CHRISTELIJKE BROCHURENREEKS ■ ons m arsenaal le SERIE No. 7 „SA BB ATI STEN"' § 'f. ;' (Zevendedags-adventisten) ===== DOOR Ds. RE. VAN ARKEL — SOEST ZUTPHEN — J. B. VAN DEN BRINK & Co. CHRISTELIJKE BROCHURENREEKS ONS = ARSENAAL le SERIE No. 7 „S ABBATISTEN" ===== (Zevendedags-ad ventisten) == DOOR Ds. R. E. VAN ARKEL — SOEST ZUTPHEN — J. B. VAN DEN BRINK & Co. „S ABBA TIS TEN" (Zevendedags-adventisten). TER INLEIDING. Wat de hier volgende bladzijden bieden, wordt voldoende verklaard door den titel, welken, in opdracht van den Uitgever, deze brochure draagt. De uitbreiding toch, die deze titel door de tusschen haakjes geplaatste woorden verkregen heeft, duidt aan, dat wij met de hier bedoelde Sabbatisten niet hen op het oog hebben, die de stipte en strenge rust van den Sabbat des Ouden Verbonds ook blijven vorderen voor den Zondag der Nieuw-Testamentische gemeente, — maar bepaald diegenen, wier protest gaat tegen de omzetting des Sabbats van den zevenden op den eersten dag der week, en van meening zijn dat ook nu nog onveranderd deze zevende dag als de van God geheiligde rustdag moet gelden. Verklaart alzoo de tweede term van den titel den eersten, — deze belichting geschiedt ook omgekeerd, waar immers door de uitdrukking „Sabbatisten" wordt aangegeven, dat hier niet van het gehééle streven der zevendedags-adventisten zal worden gehandeld, doch alléén in zooverre deze beweging ter sprake konft bij de behandeHhg vs6r het hier bedoelde Sabbatisme. Het zal tot een eenvoudige inleiding in de aangeduide kwestie het meest dienstig zijn, dat we eerst iets zeggen van de geschiedenis en het gevoelen der Sabbatisten; om dan vervolgens het o.i. schriftuurlijke standpunt tegenover hen aan te geven. I. Het gevoelen der Sabbatisten, gelijk we het in onze inleiding omschreven, dateert volstrekt niet pas uit den lateren tijd. Wel is, door de energieRe propaganda der Zevendedags-adventisten, de Sabbatistische gedachte in de 19de en 20ste eeuw zeer verbreid geworden, maar de sporen dezer opvatting reiken tot zeer ver in de geschiedenis der Christelijke Kerk terug. Zoo wij den Apostolischen tijd, waarover straks, een oogenblik uitzonderen, blijken de eerste eeuwen ons reeds duidelijke berichten dienaangaande te geven, In het werk van L. R. Conradi „Die Geschichte des Sabbats"1) vinden we pag. 396 e.v. daarvan een breede uiteenzetting en ook G. Veldhuijzen Sr. heeft in zijne brochure „De Zevendedags-Baptisten"2) vele gegevens uit dezen eersten tijd bijeengebracht. Dat de invloed van het Judaisme zich in den eersten tijd der Christelijke kerk óók heeft doen gelden op het stuk van den Sabbat laat zich dan ook wel verstaan. Zelfs vinden we in de eerste eeuwen het bestaan vermeld van afzonderlijke Sabbatarische gemeenten, onder welke de z.g. „Nazarenen" het meest bekend zijn, en vond de kerk het somtijds noodig het Sabbatarische gevoelen in hare besluiten en uitspraken te bestraffen. In den loop der volgende eeuwen werd het getal en de kracht der Sabbatariërs wel minder, althans minder bekend, maar ze verdwenen niet. De uitspraken van sommige pausen tegen hen, toonen hun bestaan zoowel in het Oosten als in het Westen.») Dat ze ook in de Westersche kerk voorkwamen, was kennelijk onder Oosterschen invloed. Daartoe wijzen we bijv. op de kruistochten, die zoo enge aanraking met het Oosten bewerkstelligden ; en daarvan spreekt ook een Kettersche secte uit de 12e 1) Hamburg 1912.' 2) Baarn, Hollandia-drukkerlj. s) Zie: L. R. Conradi,. a.w. pag. 464 e.v. eeuw, in de Italiaansche landen, die den Sabbat onderhield, en den naam droeg van „Passagini", welke naam — denk aan passagier, reiziger — toentertijd meermalen gebruikt werd van pelgrims naar Palestina en het heilige graf. Tot op den tijd der Hervorming duiken telkens sporen van Sabbatariërs op, 't zij verspreide, 't zij op een of andere wijze georganiseerde. Tegen de 16e eeuw worden ze vooral gevonden in Hongarije, Moravië en Bohemen en vandaar dringen ze weer door tot in Duitschland. De reformatie met hare meerdere vrijheid tot openbaring van zedelijke overtuiging, gaf mèt andere secten ook den Sabbatariërs ruimere gelegenheid zich te doen gelden. De berichten omtrent hun gevoelen worden althans in dezen tijd talrijker; Luther had zich tegen hen te keeren, en zijn bekende strijd tegen Karlstadt ging ook over diens Sabbatisme. De leer der wederdoopers ging insgelijks in deze richting. Voorts treffen we 1554 in Finland Sabbatisten aan, die geloofden dat de rampspoedige jaren en dure tijden straffen Gods waren, wijl men den Zondag in plaats van den Zaterdag had gevierd.1) Ook van verschillende martelaren dier dagen — van welke een groot deel tot de wederdoopers behoorde — vinden we Sabbatistische uitspraken vermeld. Blijkbaar — althans volgens de berichten — nam in de eerste eeuwen na de hervorming het sabbatisme niet beduidend toe. Wel kon het openlijker dan voorheen voor zijn gevoelen uitkomen. Er verschenen althans van dien kant verschillende strijdschriften, zoowel in Frankrijk als Engeland, terwijl eveneens de Remonstransche hoogleeraar te Amsterdam, Etienne de Courcelles2) een werk uitgaf, waarin hij schreef, dat de Zaterdag-Sabbat niet had moeten afgeschaft worden, maar *) Ernst Kalb — Kirchen und Secten der Gegenwart 2 Aufl Stuttgart 1907 pag. 313. 2) t 1659. ook, dat de onderhouding daarvan nu maar niet weer moest worden ingevoerd. Verder vinden we aan het begin der 18e eeuw in Rusland Sabbatiers onder den naam „Sabbotniki" en is uit dien tijd het standpunt van den grondvester der Hernhutter-gemeente, graaf van Zinzendorf bekend, die — hoewel hij niemand zijne zienswijze opdrong — den zevenden-dag als rustdag vierde, en in Noord-Amerika Sabbatarische gemeenten heeft gesticht. Zoo naderen we den tijd, waarin het Sabbatisme eene betrekkelijk groote uitbreiding verkrijgt en door doeltreffende organisatie in onze dagen beduidend in aanhangers toeneemt. Reeds had omstreeks 1800 in Engeland de dweepster Johanna Southcote, een kring van menschen om zich weten te vereenigen, die onder den naam „Nieuw-Israelieten" in de verwachting der op handen zijnde wederkomst van Christus, de Joodsche wet en den Joodschen Sabbat waren gaan onderhouden. Maar de grootere opleving komt toch door twee richtingen uit Amerika: „de Zevendedags-Baptisten" en „de Zevendedags-Adventisten" van welke de eerste de oudste, de laatste de machtigste beweging is. Beide richtingen moeten we wel onderscheiden. De Zevendedags-Baptisten, verschillen van de overige Baptisten, alleen door hun Sabbatistisch gevoelen. Zij stammen uit Engeland, waar Francis Bampfield, hun stichter reeds 1665 om zijne overtuiging vervolgd werd. Zich beroepend op de letter van het vierde gebod eischte Bampfield dat men den zevenden inplaats van den eersten dag zou vieren. Zijne aanhangers noemden zich Zevendedags-Baptisten. In Engeland waren ze niet talrijk, maar in Amerika, waar ze reeds in de 17e eeuw optraden, nemen ze, hoewel langzaam, gestadig toe. Ze vormen daar onder de talrijke Baptisten echter nog een kleine minderheid. Men vindt ze voornamelijk in Rhode Island en in het zuiden van den staat New-York. In 1907 telden ze omstreeks 10.000 leden, 130 gemeenten en 142 predikanten. Ook in Nederland hebben zij twee gemeenten, n.1. te Haarlem en te Rotterdam. Hun orgaan hier te lande is „De Boodschapper". Van hen moeten nu wel onderscheiden de straks genoemde Zevendedags-Adventisten, de tweede groep bij welke het Sabbatisme heden ten dage georganiseerd is. Deze laatste groep is voor het Sabbatisme van groote beteekenis geworden, wegens hare algemeene verbreiding, uitstekende organisatie en krachtige propaganda. De Zevendedags-Adventisten stemmen met de Zevendedags-Baptisten alleen overeen in de leer van den Sabbat, terwijl zij door hun leer van de laatste dingen, met name door hun geloof aan den zieleslaap en de eindelijke vernietiging der goddeloozen totaal van hen afwijken. Hoewel zij in beteekenis en aantal verreweg de meerdere zijn van de Zevendedags-Baptisten, hebben zij niettemin hun Sabbatistisch gevoelen uit den kring van deze laatsten. In 1844 kwam n.I. uit den staat New-York eene Zevendedags-Baptiste naar Washington, waar eene Adventisten gemeente bestond. Zij werd daar voor de Adventistische gedachten gewonnen, doch overtuigde harerzijds de Adventisten aldaar van de noodzakelijkheid der Zaterdag-viering, en de eerste gemeente der Zevendedags-Adventisten ontstond. x) Vandaar breidde de Sabbatistische gedachte zich in de kringen der Adventisten verder uit. Aan deze uitbreiding is de naam verbonden van den Adventist Joseph Bates, een oud-scheeps-kapitein, die in 1846 door zijn geschrift over den Sabbat vele zijner geloofsgenooten overtuigde. Naast en met hem trad het echtpaar White-Hartnon, welks invloed boven die van Bates uitging, en meer nog dan hij als de grondleggers van de Zevendedags-Adventisten-groep mogen genoemd worden. Deze meerdere invloed is grootendeels hieraan !) PRE s I 195. toe te schrijven, dat Mevrouw White reeds vroeger in de Adventisten kringen eene autoriteit was; zij had n.1. sinds 1844 vizioenen gehad, welke zich ook later voortzetten en door de adventisten als gezaghebbend erkend werden, i) Deze vizioenen zijn voor de ontwikkeling van het Zevendedags-Adventisme een belangrijke factor geweest, wijl ze ook de Sabbatistische gedachte betroffen. Kort nadat Mevrouw White tot dit laatste gevoelen was overgegaan, openbaarde zij o.a. in een vizioen: „dat wanneer de ware Sabbat altijd gehouden was, er nimmer een ongeloovige of atheïst zou bestaan hebben". Ook verschenen talrijke boeken van haar hand. („De weg tot Christus", „Gelijkenissen van Christus" e.a.). Van beteekenis èn voor de ontwikkeling van het Zevendedags-Adventisme èn voor onze kennis daarvan, moet eveneens geacht worden de opvatting die men had van sommige Schriftplaatsen. Zoo van Daniël 7:25, waar sprake is van een koninkrijk dat „zal meenen de tijden en de wet te veranderen" welke uitspraak kortweg op het pauselijke Rome betrokken werd, dat het vieren van den Zondag had ingevoerd. Belangrijker schriftplaats werd echter voor deze Adventisten nóg Openbaring 14 : 6—12. Van de daar vermelde drie boodschappen der drie achter elkaar volgende engelen, zegt het Adventisme, dat de eerste boodschap: „de ure des oordeels is gekomen" de aanvang der Adventisten-beweging beduidt; de tweede boodschap: „zij is gevallen, Babyion, de groote stad" legde men uit als gericht tegen alle kerken en staten die het vieren van den Zondag steunden; in de derde boodschap eindelijk: „hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij, du de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus" zagen de Adventisten zichzelf.s) 1) J. N. Loughborough: Rise and progress of Seventh-day Adventists Battle Creek 1892 bl. 91 v.v. 2) Loughborough. a. w. bl. 122. 4 Ernst Kalb a. w. bl. 435. Deze laatste woorden schenen hun, in het licht der herstelling van het Sabbatsgebod, eene op de ZevendedagsAdventisten, zóó voortreffelijk passende beschrijving, dat hun grootste blad: The Advient Review and Sabbath Herald, ze nog heden (wij hebben voor ons het nummer van 19 Juli 1917) als motto boven elke aflevering afdrukt. De boodschap van den derden engel is het meest populaire begrip der Zevendedags-Adventisten geworden, hun „Schibboleth" waarvan ze in gelijke bewoordingen spreken, als de Hervorming der 16e eeuw van het Evangelie.*) Gaandeweg breidden deze en dergelijke gedachten zich uit; eerst langzaam, doch sedert 1853 sneller,-met name in Michigan, waar thans nog de Zevendedags-Adventisten het talrijkst zijn. De invoering der „tienden" in 1858 verschafte de finantieele basis voor verdere ontwikkeling. Dan begint ook de meer vaste organisatie gelijk ze thans is, waarvan wij alleen noemen, de Generale Conferentie, die te Washington zetelt en in wier hand de centrale leiding berust; daaronder de Staten Conferenties en de verschillende gemeenten. 2) In 1863 is de eerste Generale Conferentie gehouden. Gelijk wij in de inleiding opmerkten, spreken we hier niet over de eigenlijke Adventistische gedachte, maar bepalen ons alleen tot het aangeven der Sabbatistische lijn in het Zevendedags-Adventisme. Daarom zwijgen we ook over de allengs bij deze richting opgekomen regelen aangaande spiritualiën, tabak, gezondheid enz., welke met de Sabbatsgedachte niet in onmiddelijk en duidelijk verband staan. Merken we volledigheidshalve evenwel nog op dat in het Zevendedags-Adventisme een sterke drang tot uitbreiding leeft; het heeft zichzelven de gansche wereld tot Zendingsveld aangewezen. Deze Zendingsarbeid ving 1868 aan in Californië, maar werd spoedig ook voor Europa georganiseerd ('74). !) PRE 3 I 197. 2) Bijzonderheden over deze organisatie vindt men bij C. A. Steilwag, De Adventisten, Baarn, Hollandia-drukkerij 1911. In 1885 kon mevrouw White reeds eene inspectiereis maken om de bekeerlingen in Engeland, Zwitserland, Frankrijk, Italië, Duitschland, Denemarken en Noorwegen te bezoeken. Van dezen tijd af is de propaganda met nog grooter kracht doorgezet en thans is het ZevendedagsAdventisme eene macht, waarmede de Christelijke Kerk heeft rekening te houden. Volgens het „Yearbook of the Seventh-day Adventist Denomination, 1915" (mij door den heer J. Wibbens, voorzitter van het Nederlandsen Zendingsveld van de Zevendedags-Adventisten, mèt andere gegevens, welwillend toegezonden) telde men in 1913 over de geheele wereld 122.386 leden, met 3589 kerken en 5248 bearbeiders van verschillende soort. Voorts waren er 37 uitgevershuizen, 44 sanatoria en herstellingsplaatsen en vele onderwijs inrichtingen van onderscheiden aard. Er verschenen toen 128 tijdschriften. Wij geven slechts enkele van de vele beschikbare cijfers om eenigen indruk te wekken van de werkzaamheid der Zevendedags-Adventisten. Ook hier te lande vindt men hun aanhangers; sedert 1892 zijn ze als een zelfstandig kerkgenootschap erkend. Nederland vormt met Vlaamsch-België een afzonderlijke conferentie en bezat in 1914 kerken in den Haag, Amsterdam en Rotterdam, terwijl het ledental in ons land 323 bedroeg1). Te Rotterdam is een Nederlandsch depot van het ïnternationaal-Tractaat genootschap der Zevendedags-Adventisten, terwijl naast andere lectuur een drietal tijdschriften in de Hollandsche taal verschijnen, n.1. „Teekenen des Tijds", „De arbeider" en „De Wachter". ' Ook al kunnen wij de Adventistische en Sabbatistische gevoelens van het Zevendedags-Adventisme niet deelen, toch moeten we — me r^eze gegevens voor oogen — eerbied hebben voor de zedelijke toewijding en stoffelijke kracht, waarmede deze zaak wordt voorgestaan. i) Yearbook 1915 bl. 243. De Zevendedags-Adveültisten zijn tegenwoordig een sterk vooruit dringende secte, en zij zullen — bedriegen wij ons niet — nog langen tijd, met name in Amerika, in groei toenemen. II. Na aldus zoo beknopt en zakelijk mogelijk den gang, dien het Sabbatisme door de geschiedenis genomen heeft, aangegeven te hebben, komen we thans tot eene beoordeeling van dit gevoelen. Daartoe is noodig dat we ons vooraf nog even rekenschap geven, welke dit gevoelen is. Want wel werd dit in onze inleiding vooropgezet en gaf de geschiedenis daarna verschillende elementen voor de kennis daarvan aan, maar voor een juiste beoordeeling is toch noodig de leer der Sabbatisten welomschreven voor ons te zien. Daartoe staan ons enkele officieele verklaringen ten dienste. In de eerste plaats de: „Geloofsbelijdenis en gemeentelijke verbintenis der Zevendedags-Baptisten in Nederland", die 13 artikelen bevat, van welke het 7de artikel de sabbatistische gedachte uitspreekt: Wij gelooven dat de Wet van Ood, zooals die vervat is' in de Tien geboden (Ex. 20:3—17), verbindend is voor alle menschen in alle tijden. Lakas 16:17 Rom. 7:12. Daarom gelooven wij, dat alle menschen, en de Gemeente Qods in het bijzonder, verplicht zijn den zevenden dag der week, zijnde de van Ood verordende en geheiligde rustdag, te vieren. Deze dag begint en eutdigt, als de andere dagen, volgens Gods ordening, met zonsondergang, Markus 2 : 27 Exod. 20:10. In de tweede plaats de „Grondbeginselen der Zevendedags-Adventisten" i) bestaande uit 28 artikelen, van welke het 11de en 12de voor ons doel van belang zijn: De Zevendedags-Adventisten gelooven: //. Dat de zedelijke eischen Gods voor alle menschen onder alle omstandigheden dezelfde zijn; dat deze in 't kort vervat zijn in de geboden door jehova vanaf den Sindï !) Fundamental Principles of Seventhday Adventists Yearbook 1913 bid. 281. gesproken, geschreven op de spenen tafelen, en geplaatst in de ark, die daarom genoemd werd, de «Ark des Verbonds", of testament (Nam. 10:33; Hebr. 9:4); dat deze wet onveranderlijk is en altijd durend, daar ze een afschrift is van de tafelen, bewaard in de ark in het ware hemelsche heiligdom, die insgelijks, om dezelfde reden de ark van Oods Verbond heet; want bij het geluid der zevende bazuin wordt ons gemeld dat «de tempel Oods in den hemel is geopend geworden, en de ark Zijns Verbonds is gezien in zijn tempel. Openb. 11:19. 12. Dat het vierde gebod van deze wet eischt dat wij den zevenden dag van elke week, gewoonlijk Zaterdag genoemd, zullen heiligen door onthouding van onzen eigen arbeid, en vervulling van heilige en Godsdienstige verplichtingen; dat deze de eenige wekelijksche sabbat is, dien de Bijbel kent, daar hij de dag is, die afgezonderd werd vóór het Paradijs verloren ging (Gen. 2:2, 3) en in het herstelde Paradijs zal onderhouden worden (fesaja 66:22, 23), dat de feiten op welke de instelling van den Sabbat gegrond is, bepaaldelijk alleen den zevenden dag daarvoor aanwijzen (confine it to the seventh day), daar ze niet opgaan voor eenigen anderen dag, en dat de uitdrukkingen Joodsche Sabbat voor den zevenden dag en Christelijke Sabbat voor den eersten dag der week, namen zijn van menschelijke uitvinding, inderdaad onschriftuurlijk en van verkeerde bedoeling. Bij deze officieele uitspraken komt nu de argumentatie daarvan in de breede oude en nieuwe Sabbatistische litteratuur. Begrijpelijkerwijze kunnen wij deze in onze beknopte brochure slechts zeer kort weergeven. In hoofdzaak komen de argumenten der Sabbatisten neer op: de onveranderlijkheid van de zedewet, het ontbreken van eenige ordinantie Gods aangaande de verandering van den zevenden in den eersten dag, terwijl gewoonlijk ook wordt aangevoerd dat de Heere Jezus, blijkens Matth. 24:20, gewild heeft dat Zijne geloovigen den Israelitischen Sabbat zouden onderhouden. Zoo zegt bijv. G. Veldhuijzen Sr.. Voorganger van de Gemeente der Zevendedags-Baptisten, in zijne bovengenoemde brochure, bid. 3 e.v.: „dat de zevendedag van de „week gezegend en geheiligd is geworden in het Paradijs, „ten behoeve van de menschheid, en dat deze inzetting, „met die van het huwelijk, voor alle tijden en alle volken „geldt. Het Sabbatsgebod, als vervat in de wet der tien „geboden, is onveranderlijk. Bij de invoering van het „Christendom is geen verandering gemaakt van den Sabbat „in den Zondag, en blijkens het getuigenis der H. Schrift „en der Geschiedenis, hebben de eerste Christenen den „Sabbat naar het vierde gebod eeuwenlang gevierd". Ook de andere Sabbatistische litteratuur — voorzoover deze ons ten dienste stond — heeft in hoofdzaak dezelfde bewijsvoering, terwijl, blijkens de straks aangehaalde „Principles" der Zevendedags-Adventisten, deze groep eveneens haar gevoelen grondt op de onveranderlijkheid der wet Gods (art. 11), en het ontbreken in den Bijbel van eenige andere Sabbat dan die van den zevenden dag (art. 12). Het is het Pausdom dat bijna de geheele Christenheid verleid heeft om de tijden en wetten Gods, met name ten opzichte van het vierde gebod, te veranderen; maar juist voor Christus' wederkomst zal de ware Sabbat weer hersteld worden (art. 13). Met deze opmerkingen hebben wij alzoo het gevoelen der Sabbatisten aangaande den van God geheiligden rustdag, en hetgeen zij hoofdzakelijk tot staving daarvan aanvoeren, genoegzaam duidelijk voor ons, en kunnen thans overgaan het van uit Schriftuurlijk standpunt te beoordeelen. III. En dan beginnen wij met de waardeerende opmerking, dat, al kunnen wij de Sabbatistische „leer" — wijl o.i. verkeerd — niet eerbiedigen, wij allerminst onze bewondering willen verbergen voor de energie waarmee deze leer wordt gepropageerd, en de persoonlijke trouw en zelfverloochening met welke zij — blijkens verschillende voorbeelden — wordt aangehangen. Als we lezen wat men er soms voor over heeft, om den zevenden dag als Sabbat te kunnen onderhouden, dan zeggen we: Hoe jammer, dat zulk een moed en standvastigheid niet voor een betere zaak wordt aangewend.x) Maar daartegenover moet ons aanstonds een andere opmerking van het hart, n.1. deze, dat heel de geruchtmakende beweging van het Sabbatisme, toch eigenlijk in zeker opzicht een kleinzielig karakter draagt. Immers: het is toch, nuchter bezien, kleingeestig, om zoo ongeveer het gansche Christendom op te hangen aan een, vergelijkenderwijze, betrekkelijk klein onderdeel van de waarheid. Of is het geen verregaande op de spits drijverij, als door de Zevendedags-Adventisten de uitspraak van Mevrouw White: „dat er geen ongeloovige of atheïst zou geweest „zijn, wanneer slechts de ware Sabbat gehouden was", met instemming wordt overgenomen; en heel de Christelijke kerk als misleid voorgesteld wordt, enkel om het stuk van den Sabbat? Het herinnert aan het standpunt van sommigen die bijv. iemands Christen-zijn beoordeelen vanuit de geheel-onthouding of iets dergelijks^ Dat komt ervan, wanneer men zich blind staart op één enkel waarheidselement en daardoor den blik op het geheel verliest. Men vergelijke het Sabbatistisch uitgangspunt slechts met de groote beginselen, die in den loop der geschiedenis zijn opgekomen, (denk aan: de Hervorming der 16de eeuw bijv.) en men gevoelt aanstonds dat het Sabbatisme nooit eene machtige, de geesten overwinnende beweging zal worden. Het ligt geoordeeld in zijn benepen beginsel. Het is niet grootsch; het is kleingeestig. Het ZevendedagsAdventisme heeft dan ook, om wat imposanter te worden, uit innerlijke noodzakelijkheid aanvulling moeten zoeken in andere beginselen, die vaak niets met de Sabbatsgedachte te maken hadden; het ware anders even beperkt gebleven als het Zevendedags-Baptisme. Dat bewijst nog wel allerminst hel Sabbatistisch gevoelen als onwaar en verkeerd, maar kan toch zijn aanmatigend optreden tegen, en veroordeelend vonnis over de Chris- i) Ernst Kalb, a.w. bid. 435. telijke kerk tot de ware verhoudingen terugbrengen. Het is de fout der eenzijdigheid, waarin vele menschen en alle secten vervallen. Wie scheef zit, ziet alles scheef. Het is betrekkelijk gemakkelijk heel de waarheid op te bouwen vanuit een afgeleid onderdeel, heel het Christendom te construeeren vanuit een paar teksten uit de Openbaring van Johannes, heel de geschiedenis te beoordeelen vanuit een vooropgezette theorie en dan de feiten met die theorie in overeenstemming te brengen; men maakt dan ook wel indruk door het verrassende en vernuftige van zijn beweringen — maar men is op het zijpad geraakt en beweegt zich al verder van den weg der volledige waarheid af. Men gaat zóó in zijn vondst op, dat men er in ondergaat.1) Molière heeft dit standpunt terecht geridiculiseerd in in zijn „Bourgeois gentilhomme" als hij den dansmeester alle oorlogen tusschen de volken en twisten onder de menschen laat verklaren uit het enkele feit, dat ze geen dansen hadden geleerd. Ze wisten niet van maathouden. Dit is de kracht van de secte, maar tegelijk haar innerlijke zwakheid. Want zoodra hare hoofdmeening weer de haar toekomende plaats inneemt in het geheele organisme der Christelijke waarheid, verliest de secte haar voornaamste kenmerk en gaat op in de verschillende kerkformaties. Deze gedachte brengt ons vanzelf tot een volgende opmerking. Wanneer toch aldus het zwaartepunt van het centrum verlegd wordt naar den omtrek, dan wordt gaandeweg het hart der Christelijke belijdenis, n.L zonde genade, val in Adam en verlossing door Jezus Christus, veronachtzaamd en miskend. En dat proces moet met innerlijke noodzakelijkheid verder gaan. Dat treft ons tot nog toe minder bij de Zevendedags-Baptisten, uit wier belijdenis ook zeer zuivere tonen klinken, maar het is bij het Zevendedags-Adventisme veel sterker. Bij het tot stelsel gemaakte Sabbatisme raakt de eigenlijke Evangelie waarheid zoek. i) Dr. Ph. J. Hoedemaker, De Kerk en de Secten. Amsterdam. Egeling's Boekhandel, z.j. Het onderhouden van den zevenden dag inplaats van den eersten wordt de voorwaarde tot de zaligheid. Duidelijk wordt dat merkbaar uit de verhalen van „bekeerlingen" waarin de uitdrukking telkens weerkeert: „Eerst toen ik den Sabbat vierde, vond ik vrede". Daar hebt ge het miskennen van het middelpunt des Evangelies, Rom. 5:1. Daar hebt ge ook het beginsel van het Farizeisme. Het Sabbatisme leidt, doorgevoerd, tot werkheiligheid evenals in de dagen van den Heere Jezus, hetgeen dan ook, gelijk we straks zullen zien, met de Sabbatistische opvatting van de wet samenhangt. Wie zich even hersteld van de suggestie die van het Sabbatisme uitgaat, zegt: „neen, dat kan geen „hoofdkenmerk van den weg der zaligheid zijn. Dan raken „we het hart des Evangelies kwijt". En die ziet hoe ver het Sabbatisme als stelsel van de eenvoudigheid der waarheid afwijkt. Daarin bestaat de religie niet. Dat is niet meer de levende geloofsband aan Ood in Christus, maar dat is de oude, onuitroeibare Farizeesche zuurdeesem, die het Evangelie krachteloos maakt. De religie kan niet onder hare eerste kenmerken hebben het onderhouden van den eenen of den anderen dag, van welke men dan — ook op Sabbatistisch standpunt — niet eens meer berekenen kan, welke dag eigenlijk de zevende is. Maar dat laatste daargelaten, ieder gevoelt: van uit zulk een kwestie, het onderhouden door den mensen van een bepaalden dag, welken ook, mag men geen religieus systeem construeeren. Daarvan mag men geen verhouding van God en mensen afhankelijk maken. Dat kan geen vitaal belang zijn; maar dat is verwording, farizeesche verwording. Dan zou de H. Geest die in al de waarheid leidt, hebben toegelaten, dat van de vroegste tijden bijna heel de kerk op een hoofdpunt van den weg der zaligheid gedwaald had. En dat het Sabbatisme, met name bij het Zevendedags-Adventisme, zoo om zich kan heengrijpen, ligt dan ook voor een goed deel aan de onkunde bij velen aangaande den waren heilsweg en de ingenomenheid van het natuurlijke hart met een Evangelie naar den mensen. Na deze algemeene opmerkingen komen wij thans tot de beoordeeling van het eigenlijke Sabbatistische vraagpunt en de hoofdargumenten voor het onderhouden van den zevenden dag ingebracht. Het eerste „bewijs" is dan de onveranderlijkheid van de zedewet. Nu, daarin gaan wij geheel met de Sabbatisten mede en wij onderschrijven alle teksten welke zij voor die onveranderlijkheid aanvoeren. Ook wanneer zij beweren dat de wet vóór den val in het Paradijs is ingesteld en reeds gold in den staat der rechtheid, stemmen wij toe. Dit is trouwens geen vondst van het Sabbatisme, doch eene in de Christelijke kerk altijd gekende waarheid. Maar het zonderlinge is dat de Sabbatisten op deze waarheid zoo den nadruk leggen, want het is een wapen dat zich tegen hènzelven keert. Ware de wet eerst na den val, in het genadeverbond, gegeven, het zou voor hun standpunt gunstiger zijn. Nu is zij evenwel gegeven voor den val, toen de mensen nog „goed en naar Gods evenbeeld geschapen" was. De eerste plaats der wet was alzoo in het werkverbond, naar der Sabbatisten eigen betuiging. En met deze plaats komt nu het 4e gebod volkomen overeen. Immers de daar gegeven weekverdeeling geeft geheel de gedachte van het leven van den ongerepten mensen in het werkverbond weer en is de weerspiegeling van het leven Gods in het leven van zijn ongeschonden beeld. God heeft in Zijn Scheppingsarbeid zes dagen gewerkt, en Hij rustte ten zevenden dage. God arbeidt eerst en gaat dan in tot Zijne rust. Dat sluit voor den mensch, als beeld Gods, éénzelfde opeenvolging van arbeid en rust in. Immers de mensch had in het werkverbond ook een taak te vervullen. Hij moest Gods wet volbrengen — zietdaar zijn arbeid, en zou dan als loon het eeuwige leven ontvangen — zietdaar de rust. Het ging in het werkverbond naar den regel: „Doe dit en gij zult leven". Daar nu 's menschen uitwendig leven met zijn innerlijk leven samenhangt, weerspiegelde zich ook in zijn tijdelijk leven deze orde van dingen, en werd de week ingedeeld in zes dagen arbeid voorop, en daarna als doelwit, waarheen hij zich al arbeidende bewoog, de rust van den Sabbat, die dan uiteraard op den zevenden dag aan het einde der week viel.*) Zóó was het vóór den val. Wat verandert er nu na den val? De wetr Neen, die is onveranderlijk, zeiden wij mèt den Sabbatist. Dat heeft onze Heere Jezus Christus ervaren: dat de wet onveranderlijk is. Want Hij heeft haar geheel vervuld en haar strafgedragen. Vervuld, gelijk ze gegeven was in het werkverbond; vervuld, met haar eisch van: eerst werk en dan rust. Christus heeft voor de zijnen het werkverbond volkomen volbracht. Maar juist daardoor komt er nu verandering. Waarvan? Van de plaats der wet. De wet wordt door Christus' werk, voor de zijnen verplaatst van het werkverbond in het genadeverbond. De Christen heeft de wet niet meer in het werkverbond, want daar heeft Christus haar voor hem gehad; maar de Christen heeft haar nu in het genadeverbond. En in dat laatste verbond komen de dingen anders te liggen. Want daar is het niet meer: Doe dit en gij zult leven, maar: nu gij, door Christus' werk, leeft, doe nu de wet uit dankbaarheid. Gelijk het bij het werkverbond ging van het werken tot de rust als loon op den volbrachten arbeid, zoo gaat het bij het genadeverbond van de door het geloof in den Middelaar verkregen rust tot het werk dat ons wacht. De veranderde plaats der wet maakt dat het niet meer gaat van de wet tot de rust, maar van de rust tot de wet. Daarom zeiden we, dat het voor het Sabbatistisch standpunt gunstiger ware geweest, als de wet voor het eerst pas na den val ware ingesteld. Want in overeenstemming met de nieuwe orde van zaken in ons innerlijk leven, is nu ook die van ons uit- !) Aldus: J. J. K. in „Oude Paden" weekblad no. 111, waar deze gedachte eenvoudig en helder ontwikkeld wordt. wendig leven: wij gaan ook daarin uit van de rust, om vandaar aan den arbeid te tijgen en zoo komt de rustdag aan het begin inplaats van aan het einde der week. Nu zal de Sabbatist tegen dit alles waarschijnlijk opmerken, dat Israël toch bij de wetgeving op Sinaï den zevendendag als rustdag heeft ontvangen. Israël stond evenmin als wij in het werkverbond, maar in het genadeverbond. Ging derhalve de bovenstaande redeneering op, dan had het 4de gebod vanaf den Sinaï den eersten dag moeten afkondigen. Wie evenwel zoo spreekt heeft geen oog voor de tweeërlei bedeeling van het genadeverbond. Ongetwijfeld stond Israël in het genadeverbond, maar naar zijn oude bedeeling. En het kenmerkende van deze oude bedeeling was, dat de heilsgoederen, die Christus verwerven zou, niet reeds in werkelijkheid gegeven waren, doch nog slechts afgeschaduwd. Als zulke schaduwen hebben wij de offers, het altaar, de priesterschap enz. Ook de Sabbat. Dat ook de Sabbat tot den dienst der schaduwen behoorde, blijkt duidelijk hieruit dat de Sabbat in het O.T. een teeken heet (Exod.31:13,17) en ten overvloede uit Coloss.2:16,17, waar de apostel onder meer ook de Sabbat noemt als een schaduw der toekomende dingen, terwijl het lichaam van Christus is. Het lag derhalve in het Oude Verbond, dat de indeeling der week schaduw was en afbeeldde den gang van Christus' Wetsvolbrenging: eerst het werk en dan de rust. De Sabbat moest dus, krachtens het karakter der Israëlitische bedeeling wel op den laatsten weekdag vallen. Straks evenwel valt alle schaduw weg, als de werkelijkheid in Christus haar tot vervulling brengt. Dan komt ook de schaduwachtige Sabbat tot zijn einddoel. Als de sterren van den Sabbat aanlichten (Luk. 23 : 54) dan gaat Christus tot Zijn ruste in; dan is de werkweek voor Hem afgeloopen en dan rust Hij op den Zaterdag in het graf. Hij heeft den gang der dingen in het werkverbond, gelijk die onder de oude bedeeling nog werd afgeschaduwd, volbracht. De week van het werkverbond, die, omdat Christus haar houden zou, onder Israël Zijn beeld wiérp, is door Hem vervuld. Nu vangt voor Hem de nieuwe levensweek aan, waarin Hij niet meer werkt om tot rust te komen, maar, vanuit de verworven rust wérkt, werkt om deze rust den Zijnen deelachtig te maken. Daarom staat Hij op den eersten dag der week op uit het graf, om nu, uitgaande van de rust, door nieuwe werkzaamheid Zijne weldaden uit te deelen. Deze nieuwe orde der dingen in Christus' verhoogde leven, volgt nu Zijn volk. Het lichaam wordt ook hierin het Hoofd gelijkvormig. De omwending in Christus' leven brengt de omwending van Oud- en Nieuw-Verbond mede. Het leven van het lichaam geeft het beeld van het leven van het Hoofd. En daarom komt met innerlijke drijfkracht de eerste dag der week als rustdag bij de Christelijke kerk op. De dag der omwending, dat is de dag der opstanding van Christus, waarop de steen die door de bouwlieden verworpen was, tot een hoofd des hoeks werd gesteld, die is haar „de roem der dagen". Thans nog vast te houden aan den laatsten dag der week geeft blijk van gemis aan inzicht in de verbreking van het werkverbond en het onderscheid tusschen Oude en Nieuwe bedeeling. Daarom is het Sabbatisme niet slechts Joodsch, maar erger: het staat op het standpunt van het werkverbond, waarom we tevoren zeiden, dat de werkheiligheid waartoe het doorgevoerde Sabbatisme leidt, met zijne opvatting van de wet samenhangt. Het is — hoewel onbewust — goedbezien in strijd met het Evangelie en de verlossing die in Christus Jezus is. De Sabbat predikt ons niet meer wat verworven moet worden, maar geeft de echte gedachte des Evangelies dat alles aangebracht is. De rustdag des Nieuwen Test. geeft aan dat wij ons door het geloof verlustigen mogen in een volbracht werk.1) J) J. L. Schouten, Oeldersche Kerkbode, 19 Januari 1918. Dr. A. Kuyper — Tractaat van den Sabbath. Amsterdam, J. A. Wormser 1890 bid. 107. Daarom toornt Paulus zoo tegen het Judaïsme; en dan niet slechts op het punt der besnijdenis, maar ook, blijkens Gal. 4 : 9—11, wat aangaat den Sabbat; het is hem een miskennen van Christus. En dat er door alle tijden heen geweest zijn, die voor de viering van den zevenden dag opkwamen, zegt nog niets voor de waarheid van dit gevoelen, maar toont dat het Sabbatisme de aandacht vraagt voor een oude dwaling in een nieuw kleed. Met deze organisch door heel de Schrift gaande gedachte der verbreking van het werkverbond en der verandering van Oude- in Nieuwe bedeeling, hangt nu samen dat wij in de Schrift geen enkel speciaal gebod hebben aangaande den Sabbat op den eersten dag der week; en zietdaar een tweede hoofdargument der Sabbatisten. Op zichzelf is dit juist. Welzijn er enkele teksten die in dit verband opmerking verdienen, nl. Hand. 20 : 7,1 Cor. 16: 2 en Openb. 1 : 10, doch om met deze alleen, denSabbatist van ongelijk te overtuigen, daartoe zijn ze onvoldoende. *) Hand. 20 : 7 toch spreekt wel van „den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken", maar deze maaltijden werden ook op andere dagen, aanvankelijk zelfs iederen dag gehouden. Ook 1 Cor. 16:2 „Op den eersten dag der week legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg" geeft geen uitdrukkelijke uitspraak voor de viering van of godsdienstige samenkomsten op den eersten dag („bij zichzelven" dus: thuis). En Openb. 1 : 10 „Ik was in den geest op den dag des Heeren" spreekt van een bepaalden dag, die op bijzondere wijze met den Heere, dat is met Christus, in verband staat, en dit kan wel niet anders dan de eerste dag der week, de dag der opstanding zijn, maar het zegt toch alleen dat men aan dien dag aparte beteekenis had toegekend. Voor een bepaalde omzetting van den dag des Sabbats geven deze plaatsen niet voldoende. !) Dr. W. Oeesink, Van 's Heeren ordinantiën II516 Amsterdam, W. Kirchner 1908. Echter krijgen ze in verband met het voorafgaande toch eene opmerkelijke beteekenis. Want zij toonen de eerste onmiskenbare sporen dat de waarheid der omzetting van den zevenden en den eersten dag der week, door de verandering van Oud- in Nieuw verbond begint door te dringen. Wie, gelijk de Sabbatisten, de Schrift als een wetboek behandelt, waaruit men voor alles een artikel moet kunnen aanhalen, die heeft voor de organische groei van een Openbaringswaarheid, ook voor de groei der Sabbatswaarheid geen oog. Maar die mist ook den rechten blik op de Schrift, n.1. als op een organisme, een organisch geheel. Wie echter den gang der goddelijke openbaring beschouwt gelijk deze is, als eene levende ontplooiing der waarheid, die heeft hier geen aparte uitspraak noodig. Voor dien ligt het ontbreken van zulk een expresse ordinantie volkomen op de lijn van het karakter der Schrift, evenals er geen uitgedrukt gebod is van den kinderdoop, of dat ook vrouwen tot het H. Avondmaal mogen toegelaten. Dan zien wij het nieuwe standpunt niet mechanisch plotseling door een uitdrukkelijke ordinantie geforceerd opleggen, maar — naar de belofte dat de H. Geest in al de waarheid zou leiden — mèt het groeiend inzicht der kerk in de waarheid ook het besef van de Nieuw-Testamentischen rustdag geleidelijk en met innerlijke kracht ontwaken. Dan begrijpen we ook — en hiermede komen we aan den apostolischen tijd, dien we daartoe met opzet in het geschiedkundig overzicht hebben overgeslagen — dat de Christenen van den eersten tijd, met name de - JodenChristenen, nog den Israëlietischen Sabbat hebben onderhouden ; dat daarna, niet nog aanstonds in de plaats van, maar eerst naast den zevendedags-Sabbat, de eerstedags-Sabbat opkomt; en dit nog weer eerst in de kringen welke onder invloed van Paulus stonden, die in de gedachte van het Nieuwe-Verbond het meest „vooruit" was; en dat eindelijk na den ondergang van het Joodsche volksbestaan, mét de andere overblijfselen van den schaduw dienst, ook Israëls Sabbat geheel wegvalt, om volledig plaats te geven, aan den dag van Christus' opstanding, den Zondag. Zóó gezien, wordt het ook duidelijk — en zietdaar een laatste argument der Sabbatisten — dat Jezus in Matth. 24 : 20 tot de zijnen zegt: Bidt dat uwe vlucht niet geschiede op eenen Sabbat, dat is, naar de meening van het Sabbatisme, gewild heeft dat Zijne discipelen den Sabbat zouden blijven onderhouden. Kennelijk heeft de Heere Jezus niet gewild dat de Zijnen aanstonds met al het Joodsche zouden breken, gelijk Hij bijv. ook besnijdenis, tempeldienst enz. niet verboden heeft. Het behoorde tot de dingen die zij nog niet konden dragen, maar waarin de Geest der Waarheid hen zou leiden. Het moest groeien. De windselen van den schaduwdienst zouden eerst allengs losgaan. Voor den geboren Jood was breken met het schaduwachtige, zoolang hij de vervulling daarvan nog niet klaar verstond, een handelen tegen zijn consciëntie. Een verre vlucht op een Sabbatdag zou hem dus zetten voor een pijnlijk conscientiegeval. En daarvoor heeft Jezus' liefde nu oog, blijkens zijn opdracht: „Bidt, dat het u bespaard blijve". Eerst later zou het inzicht in het Sabbatsgebod verhelderd worden. Zoo toont ook Jezus rekening te houden met het eerst geleidelijk bewust worden der Nieuwtestamentische Sabbats waarheid.i) Indien ook de Sabbatist daarmede rekende, dan zouden de enkele gegevens van het N.T. voor hem gelijk voor ons, een treffende sprake geven. Dan zouden de vermeldingen van „den eersten dag der week" hem gelijk otrs de ontluiking doen zien van den Schriftuurlijken „Christelijken rustdag". Dan zou ook de sterke uitdrukking „dag des Heeren" Openb. 1 : 10, in de haar toekomende waarde gezien worden. Volgens de beste exegeten is deze „Kuriakè hèmera" de dag van 's Heeren opstanding, die daarom in bijzonderen zin naar Christus genoemd werd; de dag van !) Dr. W. Qeesink, a. w. II 502. den Heere. Dat is dus de eerste dag der week; en uit deze aan de lezers der Openbaring bekende benaming blijkt derhalve dat in de Klein-Aziatische kerken, aan deze eerste dag der week als de dag van Christus' opstanding, groote beteekenis werd toegekend. Bousset zegt zelfs bij deze uitdrukking1): „De gewoonte der viering van den „Zondag als den Opstandings dag des Heeren, reikt ver „terug". Tenslotte aan de Sabbatisten nog twee vragen. Ie. Als het Gods bedoeling geweest is den ouden Sabbat ook onder het Nieuwe Test. te doen voortduren, hoe komt het dan dat geen enkel gebod dienaangaande aan de heidenen gegeven is? Voor de Joden is dat nog te begrijpen, maar voor de heidenen die dezen Sabbat niet kenden, en bovendien öf heel geen „week" hadden gelijk de Grieken, öf eene van acht dagen gelijk de Romeinen,, is is dat onverklaarbaar. Hoe komt het dan, dat wij op zoo belangrijk punt geen enkel gebod aan de heidenen lezen? 2e. Hoe is te verklaren dat in heel het N. Test. geen enkele zonde tegen den Sabbat genoemd wordt ? Alle zonden worden opgesomd, en de Apostelen geven geheele lijsten daarvan. Maar er wordt geen enkele zonde tegen zoo gewichtig gebod als dat van den Sabbat genoemd. Hoe is dat op Sabbatistisch standpunt te verklaren ? Is het zwijgen van het N. Test. zoowel bij punt 1 als 2 niet welsprekend ? Er is dan ook op beide vragen slechts één antwoord bevredigend: Het was Gods bedoeling niet om den Zevendedags-Sabbat te doen voortduren, wijl deze plaats moest maken voor de heiliging van den eersten dag der week, den dag des Heeren. i) W. Bousset, Die offenbarung Johannis, Göttingen, Van den hoeck und Ruprecht 1896 bid. 224.