I i ER NABETRACHTING VAN 31 OCTOBER TER VOORBEREIDING TOT 17 NOVEMBER EEN "WOORD TOT DE GEMEENTE GESPHOKEN DOOK J. H. GUNNING, Jr. 'S GRAVENHAÖE , A. VAN HOOGSTRATEN & Zoon. 1869. 31 OCTOBER EN 17 NOVEMBER. TER NABETRACHTING VAN 31 OCTOBER en TER VOORBEREIDING TOT 17 NOVEMBER, EEN WOORD TOT DE GEMEENTE GESPEOKEN door J. H. GUNNING, Jr. 'S GRAVENHAGE, A. VAN HOOGSTRATEN & Zoon. 1869. VOORREDE. Aangezocht, mijn voor drie dagen in de Kloosterkerk gesproken woord in schrift te stellen en uit te geven, heb ik dit zoo goed mogelijk gedaan. Dit stukje moge dan één geheel uitmaken met een ten vorigen jare bij dezelfde Uitgevers in het licht verschenen J. H. G. 3 Nov. 1869. Hamj. 4: 19, 20. Maar Petrus en Johannes, andwoordende, zeiden tot hen: oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te hooren dan God? Want wij kunnen niet laten te spreken hetgeen wü gezien en gehoord hebbèn. . Wie van den 31 en October, den gedenkdag der Kerkhervorming, mocht meenen een feestdag te kunnen maken in de toestanden die wjj beleven, zou slechts toonen den ernst der tegenwoordige tijden niet te verstaan. Onze Kerkgemeenschap beleeft voorwaar geen dagen van vreugde, maar van bedruktheid en rouw. Machtige vijanden omringen haar aan alle zijden. Het hedendaagsch ongeloof in onzen eigen boezem, en het innig daaraan verwante bijgeloof van Rome, (1) deze twee vijanden, in grond en levensbeginsel één, bedreigen haar met overmacht. Evenwel hebben wij goeden moed, met het oog naar Boven. Wij weten, de Heer regeert. Laat ons eenige oogenblikken w\jden aan ernstige historie-beschouwing, om er heilzamen troost en waarschuwing aan te ontleenen. Dit kunnen wij, indien wij in de gebeurtenissen des Heeren hand, in haar strekking de stem Zijner heilige wijsheid, die tot ons spreekt, leeren opmerken. Wij zijn Protestanten. Het spreekt van zelf, dat die naam niet onze hoogste naam is. Gelijk de vrouw bovenal (1) Dat het moderne ongeloof en het Roomsche bijgeloof, hoe hemelsbreed ook onderling verschillend in uitwendig aanzien, echter in hun diepste beginsel, de ontkenning van den ernst der zonde, één zijn, toonde ik breeder aan in het in de Voorrede besproken werkjen: Anti-modem, daarom anti-Rooms ch. den naam haars mans in eere houdt, dien zij zelve draagt, zoo kennen wij geen hooger en heerlijker naam dan dien van Christenen, van Gemeente des Heeren. Zien wij op tot den Heiland, dien wij met alle afdeelingen der christenheid vereenigd belijden, dan spreken wij met den profeet: Heer, Uwen Naam alléén zij eere. Andere heeren, behalve Gij, hadden over ons geheerscht, maar door U alléén gedenken wij Uws Naams! Doch de lagere, menschelijke naam, dien wij zoo even noemden, heeft niettemin voor ons zijn zeer groote en* dierbare beteekenis. Laat er ons over nadenken. Ik bepaal u bij twee hoofdgedachten. Eerst herinneren wij ons, naar het onderricht der historie, wat de naam «Protestant» beteekent. Ten andere overwegen wij, welke roeping die naam Ör Üch sluit voor ons, die hem dragen. Voor beide deze hoofdgedachten zal het Schriftwoord dat wij vooropstelden, ons leiding en licht kunnen geven. Protestant — wat beteekent die naam? Door de Apostelen Petrus en Johannes had de Heer een wonder gedaan voorvvdé' óogen desganschen volks. Ook Israels Sanhedrin moest bij zijn beraadslagen erkennen: «dat er een bekend teeken door hen is geschied, is openbaar aan ailen die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen.» In hun verlegenheid en weerzin bedachten zij nu dit redmiddel 'ctóé'}zHj den Apostelen bevalen, nu althans niet verder te gaan, de zaak te laten zoo als zij was: niet meer tot eenig 'itiensth in dezen Naam te spreken. Hiertegen nu protesteeren Petrus en Johannes. Neen, zeggen *zij, wij kunnen niet laten, te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben. Wij kunnen niet, non possumus. Dit wijzen op den drang huns harten, in eigen ervaring gegrond, noemen zij Gode gehoorzamen. Namelijk niet een of andere persoonlijke drang wordt door hen Gods gebod genoemd, maar omgekeerd, Gods gebod, des Heeren eisch dat Zijn Evangelie allen verkondigd worden zou, is h u n een eisch des gewetens, een persoonlijke behoefte geworden. Desgelijks nu geschiedde het, toen van het Protestantisme het eerst in de wereldgeschiedenis gehoord werd. Velen miskennen den naam «Protestant», zeggende dat hij slechte iets ontkennends, iets ledigs uitdrukt. Als een ongeloovige uitspreekt dat hij -niet aan Maria, aan de onfeilbaarheid der kerk, aan het misoffer, enz. gelooft, en daarbij achterhoudt dat hij in den grond ook niet in den Heer Jezus en aan Gods Woord gelooft, dan noemt; hij' zich gaarne « Protestant», omdat hij protesteert tegen dit alles. Door dit misbruik verleid, oordeelen velen dat de naam «Hervormd, Gereformeerd» althans iets stelligs, een bepaalde belijdenis uitdrukt, en evenzoo de naam « Lutheraan » en dergelijke. Maar «Protestant» — dus meenen zij —die naam wijst op geen bepaalden geloofsinhoud, dien naam beminnen wij niet. Zij dwalen. Hoort, in hoofdtrekken, de geschiedenis. Nu 340 jaren geleden, in 1539, was door den Duitschen Keker, die der Hervorming bepaald vijandig was, op nieuw een Rijksdag naar de stad Spiers uitgeschreven. Daar waren door de meerderheid der verzamelde^ jRijksgrooten zeer ongunstige bepalingen voor de Evangelische^ vastgesteld, van welke de hoofdinhoud deze was: alle verdere verandering in leer i en eeredienst, alle verder voortgaan van de reformatorische1 beweging, werd verboden. Tegenover dit verbod nu stelden de verzamelde Enqngelischen een protest, van dezen inhoud: dat zij in zaken des geloofs zich niet aan een meerderheid van stemmen onderwérpen konden: en dal het hun een gewetensplicht, een gebiedende nood zaaklij kheid was, een gebod Gods dus dat boven alle menschengebod ging, om nek: naar Zijn Woord i aks i den i hoogsten regel der waarheid te gedragen. Naar dit protest nu heetten de Evangelischen voortaan Protestanten. Welke zijn dus, blijkens de geschiedenis, de hoofdgedachten die het Protestantisme kenmerken? Deze twee: 1°. Geen meerderheid van stemmen in geloofszaken. Hoor, hoor het, hervormde gemeente, die in onze dagen het beginsel van de meerderheid van stemmen met zooveel ingenomenheid van de Staatsinstellingen, van de wereldatmosfeer die u omringt, hebt overgenomen! 2°. Bovenal, geen dempen van de beweging des Heiligen Geestes: geen afsluiten van verdere verandering, van voortgang der openbaringen van de waarheid; maar vrijheid, naar den éénigen regel die vrijheid waarborgt en willekeur buitensluit, den regel van Gods Woord. Reeds :hier ziet gij de treffende overeenkomst van hetgeen toen te Spiers plaats had, met watt ons tekstwoord vermeldt. Doch merkt nog dieper liggende overeenkomst op. Te Jeruzalem was het, toen Petrus en Johannes voor den Joodschen raad stonden, een oogenblik. van ontzachlijke beslissing voor Israël. Gods volk had zijn Messias verworpen, gekruisigd. Doch in Zijn apostelen kwam Hij weder tot Zijn volk. Petrus en Johannes hadden, het wonder der genezing van den kreupelgeborene aan het volk als een daad van den verhoogden Christus verklarende, hun broederen toegeroepen: «gij hebt in onwetendheid Uwen Messias verworpen, neemt Hem nu nog aan, en Zijn heil zal nog tot u komen! Helaas! bij monde van zijn wettige vertegenwoordiging , het Sanhedrin, verwierp Israël Hem thands andermaal. Hieruit vloeide een gevolg voort van .onmetelijk gewicht. Die weigering namelijk beroofde de christelijke gemeente van de Israëlitische Rijksordeningen, die oorspronklijk voor haar bestemd waren. Nu moest dan die stroom des nieuwen levens, die met de uitstorting des Heiligen Geestes had beginnen te vloeien, zich een eigen bedding graven, daar de oorspronklijk voor hem bestemde bedding, Israels van God geordend volksbestaan, weigerde hem op te nemen. De Heilige Geest moest nu voor de gemeente Zijn eigene van Israël onaf hanklijke, zuiver-geestelijke, ordeningen scheppen. Petrus en Johannes aanvaarden, door den nood gedrongen, dien smartelijken weg. En straks, als zij tot de gemeente komen, en het gebeurde mededeelen, stemt de gemeente, in verheven geestelijk- inzicht, biddende met hen in. Immers in dat gebed spreken zij uit dat de machten der aarde zich tegen hen stellen, maar dat zij. tegen die machten geen stoffelijk geweld willen, geen vloek Gods over hen afroepen, de uitstrekking van 's Heeren hand niet tegen hen willen tot verdelging, maar enkel, in teekenen en wonderen en in de macht des vrgmoedigen woords, tot genezing. En zie, deze nieuwe, aldus noodzakelijk geworden, weg der gemeente wordt door een teeken van Boven beaamd. «Als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen." De aarde huivert van eerbied en ontroering, als een nieuwe levensweg zich op haar aankondigt. Gelijk bij Jezus opstanding, zoo ook hier. Weldra wordt nu Paulus geroepen, als de apostel die dezen nieuwen, geestelijken, van Israëls ordeningen onafhanklijken weg voornamelijk door! zijn krachtigen arbeid zal banen. Paulus verkondigt als grondwet der gemeente de rechtvaardiging uit het geloof, zonder de werken der wet. onafhanklijk van Israëls ordeningen. Maar vergeet hij nu Israël, verliest hij het voor goed uit oog en hart? O gij weet het tegendeel. Niet alleen keert hij zich steeds eerst tot Israël, en alleenlijk daarna, als hij door Israël verworpen is , tot de Heidenen. Maar ook als hij zijn diepste gedachten uitspreekt, toont hij dat het hem steeds, onder alles, om Israël, ja om het inniggeliefd Israël, te doen blijft. Als de volheid der. heidenen zal zijn ingegaan (dus verkondigt hij) dan zal gansch Israël zalig worden, en de Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden afwenden van Jakob. Geheel even zoo nu in het gedenkwaardig oogenblik te Spiers. De oude Kerk, de Roomsch-Katholieke moeder, verwerpt, helaas! des Geestes getuigenis. Zij wil de van God op nieuw aan het licht gebrachte waarheid niet. Ook zij wil evenmin als Israël, de bedding zijn waarin de stroom des nieuwen levens zijn vorm en ordening moge vinden. Welnu, ook hier zal dan de Gemeente, door den nood gedrongen, een nieuwen, bloot-geestelijken, weg opgaan. De Geest zal zich Zijn eigen, zuiver-geestelijken, vorm scheppen. Ook dit werk zal dus, even als dat van Paulus, onvolledig, voorloopig zijn. Het geheele Protestantisme zal dus, in leervorm en aanbidding, een haveloosheidvertoonen die den uit de ouderlijke woning verstooten zwervelingen voegt. Maar ook dit slechts voorloopig. Door Paulus getuigt de Geest profetisch van Israëls herstelling als het zijn Messias zal aannemen. Sedert Spiers getuigt diezelfde Geest; daar tegen beperking en demping door het heilig protest der Evangelischen gevrijwaard, sedert Spiers getuigt de Geest van een toekomstige hereeniging der gemeente, als de oude Kerk zich niet langer tegen Zijn licht en leiding zal verharden. Ziedaar dus de heerlijke beteekenis van het woord Protestant. Het duidt aan dat de Heilige Geest niet mag beperkt worden in alles wat Hjj, in elke beweging, die uit overeenstemming met het Woord blijken zal van Hem, den Heiligen Geest, afkomstig te zijn, in leer en kerkvorm nieuw zal openbaren in later dagen. «Hervormd" — dat zij een sektenaam. «Luthersch" dat zij een sektenaam. «Roomsch, Grieksch", dat alles een sektenaam. Maar «Protestant" — dat is Katholiek, gelijk de ware Katholiek Protestant is. Die zegt «ik ben Protestant», belijdt: ik geloof ééne Heilige Algemeene Christelijke Kerk. En hij smacht naar de éénheid om welke bet Hoofd der Gemeente, Wiens de Heilige Geest is, in Zijn Hoogepriesterlijk gebed bij den Vader gepleit heeft. II. Welke roeping sluit dan nu die naam «Protestant» voor onze dagen in ? Andwoord: die roeping is: «om des vredes wil een strijd met hetzelfde zwaard des Geestes, hetwelk de Apostelen in ons tekstwoord toonen te voeren. En wel gij, deel der Gemeente dat in bijzonderen zin den naam van het Protestantsche voert, gij hebt allereerst dat zwaard tegen uw eigen zonde te richten. Er is over u een smartelijke, schandelijke lamheid. Een lamheid met hartstochtelijkheid gepaard, want kranke eenzijdigheden die rechts en links ven de ware kracht afwijken, zijn door inwendige noodzaakli;kheid met elkander verbonden. Die lamheid volgt voor een deel uit de verwapring onzer dagen, die naar Gods rechtvaardige oordeelen, om de zonden der vaderen en de onze, voor het oog der meesten het rechte doel der geestelijke bewegingen bedekt houdt. Wie ook nu nog alles blijft meten naar den maatstaf die onder vroegere toestanden recht en onrecht bepaalde, hij heeft klaarheid van doel, van begeerte, van programma, en, evenredig daaraan, ook kracht. Namelijk indien hij gelooft aan zijn eigen stelsel. De meesten derzulken echter gelooven eigenlijk niet: daarom hebben zij groote, welgemeende woorden van klacht en verwijt, en roepen steeds om maatregelen en daden, maar inderdaad zijn zij krachteloos: want, nog eens, ze meenen wel te gelooven, maar werkelijk gelooven zij aan hun eigen stelsel niet. Enkelen staan aan hun zijde die werkelijk gelooven; eerwaardige handhavers van heilige overleveringen: groote, tragische figuren. Hun werk zal blijven, want niets dat waarlijk uit den geloove is, mist zijn zegen. Hun werk zal bleven, doch in een anderen vorm dan welken zij voorstaan. Wij echter, die erkennen dat in het gewoel des strgds velerlei stof ons oog benevelt, wij zijn sedert lang met lamheid geslagen. Die lamheid is, wij herhalen het, voor een deel een naar historische noodzaaklijkheid over ons komend en welverdiend oordeel Gods.'^oor een ander deel echter is die lamheid veel onmiddelijker, reehtstreèkscher, onverandwoordelijkér onze schuld. Is het eerste, zoo even bedoelde, bestanddeel onzer schande 'eén vóór ons ontstaan en van buiten over ons gekomen (ofschoon te gemakhjk en gedachteloos door ons aanvaard) erfgoed, het tweede bestanddeel is onze persoonlijke, dadelijke schuld. En dit is, o Protestantsche gemeente! ons gebrek aan dat heilige « w ij kunnen niet laten» hetwelk wij' hier Petrus en Johannes hooren uitspreken. Een gebrek aan het vuur, den onweerstaanbaar doordringenden gloed der eigen geloofservaring, die betuigen doet: wij kunnen, uit gehoorzaamheid aan God, niet laten te spreken van 't geen wij gehoord en gezien hebben. Gij' ergert u Over het Roomsche « non possumus » en scheldt het een dekmantel van halsstarrige domheid. O, eer gij ii 'dit onderwindt, verbeter zelf eerst dit woord, ontdoe het van de Roomsche bevriezing, gebruik het in den heiligen zin der apostelen en martelaren. Apostelen en martelaren'rDe apostelen ziet gij in het tekstwoord : de martelaren droeg voormaals ook de ze welbeminde Vaderlandsche grond ! Ja, die heilige drang bezielde onze vaderen , en maakt de geschiedenis hunner worstelingen, bij al haar Vlekken die wij niet ontveinzen , Godverheerlijkend en als een psalm zoo schoon. Nu juist vóór drie eeuwen, in 1569, Ontving de stadhouder des vreemden Konings , wiens met het bloed van duizenden bevlekte naam hier niet behoeft vermeld te worden y een met juweelen versierd zwaard ten geschenke van hët Hoofd der Roomsche Christenheid, omdat hij zich in het uitroeien der ketters zoo kloek betoonde , en op- dat hij daarin tot nieuwe felheid zou worden aangespoord. Ook onze Vaderen hebben, tot het uiterste getergd, eindelijk het zwaard getrokken voor hun dierbaarste belangen. Een waarlijk niet met edelgesteenten gesierd, neen een ruw en niet zelden wild rondom zich zwaaiend zwaard! En toch, ja, om den diepsten kern der beweegreden die dat zwaard uit de scheede joeg, mogen w\j het vergelijken met dat geestelijk zwaard hetwelk wij hier de apostelen zien gebruiken. Want voorwaar, in oprechtheid konden die vaderen betuigen wat in het beroemde, waarlijk Christelijke volkslied den grondlegger onzer vrijheid wordt in den mond gelegd: Voor God wil ik belijden ' En Zijner groote macht, Dat ik tot geener tijden , Den Koning heb veracht. en nu volgt, als in letterlij ke overbrenging van het apostolische woord dat vóór ons ligt: Dan datik God den Heers Der hoogste majesteit Heb moeten obediëeren In der gerechtigheid I Ja, wij weten wel dat staatkundige en maatschappelijke beweegredenen in het spel waren. Juist dit is ide schoonheid dezer heerlijke geschiedenis, dat deze twee zoo innig verbonden waren, dat men de godsdienst wilde ook om der maatschaplijke vrijheid wil, gelijk de maatschaplijke vrijheid om der godsdienst wil. En daarom doet de dichter dienzelfden grondlegger onzer Vaderlandsche vrijheid inderdaad uitnaam des ganschen volks, althans uit naam zijner wezenlijke kern betuigen: Voor Godes Woord geprezen Heb ik vrij, onversaagd , Als een held zonder vreezen Mijn edel bloed gewaagd! Mijn edel bloed! 0 dat edel bloed, adel ij ke hofstad! dat edel bloed, van waarachtige geestdrift voor het hoogste en heiligste bruisend, het ontbreekt ons te veel! Neen , verre zij van ons het roemen op zondige mensch en , het verbloemen hunner feilen en zonden, het bouwen en sieren van de graven onzer vaderen ! Maar toch, o laat ons met buiging des hoofds en des harten, met brandende tranen ons schamen over onze flauwheid. Laai ons voor God, ieder voor zijn aandeel, onze schuld belijden1 en dan, opgerezen, weder grijpen ■ naar het oude zwaard, het zwaard des Geestes, om te strijden den goeden strijd des geloofs. Het zwaard des Geestes, Gods Woord! Dat, dat moet zijn loop hebben,in de school,in de Kerk, in het huisgezin, overall Dan zal de ware vrijheid terugkomen, niet de valsche die men heden ten dage bedoelt, de vrijheid van zich onbelemmerd en door niets heiligs gebonden te bewegen, gelijk ook de Bedouïn het vermag in de Sahara-woestijn, maar de vrijheid die ééniglijk in gebondenheid aan Gods Woord ontstaat en bestaat! Of zou dit doel onbereikbaar zjjn ? Is onze nationale, onze gemeentelijke val te diep om nog wederoprichting te kunnen hopen? Voorzeker neen. Ook éi»;ia een nawerkende zegen van der Vaderen geloof, dat er nog veel, zeer veel Christelijks in ons midden onder het puin dat onze bewegingen opwoeien, begraven ngt. Nog baat bij ons beroep op het Volksgeweten. Nog is de tijd bij ons niet voorbij, dat het Christelijk geloof zich als de ware. vervulling van eens volks en der menschheid bestemming, als de waarachtige humaniteit kan doen gelden. Nog is het niet te laat om met de Apostelen in ons tekstwoord tot de macht die tegen ons over staat te spreken: oordeelt gij zelf, of hetrecht isvoor God, wat wij, doen! Zekerlijk, even als wij een paar bladzijden verder in de geschiedenis der Apostelen van geesseling, straks van bloedige vervolging en uitwerping lezen , zoo weten wij uit het profetisch Woord dat de afval, dien wij in zoo schrikwekkende. uitbreiding reeds rondom ons zien, nog verder moet voortgaan. Wij weten dat met rassche schreden de tijd komt waarin het voor hen die het on verminkt Evangelie belijden, meer en meer zal noodig zijn, in God te staan en alle eer, belang, genot der wereld om Jezus wil te verzaken, de tijd der openbaring van den Antiehristus. Maar nog is er mogelijkheid om kracht te doen met een gul, ernstig, trouwhartig «oordeelt gij zelf of het niet recht is voor God, wat wij begeeren en prediken!» Eén voorwaarde slechts. Dat men in ons bespeure den levensgloed der waarachtige, innige, allesbeheerschende overtuiging. Dat men in zijn geweten onmiskenbaar besefte dat het ons niet om partijbelang, om hangen aan overleveringen, om yijandige tegenstelling tegen ander*»,, kortom, om iets anders de waarheid te doen is. Dat in ons brande, uit ons spreke, dóór ons handele de heilige; kracht van een hooger dan het Roomsche, de macht van het Apostolisch non possumus — wij kunnen het niet laten. Wij kunnen niet anders, hier staan wij, God helpe ons. Zoo kniel dan en val voor God in het stof en smeekHem om waarachtige, volle, doortastende bekeering. Om bezieling van alle dorre doodsbeenderen, om inwendige waarheid van uw geheele bestaan. Sterk u door het Woord Gods als inhoud van uw geweten, Wij leven in een tijd waarin men bij alle dingen het yi.wt) boven komende, het goddeljjke, wil afwezen om het waarachtig-natuurlijke, naar men meent, te verkregen, Een tijd waarin men de macht van het feit wil laten gelden boven het eeuwig recht. Waarin men pp de school het Woord Gods wil afscheiden van menschebïke deugd en maatschaplijke en zedelijke vorming. Waarin me», alle banden die de burgerlijke orde aan het eeuwige hechten, wii losmaken om niets meer. over te houden, dan de macht, van hét zwaard. Namelijk het oorlogszwaard; want het breede slagzwaard der ook over het aardsche leven van Gods wege beschikkende gerechtigheid wordt gaandeweg der Overheid ontwrongen om, tot veelheid van dolken en priemen versmeed, over te gaan in de handen van nu niet meer de hoogste straf duchtende roovers en moordenaars die gansche familiën slachten. Een tijd waarin men in de wetenschap het waarachtige'licht, den levenden God, niet wil, om het eigen oordeel ten troon te heffen. Waarin men een «onafhankelijke zedeleer» wil, afgescheiden van den éénigen bodem waarop zij waarlijk vrij en onafhanklijk wezen kan, de vrijmakende gemeenschap des Zoons. Nu toon het op alle deze terreinen aan de wereld, gij gemeente des levenden Gods! dat Zijn Woord en uw geweten zijn één geworden. Laat dat' Woord, als de éénigeware levensmacht, over u heerschen. Dan zal, als gij uw heerlijke waarheidsbanier ook op het groote veld onzer maatschappelijke bewegingen ontplooit, als gij getuigt van de vleeschwording des Woords, van de verzoening door het bloed des kruises, van de wedergeboorte uit water en Geest, van de oude eeuwige en eeuwig-nieuwe waarheid der getuigenis Gods, — dan Zal er nog plaats voor u zijn in vele naar vrede zoekende, naar waarheid dorstende harten van de kinderen dezer eeuw. Dan zal uw vriendelijk, ernstig woord: oordeelt gij zelf in uw geweten, of dit niet recht is voor God? nog stil en luide beaamd worden door velen. Want er is een onnavolgbare klank der waarheid, aan het geweten van elk mensch, ook des wederpartij der s, bekend. Voor de waarheid te getuigen, schijnt gemakkelijk in onze dagen, omdat «ieder zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid belijdt.» O ja, omdat men ze voor meeningen houdt, die immers alle, ook de buitensporigste, een onschadelijk bestaan in hoofd en verbeelding der onnoozelen kunnen hebben! Maar inderdaad is het zeer moei el ijk, voor de waarheid te getuigen tegenover een geslacht dat dóór en dóór, naar den geest onzer dagen, van het tegendeel overtuigd is. In de gereede beslistheid, den overmoed waarmee wij de waarheid, die in Christus is, zien verwerpen; in het kwalijk verborgen ongeduld of wel de honende genadigheid waarmee onze getuigenis wordt aangehoord niet als iets wat men met ernst in kwestie stelt, maar als een feit waarmee men, tot schande onzer hedendaagsche beschaving, nog rekenen moet zoolang het duren zal: in dit alles ligt een diepe afkeer, een zeer ver gevorderde afwending van het Evangelie der behoudenis. Kwalijk neemt men meer aan dat een verstandig mensch, die leeft in het licht dezer eeuw , nog zoo achterlijk zou kunnen zijn om deze dingen oprecht te gelooven. Allicht onderstelt men bijoogmerken; en veracht dan heimelijk of openbaar hem dien men ze toeschrijft. Welnu, dat is een harde maar toch een schoone strijd. Hier geldt het, met meer dan menschelijke, ja met goddelijke kracht te strijden. Hier helpt niets anders dan dat gij waarachtig leeft in den Heiligen Geest, die u de geestelijke dingen, de hoogere wereld welke men ontkent, dagelijks te zien en te ervaren geeft. Hier baat hetniet, datgij aankomt met klemmende betoogen om «het bovennatuurlijke» te bewijzen; indien uwe persoon, nw leven-zelf, niet dat bovennatuurlijke te zien, te tasten geeft. Dit geslacht, waarin wij lieven, hecht bovenal aan ervaring. Ach, dat het zijn «ervaring» dieper grondde; dat het'waarachtiger de geestelijke werkelijkheid van ijdelen schijn leerde onderscheiden: dat hét vollen ernst maakte met dit zijn eigen beginsel, en dus leerde erkennen, dat tot werkelijk-grondige ervaring niet slechts noodig is een uitgebreid veld van onderzoek en verstandelijke rangschikking der voorwerpen daarin, maar vóór alle dingen een gereinigd oog en een in Gods gemeenschap vóór het zien der hoogste werkelijkheid ontvanklijk geworden binnenste. Maar om het even: men wil ervaring en men heeft recht daarin. Nu kom dan gij die voor Christus wilt getuigen. Verdedig uw geloof en toon wetenschaplijk aan dat het geen machtspreuken Z(jn die gjjibe$jjdt,:,tnaar dat integendeel slechts machtspreuk is, wat men tegen u aanvoert. Bewijs dat uw geloof de rechte, éénig ware bevrediging is der veelomvattende eischen die ome tijd doet hooren. Toon aan dat de levensbodem waarop gij staat, het eenig toevluchtsoord is voor de deugden der humaniteit, der alzijdige ontwikkeling, der vrijheid des geestes, der voor niets terugdeinzende grondigheid van onderzoek — kortom voor al die vereischten der waarujk-menscbelijke volkomenheid» in naam van welke een verdoolde tijdgeest juist «neent, t e g e n u te moeten opkomen. Dat alles is goed en noodig. Maar het zal toch vruchteloos, het zal niets zijn indien het niet gedragen, bezield wordt van die ervaring, wier kracht zich te Jeruzalem tegenover het Sanhedrin bij de Apostelen van Jezus openbaarde: de ervaring wier leuze is en blijft?,, kunnen niet, zoo waarachtig wij leven en ademen, wij kunnen niet laten Gode te gehoorzamen: wij kunnen niet laten, te spreken van hetgeen wij gehoord en gezien hebben. Dan zal nog,,menigeen, die heimelijk zucht onder de overlevering des ongeloofs welke hem gevangen houdt, zijn hart verruimd voelen om uw getuigenis te beamen en tot vrijheid en waarheid te komen. Dan moge de heerlijkheid van het Evangelie, dat wij dom Gods genade belijden, zich juist in onze donkere dagen te midden der ongunst van al wat in de wereld beschaafd,; ontwikkeld, geestelijk-machtig hes», in de onweerstaanbaar trekkende kracht der liefde openbaren. Veler harten zullen nog smelten als zij in de diepte van het binnenste gevoelen dat het ons niet om toejuiching, eer of partijbelang, maar om het eeuwig heil des tegenstanders te doen is: dat wij niet het zijne, maar hem zei ven zoeken. Dan moge ook de macht des tweespalts, der kerkgemeen- schaplijke en der als partijen geteekende scheidingen verzwakt worden, en uit alle afdeelingen der christenheid, onder alle namen, buigende in aanbidding voor den éénigen Naam, onder den hemel tot zaligheid gegeven, zich een keurbende vereenigen in de smeeking: Uw Koningrijk toom toch, o Heer! Ai werp den troon des Satans neer. Regeer ons door Uw Geest en Woord. Uw lof worde eens alom gehoord, En de aarde van Uw vrees vervuld Totdat Ge Uw Rijk volmaken zult 1 Ahén!