; CB j i 1782; AAN DIEGENEN onder het Nederlandsclie volk, DIE BELANGSTELLEN IN DE BEVOLKING ' VAN' BEN' J MERKWAARDIG DEEL ONZER OOST-INDISCHE BEZITTINGEN. AAN DIEGENEN ONDER HET NEDERLANDSCHE VOLK, DIE BELANGSTELDEN IN DE BEVOLKING VAN EEN MERKWAARDIG DEEL ONZER OOST-INDISCHE BEZITTINGEN. Tot u komt het Nederlandsche zendelinggenootschap met eene gewigtige en dringende vraag en met het zeer ernstig verzoek, haar wel te willen overwegen. Het is de vraag: hoe moet het gaan met de scholen in de Minahasa? Het is eene vraag, waarmede Bestuurders van het Genootschap zich sints lange jaren bezig hielden, en die zij nu ten slotte aan u doen, omdat ons Nederlandsch volk alleen beslissen kan, of het antwoord zal zijn: het bestaande kan behouden blijven en verbeterd worden, bf: wat bestaat moet tot kwijning vervallen en eindelijk verloren gaan. Het geldt hier het onderwijs van de inlandsche bevolking in de Minahasa, en dus eene zaak, wier gewigt wel door weinigen zal worden miskend in een' tijd, waarin de belangstelling in Indië algemeen is ontwaakt en de noodzakelijkheid van onderwijs met name overal erkend wordt. Het Nederlandsche zendelinggenootschap heeft het regt, met die vraag te komen tot een' kring, veel ruimer dan die van zijn leden en begunstigers. Sedert de oprigting van het Genootschap in 1797 , - lang vóór dat het Gouvernement zich de belangen der inlandsche bevolking had aangetrokken of het groote publiek zich daarover bekommerde, - bestond bij Bestuurders van het Genoot- schap de overtuiging, dat onderwijs onmisbaar is. Sints meer dan 70 jaren hebben zij in dien geest gesproken en gewerkt. Geen zendingpost, waaraan geen scholen waren verbonden; geen zendeling, die het onderwijs niet ter harte nam; geen kweekeling, die niet met het oog ook op deze behoefte en deze bestemming werd opgeleid. Als de oudste vrienden en voorstanders van het inlandsch onderwijs, hebben Bestuurders van het Nederlandsche zendelinggenootschap regt tot spreken. Zij hebben het ook door eene 70 jarige ervaring, opgedaan door den arbeid van vele en daaronder voortreffelijke zendelingen, op zeer verschillende plaatsen en onder zeer onderscheidene volksstammen, een' arbeid te midden van het volk zelf, anders voor de meeste Europeanen een bijna ontoegankelijk terrein. Daardoor, en door menige mislukking en teleurstelling ook, heeft het Genootschap zich eene voorstelling kunnen vormen van wat goed inlandsch onderwijs is, en zeer zeker, kan niet zolder groote schade zijne ondervinding op dit gebied door vooroordeel miskend of door onkunde voorbijgegaan worden. Inlandsch onderwijs toch is alleen theoretisch goed, als leerstof en methode beantwoorden aan de behoeften en de vatbaarheid van dat deel der inlandsche bevolking, waarvoor het bestemd is; en practisch, als het gegeven wordt door geschikte personen en met de noodige hulpmiddelen. Goed ouderwijs voor den Alfoer in de Minahasa zal dus ligt gansch anders zijn dan bijv. voor den Javaan, omdat vatbaarheid, trap van beschaving, maatschappelijke toestand er verschillen, en, zoo natuurlijk, de volmaaktheid in dezen nog geenszins is bereikt. In de Minahasa is sints circa 40 jaren zóó ijverig gewerkt, zóó volhardend naar het beste gezocht, dat, naar het oordeel van deskundigen en onpartijdigen, het onderwijs er betrekkelijk goed mag worden genoemd, voor zoover het gegeven wordt naar gezonde paedagogische beginselen, en het oog voortdurend wordt gehouden op alles, wat in de toepassing van die beginselen verbetering behoeft. Met vertrouwen rigten daarom Bestuurders van het Nederlandsche zendelinggenootschap tot u de vraag: hoe moet het gaan met de scholen in de Minahasa? Die scholen verkeeren in gevaarlijken toestand, want zullen zij waarlijk goed zijn, dan moet er ook gezorgd worden voor een geschikt onderwijzers-personeel, dan moeten de noodzakelijke leermiddelen niet ontbreken. En om in die behoeften naar eisch en voortdurend en bij toeneming te voorzien, daarvoor ontbreekt ons niet de wil, maar de kracht. Het Genootschap heeft in de Minahasa 117 scholen en dit getal alleen getuigt reeds van groote belangstelling in het onderwijs. Immers, in diezelfde streek zijn slechts 12 gouvernements- en 18 negerijschólen, terwijl op geheel Java niet meer dan omstreeks 100 openbare- inlandsche scholen worden gevonden. En dat de Minahasa in dit opzigt in zeer gunstigen toestand verkeert, blijkt te meer bij de herinnering, dat daar hoogstens 113000 inwoners zijn, tegenover circa 15000000 op Java! Maar terwijl op Java de bevolking ƒ 20000, d.i. iets minder dan de helft der kosten bijdraagt, zijn die 117 scholen in de Minahasa geheel voor rekening van het Genootschap. Alleen komt de oprigting van de meeste gebouwen door vrij willigen arbeid tot stand, en wordt een deel der leermiddelen betaald. Met dat al kosten de scholen jaarlijks niet meer dan f 6200. Meer kan het Genootschap er niet aan besteden, maar daarin ligt juist een groot kwaad. Er zijn onderwijzers, die nie£ meer dan ƒ 4ü jaarlijks hebben, de best bezoldigden genieten f J20. Dat is veel te weinig, te meer, omdat de onderwijzers tevens voorgangers in de gemeente zijn. Vroeger, toen het onderwijzersambt meer een eerepost werd gerekend, toen de levensbehoeften goedkooper waren en de onderwijzers van den hatsil, (het hoofdgeld van f 5.—) waren vrijgesteld, kon een dergelijk tractement misschien voldoende worden gerekend, allengs is dat anders geworden. De onderwijzer moet te veel van zijn' vrijen tijd besteden tot den arbeid in zijn' tuin, studie ter ontwikkeling blijft achterwege, lust en moed gaan verloren met het prestige van zijn'stand; en voor personen, die juist als meesters zeer gewenscht zonden zijn, is tegenwoordig overvloedige gelegenheid om beter bezoldigde betrekkingen te verkrijgen. Aanmerkelijke verbetering van tractementen is noodig, of het onderwijs komt hoe langer hoe meer in handen van onbevoegden, ook de beteren worden onverschillig, en wat moet er dan van de scholen worden! Het Genootschap zag sints lang het onhoudbare van dezen toestand in, en beproefde verbetering aan te brengen. Het wendde zich tot de Regering, die immers zelve in het regeringsreglement het onderwijs als eene der eerste en heiligste verpligtingen had erkend. In 1868, en sints nog herhaaldelijk, zeven jaren lang, achtte het zich verpligt en geregtigd, voorstellen te doen, dat de Eegering de scholen (onder zeker voorbehoud) over zou nemen, of op andere wijze den last verligten, dien het Genootschap in 't belang der bevolking onbaatzuchtig had op zich genomen, maar op den duur niet naar eisch kon blijven dragen. Maar geen antwoord kwam, de zaken bleven slepend, maatregelen ter voorziening konden niet genomen worden bij de onzekerheid omtrent alles. Eindelijk kwam in September 1870 het bepaald afwijzend antwoord, en nu is de tijd gekomen, waarop het Nederlandsche zendelinggenootschap de hand aan het werk kan en moet slaan. Nu komt het met allen ernst tot het geweten van het Nederlandsche volk, met de vraag: hoe wilt gij, dat het gaan zal met de scholen in de Minahasa? Wilt gij ook, als uwe Regering, eenvoudig zwijgen en weigeren en op de schouders van een Genootschap de gansche zwaarte laten van eene taak, die de uwe is, die het Genootschap vervullen wil, maar bij ontoereikende krachten nog niet ten halve vervallen kan? Het vraagstuk omtrent de scholen is, helaas! nog niet afgehandeld met de tractementen der onderwijzers. Daar is nog een tweede punt van hoog belang. De onderwijzers moeten worden opgeleid. Daartoe bestaat sints 16 jaren eene kweekschool te Tanawangko onder leiding van den zendeling graafland. Graafland staat in Indië als onderwijzer gunstig bekend. Van zijne methode wordt met grooten lof gesproken. Ook uit ons tijdschrift „ Mededeelingen" is hij te kennen als degelijk paedagoog. Maar zijne kweekschool lijdt mede zeer onder 't gebrek aan behoorlijke middelen. Zij kan niet genoeg onderwijzers leveren, en de opleiding van hen, die zij nog levert, moet gebrekkig zijn. Zal zij aan haar doel beantwoorden, dan moeten er 40 kweekelingen kunnen worden opgenomen, waarvan jaarlijks 10 beschikbaar moeten zijn. Daartoe moet het oude woonhuis vergroot of een nieuw gebouwd worden. Er moet een schoollokaal zijn. Graafland gaf tot nog toe onderwijs in de voorgalerij van zijn huis! Het hulppersoneel moet worden uitgebreid, o.a. door de aanstelling van een' nederlandsehen hulponderwijzer. Deze eischen zijn zoo gematigd mogelijk. Op de begrooting voor Nederlandsch-indië voor 1871 is bijv. de gouver- nemeuts kweekschool te Soerakarta, voor 36 kweekelingen, geraamd op f 22000. Behalve den directeur, zijn daar drie nederlandsche docenten en drie inlandsche hulponderwijzers. Het Genootschap' kon niet meer dan ƒ 3820 aan de kweekschool besteden, en met zó\5 gebrekkige middelen is de uitslag gebrekkig, de arbeid ontmoedigend. Sints zeven jaren werd bij de Regering aangedrongen op maatregelen, om in de Minahasa eene kweekschool voor onderwijzers op zulk een' voet te brengen, als het belang der zaak en het ontwikkelde schoolwezen aldaar het eischen. Geen antwoord, tot eindelijk het zelfde regeringsbesluit op alle vertoogen en voórstellen van het Genootschap besliste met een eenvoudig: gewezen van de hand. Een vorig Resident alleen had het in der tijd billijk gevonden, dat het Gouvernement iets bijdroeg voor eene kweekschool, waarop ook de onderwijzers voor de gouvernements- en negerijschol en werden opgeleid; hij had eene subsidie verschaft van ƒ 500, die evenwel in Maart 1870 zonder meer werd ingehouden. De kweekschool moet verbeterd worden, de Minahasa heeft er regt op, het naburig Gorontalo, de nabijgelegen Talaur- en Sangi-eilanden, met hun 20 scholen en hun 1000 leerlingen, hebben er mede eene dringende behoefte aan. Het Genootschap kan het alleen niet doen, en nu het 'gebleken is, dat van de Regering niets in dezen is te wachten, wilt gij nu helpen, of wilt gij, dat de kweekschool gesloten worde, die de 147 scholen in de Minahasa van inlandsche onderwijzers moet voorzien? Voor de kweekschool wordt gevorderd: ƒ8000 in eens tot inrigting der gebouwen, verder ƒ 7000 jaarlijks, en deze som is zoo gering tegenover de ƒ 50000, waarop de Inspecteur van het inlandsch onderwijs- de kosten voor eene kweekschool in de Minahasa schijnt geschat te heb- ben, omdat vooreerst de inrigting zoo eenvoudig mogelijk is, en ten andere, het onderwijzend personeel uit liefde voor de zaak zich met geringe bezoldiging vergenoegt. Graafland doet het werk van directeur en eersten en tweeden onderwijzer voor het zelfde tractement, dat te Soerakarta de onderwijzer in het handteekenen ontvangt! Voor de scholen moet ƒ 15000 besteed kunnen worden. Blijven de inkomsten van het Genootschap op de tegenwoordige hoogte, dan kan het van die / 22000, als tot nog toe, f 10000 voor zijne rekening nemen. Van onze gewone leden en begunstigers, die betrekkelijk weinig in getal zijn, kan niet worden verwacht, dat zij alleen in 't ontbrekende voorzien. Zal de ernstige vraag, om ƒ 8000 voor eens en ƒ12000 jaarlijks, te vergeefs aan het nederlandsche volk worden gedaan? Zal deze laatste poging, om het onderwijs in de Minahasa te behouden en te verbeteren, zonder vrucht blijven ? Zal dit eenvoudig beroep op het geweten der natie geen gehoor vinden? 't Is geen gunst, die wij vragen, 't is een regt, waarvoor wij pleiten, een regt, der bevolking gewaarborgd door het regeringsreglement, der bevolking onthouden door het regeringsbeleid. De Minahasa heeft regt op onderwijs en waar zij van de ƒ 500000, die zij jaarlijks opbrengt, niets voor hare geestelijke behoeften mag besteden, daar rust op ons volk de verpligting er in te voorzien. Of zal men zeggen: die verpligting rust niet op particulieren, maar op de Regering? Maar de Regering doet het niet en zal het ook niet doen, tenzij de openbare meening zich zeer krachtig uitspreke, en haar dringe, - en vergunne, - het noodige te doen voor het inlandsch onderwijs. Bovendien, wat van de Regering uitgaat, volgt uit den aard der zaak een' langen en omslagtigen weg; de onzekerheid in de koloniale ming van het hart, dat dan toch wel het hoofddoel van alle onderwijs «al zijn? In de Minahasa is de bijbelsche geschiedenis niet alleen niet gevaarlijk, maar dringend noodig, en schoolonderwijs, waarvan zij was uitgesloten, zou een zeer kostbaar element ter ontwikkeling missen. Laat het belang der inlandsche bevolking toch niet worden opgeofferd aan misverstand of vooroordeel! Verwart ook de toestanden in de Minahasa niet met de onzen, zelfs niet met die van Java. Daar moge zoogenaamd neutraal onderwijs noodig zijn met het oog op de mohammedaansche bevolking, in de Minahasa bestaan geen bezwaren van dien aard. En het volk, dat van de scholen alles, wat naar godsdienst zweemt, geweerd ziet, dat neutraliteit niet begrijpt, maar daar eenvoudig onverschilligheid vindt, het volk, dat behoefte heeft aan godsdienst, werpt zich in de armen van het in vele opzigten zoo aantrekkelijk Mohammedanisme. Wordt het christelijk element van de scholen gebannen, of verkeeren zulke scholen in kwijnenden toestand, voor den Islam wordt een wijde deur opengezet. Het is dan ook niet alleen om een leervak te doen! Het is te doen om den godsdienstigen geest van alle onderwijs, om de zedelijkheid van den onderwijzer, die zoo grooten, zoo beslissenden invloed moet uitoefenen op het opkomend geslacht. De Eegering, die 100 scholen voor Java genoeg rekent, zal zeker in de Minahasa geen 147 onderhouden, en hoeveel zou verloren gaan van den zegen, dien een goed onderwijzer ook in de kleinere negerijen verspreidt! Bovendien, de Regering kan en mag alleen naar bekwaamheid vragen; het toezigt der zendelingen op de opleiding der kweekelingen, op het onderwijs en levensgedrag der meesters, levert althans beteren waarborg, dat zij dien vromen zin niet missen, die vooreerst ten minste nog noodiger is dan velerlei kennis. En ook met het oog' daarop hebben Bestuurders van bet Nederlandsche zendelinggenootschap volle vrijmoedigheid, allen, die op de gezonde ontwikkeling der bevolking in de Minahasa • prijs stellen, op te roepen, om hen te steunen bij hunne pogingen ten goede. Zij hebben gedaan, wat zij kunnen. Zij zullen blijven arbeiden, tot dat het voortgaan hun onmogelijk blijkt. Moeten zij ten slotte de kweekschool en de scholen aan haar lot overlaten, de verantwoording komt niet voor hen, die beproefd hebben, te doen wat noodig is, maar voor hen, die niets wilden doen, toen het nog tijd was. En dan zal geaatlands kwijnende of verlaten kweekschool, dan zullen de gesloten of gebrekkig werkende scholen daar staan, als de bedroevende en diep beschamende teekenen, dat ons Nederland voor dat volk van goeden aanleg niet wilde doen, wat regt en pligt was. En gij, tot wie mede dit woord komt, dit eenvoudig, ernstig woord, waarin u de toestand wordt blootgelegd, zoudt gij dat kunnen verantwoorden voor het buitenland en voor het nageslacht, voor uw geweten en voor God? Het Hoofdbestuur van het Nederlandsch zendelinggenootschap. B. J. ADRIANI. C. PLAAT. J. CRAANDIJK. C. W. VAN DER POT. F. DEKKER. J. HERMAN DE RIDDER. W. FRANCKEN, Az. J. J. PRINS. W. Th. VAN GRIETHU1JSEN. D. PIJZEL. H. HIEBINK. W. P. SOHEÜER. H. KRUIJFF. 3. TIDEMAN. L. V. LEDEBOER, Bz. D. H. H. TUSSEN. J. C. NEURDENBURG. J. C. VELTCAMP HELBACH. G. K. NIEMANN. H. L. VINKE. W. VAN OORDE. Gaarne worden giften in eens, liever nog jaarlijksche bijdragen ontvangen, hetzij in het algemeen voor het werk van het Genootschap, hetzij met bepaalde bestemming voor de scholen. Ieder lid van het Hoofdbestuur belast zich met het ontvangen van gelden en toezeggingen, terwijl ieder lid des Genootschaps in uwe nabijheid tot het overmaken er van bereid zal zijn. Zeer wordt aanbevolen, in kleiner of grooter kringen van wie in Indië belangstellen, de zaak der scholen opzettelijk ter sprake te brengen. Het Hoofdbest uur en met name de Secretaris, zal natuurlijk gaarne op aanvrage zooveel mogelijk inlichtingen verstrekken. Nadere bijzonderheden over kweekschool en scholen zijn te vinden in de Jaarverslagen van het Genootschap en in het Tijdschrift de Mededeelingen: Jaarg. 1, blz. 122, 8, blz. 282 e.v. en 354 e.v., 6, blz. 93 e.v. en 318 e.v., 7, blz. 99 e.v. en' 200 e.v., 9, blz. 241 e.v., 10, blz. 297 e.v. en 12, blz. 85 e.v. politiek belemmert de uitvoering van de beste plannen; tusschen besluiten en uitvoeren ligt menige hinderpaal. Tot het oprigten van kweekscholen te Probolinggo, te Koepang, op Ambon, te Makassar is reeds lang besloten, aan eene goede kweekschool op Sumatra is dringende behoefte, maar zij zijn er nog niet, en wanneer zullen zij komen? Hier, in de Minahasa is een kweekschool, hier, waar zij, bij den aanleg en de reeds verkregen ontwikkeling der bevolking, ten minste even noodig is en even goede vruchten belooft als elders. Hier is een kweekschool, die reeds jaren bestaat, die met betrekkelijk weinig kosten kan worden goed gemaakt en goed gehouden. Zal het bestaande worden opgeofferd voor de zeer onzekere kans op iets anders? — Of zal dit het groote bezwaar of het welkom voorwendsel zijn, dat het onderwijs in de Minahasa grootendeels van een zendelinggenootschap uitgaat? Zullen velen zóó zeer vreezen voor het schrikbeeld van jrdogmatisch" onderwijs, dat zij liever geen onderwijs willen? Er wordt op de scholen geen dogmatisch onderwijs gegeven. Daarvoor zijn de zendelingen te goede paedagogen. Doet hier of daar een meester het, dan wordt het afgekeurd. #Maar de bijbel wordt toch gelezen." De bijbel, wordt, gelijk op scholen van een christelijk zendelinggenootschap te verwachten is, gelezen, — maar alleen die gedeelten, waarvoor de leerlingen vatbaar zijn. «/En de bijbelsche geschiedenis wordt er geleerd!" Ja, en als de kinderen geschiedenis moeten leeren, welke is dan beter dan de bijbelsche? Hunne eigene, die zij niet hebben? Die van ons vaderland? Die van ons bestuur in Indië? Die van eenig volk, dat zij niet kennen ? Aan welke andere geschiedenis kan de onderwijzer zooveel ontleenen tot vermeerdering van kennis, tot ontwikkeling van het verstand, bovenal tot vor-