CB j [ 11612 ] Overgedrukt uit het Nederlandsch Arehiei voor Kerkgeschiedenis, dl. XIV, afl. 2 ('s-Grav. 1917). HET NEDERLANDSCHE NIEUWE TESTAMENT UITGEGEVEN TE EMBDEN IN 1559 DOOR Dr. F. W. GROSHEIDE. De Statenvertaling mag, wat het N. T. betreft, wellicht een herziening genoemd worden van den Deux-aesbijbel *). Maar het N. T. van den Deux-aesbijbel was eenvoudig een herdruk van het N. T., dat in 1559 te Embden was verschenen 2). Men zou dus verwachten, dat aan dit Embdensche N. T. van 1559 wel eenige aandacht was besteed. Toch is dit niet het geval geweest, vermoedelijk, omdat tot voor kort geen exemplaar algemeen bekend was. Doch ook de enkelen, die wel een exemplaar tot hun beschikking hadden, hebben er zich zoo goed als niet mee bezig gehouden. Le Long meldt van het N. T. van 1559 het volgende. Het N. T. van Utenhove 1556 werd in zoetvloeiender Nederlandsch overgebracht. „Op sulk een wyse „quam het Nieuwe Testament, in den Jaare 1559 in het „licht, onder desen Tytel: „„Het Nieuwe Testament: Dat „is: Het Nieuwe Verbont onses Heeren Jesu Christi. In „Neder-Duytsche na de Griecscher Waerheyt ouerghesett. „Embden, by Gellius Ctematius, A° 1559. In Folio en „Duodecimo. „In het drukken van dit Nieuwe Testament wierdt (vol- gens Bericht van den Drucker aen den Leser;) alder"meest gevolgt de Testamenten, die te Geneue gedruckt „zyn A°. 1555 en 66" enz. enz. " Uit de woorden tusschen haken schijnt te mogen worden afgeleid, dat Le Long een exemplaar heeft gekend. Maar hoe is het dan te verklaren, dat zgn opmerking Folio en Duodecimo voor het minst onvolledig is? Het eenig thans bekende exemplaar is Octavo. En vooral hoe is het te verklaren, dat Le Long in het geheel niet spreekt over den vertaler, wiens initialen toch onder het voorbericht staan ? Of is dat alleen in de Octavo editie het geval en niet in een misschien door Le Long gekende Folio en Duodecimo-uitgave ? Eenigermate kan ons wellicht helpen, wat Le Long blz. 722 vermeldt. Hh" heeft het daar over den eersten druk van den Deux-aesbgbel en deelt mede, dat bg dien eersten druk tweeerlei N. T. voorkomt, „by sommige d' eerste Druk, van den Jaare 155». Gelijk 'er onze waarde Vriendt, de Geleerde en *Eerw. Heere Jacob Isebrandi Harkenroht, Predikant en "Rector te Appingendam, volgens syn Eerw. Missive van 24 Augusty Ao. 1726. een gebruykt heeft, tot desselfs ''deftig Boekje, genaamt Embdens-Herderstaf, pag. 6. Maar "by de meeste, ook by ons Exemplaar, is het Nieuwe "Testament gebonden, 't welke eygentlyk tot dese Bgbel 'in den Jaare 1561 gedrukt is"; enz. Dat alles is niet geheel duidelijk. Waarschgnlgk is de bedoeling deze. In 1559 verscheen ook een folio-uitgave van het N. T. Achter sommige exemplaren van Van Wingen's O. T. is eenvoudig die folio-editie van 1559 gebonden, achter andere een nieuwe druk van dit N. T. (verbeterd door Van Wingen P zie Aant. 2) uit 1561. En misschien heeft Le Long het N. T. van 1559 alleen gekend uit de mededeelingen van Harkenroht. Dit zou znn onvolledige of onjuiste opmerkingen van blz. 718 verklaren. Doedes heeft ook over het N. T. van 1559 gehandeld3). Hij noemt het een tweeden druk van ütenhove's N. T. Dat kon de nauwkeurige Doedes niet geschreven hebben, indien hg een ex. had gekend. Toch heeft hg er één be- zeten, want het eenig thans bekende, draagt op het schutblad zijn handteekening. Hij zal het dus pas in het laatst van zijn leven in bezit hebben gekregen. Althans, voorTzoover ik weet, gaf hij er nooit een beschrijving van. Pijper laat zich over het N. T. van 1559 zeer voorzichtig uit. Hij deelt mede, dat hij van het N. T. 1559 eigenlijk niet veel meer weet, dan Le Long er van mededeelde; spreekt dan als zijn overtuiging uit, dat dit N. T. geen herziening is van dat van Utenhove 1556, wat volkomen juist is, als nader zal blijken; en maakt eindelijk, de alleszins begrijpelijke gissing, dat dit N. T. door Godfried van Wingen is bewerkt 4). Van Druten acht het N. T. 1559 een herziening door Van Wingen. Een geheel nieuw element kwam in het spel, toen in 1910 een gedeelte van de bibliotheek van Ds. H. A. J. Lütge bij Frederik Muller werd verkocht In den katalogus werd als no. 922 een exemplaar van het N. T. 1559 vermeld en aldus beschreven : „Het Nieuwe Testament. In Nederduytsch na der Grieckscher waerheyt overgheset. Gedruckt te Embden by Gellium Ctematium. 1559. peau de truie estampé, fermoirs en cuivre. in-8. Première édition en hollandais de la traduction calviniste du Nouveau Testament. L'éditeur, qui signe la préface avec les initiales J. O. a suivi les Nouveaux Testaments Francais imprimés a Genöve en 1555 et 1556, c-a-d. qu'il a corrigé la traduction de J. Utenhoven parue en 1556, a 1'aide de ces Nouveaux Testaments genevois. La préface de 1'imprimeur est datée du 4 févr. 1560. Trés bel exemplaire dans sa première reliuïe". Gelukkig blééf dit ex. voor Nederland behouden; het werd aangekocht door de Universiteitsbliotheek te Amsterdam. De zoo juist gegeven mededeelingen over het N. T. L559 zijn weer gedeeltelijk onjuist. En al dadelijk dat vetgedrukte : Première edition etc. De steller der beschrijving verwijst zelf naar Utenhove's N. T. 1556, waarop de door hem gegeven kenschetsing in elk geval eerder van toepassing is. Van een verbetering van dit N. T. van Utenhove wordt ook hier weer gesproken, terwijl toch het N. T. van^ 1559 inderdaad een geheel nieuwe vertaling is. Een der beide sloten ontbreekt. Daar staat tegenover, dat thans voor 't eerst een aantal zeer gewichtige gegevens werden meegedeeld. Zoo wel allermeest, dat J. D. de vertaler is van het N. T. 1559, dat het formaat 8° is, dat het N. T. pas in 1560 kan zgn verschenen, want dat wel het titelblad 1559 vermeldt, doch het voorbericht van den drukker 1560''). Om niet in herhalingen te vervallen, gaan we op de hier genoemde punten reeds dadelijk wat nader in. De vertaler noemt zich J. D. Wie is deze J. D. ? Dr. A. A. van Schelven te Vlissingen was zoo vriendelijk mij mededeeling te doen van zijn onderzoekingen over J. D. in verband met het — op het oogenblik, dat ik dit schrijf, nog niet verschenen — artikel in het Nieuw Biographisch Woordenboek. J. D. is naar alle waarschijnlijkheid Johannes Dyrkinus, Dedekinns, Dierkius, die misschien dezelfde is als de Gentsche advokaat Jan Dieucxszone, 1566 lid van den kerkeraad, 5 Oct. bij den graaf van Egmond te Oudenaerde, 5 Jan. 1567 te Gent en kort daarna gevlucht. 1557 was Dyrkinus te Embden. Utenhove vraagt hem daar met zorg de vertaling van het N. T. na te gaan. In hetzelfde jaar wordt D. door Embden aan Frankfort aangeboden als predikant en „notarius imperialis". Maar Frankfort bedankt voor het aanbod. In Aug. 1557 is hij te vergeefs naar Vlaanderen beroepen. Wel ging hij even later naar Antwerpen tot bijlegging van den twist over Van Haemstede, doch predikant te Antwerpen is hij niet geweest. 5 Juni 1558 is hij weer te Embden. In het najaar van 1560 en vervolgens visiteert hij de kerken in Westfriesland en Groningen. (Hg was dus 1558/9 te Embden) Sept. 1561 weer te Embden, 1579 predikant in den omtrek van Gent. Hij moet vóór 1592 gestorven zijn. Tot dusver de mededeelingen van Dr. van Schelven, waarvoor hartelijk dank. Dyrkinus behoorde dus tot den kring van Utenhove. Hij zag, dat het met diens N. T. niet ging. Had Van Wingen bezwaar het werk van Utenhove te vervangen, Dyrkinus niet en zoo vertaalde hij opnieuw het N. T., een vertaling, die in 1559 verscheen. En het was dit N. T. van 1559, dat Van Wingen in de kantt. wat aangevuld naar Utenhove verbond met het door hem zelf herziene O. T. tot een Bijbel, die later Deux-aesbigbel zou worden genoemd. Voor nadere bijzonderheden, zie aant. 2. Nog iets is van belang. Volgens Dr. Schelven is Dyrkinus vooral ook van beteekenis geweest als vertaler van de werken van Calvijn. Daarmee stemt dan weer volkomen overeen, dat hij, als we zien zullen, ook voor zijn N. T. met den arbeid van Calvijn en Beza zijn voordeel trachtte te doen. In den katalogus van Fred. Muller wordt vermeld, dat het daar beschreven ex. 8° is. Dit is juist. Dat blijkt uit de signatuur. Het eerste vel, dat titel enz. bevat, heeft 8 bladzijden. Opgemerkt dient, dat dit eerste vel verkeerd is bedrukt. Immers, zooals het nu ligt, staat op pag. 5 een Hl en op pag. 7 een II (vgl. later). Dan volgen 5 vellen register, de eerste 4 tellen 8, het laatste 16 bladzijden. Deze vellen zijn aldus gemerkt: bl. 1 aa, bl. 3 aa n, bl. 5 aa HL Zoo ook de vellen, gemerkt: bb. cc, dd. Maar het vel, gemerkt ff heeft 16 bladzijden (bl. 1 ff, bl. 3 ff II, bl. 5 ff 1H, bl. 7 ff IHI, bl. 9 ffV). Het boek zelf heeft vellen van 16 paginas, gemerkt A. (bl. 1 A, bl. 3 AH... tot bl. 9 A V), B enz. Na Z volgt Aa. Het geheele werk telt 457 folio's. Het formaat is dus inderdaad 8°. Maar het is klein-oktaaf. Het is mogelijk, dat Le Long daarom van 16° sprak. Ik acht het niet waarschijnlijk, dat naast de oktaafaitgave ook nog een 16° bestond. Een folio uitgave moet echter wel hebben bestaan, die dan is opgenomen in den Dab. van 1562. Een ex. van den Dab. met N. T. van 1559 is, voorzoover ik weet, thans niet bekend. Ik kan nu overgaan tot de beschrijving van het exemplaar. Het boek is gedrukt op mooi stevig papier met scherpe .Gothische letter. Niet alle bladen zijn even dik. Drukfouten zijn niet zeldzaam, m. n. in de cijfers. Boven aan op de linker bladzijde vindt men het nummer van het hoofdstuk, boven aan op de rechter dat van het folio. Aan het begin van elk boek staat een versierde letter, onder de brieven van Paulus de gewone onderschriften. Onder de evangeliën staan geen onderschriften, onder de Hd.: „Hier eyndt de Handelinghe der Apostelen. Bij een nieuw boek bevindt zich een lipje aan de buitenzijde van het blad. De verscijfers en letters staan op de linker bladzijde rechts, op de rechter bladzijde links, dus steeds aan de binnenzijde. Aan den buitenrand staan de kantteekeningen. Boven de hoofdstukken komen korte inhoudsopgaven voor in Gothischen druk. Het werk is in één kolom gedrukt. De volgorde der boeken is Hebr. Jk. Petr. Joh., dus anders dan in den Liesveldtschen Bijbel en dezelfde als in Utenhove's N. T. De Openb. heeft tot opschrift: De openbaringhe Ioannis Theologi 6). De nummering der verzen is dezelfde als in onze Statenvertaling en wijkt nog al eens af van die in Utenhove's N. T., dat hier en daar een andere telling heeft. De verschillen kunnen en behoeven hier niet alle te worden opgesomd. Men vindt ze b. v. in Matth. 23 (1556 heeft als vs. 1, wat elders 1 en 2 is enz.), Matth. 26 (1556 vs. 13 = 1559 vs. 14 enz.), Matth. 27 (veel verschil, het begint bg' vs. 17), Mark. 6 (1556 vs. 57 en 58 = 1559 vs. 56), Luk. 1 (1556 houdt den proloog buiten de telling) enz. enz. Met onwaarschijnlijk kunnen de verschillen voor een groot deel verklaard worden, doordat Utenhove de indeeling der Grieksche uitgave van Rob. Stephanus 1551 volgde en J. D. die van den Geneefschen bijbel van 1555/56 7). In zake de leesteekens valt op te merken, dat Utenhove de komma's door een komma-teeken (,) aanduidde; J. D. doet het door een streepje. Thans een enkel woord over de kantteekeningen in het N. T. 1559. Utenhove had aan den rand alleen parallelle plaatsen aangegeven en verder meer letterlijke vertalingen of tekstkritische aanteekeningen en slechts een heel enkele verklarende in Hebr. J. D. gaf veel meer. We vinden bij hem: a) korte inhoudsopgaven en dat telkens voor een betrekkelijk klein gedeelte. Zoo komen er bv. in Luk. 18 tien voor. Deze kantteekeningen zijn gedrukt met kursieve Latijnsche letters, de andere met Gothische (groot of klein). 2) met o Gr. wordt aan den rand een meer letterlijke vertaling gegeven dan in den tekst is afgedrukt; met of een andere vertaling. Zoo wordt b.v. Christus aan den kant vaak omschreven door : Gezalfde ; Jodengenoot door: aankomeling (deze beide ook in U 56); 3) met een bijzonder teeken, gevolgd door Anders (veelal afgekort) tekstkritische kantteekeningen; 4) verklarende kantteekeningen, vooral ook over gebruiken der Joden. Daarbij dient opgemerkt, dat een enkele maal de teekens door elkaar gebruikt zjjn, zoodat b. v. achter „anders" geen tekstkritische kantteekening volgt (Mk. 14 : 41 ; Lk. 11 : 35 ; Joh. 1 : 50); 5) parallelle plaatsen. Deze zijn over het algemeen letterlijk van Utenhove overgenomen. Een enkele maal heeft U een plaats meer aan den rand, terwijl voorts fouten zijn verbeterd of gemaakt. De parallelle plaats wordt — weer evenals bij U. — aangegeven door hoofdstuk, letter, versnummer. Verwijzingen naar de apokriefen komen voor b. v. 2 Thess. 1: 9 naar Sap. 5 a 3. Bij Hd. 17 : 25 aan den rand Aratus, bq Tit. 1:12, Epimenides, bij 1 Kor. 15: 33 niets. Ik kan nu overgaan tot het meedeelen van titel, voorberichten enz. Het titelblad is als volgt: Het Nievve Testament * * * Dat is / Het nieuwe verbondt onses Heeren Jesu Chrisij, In Nederduytsch na der Grieck» scher waerheyt ouer» gheset Luc 9c. 35. Dese is mijn wellieue Sone: Hoort hem * * * Ghedruckt te Embden by Gel» lium Ctematium. Anno Dni 1559. De drie eerste regels zijn evenals de 4 laatste in Romeinsche letters gedrukt, de andere in Gothische. Volgens het titelblad wil dit N. T. dus zijn een opnieuw uit het Grieksch vertaald. En dat is het ook, als we later zullen zien. Na het titelblad komen 3 onbedrukte bladzijden. Op pag. 5 vinden we: Het Cyferghetal t'samen met het ghemeyn ghetal. Onder dit opschrift volgt een register, waarin telkens onder de Romeinsche cijfers de Arabische staan. Op blz. 6 „1\[ Het veruolch der boecken des nieuwen Testaments, metten ghetale der Capitelen". Hieronder een gewoon register van de boeken van het N. T. De evangeliën zijn daarin aangegeven als: S. Matheus Evangelie etc. De Hand. aldus : Het tweedde boeck van S. Lucas De wercken der Apostelen. Cap. 28. Op bl. 7. d Tot den eenuoudighen Leser. Wetet lieue Leser, dat wy op ons veretant (het welcke wy bekennen kleyn te zijn) niet betrouwende, ende het duydlickste, eenuoudichste ende ghemeynste (dat nochthans buyten de Griecxsche waerheyt niet en ware) soeckende, bouen vele andere ouersettinghen die wij neuen het Griecx aenghesien hebben, ten laetsten onder het drucken aldermeest gheuolcht zijn, de Testamentë te Geneue ghedruckt Anno 1555. ende. 56. ouergheset wt den Grieckschen in Franchoys, efi ouersien door M. Johan Caluin, so dat wy de selfde veersen hier in ghevolcht zign, ende de selue inhouden hier in ghebracht hebben. Wy hebben oock met eenen ghebruyckt het werck des hoochgheleerden Theodori Beza, waerdoor wij-niet weynigh zijn gheholpen geweest. Wij hebben 't so goet gemaect als wy in de kortheyt des tijts na de genade Gods ons ghegeuen, ghekonnen hebbë: ende wjj onderwerpen onsen arbeyt allen rechtuerstandighen in de Ghemeynte Christi, wel begheerende waer 't noodich ofte oock oorboorlick is, van eenen yegelicken vermaent, onderwesen, ende ghebetert te worden: Ja van selfs bereydt onsen arbeyt, wanneer God ghelegentheyt gheuen sal te ouersien, ende waer wy konnen, te beteren, Ende dit al tot eere ende heylichmakinghe des naems Gods, ende tot nuttichheyt syner Ghemeynte. Vaert wel in Christo. Te Embden Augusti 8. An. 1559. J. D. In deze met Gothisch gedrukte regels zijn verschillende dingen merkwaardig. Het wil me voorkomen, dat uit het begin wel iets meer spreekt, dan bescheidenheid alleen. Het is alsof J. D. zeggen wil: er zijn er wel, die het beter konden, doch ik moest het doen. Is nu J. Dyrkinus inderdaad de vertaler, dan kan dit zien op het niet verrichten van den arbeid door Van Wingen. De vertaler verklaart ook hier uitdrukkelijk, dat hij rechtstreeks uit de grondtaal heeft vertaald. Over de door hem gebruikte vertalingen straks nader. Het valt zeker op, dat hier van Utenhove's N. T. heel niet wordt gesproken. Zelfs de versindeeling van Utenhove, is niet overgenomen. Toch moet J. D., wie hij ook moge geweest zijn, behoord hebben tot den kring van Utenhove. Anders is het niet te verklaren, dat Van Wingen het N. T. 1559 in den Dab. opnam. Het is dan ook niet te veel gewaagd, als we veronderstellen, dat J. D. opzettelgk Utenhove niet noemde. Het N. T. 1556 was niet gewild. Andere minder goede vertalingen moesten vervangen. J. D. wilde van tevoren niet het succes aan zijn arbeid rooven door aan Utenhove te herinneren. Dat over korten tijd geklaagd wordt, is te begrijpen. In élk geval kan slechts gearbeid zijn gedurende een deel van 1557 — het N. T. 1556 verscheen tegen het einde van het jaar en moest toch eerst onbruikbaar blijken —, 1558 en een deel van 1559. Ook omdat (zie boven) J. D. in dezen tijd slechts kort te Embden vertoefde. "Waarlik niet te lang. Medewerkers schijnt J. D. niet te hebben gehad. Trouwens dit kan evenzeer ophouden als bespoedigen. Het N. T. 1559 is blijkbaar nog al ingeslagen. Van kritiek als op dat van 1556 is niets bekend. En J. D. heeft ook zelf zijn werk niet meer verbeterd. Want behoudens kleinigheden van weinig beteekenis, ging zijn N. T. onveranderd in den Dab. over en bleef ongewijzigd (vgl. aant. 2). Op pag. 8 leest men eerst in Komeinsche letters: De drucker aen den Christelicken Le» ser en daaronder in Gothische: Dewijle lieue Leser, ick van sommighe broederë aengesproken gheweest zy, (dewelcke goet docht) ende van my begeert hebben, Ick soude willen een cijferghetal t'samen met een ghemeyn getal onder een ander, (de wijle ick de plaetse hadde) hier voor aen sette, op dat die des cijfers getal noch niet konnen wijs zijn, souden moghen also te beter leeren de aenghewesene plaetsen der Heyligher Schrift, niet alleen in desen Testamente, maer oock in alle ander boecken wt der Heyligher Schrift genomen, onuerhindert soecken ende vinden. So hebbe ick dese hare begheerte niet willen verwerpen, maer hebbe deselue te wille willen wesen, efi haer t'samen alle andere eenuoudighe herten, desen mynen arbeyt te nutte ende ten beste gheerne ghedaen. Vaert wel in Christo Mjjn verwerf is God. Hier blijkt wel weer, dat het vel verkeerd gelegd ot bedrukt is, want dit voorbericht behoorde blijkbaar te staan vóór de op bl. 5 afgedrukte vergelgking tusschen Arabische en Romeinsche cijfers. De bladzijden van het eerste vel liggen in de volgorde 12 78 56 34. Daaruit blijkt, dat de fout schuilt in het bedrukken der pagina's. Want deze volgorde kan door verkeerd leggen nooit ontstaan. Overigens bevatte ook Utenhove's N. T. een dergelijke vergelijking van cijfers. Vervolgens vindt men in het N. T. 1559 een Register op het Nieuwe Testament, dat niet minder dan 50 bladzijden telt. Het register is alfabetisch geordend. Hier en daar — vooral in het begin — een lemma aan den rand. Onderaan in Romeinsche letters: Finis. Vervolgens: tt^* De Drucker aen den Leser. Aengesien lieue Leser dat wy in 't drucken deses nieuwen Testaments, aldermeest ghevolcht hebben de Testaments die te Geneven gedruckt zijn Anno. 1555. ende 56. etc. als voren gheseyt, so hevet ons goet ende nuttich ghedocht, het Registerken des seluen Testaments in neder Duytsch ouer te laten setten. Doch de wijle het selue sond' veersen is, so en hebbë wy dë arbeyt niet willen schuwen (verhopëde de Gemeynte Christi Dienst daeraen te doen) maer hebben den seluen gheerne aenghenomen, van in veersen getale t'samen met de Capittelë aen te wysen: op dat de Leser alle dinghen, die hy soeckë wilt, haest ende sonder grooten arbeyt (ia als metter hant gheleydt) vinden soude moghen. Doch so wete de eenuoudighe Leser, dat het eerste ghetal altijt is het Oapittel, en het naestvolgende het veers: en wan wy maer het Capittel aenwijsen, of met letteren aenwijsen, dat het Capittel door van der materie handelt, oft so verre als haer deletteren strecken. Ende bidden alle verstandighe Christelicke lesers, dat sy desen onsen arbeyt in 't goede ontfangen ende aennemen willen, ende niet doen als sommighe, die daer altjjt ondackbaerlick eens anders arbeyt soecken te controlueren of te berispë, gelijck Momus dede, die welcke van alle dinghen quaet sprack ende berispte, Ja berispte Jupiter selue (te weten, God) waerom dat hy den mensche niet gheschapen hadde, so datmen hadde moghen sien wat hy van binnen was. etc. Want wy hebben gedaen (na de mate der gauèn die wij van God ontfanghen hebben) hetghene dat wy ghekonnen, efi niet so wy wel gheerne ghewilt hadden. Vaert wel in Christo. Desen iig. Febr. Anno 1560. Mijn verwerf is God. Ook dit Gothisch gedrukte bericht is van beteekenis. Br schijnt wel uit te mogen worden afgeleid: dat het initiatief van deze vertaling van Ctematius is uitgegaan. En we mogen onderstellen, dat het Van der Erve is geweest, die toen Van Wingen bleef weigeren aan het verzoek van Entius om de taal van Utenhoves N. T. te veranderen te voldoen, Dyrkinus in den arm heeft genomen. In elk geval heeft Ctematius invloed op de wijze van bewerking uitgeoefend. En als meer is gezien, had de drukker beter kijk, op wat er bij de menschen in zou gaan, dan de geleerde. -> ' Verder blijkt, dat het register uit het Fransche N.' T. is overgenomen. Ik heb geen Geneefsche editie van 1555 onder de oogen gehad. Waarschijnlijk is er geen exemplaar van in Nederland. In de uitgave Reuss is het register niet opgenomen, zoodat ik hiervan niets zeggen kan. De opmerking aan het slot ziet niet onwaarschijnlijk op de slechte ontvangst, die Utenhove's arbeid was ten deel gevallen. En eindelijk is het bericht gedateerd 3 Febr. 1560. Het titelblad heeft als jaartal 1559. Men had dus gehoopt nog in 1559 gereed te komen en had reeds 1559 op het titelblad gedrukt. Het is niet onmogelijk, dat de vertaling van het register het oponthoud veroorzaakte. Het register met het laatst gegeven bericht, is, als we zagen, afgedrukt op 5 afzonderlijke vellen. Blijkbaar waren die vellen pas in Febr. 1560 gereed, en heeft Van der Erve er toen een slotwoord met dateering aan toegevoegd. Het N. T. is dus in 1560 verschenen8). Aan het einde van het N. T. 1559 als colophon : CL Eynde des Nieuwen Testaments. Op de volgende bladzijde 5 Errata. We zijn nu toegekomen aan het tweede deel van ons onderzoek, waarin we de inwendige waarde van 3. D's. vertaling zullen trachten vast te stellen. In het algemeen mag gezegd, dat J. D. vloeiend, zuiver, duidelijk Nederlandsch gaf. Zijn vertaling laat zich gemakkelijk lezen. Evenwel moet men hier voorzichtig zijn. Onze Statenvertaling van het N. T. is, zooals aan het begin werd opgemerkt, een herziening van het N. T. 1559. Daardoor treffen we in het laatstgenoemde als vanzelf allerlei bekende klanken aan en zijn we aan den stijl gewend. Verliezen we dit uit het oog, dan loopen we gevaar onbillijk te worden tegenover Utenhove, wiens vertaling ons ongetwijfeld vreemd aandoet. Maar J. D. wist toch blijkbaar het volk te bereiken. Daarvoor pleit, dat zijn N. T. vooral via den Deux-aesbijbel er inging, ook al vergat men, ondankbaar genoeg, den vertaler. Van 1562—1637 had het N. T. 1559 de heerschappij en ten deele is het van beteekenis tot nu toe door den invloed op de Statenvertaling. Nu zal het ongetwijfeld ook taalvormend gewerkt hebben, maar dat het — heel anders dan Utenhove's vertaling — als van zelf zijn lezers veroverde en ook op de Dordtsche Synode veel hooger stond aangeschreven, dan Van Wingen's vertaling van het O. T. 9), mag toch in zijn voordeel worden geboekt. Om nu verder een rechtvaardig oordeel te vormen naar den toenmaligen stand der wetenschap' gaan we het zekerst, indien we het werk van J. D. vergelijken met dat van voorgangers en tijdgenooten, letten ook op de bronnen, die hij zelf meedeelt te hebben gebezigd. J. D. heeft niet meegedeeld, welke uitgave van het Grieksche N. T. hij aan zijn vertaling heeft ten grondslag gelegd. Utenhove had dit wel gedaan. Reeds daarin toont Utenhove zich meer den man van wetenschap. Utenhove bezigde het Grieksche N. T. van Robert Stephanus 1550, de z.g. Editio Regia. Dat zegt hij in het voorbericht en dat is ook duidelijk merkbaar. Want van de voor dien tgd vele varianten in de Regia meegedeeld, worden er door Utenhove onderscheidene vermeld10). J. D. vermeldt veel minder van R. Stephanus' varianten dan Utenhove Ook wijkt hij veel meer dan Utenhove van den tekst der Regia af 12). Toch kan er m. i. geen twijfel zijn of J. D. vertaalde weer de Regia. Deze uitgave was toen de meest gewaardeerde. Dat J. D. minder varianten geeft dan Utenhove, zegt niet zooveel, omdat Utenhove ook lang niet alle varianten van Stephanus meedeelt. Dat J. D. nog al eens van den tekst van Stephanus afwijkt, is zeer wel te verklaren, als we later zullen zien. En eindelijk: er kan van een andere uitgave niet wel sprake zijn. Een Roomsche uitgave als de Oomplutensis komt zeker niet in aanmerking. De uitgave van Erasmus gebruikt J. D. niet, want Erasmus' lezingen komen zelden en dan nog meest op een wel te verklaren wijze voor. Een latere uitgave van R. Stephanus kan J. D. moeilijk gekend hebben. Immers sinds 1551 hebben die uitgaven de versindeeling en J. D. zegt uitdrukkelijk, dat hij zijn indeeling aan den Franschen Bijbel ontleende. Er blijft dus niet anders over dan te onderstellen, dat het N. T. 1559 is overgezet naar de Grieksche uitgave van 1550. In zijn voorbericht deelt J. D. zelf mede, dat hij vooral rekening heeft gehouden met de testamenten te Genève gedrukt 1555 en 1556. Hoewel deze uitdrukking tot allerlei vragen aanleiding geeft, staat het toch op grond van het verder volgende vast, dat de Fransche vertaling van het N. T. is bedoeld, zoodat we het N. T. 1559 daarmee hebben te vergelijken 13). Yan Beza kan niet anders zijn gebruikt dan de le druk van de Latjjnsche vertaling met breede kantteekeningen, verschenen 1556/57 u). Yan de Nederlandsche Bijbeluitgaven dient rekening te worden gehouden allereerst met den Liesveldtschen Bijbel1S), de vertaling, die niet alleen tot dusver het meest was gebruikt, maar ook bepaaldelijk in de Embdensche kringen werd gebezigd. Immers Van Wingen ging bij de bewerking van het O. T. van den Liesveldtschen Bijbel uitle). Antithetisch dient te worden gelet op den Bijbel van Mierdman en Gheylliaert van 1556, waaraan Van Wingen zich zoo ergerde 17). Met de genoemde Bijbels is nu het N. T. 1559 — naar het systeem Reuss — op tusschen de 300 en 400 plaatsen vergeleken. Natuurlijk kreeg ik lang niet altijd resultaat. De plaatsen werden naar een bepaald systeem gekozen. Voorop stond de begeerte om behalve over de waarde van de vertaling in het algemeen en haar afhankelijkheid van anderer arbeid ook iets over het karakter van den gevolgden tekst te weten te komen, of anders gezegd te zien, hoe bij verschil van lezing werd gekozen en ondei welken invloed of naar welk beginsel de keuze werd gedaan. Daarom werden uitgezocht. 1) alle plaatsen, waar het N. T. 1559 en het N. T. van Utenhove een tekstkritische kantteekening hebben. 2) plaatsen, waar de oudere Grieksche uitgaven belangrijk van elkander verschillen 18). 3) alle plaatsen, waar in Matth., 1 Kor. en Openb. de 2e uitgave van Erasmus van de Editio Regia verschilt19). 4) verschillende plaatsen, die men langzamerhand door het vergelijken van oude uitgaven als belangrijk ter onderscheiding leert kennen, of teksten, die om allerlei andere redenen thans voor vergelijking in aanmerking kwamen. Van deze plaatsen werd nagegaan, waar een verschil in den gevolgden grondtekst van beteekenis was voor de vertaling. Vanzelf is dit het geval met alle plaatsen van de groepen 1 en 4, terwijl bij 2 en 3 tal van plaatsen komen te vervallen. Zoodoende kreeg ik 300 a 400 teksten. Het aantal is niet precies te noemen, omdat de vergelijking wel eens niet voor al de vergeleken uitgaven van beteekenis blijkt. Voor mij zelf heb ik een tabel gemaakt, waarin zoo afwijking als overeenstemming tusschen de verschillende uitgaven dadelijk te zien zijn. Het afdrukken van die lijst zou echter in dezen tijd van duur papier te veel ruimte vragen Di moet me er mee tevreden stellen, alleen de voornaamste resultaten mee te deelen. Het eerste, dat de vergelijking leert, is wel, dat J. D. zelfstandig naar den grondtekst heeft vertaald. Dit kan blijken uit het feit, dat hij zelfstandigen tekstkritischen arbeid heeft verricht. Soms volgt bij de Eegia, soms wijkt hij — zeer zeker vaak onder den invloed van anderen — van haar af. Men kan niet zeggen, dat hij hierin één lijn volgde. Hij verschilt volstrekt niet altijd van de Regia, als Utenhove of Beza of de Fransche vertaling van haar afwijken. Hij gaat zijn eigen gang. Dat deed hg ook bij het opnemen of weglaten van Stephanus' tekstkritische kantteekeningen (vgl. aant. 11). Allerlei bewijzen zouden van een en ander kunnen worden bijgebracht. Mt. 24 : 31 staat J. D. met de vert. : „werelt" alleen. Mt. 26 : 38 volgde Utenhove Erasmus, J. D. houdt zich met de Pr. vert. aan Steph. Mk. 3: 20 is de vertaling gelijk aan die van U maar J. D. voegt er aan den kant een meer letterlijke vertaling bij. Lk. 3:29 staat J. D. alleen met: Joseph. Lk. 22:44 geeft de kantt. een variant, die niet bij Steph. wel bij Beza is te vinden. Joh. 4: 24 heeft de tekst: Gheest ende Waerheyt, de kantt.: gerechtigheyt, een kantt., die ik nergens heb aangetroffen. 2 Kor. 8 : 20 heeft eveneens een niet thuis te brengen tekstkritische kantt. Gal. 4: 4 volgt de tekst tegen Beza en U. de kantt. van Steph. (vgl. Aant. 2). En wanneer men dan ook, zooals ik aanvankelijk deed, Utenhove's N. T. als basis van vergelijking neemt, bemerkt men spoedig, dat men niet verder komt. Telkens heeft J. D. een andere lezing, een andere opvatting van den tekst enz. Reeds werd in de noten gezien, dat J. D. minder tekstkritische kantt. heeft dan Utenhove; in zooverre kan men zeggen, dat zjjn werk minder wetenschappelijk is. Maar zelfstandig was het zeker. Ook in de kantteekeningen, waarin men tal van eigen of aan andere ontleende verklaringen, meer letterlijke vertalingen enz. aantreft. Van zeer grooten invloed op het vertalen van J. D. was de reeds herhaaldelijk genoemde, in 1556/57 verschenen Latijnsche vertaling van het N. T. door Beza. Tal van eigenaardigheden, afwijkingen van Utenhove enz. zijn zoo te verklaren. Enkele voorbeelden mogen volgen. Mt. 1: 23 ging J. D. tegen alle bestaande vertalingen mee met B. en las : „du salt". Iets dergelgks Mt. 3 : 8 ; Lk. 6 : 9; Lk. 11: 53 (verwecken) ; Rom. 3:2; 7 : 6 ; 8 :11; 8 : 20,21; KI. 1:10 ; Hebr. 9:1; Jak. 3 : 6 20). Onder de vele vergeleken plaatsen werden slechts ongeveer 70 afwijkingen van Beza gevonden. Onder afwijking wordt dan verstaan een plaats, waar het UT. T. 1559 zeer duidelgk een andere lezing volgt of een andere opvatting huldigt. Maar in die afwgkingen heeft J. D. dan ook tegen over Beza zgn zelfstandigheid gehandhaafd. Mt. 10:1 en Lk. Lk. 10 : 22 houdt hjj zich met U. aan Steph. tegen Beza. Lk. 17 : 18 volgt hij alleen Steph. Hd. 27 :28 heeft hn" alleen U. en M. en G. aan zijn zijde. enz. enz. Yan beteekenis was zeer zeker ook de invloed der Fransche vertaling. J. D. heeft tegenover alle anderen de Pransche overzetting gevolgd bv. Mt. 8 : 29 ; 10 : 5 ; 26 : 38; 27 :43. Afwijkingen van de Fransche vertaling (waarbij men bedenke, dat hier de Openb. met talrijke vergeleken plaatsen als niet opgenomen door Reuss buiten rekening blijft) vond ik 72. Gaan Beza en de Pransche vertaling samen, dan stemt het N. T. 1559 daarmede bgna steeds overeen. Met bv. Mt. 1:11, 12 ; 10 : 1 ; 23 : 18 ; 24: 12 (in velen); 24: 31; Mk. 6 : 56 ; 7:4; 12 : 20 ; Lk. 7 : 45 ; 10 : 22 ; 17:18; Hd. 12:12; 12:15; 27:28; 1 Kor. 3:5; 10 :16; Gal. 4:4; Jk. 5 : 12. Vaak betreft het hier plaatsen, waar Beza en de Pr. vert. van Steph. afweken. Slechts een enkele maal (b. v. Mt. 24 : 31; Gal. 4: 4) een individueele opvatting. Een enkel woord dient ook gezegd over den — ongetwg'feld via andere vertalingen of kantteekeningen geoefenden — invloed van Erasmus. In Mt., 1 Kor. en Op. samen vond ik 22 zekere Erasmus-lezingen. Meestal is wel te zeggen, hoe J. D. daaraan komt. Gewoonujk, omdat öf Beza öf de Pr. vert. de lezing had. Slechts enkele malen is dat niet het geval. Zoo Op. 1: 5, waar J. D. met ü. Er. volgt tegen andere vertalingen. Op. 10 i 10 en 12 : 10 (om. onze) met Liesveldt, naar Er. Op. 16 : 4 volgt J. D. Er. tegen alle anderen. Over de overeenkomst en het verschil met ütenhove's M T. kan ik kort zijn. De groote reden van een nieuwe vertaling was gelegen in de taal van het M T. 1556. En we zien dan ook, dat J. D. heel anders, naar onzen maatstaf beoordeeld meer gewoon schrijft en spelt. Het is niet zoo gemakkelijk objektief te zeggen, wie in deze stijl en spellingskwestie gelijk had. Dit is zeker, dat het N. T. 1559 veel meer met den Liesveldtschen Bijbel en dien van Mierdman en Gheyllaert overeenstemt, dan met het N. T. van Utenhove. En even zeer is zeker, dat Utenhove wel eens al te letterlijk vertaalde, tegen het Hollandsch spraakgebruik. "We zullen wel mogen zeggen, dat Utenhove, al te wetenschappelijk, het volk, dat zich niet dwingen laat, dwingen wilde. Dat J. D. tegenover Utenhove zelfstandig werk leverde, is uit het voorafgaande voldoende gebleken. Yan de vergeleken plaatsen weken er 105 van Utenhove af. Men vindt naar verhouding veel van zulke plaatsen in Bom. (op 17 plaatsen, 10 afwijkingen, alle naar Beza). Dat J. D. het altijd bij het rechte eind had, als hij Utenhove verliet, kan ik niet zeggen, Ook de afwijkingen van Utenhove's opvatting zijn soms geschied naar Calvijn of Beza. Yan eigenlijken invloed van Liesveldt zal slechts ten deele, van dien van Mierdman en Gheyllaert wel in het geheel niet kunnen worden gesproken. Beter zal het zjjn te vragen : is er veel toevallige overeenstemming ? En dan moet gezegd: neen. "Wil men een scheiding maken, dan loopt die aldus: aan de eene zijde staan Erasmus, Luther, Liesveldt,' Mierdman en Gheyllaert; aan de andere: Calvijn, R. Stephanus, Beza, Utenhove. J. D. Mierdman en Gheyllaert mogen Gereformeerd zjjn geweest, hun N. T. staat veel meer onder Lutherschen dan onder Calvinistischen invloed. In dat opzicht gaf zeer zeker Utenhove het eerste Gereformeerde N. T. Maar hier en daar is er toevallige overeenstemming tusschen J. D., L. en M. en G. Ik denk hier aan zulke plaatsen, waar J. D. tegen U., B. en de Fransche vert. met L, M. en G. samengaat. Zoo b. v. Mt. 23 :18 ; 24 :12 (in velen); Mk. 7:4; Op. 10 : 10 ; Op. 12:10 om. onze). "Wat hier de oorzaak is, kan ik niet in alle gevallen met volkomen zekerheid zeggen. Maar het ligt voor de hand te denken, dat we hier eigenljjk te doen hebben met lezingen of opvattingen van Erasmus, die b. v. door raadplegen van Luthers vertaling of van den Zürichschen Bijbel zijn ingeslopen. Daarop wijst het feit, dat L. en M. en Qt. samen gaan. Op. 10 : 10 en 12:10 gaat het zeker om Erasmus lezingen. In de andere gevallen vermoedelijk over lezingen of opvattingen, die niet in de 2e, maar wel in latere edities van Erasmus voorkomen. Op al de genoemde plaatsen is er overeenstemming met Luther, zij het niet steeds met diens uitgave van 1545 21). Nog een enkele algemeene opmerking. Nn en dan is J. D. wel eens wat al te vrij in het vertalen, waarbij hij dan echter een meer letterlijke overzetting aan den rand geeft. Een heel typisch voorbeeld levert Mk. 11: 32, waar de tekst biedt: „so vreesen wy" en de kantt. vermeldt: „Grieksch: sy vreesden". Eigenaardig is ook Hd. 25:6. Tekst: „meer", kantt.: „niet meer". En eindelijk het werk van J. D. draagt het stempel van den tijd, waarin hij leeft. Het N. T. 1559 is de eerste Nederlandsche vertaling, die het woord „bisschop" als regel niet meer in den tekst, doch slechts in de kantt. heeft. Alleen 1 Tim. 3:1 en 2 heeft de tekst nog „bisschop", de kantt. „dienaer des woorts". Mt. 26:26 heeft op voetspoor van Calvijn de lezing: „ghedanct" de voorkeur. Joh. 10 : 8 heeft de kantteekening: Hy spreeckt van de ghene, die henseluë voor eë dore des schaepstals opworpen, gelijc de Paus en de syne: alle prophetë hebbë Christum voor een dore aengewesen. Zeker een kantteekening, die den brandstapel kon hebben bezorgd! Na dit uitvoerig onderzoek geloof ik gerechtigd te zijn tot deze slotsom: J. D. leverde een alleszins te waardeeren, nieuwe vertaling van het N. T., onder beslist Gereformeerden invloed. Een overzetting, die allereerst door den Deux-aesbijbel, maar toch ook door de Statenvertaling, waarin ze herzien is gegeven, van onberekenbaren invloed is geweest. Amsterdam. AANTEEKENINGEN. 1. Vgl. mijn Bijbelvertalen, blz. 105—112. 2. Deze bewering is niet te kras. Bij vergelijking van den eersten druk van den Deuxaesbijbel (ex. Dr. J. H. Verloop), waarvan het O. T. 1562, het N. T. 1561 is gedateerd, op plaatsen uitgezocht naar een een later aan te geven systeem, werden slechts de volgende verschillen gevonden. I Tekst a) Algemeen. 1) Het N. T. van 1559 heeft als ontkenning niet, de Dab. en — niet. Evenwel niet konsekwent (Rom. 4:15; 2 Kor. 5:3; Jak. 5:12 heeft het N. T. 1559 en — niet). 21 Er is nog al eenig verschil in de spelling. Zoo b. v. in het al of niet plaatsen van een h. Het meest vallen echter op een paar verschillen in de klinkers. In bepaalde gevallen, waar het N. T. 1559 een o heeft, heeft de Dab. een eu (volen — veulen Mt. 21 :7; logenachtig — leugenachtig Op. 2:2; vlogelen — vleugelen Op. 4: 8) of een tt (Sondtvloedt — Sundtvloedt 2 Petr. 2:5 kant); of een e (wort — wert Ut 14:9). Dan waar J. D. een ie had een ee (regieren — regeeren Mt. 2: 6; Mk. 10:42). Wie bedenkt, dat nog in Nederland groot verschil in de uitspraak der klinkers bestaat, dat nog hier en daar en — niet in de spreektaal wordt gebezigd en dat Utenhove ook juist met de klinkers moeite had, begrijpt, dat zich hier in de spelling openbaart een verschil in uitspraak (tusschen Dyrkinus en Van Wingen ?) b. Enkele plaatsen. Hier en daar komen kleine verschillen voor. Soms mag aan een drukfout bij een van beiden gedacht worden. Lk. 24:11 en Joh. 12:32 mist de Dab. de haken van 1559. Rom. 3 : 2 1559 alle, Dab. allen. Hebr. 10:2 Dab. om. ende II Kantteekeningen. Tamelijk veel verschil is er tusschen de kantteekeningen van den Dab. en N. T. 1559. Hier zijn echter eenige vaste regels op te geven. Vooral heeft op de kantt. van den Dab. Utenhoves N. T. veel invloed gehad. Te verwonderen is het niet. Uit een brief van Van Wingen aan Utenhove van 23 April 4557 (Pijper, Jan Utenhove, blz. XX vlg.) weten we de toedracht. Het N. T. van Utenhove was voornamelijk om de taal slecht ontvangen. Hermannus Entius drong er bij Van Wingen op aan, dat hij het woordje auer, dat zooveel aanstoot gaf, uit den tekst zou nemen. We kunnen ons begrijpen, dat Van Wingen, die altijd met Utenhove had samengewerkt, weigerde. Maar door deze en nog andere redenen had Van Wingen geen N. T., dat hij kon voegen achter het door hem zelf herziene O. T. Want met Utenhove's vertaling kon ook Van Wingen het niet wagen. Het N. T. van J. D. bracht uitkomst. Dyrkinus was eveneens nauw met Utenhove verbonden (Pijper, a. u>., blz. XVI). En het is daarom volkomen te begrjjpen, dat Van Wingen het N. T. 1559 opnam (Pijper, o. «>., blz. 133 vlg.; XXV vlg.). Maar het is evenzeer te begrijpen, dat Van Wingen van Utenhove's werk, dat immers ook zijn werk was, trachtte te redden, wat nog te redden viel en toen hij toch in 4e kantt. veranderingen aanbracht, ook een en ander uit het N. T. 1556 gebruikte. Dat de uitgever, die van Utenhove's vertaling weinig genoegen had beleefd, hem daartoe drong, is niet aan te nemen. Evenmin zal J. D. zijn pas, verschenen N. T. hebben gewijzigd in de kantt, Van Wingen moet het hebben gedaan, wellicht in den tijd, dat J. D. niet te Embden was, hoogstens in overleg met hem. Op deze zaak zal zien, hetgeen Pijper, a. w., blz. 139 vermeldt over Van Wingen's arbeid aan het N. T. Den invloed dan Wan Utenhoves kantt. op die van den Dab. komt in de volgende punten uit: 1) Op tal van plaatsen, waar het N. T. 1559 geen kantt. had en U. 1556 wel, nam de Dab. de kantt. van U. 1556 over. Zoo b. v. Lk. 2:38, 42; 11:53; 15:17; 16:19; Joh, 21:13; Hd. 12:25; 14:17; 1 Kor. 2:11 (le k. van U. 1556); Et 1:17; 4:6; 2 Tim. 2:6; Jk. 2:18; 4:2; 2 Pt 1:1; Op. 14:1; 18:6. 2) Soms beeft een kantt. van den Dab. den tekst van U. 1556. Zoo b.v. Mk. 9:40; Hd. 20:8; Rom. 5:18; 1 Kor. 15:57; 1 Joh. 1:4; Op. 12:18. 3) Een enkele maal heeft de Dab. in de kantt. zoowel den tekst als de kantt. van U. 1556: Rom. 5:6; 1 Kor. 15: 29 (ook de kantt. van 1559) ; of ook de kantt. van 1559 en die van U. 1556: 1 Thess. 2:15; Jk. 3 :6; of de kantt. van 1559 en den tekst van U. 1556: 1 Petr. 1 :4 en 5. 4) 2 Petr. 2 : 8 toont de kantt. van den Dab. gelijkenis met die van U. 1556. Er zijn echter in de kantt. van den Dab. ook afwijkingen van die in het N. T. 1559 van geheel anderen aard. Zoo heeft de Dab. kantt. op tal van plaatsen, waar het N. T. 1559 ze niet had: Lk. 15: 30; Hd. 16:39; 18:27; 19:28; 1 Kor. 11: 34; Ef. 3:21. In het begin is uitdrukkelijk gezegd, dat hier opgegeven werden verschillen tusschen het N. T. 1559 en den eersten druk van den Dab. In de latere drukken van dezen laatste is n. 1. heel wat meer veranderd, hetzij met opzet, hetzij door slordigheid als drukfouten enz. Reeds Le Long, blz. 732 vlg., (vlg. ook blz. 720 en Pijper, a. w., blz. 142) heeft opgemerkt, dat de eerste druk van den Dab. nog du had voor het enkelvoud en ghy voor het meervoud, maar dat dit later door ghy — ghylieden werd vervangen. Deze verandering zou reeds voorkomen in een waarschijnlijk te Frankfort verschenen nadruk van 1565 en sinds geregeld zijn aangebracht. Verder is ook bekend, dat vele van de taanstootelijke kantt." in latere uitgaven geheel of ten deele worden gemist en dat Petrus Hackius in het ÏT. T. de aanteekeningen van Marloratus opnam (Le Long, blz. 741). Er zijn echter nog veel meer verschillen. Zoo volgt in de uitgave, verschenen te Delft bij Cornelis Jansz. in 1583 op de Op. De epistel Pauli tot denLaodicensen, de welcke gheuondm is, in de alder oudtste Bybel die te Worm» ghedruct in. Maar ook in uitgaven, die niets bijzonders hebben en getrouwe afdrukken van de editie van 1562/1561 schijnen, komen tal van afwijkingen voor. Bij vrijze van voorbeeld noem ik bier enkele afwijkingen, gevonden in de uitgave verschenen te Leiden bij Jan Claesz. van Dorp in 1597. Eerst vermeld ik de lezing van 1559—1561 dan die van 1597. Mt. 13:14 met ooren — met den ooren; Ml. 14: 9 te gheuen — haer te gheuen; Lk. 3:26—31 verschilt de schrijfwijze van enkele namen; Hd. 21 :8 seuen — seluen; Rom. 8: 3 voor de zonde — door ; Gal. 4:4 geboren van der, met kant. geworden — geworden wt der. [Dit is zeker een merkwaardige afwijking. N. T. 1559 volgde hier Liesveldt en de kantt. van Steph. 1550 yswa/teym, hoewel Beza in het Latijnsche N. T. van 1556, dat het N. T. 1559 zoo menigmaal volgde, de vertaling natum absurd noemde. De Dab. 1597 keerde terug tot de vertaling van Utenhove 1566: gheworden, kant. gheboren]; Op. 1:10 Sondach — des Heeren dach. [Ook hier terugkeer naar Utenhove 1556, terwijl 1559 bij Liesveldt aansloot]; Op. 13:3 geheel — 't geheel. Ten opzichte van ghylieden is de Bijbel niet konsekwent, b. v. Joh. 14:1 ghi. Dan komt nog een klinkerverandering voor : o — e Job. 8:59; Hebr. 10: 2. Bij de in de kantt. aangehaalde teksten ontbreken de letters. Voorts bevat de druk van 1597 een tijdtafel van Hackius. Verschillen als bij Gal. 4:4 en Op. 1:10 hebben natuurlijk een theologische reden. Het is onmogelijk daarnaar hier een onderzoek in te stellen. Uit het gegevene moge blijken, dat men toch niet kan volstaan door als tot dusver vrij wel uitsluitend geschiedde, de Deuxaesbijbels te vergelijken in de kantt. op Neh. 3:5 en te zien, of die kant. volledig, onvolledig of in 't geheel niet voorkwam, maar dat het noodig zal zijn op andere veel belangrijker verschillen te letten. 3. Over Nederlandsche Bijbeluitgaven in het midden der zestiende eeuw, ten dienste der hervorming sgezinden, in Voor driehonderd jaren, (1869), blz. 126 vlg. 4. Jan Utenhove, blz. 136 vlg. Had ik zelf deze opmerkingen gebezigd, Bybelvertalen, bl. 111, en niet te veel op Le Long vertrouwd, dan was ik daar reeds dichter bij de waarheid geweest. Het hier gegeven artikel is in zijn geheel een poging om een stap verder te komen in zake de Bybelvertalen, blz. 111 en 112 genoemde vragen. Het daar besprokene wordt thans aangevuld en voorzoover het N. T. in den Dab. genoemd is een herziening van Utenhove's N. T., teruggenomen en verbeterd. Wat Le Long, blz. 717 uit Thysius over Van Wingen meedeelt, slaat waarschijnlijk ook op het N. T. 1559, niet op dat van 1556. 5. Bijbels met verschillende data komen meer voor, zie Le Long, blz. 613. Beza's Latijnsche N. T. heeft in de eerste uitgave op het titelblad 1556, in het kolophon 1557. 6. Utenhove 1556 heeft: De openbaring (kantt. Gr. ontdecking) Joannis des God'reders. 7. In zake de versindeeling is nog veel niet helder, vandaar dat ik me in den tekst behoedzaam heb uitgedrukt. De kwestie is te ingewikkeld om haar hier in den breede te behandelen. Gewoonlijk wordt opgegeven, dat de versindeeling van het N. T. het eerst voorkomt in een Vulgata-uitgave, 1548, verschenen bij Rob. Stephanus en dat deze indeeling overging in het Grieksche N. T., dat bij den zelfden uitgever 1551 verscheen. Doch reeds Le Long was beter ingelicht. Hij deelt mede in zijn bezit te hebben een Bijbel van Sanctus Pagninus 1528, waarin reeds een versindeeling voorkomt (blz. 716; overigens verwart Le Long hier bij het spreken over de tegenwoordige versindeeling Rob. en Henr. Stephanus). Deze Bijbel van Pagnïnus schijnt echter ^er zeldzaam te zijn. Nestle (die Sanctes spelt) schrijft*. RE "m' 51 = *f,le„érste druk v" P-> s°» *e erste Bibel mlt W EÏaUAghbSr/ ret b"ten°Ver de ™sind«"»»8 - geschrev n do„" «nT Ahh > (? ?r:g°ry f tornen* op Tlschendorfs octava). VoU gens Abbot staat de zaak aldus. Inderdaad was Sanctus Pagnihus de «êrste, d.e ,n 1528 een volledige» Lachen Bijbel uitgaf vTdeeïd .n verzeg Zgn indeeling van het N. T. is echter een geheel^ere dan de thans gevolgde. Die vindt men het eerst in het N T van Robert Stephanus 1551, terwijl dezelfde Stephanus in 1552 het eerste Fransche N. T. uitgaf met versindeeling. De versindeeling van StephSs werd z„ het met enkele afwgkingen, ook door Beza overgenomen^ Z iSscme dN'T' vanM!,556,(1557)i en later ook in <» 5S£ van 1565. In de verschillende uitgaven van Beza is echter nog al eens eémg vérschil. Utenhove spreekt in zgn voorbericht wel van dé versmdeehng, doch zegt niet, waaraan hij de zöne heeft ontleend De woorden laten toe te denken aan zelfstandigen arbeid, maar daarzHn zTh we"* b„ anT'81 Tkk8 thanS ^^P-verUnstemt3zich wel bij anderen hebben aangesloten. Het Grieksche N. T. van Stephanus van 1550, de z.g. editio regia heeft geen verdeeling. MTr Z t gTW!Bfl;te V°lgenS 2Ön zeSeen 00k n°8 andere ex., zoJdaTheï rÖ k ^ ï d6n t6kSt is Verraoed' dat h« ^«n indeeMng he Gneksche N. T. van 1551, of een Fransen N. T. volgde. J. D schrijft .n zi,n voorbericht, dat hij de versindeeling van den Geneefschen Bnbel volgde. Abbot geeft wel een opgave van de indeelingtverscUllen tusschen Steph 1551, Elzevier 1633 en Tisch. 1869-72,^5 hö dan te kens andere uitgaven vermeldt. Daarmee zgn echter niet alle verschalen tusschen ü. 1556 en J. D. 1559 te Verklaren. Voor de verl indeehng van den Dab. vgl. Le Long, blz. 720 8. Vgl. aant. 5. 9. Vgl. mijn Bijbehertalen, blz. 106 vlg. 10. Van de JSdito Regia berust een exemplaar op de Amsterdams,*Universueusbibliotheek. Voor Utenhove's vertaling grtXSïïï enVantpeH 8aThrij ,d6r Nederia"d**° Letterkunde t Leiden 1 . Utenhove heeft op de volgende plaatsen tekstkritische kanttee kemngen naar Stephanus, die bij J. D. ontbreken. Mt. 1 11 12 Mk ó.Zb d.29, 3:31; 7:40; 7:45; 15:10; 15 : 17 • 16-19- 20 • «W ll:fV,;i0V:tö; 12:32; 21:13; Hd.9:35; 12:25 Ïi-K u' 20:8; 24:8; Rm. 10:8; 15:14; 1 Kr 15-57- r.1 i w mi 5: 9; Jak. 2:18; 4:13; 2 Petr 1 1 bn 'il ■ '« h , " .5,,' * = 16'' het aantal plaatsen, waar J. D. 'iLk^^SLZS^ die bij Utenhove ontbreken: Mt. 10:10; Lk 1-66-11 i«kToo' 7-14 ' ^ 4:2; 2 Petr- 2:18; ,ud- : 19; Op.6-8- 12:11; 14-22- Oo 7-10- R.*q n ',?",' " ' 21:15 R<«n. , , UP. 7 .10, 8:13. Opmerkelijk is zeker, dat in sota- mige gedeelten van het N. T. naar verhouding veel meer tekstkritische kantteekeningen zijn opgenomen dan in andere. 12. Utenhove wijkt van de onderzochte plaatsen slechts van Stephanus 1550 af op de volgende: Matth. 19 : 24; 23:6 (= kant. S. 1550); 25:20 ; 26:26 (= K. S. 50); 26:38; Mk. 12:20 (=K. S. 50); Lk. 17:18; Hd. 21:8 (= K. S. 50); 21:15 (idem); 1 Kor. 12:25,' 16; 1 Tim. 1:4; Jak. 3:12 (K. U. = S. 50); Op. 1 :5; 4 :8; 7:16; 17:7; (Op. 1:5; 4:8; 7:16; 17: 7 naar Erasmus). Natuurlijk zijn' hier alleen plaatsen genoemd, waar het tekstkritische verschil tot verschil in vertaling aanleiding geeft. Wilden we alle afwijking van de Regia opgeven, die we bij J. D. aantroffen, dan werd de lijst veel te lang. Ten deele komen de afwijkingen voor bij de later te noemen groepen. 13. De vergelijking is geschied naar Reuss—Erichson, La Bible Francaise de Calvin, Brunswijk 1896/7 (C. R., vol. 84—85, Op. J. Calv., vol. 56 en 57). De moeilijkheid, waarop in den tekst wordt gedoeld, is vooral deze, dat Reuss geen Fransch N. T. van 1556 kent. Aan een N. T. met dubbelen datum kan bezwaarlijk gedacht, wijl J. D. in het meervoud spreekt. Natuurlijk kan thans op deze kwestie niet nader worden ingegaan. Alleen zij nog vermeld, dat het getuigenis van J. D. een sterk bewijs levert, dat inderdaad Calvijn zelf aan de Bijbelvertaling heeft medegewerkt. Met dit getuigenis moet dan ook de reeks bij Reuss a. w. blz. IV vlg. worden aangevuld. 14. Exemplaar Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. 15. Gebruikt werd de derde druk van 1542 (vgl. Le Long, blz. 568), eigendom van het Ned. Bijbelgenootschap. 16. Pijper, a. te.j blz. XXVI. 17. Pijper, a. to., blz. XXI en XXXI. Gebruikt werd het ex. van het Ned. Bijbelgen, gedrukt 1556. Er is verschil over de vraag, welke vertaling eerder verscheen, het N. T. van Utenhove of de Bijbel van M. en G., in verband daarmee over de vraag, welke uitgave de eerste Nederlandsche Gereformeerde Bijbel verdient te heeten. Voor mij staat het onomstootelijk vast, dat de eer toekomt aan het werk van M. en G. En dat op deze gronden: 1) De druk van M. en G. verscheen evenals U. 1556. Daar U. 3 Nov. uitkwam, is het reeds a priori waarschijnlijker, dat M. en G. vóór waren. 2) Van Wingen schrijft aan Utenhove over diens N. T. (Pijper, a. u>., blz. XXI): Principio dum iam absolvendum esset opus iamque propediem exiturum, communis et publica omnium hic queremonia fuit de nimia insci iptione, qua deterriti Anabaptistae, qui Geiliardica biblia emerant, atque in spem nostrorum Testamentorum hic una atque altera hebdomade substiterant, una cum nonnullis aliis, qui et ipsi iam antea pro aliquanto numero institerant, vacui, imo non licitatis testamentis domum abierunt. Men lette op het plusqupf. emerant. De eenige tegengrond is ontleend aan het postscriptum na een brief van Van Wingen aan Utenhove van 6 Juni (1558) (Pijper, a. to. blz. XXXI): iGeylliardus bina excussit Biblia : altera ad Tigurinorum, ut vult, imitationem, tam depravata, ut multorum vocum quae vel pueris obviae esse potuissent, significationem, in toto fere volumine non sit assecutus: de structura, in qua Christum ipsum Iosephi filium disertis verbis facit, nihil attinet dicere. Titulum addidit fallacissimum, hoe modo, Den bibel in duyts, dat is alle boecken des ouden ende nieuwen Testaments na de oorspronckelijcke spraken, opt alder getrouwtlijckste verduytst, atque landem, ut videtur, a multis perversi iudicii hominibus, quibus lux tenebrae sunt, meretur: reprehensionem verum, quorum erat, pnblicis Ecclesiae gcandalis eruendis operam dare, quonam modo hactenus suffugerit, coniicere satis nequeo. De alteris Geylliardi Bibliis, ad Lutheri exemplar compositis, quia mihi legere non licuit, nihil habeo certi. Haec, mi. D. Utenhovi, in tuum sinum pro tua petitione suffundo" etc. Allereerst doet dit getuigenis van zelf dat nit een vorigen brief niet te niet. Haar het is ook volkomen duidelijk, hoe de zaak staat. Blijkbaar heeft Utenhove, in antwoord op den brief van Van Wingen.afgedrukt Pijper,blz.XX—XXVII, gevraagd (petitio), hoe het toch gelegen was met de Bijbels van G. Deze brief is niet meer bewaard of althans niet gepubliceerd. Daarover heen schreef U. den brief, gedrukt Pijper, blz. XXVIII—XXIX. Van Wingen beantwoordde allereerst den laatsten brief en toen in een postscriptum den vorigen, waaraan hg eerst niet had gedacht. Dat deze onderstelling juist moet zijn, wordt bewezen 1) doordat de door Van Wingen genoemde titel overeenstemt met dien in het ex. van het Ned. Bijbelgen., 2) doordat die andere uitgave ook teruggevonden is. Want blijkbaar is deze bedoeld door Doedes, Theol. Studiën, IX (1891), blz. 169. Vgl. ook Van Druten, blz. 540, 541. Over den eigenlijken bijbel van M. en G. is ook nog nooit uitvoerig gehandeld. Hier zg' alleen meegedeeld, dat deze uitgave geen versindeeling heeft, als kantt. alleen parall. pl., opschriften boven de capita. Duidelijke Gothische druk, in 2 kolommen. Geen afzonderl. titelblad voor het N. T. doch vóór Job.: Dat tweeden deel des Ouden Testaments met den nieuwen. Volgorde: Hebr. Petr. Joh. br. Jk. Jud. 18. Deze plaatsen vindt men aldus, wanneer men niet zeifin de gelegenheid is de edities te vergelijken. We hebben hier alleen te maken met uitgaven vóór 1559. Hoskier, A full accourt and collation of the Greek cursive Codex Ev. 604, App. B, geeft al de verschillen tusschen Steph. 1550 en Elz. 1624 en deelt daarbij telkens mede, wat de andere oude uitgaven lezen. Daardoor krijgt tnen wel niet allé, maar, zooals mg meer dan eens gebleken is, de voornaamste noodige afwijkingen. In ons geval moest met de Lat. vert. van Beza worden gerekend. De belangrijkste verschillen daaruit zijn wel te vinden, als men uit Scrivener's uitgave van het Gr. N. T. de afwijkingen van Beza's Griekschen tekst van 1565 opzoekt en deze naslaat in de Latijnsche uitgave. Voor onze wijze van werken, waarbij van volledig vergelijken geen sprake kan zijn, kregen we aldus een voldoende aantal plaatsen. 19. Deze vergelijking had een bijzonder doel. De vertalingen, die J. D. tot zijn beschikking had, ik noem m. n. die van Luther, die van Liesveldt, de Fransche, zgn naar het N. T. van Erasmus vertaald, zij het, dat ze zich lang niet in alles aan Erasmus hielden. Nu verschillen de Erasmusuitgaven onderling nog al. Maar van Luther (naar wien weer Liesveldt vertaalde) is bekend, dat hij vooral bezigde de 2e uitgave van Erasmus. Nu heeft Yon Gebhardt in zijn Novum Test. Graeee et G-erm. aangegeven, op welke plaatsen de 2e uitgave van Erasmus afwijkt van de 8e van Tischendorf. In enkele boeken heb ik nagegaan, of Steph. 1550 met Er. mede ging of niet en indien er afwijking was, de uitgaven vergeleken. Mt. en 1 Kor. werden willekeurig gekozen. Op. kwam van zelf aan de orde, omdat Erasmus daar een gansch bijzonderen en dus gemakkelijk te herkennen tekst heeft. Ik vond dan ook in Op. niet minder dan 80 plaatsen, waar tusschen Er. en Steph. 1550 een voor de vertaling belangrijk verschil van lezing bestaat. 20. Houdt men in het oog, dat de Statenvertalers van het N. T. een herziening leverden van den Dab. en bovendien nog veel met Beza rekenden (vgl. Geref. Theol. Tijdschr., XIV, blz. 209—289), dan kan men eerst recht beseffen, hoe groot de invloed van Beza op onze Stat. Vert. is geweest. Rom. 5:12 is er een bekend voorbeeld van. 21. Blijkens de uitgave van Bindseil en Niemeyer.