JAN DE BAKKER NEERLANDS EERSTE GELOOFSMARTELAAR HERDACHT 15 SEPT. 1525—15 SEPT. 1925 DOOR Dr, R VAN GHEEL GILDEMEESTER NEERBOSCH' BOEKHANDEL, NEERBOSCH. 0493 JAN DE BAKKER NEERLANDS EERSTE GELOOFSMARTELAAR HERDACHT 15 SEPT. 1525—15 SEPT. 1925 DOOR Dr. f!van gheel gildemeester NEERBOSCH' BOEKHANDEL, NEERBOSCH. Begin September van het jaar 1525 werd op het Binnenhof te 's Gravenhage, tegen den westelijken gevel der Ridderzaal, een platform getimmerd van ruwe planken. Joest Janssen, „de meester tymmerman van den Hove" was daar mei zijn knechts aan het werk. Het stond vóór de groote zaal, 50 voet lang en 20 breed; aan drie zijden met planken bezet, de voorkant open; aan de noordzijde een preekstoel, aan de zuidzijde een altaar. Den 15den September 1525,'s morgens om negen uur, werden op het portaal van de Ridderzaal de zware deuren geopend, en een deftige stoet kerkelijke en wereldlijke magistraten trad naar buiten om plaats te nemen op het plankier. Daar was Carondolet, de bisschop van Palermo; twee leden van den „geheimen Raad," daar was de stadhouder van Holland, Antonie de Lalaing, graaf van Hoogstraten; de president van het Hof; twee Raden en de Griffier, zij namen plaats aan de noordzijde, bij den preekstoel; aan de andere zijde, bij het altaar, de kerkelijke overheden: de suffragaan van den bisschop van Utrecht, de abten van Egmond, van St. Paulus, van Oostbroek; allen in hun kerkelijke praalgewaden, kappen, myters, staven en ringen. Dan de inquisiteurgeneraal met zijn adjudanten, de officiaal van Utrecht; de deken van de Haagsche hofkapel; zijn collega's van Hoorn en Naaldwijk, ook in vol ornaat; de president van den hoogen Raad van Mechelen, raadsheeren van den Hove en de procureur-generaal. Als allen gezeten zijn, wordt een gevangene voorgeleid; Johannes Pistorius, Jan de Bakker, tot vóór eenige maanden onderpastoor in Woerden, voor deze gelegenheid gekleed als subdiaken en priester, met. twee rokken en een kasuifel. Hij neemt de plaats die hem gewezen wordt, zit met den rug naar het volk en zijn gezicht naar den bisschop (van Palermo!) Een Franciscaner uit Leiden beklimt den preekstoel, hij heeft tot tekst voor de boetpredikatie Hand. III, 17, 19. „En nu broeders, ik weet dat gij het uit onwetendheid gedaan hebt, betert u dan, en bekeert u." Of hijzelf aan die onwetendheid geloofde en nog iets van bekeering verwachtte, zij daargelaten. Ziehier de zonden die hij opnoemde: deze ketter geloofde niet dat de paus de Stedehouder van Christus was: ontkende de geldigheid van diens decreten; hij had de biecht, den Vrijdagschen Vastendag en het coelibaat der geestelijken geschonden. Hij had Luther in Wittenberg bezocht („niet waar!" riep Pistorius) en was vervallen in diens ketterij. Dus werd hij daar dien morgen ontwijd. Zijn haar werd gekort, zijn vingers en zijn kruin met een mesje afgeschrapt, als aanduiding dat de zalving van hem was genomen. En daarop werd het vonnis „dat hij een ketter was," voorgelezen, zooals de inquisiteurs het hadden vastgesteld. Hiermede had de kerk met dezen man, die geen priester en ook geen lid der kerk meer was, afgedaan. En omdat „de kerk geen bloed vergiet," werd nu de gevonniste aan den wereldlijken rechter overgegeven. Gerechtsdienaren ontdeden hem van priesterrok en kasuifel; deden hem het gele spotkleed met den zotskap aan, en leidden het slachtoffer voor de leden van den Hove, op het platform aanwezig. Daar zou hij zijn verdere vonnis hooren. Ach, hij wist het wel. In de verhooren die hri ondergaan had voor de inquisiteuren, van Bergen (de Montibus), Ruard Tapper en Brunt was het hem wel duidelijk gezegd. Daar had men de fijne onderscheiding niet in acht genomen dat „de kerk geen bloed vergiet."„ Wij zullen u om uwe ketterijr ten vure doemen;" had Ruard Tapper hem aangezegd. Nu gaat het Hof van Holland in pleno, de voorzitter, tien leden en de griffier het commando der kerk uitvoeren. Ziehier het officieele vonnis: „Alzoo Jan Janszoon van Woerden, eertijds priester, bij diffinitieve uitspraak van den eerwaardigen heer, den deken van Sint Pieter te Leuven, inquisiteur-generaal, geordonneerd door onzen Heiligen Vader, den Paus, in de landen van de Koninklijke Majesteit, herwaards over, en (door) den officiaal des heeren van Utrecht verklaard is tot ketter en heretiek, en overgegeven aan de degradatie door den Hove van Holland, zoo is 't dat het voorzegde hof, in den naam en van wege den Keizer van Rome, Koning van Germanië, van Spanje, en Graaf van Holland, Zeeland en Friesland, niet willende dat7 dit voorzegde vonnis illusoir zou blijven, maar het uitvoerende, verklaard dat de voorzegde Jan Janszoon geleid zal worden op het schavot, staande op de Plaatse alhier in den Haag, om aldaar gebrand te worden tot pulver toe, alzoo dat van hem geen memorie meer zij." Gedaan op den 15den Sept. 1525. Bij mijnheeren den Stadhouder Generaal, die president Assendelft, Renesse, Duvenvoorde, Colster, Benninck, Coebel, Jasper, Sasbout, Pynsse. Dus zou deze afgezette pastoor verbrand worden. En zoo is hem geschied; den 15a