DE MUILEZELDRIJVER OP HET ONBEKENDE DORP DOOR 4.. V E R H 0 R 5 T. NIJKERK. G. F.' CALLENBACH. aUo 0698 f. - Snelpersdrukkerij — GK F. Callenbach — Nykerk. I. DE TOCHT NAAR DE STAD. ^olanneer mijn lezer de kaart van Europa vóór zich neemt en dan zijn oog richt op Italië, dan ziet hij aan het zuidelijk uiteinde van dat koninkrijk twee schiereilanden, gescheiden door eene diep insnijdende golf. Het aan de linkerhand gelegene, het westelijke, draagt den naam van Calabrië. Naar deze schoone streek verzoek ik u thans, mij in den geest te willen volgen. Niet verre van de kust der zee strekt zich in de richting van het schiereiland een gebergte uit, eveneens het Calabrisch gebergte genaamd. Tusschen de hooge, scherpe rotsen zijn hier en daar smalle dwarsdalen verborgen, die vaak tot paden inkrimpen. Zij geven den toegang tot de afgelegene dalen in het hart dier bergen, welke zelden of nooit door vreemdelingen worden bezocht. De lieden, die daar wonen, zijn dus voor de overige wereld geheel onbekenden. Zij bemoeien zich met de bevolking aan de kust zoo weinig mogelijk, en alleen dan, wanneer hun de behoefte aan voedsel, kleeding enz. er toe dringt. Het was op een heerlijken zomermorgen, even na het opkomen der zon, dat twee personen zich langzaam langs een smal bergpad voortbewogen. Zij genoteri%hhjkbaar van de zuivere, heldere berglucht, want met eene schoone, lieflijke stem zong één van hen een lied in zijne welluidende landstaal. Groot was het onderscheid tusschen die beide wandelaars. Had de oudste toch het voorkomen van een veertiger, en waren diens wangen en hals geheel bruin gebrand door de zonnehitte, — de ander kon stellig nog niet meer dan 15 jaren tellen, en diens gelaat was nog vrij blank. Beiden hadden levendige, zwarte kijkers en even zwarte haren, welke hun in dikke lokken om den nek zwierden. Maar zij hadden nog een derden reipgezel, en wel een viervoeter. Het was Carolo, de groote, stevig gebouwde, welgedane muilezel, wiens belading een kleinen toren vormde boven zijn zwarten, glimmenden rug. Een paar kleine schellen bengelden aan weerszijden van zijn kop, en in het gevoel zijner waardigheid stapte hij met vaste schreden tegen den hellenden weg op. »Ik hoop« sprak de jongeling, terwijl hij den bepakten Carolo een tikje gaf met zijn wandelstok, — i>ik hoop, dat we vandaag beter zaken doen dan den vorigen keer. Wellicht zijn de olijven thans meer waard.« '»Dat kan zijn, Mannek antwoordde de ander, die de oom van den jongste was en den naam droeg van Leonardo. »Maar veel verwachting heb ik toch niet: er gaat aan deze zijde der kust te weinig om.« Een tijd lang liepen ze zwijgend voort, beiden wellicht bezig met dezelfde berekening, namelijk, hoeveel geld ze dien dag in de kleine stad op de markt wel zouden krijgen voor de vruchten, welke zij te koop gingen aanbieden. Het was inderdaad voor hen eene zaak van gewicht, want voor die som moesten ze weer inkoopen doen, waarmee ze drie of vier weken lang in hun dorp zouden rond moeten komen. En dat niet alleen voor zich zeiven, maar ook voor de huisgenooten, zijnde de lieve tante Lucretia en Manuel's zuster Maria, die met elkander de huishouding waarnamen. Tot die huishouding behoorden ook een paar koeien, eenige zwarte, lastige varkens, eene menigte kippen en twee groote honden. Welnu — als zij voor al die levende schepsels en dan voor eene maand lang het noodige moesten opdoen, dunkt u dan ook niet, dat Carolo zijn vracht wel hebben zal? Maar onze viervoeter is sterk, en gewillig ook, want hij wordt goed behandeld. Dat zal dus wel gaan. Zonder ongeval bereikten oom en neef met hun kameraad de kustplaats, en ontlastten hem op de woelige markt van zijne vracht. Terwijl Carolo tusschen eenige andere leden zijner familie op zijn gemak een soberen maaltijd hield — zochten Leonardo en Manuel hunne waren op de voordee'ligste wijze te verkoopen. En dit scheen hun nog al te gelukken. Ten minste met een glimlach, die anders zelden om zijne lippen speelde, telde de oudste het geld, dat dien dag in zijn lederen buidel gevloeid was. Tegen den avond waren hunne zaken afgedaan, hadden ze Carolo weer beladen en zouden vertrekken. Maar eerst moest Leonardo nog eene boodschap doen, welke hij bijna scheen vergeten te hebben. Hij liet zijn neef achter, tot diens groote verwondering. Doch na een kwartiertje reeds keerde hij terug, en nu werd de reis huiswaarts aanvaard. Manuel was niet gewoon om veel te spreken en Leonardo had eene stille natuur. Dus wisselden ze weinige woorden. De prachtige blauwe hemel en de schoonheid der bergen en heuvels was voor hen iets gewoons geworden. Althans op dezen terugweg schenen beiden met andere gedachten bezig te zijn. Leonardo praatte nu en dan in zich zeiven. En Manuel kon maar niet begrijpen, welke boodschap zijn oom kon gehad hebben, waarvan hij niet weten mocht. II. TANTE LTJCRETIA. .ÜO^e maan goot haar schijnsel reeds over het prachtige, diepe dal uit, toen de drie reizigers, vermoeid van hunnen tocht, de woning weder bereikten, waar tante Lucretia en Maria hen wachtten. Het kleine, waarlijk aan de buitenwereld onbekende dorp, lag daar met zijne eenvoudige hutten, alle met wilde-wijngaardranken en slingerplanten omkranst, in den helderen glans van het licht der nachtvorstin. — Geen geluid werd vernomen, dan de stem van enkele koeien, en het geklank der schellen van onzen Carolo, die nu juist door Manuel in den kleinen stal werd geleid. Spoedig was alles ontpakt en, met behulp van de tienjarige Maria, nagezien en bezorgd. Nu zetten Leonardo er zijne bleeke vrouw, benevens Manuel en zijne kleine zuster Maria zich aan den eenvoudigen avonddisch, die vóór het open venster in het maanlicht stond aangericht. Men bad zacht en begon te eten. Vreemd zouden ons de spijzen gesmaakt hebben, welke dit kleine gezin gewoonlijk gebruikte. Toch was het nog een rijke maaltijd, vergeleken bij wat vele andere bewoners van het dorp nuttigden, want er heerschte somtijds groote armoede. Onze reizigers echter, wier eetlust door den langen tocht was opgewekt, gebruikten met smaak, hetgeen de zorgende huisvrouw in hunne afwezigheid had bereid. Ondertusschen bewogen zich hunne tongen niet alleen om te eten, maar ook om te praten, en- vertelden ze, wat hun dien dag wedervaren was. Lucretia en Maria luisterden aandachtig. De eerste met eene uitdrukking van vriendelijke belangstel- ling; de laatste met levendige blikken, gullen lach en sprekende gebaren. Maria was het tegenbeeld van haren stillen, nadenkenden broeder Manuel. Zij en haar broeder beiden, waren kinderen van den herder Lucius, die vóór twee jaren was overleden. Hunne moeder hadden ze reeds in hunne vroege jeugd verloren. Manuel was toen zes jaar oud en Maria eerst enkele maanden. Bij den dood der moeder had tante Lucretia dadelijk de kleine Maria in huis genomen en opgevoed met teedere liefde. Toen ook Leonardo's broeder Lucius overleed, kwam Manuel, die toen 12 jaren telde, eveneens bij zijn oom en tante onder dak. En zoo werden nu neef en nicht door hen opgevoed, alsof ze hun eigen kinderen waren. Manuel en Maria beminden hen dan ook als een eigen vader en moeder. Vooral aan tante Lucretia, die zachte, liefderijke vrouw, met hare schoone stem, hingen ze met het gansche hart. Beiden vergolden de haar bewezen liefde, door te doen wat ze konden: Manuel kwam zijn oom flink in de hand, als ezeldrijver; en Maria hielp hare zwakke tante wat handig in de kleine, maar toch nog drukke huishouding. Tante Lucretia, was eene lieve vrouw, zeiden we. Maar we kunnen nog meer en nog iets beters van haar zeggen: ze was ook eene vrome vrouw. Gij moet weten, lezer, dat voor een paar eeuwen op die bergen en daartusscben in, enkele gemeenten van vreedzame, stille christenen leefden. Maar de regeering des lands liet onverwachts door hare soldaten de verborgen dorpen overvallen, en de bewoners met geweld dwingen om Roomsch te worden. Velen bogen voor de overmacht; velen ook weigerden en werden verwond; enkelen ontvluchtten.. Men verhaalt, dat slechts een klein getal vrouwen ten laatste aan de vervolging ontkomen zijn, die het geloof der Waldenzen, waartoe zij behoorden, niet hebben verloochend of afgezworen. En nu is door die enkele menschen het zuivere Evangelie tot op dezen dag toe bewaard gebleven. Van ouders op kind hebben zij dien schat overgeplant en alzoo behouden, en dat wel midden onder eene Roomsche bevolking. En als ge nu vraagt, hoe ik dat weet, dan is mijn antwoord: Onlangs heeft een predikant uit Italië in die streken gereisd en die menschen bezocht. Toen heeft hij dit alles ontdekt en ook het vergeten dorp van oom Leonardo gevonden. En daarna heeft die predikant deze dingen ■ opgeteekend en meegedeeld. Welnu, tante Lucretia, die reeds over de vijftig jaren was, had van hare grootmoeder de waarheid des Evangelies geleerd en in het diepst harer ziele bewaard. Zij deelde hetgeen ze wist, eiken avond in eenvoudigheid aan de kinderen mede, die met graagte naar haar luisterden, niet het minst wanneer ze zong. Zij kende nog enkele overoude liederen. Manuel speet het maar, dat hij niet schrijven kon, anders had hij ze opgeteekend. Maar eene school had hjj nooit bezocht. Maria kende de liederen reeds beter dan hare tante. Ook wist zij de geschiedenis van den Heere Jezus in hoofdzaak vrij goed te vertellen. Zoo leefden die vier menschen in hunne stille eenzaamheid voort, zoekende naar God, bij het flauwe licht van hetgeen de tante zich herinnerde. Toch kende hen de Heere God in den hemel, en gaf ook hunne stamelende klanken gehoor. Vaak zongen zij samen, des avonds in het maanlicht gezeten, Lucretia's geliefkoosd lied, waarbij Manuel somtijds op eene oude guitaar tokkelde: .«Schoon, ja, zijn de bergen, met besneeuwden top, 'k Zie met lachend' oogen, naar hun spitsen op; Schoon is 't avondgloeien van het licht der zon, Lieflijk het geklater der kristallen bron. Maar oneindig schooner is Uw Naam, zoo zoet, Jezus, lieve Jezus, voor 't ontrust gemoed, Jezus, lieve Jezus! U dan klink' het lied, Dat het biddend harte uit dit stof O" biedt! III. HET BOEK. ^H^elke boodschap was het toch wel, die Leonardo in de stad, buiten zijn neef om, had moeten doen? Dit wilde Manuel nog altijd gaarne weten. Hij vermoedde iets, toen zjjn oom, na den maaltjjd, een vierkant pakje te voorschijn haalde, waarop Lucretia's oog aandachtig gevestigd was. Hij reikte het zijne vrouw over en zeide: «Hier is het boek. Ik heb den man niet zoo gauw gevonden, want hij woont in een gesloten huis, zonder naam. Maar het is toch gelukt, zooals gij ziet.cc Lucretia maakte het papier los, waarin het boekje gewikkeld was. Met scherpen blik trachtte de nieuwsgierige Manuel te onderkennen, wat het wezen mocht. Maria keek eenvoudig over den schouder harer tante. Maar geen van beiden konden zij lezen, evenmin als hun oom, en ze hadden dus toch niet kunnen uitmaken, wat boek Leonardo voor tante Lucretia had medegebracht. De goede vrouw scheen er evenwel zeer blijde mede te zijn. Nadat ze eenige bladzijden, al bladerend had nagezien, waarbij een lichte blos van vreugde hare bleeke wangen kleurde — hief zij het boek op en kuste het. Toen keerde zij zich tot de verwonderde Manuel en Maria en zeide: «Kinderen, nu is mijn wensch vervuld, mijn gebed verhoord. Ik wist dat er zulk een boek van Jezus was, zij noemen het: Evangelie. Onlangs hoorde Leonardo, dat iemand in de stad in stilte zulke boeken, in onze landtaal gedrukt, verkocht. Eindelijk heeft hij er nu ook een kunnen verkrijgen. En gelukkig kan ik nog lezen, merk ik. God zij geloofd! nu zullen wij alles veel beter weten, dan tot nu toe!« Het was dus een Nieuw Testament, waarmede die vrouw zóó verblijd was. Menigeen onder ons, die zijn bijbel of N. T. zelden of nooit misschien opent en er weinig belang in stelt. Wij zijn te veel aan het bezit van den bijbel gewend geworden. En toch is immers dat Woord Gods meer waard dan alle schatten van goud, zilver of kostelijke steenen ? Lucretia beduidde aan de kinderen, dat zij in het dorp met niemand mochten spreken over het boek. Want gij moet weten, dat er toen nog een streng verbod bestond op het lezen van den bijbel; het was een verboden boek. Daar de meeste lieden uit het volk niet lezen konden, was er echter niet veel gevaar voor overtreding. In het vergeten dorp van Leonardo en de zijnen kwam geen priester. Maar toch kon het licht bekend worden, dat Lucretia in het bezit was van een bijbel. En Leonardo was erg vreesachtig. Manuel en Maria beloofden te zullen zwijgen, maar verheugden zich zeer over de te verwachten voorlezingen uit het mooie boek. Het speet den jongeling geweldig, dat hij zelf niet lezen kon. En de gedachte kwam plotseling bij hem op, dat hij het wellicht nog kon leeren. Maar hoe? Van wien? Lucretia kon het slechts gebrekkig; zij had in hare vroege jeugd eenige jaren in het huis eens burgers te Napels doorgebracht. Maar ze had toch geene spelboekjes of andere leermiddelen. Maar intusschen werd van nu af eiken dag gelezen in het N. T. En met de grootste aandacht en diepen eerbied hoorden de kinderen en Leonardo naar de schoone geschiedenissen, de heerlijke woorden, de lieflijke vermaningen van den Heiland Jezus Christus. Welk een genot smaakten die eenvoudigen in die leesuren! O, zoovele groote en geleerde menschen denken zich vaak suf over een of ander woord uit den bijbel, dat zij niet kunnen verstaan. Maar de Heere Jezus heeft gezegd: »Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen aan de kinderkens hebt geopenbaard!« Zulke kinderen, zulke eenvoudigen waren ook Lucretia en hare hoorders. Zij hoorden en geloofden, zij loofden en aanbaden den Heiland, die tot hun harte van vrede sprak door Zijn woord! IV. DE KRUIDENZOEKERS. ^l^ante Lucretia was zwak van gestel. Reeds lang werd zij door eene kwaal ondermijnd, welke langzaam, maar zeker, hare krachten sloopte. Leonardo zag het wel, maar was er toch min of meer aan gewoon geworden, zijne goede vrouw lijdende te zien. Bovendien was zij niet bedlegerig en klaagde zij nimmer. Maar ten laatste toch begonnen zich ernstiger verschijnselen te openbaren. Lucretia moest, tegen wil en dank, des morgens blijven liggen en des avonds vroeger te bed gaan. Toen ontwaakte aller bezorgdheid en zocht men naar geneesmiddelen, welke den voortgang der kwaal mochten stuiten. Een dokter was daar onbekend. Maar wel vond men in de buurt een soort kluizenaar, die de rol van geneesheer vervulde. Vader Andreas, zoo heette hij, wist meestal wel raad in een of ander eenvoudig middel, dat, naar het vaste geloof der bergbewoners, altijd onfeilbaar was. Op een schoonen herfstavond wandelden Leonardo en Manuel naar de hut van den grijsaard. Zij vonden hem op eene steile rots bezig met het slijpen van messen, uit dierenbeenderen vervaardigd. De. man was zeer vriendelijk en gaf nauwkeurig acht op alles, wat Leonardo omtrent zijne zwakke vrouw vertelde. Na dit gehoord te hebben, gaf hjj den raad, om een aftreksel van zekere kruiden te drinken, vermengd niet een weinig wiju en suiker. Ook moest een bosje van dezelfde kruiden, maar gedroogd, op de plaats van het hart, op het lichaam gelegd worden. Leonardo dankte den goeden raadgever hartelijk, die geene giften wilde aannemen, maar integendeel een zegenwensch ten beste gaf. Opgeruimd kwamen oom en neef weer in de woning terug. Ze zagen de geliefde vrouw Lucretia in hunne verbeelding reeds gezond, krachtig en vlug als vóórheen. Immers de raad van den kluizenaar was altijd goed, en — de opgegeven kruiden kon men in overvloed in den omtrek vinden. Met grooten ijver gingen reeds den volgenden dag Manuel en zijne zuster aan het verzamelen van het kruid, dat, zoo zjj hoopten, genezing zou aanbrengen. En het viel hun niet moeilijk, eene hoeveelheid bijeen te brengen, welke voor verscheidene weken voldoende was. Met nauwgezetheid werd de raad des grijsaards opgevolgd. Maar helaas! al spoedig bemerkten Leonardo en de kinderen, dat de beminde zieke niet beterde, — maar eerder achteruitging. Eenige weken lang gebruikte zij getrouw het onsmakelijke vocht, maar eindelijk weigerde zij, dit langer te doen. Zij verklaarde ronduit, met een kalm gelaat en een glimlach op de lippen, dat ze meende, weldra deze wereld te zullen verlaten voor eene betere. Diep bedroefd hoorden haar man en de kinderen deze treurige mededeeling aan. Maria versmolt in tranen, maar Manuel drukte de lippen op elkaar en staarde nadenkend vóór zich. Eindelijk sprak hij: »ik wil nog eens naar vader Andreas gaan, als gij het goedvindt, Leonardo! Wellicht weet hij nog wat anders te geven. Zou hij niet eens mee willen komen ?" «Beproef het niet, beste jongen!« antwoordde zijne tante. «Ik voel wel aan mijn lichaam, dat de dagen mijns levens geteld zijn. Laat ons liever elkander voorbereiden op de scheiding, welke zeker komen zal en wellicht spoediger nog, dan wij denken.« Er verliepen nu eenige dagen, waarin het buitengewoon heldere weder — het was December — een gunstige n invloed op Lucretia scheen uit te oefenen. Manuel ging er nog eens op uit en zamelde versche kruiden in, waarbij Maria hem vergezelde. Tegen zonsondergang keerden ze terug en op geringen afstand van hunne woning rustten ze uit op het vlak eener rots. »Zou de lieve moeder toch werkelijk van ons gaan ?« vroeg Maria zacht. »Hoe moeten we 't dan maken, zonder haar, Manuel?« »Ik weet het niet« antwoordde deze. «Spoedig is het Kerstfeest, waarop we denken aan de geboorte van onzen Heer in de kribbe van Bethlehem. Maar ik vrees, dat zij het niet meer beleven zal.« En die vrees bleek gegrond. Reeds eenige dagen later nam de lijderes afscheid van haren man en de kinderen, die bitter bedroefd waren. Op haar uitgeteerd gelaat lag een hemelsche vrede, en het bijna gebroken oog blikte naar boven, als zag het daar reeds de heerlijkheid, welke Jezus bereid heeft voor al degenen, die in Hem hun heil en hunne zaligheid gevonden hebben. Leonardo en de buren droegen haar ten grave. Eene oude buurvrouw, die alleen woonde, nam de verzorging van huis en hof op zich, geholpen door Maria, die stil en in zich zelve gekeerd bleef, in de eerste weken. Leonardo trachtte door den arbeid zijn leed te verzetten en maakte met Manuel een paar uitstapjes naar de stad, waarbij vriend Carolo hen, als altijd, vergezelde. IV. ALLES NIEUW GEWORDEN. ^ÜÜH^ij slaan eenige jaren over en wenden nu andermaal onze schreden naar het vergeten dorp tusschen de Italiaansche bergen. Maar hoe is daar intusschen alles veranderd! We vinden nog wel dezelfde hut, maar Leonardo niet meer. De man rust sints eenige maanden onder de zoden, naast zijne Lucretia, die hij toch niet had kunnen vergeten. Manuel en zijne zuster bewonen nu het huis, dat hun als erfenis ten deel gevallen was. De jongeling is tot een rijzig en krachtig man opgegroeid, en nauwlijks meer kunnen wij hem herkennen. Er is dan ook veel met hem gebeurd in die jaren! In het land heeft de burgeroorlog zijne offers geëischt en Manuel heeft onder de vanen van Garibaldi gestreden voor de bevrijding van Italië. Hij heeft wonden toegebracht, maar ook ontvangen, en vele weken doorgebracht in het hospitaal te Rome. Maar juist daar had hij kennis gemaakt met een krijgsmakker uit het Noorden, die behoorde tot de Waldenzen. Deze goede vriend, die den Heere Jezus als zijn Heer kende en beleed — had onzen Manuel in den weg der zaligheid onderwezen. Maar tegelijk ook had deze laatste van zijn gedwongen rusttijd gebruik gemaakt, om lezen te leeren, althans zóóveel, dat hij zich verder zelf kon oefenen. Met inspanning en ijver had hij zich daarop toegelegd, en zijn vriendeljjke onderwijzer had zich verlustigd in zijn vluggen leerling. Eindelijk was de vrede gekomen en had Manuel den weg naar zijn dorp, naar zijn geliefde zuster Maria weer opgezocht. Hij vond haar gehuwd met een jongeling, die haar reeds lang had bemind, en hij verheugde zich in haar geluk. Niet lang na zijne terugkomst had ook hij zich eene vrouw gezocht, wat hem evenwel niet veel moeite kostte, daar zijne keuze zich reeds vóór zijn vertrek bepaald had tot de zachte Lucia, de beminde vriendin zijner zuster. Vriend Carolo was den weg aller ezels en van alle schepselen gegaan, maar Manuel had zich een anderen viervoeter aangeschaft, die nu meer reizen moest maken dan zijn voorganger. Alles was dus wel veranderd. En dat niet alleen van buiten, maar vooral in de harten. Manuel verheugde zich met levendige blijdschap in den vrede, welke hem door de genade Gods was geschonken, in de kennis van, en de gemeenschap aan den Heere Jezus Christus. En hoorden wij in het begin van dit verhaal, hoe Leonardo in stilte een N. Testament kocht, dat Lucretia alleen nog lezen kon — thans ging het anders toe! Manuel kocht in de stad meer dan. één bijbel, voor de lieden uit zijn dorp, die ook met dat boek wilden kennis maken. Onze vriend was dus een soort van colporteur geworden. Maar meer nog. Hij trad ook op als onderwijzer en prediker! Want degenen, die lust hadden, gaf hij onderricht in het lezen, en na deze les hield hij menigen avond eene bijbellezing, welke door de eenvoudige bergbewoners met aandacht werd gevolgd. Zoo drong het Woord Gods door, ook tot die afgelegen gewesten, aan de buitenwereld onbekend, en de naam van Jezus Christus, den Zone Gods en der menschen, bleek ook voor die arme lieden eene kracht Gods tot zaligheid te wezen. Op zekeren keer kwam onze ezeldrijver uit de stad terug, niet slechts vergezeld door zijn trouwen viervoeter, maar ook nog door een onbekende, een heer. Dadelijk ging het gerucht dier vreemde omstandigheid door het dorp en in weinige oogenblikken was de hut van Manuel gevuld met nieuwsgierige buren. I En wie was nu die vreemdeling? Het was een leeraar uit het noorden des lands, die hen kwam bezoeken. De man onderzocht met belangstelling naar de geschiedenis dezer lieden en verheugde zich zeer, over hetgeen men hem vertelde. Ten slotte moest hij spreken, en hij wilde dit gaarne. Hij predikte hun met opgewektheid het heerlijk Evangelie der genade Gods in Jezus, den Heer, wiens Naam alleenlijk onder den hemel gegeven is tot zaligheid. En zoo was het onbekende dorp nu niet langer vergeten. Met ongeveinsde hartelijkheid drukten Manuel en de buren den vreemdeling de hand, en deden hem uitgeleide, toen hij den anderen dag vertrok. En gij, lezer, gij wenscht zeker met mij, dat de muilezeldrijver nog jaren lang het Woord Gods aan zijne dorpsgenooten mag brengen en verkondigen, en dat velen hunner mogen worden toegebracht tot de gemeente van Christus!