haar bij de hand en zeide: „Talitha Kumi," dochtertje sta op. En het kind stond op en wandelde. Wat gebeurde op de Galileesche zee ? Wat zeide de discipelen tot Jezus en wat zeide Jezus tot hen? Wat riepen zij na het wonder eerbiedig uit? Hoe heette het land, waar Jezus heenging? Wie* ontmoette hem daar? Wat riepen de booze geesten? Waar gingen zij heen, nadat zij den man verlaten hadden? Wat deden de inwoners van die streek? Wie kwam in Kapernaum Jezus' hulp vragen? Welk wonder vond op weg plaats? Wie gingen met Jezus in het huis? Wat zeide Jezus tot de doode? Tekst: Mattheus 14:36b. Leeren: Psalm 77 : 7; Gezang 28 : 5. Les 17. De wonderbare spijziging; Jezus wandelend op de zee; de Syro-Fenicische vrouw. Johannes 6:1—21; Marcus 7:24—30. Na dezen vertrok Jezus over de zee van Galilea en hem volgde eene groote schare, omdat zij zijne teekenen zagen, welke hij deed aan de kranken. En Jezus ging op een berg en zat daar met zijne discipelen. Toen hij nu zijne oogen ophief zag hij de schare tot zich naderen. En hij, hen ziende, had medelijden met hen, want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en, hij begon hun vele dingen te leeren. Doch, als het avond werd, rieden de discipelen hem de schare te laten gaan om spijs te koopen in de nabij gelegen dorpen. Jezus echter zeide: „Geeft gij hun te eten." Zij hadden evenwel slechts 5 brooden en 2 visschen. Toch beval de Heere hun de schare te laten nederzitten. Daarna nam hij de 5 brooden en 2 visschen, zag opwaarts, dankte en gaf ze den discipelen en dezen gaven ze aan de schare. En zij aten allen en werden verzadigd. Ook bleven er 12 manden vol brokken over. En die gegeten hadden waren 5000. [Later heeft de Heere nog eens 4000 mannen, behalve de vrouwen en kinderen, gevoed met 7 brooden en enkele visschen]. Hierna liet Jezus de discipelen wegvaren, terwijl hij zelf achter bleef om te bidden. Maar, in den nacht, als de wind tegen was, kwam hij tot hen, wandelend over de zee. En zij, hem ziende, meenden, dat het een spooksel was en schreeuwden zeer. Doch hij stelde hen gerust en zeide: „Zijt welgemoed: Ik ben het; vreest niet." Daarna klom hij in het schip en de wind stilde. En de jongeren ontzetten zich. Aan land gekomen kwamen weder vele zieken tot Jezus en hij genas hen. Maar, niet alleen onder Israël ook onder de heidenen deed Jezus zijne wonderen. Zoo was hij eens nabij Tyrus en Sidon (2 steden in Fenicië). Daar bad hem eene vrouw om hulp voor haar van den duivel bezeten kind. Eerst beproefde de Heere haar geloof en antwoordde haar niet. Maar, zij bleef aanhouden. Toen voegde hij haar toe: „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen." [De joden noemden n. 1. de heidenen honden]. Maar, de vrouw antwoordde: „Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kmimkehs der kinderen. ' Toen zeide Jezus: „O, vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt." En haar kind werd gezond in diezelfde ure. Waarheen ging Jezus en waarom volgden hem velen? Wat zeiden de discipelerf, toen het avond werd? Wat antwoordde Jezus op hun raad? Hoeveel brooden en visschen hadden zij ? Wat heeft Jezus toen gedaan? Welk wonder deed Jezus in den nacht? Welk wonder deed Jezus aan eene heidensche vrouw? Waar was dat en welk geprek had Je?us met haar? Tekst: Johannes 6:35. Leeren: Psalm 111 : 3; Gezang 64 : 1. Les 18. Petrus' belijdenis; Jezus' verheerlijking en reis naar Jeruzalem. Johannes 6:66—69; Mattheus 16:13—21; 17 ; l 20; Lucas 9:52—56; 17:11—19. Jezus was altijd van velen omringd. De meesten volgden hem echter meer om de wonderen dan om hem zeiven. Toen hij dan ook in Kapernaum hen bestrafte om hun ongeloof, keerden velen zich af. Jezus was hun te ernstig en gestreng. Hierop vroeg hij den twaalven of zij ook niet wilden heengaan. Maar Petrus zeide: „Heere, tot Wien zouden wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Zoon des levenden GodSi" — Later heeft Petrus dit nog eens beleden. De Heere vroeg n. 1. wie men zeide, dat hij was. Zij antwoordden, dat men hem hield voor Johannes den Dooper of Elia of een der profeten. Daarop vroeg hij: „Maar wie zegt gij, dat ik benP" Toen sprak Petrus: „Gij zijt de Christus, de Idenb., N. T. Zoon des levenden Gods." Jezus keurde deze belijdenis goed en zeide, dat alleen God zelf Petrus zoo deed spreken. Na dezen begon Jezus hun te zeggen, dat hij veel moest lijden en gedood worden, maar ten 3den dage weder zou opstaan. Hij deelde hun dit vooraf mede, opdat zij zich niet zouden ergeren, als het gebeuren zou. Kort hierna waren Petrus, Jacobus en Johannes getuigen van eene bijzondere openbaring van Jezus' heerlijkheid, üp eenen berg werd hij van gedaante veranderd. Zijn aangezicht blonk als de zon en zijne kleederen werden wit als sneeuw. En naast hem stonden Mozes en Elia, die met hem spraken. Toen wilde Petrus 3 tenten maken om daar altijd te blijven. Maar, eensklaps bedekte hen eene wolk en eene stem uit den hemel zeide: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in welken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem." Hierop vielen de discipelen bevreesd neder; maar Jezus zeide: „Staat op; vreest niet." En hunne oogen opheffend zagen zij niemand dan Jezus alleen. — Als zij nu van den berg afkwamen, kwam tot Jezus een % adei met zijn zoon, die van den duivel bezeten was. \ ruchteloos had deze den discipelen gevraagd zijn kind te genezen. Jezus bedroefde zich hierover en bestrafte daarom zijne jongeren; want, ware hun geloof sterker geweest, dan zouden zij het hebben kunnen doen. Daarna genas Jezus den kranke. Vervolgens ging Jezus naar Jerusalem om het Loofhuttenfeest te vieren. Hij reisde daartoe door Samaria. Op deze tocht kwam Jezus 's avonds in een dorp der Samaritanen om daar den nacht door te brengen. Men weigerde echter hem te ontvangen, omdat hij op reis was naar Jerusalem. Dit vertoornde inzoiwleiheid Jacobus en Johannes. Zij wilden, dat de Heere vuur van den hemel zou doen dalen om die menschen te dooden. Maar Jezus bestrafte hen en zeide: „De Zoon des menschen is niet gekomen om der menschen zielen te verderven, maar te behouden. Ook genas Jezus op deze reis 10 melaatsclien. Zoo ondankbaar waren dezen, dat slechts éen en nog wel een Samaritaan Jezus bedankte. Dit bedroefde den Heere. Waarom volgden velen Jezus en waar en waarom verlieten zij hem ? Wat vroeg Jezus hierop aan de discipelen? Wat zeide toen Petrus uit aller naam? Naar welke aanleiding heeft Petrus deze belijdenis nog eens herhaald ? Wat zeide Jezus na Petrus' belijdenis? Wat voorspelde Jezus aan zijne discipelen?^ Wie nam Jezus met zich op een berg en wat gebeurde daar? Wat vond er plaats toen zij van den berg afkwamen? Wat overkwam den Heere in Samaria? Wat wilden Petrus en Johannes dat toen zou gebeuren en wat zeide Jezus? Tekst: Mattheus 10:32, 33. Leeren: Psalm 25:2; Gezang 38 : G. Les 19. Jezus op het Loofhuttenfeest; de genezing van den blindgeborene; opwekking van Lazarus. Johannes 7, 8, 9, 11. Reeds was het Loofhuttenfeest begonnen, toen Jezus te Jerusalem kwam. In het midden van het feest trad Jezus echter op in den tempel en men verwonderde zich over zijne leer. En velen geloofden. Dit vertoornde Israëls oudsten en zij trachtten dan ook hem gevangen te nemen; maar, dit gelukte niet, want zijne ure was nog niet gekomen. Toen Jezus hierop den tempel verliet zag hij een blindgeborene, welken liij genas. Daar dit wonder op den Sabbat geschiedde beschuldigden Israëls oudsten hem weder van Sabbatschennis. Ook ondervroegen zij den genezen© om zoo mogelijk een punt van aanklacht tegen Jezus te vinden. Maar deze zeide, dat hij hunne booze bedoelingen doorzag en dat liij Jezus hield voor eenen, die door God gezonden was. Daarop wierpen zij den man uit de synagoge. Toen zocht Jezus hem op en maakte zich aan hem bekend als den Zone Gods. En hij geloofde in Hem. In dezen tijd deed Jezus nog een ander wonder, dat de vijand- schap der oudsten tegen hem zeer' opwekte. In Bethanië, nabij Jerusalem, woonden 3 vrienden van den Heere: Lazarus en zijne zusters Martha en Maria. Nu werd Lazarus zeer krank. Aanstonds liet men dit aan Jezus zeggen, die van Jerusalem inmiddels naar den Jordaan was gegaan. Maar, nog 2 dagen wachtte de Heere voor hij naar Bethanië vertrok. Toen hij eindelijk daar kwam lag Lazarus reeds 4 dagen in het graf. Ween end zeide Martha dan ook tot hem: „Heere, waart gij hier geweest, zoo ware mijn broeder niet gestorven." Maar Jezus antwoordde: „Uw broeder zal weder opstaan. Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven!" Hierop ging Martha naar haar zuster Maria en riep deze. Als zij nu kwam en met haar vele joden, die allen weenden, werd Jezus zeer ontroerd. En ook Jezus weende. Zoo kwamen zij bij Lazarus' graf. De Heere liet het openen, dankte en riep toen met groote stem: „Lazarus, kom uit." En dadelijk werd de doode levend. Velen van hen, die dit zagen, geloofden hierop in Jezus. Anderen echter gingen tot de farizeeën en zeiden wat Jezus gedaan had. En dezen, bevreesd dat door al die wonderen, spoedig het geheele volk in Jezus gelooven zou, namen toen, op voorstel van den Hoogepriester Kajafas, het besluit om al het mogelijke te doen om Jezus te dooden. Want, zeiden zij: het is ons nut, dat één mensch sterve voor het volk en het geheele volk niet verloren ga. Wat wilden Israëls oudsten doen en gelukte het.-' Wat deed Jezus bij het verlaten van den tempel? Wat beleed de genezene aan de farizeeën en wat deden zij hem? Wat maakte Jezus aan den man bekend? Wie woonden in Bethanië en wat gebeurde met Lazarus? Ging Jezus dadelijk naar Bethanië, toen hij van Lazarus ziekte hooide ? Wat zeide Martha, toen Jezus daar kwam? Wat antwoordde de Heere ? ( Wat deed Jezus bij het graf? Wat was het gevolg van dit wonder? Tekst: Johannes 7 : 37, 38. Leeren: Psalm 77: 1; Gezang 13< : 6. I Les 20. Jezus op reis naar Jerusalem. Marcus 10:13—16; Mattheus 19:13—24; Mattheus 20:29—34; Lucas 19:1 — 10. Jezus wist, dat de joden hem zochten te dooden. Omdat het zijne ure echter nog niet was, ging hij met de discipelen naar het Over-Jordaanscl»e. Tegen het Paaschfeest evenwel, reisde hij met heu naar Jerusalem, om daar te lijden en te worden gedood. Op weg daarheen had hij verschillende ontmoetingen. Zoo kwamen moeders met hunne kinderen, opdat Jezus hen zou zegenen. De discipelen wilden hen daarin tegenhouden, maar Jezus sprak: „Laat de kinderkens tot mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het koninkrijk Gods." Ook wees hij er op, hoe kinderlijke gezindheid een voorwaarde is om in het koninkrijk Gods in te gaan. Daarop ontmoette hem een jongeling, die zeer rijk was. Deze vroeg, wat hij doen moest om zalig te worden. De Heere wees hem op de 10 geboden, welke hij moest onderhouden. Hij antwoordde, dat hij dit gedaan had. Toen zeide Jezus: „Nog een ding ontbreekt u; verkoop alles wat gij hebt en geef het den armen. AV ant de Heere wist, hoe zijn hart hing aan het aardsche goed. Deze eisch was den jongeling dan ook te zwaar en bedroefd ging liij heen. Op zijne reis kwam Jezus ook door Jericho. Niet ver van daar zat de blinde Bartimeus aan den weg bedelende. Toen deze hoorde, dat Jezus de Nazarener voorbij ging, begon hij te roepen: „Jezus, gij Zone Davids, ontferm U over mij." De omstanders bestraften hem daarop en wilden dat hij zou zwijgen. Maar Bartimeus begreep, dat hem hier eene kans op redding gegeven werd, welke wellicht nooit zou weder komen en riep daarom des te sterker: „Zone Davids ontferm U over mij." En — Jezus hoorde zijn bede. Als de blinde voor hem gebracht was, zeide hij tot hem: „Word ziende, uw geloof heeft u behouden." En terstond werd de blinde ziende en verheerlijkte God. Als Jezus nu door Jericho ging, was daar een zekere Zacheus, een overste der tollenaren, die zeer rijk was Deze begeerde Jezus te zien; maar, hij was klein van gestalte. Daarom klom hij in een vijgeboom. Toen Jezus daar voorbij kwam bleef de Heiland staan, zag 0p°en zeide: „Zacheus haast u en kom af, want ik moet heden in uw huis zijn." Aanstonds gehoorzaamde Zacheus en ontving den Heere met blijdschap. De menschen, die het zagen, ergerden zich echter aan Jezus' doen en zeiden: „Hij is tot een zondigen man ingegaan om te herbergen." Maar, de Heere kende Zacheus beter dan zij en wist, dat hij berouw had over zijne zonden. Dit bleek wel uit zijn gedrag, want hij was mild jegens de armen en indien hij iemand iets had ontvreemd, gaf hij het vierdubbel wedei. Omdat hij aldus berouw had over zijn zonden had de Heere hem opgezocht en bij hem zijn intrek genomen. Want „de Zoon des menschen (zoo noemde Jezus zich) is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is." Wanneer reisde Jezus naar Jerusalem en waartoe? Wat deden de discipelen, toen er kinderen tot hem kwamen en wat zeide Jezus? Wat vroeg de rijke jongeling en wat zeide Jezus hem? Wien genas Jezus aan Jericho's poort? Wie begeerde Jezus te zien en wat deed hij daartoe ? Wat zeide Jezus tot hem ? Waaruit bleek Zacheus' berouw? Wat zeiden de menschen over Jezus' handelwijze? Waartoe zeide Jezus, dat Hij was gekomen? Tekst: Mattheus 16:26. Leeren: Psalm 103:7; Gezang 39:2. Les 21. De zalving te Bethanië; de intocht te Jerusalem. Johannes 12.: 1—8; Mattheus 21 : 1—16. Van Jericho ging Jezus naar Bethanië. Daar werd hem door Simon, den melaatsche, eene maaltijd bereid, aan welke ook Lazarus deelnam, terwijl Martha diende. Aan dezen disch zalfde Maria den Heere met zeer kostbare zalf. Toen Judas Iscarioth dit zag, zeide hij: „Waarom is deze zalf niet verkocht voor 300 penningen en den armen gegeven ?" Hij sprak zoo evenwel niet, omdat hij bezorgd was voor de armen, maar, omdat hij een dief was en de beurs had. Ook eenige der andere discipelen keurden Maria's daad af. Maar, Jezus beschermde haar en prees haar om wat zij gedaan had. Zij deed het immers uit dankbaarheid en liefde voor Jezus. Daarom zeide hij: „De armen hebt gij altijd met u, (dien kunt gij dus altijd gedenken) maar Mij hebt gij niet altijd." Ook zeide hij, dat Maria dit gedaan had ter voorbereiding voor zijne begrafenis. Den volgenden dag (des Zondags) trok de Heere op feestelijke wijze naar Jerusalem. Hij liet zijne discipelen eene ezelin halen en zat daarop. Aldus werd het woord vervuld bij den profeet Zacharias: „Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op eene ezelin." Door deze handelwijze sprak Jezus uit, dat hij de Messias was. De schare begreep dit en jubelend omringden zij hem. Ook strooiden zij palmtakken op den weg en spreidden zij hunne kleederen voor hem uit, terwijl zij zongen: „Hosanna, den Zone Davids! Gezegend is hij, die komt in den naam des Heeren. Hosanna in de hoogste hemelen!" Toen Jezus nabij Jerusalem kwam, weende hij over de stad. Hij wist toch, hoe zij hem straks zou verwerpen en dooden en welke oordeelen haar daarvoor wachtten. In de stad gekomen ging Jezus terstond naar den tempel. Yoor de 2ae maal verdreef hij vandaar de kooplieden en geldwisselaars. Ook genas hij vele kranken. Daar in den tempel zongen evenals op den weg de kinderen tot Jezus' eer. Dit ergerde de farizeeën en schriftgeleerden; zij Avilden dan ook, dat Jezus hun het-zwijgen zou opleggen. Maar, hij zeide tot hen: „Hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij u lof toebereid?" (Psalm 8 : 3). Waar gebruikte Jezus het middagmaal en wie waren daar? Wat deed Maria aan dien maaltijd? Wat zeide Judas en waarom zeide hij dit? Hoe verdedigde Jezus Maria? "Wat gebeurde op den volgenden dag? Welk profetenwoord werd nu vervuld? Wat zongen de scharen, toen Jezus aldus voorttrok? Waarom weende Jezus over Jerusalem? Wat deed Jezus in den tempel? Wat wilden de f'arizeeën en wat antwoordde Jezus ? Tekst: Mattheus 20 : 28. Leeren: Psalm 118 : 13; Gezang 50 : 1. Les 22. De laatste dag van Jezus' openbare werkzaamheid. Mattheus 21: 17—46; 22:1 — 10; 26:1 — 5; Marcus 14 : 10 en 11. Den nacht bracht Jezus in Betlianië door, maar 's morgens ging hij weder naar den tempel. Op weg daarheen hongerde hem. Nu stond er aan den weg een vijgeboom, met bladeren en aan welke dus vrnclit mocht worden verwacht (want de vijgeboom brengt gewoonlijk eerst bladeren en dan vrucht voor). Daarom ging Jezus tot hem. Doch hij vond slechts bladeren. Toen zeide Jezus: „Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid. ' En de boom verdorde terstond. De discipelen verwonderden zich hierover; maar, Jezus antwoordde: „Voorwaar zeg ik u, indien gij geloof hadt en niet twijfeldet*, gij zoudt niet alleen doen hetgeen den vijgeboom is geschied, maar, indien gij tot dezen berg zeidet: "Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. En al wat gij zult begeeren in het gebed, geloovende, zult gij ontvangen." In den tempel deden de overpriesters en schriftgeleerden allerlei strikvragen aan Jezus, opdat zij daardoor beschuldiging tegen hem mochten vinden. Maar, Jezus kende hun bedoeling en verijdelde haar. Ook bestrafte hij de farizeeën, die, onder den schijn van godsdienst, allerlei zonden' deden en openlijk waarschuwde hij voor hen. Op dezen dag sprak Jezus nog verschillende gelijkenissen, o. a. die van de booze landlieden. Iemand had een wijngaard geplant en aan landlieden verhuurd. Toen hij echter een dienstknecht zond om vruchten te ontvangen, sloegen zij hem en zonden hem ledig heen. Met andere dienstknechten ging het eveneens. Sommigen mishandelden en anderen doodden zij. Eindelijk zond de heer nu zijn zoon. Maar ook dezen doodden zij; want, zij meenden, dat, als zij den erfgenaam doodden, de wijngaard hun eigendom zou worden. Daarop strafte de heer de booze landlieden en ontnam hun den wijngaard. Zoo zou het ook Israël vergaan. De profeten had het mishandeld en gedood. Straks zou het ook Gods Zoon, Jezus, dooden. Daarom zou het koninkrijk Gods van Israël weggenomen worden en den heidenen gegeven. Ook in de gelijkenis van de verontschuldigingen sprak de Heere over Israëls ongeloof en komende straf. Aan zijne discipelen noemde hij daarbij verschillende teekenen, welke aan Jerusalems verwoesting zouden voorafgaan. — Het besluit van Israëls oudsten om Jezus te dooden zou nu weldra worden volvoerd. Wel hadden zij gezegd: wij willen Jezus niet op het Paaschfeest dooden, want dan kan er licht oproer komen; maar, God had bepaald, dat Jezus wel op het feest zou sterven. En zoo zou het dan ook geschieden. Een van de twaalven werkte daartoe mede. Judas Iscarioth ging n. 1. tot de priesters en bood aan voor 30 zilverlingen (f 45) Jezus in hun macht te leveren. Met blijdschap hoorden de priesters zijn aanbod en namen zij het aan. Welk wonder deed Jezus op weg naar Jerusalem? Wat zeide Jezus tot de discipelen? Hoe trachtten Israëls oudsten beschuldiging tegen Jezus te vinden? Tegen wie waarschuwde Jezus en waarom? Welke gelijkenis verhaalde de Heere en wat voorspelde zij? Wat deelde de Heere aan de discipelen mede? Waarom wilden Israëls oudsten Jezus niet op het feest dooden? Wie had bepaald, dat dit toch geschieden zou ? "W aardoor is het plan der oudsten veranderd ? Voor hoeveel zou Judas Jezus veraden? Tekst: Hebreeën 1 : 1,"2. Leeren: Psalm 19:7; Gezang 54 : 5. Les 23. In de Paaschzaal. Lukas 22:7—14; Jokannes 13; Mattheus 26:17—35; Marcus 14 : 13—31. Des Donderdags zond Jezus Petrus en Johannes van Bethanië naar Jerusalem om het paaschmaal te bereiden. In de stad zouden zij een man zien, die eene kruik water droeg. Ilem moesten zij volgen en waar hij zou ingaan den maaltijd aanrichten. Tegen den avond kwam ook Jezus daar met de jongeren. Nauwelijks de zaal binnengegaan, rees onder de discipelen de vraag, wie hunner de meeste was. Een ieder achtte zich meerder dan den ander. Daarom vonden zij allen zich ook te voornaam om te doen wat altijd plaats vond, als men een huis binnenkwam, doch dan gewoonlijk door een sla^f geschiedde, n.1. elkander de voeten te wasschen. Toen wees Jezus hen op beschamende wijze terecht. Hij legde zijne kleederen af, nam een doek, goot water in een bekken en begon zelf hun de voeten te wasschen. Zoo kwam de Heere ook tot Petrus. Maar deze wilde eerst niet toelaten, dat Jezus zijne voeten wiesch. Doch de Heiland zeide: „Indien Ik u niet wascli hebt gij geen deel aan Mij." Daarop sloeg Petrus naar de andere zijde over en vroeg hij, dat de Heere hem ook de handen en het hoofd wasschen zou; maar, Jezus zeide, dat dit niet noodig was. Zoo wiesch de Heiland dan aller voeten. Vervolgens beval Jezus hun zijn voorbeeld na te volgen en elkander te dienen. Daarna gebruikte men het paaschmaal. Aan tafel gezeten, zeide Jezus dat een hunner Hem zou verraden. Diens naam noemde hij echter niet; ook niet, toen de discipelen er hem naar vroegen. Judas begreep evenwel, dat de Heere wist wat hij van plan was. Toch bleef hij nog zitten. Daarom zeide Jezus tot hem. „Hetgeen gij wilt doen, doe het haastelijk." Toen ging hij heen, naar de meening der discipelen om nog iets voor het feest te koopen; maar in werkelijkheid om Jezus te verraden. Na Judas' vertrek stelde Jezus het avondmaal in en beval hij dit tot zijne gedachtenis te vieren. Hij nam daartoe brood, dankte, brak het en gat het hun, zeggende: „Neemt, eet, dit is mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt." Vervolgens nam hij den drinkbeker, dankte, gaf hun dien en zeide: „Drinkt allen daaruit; want, dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden". Eindelijk bad de Heere het gebed van Johannes 17. Daarna zongen zij den lofzang (psalm 115—118) en gingen heen, naar den hof Grethsemané. Op weg sprak Jezus nog veel over zijn lijden en sterven. Ook voorspelde hij, dat allen hem in dezen nacht zouden verlaten. Petrus verzekerde echter, dat hij liever zou sterven dan dit doen. Maar Jezus zeide, dat Petrus hem 3 malen verloochenen zou voor de haan zou kraaien. Waarheen zond Jezus 2 zijner discipelen en waartoe? Hoe zouden zij de zaal vinden, waar Jezus het pascha zou eten ? Wat gebeurde, toen men de zaal pas binnen was ? Hoe wees Jezus de discipelen terecht? Wat zeide Petrus en wat zeide Jezus tot hem? Wat zeide Jezus aan den paaschmaaltijd ? Wat zeide Jezus tot Judas en wat dachten de discipelen, dat hij ging doen? Wat stelde de Heere in na Judas' vertrek ? AVat zeide de Heiland bij het breken des broods? Wat zeide de Heiland bij het geven van den beker? AVelk gebed bad Jezus en welken lofzang zongen zij ? Waar heen ging Jezus en wat voorspelde de Heere op den weg daarheen ? Tekst: 1 Corinthe 11 :. 26. Leeren: Psalm 86:6; Gezang 120:1. Les 24. In Gethsemané. Mattheus 26 : 36—56; Marcus 14 : 32—53; Lukas 22 : 39—53 ; Johannes 18 : 1—13. Toen. Jezus den hof Gethsemané aan den voet van den Olijfberg had bereikt, liet hij bij den ingang 8 discipelen achter. Slechts Petrus, Jacobus en Johannes nam hij met zich. Olijfboomen in den hof Gethsemané. Daarna begon hij droevig en zeer beangst te worden enzeide: „Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij'." Alleen ging hij vervolgens een klein eind verder, wierp zich ter aarde en bad: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbijgaan, doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt." Hierna keerde hij tot het ,i-tal teiug. Hij vond hen slapende, maar wekte hen met de woorden: „Kunt gij dan niet één uur met mij waken ? W aakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak". Vervolgens ging hij weer weg en bad onder zóó zwaren zielestrijd, dat zijn zweet werd als groote druppelen bloeds. Deze tweede maal sprak hij: „Mijn Yader, indien deze drinkbeker van mij niet kan voorbijgaan, tenzij ik hem drinke, Uw wil geschiede." Andermaal ging Jezus nu naar de discipelen en weder vond hij hen slapende. Thans wekte hij hen niet, maar keerde terug en zocht voor de derde maal kracht in het gebed. En een engel daalde neder, die hem sterkte. Toen stond hij op, ijvekte de discipelen en zeide: „Ziet, de ure is gekomen en de Zoon des menschen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan; hij is nabij, die mij verraadt." En, als hij nog sprak, kwam er eene groote schare met zwaarden en stokken, gezonden door de overpriesters. Ook Judas was bij hen. Deze trad op Jezus toe en kuste hem; want, hij had tot de bende gezegd: „Dien ik zal kussen, die is het, grijpt hem." Toen zeide Jezus: „Yriend, waartoe zijt gij hier? Judas, verraadt gij den Zoon des menschen met een kus?" Daarna vroeg hij aan de bende: „"VYien zoekt gij ?" Zij antwoordden: „Jezus van Nazareth." Toen zeide hij: „Ik ben het." Op dit woord weken zij achterwaarts en vielen ter aarde. Als zij nu opgestaan waren, zeide Jezus: „Indien gij mij zoekt, zoo laat dezen (de discipelen) henen gaan." Daarop traden zij toe om Jezus gevangen te nemen. Maar Simon Petrus, dat ziende, greep zijn zwaard en sloeg Malchus, den dienstknecht van den Hoogepriester, het oor af. Doch Jezus bestrafte hem en genas den dienstknecht. Hierna grepen zij Jezus en bonden hem. En de discipelen vluchtten allen. Waarheen ging Jezus met de discipelen? Wie nam Jezus mede naar het binnenste van den hof? Wat zeide Jezus tot hen? Waartoe zonderde hij zich vervolgens af? Wat bad Jezus de eerste maal? Hoe vond hij de discipelen en wat zeide hij tot hen ? Mat bad Jezus de tweede maal en hoe zwaar was zijn strijd? Wat gebeurde, toen Jezus voor de derde maal bad? Wie kwam daarna in den hof? Met welk teeken verried Judas den Heere9 Wat gebeurde met de bende en wat zeide Jezus met het oog op de discipelen ? Wie wilde Jezus verdedigen en wien wondde hij ? Waar bleven de discipelen? Tekst: Josaja 53 : 5. Leeren: Psalm 25:8; Gezang 119:4. Les 25. Jezus voor Annas en Kajafas. Mattheus 26 : 57—75; Marcus 14 : 53—72; Lucas 22 : 54—71; Johannes 18 : 12—27. De bende, welke Jezus gevangen genomen had, leidde hem naar Annas, den schoonvader van den hoogepriester Kajafas. Daar ondervroeg de Hoogepriester Jezus over zijne discipelen en zijne leer; maar, de Heere antwoordde, dat hij steeds in het openbaar had geleerd en dat de Hoogepriester dus hen ondervragen moest, die hem hadden gehoord. Een der dienstknechten vond dit antwoord ongepast en gaf hem daarom een slag in het aangezicht. Dit was het begin van de vernedering en marteling, welke den Heere wachtten. Na dit Verhoor werd Jezus naar de vergaderzaal gebracht waaide joodsche Raad was samengekomen. Daar trachtte men nu eene beschuldiging tegen hem te vinden; maar, de valsche getuigen, die optraden, spraken elkander tegen. Eindelijk echter kwamen er 2, die zeiden, dat Jezus gezegd had: „Ik kan den Tempel Gods afbreken en in 3 dagen denzelven opbouwen." Zoo had Jezus echter niet gesproken. Bovendien had hij in het woord, waaraan zij dachten, niet gedoeld op den Jerusalemschen tempel, maar op zijn lichaam. En, de hoogepriester opstaande, zeide tot hem: „Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u?" Doch Jezus zweeg stil. Toen zeide de hoogepriester: „Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods?" Hierop antwoordde de Heere bevestigend. Nu deed Kajafas alsof hij verontwaardigd was, scheurde zijne kleederen en sprak: „Wat hebb'en wij nog getuigen van noode? Gij hebt zijne godslastering gehoord; waf dunkt ulieden ? En zij riepen allen: „Hij is des doods schuldig." Voorts spuwden zij hem in het aangezicht en sloegen hem met vuisten en bespotten hem. Maar, niet alleen de vijanden deden den Heiland in Kajafas' paleis groote smart aan! Ook een zijner discipelen berokkende Hem diepe droefheid. Petrus n.1. was met Johannes bij het verhoor tegenwoordig. Daar warmde hij zich bij het vuur, toen eene dienstmaagd tot hem zeide: „Gij waart ook met Jezus den Galileeër." Maar, hij ontkende dit en zeide: „Ik weetniet, wat gij zegt." Korten tijd later wilde hij heengaan, toen eene andere dienstmaagd sprak tot degenen, die bij haar stonden: „Deze was ook met Jezus den Nazarener." Weder zeide Petrus dat zij zich vergiste. Doch anderen, waaronder ook een familielid van Malchus, zeiden: „Waarlijk gij zijt ook van die; want, ook uwe spraak maakt u openbaar." Toen begon Petrus zich te vervloeken en te zweren: „Ik ken den mensch niet." Op datzelfde oogenblik kraaide een haan. En Jezus keerde zich om en zag Petrus aan. Toen herinnerde deze zich het woord van den Heiland: „Eer de haan gekraaid zal hebben zult gij mij 3 malen verloochenen." En naar buiten gaande weende hij bitter. Tot wien werd Jezus door de bende gebracht? Waarnaar vroeg de Hoogepriester en wat antwoordde Jezus hem? Wat deed een der krijgsknechten? Waarheen voerde men Jezus na het verhoor in Annas' paleis? Waarvan beschuldigden 2 getuigen den Heere? Was deze beschuldiging eerlijk en waarom niet? Hoe beantwoordde Jezus haar? Wat zeide toen de Hoogepriester en wat zeide Jezus? Wat deden Kajafas en de Raad na Jezus' antwoord? Wie deed in Kajafas' paleis den Heere ook smart aan ? Hoevele malen verloochende Petrus den Heiland? Wat gebeurde na de 3de verloochening? Had Petrus berouw? Tekst: Jesaja 53:7. Leer en: Psalm 79:4; Gezang 119:6. (» Les 26. Jezus voor Pilatus. Mattheus 27 : 3—31; Marcus 15 : 1—20; Lucas 23 : 1—25; Johannes 18 : 28—19 : 16. Na Jezus' veroordeeling kreeg Judas spijt over zijne daad. Hij zeide aan de priesters, dat hij een onschuldige verraden had. Maar zij antwoordden: „Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien." Toen nam hij de 30 zilveren penningen, wierp ze in den tempel en heengaande, hing hij zichzelven op. Voor het geld van Judas kocht men een begraafplaats voor vreemdelingen. — Zonder toestemming der Romeinen mqcht niemand in Israël ter dood w'orden gebracht. Daarom bracht men Jezus 's morgens vroeg naar Pontius Pilatus, den stadhouder. Deze vroeg wat Jezus had misdaan. De joden antwoordden, dat hij- verbood den keizer belasting te betalen en dat hij zeide, dat hij de Christus, de Koning, was. Pilatus vroeg den Heere of dit zoo was. loen antwoordde Jezus: dat hij wel Koning was, doch niet van een aardsch koninkrijk! Pilatus begreep dit niet; maar, wel bemerkte hij, dat Jezus onschuldig was. Hij zeide dit dan ook aan de Joden; maar, dezen hielden vol, dat Jezus het geheele land, van Galilea af tot opstand had opgewekt. Toen Pilatus nu hoorde, dat Jezus uit Galilea was, zond hij hem naar Herodes, den viervorst dier provincie, die wegens het feest te Jerusalem vertoefde. Zoo hoopte hij van deze lastige zaak af te komen. Als nu Herodes Jezus zag, verheugde hij zich zeer, want hij hoopte, dat Jezus voor hem eens een wonder zou doen. Maar, Jezus zweeg, wat Herodes ook vroeg. Toen bespotte deze hem en zond hem terug met de tijding, dat hij in hem geen schuld vond. En op dezen zelfden dag werden Pilatus en Herodes vrienden, terwijl zij voor dezen in vijandschap met elkander hadden geleefd. Daarop wilde Pilatus Jezus loslaten. Om het volk genoegen te doen, stelde hij echter voor hem eerst te geeselen. Maar, men bleef Jezus dood eischen. • Toch trachtte Pilatus nog Jezus vrij te laten zonder het volk te verbitteren. Op het paaschfeest werd altijd een ter dood ver- o oordeelde losgelaten. Nu stelde hij een moordenaar en oproermaker Bar-Abbas naast Jezus en vroeg: „Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten?" 1 erwijl het volk zich hierover beraadde liet Pilatus' vrouw haar man vragen Jezus geen kwaad te doen, want in den droom had zij veel om hem geleden! Ondertusschen stookten de priesters het volk op en toen Pilatus terugkeerde riep men: „Laat ons Bar-Abbas los en kruis Jezus." Toen trachtte Pilatus het medelijden voor Jezus op te wekken. Hij bracht hem naar buiten bekleed met een ouden soldaten mantel, met een doornen kroon op het hoofd en een rietstok als scepter in de handen en zeide: „Zie de mensch." Maar het baatte niet. Het volk bleef Jezus' dood eischen en riep: „Indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des keizers vriend niet." Toen werd Pilatus bevreesd. Openiijk wiesch hij de handen en zeide. „Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige." Het volk echter riep: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen." Hierna gaf Pilatus Jezus over ter kruisiging. Wat deed Judas na Jezus' veroordeeling? Wat kocht men voor het geld, dat hij in den tempel wierp? Naar wien bracht men Jezus 's morgens vroeg? Waarom deed men dit? Waarvan beschuldigden de joden Jezus? Wat antwoordde Jezus op Pilatus' vraag of hij koning was? Geloofde Pilatus aan Jezus' schuld? Naar wien liet hij Jezus brengen en wat oordeelde deze rechter? Op welke wijze zocht Pilatus toen Jezus' vrijheid? Wat liet Pilatus' vrouw zeggen? Hoe trachtte Pilatus het medelijden met Jezus op te wekken? Wat riep het volk? Wat deed en zeide Pilatus en wat antwoordde het volk? Tekst: Efeze 5 : 2. Leeren: Psalm 69 : 4; Gezang 123 : 1, 2. Idenb. N. T. 4 Les 27. Jezus gekruisigd. Mattheus 27:31—66; Marcus 15:20—47; Lucas 23:26—56; Johannes 19 : 16—42. Het doodvonnis werd aan Jezus dadelijk voltrokken. Met 2 moordenaren werd hij gebracht naar den heuvel Golgotha, nabij Jerusalem. Zelf moest hij het zware kruis dragen; maar, zijn lichaam was zóó vermoeid, dat hij dreigde te bezwijken. Toen dwongen de soldaten Simon van Cyrene, die van den akker kwam, het kruis achter Jezus te dragen. Eene groote menigte vergezelde hem, o. a. vrouwen, die medelijdend over hem weenden. Jezus zeide echter, dat zij niet moesten weenen over hem, maar over zich zeiven en hun kinderen, omdat groote ellende hen wachtte. Op Golgotha werd Jezus gekruisigd tussclien de 2 moordenaren. Boven zijn kruis stond geschreven: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden. Zeven malen heeft Jezus aan 't kruis gesproken. Eerst bad hij voor zijne vijanden: „Yader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen." Toen sprak hij tot Maria, die met Johannes bij het kruis stond: „Yrouw, zie uw zoon" en tot Johannes „zie uwe moeder." Terwijl Jezus aldus aan het kruis hing bespotten hem de overpriesters en de menigte, zeggende: „Anderen heeft hij verlost, zich zeiven kan hij niet verlossen." Ook een der kruiselingen deed hieraan mede. De andere echter bestrafte hem en bad: „Heere, gedenk mijner, als Gij in uw koninkrijk zult zijn gekomen, lot hem sprak Jezus: „Voorwaar, voorwaar zeg ik u: heden zult gij met mij in het paradijs zijn." Intusschen werd het lijden steeds heviger. Om 12 uur kwam plotseling eene groote duisternis, die tot 3 uur duurde. Omstreeks dit uur riep Jezus met groote stem: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten". Een oogenblik werd het nu stil. Vervolgens klaagde Hij: „Mij dorst." Een soldaat reikte hem hierop een spons met edik. Eindelijk liep de strijd ten einde. Eerst riep Jezus nog: „Het is volbracht." Daarna boog hij het hoofd en sprak: „"V ader, in Uwe handen beveel ik mijnen geest." Toen. stierf de Heiland. Groote dingen gingen hiermede gepaard. De aarde beefde, graven werden geopend en dooden stonden op. Ook scheurde het voorhangsel des tempels van boven naar beneden. Dit alles deed den Iiomeinschen hoofdman bij het kruis getuigen: „Waarlijk, deze was Gods Zoon." Daar de Sabbat naderde mochten de lichamen niet aan het kruis blijven. Daarom doodden de soldaten de kruiselingen door hun de beenderen te breken. Men zag echter, dat Jezus reeds gestorven was; want, toen een soldaat met zijne speer in Jezus' zijde stak, vloeide er bloed en water uit. Daarom brak men hem de beenderen niet. Door Nicodemus en Jozef van Arimathea werd Jezus in een nieuw graf in den tuin van Jozef begraven. Waar is Jezus gekruisigd en met wie? Wie heeft het kruis achter Jezus gedragen? Wat zeide Jezus tot de weenende vrouwen? Wat stond er boven Jezus' kruis? Hoeveel malen heeft Jezus' aan het kruis gesproken? Hoe luiden de kruiswoorden? Wat gebeurde er bij Jezus' sterven? Wat getuigde de hoofdman bij het kruis? Door wie en waar is Jezus begraven? Tekst: Galaten 2:20. Leeren: Psalm 86:3; Gezang 130:6. Les 28. Jezus' opstanding. Mattheus 27 : 62—28 : 15; Marcus 16 : 1—13; Lukas 24:1 —12; Johannes 20:1—18. De oudsten verzochten aan Pilatus Jezus' graf te laten bewaken. Zij herinnerden zich n. 1., dat de Heere had gezegd, dat hij ten 3den dage zou opstaan en nu zeiden zij te vreezen, dat de discipelen zijn lichaam zouden stelen en vertellen, dat hij was opgestaan. Pilatus stond hun toe voor dat doel hun eigen soldaten te gebruiken. Maar, hun zorg was vruchteloos. Op den morgen, van den 3den dag begaven zich Maria Magdalena en andere vrouwen naar het graf om Jezus' lichaam te balsemen. Onderweg zeiden zij tot elkander: „Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelend.' Maar, bij liet grat Geopend graf. Gesloten graf. gekomen, zagen zij het geopend. Want, in den vroegen morgen was een engel nedergedaald. Uit vrees van hem waren de wachters gevlucht. Daarna had hij den steen afgewenteld en thans zat hij daarop. De vrouwen waren eerst zeer ontsteld, toen zij het graf geopend zagen. Zij dachten, dat de Joden 'sHeeren lichaam hadden weggenomen en Maria Magdalena ging naar Jerusalem om dat den discipelen te vertellen. De andere vrouwen gingen echter tot dicht bij het graf. Toen zij den engel zagen vreesden zij; maar, deze zeide: „Vreest niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Hij is hier niet, want hij is opgestaan, gelijk hij gezegd heeft." Als zij hierna weggingen is hun Jezus zelf verschenen. En zij vielen aan zijne voeten en aanbaden hem. Intusschen waren ook Petrus en Johannes gekomen. Ook zij zagen in het graf slechts de doeken, in welke men Jezus'lichaam had gewikkeld. Ontsteld keerden zij naar huis; want, zij wisten niet, dat de Heere was opgestaan. Maria Magdalena was inmiddels teruggekomen en stond bij het graf, weenende. Toen zij zich nu bukte om er nog eens in te zien, zag zij 2 engelen in witte kleederen. Deze vroegen: „Vrouw, wat weent gij?" Zij antwoordde, dat zij bedroefd was, omdat men haren Heere had weggenomen. Vervolgens keerde zij zich om en zag Jezus staan. Doch zij herkende hem niet. Toen vroeg hij haar: „Vrouw, wat weent gij? "Wien zoekt gij?" Zij nu meende, dat het de hovenier was en bad hem haar te zeggen, waar hij Jezus' lichaam had weggelegd. Maar, Jezus zeide tot haar: „Maria." Hierop herkende zij hem en riep zij uit: „Rabbouni" (mijn meester). De wachters hadden inmiddels den priesters verhaald wat geschied was. Dezen gaven hun geld en geboden hun te vertellen, dat de discipelen Jezus' lichaam hadden gestolen. Maar, hun leugens baatten niet; want nog vele malen is de Heere zijnen discipelen verschenen. Tot gedachtenis aan Jezus' opstanding vieren wij het Paaschfeest. Wat yfgegen de oudsten aan Pilatus en waarom deden zij dit? Wie gingen op den 3den dag vroeg naar het graf? Waarover spraken zij onderweg en wat ontdekten zij ? Wat dachten zij, toen het graf open was? Wat zagen zij in het graf en wat zeide de engel? Hebben zij Jezus ook gezien ? Wie kwamen ook bij het graf? Aan wie is de Heere nog verschenen ? Voor wien hield zij Jezus eerst en hoe herkende zij hem? Wat moesten de wachters vertellen? Wanneer gedenken wij aan Jezus' opstanding? Tekst: 1 Petrus 1 : 3. Leeren: Psalm 118 : 11; Gezang 139 : 1. Les 29. Verschijningen van den Heiland. Lukas 24 : 13—49; Johannes 20 : 19—21 : 25. Op den opstandingsdag wandelden 2 discipelen, Kleopas en een onbekende, van Jerusalem naar Emmaus. Zij waren in gesprek over hetgeen met Jezus was geschied, toen plotseling een vreemdeling zich bij hen voegde. Hij vroeg, waarover zij spraken. Zij vertelden nu, wat met Jezus op Grolgotha was geschied en wat van zijne opstanding verhaald werd en dat zij niet wisten, wat zij omtrent hem moesten gelooven. Toen begon de vreemde- ling hun uit de Schrift aan te toonen, hoe, wat met Jezus was geschied vervulling was van hetgeen in de wet en de profeten omtrent den Christus stond geschreven. Zoo bereikte men Emmaus. Daar wilde de vreemde verder gaan; maar, op hun uitnoodiging ging hij met hen in huis. Toen zij nu het avondbrood zouden eten en de vreemdeling het brood brak, herkenden zij hem eensklaps als niemand anders dan Jezus zeiven. Op datzelfde oogenblik week echter de Heere uit hun gezicht. En zij, opstaande, gingen terug naar Jerusalem om het den discipelen te boodschappen. Dezen ontvingen hen met de tijding, dat Jezus aan Petrus was verschenen; en, terwijl zij vertelden, wat hun zolven was geschied, stond eensklaps Jezus zelf in hun midden en zeide: „Vrede zij ulieden." Eerst dachten zij, dat zij een geest zagen. Maar, Jezus toonde hun de wonden in zijne handen en voeten, ja, at zelfs voor hunne oogen. Toen geloofden zij. Bij deze verschijning was Thomas niet tegenwoordig. Weldra verhaalden hem echter de anderen wat geschied was; doch hij weigerde het te gelooven. Eerst wilde hij zelf zijn vinger steken in Jezus' handen en zijne hand in Jezus' zijde, voor hij geloove» zou. Toen hij nu, eene week later, met de anderen samen was, verscheen de Heiland opnieuw. Hij riep Thomas tot zich en gaf hem verlof zijne litteekenen aan te raken. Maar, diens twijfel was reeds weggenomen. Aanbiddend viel hij voor Jezus neer en riep uit: „Mijn Heere en mijn Grod." Hierop prees Jezus zalig die gelooven zonder eerst te hebben gezien. Later verscheen Jezus nog aan 7 discipelen bij de zee van Galilea. Hij schonk hun een wonderbare vischvangst en bij eene daarop volgende maaltijd sprak hij in het bijzonder met Petrus. Driemaal had deze hem verloochend — driemaal vroeg nu de Heere hem naar zijne liefde. Petrus antwoordde daarop driemaal, dat hij Jezus oprecht liefhad. Daarna herstelde de Heere hem in zijn apostelambt. Ook voorspelde Hij hem den marteldood. Wie wandelden naar Emmaus en waarover spraken zij? Wat toonde hun de vreemdeling aan ? Wanneer herkenden zij Jezus en wat deden zij toen? Wat zeiden de discipelen en wat gebeurde, terwijl zij daar waren? Geloofden zij dadelijk, dat het Jezus was, dien zij zagen? Wie was bij deze verschijning niet tegenwoordig ? Wat eischte Thomas voor hij gelooven zou? Wanneer zag Thomas Jezus en wat riep hij uit? Aan wie is de Heere nog meer verschenen ? Wat vroeg en wat zeide Jezus daarbij aan Petrus? Tekst: Job 19 : 25. Leeren: Psalm 16:6; Gezang 141:1. Les 30. Hemelvaart en Pinksterfeest. Mattheus 28: 16—20; Marcus 16: 19 en 20; Lukas 24 : 50—53; Handelingen 1 : 1—2 : 41. Op den 40sten dag na zijne opstanding kwam de Heere met zijne discipelen samen op den Olijfberg bij Jerusalem. Daar sprak hij tot hen zijne laatste woorden, beval bun allen volken het evangelie te prediken en hen te doopen in den naam des Yaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en gaf bun de belofte: „Zie, ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld." Ook zeide hij hun, dat zij te Jerusalem moesten blijven, totdat zij den Heiligen Geest zouden hebben ontvangen, van welken hij hun gesproken en dien hij hun beloofd had. Daarna zegende hij hen. En, terwijl hij hen zegende, werd hij opgenomen in den hemel, daar zij het zagen en eene wolk nam hem weg van hunne oogen. En als zij opzagen naar den hemel kwamen 2 engelen tot hen, die zeiden, dat Jezus alzoo zal wederkomen, gelijk zij hem hadden zien heengaan. Toen keerden zij verheugd terug naar Jerusalem. — In de volgende dagen waren zij met velen, die Jezus lief hadden, eendrachtig samen, volhardend, in het gebed en verwachtend de vervulling van Jezus1 belofte, dat Hij den Heiligen Geest, den Trooster, zou zenden in zijne plaats. — Tien dagen na 's Heeren hemelvaart, brak het Pinksterfeest aan. A ele Joden, uit alle landen, waren toen te Jerusalem tegen- woordig om te gedenken aan de Wetgeving op den Sinaï. Eensklaps geschiedden nu wonderbare dingen, Een geluid werd gehoord als van hevigen storm, die het geheele huis vervulde, waar Jezus' discipelen waren. Ook werden op hunne hoofden tongen als van vuur gezien en begonnen zij te spreken met andere talen. Dit waren de teekenen, die gepaard gingen met de vervulling van 's Heeren belofte: de uitstorting van den Heiligen G-eest. Aanstonds kwamen nu vele Joden samen in den tempel en zij verwonderden zich zeer, toen zij daar de apostelen in hunne eigen talen de groote daden Gods hoorden verkondigen. Maar, sommigen begonnen te spotten en te zeggen, dat de apostelen dronken waren. Petrus echter stond op en weerlegde deze beschuldiging. Hij wees er de menigte op, dat thans vervuld was, wat de profeet Joël reeds had voorspeld, dat God Zijnen Geest zou uitstorten op alle vleesch. Voorts verkondigde hij hun Jezus Christus als den Zone Gods, den Redder van zondaren. En de Heere zegende deze prediking, want 3000 joden geloofden in den Heere Jezus en werden gedoopt! "Waar en wanneer was Jezus voor 'tlaatst met de discipelen samen? Wat beval en wat beloofde toen de Heere? Wat gebeurde nog meer en wat zeiden de engelen? Wat deden de discipelen in de dagen voor Pinksteren? Welke teekenen geschiedden op den Pinksterdag? Waarover verwonderden de menschen zich? "Wat zeiden sommigen spottende? Wat zeide Petrus daartegen? Droeg Petrus' prediking vrucht? Tekst: Johannes 16:7. ! Leeren: Psalm 68:9; Gezang 152: 1. Les. 31. De eerste christelijke gemeente. Handelingen 2 : 42—7 : 60. De gemeente te Jerusalem stond onder leiding der apostelen, wier getal weer tot 12 was aangegroeid, daar in Judas' plaats Matthias als apostel was gekozen. Heerlijk was haar toestand; vurige liefde verbond alle leden, zoodat men alle dingen gemeen had. Velen verkochten zelfs hun goeden verdeelden den opbrengst naar dat elk van noode had! Ook volhardden zij in het gebed en in het onderzoek der Schrift. En, zij vonden genade bij het volk, terwijl de Heere dagelijks tot de gemeente toe deed. Ook deden de apostelen wonderen. Zoo genazen Petrus en Johannes in den naam van Jezus een kreupele bij de poort des tempels. Toen het volk zich hierover verwonderde, wees Petrus er op, dat dit wonder geschied was door den verheerlijkten Jezus, dien zij hadden vermoord. Daarom wekte hij hen op tot bekeering en belijdenis hunner zonden en geloof in Hem. De priesters waren zeer toornig over de woorden en daden der apostelen en wierpen hen in de gevangenis. Doch, ook voor den joodschen Raad beleed Petrus den Heere Jezus. En, toen zij hun verboden in den naam van Jezus te leeren of te spreken, antwoordden zij, dat zij Gode meer moesten gehoorzamen dan den menschen. In dezen tijd kwamen er groote vrees over de gemeente door een zwaar oordeel, dat 2 harer leden, Ananias en Saffira, trof. Dezen trachtten de apostelen te bedriegen. Zij hadden land verkocht en brachten hun een deel van de opbrengst. Dit mochten zij natuurlijk doen. Maar zij zeiden, dat het de cjeliee/e opbrengst was. En dit was gelogen. Toen zeide Petrus, dat zij niet den menschen, maar Gode gelogen hadden. Als straf voor hun zonde vielen zij hierop dood neder. De wasdom der gemeente bleef den priesters ergeren. Daarom namen zij de apostelen gevangen. Doch de Engel des Heeren opende s nachts hun kerker en leidde hen uit. Geen wonder, dat zij daarna bleven voortgaan Jezus te prediken als den eenigen Zaligmaker. Een der aanzienlijkste leden van de gemeente was Stefanus, een man vol geloof en kracht. Hij was een der 7 diakenen, die op voorstel der apostelen benoemd waren, omdat, bij het grooter worden der gemeente, de zorg voor de armen den apostelen zeiven te zwaar viel. Deze Stefanus is geworden de eerste christenmartelaar. loen n. 1. de Joden hem niet konden wederleggen met woorden, beschuldigden zij hem van Godslastering! A rijmoedig verdedigde Stefanus zich en gaf hij rekenschap van zijn geloof. Maar , men hoorde hem niet, doch sleurde hem buiten de stad en steenigde hem. Stefanus stierf, evenals dé Heiland, biddend voor zijne moordenaren. Wie was in Judas' plaats als apostel gekozen? Wat weet gij van den innerlijken toestand der gemeente? "Welk wonder deden Petrus en Johannes? "Wat zeide Petrus voor den Raad? Hoe heetten de 2 gemeenteleden, die logen? Welke straf trof hen? Ondervonden de apostelen ook, dat de Heere hen bewaarde ï Wie was Stefanus? Waarvan beschuldigde men hem en wat deed men hem i Hoe stierf Stefanus? Tekst: Filippenzen 1:21. Leeren: Psalm 37 : 19; Gezang 187 : 1. Les 32. De arbeid buiten Jerusalem. Petrus. Handelingen 8; 9:31—10:48; 11. De vijandschap der Joden verdreef vele christenen uit Jerusalem. Zij verspreidden zich naar alle zijden en daardoor werd het Evangelie in steeds wijderen kring bekend. Ook hier werd dus wat de menschen ten kwade dachten door God ten goede beschikt. Onder degenen, die Jerusalem verlieten was ook de diaken Filippus. Deze ging naar Samaria. Daar predikte hij en deed hij vele teekenen. Zeer velen kwamen, als gevolg daarvan, tot het geloof in Jezus. Toen Petrus en Johannes dit hoorden, gingen ook zij naar Samaria. Ook hun arbeid droeg vrucht en op hun gebed ontvingen de geloovigen te Samaria den Heiligen Geest. Ook buiten Samaria werkte Filippus. Zoo ontving hij eens van God bevel naar een eenzamen weg te gaan, tusschen Jerusalem en Gaza. Daar zag hij een reiswagen, op welken gezeten was een aanzienlijk man, kamerheer van Candace, de koningin der mooren. Deze keerde van Jerusalem, waar liij den Heere had aangebeden (want hij was een jodengenoot), naar zijn land terug. Oostersche reiswagen. Al reizend las hij in de profetiën van Jesaia. Filippus voegde zich bij hem en vroeg of hij begreep wat hij las. Op het ontkennend antwoord van den kamerling zette Filippus zich naast hem en verkondigde hem, naar aanleiding van Jesaia 53, den Heere Jezus. En God opende zijn hart. Hij leerde gelooven in Jezus en werd door Filippus gedoopt. En de kamerling reisde daarna zijnen weg met blijdschap. Petrus doorreisde van Samaria het geheele land, alom het Evangelie verkondigend. Ook deed hij vele wonderen. Zoo genas hij te Lydda Eneas, die 8 jaren ziek was en wekte hij te Joppe labitha of Dorcas uit den dood op. Deze was eene godvreezende weduwe, die den armen veel goed had gedaan. Aan uit Joppe werd Petrus ontboden naar Caesaréa door den heidenschen hoofdman Cornelius, die, naar de mate zijner kennis, God diende. Op bevel van een engel liet deze Petrus halen. Intusschen maakte de Heere zijn apostel bereid om mede te gaan. Dit was noodig, want Petrus meende tot dus vefre, dat het evangelie alleen voor de Joden was en niet voor de heidenen. Daarom toonde de Heere hem in een gezicht, dat hij geen mensch onrein zou noemen en ook den heidenen het evangelie moest brengen. Toen dan ook de gezanten van Cornelius vroegen, dat hij met hen zou gaan, aarzelde Petrus niet. Te Caesaréa aangekomen, verkondigde hij in Cornelius' huis, Jezus, den Zaligmaker van zondaren. En ziet, terwijl hij sprak, werd de Heilige Geest aan Cornelius en de zijnen geschonken. Hierna werden zij in den naam des Heeren gedoopt. Later werd Petrus door Herodes, die ook Jacobus doodde, in de gevangenis gezet. De Heere bevrijdde hem echter op het gebed der gemeente door een engel. Daarna predikte hij nog op vele plaatsen, maar eindelijk stierf hij den marteldood. Welke vrucht droeg de verdrijving der christenen uit Jerusalem? Wie predikten te Samaria ? Waarheen moest Filippus gaan en wien vond hij daar? Wat las de moorman en wat vroeg Filippus hem ? Met welke vrucht predikte hij hem Jezus ? Welke wonderen deed Petrus? Wie liet Petrus halen om hem het Evangelie te prediken? Hoe maakte de Heere Petrus bereid om mede te gaan? Droeg de prediking in Cornelius' huis vrucht? Wat deed Herodes met Petrus en hoe bewaarde God hem ? Hoe is Petrus gestorven? Tekst: Jesaja 60 : 3. Leeren: Psalm 22:14; Gezang 154:2. Les 33. Paulus' bekeering en eerste zendingsreis. Handelingen 8 : 1—3; 9 : 1—30; Galaten 1 : 13—24; Handelingen 13 : 1 —17 : 28. Bij de steeniging van Stefanus was ook een jongeling tegenwoordig, Saulus, later Paulus, genaamd, een streng farizeeër. Deze verheugde zich in Stefanus' dood; want, hij haatte de christenen fel. Hij vervolgde hen dan ook, zooveel hij kon en velen bracht hij in de gevangenis. loen men nu te Jerusalem hoorde, dat er vele christenen waren onder de joden in de stad Damascus, reisde Saulus daarheen met volmacht van den Hoogepri-ester om hen gevangen te nemen en naar Jerusalem te brengen. Maar, nabij Damascus omscheen hem plotseling een verblindend licht. Yerschrikt viel hij neder. Inmiddels hoorde hij eene stem, die zeide: „Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?" En hij vroeg: „Wie zijt gij Heere?" En de Heere antwoordde: „Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan." Bevend vroeg hij hierop: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?" Toen ont- Huia op de muur. \ ing hij bevel naar de stad te gaan. Daar ïou het hem worden gezegd. Als Saulus nu opstond was hij blind, zoodat hij bij de hand moest worden geleid. Zoo bleef hij 3 dagen. Daarna beval de Heere aan een discipel Ananias tot hem te gaan en hem de handen op te leggen, opdat hij weder zou zien. Eerst was Ananias zeer bevreesd; want, hij wist hoe veel kwaad Saulusden Christenen had gedaan. Maar, de Heere deelde Ananias meae, dat er in Saulus eene groote verandering had plaats gevonden, dat hij thans biddend was en dat hij voortaan door den Heere als prediker van het evangelie zou worden gebruikt. Toen ging Ananias tot hem. En terstond werden Saulus' oogen geopend en werd hij vervuld met den Heiligen Geest. Daarop begon hij Jezus te prediken in Damascus' synagoge! Hierover vertoornd zochten de Joden hem te dooden, maar hij ontkwam in eene mand over de muur en ging naar Arabië, waar hij 3 jaren bleef. Toen reisde hij naar Jerusalem. De discipelen aldaar vertrouwden hem echter eerst niet. Op voorspraak van zekeren Barnabas namen zij hem evenwel aan. Vervolgens ging hij naar zijne geboorteplaats Tarsen. Daar zocht hem na korten tijd Barnabas op en deze nam hem mede naar Antiochië. Een jaar lang predikten zij daar samen. In de Heere zegende hen, zoodat er een groote christelijke gemeente ontstond. Daar, te Antiochië, werden de discipelen het eerst christenen genaamd. Yan Antiochië uit heeft Paulus 3 groote reizen gemaakt om het Evangelie te verkondigen. De eerste maakte hij met Barnabas en diens neef Johannes Marcus. Eerst ging hij naar Cyprus. Daarna reisde hij door Klein-Azië, waar hij te Lystre een kreupele genas. Men hield hem en Barnabas hierom voor goden en wilde hun offeren. Paulus belette dit echter en zeide, dat zij gewone menschen waren. Toen wisten vijandige joden het volk tegen hen op te zetten, zoodat dezelfde menschen, die hen eerst als Goden wilden vereeren, nu Paulus steenigden. Yoor dood bleef hij liggen. Doch de Heere spaarde zijn leven. Ook elders ondervond Paulus veel vijandschap. Yelen geloofden echter ook door zijn woord in den Heere Jezus. Na vele plaatsen bezocht te hebben, keerde hij naar Antiochië terug. Welke vijand van Jezus was tegenwoordig bij Stefanus' dood? Waarheen zond men Paulus en met welk doel? . W at gebeurde er op den weg naar Damascus ? Wien zond de Heere in Damascus tot hem ? Hoe is Paulus uit Damascus gekomen ? Waar ging hij toen heen? Op wiens voorspraak namen de apostelen hem aan? Met wien en waar heeft Paulus eerst gearbeid? Waar heeft men Jezus' discipelen het eerst christenen genoemd? Hoeveel rezen heeft Paulus gemaakt? Wie vergezelden hem op de eerste reis? Wat gebeurde te Lystre? Tekst: Psalm 86 : 9. Leeren: Psalm 72:6; Gezang 155:5. Les. 34. Paulus' 2^ en 3d<= zendingsreis. Handelingen 15—21 : 17. Yan Antiochië ging Paulus naar Jerusalem om de apostelen te raadplegen over de vraag of de bekeerde heidenen ook dejoodsche etten móesten onderhouden. De apostelen oordeelden dit onnoodig, maar bepaalden, dat enkele geboden ook voor hen van kracht waren. Te Antiochië teruggekeerd, ondernam Paulus zijne 2d0 reis. Thans was hij vergezeld van Silas, bij wien later ook Timotheus kwam, met wien hij te Lystre kennis maakte. Op dezen reis kwam hij o. a. te Troas. Daar zag hij in den droom een Macedonisch man, die bad: „Kom over en help ons." Paulus hoorde hierin eene roepstem Gods en stak over naar Europa. Daar predikte hij het eerst te Eilippi. Onder zijne prediking werd Lydia, eene purperverkoopster, bekeerd. Zij was de eerste christin in Europa. Nu was er te ï ilippi eene slavin, die met waarzeggen haren meesters veel voordeel aanbracht, welke Paulus en Silas voortdurend na riep. Haar genas Paulus van den boozen geest, die over haar heerschte. Dit vertoornde hare meesters, die daardoor schade leden. Dezen klaagden daarop Paulus en Silas als oproermakers aan. Toen werden zij gegeeseld en in de gevangenis geworpen. Zij bleven echter goedsmoeds, want zij vertrouwden op den Heere. Zelfs zongen zij psalmen in den nacht. En de Heere toonde, dat zij niet vergeefs op Hem hoopten. Plotseling geschiedde er eene hevige aardbeving, waardoor de deuren der gevangenis geopend werden. De gevangenbewaarder wilde zichzelven hierop dooden, want hij meende, dat alle gevangenen ontvlucht waren. Doch Paulus weerhield hem en stelde hem gerust. Dit alles maakte op hem zulk een indruk, dat hij naar Paulus' prediking hoorde. Met zijn huis geloofde hij in den Heiland en werd hij gedoopt. Den volgenden dag, werd Paulus op eervolle wijze door de overheid uit de stad geleid. Op deze 2a® reis predikte Paulus ook te Athene. Hij had in de stad een altaar gezien met het opschrift: „ Den onbekenden God.'' Dezen verkondigde hij nu aan de Atheners en sommigen geloofden, maar anderen spotten. lx/2 jaar werkte Paulus verder te Corinthe met veel vrucht. Hier woonde hij bij een jood Aquila, die met Priscilla, zijne vrouw, uit Rome verdreven was en zich thans te Corinthe had gevestigd. Met dezen oefende Paulus het beroep van tentenmaker uit. Daarna keerde liij naar Antiochië terug. Op zijne 3de reis bleef Paulus 2 jaar te Efeze, waar eene groote gemeente ontstond. De zilversmid Demetrius, die veel geld verdiende met het maken van tempeltjes van de godin Diana, welke aldaar werd vereerd, vreesde echter groote schade, als Paulus nog langer predikte. Hij stookte daarom het volk op. Een oproer ontstond en een luid geroep weerklonk: „Groot is de Diana der Efeziërs." De stadsschrijver wist echter de menigte te bevredigen en Paulus overkwam geon kwaad. Na nog vele plaatsen in Azië en Europa bezocht te hebben reisde Paulus naar Jerusalem. Wel voorspelde hem een profeet, dat hij daar gevangen zou worden genomen, maar hij bleef -bij zijn plan en kwam weldra daar aan. Waarheen ging Paulus en waarom ging hij? Waar begon Paulus zijne 2de reis en met wie reisde hij ? Wat droomde Paulus te Troas en welk gevolg had dit? Waar predikte Paulus het eerst in Europa? Wie was de eerste christin in ons werelddeel ? Waarom en hoe mishandelde men Paulus? Wat gebeurde er in de gevangenis? Waar predikte Paulus nog meer en wat zag hij daar? Waar bleef Paulus lang op zijn 2de reis? Waar bleef Paulus lang op zijn 3de reis? Wie maakte oproer tegen hem ? Wat voorspelde men Paulus, toen hij naar Jerusalem ging? Tekst: Handelingen 16 : 30b, 31. Leeren: Psalm 91 : 5; Gezang 156 : 1. Les. 35. Paulus gevangen. Handelingen 21 : 17—28 : 31. Te Jerusalem ontvingen de christenen Paulus met blijdschap; maar, de joden waren zeer boos, toen zij hem zagen. Enkele joden uit Azië beschuldigden hem daarom valschelijk, dat hij heidenen in den tempel had gebracht. Daardoor verwekten zij een oproer tegen Paulus en zeker zou hij gedood zijn, indien de overste der stad, Claudius Lysias, hem niet gevangen had genomen. Deze dacht, dat Paulus een Egyptenaar was, die kort te voren oproer had gemaakt. Docli spoedig bemerkte hij zijne vergissing en stond hij Paulus toe tot het volk te spreken. Maar, toen dc apostel verhaalde van zijn evangelieverkondiging aan de heidenen, werd de menigte zóó onrustig, dat hij niet prediken moest ophouden. De overste liet hem toen in de legerplaats brengen en wilde hem laten geeselen. Paulus zeide echter, dat hij romeinsch burger was en daarom niet onverhoord mocht gestraft worden. Toen liet Lysias zijn plan varen. Den volgenden dag werd Paulus voor den joodsclien Raad gebracht. Daar zeide hij, dat hij geoordeeld werd, omdat hij de opstanding der dooden predikte. Toen terstond er twist tusschen de leden van den Raad, die tot de Farizeeën en hen, die tot de Sadduceeën behoorden; want, de Sadduceeën zeiden', dat er geene opstanding is, terwijl de Farizeeën aan haar geloofden. De overste liet hem hierom naar de legerplaats terug brengen. In den volgenden nacht zeide de Heere tot Paulus, dat hij ook te Rome van Hem moest getuigen. Na het verhoor voor den Raad zwoeren 40 joden Paulus te zullen dooden. De Heere zorgde echter, dat dit ter oore kwam van Lysias, die hem daarop naar Caesarea zond, naar den stadhouder Felix. Hier bleef Paulus lang gevangen, daar Felix hoopte, dat hij hem geld zou geven om los te komen. Toen dit niet geschiedde liet. hij hem in den kerker, Na 2 jaar volgde Festus hem als stadhouder op. Ook deze deed Paulus geen recht. Daarom beriep hij zich op den keizer. Terwijl hij nu wachtte op scheepsgelegenheid om naar Rome te vertrekken kreeg Festus bezoek van koning Agrippa en diens zuster Bernice. Yoor hen heeft Paulus gepredikt met dit gevolg, dat Agrippa zeide: „Gij beweegt mij bijna een christen te worden." Per schip werd Paulus naar Rome gezonden. Onder weg leed hij echter sehipbreuk bij het eiland Malta, waar hij geruimen tijd bleef. Eindelijk werd hij met een ander schip naar Rome gebracht. Hier mocht hij, ofschoon gevangen, wonen in een gehuurde woning, waar hij nog aan velen het Evangelie heeft verkondigd. Vermoedelijk is Paulus, evenals alle andere apostelen, behalve Johannes, den marteldood gestorven. Waarvan beschuldigden de Joden Paulus? Voor wien hield Lysias hem? "Waarom wilde de menigte Paulus niet hooren? Wat wilde de overste hem doen en waarom deed hij het niet? Hoe ging het bij het verhoor voor den Raad? Wat zeide de Heere 's nachts aan Paulus? Waarom werd Paulus uit Jerusalem gevoerd? Naar wien werd Paulus nu gebracht en hoe handelde deze? Onder wiens bewaking kwam hij toen en wat deed Paulus? Voor wie heeft Paulus nog gepredikt? Is de reis naar Rome voorspoedig geweest? Hoe is Paulus waarschijnlijk gestorven? Tekst: Openbaringen 2 : 10b. Leeren: Psalm 97:7; Gezang 191 : 3, 6. INHOUD. Blz. Les 1. De geboorte van Johannes den Dooper. De aankondiging van Jezus' geboorte 3 Les 2. De geboorte van den Heere Jezus 4 Les 3. De voorstelling in den tempel. De wijzen uit het Oosten. De vlucht naar Egypte 6 Les 4. De 12-jarige Jezus. Johannes de Dooper .... 8 Les 5. Jezus' Doop en Verzoeking 10 Les 6. Jezus' discipelen en de Bruiloft te Kana .... 11 Les 7. De Tempelreiniging. Nicodemus. De Samaritaansche vrouw 14 Les 8. De koninklijke hoveling. Prediking te Nazareth . 15 Les 9. Jezus' verblijf in Gralilea 17 Les 10. De 12 apostelen. Bethesda. Jezus tegenover den Sabbat 19 Les 11. De Bergrede. De gelijkenis van den Zaaier ... 21 Les 12. De gelijkenissen van Lukas 15 23 Les 13. De. gelijkenissen van den barmhartigen Samaritaan en van den rijken man en Lazarus 24 Les 14. Enkele gelijkenissen (vervolg) 26 Les 15. De hoofdman te Kapernaum; de jongeling te ïfaïn; de boetvaardige zondares 28 Les 16. De storm op zee; Jezus teGadara; de opwekking van het dochtertje van Jaïrus 30 Les 17. De wonderbare spijziging; Jezus wandelend op de zee; de Syro-Fenicische vrouw 32 Les 18. Petrus' belijdenis; Jezus' verheerlijking en reis naar Jerusalem 33 Les 19. Jezus op het Loofhuttenfeest; de genezing van den blindgeborene; opwekking van Lazarus 35 Les 20. Jezus op reis naar Jerusalem 37 Les 21. De zalving te Bethanie; de intocht te Jerusalem . 38 Les 22. De laatste dag van Jezus' openbare werkzaamheid . 40 Les 23. In de Paaschzaal 42 Les 24. In Gethsémanè . * ^4 Les 25. Jezus voor Annas en Ivajafas 46 Les 26. Jezus voor Pilatus 48 Les 27, Jezus gekruisigd :)0 Les 28. Jezus' opstanding 51 Les 29. Verschijningen van den Heiland 53 Les 30. Hemtelvaart en Pinksterfeest 55 Les 31. De eerste christelijke gemeente 56 Les 32. De arbeid buiten Jerusalem 58 Les 33. Paulus' bekeering en eerste zendingsreis 60 Les 34. Paulus tweede en derde zendingsreis 63 Les 35. Paulus gevangen 65 Palastina ten tijde van Jezus. Bij de Uitgevers dezes zijn mede verschenen: Ds. J. D. J. IDENBURG, Bijbelsche Geschiedenis. 2e stukje. Nieuwe Test. Prijs 15 cent. Ds. J. D. J. IDENBURG, De leer fler Ileilige Schrift in aansluiting aan de belijdenisschriften der Ned. Hery. Kerk. Prijs 20 cent, BIJBELSCHE GESCHIEDENIS, (met een Voorrede van Ds. S. Ulfers), ten dienste van Catechisatiën, Scholen en Huisgezinnen. Ie Stukje Het O. Test. (142 blz. 8vo.) a f 0.B0. 2e Stukje Het N. Test. (106 blz. 8yo.) a f 0.25.