- TB 01480 CHRISTEN HABPTONEN NIEUWE VAN » ®. B»9<. Hoo'j leer aar in de GodgcTeerdheid te Zurich ; NAGEZ ONGEN DOOR J. J. L. TEN KATE, Predikant te Middelburg. TWEEDE DRUK. T£ ARNHEM , EtJ j. W. S W A A N. Het woord van Christus ivone rijkelijk in u, in alle wijsheid: leert en vermaant malkanderen met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw harte. De Apostel Paulus. Koloss. III . 16. BIBL.VR.UN1V. VESZ. -U'.de MEEOPE VOORBERICHT. Met de uitgave dezer „Nieuwe Harptonen" voldoe ik eindelijk aan een sedert lang en herhaaldelijk mij te kennen gegeven verlangen. De eerste Christen Liederen, aan de Biblische Dichtungen van den mij altijd dierbaren geestverwant Lange ontleend, mochten door Gods goedheid velen tot nut en vreugde zijn en hebben dan ook, sedert zij H eerst van het stille eiland in de Zuiderzee de wijde waereld ingingen, meer dan één nieuwen druk beleefd. Ik vond, na ruim zeven jaren , opgewektheid en gelegenheid er een ander Twaalftal VOORBERICHT. aan toe te voegen. Ook nu, en misschien nog meer dan vroeger, heb ik nagezongen, niet vertaald: meestal gaf ik het thema op mijne wijze en in eigen vormen terug. Ook dit Boeksken worde rijkelijk gezegend aan de harten der Lezers door Hem, „die onze sterkte is en onze psalm en de Koning onzes vredes." Augustus 1854. inhoud. I. Terugkeer Bladz. 9. II. Kruiswoord 13 III. De blijde boodschap .... „ 15 IV. Het "worden en de voleinding . „ 19. V. Bede om reiniging „23. VI. De vuurproef „25. VII. Herinnering u 29. VIII. De eeuwige sabbat 33, inhoud. IX. Geduid 37_ X. De blaauwe hemel 42 XI. Het plechtige oogenbmk ... „47 XII. De akker des veedes .... gj I. y>IJc lal opstaan en tot mijnen vader gaan." De verloren zoon. Lukas XV: 18. 'k Wil wederkeeren Naar 't Vaderland: O Heer der lieeren, Grijp Gij mijn hand! Weg, vreemde kusten, Vol zorg en kruis! Ik weusch te rusten In 't Vaderhuis. Op alle wegen Van eigen loop, Ontbrak Gods zegen, Bedroog de hoop. 'k Zag starren rijzen En ondergaan; 'k Zocht Pai'adijzen, Die nooit bestaan. Wat zou ik zwerven In angst en nood, En levend sterven Een langen dood? Of — is dat leven, Misvormd, misleid, Terug te beven Voor de Eeuwigheid ? O schrikgedachte! O foltering! Van Gods geslachte, En —• banneling ! Vol hemelgaven, Van koningsbloed, En — slaaf der slaven, Die beedlen moet! Neen! ik keer weder. Gij, God omhoog! Zie reddend neder Met zeegnend oog! Dwaalde ik in zonden Van 't rechte spoor, 'k Heb U hervonden, Dien ik verloor. Gij hebt, o Vader! U mijns erbarmd. En nu — ik nader, Verbleekt, verarmd. Heb mededogen! Ik bid en ween, En kus, gebogen, Uw dorpelsteen. Hier wil ik wachten Mijn leven lang, In stille klachten En boetgezang; Hier wil ik hopen. . .. Dan gaat in 't end De Woning open, Zoo lang miskend! Maar — ze is ontsloten! Daar roept de Heer! Hoe? niet verstoten? Geen vreemdlingmeer ? Vaartwel, gij zorgen En laatste smart! Ik lig geborgen Aan 't Vaderhart. II. Sfcttisfaootfei »l)c discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijnen heer." De Heere Jezus. Matth. X : 24. pik heb niet voorgenomen iets te weten, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd." De dienstknecht Paulus. 1 Korinth. II : 2. 'kWil de Aarde en al 't aardsche beschouwen, O Heer, van den voet van Uw kruis, Verdragen, verbeiden, vertrouwen, En opzien naar 't Hemelsch Te-Hui9 ! Hoe zou ik mij bloemekens rapen Op d' eigen ondankbaren grond , Waar eens rond Uw heilige slapen De waereld een dorenkrans wond ? Hoe zou ik in vreugde mij baden, Gewiegd in haar weeldrigen schoot, Waar eens, met mijn zonde beladen, Uw hart heeft gebloed tot der dood? Neen! wie er de laagte doorzwerven, Ik, Heer! wensch Uw kruis mij nabij, Opdat ik in leven en sterven En eeuwig Uw eigendom zij! Uw kruis is in 't waereldsch gewemel De rots die de golven bespot; De staf op de reis naar den Hemel, De lichtladder Jakobs tot God ! UI. |||e Q'00i>scf«^, jtZict, ik verkondig u groote blijdschap, die alle den volke wezen zal: dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heer." De Engel des Heeren. Luk. II . 10. Een woord daalt van den Hemel Deer, Een heilgroet uit Gods mond. Het ldinke aan alle stranden weer, Langs heel dit waereldrond! Het dring' door alle harten heen, Dat God voor ons in 'tvleesch verscheen, Dat „God-met-ons" de zonden droeg, En ons de Hel versloeg! Dat is genade, vrij en groot, Die slavenboeien slaakt! Dat, Liefde sterker dan de dood, Die dooden levend maakt! Almachtige! uit Uw gloriethroon Gaaft Gij U-zelven in Uw Zoon, Den Hemel Uwer majesteit, Uw volle zaligheid! Dat is genade, groot en vrij, Wier palm voor allen groent! Naar zulk een Middlaar smachtten wij, Die Stof en Geest verzoent, Die, Godmensch, God en Mensch heréént, Die voor ons lijdt en met ons weent, Die, zelf des Vaders heerlijkst Kind, Ons 't kindschap Gods herwint! Vlieg uit, dring door, o Blijde Maar, Waar ooit een harte slaat! Vermurw den grimmigeu barbaar! Versmelt des waerelds haat! Werp alle bloedige outers cm, Wek uit hun puin een Heiligdom, Herschep de zielen heinde en veer' In tempels van den Heer! De middagzon des Levens straalt, En nu eerst leven wij. De Hemel is op Aard gedaald: Dat de Aard nu Hemel zij! Het Groote Nieuws make alles nieuw ! En wat de zonde nederhieuw, De Vrengderoos, de Liefdeknop, Luike onverderflijk op! O zalig Evangeliewoord, Dat uit den Hemel viel! Neen, nooit wordt gij genoeg gehoord, Gehoord ook door mijn ziel. Ach, wie ben ik, wat is mijn hart, In strikken des verderfs verward, Dat God ook mij dien zegengroet Voor eeuwig hooren doet! O, ware ik tot een jubelzang Met englenkracht omgord! Maar 'k weet het, de eeuwigheid, hoe lang, ls voor Gods lof te kort. Een heilig leven, o mijn Heer! Is 't beste loflied tot Uwe eer: Zoo geef dan, dat ik heilig zij, O Jezus, zoo als Gij! IV. HET WORDEN EN DE VOLEINDING. En gelijkerwijs wij het beeld des aardschen gedragen hebben, zullen wij ook het beeld des hemelsclien dragen." De Apostel Paulus. 1 Korinth. XV. 49. Op de donkre menschenwaereld, worstlend tusschen dag en nacht, Is het Leven nog in 't worden, 't werk des wasdoms niet volbracht. Maar daar Boven, waar de ruimte bloeit in eeuwgen zonneschijn, Is de Wordingsdroom verdwenen, woont en waakt een blijvend Zijn. Nacht beschermt den kiem des Levens in dit laag geboortedal. 't Kruipt nog in het rupsomhulsel wat als vlinder vliegen zal. Maar daar Boven, waar de ontwikkling haar gedaantverwissling staakt, Staan, in volle lichtgestalten, alle geesten Gods volmaakt. Hier nog gisten de elementen op des Meesters machtig woord; 's Waerelds stormen zijn de weën van der Menschheid weêrgeboort'. Tweelingszielen moeten scheiden, waar de heiige strijd ze schaart: Vóór de Hemelvaart der vreugde gaat des lijdens Hellevaart. Maar daar Boven treedt de waarheid zegevierend aan het licht; t ezen breekt uit de aardsche vormen, 't Reine ziet Gods aangezicht; Ieder triomfeert met allen; de eens gebroken cirkel sluit En 't verwinningsfeest der Liefde galmt zijn eerst hozanna uit. Zoo als de Eeuwige, eens de geesten met Zijn geestes-oogen zag, Zoo als eenmaal, vóór haar wentlen, in Gods plan de waereld lag: Zóó zal 't einde hen aanschouwen; niet vermengd en niet gedeeld, Vrije leden van één Lichaam, waar des Scheppers licht door speelt. Christus zal het Hoofd van allen, 't Godsbeeld en het Voorbeeld zijn, Voor den Engel en Aartsengel, Cherubijn en Serafijn, Voor de weêrgeboren Menschen, die hij naar hun eigen aart In de voorbestemde woning van het Huis des Vaders schaart. 't Is, in heerlijke, eeuwige Eenheid, eeuwige Verscheidenheid : 't Zijn millioenen geestenkringen, maar door éénen Geest geleid ; Duizend liedren, maar één Lofzang; duizend harten, maar één Zin: God in allen, allen alles: dat heeft aller Hemel in! Voort, mijn ziele! voort, naar Boven! 't Heden is uw wordenstijd. Laat d' Almachtige u hervormen tot en in en door den strijd! Loop ze door, de ontwikklingstrappen, t voerend naar Gods Heiligdom : 3t Aardsche ga voorbij met de Aarde, keere uw geest tot God weerom! V. mm m bmitoïm» *Hcere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen !" De raelaatsche. »IJc wil, word gereinigd De Heiland. Matth. VIII .2,3. Schep me, o Heer! een rein geweten, Dat ik, trouw aan Uw gen&, U mijn Vader durve heeten, Als ik biddend voor U sta l Maak me, o Heiige! rein van harte, Koel voor 's waerelds wuft vermaak, Dat ik, onder vreugde en smarte, Uw verborgen omgang smaak'! Geef me eeu reinen moed, Almachte! Dat ik, wat de dood verzwolg, De opgeruide zee verachte En U door de vlammen volg'! Schenk me, o Licht! gereinigde oogen, Dat ik U in alles zie, Wijsheid, Liefde en Alvermogen In de hoogste harmonie! Schenk me, o Bondsgod! reine lippen, Dat ik in Uw deugden juich', En geen klank mij rnoog' ontglippen , Bie niet van Uwe eer getuig' ! Reinig mij geheel, Volmaakte! Van het laatste zondeslijk, Tot ik, van Uw gloed doorblaakte, Eens, o Vader, U gelijk'! VI. fin welken gij u verheugt, nu een weinig (zoo het noodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; opdat de beproeving uivs geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus." De Apostel Petrus, i Petri I : 6, 7. Ook nu, gij vaste trouw mijns Gods, Laat u mijn ziel niet varen ! Ook dit onstuimig golfgeklots Zal niets verwrikken aan mijn rot9 , Ook deze storm, bedaren ! Straks scheurt Uw hand het floers vanée'n, En brengt mij al de lieflijkheên, Die eens mijn erfdeel waren. 2 De weg, waar mij Uw wijsheid bracht, Verwekt mij duizend vragen: Toch zweeft door mijn beproevingsnacht Een heilgestarnte, een Englenwacht Met blijde vleugelslagen! Toch kiemt er in der wolken schoot Een sprankel van het morgenrood, Het zaad van gouden dagen! Nu dringt, o Heer! de lijdensgloed Mijn ziele loutrend binnen: Gesmolten wordt mijn euvelmoed, Geschuimd dit al te heftig bloed, Verdampt de droom der zinnen. Gij doodt mijn ongehoorzaam vleesch, Gij breekt de banden mijner vrees, En staalt mij tot verwinnen ! Hier is de plaats, hier is de tijd Om op Uw woord te bouwen. Een Vader, die zijn kind kastijdt! Een Kind, dat onderworpen lijdt, In willends-blind vertrouwen! Ik zie U niet, maar voel ü toch: O God, mijn God! Gij zijt er nog, En geeft U straks te aanschouwen ! Ik ken dien slag, zoo fel en zwaar, Dien pijl, mij toegezonden. Mijn kniën knikken tot elkaar; Maar zoo de smart niet heilzaam waar', Zóó zou geen mensch mij wonden! Gij spant den boog, Gij leidt het schot: Niet dieper gaat de vlijm, o God, Dan Gij hebt goedgevonden! Zoo hoog als Uw gedachten zijn, Zoo diep zijn vaak Uw wegen. En schoon dan nu mijn lijdenspiju Me een onbegrijplijk raadsel schijn', 't Komt uit Uw Raad mij tegen: 't Wordt eenmaal heerlijk opgelost; En wat mij hier nog tranen kost, Brengt ginds een oogst van zegen! 2* Eén blik op Uw verhoogden Zoon Leert hopen en gelooven: Gij gaaft Hém kruis en dorenkroon: Dat was Zijn weg naar d'eerethroon In d' eeuwgen ITof der hoven. Zoo zinke ik dan met Christus neer! Ik weet, met Christus rijs ik weer: De diepte gaat naar boven! VII. fl)ertttn*riug. ■stLooft den IIeere , mijne ziele! en vergeet geene van Zijne weldaden; die al uwe ongerechtigheid vergeeft, die al uwe krankheden geneest, die uw leven verlost van 't verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden Koning D a v i d. Psalm CIII : 2, 3 , 4. 'k Heb 's levens hoogsten top betreden: De wandling daalt, de middag zwicht. Leer, Vader! mij mijn gantsch Verleden Beschouwen in Uw heilig licht! Ik vlood ontzind de rechte wegen, Ik koos vermetel 't valsche spoor; Ik snelde menig afgrond tegen, En menig slagboom brak ik door. Gij greept me, o God! zoo naamloos teeder En toch zoo onweerstaanbaar aan, En trokt allengs den blinddoek neder, En droegt mij naar de Levensbaan. En zie ik nu terug, Algoede! Dan blinkt Uw voetspoor, tred voor tred, Dan namen Englen me in hun hoede, Dan hebben wondren mij gered. Gij schiept mij uit onmooglijkheden De zaligende werklijkheid: De Hemel daalde naar beneden; 'k Ben levend door den dood geleid! Vaak durfde ik zondige eischen wagen, En waande U uitgeput, o Heer! Wie kan Uw rijkdom overvragen? Gij gaaft; en — schaamrood zonk ik neêr. Gij hebt mij wonderbaar gevangen In alles wat ik wenschtc en zocht. Gij vondt me, op al mijn ijdle gangen; Gij vingt me, waar ik fladdren mocht. Uw vreeze wondde mij 't geweten, Uw vrede zalfde na den strijd. Mocht de aanvang soms beproeving heeten, Genade was het einde altijd. Gij gaaft mij zóóveel vreugde en smarte , Als 't nieuwe leven dragen kan. Ik heb een vóórgevoel in 't harte Van heel Uw heilig reddingsplan. 'k Zie 't licht de nevels henenvagen , Hoe meer ik op Uw leiding merk; En zeker blijkt me aan 'teind der dagen Mijn levensloop één Liefdewerk. Laat me altijd, Ileere! Uw wegen kiezen Wie die U ooit vergeten zou? 'k Wil in de diepte mij verliezen Van Uwe onpeilbre Vadertrouw! VUI. DE EEUWIGE SABBAT. »Die ingegaan is in zijne rust, heeft zelf ook van zijne werken gerust, gelijk God van de Zijne." Hebr. IV : 10. 't Is volbracht, Uw scheppingswerk, o Heere ! Lieflijk straalt Uw eeuwge Sabbatglans Van de bergen, blinkend tot Uwe eere, Van de starren aan Uw hemeltrans. Van Uw zonnen, scheemrende in de verte, Daalt op ons een stille Zondagsvreê; Al wat binnen in ons is, bidt meê; En de lofzang murmelt in ons harte. Eeuwig werkzaam in Uw Sabbatvieren, Zet Ge, o God! Uw almachtswondren voort. Englen kruisen door de luchtrivieren, Levenskrachten stroomen op Uw woord. Kiemen, die in d' eersten grondvorm slapen , Zwellen en ontwilïlilen. In XJw hand Rust der dingen weien en verband: Door U zijn ze en blijven zij geschapen! Moclit ook ik die Sabbatsvrede smaken! "VVare in mij het groote werk volbracht! Mocht mijn hart op Uw gebod ontwaken, 't Ware Licht begroetende uit den nacht! Mocht XJw Geest miju dorre ziel doorzweven , Tot een nieuwe schepping, jong en frisch, Bloeiende oprees uit de duisternis, Levende en bevrucht met Eeuwig Leven! Zalig, die zijn Jezus heeft gevonden! 't Licht der waereld, 's Levens Zon, is Hij. Waar Hij opgaat in den nacht der zonden, Is der elementen strijd voorbij. Daar is orde en evenwicht der krachten, Daar een Sabbatsrust, die troost eu sterkt, Waar de ziel haar zaligheid in werkt, Daar zij d' arbeid voortzet des Almachten. Strale, o Heer! Uw blijde Sabbatsmorgen Midden in den sombren strijd mij toe! Neem den nacht, de moeiten en de zorgen Loutrend weg uit alles wat ik doe ! Laat geen AVettiesch zwoegen mij verteeren ! Werke ik vrij en dankbaar als Uw kind, Vrolijk als de leeuwrik, die den wind Zingende laat waaien door zijn veeren! Niet de vreeze moet tot d' arbeid sporen, In den waan van farizeeuwsche deugd; Alle werk der zelfzucht is verloren : Liefde-alleen is kracht, is licht, is vreugd. Liefde-alleen kan 't Ilemelsche begrijpen, Liefde-alleen vereenigen met God, Liefde-alleen ontwikklen wat er bot, 't Volle leven des geloofs doen rijpen ! God der Liefde! 'k heb gezwoegd , gestreden , Zelfverbeetrings trotschen droom gedroomd : 't Was vergeefs! Verloren bleef mijn Eden, En geen lichtstraal heeft mijn nacht gezoomd. Heden bid ik: Sla een ziele gade, Die vermoeid naar lieur Verlosser smacht, Die haar rust, haar Sabbatsrust, verwacht Enkel en alleen van Uw genade ! Geef gen&! vernieuwing! leven! vrede! Lust tot Sabbatsarbeid aan Uw voet! Deel mij al Uw liefdegaven mede, Kracht tot al wat lieflijk is en goed! Dan zal elke dag me een Rustdag worden, De Aarde Uw Tempel, vol gebed en lof — Tot Uw Sabbatsklok mij boven 't stof Oproept om mij 't Priesterkleed te omgorden ! IX. &SBULO. » Wie gelooft, die zal niet haasten De Heere IIeere. Jesaia XXVIII : 1G. Mocht ik, van Gods vree rervuld, Altijd Gods nabijheid voelen : In de heilbron van 't Geduld Al mijn heete wenschen koelen, Rustig zijn in nood en dood, Als een kind op moeders schoot! De overspanning van den moed Prikkelt soms tot stoute sprongen : Vleeschlijke ijver, valsche spoed, Moeten door gebed bedwongen, Of zij storten uit hun sfeer Duizelend ten afgrond neer. Zonder lijdzaamheid in God, Wordt de druk in 't oog een doren , Wil men worstlen met zijn lot, In de blindheid van zijn toren, Stoot men zich in woesten trots 't Hoofd te plettren op de rots. Zonder rusten in Gods raad, Wordt het hart van drift verslonden, Zien wij onder 't lichtgewaad 't Dor geraamte niet der zonden, Lokt des waerelds schittergloor Ons verblind van 't rechte spoor. Daarom, o mijn ziel, wees stil! Blijf alom den Heer verbeiden! Breng Hem 't offer van uw wil, Laat den Zijne u blindlings leiden ! Wat uw wijsheid overlegg', God-alleen bepaalt den weg. Onweerswolk en zonnestraal Mengt Hij aan Uw hemelbogen : Op Zijn gouden liefdeschaal Is uw wel en wee gewogen : Juist berekend is uw deel, Nooit te weinigj nooit te veell In het bittre schuilt het zoet, In het lijden kiemt verblijden ; 's Vaders hand, die 't kind behoedt, Meet de verten, telt de tijden: Wat op 'sHeeken tijd geschiedt, Is bij tijds , en vroeger niet! Als een Engel uit Zijn licht, Zond de Heer 't Geduld op aarde: Met Zijn vrede op 't aangezicht Zweeft het door uw levensgaarde; 't "Wijst de plekjens overal, Waar het zaad eens bloeien zal. 't Leert u wachten op de vrucht, Langzaam uit den bloesem brekend , Juichen in de dorre lucht, Straks van malsche droppels leekend, Roemen in Gods Liefderaad, Vaak genezende als Hij slaat. Jaagt uw boezem al te fel, Volg den wenk van 's Heeren vinger; Vliegt uw wijzer al te snel, Zet hem na, vertraag den slinger! Wijze u 't Licht der eeuwigheid De uren aan, en — zijt bereid ! Alles wat u noodig is, Zal toch eenmaal zeker komen : De uchtend uit de duisternis, 't Vredes-eiland uit de stroomeu. Zoo ge in 't Testament moogt staan, Kan u de erfnis niet ontgaan. Als de Heer u op uw post Willig wakend heeft gevonden, Zult gij, juichende afgelost, Alle wegen Gods doorgronden, Danken bij 't verlaten graf Voor al 't geen Hij nam en gaf. Al wat u is weggeleid, Priesterrang in 's hemels Tempel, Englenkroon en heerlijkheid, Moog' vertoeven op uw drempel, Tot ge in al wat God u biedt, Enkel de eer des Gevers ziet! X. »Ik zal de goedertierenheid des Heer en eeuwig lijk zingen: ik zal Uwe waarheid met mijnen mond bekend maken van geslachte tot geslachte; want ik heb gezegd: Uwe goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden: in de hemelen-zelven hebt Gij Uwe waarheid bevestigd." Ethan de Ezrahiter. Psalm LXXXIX : 2, 3. Blik opwaards, mijn ziele! Het blaauwend kristal Om welft heel den hemel En straalt overal: Daar troosten de starren, Daar glimlacht de maan, Daar wandelt de zonne Langs de eeuwige baan. Die blijvende hemel, Zoo vrieudlijk, zoo blaauvr, Weerspiegelt, o Vader! Uwe eeuwige trouw. Breidt over de waereld De hemel zich uit, Uw trouw is de cirkel, Die alles omsluit. 't Was donker op aarde, 't Was nacht in mijn ziel, Daar blaauwde de morgen, En 't nevelfloers viel. Daar rezen als starren Uit wolken van smart Uw blijde beloften En troostten mijn hart. Daar ging voor mijn ziele De Levenszon op, Daar gaf zij heur stralen, Daar rees zij ten top. Het duister der zonde Had eindlijk gezwicht: Mijn Jezus bracht leven, Bracht liefde, bracht licht. Waar Jezus een zondaar Tot zaligheid riep, Verzoende, vervulde, Vernieuwde, herschiep, Daar wekt Hij een waereld, Als de aarde nooit zag, Geweven uit stralen Van d' eeuwigen Dag! Wel gaat soms de klaarheid In nevels te loor, Maar 't blaauw van den hemel Breekt immer weer door. Wel treurt soms mijn ziele, Tot twijflen gezind; Maar, Hemelsche Vader! Uw trouw overwint. Gij moogt hem volbrengen, Uw eeuwigen wil: Mijn hart zal verbeiden, Mijn ziele zwijgt stil. Ik doe als Uwe Englen: 'k Omvleugel 't gelaat, En zegen aanbiddend Uw heiligen raad. De wijsheid der Liefde Ontwierp heel mijn lot: De sterkte der Liefde Voltooit het, o God! Al gingen de heemlen In vlammen voorbij, „Ik ben die Ik zijn zal", Die blijft Ge voor mij! Uw trouw overdekt mij, En draagt me op mijn baan, Doet bergen bezwijken, Vult afgronden aan, Doorkronkelt de Helle, Doorslingert den Dood, En steigert ten Hemel, En bergt me in Uw schoot! XI. HET PLECHTIG OOGENBLIK. EEN LIED VOOR ALLE OOGENBLIKKEN. »Een dag bij den Heere is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. De Apostel Petrus (naar Mores). II Petbi III • 8 (Ps. XC : 4). Ook dit oogenblik, Heer! Is zoo schittrend en schoon: In Uw eindloze sfeer Stijgt de zonne ten throon, Aan Uw weemlenden trans Gaan de Orions ten dans, Alle hoogten en eilanden groenen: Gij bewaart, Gij verzorgt Uw millioenen! Ook dit oogenblik, Heer! Is zoo nieuw, is zoo jong: Scheppend leven daalt neer, Waar nooit leven ontsprong; Nieuwe bloemen voor 'toog, Nieuwe starren omhoog, Nieuwe zielen, geroepen tot zegen, Nieuwe wondren en werken en wegen! Ook dit oogenblik, Heer! Is zoo heilig, zoo goed: Gaat Gij 't kwaad niet te keer ? Komt Uw Rijk niet met spoed? Wordt Uw vriendelijk woord Niet alomme gehoord? Gaan in hemelsche wedergeboorte Niet Uw Heidenen in door de Poorte? Ook dit oogenblik, Heer! Is zoo zalig, zoo trouw: Menig wijnstok wordt teer, Menig hemel wordt blaauw. Wat al heerlijks onthuld! Wat beloften vervuld! Wat al tranen gedroogd op de wangen, Wat al zuchten door hymnen vervaügen ! Ook dit oogenblik, Heer ! Is verheven en groot. 't Is uit U en keert weer In Uw eeuwigen schoot: Maar hoe kort ook en snel, Het volbracht Uw bevel: Heel Uw Raad, wien geen eeuwen doorgronden , Wordt voltooid door het werk der sekonden. Ook dit oogenblik, Heer' Vol gebeden en lof, Is een lied tot Uwe eer, In het Licht, in het Stof: Alle hemelen door Klinkt het Engelenchoor, En de waereld doet bergen en dalen Der Verlosten hnzannaas herhalen. 3 Ook dit oogenblik, Heer! Is een blik van Uw oog, Die van heinde en van veer', Die omlaag en omhoog, Groot en klein, stof en geest, Overziet en doorleest, Die ook mij, een onwaardige, een made, Overstraalt met den gloed der genade! Ook dit oogenblik, Heer! Zij U dankbaar gewijd ! O, bepaal Gij mij meer Bij de vlucht van den tijd, Bij 't gewicht van elk uur, Bij mijn eeuwge natuur, Bij Uw trouw, die mij uit heeft gelezen Voor een Land, waar „geen tijd" meer zal wezen! XII. |P< §§$£&« &