; CB ; ; 1550 |^BS^N.VAN STRfjb; voor: kerk" ÉjJSI RIJSOORlima. 5. SLEESWIJK VISSEff^^g Bidienartr 'des do_^^^0t' Woord». WéÈSm (üifgegev^^Boordeele.van || ker^fc'soo^M d. langedijk Segbroeklaan 20 den haag. HERINNERING AAN DAGEN VAN STRIJD VOOR KERK EN SCHOOL TE RIJSOORD ca. DOOR 5. SLEESWIJK VISSER, Bedienaar des Ooddelijken Woords. (Uitgegeven ten voordsele van de kerk te Rijsoord ca.) 1902. OPDRACHT. Dit geschriftje wordt opgedragen aan mijn geliefde gemeente van Rijsoord; aan allen oud of jong, rijk of arm. Eet wordt haar opgedragen in het bewustzijn van diepe afhankelijkheid van Hem, die ons tot zooverre om Christus wille heeft gesteund, gesterkt, gedragen! In het bewustzijn, dat het God is, die de banden der liefde tusschen gemeente en leeraar steeds zoo hecht doet zijn. Bit geschrift wordt de wereld ingezonden, opdat ieder wete, ook ons nakomend geslachte, als wij en de andere medestrijders reeds zullen opgeroepen zijn door Hem, die recht is in al zijn doen, dat wij niet uit vreeze gingen loopen; maar staande op Sions wallen door de bestuursmachten van de Herv. kerk zijn uitgeworpen. Alzoo is Gods kerke hier verlost, — al wordt het vaderlijk bezit den kinderen nog onthouden. Komt mijn persoon wat veel op den voorgrond; het kon niet onders, mijn geloof is: God wrocht hier redding, Hij gébruikte de broederen en mij, hoe nietig van ons zeiven, als middelen tot deze uitkomst. Hem alleen de eere! Rijsoord, den 28 Febr. 1902. De Schrijver. Wij verplaatsen ons in gedachten naar een van de schoone dorpen in Zeeland, een enkel jaar voor de Reformatie der kerken van 1886. Dat Christus koning der kerk is en dat de wetgevende, regeerende en rechtsprekende macht niet berust bij de Synode van de Herv. kerk — werd nog slechts door een enkele kerkengroep in toepassing gebracht. Zeeland is ietwat conservatief getint — nochtans heeft daar reeds van ouds menig hart geklopt voor den waren dienst des Heeren. Het volk heeft daar reeds lang bij den bijbel geleefd; de Herv. kerk was daar in menig opzicht getrouw, de school is er weinig neutraal; twee oorzaken, de eerste, om de Reformatie der kerken tegen te houden, de tweede, om chr. schoolstichting niet te bevorderen. Zij die verder zagen en dieper doordachten dan de meer oppervlakkigen, waren er echter wel van overtuigd, dat het niet baat, al is een enkele kerk getrouw, wanneer men deel is van een geheel, dat zich aan de heerschappij van den Christus, geoefend door Zijn Woord, onttrekt. Zoo kwam het dan ook dat in menig dorp van Zeeland reeds voor 1886 de geesten bewogen werden en naar betere, meer gezonde toestanden op kerkelijk terrein verlangden. Dit was ook in Oost-Kapelle het geval. In die dagen vereenigden zich uit verschillende plaatsen predikanten en ouderlingen te Middelburg, om met elkander de beginselen te bespreken van de kerk-reformatie; zij zochten een weg, om tot reformatie te komen. Daarbij waren twee stroomingen op te merken, er waren er, die de chirurchische methode „uitsnijding van het zieke deel", wilden toepassen, maar anderen begeerden de medische methode van „doorzieken." De eerste werd voorgestaan door alles- wat Gereformeerd was. Het laatste wilde toen nog de ethische partij, om eenigzins de consciëntie te ontlasten. In Oost-Kapelle was bij de meest ernstig gezinden een vragen naar de gezonde beginselen van het Woord van God. De Reglementenbundel was daar niet in eere! Het ging daar echter bij de groote schare zooals het in geheel Zeeland is op dorpen waar buitenplaatsen zijn, er is veel „vreeze der heeren" weinig „vreeze des Heeren." Het volk is er echter trouw, beslist en leeraarlievend. Een drietal jaren heb ik daar mogen arbeiden, en de banden toen gelegd, zijn op heden nog sterk bindende. Daar gaf de Heere ons veel te genieten, de natuur is er zoo schoon. Wie ooit de duinen achter de buitenplaatsen Overduijn en Zeeduin doorwandelde, zal dit moeten erkennen. Hoe schoon is de kronkelende weg langs den duinrand naar Domburg, hoe treffend het dof geweld, waarmêe de geweldige Noordzee zich op de kust werpt, wanneer de winden zich verheffen! Hoe schoon ook, als die machtige wateren stille zijn, en slechts kabbelend daarheen vloeien. Ook uit de oudheid zijn er nog overblijfselen, die oudheidkenners van vreugde doen opspringen; het oude Westhove is nog een dier monumenten uit vroegere eeuwen ! Maar véél, véél schoons is er op Walcheren gevallen onder den hamer van den slooper, al zijn ook nieuwe buitenplaatsen verrezen, zij kunnen niet vergeleken worden bij die trotsche hoven, die daar eens geweest zijn als „de hof Oost-Kapelle' Zwanenburg en meerdere! In dit schoone land, onder een trouwe bevolking hebben wij een drietal jaren mogen arbeiden in de kerk des Heeren, haar oproepende om getrouw te zijn. Als echter in de kerk van Amsterdam een heftige strijd gestreden werd en aldaar mannen ambtsdragers geschorst werden om „de eere Christi", ging er ook een missive uit Oost-Kapelle, om die broeders toe te roepen niet te vertsagen. Dit was weinig — maar het was toch iets in den goeden weg, de oogen gingen open voor de ellenden van de organisatie der Herv. Kerk, door Gods genade zou dit meer en meer ook daar doorwerken. Weinig kon echter de dienaar des Woords denken dat hij spoedig in een geheel andere streek van ons land onder geheel andere omstandigheden dan in Zeeland in Gods Kerk zou arbeiden. Dit gebeurde. Aegidius Francken is eens bezongen door een zijner vrienden in een vers, van weinig dichterlijke waarde, waarin ook deze regel voorkomt: dan zal Rijsoord zich spieglend aan de Waalvliet blijven staan! Dat Rijsoord staat nog, maar geen Francken, trouw belijder van de Geref. waarheid, was van daar vertrokken. Die tijden waren reeds lang voorbij. Ds. Van Raalte was de laatste trouwe getuige geweest van de waarheid Gods! De laatste 30 jaren was in de kerk van Rijsoord Ds. Overman arbeidende geweest. Wat zal men van dien arbeid zeggen; eenmaal zal de groote Rechter hierover oordeelen; slechts dit, hij predikte niet naar het harte des volks. Zoo kwam dan ook van het groote dorp Ridderkerk de minachting over ons plaatsje; daar was toch de waarheid en hier werd ze gemist. Die kleinachting bleek mij zeer sterk te zijn, toen ik hoorders van Ridderkerk bij mij te Oost-Kapelle ontving. De Heere God bestuurt de gangen der menschen; het is goed, dat wij onzen weg vooruit niet kunnen bepalen. Dat wij ons altijd door Zijn hand maar lieten leiden, hoe veilig zouden wij zijn! Op een goeden morgen dan bracht de post mij een beroepsbrief van de Ned. Herv. kerk van Rijsoord. Onder dien brief stonden de namen van mannen, die mij later zouden blijken, alles te willen zijn behalve Gereformeerd. Veel bewogen dagen "waren aangebroken, aan den eenen kant trouwe hartelijke liefde van mijn Zeeuwsche gemeente, waar niet zonder zegen, zeker niet zonder opgewektheid gearbeid werd, aan den anderen kant steeds vaster wordende overtuiging: des Heeren weg voor u leidt naar Rijsoord. Van daar kwamen vele brieven, van ouden en jongeren, allen dezen inhoud op verschillende wijze vertolkende: kom over en help ons! Onbekend was ik aldaar niet; reeds had ik in de genabuurde kerk van Hendrik-Ido Ambacht mijn vriend Ds. Poort mogen bevestigen om aldaar later ook een zijner kinderen te doopen; deze bekendheid bleek mij uit menig hartelijk en bemoedigend schrijven. Maar vóór ik in Rijsoord was, zweeg ook niet de tegenstand. In Grijpskerke een dorp niet ver van OostKapelle, het was vroeger mijn „consulentsplaats'', stond in dien tijd mijn vriend Ds. Loen; deze wist mij op een goeden dag te vertellen: Bedenk wel, daar in Rijsoord begeer en maar enkele drijvers U, de gemeente in haar geheel wenscht U volstrekt niet! Even later sprak deze : Ik ben goed geïnformeerd, maar wanneer gij naar Rijsoord heengaat, en op den kansel spreekt over het oprichten van een Christelijke school, dan zal de tegenwoordige voorlezer oogenblikkelijk zijn betrekking nederleggen. Zoo werd de dreigende vinger toen reeds opgeheven, zoo kwam de wind uit den hoek van het neutrale óf liberale onderwijs! Na ernstige overweging besloot ik de roepende gemeente zelve te bezoeken; het was voorjaar. In het nette kerkgebouw gekomen, verzamelde zich aldaar zeer spoedig een tamelijk groote schare; onvoorbereid mocht ik tot deze spreken over de woorden van Joh. 11:40: „Heb Ik U niet gezegd, dat, zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult!'' Weinig heb ik, weinig heeft de opgekomen schare kunnen vermoeden, dat deze woorden later zoo heerlijk zouden vervuld worden. De heerlijkheid Gods spreekt toch door onze vrij gekomen Geref. kerk, zij spreekt door onze Christelijke school met hare 250 leerlingen. Dit al lag toen nog in duister voor ons, niet voor onzen God en Heere ! Onvergetelijk zijn mij nog steeds de uren, welke ik dien dag mocht doorbrengen in de binnenkamer van een huis, staande in de Oudestraat. Zoowel door den winkel als achterom kwamen vrienden en vriendinnen mij begroeten, om mij den ernst van dit beroep op het hart te binden. Toch heb ik toen getast en gevoeld: de strijd zal zwaar zijn, als gij naar Rijsoord komt. Terug gekeerd, was weldra de uiterste termijn aangebroken, waarop de beslissing moest vallen! Ondanks finantiëelen achteruitgang, ondanks groote vermindering in woning, ondanks het vooruitzicht van strijd op elk levensgebied, gaf de Heere mij vrijmoedigheid en opgewektheid om onder den beroepsbrief te plaatsen: het beroep aanvaard ik, met Gods hulpe hoop ik mijn ambt naar Gods Woord waar te nemen. Voor Oostkapelle was deze beslissing wel teleurstellend, maar toch moest het erkend worden: dit is 's Heeren weg met U. Uit Rijsoord kwamen van knapen en jongelingen, van vrienden en vriendinnen hartelijke brieven van gelukwensching! De eerste gelukwensch, zeldzaam geval, kwam van iemand, die als hem later bleek, dat ik niet vatbaar was voor zijn omleidingen en zijn invloeden, mijn grootste tegenstander zou zn'n. Het afscheid nemen van mijn eerste gemeente, moest al ras plaats vinden, de intrede te Rijsoord zou daarop volgen! Deze beide waren zoo gewichtig, vele gedachten gingen door hoofd en hart, veel liefs verliet ik, wat zou de toekomst brengen ? 't Zij genoeg, u te melden, het heengaan viel zeer moeilijk, en het komen in Rijsoord was een eerste stap op een nieuwen weg! Zoo'n eerste predikatie heeft in zekeren zin wel iets van een program van actie vooral in de jaren 1886 en volgende! De gemeente had er behoefte aan en recht op om te weten, wat haar verkondigd worden zou. Dit is het verschil tusschen een Geref. Kerk en een Herv.; in de eerste kan en mag niet anders dan naar Gods Woord gepredikt worden, in de laatste kan van den Moderne af — tot den Neo-Kohlbruggiaan toe elke richting aan het woord komen; alles gist door elkaar in deze Volkskerk, belijder en bestrijder van den levenden Christus! De laatste verzen van 2 Cor. V mocht ik ten grondslag van mijn intree-prediking der gemeente voorleggen. Groot was de schare, die naar ons oude kerkgebouw stroomde, het nette kerkje met een schoon orgel was niet toen, maar de Zondagen daarop volgend steeds meer dan vol. Onze woning was heelwat vertimmerd, het "dak was geheel vervormd, en daardoor was de zolder bezienswaardig geworden met een tweetal logeerkamertjes ! Deze woning was weldra in orde om de vrienden te ontvangen. Ondertusschen begon mijn arbeid en het was in de eerste dagen, dat ik naar den Noldijk en naar den Pruimendijk geroepen werd, om aldaar in een huis des geweens de leiding van eene begrafenis op mij te nemen. Weldra kon-ik ook nader kennis maken met denkerkeraad, zoowel als met het college kerkvoogden en notabelen. Wat mijn gedachten wel waren te midden van deze zeer gemengde schare I Waren zij die mij in Zeeland omringden steeds meer of minder gereformeerd, hier zag ik in de besturen mannen, die het heiligste met onverschilligheid bejegenden, hier heb ik getast, veel Kuyper haat en vrees, en laat ik het zeggen, bij de tegenstanders van de waarheid, zeer weinig ontwikkeling! Totaal gemis van zelfstandig handelen, gemis ook van het vermogen om ook maar eenigszins een ingenomen standpunt te verdedigen. Onder kerkvoogden en notabelen vond ik echter mannen broeders, die toen reeds en nu na 15 jaren nog even trouw aan mijn zijde staan. De Heere gaf in deze blijde ontdekking het bewijs van zijn belofte: Ik ben met u, Ik verlaat u niet 1 Eenige maanden gingen alzoo van het jaar 1886 rustig voorbij, er was een betrekkelijke vrede op het gebied der kerk was het rustig, slechts even gestoord toen een missive inkwam van mannen, die een lijk-predikatie door een modern leeraar wilden laten houden, als het bleek, dat de vorige leeraar in Valkenburg plotseling overleden was. Deze missive bracht zelfs geen kabbeling in het stille water teweeg, want de voorzittende Ouderling sprak: de verkeerde staat aan het hoofd! De zaak was uit. Onder dit alles begon zich op het gebied van onze school met den Bijbel meer inspanning en werkzaamheid te openbaren. In de intree-predikatie, na bevestigd te zijn door Ds. Poort, verklaarde de dienaar vrij uit, dat zijn strijd zou zijn voor het Chr. onderwijs, dat dit onderwijs geheel zijn hart bezat. De Openbare onderwijzer las voor en hij leest nog voor! en toch is voor onze school gepleit, gebeden, gecollecteerd! Voor mijn komst in Rijsoord bestond daar eene vereeniging „een school met den bijbel'. Ook was er een klein kapitaaltje verzameld door mannen-broeders, die door den tóenmaligen leeraar als dwazen werden gerekend. Ondanks spot, minachting, tegenwerking kon dit werk uit God niet verbroken worden. Juist in dien tijd van verandering op het gebied der kerke, schonk één onzer geliefde voormannen in den strijd voor kerk en school, een zeer gewenscht terrein, waarop later onze school gebouwd zou worden Ook hierin is zoo heerlijk Gods leiding te aanschouwen! De schoolzaak, begon te groeien; de liefde vermeerderde en de Heere schonk ons menig goed, gezegend, opbouwend uurtje, in die oude kamer, vroeger bakkerij, toen ook lokaal voor Zondagsschool! Het was daar goed en warm ook bij het eenvoudige kacheltje! Een veel bewogen jaar brak aan voor onze kerk en voor menig dienaar in onze Vaderlandsche kerk. Het was het jaar 1887. Door ons land klonk van Noord tot Zuid van Oost naar West de roepstemme : in ons geliefd Amsterdam, welks kerke zoo fel geschokt is, zal een kerkelijk Congres gehouden worden. Allen die er van overtuigd zijn, dat Christus koning der kerke is en derhalve in de praktijk dit koningschap moet oefenen door Zijn Woord, dat zij zich verzamelen en elkaar aldaar sterken! Met eenige broeders trokken ook wij heen naar dit stichtelijk en stichtend Congres; veel zeer veel werd daar genoten, en met vernieuwde belofte tot getrouwheid in 's Heeren dienst, keerden wij huiswaarts. Een slechts even dreigend onweder trok ons voorbij, er verscheen een missive uit Den Haag ook bij onzen kerkeraad, die hem aanmaande om den predikant, die het Congres in Amsterdam bijwoonde, te schorsen. Wat een roekeloos brutaal bestaan, wat een blindheid en vijandschap bij een synode, die anders geroepen is om de schapen te weiden en niet te slachten. In Den Haag wilde men met booze hartstocht aan dit laatste rnin-edele-werk, mijn kerkeraad dorst zoo'n roekeloos advies niet op volgen en de eerwaarde brief werd voor notificatie aangenomen. Onder dit alles waren vooral da vergaderingen van kerkvoogden en notabelen vaak minder lieflijk en ademden ze weinig verheven geest. Vooral die bijeenkomst, waarin besloten werd het zeer kleine tractement van den dienaar des Woords te verhoogen was onstuimig. Daarbij was ik niet tegenwoodig, een oratio pro domo stond bij mij niet te houden. Maar de vergadering over het kiesrecht, even onstuimig, woonde ik wel bij. Bij zulke gelegenheden was het wel eens zeer moeilijk in alle kalmte den Heere te danken; soms was de strijd zoo bitter en zoo heftig. Maar, vraagt gij, wat is dat vergadering over „het kiesrecht?' Toen Rijsoord nog ongereformeerd was, hield men zoo veel mogelijk de lidmaten, die men verdacht hield, buiten allen invloed op kerkelijk gebied. Daarom bond men alstoen het stemrecht aan het plaatsengeld ; wie geen plaats huurde, mocht niet stemmen. O! tempora, O! mores! en dat in eene kerk, waar het moet gelden, „dat zij allen één zijn!" Deze ongerechtigheid moest zoo spoedig mogelijk uitgebannen. Bij zulk eene gelegenheid sprak hij, die mij den eersten gelukwensch zond: wat dunkt u, wie zal het hier moeten weten: het volk of wij? „Wij", dat waren de heeren liberalen! De leeraar ontving kalmte om te antwoorden: zij, die het zuiverst zijn in de be'ijdenis, zij moeten het weten. Daarover was verontwaardiging en storm. De Heere heeft echter gesterkt, en de vrucht van dien arbeid was, dat de belijdende leden hun stem hebben uitgebracht, en zoo namen een tweetal geliefde broeders zitting in het College van notaoelen naast de enke'e voorstanders der waarheid, die reeds zitting hadden. Een dezer mannen was de heer C. van Nes die ik, wonderlijk zijn Gods wegen, reeds voor ik in Rijsoord was, gesproken had op den Ambachtschen weg over den toestand van ons geliefd Rijsoord. Toen was er nog geen sprake van, dat wij later zooveel met elkander zouden vergaderen voor kerk en school! De. mensch wikt, God beschikt! Met versterkte gelederen ging het door de diepte vaak, maar tzou gaan in Gods kracht. Straks verrees onze school met den bijbel, die school reeds bij de intrede aangewezen als de eenige noodige. Zonder noemenswaardige hulpe van buiten, kon er weldra tot bouw overgegaan worden. Hoe de voorstanders over dien arbeid oordeelden, wijst een eenvoudig steentje in den voorgevel aan, waarop gebeiteld staat: Ps. 78:4. In de vergaderingen van den kerkeraad ging het minder scherp toe, dan in die van kerkvoogden en notabelen. Een der ouderlingen was beslist aan mijn zijde komen te staan, hij beleed het en belijdt het, wij hebben Christus noodig als Borg en Middelaar, zullen wij door Zijn Geest en Genade in den weg der gehoorzaamheid Hem volgen. Overigens was er genoeg arbeid in zieken- en huisbezoek, bovenal in de catechisatiën, terwijl ook geregeld in een Woensdagavondbeurt gepredikt werd. Die Woensdagavonden werden zeer getrouw gevolgd. Het leven van El ia was schoon, zeer treffend voor die dagen. Juist op een oogenblik van bange kerkelijke strijd waren wij bij dat deel, waarin Achab tot den profeet zeide: Zijt gij die beroerder Israëls, terwijl Elia ten antwoord gaf: Gij en uw huis hebt het volk doen zondigen! Zoo drong zich de strijd telkens en telkens weer op. Het was nog stilte, maar de lucht was drukkend zoel, voorbode van het naderen van een machtigen storm. Het ging zooals 't in zomersche dagen ook kan zijn, in de verte wordt het rommelend geluid van het onweder vaak vernomen, terwijl de atmosfeer steeds drukkender en zwaardèr wordt! Niet lang zoude het meer duren of de macht van de verderfelijke organisatie, door de besturen met alle liefde des harten hoog gehouden, zou zich op ons storten. Het reglement dateert van de jaren 1816; het is geheel een stuk, waarin de revolutie tegen den wettigen koning der kerke gehuldigd wordt. Dit reglement was reeds keer op keer gewijzigd, en in de dagen, waarover wij nu spreken, bestond ook een bepaling: iemand kan zonder toestemming van den kerkeraad zijner kerk elders heengaan om belijdenis te doen; a'sdan is kennisgeving voldoende. Daar was nu een jong hulponderwijzer in de openbare school ten onzent; hij zag het met leede oogen aan, dat de hoog geprezen liberale school ernstig bedreigd werd, door de zich steeds uitbreidende inspanning voor een Chr. school. Hoe deze zoo mogelijk nog tegen gehouden? Hoe zou men ontslagen raken van den Geref. predikant, die maar steeds op zijn post bleef? Want wel kwam er beroep op beroep, maar deze mochten met vrijmoedigheid worden afgewezen! Genoemde onderwijzer zou eene poging wagen. Zonder verlof van den kerkeraad, dit was ook niet noodig, ver- voegde hij zich bij Ds. Keiler van Moorn, modern predikant, te Dordt! Deze had geen bezwaar om genoemden onderwijzer aan te nemen Om zulk gedoe „belijdenis doen" te noemen, daar staat het ietwat te laag voor. De kerkeraad van Dordt wilde echter niet toelaten, dat de nieuwe moderne leden in zijn kerk in 't openbaar bevestigd zouden worden; geen nood, Oudenbosch ontving ze gaarne. Alzoo kwam dan straks bij onzen kerkeraad een bewijs, dat te Oudenbosch een bestrijder van den levenden Christus was aangenomen. Met eenigen triumf kwam de onderwijzer naar Rijsoord; hij zou het zijn, die den starren predikant wel zou buigen, en die aan de schoolzaak een flinken knak zou toebrengen. Hem inschrijven; hem toelaten tot het H. Avondmaal, dat was eisch van den geheelen Reglementenbundel. Wat niet voor Mij is, is tegen Mij, zoo spreekt het Woord van God. Dat Woord had toen geen gezag tegenover de Reglementen en heeft het ook nu nog niet! Het Woord moet wijken! Zoo droef was het toen en is het nog in de Ned. Herv. Kerk. De leeraar moge orthodox zijn of vrijzinnig, hij moet buigen voor het Reglement en buigt hij alleen voor God, zooals het Christenplicht is, en is Gods Woord hem lief, hij wordt uitgeworpen, wees getrouw Herv. collega's en gij zult dit ondervinden; alleen maar, werk niet over uwe consciëntie heen I De moderne dacht natuurlijk: schrijft de predikant mijn naam in het lidmatenboek, zoo derft hij den meesten invloed in de gemeente, en ook op schoolgebied zal dit een schok geven; schrijft hij daarentegen niet in, zoo zal het hem weldra te benauwd zijn in Rijsoord, om het aldaar langer uit te houden. Het was een tijd van zeer ernstige spanning, het ging om de eere der wereld, of in den weg der gehoorzaamheid, wereldsche smaad maar vrede in de consciëntie! God gaf genade om getrouw te zijn. Eerst heb ik echter met allen ernst onderzocht bij den betrokken onderwijzer, of er ook maar al was het een beginsel van belijden bij hem te vinden was! Daarom is hem gevraagd of hij zich vereenigde met de Art. des Alg. Chr. Geloofs, die grondzuil van alle belijdende kerken. Hierbij ging nog een enkele vraag uit Gods Woord. Bij den gevraagde was totale onwil om op, zooals hij het noemde, zijn belijdenis terug te komen. Toen mij dus gebleken was, dat hij lo. door zijn gaan naar een modern predikant, 2o. door zijn mede optrekken naar Oudenbosch, en 3o. door zijn weigeren iets naders daarover uit te laten, modern was, is besloten hem niet in te schrijven. Ik verklaarde hem niet in te zullen schrijven, . omdat dit mij bewuste zonde voor God zou zijn, dat ik voorts liever de gevolgen van die daad zou dragen, dan tegen Gods Woord te strijden. De storm was losgebroken. De teerling was geworpen! Wat zou de toekomst zijn ? De Heere regeert! De daad van niet inschrijven moest ik persoonlijk doen, in den kerkeraad zoude daar op dat oogenblik geen meerderheid voor geweest zijn; de raad was nog tegen den Christus Gods. Ook dit zou echter op Gods tijd veranderen, zonder eenig kies-college! Persoonlijk handelen was toen eisch! Men wilde mij verlokken, dringen, dwingen om tegen bods Woord te handelen. Dit mag niet, dit mag nooit! Sta dan des noods alleen! en gij staat met God en met eere! De Zondag, die volgde op deze weigering, zou zeer belangrijk en van machtigen invloed zijn op onzen verderen strijd. Het oude kerkgebouw was vol met hoorders, Gods Woord is gepredikt, de gemeente zal opstaan om den zegen te ontvangen. Vooraf verklaart echter de leeraar dat hij iemand, die bewezen had, geen belijder te zijn van den Christus, die uit het graf was opgestaan, niet kon noch wilde inschrijven en bij dit besluit door Gods genade hoopte te volharden. Plechtig, ernstig, treffend oogenblik; de gemeente rijst op van hare plaatsen, en ten spijt van de enkele liberalen, ook toen tegenwoordig, Idroken die bemoedigende, indrukwekkende woorden van Ps. Id4 : ó. Dat- 's Heeren zegen op U daal! door ons kerkgebouw. De gemeente deed daar wel aan! het was Gods tijd om den dienaar alzoo te steunen, hem te sterken, het was mij tot groote bemoediging. De storm was losgebroken, en deze zou feller worden! Onder dit alles ging de arbeid voor onze school met den Bijbel steeds voort. Een liberalistisch blad van dien tijd schrijft, dat de huizen worden plat geloopen voor die school. Het ongeloof wil niet alleen eigen beurs toehouden, maar zou ook gaarne beslag leggen op de beurzen der Christenen. Voor 15 jaren was het ongeloof zeer driest, driester misschien dan nu in onze dagen. Voor onze school was nog nimmer in het oude kerkgebouw gecollecteerd. De voorzitter stelde in dien tijd voor, dat zulk een collecte> daarzou plaats vinden, terwijl door ons dan wel voor debenoodigdheden zou gezorgd worden en voor collectanten. Het voor- stel viel echter. Ook hierin kwam het weer uit, hoe diep de kerk van Rijsoord gezonken was. De Heere gaf echter uitkomst, die voor de schoolzaak ten rijken zegen is geworden. Den volgenden Zondag deelde de dienaar des Woords mede, dat met Gods hulpe zijn plan was bijbellezingen te houden in de nieuw gebouwde school. Voorts werd de gemeente opgewekt om in die school stoelen te brengen, de rijken ook voor de armen, opdat men daar Zondagsavonds bijeen kon komen en daar ook zou collecteeren voor de school. De Zondag, waarop deze bijbellezingen over het Hooglied zouden beginnen, brak aan, ons schoolgebouw was gevuld en bood plaats voor een groot 300-tal hoorders. Liet de schoolkas niet toe, voor banken etc. nog te zorgen, de Zondagavonden waren niet alleen stichtend en opbouwend, ook de collecten waren beschamend groot. Deze goede vrucht was weinig naar den zin van hen, die geweigerd hadden, de collecte in de kerk toe te laten. De diakenen begonnen dan ook weldra te klagen, dat de schbol alles kreeg en dat de armen daaronder moesten lijden. Deze klacht was echter ongegrond, de collecte voor de armen was matig berekend een f 600 meer dan de jaren onder mijn voorganger, de kerk-collecte was ook veel belangrijker, nu ontbrak nooit zilvergeld en vroeger kon slechts door vergissing, zooals eenmaal bleek, een zilverstukje in den buidel komen. Op de klacht der diakenen, zeide ik dan ook: „Gij bedeelt maar, is er niet meer, dan zal ik de gemeente vragen, en bovendien hebben wij huizen en landerijen, derhalve, nood is er niet; heb maar geen vrees vooruit r Er is dan ook goed bedeeld en het ging als in oude dagen, de olie noch het meel verminderde. Neen waarlijk, door een Chr. school lijden noch armen noch de kerk van Christus: een openbare school daarentegen geeft steenen voor brood, en verwoest de ware kerk van Jezus Christus, den Heere! Onvergetelijke uren hebben wij op vele Zondagen in ons schoolgebouw doorgebracht. In de school is de Reformatie der kerk nog meer in de onderdeelen behandeld, vooral toen ook groote en kleine vossen den wijngaard des Heeren verwoestten. Wat het ongeloof ten kwade gedacht had, heeft God ten goede gewend. Later werd een kerkcollecte in de kerk aangeboden maar onder deze voorwaarde : staking van de bijbellezingen. Een gereformeerd leeraar kon zulk een voorwaarde niet aanvaarden, ik weigerde derhalve nu, en onze Zondagavonduurtjes werden voortgezet. De schoolzaak drong meer en meer in de harten van ons volk. Ondertusschen begonnen de synodale besturen in te grijpen op kerkelijk terrein; zij dachten door bedreigingen tot gehoorzaamheid te dringen. De openbare onderwijzer wendde zich naar het classikaal bestuur van Dordt, opdat dit den weigerenden dienaar des Woords zou dwingen tegen Gods Woord te doen. Voor dat bestuur was deze zaak zeker pijnlijk, slechts orthodoxe leden hadden daarin achting en dan waren het ten deele vrienden van hem, die aangeklaagd werd. Zoo ging dan menige missive van Dordt naar Rijsoord, en van hier naar het classikaal bestuur De tijd ging echter onder al dit strijden voort, en als de Decembermaand van het jaar 1887 was aangebroken, moest de kerkeraad zich voorbereiden om voor de straks aftredende leden nieuwe in de plaats te stellen. Een ouderling en een diaken moesten aftreden, de kerkeraad bestond uit 5 leden, den dienaar des Woords daarbij gerekend. In Rijsoord was geen kiescollege, de gemeente was nog onmondig, zij kon dus over ambtsdragers niet stemmen. Waar zij nu dit wel mag, is het zoo jammer, dat menig lidmaat zijn recht niet gebruikt. Die vergadering van den kerkeraad zoude zeer belangrijk zijn en van groot gewicht voor de toekomst onzer kerke. Nadat de vergadering op de gebruikelijke wijze was geopend, ging men dadelijk over tot de verkiezing. De voorzitter bond met allen ernst van dit oogenblik den leden des kerkeraads op het harte, om mannen te kiezen die in oprechtheid des harten, belijders waren van den levenden Christus. De tegenstand stond schouder aan schouder en deze had de meerderheid. Zoo noemde deze een man, die vroeger reeds ouderling geweest was. Hierop verklaarde de voorzitter dat hij er verre van af was, om ook maar iets van de maatschappelijke goede hoedanigheden van den genoemden af te doen, maar dat hij als ambtsdrager in de Chr. Kerk hem niet zou mogen en willen bevestigen. Dit was een pijnlijk oogenblik! De ouderling van den tegenstand stapte met groote treden door de consistorie. Eindelijk de vraag, wat moeten wij dan doen? Ja, sprak ik, gij kunt mij niet dwingen tegen Gods Woord en mijne consciëntie te handelen; gij kunt mij bij het Classikaal bestuur aanklagen dit kan mij trachten te dwingen, maar ik verklaar, ik laat niemand toe op mijn kansel om den genoemden te bevestigen en zelf doe ik het niet. De Heere God steunde mij, Hij gaf moed, schonk beslistheid. De tegenstand week, en zoo werd onze reeds zalig afgestorvene broeder P. van Rijs tot ouderling benoemd. Bij de diaken-keuze legde ik mij neder, wanneer de gekozene beloven zou, dat hij bij alles wat wij volbrachten naar Gods Woord en onze belijdenisschriften aan onze zijde zou staan; hij beloofde zulks, bij het volbrengen bleef hij later in gebreke. Op nieuwjaarsdag van 1888, werd de alzoo saamgestelde kerkeraad bevestigd, het gaf eenige verademing in de gemeente en een volle danktoon mocht opklimmen tot den troon des Heeren! De tegenstand werd ondertusschen ook steeds sterker, en door het classikaal bestuur werden heeren kerkvisitatoren gezonden. Een der oudsten van hen sprak tot mij : Wilt gij niet inschrijven, welnu geef mij de pen, zoo is dit niet uw daad maar de mijne." Treurig voorstel I ik weigerde natuurlijk. Een ander lid van het classikaal bestuur trachtte een bewijs van ontoerekenbaarheid over mij aan de synode te zenden. Wanneer ik verklaard werd door zenuwen beheerscht te worden, of niet wèl bij mijn hoofd te zijn, zoo meende dit bestuurslid zouden ze uit de moeite gered zijn. Goddeloos geknutsel, maar tot zulk handelen dringt het regl. der Ned. Herv. Kerk, het bederft de karakters. Deze snoode toeleg mislukte totaal en wel kon men door een schrijven mijn vader in groote ongerustheid brengen, maar men vorderde niet! Het bleef strijd. De daad van niet inschrijven was onder dit alles door den nieuw gekozen kerkeraad bevestigd. De klagende onderwijzer werd door het classikaal bestuur overreed, om de zaak te laten rusten. Zoo werd mij tenminste meegedeeld; dit ging echter in tegen de overtuiging van die mannen in Rijsoord, die de Godheid van den Christus loochenen. Dezen verbonden zich in het verborgen, en klaagden den dienaar des Woords aan. Aan den kerkeraad werd echter van die aanklacht niets mêegedeeld. Bij onze Geref. Kerkregeering zoude dit niet kunnen; daar mag geen meerdere vergadering iets behandelen of het moet eerst op de kerkeraad behandeld zijn. De Herv. kerk stond echter toen zoowel als nu onder een bestuursmacht, die heerscht en dient niet zooals het behoort. Dit alles gaf aanleiding dat er meerdere missives tot ons werden doorgezonden. Een er van luidde aldus: De kerkeraad te Rijsoord is verplicht den heer M. de Zeeuw in het lidmatenboek in te schrijven, maar dat is volstrekt niet hetzelfde als hem tot het H. Avondmaal toe te laten, voor elk Avondmaal wordt „censura morum" gehouden, het staat den kerkeraad vrij, iemand dien hij kent als een ongeloovige of als een verstoorder van orde en rust het Avondmaal te ontzeggen ! Is dit niet echt „classikaal," eene mengeling van goed en kwaad? Het eerste lid van deze missive.is zuiver reglementair, en drijft den spot met het heiligste, alsof het buigen voor Gods Woord, slechts bijzaak ware! Voorts is er een deel onzin in, hetwelk geen kerkeraad m ernst ooit in toepassing zal kunnen brengen. Hoe zal men een ongeloovige als oprecht belijder inschrijven en hem derhalve toegang tot het H. Avondmaal verleenen. Maar dan censureeren ? wien ? dienzelfden persoon wiens belijdenis men eerst erkend heeft, en die niets kwaads daarna gedaan heeft ? Eerst erkennen en dan weer niet erkennen ( Het scheen wel, dat die brief de conscientiën van de classikale heeren moest stillen. Er waren onder hen ook mannen, die er zeker wel iets van gevoelden, hoe ontzettend het was, om het ongeloof dat zich openbaarde, niet door censuur te kunnen afhouden van den disch en m den angst verzint de mensch nog al eens iets. Dit schrijven was echter voor den kerkeraad geen prikkel om van den goeden weg af te wijken. Hij week niet te linker noch ter rechterzijde, al kwamen er bedreigingen of teedere vermaningen. De gemeente leefde in dit alles mee, het was saamstrijden, het zou ook saamlijden worden. In die dagen werd veel genoten van de innige gehechtheid van allen die voor het Woord Gods bogen. Het was geheel anders dan het Classicaal bestuur ons in die dagen schreef: enkele personen ter rechter en tei: linkerzij de uitgezonderd, zou de geheele gemeente van Rijsoord verblijd worden door het bericht, dat er een einde is gekomen aan wat nu vele gemoederen beroert en bovenal zou net Evangelie van onzen Zaligmaker zijn vrijen loop weer hebben in ons midden. De Heere der Gemeente zou zich^verblijden in deze overwinning door Zijn Woord en Geest behaald! Zoo schreef letterlijk een bestuur in de Ned. Herv. kerk, een bestuur dat zich gaarne orthodox, rechtzinnig rekende. Alzoo zou dan het inschrijven van een modern man, die zelf dit erkende, en zich niet wilde buigen voor den Chnstus Gods, dit zou een Godverheerlijkende daad zijn! Is het niet spotten met het Heilige? En dan nog: het Evangelie zou zijn vrijen loop eerst hebben als er niet gevraagd werd naar Gods Woord. Predikers zoowel als ouderlingen, die door het Reglement worden beheerscht, worden bedorven, tenzij dat zij breken met deze ongeoorloofde dingen, die niet zijn in overeenstemming met den Bijbel! Gode zij dank, door zulk geschrijf werd de kerkeraad meer en meer bévestigd in den weg, die betreden was, het was alsof het ons toegeroepen werd: gij zij t op den goeden weg! Onder dit alles ging de arbeid voor onze school in stilte voort. Wel was het den vijanden van dat onderwijs een doorn in 't oog, dat de gaven daarvoor zoo talrijk waren; maar toch, wat God werkt, kan ook het ongeloof niet keeren en onder ons werd „eendracht maakt macht" in beoefening gebracht! Allen waren eendrachtiglijk medearbeidende en doende, wat de hand vindt om te doen. Al stormde het somwijlen ook, de arbeid van huis- en ziekenbezoek ging door. De grootste moeilijkheid vonden wij echter in het vieren van het H. Avondmaal. Van wege den strijd was reeds een enkele keer het Avondmaal uitgesteld, maar ook dit mocht niet altijd. Onze Heiland spreekt toch: „Doet dit tot Mijne gedachtenis." Er mocht dus geen ruste zijn, totdat wij met allen, die den Heere beleden, aan den disch konden aanzitten. Nu waren onder de andere belagers van de handelingen van den kerkeraad een „drietal" mannen, die in bizonderen zin zich beijverden om het modernisme hier ter overwinning te brengen. Deze mannen waren bekend, zij stelden hunne eer in deze hunne schande, zij spraken het in 't openbaar uit. Met deze mannen handelde de kerkeraad, zooals het advies was van het Classikaal bestuur omtrent M. de Zeeuw. De kerkeraad „censureerde"; hij deed dit in allen ernst. Mochten wij daarover van Dordt eene missive van goedkeuring verwachten, 'twas juist 't omgekeerde. Wat echter verzonnen om deze daad op te heffen? Te zeggen, gij moogt niet „censureeren", want er is in de hooggeprezen Volkskerk leervrijheid, dit durfde men niet te zeggen. Vele volgers zouden dan opschrikken ; er werd iets anders op bedacht. Het bestuur schreef: uwe censuur is niet wettig, want de zaak van M. de Zeeuw is nog niet ten einde gebracht. De zaak is te ernstig, om er meê te lachen, het was echter geen mannenwerk, om zóó met het tuchtmiddel om te springen. De besturen vragen echter niet: wat wil Gods woord, zij passen het „Utiliteits"-beginsel toe. Hetgeen elkander uitsluit moet bijeen blijven öf het getimmerte van 1816 zinkt in duigen. < Dat de „eere Christi" bij zulk geknoei aangerand wordt, daar wordt niet naar gevraagd, leed is er niet over. Als er door de schare op Askalons straten geroep uitgaat dan beeft men, dan siddert men; voor het ongeloof is men de bescheidenheid zelve, maar zij die getrouw zijn aan Gods Woord, zij worden met hardheid behandeld. Dat wij U echter even iets mededeelen van de roekeloosheid, waarmee men handelde op het gebied van de aardsche goederen. Het zal U bekend zijn, dat in de Ned. Herv. kerk deze goederen öf staan onder vrij beheer, öf onder het Prov. College van toezicht — en daarboven staat dan weer het Algemeen College van toezicht. Den laatsten toestand hadden wij in Rijsoord, en al streed men hier voor het geestelijk goed — het oppergezag van Christus over Zijn kerk, toch begeerde men hier wèl vrijheid, want die goederen waren door de Geref. vaderen bijeengebracht en behoorden daarom den Gereformeerden ook toe. Zoo geschiedde het dat bij kerkvoogden een voorstel inkwam, niet om vrij beheer zoo maar in te voeren, o neen, het voorstel was veel voorzichtiger en vroeg of men ook den tijd gekomen achtte om der gemeente de vraag èens voor te leggen, wilt gij bestendiging van toezicht of zoudt gij „vrij beheer" willen ? Door staking van stemmen viel dit voorstel en ieder dacht, deze zaak is uit. Het was jammer, edoch daar geschiedt niets bij geval, deze uitkomst zal later wel blijken goed geweest te zijn. Maar wat denkt ge — daar komt plotseling een groote missive van het Prov. College van toezicht met uitspraak van schorsing over onzen waarden Voorzitter van kerkvoogden* en notabelen. Dit was echter al te erg, een man geschorst, die zich geen euveldaad bewust was! Bovendien waren schorsingen in die dagen in Rijsoord nog ongekende grootheden, men achtte dit toen nog „eere"-aanranding, later leerde men 't anders verstaan. De dienaar des woords nam het scribaat waar bij het College van kerkvoogden. Hij wendde zich met beklag over deze daad tot het Alg. College van toezicht. En toen: lacht niet! vrienden, na eenigen tijd ontving ik bericht van het Prov. College van toezicht 't welk reeds geschorst had. Dit bericht bevatte de vraag: zeg ons toch eens, wat heeft eigenlijk genoemde voorzitter gedaan? De zaak werd mij nu toch al te dwaas. Om zoo'n voortvarend, al te ijvrig College in te lichten, daar rekende ik mij niet toe geroepen. Ik zond echter wel copy van dit schrijven aan het Alg. College van toezicht. De uitkomst was, dat na eenige dagen de opheffing van deze schorsing werd geproclameerd. Wat hebben verschillende besturen toen roekeloos gehandeld ! Soms was het kinderwerk, steeds heeft het dien ernst gemist, welke men mocht verwachten van mannen, die zulk eene verantwoordelijkheid droegen. Dit was toch verkregen dat de geschorste „ontschorst" was. Het bericht daarvan werd kerkvoogden medegedeeld. Door al dat brieven schrijven kwam men echter niet veel verder, naar saamspreking werd nu meer en meer heengestuurd. Met oproeping tot zulk een bijeenkomst ontving de Voorzitter van den kerkeraad een schrijven van het Classikaal bestuur. Krachtens kerkeraadsbesluit zouden wij daaraan gehoor geven, maar onder eene voorwaarde, nl. dat ons zouden worden medegedeeld de narren van de verschillende aanklagers. Die te weten, dat was het recht van den kerkeraad; werd dit niet verkregen, zoo was mijn plan alle verdere inlichting te weigeren en huiswaarts te keeren. In Dordt gekomen, werd ik vrij broederlijk ontvangen, en zou men dadelijk overgaan tot een onderzoeking. Daar ik mij streng hield aen de gestelde voorwaarde, moest daaraan voldaan worden, zou er ten minste van eenig resultaat sprake zijn. Het gesprek liep over alles wat plaats gevonden had in Rijsoord. Het ging beginsel tegen beginsel. Het Classikaal bestuur kwam op voor het Reglement en meende, dat de zaak des Heeren in Rijsoord schade leed, ik betoogde daarentegen, dat op kerkelijk gebied de weg niet anders mocht zijn. dat voorts de school met den bijbel bijna in werking was, 't welk door datzelfde lid bij mijn komst in .Rijsoord genoemd was eene onmogelijkheid. Zonder ietwat genaderd te zijn, kwam ik weer bij mijn kerkeraad, maar het getal der aanklagers was nu in mijn bezit en wij konden dus overwegen, wat met hen gedaan moest worden, die alle pogingen in het werk stelden om den Raad der kerke tot ontrouw te dwingen. Zoo waren wij al dichter het einde van het veelbewogen jaar 1888 genaderd. Dit jaar maar vooral het volgende zou met dankbaarheid genoemd worden in de annalen van onze school. Door den rijken zegen des Heeren, waren èn door collecten èn door andere bijdragen de inkomsten zoo ver- meerderd, dat men niet alleen er aan denken kon om het schoolameublement aan te schaffen, maar er begonnen stemmen op te gaan om tot schoolhouden over te gaan. De liefde en saamwerking waren voorbeeldig. Aan Gods hulpe ontbrak het niet. Mag dit genoten worden, dan kan er zooveel geschieden, en dan wijken de hoogste bergen van bezwaren. Zoo waren wij met de schoolbestuurders bijeen, in de hulpe des Heeren zouden wij een onderwijzer zoeken. De wegen des Heeren zijn steeds wonderlijk! In de hofstad des rijks woonde de Heer Wijnveldt; de meeste bestuurders kenden hem nog van uit Ridderkerk; zijn degelijkheid was algemeen bekend, maar hoe zou het kleine Rijsoord naar den Haag gaan, om daar een geëerd hoofdonderwijzer aan een school met honderden leerlingen weg te halen! Was de gedachte zelfs niet dwaas? Neen, hoogheid was hier volstrekt niet in 't spel. 't Was ons echter bekend, dat genoemde hoofdonderwijzer door den kerkelijken strijd in moeite was gekomen; hij voegde zich bij de Ned. Ger. kerk van den Haag! Om hem naakt aan den dijk te zetten, daar dacht men sterk over. God de Heere regeert! Toen hem de bul van afzetting thuis werd gebracht, ontving hij tevens per post, de benoeming tot Hoofd der op te richten school van Rijsoord. Al waren er meerdere sollicitanten, wij oordeelden hem den rechten persoon. Wel heeft genoemde broeder later moeten bedanken, maar het optreden van onze bestuurders heeft de Gereformeerde broeders in den Haag genoopt om te zeggen: wij laten onzen Wijnveld niet gaan. Zijn benoeming hier was prikkel tot de stichting van een Geref. school te den Haag, waaraan hij nog onderwijzer is. Nu mocht de benoemde niet weg. Hij betuigde dit in een hartelijk schrijven en allen moesten wij zijn beslissing billijken. De schoolzaak kon niet stilstaan om deze teleurstelling. Onder dit alles ging de strijd op kerkelijk erf voort, steeds voort. Omdat ons beginsel was welwillend te zijn tot het uiterste, om niet de verdenking op ons te laden, wegens norschheid is het tot breuke gekomen, maar die had verhoed kunnen worden, lieten wij ons willig oproepen ook door het Prov. Kerkbestuur van den Haag! Door br. Wijnveld werd mij uitgeleide gedaan naar de vergaderzaal dier heeren. Daar ging het tamelijk uit de hoogte. Dit dwong mij, om te vragen of zij soms oordeelden, dat ik mij schuldig rekende. Ik was gekomen om gevonnisd te worden desnoods, maar niet om uit de hoogte behandeld te worden. Dit hielp, de toon werd milder en wellevender, zelfs zóó, dat een der heeren mij van advies wilde dienen. Ik raad u, sprak deze, u moest gaan doleeren! Maar ik zeide: wanneer ik uw advies volg, zoo zet gij mij af. Is uw advies van uw standpunt christelijk? Ook hier bleek weer de beginselen sloten elkander uit. Gods Woord en de Synodale organisatie verdragen elkander niet. Teruggekeerd naar ons geliefd Rijsoord hebben wij de dingen afgewacht die komen zouden ; en deze lieten zich niet lang wachten ; de besturen begonnen meer en meer met bedreigingen en eene berisping was weldra op weg aan ons adres. Onder deze bedrijven was echter eene groote verandering aanstaande, wat onzen kerkeraad betreft. Was de afwisseling van mannen vroeger met strijd gepaard gegaan, nu ging dit zooveel gemakkelijker; bovendien was ook reeds het besluit genomen, dat, gelet op de uitgebreidheid der gemeente het getal ouderlingen en diakenen elk op drie gebracht zou worden. Zoo kwamen ons weldra mannen versterken, die één in het geloof met moed zouden mede strijden, wetende dat de Heere zijne kerk niet verlaat, maar Zijn strijdend Sion gedenkt en goedertieren en nabij is. Ook op schoolgebied, zou weldra een broeder gevonden worden in den heer Jb van der Laan, aan wien wij onze kinderen met volle vertrouwen konden overgeven. Allen mochten wij ons verblijden, als straks de school geopend werd met een 140 tal kinderen; ook op kerkelijk gebied was de overeenkomst van genoemden onderwijzer niet van belang ontbloot. Hem was vooraf meêgedeeld, hoe de staat was van onze kerk, de strijd waarin zij voortdurend gewikkeld was, hoe de toekomst zich liet aanzien. Dit wrocht deze uitkomst, dat de Ned. Ger. Kerk van Rotterdam genoemden broeder attestatie gaf aan onze kerk, op dat oogenblik nog zuchtende onder de synodale organisatie. Zoo hadden wij een strijdenden broeder meer in onze kerk. Gelijk ik u straks mededeelde, er was uit den Haag eene berisping aan ons adres afgezonden. Dit was, zult gij misschien oordeelen van weinig belang, er kon dan ook wel van gezegd worden: de berg baarde een muis! Maar met uw verlof, wees niet te haastig, vroeger werd slechts een korrel wierook voldoende geacht om van alle martelingen voor den naam des Heeren ontslagen te worden. En toch! zij die vast stonden en op den Heere vertrouwden, wierpen dien korrel niet op het altaar! Wij ontvingen eene berisping. Lieten wij ons dit aanleunen, zoo bekenden wij daarmeê schuld! Wat wij deden, was gedaan in overeenstemming met Gods Woord, en naar onze belijdenis-schriften en derhalve hebben wij de berisping niet aanvaard. Zoo naderde ook weer de bediening van het H. Avondmaal. Met het oog daarop werd in den kerkeraad overlegd, wat te doen met een 16-tal personen, die, gelijk ons bekend was, den kerkeraad wilden dwingen tot ontrouw. Deze mannen waren meerendeels vooral in eigen oogen mannen van invloed; zij zijn eens van den kansel vermaand om hunne daden te herroepen, een tweetal voldeden daaraan; de anderen oordeelden zeker, dat de kerkeraad hen niet zou aandurven. Het ging hier echter om de disch des Heeren te beveiligen en zoo werd allen die wilden en wetens niet voor het Woord willen buigen en van bekend moderne beginselen waren de tafel des Heeren ontzegd. Dit gaf een groot rumoer in de gemeente, bij allen die niet van Gereformeerde beginselen waren, het was alsof men de grootste misdaad gedaan had. Wij handelden naar onze roeping, de gemeente moest in goede discipline gehouden worden, het mocht, het kon niet anders. Al hebben deze mannen ook gespot en al hebben zij ook gedreigd, de eere Christi vroeg kloekmoedigheid. De toestand werd zéér gespannen. Ieder gevoelde, het einde kon niet zeer verre zijn of liever het begin van eene gezonde kerkregeering naar eisch des Woords. Zoodra onze school geopend was, in tegenwoordigheid van onzen Burgemeester en ook de onderwijzer een woord gesproken had, bleef de woede van het liberale volk niet achterwege. Hun „Diana" geraakte zoo geheel op den achtergrond. Met vernieuwde woede begonnen zij zich weder naar de synodale besturen te wenden; zoo kwam weldra weer een reeks van bezwaren in verschillende missieves tot ons; onder deze ook de vraag: Heeft de heer Jb. van der Laan schuld beleden, voor hij tot uwe kerk is toegelaten ? Deze eisch vonden wij meer dan smadelijk en daarop hebben wij geantwoord, wij roepen wel menschen op tot schuldbelijdenis, die verkeerd gedaan hebben, maar broeders, die den rechten weg betreden, behoeven bij ons nimmer schuld te belijden. Godloochenaars werd door de besturen de hand boven 't hoofd gehouden, Godvreezenden werden verworpen, dat bleek ook nu weer! Eindelijk kwam het tot het uiterste van den strijd toen de gecensureerden allen van hunne censuur ontheven werden door het Classikaal bestuur. De kerkeraad verklaarde van den kansel, dat deze ontheffing geen waarde had, en zij derhalve geen toegang tot den disch konden verkrijgen! Zooals U bekend is, rustte de taak van het scribaat bij kerkvoogden en notabelen op mijne schouders! Tegen het einde van April kwam plotseling een missive voor dit College aan mijn adres! Daarin werd den heeren kerkvoogden bevolen den dienaar des Woords niet toe te laten op den kansel, wanneer hij door een der kerkbesturen in zijn ambt geschorst zou worden. Slechts weinige dagen later vergaderden de heeren van het Prov. kerkbestuur van Zuid-Holland, misschien wel onder aanroeping van den naam des Heeren. Zij kwamen saam niet om erkende Godloochenaars het Heilige des Heeren te ontzeggen, o neen! dezen werden niet gestoord in hunne verwoestende ongerechtigheden, neen! zij vergaderden over belijders van den levenden Christus, over mannen, die door Gods genade stand hielden bij het beginsel, neergelegd in onze belijdenisschriften. Deze mannen moesten onschadelijk gemaakt worden ! Niet uit teederheid des harten ontzegging van de tafel des Heeren, neen! schorsing om dit te laten volgen door afzetting! Het was in het begin van de maand Mei, dat er aangeteekende brieven door de gemeente gingen. Tot wien kwamen deze brieven ? Het waren de broeders P. van Rijs, Joh. van Nes, L. de Kool, ouderlingen; W. Legerstee en J. J. Hooijmeier, diakenen, en den bedienaar des Woords. Tegen de even te voren uitgesproken schorsing hebben wij ook geprotesteerd, want om een Synode bijeen te roepen, dat zou een kapiiaal vereischt hebben, dat geen onzer zou kunnen of willen betaald hebben. Daarvoor zou noodig zijn /"1200. Goedkoop recht was er ook al niet in de Ned. Herv. kerk. In den naam des Heeren kwam onze kerkeraad echter bijeen. Het was in alle opzichten gebleken, de kerk stond geheel hulpeloos onder de Synodale organisatie haar in den jare 1816 opgelegd door koninklijk gezag! In den naam van een heerlijken, van den heerl^ksten Koning, die gezalfd is over Sion — werd onder gebed en smeeking de geheele organisatie voor onze geheele kerk weg gedaan! De kerk van Rijsoord kwam door moeite en diepten tot Reformatie. Er was stand gehouden, tot het uiterste toe, maar toen' nog te wachten, ware ontrouw geweest aan den Heere, Die ons zoo geleid heeft en het aan Zijne goedertierenheden niet liet ontbreken. Er was stille dankbaarheid in de gemeente. Het was kalm — het gaf verademing. Toch was zulk doen der besturen ontzettend. Gedurende 32 jaren was deze kerk bearbeid geworden met terzijdestelling van de belijdenis, het fundament der kerk, terwijl bovenal Gods Woord weinig geacht werd. Geen bestuur toornde toen! Gedurende 3 jaren was die kerk bearbeid naar Gods Woord en onze drie formulieren van Eenigheid en al die jaren was het strijd geweest en hadden de besturen onze kerk bemoeielijkt. Wat kon men ons ten laste leggen ? Niet anders dan dit, gij hebt geen wierook willen offeren voor dien Reglementen-bundel! Wij danken daar onzen God voor, Hij maakte ons getrouw, Christus' kerk ontkwam den gespannen strik, al moesten wij onze goederen ook laten in handen van hen, die, nadat de Gereformeerde kerk tot Reformatie was gekomen, het Ned. Herv. kerkgenootschap bij vernieuwing weer zouden oprichten ! Dit had met onze kerk niets meer uitstaande, al zeggen de heeren advocaten ook, dat de goederen bij de Organisatie behooren. De gemeente volgde haar wettigen kerkeraad in den weg van doleantie! in den lijdensweg! Alleen de modernen voegden zich bij het Synodale genootschap en zij hebben zich daarmee afgescheiden van de Geref. kerk van Rijsoord. Er waren veel bewogen dagen aangebroken, maar ook dagen, waarin de liefde der gemeente zich op bizondere wijze kon openbaren. Juist op den avond, toen de verschillende afzettingsbullen in ons dorp waren gekomen zou er schoolvergadering plaats hebben. De Dienaar des Woords, verzocht den geëerden voorzitter van het schoolbestuur, om dezen avond vooral te bespreken, wat gedaan moest worden, om straks de gemeente onder het Woord Gods te ontvangen. Het kerkgebouw zou gesloten blijven; geweld plegen is altijd verre van hen, die Gereformeerd zün, al komen zij voor het recht op, zooals hier ook later zou blijken. Kerk en school, beide stoelend op eigen fundament, hebben gedurende den strijd steeds waardeerend naast elkander gestaan, zij hebben banden tot elkander; in de school zouden wij dan ook gastvrij eenige weken vertoeven. Was het noodig eenige maanden nu niet in avondbeurten, maar den geheelen Zondag. In de onderwijzerswoning vonden wij. een kamer om dienst te doen als „consistorie.' In over- leg met deskundigen werd besloten in de school een tweetal hangende gallerijen te maken om zoo het onderwijs niet te hinderen en nochthans een 500 kerkgangers te ontvangen op Zondag. Dit werk werd met ijver volbracht, zelfs zoo, dat wij op Zaterdagavond nog een bidstond konden houden, om zoo den eersten Zondag tegemoet te gaan, den eersten Zondag, waarop de gemeente uit haar kerkgebouw gehouden zou worden. Bij deze gelegenheid werd gelezen Klaagliederen van Jeremia 5 vrs. 1-8 en vrs. 17 en vervolgens gezongen Ps. 74 vrs. 19 en 20, Ps. 68 vrs. 2 en 17 en Ps. 42 vrs. 1. Op 2 Mei ontvingen wij de bullen van afzetting, op 8 Mei werd de kerk vrijgemaakt van de Synodale organisatie, op 11 Mei was er bidstond, en den 12den Mei was er den eersten Zondag godsdienst-oefening in de school; tekst was Ps. 51 vrs. 20, terwijl des namiddags gedachtenis gevierd werd van het 40-jarig koningschap van Z. M. de koning der Nederlanden met de tekstwoorden van 1 Petrus 2 :17. Het oude kerkgebouw bleef gesloten. Ook den volgenden Zondag werd het niet geopend, en alzoo werden de rechtmatige bezitters en huurders van plaatsen buiten de gelegenheid gehouden, om het hunne te gebruiken. De gemeente had het zeer wel in de school, al was het in die dagen warm, God gaf rijken zegen ; er was eerder een dankbare geest in de gemeente dan ook maar iets, dat naar wraakzucht leek. Er geschiedde opwekking tot schuldbelijden en verootmoediging instede van geweldpleging! Zoo was de gemeente dan uitgeworpen, maar zij droeg dit kloek om Christus wiHe. Zij smeekte om getrouw te zijn aan dit beginsel, al zou de tegenstand later tot tweemaal toe prikkelen tot verzet. Het mocht toen gisten, er is van gewold nimmer sprake geweest, Soli Deo Gloria ! Ook hulde aan het Geref. volk van Rijsoord! Voorloopig was er veel, zeer veel te regelen. Onze kerk werd niet door den Staat erkend. Om te bouwen, contracten te sluiten, in 't kort om maatschappelijke handelingen te doen, moest er eene vereeniging met rechts-persoonlijkheid der kerk te hulp komen. Zoo werd het beginsel'van onze kerk plaatselijk zelfstandig gered en ontstond de „kerkelijke kas." Dit was een goed hulpmiddel, hier als elders. Die hulp mag gewaardeerd worden. De catechisatiën werden in het schoolgebouw gehouden; éénmaal stond de avondmaalstafel opgericht in den aflaat van onze school. Zoo kon het echter niet blijven, het schoolhouden werd er niet meê gediend, al gunde de school gaarne gastvrijheid. Daarom kwam spoedig de vraag op: hoe komen wij aan een nieuw kerkgebouw en ook aan eene woning voor den dienaar des Woords! Nadat drie weken voorbij waren gegaan, scheen er ook bij ons oude kerkgebouw eenige verandering te zullen komen. Het werd er levendiger! Op dien Zondagmiddag kwamen er een tal van heeren en dames naar ons dorp; allen nieuwsgierigen; zij richtten hunnen weg, ondanks een drukkende hitte, naar het oude kerkgebouw! Daar zou voor het eerst gepredikt worden, vanwege de synodale organisatie, want van kerkeraad kon geen sprake zijn; slechts één diaken was niet waardig gekeurd, om afgezet te worden. De wereld is altijd tuk op iets nieuws; mogelijk zou het wel een standje geven, de politie was er ook, de gemeente hield zich waardig en ging als Christus' kerk naar het schoolgebouw ! Satan kreeg geen kans om zich te verblijden, de nieuwsgierigen trokken weer af en het modernisme bewoonde onze tente, maar dat was ook het eenige; het geestelijk goed begeerde het niet. De afzetting van den Raad der kerk van Rijsoord liet ook niet na invloed te oefenen op onze genabuurde kerken. Met dankbaarheid mag hier vermeld worden, dat br. Ds. Knoll van Zwijndrecht beslist weigerde, in Rijsoord op te treden tegenover zijn afgezetten mede-broeder, en toen er sprake was van de verdeeling van zoogenaamde vacature-penningen, verklaarde hij terecht, deze kerk is niet vacant, en van de Synodale organisatie verlang ik geen penningen. Eere dezen broeder, die later mede afgezet werd, en die men ook naakt aan den dijk wilde zetten met zijn groot gezin. Daar was het echter ook: wat de mensch ten kwade dacht, heeft God ten goede gewend. Tot kerkbouw enz. werd spoedig besloten. Onder medewerking van een broeder van elders kon weldra de aanbesteding van kerk en pastorie plaats hebben in ons schoolgebouw. Reeds op den 6de Juni, geen maand dus nadat de kerk tot de gehoorzaamheid onder Chr. koningschap was wedergekeerd, werd de eerste steen gelegd door den heer P. Visser, vroeger voorz. van kerkvoogden, nu van de kerkelijke kas! De dienaar des Woords sprak bij die gelegenheid uit de woorden van Ps. 134 : 2: Heft uwe handen op naar het Heiligdom en looft den Heere! daarbij werd gezongen Ps. 84 : 3. Heerlijk zijn de wegen des . Heeren; het. terrein, waarop de school reeds verrees, en waar nu kerk en pastorie een plaats zouden krygen, was in handen van hem, die voor kerk en school reeds dikwijls ten goede door God gebruikt was! Op zeer billijke voorwaarden werd deze grond overgedaan aan de kerkelijke kas! Het was een uitgezocht terrein, Gode de eere! Reeds op den 17den Nov. 1889 mochten wij ons nieuwe kerkgebouw in gebruik nemen; deze dag was heerlijk. Door den kerkeraad was uitgenoodigd wijlen vader Ds. Ploos van Amstel, eenmaal predikant te Ridderkerk, toen bedienaar des Woords te Reitsum, om op dien dag te bepalen bij dit heerlijke feit. ^Genoemde broeder voldeed aan onze uitnoodiging, maar weigerde beslist 's morgens op te treden, hij oordeelde, dit was de taak van den pastor loei! Deze wensch was voor inwilliging vatbaar en alzoo sprak ik 's morgens over 2 Sam. 6 : 16 en 17, terwijl 's middags Ds. Ploos van Amstel de woorden van Ephese II : 19 en 20 tot onderwerp had, de gemeente bij het fundament, den opbouw en den voortgang van het Godsgebouw bepalende. Onze Ploos was geheel op zijn plaats. Och! riep hij, ware de Reformatie een 20tal jaren eerder gekomen, ik heb zoo lange gezucht onder het Reglementair geknutsel! Ps. 134 : 3 klonk den kloeken geliefden strijder aan het einde van de godsdienstoefening als zegenbede van de gemeente toe. De opgekomen schare in ons kerkgebouw, vooral 's middags, was bang groot. Die buiten het gebouw waren, meenden dat daarbinnen brand was, zoo ging de warme lucht door het torentje naar buiten; de vloer rondom den kansel is op dien dag iets gezakt. Zooveel menschen hadden daar een staanplaats! Des avonds waren wij nog met den waardigen leeraar op „zolder,"' met een talrijk gehoor! Ridderkerk bood niets dan een zolder! Zoowel de kerk als de school waren geweigerd om den geliefden vroegeren leeraar te doen optreden. Dit feit was treurig, want de leeraar van die gemeente kwam met zulke besliste uitspraken daar eenmaal intrede doen! Juist in de week voorafgaande aan zijn intrede was br. Ds. Barger afgezet; dit werd van den kansel onder deze bewoordingen der gemeente medegedeeld : zoo hebben de kwajongens van het Classicaal Bestuur van Wijk den waardigen Ds. Barger afgezet. Helaas! later zonk de moed van den Ridderkerkschen predikant, al predikte hij ook voor de geschorste broeders van Amsterdam en al werd hij beroepen door de Ned. Ger. kerk van Rotterdam, hij werd tegenstander ! 't Kan verkeeren zegt Brederoo ! Even voordat ons kerkgebouw in bezit genomen werd, is door groote onvoorzichtigheid van hen, die onder de Synodale organisatie terug gekeerd waren, de gemeente zeer heftig beroerd geworden, hetwelk zelfs zeer noodlottige ge vo'gen had kunnen hebben, zoo God het niet verhoed had. Aan kerkgebouw en de pastorie was men zoo spoedig mogelijk begonnen. De pastorie vroeg ter afwerking meer tijd dan de kerk. Waarom zoo'n groote haast, want wel. beriepen de Synodale mannen een predikant, wel werd aan dezen ruimschoots gelegenheid geboden de oude pastorie op te nemen uit- en inwendig, maar een bedanken volgde. Er was dus geen noodzaak, dat de pastorie onbewoond moest zijn. De kerkvoogden der organisatie dachten daar anders over. Hoewel een drievierde deel der gemeente den wetti gen kerkeraad volgde, durfden zij deze toch te tarten door een daad van geweld. Gelukkig liep alles zonder ongeregeldheid af. Misschien had men niet ongaarne gezien, dat er- iets verkeerds gebeurd was, om den lande te kunnen verkondigen: zoo oproerig is het volk van Rijsoord. Het aanschouwen Van politie is voor enkelen zoo verkwikkend. Hoewel van hun kant nooit een vraag tot den Dienaar des Woords kwam om de pastorie te ontruimen, of om daarover afspraak te maken, gaven zij, burgers van Rijsoord, deze zaak in handen van Mr. Knollenbelt, advocaat te Rotterdam! Zij, kerkvoogden, waren de mannen van dit bedrijf, de advocaat was slechts uitvoerder van hun wil, als hij den pastoriebewoners bevel zond binnen 3 dagende woning te verlaten en anders voor de gevolgen te staan. Ook hier dus weer uitwerping en geen gaan loopen! Naar ons beginsel wilden wij geen proceskosten maken,ons geld was noodig voor kerk en school! 't Was toch kort dag, zegge binnen drie dagen verhuizen. Goede raad was duur Het heeft echter ook zijn goede zijde, zoo plotseling te moeten verhuizen, 't Roept ons toe, sla niet de pinnen der tente te diep in de aarde! Maar waar heen ? Broeder J. G. de Zeeuw bood huisvesting, zoowel als wijlen wed. v. Gilst, maar dit kon niet aanvaard worden, hoe vriendelijk ook bedoeld. Geheele vrijheid was zooveel beter.. Onder de beraadslagingen daarover werd ons goed bij verschillende vrienden onder dak gebracht. Veel liefde werd er in die dagen getoond, èn door aanbieding van huisvesting èn door bezorging van kisten ter verpakking eaz. Wie denkt daarbij dan niet aan onzen goeden vriend, wijlen de heer D. W. Schuld! Ja, in zulke dagen komt het uit, of er banden van liefde en waardeering gelegd zijn. Wij hebben veel er van mogen ondervinden. Al was er in de openbare school gelach over de bedrijvigheid op het kerkplein; al was dit zichtbaar voor hen, die daar hun ai beid verrichten, het werk ging stil. voort. Door de oude poort van't bekende beertje reed een wagen heen en weer, zóó zelfs, dat dit oude gedenkstukje eens een gevoelige aanraking kreeg. De schade werd dadelijk hersteld, 's Avonds was er aan de oude pastorie vergadering van de broeders om te beraadslagen, waar de bewoners heen moesten. Die avonden zullen niet gemakkelijk uit mijn herinnering gaan! Ik denk dan aan onzen geliefden broeder Joh. v. Nes, heengegaan nu reeds naar een beter vaderland, hoe deze op een avond, toen het zeer spande, nog heenging om tot kalmte te vermanen, en meerdere broeders deden dit en Gode zij dank, ondanks heftige, zeer heftige gisting, Rijsoord bleef bewaard voor oneere. De tegenstander kon zich niet verheugen. Eindelijk was de dag van verhuizing daar! Het water kwam tot de lippen maar het zou daar niet overkomen. Onze diaken Nugteren, kwam tot het kloek besluit, zijn woning te verlaten en aan den Pruimendijk eene andere te betrekken. Fluks werd alles schoongemaakt en 's avonds konden wij daar onze tenten opslaan ! Het was een woning, dicht bij het kerkgebouw; goede leiding Gods! Hij gaf die daad in het harte van den nu ook reeds overleden vriend-; later zou het ons blijken, dat niets bij geval geschiedt. Hadden wij de pastorie verlaten, wij verlangden, dat deze zoo in handen van de tijdelijke vruchtgebruikers zou komen, dat later niet gezegd kon worden, de woning is slordig verlaten. Daarom heeft er toen groote schoonmaak plaats gehad en van Vrijdag op Zaterdag heb ik bewaarders aangesteld om het pand te bewaken. Den volgenden dag verscheen de deurwaarder, om de overdracht van archiefkist en sleutel der pastorie bij exploit te doen geschieden. Het was een belangrijke optocht: de archiefkist voorop, gevolgd door velen uit de gemeente, zoo ging het de Schalk in ! Daar werd door den deurwaarder aangezegd en overhandigd, een stuk, waarop stond: De Geref. kerk van Rijsoord. door de Synodale besturen uitgeworpen, behoudt voor zich het recht over de goederen, welke van dit oogenblik af door u zullen beheerd worden. Zij draagt u op. om deze goederen getrouw te beheeren en te bewaken, om ten allen tijde gereed te zijn, verantwoording af te leggen aan de rechtmatige bezitters. Dit alles liep plechtig zonder stoornis af! Zoo brak de dag des Heeren aan, wij voelden ons thuis in de kleine woning, in het najaar van 1889, toen in hevige mate de influenza hier rondging. Als studeerkamer werd mij op Zaterdag een vertrek aangeboden door mijn vriend en buurman br. P Klootwijk. Het heeft iets aantrekkelijks, zulke dagen van spanning en moeite, o! men mag in zulke tijden vaak zoo kennelijk de goede zorgen des Heeren opmerken. Terug ziende op die dagen, mag dit luide verkondigd worde: de Heere was getrouwelijk nabij. Maar ook de banden van liefde zij zijn nog versterkt in die dagen van druk en zorgen. Denk ik aan die daad van kerkvoogden, dan kan het niet ontkend, 't was een gewetenlooze daad, zeer tartend voor de gemeente, maar voor mij persoonlijk bracht het veel gemak. De catechisatiën in den winter zijn vele; de vergaderingen niet minder en van het oogenblik der verkiezing af, behoefde ik niet achter de oude kerk weg te komen, 't Is daar zoo koud, 't was daar zoo doodsch. Niets geschiedt er bij geval; weldra was ik zeer goed ingekwartierd met mijn leerlingen in de nieuwe consistorie en van het huis, nu bewoond door den heer G. de Kool tot daar, is niet zeer ver! De Heere heeft het wel, zeer wèl gemaakt. Nog eenmaal zou de gemeente bij vernieuwing opgeschrikt worden, alweer door het onhandig meer dan geldachtig optreden van de zich noemende heeren kerkvoogden! Het was in den tijd, toen de eerste predikant na mijn uitwerping aldaar de pastorie bewoonde. Z.Eerw. schijnt een ietwat strijdlustig karakter gehad te hebben, en er scheen zeker nog al een ledige kas te zijn. Onze gemeente was unaniem besloten, de plaatsgelden over het jaar 1889 te betalen tot aan Mei van dat jaar, toen zij was uitgeworpen en ook verhinderd werd, haar gehuurde plaats te bezetten. Die halve som zoude geheel betaald zijn hoe moeilijk dit ook viel. Maar o neen! het geheele bedrag zou en moest betaald worden; 't was dus niet genoeg ons armen goed zich toe te eigenen, ons kerkegoed tot zich te nemen; het uiterste moest gevraagd, maar zij die dan ook beweerden het rijkst te zijn, zij hielden hun beurs gesloten ! Bedeeling krijgen voor kerk en school beschadigt ook de karakters, maakt geldachtig. Zonder veel omslag werden er dan ook spoedig door de gemeente dwangbevelen rondgezonden ; een van die merkwaardige stukken ligt voor mij — zal ik de lastgevers noemen, hier neerschrijven ? Neen! ik zal niet, ik zal ze sparen, hen sparen die als Rijsoordsche burgers zoo tegen medeburgers durfden op te treden, wel foei, leest uw bijbel er eens op na! ge gebruikt die nog, deze spreekt u van andere dingen. Voor sommetjes van f 4.— durfde men den kantonrechter inroepen; 't was geen geld van de rijkeren; 't was geld van hen, die er voor moeten werken. Men durfde! Om geld was het te doen! over het zieleheil van den naaste bekommerde men zich niet! Zoover dreef men dit onrecht tegenover mannen, die waarlijk niet van renten leven, dat men de euvelen moed heeft gehad, den inboedel van een onzer vrienden te verkoopen! 't Was weer een tijd van spanning. Er moest gezwegen worden; door Gods genade is er gezwegen! er is gedragen, en gelukkig, het drieste vijftal, dat deze euvelen heeft durven bestaan, hun is geen haar gekrenkt. Soli Deo Gloria! Wreekt u zeiven niet, mij komt de wrake toe! Dit werd in praktijk gebracht. De liefde Christi was onder ons, en zoo werd het bewerkte kwaad ook aan onzen vriend T. de Jong vergoed! Waar liefde is, gebiedt de Heere Zijn zegen, daar kan veel geschieden, Welnu, geliefde vrienden, broeders en zusters deze bladzijde ter herinnering spoedt ten einde! Zijt zonder eenige wrake over de belagers van de eere Gods! Hem alleen komt dit toe! Maar wil dit onthouden, de gemeente met den leeraar en den kerkeraad aan het hoofd is enkel en alleen uitgeworpen wegens getrouwheid aan Gods Woord! En de smaadheid Christi is ons dierbaarder geweest dan de eere der wereld! Jongeren, die straks de plaatse der vaderen zult innemen, staat door Gods genade. Wederstaat den duivel! Zij het woord van Ds. Francken in 1709, den 20 Sept. te Rijsoord geschreven, uw deel! „Tracht dan meer en meer te vorderen in de ontdekking van Gods gangen en wegen in zijn heiligdom en door te dringen tot in het binnenste voorhangsel, opdat uw toenemen aan anderen mag openbaar worden, en dewijl God uw vader is in Christus, valt hem in den gebede te voet om de verlichting van Zijn Geest en weest verzekerd dat God u zal leiden in Zijn binnenste Heiligdom." Lijst van Predikanten te Rijsoord. Van 1580—1604 is de dienst te Rijsoord waargenomen door Godefridus Allendorp, naar Lindt vertrokken, 1580 — 1585, pred. te H.-I. Ambacht, Gillis Tavernier, proponent, overleden, 1585 —1604 1 Franciscus Laurinius . vertr. n. Maarsen . . . 1604—1613 2 Johannes Strangerus. . » » Schipluiden . . 1613—1616 3 Samuel Ampsing ... » » Haarlem . . . 1616—1619 4 Andreas Colvius ...» »Ambassadv. Venetië 1619—1622 5 Carolus Becius ... » » Nieuwpoort . . 1622-1637 6 Nicolaas Barenthomiut . » » Sluis (Vlaanderen) 1637—1642 7 Johannes Cools ... » » Kampen . . . 1642—1651 8 Goverhardus Croese. . » » Muiden . . . 1652—1653 9 Jacobus Rolandus. . . » » Dordrecht. . . 1654-1662 10 Tacobus Feij .... » > Willemstad . . 1662—1667 11 Johannes le Roy . . . overleden 1667 —1704 12 Aegidius Francken . . vertr. n. Maassluis . . . 1705 —1714 13 Abraham v. Zwanenburg, overleden 1714—1729 14 Cornelis van der Steen vertr. n. Heusden . . . 1730—1742 15 Gerardius Loeff . . . overleden 1742 —1787 16 Petrus Faassen de Heer vertr. n. Noordeloos . . 1788—1794 17 Ferdinand Wilh. Morsen » » Maasland . . . 1795—*797 18 J. H. Elshoff .... overleden 1798 —1813 Deze allen hebben de Gereformeerde kerk gediendjjtoen deze leefde onder de Gereformeerde kerkordening. Van 1816 —1889 — den 8sten Mei — stond deze onder de Synodale organisatie. 19 J. van Kuik .... vertr. n. Ruurlo. . . . 1814—1821 20 A. van Raalte. ... » » Scherpenisse . . I822—1825 21 D. Dagevos .... emeritus 1826 —1850 22 G. P, Kits v. Heijningen vertr. n. Oudewater . . 1850—1852 23 G. Overman » » Valkenswaard . 1853—1885 24 S. Sleeswijk Visser, van 1886—1889 was de kerk nog onder de bekende organisatie: deze werd den 8 Mei afgeworpen — 1889 — op heden. B 1