2440 * BIJBELSOHE GESCHIEDENIS VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS BEWERKT J. D. J. IDENBURG, Predikant te Groningen. 2e Stukje. HET NIEUWE TESTAMENT. G 94 UTRECHT, KEMINK & ZOON, (Over den Dom). Prijs 15 Ct. BIJBELSOHE GESCHIEDENIS VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS BEWERKT DOOR J. D. J. IDENBURG, Predikant te Groningen. 2e Stukje. HET NIEUWE TESTAMENT. UTRECHT, KEMINK & ZOON, (Over den Dom). Van denzelfden schrijver zijn mede verschenen: De leer der Heilige Schrift in aansluiting aan de belijdenis schriften der Ned. Herv. Kerk. Prijs 20 Cts. Bijbelsche geschiedenis voor catechetisch onderwijs bewerkt, ie Stukje. Het Oude Testament. Prijs 15 Cts. Uitgaven van Kemink & Zoon, over den Dom te Utrecht. REGISTER VAN DE BOEKEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT. Geschiedkundige boeken: De Evangeliën van Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes en ^ de Handelingen der Apostelen. Brieven: De brieven van Paulus: 1 aan de Romeinen, 2 aan de Corinthen, 1 aan de Galaten, 1 aan de Efezen, 1 aan de Filippensen, 1 aan de Colossensen, 2 aan de Thessalonicensen, 2 aan Timotheüs, 1 aan Titus, 1 aan Filémon, 1 aan de Hebreën. De algemeene zendbrieven: 1 van Jakobus, 2 van Petrus, 3 van Johannes, 1 van Judas. Profetisch boek: De Openbaring van Johannes. Les I. De geboorte van iohannes den Dooper. Aankondiging van Jezus' geboorte. Lucas 1. Reeds in het Paradijs had God beloofd een Verlosser te zullen zenden uit de macht en van de straf der zonde. Door de profeten was dit telkens herhaald en ook gezegd, dat de Verlosser zou worden voorafgegaan door een heraut, een wegbereider. Toen nu de komst van den Heiland naderde verscheen de engel Gabriël aan een vromen priester Zacharias, terwijl deze in den tempel offerde. Bij het zien van den engel ontstelde Zacharias; maar Gabriel sprak: „Vrees niet, want uw gebed is verhoord en uwe vrouw Elisabet zal u een zoon baren en gij zult zijnen naam heeten Johannes." Ook zeide hij, dat deze Johannes de wegbereider zou zijn voor den Heiland. Zacharias durfde dezen boodschap eerst niet gelooven, want hij en zijne vrouw waren oud en kinderloos. Daarom vroeg hij een teeken. Het werd hem gegeven; maar tegelijk werd hij er door voor zijn ongeloof gestraft, want hij zou stom zijn tot na de geboorte van den beloofden zoon. En terstond begaf hem de spraak. Toen nu het kind was geboren en op den 8sten dag werd besneden, wilden de verwanten het Zacharias noemen evenals zijn vader. Maar Elisabet zeide, dat het Johannes moest heeten en Zacharias schreef: „Johannes is zijn naam." Op hetzelfde oogenblik week Zacharias' stomheid en sprak hij, God lovende. En allen, die dit hoorden, verwonderden zich en zeiden: „Wat zal toch dit kindeke wezen"? Een half jaar na zijn bezoek aan Zacharias verscheen de engel Gabriël aan Maria, eene godvreezende maagd, die te Nazareth woonde en ondertrouwd was met Jozef, den timmerman. Haar ontmoette hij met de woorden: „Wees ge- groet, gij begenadigde, de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen." Maria ontstelde over dit woord, maar Gabriël ging voort: „Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. Zie, gij zult een zoon baren en zult zijnen naam heeten Jezus (Zaligmaker). Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden en God de Heere zal hem den troon van zijn vader David geven." Ten hoogste verwonderd vroeg Maria hierop, hoe dit zou geschieden, loen antwoordde Gabriël haar: „Geen ding zal bij God onmogelijk zijn." Nu geloofde zij en sprak: „Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord." Ook had Gabriël aan Maria verteld, welke blijdschap haar nicht Elisabet wachtte. Na zijn vertrek ging zij daarom op reis om haar te bezoeken. Samen loofden zij den Heere, die aldus Zijne beloften vervulde. "Wat had de Heere gezegd, dat geschieden zou voor 's Heilands komst? Hoe heette de vader en mooder van 's Heeren voorlooper ? Wie maakte Zacharias bekend, dat hij een zoon zou krijgen en welk teeken ontving hij ? Hoe moest het kind heeten en wat geschiedde bij de naamgeving? Tot wie werd Gabriël een half jaar later gezonden ? Hoe begroette hij Maria? Wat deelde hij Maria mode? Wat zeide de engel en wat zeide Maria? Wat deed Maria na het vertrek van Gabriël? Tekst: Mattheus 1: 21b. Leeren: Lofzang van Maria: 1, 3; GezaDg 3:6. Les 2. De geboorte van den Heere Jezus. Luk. 2 : 1—20. Door de profeten had de Heere laten verkonden, dat de Zaligmaker te Bethlehem zou worden geboren (Micha 5 : 1). Maria woonde echter te Nazareth. God gebruikte nu den heidenschen keizer van het Romeinsche rijk: Augustus, om Zijn woord te vervullen. Deze beval n. 1., dat de geheele wereld zou worden beschreven (geteld). Ook de Joden waren aan hem onderworpen en vielen dus onder dit gebod. Allen moesten daartoe gaan naar de plaats, vanwaar hun geslacht afkomstig was. Zoo reisden Jozef en Maria naar Bethlehem, want zij waren uit het geslacht van David. Toen zij daar kwamen was het stadje vol vreemdelingen, zoodat er voor hen geen plaats meer was in de herberg. Een stal werd hun nu als verblijfplaats aangewezen. Daar werd Gods belofte vervuld en het kind geboren van hetwelk de engel gezegd had: „Deze zal groot zijn en de zoon des Allerhoogsten genaamd worden." Uiterlijk was er van de heerlijkheid van dit kind niets te zien, arm als het daar lag in doeken gewonden en in eene kribbe. Toch zorgde God, dat er reeds in denzelfden nacht van Jezus' heerlijkheid werd getuigd. In de velden bij Bethlehem waren herders, die hunne kudden bewaakten. Plotseling verscheen hun een engel, die tot hen zeide: „Vreest niet, want zie, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe!" Aanstonds daarna verscheen er eene menigte andere engelen en allen te zamen begonnen God te prijzen en te zingen: „Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de men- schen een welbehagen!" Daarna gingen de engelen heen, maar ook de herders bleven niet bij hunne kudde. Zij spoedden zich naar Bethlehem om te zien wat geschied was en vonden daar alles, juist zooals tot hen was gesproken. Toen maakten zij alom bekend, wat hun van dit kindeke was gezegd. En allen, die het hoorden verwonderden zich, maar Maria bewaarde deze woorden in haar hart. En de herders keerden weder naar hun kudde, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden. Welke plaats hadden de profeten genoemd als Jezus' geboorteplaats ? Waar woonde Maria? Hoe kwam het, dat Maria naar Bethlehem reisde? Was er in don nacht der geboorte uiterlijk veel te zien van Jezus' heerlijkheid? Aan wie werd Jezus' geboorte het eerst bekend gemaakt? Wat zeide de engel? Wat zongen de engelen? Wat deden de herders dadelijk na de boodschap der engelen? Wat deden de menschen te Bethlehem en wat deed Maria op het woord der herders ? Tekst: 2 Corinthen 8 : 9. Leeren: Lofzang van Zacharias:l; Gezang 117. Les 3. Oe voorstelling in den tempel. De Wijzen uit het Oosten. De vlucht naar Egypte. Lucas 2:21—38 j Mattheus 2. Op den 8s'en dag ontving elke israëlietische zoon in de besnijdenis het teeken, dat hij behoorde tot het volk, met hetwelk God een verbond had gesloten. Ook Jezus werd besneden, want, ofschoon hij Gods Zoon was, werd in alles met hem gehandeld naar Israëls wet. Daarom werd hij ook op den 40sten dag in den tempel den Heere voorgesteld en werd voor hem een offer gebracht. Want de wet beval, dat voor het eerste kind, als het een zoon was, een lam of een paar duiven moest worden geofferd. Jozef en Maria deden het laatste, want zij waren arm. Nu woonde er te Jerusalem een godvreezend grijsaard: Simeon. Deze verwachtte den Verlosser en God had hem beloofd, dat hij niet zou sterven voor hij Hem zou hebben gezien. Door den Geest gedreven was Simeon in den tempel, toen 'Jozef en Maria het kindeke Jezus daar brachten. Dadelijk kwam hij nu op hen toe, nam het kind in de armen, loofde God en zeide: „Nu laat Gij, Heere, uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien." Ook sprak hij van Jezus' heerlijkheid en van zijn lijden. Ook was er in den tempel eene oude profetes Anna, die Jezus beleed als den Christus, den Verlosser. In dezen tijd kwamen op zekeren dag wijzen uit het Oosten te Jeruzalem met de vraag: „waar is de geboren koning der Joden, want, wij hebben zijne ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om hem te aanbidden." Dit hoorde Herodes, die, onder den romeinschen keizer, over een deel van Israël regeerde. Hij schrok van hun vraag, en vroeg den schriftgeleerden, waar de Christus geboren zou worden. Zij antwoordden (denkend aan Micha 5:1): te Bethlehem. Daarop vroeg hij den wijzen naar den tijd, wanneer de ster was verschenen en beval hun naar Bethlehem te gaan. Als zij het kindeke zouden gevonden hebben moesten zij dit hem berichten, dan zou hij ook komen en het aanbidden. De wijzen vertrokken hierop. En zie, de ster, welke zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor naar Bethlehem. Daar knielden zij voor Jezus neer en brachten geschenken: goud, wierook en myrre. Daarna keerden zij, omdat God hun dit in den droom zeide, langs een anderen weg terug naar hun land. Ook Jozef ontving van den Heere in den droom een bevel. Met Maria en het kindeke moest hij vluchten naar Egypte, omdat Herodes Jezus zocht te dooden. Toen de koning n. 1. bemerkte, dat hij door de wijzen bedrogen was, werd hij toornig. Hij zond daarop knechten naar Bethlehem en liet daar al de jongetjes van 2 jaren en daaronder ombrengen. Zoo meende hij ook den geboren koning der Joden te dooden. God had echter gewaakt voor het leven van Zijn zoon en Herodes list verijdeld. Na Herodes' dood keerden Jozef en Maria terug en woonden te Nazareth. Wat gebeurde met Jezus op den 8sten dag? Wat geschiedde op den 40sten dag ? Welk offer brachten Jozef en Maria? Wie nam het kind Jezus in zijne armen en wat zeide hij? Welke vrouw beleed Jezus als den Verlosser? Welke vreemdelingen kwamen om Jezus te aanbidden? Wie hoorde door hen van Jezus en wat beval hij ? Waarom zijn de wijzen niet teruggegaan naar Herodes? Welk bevel ontvingen Jozef en Maria? Wat deed Herodes, toen de wijzen niet terugkwamen? Tekst: Galaten 4:4, 5. Leeren: Psalm 86:5; Gezang 48 : 2, 3. Les 4. De 12-jarige Jezus. Johannes de Dooper. Lucas 2:41—52; Mattheus 3:1—12; Marcus 6:14—29. Jozef en Maria waren gewoon, gelijk alle Israëlieten, een maal 's jaars, op het Paaschfeest, naar Jerusalem te gaan. Toen Jezus 12 jaar was ging hij voor het eerst met zijne ouders mede, want geen jongere kinderen mochten in den tempel komen. Na het feest keerden Jozef en Maria huiswaarts. Jezus echter bleef achter; doch zij meenden, dat lhij met het gezelschap reeds vooruit was. Maar, toen zij hem niet vonden, werden zij ongerust en keerden terug naar Jerusalem. Daar vonden zij hem in den tempel, zittende in het midden der leeraren, hen hoorende en ondervragende. En allen verwonderden zich over zijn verstand en zijne antwoorden. Toen zeide Maria tot hem: „Kind, waarom hebt gij ons zoo gedaan? Zie, uw vader en ik hebben u met angst gezocht." Maar Jezus antwoordde: „Wist gij niet, dat ik moest zijn in de dingen mijns Vaders?" Zijne ouders begrepen dit woord niet. Doch Maria bewaarde het in haar hart. Daarna ging Jezus met hen naar Nazareth. Hij was hun onderdanig en nam toe in wijsheid, in grootte en in genade bij God en menschen. Terwijl Jezus te Nazareth leefde, trad Johannes, het kind van Zacharias en Elisabet, op om voor hem den weg te bereiden onder Israël. Hij was een boetprediker. Hij predikte den eisch van Gods wet, wees zijne hoorders op hunne zonden en wekte hen op tot bekeering. Ook kondigde hij de komst aan van den Christus, den Messias, wiens schoenriem hij niet waardig was te ontbinden. Die op zijn woord zich bekeerden doopte hij in den Jordaan. Daarom heet hij: Johannes de Dooper. Hij leefde zeer eenvoudig, was gekleed in kemelshaar, met een lederen gordel om de lendenen en at sprinkhanen en wilden honing. Hij ontzag niemand. Zoo bestrafte hij ook Herodes, die leefde met Herodias, de vrouw van zijn broeder Filippus. Daarom haatte Herodias hem zeer. Op haar aansporen werd Johannes in de gevangenis geworpen. Maar nog was zij niet tevreden. Zij begeerde zijn dood. Nu gebeurde het, dat op Herodes' verjaardag Salome, haar dochtertje, voor den koning danste. Deze was hiermede zoo in zijn schik, dat hij haar beloofde alles wat zij zou vragen, al was het ook de helft van zijn rijk. Op raad harer moeder vroeg Salome het hoofd van Johannes den Dooper. Een oogenblik aarzelde Herodes. Maar, uit valsche schaamte voor zijne gasten gaf hij wat zij vroeg. Johannes werd onthoofd en zijn hoofd op een schotel aan haar gegeven. Johannes discipelen begroeven zijn lichaam. Waarheen ging Jezus, toen hij 12 jaar oud was? Wat bemerkten zijne ouders op de terugreis ? Waar vonden zij Jezus en wat deed hij ? Wat zeide Maria en wat antwoordde Jezus? Wat staat van Jezus' leven te Nazareth getuigd? Welke was de inhoud van Johannes' prediking? Waarom heet hij Johannes de Dooper? Hoe was Johannes gekleed en waarmede voedde hij zich? Wien bestrafte Johannes ook en waarom? Wie haatte hem daarom? Hoe is Johannes gestorven? Tekst: Colossensen 3:20. Leeren: Psalm 84 :1; Gezang 62 : 1. Les 5. Jezus' doop en verzoeking. Mattheus 3 :1—4 : 11. Toen Jezus 30 jaar oud was trad hij openlijk op als de door God gezonden Verlosser. Johannes de Dooper was toen nog werkzaam bij den Jordaan en de eerste daad des Heilands was naar Johannes te gaan om door hem te worden gedoopt. Toen de Heere dit begeerde weigerde Johannes eerst en zeide: „Mij is noodig van U gedoopt te worden." Want hij gevoelde, dat Jezus ver boven hem stond en bovendien meende hij, dat voor den zondeloozen Jezus de Doop der bekeering niet noodig was. De Heere Jezus echter bleef aanhouden en Johannes doopte hem. Toen nu de Heere uit het water opklom, werden de hemelen geopend en zag Johannes den Heiligen Geest nederdalen gelijk eene duif en op Jezus komen. Eu eene stem uit de hemelen sprak: „Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in welken Ik mijn welbehagen heb." Nadat Jezus gedoopt was werd Hij door den H. Geest weggeleid in de woestijn. In de eenzaamheid, biddend en vastend, bereidde Hij zich voor het werk, dat Hem wachtte. Als Hij daar 40 dagen en nachten had vertoefd, hongerde Hem ten laatste. Toen kwam de duivel tot Hem en verzocht hem, zeggende: „Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dat deze steenen brooden worden." Maar de Heere Jezus antwoordde: „Daar is geschreven: De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat." Daarop nam de duivel hem mede naar Jerusalem en stelde hem op de tinne des tempels en zeide: „Indien gij Gods Zoon zijt, werp u zeiven nederwaarts; want daar is geschreven, dat Hij zijnen engelen van u bevelen zal en dat zij u op de handen zullen nemen, opdat gij niet te eeniger tijd uwen voet aan eenen steen stoot." Maar Jezus zeide: „Daar is wederom geschreven: Gijjzult den Heere uwen God niet verzoeken." Eindelijk nam de duivel hem mede op eenen zeer hoogen berg en toonde hem al de koninklijken der wereld en hunne heerlijkheid en zeide. „Al deze dingen zal ik u geven, wanneer gij nedervallend mij zult aanbidden. Toen zeide Jezus tot hem: „Ga weg, Satan! want er staat geschreven: Gij zult den Heere uwen God aanbidden en Hem alleen dienen." Toen liet de duivel van hem af en de engelen zijn toegekomen en dienden hem. Hoe oud was Jezus, toen hij optrad als Verlosser? Tot wien ging hij en wat begeerde hij ? Wat deed Johannes en wat zeide hij? Wat gebeurde bij Jezus' doop? Waarheen ging Jezus na den doop en wat geschiedde daai ? Welke was de lste verzoeking en wat zeide Jezus? Welke was de 2d® verzoeking en wat zeide Jezus? ♦ Welke was de 3de verzoeking en wat zeide Jezus? Tekst: Hebreen 4 : 15. Leeren: Psalm 119 : 67 ; Gezang 50 : 4. Les 6. Jezus' discipelen en de bruiloft te Kana. Johannes 1:19—52; 2:1—11. Na de verzoeking in de woestijn begaf Jezus zich weei naar den Jordaan, waar Johannes doopte. Toen deze den Heiland zag, wees hij zijne discipelen op hem met de woorden: „Zie het lam Gods, dat de zonde der wereld weg neemt." Den volgenden dag deed hij eveneens en dit had ten gevolge, dat twee discipelen van den Dooper: Johannes en Andreas den Heiland volgden. Andreas vond zijn broeder Simon en leidde hem tot Jezus. En Jezus noemde hem Cefas of Petrus (rotsman). Des anderen daags riep Jezus nog Filippus en zeide tot hem: volg mij. Filippus volgde hem en wilde ook zijn vriend Nathanael tot Jezus brengen. Maar Nathanael wilde eerst niet gelooven, dat Jezus van Nazareth de Messias, de beloofde Verlosser, was. Toen Nathanael echter in 's Heeren tegenwoordigheid kwam, begroette Jezus hem met de woorden: „Zie waarlijk een Israëliet, in wien geen bedrog is." Verwonderd vroeg Nathanael: „Vanwaar kent Gij mij?" Toen openbaarde de Heere hem, dat Hij hem ook in 't verborgene gezien en gekend had en Nathanael geloofde en volgde Jezus. Met deze discipelen werd de Heere genoodigd op een bruiloft te Kana in Galilea. Ook Maria, de moeder van Jezus, was aldaar. Tijdens het feest begon nu de wijn op te raken. Dit bemerkte Maria en zij zeide het aan Jezus, met de hoop, dat hij wel hulp zou verschaffen. Maar hij antwoordde, dat zijne ure om te helpen nog niet was gekomen. Toch ging Maria naar de knechten en zeide, dat zij moesten doen al wat Jezus hun zou zeggen. Nu stonden er in het huis van Jezus' gastheer, evenals in elke joodsche woning, 6 steenen watervaten, welke dienst deden bij de voetwassching. Na korten tijd beval nu de Heere Jezus aan de knechten deze met water te vullen. Vervolgens zeide Hij tot hen: „Schept nu en draagt het tot den hofmeester." Toen deze het ontving was het wijn geworden. — Dit was het eerste wonder dat Jezus deed. Waarheen ging Jezus na de verzoeking? Met welke woorden wees Johannes op hem? Welke discipelen van Johannes volgden Jezus? Wien bracht Andreas tot Jezus en hoe noemde Jezus dezen nieuwen discipel ? Wien riep de Heere toen en wien wilde deze medebrengen? Waarom twijfelde Nathanaël eerst? Hoe begroette hem de Heere? Waar ging Jezus ter bruiloft? Welk wonder deed Hij toen? Het hoeveelste wonder was dit? Tekst: 1 Petrus 5:7. Leeren: Psalm 42 : 3; Gezang 65 : 1. Les 7. De Tempelreiniging. Nicodemus. De Samaritaansche vrouw. Johannes 2 : 13—4 : 42. Van Kana ging Jezus naar Jerusalem om het paaschfeest te vieren. Daar vond hij den voorhof des tempels vol kooplieden, die offerdieren verkochten en vreemd geld omwisselden in joodsche munt voor de tempelbelasting. Deze ontheiliging van Gods Huis ontroerde hem. Hij maakte een geesel van touwtjes en verdreef de kooplieden zeggende: „Maakt niet het huis mijns Vaders tot een huis van koophandel." De discipelen gedachten hierbij, dat er geschreven stond met het oog op den Messias: „De ijver van uw Huis heeft mij verslonden." Ook geloofden velen in Hem om de teekenen, welke Hij deed. Israëls oudsten echter ergerden zich over deze daad, want Jezus trad hierdoor op als de Messias, die den vervallen dienst van God kwam herstellen, en reeds nu kozen zij tegen Hem. Een hunner evenwel, Nicodemus, voelde zich tot Jezus aangetrokken. Hij durfde dit niet openlijk bekennen, maar 's nachts kwam hij tot hem. De Heiland sprak met hem over de wedergeboorte en zeide, dat niet slechts eene uitwendige verandering, maar eene inwendige vernieuwing noodig is tot zaligheid. „Indien iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk Gods niet ingaan." Na dit gesprek bleef Nicodemus Jezus aanhangen. Hij was het, die later met Jozef van Arimathea Jezus' lichaam begroef. Jezus onderwees dus Nicodemus in een afzonderlijk gesprek. Dit deed hij ook eens eene Samaritaansche vrouw, welke hij ontmoette op zijn terugreis naar Galilea. Jezus zat bij eenen put en de discipelen waren naar de stad Sichar om brood te koopen. Toen vroeg hij de vrouw om wat water. Dit verwonderde haar, want de Samaritanen en Joden haatten elkander zóo, dat zij elkander nooit iets vroegen. Zij zeide dit, maar Jezus antwoordde, dat als zij wist wie hij was, zij van hem levend water begeeren zou. De vrouw begreep dit niet. Toen sprak Jezus ovej- wat anders en liet haar bemerken, dat hij haar zondig leven kende, ook zonder dat zij het vertelde. Nu begreep zij, dat Jezus een profeet was. Daarom vroeg zij, waar men God moest aanbidden, te Jerusalem of op den berg Gerizim, want hierover hadden Joden en Samaritanen twist. Jezus antwoordde, dat het niet aankomt op de plaats, maar op de wijze, op welke men God aanbidt, want zeide hij: „God is een Geest en die Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." Ook zeide hij, dat hij de Messias was. Nu liep de vrouw naar de stad en vertelde wat hij haar gezegd had. En vele Samaritanen kwamen en geloofden in hem. "Wat ergerde den Heere in den tempel en wat deed Hij? Aan welk Schriftwoord dachten hierbij do discipelen? Waarom namen Israëls oudsten don Heere zijn daad kwalijk? Wie voelde zich tot Jezus aangetrokken en wat deed hij ? Wat zeide de Heere tot hem? Is Nicodemus den Heere blijven liefhebben? Met wie heeft Jezus nog eens een lang gesprek gehad? Idenb. , N. T. 2 Wat vroeg Jezus haar en waarom bevreemde haar dit? Wat liet de Heere haar bemerken? Wat yroeg zij, toen zij wist, dat Jezus een profeet was ? Wat antwoordde Jezus haar? Tekst: Jesaia 42:3. Leeren: Psalm 23 : 1; Gezang 39 : 5. Les 8. De koninklijke hoveling. Prediking te Nazareth. Johannes 4 : 43—54. Lukas 4 :16—30. Na een verblijf van 2 dagen te Sichar ging Jezus naar Kana. Nauwelijks was hij daar of uit Kapernaum kwam een koninklijk hoveling. Diens zoon was krank en hij begeerde, dat Jezus met hem zou gaan en zijn kind genezen. De Heiland stelde eerst den man op de proef; maar, toen hij bleef vragen: „Heere kom af eer mijn kind sterft," zeide Jezus tot hem: „Ga henen, uw zoon leeft." En de hoveling geloofde Jezus' woord en ging henen. Onderweg kwamen reeds zijne knechten hem tegemoet met de boodschap: uw zoon leeft. Toen hij hun nu vroeg, wanneer hij beter was geworden, bleek dit te zijn geschied op hetzelfde uur, waarop Jezus had gezegd: „Uw zoon leeft". En de hoveling geloofde in Jezus en zijn geheele huis. _ Naast dezen hoveling met zijn oprecht geloof in den Heiland stonden echter zeer velen, die van Hem niets wilden weten en hun vijandschap duidelijk toonden. Zoo was liet o. a. te Nazareth. Toen hij daar eens was op den Sabbat ging Jezus volgens zijn gewoonte naar de Synagoge. En hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaia. Toen las hij het begin van het 61ste hoofdstuk, dat eene profetie omtrent den Messias bevat. Daarna ging hij zittèn en zeide, dat deze voorspelling in hem vervuld was. Aanvankelijk luisterde men goed en men verwonderde zich over de aangename wijze, waarop Jezus sprak. Maar, toen hij zeide, dat hij de wonderen, welke hij te Kapernaum had gedaan, te Nazareth niet zou herhalen, omdat het geloof in hem ontbrak, werden zij toornig. En opstaande wierpen zij hem uit buiten de stad en wilden hem afwerpen van den berg, op welken Nazareth was gebouwd. Maar hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg zonder dat iemand Hem leed deed. En hij vertrok naar Kapernaum en leerde in de Synagoge en zij versloegen zich over zijne leer, want zijn woord was met macht. Wie kwam te Kana tot Jezus en wat begeerde hij ? Wat zeide Jezus tot hem en is het ook zoo geschied? Waar ondervond de Heere groote vijandschap? Waarover preekte Jezus? Waarom werd men toornig op den Heiland P Wat wilde men Jezus doen? Geschiedde den Heere ook leed? Tekst: Lukas 4: 18, 19. Leeren: Psalm 145:6; Gezang 189:4. Les 9. Jezus' verblijf in Galilea. Lukas 5 : 1—28. Het gerucht van den Heiland verbreidde zich ver buiten Kapernaum en zeer velen kwamen om hem te hooren. Zoo moest hij zelfs eens in eene schuit gaan om aan het gedrang der schare te ontkomen en vandaar prediken. Die schuit behoorde aan Petrus en juist had hij haar verlaten. Want, al waren Petrus en Andreas, Johannes en Jacobus reeds discipelen van den Heiland, toch oefenden zij nog hun oud bedrijf, het visschen, uit. Als Jezus nu zijn rede geeindigd had beval hij aan Petrus wat verder van het land te gaan en de netten uit te werpen. Deze antwoordde: „Meester, wij hebben den geheelen nacht gearbeid doch niets gevangen; maar op uw wooi d zal ik het net uitwerpen." En — Petrus' gehoorzaamheid werd bekroond met zulk een rijke vangst, dat zijn net scheurde en zijne vrienden met een ander schip hem moesten helpen. Beide schepen werden toen zóó vol, dat zij bijna zonken. Toen viel Petrus voor Jezus op de knieën en zeide: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch." Doch Jezus zeide: „Vrees niet; van nu aan zult gij menschen vangen." En als zij, Petrus, Johannes en Jacobus, de schepen aan land gestuurd hadden verlieten zij alles en volgden Jezus. Ook riep Jezus Levi, den tollenaar (ontvanger van de belasting) en ook deze verliet alles en volgde hem. Te Kapernaum en op zijne tochten door Galilea kwamen ook vele kranken tot Jezus om genezing te vragen. Zoogenas hij in Kapernaums synagoge een mensch met een onreinen geest, bezeten van den duivel. Ook kwam een melaatsche, die tot hem zeide: „Heere, zoo gij wilt, gij kunt mij reinigen." Toen strekte Jezus de hand uit, raakte hem aan en sprak: „lk wil word gereinigd. En terstond was de man genezen. Een ander maal predikte Jezus in een huis, toen eenige mannen een geraakte (verlamde) tot hem wilden brengen. Door de menigte konden zij echter niet binnen komen. Toen klommen zij op het dak, openden het en lieten den zieke op zijn bed voor Jezus neder. En hij, ziende hun geloof, zeide tot den kranke: „Mensch, uwe zonden zijn u vergeven." De Farizeeën en Schriftgeleerden ergerden zich, omdat Jezus de zonde vergaf. Doch hij toonde hun, dat degene, die macht heeft zieken te genezen, ook de zonde vergeven kan. Daarop gebood hij den kranke op te staan en — hij was genezen. In wiens schuit ging Jezus om te prediken? Wat beval de Heere aan Petrus en wat zeide deze? Hoe werd Petrus' gehoorzaamheid bekroond? "Wat deed Petrus na de wonderbare vangst? Wat beloofde Jezus en wie verlieten alles om hem te volgen? Wie genas de Heere te Kapernaüm ? Hoe toonden eenige mannen hun geloof? Wat zeide de Heere tot den kranke? Tekst: Filippensen 3:8. Leeren: Psalm 32 : 1; Gezang 43 : 2. Les 10. Bethesda. De 12 apostelen. Johannes 5. Lukas 6 : 1—16. Zijn macht tot genezing heeft de Heere niet slechts in Galilea maar ook • in Judea, zelfs in Jeruzalem getoond, opdat er geene verontschuldiging zou zijn voor het ongeloof van Israëls oudsten. Zoo bezocht de Heere eens, toen hij te Jerusalem vertoefde het badwater Bethesda, dat nabij de Schaapspoort was. Rondom dat water waren 5 zalen gebouwd, die tal van zieken herbergden. Want, op zekeren tijd daalde een engel neer en beroerde dat water en wie dan het eerst daarna in het water kwam werd genezen, welke ziekte hij ook had. Onder de lijders was nu een man, die reeds 38 jaren krank was. Vruchteloos had hij telkens getracht ook eens het eerst in het water te komen; altijd gingen anderen hem voor, want hij kon niet loopen en er was niemand, die hem naar het water droeg. Tot hem ging de Heiland en vroeg: „Wilt gij gezond worden?" Toen vertelde de zieke hoelang hij reeds vergeefs gehoopt had en telkens te laat was gekomen. Daarop zeide Jezus: „Sta op, neem uw beddeke op en wandel." En terstond werd de mensch gezond. Dit wonder geschiedde op den Sabbat. Toen nu de genezene wandelde, zijn bed dragende, berispten hem Israëls oudsten, want volgens hen was dit ontheiliging van den Rustdag. Hij beriep zich echter op Jezus en zeide: „Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft mij aldus bevolen." Toén zochten zij Jezus te dooden, omdat hij zulks op den Sabbat deed. Meermalen verweten de Joden trouwens aan Jezus, dat hij den Sabbat niet eerde, want zij verstonden niet, dat alles wat God verheerlijkt op den Sabbat geoorloofd is. De Heere wees hen er echter op, dat het geoorloofd is op den Sabbat goed te doen en dat de mensch er niet is om den Sabbat, maar dat de Sabbat er is om den mensch. Van Judea keerde Jezus naar Galilea terug. In dezen tijd koos hij uit zijne volgelingen er'12 uit, die hij apostelen noemde en die altijd bij hem bleven. Dezen waren: Simon Petrus en Andreas; Johannes en Jacobus (zonen van Zebedeus); Filippus en Bartolomeus (die ook Nathanael heet); Mattheus (of Levi de tollenaar) en Thomas; Jacobus (de zoon van Alfeus) en Simon Zelotes; Judas (de zoon van Jacobus) en Judas Iscariot. Heeft Jezus wel eens een kranke genezen in Jevusalem? Wat wordt van dat badwater bij Jerusalem verhaald? Hoe lang was de man ziek, dien Jezus opzocht? Wat vroeg de Heere hem en wat beval Hij hem? Waarom berispten Israëls oudsten den genezene? Wat zeide de Heere omtrent den Sabbat ? Hoe heetten de 12 apostelen? Tekst: Colossensen 3:17. Leeren: Psalm 146:6; Gezang 107:6. Les II. De Bergrede. De gelijkenis van den Zaaier Mattheus 5—7. Mattlieus 13 : 1—23. Behalve door zijne daden leerde de Heiland ook dikwijls door woorden, door zijne prediking. Zoo sprak hij eens eene lange rede uit op een berg in Galilea (daarom bergrede genoemd). Daarin sprak hij over zijn koninkrijk en noemde hij de kenteekenen zijner onderdanen. Die deze kenteekenen vertoonden prees hij zalig. Ook noemde hij zijne discipelen: het zout der aarde en het licht der wereld en vermaande hij hen te wandelen overeenkomstig Gods wet. Verder onderwees hij hen omtrent het gebed. Hij zeide: „Gij dan bidt aldus: „OnzeVader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde; geef ons heden ons dagelijksch brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze; want uw is het Koninkrijk en de kracht en "de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen," Dikwijls bediende de Heeré zich ook van gelijkenissen. Dit zijn kleine verhalen, die niet werkelijk gebeurd zijn, maar de eene of andere waarheid duidelijk maken. Zoo vertelde Jezus eens de gelijkenis van den zaaier om te wijzen op den verschillenden ontvangst, welken het gepredikte woord ten deel valt. Een zaaier, zeide hij, ging uit om te zaaien. Nu viel een deel van het zaad op den weg en het werd vertreden of opgegeten door de vogels. Een ander deel viel op de steenrots. Snel schoot het op , maar, omdat het geen diepte van aarde had, verdorde het. Een derde deel viel in de doornen en deze verstikten het. Een deel echter viel in goede aarde en droeg vrucht 100, 60, en 30 voud. Den zin dezer gelijkenis verklaarde Jezus aldus: Het zaad is het Woord Gods. Het zaaien is de prediking van dat woord. Degenen, bij wie op den weg gezaaid wordt zijn zij, die het woord hooren zonder vrucht. Bij wie het zaad op de steenrots valt zijn zij, die het met vreugde hooren, maar, als het gehoorzamen moeite medebrengt, aanstonds afvallen. Bij wie het zaad tusschen de doornen valt zijn zij, die het woord hooren niet zonder in-, druk, maar bij wie deze verloren gaat door de drukte des levens en het jagen naar genot. En eindelijk, bij wie het zaad vrucht draagt zijn zij, die het woord hooren en er door tot bekeering worden geleid. Welke lange rede heeft de Heere eens gehouden? Wat zeide Hij toen omtrent zijne onderdanen? Welk gebed leerde de Heiland zijnen discipelen? Wat zijn gelijkenissen? Hoe luidt de gelijkenis van den zaaier ? Hoe verklaarde de Heere haar? Tekst: Mattheus 7 : 7. Leeren: Psalm 119:53; Gezang 79:5. Les 12. De gelijkenissen van Lukas 15. Lukas 15. Eens kwamen tot Jezus vele zondaars en tollenaars. De Farizeeën ergerden zich hierover, want zij verachtten hen en wilden zich geheel niet met hen bemoeien. De Heere wilde hun nu doen gevoelen, hoe God heel anders gezind is dan zij en hoe Hij den berouwhebbenden zondaar niet afstoot, maar gaarne aanneemt en de zonden vergeeft. Daartoe verhaalde hij de volgende gelijkenis: Iemand had 2 zonen. De jongste kwam tot zijn vader en vroeg om zijn erfdeel. Toen hij het had ontvangen reisde hij naar een vergelegen land en daar leefde hij in overdaad. Als hij nu alles verteerd had kwam er hongersnood en hij begon gebrek te lijden, zoodat hij zich als zwijnenhoeder verhuurde. En hij begeerde als voedsel den draf, dien de zwijnen aten, maar niemand gaf hem dien. Toen kwam de verloren zoon tot zich zeiven. Hij dacht aan zijn vader en hoe goed die voor hem was geweest. En hij werd zeer bedroefd en had groot berouw, dat hij hem had verlaten. En hij stond op en keerde terug om hem schuld te belijden en vergeving te vragen. Als hij nu nog verre was, zag hem zijn vader en toeloopende viel hij hem om den hals en kuste hem. En de zoon zeide: „Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden". Maar de vader beval hem het beste kleed aan te doen en een ring aan zijn hand en schoenen aan zijne voeten en het gemeste kalf te slachten. En zij begonnen feest te vieren. Als nu de oudste zoon dit bemerkte was hij zeer boos. Hij verachtte zijn broeder en wilde hem niet vergeven. Maar zijn vader bestrafte hem en wekte hem op ook blijde te zijn, want zeide hij: „Uw broeder was dood en is weder levend geworden, hij was verloren en is gevonden." Ook verhaalde Jezus 2 gelijkenissen om te leeren, hoe God niet wacht tot de zondaar tot Hem komt, maar Zelf den verlorene opzoekt. Een herder had 100 schapen. Nu raakte er een van de kudde af. En wat deed nu de herder? Hij liet de 99 wel verzorgd achter en ging uit om het verloren schaap te zoeken, juist zoolang tot hij het had gevonden. Ook was er eens eene vrouw, die eenen penning verloren had. Zij was hierover zeer bedroefd, en ging haar huis geheel schoonmaken en zich alle denkbare moeite getroosten om hem terug te vinden. En eindelijk, als zij hem had gevonden, deed zij juist als de herder en riep vrienden en buren om feest te vieren, daar gevonden was wat verloren was. Zoo nu, zeide Jezus, is er blijdschap voor de engelen Gods over eenen zondaar, die zich bekeert. Waartoe verhaalde de Heere de gelijkenis van den verloren zoon? Hoe luidt die gelijkenis? Wat deed de oudste zoon? Waartoe verhaalde Jezus de 2 volgende gelijkenissen? Hoe luidt de gelijkenis van het verloren schaap ? Hoe die van den verloren penning? Tekst: Lukas 15 : 2b. Leeren: Psalm 119:88; Gezang 39: 1, 3. Les 13. De gelijkenissen van den barmhartigen Samaritaan en van den rijken man en, Lazarus. Lukas 10:25—37; 16:19—31. Eens kwam een wetgeleerde tot Jezus en vroeg: „Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" De Heere herinnerde hem aan den eisch der wet: „Gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uwe ziel en uit geheel uwe kracht en uit geheel uw verstand en uwen naaste als u zelven." Maar de man vroeg: „Wie is mijn naaste?" Daarop sprak de Heere de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Iemand werd op reis door roovers uitgeplunderd en half dood bleef hij liggen. Toen kwam langs dien weg een priester en vervolgens een leviet, maar beiden gingen voorbij. Eindelijk kwam er een Samaritaan langs. Deze zag den ongelukkige en ontfermde zich over hem.. Hij verbond hem, zette hem op zijn ezel en bracht hem ter verpleging naar eene herberg, terwijl hij al de kosten voor hem betaalde. — Na dit verhaal vroeg Jezus: „Wie van deze 3 was de naaste van dien ongelukkige?" De wetgeleerde antwoordde: „Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft." Welnu — zeide Jezus — „Ga henen en doe gij desgelijks." Eene andere maal leerde Jezus zijnen hoorders, dat God eenmaal allen zal oordeelen en een iegelijk vergelden naar zijne werken. Daartoe verhaalde hij de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus. Er "was een rijk man, die in weelde leefde. Ook was er een "bedelaar, Lazarus, welke lag voor de poort van den rijke en begeerde verzadigd te worden met de kruimkens van diens tafel. Doch de rijke liet hem ongeholpen liggen. Eindelijk stierf de bedelaar. Daar hij God vreesde, droegen de engelen hem naar den hemel en legden hem daar neer in Abrahams schoot. Ook stierf de rijke. Maar, daar hij God niet had gevreesd, kwam hij niet in den hemel maar in de hel. Toen hij daar zijne oogen opsloeg zag hij Lazarus in vreugde en hij smeekte nu Abraham, dat Lazarus tot hem mocht komen om zijne lippen te bevochtigen en aldus zijn pijn te lenigen. Maar Abraham zeide, dat zulks onmogelijk was. Toen vroeg de ongelukkige, dat Lazarus gezonden mocht worden naar zijne broeders om hen te waarschuwen, opdat zij zich zouden bekeeren. Maar ook dit was onmogelijk. Zij hadden het Woord van God en daarnaar moesten zij luisteren. Als zij dit niet deden zouden zij zich ook door Lazarus niet laten gezeggen. Wat vroeg iemand aan Jezus en wat antwoordde deze? Welke gelijkenis sprak de Heere toen? Hoe luidt de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan? Wie was de naaste van den ongelukkige? Wat zeide Jezus ten slotte tot den wetgeleerde? Wat leerde Jezus in de gelijkenis van den rijken man en Lazarus ? Hoe luidt zij ? Tekst: Mattheus 5 : 44. Leeren: Psalm 41 : 1; Gezang 61 : 15. Les 14. Enkele gelijkenissen (vervolg). Mattheus 25:1—13; 7:24—29; Lukas 18:1—14. Behalve de gelijkenissen in de vorige lessen genoemd verhaalde de Heere er nog vele aan zijne hoorders. Zoo zijn er 2, waarin hij hen opwekte om toch te bedenken wat tot hunne zaligheid diende en zich met het oog op de eeuwigheid niet met een valsche hoop te vleien. De eerste dezer gelijkenissen is die van de 5 wijze en 5 dwaze maagden. 10 Maagden gingen uit om deel te nemen aan eene bruiloft. Daartoe hadden ze allen lampen, want zonder brandende lamp mochten zij de feestzaal niet in. Maar 5 hadden niet genoeg olie in hunne lampen. Toen nu de bruidegom lang weg bleef vielen zij in slaap en gingen hun lampen uit. Toen hij eindelijk kwam moesten zij buiten blijven want zij waren niet bereid. Zoo zullen er ook velen zijn die hopen den hemel in te gaan, maar te laat zullen bemerken, dat zij missen wat hun daar toegang verschaft. De andere gelijkenis verhaalt van 2 menschen, die ieder een huis bouwden. De een bouwde het op het zand. De ander op de rots. De eene was spoedig klaar zonder veel moeite; de ander daarentegen moest hard arbeiden om de fundamenten vast te leggen in de rots. Maar zijn arbeid was niet vruchteloos. Toen regen en storm kwamen viel het huis van den eerste ineen; dat van den laatste bood weerstand. Zoo komt het er ook voor ons op aan, dat het huis van ons geloof niet alleen mooi schijnt, maar rust op goeden grond. Anders komen wij bedrogen uit. Ook zijn er 2 gelijkenissen, die onderricht geven omtrent het gebed. De eerste verhaalt van 2 menschen, die opgingen naar den tempel om te bidden een farizeeër en een tollenaar. De farizeeër bad zonder ootmoed — want hij gevoelde niet zijne schuld voor God. Dit deed de tollenaar wel. Daarom bad hij: „o God wees mij zondaar genadig." Hij werd door God gezegend — de farizeeër echter niet, want, de hoogmoedige man is den Heere een gruwel maar den nederigen geeft hij genade. De andere gelijkenis verhaalt van eene weduwe, die recht zocht bij een rechter. Deze hoorde haar eerst niet, maar de vrouw liet zich niet uit het veld slaan. Het was haar ernst met hetgeen zij vroeg. Zij bleef dan ook vragen ondanks zijn weigeren en eindelijk deed de rechter naar haar begeerte. Hierdoor leerde Jezus zijn hoorders, dat zij moeten aanhouden, volharden in het gebed, maar dat God hen dan ook zal hooren. Nog vele andere gelijkenissen verhaalde Jezus en men ontzette zich over zijne leer, want hij leerde als machthebbende en niet als de schriftgeleerden. Wat leerde Jezus in de gelijkenis der wijze en dwaze maagden en van de 2 bouwlieden? Hoe luidt de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden? Hoe die van de 2 bouwlieden? In welke gelijkenissen gaf Jezus onderwijs over het gebed? Hoe moeten wij gestemd zijn bij ons gebed? Hoe luidt de gelijkenis van de rechtzoekende weduwe? Wat leert Jezus in deze gelijkenis? Waarom verwonderde men zich over Jezus' onderwijs? Tekst: Mattheus 25 : 13. Leeren: Psalm 109:18; Gezang 73:12. Les 15. De hoofdman te Kapernaum; de jongeling te Nain en de boetvaardige zondares. Lukas 7. Toen Jezus weer te Kapernaum was riep een romeinsch hoofdman zijne hulp in voor zijn zieken knecht. De Heiland begaf zich op weg om den kranke te bezoeken, maar, toen hij nabij de woning was, zond de hoofdman eenige vrienden om hem te zeggen: „Heere, neem de moeite niet, want ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak zoudt inkomen. Spreek slechts één woord en mijn knecht zal behouden worden." De hoofdman toonde aldus niet alleen zijn ootmoed, maar ook zijn geloof in Jezus macht.' De Heere zeide dan ook tot de schare: „Ik zeg ulieden, ik heb zoo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden." Het werd dan ook niet beschaamd. De Heere voldeed aan het verzoek en toen de boden wederkeerden vonden zij den knecht genezen. Den volgenden dag ging Jezus naar de stad Naïn en velen volgden hem. Nabij de stad ontmoette hem een lijkstoet. De eenige zoon eener weduwe werd grafwaarts gedragen en weenend volgde de bedroefde moeder. De Heere werd over haar met ontferming bewogen en zeide: „Ween niet." De dragers stonden inmiddels stil. Daarop raakte Jezus de baar aan en zeide: „Jongeling, ik zeg u sta op." En de doode rees overeind en begon te spreken. En allen, die tegenwoordig waren, prezen en verheerlijkten God. Eens was Jezus ter maaltijd bij een farizeeër Simon. Terwijl hij aan tafel aanzat kwam eene vrouw het vertrek binnen. Zij knielde weenend aan Jezus' voeten en bevochtigde deze met haar tranen. Daarna droogde zij hen af met haar hoofdhaar, kuste hen en zalfde hen met kostbare zalf. Simon ergerde zich hierover, want die vrouw was eene groote zondares. Naar zijne meening had Jezus haar van zich moeten stooten. De Heere wist zijne gedachten en verhaalde daarom de volgende gelijkenis. Iemand had 2 schuldenaren; de een was schuldig 500 penningen en de ander 50. Toen zij nu niet hadden om te betalen schold hij hun beiden kwijt. Daarop vroeg Jezus aan Simon: Wie van deze twee zal hem het meest liefhebben? Hij antwoordde: Degene wien het meest is kwijtgescholden." Welnu, zeide de Heere, zoo is het ook met deze vrouw! Haar was veel vergeven daarom had zij veel lief, terwijl Simon, die zijn schuld niet gevoelde, weinig lief had. En zich tot de vrouw wendend zeide de Heere: „Uwe zonden zijn u vergeven; uw geloof heeft u behouden. Ga heen in vrede." Wie riep te Kapernaum Jezus' hulp in? Wat liet hij Jezus zeggen, toen deze naar hem op weg was? Wat toonde de hoofdman hierdoor? Wat zeide Jezus omtrent zijn geloof? Wat zag en wat deed Jezus te Naïn? Bij wien gebruikte Jezus eens de maaltijd? "Wat gebeurde aan dien maaltijd? Welke gelijkenis verhaalde Jezus aan Simon? Wat zeide Jezus door deze gelijkenis tot Simon? Welk woord sprak Jezus tot de vrouw? Tekst: Johannes 11 : 25. Leeren: Psalm 62:5; Gezang 191 : 3. Les 16. De storm op zee; Jezus te Gadara; de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. Marcus 4 : 35—5 : 43. Lucas 8 : 22—56. Eens voer Jezus naar de andere zijde der Galileesche zee. Vermoeid sliep hij op het achterschip, toen een storm opstak, waardoor het schip vol water geraakte en dreigde te zinken. Angstig wekten hem daarom de discipelen en zeiden: „Meester, bekommert het u niet, dat wij vergaan." Toen stond Jezus op en bestrafte den wind en de golven en daar werd groote stilte. Daarna zeide hij tot de discipelen: „Wat zijt gij zoo vreesachtig; hoe hebt gij geen geloof?" Zij hadden moeten begrijpen, dat met Jezus in het schip zij niets hadden te vreezen. Met eerbied riepen zij uit: „Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee hem gehoorzaam zijn?" Aan de overzijde, in het land der Gadarenen, ontmoette hem een van den duivel bezetene, die altijd op de bergen en in de graven was, zich zeiven mishandelend. Vruchteloos had men gepoogd hem te bedwingen, want ook ketenen verbrak hij zelfs. Deze kwam tot Jezus en aanbad hem. Maar de booze geesten in hem begonnen te roepen, dat zij met Jezus niet te doen wilden hebben. Doch Jezus gebood hun den man te verlaten. En zij gingen uit en voeren in eene kudde zwijnen, die daar graasde, en deze stortte van de steilte af in de zee. Toen gingen de zwijnenhoeders henen en boodschapten dit in de stad. Als nu de inwoners kwamen en den bezetene genezen zagen, maar hunne zwijnen omgekomen, woog het verlies van deze hun meer dan de redding van den ongelukkige. Daarom baden zij Jezus, dat hij hun land zou verlaten. Als Jezus nu weer te Kapernaum was, kwam tot hem Jaïrus, de overste der synagoge. Zijn dochtertje was krank en hij bad den Heere het te genezen. Jezus ging met hem en velen volgden. Onder deze was ook eene vrouw, die reeds 12 jaar krank was en vergeefs hulp bij de dokters gezocht had. Deze had zóó groot geloof in Jezus, dat zij meende, dat reeds eene aanraking van zijn kleed haar zou genezen. Zij deed het en dacht, dat niemand het bemerkte. Maar Jezus zeide, dat hij het wel wist en voegde haar toe: „Uw geloof heeft u behouden." Inmiddels kwamen boden met de tijding, dat Jaïrus dochtertje was gestorven. Maar Jezus sprak: „Vrees niet, geloof alleen." Toen men nu het huis bereikte zond Jezus allen weg. Met de ouders en Petrus, Jacobus en Johannes, bleef hij met de doode, greep haar bij de hand en zeide: „Talitha Kümi," dochtertje sta op. En het kind stond op en wandelde. Wat gebeurde op de Galileesche zee ? Wat zeide de discipelen tot Jezus en wat zeide Jezus tot hen? Wat riepen zij na het wonder eerbiedig uit? Hoe heette het land, waar Jezus heenging? Wie ontmoette hem daar? Wat riepen de booze geesten? Waar gingen zij heen, nadat zij den man verlaten hadden? Wat deden de inwoners van die streek ? Wie kwam in Kapernaum Jezus' hulp vragen? Welk wonder vond op weg plaats? Idenb., N. T. 3 Wie gingen met Jezus in het huis? Wat zeide Jezus tot de doode? Tekst: Mattheus 14:36b. Leeren: Psalm 77 : 7; Gezang 28 : 5. Les 17. De wonderbare spijziging; Jezus wandelend op de zee; de Syro-Fenicische vrouw. Marcus 6 : 30—52; 7 : 24—30. Jezus had zijne apostelen uitgezonden om in zijn naam te prediken, kranken te genezen en booze geesten uit te werpen. Zij doorreisden Galilea en keerden toen terug om hem hun wedervaren te vertellen. Toen voer Jezus met hen naar eene woeste plaats om alleen te zijn. Zoodra de schare dit bemerkte volgde zij hem echter. En hij, hen ziende, had medelijden met hen, want zij waren als schapen, die geen herder hebben en hij begon hun vele dingen te leeren. Als het nu avond werd, rieden de discipelen hem de schare te laten gaan om spijs te koopen in de nabij gelegen dorpen. Maar Jezus zeide: „Geeft gij hun te eten." Zij hadden evenwel slechts 5 brooden en 2 visschen. Toch beval de iïeere hun de schare te laten nederzitten. Toen nam hij de 5 brooden en 2 visschen, zag opwaarts, dankte en gaf ze aan de discipelen en dezen gaven ze aan de schare. En zij aten allen en werden verzadigd. Ook bleven er 12 manden vol brokken over. En die gegeten hadden waren 5000. [Later heeft de Heere nog eens 4000 mannen behalve de vrouwen en kinderen gevoed met 7 brooden en enkele visschen]. Hierna liet Jezus de discipelen wegvaren, terwijl hij zelf achter bleef om te bidden. Maar in den nacht, als de wind tegen was, kwam hij tot hen, wandelend over de zee. En zij, hem ziende, meenden, dat het een spooksel was en schreeuwden zeer. Maar hij stelde hen gerust en zeide: „Zijt welgemoed: Ik ben het; vreest niet." Daarna klom hij in het schip en de wind stilde. En de jongeren ontzetten zich. Toen zij nu aan land gekomen waren kwamen weder vele zieken tot Jezus en hij genas hen. Maar niet alleen onder Israël, ook onder de heidenen deed Jezus zijne wonderen. Zoo was hij eens nabij Tyrus en Sidon (2 steden in Fenicië). Daar bad hem eene vrouw om hulp voor haar van den duivel bezeten kind. Eerst beproefde de Heere haar geloof en antwoordde haar niet. Maar zij bleef aanhouden. Toen voegde hij haar toe: „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen." [De joden noemden n. 1. de heidenen honden]. Maar, de vrouw antwoordde; „Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen." Toen zeide Jezus: „O, vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt." En haar kind werd gezond in diezelfde ure. Waarom wilde Jezus met de apostelen alleen zijn? Is Jezus daar met hen alleen gebleven? Wat zeiden de discipelen, toen het avond werd? Wat antwoordde Jezus op hun raad? Hoeveel brooden en visschen hadden zij ? Wat heeft Jezus toen gedaan ? Welk wonder deed Jezus in den nacht? Welk wonder deed Jezus aan eene heidensehe vrouw? Waar was dat en welk gesprek had Jezus met haar? Tekst: Johannes 6:35. Leeren: Psalm 111:3; Gezang 64:1. Les 18. Petrus' belijdenis; Jezus' verheerlijking en reis naar ierusalem. Johannes 6:66—69; Mattheus 16:13—21; 17:1—20; Lukas 9:52—56; 17 : 11—19. Jezus was altijd van velen omringd. De meesten volgden kem eckter meer om de wonderen dan om kem zeiven. Toen kij dan ook in Kapernaum ken kestrafte om kun ongeloof, keerden velen ziek af. Jezus was kun te ernstig en gestreng. Hierop vroeg kij den twaalven of zij ook niet wilden keengaan. Maar Petrus zeide: „Heere, tot Wien zouden wij keengaan? Gij kebt de woorden des eeuwigen levens. En wij kekben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus de Zoon des levenden Gods." — Later beeft Petrus dit nog eens beleden. De Heere vroeg n. 1. wie men zeide, dat hij was. Zij antwoordden, dat men hem hield voor Johannes den Dooper of Elia of een der profeten. Daarop vroeg bij: „Maar wie zegt gij, dat ik ben? Toen sprak Petrus: „Gij zijt de Ckristus, de Zoon des levenden Gods." Jezus keurde deze belijdenis goed en zeide, dat alleen God zelf Petrus zoo deed spreken. Na dezen begon Jezus hun te zeggen, dat hij veel moest lijden en gedood worden, maar ten 3 Kromsigt. *) KEMINK & ZOON zenden gaarne pres.-ex. hunner uitgaven — onveranderd gelijk aan de oorspronkelijke uitgaven — van: Kort Begrip der Chr. Religie. Uitgaven van KEMINK & ZOON, (over den Dom) Utrecht. BIJBELSCHE GESCHIEDENIS, (met een Yoorrede van Ds. S. Ulfers), ten dienste van Catechisatiën, Scholen en Huisgezinnen. Ie Stukje Het 0. Testament (142 blz. 8vo.) a /"O.30. 2e Stukje Het N. Testament (106 blz. 8vo.)a ƒ0.25. Uit de Voorrede: Voor mij bestaat er daarom op het oogenblik maar één geschikt leerboek meer; en dat is het nevensgaande. Ik twijfel niet, of collega's, die het zullen willen gebruiken op dezelfde wijze, zullen zich over dezelfde uitkomsten kunnen verheugen. Dat dit leerboek bovendien bijna, of ik mag wel zeggen geheel de eigen woorden des Bijbels teruggeeft, is iets, dat het resultaat aanmerkelijk verhoogt. De leerlingen zijn er door aan den Bijbelstijl geheel gewend geworden. Gratis voor de gebruikers van bovengenoemde Bijbelsche Geschiedenis, zijn verschenen: YRAGEN behoorende bij deze Bijbelsche Geschiedenis. Uit de Voorrede dezer Vragen: Deze vragen zijn opgesteld voor de gebruikers der Bijbelsche Geschiedenis ten dienste van Catechisatiën, Scholen en Huisgezinnen, met een voorrede van Ds. S. Ulfers, Pred. te Rotterdam. Zij kunnen voor mondelinge of schriftelijke herhaling der geleerde lessen goede diensten bewijzen. Immers de vragen dwingen de leerlingen de les met opmerkzaamheid te lezen. Aan de hand van dit vraagboekje kunnen zoowel leeraar als leerlingen zich zelf overtuigen de les behoorlijk geleerd is. Present-exempl. worden op aanvrage gaarne toegezonden.