BIBLIOTHEEK Dr ABRAHAM KUYPERSTICHTING 3. F 8.50, GEB. F 10.00 MYSTIEK HAAR VORMEN WEZEN WAARDE DOOR DR W. I AALDERS HOOGLEERAAR AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS' U. M. GRONINGEN, DEN HAAG, 1928 ... BANDONTWERP JOH. DIJKSTRA Het heeft mij reeds lang getroffen, dat in onze taa^eW^BjtoSggn ë > boek over mystiek bestaat. Zonder eenige moeite zou & ^Hm£I^.' reeks van titels kunnen noemen van Duitsche, Engelsche en Amerikaansche werken, die aan de mystiek zijn gewijd; werken van allerlei aard: religieuze, theologische, letterkundige, psychologische, philosophische, hetzij in streng wetenschappelijken, in algemeen cultureelen of in devotioneelen vorm. Maar zonder te kort te doen aan wat in ons land voor en na over myst-:k geschreven is, meen ik te mogen zeggen, dat er niets is, intra et extra muros, ik bedoel van kerkelijke, zoowel Protestantsche als R. Catholieke' en van niet-kerkelijke zijde, dat ook maar eenigszins vergeleken kan worden met boeken als van Von Hügel, Ev. Underhill Inire Otto, Mehlis, Leuba. ' Ik wil niet vragen hoe dit komt. Ik wil alleen opmerken, dat w& zoo blijven in het moeras van wat ik zou willen noemen de onderscheidslooze opvatting van de mystiek, waarbij men haar zonder meer óf als innig en diep aanvaardt, óf als ziekelijk, pantheïstisch of monistisch afwijst. Een zóó belangrijke grootheid als de mystiek is een betere behandeling waard. Ook ontzegt men zich zelf de mogelijkheid om haar beteekenis naar behooren te begrijpen en te laten gelden. Het gaat niet aan hier het dilettantisme te laten heerschen, waar zooveel plaats is voor wetenschappelijk gezift onderzoek. Juist in onzen tijd van ontmoeting van allerlei geestelijke stroomingen, oude en nieuwe, oostersche en westersche, godsdienstige en algemeen menschelijke, is het van zooveel belang, dat de mystiek hierbij wordt geraadpleegd als eigensoortig type van geestelijk leven, dat door de besten van ons geslacht wordt vertegenwoordigd. Daarom heb ik getracht, na wat ik reeds vroeger, vooral in den 1 vorm van monographieën, over dit onderwerp heb geschreven, in dit boek de mystiek systematisch zoo breed en zoo diep mogelijk te behandelen. Ik deed dat zóó als de titel dit aanduidt: door de vormen, het wezen en de waarde der mystiek achtereenvolgens te beschouwen. Op een inleidend deel volgen de voornaamste verschijningsvormen der mystiek, in het algemeen als niet-christelij# en christelijk te onderscheiden. Als vormen van de eerste behandel ik de primitieve, de Grieksche, de Perzische mystiek, die der renaissance en der romantiek en de door Rilke vertegenwoordigde moderne mystiek. Als vormen van de laatste de Israëlietische, die der Evangeliën, de apostolische resp. die van Paulus en Johannes, de mystiek der Oude Kerk, der Oostersch-orthodoxe Kerk, der Middeleeuwen en der latere R. Catholieke Kerk tot nu toe; de mystiek van de Kerken der Hervorming, d. w. z. de Luthersche, Gereformeerde en Anglicaansche, en de onkerkelijke mystiek van Böhme tot Johannes Muller. Hierbij blijkt, dat de mystiek uitdrukking geeft aan de hoogste vormen van geestelijk leven, religieus in de eerste plaats, maar ook in het algemeen: wijsgeerig, esthetisch, ethisch, cultureel in den breeden zin des woords. Het derde deel behandelt het wezen der mystiek als universeele, bepaaldelijk religieuze betrekking in haar uitbreiding en omvang en daarna haar waarheid en waarde. Vervolgens wordt haar critisch karakter uiteengezet, waarbij onderscheiden wordt tusschen al of niet mystiek, zuivere en onzuivere mystiek, haar algemeen karakter, hare bijzondere trekken en de bezwaren en gevaren, die zij medebrengt. Het laatste deel stelt de synthetische beteekenis der mystiek in het licht ten opzichte van de werkelijkheid en de wetenschap. Zij heeft te doen met het leven als zoodanig, het wereldgeheel, den godsdienst, de zedelijkheid, de samenleving, de kunst en de cultuur. Evenzoo met de aan deze levensterreinen beantwoordende wetenschappen als psychologie, kenleer, philosophie, theologie, ethiek, sociologie, esthetica en cultuurphilosophie. Deze verkorte inhoudsopgave zegt eigenlijk zeer weinig, tenzij dan dat zij den belangstellende eenigszins de bedoeling en de methode van het boek laat vermoeden. Ik heb getracht de mystiek zoo goed mogelijk te typeeren en te waardeeren. Daarbij heb ik mij moeten verzetten tegen de onderstelling, alsof mystiek eenvoudig = mystiek. Er bestaat veeleer een groot, principieel verschil tusschen onderscheidene typen van mystiek en hun waarde. Er is b.v. het verschil tusschen persoonlijkheids- en oneindigheids-mystiek volgens de formuleering van Söderblom: „Wie persoon zegt, zegt vrijheid en beweeglijkheid. Hier wordt gesproken en geantwoord, overwogen en besloten, ja gezegd en neen. Vandaar dat de z.g. persoonlijkheidsmystiek altijd dynamisch is en dat de z.g. oneindigheids-mystiek tot het statische neigt" (bl. 70). Bij de ontwikkeling hiervan treedt vanzelf de christelijke mystiek in haar eigen-soortigheid en -waarde op den voorgrond. Ik heb dit in het slothoofdstuk van mijn boek o. a. zóó uitgedrukt: „In zooverre vormt de mystiek het wezen van den godsdienst, bepaaldelijk van het Christendom, en de christelijke mystiek den maatstaf van elke andere. Zie hier een vóóroordeel, dat voor velen een voor-óórdeel is. Dit beteekent niet alleen een verschil van accent, maar van beginsel. En wel een zoodanig beginsel, dat bij persoonlijke keuze hetzij aanvaard of afgewezen wordt. Of ik in den godsdienst slechts een trek van den menschelijken geest naar „schooner leven", om met Prof. Huizinga te spreken, of eene betrekking tot zulk een leven als realiteit aanneem; of ik dit schooner leven slechts als een onpersoonlijke, ideale sfeer opvat, of als een wereld, waarin Hij met volstrekt gezag heerscht, dien de mystiek gaarne de persoonlijke Schoonheid zelve noemt — ziedaar verschillen, die niet door bewijsmateriaal of redeneerkunst worden opgelost. Zij worden beslist bij persoonlijke keus, door de daad zelf. En dan nog. Wat bepaalt de keus en dringt tot de daad, mij zóó, u anders? De mystiek endorseert het antwoord op deze vraag naar het scheppende beginsel der betrekking, die door den mensch wordt aanvaard. De christelijke mystiek vat deze betrekking zoo innig mogelijk op. Zij raakt den mensch als mensch, in heel zijn bestaan, geest, ziel en lichaam. Maar de vereeniging mag nooit tot vereenzelviging worden. Hiermede wordt de oorspronkelijke grens uitgewischt, die den Schepper van het geschapene scheidt. Dit zou eenerzijds hoogmoed, andererzijds godslastering beteekenen. i Elke mystiek, die de grens overschrijdt of uitwischt, heft eigenlijk de relatie, die volgens de christelijke visie het wezen van den godsdienst en de mystiek vormt, op en houdt dus in beginsel op godsdienst en mystiek te zijn. Van haar kant kent de monistische mystiek aan de christelijke slechts eene voorbereidende plaats toe, indien zij haar niet van meetaan halfslachtigheid, gebrek aan moed en gloed, autoriteitsvrees of wat anders nog, verwijt. Nog eens, men, d. w. z. gij, moet kiezen, niet tusschen de argumenten van beide zijden, maar tusschen een van beide mentaliteiten." (bl. 506 v.). De mystiek staat dus niet buiten den strijd der geesten. Zij is niet onwereldsch in den zin van on-werkelijk. Zij is het, althans in hare beste vormen, wèl in den zin, dat zij den mensch uitheft boven de wereld en zichzelf en hem verbindt met het „Ganz Andere", waarin de christelijke mystiek God herkent. W. J. A. INHOUD Blz. DEEL I — INLEIDING A. Algemeene aanwijzingen I I. Godsdienstphilosophie en mystiek, bl. I. — II. Formeele en mateneele opvatting van mystiek, bl. 7. — III. Mystiek als gegeven en als gevormd, bl. 11. — IV. Mystiek al of niet godsdienstig bepaald, bl. 14. — V. Mystiek als element van godsdienst of als zelfstandige godsdienst, bl. 19. — VI. Hoofdlijnen, bl. 23. — VII. Pogingen tot vereenvoudiging, bl. 28. — VIII. De groote scheidslijn, bl. 32. — IX. Mystiek en mysticisme, bl. 36. B. Methode 40 X. Etymologisch, bl. 40. — XI. Historisch, bl. 42. — XII. Actueel, bl. 46. — XIII. Psychologisch, bl. 48. — XIV. Aristocratisch, bl. 51. — XV. Nadere beperking, bl. 54. — XVI. Wezenlijke trekken, bl. 55. — XVII. Congenialiteit, bl. 60.— XVIII. Critisch, bl. 62. — XIX. Synthetisch, bl. 64. C. Voorloopig resultaat 66 XX. Het wezenlijke der mystiek, bl. 66. — XXI. Het waarheidskarakter der mystiek, bl. 71. — XXII. Het waardemoment der mystiek, bl. 74. D. Bronnen 76 XXIII. Litteratuur, bl. 76. DEELII—VERSCHIJNINGSVORMEN DER MYSTIEK A. Niet-Christelijke mystiek 78 I. In het algemeen, bl. 78. — II. De primitieve mystiek, bl. 80. — III. De Indische mystiek, bl. 84. — IV. De Grieksche mystiek, bl. 94. — V. De Perzische mystiek, bl. 115. — VI. De mystiek der Renaissance, bl. 120. — VII. De mystiek der Romantiek, bl. 127. — VIII. De moderne mystiek, bl. 139. Blz. B. Christelijke mystiek !jj IX. In het algemeen, bl. 151. a. De vóór-Christelijke mystiek je* X. De Israëlietische mystiek, bl. 153. b. De mystiek der Evangeliën 165 XI. Christus zelf, bl. 165. c. De apostolische mystiek ïy2 XH. In het algemeen, bl. 17a. — XIII. Paulus, bl. 173. XIV. Johannes, bl. 178. d. De mystiek der oude Kerk 181 XV. Ps. Dionysius Areopagita, bl. 181.—XVI. Augustinus, bl. 186. e. XVII. De mystiek der Oostersch-orthodoxe Kerk .... 196 ƒ. De mystiek der Middeleeuwen 204 XVIII. In het algemeen, bl. 204. — XIX. Bernard, bl. 207. XX. Eckehart, bl. 214. — XXI. Ruusbroec, bl. 222. g. De mystiek der latere R. Catholieke Kerk 229 XXII. In het algemeen, bl. 229. — XXIII. Teresa, bl. 229. XXIV. Mad. Guyon, bl. 237. — XXV. Tegenwoordig, bl. 242. h. De mystiek in de kerken der Hervorming 248 XXVI. In het algemeen, bl. 248. — XXVII. Luther, bl. 249. XXVIII. De Luthersche Kerk, bl. 255. — XXIX. Calvijn, bl. 259. — XXX. De Gereformeerde Kerk, bl. 264. — XXXI. De Anglicaansche Kerk, bl. 269. i. De onkerkelijke mystiek 277 XXXII. In het algemeen, bl. 277. — XXXIII. Böhme, bl. 278. XXXIV. Tersteegen, bl. 286. — XXXV. Tegenwoordig, M. 293. XXXVI. Samenvatting, bl. 298. DEEL III — WEZEN I. Algemeene karakteristiek, bl. 305. — II. Universeele betrekking, bl. 312. — m. Levend, bl. 322. — IV. Religieus, bl. 325. V. Uitbreiding, bl. 335. — VI. Omvang, bl. 341. — VII. Groei, bl. 350. —VIII. Begrenzing, bl. 358. — IX. Waarheid, bl. 365. — X. Waarde, bl. 379. — XI. Samenvatting, bl. 386. Blz. DEEL IV — CRITISCH KARAKTER I. Algemeene houding, bl. 3«7- — n- M of mystidc' bl# 3Q0. UI. Zuivere en onzuivere mystiek, bl. 395. — IV. Ontbindend en verbindend, bl. 401- — v- Verhelderend, bl. 404. — VI. Bezwaren en gevaren, bl. 405. DEEL V — SYNTHETISCHE BETEEKENIS I. Principieel, bl. 410. — II. Onderscheidingen, bl. 411. A. Werkelijkheid 413 III. Het leven als zoodanig, bl. 413. — IV. Het wereldgeheel, bl. 418. — V. De godsdienst, bl. 423. — VI. De zedelijkheid, bl. 440. — VII. De samenleving, bl. 445. — VIII. De kunst, bl. 448. — IX. De cultuur, bl. 456. B. Wetenschap 4°i X. Psychologie, bl. 461. — XI. Kenleer, bl. 465. — XH. Philosophie, bl. 479. — XIII. Theologie, bl. 490. — XIV. Ethiek, bl. 495. — XV. Sociologie, bl. 498. — XVI. Esthetica, bl. 499. — XVII. Cultuurphilosophie, bl. 500. XVIII. Besluit, bl. 503. Register van personen S°9 Als wij daaraan wenschen te voldoen is niet te verwachten, dat wij een bepaling van mystiek zullen vinden, die allen voldoet. Het is zelfs zeer de vraag, of er eene is, die ons zeiven voldoet. Wij hebben te doen met een onmetelijke stof en deze van de grootste verscheidenheid, tot tegenstrijdigheid toe. En deze stof moet worden gevormd volgens een maatstaf, die niet gereed ligt, maar die moet worden ontleend aan eene orde, een wet, een wil, die niet voor allen dezelfde zijn en, zoo zij al gegeven zijn, verschillend worden opgevat en toegepast. Eigenlijk onttrekt de mystiek zich ook aan een definitie. Zij ligt immers dieper dan de verschijnselen en de vatbaarheid van den menschelijken geest. Zij is boven-zinnelijk, prae-logisch, ir-rationeel. En dit niet slechts in den zin, dat zij het zinnelijke en het redelijke achter zich zou laten, maar ook dat zij dieper reikt dan elke functie van den menschelijken geest, ook de wil, het bewustzijn, en te doen heeft met wat men oudtijds noemde den zetel, de vonk der menschelijke ziel. Dit beteekent niet, dat zij alle onderscheidingen oplost. Die van het vele en het eene, den mensch en God is voor haar constitutief, althans in hare voor ons normatieve typen. De opheffing der z.g. „Subjekt-objekt-spaltung" is niet kenmerkend voor de mystiek als zoodanig, Jaspers vergist zich. Wezenlijk voor de mystiek is dat de eenheid, hetzij dan de geschonkene of de verworvene, de harmonische verbinding van den mensch, de wereld en beider boven-menschelijken en -wereldschen grond. Dit is zeer algemeen uitgedrukt. En toch: zoovele woorden, zoovele moeilijkheden. Wij moeten ons houden binnen de beide grenzen: het noodige en het toereikende. Wat valt daarbinnen, wat daarbuiten? Hoe breed wij ook het wezenlijke en eigenlijke van de mystiek zouden willen uitmeten, de hoofdlijnen, die wij hebben getrokken en vooral de groote scheidslijn mogen niet weer worden verdoezeld. Immers, het karakter van betrekking, en deze als persoonlijk opgevat en als verbindend; een lid, dat tot de wereld behoort, en een, dat boven de wereld uitreikt — zie hier wat tot het wezen der mystiek behoort. Hierin ligt de norm, waaraan mystieke verschijnselen en typen worden gemeten. Deze norm is niet eenzijdig. Zij is veeleer breed en grootsch. Zij beroept zich op het christelijke als algemeene grootheid. Zij ziet daarin het geestelijke leven in zijn volkomenheid, omdat het met God, den bovenwereldsche, verbonden is. Het maakt elk element van waar- achtig mystieken drang, hoe klein en onzuiver ook, dat in dè nietchristelijke mystiek sluimert, wakker en heft het boven zich zelf uit. In zooverre is het critisch in den reeds vroeger ontwikkelden zin van ont-bindend en ver-bindend. Zonder een norm is de adel der mystiek weg. Dan moet zij zich vergenoegen met te zijn „the consciousness of a Beyond" x), of „the instinct for transcendence'' *). Zij loopt dan zelfs gevaar haar voorwerp geheel te verliezen en onder te gaan in het moeras van het wonderlijke en vreemde zonder eenige qualiteit. Het ontbreekt nirt; aan definities van mystiek en daaronder aan de meest uiteenloopende. Inge geeft een bloemlezing van 26, en voegt dan nog de zijne daarbij ■). De noem er enkele, als teekenend voor het verschil van opvattingen. Een der fraaiste is die van Bonaventua: „est animi extensio in Deum per amoris desiderium", d. i. de uitstrekking van den geest naar God door de begeerte der liefde. Geheel anders, de mystiek beperkend tot het boven-natuurlijke in den zin van het wonderbaarlijke, is die van een vertegenwoordiger der R. Catholieke kerk van onzen tijd, 1'abbé Migne: „La mystique est la science d'état surnaturel de 1'ame humaine manifste dans le corps et dans 1'ordre des choses visibles par des effets également sur naturels". Goethe zegt: mysticism is the Scholastic of the heart, the dialectic of the feelings; Noach: „Mysticism is formless speculation". In de laatste beide gevallen ontbreekt het voorwerp en het godsdienstige karakter der mystiek. Overigens is de eene a-theoretisch, de andere theoretisch gericht. Vaughan: „Mysticism is that form of error which mistakes for a Divine manifestation the operation of a merely human faculty". Hier is het religieuze karakter bewaard gebleven, maar de critiek zóó ver gedreven, dat de mystiek zelfbedrog wordt. Inge zelf is mysticus. Hij vindt den oorsprong der mystiek in het algemeen in „that dim consciousness of the beyond, which is part of our nature as human beings" *). Godsdienstige mystiek definieert hij als: „the attempt to realise the presence of the living God in the soul and in nature, or more generally, as the attempt to realise, in thought and feeling, the immanence of the temporal in the eternal, and of the eternal in i) J. B. Pratt, loc. cit., p. 337. >) Evelyn Underhill, The tnystic way, 1914, p. 3. *) R. W. Inge, loc. cit., Appendix A, p. 335 ff. *) R. W. Inge, loc. cit., p. 5. XXXVI. SAMENVATTING. De schets van de voornaamste verschijningsvormen der mystiek heeft ons oordeel moeten bevestigen, dat het onmogelijk is de mystiek als zoodanig, zonder meer, te grijpen en te teekenen. Zij komt nooit en nergens zuiver voor, maar altijd in verband met godsdienst en cultuur. En niet alleen in het algemeen. Zij verbindt zich altijd met een bepaalden vorm of vormen-verbinding van cultureelen of godsdienstigen aard. Dit ligt voor de hand. Is de mystiek zaak van betrekking, van levende of levens-betrekking tusschen bepaalde grootheden, mensch en God, mensch en natuur, microcosmos en macrocosmos, dan beteekent dit, dat zij een concreete, zelfs min of meer persoonlijke, grootheid is en deze komt nooit zuiver voor, d. w. z. los van elke persoonlijke of tijdelijke bepaaldheid. Vandaar dat wij er den nadruk op hebben gelegd, dat de mystiek altijd uit zekeren bodem opslaat, in zeker klimaat aardt, om bepaalde personen, groepen, gemeenschappen zich kristalliseert en zich dus, als men haar in het algemeen wil behandelen, slechts in den vorm van bepaalde typen laat beschouwen. Deze typen komen niet onmiddellijk voor. Men ontmoet ze niet op straat. Men hoort ze niet direct zich uitspreken in een of ander boek. Zij moeten worden afgeleid uit het levende geheel van personen eri stemmen, als het onzichtbare, maar werkzame stempel, dat zich telkens op verschillende wijze afdrukt in de beweeglijke stof van het menschelijke leven en denken. De mystiek leeft. Zij groeit. Zij vergroeit. Zij groeit samen. Kortom, zij is onderworpen aan de wet van al wat leeft en deze onderwerping is slechts te gevoeliger naar mate zij meer persoonlijk is èn meer te doen heeft met persoonlijke, geestelijke grootheden en waarden. Daarom hebben wijMe figuur „Gestaltwerdung" ten aanzien van de mystiek reeds vroeger als lichtgevend begroet. Trouwens, de mystiek zelve wenscht niet anders. In elk geval heeft dus elke mystiek te doen met een bepaalden vorm van godsdienst en cultuur. Zij kan op zeer verschillende wijze daartoe in betrekking staan. Het kan zijn direct en indirect, thetisch en critisch, positief en negatief. Als wij b.v. de primitieve mystiek vergelijken met die van PJotinus, zuiver formeel, is het onderscheid zeer sprekend. De eerste verbindt alles met alles, embryologisch, nog ongevormd. De laatste doet tot zekere hoogte hetzelfde, maar zij staat aan het einde van een onderscheidingsen scheidings-proces. Het is het verschil tusschen het nog-niet en het niet-meer ten aanzien van de onderscheiding tusschen de verschillende geestesfuncties, levenssferen en wereldconcepties. Vergelijken wij, om een tweede voorbeeld te geven, de mystiek der renaissance met die van het Christendom, zeg die van Paulus, dan blijkt het verschil in zeker, en wel het belangrijkste, opzicht volstrekt te zijn. De eerste is monistisch. Voor haar vallen God en wereld ten slotte samen. De tweede is dualistisch, in dien zin althans, dat God en wereld volstrekt onderscheiden zijn. De eerste is optimistisch. Wat is is; de werkelijkheid, tot hare volle ontwikkeling gebracht, is de norm der werkelijkheid. Dit is de onafwijsbare consequentie der immanentie-idee. De laatste is pessimistisch, in dien zin ten minste, dat de werkelijkheid door een mysterieuze gebeurtenis en toestand, die val genoemd wordt, in een staat van inzinking en verwarring verkeert, welke hopeloos zou zijn, als niet uit de boven-wereldlijke sfeer goddelijke kracht verlossend en vernieuwend invloeide. Door deze onderstelling wordt de houding van het Christendom, ook van zijn mystiek, ten opzichte van de cultuur, d. w. z. de ontwikkeling der natuurlijke d. i. gegevene werkelijkheid, bepaald. En evenzeer ten opzichte van den godsdienst, d. w. z. de godsdiensten, zooals zij onder de gegeven menschen in de wereld, zooals zij is, voorkomen. Deze houding is in hooge mate critisch. Zij schijnt zelfs anti-thetisch te zijn, al is zij inderdaad het tegendeel, omdat het Christendom als zoodanig thetisch, d. i. scheppend, en synthetisch, d. i. her-scheppend, vernieuwend is. Wij hebben gezien, hoe dit karakter zich in de mystiek, reeds in de figuur van haar heilsweg als geteekend door de drie étappes van reiniging, verlichting en vereeniging, zeer duidelijk uitspreekt. Vandaar dat de meeste typen van mystiek hun critisch karakter laten gelden ten aanzien van bepaalde culturen en godsdiensten. Zoo deed het de latere Grieksche mystiek ten opzichte van de godsdiensten en de cultuur der antieke wereld. De christelijke mystiek heeft in vele gevallen hetzelfde gedaan ten opzichte van de christelijke kerk en de cultuur, die deze heeft geërfd of geschapen. Juist omdat de mystiek van oordeel is, dat zij met het wezen der verschijnselen te doen heeft, omdat zij deze brengt in betrekking tot hun grond in het wereld-geheel of in den boven-wereldlijken oorsprong daarvan, staat zij van zelf critisch tegenover het empirisch gegevene, hetzij historisch of psychologisch, natuurlijk of cultureel, anthropologisch en zelfs cosmisch. Men denke aan het oordeel, dat dé middeleeuwsche mystieken zich veroorloven ten aanzien van de kerk en de cultuur hunner dagen. Vandaar ook, empirisch opgevat, de eenzijdigheid van zooveel mystiek. Maar dezelfde critische houding brengt ook mede, dat de mystiek een veelzijdig karakter draagt en vereenigt wat in allerlei sferen van godsdienst en cultuur als waardevol wordt erkend. Het is niet toevallig, dat de mystiek de allegorische methode van tekstverklaring zoo gaarne en gereedelijk toepast en in den letterlijken en historischen zin den geestelijken achtergrond als den eigenlijken zin ziet doorschemeren. De Grieksche mystiek heeft daarvan het voorbeeld gegeven aan de Christelijke. Dit beteekent, dat de zin voor den achtergrond in staat stelt in zeer onderscheidene voorgronden perspectieven te zien, die in dezelfde richting wijzen. Dit is niet slechts zaak van zekere methode van exegese. Het beperkt zich ook niet tot teksten en schriftelijke uitdrukkingen van geestelijk leven. Het is symptomatisch voor de mystiek als zoodanig, die, om het geliefkoosde woord van Troeltsch te gebruiken, spiritualiseert, waarbij de waardeering van de letter en de historie intusschen zeer verschillend kan zijn. Als b.v. Tersteegen in zijn: „Auserlesene Lebensbeschreibungen heiliger Seelen" stukken van allerlei mystieken, ook uit andere tijden en kerken dan de zijne, vertaalt en, wat meer zegt, in zijn eigen geschriften de doorwerking van hun geest niet slechts verraadt, maar openbaart, dan is dit geen dilettantisme of receptiviteit, maar uitdrukking van een typisch mystieken trek, dien men, min of meer, overal aantreft waar mystiek voorkomt: wat ik noemde haar veel-zijdigheid. Daarom is zij vatbaar voor allerlei houdingen. Zij kan conservatief zijn, reactionair zelfs, en progressief, zelfs radicaal, critisch in den zin van anti-thetisch, maar ook in dien van thetisch en synthetisch. Dit laatste is intusschen haar eigenlijk karakter. Zij scheidt om te vereenigen. Deze vereeniging, zooals trouwens ook de scheiding, draagt bij de onderscheidene vormen van mystiek een zeer onderscheiden karakter. Dit hangt af van den maatstaf, dien zij bij deze dubbele procedure toepassen. En wij hebben gezien, hoe groot het verschil van maatstaf kan zijn. Hij kan ontleend worden aan de natuur en aan het zieleleven. Vandaar het verschil tusschen natuur-mystiek en ziele-mystiek. Hij kan in het algemeen ontleend worden aan de wereld, het geheel van dingen, hetzij dan dat daarin het physische of het psychische, het cosmische of het ethische domineert of tot een en al wordt gemaakt. Hij kan ook worden ontleend aan een boven-wereldsche grootheid, met welke deze wereld wèl verband houdt, omdat zij uit haar is en leeft, maar die toch wezenlijk van deze wereld onderscheiden is, niet slechts als het opene boven het geslotene, op de wijze van de Mahayana-mystiek, maar als het andere, geheel andere in den zin van Augustinus. Hij kan statisch zijn, als alles wordt herleid tot eene emheid, die, hetzij dan beseft of gevoeld, wordt geconstateerd als een zijn of niet-zijn zonder rest. Of hij is dynamisch, vol leven en beweging, als een rest wordt erkend van onuitputtelijke kracht. Er is een activistische mystiek, die den wil mobiel-maakt, de persoonlijkheid spant en de wereld vatbaar acht om te worden gevormd en vergeestelijkt, en er is er quietistische mystiek, die wil en persoon oplost in het bovenpersoonlijke rhythme der godheid en de wereld als zoodanig waardeloos acht. Er is een monistische en eene dualistische of pluralistische mystiek, al naar de mysticus er in slaagt of naar streeft alles tot eenheid te herleiden of in twee tegenovergestelde beginselen op te lossen, of er zich mede vergenoegt zekere groepeering van grootheden en krachten aan te nemen in het gewirwar der levende werkelijkheid. Scherper is de onderscheiding tusschen de polytheïstische en pantheïstische en de theïstische mystiek, naar gelang van de wijze, waarop de uitgesproken religieuze mystiek zich de betrekking tusschen de godheid en de wereld voorstelt in verband met haar oordeel over de godheid zelve. De godheid kan met de wereld min of meer samenvallen. Zij kan van haar worden onderscheiden, maar de aard der onderscheiding is zeer verschillend. Het polytheïsme heeft niet alleen meer, maar ook andere goden dan het theïsme. Het zijn betrekkelijke machten, onderling en ten opzichte van de wereld, religieus en dus ook ethisch en metaphysisch. Het theïsme heeft niet slechts met één, maar met een eenig God te doen, die als de volstrekte al wat betrekkelijk is tegelijk bepaalt en beperkt, er waarde aan schenkt en ontneemt. Het vindt zijn volwaardige uitdrukking in het Christendom met zijn persoonlijken, souvereinen Schepper en met zijn scheppingsgeloof, om het zoo uit te drukken, in de tweede macht of van hoogere orde, omdat de schepping door de her-schepping als 't ware wordt overgeschapen. Vandaar dat bij alle onderscheidingen, overgangen en wisselwerking toch onze schets van de verschijningsvormen der mystiek in twee typen moet uiteenvallen, die van de niet-christelijke en de christelijke mystiek. Dit verschil is principieel. Het is ons gebleken, bepaaldelijk bij de behandeling der christelijke mystiek in hare zeer verschillende vormen, van de N. Testamentische tot d»contem- poraine toe. Soms wordt de grens overschreden, dikwijls wordt m genaderd. Maar hetzij instinctief of met volle bewuS^ z^vafd^7^ f"^ ^ ^ terug' * 3 h* S£ ziet van de vereenzelviging van God en mensch. „Dat kan niet», ueLTg°h]k ' hebben haar herhaaldelijk hooren zeggen ak de hartstocht der liefde tot de orde geroepen werd doof ne weTe^ ^ eefbied' ** h6t ™ «™ Schepper wezenlijk en duurzaam scheidt. Het is van belang, dat het meest jsheke leerstuk en geloofsbczit der christelijke kerk: de inc^e of de menschwording van God, Zoon met zijn consequent ÏtiiH ' gd00f dC ««^nteele applicatie daarvan seSa dat tf °°f * r****" * gedefileerd en gepraS seerd, dat het onderscheid tusschen God en mensch in den God- daZ tegrtalhrM "tf ™j ^ "* aaideiding hebt, daarop terug te komen. Maar het moge reeds nu worden gecon- ÏaÏ5 van oT ^„ï f*"**1* van Elastiek of dialectiek, maar van onmiddellijk levensbesef. Dit raakt het wezen der chnstelyke mystiek als twee-eenheid tot eiken prijs Als de schets van de voornaamste verschijningsvormen der Z rif heTbST^ Üeft' dan iS * WCl voon^e^c det" ?! w u ^!taan van ^P331^ type» van mystiek demonstreert Dit beteekent tweeerlei. Vooreerst, dat de mystiek niet een^eï scheidslooze massa is zoodat men simplistisch zou kunnen volZn met te zeggen: Mystiek = mystiek. Deze formule is waardeloT Erger, zij vernietigt de mystiek, die zij verklaren wil door haï zóó te vereenvoudigen. Wij moeten bij de behandeling der mystiek speciakseeren. Niet zoozeer historisch en psychologisch afawï Phaeno^„o,ogisch en wezenlijk. Er bestoTn bepTaMe typln U^T^ 1 hebben geteekend in Persoonleen historisch markante omtrekken. Het gaat niet meer aan deze ond«scheidingen te nivelleeren. Zij zijn van wezenlijken aïd? zooals ons nog nader zal blijken. ' zooais inM*T* onderscheiding van typen van mystiek beteekent a^va?d^tgaST"* 2 een is de voorwaSf ^ SJTTSTZ S2J£ Stisnche T te Bn ^-^^ tusschen moTisïïcIe Tn dualistische, tusschen natuur- en ziele-mystiek, zonder dat ik het gemeenschappelijke heb gevonden, dat aan zoo veïerief^tLen van mystiek gemeen is en waardoor zij b.v. blijken etch?S£ of dualistisch of psychisch karakter te bezitten. Deze generalisatie, waardoor de mystiek dus van haar individueelen drager en specialen vorm, ik zeg niet wordt losgemaakt, maar gereduceerd tot het karakteristieke én eigenlijke van een en ander, is onmisbaar, zal men tot eenige vruchtbare behandeling komen, évenzeer wetenschappelijk als geestelijk. Eisch van wetenschap is dat de stof zooveel mogelijk wordt herleid tot een geheel, dat door bepaalde wetten of regels wordt geleid, dat een zekere structuur vertoont, een organisme vormt, hoe of wat dan ook. En eisch van geestelijk leven is, dat dit leven een eenheid vormt in dien zin, dat het in zijn verschillende uitingen de werking van één geest, ziel, persoon, karakter -— hoe men het moge noemen, vertoont. Aan deze eischen beantwoordt de mystiek niet slechts «oode, maar gereedelijk. Dit ligt in haaf aard zelf, omdat zij als zoodanig zoekt naar het wezen in de verschijnselen, de eenheid in de veelheid, de overeenstemming in de verscheidenheid. Slechts zóó heeft haar naam mystiek zin. Het verborgene is immers datgene wat als het eigenlijke en wezenlijke geacht wordt in het aan het licht komende zich beurtelings te openbaren en te verbergen. Daarom moet het mogelijk zijn, niet als constructie, maar als werkelijkheids-vorm, b.v. de christelijke mystiek als eenheid te beschrijven en in al haar vormen deze eenheid aan te wijzen. En evenzoo b.v. in de Indische mystiek zekere trekken op te merken, die haar eenerzijds van de christelijke onderscheiden en haar andererzijds een eigen cachet verleenen. Het is de verdienste van Ottó, dat hij een proeve heeft gegeven van deze behandeling in zijn „West-östliche Mystik". Bij alle formeele overeenstemming — en meer — tusschen Sankara en Eckehart legt hij den nadruk op wat hij noemt: „den besonderen Geist, das numen loei, der bei Strukturgleichheiten doch das Innere der Sache hüben und drüben sehr anders bestimmt". Het zelfde verschil geldt bij de verschillende godsdiensten. Christus is niet „in den grond" hetzelfde als Krishna of als de Heiland Amida der groote Chineesch-Japanneesche Boeddha-scholen. Zoo is ook, volgens Otto, de mystiek niet in den grond het zelfde in het Oosten en Westen. „Und christliche Mystik ist nicht indische, sondern wahrt ihren Sondercharakter, der sich deutlich aus dem Grunde erklart, über dem sie sich wölbt" 1). Deze grond en dit gewelf — ziehier de beide grootheden, waar- !) R. Otto, West-östliche Mystik, S. 331 f.