CB 1779 : RAPPORT der commissie in zake de moedertaal. Aan de HoogEerwaarde Bisschoppen der Hollandsche kerk. Hoog Eerw. Heerenl Van de taak, door UHoogw. aan de ondergeteekenden opgedragen, om te onderzoeken öf en op welke wijs de invoering van de moedertaal bij onze godsdienstoefeningen en vooral bij de heilige Mis tot stand gebraeht kan worden, hebben wy ons gekweten en nemen de vrijheid U hierby een kort rapport en een kleine schets met bijlagen aan te bieden. Om misverstand te voorkomen, herinneren wy vooraf, dat onze arbeid, en met name het rapport, in de eerste plaats voor UHoogw. bestemd is en zieh dns niet bezig houdt met de oplossing van al de bezwaren, die hiertegen ingebracht zouden kunnen worden. Wij hebben ons eenvoudig de vraag gesteld: Is afschaffing van de Latynsche taal by de heüige offerande der Mis noodzakelijk en invoering van de moedertaal wenschelijk en mogelijk? Deze vraag is in onze kerk niet nieuw. (Vgl. Volksalmanak voor waarheid en deugd, 1863; Oud-Katholiek, 1887, pag. 90 sq.; 1888, pag. 2 sq.; 1892, pag. 46 sq. en pag. 80 sq.) lo De vraag omtrent de noodzakelijkheid van de afschaffing der Latynsche taal bij de Mis, vindt haar antwoord in de meening, die men koestert omtrent het aandeel, dat het volk heeft in het opdragen van de heilige offerande. Is depriester uitsluitend offeraar en het volk bloot toeschouwer of toehoorder, dan is het zeker voldoende dat de handelende persoon, de priester, de taal verstaat, waarin de offerande geschiedt. Treedt echter de gemeente medehandelend op (en dat doet zy' in onze Westersche liturgie), dan blijft niet anders over dan dat öf alle leeken Latijn verstaan öf de liturgie plaats hebbe in de volkstaal. Elk mensch bidt tot God, zyn hemelschen Vader, in de taal, die hij gewoon is te bezigen, en zou hij dan genoodzaakt zyn een andere taal te gebruiken in de gebeden van de offerande? Absoluut noodzakelijk, zóó dat de zaligheid er van afhangt, is het gebruik van de moedertaal zeker niet. Maar evenmin is dan ook het lezen van de heilige Schrift noodzakelijk. Gelyk echter de geloovigen recht hebben, de waarheden te vernemen, die ons van Godswege zijn toegekomen, zoo is het ook hun onvervreemdbaar recht, door het gebed tot God te spreken in een taal, die zij verstaan. Ook is het de plicht der geestelijken alle middelen aan te wenden om het godsdienstig leven te bevorderen. En zou nu het gebruik van de moedertaal by onze offerande der Mis daarvoor geen geschikt middel zyn? De argumenten, die men hiertegen aanvoert, wegen niet op tegen de merkwaardige verklaring van den apostel Paulus in zyn eersten brief aan de gemeente van Korinthe (cap. 14). Wat de apostel daar zegt is duidelyk en voor alle tyden van toepassing. Men zegt, dat het gebruik van een oude (de Latijnsche) taal een geschikt middel is om de eenheid der kerk aan te duiden en te bewaren! Hirsoher zegt hierop zeer geestig: *) „O dulcis, quae in unius omnibus pari modo ignotae linguae „usu consistis, fidelium unitas! O praeclarus Italiae sacerdos: „qui ut aliquando fors ad libitum tuum in Germania Missam „legere possis. turn Italos turn Germanos facis per secula „ignoto ipsis sermone ad sacra duci!" Neen, wanneer wy de nationaliteit der verschillende kerken willen handhaven (en is dit niet de plicht der Oud-Katholieken?) dan moeten wy juist dit middel, dat Rome bezigt om zyn centralisatie-zucht te bevredigen, bestryden. Lang genoeg reeds heeft men onder dit Roomsehe juk gezucht. Het wordt tyd den ban op te heffen, die, volgens het zeggen *) Zie: Bevue internationale de Berne, 1891, p. 638. van D'Etémare, op de Christenen rust, tegen wie God de bedreiging vervuld heeft: „dat Hij tot hen zou spreken in een vreemde taal; dat zij met de ooren zouden hooren en niet verstaan." * 2? Is de afschaffing van een vreemde taal bij onze godsdienstoefeningen noodzakelijk, omdat het volk' die niet verstaat, dan is de invoering van de moedertaal zeker zeer gewenscht. Men heeft die wenschelijkheid bij ons van zekere zijde wel eens betwist en er op gewezen, dat dan toch uit den boezem der gemeenten zelve die wensch moest opkomen. Men vergete hierbij echter niet, wat de kracht der gewoonte vermag en ook, dat de toestand onzer meeste gemeenten van dien aard is, dat zy eenvoudig aannemen wat de pastoors of hoofden der kerk als goed en nuttig voorhouden. Zy behelpen zich met hetgeen zy hebben en kunnen zich daar zeker tevreden en gelukkig mee gevoelen. Maar hebben zy geen recht op iets beters en maken wij eigenlyk geen misbruik van hun eenvoudigheid, wanneer wy hun dat betere onthouden? — Zou het gebruik van de moedertaal by de bediening der Sacramenten op initiatief van de leeken zyn ingevoerd? Het is niet waarschijnlijk. Immers zij hadden hun vertaling in de hand en konden den geestelijke gemakkelijk volgen. Neen, bij dergelyke vragen, die een zekere mate van ontwikkeling vereischen, (verre zij het ondertusschen van ons de kiemen en eenvoudigen van hart daarom te willen minachten!) mag men niet te veel gewicht hechten aan het oordeel der menigte en nog minder van haar initiatief verwachten. Maar wij vragen: is de wensch naar het gebruik van de moedertaal in onze gemeenten niet geuit? O, zeer zeker; in vroeger en later tijd. Voor vele leeken is dit reeds lang een uitgemaakte zaak, zoodat sommigen zich niet weinig verbazen, dat dit punt eerst nu nog bewezen moet worden. Ziedaar dus een andere richting in onze kerk, waarmee niet minder rekening gehouden moet worden dan met de *) Vgl. Ond-EathoUek, 1888, pag. 3 en Nonv. Ecoles, 1784, 21 Mei. eerstgenoemde. Aan den sedert lang gekoesterden wensch van de eene dient eindelijk voldaan te worden, terwijl de bezwaren van de andere partij door voorafgaande bespreking en onderricht kunnen weggenomen worden. Wij durven niet beweren, dat met de invoering van de moedertaal flauwheid en onverschilligheid op godsdienstig gebied een einde zullen nemen; maar toch mag de verwachting uitgesproken worden, dat velen meer belangstelling zullen toonen voor een godsdienstoefening, waaraan zij zelf meer deelnemen. Nog eens, wij vleien ons niet, dat met de invoering van de moedertaal het peil van geestelijk leven in onze kerk tot een ongekende hoogte zal stijgen; maar wy stellen ons ernstig de vraag: zijn wij niet verplicht alle middelen in het werk te stellen, om de gevolgen van den verderfelijken geest des tijds te voorkomen, en het tegenwoordig, maar vooral het opkomend geslacht niet van ons af te stooten door gebruiken, die met het wezen van den godsdienst niets te maken hebben en door ons niet verdedigd kunnen worden? Het gebruik nu van een oude, doode taal by de gebeden onzer offerande, heeft geen reden van bestaan; derhalve is de invoering van de moedertaal hoogst wenschelyk. 3° Niet alles echter wat gewenscht wordt is uitvoerbaar in de practyk en zoo beredeneert men ook de onmogelijkheid van de invoering der moedertaal by onze offerande der Mis, Kunnen wy, zegt men, de gewone gebeden der Mis zonder eenige wyziging in het Hollandsen overbrengen? en .— wat zal ér van onze koren terecht komen, die zoo gewoon zyn aan hun Gregoriaansche gezangen of zoo gehecht aan hunne muziekmissen ? Om met het laatste te beginnen — voor zoover onze koren geen radicale hervorming behoeven, zoodat ook deze in waarheid deel nemen aan en medewerken tot de gemeenschappelyke godsdienstoefening, moeten zy natuurlyk in de gelegenheid gesteld worden, in plaats van Latijn Hollandsen te zingen. Dat zy tegen deze verandering op zich zelf iets kunnen hebben, is niet waarschynlyk; getuige het gebruik van de moedertaal in sommige gedeelten van de vesper. Het komt er slechts op aan, dat, wat men hun voor ruil in handen geeft, op muzikaal gebied minstens even goed of beter is. En zou men nu in ernst de onmogelijkheid van het laatste willen beweren? Zijn de in onze meeste kerken gebruikte Gregoriaansche of andere missen zulke meesterstukken van kunst, dat zij door niets anders vervangen kunnen worden? Wij gelooven het niet, maar spreken de overtuiging uit, dat, gebruik makende van het reeds elders geleverde en ook van de muzikale krachten in eigen boezem, wel degelijk iets tot stand zou kunnen gebracht worden, om het Latijn te vervangen. Het vervangen van de groote Latijnsche muziekmissen zou zeker zoo gemakkelijk niet gaan. Maar Rome is ook niet in één dag gebouwd. Men zal hiermee voorzichtig te werk moeten gaan en een tyd van overgang bepalen. Intussehen moet het groote doel blijven: gemeenschappelijk gezang van de heele gemeente; dus eenvoudige, gemakkelijke melodieën. Voor het mogelyke hiervan verwijzen wij naar onze Oud-Katholieke broeders in Duitschland, Zwitserland en ook in de kleine gemeente van Parijs. Wat de gebeden aan het altaar betreft, vragen wij: waarom zouden deze niet in het Hollandsen gelezen kunnen worden? Zouden zy onverstaanbaar of ongeschikt zyn in de moedertaal? Maar dan zouden zy ook in de Latynsche taal aan dit euvel moeten lijden. En wat zou ons ook beletten, om, waar de hoofdzaak hetzelfde blijft, in enkele onderdeden, zoo noodig, een kleine wyziging te brengen? Is hieromtrent geen afwisseling in alle oude en nieuwe liturgieën? Wy geven toe, dat van den priester, als liturg, meer gevorderd zal worden. Men zal zich, by het lezen van de heilige Mis, van vele eigenaardigheden, die thans in zwang zyn, (omdat het Latyn niet bloost) moeten onthouden. Men zal zich, om eentonigheid te voorkomen, byzonder op stembuiging, enz. moeten toeleggen. Maar is dat te veel gevraagd? Zou dit de algemeene goede zaak niet bevorderen? Op welke wijze de geschikte voorbereiding van den liturg verkregen kan worden, heeft de commissie niet te bepalen, maar mag veilig aan de goede zorg der bisschoppen overgelaten worden. Wanneer eindelyk tot de invoering van de moedertaal mocht besloten worden, dan zou het zeker wel het geschiktst zyn hiermee te beginnen in onze zoogenaamde stille Diensten. Wij koesteren eehter de vaste overtuiging, dat ook in de zoogen. gezongen Diensten, behalve evangelie en epistel, de stukken, die anders in het Latijn gezongen worden, ook in het Hollandsch op de oude bekende melodieën met veel stichting kunnen voorgedragen worden. Wij verwijzen hier naar bijlage B. Ten slotte vermelden wij, dat wy ons voor het muzikale gedeelte van de medewerking van den heer A. B. H. Veeheij, te Rotterdam verzekerd hebben. Het gunstig advies van dezen heer was ons van veel waarde. Immers, hoewel hij als artist het verdwynen der groote muziekmissen van onze koren als een verlies beschouwde, was hij toch overtuigd, dat, om samenwerking tussehen priester en gemeente te verkrygen, dit noodzakelijk was en in plaats van Latijn Hollandsch gezongen moest worden. Reeds betoonde hij ook zijn belangstelling door het componeeren van een mis op Hollandschen tekst, die U onder bijlage C wordt voorgelegd. Meenende hiermede hare taak volbracht te hebben, biedt de Commissie met verschuldigden eerbied haren arbeid aan. De commifesie voornoemd: n.jprjjj9» f. kenninck. Utrecht, 22 April 1895. GEBEDEN DER HEILIGE MIS. DEEL I. — MIS DER DOOPSLEERLINGEN. Terwijl de geloovigen in de kerk samenkomen, wordt door het koor een kort gezang aangeheven in overeenstemming zooveel mogelijk met het feest van den dag, en bestaande of uit een paar psalmverzen op muziek, of uit een psalm. De priester naar béhooren gekleed treedt eerbiedig uit de sacristie, knielt aan den voet des altaars neder en na korte vereering opstaande teekent hij zich met het teeken des kruises en zegt: P. In den naam des Vaders, enz. Ik zal ingaan tot het altaar Gods. D. Tot God, die onze vreugde en zaligheid is. Zich teekenend met het teeken des kruises, zegt de priester: P. Onze hulp is in den naam des Heeren. D. Die hemel en aarde gemaakt heeft. Diep nederbuigende belijdt depriester zijne zanden zeggende: P. Ik belijd voor den almachtigen God, enz. D. De almachtige God zij, enz. P. Amen. D. Ik belijd voor den almachtigen God, enz. P. De almachtige God zij, enz D. Amen. P. De almachtige en barmhartige Heer, enz. D. Amen. Zich buigende zegt de priester: P. O, God, Gij zult ons, enz. D. En Uw volk zal zich, enz. P. Toon ons, Heer! enz: D. En geef ons, enz. P. Heer! verhoor ons gebed. D. En ons geroep, enz. P. De Heer zij met U. D. En met uwen geest. P. Laat ons bidden: De handen uitbreidende ten hemel bidt de priester: P. Wij bidden U, Heer! neem, enz. D. Amen. Terwijl de priester het altaar opgaat, zingen koor en gemeente beurtelings: Heer! ontferm U onzer, enz. Onmiddellijk op deze smeekbede volge de blijde mare der engelen en zingt de priester: P. Glorie zij God, enz. welke blijde mare de gemeente terstond overneemt en beurtelings met het koor voortzet. Aan het einde van den engelenzang keert de priester zich tot de gemeente en zingt: P. De Heer zij met U. G. En met uwen geest. P. Laat ons bidden: Het orgel zwijgt en duidelijk leest de priester de Collecta. Aan het einde hiervan zingt de gemeente: G. Amen. De priester keert zich tot de gemeente en leest: Epistel. Aan het einde der lezing zingt de gemeente: G. God zij gedankt. Terwijl liet boek aan de andere zijde des altaars wordt overgedragen, leest de priester voor het midden des altaars staande: P. Almachtige God, enz. Staande voor het Evangelieboek heft de priester aan: P. De Heer zy met U. G. En met uwen geest. De priester keert zich tot de gemeente en leest: Evangelie. Aan het einde zingt de gemeente: G. Lof z\j U, o Christus. DEEL n. — MIS DER GELOOVIGEN. a. TOEBEREIDING VAN HET OFFER. Na de preek wordt door de gansche gemeente een gezang, aan de gemeente kenbaar gemaakt, aangeheven, en daarna staande voor het altaar leest de priester: P. Ik geloof in éénen God, enz. Aan het einde hiervan keert de priester zich tot de gemeente en zingt: P. De Heer zy met U. G. En met uwen geest. P. Laat ons bidden: Het orgel zwijgt. De priester ontbloot den kelk en de patena opnemende bidt hij: Heilige Vader, almachtige God, enz. Den kelk bereidende bidt hij: O God! die de waardigheid, enz. Den kelk opdragende bidt hij: Wij dragen U, Heer! den heilzamen, enz. Diep nederbuigende bidt hij: Laat ons door U, enz. De handen ten hemel strekkende bidt hij: Kom, heiligmakende, enz. Zich tot de gemeente keerende, zegt hij: P. Bidt, broeders, enz. D. De Heer neme, enz. b. OPDRACHT VAN HET OFFER. De priester leest duidelijk de Secreta. Waarop de gemeente zingend antwoordt: G. Amen. De priester zingt voort: P. De Heer zij met U. G. En met uwen geest. P. Heft het hart omhoog. G. Wy verheffen het tot den Heer. P. Brengen wij lof en dank den Heer onzen God. G. 't Is lofwaardig en heilzaam. De priester zingt de dankzegging (praefatie) aan het einde waarvan de gemeente terstond zingt: G. Heilig, Heilig, Heilig, enz. Geen gebruik worde bij dezen zang gemaakt van bel of schel. De priester wacht. Aan het einde zwijgt het orgel. De bel geeft een teeken, dat de gemeente moet gaan knielen. De priester bidt: (Canon). P. Wij bidden U dan, goedertierenste Vader, enz. Gedachtenis der levenden. Wees Heer! gedachtig, enz. En allen die hier tegenwoordig zijn, enz. Houdende gemeenschap, enz. Wij bidden U dan, Heer! enz. Wy bidden U, o God! enz. Die daags vóór zyn lijden, enz. Aanbidding. Op dezelfde wyze, enz. Aanbidding. Hierom, o Heer! gedachtig, enz. Verwaardig U met, enz. Ootmoedig bidden wy, enz. D. Amen. Gedachtenis der dooden. Wees ook gedachtig, enz. Wy bidden U, Heer! enz. D- Amen. De priester diep nederbuigende klopt op de borst zeggende: Verwaardig U ook aan ons, enz. De priester knielt en de heilige hostie boven den kelk houdende zegt hij: Door Hem en met Hem en in Hem, enz. De gemeente antwoordt zingend: G. Amen. C. DEELNEMING AAN HET OFFER. De priester zingt: P. Laat ons bidden: Vermaand door 's Heeren voorschrift en door zijne leering onderwezen, durven wij spreken: Onze Vader! enz. De gemeente antwoordt zingende: G. Maar verlos ons, enz. Het orgel speelt zachtkens voort. De priester knielt, leest het gebed ten einde, waarop de gemeente zingend antwoordt: G. Amen. De priester de heilige hostie gebroken hebbende, houdt daarvan een klein gedeelte boven den kelk en zingt: P. De vrede des Heeren zij met U. G. En met uwen geest. De priester laat het gedeelte der heilige hostie in den kelk af en leest het gebed: Deze vermenging, enz. Terwijl nu de gemeente zingt: G. Lam Gods! dat, enz. wacht de priester. Aan het einde zwijgt het orgel en de priester leest de gebeden van voorbereiding tot de communie. Heer Jezus Christus! enz. Heer Jezus Christus! enz. Heer Jezus Christus! enz. De priester knielt neder en de heilige hostie in de hand nemende zegt hij: Ik zal het hemelseh brood, enz. Zich diep buigende zégt hij driemaal: Heer! ik ben niet waardig, enz. De priester communiceert zeggende: Het lichaam onzes Heeren, enz. Na de nuttiging bidt de priester: Wat zal ik den Heer, enz. Nederknielende ter aanbidding, neemt de priester den kelk en zegt: Het bloed onzes Heeren, enz. Wanneer geloovigen aan het offer deelnemen, volge hunne communie terstond op die van den priester. Na de nuttiging bidt de priester: Heer! geef, dat, enz. De priester schikt den kelk naar behooren. De gemeente heft aan een toepasselijk gezang. Aan het einde van hét gezang keert de priester zich tot de gemeente en zingt: P. De Heer zij met U G. En met uwen geest. P. Laat ons bidden: De priester leest de Posteómmunio aan het einde waarvan de gemeente zingt: G. Amen. P. De Heer zij met U. G. En met uwen geest. P. Looft en dankt den Heer, enz. G. Lof en dank zjj God, enz. Terwijl de gemeente zingt, leest de priester : Moge, o heilige Drievuldigheid, enz. waarna de priester het altaar verlaat en zich naar de sacristie begeeft. Terwijl de gemeente het kerkgebouw verlaat, zingt het koor naar keuze: Psalm CXVI. • > CXXXH. „ CXXXIH. 1 Si j hlL^-o -A» BIJ DE GEBEDEN DER HEILIGE MIS. De commissie heeft verschillende liturgische werken bestudeerd en o.a. geraadpleegd: 1? Volstündiges Gebetbuch für katholische Christen. Herausge- geben von F. H. Reusch. 1877. 2? Gebetbuch der christkatholischen Kirche der Schweiz 4' Auf- lage. 1893. 3° Liturgie de l'Eglise Gallicans. 6» édition. 1891. 4? Liturgisches Gebetbuch. Mannheim. 1885. 1. De commissie stelt voor den gebruikelij ken/waZwi 42, aan den voet van het altaar, te laten vervallen. Zij meent, dat de inhoud van dezen psalm in zijn geheel minder geschikt is voor het doel, waarvoor hij gebezigd wordt. Ook is het gebruik daarvan niet algemeen. 2. De commissie acht het wensehelijk het gebed: Oramus Te Domine etc. weg te laten, omdat in sommige onzer kerken geen reliquiëen van Heiligen onder het altaar aanwezig zijn en de echtheid van de wel aanwezige zoo moeielyk te bewijzen is. 3. Daar de Introïtus, bestaande uit een paar psalmverzen, bij den aanvang van de godsdienstoefening reeds gezongen is, acht de commissie het overbodig dezen nog eens lezende te herhalen. 4. Het komt der commissie wensehelijk voor, sommige epistels en evangelies, die voor de eenvoudige geloovigcn wel wat diepzinnig zijn of vreemd klinken, door andere te verrangen. Bovendien zou zy voor Zon- en feestdagen wel een dubbel stel epistels en evangelies wenschen, opdat in de keus van stof voor de predikatie meer afwisseling zij en vooral ook het Oude Testament meer bekend worde. 5. Graduale en Tractus, als niet meer beantwoordende aan het doel, waarvoor zij bestemd waren, meent de commissie te kunnen laten vervallen. De Sequentia kan bij enkele gelegenheden gezongen worden. 6. Het Jvbe Domine met volgende zegening, vóór het evangelie, moet alleen voor plechtige diensten bewaard worden. 7. Aan de preek gaan alleen de afkondigingen vooraf, daar epistel en evangelie reeds aan het altaar gelezen zijn. 8. Het zoogenaamde Offertorium zou de commissie willen laten vervallen. Heel zelden wordt het bij ons gezongen en lang niet altijd beantwoordt het aan het doel, waarvoor het bestemd was. De volgende gebeden drukken de beteekenis der offerande voldoende uit. 9. Op het voorbeeld van andere Liturgieën stelt de commissie voor, het Lavabo en Suscipe Sancta Trinitas te laten vervallen. Behalve dat een handwassehing hier ter plaatse minder geschikt voorkomt, is de commissie ook van meening, dat men den dienst niet te lang mag laten duren en dus hier en daar moet bekorten. 10. In het eerste gebed van den Canon Te igitur stelt de commissie voor, na de bede voor den bisschop in te voegen een bede voor vorst en vaderland, volgens I Tim. H : 2. 11. Volgens het oordeel van de commissie, moeten in het gebed communicantes na de namen der twaalf apostelen, in de plaats van Lnros c a. de namen van eenige Hollandsche Heiligen, Willebkordus, Bonifaoius, Bavo, enz. gelezen worden. 12. In het gebed Nóbis quoque peecatoribus wil de commissie de namen der Heiligen laten vervallen. Hier toch zoowel als in het vorige gebed, is volgens hare meening, die keuze van namen vrij willekeurig te noemen. 13. De commissie stelt voor, in het gebed Haec commixtio de woorden et consecratio weg te laten. Zij hebben in onze liturgie geen beteekenis meer en kunnen aanleiding geven tot misverstand. 14. Wanneer de geloovigen aan het offer deel nemen, dan volge hunne communie terstond op die van den priester. Daarom wensoht de commissie, dat de hier gebruikelijke confiteor, absolutie en herhaling van Heer, ik ben niet waardig, enz. als geheel onnoodig vervallen. 15. Daar de communio bij ons zelden gezongen wordt en vervangen kan worden door een toepasselijk gezang, stelt de commissie voor, de gebruikelijke communio te laten vervallen. 16. Met het gebed Placeat Tibi zou de commissie den heiligen dienst willen doen eindigen, waarbij dan St.-Jans-evangelie en Benedictie, als zijnde niet overal in gebruik, komen te vervallen. 13 ij la ge 13. 13 ij 1 a g e C S A. TsT O T TT S. J I