berigten, niet ongenegen ter geheele opheffing van het lijfeigenschap, — en de edele victoeia, Koningin van Engeland, heeft onlangs niet alleen de opdragt van een werk, dat Lady murray, nadat ze van eene reis door de zuidelijke staten van Noord-Amerika in Engeland terug gekeerd was, ter verdediging van de slavernij geschreven had en aan H. M. wilde opdragen, geweigerd en afgewezen, maar «der schrijfster buitendien kennis doen geven, dat zij uit hare betrekking van hofdame ontslagen was. (Zie Prov. Gron. Courant van Zondag, den 27sten Januarij 1856, N. 12). Overal neemt de afkeer tegen slavernij en slavenhandel toe, behalve bij de Nederlandsche regering, daar blijft men de slavernij in de Overzeescho Bezittingen handhaven, — en laat men ook de mishandeling der slaven ongestraft voortduren. — Er bestaat wel is waar een reglement op het onderhoud, den arbeid, de huisvesting en de tucht der slaven op de plantaadjes en gronden in de kolonie Suriname, vastgesteld bij Kon. Besluit van 6 Febr. 1851, N. 67, voorkomende in het Gouvernementsblad van dat jaar, N°. 4, waarin de voeding, kleeding en straffen geregeld zijn, doch hetzelve wordt niet gehandhaafd, het heeft de eigenaren grootelijks verbitterd en het lot der slaven verergerd, want de huisselijke tucht is er op eene gruwelijke wijze verzwaard en vermeerderd. Uit Curacao, schrijft men aan de Utrechtsche Courant (16 Januarij 1856): — «Het aantal slaven, die door de vlugt hunne vrijheid zoeken te herwinnen wordt, telkens aanmerkelijker. Zij beginnen van lieverlede begrip te krijgen van hunne regten als menschen. Men kan hen onderling bijeen zien komen en hooren praten over het regt dat zij hebben om vrij te wezen. Sints lang, zeggen zij, heeft men hun het verleenen m. nlïhoff, en eene menigte andere brochures, tijdschriften en dagbladen, waarin men redevoeringen, requesten, brieven en mededeelingen vindt, waaruit de voortduring van het mishandelen der slaven blijkt, zelfs ook uit de bovenaangehaalde opgaaf van den Gouverneur van Suriname. 3 VI. EERSTE RAPPORT DER STAATS-COMMISSIE (benoemd bij Kon. Besluit van 29 Nov., N. 66), tot het voorstellen van maatregelen ten aanzien van de slaven in de Nederlandsche Koloniën van 16 Augustus 1855. Suriname. Met 18 Bijlagen; uitgegeven op last van den Minister van Koloniën, 's Gravenhage, bij de Gebr. van Cleef, 1855. ƒ4,25. BI. 3, onder de «Redenen waarom de Staats-Commissie vermeent tot opheffing der slavernij te moeten adviseren," lezen wij: «Naar gelang dat milder beginselen het strafregt hebben gelenigd, is ook de behandeling der slaven verbeterd, inzonderheid sedert dat, na het stuiten van den slavenhandel, het eigenbelang der meesters de inspraak der menschlievendheid ondersteunde." Deze redenering mag voor den minkundige in koloniale aangelegenheden iets aannemelijks hebben — de ondervinding leert het,hoe wreed en liefdeloos de slaven ook nog heden ten dage behandeld worden. Hetzelfde eigenbelang zoude men bij de hooge prijzen van het vee ook van de veehouders kunnen aanvoeren, en het eigenbelang zoude ook bij hen ten gevolge moeten hebben, dat het vee, en daarmede stelt de slavenhouder ook zijne slaven gelijk, goed behandeld en goed verzorgd Wij willen over te hooge of te lage raming van baten en lasten geene aanmerkingen maken, maar aannemen dat deze becijfering goed en vrij juist is, dan keuren wij evenwel de middelen om de qnteigenings-gelden te vinden en de maatregelen om daarvan teruggave te erlangen, hoogst onbillijk en onregtvaardig. — Men doet alles in het belang des meesters, en belast de geëmancipeerden met een zware schuldenlast, die niet hunne schulden zijn. Voor het onteigenen der gronden, gebouwen, machines en werktuigen, moet de Staat en niet de slaaf betalen, en deze moeten niet aan de onteigening der slaven gekoppeld worden; de Staat heeft de gronden uitgegeven en aan particulieren afgestaan, wil zij die terug hebben, dan moet zij die ook zelf betalen. — Ook voor de slaven verlangden wij eene lagere schatting. Hoe grootelijks toch verminderd dat getal door boven opgegeven redenen, immers dat getal was in 1644: 43,711; in 1846: 42,246; in 1848: 40,864; in 1850: 40,311; in 1852: 39,157; zijnde een verlies van 1^ pCt. per jaar, en over het geheele tijdvak van 1844 tot 1854 van 11| pCt. Gehéél anders is de zienswijze in dezen van anderen, die beweren, dat de slaaf als mensch regt heeft en aanspraak maken mag, op zijne onmiddelijke en onvoorwaardelijke in vrijheid stelling. — Ook dat gevoelen willen wij, om de goede zaaks wille, niet voorstaan, en een middenweg bewandelen, door van de wederzijdsche belanghebbenden eenige opofferingen te vragen. Ons oordeel over het eerste rapport der StaatsCommissie is niet gunstig, met art. 2 van dat rapport, kunnen wij ons volstrekt niet vereenigen, —en wij zeggen met den heer van lijnden (zie zijne redevoering in de Tweede Kamer op 29 Nov. 1855 gehouden), « dat er essentiëel weinig verbetering in het lot der slaven zal komen, als de regering den weg volgt, door de Staats-Commissie aangewezen." De Staats-Commissie heeft bijna uitsluitend en alleen op de belangen der planters en andere slavenhouders gezien en, te weinig het oog op die der slaven gevestigd. Het schijnt of zij de regten van den mensch naar diens meer lichte of donkere kleur heeft willen bepalen, waardoor dan ook de regten der zwarten grootelijks miskend geworden zijn. Met even veel regt zouden wij kunnen voorstellen om aan de slavenhouders die in de kolonie Suriname wonen de volle verkoop-waarde hunner slaven tot schadevergoeding te geven, en aan de afwezige eigenaren, doch in Nederland of in eene zijner koloniën wonende, de helft en aan buitenlands wonende eigenaren, hoegenaamd geene. — Hierbij dient men in aanmerking te nemen, dat vele eigenaren van Surinaamsche plantaadjes in Duitschland en andere Europesche staten wonen, en daar de voordeden uit onze koloniën trekken. Overigens stellen zij weinig belang in Nederland en onze overzeesche bezittingen, en het is minder hunne bezorgdheid hoe de negerslaven op hunne plantaadjes behandeld worden, dan wel de hoeveelheid der opbrengst van suiker, koffij, katoen, cacao of andere producten, waarvan zij de winsten in den vreemde verteren. — De Commissie had voorzeker een verdienstelijk werk gedaan, had zij kunnen goedvinden aan haar rapport nog een paar staten te voegen, bevattende opgaven van de namen der plantaadjes en het getal slaven die op de plantaadje werken, en eene andere lijst van eigenaren der particuliere slaven, niet op de plantaadjes werkende, b. v. in deze kolommen af te deelen: Naam des eigenaars, kwaliteit, woonplaats, bezitter van welke plantaadje, product, waaraan gelegen, getal slaven, als: a. jongens, beneden 10 jaren; b. meisjes, id. c. mannelijke slaven van 10 tot 50jaren; d. vrouwelijke, id.; e. mannelijke, boven de 50; /. vrouwelijke id.; ^. getal van zieken en gebrekkigen voor den arbeid ongeschikt; totaal der slaven van iedere klasse, qp elke plantaadje, totaal generaal. Eene dergelijke lijst van particuliere slaven in de stad Paramaribo of op de militaire forten en posten, met opgave van hun beroep, ambacht, huisslaven, enz. Men moet het oog op aller belangen vestigen, doch eerst en vooral op de lijdende menschheid, op de slaven, en niet uitsluitend op het belang der slavenhouders waaronder zoo vele vreemde grond- en slavenbezitters, zijn. De geheele emancipatie zal naar het voorstel der Commissie, ten koste van de onder onze vlag zwoegende en mishandelde slaven, geschieden, en wel tot een bedrag van 15 millioenen guldens. — Zal Nederland noch de koloniën in dezen iets opofferen, zal alles ten koste der slaven komen, slaven, waaronder grijzen en gebrekkigen die niets bezitten en nooit iets anders van hunne meesters genoten hebben, als eene sobere kost en kleeding, zoo dit laatste dien naam dragen mag, zal men alleen de slaven met zulk eene groote en onbillijke schuldenlast, — want zij zullen ook de gronden, gebouwen en werktuigen moeten betalen — willen bezwaren? — dat toch zoude eene schreeuwende onregtvaardigheid zijn, en daaraan mogen zij, die de voordeelen van den noesten arbeid der slaven in onze koloniën getrokken hebben, zich niet schuldig maken, om bij het vele zweet en bloed ook nog dit offer van den armen slaaf te vragen, om geen harder woord te bezigen, wreed en onbillijk zijn, en men zoude daardoor eene onuitwischbare vlek op het Nederlandsche volk werpen waarover onze nakomelingen zouden blo- zen; dat dan nimmer eene daad van zoo groot onregt ons tot schande en hun ten erfdeel moge worden; laten wij blanken en vrijen van Nederland en de koloniën ons liever de opoffering van eene bülijke schadevergoeding getroosten, doch eerst en zonder verder uitstel: afschaffing der slavernij! In de Tweede Kamer heeft op Vrijdag, den 7<*en Maart 1856, de heer mueé, Minister van Koloniën, op eene interpellatie van den heer Van lijnden betrekkelijk de slavernij-kwestie, onder anderen geantwoord: dat hij aan de belangstelling der Kamer in deze gewigtige zaak niet getwijfeld heeft. Zijne overtuiging is, dat de afschaffing der slavernij in de Wesfe-Indische Koloniën eene behoefte is door de godsdienst en menschelijkheid geboden. Hij heeft zijne betrekking aanvaard onder den indruk der verpligting, die op Nederland rust; om aan die behoefte te voldoen, zullen voorzigtigheid en gematigdheid de grondslagen zijn van de te nemen maatregelen, en hij zal alles aanwenden om die groote schuld, die op Nederland rust, te kwijten. Misschien zal alles niet zoo spoedig gaan als wenschelijk is, maar inmiddels zal in het lot der slaven die verbetering- worden gebragt, welke noodzakelijk is. Hij heeft de overwegingen van zijnen voorganger voortgezet en met den Gouverneur van Suriname eene correspondentie nopens dit punt geopend. Zijn antwoord wordt zeer spoedig verwacht en alsdan :zal men kunnen overgaan tot verbetering van het lot der slaven, in afwachting der verdere maatregelen tot emancipatie. Dit zijn de verklaringen van den Minister, intusschen hangen alle lotsverbeteringen der slaven alléén en uitsluitend van de afschaffing der slavernij af. 4 VII. dat het volk van nederland, even als vroeger het engelsche en daarna het fransche volk zamen moge werken om de vrijmaking der slaven bevorderlijk te zijn. Met genoegen hebben wij gezien, dat er uit onscheidene steden en landelijke gemeenten des rijks, adressen en verzoekschriften aan Z. M. den Koning en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn ingezonden , met verzoek om de slavernij af te schaffen, — dat er sprekers optreden, om de Nederlandsche Natie op te wekken om zich langs dien weg van eene schuld van zonde en ongeregtigheid te ontlasten,1 en de ongelukkige negerslaven den weg tot stoffelijke en geestelijke welvaart te openen. De heer l. a. chamerovzow, Secretaris van «the Kritisch and Foreign Anti-Slavery Sociteit,'' hield op den 19 Julij 1855, op verzoek van het Nederlandsch Jongelings-Genootschap ter afschaffing der Slavernij in eene openbare vergadering van dat genootschap te Amsterdam gehouden, eene rede, ten betooge: «De Slavernij, eene misdaad en eene zonde voor God," zijnde bij c l. brinkman te Amsterdam ten voordeele der Emancipatie uitgegeven. — Daarin vinden wij op bl. 15 deze redenering. «Er zijn zeer vele personen die de vrijlating der slaven begeeren, die toegeven, dat verbeterings-middelen krachteloos zijn: die het systeem om de slavernij te handhaven uit een godsdienstig, zedelijk en zelfs uit een handelsoogpunt veroordeelen, maar die, hoewel zij dit alles gewonnen geven, meer voor den eigenaar dan voor den slaaf zeiven bezorgd zijn. De vrienden van gevestigde belangen, van verkregene regten zijn talrijk en magtig, en voorzeker wat de wet tot eene zekere maat onder hare bescherming heeft gesteld, zal de wet bij gevolg ook verdedigen. «Dit was ook het geval in Groot-Brittanje voor dat het Parlement de akte van vrijverklaring had gegeven, het beging de groote, noodlottige dwaling schadevergoeding aan de slavenhouders te geven. De ondervinding heeft ons geleerd, dat het voorbeeld aldus gegeven, een struikelblok is geweest op den weg der emancipatie sinds dien tijd in andere landen, en het zal waarschijnlijk zoo zijn; en onze spijt is vergroot door onze overtuiging, dat wij de akte van afschaffing hadden kunnen verkregen hebben, zonder vergoeding aan de sla ven-bezitters, hadden wij niet in onze eigene gretigheid en beanstigheid, om het stelsel te vernietigen, oogenblikkelijk het gevaar uit het oog verloren, om het grondbegingsel ten gunste der zoogenaamde gevestigde belangen in de waagschaal te stellen. «Met het oog op de groote zaak welke wij (Engelschen) zoo begeerig waren te verzekeren, hopen wij dat de nakomelingschap niet te hard over ons oordeel en zal. «Maar het is niettemin waar, dat in Spanje en Portugal, zelfs in Amerika, waar het onderwerp der vrijverklaring meer dan eens besproken is op deze gronden, ook in uw eigen land (Nederland), het beginsel van vergoeding aan de slavenhouders te geven, dat wij ongelukkig instelden, zoo hevig werkt tegen 4* de onmiddelijke vrijlating. In Frankrijk was het zoo, totdat de omwenteling in 1848 de moeijelijklieclen oploste, door te verklaren, dat, daar elk een natuurlijk regt had op zijne vrijheid, de slaven in deszelfs Koloniën vrij zouden zijn, en dat wel op staanden voet en dat de meesters naderhand vergoeding zouden ontvangen. Hetzelfde beginsel van schadevergoeding aan de meesters heeft' invloed gehad in de kleinere Zuid-Amerikaansche republieken, en het is waarschijnlijk dat zulks het voornaamste kenmerk zal zijn, in eenig plan van emancipatie dat voor Cuba. en de Zuidelijke Staten der Amerikaansche Unie zal gemaakt worden, zoo als wij weten dat dit het geval is, met het plan dat door het gouvernement van Portugal wordt beraamd. «Ik haal dit niet aan, om eenigzins het gouvernement te berispen, dat besluiten zal tot de vrijverklaring op grond van vergoeding aan den meester, maar om aan te toonen, hoe het verlaten van een beginsel altijd nadeehge gevolgen heeft, daar in dit geval onze dwaling, èn aan slavenhouders, èn aan Gouvernementen een' bewijsgrond en ëene verschooning verschaft heeft, tot uitstel der vrijlating, daar de slavenhoudende partijen aan de eene zijde op schadeloosstelling aandringen en aan de andere zijde de wetgevers armoede en onvermogen voorgeven, om haar niet toe te staan. «Ik beweer echter" (vervolgt de Engelsche redenaar) , «dat ware Afschaffers, die deze levenszaak slechts bespreken, op de eenige gronden die men niet betwisten kan, die van menschelijkheid en godsdienst, niets met de zoogenaamde belangen der slavenhouders te maken hebben. Zij hebben slechts te maken met de beleedigende onzedelijkheid, en de groote goddeloosheid van het stelsel van Slavernij, als een stelsel van gestolen arbeid , en ook met de deelneming er aan van de natie, waartoe zij behoo ren. «Indien zij om hun geweten te bevredigen voorstanders van het. beginsel vergoeding moeten worden, laat hen dan in naam van al wat regt is die vragen, en luide vragen voor den slaaf die jaren lang zonder loon gewerkt heeft, niet voor den meester, die de voordeden van dien arbeid in den zak stak, en die voordeel hoopt te doen met den arbeid, van nog ongeborene slaven. Op zulke gronden wil ik ook een voorstander zijn van de vergoeding, gedachtig aan de plaats van de Schrift dat «n een arbeider zijn loon waardig is." " «Gij Christenen, gij hebt alleen daarmede te maken , dat de slavernij eene zonde en eene misdaad is voor God; het is niet slechts eene zonde, maar het is eene zonde der zonden, die elke zonde in zich bevat, welke de Tien Geboden veroordeelen." Wie onzer is niet diep doordrongen van het onchristelijke en onmenschelijke der slavernij; wie onzer zoude niet gaarne pogingen bij de regering willen aanwenden, om onze miskende en dikwerf mishandelde natuurgenooten in hunne waarde als menschen te herstellen, tot uitwissching der schande die door de slavernij op Neêrlands vrije volk rust. Wij zeggen met o'connell , den vrijheid predikenden Ier, een' voorstander der echte Whigpartij, in zijne aanspraak van den 30sten Augustus 1841, bij gelegenheid der bijeenkomst van zijne aanhangers en het optreden van het nieuwe Tory-ministerie: — «De burgerlijke en godsdienstige vrijheid, ziedaar de eenige voorwaarde tot 's menschen geluk, * de kleur van den mensch, de klei van welke hij gekneed is, doen er weinig toe, hetzij hij verbrand is door de zon van de verzengde luchtstreek, of gebleekt door de lucht van het noorden, hij is en blijft steeds een mensch, en het is zijne vrijheid die ik begeer." — en wij met hem. Welaan dan, dat ieder medewerke om de slaven vrij te maken en uit hunne kluisters te ontslaan. Wij toch hebben negerslaven in beugels en ketenen van 34 Nederlandsche ponden zwaarte, aan de door den muur gedrevene bouten van het kookhuis op de suikerplantaadjes in Suriname zien klinken, waarbij ons iedere hamerslag door merg en been trok, en ons tot in de ziel griefde, want de onvergeefelijke misdaad was.... dat zij een' harden meester ontvlugt en de vrijlieid gezocht hadden. Eendragt maakt magtl was der vaderen leus, en wij rigten onze bede dan ook tot alle landgenooten om der emancipatie op alle gepaste wijzen bevorderlijk te zijn en bij de regering op eene onverwijlde afschaffing der slavernij aan te dringen. Huichelt niet voor God en de menschen dat gij Christenen zijt, terwijl gij door uw doen en laten in lijnregten strijd handelt met jezüs leer en leven. Weest niet liefdeloos jegens uwen Hemelschen Vader en onbarmhartig omtrent uwe naasten. Want God lief te hebben en uwe naasten als u zei ven, zijn de twee hoofdgeboden, want ,in deze twee geboden zijn de gansche wet en de profeten begrepen, Dat niemand zich dan, wie hij ook zij, langer onttrekke om mede te werken ter bevrijding der slaven, om onze naasten, onze broeders, die zelfs nog in Nederlandsche koloniën in verdrukking leven, te helpen bevrijden, en daardoor het bittere lijden van onze natuurgenooten te »doen eindigen. Bij den Uitgever dezes is mede verkrijgbaar: DE SLAVERNIJ, EENE MISDAAD EN EENE ZONDE VOOR GOD. VOOBDEELEN DER AFSCHAFFING. REDE VAN DEN HEER IL'JL (Binii5naiM>wa©wa GeËbuden te Amsterdam, 19 JuHj 1855. Prijs ƒ 0,40. CB 11676 ^^^^LUGTIGE BESCHOUWING | . VAN DE ^g? | ^iMMGM SLiMNIJKWESTl t 1 IN NEDERLAND. I 5 DOOB | I M. D. TEENSTRA. 1 AMSTERDAM, C. L. BKCnTKMAN. 1856. Prijs ƒ0,50. VLUGTIGE BESCHOUWING VAN DE HEDENDAAGSGHE SIMMMESTIE IN NEDERLAND. DOOR M. D. TEENSTRA. AMSTERDAM, C. L. BRINKMAN. 1856. Hommes ad servitutem proni! AAN HET NEDERLANDSCH JO^GELÏNGS GENOOTSCHAP TEE AFSCHAFFING DER SLAVERNIJ, SERVITTJS GENESIS HÏÏMAHI FLAGITIUM (DE ST.AVERNIJ, DE CÏEESEI, DEB MEKSCHHEId). OPGEKIGT EN GEVESTIGD TE AMSTERDAM, BEN 13 NOVEMBER 1853. EERBIEDIG OPGEDRAGEN DOOK DEN SCHRIJVER. VOORBERIGT. Ondanks alle vertoogen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, blijft de ellendige toestand der slaven in de Nederhvndsche West-Indische Bezittingen steeds voortduren en de zoo vurig gewenschte emancipatie dier ongelukkigen blijft uitgesteld. «Misschien zal alles niet zoo spoedig gaan als wenschelijk is," heeft onze tegenwoordige Minister van Koloniën in het begin dezer maand in de Tweede Kamer gezegd. — «Hij heeft de overwegingen van zijnen voorganger voortgezet en met den Gouverneur van Suriname eene correspondentie op dit punt geopend," dus nieuw uitstel, zoodat misschien de geheele zaak weder op de lange baan geschoven wordt. — «Men zal kunnen overgaan," zegt de Minister, «tot verbetering van het lot der slaven," — en dat kunnen, wij ontveinzen het niet, heeft ons op nieuw verontrust, ah ook des Ministers gezegde: sdat hem het rapport der Staats-Commissie van groot nut geweest is, bij de nadere onderzoekingen die hij heeft ingesteld." — Daar nu ons oordeel over dat eenzijdig rapport niet gunstig is, en om de in deze beschouwing te vermelden reden niet gunstig zijn konde, hebben wij vermeend onze zienswijze over de slavernij-kwestie bescheidenlijk te mogen en te moeten mededeelen, ten einde de belangen der slaven bij de regering, bij de slavenhouders en bij alle vrije personen voor te staan „ en in bescherming te nemen; want dit ons schrijven is uitsluitend gerigt tot de vrijen, niet tot de slaven; tot dezen kan en mag deze brochure niet doordringen, want zij kunnen noch lezen, noch schrijven, en het verraadt eene groote onkunde van hen, die vermeenen dat het schrijven over de afschaffing der slavernij, hen tot opstand zoude aanzetten, immers men houdt de slaven geheel onwetend en lezen hebben zij niet geleerd. Wil de men8chenliefde hem naderen met eenig onderrigt, dan wordt zij terug gestooten. Men staat niet toe dat hij onderwezen wordt. Het Ucht wordt ijverzuchtig voor hent afgesloten. Aan de stem, die tot hem wil spreken als tot een' mensch, wordt het stilzwijgen opgelegd. Hij mag zélfs niet in staat worden, gesteld om het Woord van God te lezen. Zijne onsterfelijke ziel wordt stelselmatig verwoest. Het is waarheid, wij erkennen zulks, als men zegt, dat de onkunde van den slaaf noodzakelijk is voor de veiligheid van zijnen meester en de rust van den Staat. Slavernij' en wetenschap kunnen niet gepaard gaan. Den slaaf te verlicltten is hetzelfde als zijne ketenen te verbreken. Om hem onschadelijk te maken, moet hij blind gehouden worden. Het kan hem niet worden veroorloofd te lezen in eene verlichte eeuw, zonder zijn meester in ge- vaar te stellen, want wat zou hij kunnen lezen, 't welk hem geeri wenk althans geeft van het onregt dat men hem aandoet'? AUe wetenschap verschaft bewijzen tegen de slavernij; met ieder onderwerp zoude er licht komen, om hem zijne onvervreemdbare en geschondene regten te open* baren. Be bloote oefening van zijn verstand zoude hem het bewustzijn geven, dat hij tot iets anders is geschapen dan om slaaf te zijn. Wij rigten dit ons geschrijf niet tot hem, en wij stemmen het zijnen meester volkomen toe, dat het noodzakelijk is hem in duisternis te houden. En welk sterker bewijs kan er nu gevonden worden tegen de slavernij? — Zij dwingt den eigenaar om stelselmatig den geest van den slaaf te verlagen; om strijd te voeren tegen het menscheUjke verstand, en die volmaking tegen te werken, welke het einddoel is van den Schepper. «Wee hem, die den sleutel der kennis wegneemt!" Het ligchaam dooden is eene groote misdaad. Be ziel kunnen wij niet dooden; maar wij kunnen haar in eenen doodslaap wikkelen. — Bat doen alle slavenhouders, dat doen wij die de slavernij in onze Overzeesche Bezittingen blijven handhaven en laten voortduren. Mi zoude dit eene geringe misdaad zijn in het oog van haren Maker? Nog eens, wij spreken niet tot de slaven, doch wij hebben met de uitgaaf dezer brochure alleen ten doel, om bij de regering en geheel het Nederlandsche volk, de zaak betreffende de slaven, beter te doen kennen en daardoor een meer algemeen belang in hen te doen stellen, mogten daartoe deze weinige bladzijden iets kunnen bijdragen, en mogt de volksstem zich meer algemeen tegen de slavernij verheffen; de slaven zelve mogen voor hunne vrijheid en hunne belangen niet spreken, des te meer is het dus onze pligt. Mogten vele weldenkende en invloedrijke ingezetenen zich deze zaak der menschheid meer en meer aantrekken en volijverig ten goede medewerken, om niet alleen de belangen der slavenhouders, maar ook die der slaven zelve te doen behartigen en de slavernij in alle onze bezittingen te doen eindigen. Werkt dan alle mede, edele menschenvrienden! en de kétenen die de slaven in onze koloniën nog gekluisterd houden, zullen spoedig verbroken worden. En daarmede zoude het doel van ons schrijven en spreken voor de emancipatie bereikt en onze innige en hartelijke wensch voor die ongelukkigen vervuld zijn. Noord-Indië, bij Ulrum, rp den 31 Maart 1856. I. OUDHEID DER SLAVERNIJ. «Wie een mensen steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft, of dat hij in zijne hand gevonden wordt, die zal zekerlijk gedood worden. (Mozes , Bxod. 21:16.) De instelling der Slavernij is oud, zeer oud — doch die oudheid wettigt haar bestaan niet. Slaven, lijfeigegenen of dienstpligtigen die geen de minste persoonlijke vrijheid genieten, die niet als personen maar als zaken worden beschouwd en behandeld, zijn er door alle eeuwen heen geweest; wij erkennen het, dat de slavenhandel altijd bestaan heeft zoo ver de geschiedenis reikt, even als de zonde, maar wij ontkennen dat die oudheid dit bedrijf wettigt. — Mozes spreekt reeds in zijn eerste boek van slaven en slavernij, namelijk bij den vloek over cham uitgesproken (Gen. 9 : 25), en daarna over de slavernij waartoe de vrouwen en kinderen van sichem op eene verraderlijke wijze gedoemd werden (Gen. 34: 29), alsmede van jozef door zijne broeders verkocht en door Aziatische kooplieden als slaaf naar Egypte gebragt (Gen. 37: 28). De slavernij ontstond in het Oosten, de bakermat in het algemeen van alle despotismus, en verspreidde zich van daar ook naar het Westen. De oorlog was de hoofdoorzaak der slavernij bij alle volken, de krijgsgevangenen werden over en weder gedood, of met vrouwen en kinderen tot den slavendienst 1 verwezen. De Phoeniciërs waren wegens hunnen schandelijken menschenroof en slavenhandel het meest berucht, zoo ook de Thessaliërs. — Ook bestond die instelling bij de Grieken en Romeinen; bij de eersten was het lot der slaven minder hard dan bij de laatsten, de mannen slechts behoefden den grond te bewerken of het vee te hoeden, de vrouwen deden alleen het huiswerk. Bij de Romeinen waren het onder de regering der keizers vooral de misdadigers, die tot slavendiensten werden veroordeeld en dan alle regten verloren; ook de vondelingen werden als slaven beschouwd. De slaven der particulieren werden servi privati, die van den staat servi publid genoemd; de servi fructuarii, waren slaven die door hunne meesters aan anderen verhuurd werden. Harder nog was het lot der slaven bij de Portugezen, de Spanjaarden, en in de barbarijsche roofstaten; daar klonk men die ongelukkigen in ketenen aan boord der galeijen op de roeibanken vast, op welke banken zij, als zij zich afgemat hadden, ook sliepen; anderen werden tot mijnslaven gedoemd of moesten den grond in zonnehitte hewerken. — De Christenen maakten de Mooren, en deze de gevangene Christenen tot slaven. Zij hadden geene cognatio' (erkende familiebetrekking), moesten zonder sandalen barrevoets gaan, mogten geen getuigenis voor de règtbanken afleggen, en stonden geheel onder de willekeur hunner meesters, zooals dit nog heden met de slaven in de Nederlandsche Westindische bezittingen het geval is. In de roofstaten van Noordwestelijk Afrika als ook in Spanje werden de slavenmarkten in de 15de eeuw nog druk bezocht, die van Tripoli, Tunis, Algiers, Oran, Marokko en andere waren van wege dien afschuwelijken menschenhandel beruoht, en dit duurde voort tot in 1830, toen Algiers door Frankrijk overwonnen en later geheel ten onder gebragt werd, waarmede de slavernij der blanken een einde nam. Maar de zwarten? helaas! — daaraan bezoedelen wij ons zeiven in het midden der verlichte 19de eeuw nog zoo gruwelijk, dat wij in menschelijkheid voor de volkeren van Turkije en Barbarije moeten onderdoen, daar wij de slavernij blijven handhaven, en de slaven zoo onmenschelijk blijven behandelen. 1* II. NEGER-HANDEL. Omstreeks 1462 hadden de Portugezen de kusten van Guinea ontdekt, en 20 jaren later stichtte d'azambuga het sterke kasteel St. George del Mina op de Goudkust, en knoopte er handelsbetrekkingen aan met de aangrenzende negerstammen, welke hun goud, ivoor en slaven leverden; de slaven bragten zij naar de eilanden Fernando Po, Principe, Annabon en andere, alwaar zij suikerplantaadjes aanlegden, die de negers moesten bewerken. In het laatst dier eeuw, 1492, werd Amerika ontdekt en nu ontving de slavenhandel een nieuw leven; nooit werd die handel met gruwzamer eigenbaat en onmenschelijkheid gedreven dan door de Christenen van Europa, ofschoon met het Christendom in lijnregten strijd zijnde, zoodat het lijfeigenschap in Europa zelf reeds grootelijks verminderd was. Men begreep, dat het met de pligt eens Christens onbestaanbaar was om Christenen als slaven te houden, doch deze pligt strekte zich, huns inziens, niet tot de zwarten, Heidenen en ongeloovigen, uit. Met ongeloofelijke hardheid dwongen de gouddorstigê Spanjaarden de inboorlingen in Midden-Amerika om de mijnen te ontginnen en de akkers te bebouwen. De inboorlingen, de zwakke roodhuiden, die men ten onregte Indianen noemde, werden onder de planters en beambten verdeeld, maar voor den hun opgelegden arbeid te zwak, stierven die ongelukkigen in massa onder het zware, hun opgelegde juk. De menschlievende fray baetholomeo de las casas, geboren te Sevilië, in Spanje in 1474, vergezelde met zijn' vader den moedigen columbus op zijne reis ter ontdekking der nieuwe wereld. In zijn vaderland teruggekeerd, werd hij Dominikaner monnik, en vertrok toen wederom als zendeling naar Amerika, om de inboorlingen tot het Christendom te bekeeren en hen zooveel mogelijk tegen de wreede mishandelingen der Spanjaarden te beschermen. Zijne pogingen droegen weinig vrucht: maar de brave man volhardde daarom niet\ temin in zijn' loffelijken ijver; ten behoeve der ongelukkige Amerikanen deed hij verscheidene reizen naar Spanje en bewoog earel V tot het geven van bevel om de inboorlingen menschelijker te behandelen en hunne onderdrukkers ten strengste te straffen; maar hetzelve bleef onuitgevoerd. Tevens gaf sepulveda , kanonnik van Salamanca, een geschrift in het licht, waarin hij beweerde, dat het volgens de kerkelijke wetten eene pligt was diegenen te verdelgen, die weigerden het Katholieke geloof aan te nemen. Dit gruweischrift werd veel vaardiger gehoorzaamd dan karels bevelen om menschelijk te handelen. Vruchteloos verbood deze het drukken van hetzelve; het kwam weldra te Rome in het licht en werd door de monniken in Spanje verspreid; even vruchteloos schreef de edele las casas in naam der menschheid er tegen: de verdelging der ongeloovige Amerikanen was nu gewettigd en geheiligd. Men rekende dat er in 10 jaren 15,000,000 omkwamen. Volgens den geschiedschrijver heeeéba zou las oasas den Spanjaarden het aankoopen van negers aangeraden hebben, om deze als slaven de inboorlingen van Amerika in het arbeiden te laten vervangen. In lateren tijd heeft men dezen regtschapen apostel der menschheid van de beschuldiging, dat hij den slavenhandel zou hebben ingevoerd, op overtuigende gronden van de onmogelijkheid daarvan, vrijgepleit, en niemand gelooft er een oogenblik meer aan. In mongomeby's Poetical works leest men in eene noot op zijn gedicht: the West-Indies: «Las oasas is beschuldigd geworden de voorstander, zoo niet de oorspronkelijke ontwerper te zijn van den slavenhandel naar de West-Indiën." De abt gbégoibe gaf eenige jaren geleden eene verdediging in het licht van dien grooten en goeden man tegen de vernederende beschuldiging die men hem aanwreef. De volgende hewijzen die de abt onder anderen aanvoert zijn wel de aandacht waardig: «De slavenhandel tusschen Afrika en West-Indië, hegon, volgens herbéea zeiven, die de eerste en inderdaad eenige beschuldiger van las oasas is, negentien jaar vóór den tijd, dat deze het plan zou ontworpen hebben. Heeeéba (wiens woorden andere schrijvers als autoriteit geacht hebben), voert geen enkel hewijs aan om zijne verzekering te staven, dat las casas den invoer van negers ih Hispaniola aanbeval. De beschuldiging zelve geschiedde eerst vijf en dertig jaar na den dood van las casas. Alle schrijvers, die voor of gelijk met heeeéba geleefd hebben, zwijgen er over, ofschoon velen van hen tot de erkende vijanden van las casas behoorden. Hebbéea's geloofwaardigheid op andere punten wordt zeer betwist, en hij openbaart hevige vooroordeelen tegen dengenen dien hij beschuldigt, Hier kan men nog bijvoegen," — enz. In de talrijke schriften van las casas zeiven die nog bestaan, is er geen enkel woord ten gunste der slavernij van welken aard ook; maar zij zijn vol van redeneringen en smaadredenen tegen de slavernij, onder welke gedaante zij zich voordoet; en in zijne welsprekende en veel omvattende schetsen ten voordeele der verdrukte Indianen, is niet de minste wenk te vinden ter aanbeveling van den Afrikaanschen slavenhandel. Hij maakt slechts tweemaal gewag van de negers in zijne talrijke geschriften: de eene keer vermeldt hij hen alleen als wonende op de eilanden, (in een manuscript in de Nationale Bibliotheek te Parijs), en in hetzelfde werk stelt hij geene andere verbetering voor van de ellende der oorspronkelijke inwoners dan de opheffing der repartimientos, of verdeelingen van het volk met den grond waarop zij geboren zijn. — In een ander geschrift voegt hij er bij, na in het breede de maatregelen uiteen gezet te hebben ter verbetering van het lot der Indianen (de juiste gelegenheid zekerlijk om de negerslaven-handel te verdedigen als hij dien goedkeurde): «De Indianen worden niet meer verdrukt door hunne meesters en de openbare ambtenaren, dan door de ondergeschikten van deze en door de negers.'' De oorspronkelijke beschuldiging van herkéba, luidt als volgt: «De licentiaat babtholomeo de las casas, ziende' dat zijne plannen van alle kanten groote zwarigheden ontmoetten, en dat de verwachtingen, die hij zich daarvan had voorgesteld bij zijne bekendheid met den GrootKanselier, en de gunstige meening die deze van hem koesterde, geene uitwerking hadden gehad, ontwierp an- dere hulpmiddelen, zoo als om den Castiliarienin WestIndië gevestigd eene lading Negers te verschaffen, om de Indianen van den arbeid in den landbouw en mijnwerken te ontheffen of althans te verligten," enz. De Engelsche geschiedschrijver eobebtson, die dit van herréra overnam, voegt er bij: — «Het plan van las casas werd aangenomen. Kabel V waarborgde een patent aan een' zijner Vlaamsche gunstelingen, met het uitsluitend regt om 4000 negers in Amerika in te voeren. Heeeéba de eenige schrijver, dien eobebtson voorgeeft te volgen, maakt hier evenwel met geen enkel woord gewag van. De misdaad van het eerst den invoer van Afrikaansche slaven in Amerika aanbevolen te hebben, wordt door drie levensbeschrijvers van den kardinaal Ximenes (die zich beroemd maakte door zijn verzet tegen den handel in zijn begin) geweten aan Willem van cbot, heer van Chièvres, een' Vlaamsch edelman, den Gouverneur en opvoeder van kabel, kleinzoon van maximiliaan I, welke cboy zich in Spanje door allerlei knevelarijen en geldafpersingen groote rijkdommen had verworven, zoodat hij in den tijd van 10 jaren meer dan 1,100,000 ducaten naar de Nederlanden overmaakte, waarmede hij vervolgens naar Duitschland vlugte, waar hij in 1521 teWorms overleed. — Met nog twee andere Vlaamsche edelen had de heer van cheëvbes de gemelde monopolie van den slavenhandel verkregen, die zij later voor 25,000 ducaten verkochten, aan eénige Genuesche kooplieden die nu de eersten waren die een' geregelden slavenhandel dreven tusschen Afrika en Amerika. Wij achten het onnoodig dit punt breeder te behandelen. Eene vertaling van gbegoire's en Défense verscheen in 1803 te Londen bij h. d. symonds. Dus heeft las casas den slavenhandel niet eens goed- gekeurd, veel minder aangeraden. Na 50 jaren in de nieuwe wereld doorgebragt te hebben, waar hij bisschop was van Chiapa, in Mexico, keerde de edele menschenvriend in 1551 naar zijn vaderland terug, en stierf te Madrid in 1566. De Genuesche kooplieden, die het regt gekocht hadden, voerden nu talrijke ladingen negers naar Cuba, St. Domingo, Porto-Kico en Jamaïka over, maar de Portugezen maakten zich weder van dien handel meester, terwijl zij alleen naar Brazilië jaarlijks 28,000 slaven overbragten, die zij meerendeels van de kust van Angola haalden. Engeland. Door de hooge winsten aangespoord begonnen de Engelschen, sedert 1563, zich ook op den slavenhandel toe te leggen. In dat jaar bragt een Engelsche gelukzoeker, Sir john hawkins, de eerste negerslaven in de Engelsche Amerikaansche bezittingen. In 1619 bragten de Engelsche tot uitbreiding der kultures, misdadigers uit de Engelsche gevangenissen aan de planters in hunne Amerikaansche bezittingen, alsmede negerslaven, welk voorbeeld het volgende jaar, met verkrachting der Goddelijke en menschelijke wetten, door Frankrijk en Holland gevolgd werd, maar aanvankelijk met weinig vrucht, doch in 1698 gaf het parlement den handel in negerslaven geheel vrij. In 1713 verkreeg Engeland van Spanje het regt voor eenen tijd van 30 jaren, om 144,000 slaven voor de Spaansche koloniën te leveren. Engeland heeft dezen verfoeijelijken handel in den waren zin des woords in het groot gedreven, en daarvan onmetelijke voordeden getrokken. Frankrijk, naijverig op de winsten door andéren behaald, sloot in 1700 met Spanje, Portugal en Genua een verdrag bekend onder den naam van het Assientotraktaat, waarbij* Frankrijk het regt verkreeg om even als Portugal en Genua, de Spaansche koloniën en Amerika van negerslaven te voorzien, en wel 48,000 in 10 jaren tijds '), welke handel nu door loüewijk XIV krachtig ondersteund werd; echter had genoemd traktaat vele oorlogen tusschen Engeland en Frankrijk ten gevolge, tot dat de handel in 1784 vrijgegeven werd. In 1711 stond Frankrijk den Assiento aan Engeland af, hetgeen bij de vrede van Utrecht, 1713, door Spanje bekrachtigd werd. Dit verdrag werd door den uitgebarsten oorlog in 1739 wel verbroken, maar bij de vrede van Aken, 1748, kreeg Engekjnd het regt voor 4 jaren terug. In 1750 werd er weder een einde aan gemaakt door de conventie te Madrid, en aan Engeland eene schadeloosstelling verstrekt van 100,000 p. st. en eenige handels voordeden. — Daar Spanje het toch meest aan vreemden overliet zijne koloniën van slaven te voorzien, stelde het in 1784 den slavenhandel geheel vrij. — Van deze vrijheid maakten nogtans de Nederlanders, de Denen en de Zweden weinig of geen gebruik, zij voorzagen slechts hunne koloniën van slaven, en bragten die niet naar de bezittingen van andere natiën over. Nergens nam de slavenhandel in latere jaren op zulk eene verbazende wijze toe als in de zuidelijkste der Vereenigde staten van Noord-Amerika, en men wil dat land desniettegenstaande als het land der vrijheid bij uitnemendheid hebben beschouwd. In 1790 bedroeg het aantal slaven in de Unie 697,397. « 1800 » » » » » » 893,041. » 1810 » » » * » » 1,191,864. » 1820 » » » » » » 1,558,064. n 1830 i » » » » » 2,009,043. 1) Voyages du ckevalier dbbmarchaiS dans ia Gvinte. Tom. IV, pag.207. In 1840 bedroeg het aantal slaven in de Unie n 3,487,356. n 1850 » » n n n » n 3,193,324. Op Cuba waarop Amerika steeds een begeerig oog slaat, wordt, ondanks de verpligtingen van het Spaansche gouvernement, de invoer van slaven oogluikend toegelaten, zoodat in 1848 alleen 60,000 slaven werden ingevoerd. In 1853 bedroeg het aantal vrijen op dit eiland 170,000, dat der slaven dubbel zoo veel. Men heeft berekend, dat er in nog geen drie eeuwen veertig millioen negers als slaven uit Afrika naar WestIndië, Noord- en Zuid-Amerika zijn overgebragt, dus 13 malen zoo veel als de bevolking van geheel Nederland- Om slaven te bekomen voerden de negervorsten in Afrika eenen onafgebroken oorlog, ook de blanken zelve, die de zwarten kochten of ruilden voor andere koopwaren , ondernamen strooptogten op de westkust van Afrika, om weerlooze hutbewoners op te ligten, met vrouw en kinderen weg te slepen en als slaven te verkoopen. — Een schip van 240 tonnen en eene bemanning van 44 koppen laadde in den regel 520 slaven, die 2 aan 2 vastgesmeed en zoodanig op een gepakt werden, dat zij bij den overtogt in het stinkend hol in massa omkwamen; op zijn minst was het verlies 10 pCt. Later gebruikte men kleine snelzeilende schooner-vaartuigeri*, waarin een nog grooter aantal negers stikte. Thans is de berekening, dat £ van de negers in Afrika aan boord gesleept sterft alvorens Amerika te bereiken, en dat Afrika jaarlijks ongeveer 600,000 bewoners verliest. III. AFSCHAFFING VAN DEN SLAVENHANDEL. «Geregtigheid verhoogt een volk." Salomo. De Kwakers in Engeland waren in 1727 de eersten, die hunne stem tegen den schandelijken slavenhandel en de menschonteerende gruwelen die daarmede gepaard gaan, verhieven. G. fox, woolman en penn drongen in Engeland en in Noord-Amerika op de afschaffing (abolition) van den slavenhandel aan. Zij vestigden niet alleen met kracht van woorden de algemeene aandacht en belangstelling op dat punt, maar gaven zelve het voorbeeld en' schonken de vrijheid aan hunne slaven. In 1751 schaften zij met andere menschenvrienden den slavenhandel onderling af, en stichteden een aantal vereenigingen, ter bereiking hunner waarlijk menschlievende bedoelingen. In 1780 vergaderde eene vereeniging van Kwakers in Pennsylvanië om middelen te beramen tot wering van den slavenhandel, waarin zij door het weldenkende volk ondersteund werden, en van wege de gouddorstige planters tegenstand ondervonden. Door de bemoeijingen van clarkson, die vermogen en leven voor de goede zaak ten offer bragt, werd in 1787 in Engeland de Afrikaansche Maatschappij (4/«c«wz?wt{fttóww) opgerigt, eene krachtige vereeniging tot wering van den slavenhandel, en in November van datzelfde jaar schaf- ten de Vereenigde Staten van Noord-Amerika den slavenhandel af; de Zuidelijkste dier staten konden zich echter met dien maatregel niet vereenigen, daar zij den toevoer van slaven voor hunnen rijst- en tabaksbouw voor onontbeerlijk hielden. In Groot-Brittanje begon de afkeer van den slavenhandel meer algemeen te worden; reeds in 1772 had gbanville sharp weten te bewerken, dat de Engelsche regtbanken de grondstelling aannamen, dat iedere slaaf die in dat rijk kwam, onmiddelijk in vrijheid zoude worden gesteld. In 1785, werd er eene petitie ingeleverd bij het Engelsche parlement, tot afschaffing van den slavenhandel, welks tegenstanders al het mogelijke deden om de openbare meening voor hunne zaak, het behoud van den slavenhandel, te winnen. Iedere partij had zijn' aanhang, en te vergeefsch lieten de edele wilberforce, pitt, fox, smith en anderen hunne stemmen tegen den slavenhandel in het Engelsche parlement hooren(1737—1788). De moedige en welsprekende mannen, zoo even genoemd, bleven echter met alle magt op de zaak aandringen en op het nemen van doortastende maatregelen tegen den slavenhandel, en verlangden, dat de behandeling, welke de ongelukkige slaven moesten verduren, onderzocht zoude worden; totdat het lagerhuis in 1792, met eene meerderheid van 19 stemmen, het besluit nam dat aan dien handel na 1795 een einde zoude worden gemaakt; het hoogerhuis echter verwierp dit besluit. Wilberforce , ging niettemin met eene edele volharding voort op den eenmaal ingeslagen weg, en ein■delifk gelukte het den braven man te Sierra-Leona, aan de westkust van Afrika, eene kolonie te vestigen, om de negers te onderwijzen in veldarbeid en nuttige -kunsten. In Frankrijk had de omwenteling van 1789vrijheid, gelijkheid en broederschap verkondigd en in 1790 besloot de Nationale vergadering te Parijs, ondanks de hardnekkigste tegenstand der planters, allen slaven in de Fransche koloniën de vrijheid te geven, welke vreugdemare ook onder de slaven op Haïti vernomen werd; — doch de verwezenlijking dier zoo hoog gespannen verwachting bleef uitgesteld; en wie denkt niet met huivering terug aan de bloedige tooneelen die in 1793 op dat eiland zijn voorgevallen. — Napoleon wilde geweld met geweld keeren en een vreesselijk bloedbad volgde, doch geene afschaffing van slavenhandel of slavernij, In Engeland kwam men tot betere inzigten. In 1806 drong fox op nieuw op de afschaffing van den slavenhandel aan, waartoe eindelijk den 25 Febrüarij 1807 het besluit ook door het h oogerhuis genomen werd, dat met 1 Jannarij 1808 inwerking trad. Erwasalzoo 20 jaren lang een zware strijd gestreden door eene edele philanthropie tegen eigenbelang, despoten, kapitalisten, planters en kooplieden, maar eindelijk toch behaalde het betere beginsel de overwinning. De Britsehe koning werd thans aangezocht om Amerika en de Europeaansche mogendheden uit te noodigen tot het nemen van een dergelijk besluit; het parlement werd hernieuwd, en vaardigde géstrengere maatregelen en wetten uit tot Wering van den slavenhandel. In 1810 sloot Engeland een verbond met Brazilië , bij welk handelstraktaat, wel is waar, nog eenige Portugesche havens in Zuid-Amerika voor den slavenhandel geopend bleven, maar de provinciën van la Plata volgden toch eerlang het voorbeeld van Groot-Brittanje. Spanje bleef den slavenhandel nog altijd gedoogen, en Frankrijk speelde eene dubbelzinnige rol; doch in 1814 bewoog lord oastlebeagh, bij de vrede van Pa- rijs, koning lodewijk XVIII tot de belofte dien handel af te schaffen, wat hij echter niet deed; doch toen napoleon in 1815 van Elba in Frankrijk terugkeerde, was hij het, die den slavenhandel in de Fransche koloniën afschafte. (Zie: Het leven van WilberfobcE, door uhden, te Groningen, bij w. züidema.) Na den val van napoleon in 1815, wist Engeland de groote mogendheden van Europa tot medewerking te bewegen, en in 1816 werden er te Londen onderhandelingen aangeknoopt tusschen Oostenrijk, Pruissen, Rusland en Frankrijk, waarbij laatstgenoemd rijk zich op nieuw bepaald voor de afschaffing van den slavenhandel verklaarde. Spanje en Portugal waren bij de vrede te Weenen genoodzaakt geworden, om van den handel in negers ten noorden der Evenachtslijn af te zien, en in 1817 deed Spanje de belofte aan den slavenhandel eéa einde te zullen maken, en hield woord, waarvoor dit land eene schadeloosstelling bekwam van 400,000 p. st. Portugal volgde dit voorbeeld in 1823 voor de som van 300,000 p. st. Nederland. Bij besluit van den 10den Junij 1806, werd de slavenhandel van buitenlandschen invoer in onze koloniën door koning Lodewijk verboden. Later sloot onze regering (den i&ea Mei 1818) met Engeland een traktaat tot wering van den slavenhandel, dat den 13 voor de natie, èn voor de menschheid, èn voor God.'r Verder zegt de Commissie, bladz. 5, bij het onderzoek dat door haar ingesteld werd naar den tegenwoordigen toestand der slavenbevolking «dat zij zich niet heeft kunnen verlaten op de beschouwingen in talrijke geschriften te boek gesteld , omdat die het karakter van authenticiteit missen, hetwelk alleen (?) langs ambtelijken weg kan worden verkregen." — Zoo betwijfelt men dan ook berigten, waarin met opgave van tijd en plaats, personen en feiten genoemd worden en van daar dan ook, hare eenzijdige en te gunstige beschouwing der slavenhouders, daar zij alles willende aanwenden in het belang der meesters, daarentegen de slaven met eene drukkende schuldenlast wil bezwaren. «Toen de Nederlanders in den aanvang der zeventiende eeuw bezittingen op het vaste land van Amerika verkregen, vonden zij er den landbouw door negerslaven uitgeoefend," — - zegt de Commissie — waar vonden de heeren dat? — Toen de Zeeuwen en Hollanders in het laatst der 16de eeuw naar Guyana stevenden, en de Staten van Holland bij resolutiën van 10, 14 Junij en 7 en 22 Julij 1581, verklaarden wel te mogen lijden, dat die vaart door bijzondere personen ondernomen werd, — waren er in Suriname geene negers en geene slaven, en de zwakke inboorlingen (roodhuiden of zoogenaamde Indianen), vlugtten voor de vreemde en gewapende indringers in de bosschen. Hoe zijn wij in het bezit van dien grond gekomen ? — door het regt van den sterkste , dat is onze eenige titel van aankomst der kolonie Suriname, — en hoe komen wij aan de duizende negerslaven — door schandelijken menschenroof op de kust van Guinea, hun' geboortegrond gepleegd. In 1630 vestigde zich kapitein marchal met een zestigtal Engelschen aan de oevers der Parakreek, die zich in de Suriname ontlast, waar zij tabak verbouwden. Tien jaren later ondernamen de Franschen, hier eene volkplanting te stichten, ter plaatse waar nu Paramaribo ligt, in welks nabijheid de Portugezen vroeger eene kleine verschansing opgerigt hadden', waaraan de Zeeuwen later den naam van fort Zeelandia gaven. — De verschillende natiën, die hier proeven van kolonisatie ondernamen, hadden hier geen vast verblijf, daar zij elkander vijandig waren, beurtelings verdreven en ook bij herhaling door de inboorlingen verontrust werden. In 1644 vestigden zich ook eenige uit Brazilië gevlugte Joden aan de boorden der Suriname-rivier. In het midden der 17de eeuw stichtte lord parham er weder eene Engelsche kolonie en legde in 1652 de grondvesten van de naar hem genoemde stad Paramaribo, en bij giftbrief van karel II van 2 Jan. 1662, werd de kolonie Suriname in vollen eigendom aan lord parham afgestaan. In 1667 werd de kolonie echter door de Zeeuwen onder kapitein abraham krijnssen op de Engelschen bemagtigd, die er 26 Febr. van dat jaar bezit van nam, en het fortje, Zeelandia noemde, en bij de vrede van Breda (31 Julij 1667) verbleven Suriname, als ook de slaven aan ons. Zoo kwamen wij in het bezit van slaven, daar vroeger en later aangevoerd door blanken van verschillende Europesche natiën, die hen in Afrika geroofd of van roovers aangekocht hadden, en waarop de Instructie van de H. M. Heeren Staten -Generaal van 23 Augustus 1626 betrekking heeft, of wel meer bepaaldelijk op de slaven in Brazilië toen aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden behoorende. Het regt van eigendom en bezit van den grond en van de slaven in de kolonie Suriname is slechts een nooit verjaard onregt, gegrond op het regt van dén sterkste; ofschoon het niet te betwisten is, dat de voormalige West-Indische Compagnie den negerhandel in de WestIndische koloniën bij plakaat van 24 Nov. 1789 grootelijks heeft aangemoedigd — «om de Coloniën in de Westindiën van de noodige handen te voorsien tot het verrigten van den Arbeid, de Negerhandel behoorde aangemerkt te worden als onafscheidelijk van den bloeij en voorspoed dier Coloniën, en van de geheele Commercie." De vuige handelspeculatie in menschen, beoogde alleen geldelijk voordeel, om het even hoe die voordeelen verkregen werden. — Die handel werd door den Staat gewettigd en aangemoedigd. In het emancipatiè-plan der Staats-Commissie lezen wij bl. 93, dat de slaven zijn: — «het wettig eigendom hunner meesters." — «Zij zijn verhandelbare zaken."— «De wetgever heeft regten doen ontstaan, die hij niet kan ontnemen of krachteloos maken zonder schadeloos stelling." — « Het is wenschelijk dat de uitgaven door de emancipatie gevorderd, zoo veel mogelijk worden terug gegeven aan de Staatskas," — en door wie? — «Zij kan geschieden door den welbestuurden arbeid der geëmancipeerden, en er is niets onbillijks in gelegen, hen, als voorwaarde der emancipatie, de verpligting op te leggen, om zich te onderwerpen aan de maatregelen , tot dat doel gevorderd." — Wij vinden dien maatregel voor de vrij te laten slaven hard, zeer hard en onbillijk tevens, want zij zijn óns niets, hoegenaamd niets! schuldig. «De Staat, de opheffing der slavernij bevelende, doet het in het belang van Godsdienst, beschaving en stoffelijk welzijn. Hij kan aan de geëmancipeerden, insgelijks als voorwaarde van zijne tusschenkomst, de verpligting opleggen om zich te onderwerpen aan de verordeningen, die hij, ter bereiking van die oogmerken, noodig zal oordeelen en kan van hen verder de terugbetaling vorderen der uitgaven, die voor hunne maatschappelijke vestiging zullen worden vereischt." «Deze onderscheidene stellingen laten zich brengen tot de volgende axiomata: I. Geene emancipatie van Staatswege zonder voorafgaande schadeloosstelling: II. Teruggave, zoo veel doenlijk, door de geëmancipeerden aan den Staat van de kosten hunner vrijmaking en maatschappelijke vestiging," enz. Verder zegt de - Commissie bl. 95; — «van de gansche oppervlakte van Nederlandsch Guyana (2800 vierk. geographische mijlen) is bekend (geëxploreerd) eene oppervlakte van 700 vierk. geographische mijlen. Het gedeelte hiervan, hetwelk ter bebouwing is uitgegeven, bedraagt 30 vierk. geographische mijlen waarvan echter de werkelijk in kuituur gebragte plekken (125,000 Surinaamsche akkers = 4294,83 vierk. Nederlandsche el of bijna 43 vierk. Nederl. roeden), niet meer bedragen dan 10 vierk. geographische mijlen." Om eerst genoemde oppervlakte te bekomen, moet men eene denkbeeldige Westersche grenslijn op de kaart trekken tot op welke hoogte nog nimmer een blanke is doorgedrongen, en men kan die lijn met evenveel regt iets Zuidelijker als iets Noordelijker trekken, dewijl ze even willekeurig en aanmatigend is als het grondbezit zelf. Verder zegt de Commissie bl. 94. «Het cijfer der lijfeigenen was in Suriname op 1°. Januarij 1854 als volgt: %—" Mannen 12,597. vrouwen 13,155. kinderen 12,783. te zamen.,. 38,545. Bij de suikerkuituur, met inbegrip van 528 gouvornementsslaven , gevestigd op de plantage Catharina Sop/da 18,438 gewaardeerd per hoofd op ƒ 500. Koffij, cacao, kweek- en kostgronden 6,969 • » » t » 350. Op de houtgronden 2,304 » » > > » 240. Op de katoen- en rijst- plantaadjes 4,823 » » > » v 200. Stads- of particul. slaven 5,531 > t » t » 260. Aankoop van de bestaande stoommolens (de gronden en de plantaadje-gebouwen, zijn onder den aankoop der plantaadje-gebouwen begrepen), kosten van de eerste vestiging van de gemeenten (te lande) en de gilden (in de stad) geraamd / 762,515, bedragende het totaal der emancipatie-kosten naar deze berekening / 15,000,000 —." De.Commissie heeft de slaven der suikerplantaadjes zoo veel hooger gesteld (zie bl. 125), ofschoon onder die slaven de meeste malenkers (zieken en gebrekkigén) gevonden worden, omdat de suikergronden en suikergebouwen en werktuigen meer waarde hebben als van andere plantaadjes. De negers op de houtgronden zijn in den regel het sterkst en gezondst, en die van de stad waaronder ook de meeste ambachts-slaven gevonden worden het meest ontwikkeld. De geëmancipeerden zullen dus gedwongen worden om ook de vastigheden te betalen, en toch zal de Staat er wel eigenaresse van blijven, is dat billijk? Om de emancipatie-kosten te vinden en in de schadeloostelling te voorzien, stelt de Commissie bij raming de baten van de op te rigtene landbouwende gemeenten, waarin elf suikerplantaadjes zullen zijn, als 3300 Nederl. ponden suiker per hoofd van de werkbare magt, die op een derde van het getal hoofden op de plan- taadje aanwezig, wordt begroot, wordende echter niet hooger gesteld dan op 3,000,000 Ned. ponden en de prijs op ƒ 14 per honderd Ned. ponden (netto)./ 4,200,000. Aan Melassie en Dram ƒ 400,000. ƒ 4,600,000. Hiervan afgetrokken voor de bereiding aan de centrale fabrieken 1,533,333. beschikbare baten ƒ 3,066,667. Baten der Gilden in de stad, bedragende 5531 hoofden waaronder ^ geheel bekwame gildeleden, dagloon 50 Cts. ^ half » » 25 » ■J- geheel onbekwame » » nihil, gerekend op 250 werkdagen 's jaars, bedraagt bij raming ƒ 355,000. Baten van gemeenten en gilden te zamen . . / 3,411,667. Afgetrokken voor misrekening, enz » 411,667. Blijft voor het totaal der baten . . . . . ƒ 3,000,000. Dejaarlijkschelasten der gemeenten en gilden » 1,288,475. Jaarlijksch esedent tot kwijting aan de staat van de kosten der emancipatie. . ƒ 1,711,525. Nog worden door de Commissie de meerdere kosten van het garnizoen, en mindere inkomsten der koloniale kas berekend . » 419,655. Definitief batig slot per jaar Tf 1,291,870. De Commissie vermeend alzoo op grond dezer berekeningen, dat de mogelijkheid bestaat om het bestuur over de kolonie Suriname, zonder verhooging van bijdragen uit de Oostindische fondsen, te blijven voeren en deze soms jaarlijks te kunnen bestemmen voor de terug betaling der emancipatie-kosten, geschat op ƒ 15,000,000.