CB \ 1398 STEVEN (J HELLET. HET LEYEN VAN EEN ZENDELING, J^RANCES yA.NNE BuDJË, NIJMEGEN, P. J. MILBORN. Bibliotheek Z„S.R STEVEN GrRELLET. STEVEN GRELLET. HET LEVEN YAN EEN ZENDELING. |||| j^RANCES ^NNE j3lJDGE. NIJMEGEN, P. J. MILBORN. Neerbosch. — Snelpersdruk der Weesinrichtiiig. EERSTE DEEL. „Houd slechts het voorbeeld zuiver, en weder anderen zullen opstaan om er op te letten." EEN LEVEN IN DE ZENDING. STEVEN GRELLET. Ik zag de onbeschaamdheid en de verwaandheid van Kaïns wederwoord aan den Almachtige: „Ben ik m()ns broeder hoeder?" STB VEN GBELLET. In de ZendingP In de Inwendige? Of in de Buitenlandsche? In beide. De wereld was het arbeidsveld van dezen zendeling; elke streek, waarheen God hem zeide te gaan. In den zomer van 1798 had de stad Filadelfia in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika een vreemd en stil voorkomen. De straten, anders zoo laat vol menschen, waren nu bijkans geheel verlaten. De akelige plaag, de gele koorts, woedde. Velen waren om huns levens wil gevlucht, hunne kranken overlatende aan gehuurde oppassers. De lichamen der overledenen werden grafwaarts gebracht zonder eenig ander geleide dan dat van lijkkoets en koetsier. De vergaderingen der Vrienden (Kwakers) waren bijna de eenigste plaatsen van openbaren eeredienst, die niet gesloten werden. Een lid van die vereeniging, een jong Franschman, die ruim drie jaren te Piladelfia woonde, op een godsdienstige zending uit zijnde, hoorde van die paniek in Filadelfia. Zijn gemoed werd bezwaard onder den jammer van de bewoners der stad en daarom besloot hij terug te keeren. Het mag wel geschenen hebben, dat hij onverschillig was voor de wenschen en de redeneeringen zijner vrienden, want hij kon hun niet zeggen, hoe zeker zijne roeping daarheen was. Op zekeren dag alleen zittende in stille overdenking voor den Heere werd hij plotseling door eene hevige pijn aangetast, terwül zijn gemoed intusschen volkomen rustig bleef in de tegenwoordigheid van zijnen God, Wiens woord tot hem aldus scheen te zijn- Op deze wijze worden zij aangetast, die door de gele koorts wórden overvallen. Gij moet terugkeeren naar de stad en de zieken gaan verplegen, en aldus zal de krankheid ook uaantasten " Man hart", zégt Steven Grellet, „boog in aanbidding voor den Heere en zeide: „Uw wil geschiede." Daarop was het met de pijn bij mij gedaan. .. . , Te Filadelfia aangekomen begaf hij zich naar de woning, waarin hij thuis was; maar haar gesloten vindende, moest hij zich den sleutel gaan verschaffen, eer hij daar zijn eenzaam kwartier vermocht op te slaan. Dringende uitnoodigingen van zijne vrienden werden afgewezen, ter oorzake van zijne vaste overtuiging dat de koorts hemzelven zou aantasten. Hij besteedde nu zrjnen tyd met het bezoeken van stervenden en het behulpzaam zijn in het begraven der lijken. Sommige laders scheidden met vreugde uit het leven om met Christus te weeën- anderen sloegen hunne armen om hem heen, als kondenzrj zoo'het leven vasthouden, en riepen: „Ik kan niet sterven; neen ik kan niet sterven; ik ben niet beTeid." Eens lag hij des nachts in zyne eenzame woning te bed; „zijn geest vertoefde in de tegenwoordigheid des Heeren." Nu greep hem een zelfde pijn aan, als toen hij in New-Jersey was, en de woorden kwamen tot zrjn hart: „Dit is het, waarvan ik tot u zeide- Bereid er u voor." Inmiddels was zan ael zoo vervuld van en opgenomen ia de liefde Gods, dat hij volkomen tevreden was met diens wil. Ber hij daartoe buiten de mogelijkheid geraakte, ontsloot hü de huisdeur en in den morgen kwam een vriend die met hem medearbeidde, bij hem. Deze ging terstond een geneesheer en een verpleger halen. Zoo ver bracht de koorts hem dat de doodkist aireede werd besteld, en op de dagelijksehe dood'enliist „Een Fransche kwaker" werd geplaatst. HS sehrijft: „Terwijl ik mij op eene zrjde had gelegd om nrijn laatsten snik te geven, gevoelde mijn geest zich aireede ak omringd door het hemelsche heir in een hemelsche omeevinsr Ben geheimzinnige, doch krachtige taal werd op de volgende wijze uitgebracht: „Gij zult niet sterven maai: leven; uw werk is nog niet gedaan." Daarop werden de hoeken der aarde, over zeeën en landen mij geopend, waar ik had te gaan arbeiden in den dienst van het Evangelie van Christus. O, met wat verwondering werd ik vervuld I Droefenis begon mij te bevangen op die woorden, want het was mij, als hadde ik reeds een plaats in de hemelsche gewesten. Ik weende zeer, maar daar het de wil van God was, boog ik mij met diepen eerbied voor Hem Ik zag en gevoelde, wat ik niet kan beschrijven." Niet lang daarna werd op eene godsdienstige samenkomst, welke door Steven Grellet bijgewoond werd, zijn naam genoemd door een predikant die zeide dat de Heere hem had verwekt om Zijn bode te wezen op de eilanden en onder de natiën van verre, in Oost en West, in Noord en Zuid. Dit bevestigde bij Steven Grellet het woord des Heeren, 't welk hjj had weggelegd in rijn hart. Etienne de Grellet du Mabilier (Steven Grellet) was geboren in Frankrijk, in de stad Limoges, den 2 Nov. 1773. Zijn vader, Gabriël de Grellet, behoorde tot den hoogsten adel in die streek en woonde gedurende Stevens kindsheid op het vaderlijk erfgoed Du Mabelüer. Hij was Roomsch-katholiek, en de aanvankelijke opleiding zijner kinderen werd toevertrouwd aan onderwijzers, die by hem inwoonden. Eens was aan Steven, die toen vijf of zes jaar oud was, wel wat onverstandig, een lange Latijnsehe les opgegeven, welke ten eenenmale boven zijn macht scheen te gaan. Wellicht tyjna wanhopende ze te kunnen leeren, en in kinderlijk overstelpend gevoel van hulpeloosheid in zijne eenzame moeilijkheid, viel zijn blik op de schoonheid van het landschap onder het venster zijner kamer. Hij bedacht wie de Schepper van dat alles was. Toen kwam de vraag bij hem op: „Kan diezelfde God ook niet u geheugen schenken?" Aan het voeteneinde van rijne slaapstede aederknielende, zond hij een ernstig gebed op, dat onmiddellijk beantwoord werd, en van dat oogenblik af, vermocht hij gemakkelijker te leeren. Hoewel hij slechts weinig godsdienstig onderricht ontvangen had, kon hij toch het „Onze Vader" opzeggen. „O, hoe was nujn hart ontroerd," roept hij uit, „terwijl ik de woorden uitte: „Onze Vader, die in de hemelen rijt!" Zelfs nog op rijn ouden dag herinnerde hij zich met dankbaar, bewogen hart die heilige en gelukkige uren, in welke hq stille plaatsen of hoeken opzeoht in öja huis, waar hij op gebogen knieën rijn kinderhart uitstortte in gebeden, terwijl de tranen hem over de wangen vloeiden. Maar geen menschenhand werd er naar hem uitgestrekt om hem, den kleinen pelgrim, hemelwaarts te leiden op den weg, die naar boven gaat. „Ik had niemand om mij te onderrichten; niemand voor wien ik mijn hart meende te kunnen openleggen; en spoedig gingen deze heilige gedachten en gevoeLns vofrbü " Toch, toen hij op jeugdigen leeftijd, overeenkom% Tgewoonten in de Roomsche kerk en met hare,seremonie* werd „aangenomen», was hij zeer bedroefd, bemerkende dat zijn hart nog onveranderd was en sterke neigingen ten kwade 3 hem heerschten. „Ik begreep," zoo zegt hij, „dat noch priester noch bisschop het werk voor mij doen konden. Later, toen hij op het College van de Oratoriers te Lyon in het midden van zijn zeer ijverigen toeleg op de studie was. werd hij opnieuw „verwaardigd met 's Heeren genadig bezoek aan zijne ziel. Een „godsdienstige opening' zag hrj bich lid» dagen diep in het gemoed gewerkt, welke zeer dienstbaa werd om zijnen geest staande te houden onder vele toekomstige bepreeringen. ".Het was mij, als zag ik een groot ******* Lnen of liever gereinigde geesten, op een van die drgvende vlotten, welke in de Rhöne te Lyon veel u.i gebruik zyn by de waschvrouwen. De vrouwen hielden zich bezig met Unnen te wasschen. Ik verwonderde mij dat he h™e^™J™iZ dagen en gestampt; maar ook dat het zoo rein uit hare handen ïwam. Mij werd gezegd, dat ik het koninkryk Gods niet zou kunnen binnengaan", tenzij, dan dat ik derginge - dat, zoo ik niet werd gewasschen en wit gemaakt, fk geen deel kon hebben aan den dierbaren Zoon van God-Weken lang was ik gedompeld in de overdenking van het onderwerp het bad der wedergeboorte. Nooit te voren had ik van Tulke dingen vernomen, en ik kon mij maar niet begrijpen da ik die toch met water was gedoopt en ook had ontvangen wat genoemd wordt het Sacrament der Confirmatie, nog zulk eene reiniging zou moeten ondergaan. Want ik had nooit gelezen of iemand een woord hooren spreken van zulk een doop. Steven verliet het college met een den Heere; doch dewijl hrj zich zoo overgaf aan ydele je ma ken, gingen zyne godsdienstige overtuigingen spoedig te loor. Ook vond hij hét geluk niet dat hij zocht. Toln de riorrn van de Groote Revolutie over Frankryk losbarstte voegde Steven, toen ongeveer achttien jaar oad, zien met^ e^ige "zijner broeders bij het leger des Konings, en uit vele zeer dreigende gevaren werd hij in Duitschland gered. „Ik beef, als ik mij te binnen breng in wat staat van ongevoeligheid ik toen verkeerde. Niet den minsten indruk maakte het op mijn gemoed, mij omringd te zien van soldaten, die hunnen moedwil aan ons bot vierden, en dreigden mij op te hangen aan een of anderen lantaarnpaal. Ik stond er heel kalmpjes bij; de handen in den zak en voorzien van drie paar pistolen, waarvan twee met dubbelen loop. Ik had besloten af te kijken, waar zij het heen zouden sturen, en na zoovelen van hen, als mij mogelijk was, gedood te hebben, een einde te maken aan mijn eigen leven. Geen gedachte aan de eeuwigheid kwam bij mij op, of eenige herinnering dat er een God is. Hij verhaalt ons hoe „alles wat hem omgaf en de aard zelf van het werk, waarmede hij zich bezig hield, er als op aangelegd was om alle nawerking te verderven van die teedere en heilige indrukken te voren ontvangen. „Maar," zoo deelt hij verder mede, „mijn genadige God en Heere verliet my niet gansch en al. Ik bleef vrij van die grove zonden, welke in den regel maar al te veel in een krijgsleger worden bedreven. Maar o, wat ontzettende verblinding 1 Ik schreef mijne bewaring voor dergelijke ongerechtigheden toe aan mijn eigen verstandig overleg." Toen in den zomer van 1798 het leger Frankrijk binnentrok, diende Steven Grellet bij 'sKonings lijfwacht te paard, die hoofdzakelijk uit edellieden bestond. Hij woonde vele gevechten bij, doch nam geen deel aan eenig bloedvergieten, omdat hy bij het reserve-corps was geplaatst. Als krijgsgevangenen werden hij en rijn broeder tot den kogel verwezen; maar terwijl rij ieder oogenblik den dood verwachtten, gaf een plotseling opkomende beroering hun gelegenheid te ontsnappen. Na twee jaren te hebben doorgebracht in Demerary, trok hij met zijn broeder naar de Vereenigde Staten en vestigde zich voor den zomertijd te Newton, Long-Island. Hier kwamen rij in kennis met den kolonel Gorsa, wiens huis rij veelmalen bezochten. Op zekeren dag, toen het gesprek liep over William Penn, deelde des kolonels dochter mede, dat zij in het bezit was van Penn's werken. Steven, hoewel een discipel van Voltaire, vroeg den grooten foliant ter leen, in de veronderstelling, dat het boek handelde over staatkundige en daaraan verwante onderwerpen. Maar toen hij met behulp van een woordenboek zag, waarover William Penn schreef, leide hij diens werk heel spoedig ter rijde. Op tweeëntwintigjarigen leeftijd was Steven Grellet alweder het voorwerp van eene machtige bezoeking van den Heiligen Geest. „Ik wandelde des avonds alleen in het veld. Geen gedachte aan iets, dat naar godsdienst geleek, of daarmede in betrekking stond, kwam in mij op, toen ik eensklaps werd aangegrepen of staande gehouden door wat een ontzagwekkende stem scheen te wezen, die de woorden uitriep: „Eeuwigheid! Eeuwigheid 1 Eeuwigheid 1" Die stem drong door in mijne ziel; al wat aan mij was sidderde; het ging mij als Saulus, ik werd ter aarde geworpen. De diepe verdorvenheid van mijn hart en mijn zondige staat ontdekten zich aan mij Ik kon niet anders dan vol droefenis in bitteren weedom uitroepen: „Zoo er geen God is, een hel is er zeker en gewisl" Ik bevond mij er midden in.... Bijna geheele dagen en nachten bleef ik in gebéd en smeeking, dat de Heere zich over mij wilde ontfermen, verwachtende eenig bewijs van Hem te ontvangen, dat Hy hoorde naar mijne zuchtingen. Ik zag daarom uit naar eenige uitwendige openbaring, wijl mijne verwachting alleenlijk van zulk eene natuur was. Nu nam ik het werk van William Penn weder in de hand sloeg het boek open bij: „Geen Kruis, geen Krom." Dit opschrift alleen greep nüj sterk aan. Ik ging lezen en zette dat voort, altoos met behulp van een woordenboek, daar ik de beteekenis van nagenoeg elk woord uit de dictionnaire moest leeren kennen. Op die manier las ik het boek tweemaal door. Nooit had ik zoo iets ontmoet, evenmin als ik ooit te voren zulk een gevoel in mij had waargenomen der machtige werking van het Goddelijk getuigenis." Hij begon nu de door Gods Geest ingegeven verhalen in den Bijbel te lezen, waarvan hij maar weinig wist, bracht veel tijd door in de eenzaamheid en was in stilheid God dienende. Toen hij eens ten huize van kolonel Corsa was, hoorde hij van eene godsdienstige samenkomst, welke in de vergaderzaal van de Vrienden (Kwakers) gehouden zou worden, op verzoek van twee Engelsche dames, die Amerika bezochten met een godsdienstig doel. Naar deze vergadering begaf hij zich in gezelschap van rijnen broeder. De aanblik alleen van de Vrienden of Kwakers deed ernstige gevoelens bij hem ontwaken, maar hun godsdienstoefening zelve werkte niets bij hem uit. Het eerste gedeelte van de bijeenkomst werd doorgebracht in stilzwijgen, hetwelk rijn broeder verveelde, die bij herhaling fluisterde: „Laten wij heengaan." „Maar," schrijft Steven, „ik gevoelde de kracht des Heeren in zulk een mate, dat mijn inwendige mensch in aanbidding nederzonk voor mijn geeegenden Verlosser. Een geheime vreugde vervulde mij, daar ik Hem gevonden had, naar Wien mijne ziel uitging. Het was mij als vond ik mij op mijne zitplaats vastgenageld zoozeer was ik ingekeerd in den tempel mijns harten voor 't aangezicht Gods, dat er geen bewustheid of kennisneming van iets anders by my bestond. Dus had de Heere mijn hart geopend om Hem te zoeken, waar Hij te vinden k," De jonge Fransche broeders ontmoetten dien dag de vreemdelingen ten huize van den kolonel Corsa. Na het middagmaal was er eene „godsdienstige gelegenheid." Steven kon ten gevolge van zijne gebrekkige kennis van de Engelsche taal bijna geen woord verstaan van wat gesproken werd, totdat Debora Darby zijnen broeder en hem aansprak. Toen scheen het, alsof de Heere zoowel zyn uitwendig oor als zyn hart opende. Hij zegt: „Zij scheen my toe eene te wezen die las wat er in mijn hart omging en omgegaan was en dat zoo klaar en duidelijk dat zij het precies beschreef..... Geen kracht om deze Goddellijke bezoeking te wederstaan werd in mij overgelaten Het was mij als ware ik in een nieuwe wereld gevoerd. De natuur en alle dingen om mij heen hadden een ander voorkomen; mijn hart gloeide van liefde tot alkn." Spoedig achtte hy het zijnen plicht de samenkomsten der Vrienden te gaan bijwonen; maar begrijpend, dat dien weg te volgen hem verwijt en schande zon aanbrengen deed hij het niet. Daarop werd een diep gevoel van het zondige der ongehoorzaamheid gevolgd door neerslachtigheid des gemoeds. Toen de tijd voor de volgende samenkomst aankwam, ging Mj uit om haar bij te wonen, maar zich schamende om door een of ander bekende gezien te worden, ging hy dwars door akkers en over heggen naar de vergaderplaats. Hij vond evenwel de deur gesloten; de samenkomst zou ergens elders plaats hebben. Hij zette zich in een stil hoekje neder, overtuigd van de zonde van onwil om Christus te belijden voor de menschen. Die overtuiging bleef niet zonder vrucht. Van toen af was hij door de genade Gods een dader des Woord». Hij had onder de menschen geen helper, lot wien hij kon gaan. Hrj zegt: „Mijn eenige zorg was: de invloed van den Heiligen Geest te mogen ervaren." Hy vergelijkt zijn hart met den grond, die met doornen en struiken bezet is, ja zelfs met zware eiken en slanke cederboomen, en zeat dat er veel was, waartegen de bijl van Gods macht moest opgeheven worden, ten ekde plaats te maken voor den wasdom van het hemelsche leven. Gelijk de eene golf de andere voortstuwt, zoo volgde in zijne ziel de eene werkzaamheid op de andere ; maar onder dat alles werd „des Heeren onuitsprekelijke liefde" meer en meer zijn deel. Zijn broeder vereenigde zich met anderen om hem te berispen; maar op een Zondagmorgen, toen Stevens stille gebeden om zijnentwille waren opgezonden, bood Jozef aan om met Steven mede te gaan naar de bijeenkomst der Kwakers. Die dag werd voor de beide broeders zeer merkwaardig, hoewel er geene woorden gesproken werden. „Zeer spoedig, nadat wij ons hadden neergezet, kwam een machtig gevoel van eerbied en ontzag over mij," zegt Steven. Daarop kreeg hij zulk een overzicht van zyn afgelegde levensbaan, dat hij Wjna uitgeroepen had: „Wee mij, want ik verga!" Hoe nader hij kwam tot Hem „die in het licht woont," des te klaarder zag hy zyn zondigen staat. Maar die droefenis werd gevolgd door hemelsche vreugde, toen het hem geopenbaard werd, dat Christus machtig was hem te redden. „Ikzag, dat Hy* was het Lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt; die overgeleverd werd voor onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking; die ons zoenoffer is; onze voorspraak bij den Vader; die voor ons intreedt bij God. Ik ontwaarde bij mij geloof in Zijn verzoenend bloed, levendmaking der ziel; een vertrouwen, dat Hij het was die mij van de vele besmettingen reinigen en mij van dood en verderf verlossen kon. Daarop werd de stille smeeking zijner ziel beantwoord met een: „Uwe zonden zijn u vergeven, uwe ongerechtigheden verzoend," en zijn overkropt gemoed vond verlichting in een stroom van tranen. Als gansch en al opgenomen in zijns Heeren tegenwoordigheid , bemerkte hij niets van wat er om hem heen was of voorviel. Toen eindelijk zijn broeder tot hem sprak, bemerkte hij dat de samenkomsten afgeloopen, de opgekomenen uiteengegaan , en zij beiden alleen waren. Groot was zijne blijdschap, toen hy verstond, dat zijn broeder deel had gehad in deze hemelsche bezoeking. Aan Steven Grellet was veel vergeven, en voortaan zou hij veel liefhebben; met eene trouwe en oprechte liefde tierende in zelfverloochenende overgave aan den wil Zijns Zaligmakers. En zoo mettertijd de offers zwaar werden voor vleesch en bloed, daardoor kwam hij nader, steeds nader tot God zelf. Met volle oprechtheid des harten kwam hij tot het licht van den Heiligen Geest, opdat zijne werken openbaar wierden, dat zij in God gedaan waren en de groote beginselen der waarheid werden toegepast op de gewone dingen van het daglijksche leven. Dus, om iets te noemen, onthield hij zich in die dagen van algemeene schaarschte om langer de in zwang zijnde gewoonte te volgen van het haar te poederen. Deze gewoonte was dunr; maar daarbij kwam ook, dat Steven haar beschouwde, als wortelende in hoogmoed. Het woord „overgave" kwam niet over zijne lippen, maar de daad der overgave zelve doortrok zijn geheele leven, en hem werd kracht geschonken van boven om de verachting en smaad der wereld te dragen, zooals die openbaar werden in den engen kring zijner omgeving. En wat meer zegt: ook de spotlust zijner bekenden droeg hij stil, hoeveel harder, die dan ook viel. Maar juist door zulk een oefening, nu en dan, wassen immers Gods kinderen op tot kloeke strijders. Weldra moesten de jonge Grellets gaan uitzien naar een middel van bestaan. Brieven uit Frankrijk maakten hun bekend met de begeerten hunner verwanten, dat zij in Amerika zouden blijven. Ook zeiden die zelfde brieven zooveel van het gestadige gevaar en den droevigen nood hunner bloedverwanten, dat de jonge mannen hun de weinige honderden dollars toezonden, welke zij nog in eigendom hadden. De overtuiging, dat hij geroepen was tot de openbare bediening van het Evangelie hield Stevens gemoed zeer bezig, alhoewel hij, opziende om Goddelijke leiding, duidelijk zag, dat de tijd daartoe nog niet gekomen was. Vele aanbiedingen werden hem gedaan om in omvangrijke handelszaken te treden. Met een eenvoudig oog zocht hij des Meesters wil te verstaan, en dientengevolge achtte hij het niet recht van die aanbiedingen eene aan te nemen. „Ik zag, dat, wanneer ik dit deed, het geestelijk leven in mij, hetwelk zeer gevoelig was, lichtelijk schade lijden kon." In de tegenwoordigheid des Heeren, met iets van het licht der eeuwigheid vallende op het pad des geloofs, hetwelk hij door de genade Gods tot zijn eigen pad had gemaakt, kon hij de betrekkelijke waarde schatten van de dingen dezes aardschen en die des eeuwigen levens — en deed hrj zijne keus, „achtende de rersmaadheid van Christus meerderen rijkdom dan de schatten van Egypte." De werkzaamheid, welke hij zich koos, was die van onderwijzer in zijne moedertaal; een beroep, dat hem niet zeer in den smaak viel. Hij aanvaardde het geenszins uit het monnikachtig beginsel van te doen wat hij liever niet deed, maar met het verstandige, allesbeheerschende doel van te doen wat behoorde gedaan te worden. Doch eens, toen zijn „gemoed in eerbiedige stilte voor den Heere was saamgevat," werd hem de belofte gegeven: ,Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden." Bijzonder nauwgezet in de behartiging zijner school, en daardoor zeer bezig zijnde, drukte desniettemin niet de geringste zorg daarover zun gemoed in de tusschenuren. „Alleen het iéne noodige hield al mijne gedachten bezig, terwijl ik langs de straten liep of m mijn huis temederzat. De herinnering aan die dagen kan niet anders dan mij .liep verootmoedigen met dankzegging, ziende hoe de Heere mij dicht bij Hemzelven hield. Een besef van Zijne tegenwoordigheid bleef mij zoo bestendig bij, dat niet alleen mijne woorden , maar ook mijne gedachten daardoor zeer gestreng bewaakt werden. . , Somtijds werd mijn hart zoo vervuld met een gevoel van s Heëren tegenwoordigheid, dat het scheen, alsof ik dagen en nachten zou hebben kunnen voortgaan met mij daarin volop te verlustigen ... Ik zag de driestheid en den hoogmoed van Kaïns antwoord aan den Almachtige: „Ben ik mijns broeders hoeder ? Gods gansche schepping, bijzonderlijk Zijne redelijke schepselen, werd mij zeer nabij gebracht. O, wat vermag de Goddelijke en verlossende liefde niet te doen! Welk een besliste verandering roept zij te voorschijn ! Mijne overtredingen waren groot geweest... Hoogst noodig waren daaróm de doopen om mij uit te brengen uit mijn gevallen staat tot dien heiligen berg, waar geen leed of verderf gevonden wordt. Steven Grellet was nog in eigen schatting „geheel en al een kind, dat pas begonnen was den adem des levens te ademen, en nog geen jaar was voorbijgegaan sedert dien nimmer te vergeten avond, toen hij onder de levenmakende macht van bod, gelijk de Apostel van ouds, op den grond was gestort; en toch was zijn hart ten sterkste aangedaan met het vertrouwen, dat de Heere hem in het openbaar riep om te getuigen van zijne barmhartigheid en wonderbare werken. l)e Engelsche taal was hem nog maar zeer gebrekkig eigen; doch hij schrnft: „tteüjfc. een vader zijn kind hoort, zoo boog de Heere zich neder om al mijne verzuchtingen en verontschuldigingen te hooien , en mij ook een levendige erkentenis te geven van de bron, uit welken alle sterkte, kracht en bekwaamheid vloeide. Hn toonde mij hoe Hij Zijnen getouwen dienstknechten tot mond, wijsheid en sprake is; hoe het van Hem alleen is, dat zij hebben te ontvangen, waarover zij tot de lieden zullen spreken, en evenzoo het «*«- neer en het hoe üe heenwijzing alleen naar deze dingen zal voldoende wezen om sommige mijner mededienstknechten te doen gedenken aan des Heeren genadige leidingen met hen en die te overpeinzen» Wat ik hun toewensch is, dat zij mogen komen tot den staat van een kind — het gespeende kind, dat zij tot Christus mogen komen en van Hem leeren Groot was 'sHeeren nederbuigende goedheid in mijne onderwijzing, en diep waren de indrukken, gemaakt op mijnen geest, door acht te geven op de onmiddellijke leering des Heiligen Geestes." En nu gevoelde Steven, in de eene vergadering na de andere, zich in zijn gemoed gedrongen op te rijzen en een woord te spreken; maar een diep besef van den ernst eener zoodanige handeling belemmerde hem, totdat een gevoel van 's Heeren mishagen hem in neerslachtigheid dompelde. Toch meene men niet, dat deze ontrouw haren grond had in vrees om het kruis op te nemen; neen, zoo groot was zijne liefde voor den Meester dat „geen offer of lijden hem toen te zwaar zou zijn voorgekomen." Maar hij kon niet gelooven, dat hij geschikt was voor den dienst. Nu zag hij, dat de dwaling waarin hij was vervallen, daarin bestond, dat hij betwijfelde welke de wil van God met hem was, nadat hij dienaangaande herhaalde bewijzen had ontvangen. Het was in het begin van 1796, op eene Woensdagavond-bijeenkomst, dat Steven Grellet voor het eerst sprak als leeraar; en gedurende eenige dagen daarna was zijn vrede als eene overloopende nvier. In de lente daarop werd hij in de Sociëteit der Vrienden als lid opgenomen. Tijdingen uit Frankrijk van de voortdurende rampen der Revolutie, en het doodsgevaar, dat zijne ouders bedreigde, die gevangen waren gezet, pijnigden bestendig zijn hart. Hij wist ook, dat de vervolgers van zijnen vader dezulken waren, die zich altijd innige vrienden van hem genoemd hadden, of aan wie Gabriël ©rellet vele diensten had bewezen. Wat was het gevoel, dat Steven Grellet jegens deze lieden koesterdeP Zou het niet gemakkelijker gevallen zijn, dengenen te vergeven, die hemzelf kwalijk bejegend hadden? Hoogst waarschijnlijk wel. Maar het hemelsch beginsel van zijn leven was: „te wandelen in het licht"; deze woorden niet aan te merken als een fraaie redefiguur, maar die het wezenlijke beginsel aantoouen van het koninkrijk Gods, in hetwelk Hij, die het licht der wereld is, zijne oprechte volgelingen hier en nu wil brengen. Tot dat Licht zocht Steven Grellet gaarne al zijne daden, woorden en gedachten in een- voudig en rechtstreeks verband te brengen, en hij deed het met gezegend gevolg. „Mijne gebeden gingen op voor de vervolgers, en door aanbiddelijke genade bevond ik, dat, hoewel ik den geest, die hen bezielde verafschuwde, ik voor hen bidden, en hunne zaligheid begeeren kon als mijne eigene." Dan volgt de mededeeling dat hij, zichzelf wantrouwende, en wetende dat „de tegenpartijder zeer nabij was om zijn christelijken zin te verduisteren", het noodig vond om dubbel waakzaam te worden op zijne woorden, niet te spreken over wat in Frankrijk gaande was, en dat zijne gedachten „mochten uitvloeien uit den goddelijken geest der liefde". Wel te recht is het gezegd, dat, een vergevende ziel een citadel is, waarin de satan bezwaarlijk kan binnendringen". En als wij letten op de woorden van dezen jongen dienstknecht van het kruis, laten wij dan merken op de woorden van den bejaarden apostel: „Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het woord van God bluftm u en gij hebt den booze overwonnen". Terwijl het lot van zrjn beminden vader en moeder nog een zaak van onzekerheid voor hem was vond hij troost in het gebed voor hen; en noch zij, noch iemand anders uit zijn betrekkingen leed een geweldigen dood, hoewel zijn ouders telkens en telkens weer op het punt stonden om geguillotineerd te worden. ' Als in latere jaren zijn hart bij het terugzien op s Heeren genadige leidingen met hem „ontroerd" werd, zeide hrj: „Hij, ia, waarlijk, Hij leidde en onderrichtte mij en bracht mrj zoo onder zijne tucht, dat ik Hem in die dagen als gevoeld? te zrjn het leven van mijne ziel en de springader van mijne gedaehten Mijne vraag was niet zoozeer of ik mij had teruggetrokken van de wereld om den Heere te dienen, of dat ik mij uit Gods tegenwoordigheid had verwijderd om wereldsche gedachten op te nemen. Deze dagen waren dagen van strenge tucht, dagen van diepe beproeving, maar ook dagen van groote vreugde, in welke de Heere zoozeer het hart verwarmde dat mijn geest geheel en al verzonk in de liefde en de dingen Gods.... Toch had ik vele beproevingen te doorstaan; want toen de tegenpartijder mij niet kon verheffen, zocht hij mij neder te werpen. De Heere was door alles heen mijn helper. Grj, medepelgrim, die misschien in de donkere diepte wordt geleid gelijk met mij het geval is geweest neem het getuigenis aan van iemand, die voor u dat pad betrad i en laat het u dienen tot bemoediging om het woord lan 's Heeren lijdzaamheid te bewaren te midden van al zrjne beschikkingen Hoe lager God mij bracht, des te meer heeft Hij mij bekwaamd om heerUjke en gedenkwaardige dingen uit de diepte op te brengen." Steven Grellet wil aldus zijne vrienden opbeuren, verkwikken en versterken, wijzende op zijne eigene, bijzondere bevindingen en hun herinnerende, hoe getrouw de Heere is, ook in alles, wat Hij eischt, opdat de gehoorzaamheid ook in kleine dingen ons er toe leide, dat wij gesteld worden over meer. Bij Grellet was het: „Hier ben ik," de volle uiting der wezenlijke dienstwilligheid. Het wilde zeggen: — Hier ben ik, het eigen vaarwelgezegd hebbende, mijnen wil in Uwe handen stellende, uitziende om U, den Heere der heerscharen, te dienen, wanneer, en waar en gelijk Gij het wilt. „Hier ben ik; zend mijl" En weldra werd hij geroepen tot het doen van eenigen arbeid op het groote oogstveld, doordien hem de zorg werd opgedragen om de eenigheid te bewaren van de leeraars en ouderlingen der vergadering, van welke hij lid was. Zijn dienstwerk liep onder de arme klasse aan de kust van New-Jersey en eenige andere plaatsen; en hij zegt dat hij dien dienst aanvaardde „in zeer nederigen staat des geestes," mij zeer nauw aan mijnen hemelschen Leidsman houdende. Hij betuigde Zich zoo aan mij, dat ik, in een huisgezin komende, door een gevoel van Goddelijke liefde als bekleed was en in staat mijne belangstellingen en zorg voor hen te openbaren, waardoor ik in vele gevallen toegang tet hunne harten verkreeg voor het getuigenis der waarheid." In de lente van het volgende jaar werd hij ten volle als leeraar geordend, en ernstig waren zijne stille gebeden, dat zijn leven in overeenstemming zijh mocht met zijne roeping als gezant van God. Hij schrijft: ln die dagen verkeerde mijn gemoed veel in de natuur der hope van de verlossing door Jezus Christus. Ik gevoelde de uitwerking der genade, door welke wij door het geloof in Christus en Zijn verzoenend bloed behouden worden en de uitnemendheid der gezegende giften, die dientengevolge den geloovige worden aangeboden in Zijnen naam, bijzonder die van de uitstorting des Heiligen Geestes Ik gevoelde dat het beste getuigenis, hetwelk ik zou kunnen afleggen van de werking der liefde mijns Verlossers, was: door mijn leven het bewijs te leveren, wat Hij in werkelijkheid voor mij gedaan had! Het was na eene andere afwezigheid in den dienst des Evangelies dat, gelijk wij reeds hebben gezien, hij aan den rand des grafs werd gebracht, toen de gele koorts hem aantastte. Kuim drie jaar hield Grellet zich op in Filadelfia en genoot veel van de evangelische gemeenschap met menigeen, aan wien hij zich met nog sterker banden, dan die van aardsche bloedverwantschap verbonden gevoelde. Die bijeenkomst had toen zestien geordende dienaren of leeraars, en een bijna gelijk aantal van jongelieden nam een degelijk aandeel door de bediening met hun woord in de vergaderingeu, welke nagenoeg eiken dag werden gehouden. Niemand zal zich er over verwonderen, dat het hem een beproeving was, om naar New-York te vertrekken, ten einde zich bij zijn broeder te vervoegen, die nu in die stad een zaak dreef en hij deed dien stap niet dan na veel te hebben gevraagd om Goddelijke leiding. Hij was evenwel niet lang in staat om stipte aandacht te verkenen aan den handel. Zijn hart ging in de liefde des Evangelies uit tot het volk en hij geloofde dat de Heere op weg was hem uit te zenden als Zijn bode; maar voor een wijk was zijn verlegenheid groot, omdat het hem niet duidelijk getoond werd, waarheen hij had te gaan. Eerlang vernam hij, dat John Hall, predikant in Engeland, voornemens was een godsdienstig bezoek te brengen aan de Vereenigde Staten; en nu kwam hij onder een sterken indruk van er voor te houden, dat hij wel zou doen dien leeraar in dien dienst bij te staan. Toen zij elkander als vreemdelingen ontmoetten, nam John Hall hem terzijde en deelde hem in grooten ernst mede dat hij „de eigenste persoon" was, welke hij (Hall), tijdens hij op den oceaan dobberde, met het oog des geloofs had gezien als zijn metgezel in het Evangeliewerk. Tot deze nieuwe zending erlangde Steven, die nu zes en twintig jaar was, de liefelijkste aanmoedigingen van zulken, die hem tot heden toe als vaders en moeders in de waarheid geweest waren. Na allerlei arbeid, waaronder „talrijke en heerlijke meetings" onder de slaven, bereikten de leeraars Noord-Carolina. Eens toen Grellet alleen rondliep in de dennenbosschen, zijn gemoed „innerlijk tot den Heere gekeerd", werd hij op „verootmoedigende, merkwaardige wijze getroost ,Hij bekleedde mij met het gewaad des lofs in plaate van den benauwden geest, en Hij gaf mij kracht om mijzelven opnieuw in alle vrijwilligheid voor mijn geheele leven Hem en Zijnen dienst te wijden." „Voorzeker," zoo zeide ik, „elk werk , alle beproeveing, ja de bitterheid en de gal zijn slechts eene beuzeling, vergeleken met de blijdschap en de vreugde, in 's Heeren tegenwoordigheid en de dankbare bewustheid zijner zalige verlossing genoten. O, mijne ziel, wil toch wandelen het pad, dat mijn gezegende Meester voor u betrad en voor u heeft geheiligd! wees ook gewillig uzelven af te sterven, opdat gij door geloof in Hem leven moogt." In een laat uur op eenen kouden avond kwamen de reizigers aan ten huize van eenen „bejaarden, geloovigen vriend," die aan de Rotsrivier woonde. Deze vriend zeide zich te zullen belasten met de beschikkingen voor de vergadering, die men te dier plaatse den volgenden dag wenschte te houden. Totdat zij zich ter ruste begaven, zat hij op met zgne bezoekers, die den volgenden morgen, als zij door de dichte wouden wandelden, getroffen werden door het gezicht van de menigte lieden, die ook hunnen weg namen naar de samenkomst, totdat zij waren ingelicht, dat hun gastheer den ganschen nacht en den vroegen morgen te paard had gezeten om allerwegen de vergadering aan te zeggen. Eene indrukmakende, gezegende samenkomst werd er gehouden. Hoe had het ook anders kunnen rijnP Vele gevaren bedreigden hen op dezen tocht. Menigmaal moesten diepe rivieren doorwaad worden; 's nachts moesten groote vuren worden aangelegd tot bescherming tegen panters, beren en wolven. De laatsten waren zoo talrijk, dat het meermalen scheen alsof een honderdtal gelijk stond te huilen; maar de ratelslangen waren vreeseljjk geduchte vijanden. Met de levensmiddelen moest zoo zorgvuldig worden omgegaan, dat Steven eens op een dag toe moest komen met 2 of 8 stukjes brood; en de paarden aten twijgen en bladeren. Met betrekking tot moeielijkheden van anderen aard merkt hij op, dat hjj alleen vrede kon smaken door den ganschen raad van God te verkondigen. Ook onderging hij wat genoemd wordt „diepe doopen des Heiligen Geestes," van welke hij ernstelijk begeerde, dat ze gezegend mochten worden tot de reiniging zijner ziel, en hem geschikt maken om anderen te vertroosten met de vertroosting, waarmede hijzelf van God was vertroost geworden, na diepe en pijnlijke bevinding van wat hij zelf noemt „de werkingen en de listigheid van den geest des ongeloofs." „Eeuwiglijk geprezen rij de Heere, wien het na dagen en nachten van vreeselijken strijd, behaagde opnieuw Zijn vriendelijk aanschijn over mij te doen lichten en op de heerlijkheid daarvan vlood de duisternis haastenjk, o, nooit was mij de heerlijkheid van het Evangelie van Christus zóó uitnemend schoon als toen. Hetzelfde licht, hetwelk mij debedriegelijke macht des Satans en rijne verzoekingen deed zien, toonde mij ook den Heere der heerlijkheid; Hem, die om onze over- 2 tredingen is overgeleverd en opgewekt werd tot onze rechtvaardigmaking; die is, de weg, de waarheid en het leven, zonder Wien niemand tot den Vader kan komen. Teruggekeerd van deze reis, op welke hij ongeveer 5000 mijlen had afgelegd, wijdde hij zich ijverig aan zijn beroep, en ook hierin zijnen blik eenvoudig op den Heere gericht houdende, bleef hij bevrijd van belemmerende zorg, en werd hij bemoedigd door zich te herinneren dat, waar eerst het Koninkrijk van God wordt gezocht, alle andere behoeften zullen worden vervuld. Verscheidene groote en winstgevende openingen van zaken werden hem voorgehouden, doch hij gevoelde geene vrijheid zich met iets af te geven, hetwelk voor langer dan een korten tijd zijne toewijding eischen zou. Welhaast ging hij met zijnen Engelschen vriend John Hall op reis om een bezoek te brengen aan de Oostelijke en sommige van de Noordelijke Staten. Na vrij wat arbeid op het eiland Nantucket, gevoelde John Hall zich vrij om dat oord te verlaten; en daar eenpaketbootnaarNieuwBedford zou zeilen, stelde hij voor van die gelegenheid gebruik te maken om het eiland te verlaten. Steven Grellet's hart was nog niet los van de bewoners des, eilands in dezen evangeliearbeid; maar zich minder opgewekt gevoelende en onwillig om zijn hart te openen voor zijn metgezel, hoopte hij vrijgesteld of liever verontschuldigd te zullen worden met het oog op verderen dienst aldaar. Het schip liep uit met goeden wind; maar toen Steven het eiland achter zich liet, gevoelde hij dat de Heere hem daar noodig had. In zijne verlegenheid en droefenis riep hij tot den God van Jona, en smeekte hem om opening van eenen terugweg. Daarna werd rijn gemoed gesteld „in ernstig afwachten van en uitzien naar den Heere, in hetgeen Hij zou doen voor Zijnen Naam." Spoedig veranderde de wind en blies hevig. De kapitein zeide, dat het om der veiligheids wille hoogst noodig was de haven weder op te zoeken. Terwijl de andere passagiers beangst werden door het slingeren en stooten van het vaartuig op de beroerde baren, was bij Grellet de storm voorbij, want rijn hart was nu „in heilig ontzag nedergebogen voor den Heere, zich verwonderende in Godverheerlijkende dankbaarheid vanwege de gelegenheid, hem verleend om des Heeren wil te volbrengen." Weder thuisgekomen was Steven hoewel altoos zeer, bezet met de bezigheden van zijn bedrijf, het behoeft nauwelijks gezegd te worden, ijverig in de bijwoning van godsdienstige samenkomsten. „De Heere was zeer goed voor mij", zoo schrijft hij, „Hij hielp mij door mijne dagelijksche zorgen heen; en bij het gevoel van Zijne hulp, en den troost Zijner nabijheid, had mijn hart menigmaal een liefelijk lied van lof en dankbaarheid voor Hem." Grellet huwde op 80-jarigen leeftijd met Uebekka Gollens, evenals hij bij de Kwakers behoorende. Deze vereeniging „in den Heere" kon geen belemmering brengen in zijn dienen van God; en neit vele maanden daarna beval Grellet zijne geliefde vrouw aan de hoede des Heeren , daar hijzelf op reis ging naar den staat 'Nieuw-Vermont en een deel van Canada. Hij schrijft: „Er zijn maar enkelen, die kennis hebben aan de stille aanbidding en dienst. Dit is waarschijnlijk eene der oorzaken, waarom bij velen de prediking des Woords zoo weinig vruchten oplevert." Hier ontving hij antwoord op zijn gebed in de genadige bewaring in ongebaande wouden, waar de voortgang niet zelden belemmerd werd door omgevallen boomstammen op Indiaansche paden, door opeengehoopten modder en door diepe stroomen. Omtrent de samenkomsten zegt hij: „O, hoe versmolten de harten onder de aangrijpende macht der waarheid , zooals die in sommige dezer vergaderingen werd betuigd! Het was het werk Gods. Wel mogen wij uitroepen: „De Heere heeft groote dingen gedaan, en het is wonderlijk in ónze oogen! Zou hij Grand-Isle bereiken, dan moesten twee kano's aan elkander gebonden worden; in de eene werden de voorpooten van zijn paard gelegd, in de andere de achterpooten. Een ferme bries vermeerderde het gevaar van den overtocht. Op het eiland heerschte toen een aan hongersnood grenzende schaarschte. Nauwelijks waren zes maanden de genoegens van het huiselijk leven gesmaakt, of Grellet bevond, dat de Meester hem riep om uit te gaan op eene zending naar Vrienden (Kwakers) en anderen in Pennsylvanië. Met dezen nieuwen dienst voor hem, schrijft hij: „O Heere! de dienst van eenen dienstknecht van Jezus Christus — hoe ernstig! Hunne genoegzaamheid is in U alleen! Gij alleen zijt hunne hulp en hunne sterkte 1" — Het afscheid van zijne vrouw was roerend en teeder. Aldra vinden wij hem melding maken van droefenis des harten als hij, van vergadering tot vergadering gaande, „de liefde der wereld als een kanker, allen groei verwoestende" overal ontmoette. „Ik ben," zegt hij, „klaarlijk overtuigd geworden gedurende deze verloopene weken, dat de droevige staat, in welken ik onze Sociëteit vind, daaraan is toe te schrijven , dat mén afgeweken is van die ingekeerdheid des gemoeds en nederigheid des harten, welke onze vroegere Vrienden (Kwakers) kenmerkten, gelijk de eerste Christenen. Maar dit neemt niet weg, dat de Heere toeh een dierbaar overblijfsel heeft bewaard in bijna elke plaats aan welke ik mij zeer verbonden gevoel. Door vele doopen heeft Hij ben gevoerd en bewaard; en ik heb geloof om te vertrouwen, dat, al wordt Zijn volk gekastijd tot hunne reiniging, zij toch niet verlaten zullen worden. En van uit het midden der kinde»ren, ja van het nog niet geboren geslacht, zullen er opstaan, die den naam des Heeren, huns Verlossers zullen groot maken . . . Op sommige dezer vergaderingen werd ik zoo rijk ingeleid in het Evangelie, dat ik er door verootmoedigd werd en het nimmer vergeten zal. Menig hart werd er diep door geroerd Waar een eenvoudig oog is om te zien naar de aanwijzing van den Geest Gods, daar wordt menigmaal de weg geopend voor een of anderen bijzonderen dienst." Dagelijksche samenkomsten, druk reizen, warm weder en slecht water, eischten spoedig zooveel van zijne gezondheid, dat hij op zekeren dag veel bezwaar zag in het vooruitzicht van twee vergaderingen. Hij stond tijdig op om naar die, welke voor den middag zou gehouden worden, te gaan, en ontstelde, toen hij zag, hoeveel volk was bijeengekomen. Maar zijne ziel nederbuigende voor den Heere, ontving hij de levendmakende invloeden van Zijne kracht en werd hij bekwaamd om als gezant van Christus te prediken, terwijl vele harten werden „gedoopt en verbrijzeld onder de macht, welke daar zich deed gevoelen." Ongeveer 14 dagen later had hij weder twee bijeenkomsten voor zich; hij was ziek en zeer achteruitgegaan in lichaamskracht ten gevolge van lichamelijke en geestelijke inspanning; hij streefde naar onderwerping zijns harten. De bewustheid dat bij was „in eenvoudigheid des harten, zoekende van harte te. doen den wil des Hemelschen Vaders" sterkte hem. In zoodanige gestalte des harten voor God begaf hij zich naar de vergadering, ,,'s Heeren Goddelijke tegenwoordigheid", zoo schreef hij, „kwam op mij, en daarin vond ik genezende kracht. Dat allen, die daar tegenwoordig waren, die stonde van Goddelijke gunst in gedachtenis houden." Met het oog op eene meeting, voornamelijk bijgewoond door Methodisten, zegt hij: „Er is een kostelijk zaad onder dat volk, maar o! de behoefte aan meer stilheid is zoo groot, opdat zij van Christus,' „den onfeilbaren onderwijzer leeren!" In eene bijeenkomst te Pötts Grove nedergezeten, gevoelde hij dat het goed zou wezen te spreken van de bediening des Evangelies, en in het licht te stellen „hoe goed het is gevonden te worden in een ernstig, stil en dienstwillig staan voor den Heere, opdat Hij onze harten bereide, ons onderwijze en bekwame door Zijnen Geest om Hem te dienen, te eeren en te verheerlijken." Toch, hoewel deze onderwerpen de hem toevertrouwde boodschap schenen te wezen, volgens zijn eigen gedachte, waren zij hem, als hij de vergadering overzag, toch niet geschikt. Later vernam hij dat in de vergadering een dominee tegenwoordig was, die zich vroeger zeer sterk tegen de Vrienden had uitgelaten. In de stilte van diezelfde vergadering werd het Steven zeer op 't hart gebonden om zoo spoedig mogelijk huiswaarts te keeren. Het was hem, als liep hij alreeds achter het lijk van een zijner betrekkingen naar het kerkhof. Alhoewel het eene beproeving was, af te zien van het voornemen om nog eenige samenkomsten in die streek te houden, geloofde Grellet, dat Hij, die hem in Zijnen dienst had uitgestooten, hem nu terugriep, en zijne ziel boog voor Hem in stille aanbidding. Des achtermiddags van dien dag aanvaardde hij de thuisreis, om spoedig te vernemen, dat zijne schoonmoeder gestorven was aan de gele koorts, en dat zijne vrouw zeer zorgelijk lag aan dezelfde ziekte. In den avond van haars mans aankomst, toen geen der anderen aan zoo iets dacht, sprak zij er van tot hare zuster, die meende dat de koorts haar min of meer deed ijlen. Maar zij zeide: ,,'t Is werkelijk waar 1 Mijn man komt! Ik zie hem al nabij I" De krankheid hield verscheidene maanden aan, en herhaaldelijk was haar toestand hoogst bedenkelijk. In ons eerstvolgend hoofdstuk hopen wij Steven Grellet's doen in andere landen na te gaan. Maar zoo het den Heere behaagd had, zijne werkzaamheden binnen enge grenzen te beperken, dan zouden wij wel mogen aannemen, dat hij in den waren zin des woords toch een zendeling had mogen heeten; een afgezant, die zijne opdracht van het „Hoogst gezag" ontving, zoekende met verzaking van het eigen ik, hoe het best te beantwoorden aan zijne roeping om op aarde een dienstknecht te zijn van den Allerhoogste." Wij hebben gezien, hoe het pad van gehoorzaam dienen, 't welk hij zoo gewillig betrad, hem niet alleen „aan zeer stille wateren" leidde, maar nu en dan ook door eenen lijdensdoop. Maar, om de woorden aan te halen van William Allinson: „Laat de Christen nieuweling (jongbekeerde) niet ontmoedigd worden door minder gunstige opvattingen, van 's Konings dienst, wanneer zij , die hoog in Zijoe gunst en zeer nabij het koninkrijk staan, de dooding van den Heere Jezus in hun lichaam zouden omdragen. De Christus- is de gelukkigste van alle stervelingen ; toch is het niet om aardseh geluk, dat hij in de loopbaan loopt en het kruis verduurt. Het wit ligt boven de dingen, die gezien worden en het beloofde Koninkrijk is niet van deze wereld." Toch, „terwijl" gelijk dezelfde schrijver zegt, „er een vreugde is te diep en te ernstig om uitwendige teekenen van blijdschap te voorschijn te roepen," is de opmerking van Dr. Steinkopff betreffende Steven Grellet wel de aandacht waardig: „Deze man paart al de levendigheid van een Vranschman aan de degelijkheid van een Engelschman." TWEEDE DEEL. Begeeren wij eene Terklaring Tan het geloof, dat den ootmoedigen dienstknecht des Heeren eene le-" vende macht deelachtig maakt; wenschen wij het geestelijk leven Tan het Kwakerdom in werking te zien , wjj kunnen dat vinden in het leven en den arbeid van dien trouwen dienaar van Christus: Steven Grellet. O, of wij meer zulke voorbeelden hadden van die innige gemeenschap met God, welke den Christen-geloovige in staat stelt 's Vaders stem te vernemen in het binnenste der ziel, zoodat zijn dagelijksch leven geleefd wordt onder de onmiddellijke en voelbare leiding van den Heiligen Geest, en zjjn dienstwerk getuigt van dat geestelijk inzicht, waarbij de wil van God zoo klaar wordt verstaan, dat onwillekeurig de vraag zich opdoet: .Is hier openbaring? R. Westlake. STEVEN GRELLET. „Ik geloof immers in een goed Vriend." Een „ Vrijdenker " „O, mocht onze Sociëteit getrouw staan, tot wat zegen zou zij worden! Velen staan gereed zich te scharen onder de banier der Waarheid, uit al de verschillende genootschappen en rangen. Ik ben in aanraking gekomen met rijken en armen, met vorsten en vorstinnen, met Pro-, testantsche leeraars en Koomsche priesters, allen slechts ééne taal sprekende, niet ijverende voor vormen en ceremoniën, maar Christus en Zijnen Geest zoekende en voorhoudende." St. Grkllet. Eeue bijzondere bekoorlijkheid van het Dagboek van Steven Grellet is dit, dat wij telkens en telkens weder woorden ontmoeten , die met levendige frischheid tot onze harten spreken, omdat zij zóó" rechtstreeks uit het zijne vloeien, dat wij meenen „zijne polsslagen in eiken regel te voelen." In 1807 zijne eerste reis naar Europa aanvaardende, schreef hij: „Niemand kan ooit in 's Heeren dienst zijn gegaan onder een dieper besef van armoede , zwakheid en onbekwaamheid in zich zelf om iets te doen ter eere Gods. O gij, Heere, de getrouwe Vriend, die nooit verlaat, leid mij door Uwen Geest 1" En deze wetenschap dat hij „niets" was, zat diep genoeg om hem geschikt te maken voor het volle geloof dat „Christus is alles." De reis was gevaarlijk door zeeroovers en stormen; maar terwijl hij zich verheugde bij den aanblik van land, drukte hem het gewicht der zaak zeer zwaar op het gemoed, daar hij „geen einde zag aan zijn dienstwerk onder de volken van Europa." Weldra treffen wij hem aan in de vergadering der Vrienden te Congenies, ernstelijk voor hen wenschende, dat hunne geheele verwachting mocht zijn van den Heere, en hunne zielen voor Hem nederbogen, luisterende naar de geheime taal van Zijnen Geest. Twee dagen daarna was een bijeenkomst te Sint Hypolite zoo druk bezocht, dat het scheen als waren al de inwoners van de plaats daar gekomen. Des Heeren „liefde en macht werd gevoeld door velen, wier harten grootelijks werden ontroerd, ja verbrijzeld." De vergadering werd gestoord door een commissaris van politie, die eenigen soldaten beval Steven Grellet gevangen te nemen. Hun antwoord was, dat zij iemand, die zoo bezig was, geen letsel doen konden. Te Suissac werd het aantal aanwezigen op de vergadering geschat op ongeveer 1500. Men was op een kerstavond in een boogaard bijeengekomen; lantaarns hingen aan de boomen, op wier takken vele lieden zich hadden gezet. „Het was," schrijft Grellet, „een tijd van zeer heerlijke bezoeking des Heeren aan rijn volk. Het Evangelie daalde op hen neder als de dauw op het teedere gras. De Heere heeft een dierbaar zaad in deze streken. Dit rijn de planten, voor welke ik zooveel gevoelde, toen ik in Amerika was, en die de Heere mij nu in de gelegenheid stelt te zien." De laatste openbare samenkomsten, te Congenies gehouden, waren zeer druk bezocht en dat zoowel door Roomschkatholieken als door Protestanten; velen drukten hunne dankbaarheid uit voor de weldaden van den dag en erkenden den zegen van te mogen nederritten onder eene levende bediening. De tijd was nu gekomen om Languedoc te verlaten, en voor niet wéinigen van het kleine gezelschap der Kwakers te Congenies, bijzonder voor sommigen onder het jonge volk, was het scheiden een harde zaak. Vele der stedelingen, zoowel als der vrienden, vergezelden hem een eind weegs, toen hij nogmaals den Goddelijken zegen over hen inriep, en hen achterliet, terwijl rij hem nastaarden , totdat de afstand hem geheel aan hunnen blik onttrokken had. En nu, op den leeftijd van 83 jaar, zou hij de tooneelen van zijne vroege jeugd wederzien. Te Brèves, omgeven door Roomsch-katholieken, lag zijn dienst hoofdzakelijk in besloten kringen, waar hij, niettegenstaande de Fransche beleefdheid, zich zeiven tot een voorwerp van nieuwsgierigheid gesteld zag, en het diepst gevoelde hij behoefte aan bestendige waakzaamheid, opdat hij „in het licht der waarheid, dat het hart tot overtuiging brengt", antwoorden mocht op de hem voorge- stelde vragen. Te midden van veel duisternis, onkunde en bij geloof, vond hij toch eenige geestelijk-gezinde lieden, van welke hij vertrouwde, dat zij niet ver van het koninkrijk Gods waren. Onder dezen waren nonnen, wier aandacht hij vestigde op „den reinen en onbevlekten weg ten eeuwigen leven", en niet zelden werden hare harten zeer verteederd. In bijzondere mate trok hem eene zeer bejaarde non aan, die een zeer nederig en gevoelig hart openbaarde en wier lust het was den Heere te dienen en Zijn wet te overdenken, waarin zij meer leven en troost vond dan in eenige uitwendige verrichting, voorgeschreven en betracht overeenkomstig de regels van hare orde. Zij zag er tegen op om aan die haar omringden bloot te leggen wat er in haar hart omging. Grellet had een aangenaam en vertroostend onderhoud met haar, in hetwelk hij haar een vreugdewekkende boodschap mocht mededeelen. God moet eene open deur voor hem gesteld hebben, want de priesters hadden hem een hoogst gevaarlijk persoon genoemd, en hadden zelfs zooveel invloed op zijne „geliefde moeder", dat deze hem wantrouwde. In sommige plaatsen wendden zij ernstige pogingen aan om hem voor hunne kerk te winnen, met beloften van vereeringen en voorrechten; en toen hun plan op die manier niet gelukte, beproefden zij de werking der anathema's (vervloekingen). Ook Deïsten en Atheïsten kwamen tegen hem op. fin opnieuw werd zijn geest zeer ontroerd in hem ter oorzake van het land zijner geboorte, gebracht als het was in een toestand van ellende tengevolge van den oorlog en de conscriptie. „Dag en nacht houd mijn geest zich met Buonaparte bezig. O, dat ik hem mocht kunnen spreken! Ach, dat ik in staat ware hem den jammeren de ellende te doen gevoelen, die hij op de menschen opeenhoopt, zoomede de zonden en zedeloosheden in welke hij de onervaren jeugd doet verzinken 1 Ik heb herhaaldelijk beproefd een paspoort te verkrijgen naar Parijs, maar zonder goed gevolg". De beperkingen van Napoleons willekeurige, militaire heerschappij verhinderden een bezoek aan de hoofdstad en Steven Grellet vond vrijheid om terug te keeren naar Amerika. In den volgenden winter bezocht hij de Zuidelijke en Westelijke Staten en deed daarbij uiteenloopende ondervindingen op. Van eene samenkomst zegt hij: „De kracht des Heeren was ons nabij; de stroom van het Evangelie vloeide als eene olie den armen van geest en verbrijzelden van hart toe." Wederom schrijft hij : „Heden heb ik hunne beide vergaderingen bijgewoond. Het waren tijden van diepgaande werkzaamheid , want een wereldschen zin is bij menig- een sterk ingedrongen, hen van de liefde Gods vervreemdende. Verneder U, o mijne ziel! Wacht in ootmoed en deemoedigheid voor den Heere, Uwen Verlosser, dien gij zoo dikwijls hebt leeren kennen als Uwe sterkte in zwakheid, als Uw leidsman en bevrijder." Op andere plaatsen vindt hij „teedere zielen, die naar Waarheid dorsten," en eenige samenkomsten werden gehouden onder slaven om wier lot zijn hart bloedde. In Kentucky scheen bijna overal waar hij kwam, een vernieuwde bezoeking van Gods Geest tot het volk te komen. Zijne krachten slonken zeer en hij leed door gebrek aan voldoend voedsel; want in zijnen toeleg om den lieden duidelijk te maken dat hij niet het hunne maar hen zocht, weigerde hij het noodige te ontvangen, tenzij men hem vergunde daarvoor den vollen prijs te betalen; en dit laatste kon hij niet volhouden, wanneer hij na eene samenkomst een maaltijd nam in eene herberg. Van een dag van druk reizen in hevigen regen zegt hij: „De stroomen vocht, nederdalende uit de wolken, gaven slechts een zwak beeld van de slroomen der hemelsche liefde en hemelsch leven, waarin ik gedurende deze reis werd gedompeld; het was, als werd ik gedoopt in den Oceaan der Eeuwige Liefde." Op eenen achtermiddag hadden Grellet en een vriend, die met hem ging, nog niet eens een Indiaansen pad om hunne schreden te leiden. Laat in den avond vonden zij, na een rit door een dicht kreupelhout, eene schuilplaats, en zonder avondmaaltijd leidden zij zich ter ruste, hunne zadels gebruikende voor kussens. De opgaande zon vond hen alreeds op weg naar West-Branch; maar zij konden die plaats niet bereiken dan een half uur na den bepaalden tijd; „eene gedenkwaardige samenkomst, wel waardig al de moeite, die het gekost had , de plaats te bereiken." Gedurende de vorige dagen hadden zij ook veel vermoeienis geleden, en soms had boombast de plaats van brood moeten vervangen; maar de Heere was zeer nabij, zijn hart geheel verbrijzelende en het met dank vervullende. Inmiddels stortte zijne ziel zich uit in gebed voor hen, onder wie, aan beide zijden des Oceaans, het hem gegeven was de blijde tijding te brengen, zoomede voor zijne nabestaanden en vrienden. Een paar dagen later viel hij in zwijm na afloop eener vergadering, die hem tot meer werkzaamheid der ziel had gebracht, dan zijne uitgeputte kracht kon dragen. Maar een nacht van koude en koorts was lichtelijk te vergeten om eene vergadering, op den volgenden dag gehouden; en uit zwakheid verkreeg hij kracht, met een „in de liefde des Evangelies op nieuw verlevendigden geest om een groot gezelschap aan te spreken, waaronder velen waren, voor wie het een tijd van zegen scheen te wezen. Maar zooveel inspanning kon niet lang worden volgehouden, en zijne reizen werden nu afgebroken door eene gevaarlijke ziekte. De ruwe hut van den hartelijken vriend (Kwaker), die hem verpleegde scheen hem in haar rustige rust „gelijk een klein paleis", alhoewel hij door de reten de sterren kon tellen, terwijl hij te bed lag. Allen die hem omringden, gaven alle hoop op zijn herstel op, en een heerlijk gezicht werd hem geschonken van de zaligheid des hemels; maar wederom werd hem getoond dat uitgebreide arbeidsvelden voor hem op aarde lagen, en de verzuchting zijns harten was, dat de wil des Heeren geschieden mocht. Onder zwaar lichaamslijden vervolgde hij zijne reis, houdende vele vergaderingen, in sommige waarvan „Het Evangelie , als een vriendelijk vlietende stroom, het volk toevloeide." De jaarvergadering te Baltimore was hem een tijd van droefenis des geestes. Hij gevoelde diep het hoog gewicht van de getuigenissen in betrekking tot den dienst des Evangelies, enz., die, hieraan bestond bij hem geen twijfel, „in de opening en de kracht der Waarheid", waren toevertrouwd aan de godsdienstige gemeenschap, van welke hij een zoo degelijk lid was. Hij zag, dat, waar men zich aan deze getuigenissen gehouden had, zij bovenmate gezegend waren geworden voor het Gezelschap (de Sociëteit) der Vrienden (Kwakers) en voor het volk in 't gemeen. „Mijne bezorgdheid voor onze zoo bevoorrechte Sociëteit is somtijds groot. Indien eene voorbarige, eigenwillige dienst den boventoon onder ons verkrijgt, dan zullen wij, als godsdienstig volk, worden verstrooid; want de bediening, welke staat in de wijsheid des menschen, kan nimmer reiken tot de diepe dingen Gods. Zij kan ze nooit verstaan en kan ze nimmer bedienen." Na ongeveer twee jaar hoofdzakelijk te huis doorgebracht te hebben, aanvaardde Grellet, nu 37 jaar oud, weder de reis naar Europa. Met het oog op het dienstwerk, dat voor hem lag, schreef hij: „Door Goddelijke hulp bevrijd gebleven van wereldschen zin, had ik het vooruitzicht van een groot werk bestendig voor mrj; en onder de verschillende doopen wachtende op een staat van voorbereiding daartoe, werd ik instinctmatig herinnerd aan de stappen, vereischt tot het bouwen van een groot huis; het fondament moet diep gegraven worden, want er zal een zware last op komen rusten." Hij landde te Liverpool, en trok na eenig dienstwerk noordwaarts. „Mijn hart", zegt hij, „gevoelde zeer groote behoefte aan een klaar gezicht van den rechten weg want ik geloof, dat er een juiste tijd en plaats is voor elk dagwerk". Toen hem gedurende dezen tocht eenige van de plaatsen werden aangewezen , waar de eerste Kwakers harde gevangenisstraf hadden geleden, verzonk hij in diep ernstige gedachten. „Rijkdom en grootheid ," zeide hij „hebben verdonkering gebracht over menigeen; toch is hier nog een kostelijk zaad." In Schotland werden de bijeenkomsten zóó bezocht, dat in sommige steden geene plaats te vinden was om de saaingestroomde menigte te bevatten. En als soms eenige poging beproefd werd om stoornis te verwekken, dan kon hij, evenals George Pox gedaan had, zeggen: „De kracht des Heeren was over allen." Eenige dagen werden te Edinburg doorgebracht, waar hij door Evangelische banden gehouden werd; al was het dat hij zich daar gevoelde als „een arme sukkel in een plaats van zoo groote geleerdheid." Zóó diep gevoelde hij zijne zwakheid, dat hij meende: indien vleugelen te mijner beschikking gestaan hadden, zou ik zekerlijk beproefd hebben de vlucht te nemen; en toch werd hij onder alles en in alles staande gehouden door de kracht des Heeren. Toen hij het „Courfr-house" TeKirkalky, waar een bijeenkomst belegd was, bereikte, was het hem bijna aandoenlijk binnen te komen ter oorzake van de opeengepakte menigte in dat gebouw. Eene groote menigte moest buiten blijven en stond daar rustig, en Steven Grellet, wiens hart sterk naar hen uitgedreven Werd in de liefde des Evangelies, riep uit: „O , dat wij eene plaats hadden, geschikt tot ontvangst van deze menigte." Een jonge vrouw vertelde hem, dat zij er niet aan twijfelde of de kerk was wel te krijgen, en zonder een woord van hem af te wachten, spoedde zij zich naar de kerk heen, waar zij bevond, dat godsdienstoefening werd gehouden. Toen de dienstdoende predikant van haar vernam, hoe de zaak stond, eindigde hij oogenblikkelijk de godsdienstoefening. Er werden nieuwe kaarsen op de kandelaars gezet en aangestoken ; zijne vergadering bleef en werd vermeerderd met de scharen uit het „Court-ouse" en van de straat. Toen Steven Grellet kwam, vond hij deze groote vergadering in alle stilheid nedergezeten. Hij schrijft: „De heerlijkheid der goddelijke tegenwoordigheid was over ons op zulk een wijze, dat eene heilige ernst zich meester maakte van de harten. De stroomen van het eeuwige Evan- gelie vloten naar het volk, en de harten van velen werden verbrijzeld voor den Heere" samenkomsten, op andere plaatsen gehouden, werden ook druk bezocht, en „uitnemend geëerd door des Heeren tegenwoordigheid en macht, bijzonder te Arbroath en Stonehaven, waar verschillende predikanten, bij het sluiten der vergadering, getuigenis gaven van de waarheden, welke verkondigd waren aan het volk. Ierland was het naaste arbeidsveld voor Grellet's liefdewerk In een groote openbare vergadering te Lisburn, kwam hij tot diepe neerslachtigheid des gemoeds, ten gevolge van den geest des ongeloofs; maar na ootmoedig wachten op den Heere werd hij in staat gesteld, onder den verlevendigenden invloed van den Heiligen Geest, den naam en de bedieningen van Christus te verheffen, en daarna in het licht te stellen „den aarden de uitnemendheid van de bediening van het Evangelie van Christus," en welke de vereischte hoedanigheden voor zulk een heilig werk zijn. Deze samenkomst was een hoogst ernstige. Later vernam hij dat twaalf dominees daar tegenwoordig geweest waren, en ook eenige personen , die verstrikt waren in de banden des ongeloofs. Eenige van de Eoomsch-katholieken, die de bijeenkomsten hadden bijgewoond, waren bedreigd geworden met de straf op hunne bloote knieën de kerk rond te moeten kruipen; maar zij zeiden, dat voor het voorrecht zulke vergaderingen bij te wonen, zij gaarne tienmaal die straf wilden ondergaan. Te Dublin leed zijn hart veel om der wille van de zeelieden ; en toen hij bij het eindigen van eene der Kwakersbijeenkomsten over hen sprak en een hartelijke eenstemmigheid op dit punt openbaar werd, achtte men het eene onmogelijkheid de zeelieden bijeen te vergaderen, dewijl de Admiraliteit bevolen had zoovelen hunner als 't maar kon te pressen, uit vreeze voor eene landing der Franschen. Toch werd aan de Admiraal van de haven een verzoek gericht. „Gij vraagt mij een moeilijke zaak", was zijn antwoord; „zie eens, wat depêches mij vandaag uit Londen zijn gezonden; maar zoo uw vriend die samenkomst heden avond kan hebben, geef ik u mijn woord van eer, dat er geen poging zal worden aangewend om ook maar eenen man te pressen." Op de aankondigingen werd melding gemaakt van des Admiraals belofte en goedkeuring, en de benedenverdieping van een pakhuis werd met banken voor de samenkomst bezet. Er kwamen zooveel zeelieden dat het goed vol liep. De plechtige stilte bij den aanvang der vergadering werd verbroken door het bin- nenkomen van den admiraal en eenige zijner officieren en gedurende eenige oogenblikken verhief zich de vrees, dat hij een valsch vriend kon wezen; maar alsof hij alle kwaad vermoeden wilde vernietigen, liep hij door naar het boveneinde van de zaal en zette zich neder in de voorste rij. Op menig door weer en wind gebruind gelaat werden dien avond tranen gezien, en aan het slot van de bijeenkomst sprak de Admiraal met veel gevoel zijne dankbaarheid uit voor de goedheid des Heeren, dien avond geopenbaard en uitte hij daarbij den wensch, dat velen der aanwezigen een blijvenden zegen mochten ontvangen hebben. Ballitore was eene van de steden, in welke eene vergadering gehouden werd. In een brief, toentertijd geschreven door Maria Leadbater aan Mevrouw French zegt de schrijfster: „Wij hebben een zeer degelijken prediker, die ons nu bezoekt, Steven Grellet, een geboren Franschman. Hij was officier bij de garde van Lodewijk XVI en vluchtte naar Amerika ten tijde van de Omwenteling. Hij is omstreeks 38 jaar ond, van middelbare lengte en tenger. Zijne manieren rijn zeer hoffelijk. Hij spreekt de Engelsche taal vrij wel, hoewel met een vrij sterk Fransch accent, en wordt als prediker zeer gevierd." In Engeland teruggekeerd, sprak Grellet aldus over eene van de door hem bijgewoonde vergaderingen: „Na een lang verwijl van zware en stille worsteling, gelijk die van Jakob, om des Heeren zegen, gevoelde ik mij als in Zijne tegenwoordigheid en als omringd door de geesten van vele mijner geliefde en geachte vrienden in Amerika, en sommige dergenen met wie ik het voorrecht had vereenigd te worden in de gemeenschap des Evangelies, sinds ik tot deze natiën kwam. Ook gevoelde ik de zeer dierbare nabijheid van diegenen, welke nu vrijgemaakt uit hunne aardsche tabernakelen, eenmaal, gelijk wij zeiven nu, leden waren van de strijdende Kerk, maar die nu toegevoegd rijn aan de Zegevierende kerk in den hemel in Christus Jezus. Het was inderdaad een gezegende, een verkwikkende tijd." Na verschillende andere samenkomsten woonde hij de jaarlijksche Vergadering te Londen bij. Hij zat in stilheid in de openingsbijeenkomsten, maar „met een hart, dat zeer bezig was voor den Heere." Een zware last was op hem gaan drukken met het oog op de groote stad; en dringend was zijn verborgen geroep tot den Heere, dat hij zeer dicht nabij Hem en Zijne veilige leiding, in vergaderingen en daarbuiten , mocht gehouden worden. Sprekende over de samenkomst van leeraars en ouderlingen, zegt hij, dat zijne ziel „ootmoedig en diep eerbiedig voor God boog, opdat de bediening onder ons rein mocht gehouden worden en altoos deelhebbende aan dat leven, waaruit zij moet voortvloeien." Verschillende deelen van Engeland werden verder bezocht, en de kracht des Heeren werd menigmaal geopenbaard in de samenkomsten. Iemand, die de vergadering te Pickington bijwoonde, zeide later: „Ik hoorde zulk een leer als ik nooit te voren met zulk eene kracht had hooren verkondigen, en die mij diep in het hart greep, mijne geheime daden en gedachten voor mij stellende en eene hemelsche vlam in mij ontstekende." Te NewCastle werd zijn hart ontstoken in diep medegevoel met diegenen uit den werkenden stand, die zooveel ontbering moesten verduren, bijzonder de kolensjouwers; en in de nabijheid werden, avond na avond, samenkomsten gehouden in de open lucht, daar geen lokaal kon gevonden worden, hetwelk groot genoeg was. „Diepe ernst was", zoo schrijft hij, „onze bekleeding bij die gelegenheden." In eene kolengroeve werd eene samenkomst gehouden , slechts weinige dagen, nadat een aantal menschenlevens teloor gegaan waren door de bedorvenheid der lucht in een kolenmijn. Deze vergadering werd bijgewoond door vele van de weduwen en anderen betrekkingen van de slachtoffers dezes ongevals. Gods liefde was op bijzondere wijze kenbaar voor over deze bedroefden , en velen gevoelden dat de olie der vreugde over hen stond uitgegoten te worden. De plechtige stilte hield aan, toen de scharen haren weg huiswaarts namen; geen woord werd vernomen, ofschoon enkele volle harten verlichting vonden in zuchten en tranen. Ook werden vergaderingen belegd in de lood mijnen, en de wijd en zijd verspreide heuvels en dalen van Northumberland , Yorkshire en Lancashire. Sommige van die mijnwerkers brengen de helft huns levens onder den grond door en gaven den indruk, dat zij een stoer slag van volk waren, maar den verzachtenden invloed met zich brengende van het Evangelie, gelijk Grellet dat deed, vond hij in menig hunner zegt hij „de zachtzinnigheid van een lam." Deze bijeenkomsten waren ongetwijfeld een tijd van zeer kostelijke bezoeking des Heeren. Eene er van werd gehouden op een Zaterdag-namiddag te WestBurton, een schoon gelegen dorp in Bishopsgate bij Aysgarth Foree. Een predikant, ook zelf een Franschman', gelijk hijzelf, leende een veld voor die gelegenheid, en daar er eenige dagen te voren mededeeling van gedaan was, kwamen de lieden zelfs van tien mijlen afstands en men rekende dat er ettelijke duizenden tegenwoordig waren. Hoewel de vergadering langer dan drie uren aanhield, werd de kracht des Heeren in zulk een mate gevoeld, dat bestendig de diepste stilte en ernst heerschten , en het Evangelie der heerlijkheid werd gepredikt tot verteedering van menig hart. Door een der aldus beweldadigden, een zeer bejaard Kwaker, werd aan schrijver dezes verteld, dat de tekst, bij welken Grellet voornamelijk stilstond , was Openb. XIV : 6, 7 : „En ik zag eenen anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie om te verkondigen dengenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie, en geslacht, en taal, en volk, zeggende met eene groote stem: Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is ge^ komen, en aanbidt Hem, die den hemel, en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft." Op dien Kwaker, toen omstreeks 23 jaar oud en een Wesleyaansch Methodist, had deze bijeenkomst eenen machtigen en blijv'enden invloed; zoodat in de zwakheid des ouderdoms, toen het geheugen Sterk verminderd was en hij niet meer bij machte was aan een gewoon gesprek deel te nemen, zijn gelaat ophelderde bij de vermelding van dien dag, sinds vier en zeventig jaar voorhij, en hij den tekst begon aan te halen, die zooveel heilige herinneringen voor hem had, en die hij gewoonlijk herhaalde „van 'tbegin tot het einde, op zoo indrukwekkende wijze, dat het bijna scheen alsof de ernst, waarmede Grellet dat schriftwoord denvolkehad voorgehouden nog altoos hem vervulde." Voor hoevelen meer die preek gezegend werd, wordt door geen aardsch verslag medegedeeld. Steven Grellet's hart, altoos zoozeer gevoelig voor de nooden der menschheid, werd diep ontroerd bij het aanschouwen van de groote behoofte, welke ten gevolge van de schaarschheid van koren in deze dalen heerschte. Zijn paard kreeg maar zuinig voedsel en wat hem zeiven aangaat, hij behielp zich met een hoeveelheid voedsel, zoo klein mogelijk; doch de Heere sterkte hem in eiken weg. Birmingham, was herhaaldelijk door hem bezocht; desniettegenstaande gevoelde hij zich zoo sterk tot deze stad getrokken, dat hij meende wel te doen er weer heen te gaan tot elk 800rt..van. dienstwerk, waartoe de Heere hem wilde gebruiken; Terwijl hij door eene kleine stad trok op weg naar Birmingham, achtte hij het zijnen plicht daar eene bijeenkomst te houden* Nadat een plaats was ingericht en publieke aankondiging geschied 3 was, werd hem vanwege de overheidspersonen, onder wie een predikant was, bericht dat het niet alleen verboden was de samenkomst te houden, maar tevens de bedreiging er bij gevoegd, dat zoo hij het deed, zij de vergadering zouden verstoren en hem in de gevangenis zetten. Maar wat is de wil des Meesters? Dien zoekt hij te weten, trachtende zijn geest te doen inkeeren tot den Heere om Zijn Goddelijk bestier te ervaren." De welbekende stem, „stil en zacht", als zij zijn moge, zegt hem te doen , wat in zijn hart is. Ën zoo lijden het gevolg zal wezen, wat mag dat te beteekenen hebben, vergeleken met de zaligheid den wil des Heeren te vervullen ? Dientengevolge zond hij een boodschap aan de overheidspersonen, dat hij niet bekend is met eenige wet, die hun macht geeft de vergadering te verbieden , tot wier saraenroeping de liefde van Christus hem dringt en dat hij derhalve, met allen eerbied voor hen, niet kan afzien van die samenkomst. De bijeenkomst was talrijk en hoogst ernstig, en vele harten werden door dit bezoek van des Heeren liefde en barmhartigheid bevoorrecht. Te Birmingham aangekomen, hield hij eene bijeenkomst met werklieden van de wapenfabrieken, in de grootste Kapel van de Independenten; de predikant had met alle bereidwilligheid rijn gewonen avonddienst opgegeven voor dit doel. Grellet, die uit eigen ervaring bekend was geworden met de jammerlijke gevolgen van den oorlog, werd overstelpt van droefenis, als hij dacht aan de stroomen bloeds, die op dienzelfden tijd Gods aarde bevlekten. Hij had zich zeiven als te midden van getrokken zwaarden en bajonetten gevoeld, en zag toen de verantwoordelijkheid dergenen, die deze werktuigen tot vernieling maakten, voor welke juist groote bestellingen te Birmingham waren aangekomen. Een hoogst onaangename last rustte op zijn gemoed in die groote samenkomst van volk, waaronder zoovelen die niet in de Kapel konden komen, dat hij in de stilte bad voor verhindering van alle verstoring. Spoedig overschaduwde een Goddelijke stilte de menigte, en als gezant van den Vorst des Vredes, verkondigde hij, wat de ware godsdienst is en hoe zijn ware belijders leven; hoe de dienst des Heeren roept tot liefde en vrede, en zuiver en onbevlekt is en den mensch in staat stelt vruchten des Geestes voort te brengen. Met deze vergeleek hij de vruchten des vleesches, de zondige oorzaken van den oorlog, zoomede zijne akelige gevolgen ontvouwende. In de Midlandgraafschappen waren de samenkomsten met Kwakers en anderen yele, en de dienst getrouw. Te Stilton bezocht hij de kazernen, waar ongeveer 6000 Fransche krijgsgevangenen, hoofdzakelijk soldaten, waren opgesloten. „Diepe smart," vervulde zijn gevoelige ziel, toen hij nogmaals een der schrikkelijke gevolgen van den oorlog aanschouwde. Sommige lieden in weelde opgevoed, waren met geweld als lotelingen gerukt uit den liefelijken en teederen omgang des huiselijken levens, en waren nu reeds negen jaar gevangen geweest. Waarom was hij naar Engeland gekomen, en waarom bezocht hij hen ? vraagden zij. En toen hij hun verhaald had waarom, zeiden zij dat hunne harten vervuld waren met dankbaarheid aan den Heere, die hem tot hen gezonden had. Terwijl hij door Cambridgeshire trok, voelde hij zich ternedergedrukt in den geest bij de gedachte aan de machtige heerschappij hier geoefend door een geest van wereldzin en farizeïsme. Te Cambridge hield hij eene bijeenkomst, tot welke de studenten bijzonderlijk werden uitgenoodigd. Het is met „een zeer laag gestemd gemoed," maar steunende op den Heere, dat hij, vergezeld van verscheidene Kwakers naar de samenkomst gaat. Het huis is propvol, en aan de deur is eenige beroering, spoedig gevolgd door een volkomen stilte, in welke de macht des Heeren gevoeld wordt. Christus werd gepredikt. De grond en ware oorsprong der geestelijke kennis werd blootgelegd; eene kennis niet te verkrijgen door colleges en universiteiten te bezoeken, maar door tot Christus te komen, en van Hem te leeren, ooren hebbende om te hooren wat de Geest tot ons zegt; want niemand kent de dingen Gods, dan „de Geest Gods." Deze bijeenkomst was allerpleehtigst, en aan het einde spraken verscheidene studenten Grellet met christelijke toegenegenheid aan. Twee hunner kwamen dien avond in zijn logement om met hem te spreken. Zij zouden over eenige weken geordend worden en gevoelden nu diep het hoog gewicht van de zaak. Anderen drongen er bij hem op aan, eene tweede bijeenkomst te houden; maar hij gevoelde niet, dat de Meester hem tot zulk werk riep, en daarom kon hij aan dit verzoek geen gevolg geven; eene wijze van doen, welke waarschijnlijk medewerkte om sommige harten de werkelijkheid te doen zien van die hemelsche leiding, welke hij hun voorgesteld had als onmisbaar voor den dienstknecht van Christus. Hij ging nu naar Saffron Walden, en spoedig na den aanvang van den dienst aldaar, toen er stilte gekomen was zag hij tot zijne verwondering twee jonge collegianten inkomen. Zij hadden 16 mijl geloopen, ten einde hem nog eens te ontmoeten, en schenen onder veel zorg van geestelijken aard te verkeeren. Zij hielden het middagmaal met hem ten huize van eenen Kwaker, en hij drong er bij hen sterk op aan te wachten op „de onderwijzingen van den Heiligen Geest, en geen stap te doen, als waartoe Christus zelf Zijne getrouwe volgelingen leidt." Zij scheidden van hem in zeer bewogen toestand des gemoeds. Grellet's werkzaamheden in Londen, waar hij in diepe oefeningen des gemoeds voor alle klassen geleid werd, waren van een bijzonderen aard. Zijne zorg voor de menschen in het algemeen verminderde zijne belangstelling voor de leden zijner eigene Sociëteit geenszins. Menigmaal verkwikt door de gemeenschap van vaders en moeders, broeders en zusters in Christus, ontmoette hij ook „dierbare kinderen, hem dierbaar als het leven, omdat het leven van Christus, door den eeuwigen geest, in hen ademde." Eene samenkomst van wevers van Spitalfields, die bij duizenden zonder werk waren, maakte de vergaderplaats stampvol. De kracht des Heeren werd geopenbaard in de dicht opeengedrongen menigte, en vele tranen vloeiden. Vele dergelijke bijeenkomsten werden gehouden en Grellet merkt op, dat het wel leek dat hij „gedoopt was voor de verschillende klassen des volks, van die welke de hoogste rangen innemen, tot hen, welke in de meest verachte en nederige kringen thuis behoorden." Met den heiligen moed des geloofs van een getrouw krijgsknecht des Kruises voegt hij er aan toe: „Prijs den Heere, o mijne ziel! en houd uzelven onvoorwaardelijk bereid tot eiken dienst en doop, dien Hjj voor u heeft." In' het West-Einde hadden samenkomsten plaats van aanzienlijken, en deze diensten werden gedeeld door Marie Dudley, een veel geacht leeraar onder de Kwakers. Hij had veel op met de jongelieden zijner eigene Sociëteit en hield menige vergadering voor hen met zeer gemengde gevoelens. „O!" roept hij uit, „hoe dierbaar, hoe nabij in het Evangelie waren velen dezer mij in mijn gevoel!" Voor de Joden werd een bijeenkomst gehouden in Devonshirehouse. Nog een zware last rustte op hem ten behoeve van de zakkenrollers , dieven en losbandige vrouwen, en de schikking werd getroffen dat eene vergadering te hunnen behoeve belegd zou worden in de vergaderzaal der Vrienden in St. Martinslaan, van welke het niet gemakkelijk zou zijn een duidelijke aankondiging te geven, een taak, die evenwel getrouw werd ten uitvoer ge- legd. Eene menigte van zulte lieden vergaderd te krijgen te zeven ure in den avond dit was, hij wist het, een moeilijk ding. Bij den aanvang der vergadering werd hij droevig aangedaan bij den aanblik van zoovele zijner medeschepselen van beide seksen, op wier aangezichten de geschiedenis van zonde en verdorvenheid zoo duidelijk geschreven stond en van welke sommigen wellicht nooit vroeger een plaats van godsdienstige samenkomst waren binnengetreden. En zoovelen hunner waren nog jong! Toen hij op hen zag, begon de sterke man bitterlijk te weenen. Maar het was om zondaren te redden, dat Jezus gekomen was, en met een hart vol van de liefde van Christus, sprak hij in de kracht des Heiligen Geestes, over zonde en de bezolding der zonde, over zondaren en der zondaren Zaligmaker. Geen gedrnisch van geruchtmakende muziek, geen geklank van gewijden zang was daar, maar m die allerplechtigste ure werd des Heeren macht zoo diep gevoeld in dat bonte gezelschap, dat „de trotsche hoofden bogen en de hoogmoedige blikken taanden. „Zelden", zoo zegt hij, „heb zulk eene gebrokenheid, en dat zoo algemeen als op dien avond bijgewoond. De vergadering bleef in dien zelfden toestand gedurende de stilte, nadat ik mij had nedergezet, eene stilte, slechts afgebroken door de snikken of diepe zuchten van sommigen. Bij het eindigen trok het volk in dezelfde stilte af." Voorwaar, er was vreugde in den hemel over zondaars, die zich bekeerden, maar de kracht was des Heeren, en Hem werd de lof toegebracht. ° Ook tot de Londensche gevangenissen kreeg Grellet toegang en dag op dag werd Newgate bezocht, dewijl hij in menige cel godsdienstige werkzaamheid verlangde te hebben. Toen hij, na de mannelijke gevangenis bezocht te hebben, aanzoek deed om de vrouwen te zien, trachtte de cipier hem te verhinderen, door hem te zeggen, dat zij zulke slechte wezens waren, dat hij niet instond voor de gevolgen van een onderhoud met haar en dat de beste bejegening, welke hij daar te verwachten had, zou zijn een afrukken van zijne kleeren. Maar het antwoord op zijn ernstig, stil gebed drong hem ten duidelijkste voort te gaan. De morgen was duister, en vele der gevangenen waren nog niet opgestaan. In de beide lange vertrekken, die zij betrokken hadden, waren twee rijen van hangmatten boven de slaapsters, die op den vloer lagen. Deze hangmatten werden nu haastig ópgerold, en daarop vergaderden al de vrouwen in één vertrek. Bij het binnenkomen was de vunzigheid van de lucht bijna on- verdragelijk; maar wat beteekende dit eigenlijk vergeleken met den zedelijken atmosfeer, die zijne ziel deed huiveren? En deze aangezichten waren de aangezichten van vrouwen I Daar stonden zij voor hem met blikken van schaamteloosheid. Maar het was de herhaling van de geschiedenis in de vergaderzaal in de St. Martinslaan. Welhaast vloeiden stroomen van tranen uit nedergeslagen oogen en diepe verslagenheid van hart werd openbaar, terwijl zij luisterden naar de boodschap der verlossende Liefde uit den mond van iemand, die zich altijd een zondaar gevoelde, die uit genade behouden was. Na deze samenkomst bestijgt hij de trap om de zieken te bezoeken en vele dier kranken aan te treffen op den naakten vloer of op een weinig oud stroo, met nauwelijks eenig deksel, hoe koud het weer dien dag ook was. Ook zijn er kinderen, ja zuigelingen, geboren binnen de kerkerwanden; zij zijn bijna geheel naakt. Aan zijne „hooggeachte vriendin Elizabeth Fry", vertelt hij zijn verhaal van weedom en medelijden, en het is wel bekend, met welk gevolg. Eenvoudig, maar flink was de eerste stap: de aankoop van eenige stukken flanel, de vereeniging van eenige jonge dames en een bezoek den volgenden dag in de gevangenis gebracht, met een aantal kleine kleedingstukken. Gevangenissen en armenhuizen werden in Londen bezocht door Grellet, die daartoe den dag gebruikte, terwijl des avonds bijeenkomsten plaatsgrepen, ongeveer gelijk aan die in St. Martinslaan. Hij schrijft: „Ik heb veel reden om met eerbiedigen dank den Heere te loven en te prijzen , dewijl deze vernederende en vermoeiende diensten mochten strekken tot verlichting van vele arme lijders, en ik hoop menigeen terug te leiden van de paden der zonde en ellende." Hoeveel zeggen zulke woorden van een zoo weinig eer en roem zoekend man. 1) In Cornwall werden samenkomsten gehouden van mijnwerkers en visscherlieden, in welke diensten hij geholpen werd door Sara Huster. Hij zegt dat hij „zelden de doopende macht der Waarheid zoo heeft gekend ; bijeenkomst na bijeenkomst, zoovele dagen lang in zulk eene mate." De stilte van de opeengedrongen menigte, onder welke menigeen moest blijven staan, was opmerkelijk. Hoe zindelijk ook de lieden in die streek zijn, de mijnwerkers, laat (1) „De gewoonte om de kosten van bekeerlingen per hoofd te berekenen, als waren zfl vee, is in haar aard zelf ongerijmd, geljjk het voor een landbouwer wezen zou zich te beklagen in Mei dat de bewerking van den akker niets meebrengt dan kosten. van hun werk komende, hadden geen tijd om zich te wasschen, en de met stofbedekte aangezichten van velen werden in tranen gebaad. Het was nu de tijd van den Engelsch-Amerikaanschen oorlog; en weinig waren de brieven zijner vrouw, en met groot tusschenverloop van tijd. „Eene nieuwe gelegenheid," schrijft hij, „om mijzei ven en al het mijne op het altaar des Heeren te leggen, om gansch en al Zijnen wil te doen en te lijden." Laten wij deze stralen van innerlijk gemoedsleven niet voorbijzien, of wij zullen onbekwaam wezen om te verstaan, waarin zijne groote kracht gelegen was. Na twee jaar arbeid in Groot-Brittanje en Ierland geloofde Grellet dat de tijd was aangebroken, waarop hij weder had uit te gaan als „een gezant des vredes tot de volken, terwijl het zwaard aan alle kanten sloeg." De pogingen, door Kwakers in Londen bij de Lords der Admiraliteit aangewend, ten einde voor hem eenen veiligen overtocht naar Frankrijk te verkrijgen, slaagden naar wensch, en in den zomer van 1813 zeilde hij, hij was toen 40 jaar, uit in een schip dat bestemd was naar Morlaix. Het Engelsch kanaal werd zonder eenige stoornis overgestoken, maar de rivier inzeilende stootte het schip met hevig geweld tegen eene rots. Terwijl er eene algemeene paniek aan boord heerschte, daar men meende dat het vaartuig begon te zinken, zocht Grellet , eenzaam in zijne hut, „zijn gemoed op te houden in kinderlijke en eerbiedige onderwerping aan den wil des Heeren." Hij gevoelde de nabijheid des Meesters, en werd genadiglijk verzekerd, dat niet een enkel leven zou verloren gaan. Den volgenden dag kwamen allen behouden te Morlaix aan. Aan den wal werd niet alleen zijne bagage nauwkeurig onderzocht, maar ook de voering van zijne kleederen en de binnenzolen zijner schoenen. Daarna werd hem gevraagd wat hij in Frankrijk kwam doen; van zijne getuigschriften werden aanteekeningen genomen, die met zijne paspoorten naar Parijs werden gezonden. Zoolang uit Parijs geen nader bericht is ontvangen, kan hij niet verder gaan. Maar zijn wachten was dat van een dienstknecht, die ieder uur de bevelen van zijnen Meester verwacht, en toen hij eindelijk verlof erlangde om naar Parijs te trekken „boog zijn ziel in dankbare aanbidding neder voor den Heere", die hem dagelijks gelegenheid had verleend om Zijnen naam te prediken onder lieden, verzonken in zonde en bijgeloof. Te Parijs te komen was één ding, maar een andere zaak was het om, bij de daar zoo streng heerschende politiemaatregelen het doel van zijn bezoek te bereiken. „De heldere straal des geloofs maakt nu en dan een soort van opening door de dikke wolk, die mij omringt. Het is eene groote zaak te wandelen door geloof en niet door aanschouwen — te leven door geloof." Ja; en zijn eigen apostolisch leven diende tot blijvend bewijs voor toekomstige geslachten van de waarheid dezer woorden. Temidden van Protestanten en Roomschen, mannen en vrouwen, personen van allerlei leeftijd en stand, soms in het openbaar, soms m besloten kring of onder vier oogen, vond Grellet in Parijs zeer veel te doen. Afscheidsuren met sommigen waren dikwerf roerend en ernstig, maar hij schrijft: „lk wenschte, dat ik bij menigeen wat meer diepte van ernst mocht bemerken, wat beslister vrijmaking van de wereld, en meer liefde tot den Verlosser, zich doende kennen door daden van gehoorzaamheid aan Zijnen welbekenden wil." Ook schrijft hij weer: „Ik herinnerdemy zeer levendig, terwijl ik in Parijs vertoef, hoezeer ik eenige jaren geleden tijdens mijn bezoek in Frankrijk verlangde in die stad te komen en hoe gaarne ik Buonaparte zou hebben ontmoet. Het werd mij toen niet vergund , en ik verliet in veel droefheid des harten het land. En nu ik hier ben, heb ik in't geheel geene begeerte hem te zien, al ware hij nu in Parijs, en al ware het gemakkelijk toegang tot hem te erlangen. De dag van . des Heeren bezoeking, welke ik toen tot hem voelde uitgestrekt, schijnt mij toe sedert voor hem te zijn voorbijgegaan. Hoogst merkwaardig was het verkeer van Grellet met Roomschkathoheken gedurende zijn verblijf in Europa, en diep was de belangstelling rijns harten in hun welzijn. Telkens en telkens ontmoette hij zielen, die naar waarheid zochten en ontevreden waren over het bijgeloof en den dwang hunner Kerk. Een man van eerbiedwekkend voorkomen, die priester was geweest, verhaalde hem, dat een van de dingen, waardoor zijn hart klaarlijk overtuigd was geworden van de rechtmatigheid om den ceremoniëelen godsdienst vaarwel te zeggen was: de herhaling van het gebed voor het altaar of op den preekstoel: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren", terwijl hij wist, dat bij zoovelen der aanwezigen de laatste woorden een leugen waren. Geloovende aan den invloed van den Heiligen Geest, had hij veel geleerd in de school van Christus. Grellet had een langdurig onderhoud met twee zijner nichten, nonnen, die zich bleven houden aan de regels harer orde, hoewel haar klooster verkocht was. Hij smaakte eene liefelijke gemeenschap met haar. terwijl hare harten zeer verteederd werden en hij haar wees op Cbistus, de hoop der heerlijkheid, den Hoogepriester en den eenigen Zaligmaker. Tot zijne groote blijdschap bevindt hij, dat van de oogen zijner beminde oude moeder nn de schellen des bijgeloofs zijn afgevallen, en dat haar vertrouwen rust op Jezus Christus alleen. Na de jverpleegden bezocht te hebben in het hospitaal te Brèves, waar hij zes jaren geleden „liefelijke tijden van 's Heeren gunst" had genoten, bevindt hij, dat de bejaarde Overste, nog „in de groenheid des Goddelijken levens," al hare nonnen er toe gebracht heeft met haar te deelen in de hoop, welke zij had leeren kennen door rijn eerste bezoek. Spoedig werden zij in plechtige stilte voor den Heere gebracht, door eenen Geest gedoopt wordende in één lichaam. „Toen", zoo schrijft Grellet, „werd mijn hart onder haar uitgebreid in de liefde van Christus, die haar gepredikt werd als het Brood des Levens. Zij werden ingeleid in den tempel haars harten, geheiligd door den Geest om daar Gode den dienst te brengen, die Hem welbehaaglijk is; de aanbidding in geest en waarheid. De doop, welke het nieuwe schepsel vormt, werd hun voorgesteld, en ook het brood des Levens op 't welk het nieuwgeboren kind van God teert." Den volgenden dag bleek het, dat de non, welke hem vergezelde tot sommige der gevangenissen, eene medearbeidster was om zondaren tot Christus te leiden. Te midden van dezen liefdearbeid werd Grellet pijnlek aangedaan door de oorlogen en geruchten van oorlogen. Na den tekst te hebben aangehaald: „Indien de dooden niet opstaan, waarom worden rij dan ook voor de dooden gedoopt?" zegt hij: „Zullen sommigen onzer wellicht zeggen, indien er geen hoop bestaat om het einde te zien van deze tooneelen van menschelijke ellende, kommer en droefenis, waarom zijn wij dan in dezen toestand van worsteling gebracht? Waarom staan dan onze voeten op dit pad van doodsbenauwdheden? Opnieuw riet hij, hoe bijgeloof aan de eene, en ongeloof aan de andere rijde, het leven van den waren godsdienst zoekt overhoop te werpen; toch wordt hij te Toulouse vertroost door geheüigden omgang met „eenige weinige dierbare zielen," al is het dan ook, dat'rijn hart breekt bij de aanschouwing van de overstroomende onzedelijkheid en dwaasheid op de straten dier stad, welke eenige dagen te voren bezaaid waren geweest met gewonde krijgers, na een treffen tusscheu Engelschen en Franschen. In verschillende deelen van de stad lagen nog afgezette armen en beenen opgehoopt, als waren het zoovele stukken hout. Te Rhodez ontmoette hij weder vrome nonnen, van welke vele, zijns erachtens, niet verre waren van bet koninkrijk Gods, en schitterende sieraden in de Gemeente zouden worden, zoo zij bevrijd raakten van de leibanden harer blinde leidslieden. In de gevangenissen bezocht hij een aantal jonge lotelingen, die wederspannig werden genoemd en spoedig in ketenen naar het leger zouden gezonden worden. Zij snikten luide, toen hij hun de vertroostingen des Evangelies voorhield,. eer zij naar het slagveld afmarcheerden, of misschien in den put van onzedelijkheid en ontucht verzonken. In een brief, in dien tijd geschreven, zegt hij: „Mijn hart is in mij gebroken; mijn vleesch en beenderen zijn verbrijzeld. O Heere! wanneer zullen deze dingen eindigen ? Hoe lange nog zal de mensch zijnen naaste zijn tot den grootsten van alle kwelgeesten?" Dit zijn harde woorden, woorden als van een profeet uit den ouden dag, maar immers niet te sterk om de gevoelens uit te drukken van eenen, die iets kende van des grooten Apostels gewilligheid, „om te vervullen de overblijselen van het lijden van Christus?" Doch indien het lijden overvloedig was in dit gevoelige en getrouwe hart, ook de vertroosting was er, en spoedig lezen wij van een groote vergadering van vrienden en anderen te Congenies , waar de overschaduwing van 's Vaders liefde zoo groot was, dat de geheele vergadering, mannen, vrouwen en kinderen, in tranen losbarstte. Aan het einde eener merkwaardige samenkomst van Protestanten en Roomsch-katolieken, trad een bejaard priester op hem toe, die, na gesproken te hebben van de zegeningen, welke dien dag op hem waren uitgestort, de gedachte opperde, dat dewijl de Heere Steven Grellet had uitverkoren als Zijn bijzonder werktuig om Zijn heerlijk Evangelie te prediken, hij (Grellet) het moest verkondigen in alle steden en dorpen in dien omtrek, omdat daardoor veel goeds zou gedaan worden. „Ik stelde in 't licht," zegt Grellet, „wat de plicht is van een dienstknecht van Christus; dat het niet aan hem staat zijne eigene gangen te bepalen, maar dat hij eenvoudig en geloovig heeft te gaan, waar de Heere hem zendt en daar alleen om daar te spreken alleen datgene wat hem wordt opgedragen , waaraan de oude man zijne toestemming gaf." In eene bijeenkomst te NJmes, waren alle aanwezigen zoo diep bewogen, dat aller oogen vochtig waren, en allen met „teedere aandoening" bij het slot af- scheid namen van Grellet. Onder hen waren twee officieren van de gensd'armes, die, na de straat bereikt te hebben, hem op de meest beleefde manier mededeelden, dat zij last hadden van den Prefect om hem te arresteeren. Zij hadden hem sedert eenige dagen gezocht, steeds van plaats tot plaats te laat komende om hem te vinden. Nu konden zij den Heere danken, dat het hnn vergund was geworden, zulk eene samenkomst bij te wonen, en de bezoeking te mogen gevoelen der verlossende liefde van Christns. Het viel hun zeer hard genoodzaakt te zijn hem naar den Prefect te geleiden. Grellet moedigde hen, gelijk van zelf spreekt, aan, hunnen plicht te doen. De ontvangst bij den Prefect was zeer ruw, scherpe bedreigingen werden vernomen met het oog op de talrijke vergaderingen, die Grellet door het land heen gehouden had. Vooralsnog moest hij naar de gevangenis gaan, totdat een relaas van het geheel naar Parijs zou kunnen gezonden worden. Hem werd evenwel vergund dien avond naar zijn hotel te gaan, op voorwaarde den volgenden morgen te negen ure terug te zijn. Hij had geen tijd om te eten, sedert hij. van St. Gilles was komen loopen, waar dien morgen een vergadering geweest was. „Afgemat naar het lichaam", schrijft hij, „werd mijn geest verkwikt in den Heere; de vreugde van Diens nabijheid, waarin het leven is, mij genadiglijk dien dag werd geschonken, en ik genoot grooten vrede door mij zeiven over te geven aan Zijnen wil, wat het ook wezen mocht, dat Hij zou toelaten dat mij mocht overkomen." Maar kerkermuren konden zijne voeten niet afleiden van het pad van den dienst. Den volgenden morgen werd hij eenigszins beleefder ontvangen, en eer hij wordt vrijgelaten, zijn hem vele vragen gedaan in betrekking tot de Christelijke getuigenissen van de Kwakers. Marseille bereikt hebbende, meende Grellet, dat Italië het naaste arbeidsveld wezen moest. Maar hoe die reis te volbrengen? Het was oorlog; roovers maakten den weg onveilig; hij was alleen; als gezant van den Vredevorst wilde hij zich met voegen bij de gezelschappen van reizigers, beschermd door gewapende mannen. Daarenboven ziet hij zich verhinderd den gewonen weg over Mount Cénis te nemen. De eenige rechte weg voor hem. schijnt te zijn: een nagenoeg onbegaanbaar pad over de bergen om Nice. Alhoewel bij zich zeiven verzekert dat de Heere hem door alles zal heenvoeren, kwam het niet tot eene beslissing bij hem, zonder veel strijd en ernstig gebed. De reis was even gevaarlijk als moeilijk; want, al vielen hem geene benden struikroovers aan de weg — indien er al sprake mocht wezen van een weg — leidde over hooge, rotsachtige bergen en langs afgronden; het pad was zoo steil, dat het werkelijk kon gelijk gesteld worden met een trap, bedekt met rollende steenen en bovendien zoo smal, dat één mistred van den muilezel noodlottig had kunnen zijn. Toch volgde hij eenen zekeren, hoewel onncntbaren Gids, en het geloof werd in aanschouwen veranderd toen eenigen tijd later het hem bekend werd, dat zijne gan-en' letterlijk waren afgewend van de nasporingen der gendarmerie, die hem vervolgden. Want toen de Prefect van Nlmes antwoord had ontvangen van den minister van politie te Parijs, bestond dit antwoord in een bevel om Steven Grellet gevangen te nemen. Ie Marseüle vernemende, dat de man, dien zij zochten, was afgereisd naar Italië, kwam het in de verste verte niet in hunne gedachten op, dat hij het gevaarlijke bergpad zou hebben durven kiezen. Derhalve trokken zij voort tot Chambery op den weg naar Mount Cenis; maar, bevindende dat hij niet door die stad getrokken was, rapporteerden zij aan den Prefect, dat hunne nasporing tot niets geleid had. DERDE DEEL. „De velden, in vele streken door mij bezocht, zijn wit om te oogsten, zoodat ik somtijds gewenscht heb het leven te mogen leven van Me thusalem, of dat de zon nimmer onder mocht gaan, opdat ik mijn deel mocht hebben in het groote werk, hetwelk onder deze volken te doen valt." Steven Grellet. 8TBVEN GRELLET. „Voorwaar mijne hand vergete eer zich zelve, en mijne tong kleve aan mijn gehemelte, dan dat ik vergete de veiligheid, den zegen van de leidingen van des Heeren Geest, of ooit ophoude daarvan te getuigen als een deel van de heerlijke bedeeling de& Evangelies." Steven Grellet Op het hart van Steven Grellet had een zware last gedrukt met het oog op Rome en andere plaatsen in Italië. Daar het hoogst onveilig was om over land daarheen te reizen, ter oorzake van de struikroovers, zoo besloot hij zich te Livorno in te schepen. Doch toen hij zich wilde gaan verstaan over de passage , werd hij zeer neerslachtig van wegen de duisternis, die voor hem scheen te liggen, terwijl een stroom van licht, als 't ware, achter hem scheen. Wat beteekent deze stemming, en wat is de Heilige Wil, buiten de grenzen waarvan hij geen waren dienst voor Christus kon ten uitvoer brengen ? Hij stond stil en keerde daarop terug naar zijn logement, waar hij in de stilte van zijne kamer den Heere smeekte om de leiding, waaraan hij zoo grootelijks behoefte had. Zeer sterk wordt hem te gevoelen gegeven dat hij wel naar Rome, Napels en andere plaatsen zal gaan, en dat hij in die plaatsen met doopen zal gedoopt worden, maar nog niet; want nu moest hij in aller ijl naar Genève en andere deelen van Zwitserland trekken. Zijne ziel werd diep verootmoe- digd en gebogen voor God, die opnienw de belofte vervulde, hem geschonken, eer hij Amerika verliet: „Ik zal nonderwijzen en u leeren van den weg, dien gij zult gaan." Zijn reis liep nu over Turijn, welke stad hij veilig bereikte, hoewel niet zonder menig alarm van roovers, en bijna dagelijksche berichten van door hen begane moorden. Hij had belangrijke gesprekken met bijzondere personen, onder welke een heer, die Boomsch-katholiiek priester geweest was; eenige hoogleeraren van de universiteit en den hofkapelaan van den Prins van Sardinië. Hij wendde ook zijne gedachten naar de Waldenzen, aan wie hij sedert lang zich dienstschuldig had gevoeld; en zijn hart werd zeer naar hen uitgedreven in sterke liefde des Evangelies in hun niet ver verwijderd oord te midden van de valleien van Piemont. Maar naar hemelsch bestier uitziende, werd het hem duidelijk, dat hij naar Genève moest gaan, en wel zonder verwijl. Waarom, dat wist hij niet. De reis daarheen eischte vijf dagen en nachten; maar, waar hij in den geloove den tocht aanvaardde , daar was het hem, als liet hij een zwaren last achter zich, en zijn hart werd zoo vervuld van eerbiedigen dank voor de vertroostingen des Heeren, dat hij geene vermoeienis gevoelde; desniettemin vroeg hij zich toch verwonderd af, waarom hij zich aldus moest haasten naar Genève. Hij wist niet, dat de tijden daar zoozeer veranderd waren, en dat bijna alle geestelijke leidslieden Socinianen waren, en dat zijne werkzaamheden onder hen tot een eeuwigen zegen zouden worden. Spoedig na zijne aankomst bezocht hij eenige hoogleeraren in de godgeleerd heid, aan wie hij brieven van introductie had, en ontving hij eene dringende uitnoodiging ter bijwoning eener algemeene vergadering van geestelijken, welke dien avond zou gehouden worden. Hij schrikte van het denkbeeld om alleen, als een Vriend, onder geleerde mannen en hoogleeraars te gaan; maar wachtende op des Heeren leiding, met een ernstig gebed, verstaat hij, dat hij het kruis heeft op te nemen, hetwelk voor hem Ligt. Ook herinnert hij zich levendig, hoe rijn gemoed met kracht werkzaam geweest was te Montauban en eenige andere plaatsen, ter oorzake van het zaad des ongeloofs, uitgestrooid door eenigen van de Protestantsche geestelijkheid, en zal hij nu, waar een deur voor hem geopend wordt, zich terugtrekken in plaats van getuigenis voor de waarheid te gevenP Daarenboven, zou het niet ten deele voor dat doel kunnen wezen, dat hij in zoo groote haast hierheen gevoerd werd? In rijn hart op God steunende, ging hij naar de samenkomst en toen hij bevond, dat de hoogleeraren in de godgeleerdheid en de geestelijkheid hem vragen wensen ten voor te leggen in stede van hunne zaken af te doen , herinnerde hij zich met nieuwe vertroosting en opbeuring de belofte van Christus, dat aan Zijnen discipelen gegeven zou worden wat zij spreken moesten voor Zijnen naam, als zij voor koningen en stadhouders zouden gebracht worden. De vragen liepen over de hoedanigheden, vereischt tot de bediening des Evangelies, den eeredienst, het ware lidmaatschap van de Gemeente van Christus, den Doop, het avondmaal, de heiligmaking, de verkiezing, de verwerping en bijzonder over de verlossing en de zaligheid door Jezus Christus. Ook werden vragen vernomen, rakende de Goddelijkheid en de Godheid van Christus, waardoor de weg geopend werd tot een vol getuigenis van Hem in Zijne verschillende bedieningen en hoedanigheden , als waarachtig God en waarachtig mensen. Grellet wees ook op de ontzaglijke verantwoordelijkheid, die op hen rustte vanwegen het ongeloof voorgestaan door mannen, welke uitgingen van hunne hoogeschool. De zeer ernstige vergadering hield meer dan drie uur aan. Een verscheidenheid van andere diensten onder rijken en armen in Genève opende zich nu voor hem. Er werden bijeenkomsten gehouden in de huizen der Profestantsche leeraars, en acht predikanten kwamen hem bezoeken, verlangende meer te vernemen uit zijnen mond betrekkelijk den eeredienst, den leeraarsstand enz. Eer hij Genève verliet, vernam hij, dat na de nederlagen door Napoleon geleden bij Leipzig en elders, een gedeelte van zijn leger in Italië was gevlucht en door de Oostenrijkers vervolgd werd, terwijl een ander deel in aller ijl over den Kijn in Frankrijk was teruggetrokken. En zoo zag hij nu ten duidelijkste, hoe goed het was, verhinderd te zijn geworden naar Home te gaan bij zulk een crisis, en evenzoo naar de valleien van Piemont. „Loof den Heere, o mijne ziel 1" schrijft hij, „stel altoos uw vertrouwen in de leiding van Zijnen Goddelijken Geest, die alleen uwe gangen kan en moet regelen." Te Zurioh stelden twee predikanten hunne huizen tot openbare samenkomsten open; een hunner was Antistes Hesse, het hoofd der geestelijkheid in dat canton „groen in den ouderdom en van zeer teederen geest." Op zijn verzoek gaf Grellet hem eene schets van wat de Vrienden (Kwakers) gelooven, dat in het Nieuwe Testament voorgesteld wordt van de nieuwe geboorte, den doop des Heiligen Geestes, het Brood des Levens, waarmede zich de vernieuwde ziel voedt, den eeredienst, de bediening, het geloof in Christus, en de gave en het werk des Heiligen Geestes. Hesse zeide daarop: „Ik heb de Schrift vlijtig bestudeerd rn het Grieksch, het Hebreeuwsch en het Latijn; maar het is alleen in de school van Christus, door de onderwijzingen des Heiligen Geestes, door Wien alleen de dingen Gods gekend kunnen worden, dat ik heb geleerd de door u voorgestelde zaken als waarheid te erkennen." Terwijl de volgelingen van den Vredevorst aldus met elkander spraken, was Zurich vol Oostenrijksche en Hongaarsche troepen. Aan eene table-d'höte ontmoette Grellet vele officieren, onder welke er waren, die er voor uitkwamen, zeer dankbaar te zullen zijn, indien de vredelievende zin, door het Evangelie verwekt en door de Kwakers betracht, heerschende mocht worden. Zijzelve zouden dan niet op weg zijn om te slachten of geslacht te worden. Terwijl zoo dagelijks troepen kwamen en gingen, greep Grellet de gelegenheden aan om met vele officieren te spreken over het Evangelie van vrede en zaligheid, en zoo begeerig waren zijne hoorders, dat hij menigmaal opstond van de tafel, zonder den tijd gehad te hebben om iets meer dan eenige beten te nemen. De samenkomsten te St. Gallen waren tijden van gezegende ervaringen van 's Heeren nabijheid en de bezoeken aan vele familiën deden denken aan de breking des broods, van den Heere gezegend, van huis tot huis. „Hoewel Zwitserland," schrijft hij, „gedronken heeft uit den drinkbeker der hoererij, gelijk ook al de omliggende volken, toch worden er vele kostelijke zielen gevonden, die deel hebben aan het in Christus verborgen leven in God, en die zeer veel verwantschap hebben aan alles wat ik gevoel in mijzelven." In Beieren werd de nieuwe ondervinding opgedaan dat, waar de goede Herder zijne schapen voortleidt, Hij voorgaat. De Kroonprins zond om Grellet, en beleed met tranen in de oogen zijne diepe overtuiging van zonde en schuld; hij werd gewezen op den eenigen Zaligmaker. Daarop wenschte de Koning hem te zien, en omhelsde hem toen zij afscheid namen. Te Landshut had hij eene bijeenkomst met de studenten van de hoogeschool, die ook door verscheidene priesters werd bijgewoond. Hij werd geleid om te spreken over de bron, waaruit de zuiverè en le» vende Evangeliebediening vloeit, dat is: Christus en Zijn Geest; dat indien wij de dingen Gods bedienen, wij den Geest Godg 4 moeten hebben, want zonder den Geest kunnen zij niet gekend 'worden. Zijn tolk was Sailer, een merkwaardig Roomsch-katholiek priester, die jongelieden opleidende voor den priesterstand, gewoon was hun aan te zeggen, dat het voor hen een vereischte was leerlingen te worden in de school van Christus, onder Wiens leiding en door Wiens onderwijs alleen de dingen Gods kunnen worden verstaan. Het natuurlijk gevolg van deze onderrichting werd gezien in het aantal zijner kweekelingen, die het Roomschkatholicisme verzaakten. Grellet, die gewoon was de geschriften der Kwakers te verspreiden, bemerkte dat Sailer aireede eenige hunner boeken bezat, die hij dikwijls las. Sprekende over vele verlichte en vervolgde priesters schrijft Grellet: „Voorwaar dezen zijn een zaad des Heeren, dat ik geroepen ben te bezoeken, als een gering werktuig, door Hem gebruikt om hen te drenken in hunne verlatenheid uit de bron, die vloeit van uit Zijne heilige tegenwoordigheid." Wat beteekent het in die wezenlijke tegenwoordigheid Zijns Heeren, dat hij telken dage zijn leven in gevaar weet ? dat eens een roover van achter eenen boom springt en de teugels van zijn paard grijpt, terwijl anderen rondom de slee komen staan ? En wat hindert eene koude, zoo hevig, dat de sneeuw des nachts in een hevigen storm hem op het gelaat bevriest, terwijl zijn hart zoo verwarmd werd door de liefde Gods, dat hij zich gevoelde als Jakob, toen deze van Beth-el kwam? Van die tegenwoordigheid is hij zich ook bewust in het paleis van Oettingen, waar hij zoo ernstige en doopende gesprekken had met de vorstelijke bewoners, als welke hem herinneren aan Penn's verhaal van diens onderhoud met de Prinses Elisabeth en de gravin van Home. Te Neurenberg kwam hij in kennis met Schoener, het hoofd der geestelijken aldaar, die in menige godsdienstige bijeenkomst aan zijne zijde zat. Uit gemoedelijke overtuiging hadden Schoener en sommige anderen de door hunne Kerk gestelde vormen verworpen, en zich in hunnen eeredienst ten doel gesteld „op de gevoelige bewegingen des Heiligen Geestes te letten in de prediking, het gebed, of het stilzwijgen." In een onderhoud met Grellet merkte hij op: „De Geest leidt tot het wezen." Ook spreekt Grellet van eenige Roomsch-katholieke priesters, die hem gezegd hadden, dat het hun voorkwam recht te zijn, hunne tegenwoordige positie te verlaten, en te helpen anderen te leiden tot een geestelijken godsdienst. Hij schrijft: „Ik kan hun geen anderen raad geven dan nauwgezet en geloovig Hem te volgen, die een goed werk in hen begonnen heeft en hen veilig zal leiden. Zij zijn mij dierbaar, en ik weet, dat zij zich verheugen in het bezoek, hetwelk ik hnn bracht door de liefde des Evangelies. Mijn leven schijnt met het hunne te zijn saamgeweven. Sommigen meenen in mij een man te zien van diepe geleerdheid, terwijl mijne grootste wetenschap is: niets te weten — niets dan. Jezus Christus en Dien gekruisigd. Hij is het, die mond en wijsheid is, als mijn mond in het stof is gelegd." In eene vermelding van Grellet's dood voorkomende in de „Burlington American" wordt met waardeering gesproken van zijnen dienst. Nadat gezegd is, dat hij een langen tijd bekend stond bij de lieden van Burlington en dat des grooten Apostels beroep hier veilig aangehaald mocht worden: „Gij zijt getuigen, hoe heilig, en rechtvaardig, en onberispelijk wij onder ugeweest zijn," zegt de schrijver. „Zijne Evangelieprediking was van zeldzaam geëvenaard en waarschijnlijk nooit overtroffen karakter. De voornaamste trek er van was levendigheid. Volkomen vrij van elk spoor van 't eigen ik, predikte hij Jezus Christus en Dien gekruisigd. Het lijden Zijns Heeren om der wille van den zondigen mensch greep hem diep in de ziel. Zijne preeken verrieden eene buitengewone oorspronkelijkheid, gedachtenvorm en geestelijken rijkdom. In betooning des Geestes en der kracht lichtte hij zijne onderwerpen toe met uitspraken, saamgebracht uit verschillende gedeelten van het Heilige Boek, en die zijn hoorder zich voorgesteld zag in een licht, als waarin hij ze nooit te voren had beschouwd. Alle menschen als zijne broeders beschouwende, gaven zijne openbare bediening en gebeden getuigenis van rijne uitgebreide belangstelling in het geheele menschdom en rijne innige belangstelling in de lotgevallen en bewegingen der natiën." Op zijnen weg naar Frankfort had hij veel te lijden door het gericht van vele wagens, uit welke het bloed van gewonde soldaten op den grond vloeide. In de stad ontmoette hij beklagenswaardige krijgsgevangenen , half verhongerd en krank, en vernam hij van Pruisische officieren ijselijke mededeelingen betreffende de vlucht van het Fransche leger dat zijnen weg overal had bezaaid met dooden of stervenden. Met een bezwaard gemoed liet hij Frankfort achter zich, en toch ook met eerbiedigen dank. Hij was nu veertig jaar oud, drie en twintig jaar vroeger was hij, in datzelfde gedeelte van Duitschland, soldaat, levende onder den invloed van denzelfden geest, als dien, welke nu de schoone wateren van den Rijn verf- de met menschenbloed. Vele waren ook de slachtoffers van de pest, die den aftocht van het Fransche leger volgde, en in Neuwied was nauwelijks één gezin, waar niet een doode was uitgedragen. Zeer ernstig waren de samenkomsten, die Grellet daar had, en menigmaal werd hem des morgens bericht gebracht van de ziekte of den dood van iemand, die den vorigen avond nog tegenwoordig was geweest. Als hij zijne reis voortzet langs het oorlogspad, begint hij te verstaan, dat, welke ook de jammeren mogen wezen van het slagveld, zij niet meer zijn, dan „een deel, wellicht het kleinste gedeelte, van de weeën en de ellende van dezen ijzingwekkenden geesel." En zoo vreeselijk sloot zich ongebondenheid en ontucht aan bij deze ellende, dat zijne ziel overstelpt werd van jammergevoel. Te Elberfeld wachtte hem eene vertroosting, want daar trof" hij „vele teedere en bezochte zielen" aan. Bij tijden verheugt zich mijn geest zeer voor het aangezicht des Heeren, terwijl ik onder die lieden ben, dewijl Hij Zich zoo medelijdend nederbuigt tot Zijne beproefden en bedroefden, en den stroom Zijner opbeurende vertroosting van Zijne heilige tegenwoordigheid onder ons doet vloeien, gedurende de samenkomsten, door ons gehouden. Die bijeenkomsten waren inderdaad samenkomsten van aanbidding en verheerlijking, want onze harten waren diep eerbiedig gebogen voor den Heere op Zijne heilige voetbank." 1) Groot was Grellet's teleurstelling bij zijne komst in Pyrmont, toen hij daar vernam dat de kwaker, die zijn tolk zou wezen, krank lag; want hij had geloofd, dat daar veel dienstwerk zijne 1) Jesaia LVII: 15. „Er is niets dat Gode zoo aantrekt, dat zoo na verwant is met heiligheid, als een verbrijzelde en nederige geest. Het is eenvoudig onmogelijk voor God te wonen of te heerschen, waar het eigen ik op den troon zit Wanneer het door den Geest Gods ontdekt wordt, en de ziel ziet, hoe het juist het eigen ik is geweest, dat God buiten heeft gehouden, met wat schaamte wordt dan het hart verbroken Het is deze verbrokenheid en dit gedurig verbreken, dat hier bedoeld wordt Zijne innerlijke waarheid bestaat hierin, dat de ziel niets in zich zelve kan zien om op te hopen of te vertrouwen. En het minst van al kan de ziel zich voorstellen, dat zij een voorwerp zou wezen van Goddelijk welgevallen, of een geschikt vat voor den Goddehjken zegen. En toch is dit juist de boodschap, die het woord des Heeren tot ons geloof brengt Het is in geloof, dat de Heilige geopenbaard wordt aan de nedergebogen ziel. Het geloof is altoos het tegengestelde van wat wij kunnen gevoelen en zien Gelukkig de ziel, die willig is terstond de les te leeren, dat het altoos bezwaarde ziel wachtte. Voor den Heere stortte hy zijnen kommer uit, en de vergaderzaal binnentredende, werd hem gezegd, dat een knaap tegenwoordig was, van zestienjarigen leeftijd, die de Engelsche taal zeer goed verstond, en die zeide zijn best te willen doen. Na eene wijle stond Grellet op, onder den drang des Heiligen Geestes, om aan de vergadering bekend te maken, wat hij meende het woord des Heeren tot hen te zijn. „He lieve knaap" — zoo noemde hij hem — „stond naast hem, en vertolkte gereedeUjk in het Duitsch wat gesproken werd." Deze knaap was de nu overleden Benjamin Seebohm, die met groote belangstelling had uitgezien naar het bezoek van „een Amerikaanschen Vriend" van den dag af, dat rijn oom hem had gesproken van de ontvangst van eenen brief van Steven Grellet, meldende dat hij op weg was om een godsdienstig bezoek af te leggen aan de Vrienden in Pyrmont en Minden. Vele vragen werden door den schranderen knaap gedaan. „Mijn oom", zegt bij, „luisterde zeer vriendelijk en met alle aandacht naar mijne vrij dringende vragen. Hij gaf mij een zeer heldere, doch eenvoudige verklaring van de natuur der roeping tot de bediening des Evangelies; den invloed, onder welken de dienstknechten van Christus bewogen moeten worden in hunne diensten, gedreven door liefde en een gevoel van Goddelijke roeping, onder de leidingen van'den Heiligen Geest." De aanmerkingen, die door den oom gemaakt werden, zonken diep in het gemoed van den moederloozen knaap; bijzonder die, welke betrekking hadden op het werk van den Heiligen Geest in het hart. Het was hem, als leerde hij nn, wat de heilige bron was van de gevoelens, die hem van zijne kindsheid zoo gemeenzaam geweest waren. Diep overtuigd van rijne vervreemding van de wegen Gods, trachtte hij tot Hem te bidden. Hij was zeer bevreesd, dat hem geene gelegenheid zou worden geschonken om bekend te worden met den vreemden prediker, tot hij, tot rijne verwondering, gevraagd werd diens tolk te willen rijn. De last van den dienst, dien hij aan anderen had door de zich gelijk blijvende ondervinding is van zwakheid en kracht, van ledigheid en vervulling, van diepe verootmoediging en de wonderbare inwoning des Heiligen. Wilt gij niet nu gelooven, dat zelfs in u, hoe arm, hoe diep verdorven, hoe verbroken gij u gevoelt, Hg een welbehagen heeft, Zich woning bij u te maken! O, dit is het pad tot eerzaamheid." — Heilig in Christus; van A.' Murray. over te brengen, ging voor hem zelf niet verloren. Hij schrijft: — „Steven Grellet bezocht de gezinnen der Yrienden in hunne eigene woningen, en ik moest hem vergezellen; ook bleef hij niet in om huis. Hij sprak ons allen ernstig aan, maar met eene zalving, eene teederheid en liefde; die elk hart scheen te treffen De woorden, welke hij tot mij richtte, waren zeer treffend, bijna profetisch. Mijne ziel boog voor de boodschap. Ik was zeer aangedaan, en nederziende (er was toen geen vloerkleed) zag ik dat de vloer nat was van mijne tranen, zoo rijkelijk vloeiden ze. De harten waren in die dagen gevoelig, en wij schaamden ons niet zulks te toonen; ook vervloog de indruk niet, of werd zij minder bestendig door de niet onderdrukte beweging Steven Grellet's bezoek en Evangeliear- beid werd het keerpunt in mjjn leven." Bij zyne aankomst te Osnabriick gevoelde Grellet zich zeer ontmoedigd, dewijl hij geene aanbeveling had bij eenigen inwoner, maar gelijk zijne gewoonte was, hij wachtte ook nu op den Heer, en de straten inloopende, uitziende naar 's Vaders aanwijzing, wordt hij aldra aangesproken door een man van eerbiedwaardig voorkomen, die hem de vraag doet, of hij een Vriend (Kwaker) is, en of hij bekend is met John Pemberton, een Amerikaansch leeraar. Hij neemt Grellet mede op bezoek bij ernstig gezinde lieden, rijken en armen, Protestanten en Eoomschen, en daarna komen ze allen bijeen en wordt er een indrukwekkende vergadering gehouden. Nadat deze geëindigd is, spraken vele bejaarde mannen en vrouwen, die zich John Pemberton's bezoek van voor twintig jaar herinnerden, hunne tevredenheid en voldoening uit over het feit, dat zij weder eenen Vriend hadden mogen zien, en opnieuw begunstigd waren met de breking van het geestelijk brood in de tegenwoordigheid des Heeren. In Engeland aangekomen, was Grellet's verblijf te Londen ' de woning van William Allen, later zijn trouwe medearbeider in den Evangeliedienst op het vasteland. Hij spreekt nu van dezen, zijn gastheer, als een man, wiens leven wordt besteed in werken van barmhartigheid en weldadigheid, en op wien hij ziet als op eenen van des Heeren gezalfden. Van zeer uiteenloopenden aard waren gedurende de eerstvolgende maanden de werkzaamheden van Grellet. De Jaarlijksche Bijeenkomsten te Dublin, naar welke zijn hart, toen hij nog in Duitschland was, sterk uitging, werd bijgewoond en was, volgens rijn zeggen, „een tijd van veel goeds." En toen werd daar op zijn hart de nood gebonden van vele klassen te Dublin. Twee groote samenkomsten werden gehouden met het garnizoen in het kasteel; sommige der militairen deden hem denken aan Cornelius, den hoofdman over honderd. Ook werden vele vergaderingen gehouden van de meest ontaarden des volks. Hunne ellende, hun jammer, hunne zedeloosheid, waren genoeg om iemand geheel te doen versagen. Dit was zoo letterlijk het geval met zijn beminden metgezel, William Forster, dat Grellet het werk alleen moest voorzetten, somtijds bemoedigd door de ontmoeting van eenen Lazarus, vol zweren en vol geloof, of eene weenende Maria aan 's Meesters voeten; terwijl onder de diepstgezonkenen en uitgeworpenen enkelen een waarlijk gevoelig hart openbaarden, anderen vrij wat rustiger waren, dan men zou hebben durven verwachten. Gedurende de Londensche Jaarlijksche Samenkomst, een tijd van overvloediger zegen, geraakte hij opnieuw tot levendige en ernstige werkzaamheid der ziel voor hen, die zooveel te lijden hadden van den oorlog en zijne gevolgen op het vasteland van Europa, en hij smeekte den Heere den weg voor hem te openen om voor Koningen en Overheden te mogen pleiten dat, zoo mogelijk, een herhaling van zulke gruwelen mocht voorkomen worden. Spoedig daarop vernam hij, dat men te Londen den Keizer van Rusland, en den Koning van Pruisen verwachtte. In gezelschap van William Allen en twee andere Kwakers bood Grellet een Adres aan van de Sociëteit der Vrienden aan den Koning van Pruisen, te gelijk met een aantal boekdoelen van de geschriften der Kwakers. Het onderhoud met den Czaar Alexander had plaats in het Pulteney Hotel. De Keizer ontving de Kwakers aan de deur van zijn apartement, nam hen vriendelijk bij de hand en zeide langen tijd verlangd te hebben naar zulk eene gelegenheid. Door de Keizerin had hij gehoord van Steven Grellet. Menige vraag deed hij betreffende de godsdienstige getuigenissen en gewoonten van de Kwakers, en op hunne antwoorden zeide hij bij herhaling: „Deze gevoelens zyn ook de mijne." Hij merkte op, dat ware godsdienst niet kon bestaan in uitwendige vormen, maar de eerbiedige nederbuiging van 's menschen hart voor God vereischte. „Ik bid dagelijks," voegde de Keizer er aan toe, „niet in een vorm van woorden, maar gelijk de Heere, door Zijnen Geest, mij overtuigende van mijne behoeften, mij bekwaamt te doen." Het onderwerp van het zondige des oorloge kwam ter sprake, en de Keizer zeide dat hij zeer sterk had verlangd, naar eene vereffening der geschillen onder de gekroonde hoofden door scheidsrechters en niet door het zwaard. Voor zij afscheid namen, gevoelde Grellet, die hartelijk deelnam in den strijd, de verzoekingen en moeilijkheden, welke 's Keizers hooge positie met zich bracht, behoefte deze zijn deelneming in woorden te uiten. Met tranen hield de vorst Grellet's hand, eene wijle het stilzwijgen bewarende, waarna hij zich aldus uitsprak: „Deze uwe woorden zijn mijne ziel zoet en liefelijk; zij zullen lang in mijn hart gegrift staan." Zijne zuster, de Groothertogin, vroeg later, of ook zij dezelfde boeken, door de Kwakers in 't licht gegeven, als den Keizer geschonken waren, ontvangen mocht. Zij kwam in gezelschap van haren broeder den Keizer, en zijnen afgezant in eene van de vergaderingen in de Westminster-vergaderzaal. Grellet bezocht nu eenige andere deelen van Engeland. In zijn dagboek merkt hij op: „De liefde tot het geld is als een kanker en verwoest het teedere leven." Opnieuw in Londen zijnde, werd zijn hart diep getroffen door het lijden en de ellende zijner medeschepselen; het was hem alsof „zijne ziel in de plaats van dier menschen ziel" was geplaatst. Gelijk dat in den regel bij hem het geval was, vonden deze gevoelens hunne practikale uitdrukking in dienstwerk, en nog voor eenigen tijd wordt hij teruggehouden van de geliefden, voor wie zijn hart klopt; maar zijne ziel „buigt zeer eerbiedig voor Hem", aan Wiens veilige hoede en leiding hij zich geheel en al overgegeven had. Zulke werkhuizen in Londen, als hij nog niet gezien had, werden nu door hem bezocht in gezelschap van zijne vriendin Mary Stacey. Onderwijl verminderde zijne warme belangstelling in de Vrienden niet, en ernstig was zijn verlangen, dat hun leven in overeenstemming stond met hunne leeringen en getuigenissen. Een tijd van dienst in Vlaanderen werd gevolgd door een allergevaarlijkste reis in het late najaar van 1814, en opnieuw mochten zijne vrouw en hijzelf zich met elkander verblijden in de groote goedertierenheid des Heeren, en begeeren, dat door Zjjne genade zij „tot aan het einde van hun leven gansch offervaardig mochten bevonden worden aan Hem en aan Zijnen dienst." En hoe zag hij terug op den arbeid van de voorbijgegane drie en een half jaar P „Ik ging uit arm, zeer arm van geest, en toch kan ik ia waarheid zeggen, dat mij niets heeft ontbroken. Het is des Heeren werk, en Hem zij al de lof en heerlijkheid toegebracht." Zoodra hij zulks geschikt doen kon, zette Steven Grellet er zich toe om zaken te drijven, daartoe in compagnonschap tredende met een zijner familieleden. Niet noodig was het, dat hij ons vertelde van hunnen toeleg om hun bedrijf met alle voorzichtigheid te voeren, zich in de behartiging er van houdende aan „de beperkingen van den Geest der waarheid." Hij hoopte nu, dat het geheele werk, 't welk „zijn dierbare Meester voor hem in Europa had, geëindigd mocht wezen, en allerliefelijkst was de vrede, dien hij smaakte, wanneer de herinnering verwijlde bij de daar doorleefde ervaringen. Zijne zaak werd zeer winstgevend en de genoegens des huigelijken levens met zijn eenvoudige geriefelijkheden moeten wel liefelijk en aangenaam geweest zijn, na zoo langen zwerftocht en zoovele ontberingen. Wy kunnen ons dan ook niet verwonderen, hem ontsteld of althans bijna zoo, te vinden, waar de Heere een nieuw arbeidsveld voor zijne dienstwillige ziel stelde; een arbeidsveld zoo groot, dat het niet minder dan Noordelijk Europa, deelen van Klein-Aziè, Griekenland , Italië, Rome en vele streken van Duitschland en Spanje omvatte. Opnieuw „boog hy zeer diep voor den Heere", diep genoeg om te zeggen: „Hier ben ik, Heere; doe met mij, wat Gy' wilt; zoo Gy maar met mij gaat!" Maar eer hij dezen veelomvattenden dienst aanving, bevindt hy het zyne roeping Haïti te bezoeken, en vele gezegende samenkomsten werden op dat eiland gehouden. Niettegenstaande de tegenwerking van Spaansche priesters en monniken, had eene groote vergadering plaats te Les Cayes, bygewoond door den Generaal en chef van het departement, en vele andere officieren, onder welke eenige zwarten. Veel dank werd uitgesproken, dat hij in de liefde van Christus was gekomen om hen te bezoeken; staande eene groote vergadering onder den vrijen hemel werden vele harten getroffen en menige traan gestort. Een dag reizens door Grellet en zijn metgezel beschrijft hij als „zeer ongemakkelijk", een oordeel, hetwelk de lezer ten volle zal beamen , wanneer hy' verneemt, dat de reis vóór het aanbreken van den dag aanving; dat de dag brandend heet werd; dat de wegen tusschen de bergen smal en moeilijk te begaan waren, en dat ruim dertig maal rivieren moesten overgetrokken worden. Vele waren de gevaren te water gedurende het verblijf op dit eiland, waardoor telkens en telkens weer het leven bedreigd werd. In den Mulatten-president Petion, stelde Grellet veel belang; deze overheidspersoon kleedde zich uit beginsel eenvoudig en leefde sober, zijnen ambtenaren en officieren een voorbeeld gevende om te verhinderen dat de lust tot weelde hen er toe zou brengen, de inboorlingen te onderdrukken. In eene Tan de vele samenkomsten te Port-au-Prince zat hij naast Grellet, terwijl 6000 van de soldaten in alle stilte buiten het paleis stonden, onderwijl Grellet bun den onnaspeurlijken rijkdom van Christus en de zaligheid van Zijn koninkrijk predikte. Bet weer was kalm, en zijn woord kon duidelijk door allen verstaan worden. In zijne samen sprekingen met Grellet openbaarde Petion veel godsdienstigen zin, en de eerste hield hem voor een „waarlijk groot man, verheven door zijn eigen gevoel van geringheid." Hij maakte de opmerking, dat de Roomsche kerk gebouwd was met het doel om God te verheerlijken, toen Grellet den wensch uitsprak om eene samenkomst in dat gebouw te hebben, en de priester, blijkbaar geheel onverschillig in zake van godsdienst, geene zwarigheid opperde. „Groot was de arbeid mijner ziel", zegt Grellet, „voor deze talrijke vergadering. De Heere hoorde genadig naar mijn gebed om zijne macht onder ons te openbaren en den stroom van het Evangelie der heerlijkheid onder ons te doen vloeien. Er heerschte een behoorlijke stilte onder die menigte, en velen waren onder overtuiging. Dezen avond had ik een meer bijzondere bijeenkomst en het was een kostelijke tijd. Nu schenen de lieden den aard van den stillen eeredienst te verstaan; een plechtige stilte heerschte onder ons. Het gezelschap was, over 't geheel genomen, in tranen, en vereenigde zich kennelijk in de belijdenis, welke op gebogen knieën werd afgelegd van de liefde en de barmhartigheid eens genadevollen Verlossers." In eenige deelen van het eiland vond hij een schandelijken staat van zedelijkheid, en beijverde hij zich in het openbaar en bij de huizen, en dat niet zonder goed gevolg, daarin verandering te brengen. In de bijeenkomsten drong hij er bij zijne hoorders op aan, dat zij steeds zouden denken aan hunne verplichting om strikt acht te geven op de wet des geestes des levens in Christus Jezus. Vele van de hoogst onzedelijke boeken, door de Franschen achtergelaten , mocht Grellet door zijnen invloed uit de school doen verwijderen, en in plaats daarvan Bijbels, Testamenten en godsdienstige boeken zien gebruiken, die hij steeds op ruime schaal verspreidde. In dit goede werk stelde de president Petion hartelijk belang. Om Gonaives te bereiken, waar eene groote vergadering in de open lucht zou gehouden worden, moesten Grellet en zijn metgezel eene rivier wegens hare kronkelingen twee en zestig maal overtrekken. Vele lieden kwamen van de bergen af op grooten afstand om de samenkomst bij te wonen. Het was eene indruk- wekkende vergadering, waarbij menig hart diep bewogen werd door de blijde boodschap, die, zoo hij geloofde, hem voor hen gegeven was. Gelijk zulks elders het geval geweest was, zeiden velen der aanwezigen: „O, indien gij slechts een jaar onder ons kondet wezen, of een van uwe vrienden doen komen, dan zouden wij geen behoefte hebben om iemand anders te hooren en niets meer met de priesters van doen hebben." Inderdaad, waar men ook kwam .op het eiland, allerwegen schenen deuren geopend om hem te ontvangen, en harten ontsloten om „het getuigenis, hetwelk Jezus hem had gegeven te dragen", aan te nemen. Na eene belangwekkende bijeenkomst in zekere stad in de i woning van den kommandant gehouden, kon Grellet niet anders dan gevolg geven aan den steeds toenemenden drang des gemoeds om eene vergadering aan te kondigen voor den volgenden dag. Gedurende dien tusscheninvallenden nacht was de last die op hem drukte, zoo zwaar, dat het was alsof bergen op hem lagen, terwijl hij, te gelijk zoo arm en ledig was als ooit om de zaak van Christus als gezant des Heeren te bespreken. Met het aanbreken van den dag, ziet hij, niet zonder zwarigheid en zorg, dat reeds veel volk in de stad is aangekomen, terwijl nog anderen van de bergen af daarheen trekken. Spoedig arriveerde ook een regiment soldaten, op hunnen marsch naar Port-au-Prince, ook dezen voegden zich bij de saamgekomenen op het ruime marktplein, waar men schatte, dat eenige duizenden tegenwoordig waren. Zij schaarden zich dicht rondom Grellet, en de Heere was hem tot zijne ondersteuning zeer nabij, en gebruikte hem als Zrjn boodschapper. Eerlang vinden wij Steven Grellet weder te Port-au-Prince. In eene bijeenkomst aldaar van minder openbaar karakter, meende hij bij die daar waren saamgekomen om God te eeren „meer ernst, en een diep inkeeren in het heiligdom des harten voor den Heere" waar te nemen. Hij vernam, dat sedert zijne afwezigheid , bestendige -bijeenkomst tot Godsvereering door hen gehouden was. „Hunne afhankelijkheid", zoo schrijft hij, „toen geheel van den mensch teruggetrokken, en in eenvoudigheid des harten op den Heere, den bedienaar des heiligdoms gelegd zijnde, zijn zij beter bekend geworden met de werking en de werkzaamheid van den Heiligen Geest, en hebben zij eenige vordering gemaakt in den wortel van den godsdienst". Grellet gevoelde nu, dat zijn dienstwerk in dat gedeelte van het eiland i»n einde liep, en zag dankbaar terug op de hem verleende be- kwaamheid om „den onnaspeurlijken rijkdom van Christus te prediken tot duizenden van het gekleurde ras. Hij verwonderde zich over de wijze op welke „de Evangeliestroom vliet, tot dezen wier voorrechten zoo weinige zijn." De laatste bijeenkomst was groot, ernstig en zeer uitputtend. Daarop werd hij door eene krankheid, op Haïti meer gevreesd dan de gele koorts, zoo sterk aangetast, dat er voor zijn herstel geene hope meer overbleef. Hij had een en andere bijzondere bepaling gemaakt, rakende zijne begrafenis, zijne leden waren reeds door de doodskoude beginnen te verstijven, toen nogmaals de last om vele der Europeesche natiëu te bezoeken als gezant des Heeren hem werd voorgehouden en tot zijn hart het woord kwam: „Gij zult ■zekerlijk deze natiën bezoeken; de dagen van uw aardscheloopbaan zijn nog niet vervuld". Zwaar was de opnieuw opgelegde taak, maar het was voor den Meester, dat ze vervuld moest worden, en in eerbiedige aanbidding der ziel antwoordde hij: „Doe met mij, Heere, naar uwen goddelijken wil." Ver van maag en vriend, om Christus' en des Evangelis wille, worden hem „zusters" toebeschikt, — godvruchtige vrouwen, die hem niet alleen in zijne nooddruft bedienen, maar menigmaal zijn hart verkwikken, terwijl zij zwijgend naast zijne sponde zitten. Het was terwijl de koorts nog zeer in hare kracht was, doch niet zonder „de genadige goedkeuring" des Heeren te ontvangen, dat hij scheep ging naar New-York, en welhaast vinden wij hem weder in zijne rustige en vreedzame woning met zijne geliefde vrouw en hun dochtertje. Niet veel meer dan een jaar ging voorbij, toen Grellet het volgende memorandum maakt: Het gewicht des dienstwerks, waartoe de Heere mij roept in Europa, wordt al zwaarder en zwaarder. Het verwondert mij zeer, dat diensten van dezen aard mij worden opgelegd onder volken, wier taal ik niet ken, en in wier streken ik niet weet of er wel geschikte gelegenheid tot reizen is, en waar talrijke moeilijkheden en groote gevaren mij noodwendig moeten wachten Vele dagen en nachten heb ik, mij vol eerbied voor Hem buigende, doorgebracht; en nu geloovende, dnt ik mij in eenvoudig geloof en kinderlijke onderwerping heb over te geven aan Zijne Goddelijke beschikkingen, heb ik het van mijnen plicht geacht, mij te bereiden om te volgen waarhenen het Hem ook behage mij te roepen Mijne beminde vrouw is mijne getrouwe helpster; zij bemoedigt mij op liefelijke wijs." Nadat de reis naar Engeland, hoewel niet zonder ternauwernood aan een graf in de diepe wateren te ontkomen , volbracht is, vinden wij hem, te Manchester zijnde, eene mededeeling in zijn dagboek sluiten met de bede: „O, Heere, zend den Engel Uws aangezichts om de voetstappen van Uwen dienstknecht te stieren, en het behage U, naar Uw woord, eenen metgezel voor mij te bereiden naar mijn eigen hart om met mij te gaan in dit groote werk, waartoe Gij mij gezonden hebt." Dit gebed werd ten volle verhoord. Slechts eenige weken later maakt hij melding van een avond ten huize van William Allen toen een zalige ure van stille gemeenschap met den Heere afgebroken werd door William Allen, die „op de knieën liggende, zich offerde aan den wil des Heeren om met Grellet te gaan, waar ook het den Heere mocht behagen hunne voetstappen te richten en om eiken beker, die hun zou gegeven worden, te drinken, al ware het ten doode." Nadat zij twee maanden hadden doorgebracht in Noorwegen en Zweden , werd de Bothnische golf overgestoken naar Rusland. Te Abo werd de gevangenis in het kasteel bezocht, waar Grellet, de beklagenswaardige gekerkerd en beladen vindt met ketenen en boeien, in zulke eene mate, als nooit te voren door hem aanschouwd was en wat hem veel smart veroorzaakte. De gedachte aan hunne ellende verdreef dien nacht den slaap uit zijne oogen. „Mijne ziel stortte zich uit voor den Heere, dat Hij den weg wilde openen tot verzachting van zooveel jammer." Dit lijden met degenen, die in banden waren, werd te Petersburg vernieuwd, waar ten minste negen gevangenissen bezocht werden. Naar waarheid zegt hij: „Het lijkt wel, dat medelijden met de ellende der menschheid onder de volken, welke ik bezoek, een van de mij opgelegde diensten is." Op zonderlinge wijze — indien in waarheid eenige gebedsverhooring zonderling heeten mag — werd hij er toe gebracht zoodanigen invloed te oefenen, als waardoor een hoogst -merkwaardige ommekeer in den toestand van de gevangenissen bewerkt werd. In sommige van de kerkers werden de wandluizen in hoopen aan den muur gezien, gelijk zwermen bijen , en de lucht was verpest van wegen den vuilen staat der cellen; maar eer de Kwakers Rusland verlaten hadden, vernamen zij, dat aan de gevangenen bezems, boenders, water en kalk was gegeven tot eene degelijke schoonmaak. Ook werd een scheiding gemaakt tusschen mannen •en 'vrouwen, oude misdadigers en jeugdige gevangenen. In een onderhoud met den Keizer gaf Grellet hem eene teekening,. te Abo genomen, van de vreeselijke ketenen, waarmede de gevangenen daar gebonden waren; en in 't bijzonder werd het geval voorgehouden van een man, die aldus met boeien beladen was geworden gedurendeachttien jaren, omdat hij gedreigd had zijne moeder te slaan. De Keizer was zeer getroffen en toen drie of vier weken daarna die arme man vrijgelaten was en de andere gevangenen van hunneketenen waren verlost, zond hij bericht van deze verandering aan Grellet en Allen. Toen beiden te Petersburg aankwamen, wa* de Keizer afwezig, möar zich zeer wel zijn gesprek met Grellet in Londen herinnerende, had hij zijnen eersten Minister, Prins Alexander Galitzin bevolen, hen te behandelen als Zijne vrienden. Galitzin las hunne getuigschriften, en was zeer met hen ingenomen , deed hun vele vragen aangaande hunne godsdienstige inzichten en gevoelens, terwijl zijn secretaris, een nadenkend jonkman, ook in het vertrek aanwezig was. Toen, om Grellet's woorden aan te halen, werden zij „gelijktijdig in een toestand van stille aanbidding voor den Heere gebracht; eene ondervinding, aan welke de Prins niet vreemd lijkt te wezen. In de liefde van Christus tot hen had ik uit de overvloeiende volheid mijner ziel een weinig gemeenschap met hen." In een van de gesprekken met den Keizer, deed hij de Kwakers op een sofa plaats nemen en zette zich tusschen hen beiden in. Bij die zelfde gelegenheid sprak hij met erkentelijkheid van het opwekkend en nuttig bezoek dat zij hem in Londen hadden gebracht. Hij deed vele vragen betrekkelijk den godsdienst. Toen zij hem mededeelden, hoe het hun speet, dat op de scholen boeken werden gebruikt van zeer onzedelijke strekking en dat zij begonnen waren een stel van Bijbelsche lessen te bereiden, zeide de Keizer dat zij daarmede hadden gedaan wat juist hoogst noodig was; immers had hij reeds sedert lang begeerd dat eene zoo machtige zaak, als het algemeen openbaar onderwijs, mocht dienstbaar gesteld worden tot bevordering van het Koninkrijk van Christus. Ongeveer twee uren werden met den Keizer doorgebracht, die aan de zijde van Grellet nederkuielde, toen er gebeden werd. Hij gaf bevel, dat de Bijbelsche lessen onmiddellijk gedrukt moesten worden, en voerde ze allerwegen op de scholen in zijn gebied in. Deze lessen werden vervolgens in vele talen vertaald, en gebruikt in de scholen van verschillende landen. De Keizer verhaalde aan zijne bezoekers, dat hij als kind een afkeer had gekoesterd van de werktuigelijke herhaling van gebeden, maar bij tijden, nadat hij zich ter ruste had gelegd, werd zijn hart zoo ontroerd door de gedachte of herinnering aan een of andere zondige gedraging in den loop van den dag, dat hij gedrongen werd op te staan en op zijne knieën met tranen in de oogen te smeeken om des Heeren vergiffenis en om kracht tot meer waakzaamheid in de toekomst. Na een wijle gaf hij-minder acht op de stille, zachte stem van zijn zoekenden Zaligmaker en aldus werden de overtuigingen, die machtig geweest waren, al zwakker en zwakker en begon de zonde een toenemende heerschappij over hem te oefenen. In 1810 geraakte zijn hart opnieuw grootelijks onder den invloed van den Heiligen Geest; en omstreeks dien tijd bood Prins Galitzin hem een Bijbel aan, een boek, 't welk hij nooit gelezen had. „Ik at het op," zeide hij ; „de woorden waren mij zoo gepast, zoo overeenkomstig mijne behoefte; zij beschreven zoojuist den toestand van mijn gemoed." Het behaagde den Heere, ook door Zijnen Goddelijken Geest mij verstand te geven van wat ik daarin las. Ik beschouw de onderwijzingen van den Geest Gods, als den zekeren grondslag van zaligmakende kennis." Hij sprak van de slapelooze nachten, door hem doorgebracht, waarin hij de jammeren betreurde, door den oorlog over het menschdora gebracht, en zeide, dat terwijl zijn geest in aanbidding voor den Heere was gebracht, zich een plan in zijne gedachten had opgedaan, op zoo krachtige wijze, dat hij uit zijn bed was opgestaan en het opschreef. Het kwam hierop neder, dat al de gekroonde hoofden alle verschillen zouden onderwerpen aan scheidsgerechten, in plaats van te beslissen door het zwaard. Eer zij voor de laatste maal gingen scheiden, sprak hij als zijn stellige verwachting en vast geloof uit, dat door den Geest des Heeren gemeenschap tusschen hen zou worden gevoeld, ook als zij gescheiden waren, daar bij Hem geen sprake zijn kan van grens of beperking van beweging. „Ik heb," dit voegde hij er nog bij, „nog een verzoek te doen en wel dit: dat wij, eer wij van elkander gaan, nog eens in de stilte ons vereenigen in opzien tot den Heere, dat Hij zich tot ons nederbuige om ons eene openbaring te geven van Zijn Goddelijk leven en tegenwoordigheid, gelijk Hij bij vorige gelegenheden heeft opgedaan." „Wij waren bereid," zegt Grellet, „om dit verzoek te beamen; want wij gevoelden op liefelijke wijs de vleugelen der hemelsche liefde over ons uitgebreid. Na een poosje gevoelde ik mij in de liefde van Christus gedrongen en gedwongen den geliefden Keizer eenige weinige woorden ter bemoediging toe te spreken. Daarna smeekte onze waarde Allen op gebogen knieën den Heere te zijnen behoeve en voor zijn volk. De Keizer, die bij hem geknield lag, bleef eenigen tijd in die houding, nadat William ophield te spreken. Omtrent een onderhoud met de Keizerin schrijft hij: — „Haar hart was weck, en van den Heere bereid om te ontvangen wat, in Zijne liefde en naar Zijn bestel, wij, als onzen godsdienstigen plicht, gevoelden haar te moeten aanzeggen. Zij baadde in tranen." De Keizer zond later herhaalde boodschappen aan Grellet en Allen; en kort voor zijnen dood verzocht hij zijnen geneesheer hun te doen weten dat zijne „warme christelijke liefde tot hen uitstroomde." Teiwijl veel van Grellet's en zijns dierbaren metgezels arbeid onder de armen was, werd een ander bezoek aan iemand van hoogen rang en stand hun op 't hart gelegd. Ditmaal gold het Michael, den Metropolitaan van de Grieksche kerk. Hij ontving de zoo sober en eenvoudig gekleede Kwakers in zijn prachtig ambtsgewaad, bestaande in een purperen tabbaard over een rijk geborduurd kleed ; een tiara op het hoofd, waarop een kruis van diamanten en ander edelgesteente schitterde, aan een gouden keten om zijn hals hing de beeltenis van een heilige, en een snoer van bizamkoralen was in zijne handen. Hij verwelkomde hen hoffelijk , verzocht hen naast hem plaats te nemen, en deed vele vragen naar de Sociëteit der Vrienden (Kwakers). Meer dan eens maakten zij zich op om te vertrekken, maar hij rekte het onderhoud , en merkte op, dat hij nooit te voren had gehoord van „eenig volk , dat op zoo bijbelsche en met de oude Apostolische practijken overeenstemmende gronden handelde." Hij beval, dat hun thee zou worden toegediend, en wenschte, bij het afscheidnemen, dat zij elkander in de gebeden gedenken mochten. Daarna werd een bezoek gebracht aan Philaretus, den Aartsbisschop en Vicaris van den Metropolitaan, een geleerd man, bekend met de meeste der oude en nieuwe talen. Hij zeide onder anderen, dat „de kennis van die talen veel konde bijbrengen tot het gemakkelijker verstaan van de geschreven woorden, doch dat de Geest Gods alleen de rechte kennis kon geven van de dingen Gods." Hij zeide daarna hoe „alle vormen, ceremoniën en ordinantiën , in de Kerken ingevoerd, in hoeveel oprechtheid en godsvrucht ook ten uitvoer gebracht, niets meer konden zijn dan de wet (der ceremoniën) bij de Joden was, te weten een tuchtmeester tot Christus. Christus is het einde van al deze dingen en hun wezen. 1) Het was omstreeks dien tijd, dat Grellet's gevoelig hart zeer veel had door te staan van wegen de vrees, dat William Allen 1) Niemand evenwel zal daarom het reeht hebben de door Jezus zeifingestelde ordinantiën overbodig of gering te achten. Wat na Christus door menschen is ingevoerd, zij het met de beste bedoelingen, is voorzeker met 's Heeren ordinantiën niet gelijk te stellen. den weg niet zou geopend zien om verder met hem te dienen. Deze zorg werd gelijk elke andere op den Heere geworpen; en voorts wachtte hij nu met diep ontzag al, wat hij wilde doen. Allen werd er toe geleid te verstaan dat de rechte weg voor hem was, deel te blijven nemen in den zaligen last, welke het zijnen vriend gegeven was om Christus' wille te dragen; en met harten vol vrede trokken zij uit naar uitgebreide velden van nuttigen arbeid in Moskou en het Zuiden van Eusland, „achterlatende — gelijk Daniël Weeier, toen verblijf houdende te Okto geloofde — een indruk in de harten van sommigen, die nimmer zou worderj weggewischtl" 5 VIERDE DEEL. Volger van Jezus, uw kroon is gewonnen, Zie nu het heil, dat zijn dienaren wacht, Hij, Die zijn werk in uw hart had begonnen, Heeft in uw zwakheid Zijn sterkte volbracht. Gij waart getrouw; zie uw kroon nu en eer, Dienstknecht, ga in tot de vreugd van uw Heer. Volger van Jezus, de strijd is gestreden, 't Worst'len is uit en de kamp is geënd, Winner van, d' eerkroon, ziet ge op in Gods Eden, Waar gij geen tranen, geen moeite meer kent, Gij waart getrouw; zie uw kroon nu en eer. Dienstknecht, ga in tot de vreugd van uw Heer. STEVEN GRELLET. „Het verhaal van de werkzaamheid van Steven Grellet levert overvloedig bewijs, van de vele kostelijke vruchten, die zij heeft gedragen, maar wij gevoelen hoeveel er geweest moet zijn, waarvan hijzelf nooit heeft geweten, voor hoeveel zielen hij, zonder zulks te weten, het middel is geweest tot mededeeling van leven en licht, troosen kracht. De volle som zal niet gewet ten worden tot de dag aanbreekt, die alje dingen zal verklaren, en dan, zonder twijfel, zullen er velen, hem hier op aarde geheel onbekend , bevonden worden te zijn zijne eeuwige vreugde en krone der blijdschap." BDWABD ASH. Theol. Doctor. Tijdens hun verblijf te Moskou bezochten Grellet en Allen den Aartsbisschop, en troffen daar in zjjn ruime zaal een groot gezelschap aan bestaande uit verscheidene bisschoppen, twee aartsbisschoppen priesters, monniken en eenige prinsen uit Georgië. Veel werd daar gevraagd betreffende de Christelijke getuigenis der Kwakers. Deze onvoorziene opening tot den dienst kostte Grellet veel werkzaamheid des gemoeds en de stille verzuchting steeg op, dat de Heere hem en zijnen metgezel wilde bewaren onder Zijne trouwe leiding. Een diep ernstige zin waarde door deze vergadering, en eer zij eindigde, zeide een monnik, die de Fransche taal machtig was, tot Grellet: — „Alle uiterlijke handelingen en plechtigheden zijn slechts vormen, Christus en Zijn geest zyn het wezen. Hierop hebben wij wel den nadruk te leggen en daarnaar moeten wij jagenj; zonder dat kan ons niets anders helpen." Spoedig daarna bezochten de Vrienden den Vorst Sergius Galatzin, een bloedverwant van Prins Alexander Galatzin, in rijn groot paleis. Hij was een goed, weldadig man, zeer eenvoudig van levenswijs. Vele zijner familiebetrekkingen waren bij hem en de jonge vorsten en vorstinnen schenen onder eenen diepen indruk te geraken van wat hunne bezoekers noodig achtten hun te vertellen; sommigen van het gezelschap weenden. Ook werd een onderhoud gevoerd met de jeugdige, weldadige gravin Orloff, eigenares van uitgebreide landgoederen, „een van die geesten, die wij in bijna elke christelijke gemeenschap konden leeren kennen ; zij weet „wat het is, met Maria aan de voeten van Jezus te zitten om door den geest Zijne genaderijke woorden te hooren." Verder werden opnieuw pogingen aangewend in 't belang van de verwaarloosde gevangenen. Terwijl in sommige werkzaamheden veel aangenaams geweest is, was in andere niet weinig moedbenemends. „Mijne ziel is in diepe werkzaamheden en oefeningen gedompeld. Het was nu en dan alsof rij tot den dood toe werd uitgestort, zoodat gedurende eenige nachten mijne tranen rijkelijk gevloeid hebben. De Heere is zeer genadig in mijne verdrukking, en Zijne belofte heeft Hij op de meest vertroostende wijs vernieuwd, dat Hij met mij zal zyn." De reizigers bereikten Toula, terdege geleden hebbende, ja, ernstig gekwetst ten gevolge van de ruwheid der wegen, en na vele gevaren. Zij hadden belangwekkende gesprekken met den Aartsbisschop aldaar, waarvan Grellet er een dus beschrijft: „De Heere gebood stilzwijgen over ons en gaf ons een ernstigen tijd in Zijne tegenwoordigheid. Christus, de Herder en Opziener der zielen, werd hun gepredikt; het is Zijn voorrecht Zijn volk te weiden en te onderwijzen. Zijne dienstknechten, ook zij die met Goddelijke zalving gewijd rijn tot Zijnen dienst, kunnen slechts aan de kudde uitreiken het brood dat de Heere hun eerst tot dat doel geeft, en dat Hy zelf zegent. Evenmin kan iemand het volk met goed gevolg onderwijzen, behalve die de Heere zelf daartoe stelt en bekwaamt door Zijnen Heiligen Geest". Het hart van den Aartsbisschop was blijkbaar getroffen, en tranen werden gezien in de oogen van sommige zijner jonge priesters. Van een bijzonder onderhoud met den bisschop Eugenius schrijft hij: — „Wij hadden gemeenschap met zijnen geest, en, onder een gevoel van de bijzondere werkzaamheid zijns gemoeds, bood ik hem aan, wat ik meende den zin des Heeren te zijn, aan te nemen. Hij zeide herhaaldelijk bij ons vertrek: — „Dit is een van de uitnemendste dagen mijns levens; mijn geloof in den Heere Jezus is werkelijk bevestigd". Te Bkaterinoslaw bezochten zij Macarius, Rector van het Seminarie voor de zonen der geestelijken. Zijn denkbeelden over den doop en het avondmaal waren vrij gelijk aan die van de Kwakers. Wat de prediking betrof, hij zeide gewoonlijk veel moeite te hebben met de samenstelling zijner leerredenen , maar ze zoo dor en levenloos te vinden, dat het hem toescheen dat hij ze niet kon houden. Toen „onder zeer diepe verootmoediging voor den Heere, gevoelde hij de verkwikkende invloeden van Zijnen Geest, hem dringende te spreken, gelijk Hij hem gaf te uiten." De Kwakers waren zeer verlangend naar eene ontmoeting met de Malakars of Geestelijke Christenen, en hielden in hun eigen verblijf eene samenkomst voor hen. Deze werd bijgewoond door Macarius en „spoedig waren allen saamgebracht in een plechtig, stil wachten en nederbuigen der ziel voor den Heere." Na eene goede samenkomst kwam een tijd van gesprek met de Malakars. Macarius hield zich een wijle stil, in diepe gedachten, en riep daarop in tranen uitbarstende, uit: — „Ik dacht, dat ik alleen was in deze streek, wachtende te wandelen in het licht des Heeren, wachtende op den kennelijken invloed des Heiligen Geestes, om Hem te aanbidden in geest en waarheid, en zie, hoe groot is mijne duisternis geweest, dat ik niet ontdekte den glans des lichts, hier rondom mij onder een volk, arm naar de wereld, maar rijk in het geloof in Christus Jezus I" Zoo diep was Grellet's belangstelling in de Malakars, die hij in de Krim weder heeft aangetroffen, dat zijns bedunkens zijne kennismaking met hen al de moeite van zijn lange reis vergoedde. Hunne gevoelens verschilden niet veel van die der Kwakers, alhoewel zij nooit te voren van zulk een volk hadden gehoord. Bij het verlaten van Simferopol kwamen eenige der Malakars hun, voor het aanbreken van den dag, nogmaals vaarwelzeggen aan de deur van het huis, waarin z§ verblijf hielden. „Een van hnnne oude lieden, een grijsaard van eerbiedwaardig voorkomen , met langen baard en met een sehapevacht om de leden, scheen hoogst begeerig te zyn, een eind weegs met ons te gaan. Hij steeg »p en zat tusschen ons beiden in; wg konden niet met elkander spreken; maar er is eene taal,' krachtiger dan die der woorden. Hg hield elk van ons bg de hand; dikke tranen rolden af langs zijnen eerwaardigen baard. Wy reden verscheidene wersten voort in plechtig, hartverbryzelend stilzwegen, totdat wy aan een water kwamen, hetwelk wy moesten overtrekken. Toen nam hg ons in zgne armen, kuste ons met de grootste ontroering en stapte uit het voertuig. Als wfl terugzagen, lag hy op den grond nedergeknield -, bezig God te verheerlijken of te bidden; en nadat hg was opgestaan, zoolang wg hem konden ondersc^eideh, zagen wij zijn aangezicht naar ons toegekeerd, terwgl hg de handen ophield. Het was ons, evenals hem, eene diep ter harte gaande scheiding. Moge de Heere dit deel Zgner erfenis zegenen en beschermen, 't welk hg verwekte door Zgne eigene macht, en onderwees door Zyn eigen vrijen Geest." 1) Eerlang wordt de Zwarte Zee overgestoken naar Constantinopel en Grellet's hart wordt zeer terneergedrukt, niet van wegen de vrees om te midden van de pest te gaan, maar onder een diep aangrijpend gevoel van den dienst, welke nog voor hem ligt. „Ik bracht een nacht door in waken tot gebed, evenals Jakob, den geheelen nacht worstelende om des Heeren zegen; en tegen 1) De heer Wallace bezocht in 1872 verscheidene vergaderingen van de Malakani's in Oost- en Zuid-Rusland en hield samensprekingen met hunne oudsten. De Presbyteriaansche inrichting hunner gemeenten, hunne gemeenzaamheid met den Bijbel, de ernst, kennis en wakkerheid, in hunne besprekingen uitkomende, deden den heer Wallace denken aan de Schotsche Christenen en versterkten zeer zgne belangstelling in deze lieden. Hunne medeburgers zgn hun zeer genegen; hetgeen wel zeer opmerkenswaardig mag heeten, daar de Russische regeering de Malakani's rangschikt onder de meest verderfelgke Secten. De Malakani's onderscheiden zich zeer van de andere Russen, onder welke zij leven, door hunne reinheid, hun afkeer van dronkenschap, hun ordelgk leven en hunne noeste vlgt Kleeding, huizen, inrichting hnnner woningen, alles ziet er geheel anders en veel heter bg hen uit, dan bg hunne geburen. Zg zgn landbouwers, werklieden en kooplieden. Hunne ondergeschikten zgn hun getrouw, dewijl zg hen „niet als lastdieren, maar als menschen" behandelen. De Malakani's achten den Zondag niet heilig; een groot gedeelte van hen vergaderen op den Zaterdag, dewijl zij den zevenden dag der week als geheiligden rustdag beschouwen. Bg vele Protestanten hebben zg daarom den naam van Judalzeerende Christenen. Het aantal Malakani's die in Westelgk, Zuidelijk en Oostelijk Busland wonen, wordt verschillend geschat, en wel van een half tpt anderhalf millioen. In de werken over de Russisch-Grieksche Kerk en in Livanoffs „Eëtay$ on Russian Sects." (Verhandelingen over de Secten in Rusland), wordt gezegd, dat hun oorsprong in het duister ligt en men niet verder dan tot op de laatste jaren van de 14e eeuw met zekerheid vermelding van hen vindt in de geschiedboeken. den morgen was het licht van Zijn vriendelijk aanschijn zeer genadiglijk over mij opgegaan." Te Constantinopel werd hij zeer bedroefd, ziende dat, terwijl de godsdienstige inzettingen, door menschen uitgedacht, stipt gehouden werden, de Wet van God snood werd verbroken. Eens vernam hij, dat den vorigen nacht tweehonderd personen, onder welke vele Janitsaren, met zware ijzeren ketenen geboeid waren en daarna in de rivier geworpen. Het kan ons niet verwonderen dat hij zich omringd gevoelde „van schrikkelijke duisternis en droefheid." Te midden van de eilanden van den Archipel ontgingen de reizigers nauwelijks het lot, te vallen in de handen van gewetenlooze zeeroovers, wier gewoonte het was, menschenlevens te vernielen en schepen te doen zinken. Toen er geen hoop op ontkomen scheen overgebleven te zijn, liep de wind plotseling om en deed hunplompgebouwd en log vaartuig „snel als een vogel in de vlucht" in een veiligen inham van het eiland Tino binnenloopen. Na gemeenschappelijken arbeid in Griekenland, keerde rijn geliefde metgezel huiswaarts, terwijl Grellet zijn aangezicht stelde naar „het land der Pausen en Kardinalen," waar een hoogst gewichtig dienstwerk hem wachtte. Hij was voldoende bekend met de Italiaansche taal om te kunnen oordeelen over de getrouwheid der Roomsch-katholieke priesters, die menigmaal hem tot tolk dienden, als hij sprak over den zuiveren en onbevlekten godsdienst. Van den Kardinaal Consalvi, den eersten Minister van den Paus, verkreeg hg bewijzen van toegang tot verschillende plaatsen, welke hij goed oordeelde te bezoeken, zooals: hospitalen, een college, een nonnenklooster en ook een verbeterhuis, waar zijn hart diep gegriefd werd door de wreede behandeling van de jeugdige verpleegden. „Ik had een naren nacht," schrijft hij, „een nacht van droefenis en zorg en onder deze gevoelens wordt het mij opgelegd de Inquisitie te bezoeken, en dus in den muil des leeuws te gaan." Op een avond werd hem verteld, dat een groot geroep was opgegaan van de zijde van sommige kardinalen tegen de vrijheid, hem verleend om te mogen loeren in hunne geheime dingen. Consalvi verkreeg de vrijheid tot zijne intrede in de Inquisitie van Vadar Miranda, het hoofd van de inquisiteurs, die rijnen secretaris gelastte Grellet te vergezellen en hem alles te toonen. Na de verschillende cellen bezocht te hebben, alsook de gevangenis, waarin Molinos opgesloten was geweest, ging hij naar de onderaardsche kluizen of gevangenissen, en kwam hij ook in het vertrek, waarin de inqnisiteuren gewoonlijk zaten, en waar de pijnigingen plaats hadden. Het scheen duidelijk te zijn, dat deze plaatsen gedurende vele jaren ongebruikt waren gebleven. Toen zij binnentraden, ving Grellet de woorden op: Geheime Boekerij, door den secretaris in eene opmerking aan den tolk geuit, en hij vroeg daarin te worden toegelaten. Terstond werd hij in eene'boekerij gebracht, doch deze was eene groote openbare. Hij zeide den secretaris, dat het de geheime was, welke hij wenschte te zien. üe secretaris antwoordde aarzelend, dat het eene plaats was, welke zelfs de priesters niet mochten binnentreden. Grellet herinnerde hem met veel beslistheid aan de bevelen, welke hij ontvangen had om hem alles te laten zien, en voegde er bij, dat indien de secretaris afkeerig was in dit geval aan rijn verlangen te voldoen, er voorzeker aanleiding bestond om te veronderstellen, dat andere plaatsen voor bem waren verborgen gehouden, en dat hij derhalve niet zou kunnen tegenspreken wat gewoonlijk bericht werd, t. w: dat de oude gruwelen der Inquisitie nog in 't geheim werden gehouden. En naar de Geheime Boekerij werd hij geleid, een ruim vertrek, tot den zolder toe met rekken bezet, welke balken manuscripten en geschriften die veroordeeld waren, bevatten. In 't begin van elk boek waren de bezwaren, die er tegen bestonden, aangegeven, of ook wel de verwijzing naar een bepaalde bladzijde of regel, gevolgd door de dagteekening en de onderteekening van den inquisiteur. Het grootste gedeelte der handschriften was in Ierland geschreven , en sommige er van waren hoogst belangrijk, en bewezen dat de schrijvers door Christus zeiven geleerd waren. Ook waren er handschriften in bijna alle, zoo niet in alle oude en nieuwe talen. Vele Bijbels waren er, en eenige duizenden deelen van de geschriften van Molinos; doch naar werken van Kwakers zocht hij tevergeefs. Daarna geleidde de secretaris hem tot de plaats, waar de Archieven der Inquisitie verborgen waren. Zij werden als bij een koopman 't Dagboek of Grootboek gehouden en bevatten een lijst van namen en een volledige behandeling van elk bijzonder geval, van des gevangenen intrede in de gevangenis af tot het verslag van zijn dood. Zulk een onderzoek in de bescheiden van de Inquisitie is waarschijnlijk aan weinigen vergund geworden. Hij was daarheen gegaan, niet wetende, wat hem zou overkomen ; maar zijnen weg den Heere aanbevelende. Toen het nieuws van deze gebeurtenis zich verspreidde, ontstond er groote beroering onder priesters, monniken en kardinalen en eene levendige verontwaardiging openbaarde zich vanwegen zoodanige ontheiliging van zulke heilige plaatsen. Voorzeker Grellet's openbaarmaking van de verkeerde aanwending van fondsen, bestemd voor verschillende instellingen, veroorzaakt veel leedgevoel. „Hier ben ik," schrijft hij, „in den mond van den draak. De Heere houde hem gemuilband; in lijdzaamheid en afwachting zie ik uit wat Hij met mij en voor mij doen zal In banden of lijden, zelfs in den dood zij Zijn naam verheerlijkt!" Grellet meende verplicht te rijn om pogingen in 't werk te stellen , ten einde een onderhoud met den Paus zelf te verkrijgen. Dit' was in 1819, het laatste jaar van het pontificaat van Pius VII. Het bezoek wordt dus verhaald : — „De kamerheer van den Paus opende de deur van diens kabinet, en zeide in het Italiaansch: De Kwaker is daar" De Paus is een oud man, zeer tenger, met een vriendelijk, ernstig gelaat. Het vertrek is zeer eenvoudig. Hfl zat voor ■eene tafel; zijn kleed was een lange rok van fijne witte wol, en een kapje van hetzelfde. Hij had eenige boeken en papieren voor zich. Hij rees op Tan zijne zitplaats, toen ik binnenkwam; doeh daar hfl heel zwak is, zette hij zich spoedig weder. Hij had mjjne verslagen gelezen van de vele bezoeken die ik te Kome had gebracht aan gevangenissen enz. Hu sprak met warmte over sommige dezer onderwerpen, en is voornemens om een verandering te doen brengen in de behandeling der gevangenen en van de arme jongens in het Verbeterhuis, zoodat christelijke zachtmoedigheid en zorg geoefend worden (en zulks ook in andere gestichten, die ik heb vermeld) . . Hg stemde toe, dat God alleen recht heeft het geweten van den mensch te beheerschen en dat de wapenen van een Christen geestelijk en niet vleesehelijk moeten wezen Ik deelde hem mede, wat ik op vele plaatsen in Europa en de West-Indiën had aanschouwd van de verdorvenheden en losbandigheden der priesters en monniken, en wat schande en oneer zij voor het Christendom zfln; zoomede hoeveel kwaads door middel van hun doen aan alle zoden onder het volk wordt ™rbreid-. • - • Daarop ontvouwde ik, wat de heilige bediening is van eenen dienstknecht van Jezus Christus, een priester Gods; welke de hoedanigheden voor deze bediening moeten zijn en Wie alleen die kan schenken De Paus zeide meermalen den mede aanwezigen priester aanziende: „Dit is alles zoo , en de priester antwoordde: „'t Is alles waar». ... ten laatste, terwijl ik de liefde van Christus in mgn hart tot hem voelde vloeien, sprak ik hem in 't bijzonder aan en vroeg hem of zijne dagen niet verlengd werden, ten einde hem de gelegenheid te geven God te verheerlijken, en den naam groot te maken van den Heere, onzen Verlosser, Jezus Chnstus,«A» het eenig Hoofd van de Gemeente, den eenigen Zaligmaker, voor Wien alleen elke knie moet gebogen en dien alle tong belijden zal. Hn boog het hoofd en scheen aangedaan; daarop van zonen stoel oprgzende, drukte hg op vriendelijke en eerbied betuigende manier zijnen wensen uit , dat -ie Heere mij mocht zegenen en beschermen, waar ik ook ga." Men zeide dat het niet bekend was, dat de Paus ooit te voren half zooveel tijd gegeven had voor een bijzonder gehoor. Te Florence zien wij Grellet veel lijden in zijn hart, doordien de toestand van gevangenissen en werkhuizen zoo ellendig was, en te Pisa zulke vertoogen indienen aan den president van de regeering, als welke tot stappen leidden, waardoor onmiddellijk het lijden van de belanghebbenden in die stad verlicht werd, terwijl gelijke bevelen naar andere plaatsen gezonden werden. Te Bologna bevindt hij, dat men hem achterdochtig gadeslaat en bewaakt, en wordt het hem duidelijk, dat hij op schorpioenen -treedt; maar hij ziet „geen beteren weg dan recht vooruit te blijven treden op het pad en in de lijn van het dienstwerk, hetwelk zijn gezegende Heer hem aanwijst". Zijn geest moet verkwikt geworden zijn door een bezoek aan het hospitaal en het krankzinnigengesticht , onder de leiding van de Buoni J?ratelli (Broeders van Barmhartigheid), wier leven gewijd was aan werken van weldadigheid en liefde; want hij zegt „een liefelijken tijd" te hebben doorgebracht met deze monniken. Te Verona is zijn weg toegemuurd en brengt hij een dag door in afzondering voor den Heere, zijne ziele diep eerbiedig nederbuigende voor Zijne voetbank. Hij wist, dat, hoewel de Heere -groote dingen voor hem gedaan had, de dankbare herinnering er van hem geene sterkte en vertrouwen kon schenken in „het reizen van volk tot volk, tenzij des Heeren hand zich opnieuw uitstrekte om hem staande te houden." Van Verona ging hij rechtstreeks naar Munchen, veel gevoelende voor de inwoners van sommige der plaatsen, welke hij doortrok, maar „het gebed scheen de eenige dienst te wezen, daar vereischt." Met betrekking tot de Tyroler Alpen zegt hij: „Ik houd voor zeker dat tusschen deze hooge bergen en in die diepe valleien de Heere een in zijn oogen dierbaar zaad heeft, hetwelk hij besproeit door Zijn eigen Geest." Te Munchen arbeidde hij onder aanzienlijken en geringen, bevindende in het paleis, dat zijne gebeden verhoord waren, en dat het hart van den Koning openstond om zijne boodschap te ontvangen: „Hij sloot mij met aandoening in zijne armen, en smeekte dat het den Heere behagen mocht mijns harten wensch voor hem te vervullen." Gedurende dit onderhoud sprak Grellet bij den Koning ten gunste van zijne onderdanen, die leden door vervolging, ter oorzake van hunne gewetenshalve verwerping der leeringen van het Roomsch-katholicisme. Toen hij met den Kroonprins samen was, spoorde hij dezen aan „zich dicht aan Christus te houden, en het licht te volgen, bij hetwelk de dingen, welke God veroordeelt, openbaar worden .... Ik zeide hem, dat het de Heilige Geest is, door wien ons die macht om zoo te doen gegeven wordt, of ook af te houden van wat niet goed is, hetgeen wij niet kunnen in onzen eigen wil en kracht. Ik verliet hem, terwijl hij in bewogen gemoedstoestand was." Met den Koning van Wurtemberg in bijzonder onderhoud zijnde, betuigt hij dezen zijne hartelijke deelneming in het verlies van de bewonderenswaardige koningin. De Koning hield hem bij beide handen, terwijl groote tranen langs zijne kaken vloeiden, toen hij luisterde naar hetgeen hem van de vertroostingen des Evangelies voorgehouden werd. Hij nam Grellet mede naar de kinderkamer om zijne, lieve „moederlooze kinderen" te zien, waarvan eene, Prinses Maria, drie jaren oud, in staat wasgoed Engelsch, Fransch en Duitsch te spreken. De Zwitschersche Kantons bezoekende, vernam Grellet van een godvruchtig volk in de bergen , doch door de menigvuldige sneeuw verhinderd zijnde hen te ontmoeten, wordt hij vertroost door het gevoel, dat zij door des Heeren heilige tegenwoordigheid gevoed en gedrenkt worden. Te Genève hield hij o. a. een zeer talrijke en druk bezochte vergadering ten huize van den predikant Demalleijer. Drie en dertig jaar later verhaalde Demalleijer's weduwe aan eenige Engelsche Kwakers de geschiedenis van dien avond, toen zeer degelijke sameusprekingen waren gevolgd op de zeer plechtige stilte. Er verliep eenigen tijd , voordat er iets gezegd werd en toen sprak Grellet, zeer nadrukkelijk, na een wijle zijn geloof uitende, dat er iemand in dat kleine gezelschap was, die sterk werd aangezet tot zelfmoord. Hoogst ernstig wa» de waarschuwing, welke gegeven werd, terwijl bij de heerlijke hoop des Evangelies van Christus zoo werd stilgestaan, dat de harten van allen in hevertrek geroerd werden. Langen tijd daama vertelde een heer. die onverwachts binnengekomen was, en stillekens eene plaats bij de deur had ingenomen, dat hij zijn huis verlaten had met het stellige voornemen zich in het meer te verdrinken, doch dat hij des predikants huis binnengegaan zijnde — hij kon zelf niet zeg, gen waarom —'door een boodschap, aan hem gericht, getroffen werdt In eene aanteekening in zijn dagboek, betreffende zijn verblijf in het Zuiden van Frankrijk, zegt hij: „Ik gevoelde mij zeer ■eenzaam op mijnen weg, gelijk dikwijls met mij het geval is, en stortte menigen traan. Bewaar ze, o God, in uwe flesch 1" Maar weldra wordt hij weer bovenmate vertroost, bevindende dat zijn geliefde, bejaarde moeder, dicht bij den Heere Jezus levende, en gelijk eenige andere zijner bloedverwanten „over de priesters heenzag." Na een hartelijk afscheid van haar vertrok hij naar Limoges, vanwaar hij schrijft: — „Op den weg hierheen werd mijn hart vervuld met liefde voor alle menschen overal — die, welke ik bezocht en die, welke in plaatsen wonen, waar mijne voetstappen nimmer zullen staan .... Vurig waren ook mijne gebeden voor de leden van mijne eigene godsdienstige vereeniging, die mij voelbaar -en dat bij toeneming aan 't harte lagen, en van welke velen als been van mjjn beenen zijn; de eenheid van den Geest in den Heere Jezus verbindt mij met velen hunner." Opnieuw in Engeland gekomen, schrijft hjj ook dit in zjjn dagboek: — „Vandaag werd de Bijeenkomst voor vervolgingen gehouden. 1) Er waren gewichtige zaken te behandelen. De Vrienden gevoelden het, en eene waakzame zorg heerschte onder hen om Goddelijke wijsheid en bekwaamheid te zoeken. O, dat de Vrienden (Kwakers) overal in al hunne samenkomsten dus bezig waren om op te zien tot Hem die alleen recht kan besturen en leiden door Zijnen Geest." De blijdschap der terugkomst bij zijne beminde vrouw en kleine dochter wordt gemengd met droefenis vanwegen het bericht des afstervens van den „waardigen dienstknecht des Heeren en vader in de gemeente George Dilwijn. Hij volgde mij dicht achteraan , hier in Amerika en ook op mijne lange en verre reizen. Zeer dikwijls had hij gemeenschap met mijne vreugde en droefheid." Iemand, die Grellet van nabij kende in het heiligdom van zijn huis, schrijft van zijne „onbeschrijfelijke teederheid voor zgne vrouw en dochter, beiden haar zoo waardig, en haar zoo onbeperkt wedergevende." Hij woonde nu te Burlington in NewJersey, maar ging veel uit naar menigen anderen Staat. Zijn gevoelig hart, wakker lettende op alles wat de bevordering der Zaak van Christus ia den weg mocht staan, werd zeer geschokt door de uitbreiding van wat de Hicksitsche kwestie is genoemd. Hij zeide, dat het in sommige plaatsen zgne jammerklacht was: „Zij hebben mijnen Heer weggenomen, en ik weet niet, waar zg hem gelegd hebben." Eenige samenkomsten met slavenhouders werden gehouden, en 1) Eene vergadering eenmaal 's maands door een vertegenwoordigende commissie gehouden, den veelbeteekenenden naam haar in de 17e eeuw gegeven, behouden hebbende. andere met slaven. Eerstgenoemden stelden vol vertrouwen in Grellet's onbuigbare oprechtheid van karakter; de meesten hunner zeiden, dat het hun onnoodig voorkwam zijne samenkomsten met de slaven bij te wonen, dewijl zij wisten, dat hij niets zou zeggen in hunne afwezigheid, hetwelk hij in hunne tegenwoordigheid zou terughouden. Zeer uitgeput na eene van deze vergaderingen, deinsde hij terug bij het aanschouwen van de groote schare volks, welke dien namiddag in eene andere plaats was bijeengekomen; maar toen hij de vergaderplaats binnentrad, gevoelde hij zich „als omringd door de Goddelijke tegenwoordigheid en dat de Kracht des Heeren over allen was „De Heere Jezus Christus werd gepredikt als het leven en het licht der menschen." Te New-Orleans werden vele samenkomsten gehouden en toen het bekend werd, dat hij op het punt stond om de stad te verlaten, werd er sterk bij hem op aangedrongen nog eenige weinige maanden of weken te blijven, daar harten, huizen en kapellen voor hem openstaan. Maar hij zegt: „Het scheen mij het veiligst toe, stipt mijns Heeren leiding te volgen; te komen op Zijnen last en evenzoo te vertrekken." Een maand later in Tenessee vinden wij hem, nog al ontmoedigd, eenige mijlen van zijne directe reisroute afwijkende om eene kleine stad te bezoeken: „Ik heb het alweder den veiligsten weg bevonden des Heeren aanwijzing te volgen; Hij leidt in het rechte pad." Daar, in dat stadje, vond hij lieden, wier harten bereid gemaakt waren hem te ontvangen, en in de samenkomst werd des Heeren tegenwoordigheid in bijzondere mate gesmaakt. Met betrekking tot eene andere vergadering, naar welke hij onder veel bedruktheid des gemoeds ging, zegt hij: „Alle menschelijke en slaafsche vrees werd weggenomen onder eenen dankbaren en verootmoedigend en zin van des Heeren tegenwoordigheid en macht, zoodat ik niet aarzelde de eenvoudige en duidelijke waarheid te verkondigen." Dikwijls reisde Grellet en de Kwaker, die hem vergezelde, op dezen tocht vele mijlen over, of beter gezegd in „swamps" (moerassen), waar zoo diep water stond, dat hun voertuig bij herhaling dreef en de paarden zwommen. Indien zij hadden willen wenden, dan zou dit niet hebben kunnen gebeuren, ter oorsake der geringe breedte van het pad tusschen de boomen. Twee jaar later, toen het vooruitzicht van een zwaren dienst in zijn eigen jaarlijksche samenkomst voor hem stond, scheen: „Nu of Nooit," het woord te zijn, 't welk tot zijn hart werd gericht, en op zijne terugreis vermocht hij klaarlijk te zien, dat alleen toen het dienstwerk volbracht kon worden. In den Zomer van 1831 aanvaardde Grellet, hij was toen 57 jaar, opnieuw de reis naar Europa, het eerste deel zijner reis was in Engeland. In Midland en het Noorden had hij vele samenkomsten met kolensjouwers, mijnwerkers en wevers, voor wie hij veel gevoelde ter oorzake van hunnen harden dienst en hun gebrek. Het was toen gevaarlijk onder de kolenwerkers te reizen, want er was eene werkstaking geweest, het voedsel ontbrak en sommigen hunner werden tot wanhoop vervoerd ; doch Grellet en zijn metgezel bleven ongedeerd ! Op weg naar Sheffield bejegende hem een verontrustende ontmoeting. De omstanders meenden , dat hij gedood was op de plek, maar terwijl hij de pooten van het paard en de wielen van het rijtuig over zich heen voelde gaan, en zich ten volle bewust was, dat de gevolgen noodlottig konden zijn, werd dit woord gesproken tot zijne ziel: „Gij zult niet sterven, maar leven," en toen werd hem krachtiglijk een dienstwerk in Spanje voorgehouden. Te Berlijn had hij een treffend onderhoud met de Kroonprinses, wier dorst naar de kennis der waarheid was opgewekt, toen hij, twaalf jaar geleden, in Europa vertoefde. Hij gevoelde zich door de liefde van Christus gedrongen om de vragen ten volle te beantwoorden, welke zij hem deed betrekkelijk den eeredienst, de aanbidding, de bediening des Woords en de invloeden van den Heiligen Geest. Haar hart werd zeer getroffen, toen zij de bemoedigende woorden indronk, welke Grellet goed achtte tot haar te richten. Te Halle werd zijne ziel diep gedrukt door het Socianisme, dat daar aan de beroemde Universiteit den boventoon voerde en te gelijk kwam uit de Vereenigde Staten bericht van cholera en van de ziekte van zijn geliefde vrouw en eenig kind. Uit deze diepten schrijft hij: — „Indien mijne ziel verzinkt onder dit gewicht van verdrukking, laat dat wezen, o Heer! om alleenlijk te zinken, ten einde door de diepten te komen tot U, mijn rots en mijn sterkte." William Allen was opnieuw zijn medearbeider, en te Leipzig ontvingen zij een vroegtijdig morgen bezoek van drie studenten, die met hem spraken over zwarigheden en moeilijkheden op godsdienstig gebied. „Wij drukten hun op het gemoed, hoe noodzakelijk het was dikwijls in hun bidvertrek zich terug te trekken om af te wachten en te gevoelen de openbaring en het onderwijs van den Heiligen Geest. Zij vertelden ons, dat velen hunner dikwerf samenkwamen om aldus in stilte op den.Heer te wachten, of bij tijden zich te vereenigen in gebed tot Hem." Te Halle veel lijdende om der wille van de daar heerschende macht des ongeloofs, en deelneming gevoelende in het lot van de weinigen, welke dag aan dag gekweld werden door den geest, die hen omringde, maakten zich deze gevoelens zoo geheel meester van hunnen geest, dat de gedachte aan het bezoeken van gevangenis of werkhuis niet bij hen opkwam: maar na hun vertrek, vernamen zij, dat de cholera in die plaatsen heerschte. Te Uresden maakten zij den Prins-Regent, Frederik, opmerkzaam, dat „de zonde de oorzaak is van alle bijzondere en algemeene ellende," dat „geen gouvernement bestendig kan wezen, waar de zonde de overhand heeft" en „dat geene macht haar kan uitroeien dan alleen die van Jezus. Christus, den Heer, die in de wereld kwam om ons van alle zonden te bevrijden." De Regent was aandachtig en ernstig, en zijn jongere broeder Prins Johannes, die ook begeerde hem te zien, openbaarde veel gevoeligheid van hart in sommige door hem gemaakte opmerkingen. Hij betuigde zijn groot genoegen met de ontvangst van eenige Engelsche Verslagen van Geheel-Onthouders, Werkzaamheden, Gevangeniswezen en Openbaar Onderwijs niet minder met eenige der Christelijke Getuigenissen van de Sociëteit der Vrienden, (Kwakers), aangaande welke hij nadere inlichtingen begeerde. „Wij spoorden hem aan", zegt Grellet, „den geest van waakzaamheid tot het gebed bij zich aan te kweeken, opdat hij door nauwlettend te merken op de leiding des Heiligen Geestes, mocht toenemen in de kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus, en gesterkt worden om te wandelen in gehoorzaamheid aan den wil van God." In den namiddag van denzelfden dag is eene barones hunne tolk in eene samenkomst, waar gedurende eenigen tijd alle aanwezigen „schijnen saamgevoegd te wezen door eenzelfden drang in een plechtig en ernstig stilzijn voor God." Toen Grellet het hart vol liefde des Evangelies, opstond om te spreken, stond de baronnes aan zijne zijde, zijn Fransch in het Duitsch overzettende, en haar liefdewerk doende, met groote lieftalligheid en bescheidenheid, maar te gelijk met treffende waardigheid, alhoewel haar eigen hart diep getroffen werd. Aan het einde van eenen dezer dagen te Dresden zeide de eerste Minister, na herinnerd te hebben aan een bezoek van Von Lindenau: — „In den avond, gedurende den tijd van onzen zwijgenden, gezamenlijken inkeer, werden Allen en ik zelf ingeleid in diepen ernst en eerbied; wjj aanbaden in de stilte God en offerden Hem in éénheid van zin en gedachte de .offerande van gebrokenheid en verbrijzeling des geestes; en toen op gebogen knieën, mengden wg onze uitgesproken gebeden en smeekingen — eerst voor onszelven, en voor onze dierbare geliefden, van wie wij gescheiden zgn om des Evangelies wille; daarop werden voorbiddingen gedaan voor allen, die wij bezochten overeenkomstig de Heere onze gangen had geleid, dat Hij ook de werken Zijner hand allerwegen mocht zegenen. Het was een tijd van verkwikking; wij werden bezield met vernieuwde toewjjding om onzen gezegenden Heere te volgen, waar Hij ons ook roepen mocht, en in alles Zijnen gezegenden wil en dien geheel te doen of te lijden, alleenljjk Zijne Goddelijke en algenoegzame genade afsmeekende om ons te bekwamen aldus en in Zgne vreeze te wandelen." In Wurtemberg treffen zij in veie streken van bet koninkrijk lieden aan die zich onvoldaan gevoelen met de vormelijke prediking en die verlangen het Evangelie te hooren, verkondigd door leeraars van Gods eigen aanwijzing. Gedurende het bezoek, dat zij den Koning brachten, was niemand anders in het vertrek. Onder de onderwerpen voor hem ter sprake gebracht, waren ook de gewetensvrijheid, de vrede en de behandeling van gevangenen. „Hij was ernstig en gevoelig onder wat hem, in de liefde van den dierbaren Zaligmaker, door ons werd gezegd. Ons afscheid was ernstig. Hij zeide: „Deze uren behooren tot de beste van mijn leven." Een afscheidsgroet per brief van de Koningin , geteekend „Panline", sprak van een onderhoud, dat rij met haar gehad hadden, en waarvan zij den ernst nog voortdurend gevoelde. Aan den avond van den dag moest Grellet scheiden van allen, die huiswaarts moesten gaan. Hij schrijft: „Ik reisde zeer eenzaam mijnen weg voort, maar de Heere was met mij; in Hem zijn al mijn frissche krachten." Na een paar dagen verblijf te Straatsburg werd eene bijeenkomst gehouden te Ban de la Boche, een van de tooneelen der werkzaamheden van den geloovigen Oberlin. In die groote vergadering, waarin woorden van bemoediging en blijdschap aan Grellet gegeven werden te spreken, werd hij, tot zijne verwondering ook geleid tot ernstige waarschuwing, gevolgd door een dringende vermaning tot het vaarwelzeggen van ondoordachte en booze voornemens. Een zoon van Oberlin was tegenwoordig, die in kwaad gezelschap geraakt was; hij wilde dien avond zich doen aanwerven als 'soldaat. Maar wij lezen : „Het gesproken woord zonk hem diep in 't hart. De Geest der Waarheid, de getrouwe Getuige, deed Zijn werk in hem. Hij veranderde van 6 voornemen , en bracht de nacht door in afzondering en verootmoediging der ziel voor God." Reeds gedurende eenigen tijd had Spanje, bij dag en nacht, op Grellet's hart gewogen; en zie, hoe meer de tijd naderde om daarheen te reizen , hoe meer de staatkundige toestand van dat volk den weg scheen te zullen afsluiten. Hij verneemt van bloedstorting, verwarring en van dichtbevolkte gevangenissen en hem wordt gezegd, dat het voorgenomen bezoek onuitvoerbaar is. Onderwijl luidt des Meesters geheime roeping naar Spanje luider en luider. „O, Heere! alle dingen zijn ü mogelijk. Gij kunt een weg openen Gij kunt ook nüjn geliefden Allen tot mij doen wederkomen Uw wil, o Heere, worde in alles volbracht. Wil maar genadiglijk voortgaan ten behoeve van Uwen armen dienstknecht het heerlijke woord Uwer belofte te vervullen: „Ik zal u leeren, en u onderwijzen van den weg dien gij te gaan hebt. Mijn oog zal op u zijn." Opnieuw deelt hij mede, hoe hij eens, alleen reizende, diep bedroefd van geest werd „onder het verlevendigde besef van wat verlossende liefde en genade voor hem gedaan had, en eene levende hoop werd hem geschonken, dat eene Almachtige hand hem eene geopende deur in Spanje zou verschaffen. Twee of drie maanden verliepen; hij is in Frankrijk en de tijd om naar Spanje te trekken is voor de deur. En nog eens wordt hij tot diepgaande werkzaamheid des gemoeds gebracht, daar hij telkens weer hoort, dat hij^ of met geen mogelijkheid in het land kan komen, bf dat hij zijn leven daar zal moeten verliezen. Doch toen is de kreet zijner ziel: „Richt mijne schreden, o Heere!" en tien dagen daarna vinden wij hem aan de Spaansche grens. Onder zijne medereizigers in de diligence van Bordeaux was de Markies de Matta Florida, wiens vader een van de ministers des Spaanschen koning geweest was. Hij gaf eenig verblijdend nieuws, dat hem pas geworden was. Op denzelfden dag kwam er een brief van William Allen, meldende dat de schrijver zich „zoo machtig onder het gewicht der godsdienstige behoefte gevoelde om mede te arbeiden in den Evangeliedienst in Spanje, dat hij voornemens was onmiddellijk op reis te gaan." In de volheid der Evangelieliefde mochten zij welhaast elkander zien, en zich eerlang, onaangerand door de georganiseerde struikrooversbenden, te Madrid bevinden, waar de Graaf d'Ontalea Minister van Binnenlandsche zaken, hem tot hulp bereid was. Toen deze staatsman als afgezant in Amerika verblijf hield, had hij •laar de beginselen van de Sociëteit der Kwakers leeren kennen Op zijn voorstel beval de Koning, dat een bevel in zijn eigen naam geschreven zou worden om den reizigers toegang te ver leenen tot elke plaats, die zij zouden willen bezoeken. Van dit verlof maakten zij een onbeperkt gebruik en baden den Koning in een mondgesprek, 't welk zij met hem hadden, dat hij , dé laatste jaren zijner regeering mocht kenmerken door daden van goedertierenheid en godsvrucht, en door de edele daad van zijne onderdanen vrijheid des gewetens te verleenen." De Koningin stond aan des Konings zijde, en tusschen hen stond de infante die later Isabella II heette. * Op den weg van Madrid naar Valencia, vonden de reizigers tot hunne groote verwondering, de steden doortrekkende dé straten vol volks, dat hen verlangde te zien; terwijl op de plaatsen, waar- zij eenige verversching namen, eenige welopgevoede personen hun vragen kwamen doen omtrent de gevoelens van de Kwakers-Sociëteit. Om de zelfde reden kwam een jong Franschman, die in een ander apartement van het rijtuig gezeten was over in het hunne; hij vertelde hun, dat die inlichtingen welke hem aireede waren geworden aangaande de Kwakers door hem waren medegedeeld aan de menigte, welke hen had omringd Toen Grellet zijne verwondering kenbaar maakte over die levendige begeerte des volks, zeide hij: „Hebt gij de nieuwsbladen niet gezien? Dezen bevatten een uittreksel uit de Madrid Gazette met een afschrift van de bevelen van den Koning aan de gouverneurs der provinciën, openbare overheidspersonen, en burgers onder welke zij mochten reizen, bevelende, dat hun alle welwillendheid zou betoond worden en vrije toegang gegeven tot alle inrichtingen. Gevangenissen en armenhuizen werden bezocht, alsmede een krankzinnigenhuis, waar de behandeling der patiënten geschikt mocht genoemd worden hen tienmaal erger te maken. Somtijds was de ellende en de verdorvenheid, die zij aanschouwden bijna te sterk om gedragen te kunnen worden. „Wij vonden te geener plaatse iets dat een droppel vertroosting kon geven aan onze bedroefde harten, uitgenomen de gedachte, dat onze vertoogen bn den Koning een middel mochten wezen tot vermindering van het wicht van menschelijk wee. Nieuwsgierigheid kon mij nooit bewegen, zulke plaatsen te bezoeken. Twee dagen later na een nacht van lijden eh hevige koorts, ontving Grellet alhoewel onbekwaam om naar Barcelona te gaan, bezoekers Een van dezen, een bejaard man en uitstekend rechtsgeleerde, die eenigen tijd te voren overtuigd was geworden van de dwalingen der Roomsche Kerk, had vrijmoedig naar den Paus geschreven, zoomede naar den Aartsbisschop en den Koning, dezen laatste voorhoudende, dat sommige zijner beste onderdanen wreed vervolgd , anderen ter dood gebracht en een menigte hunner in vunzige gevangenissen opgesloten werden. De eerste minister had gewild, dat deze rechtsgeleerde ter dood zou zijn gebracht, doch de rechter wist zijn leven te redden door te bewerken , dat hij krankzinnig verklaard werd; voor zes maanden werd hij opgesloten in eene van de vunzige cellen of hokken, waarvan de aanblik alleen Grellet te machtig was geworden. Bij de verandering der regeering werd hij ontslagen. Hij sprak van het zalige voorrecht van op den Heere te wachten en toegang te erlangen tot Zijne heilige tegenwoordigheid, en hoe dit hem genadiglijk was toegezegd, toen hij „als een arme eenzame" opgesloten zat in een krankzinnigengesticht en behandeld werd als een, die zijn verstand had verloren. Op den ruwen weg langs de kust van de Middellandsche Zee werd Grellet weder zwaar ziek en leed hij veel lichaamssmart; toch schrijft hij: „De nabijheid des Heeren, en het dierbare gevoel van mijns lieven Heilands liefde, vertroostte zoozeer mijne ziel, dat ik verstaan kon, hoe Paulus en Silas ui de gevangenis met hunne voeten in den stok, en hunne lichamen geteisterd door geeselslagen, desniettemin den lof van Sod konden zingen. Mijne ziel maakte den Heere, mijnen Zaligmaker groot, die met mij in Spanje geweest was, overeenkomstig Zijn Woord, en Hij is met mij geweest, met mij, den geringste Zijner dienstknechten, onder alle andere volken, waar Hg mij gezonden heeft " Te Barcelona, werden zij uitgenoodigd door Don Felix Torres Amat, Bisschop van Barcelona, een zeldzaam man, dia voor onbelemmerde vrijheid van geweten was. Hij had de H. Schrift uit de Vulgata vertaald, en gaf ze uit met de goedkeuring van den Paus. Hij verhaalde Grellet, dat hij, twee dagen te voren, zich op de openbare wandelplaats bevindende in gezelschap van den gouverneur en den eersten magistraat, plotseling tot hen zeide: „Wat dunkt u, dat het volk zeggen zal, als zij mij zien wandelen tusschen twee Kwakers, die hier binnenkort te wachten zijn, evenals ik nu tusschen u beiden loop?" De aangesprokenen beleden niet te weten, wat op die vraag te moeten antwoorden. „Zij zullen zeggen, dat de sterke muren van on- verdraagzaamheid en bijgeloof gaan vallen," hernam daarop de Kerkvoogd. Het schiereiland verlatende, begaven de reizigers zich naar Frankrijk, waar zij twee of drie weken doorbrachten. Van eenen Zondag, doorgebracht in Bordeaux, schrijft Grellet: — „Mijn waarde Allen en ik zaten bij elkander, gelijk wij gewoonlijk doen in stilte op den Heere wachtende. . . . Zijne Goddelijke tegenwoordigheid en de verbrijzelende invloed Zijner liefde werden door ons in buitengewonen graad gevoeld; op gebogen knieën werd ik gedrongen Hem te danken en te loven. . . „Ik hield daarmede een Jangen tijd aan, onder de verbrijzelende erkentenis van des Heeren ljefde en macht, vergezeld van de opheffing mijner ziel tot Hem." Maar werkzaam zijnde werd hij aangetast door hevige pijnen , gevolgd door hevige koorts. Er was voor dien avond eene vergadering belegd en plaatsen waren besteld in de diligence, die te 10 ure des avonds naar Parijs vertrekken zou. Zijne zorg op den Heere werpende, bleef Grellet in bed tot het uur van de samenkomst, in welke hij gesterkt werd om het Evangelie van leven en zaligheid door Jezus Christus te verkondigen. „Des Heeren doopende kracht," zoo schrijft hij; „was over ons, en Hrj bekwaamde ons met elkander den levendmakenden invloed van Zijnen Geest te genieten. Ik ben juist teruggekeerd in mijn logement met een hart, overvloeiende van dank en lof." Eer hij voor de laatste maal den Atlantischen Oceaan overstak , bracht Grellet verscheidene weken door in Engeland, Schotland en Ierland. In Connaught vinden wij hem in hoogst rustige en ernstige samenkomsten met Eoomsch-katholieken, in eene waarvan alle aanwezigen in tranen baadden. Wederom vindt hij in de valleien van Torkshire en Westmoreland „een ootmoedig volk, levende in veel Christelijke eenvoudigheid." In de bijeenkomsten, die hij met dezen hield, deed de kracht des Heeren zich bijzonder gevoelen. Al omvatten rijne genegenheden al wat mensch heette, toch koesterde hij eene innige belangstelling voorde welvaart van zijn eigene Sociëteit, die gebouwd is op het fundament der Apostelen en Profeten, op Christus Jezus, gisteren en heden, en tot in eeuwigheid dezelfde," opdat rij die „de gezegende waarheid bekend hadden, mochten leven en «erken onder hare macht, wakende in de gebeden tegen elke list en raadslag van den vijand." Hij merkte met dankbaarheid op, dat vele van de jongelieden de gedenkschriften en werken van de eerste Kwakers lazen en ze vergeleken met de Heilige Schrift. Terwijl hij van plaats tot plaats trok, Christus predikende, in al Zijne Goddelijke eigenschappen, Hem voorstellende in wat Hij had gedaan door Zijne verzoenende offerande, en wat Hij wil doen door Zijne genade en goeden Geest in en voor hem, „die Zijnen invloed gehoor geven" — ontmoette hij dezulken, die een levend getuigenis konden geven van de algenoegzaamheid der Goddelijke genade. Zijn hart was diep getroffen toen hy" — het was in 1834 — deLondensche Jaarlijksche Vergadering voor de laatste maal bijwoonde door het afscheidnemen van vrienden in den Heer, die hem zeer dierbaar waren „Ik heb eene levende hoop", schrijft hij „dat schoon wij elkander in het sterfelijk vleesch niet weder zullen zien, toch, onze harten vereenigd zijnde door dien gezegenden band der waarheid, die onlosmakelijk is, de Goddelijke barmhartigheid en liefde ons zal vergunnen, voor den troon van God en het Lam met elkander vergaderd te worden om Hem eeuwig te danken en te loven." In een brief aan William Allen geschreven aan boord van de „Pocahontas", zegt hij:. — „O, welke eene zalige hoop wordt ons voorgesteld, wonderlijk om te bedenken: kinderen Gods genaamd te worden! Eene hoop, aan allen voorgehouden , die door den Heiligen Geest geleid worden 0, dat al mijne bewegingen, bijzonder in mijne zwakke pogingen om den dierbaren Heester te dienen in het werk des Evangelies , of den dienst van de Kerk, onder Zijnen Goddelijken invloed staan mogen." Een paar jaar later zegt hij in eenen brief aan zijne vriendin Lydia flasgreaves: — „Wij zijn zeer ver verwijderd van onze Engelsche vrienden, maar met velen hunner wordt het ons vergund zeer liefelijke gemeenschap des geestes te hebben. Dit (bij tijden verblijd ik mij in de hoop) is slechts de voorsmaak van die gezegende gemeenschapsoefening, die daar bestaat tusschen de gereinigde geesten door de eindelooze tijden der eeuwigheid." In 1841 aan George Stacey schrijvende, zegt hij: — „Er is een Almachtig Beschikker van de gebeurtenissen, op Wien wij veilig kunaen bouwen en wat de donkere vooruitzichten betreft, kan het op dit gebied eenigszins worden vergeleken met den tijd, toen Pilatus, Herodes en de Joden samenspanden tegen den Heere Jezus Christus! Toen alle discipelen vloden en Hem verlieten; toen Hij aan het kruis genageld, gedood en begraven werd; toen de geheele schepping getuigenis gaf van het vreeselijke dier gebeurtenis; duisternis; aardbeving; het splijten van de rotsen, vereenigd met den rouw van de vrouwen! Niettemin was het juist hst tijdperk, waarin de grondslag gelegd werd, waarop de levensweg werd geopend door het bloed des kruises tot verlossing en behoudenis der schuldige wereld, ja ook van mij." Gedurende eenige weinige volgende jaren werden sommige Jaarlijksche bijeenkomsten verzocht. In betrekking tot een schoolverslag van de driemaandelijksche vergaderingen van Indiania, die toonden dat zij 6,249 kinderen onder hunne leiding hadden, schrijft hij: „O! welk een veld in deze jonge kweekscholen voor arbeiders 1" — Het is aangenaam te vernemen dat er iets eigenaardig heerlijks en doordringends was in zijnen dienst als leeraar van zijne eigene vergadering te Burlington. In de lente van 1847 reisde hij — hij was toen 74 jaar — naar Filadelfia tot bijwoning van de Jaarlijksche vergadering, maar ongesteldheid noodzaakte hem huiswaarts te keeren; en gedurende de overblijvende zeven jaren van zijn leven was hij niet in staat zijne woning voor een enkelen nacht te verlaten. Herhaalde aanvallen van hevige pijn werden allergeduldigst doorgestaan, en geest en hart waren zoo frisch als ooit. Eene uitgebreide briefwisseling met zijne vrienden werd onderhouden. Als de staat zijner gezondheid het eenigzins toeliet, dan kon noch ruw weder, noch hevige pijn hem beletten den openbaren godsdienst bij te wonen; en men zegt, dat zijne Evangeliebediening, die ongeveer zestig jaar telde, tot het einde toe aanwies in diepte en helderheid. I)e moeilijkheden van anderen deden hem bijna zijne eigene kwalen vergeten, als hij van huis tot huis ging onder de leden zijner vergadering, in liefdevolle belangstelling woorden van raad of bemoediging gevende. Terwijl bij het naderen van zijn levenseinde zijn vrede was als eene rivier, was hij als „bekleed met ootmoedigheid, hoe nader hij kwam tot de bron van oneindige reinheid, te dieper scheen hij zich neer te buigen in zelfvernedering? Maar het nieuwe lied des lofs, hetwelk sedert zoovele jaren telkens en telkens weer op zijne lippen geweest was — hoewel zij dikwijls gewillig smaakten van des Zaligmakers lijdensbeker in deelneming aan geheiligde en allergezegendste gemeenschap — verstomde nu niet. Op zekeren dag veel tijd doorgebracht hebbende in stillen inkeer des geestes in zich zelf, zeide hij, dat het geenszins lijden was, 't welk hem zoo stil had doen zijn, en dat onder de heerlijke gevoelens, hem te smaken gegeven, zijn hart vervuld was geworden met een wonderbaren lofzang. Gedurende de laatste twee dagen van zijn aardsche leven hield de pijn op, en de vrede, welke op zijn gelaat glansde, getuigde van zijne gemeenschap met God. Hij stierf den 15en November 1855 , in zijn 828te levensjaar. De volgende aanmerkingen van een nog levend schrijver en Hverig arbeider voor Christus, mogen een geschikt slot rijn voor dit eenvoudig verhaal van de geschiedenis van een man, wiens apostolisch leven een krachtig en heerlijk bewijs levert voor de macht en den zegen van den inwonenden Geest, als een practikale werkelijkheid: — „De Heere legde het mij zwaar op het hart te bidden om eene herleving van de kennis en de ervaring van wat de Heilige Geest naar de bedoeling van onzen God voor ons wezen zal. Het is onbegrijpelijk dat er bij tijden zooveel oprecht gemeende en ernstig behartigde arbeid kan zgn, met zoo weinig heldere erkentenis — niet van de behoefte van Zijn werk, die erkend wordt — maar van Zgne diepe, persoonlijke inwoning en leiding, als het geheim der kracht. Maar wg willen bidden en gelooven dat God Zijn volk zal verlevendigen. Moge Hg onze Sociëteit genade verleenen haar getuigenis te dragen aangaande deze centraal-waarheid: een inwonende (Seest, openbarende een inwonenden Christus en Zijne macht." AANHANGSEL. EENIGE OPMERKINGEN OVER WAT DE OORLOG MET ZICH BRENGT Steven Grellet's uitgebreide reizen in Europa, in het eerste gedeelte van deze eeuw , gaven hem vele gelegenheden om de noodlottige gevolgen van den oorlog waar te nemen in de landen en de streken, welke daaraan waren blootgesteld. Het was in 1808 dal hij, te Bordeaux zijnde, in zijn Dagboek schreef: „Ik werd onlangs diep geschokt ten gevolge van den toestand dezes volks; de bijna onafgebroken oorlogen in welke deze natie sedert de laatste jaren gewikkeld is, gepaard met het drukkende stelsel van de conscriptie, hebben tastbare ellendeen verwoesting over het land verspreid. In vele plaatsen worden vergelijkender wijze weinige mannen, behalve de ambtenaren in publieken dienst, gezien, dan die in den krijg verminkt zijn; zoodat de vrouwen in de open lucht een groot deel hebben te verrichten van het zware werk,'t welk anders door mannen gebeuren moet. Mijn hart wordt ook menigmaal bedroefd, als ik de benden jongelieden zie, die nu, door de conscriptie tot den krijgsdienst gedwongen, op marsch zijn naar het leger, dat bestemd is om een inval in Spanje te doen. „Hier in Bordeaux, bevinden zich een aantal kloeke en schoone jonge mannen uit Polen, van de eerste familiën dier natie, die hier gedrild worden voor den nieuwen oorlog. Ik heb met eenige dezer jongelieden kennis gemaakt; zij schijnen eene godsdienstige en degelijke opvoeding te hebben genoten. Hoe moeten de ouderharten bloeden bij de gedachte aan wat nu hun kroost bejegent l In 1812 bezocht Grellet in de nabijheid van Stilton, in Engeland, eene bende van ongeveer 6000 Fransche krijsgevangenen; sommige hunner hadden reeds negen jaar in die gevangenis gesle- ten. Velen hunner waren zorgvuldig, ook wel in overvloed opgebracht; om de conscripte had men hen met geweld uit hunne huizen gevoerd. Ik zag — zegt Grellet — in Frankrijk benden van 50 of meer aan elkander geketend, als schapen ter slachting gesleept. Toen hij het jaar daarna in Frankrijk was, terwijl de eonscriptie bezig was het in Rusland verdane leger te herstellen, zag hij nog erger gruwelen. „Mijn hart," zegt hij, „is menigmaal als vaneengereten, als ik de bittere jammerklachten vernam van ouders, die afscheid namen van hunnen laatsten zoon, waarvan sommigen mij mededeelden dat vijf of meer hunner kinderen in den oorlog gebleven waren, en nu werd hun, op hunne oude dagen, hunne laatste hoop ontrukt. Ik werd ook zeer bewogen door op den weg gezelschappen te ontmoeten van beklagenswaardige knapen, bij dertig tot zestig, twee aan twee gekluisterd aan een lange keten en afgevoerd wordende naar het leger. Dezen waren dezulken, die eenigen tegenstand hadden geboden tegen hunne opname in het leger. Hoe talloos vele zijn de jammeren van den oorlog! De lijst van zonden, onzedelijkheden, wreedheden, bloedstortingen en jammeren, aan den oorlog verbonden, is te lang, dan dat zij beschreven zou kunnen worden." Deze opmerking betreffende zonde en onzedelijkheid wordt voorts bevestigd en versterkt door eene volgende; t. w.: dat de weinige soldaten, die den dood op het slagveld ontkomen zijnde, huiswaarts keeren, een vloed van ongerechtigheid en losbandigheid met zich voeren, die als diepinvretend venjjn ih hunne omgeving wordt uitgestort. Te Blberfeld, in Duitschland, zegt zijn Dagboek: „Door dit gedeelte des lands trekken zeer veel Fransche troepen naar hun land terug; verwoesting en ellende kenmerken hunne gangen, en daar zij dicht achtervolgd worden door de andere legers, zoo wordt wat den eersten verwoesters ontsnapte .een prooi van de andere. Gruwelen van vernieling zijn er volvoerd. Huisraad en andere voorwerpen, die niet medegevoerd konden worden, werden in stukken geslagen. Maar dit waren slechts de minste der ongerechtigheden. De inwoners waren genoodzaakt hunne vrouwen en dochters weg te zenden om ze te verbergen voor de soldaten; en het is dikwijls gebeurd dat zij geweldig geslagen, mishandeld, gewond, ja zelfs vermoord werden, dewijl zij weigerden de plaatsen der toevlucht te ontsluiten. Van hen, die zich hunne vrienden en verlossers noemden, ervoeren die arme lisden vaak, o jammer! geen betere bejegening dan van de Franschen, die hen als vijanden behandelden. Wie, die de verschrikkingen van den oorlog aanschouwd, de hem vergezellende wreedheden en zedeloosheid gezien heeft, kan er nog voor pleiten ? Of wie, die ook maar heeft gehoord van de goddeloosheid en ellende, welke de krijg met zich voert, moet dien niet bitterlijk beweenenP Uit eigen ervaring was Grellet eenigsrins bekend met het ontzedelijkend karakter van het militaire leven. Want nog minderjarig zijnde was hij, kort na het uitbreken van de Fransche omwenteling, ingedeeld bij het leger der emigranten, die de oude regeering trachtten te herstellen. Daarop doelde hij, als hij de roerende woorden ternederschreef, in 1814 in de nabijheid zijnde van Frankfort: „Zeer ernstige gedachten en gevoelens vervulden mij op den weg, vergezeld van ootmoedigen dank tot den Heere, die mij geroepen heeft uit de duisternis tot het liebt, en uit den dienst van den vorst der duisternis tot dien van Zijn heerlijk en dierbaar Evangelie. Drie en twintig jaar geleden trok ik door deze streek als militair, van een en denzelfden geest zijnde, als welke nu leeft en heerscht onder hen, die gediend hebben om stroomen bloeds te vermengen met de wateren van den Eijn. Wel ben ik, door 's Heeren groote goedertierenheid over mii, verhinderd geworden van bloedstorting; maar toch verfoei ik mijzei ven, bij de herinnering aan den geest, die mij toen bezielde. O, dat ik een werktuig moge wezen om velen te bewegen nu te gaan en zich te scharen onder de banier van den Vorst des vredesl Zou het niet voor een groot deel het doel zijn, waartoe de Heere mij juist nu onder deze volken zendt? Dag aan dag heb ik gelegenheden, bijzonder in de logementen, om met menig officier te spreken, als de weg menigmaal voor mij wordt geopend om hun Christus te prediken, en hun de natuur te ontvouwen van Zijn Koninkrijk en rijn vreedzaam karakter. Hoewel ik op die wijze zeer dikwijls werkzaam ben geweest, heb ik niet meer dan eenmaal te doen gehad met een tegenstander. Het was te Frankfort. De militaire gouverneur aldaar, zeide mij wat hij doen zou, indien er Kwakers tot hem werden gezonden als soldaten en weigerden te vechten." Het leger, waartoe Grellet behoorde gedurende het korte tijdsverloop, dat hij doorbracht in den militairen dienst, telde in het eerst 16000 man; het werd van tijd tot tijd vermeerderd en aangevuld met recruten; het verloor omstreeks B 0000 man in dien Moedigen kamp, en ten laatste bleef er slechts een handvol over. De godsdienstige ongevoeligheid bij vele dezer soldaten was zeer groot. Dit bleek o. a. uit het volgende. Terwijl hunne voorposten zoo nabij die der Fransche revolutionairen waren voortgeschoven, dat zij de stemmen van laatstgenoemden hooren konden , hoewel zij elkander wegens de duisternis niet konden zien en daarom slechts fluisterend gesprek voerden, zoo waren zij toch zoo verzot op kaartspelen, dat zij dit deden bij het licht van glimwormen. Zij hielden de wormen in de ééne hand en de kaarten in de andere. Nu en dan legden zij wormen en kaarten neer om op den vijand te schieten in de richting der stemmen, terwyl wederkeerig op hen werd geschoten. Hoewel nu en dan sommigen gedood werden, zoo waren toch anderen zeer begeerig om terstond d^ opengevallen plaatsen bij de kaartspelers in te nemen en het spel voort te zetten 1 Wel mogen wij uitroepen: O, de wreedheid, de bedorvenheid en de goddeloosheid, die de oorlog met zich brengt, zij gaan alle beschrijving te boven! J. W.