KORT BEGRIP 11698 ^^^^ DEE CHRISTELIJKE RELIGIE, MET DOGMATISCHE AANTEEKEMINGEN EN TOEGELICHT MET HET OOG OP STROOMINGEN EN SEKTEN VAN ONZEN TIJD. DOOE H. BAKKER, pred. te Amsterdam. KEMINK & ZOON, OVEB DEN DOM TE UTBECHT. 1924. . 45 ct. KORT BEGRIP DEB CHRISTELIJKE RELIGIE, MET DOGMATISCHE AANTEEKENINGEN EN TOEGELICHT MET HET OOG OP STROOMINGEN EN SEKTEN VAN ONZEN TIJD. DOOR H. BAKKER, pred. te Amsterdam. KEMINK & ZOON, OVEE DEN DOM TE ÜTEECHT. 1924. EEN WOORD VOORAF. Naast den Heidelbergschen Catechismus wordt het Kort Begrip nog altijd veel gebruikt. Gelukkig! Er moge in allerlei andere vraag- of leerboekjes veel goeds zijn, deze beiden dragen het kerkelijke stempel. De Synode van Dordt keurde het Kort Begrip goed^ Het is, met de noodige toelichting, ook nog voor dezen tgd een uitnemende leiddraad. Die toelichting wordt hierbg aangeboden. Deze uitgaaf is er op berekend, om er 2, desnoods 3 jaar over te doen. Het le jaar vraag en antwoord leeren; het 2e jaar de dogmatische aanteekeningen bespreken; het 3e jaar de toelichting (kleine letter) omtrent Stroomingen en Sekten onder de oogen zien. Voor dit laatste kan mgn Stroomingen en Sekten van dezen tijd (uitg. 'Kemink en Zoon, Utrecht) de gewenschte inlichtingen geven. Ik heb er gemakshalve telkens met een S S. blz. ... naar verwezen. Nog menige leemte zal er in nhjne aanteekeningen over zjjn. Ik houd nuj voor opmerking en aanvulling aanbevolen. H. BAKKER, pred. te Amsterdam. KORT BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE AFDEELÏNG L 1 Vraag. Hoeveel stukken zjjn u noodig te weten, opdat gij welgetroost zalig leven en sterven moogt? Antwoord. Drie stukken: Ten eerste, hoe groot mnn zonden en ellende zjjn. Ten andere, hoe ik van al mgn zonden en ellende verlost worde. Ten derde, hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zj}n. Welgetroost. Den eenigen troost geeft de 1« vraag van den Heidelbergschen Catechismus op classieke Wijze te kennen: Welke is uw eenige troost, beide in leven en| sterven? Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijns, maar mflns getrouwen Zaligmakers, Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor al mijne zonde» volkomenlgk betaald en mg uit alle geweld des duivels verlost heeft; en alzoo bewaart, dat jfcnder den wil n^ns hemelsehen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook dat mg alle ding tot mijne zaligheid dienen moet. Waarom Hg mg ook door zgn Halfeen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt. — Te weten. Van buiten leeren niet genoeg. Geestelijke kennis; de H. Geest alleen leidt in al de waarheid. Hij gebruikt daartoe de waarheid der H. Schriften. Zóó komt het tot de rechte kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid. Let op in welke tijden de vraag naar den eenigen troost (het Kort Begrip is n.1. een uittreksel van den Heidelbergschen Catechismus) opkwam. 1568: Dagen van vervolging, verwaïrftg en druk. In Duitschland, Frankrijk, Zwitserland. Ook in ons vaderland. En Bakker, Kort Begrip. „ -al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze leering tevoren geschreven, opdat wfl, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden" (Romeinen 15:4). Helaas.dat velen in onzen tp dien kant niet uit willen. Praktisch Materialisme zoekt 't bij geld en goed, genot en aanzien (zie gelijk, verloren zoon, Lucas 15 : 11—16). De „Dageraads-mannen" (Atheïsme) verwachten het (S.S., blz. 2) van de uitspraken der wetenschap. Het Pantheïsme daarentegen spreekt van „het bankroet der wetenschap" (S.S., blz. 10) en troost zich in autosuggestie (bespiegeling van het Al-ééne) (S.S., blz. 15). De Spiritisten vragen de dooden (S.S., blz. 27). Be Astrologen zoeken wijsheid en vastheid in het trekken van den horoscoop (S.S., blz. 53). Enz. Toch is er maar één troost: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere" (Romeinen 7:24, 25). EERSTE DEEL. Van des menschen ellendigheid. 2 Vr. Waaruit kent gij uwe ellendigheid? Antw. Uit de wet van God. Ellendig, d, i. uitlandig. De mensch is uit het paradna verdreven. — Het geweten zegt niet genoeg. Dat is een klok die wel loopt, maar... zij Is van de wijs. Gods wet geeft den regel aan. Onderscheid: 1. de ceremonieele wet; 2. de burgerlijke wet; 3. de zede wet. Wat is de grootste ellende van den mensch? Dat hij zijne ellende niet ziet. Of... dat hfl ze ziet, waar ze niet 't allereerst en allerdiepst is; wel armoede, schande, verlatenheid enz.; maar niet de zonde, „Hoe groot mijne zonden en ellende zijn", dat is de wonde tot op den bodem peilen. Dat is het gevaarlnke in de pantheïstische levensbeschouwingen van onzen tgd (Spiritisme, Christian Science, Theosofie, Anthroposofie, Ster in het Oosten, zie S.S., blz. 14); het zondebesef wordt weggefilosofeerd. God staat niet boven den mensch, als Schepper, Wetgever, Vader ia Jezus Christus; maar Hfl is in den mensch, één met den mensch. Het Alééne. De tegenstellingen van heiligheid en zonde, van zonde en genade vallen hier weg. Zelfverlossing, geen verlossing door Jezus Christus, Gods Zoon, wordt hier verwacht En dus in het eind ook geen dankbaarheid tot God, maar aanbidding van den mystieken mensch; autosuggestie. 3 Vr. Wat heeft God in zgne Wet bevolen? Antw. Dat heeft Hg ons schriftelijk in de Tien Geboden begrepen, welke aldus luiden, Exodus 20. Deuteronomium 5: Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Het eerste Gebod. Gij zult geene andere goden voor mijn aangezicht hebben. Het tweede Gebod. Gfl zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten, en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en mijne geboden onderhouden. Het derde Gebod. Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden, die zijnen Naam ijdellijk gebruikt. Het vierde Gebod. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen. Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen; gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daarin is, en Hn rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denaefcren. Het vijfde Gebod. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, geeft. Het zesde Gebod. G$ zult niet doodslaan. Het zevende Gebod. Gij zult niet echtbreken. Het achtste Gebod. Gij zult .oiet stelen. Het n%gende Gebod. Gij zult geen valsche getuigenis spreken. tegen uwen naaste. "Het tiende Gebod. Gg zult niet begeeren uws naasten huis. Gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noen zijnen ezel, noch iets, dat uws naasten is. De eerste mensch kende Gods wet ook; maar als een natuurwet, een ingeschapen levensregel. Door de zonde werd die wet verduisterd. Daarom is ze opnieuw gegeven op den Sinaï. Voor Israël, zeker; maar zij is ook onder de Nieuwe Bedeeling nog geldend. Daarom wordt zij voorgelezen in de kerk. Zg is als een spiegel te gebruiken. „De wet is geesteljjk" (Romeinen 7 :14); dus, blnf niet aan de letter hangen, Jahanaes zegt ons bijv. ten opzichte van het 6e gebod, hoe: „Een iegelijk die znn broeder haat, is een doodslager" (1 Johannes 3:15). — Ook „Uw gebod is zeer wijd"' YPsalm 119:96). Het bepaalt zioh niet louter tot oud-Israël; het geldt ook de NieuwTestamentische gemeente. Het gaat voort tot alle volken. iHet bestrjjkt alle terrein; het huisgezin, de school, de kerk, den staat. 4 Vr. Hoe worden de Tien Geboden verdeeld? Antw. In twee tafelen. 5 Vr. Wat is de inhoud van hetgeen God u gebiedt in de vier geboden der eerste tafel? Antw. Dat ik den Heere, mijn God, zal liefhebben van ganseher harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede en met alle krachten. Dit is het eerste en het groote gebod. Matthëus 22 : 37, 38. De eerste tafel leert onze verhouding tot God (1. afgoderij; 2. beeldendienst; 3. 'sHeeren naam; 4. 's Heeren dag). De tweede tafel leert onze verhouding tot den naaste (5. gezag; 6. leven; 7. eer; 8. goed; 9. naam; 10. zich wachten ook voor de booze gedachte). — De hoofdsom der wet is liefde. — De liefde tot God gaat vóór alles. — Liefde tot God vóór alles. „Opdat het zfl, gelflk geschreven is: Die roemt, roeme in aen Heere" '(1 Oorinthen 1: 31). Maar de Remonstrantsche dwaling, die den menflch verheft ten koste van i> God, staat telkens weer, zij tin een andere gedaante, op uit haar grat. ^oo in het Modernisme, in de kerk. Zóó in de stroomden en sekten buiten de kerk (bnv. Spiritisten, Scientisten, Theosofen, Anthroposofen, Vrnmetselaars, Adventisten, Apostolischen, Mormonen, Russellisten, zie S.S.). Onder allerlei religieuze termen maakt men God tot dienaar van den mensch; en nog wel de zondige mensch. Wfl zeggen: de mensch niets, God alles! 6 Vr. Welke is de inhoud van hetgeen God u gebiedt in de zes geboden der tweede tafel? Antw. Dat ik mgn naaste zal liefhebben als mijzelven. Aan deze twee geboden hangt de gansche Wet en de Profeten Matthëus 22:39. Wie is mijn naaste? Dat leert de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan (Lucas 10: 30-37.). Zeltzucht is uit den booze Maar zelfliefde is goed. Velen spannen het paard achter den wagen. Ze beginnen met r 5 ue° het evaneelie bennen ze nog niet. De Theosofen prediken bijv. een „Universeele Broederschap" (S&, blz 36V en zï, leeren dat de Natuur ons daartoe brengen moet. Zoo stenen de Vrijmetselaars de moraal op hoogen prn's- maar de waarde van de Christelijke religie daarvoor verzwijgen zfl (S.s! blz. 57). - Eerst zondekennis; dan verlossing; daarna pas vernieuwing des harten. AFDEEL ING II. 7 Vr. Kunt gij dit alles volkomenlh'k houden? Antw. Neen; maar ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten, en Gods geboden met gedachten, woorden en werken te overtreden. Bewijzen geeft: 1. de H. Schrift (bijv. Romeinen 7:18, 21 23)2. de geschiedenis; 3. het geweten. - Niet allereerst het slechte' voorbeeld, maar de zondige natuur verderft den mensch. - Onderscheid jonden in gedachten, woorden, werken. - Vele beletselen houden gelukkig den mensch nog in toom; bnv. fatsoen, beschaving, vrees voor aenschen, geweten enz.; maar de zondige natuur wekt in den mensch neigmgen, die van hem een hater van God en zijn naaste maken. Bakker, Koit Begrip. Haat tegen Gods Zoon, Woord, weg, volk. — Tegen den naaste: Ieder is zichzelf het naast! of: 't Hemd is nader dan de rok. — Geen half werk; „volkomenltjk". God is een God van volkomen heiligheid en volkomen zaligheid. Hoogmoedig en onwaar staat de natuurlijke mensch tegenover deze verpletterende belijdenis. Het Atheïsme „de Dageraad" en dergelijke) volgt Nietzsche en leert: wees natuurlek; zoo wordt gjj oppermensch (S.S. blz. 4). — Sociaal-democraten en Communisten zien deze neiging wel bjj de kapitalisten; maar dat ze ook in het hart van den proletariër zou zijn, ontgaat hun. — De Pantheïsten van allerlei soort (Spiritisten, Scientisten, Theosofen, Anthroposofen, zie S.S.) vereenzelvigen God en mensch; en betrekken dus God in de verkeerde neigingen des menschen. Hieronder moet het verantwoordelijkheidsbesef en schuldgevoel van den mensch wel jammerlijk lijden. 8 Vr. Heeft God u alzoo boos en verdorven van natuur geschapen? Antw. Neen; maar Hg heeft mg' goed en naar zjjn evenbeeld geschapen in ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid. Geschapen. God is de Schepper van den mensch. Wat beteekent dat? — Goed; dus zonder gebrek aan lichaam of ziel. — Naar zijn evenbeeld. Is dit wonderlijk? Het kind Inkt immers op zijn ouders; uiterlijk; ook innerlijk. — Onderscheid het beeld Gods in ruimer en enger zin. Ruimer: wat den mensch onderscheidt van de dieren, namelijk redelijkheid en onsterfelijkheid. Enger: ware kennis, gerechtigheid, heiligheid. — Hof van Eden. Staat der rechtheid. — Drievoudig ambt van den mensch: profeet, priester, koning; de H. Cat. (vr. 6) drukt dit aldus uit: „opdat hij God zijnen Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben, en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude om Hem te loven en te prijzen." De Prediker (7 :29) zegt: „Alleenlijk, ziet, dit heb ik gevonden, dat God den mensch recht gemaakt heeft; maar zij hebben, vele vonden gezocht". Vóór de 19e eeuw was het stuk der schepping niet in het geding. Darwinisme en Materialisme hebben hier verandering in gebracht. Door evolutie (Darwin erkende nog het bestaan van God) uit den oerkiem is alles in den loop van millioenen jaren ontstaan; ook de mensch zelf. Vanwaar die oerkiem is en of er nu geen onderscheid moet gemaakt tusschen lichaam en geest, zijn vragen, waar men dan licht overheenstapt. Het Atheïsme haalt den Schepper van den troon. Maar ook den mensch. Want in plaats van beelddrager Gods wordt bij verlaagd tot een product der stofwisseling. Uit het lagere komt immers het hoogere; uit de een of andere diersoort de mensch (S.S. blz. — Het Pantheïsme meent wel het recht der religie te erkennen ; maar wischt de grenzen tusschen God en den mensch, Schepper en schepsel uit. Ook hier weet men niet van den mensch als beelddrager Gods; hfl wordt heel eenvoudig met God vereenzelvigd, aan Hem gelijk (S.S. blz. 11, 14). 9 Vr. Vanwaar komt de verdorvenheid, die in u is? Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid van Adam en Eya in het Paradijs, waar onze natuur alzoo is verdorven, dat wjj in zonden ontvangen en geboren worden. „Verre zfi God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht" (Job 34:10). Dat sta bg dit stuk voorop! God is heilig. — Hjj stelde een proefgebod. Dit was om den mensch vrijwillige gehoorzaamheid te leeren. Dan zou de mensch hooger gemeenschap en inniger geluk hebben. — De schuld van onzen val ligt niet bjj God; maar bij satan's ingeving en 'smenschen ongehoorzaamheid. — Val; de mensch valt camelflk uit den hoogen staat waarin God hem gesteld had, in de diepste ellende, 'tls afval. Het beeld Gods wordt verdorven. De erfzonde sluipt in. Wfl worden zondaren. Toch z$jn er „kleine overblijfselen" (Dordtsche Leerregels III, IV art. I), nl. ver stand, wil, gemoed, geweten, onsterfelijkheid; ofschoon, dit alles is ook door de zonde aangetast. Grooten strijd heeft het stuk van 's menschen val teweeg gebracht. Men begon met het gezag der H. Schrift en de historiciteit van Genesis 3 te ontkennen. Reeds het Modernisme ontkende smenschen val. De tegenwoordige stroomingen gaan in dat voetspoor voort. Het Pantheïsme ziet dan ook in de zonde geen ongehoorzaamheid aan God, maar de heerschappij van de stof over den geest. Het haalt de heiligheid Gods neer; en verzwakt het schuldbesef bfl den mensch (S.S. blz. 14). — Christian Science verklaart zonde en zondeval heel gemakkelijk tot een waan. Hier loopt verantwoordelpheid en schuldbesef des menschen dus al groot gevaar. Men luistere toch naar Johannes' woord (I Johannes 1:10): „Indien wfl zeggen, dat wij -niet gezondigd hebben, zoo maken wfl Hem tot een leugenaar en zijn Woord is in ons. niei." — De Mormonen kan men ternauwernood ernstig nemen; zjj fantaseeren er wild op los. Zij zeggen dat de God, met wien wij op onzen planeet hebben te maken, Adam is; en deze eerste mensch is niet gevallen; integendeel, allengs tot den rang der godheid opgeklommen (S.S. blz. 82). 10 Vr. Wat is dat voor een ongehoorzaamheid geweest? Antw. Dat zh' hebben gegeten van de vrucht des booms, welke God hun verboden had. Wat Genesis 3 ons verhaalt, is geen verdichting. Het is geschiedenis, bittere werkelijkheid, die zich dagelijks herhaalt. Satan is de verleider. De slang het instrument. Eerst zaait hfl twijfel en ongeloofin 's menschen hart: „Is het ook dat God gezegd heeft?" dan wekt hg hoogmoed: „gijlieden zult den dood niet sterven"; en nog meer: „gij znlt als God wezen"; daarna prikkelt hij de begeerlijkheid: „en de vrouw zag,dat de boom een lu>t was voor de oogen"; en tenslotte volgt de daad der ongehoorzaamheid: „en zg nam van zijne vrucht en at"; en nu tiert het kwaad voort: „en zij gaf ook haren man met haar en hij at". 11 Vr. Gaat ons de ongehoorzaamheid van Adam aan? Antw. Ja; want hjj is ons aller vader, en wh' hebben allen in hem gezondigd. Wij zijn één menschelnk geslacht. Niet los van elkaar. Een menschheid. Eén gezin, waarvan de eerste mensch Adam het hoofd en de vertegenwoordiger is. Gehoorzaamheid had niet alleen voor hem, maar ook voor heel zijn nageslacht zegen gebracht. Nu kwam de vloek. Hier geldt het werkverbond, d. i. Gods verplichting tegenover den mensch om zijne gehoorzaamheid te beloonen, maar de ongehoorzaamheid te straiïen. „Zoo dan, gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, alzoo ook door ééne rechtvaardigheid komt de. genade over alle menschen tot rechtvaardigmaking des levens" (Romeinen 5:18). Christus is de tweede Adam. Wat wij in het hedendaagsche leven met solidariteit bestempelen, is hier van beteekenis. Wij kunnen ons van de verkeerdheden van onze ouders, onze omgeving, onzen tijd niet los maken. Een vo'k lijdt onder de willekeur van zijn regeerders. Een gemeente onder de zonde van haar voorganger. Een gezin onder de uitspattingen van zijn hoofd. Zoo hebben we dan ook wel degelijk met de overtreding van ons stamhoofd, den eersten mensch, te maken. God handelt met hem als hoofd van heel het gezin. Zijne schuld wordt, naar de leer der H.-Schrift (Eomeinen 5:12—21), onze schuld. Goddank, dat de gerechtigheid van Christus, den tweeden Adam, ook weder door toerekening onze gerechtigheid worden kan. 12 Vr. Zoo zijn wij dan onbekwaam tot eenig goed als uit onszelven en geneigd tot alle kwaad? Antw. Ja; tenzij wjj door den Geest Gods wedergeboren worden. Onderscheid: 1. natuurlijk goed (eten en drinken); 2. burgerlijk goed (nette positie); 3. uitwendig zedelp goed (matig en eerlijk); 4. uitwendig godsdienstig goed (bijbellezen, bidden, kerkgaand Dat alles is nog niet: inwendig geestelijk goed, goed voor God, volkomen goed. — Wedergeboorte is noodzakelijk. Nachtgesprek metNicodemus (Johannes3). Wedergeboorte is geen beschaving, ontwikkeling, verbetering; 't is algeheele vernieuwing des harten. Een daad Gods! Voed daarom geen valsche lijdelpheid en gerustheid; maar ga tot God! Pelagianen en Remonstranten, Evangelischen en Modernen veronderstellen den vrijen wil ten goede in den natuurlijken mensch. Wedergeboorte en bekeering in den Bpelschen zin kennen zij dan ook niet. — In die lijn gaan de Pantheïsten ook. Doordat zij de grenzen tusschen God en mensch uitwisschen, vervagen zfl ook de grenzen tusschen het natuurlijke- en het genadeleven. Wedergeboorte, als een volstrekte genadedaad Gods, loochenen zij (S.S. blz. 13). Zjj prediken zelfverlossing en zelfverbetering. — Dus precies het tegenovergestelde wat de Pessimisten van onzen tnd (Schopenhauer, atheïst, pessimist) leeren; dezen wanhopen aan de wedergeboorte des menschen, die gevangen zit in de banden der zelfzucht. En ook aan het herstel der werèld (Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes). — De Vrijmetselarij hondt er een geloof boven geloofsverdeeldheid op na tS.S., blz 57); zij meent dat moraal heel goed zonder religie mogelijk is - ' De Ster in het Oosten wijst, evenals Theosofen, Anthroposofen en Spiritisten, den mensch ook al op eigen kracht ■ zie hiar beginselverklaring S.S., blz. 44). — Derhalve, in al deze richtingen en stroomingen altijd weder verheffing van den schuldigen mensch; en dat ten koste van Gods souvereiniteit en genade. 13 Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en verdorvenheid ongestraft laten? Antw. Neen Hjj; maar naar zn'n rechtvaardig oordeel wil Hjj die tijdelijk en eeuwig straffen, gelijk geschreven staat: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in alwat geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen. Galaten 3:10. „De bezoldiging der zonde is de dood." Onderscheid: 1. lichamelijke; 2. geesteljjke; 3. eeuwige dood. — Tgdelgke straf: ter waarschuwing. — Br is nog onderscheid in de eeuwige straf: „Doch ik zeg u, het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zjjn in den dag des oordeels dan nlieden" (Mattheus 11:22). — Is dan God ook niet barmhartig? Gods rechtvaardigheid en zijne barmhartigheid sluiten elkaar niet uit. „God is een rechtvaardige Rechter en een God, die te allen dage toornt" (P.*alm 7:12). Die toorn is geen drift of hartstocht, zooals zij zich bij den zondigen mensch menigmaal openbaren; maar een volkomen haat tegen alwat boos is. Gods toorn en gericht gaat over alle zonden, aangeborene en die in gedachte, woord of daad worden verricht. Helaas! ons geslacht wil van den toorn en het gericht Gods niet weten. Men verdoezelt deze stukken op allerlei manier. Nadat dit eerst in de Groninger en de Moderne theologie is gebeurd, vindt men het nu bjjv. bjj de Theosofen. Zg nemen de wet van Karma aan, d. w. z. de wet van oorzaak en gevolg. In dit of in een zijner volgende levens (hun leer der Reïncarnatie hangt hier weer mee samen) zal de mensch de gevolgen zgner verkeerdheden moeten dragen (S.S., blz. 39, 40). „Want zoo wat de mensch zaait, dat zal hg" ook maaien" (Galaten 6:7). Van een goddelijk gericht is hier geen sprake; evenmin bestaat de mogelijkheid van goddelijke genade en vergiffenis. — In datzelfde spoor gaan ook de Scientisten. Zij verklaren met zonde en dood, ook oordeel en straf voor een waan. De hel is in hun oogen, evenals bg Mevr. Blavatsky, een wanbegrip (S.S., blz. 33). — Tenslotte, ook in de leer van de wederherstelling aller dingen (dat n.1. alles eens terecht zal komen) en in die van de conditioneele onsterfelijkheid (dat n.1. de goddeloozen na den dag des oordeels ophouden te bestaan), gelijk zg door Christen-theologen zijn voorgedragen, tracht men de barmhartigheid Gods te redden; maar ten koste van zijn recht. AFDEELING III. HET TWEEDE DEEL. Van des menschen verlossing uit zijne ellende. 14 Vr. Hoe kunt gij deze straf ontgaan, en wederom tot genade komen? Antw. Door zulk een Middelaar, die tezamen waarachtig God en een waarachtig, rechtvaardig mensch is. Zorgeloosheid zegt: vrede, vrede en geen gevaar. — Er gaat echter van Gods rechtmatigen eisch niets af. Zijne wet moet volkomen vervuld. Zoo dit onmogeljjk is, dan is er een volkomen verzoening noodig. — Wfl maken echter de schuld nog dagelijks meerder! Weer goedmaken is een afgesneden zaak. — Slechts een (be)middelaar die rechtvaardig tusschen God en mensch in staat en tegelijk met den mensch mensch, met God God is, kan dit werk van verzoening en verlossing volbrengen. Waar zondekennis ontbreekt, geeft de mensch zich licht, op. de een of andere wijze, aan zorgeloosheid over. Genotzucht, werelddienst, stof- en mensch-vergoding zijn groot in onzen tijd. De oppervlakkigheid en wereldzin worden door de pers, het tooceel, de letterkunde in de hand gewerkt Het ongeloof wordt door de Dageraad, een vrijdenkers vereeniging, gepropageerd. Los van de kerk! is de leuze. — Ondertusschen is de onvoldaanheid en de geestelijke armoe groot. Hoe kan het anders, wanneer de mensch God niet tot zijn recht laat komen? En den raad des vredes versmaadt? De weg der bemiddeling en' verzoening, door God gewezen in zjjn Woord, voert tot de zaligheid. 15 Vr. Wie is die Middelaar? Antw. Onze Heere Jezus Christus, die in éèn persoon waarachtig God en een waarachtig, rechtvaardig mensch is. Mozes is de middelaar van het Oude Verbond. Van de wet! Maar zij brengt geen leven en zaligheid. — Christus is de ware en de èenige Middelaar. Waarlijk God: „In den beginne was het Woorden het Woord was mj God en het Woord was God" (Johannes 1:1)' Waarlflk mensch: let op geboorte, ontwikkeling, behoeften, aandoeningen, sterven. Rechtvaardig mensch: „Want wij hebben geen hooge- priester die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen gelijk als wij, verzocht is geweest, doch zónder zonde'' (Hebreën 4:15). — Door Gods vrije genade geschonken. — Door liet Evangelie van Oud- en Nieuw Testament bekend. Het Modernisme mankte van Jezus Christus den Middelaar een Profeet en Voorbeeld. Feitelijk drnkte zij Jezus Christus uit den Christeljjken godsdienst weg Vandaar, dat nu sommigen - onder de Modernen (bijv. Bakels) voorstellen, dat wfl ons niet meer naar Christus zouden noemen En daartegenover buigen de re.chtsr Modernen zich weer tne'-r om naar de Bijbelsche léer; zg spreken bij. voorkeur van de Christus-idee, den eeuwigen Christus, dtn Christusgeest enz. — De Theosofie zet de lgn van het oorspronkelijke Modernisme nu voo t. Met Mevr. Blavatsky zegt zij dat bij haar de kern van alle godsdiensten is; daardoor miskent zij het wezen des Christendoms; immers Christus als Verlosser staat in het middelpunt.daarvan (S.S. blz. 41). — Rudolf Steiner en zijn Anthroposofie wgkt hierin zeer beslist van de Theosofen af. De allesbeheertchende positie van den Christns erkent hij. Maar de verzoening en het middelaarschap van den Christus is hem vreemd (S.S. blz. 48). 16 Vr. Kunnen de engelen onze middelaars niet zjjn? Antw,. Neen zg; want zg' zg'n noch God, noch mensch. De engt-len zgn troongeesten. Rangen: aartsengelen (1 Thessalonicensen 4: 16); overheden en machten in den hemel (Efezen 3:10). — Een deel der engelen is gevallen; de satan is hun overste; hg is ook de verleider van den mensch en alzoo de overste dezer wereld. — De goede engelen zgn gedienstige geesten, uitgezonden tot dienst van Gods kinderen. Bij hen is blijdschap over één zondaar die zich bekeert. Zg verschgnen ook telkens in het aardsche leven van den Zaligmaker. — Maar zelve middelaar zgn, is onmogelijk; want ze zgn geest; hebben noch lichaam noch ziel, terwijl de straf toch aan lichaam en ziel moet geboet. — Geen ander schepsel kan voor ons voldoen. De • medemensch kan zgn eigen zonden niet eens goed. maken. Het dieroffer is wel profetie der verzoening; doch meer niet; „Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme" (Hebreën 10: 4). Tegen den duivel en zgn booze engelen zg onze bede: „En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze' i (Mattheüs 6:13). Ba onze strg-d: „Wederstaat den duivel en hg zal van u vlieden» (Jacobus 4:7) En op den dienst der goede engelen mogen wg hopen. Immers „zgn zfl niet allen gedienstige geesten die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zS' heid beërven?» (Hebreën 1:14). Maar hef, evenïs de heulgen, «ZS611? Tken' gelSk de ^omschen dat doen, is onsch^taurlgk. En de geesten der afgestorvenen zoeken, gelijk op de Spiritistische seances gebeurt, leidt ook den verkeerden kant d™ Hle£eeMChnP ?*ï de geestenwereld is geen gemeenschap met den dneëenigen G-od, loopt uit op zelfbedrog (S.S. blz. 26). 17 Vr. Kunnen de heiligen onze middelaars niet zijn? Antw. Neen zij; want zij hebben zelf gezondigd, en znn niet anders dan door dezen Middelaar zalig geworden. De Roomsche kerk: heiligen. Overtollig goede werken. Bekwame voorbidders voor den zondigen mensch. - In de H. Schrift - ieder geloove een heilige, nl. in Christus. In zichzelve zgn ze zondaren. Zelfs Maria zegt: „nign geest verheugt zich in God mfln Zaligmaker» (Lucas 1:47). — Heiligenverering is Godonteering. De Mariadienst (denk bgv. aan Lourdes) nam in onze dagen een hooge vlucht Juist daaraan, zeggen Roomsche schrSfrï kan men iemand als goed-Roomsch herkennen. - Deze meVch«ÏÏÏÏÏS? tRomeTvi°dt ™» o™al. wS, Protestanten, hebben ZSSL (88 bT; 7^ m^ll*' VT- b8 Mon™>* en Aposmischen (S.S. blz. 73, 80) ontkomt men er niet aan. De Ster in het Oosten een afdeeling van de Theosofie, verheerlijkt Krishna- Murti als den komenden Wereldleeraar (S.S. blz 44) Hef i« S'roS^IS Tisl^ " —' *™ " "«» * 18 Vr. Zullen ook alle menschen door den Middelaar Jezus zalig worden, gelijk zij allen door Adam zijn verdoemd geworden? Antw. Neen zy, maar alleen zij, die Hem met een oprecht geloof aannemen, gehjk geschreven staat: Johannes 3 :16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeborm Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hébbe. In Adam, de eerste, allen schuldig. - Verdoemelijk. — Niet allen door den tweeden Adam zalig. Christus zegt zelf: „Gaat in door de Bakker, Kort Begrip. enge poort, want wijd. is de poort en breed is de weg die tot het verderf leidt en velen zg"n er die door dezelve ingaan; maar de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt en weinigen zijn er, die dezelve vinden (Mattheüs 7:13, 14). — Oprecht geloof is noedzakelijk. — Onderscheid: 1. ingebeeld, 2. historisch, 3. tjjd-, 4. wondergeloof. Onvoldoende. — Oprecht geloof is het werk Gods. „Hetwelk de H. Geest door het Evangelie in mijn hart werkt", zegt de H. Cat. (vr. 21). Het Remonstrantisme leerde dat het aan den mensch staat om te gelooyen of niet. Dat is niet naar Schrift en belijdenis. Ook niet naar de werkelijkheid van het Christelijke leven. „Maar alleen degenen die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd", zegt de H. Cat (vr. 20), D.w.z. in zijn lgf, in zgn mystieke lichaam opgenomen. Dus een heilsdaad Gods! Hing het aan ons, dan was er een Verlosser; maar verlosten waren er niet. — Het Heilsleger met zgn tot de uiterste consekwentie doorgedreven methodisme prikkelt wel het gevoel. Maar werkt dat het geloof? Het doet dooir zgn methode afbreuk aan de leer van de rechtvaardigmaking uit het geloof (S.S., blz. 106). — De Theosofie miskent de leer der genade en des geloofs; zij leert Reïncarnatie, d.w.z. dat men het leven nog eens en nog eens overdoet; en door boete eindelijk tot volmaaktheid komt. Zij schakelt Christus dus feitelijk uit; en dan ook het oprechte geloof in Hem (S.S., blz. 42). 19 Vr. Wat is een oprecht geloot? Antw. Het is een zekere kennis van God en van zijne beloften, ons in het Evangelie geopenbaard, en een hartelijk vertrouwen, dat nüj al mijne zonden om Christus'* wil vergeven zijn. Bijbelkennis is onvoldoende. Kennis van God en zjjne beloften; geestelijke kennis! Versmaad in overgeestelgkheid de kennis niet. „Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed" (Spreuken 19:2). — Ons in het Evangelie geopenbaard. „Hetwelk God zelf eerst in het paradgs geopenbaard heeft (Genesis 3:15); en daarna door de heilige patriarchen en profeten heeft laten verkondigen; en door de offeranden en andere plechtigheden der wet laten voorbeelden; en ten laatste door zgn eeniggeboren Zoon vervuld" (H. Cat. vr. 19). — En een hartelijk vertrouwen. Let er op, dat de kennis ook in het geloof zit. Maar dat is het geloof niet alleen; ja niet vooral. Schriftgeleerunetój Leerheiligheid! Vertrouwen legt den band. In het gewone leven. In het verkeer met God. - Het geloof kent geen twijfel. Wel kan er twijfel in den geloovige zijn. Daarom onderscheiden wjj tusschen de hebbelijkheid en de daad des geloofs; ook tusschen het wezen en het welwezen des geloofs. Ons in het Evangelie geopenbaard. Onthoud dat! God en zijn beloften kennen wij niet uit de natuur, noch uit de wet Evenmin uit ons gemoed, het inwendige woord genoemd door de Wederdoopers van vroeger en de geestdrijvers van onze dagen Uok niet uit de belijdenis en het godsdienstige leven der gemeente gelijk de Ethische theologie wil. Noch ook door de kerk, zooals Rome zegt Het Evangelie, eerst hoorbaar door het profetische woord, zichtbaar door de Oud-Testamentische ceremoniën, vervuld in Jezus Christus, en daarna neergeschreven in de H. Schrift .is de bron voor ons geloof. - Dat geloof, gegrond in het Evangelie, gaat dan ook uit boven het proefondervindelijk bewijs, dat bnv dé Spiritisten trachten te geven om het ongelflk van het Materialisme duidelgk te maker, (S.S. blz. 24). - Daarom gaan wg ook niet mede met de Theosofen. Zij laten zich (Mevr. Blavatsky met haar Mahatma's, Catherine Tingley, S.S. blz. 38), in stee van door de openbaring van het Evangelie, door eigen openbaring leiden. En dan komt voor het geloof „het inzicht," (S S blz 41) m de plaats. Zoo is het ook bij de Sciëntisten. Voor hen is de inspiratie van „Science and Health" (d.i. wetenschap en gezondW'w^ oa?eVan. Mevr. Eddy-Baker, de hoogste openbaring (ö.8. Wz. 29). Zoo is het Pantheïsme „de dood voor alle objectieve Schriftwaarheid; het laat verstand en hart over aan zichzelf (ö b. blz. ld). — Ook bjj de sekten wijkt men vaak geheel van de openbaring van het Evangelie af. Bjjv. de Mormonen, die niet putten uit het eenvoudige Evangelie, maar uit „hun gouden bijbel» net boek Mormon (S.S. blz. 78). Of de Russellis ten, wien het gelukt is, met veel spitsvondigheid, van den Bijbel een tijdtafel te zoe^S 97* 98? ^ d° ^ Van iernStig B«belonder- 20 Vr. Welke is de hoofdsom van hetgeen God ons in het Evangelie belooft en bevolen heeft te gelooven? Antw. Dat is begrepen in de Twaalf Artikelen des algemeen Christelijken Geloofs, die aldus luiden: 1. Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. 2. En in Jezus Christus, zijn eenniggeboren Zoon, onzen Heere; 3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; 4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; 5. Ten derden dage opgestaan van de dooden; 6. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders; 7. Vanwaar Hg' komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. 8. Ik geloof in den Heiligen Geest. 9. Ik geloof één heilige, algemeene, Christelijke Kerk, gemeenschap der heiligen; 10. "Vergeving der zonden; 11. Opstanding des vleesches; 12. En een eeuwig leven. Het geloof. Hoe? — Maar vergeet niet; Wat? Geloof is geen stemming. Het heeft een inhoud: hetgeen ons God in het Evangelie be looft. Hoofdsom in de twaalf artikelen des geloofs. — Het recht der geloofsbelijdenis (confessie) wordt door de H. Sehrift gehandhaafd: I Petrtts 3: 15, „en zp altoos bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u wetenschap afeischt van de hope die in u is." — Algemeen: Het is de belijdenis van alle Christelijke kerken. — Ongetwijfeld Christelijk: In deze geloofsbelijdenis spreekt het ware Christendom. Sommigen zeggen dat zg aan den Bjjbel genoeg hebben. Door belijdenisschriften, vastgesteld door menschen, willen zg zich niet laten binden. Aanvankelijk was de Christelijke belijdenis dan ook heel kort: Mattheüs 16:16: „Gg zgt de Christus, de Zoon des levenden Gods". Maar aangezien elke ketter zich op Gods Woord beroept, werd Gods kerk wel gedwongen de waarheid daartegenover uitgebreider te belu ien en den hoofdinhoud des geloofs uit te spreken. Noodzakelijk is echter, dat er van de belijdenis beroep op Gods Woord mogelgk zg. — Onder de stroomingen van onzen tg"d is men van belijdenissen niet gediend. Mevr. Blavatsky, en met haar de Theosofie, plaatst zich tegenover het theologische Christendom en predikt de vrije gedachte (S.S. blz. 36;. Ook onder de Vrijmetselaren is men tegen geloofsbelijdenissen en dogmatiek gekant; wel is opmerkelijk (en dat gebeurt meer), dat men zelf 't meest dogmatisch bevooroordeeld is (S.S. blz. 60). — De Sekten houden er natuurlijk hun speciale geloofsartikelen op na. De Mor- monen bjjv. hebben 13 geloofsartikelen, die tamelgk Christelijk klinken. Bijv. het le: „Wg gelooven in God den Vader en in Jezus Christus zjjn Zoon en in den H. Geest". Maar deze vlag dekt een heidensche lading, uit Joodsche, Mohammedaansche, Grieksche, Romeinsche en ook Christelijke bestanddeelen saamgesteld (S.S., blz. 81). AFDEELING IV. 21 Vr. Als gjj behj'dt te gelooven in God, den Vader, en den Zoon, en den Heiligen Geest, verstaat gij daarbij drie goden? Ant. Geenszins; want er is maar éen eenig waarachtig God. Er is een God. Dat bewgst men niet, evenmin als men het bestaan van de zon zou bewijzen. Er is geen volk, dat niet gelooft aan een hoogere macht. — Daar is één eenig God. De heidenen geloofden aan vele goden. Israël verhief zich boven het heidendom: „Hoor, Israël! de Heere uw God is een eenig'Heere" (Deuteronomium 6:4). Dat is ook onze Nieuw-Testamentische belgdenis: „Dit is het eeuwige leven dat zg U kennen, den eenigen waarachtigen God" (Johannes 17 : 3a). Hoe zou er trouwens meer dan één God kunnen zijn? Kunnen twee goden almachtig, alomtegenwoordig enz. zijn? — Op grond van Gods Woord belgden wg dat deze eenige God drieëenig is. Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis (art. 8) zegt: één in wezen en nochtans in drie personen onderscheiden. Romeinen en Grieken, ook onze Germaansche voorvaderen, waren in den ouden tgd polytheïstisch veelgodendom). Wij, Christenen, zgn monotheïst .ééngodendom \ Van de vroegste tijden af geloofde men aan een hoogere macht. Rede en natuur beide openbaarden dat. In den nieuweren tijd is de hoogmoed des menschen, nog meer dan zijn verstand, tot het Atheïsme gekomen. Het Materialisme alles: stof en kracht> staat het geloof aan God in den weg. Maar het Spiritisme (dat zich ten taak stelt de geestelgke wereld te bewgzenï loopt dit gevaar ook, doordat het zgnsondanks in materialisme vervalt •< materialisatie van geesten, fotografeeren van geesten enz. S.S., blz. 26) — Het Pantheïsme spreekt wel van God; doch ziet Hem als de andere zg'de van de wereld. Het kent geen levenden, persoonlijken God (S.S., blz. 18, 14). Dat is het euvel, dat ons bg Theosofen iS.S., blz. 41), Scientisten, Anthroposofen enz. telkens weer stoot. 22 Vr. Waarom noemt gjj dan drie: den Vader, den Zoon, en dén Heiligen Geest? Antw. Omdat God zich alzoo in zijn Woord heeft geopenbaard, dat deze drie onderscheiden personen de eenige en waarachtige God zgn, gelgk wy ook gedoopt zgn in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Mattheüs 28: 19. De leer van Gods drieëenheid wordt ons niet geopenbaard door natuur of rede. Het is een verborgenheid, die verre boven de rede uitgaat. God heeft zich alzoo in zjjn Woord geopenbaard. Bijv. Genesis 1:26: „En God zeide: Laat ons menschen maken, naar ons beeld, naar onze geljjkenis"; hier spreekt God van zichzelven in het meervoud. Of Psalm 45:8: „Daarom heeft U, o God! uw God gezalfd met vreugdeolie, boven uwe medegenooten"; hier worden twee personen uitdrukkelijk onderscheiden. In het N. Testament openbaart God zich in zijn Zoon, die enze gestalte aanneemt: „Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in denwelken lk mijn welbehagen heb!" (Mattheus 17:3); en in den H. Geest, die op den Pinksterdag werd uitgestort. Daarom worden wij ook gedoopt in den éénen naam van den Vader, den Zoon en den H. Geest. — Dezen God kunnen wjj nooit begrijpen. Maar door omgang kunnen wij Hem wel leeren kennen. Hjj maakt zich aan ons bekend door zjjn namen: Jehova (Heere); Vader, Zoon en H. Geest. Jodendom en Mohammedanisme hebben een strak en koel monotheïsme. In de bjj uitnemendheid Christelijke leer der drieëenheid Gods vindt de gedachte van de levensvolheid Gods zjjn uitdrukking. De Vader bestaat door zichzelven; Hjj ii de bron van alle leven, de fontein van alle goeds. Van den Zoon zegt Hjj: „Gij zijt mjjn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd" (Psalm 2:7); van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt Hjj gegenereerd door den Vader. En de H. Geest gaat uit van den Vader en den Zoon.— De Socinianen in den reformatorischen tjjd, de Modernen in onzen tjjd hebben, vaak met koud-rationalistische redeneering, het leerstuk der drieëenheid bestreden. — Bij de Pantheïsten (Theosofen, Ster in het Oosten, Scientisten enz.) vervaagt men dit stuk. Men spreekt er niet eens van den Oneindige, maar van het Oneindige (S.S., blz. 46). — Van de Vrijmetselaren, die immers tegen alle dogma's zjjo, ja feiteljjk de religie zelf uitschakelen, moet men slechts ontkenning van dit geloofsartikel verwachten (S.S., blz. 60). — De Mormonen daarentegen knoopen weer aan bjj het heidensche veelgodendom. Zfl spreken zelfs van goden en godinnen. Bijv. Adam, onze stamvader, is bjj hen geworden tot een god (S.S., blz. 82). 23 Vr. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde? Antw. Dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, die hemel en aarde uit niet geschapen heeft, en nog door zn'ne voorzienigheid onderhoudt en regeert, om zijns Zoons Christus wille mgn God en myn Vader zn'. Gelooven in God! Wat is: gelooven aan God? — Gods schepping. De wereld is niet eeuwig: „In den beginne schiep God den hemel «n de aarde" (Genesis 1:1). Wat is scheppen? „Hij spreekt en het is er. Hjj gebiedt en het staat er" (Psalm 33:9). De rede leert ons de schepping niet. vDoor het geloof verstaan wij, dat de wereld door liet Woord Gods is toebereid" (Hebreën 11:3). Het doel der schepping is, dat alle andere schepselen gemaakt zjjn „om den mensch te dienen, teneinde de mensch zijnen God diene" (Ned. Geloofsbel. art. XII). — Gods voorzienigheid. „Hij draagt alle dingen door het Woord zijner kracht" (Hebreën 1:3). Middelen (regen, zonneschgn, brood, water, geneesmiddelen). Geen toeval bestaat. Hjj regeert alle dingen. Gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, vruchtbare en onvruchtbare jaren. Het grootste en 't kleinste. De haren des hoofds. Ook de zonde. Hjj laat ze toe of belet ze; beperkt of leidt ze. God is geen werker, wel een Wreeker van het kwaad. — De geloovigen zgn Gods kinderen. Uit] kracht der schepping? Neen, de zondeval kwam tusschenbeide. Uit kracht der genade. Door het geloof in Jezus Christus. In onderscheid met wat de H. Schrift ons leert aangaande de schepping, onderhouding en regeering Gods kwam Darwin met zijne stelling, dat God de soorten niet had gemaakt, doch ze in den weg der evolutie uit den oercel had laten voortkomen (S.S., blz. 1). Hec Materialisme trok de ljjn verder door en verklaarde het heelal louter uit stot en stofwisseling. Karl Marx, de vader der Sociaal-democratie, paste dit stofbeginsel toe op de historie der volken (het historisch-materialisme). Van goddelijke voorzienigheid en regeering wilde hij niet weten. Hg trachtte uit den loop der historie te bewijzen, dat de stoffelijke belangen overheerschend zijn; en de geestelijke niet. De eene waarheid wordt hier aan de andere opgeofferd (S.S., blz. 5). — Het Pantheïsme daarentegen vervolgt de lijn van de oude natuurgodsdiensten, van de Indiërs, de Perzen (S.S., blz. 1), van de Grieksche filosofie, van Spinoza; en ontdekt achter de natuurversclnjnselen een geheim- zinnige macht Daarom spreekt de Theosofie van de albezieldheid, het goddelijke leven, Atman (S.S., blz. 39). De Anthroposofie (S.S., blz. 49) en de Astrologie (S.S., blz. 52) spreken hiervan ook. — Komt men onder de Vrijmetselaren, dan wordt daar denaam van God den Vader niet genoemd; van een bepaalden godsdienst, Christendom, Jodendom, Mohammedanisme (Lessing, de 3 ringen) willen ze niet weten (S.S, blz. 57). 24 Vr. "Wat gelooft gij met deze woorden: En in Jezus: Christus, zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere f Antw. Dat Jezus Christus de eeuwige en éénige Zoon des Vaders zij, éénswezens met God, den Vader, en den Heiligen Geest. De geloovigo is Gods kind: „Want gij zjjt allen kinderen God» door het geloof in Christus Jezus" (Galaten 3 :26). Christus is echter Gods eeniggeboren Zoon. Wij zgn slechts aangenomen kinderen; Chrijfeus is de natuurlijke Zoon van God. Wjj zfln het geworden in den tnd; Christus is de eeuwige Zoon. — De Vader deelt van eeuwigheid tot eeuwigheid hetzelfde goddelijke wezen mede aan den Zoon: „Ggt zg: mgn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd" (d.i. voortgebracht), Psalm 2:7. Ook dit is een heiïgeheim! Maar... een heilgeheim. De namen (bflv. Mjjn Heere en Mijn God! Johannes 20:28), eigenschappen (alwetend, alomtegenwoordig, onveranderlijk enz.), werken (schepping, onderhouding, zondenvergeving), eere (doop enz.) van Jezus Christus wijzen op zijne godheid. — „Onzen Heere"; want Hg" heeft ocs gekocht met zgn bloed en verlost uit het geweld van den satan. Zoo wordt de geloovige Christus' eigendom: „Gg zjjt duur gekocht, zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zfln" (I Corinthen 6:20). De Arianen in de 4e eeuw, de Socinianen in den tgd der kerkhervorming, de Modernen in onzen tgd verwerpen het eeuwige Zoonschap van Christus; en zien in Hem een mensch van uitnemende hoedanigheden. Meer niet. Ook bg de buitenkerkelijke religie, bij Theosofen, Spiritisten enz. noemt men den naam van Christus wel met eere; doch maakt ten slotte van Hem wat men wil. Door de openbaring van het Evangelie laat men zich niet leiden. Zoo zien vele Spiritisten in Jezus een gewenscht medium. Vandaar dat Huet, pred. te Goes, die 5 jaren lang met bet Spiritisme meedeed, eindelijk bekende: „Ik raak hier mgn Heiland kwg't" (S.S., blz. 24). Paulus belijdt van den Christus: „Die in de gestaltenis Gods znnde, geenen roof geacht heeft G ode even gelgk te zgn" (Fiüppenzea 2; 6); en voorts: „Ja gewisseln'k, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijnen Heere" (Filippenzen 3:8). 25 Vr. Gelooft gij niet, dat Hy' ook mensch geworden is? Antw. Ja ik; want Hg is ontvangen van den H. Geest, en géboren uit de maagd Maria. „En huiten allen twgfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in het vleesch" (I Timotheüs 3:16). De Vader zendt zgn Zoon; de H. Geest overschaduwt Maria; maar de Zoon treedt in het werk der verlossing op den voorgrond. Zoo is de Zone Gods door een wonderbare ontvangenis geboren uit de maagd Maria. Hij die in den hemel zonder moeder was, was op aarde zonder vader. Hoe heel anders spreken hier de Pantheïsten dan de H. Schrift het doet. Is het wonder? Rudolf Steiner zegt in zijn Anthroposofisch stelsel, dat alwat bestaat, ontplooiing van den Algeest is.' Daarvan is nu Christus de hoogste openbaring. En bij het Kerstevangelie gaat het niet om de menschwording Gods; maar om den occulten inhoud, d.w.z. de tfldlooze geboorte van den eeuwigen Christus (S.S., blz. 60). 26 Vr. Is dan zyn godheid veranderd in de menschheid? Antw. Neen; want de godheid is onveranderlijk. Toen Christus ons vleesch en bloed aannam, bleef Hy nochtans die Hg was. En Hg werd wat Hg niet was. Hij heeft zichzelven ontledigd, gewis! Maar dat beteekent niet, dat Hij bg zijne vleeschwording zich van zgn goddelijke deugden ontdeed. Dat kan niet. „Bg welken geen verandering is noch schaduw van omkeering" (Jacobus 1:17). Maar de heerlgkheid zijner goddelijke deugden heeft Hjj voor een tgd verborgen; nochtans bezat Hij ze ook in den staat zgner vernedering 27 Vr. Hoe is Hy' dan mensch geworden? Antw. Door aanneming der menschheid in éénigheid zyns persoons. Christus is waarachtig God en waarachtig mensch. Hg nam eene natuur en geen persoon aan. In Hem zgn niet twee personen. Maar Bakker, Kort Begrip. e in die ééne persoon zgn twee naturen, een goddelijke en een menschelijke. Inderdaad, zgn naam is „Wonderlijk" (Jesaja 9:5); Hjj wordt als kind geboren en is de „Sterke G-od". 28 Vr. Heeft Hy dan zgne menschheid uit den hemel medegebracht? r*'éi' Antw. Neen Hy; maar Hu' heeft die aangenomen uit de maagd Maria, door de werking des H. Geestes, en is alzoo ons, zjjnen broederen, in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hebröen 2:17; 4 :15. De Wederdoopers zeiden, dat Hg zgne menschheid uit den hemel medebracht; want Jezus' lichaam kon niet uit Maria zgn; zij meenden dat door de zonde de eerste schepping zóó slecht geworden was, dat daarvan niets meer te verwachten was. De H. Schrift zegt echter duidelijk, dat Hij „het zaad der vrouw", „het zaad Abrahams" is. Menschelgke ontwikkeling, behoeften, gewaarwordingen. — Uitgenomen de zonde. „Dien die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt" (II Corinthen 5 : 21). Ook geen erfzonde; want van den H. Geest werd Hg ontvangen in het vleesch. „Dat Heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden" (Lucas 1:35). De Roomsche kerk tracht de reine geboorte van den Christus te beveiliger, door van af het jaar 1854 de onbevlekte ontvangenis van Maria te leeren. Daarentegen ging Irving, de vader der Apostolischen, zoover, dat hij, ofschoon hg' het eeuwige Zoonschap aannam, het vleesch des Heeren zondig noemde (S.S. blz. 70). AFDEELING V. 29 Vr. Waarom wordt Hg' Jezus, dat is Zaligmaker, genaamd? Antw. Omdat Hg' zgn volk zalig maakt van hunne zonden. Matth. 1 :21. Gg' zult zgnen Naam heeten Jezus, want Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden. Jezus = Jozua (bet. De Heere helpt). — Eigennaam, niet van menschen, maar van God gegeven (Mattheüs 1:21). — Zalig = vol, vol van geluk, het hoogste geluk. — Zaligmaken is niet louter: in den hemel brengen; maar verlossen van de zonden (1. schuld; 2. straf3 macht der zonde). Door zijne gehoorzaamheid verwerft Hij dè zaligheid; door zgn Geest deelt Hfl ze ons mede. 9 hJ? £lm0^mwfew ,eerden' dat Jezns de zaligheid voor allen heeft verworven; en nu staat het aan ons die door het beloof !S onszelven toe te passen Het Remonstrantisiiee d0°°eXrf 50f g tin meuwe vormen en onder andere namen, telkens wteJ Ookin zelf'far Verl0S8in^ Doch »en melnt uit zfcnzelt daartoe te kunnen komen. Helaas! Men ziet het niet Xt de verhossing van den Allerhoogste komt. Van Hem^ allee?' Den naam Jezus m zgne algenoegzaamheid en liefelijkheid kent men SS. 30 Vr. Is er anders geen Zaligmaker? r,fl!ntH: Nefn;/ant er is 00k onder den hemel geen andere naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden, (dan de Naam van Jezus). Handelingen ê • 12 Jezus Christus is de eenige Zaligmaker. Daarom moeten we onze b£fhl 7 n Cn de heiUgen- AUe vereeril* - aan¬ bidding hebben de apostelen immers afgewezen (Handelingen 10-25 26- anPderearoT ^ bedevaarten en andere goede werken kunnen ons evenmin helpen. Wacht het ook niet van misoffer en aflaat. Dat alles is metterdaad verloochening van den eenigen Zaligmaker. ë PrSanïn^ % TV" in °DS alkr hart" Onder met de daad' ^aO|.eerden bestaat ook wel een „verloochenen me Zr, I den eenigen Heiland Jezus, ofschoon zjj in Hem Eeraar„f een "T " men zoekt b« een bepaalden zflrzTndin^/'°U^,SCbiBVer ; b*> Z«Q gebeden, zgn bevindingen, zgn zendmgsgver of filanthropie. - Op dezelfde wgze zondigen de van hVr'V0 hUD, "evelingsdenkbeeld stellen L de p aats Bijv f ?Z0fT g,el0°f iD JezuS Christus en die gekruisigd. ÏÏv de,?dv™tisten, die meenen te beschikken over de gaven en LÏntV6! bekomende eeuw; en daarvoor het geLo* In den eenigen Heiland Jezus achterstellen (S.S. blz. 95). 31 Vr. Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, genaamd? Antw. Omdat H« met den Heiligen Geest is gezalfd en van bod den Vader verordineerd tot onzen grooten Profeet, tot onzen eenigen Hoogepriester en tot onzen eeuwigen Koning. Christus: am&fcnaam. - Christus is gezalfd, niet met olie (dat ge- beurde onder de Odde Bedeeling met profeten, priesters, koningen), maar met den H. Geest. Bn zjjn Doop in den Jordaan (Mattheüs 3:16). — Drie ambten. — 1. Profeet. Hoogste profeet. Als zoodanig: a. Woord Gods (wet, evangelie) verkondigd; b. toekomende dingen (val van Jeruzalem, einde der wereld) voorspeld; c. wonderen en teekenen verricht ; d. met zgn wandel getuigd (Johannes 4:34); e. het leerambt ingesteld (Mattheüs 28:19). — 2. Hoogepriester. Als zoodanig: a. zichzelven geofferd (denk aan de ceremoniën van den Grooten Verzoendag); b. met zjjn voorbede pleitende bg God; c. zgn volk zegenend met alle geestel jjke zegeningen. — 3. Koning. De Koning der koningen. Het Hoofd zjjner gemeente. Hjj regeert door zgn Woord en Geest. Zijne onderdanen: de geloovigen. De grenzen van zgn rjjk: de einden der aarde. De duur: eeuwig. — De geloovigen heeten Christenen, omdat zg door het geloof lidmaten van Christus zgn en alzco zjjner zalving deelachtig. Zoowel het ongeloof als het bijgeloof is in onze dagen groot. Het Atheïsme loochent Gods bestaan; en dus ook Gods openbaring. Het kan Christus nooit als onzen „hoogsten Profeet en Leeraar" (H. Cat. vr. 31) erkennen, al maakt het soms gebruik van zgn woord en wandel (S.S. blz. 6). — Het bjjgèloof neemt zjjn toevlucht weder tot amuletten en fetisch (zie naar vliegmachines, auto's enz.); ook waarzegsters raadpleegt men druk. Dat is ongetwijfeld ook één van de redenen dat de Roomsche kerk met hare mirakelen (Lourdes, het mirakel van de H. Stede) in trek is. Op nog andere wgze openbaart het zich onder de stroomingen van onzen tgd. Denk aan het Occultisme (S.S. blz. 16). — De Astrologen, uitgaande van de allesbezielheid, vinden het levensbeginsel overal, maar vooral in de sterrenwereld; daarom trekken zg den horoscoop; dat is hun profetie. — Zien we rond bg de Sekten, dan bespeuren wg dat de Apostolischen het apostelambt, in plaats van het drievoudige ambt van den Christus, tot het fundament huns geloöfs makeE. Das dezelfde fout waartoe de Roomsche kerk vervallen is met het pausdom. De heilsfeiten raken op den achtergrond. Men gaat dan zeggen: „de toegang tot den genadetrpon in het hart van vader Niehaus'' (S.S. blz. 74, 76). — De Darbisten dosn aan het profetische ambt van Christus tekort, wanneer zg het leeraarsambt verwerpen, dat steunt op Christus' woord: „Wie u hoort, hoort Mg" (S.S. blz 90). — De Mormonen miskennen, evenals de kerk van Rome, de bedeeling van het Nieuwe Testament en het priesterschap van Christus, wanneer zg" naar den Oud-Testamentischen eeredtehstterruggrjjpen en in hun gelederen zelfs onderscheiden tustchen een A&rouitisch priesterschap en dat van Melchizedek (S.S. blz. 83). 32 Vr. Wat heeft dan Jezus Christus gedaan om ons zalig te maken? Antw. Hij heeft voor ons geleden, is gekruisigd en gestorven, is begraven, en nedergedaald ter helle, dat is, Hjj heeft de helsche pijn geleden, opdat Hg ons van de tijdelijke en eeuwige straffen der zonden verlossen zoude. Den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelnk geslacht heeft Hjj gedragen. Zelfs de helsche pijn (zielestrjjd in Gethsemane; aan het kruis: „Mjjn God, Mijn God, waarom hebt Gjj Mjj verlaten? ') heeft Hem gefolterd. — Dit zoenoffer (naar den regel: „en zonder bloedstorting geschiedt geene vergeving', Hebreën 9:22) diende, „opdat Hij ons van de tn'deljjke en eeuwige straffen der zonde verlossen zoude '. De dwaling van het Modernisme en de Groninger theologie, die Christus' zoenwerk miskenden en wel smadelijk van de „bloedtheologie' der orthodoxie spraken, zet zich in de buitenkerkelijke religie voort. Onder Theosofen, Scientisten, Spiritisten, Anthroposofen enz. verwacht men van de zelfloutering en zelfverlossing, wat wij van de reiniging door Jezus' bloed verwachten- Tot de volmaaktheid vaart de mensch in eigen kracht voort; is het niet hier, dan in een volgend leven (Reïncarnatie). Hemel en hel, eeuwige gelukzaligheid en rampzaligheid zjjn er niet. God verlost niet den mensch. Integendeel, hun pantheistisch godsbegrip brengt mee. dat de mensch God verlost. Voor vergiffenis, genade, verzoenirg is hier evenmin als voor het kruisoffer plaats (S.S. blz. 42). 33 Vr. In welke natuur heeft Hn' dit geleden? Antw. Alleen in zjjn menscheljjke natuur, dat is, zijn ziel en zijn lichaam. De Middelaar heeft geleden. Doch Hjj heeft twee naturen, een goddelijke en een menscheljjke. Naar zjjn goddelijke natuur kon Hij.echter niet lijden. Immers ljjden is gedrukt worden door hoogere macht; doch Wie is hooger dan God? Bovendien is de goddeljjke natuur onveranderlijk. — Naar lichaam en ziel (noem daarvan bejqjzen uit de lijdensgeschiedenis) was zijn Inden; want met lichaam en ziel is er gezondigd.. Oude dwalingen staan ia onzen nieuwen tgd op uit hun graf. Zóó het Docetisme der eerste eeuwen, dat van de ware menscheljjke natuur van Christus niet wou weten, om des te sterker zjjn goddeljjke natuur te handhaven. In dat voetspoor treden de Scientisten. Van de stof willen ze niet weten. Lijden in het lichaam is een waan. Het Docetisme breiden zjj feiteljjk uit over alle menschen. Zjj ljjden zelf aan den ergsten waan (S.S., blz. 30.). 34 Vr. "Wat heeft dan zjjn godheid hiertoe gedaan? Antw. Zjjn godheid heeft door hare kracht de aangenomen menschheid alzoo gesterkt, dat zjj den last des toorn Gods tegen de zonden heeft kunnen dragen en ons daarvan verlossen. Ofschoon zgn godheid niet geleden heeft, heeft zjj nochtans meegewerkt in het groote ljjdensproces: 1. Door hare heerlgkheid gedurende het ljjden te verbergen. 2. Door zjjne aangenomen menschheid te ondersteunen om den last des toorns Gods tegen de zonde, waaronder zjj anders zekerljjk bezweken was, te dragen. 3. En wanneer eenmaal de gerechtigheid en het leven herwonnen zjjn, ons die weder te geven. Het dageljjksche misoffer der Roomsche kerk is een miskenning, niet alleen van het kruisoffer op Gol gotha, maar ook van de godheid van Christus, werkzaam in de verlossing zjjns volks. Van het misoffer wordt n.1. geleerd, dat Christus hierdoor het kruisoffer van Golgotha toepast op zjjn geloovigen. Alsof Hjj dit niet kon doen door zjjne godheid, majesteit, genade en Geest. AFDEELING VI. 35 Vr. Is Christus dan in den dood gebleven? Antw. Neen; maar Hg is ten derden dage opgestaan van de dooden, tot onze gerechtigheid. Romeinen 4 : 25. „De Heere is waarlgk opgestaan!" Bewjjs:l.het eenstemmige verhaal der apostelen; 2. het getuigenis der engelen; 3. het getuigenis der wachters; 4. de verschoningen. — Drieërlei nut brengt zgne opstanding: 1. „tot onze gerechtigheid"; 2 „ten andere worden wjj ook door zg"ne kracht opgewekt tot een nieuw leven"; 3. „ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding", aldus de H. Cat. (vr. 45). Langs de 4 trappen van den staat der vernedering (l. gekruist, 2. gestorven, 3. begraven, 4. nedergedaald ter helle) is Christus tot de diepste vernedering voortgegaan. Langs de 4 trappen van den staat der verhooging (1. opstanding, 2. hemelvaart, 3. zitting aan Gods rechterhand, 4. wederkomst ten oordeel) geraakt Hg tot de hoogste heerlijkheid. De opstanding zelve heeft geen mensch gezien; wel den Opgestane. Hoevelen betwijfelen dit heilsfeit! Of vervluchtigen het, doordat zn van geen lichamelijke opstanding willen weten. Zoo onder Modernen, onder de lieden van de buitenkerkelijke religie enz. Hiermede wordt het getuigenis der H. Schrift ontkend; en elke verschijning tot vrome vérdichting gestempeld. — Onder de Sabbatisten (een sekte die veelal samengaat met het Adventdsme, zie S.S., blz. 95) wordt in zooverrede opstanding van Christus miskend, dat men de beteekenis van den opstandingsdag niet ziet in het rechte licht. Aan de letter der wet hangt men. De Geest maakt evenwel levend. En nu vervulde Christus het sabbatsgebod door zijne rust in het graf op den zevenden dag. Maar op den eersten dag staat Hij op; dan begint de NieuwTestamentische, d. i. de eeuwige sabbat. 36 Vr. Waar is Christus nu, naar zijne menschheid? Antw. Hij is opgevaren ten hemel en zit ter rechterhand Gods, des Vaders, dat is, verheven in de hoogste heerlijkheid boven alle schepselen. Lees het verhaal van de hemelvaart bij Marcus (16: 19) en Lucas (24: 50, 51; en Handelingen 1:9). — Alleen naar zflne menscheln'ke natuur is Hg opgevaren; natuurlijk niet naar zgne godheid. —- Voor de oogen zgn^r jongeren, dus zichtbaar, is Hg ten hemel gevaren. Zg konden er naderhand van getuigen: „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wg' gehoord hebben, hetgeen wg' gezien hebben met onze oogen, hetgeen wg' aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens dat verkondigen wg u" (1 Johannes 1:1). — Van den Olijfberg voer hij op naar den hemel. Zoo zeker als deze aarde een plaats is in het heelal, is de hemel het ook. Daar is Christus naar zgn verheerlijkte menschennatuur. 37 Vr. Waartoe is Hjj daar zoo hoog verheven? Antw. Inzonderheid, opdat Hij vandaar zijne gemeente zou regeeren en onze Voorbidder zjjn bij den Vader. Christus is ook in den hemel werkzaam voor 'zijne kerk hierbeneden. Hij blijft het hoofd des lichaams. Evenwel regeert bij zgne kerk door organen, dat zgn de ambtsdragers. Eerst waren dat apostelen, profeten en evangelisten. Straks herders en leeraars; en nevens hen ouderlingen en diakenen. „En dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars" (Efezen 4:11). — Bovendien is Hij daar onze Voorbidder. Want als hoogepriester zjjns volks bracht Hij niet alleen het zoenoffer (denk aan den Grooten Verzoendag); maar bidt Hg ook voor ons, d. i. zgne verdiensten laat Hg bij den Vader gelden voor ons. Lees het hoogepriesterljjk gebed (Johannes 17). De Roomsche Kerk eert den paus als den zichtbaren plaatsbekleeder van Christus op aarde, vooral sinds in 1870 het leerstuk van de onfeilbaarheid des pausen door de kerk werd aanvaard. Wie evenwel zijn Bjjbel kent, denkt bg deze dwaliDg der Roomsche kerk aan II Thessalonicensen 2:4: „Die zich tegenstelt en verheft boven alwat God genaamd wordt of als God geëerd wordt, alzoo dat hg in den tempel Gods als een. God zal zitten, zichzelven vertoonende dat hij God is." — De Darbisten vervallen in het andere uiterste. Tegenover de, hiërarchie van Rome leeren zg, dat de zuivere kerk geen ambten kent (S.S., blz. 87). — De Apostolischen daarentegen neigen naar de Roomsche instelling. Zg' beschouwen apostelen, profeten en evangelisten niet als buitengewone ambten, met buitengewone gaven des Geestes begiftigd en bestemd - -voor den eersten tijd der Christeljjke kerk. Zij zeggen, dat eerst iji wanneer de 4 ambten (behalve de bovengenoemde 3 ook nog de; herders en leeraars) hersteld zjjn, de uitstorting van Geestesgaven weer .... kan plaats grijpen (S.S., blz. 70). En het apostelambt is in hun oogen het fundament der kerk (S.S., blz 73, 74). — Naar Bijbelsche beschouwing moeten de ambtsdragers (leeraren, ouderlingen, diakenen) niet boven de gemeente staan. Zjj mogen er echter ook niet onderstaan. Evenals de organen in ons lichaam, moeten zg hun ambt • uitoefenen in het lichaam, waarvan Christus het hoofd is. 38 Vr. Is Hjj dan niet bjj ons tot aan het einde der wereld,, alzoo Hjj ons beloofd heeft? Mattheüs 28 : 20. Antw. Naar zjjne godheid, majesteit, genade en Geest wjjkt Hjj nimmermeer van ons, maar naar zjjne menschheid büj'ft Hjj in den hemel, totdat Hjj eenmaal komen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden. Naar zijn menscheljjke natuur kan Christus maar op ééne plaatszijn, d. i. in den hemel. Maar znn goddelijke natuur is niet gebonden.. 1. Als Zoon van God; 2. in de majesteit van zgn Middelaarschap; 3. met zgne genade; en 4. met zjjn H. Geest blnft Hjj zjjne kerk nabij. — Eenmaal zal Christus wederkomen. Wanneer? Van dien dag of ure weet niemand. Als een dief in den nacht. Geef dan acht op de teekenen der tijden: 1. afval; 2. vervolging; 3. valsche profeten; 4. oorlogenen aardbevingen; 5. dat het Evangelie aan alle volken gepredikt is. — Het oordeel zal over alle menschen gaan. De gestorvenen zullen eerst: opgewekt worden. „Hjj,, zal de wereld richten met gerechtigheid" (Psalm 96:13). „Die alle zjjne en mijne vijanden in de eeuwige ver-, doemenis, werpen zal," zegt de H. Cat. (vr. 52). „Zoo is er dan geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn" (Romeinen 8: 1). In dagen van druk had het stuk van de wederkomst van jl Christus altijd weer nieuwe belangstelling. Bnv. in de dagen der eerste Christenvervolging, tijdens de kerkhervorming, de Frantche omwenteling en de Napoleontische oorlogen, in het midden van de 19e eeuw. Ook nu, na den wereldoorlog (zie S.S., blz. 92). Dit stuk leeft vooral in den boezem dér Sekten; ook al als reactie tegen de onaandoenlijkheid der kerk. Zoo noemen zich de Mormonen „de heiligen der laatste dagen" en verwachten de wederkomst in Utah,, waar hun tempel staat (S.S.,- blz. 79). De Adventisten noemen zich eveneens naar de wederkomst (advent = komst) (S.S.,blz91), 92). Ook de Maranathabeweging van Joh. de Heer houdt het nauwste verband met dit leerstuk. Opmerkelijk dat de Ster in het Oosten ook naar de komst van een wereldleeraar uitziet. Maar het is niet Christus. Zjj. noemt zjjn naam Krishna-Murti (S.S., blz. 44). — De kerk kan dus van de Sekten wel iets leeren. Doch alle berekening van het komende einde (denk aan Miller, vader van het Adventisme, zie S.S.,-blz. 92) loopt op teleurstellinguit ; en geeft de wereld reden om te triomfeeren over de kinderen Gods. : ,39 Vr. Wat gelooft gjj van den Heiligen Geest? Antw. Dat H$ tezamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is; en dat Hjj rag, van den Vider door Oïjastus gegeven zijnde, wederbaj|rt,-in alle waarheid leidt, mg troost en in eeuwigheid Mj- mg zal blijven. VDe H. Geest is niet een gezindheid. Ook geen onpersoonlijke kracht. Hij is een zelfstandige persoon, van wien persoonlijke werkingen uit- gaan: bijv. Hij gebiedt (Handelingen 13: 2); Hg hoort (Johannes 14! 26)Hjj bidt (Romeinen 8:26); enz. - Met den Vader en den Zoon is Hij een. Hjj is dus ook waarachtig God. Goddelgke namen (Handelingen 5:4); goddeljjke deugden (Psalm 139:2) j goddelgke werken (schepping, herschepping); en goddelgke eere („dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes" (Mattheüs 28:19) worden Hem toegeschreven. - Zgn werk. Mij gegeven zijnde: Van nature bezit ik de inwoning des H. Geestes niet. Wederbaart: De wedergeboorte is geen zedeljjke verbetering of uitwendige beschaving, maar vernieuwing mjjner natuur. In alle waarheid leidt: Door middel van Gods Woord. Altijd naar Christus henen. Troost: Christus is de Trooster «gner jongeren. Hg blijft het in den hemel: „En indien iemand gezondigd heeft, wjj hebben een Voorspraak bjj den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige" (I Johannes 1:2). Doch Hjj zegt ook: „En Ik zal den Vader bidden en Hjj zal u een anderen Trooster geven... namelgk den Geest der waarheid" (Johannes 14 :16,17). En in eeuwigheid bij Mij zal blijven: „Want de genadegiften en de roeping Gods zjjn onberouweljjk" (Romeinen 11:29). Dit is de leer van de volharding der heiligen. Ook op het gebied der natuur werkt de H. Geest. Hg is de bron van alle leven, de werker van alle gaven en talenten. Maar t voornaamste is „dat Hjj mg, van den Vader door Christus gegeven zijnde, wederbaart". Het feit van het Pinksterfeest is dus niet genoeg; iedere geloovige moet persoonlgk deel hebben aan de persoon en de gaven des Geestes. Maar wee ons, wanneer wg geestdrijvers zouden worden, en op het gevoel van ons hart zouden wülen afgaan. De H. Geest leidt in al de waarheid: en wie den treest heeft, gaat met het Woord Gods steeds terade. Doch dezulken volharden ook. — Daarom dwalen de Remonstranten die de verhesbaarheid des H. Geestes leeren en de zaligheid hangen aan s menschen wil alleen. — De Spiritisten zoeken het niet bg den H. Geest, noch bg de waarheid Gods waarin de Geest leidt; doch bij de geesten der afgestorven. Zg misleiden zich zelf (S.S., blz. 26). Zoo komt men niet tot het leven. Men krggt geen waarheid, doch onbetrouwbare mededeelingen. En in plaats van troost onrust (8.B., blz. 27). — En de Pinkstergemeente, onvoldaan met de prediking en het leven der kerk, vraagt naar een nieuw Pinksterfeest. Zg zoekt met methodistische middelen naar den Geestesdoop en de buitengewone gaven der eerste tgden, zooals gezondmaking en vreemde tongen (S.S., blz. 108, 109). 40 Vr. Wat gelooft gjj van de heilige, algemeene Kerk? Antw. Dat de Zone Gods uit het gansche menschehjk geslacht, de uitverkorenen ten eeuwigen leven, door z\jn Geest en Woord, zich tot eene gemeente vergadert, waarvan ik geloof, dat ik een levend lidmaat hen en eeuwig zal bljjven. Wg' gelooven wel in God, maar niet in eene kerk. — Onderscheid de onzichtbare en zichtbare kerk; dat zgn twee zgden van één en dezelfde kerk. De Zone Gods vergadert maar ééne kerk; het eene deel is in den hemel (de triomfeerende kerk) en het andere hier beneden (de strgdendè kerk). De uitverkiezing is grondslag der kerk; 't is een gemeente, ten eeuwigen leven uitverkoren. Zg geschiedt uit vrg en goddelgk welbehagen („Ja Vader! want alzoo is geweest het welbehagen voor U," Mattheüs 11:26). Derhalve heeft die saamvergadering naar een eeuwig plan plaats, Uit het gansche menschelyk geslacht. Spreek over de geschiedenis der zending. — Door zijn Geest en Woord. Scheid deze beiden niet. De H. Geest werkt door het Woord; door de wet overtuigt Hg van zonde; en door het Evangelie maakt Hg' bekend met den weg des behouds in Christus. — „ln eenigheid des waren geloofs" voegt de H. Cat. (vr. 54) hier nog bgDe zichtbare kerk namelgk valt in allerlei kerken en groepen uiteen (Lutber, Calvjjn, Zwingli; Gereformeerden, Lutherschen, Doopsgezinden enz.); niettemin, inzsoverre zg Christus erkennen voor het eenige Hoofd, bljjven zg deelen van dezelfde ééne kerk. — Allen, die in de kerk zgn, zjjn niet van de kerk. Er zgn doode leden. Zgt gg' een levend lidmaat? Voor de uitverkiezing ligt geen grond in den mensch. De Remonstranten dwaalden, wanneer z[j haar leerden op grond van een voorgezien geloof: „Want Hg' zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mjj ontferm en zal barmhartig zgn dien Ik barmhartig ben" (Romeinen 9:15). — Op allerlei manier wordt het leven der kerk in onze dagen belemmerd. En vaak draagt zg zelf door hare ontrouw in de belgdenis en haar traagheid in den wandel, schuld. Zoo is de leuze van het Atheïsme („de Dageraad"): Los van de kerk! (S.S. blz. 5). Ook de Sociaal-democratie heeft dit met haar prediking van het historisch-materialisme en den klassenstrijd in de hand gewerkt (S.S. blz. 5). — Dan knaagt het Sektarisme aan het leven der kerk. Vooral in onze groote steden. Naarmate het eerste groeit, moet de laatste kwgnen. Bovendien komt de gezonde leer des Evangelies daardoor in gevaar Het kenmerk van iedere Sekte is, dat zg de gemeenschap der heiligen, de alleenzaligmakende kerk zegt te vormen. Uit de spanning tusschen het ideaal en de werkelijkheid in de kerk is de Sekte te verklaren. Zn miskent de kerkgeschiedenis. Zn wantrouwt de kerk Zn is individualistisch. Ook drnft de geesteljjke hoogmoed haar' menigmaal. En dan speelt nfeuwigheidszucht, ook genotzucht op geesteUjk gebied hier een rol. Deze beweegredenen werkten min of meer tot de opkomst van Baptisten, Apostolischen. Mormonen Adventisten, Darbisten, Leger 'dés Siïls, Pinksterbeweging (zie de desbetreffende artikelen in S.B.) mee. - GevMHrijjk is in onze dagen voor de kerk des Heeren (hoe dan ook al verdeeld) de propaganda van de Roomsche kerk. Deze komt met de pretentie, datzn alleen „de heilige, algemeene kerk" is. De andere kerken zijn scheur, kerken, sektekerken. En de hervormers zijn in haar oo"en de voorloopers der revolutie, die hun geestelijke overheid niet erkenden. — De beste middelen van verweer tegen al deze vijanden zjjn van de zjjde der kerk trouw in belijdenis en wandel; en van den kant der axbtsdragers kennis der H. Schrift en geregeld huisbezoek. 41 Vr. Waar vergadert Hij deze Kerk? 'Antw. Waar men Gods Woord recjït predikt, en de heiligeSacramenten bedièèt naar de instelling van Christus. De Ned. Geloofsbelgdenis (art. XXVIII) leert, „dat niemand, van wat stand of kwaliteit hij zjj, zich behoort op zichzelf te houden'oiü op zgn eigen persoon te staan; maar dat zg ajlen schuldig zgn zichzelven daarbg te voegen en daarmede te vereenigen, onderhoudende de eenigheid der kerk". — Sinds Willebrord (6e ïeeuw na Christus) is de Christelgke kerk in ons land gevestigd. In de dagen der kerkhervorming (16e eeuw) is die kerk gereformeerd, d.i. gezuiverd van Roomsche dwalingen, hervormd. Hierdoor is Nederland een Protestanteche natie geworden, ofschoon één derde der bevolking Roomsch is. De Gereformeerde of Hervormde kerk werd de Nederlandsche volkskerk. Ofschoon in die kerk allerlei dwaling insloop, wordt de. zuivere prediking, der waarheid nog op vele plaatsen gehoord. Dat er geen tucht in de Hervormde kerk is, mag niemand zeggen; ze gaat echter over het leven; de tucht .over de leer wordt grootendeels nagelaten. Aan hét wèlwezen der Hervormde kerk ontbreekt veel;'maar het'wezen is. er toch. ., Onze vaderen scheidden zich af van de Roomsche kerk, omdat zjj de waarheid welke de H. Schrift leert aangaande het Evangelie en de Sacramenten, vervloekte (Concilie van Trente) en hare ware belnders door de inquisitie vervolgde. Dan is het tgd voor de afscheiding. Eerder niet. Want „de kerk is een geestelijk huisgezin; wie gaat er, al is er veel verkeerds, buitenshuis wonen? De ellende, hoe groot ook in de kerk, mag nooit voor ons een oorzaak zijn om haar te verlaten". Wel daarentegen een drangreden om altijd weer op reformatie en reorganisatie overkomstig Gods Woord uit te gaan. Hiertegenover staan de Sekten. Zn hebben geen hoop voor de kerk. Kerkherstel is onbegonnen werk (zie S.S. blz. 89). — Onder de Modernen heerscht natuurlijk een ander kerkbegrip. Een godsdienstig genootschap. Ook vele rechtzinnigen zien in de kerk geen planting Gods, maar slechts een middel tot evangelisatie of tot opbouwing des geloofs. Onder de Vrijmetselaren wil men van geen bepaalde kerk weten; wel is men daar bijzonder gekant tegen de Roomsche kerk. De stroomineen in de „buitenkerkelijke" religie, Theosofen, Scientisten, Spiritisten, Anthroposofen enz. staan vrfl onverschillig tegenover iedere kerk. 42 Vr. Welke weldaden schenkt God aan deze gemeente? Antw. Hn" schenkt haar de vergeving der zonden, de opstanding des vleesches, en het eeuwige leven. Eerste weldaad aan de levende lidmaten is de vergeving der zonden. Zie daarover vr. 43—47. — Tweede weldaad: de opstanding des vleesches. Na den dood keert het lichaam weder tot het stof. De ziel van den geloovige heeft eeuwig gemeenschap met Christus; na den dood wordt zij van stonden aan tot Christus haar Hoofd opgenomen. Doch ook het stoflfelijke deel des menschen zal verrijzen. Dit gebeurt bij Christus' wederkomst. Er zal een groot onderscheid zijn tusschen de lichamen van de goddeloozen en die van de godzaligen. De eersten zullen opstaan tot een eeuwig afgrijzen (lees Jezaja 66:14). Van de laatsten zegt de H. Schrift veel meer. Het verheerlijkte lichaam en de verheerlijkte ziel zullen vereenigd worden en de verlossing zal volkomen zjjn, naar lichaam én ziel. — Derde weldaad: het eeuwige leven. „En dit is het eeuwige leven, dat zjj U kennen, den eenigen, Waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt" (JohanDes 17:3). „Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven" Johannes 3:36). Op het beginsel der eeuwige vreugde, dengeloovige hier geschonken, volgt hiernamaals een volkomen zaligheid. Wederopstanding des vleesches. De rede moge ons de onsterfelijkheid des menschen leeren, de opstanding des vleesches is een openbaringswaarheid. Vandaar dat de heidenen haar niet kennen; en somwijlen bespotten gelnk de Grieken op den Areopagus (Handelingen 17:32). De Atheïsten van on;e dagen verwerpen haar natuurlijk even goed als de onsterfelijkheid der ziel. Theosofen en dergelijke leeren- de Reïncarnatie (dat de ziel bn den dood opnieuw in een lichaam ingaat, zoolang tot de mensch volmaakt is); zg miskennen de vergeving der zonden (S.S. blz. 39, 42) en zetten de heidensche dwaling der zielsverhuizing voort. — Juist omdat wn de wederopstanding des vleesches belijden, znn wij ook tegen lijkverbranding, een heidensch gebruik dat in onze Christelijke wereld hoelang zoomeer ingang vindt. Christus heeft het graf geheiligd en is als de eersteling uit de dooden opgestaan. Het is ruw en van heidenschen oorsprong. Daarom moeten Christenen dit gebruik niet volgen. — Het eeuwige leven. Daaraan laat de Roomsche kerk het vagevuur voorafgaan, opdat men daar voor znn vergefelijke, maar nog onbetaalde schulden boeten zou. Maar dan de moordenaar aan het kruis? (Lucas 23:34). En de stervensbede van Stefanns: „Heere Jezus, ontvang mjjnen geest"? Om die reden is er ook geen zieleslaap of een bekeering na dit leven (denk aan de gelijkenis van den rijken man en Lazarus, Lucas 16:22, 23). Dat de ongeloovigen met den dood ophouden zonden te bestaan (conditioneele onsterfelijkheid), vindt ook geen grond in de H. Schrift (zie Mattheüs 10:28). AFDEEL1NG VII. 43 Vr. Wat baat het u nu, dat gij dit al gelooft? Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben. Het geloof heeft geen verdienste bij God. Doch wel vrucht. Velen onzer tijdgenooten weten dit helaas! niet. De beste vrucht is, dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben. Denk hier aan de rechtbank. God de rechter; gjj aangeklaagd vanwege uwe zonde; uw geweten, de wet en de satan getuigen tegen u; Gods Zoon is evenwel uw Voorspraak, uw advocaat. Dan komt de H. Geest en getuigt door het Woord Gods van uwe vrijspraak. „God is het die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt ?" (Romeinen 8: 33, 34). — Derhalve, in Adam ben ik schuldig voor God. In Christus, den tweeden Adam, rechtvaardig. Door mjjn natuurlijke geboorte behoorde ik bij den eersten; door mnn geestelijke geboorte bij den tweeden. Dat ik niet recht sta tegenover God, maar reeds in Adam schuldig ben voor Hem, wordt door velen, niet alleen van modernen kant, ontkend. Aan de verlossing in Christus, en de rechtvaardigmaking uit het geloof alleen doen zij daardoor tekort. Een geloof boven geloofsverdeeldheid, buiten de Schrift en de kerk om, achten zij mogelijk. Dat geloof is echter niet veel meer dan een stemming. Het houdt geen stand; het geeft geen troost. Want het heeft geen God en Zaligmaker tot inhoud. 44 Vr. Hoe zjjt gij rechtvaardig voor God? Antw. Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus. Let wel, niet om, maar door een oprecht geloof zfit gij rechtvaardig cor God. Het geloof is wel een goed werk; doch vergeet niet, het is eerst geschonken; een gave Gods en daarom geen verdienstelijk werk. „Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit znne genade, door de verlossing die in Christus Jezus is" (Galaten 2:16). Deugd en plichtsbetrachting mogen te waardeeren zjjn; doch God oordeelt naar het hart: „Want ik zeg u: tenzjj uwe gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeën, dat gjj in het koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan' (Mattheüs 5 j 20). Bekeer u van uwe ongerechtigheid; maar dan ook van uwe eigengerechtigheid. Bespreek de gelijkenis van den verloren zoon (Lucas 15:11—32, de oudste en de jongste zoon) en van den farizeër en den tollenaar (Lucas 18:9—14). Rechtvaardig voor God, alleen door een oprecht geloof. Dat is een Evangelie voor den mensch; doch niet naar den mensch. Dat blijkt tegenwoordig. In de dwalingen van het Modernisme. Ook bn. de Theosofen. In plaats van het eenvoudige geloof stellen zjj het inzicht in de wet van Karma (S.S., blz. 42). In dien weg loopen de Scientisten ook. Christian Science, d. i. Christelijke wetenschap is hun doel (S.S., blz. 14, 15). — Onder de Mormonen is verzet tegen het geloof, als middel ter zaligheid. Rechtvaardigmaking uit het geloof is een verderfelijke leer! Door eigen doop en gehoorzaamheid moet men zijne schuld ujatdelgen. Van het bloed van Jezus Christus gaat geen reinigende kracht uit (S.S., blz. 82). — Naar de verklaring van Booth, de generaal van het Heilsleger, is rechtvaardiging niet rechtva&rdigverklaring; maar rechtvaardige making; en deze weg van vergiffenis en bekeering loopt uit op de volmaaktheid (perfectionisme) (S.S., blz. 103). — In de Roomsche kerk verwatert men de rechtvaardigmaking tot een zedelijke verbetering. Dat het de goddelijke vrijspraak van. schuld en straf is, dat men hierdoor anders tegenover wet en Wetgever komt te staan, beseft zij niet. Zoo vat zij de vrijheid der genade, de heerljjkheid des Evangelies niet en blijft, bfl alle vertoon van praal en macht, arm. 45 Vr. Hoe is het te verstaan dat gjj alleen door het geloof gerechtvaardigd zjjt? Antw. Alzoo, dat alleen de volkomen genoegdoening en gerechtigheid van Christus door God mjj wordt toegerekend, waardoor mjjne zonden my vergeven en ik een erfgenaam des eeuwigen levens worde; en dat ik die niet anders dan door het geloof kan aannemen. Het geloof is als de hand, waarmede de verdienste van Christus aangenomen wordt. Nochtans is de hand niet hetzelfde als de koninklijke gift. Een bedelaar krijgt het goudstuk niet om zgne hand, ook niet Jzonder zijne hand, maar wel door znne hand. „Niet dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben", zegt de H. Cat. (vr. 61). Dat God een zondaar rechtvaardigt, geschiedt dus louter omdat Christus hééft voldaan voor al de schuld zijns volks. Het heil is des Heerén! Erfgenaam des eeuwigen levens. Met alle pantheïstische beschouwing bindt de Theosofie enz. haar aanhangers aan deze wereld. Zjj weet van geen hemel en geen hel (S.S., blz 43). — Door het geloof aannemen. In het Heilsleger tejt het leven, de daad veel meer dan de leer, het geloof (S.S., blz. 103). — De zonde of lastering tegen den H. Geest (Mattheüs 12:22—32; I Johannes 5 :16), d. i. met opzet tegen de waarheid in te gaan ofschoon men inwendig van haar overtuigd is, vindt geen vergiffenis. Zg wordt toch gevolgd door ontzaggelijke blindheid en onbekeerijjkheid. 46 Vr. Waarom kunnen onze goede werken onze gerechtigheid •voor God niet zjjn, noch een stuk derzelve? Antw. Daarom, dat ook onze beste werken in dit leven onvolkomen en met zonden bevlekt zjjn. Omdat God volmaakt is, schept Hg ook alleen behagen in wat volmaakt is' ' „Weest dan gglieden volmaakt, gèlgk uw Vader die in de hemelen is, volmaakt is" (Mattheüs 6:48). Beantwoorden aan dien» eisch de werken des geloofs? Kunnen wg Christus'verdienste misschien aanvullen met onze verdiensten, gelfik de Roomsche kerk dat leert? Onze beste werken zelfs zjjn in dit leven onvolkomen en met zonden besmet. „Want uit genade zijt gjj zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave. Niet uit de werken, opdat niemand roeme" (Efezen 2: 8, 9). De dwaling van Pelagins, de bestrgder van de leer van zondeen genade van Angustinus, leeft telkens weer op. Behouden worden door zjjn goede werken, wou het Remonstrantisme. Dat wil het Modernisme. Daarheen wjjst het Pantheïsme. In den weg der ontwikkeling en zelfverbetering komt de verlossing, is de leer van Theosofen, Spiritisten enz. (S.S., blz. 24). Maar ook elders loopt men gevaar. Het streven naar heiliging zonder meer; het perfectionisme in de kerk. En bjj de Sekten bjjv. het Darbisme, dat zegt: Spreek niet meer van een arm zondaar als gjj verlost zjjt, dat is tegen Gods Woord (S.S., blz. 88). 47 Vr. Verdienen dan onze goéde werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil beloonen? Antw. Deze belooning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade. Onderscheid tusschen het loon, dat de arbeider bjj zjjn meester verdient; en de belooning, die de vader aan znn kind schenkt. Wjj hebben geen recht bjj God: „Wanneer gjj zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zoo zegt: wjj zjjn onnutte dienstknechten, want wg hebben maar gedaan hetgeen wg schuldig waren te doen" (Lucas 17:10). Nochtans schenkt Hg loon en zegt: „Tk ben uw schild en uw loon zeer groot" (Genesis 15:1). Het is en blgft evenwel vrge gunst. Vooral tegenover de Roomsche kerk is deze vraag geplaatst, omdat zg, tot bewjjs van de verdienstelgkheid der goede werken,, zich beroept op die Schriftplaatsen, waar van loon sprake is. — Tegelijkertgd wordt ons hier geleerd, dat goede werken maar geen onverschillige zaak zgn voor God, al vormen zij ook niet den grond onzer zaligheid. De H. Cat. waarschuwt dan ook tegen zorgeloozeen goddelooze Christenen. „Want het is onmogelgk^ dat wie Christusdoor een waarachtig geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vrachten der dankbaarheid" (vr. 64). 48 Vr. Wie werkt dat geloof in u? Antw. De Heilige Geest. Over de noodzakelijkheid (vr. 18), het wezen (vr. 19), den inhoud (vr. 20—42), de vrucht (vr. 43—47) des geloofs sprak tot dusverre ons leerboek. Hier wordt gevraagd naar den oorsprong. Is het van onszelf? „En dat niet uit u" (Efeze 2: 8). Of van onze ouders? Genade is geen erfgoed. Of van onze leeraars? „Zoo is dan noch hg die plant, iets, noch hij die nat maakt, maar God, die den wasdom geeft" (l Corinthen -3: 7). God drieëenig, en bijzonderlijk de H. Geest, werkt het geloof. „Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn dan door den H. Geest" (I Corinthen 12: 3). Pas op dat gij, in onbekeerlgkheid, uit dit antwoord niet het gevolg maakt: Ik ben onschuldig, wanneer ik ongeloovig blijf. Naast Gods vrije genade, staat 's menschen verantwoordelijkheid en schuld. De noodiging des Heeren gaat uit: „Komt, want alle dingen zgn gereed" (Lucas 14:17); en zg is reehtgemeend. Maar op de aardschgezindheid en het ongeloof des menschen stuit zg af (Lucas 14:18—20). — Naast het ongeloof speelt het bggeloof tegenwoordig een heelen rol. Bgv. svastica, billiken, getal 13 (S.S.,blz. 16 enz.). 49 Vr. Door wat middel? Antw. Door het gehoor van het gepredikte Woord. Onderzoek Gods Woord voor uzelf. Lees het in het huisgezin. Bovenal, hezoek de prediking des Woords. — Verwacht uwe zekerheid niet van •een hoorbare stem, een licht dat u omschijnt, een wonderlijk teeken. Scheid ook niet de werking des H. Geestes van de prediking des Woords. Gebruik het middel, door God verordend: „En laat ons onze onderlinge bgeenkomsten niet nalaten, gelgk sommigen de gewoonte hebben" (Hebreën 10:25). Vraag daarbg om 1. een ontvankelgk hart, 2. geheiligde aandacht en 3. begeerte om Gods Woord te bewaren. Predik het Woord. In de loge (= de Vrgmetselarij) is deBgbel ornament bg de samenkomsten (ri.S., blz 58); trouwens het zoeken naar de waarheid gaat er boven het bezitten van de waarheid. — Komt men in de Pinkstergemeente, dan ontdekt men dat niet de prediking, maar suggestie, opwinding en dweeperg het moet doen (S.S., blz. 111). Dien indruk kan het Heilsleger met zgn vèrgedreven methodisme ook wekken. — Trouwens, een bevindelgk en lgdelgk Christendom spreekt somwglen minachtend over Bijbel en prediking. AFDEELING VIII. 50 Vr. Hoe versterkt Hg dit geloof? Antw. Door datzelfde gepredikte Woord en het gebruik der heilige Sacramenten. De H. Geest werkt het geloof, en verstefkt het ook. Het Woord Gods moet ons de beloften steeds heter leeren kennen. Naast de prediking des Woords is de bediening der Sacramenten de voornaamste instelling Gods om het leven zgner kerk te onderhouden. Door de Sacramenten wordt ons verzekerd dat onze volkomen zaligheid in Christus is. Woord en Sacrament zijn dus genademiddelen. Deze dienen tot wasdom van ons geestelijk leven. Versmaad ze en de schade blijft niet uit. De Roomsche kerk overschat de Sacramenten, alsof ze op zichzelf al genade konden schenken. — Maar hoe groot is, in en buiten de kerk, de onderschatting van Doop en Avondmaal in dezen tjjd. Van modernen kant. Onder bevindings-christenen en Antinomianen. Ook bij de Sektariërs. Zjj meenen vaak dat God zjjn heil onmiddellgk door den H. Geest aan hen schenkt. — De H. Schrift leert ons dat de Sacramenten geen genade schenken; maar wel genademiddelen zjjn. Het zgn teekenen en zegelen. 51 Vr. Wat zjjn Sacramenten? Antw. Heilige teekenen en zegelen, van God ingesteld, om ons daardoor te verzekeren, dat Hjj ons vergeving der zonden «n het eeuwige leven uit genade schenkt, om het eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht. Een sacrament is een teeken. Een teeken beeldt op zichtbare wjjze een onzichtbare zaak af, bjjv. een grafteeken, een eereteeken, een letterteeken. Een Sacrament is evenwel een teeken, niet door menschen maar door God uitgedacht en ingesteld. Daarom: heilige teekenen, d i. tot heilig gebruik afgezonderd. Bovendien is het een zegel; het dient om iets te bekrachtigen. — Derhalve is voor het Sacrament vereischt: 1. het zichtbare teeken; 2. de „beteekende" zaak; 3. de goddelgke instelling. — De Sacramenten brengen geen nieuwe beloften; zg beelden ons nit, zij verzekeren ons slechts, dat Gods beloften van vergeving der zonden en het eeuwige leven voor ons zgn. Heel anders dan bg de buitenkerkelgke religie (Trine, een geliefkoosde schrgver onder Pantheïsten, wil wel ontwikkeling van „de hoogere zielekrachten", doch niet door Christus; door het Occultisme, zie S.S., blz. 20), is Christus met zgn eenige offerande het middelpunt. Daarin stemmen Woord en Sacrament dus met elkaar overeen; heenwijzing naar hetzelde geestelgke goed. Hierin echter komt het onderscheid tusschen beide uit: het Woord is hoorbaar, de Sacramenten zgn zichtbaar. Ook, dat het Woord voor allen is, dè Sacramenten voor de geloovigen. 52 Vr. Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Testament ingesteld? Antw. Twee: den heiligen Doop en het heilig Avondmaal. Onder de oude Bedeeling had men twee Sacramenten: L besngdenis (Genesis 17 :1—14) en 2. pascha (Exodus 12:1—20). Beide gingen met bloedstorting gepaard. Onder de Nieuwe Bedeeling geschiedt bloedstorting niet meer; immers Christus heeft zgn bloed gestort. Daarom hebben wg nu onbloedige Sacramenten, die naar de bloedstorting des kruises heenwgzen. Dat zgn de Doop (vlak vóór de hemelvaart ingesteld door Christus zelf, Mattheüs 28:19) en het Avondmaal (ingesteld in den nacht in welken Jezus verraden werd, I Corinthen 11:23—26), Beide zgn heilig, niet omdat ze naar Roomsche dwaalleer, heiligheid zouden aanbrengen, maar omdat Godzelf ze heeft ingesteld. Het een is ook niet heiliger dan het ander, ofschoon men dit soms uit het mgden van het Avondmaal zou besluiten. In het Heilsleger ontkent men de Sacramenten niet, doch in de praktgk wordt de Doop verwaarloosd en het H. Avondmaal feitelgk afgeschaft tS.S., blz. 103, 105). — De Apostolischen hebben 3 Sacramenten; het derde is de Verzegeling. Van de dooden (hierbg wordt van I Corinthen 15:29 gebruik gemaakt;; ook kinderen worden wel verzegeld (S.S., blz. 75). — De Roomsche kerk telt 7 Sacramenten; behalve Doop en Avondmaal, Vormsel (vorming van de jonge leden door den bisschop), Biecht, Huwelgk, Priesterwgding en Laatste Oliesel i zalving der stervenden). De „Sacramenten der stervenden" zgn: Biecht, Avondmaal (Communie genaamd) en het Laatste Oliesel. 53 Vr. Welk is het uiterhj'k teeken in den Doop? Antw. Het water, waarmede wjj gedoopt worden in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Eerst doopte men door onderdompeling in het water; al spoedig kwam daarvoor de besprengiug in de plaats: „Dan zal ik rein water op u sprengen en gjj zult rein worden" (Ezechiël 26: 26'. Ofschoon het doopwater maar een oogenblik op ons is, geldt de doop voor het gansche leven. Hij spreekt van Gods genadeverbond en mjjne verplichting aan Hem. Gedoopt worden in den Naam des Vaders en des Zoom en des H. Geestes drukt dan ook uit, dat ik in gemeenschap, in verbond met den drieëenen God kom te staan; maar ook „aangezien in alle verbonden twee deelen begrepen zjjn", dat ik tot een nieuwe gehoorzaamheid geroepen word. Wjj verwerpen den nooddoop, in de Roomsche kerk bekend; 1° omdat de zaligheid niet hangt aan den Hoop; 2° omdat niet iedereen geroepen is tot Doopsbediening. In het midden der gemeente wordt gedoopt door hen die het Woord bedienen. Woord en Sacramenten behooren bijeen. — Baptisten en Mormonen maken van de onderdompeling een beginselzaak (S.S., blz. 66, 67). 54 Vr. Wat beteekent en verzegelt dat? Antw. De afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus. De besprenging met het water beteekent voor den geloovige zjjn geesteljjke reiniging. Dat hjj nl. door het bloed van Christus bevrjjd is van de zondescAwW; en door den Geest van Christus van de zondes»»e<, d. i. de inklevende verdorvenheid. De doop verzegelt deze beide, rechtvaardigmaking en heiligmaking, ook. De Roomsche kerk leert, dat de genade door het Doopwater geschonken wordt. De Luthersche kerk, dat de genade gebonden is aan het Doopwater. — Daarentegen schuift het Heilsleger er den doop des H. Geestes voor in de plaats: „Het Leger kent maar één doop, van wezenljjk belang voor het heil; en dat is de doop door den H. Geest". Men stelt de ouders daar wel in de gelegenheid hun kinderen te „wjjden" (SS., blz 103) — Wjj beljjden, dat alleen het bloed en de Geest van Jezus Christus van de zonde reinigt; de Doop is teeken en zegel van deze reiniging, doch het geloof behoeft men hierbjj. — Onder de Mormonen meent men door eigen Doop en gehoorzaamheid de zonden te kunnen uitdelgen. Een Mormonenpriester moet den Doop bedienen. In den Mormonentempel te Saltsee-city kan men ook de afgestorvenen redden, door zich (I Corinthen 15:29) voor de dooden te laten doopen (S.S., blz. 82). 55 Vr. Waar heeft Christus zulks toegezegd en beloofd? Antw. In de inzetting des Doops, die aldus luidt: Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evangelie allen creaturèn. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. Marcus 16 :15,16. Reeds Johannes de Dooper doopte; dns al vóór de instelling van Christus bij znn hemelvaart. Na den Pinksterdag wordt de Doop algemeen. „Wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden"; derhalve, de zaligheid hangt aan het geloof, niet aan den Doop. Maar God heeft Doop en geloof saamgevoegd. Waarschuw tegen nalatigheid en uitstel. 56 Vr. Zal men ook de jonge kinderen doopen? Antw. Ja; want zn' zjjn zoowel als de volwassenen in het verbond van God en in zjjne gemeente begrepen. De kinderen komen niet in het verbond door den Doop; integendeel, zjj zjjn in het verbond en daarom worden zjj gedoopt. Immers, God zegt duidelijk: „Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mjj en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten" (Genesis 17:7). Ze zjjn in het verbond en dns, ook in de gemeente begrepen. Van de kinderen der ongeloovigen worden zij door den Doop onderscheiden, even goed als dat onder de Oude Bedeeling geschiedde door de besnijdenis; • waarvoor de Doop in de plaats gekomen is. Het gaat er bjj den Doop niet allereerst om, wie wy zjjn voor God, maar wie God is voor ons. Evenals de Doopsgezinden, verwerpen de Baptisten (waarin trouwens de andere Sekten hen volgen) den kinderdoop (S.S., blz. 67 en 89). Zn werpen ons tegen, dat 1. in de H. Schrift geen bevel tot den kinderdoop staat. — Maar dan het bevel tot de besnijdenis, waarvoor de Doop, de Christelijke besnjjdènis (Colossensen 2:11,12), in de plaats gekomen is? 2. dat er in de H. Schrift ook geen voorbeeld van kinderdoop is. — Wat zich hooren laat; immers in het begin zijn het de volwassenen met wie men te maken heeft. Toch lezen wn dat het huisgezin van Cornelius (Handelingen 10:47.48), van den stokbewaarder (Handelingen 16 : 33), van Stefanus (1 Corinthen 1: 16) gedoopt werd; kunnen de Baptisten bewijzen dat in deze huisgezinnen geen kinderen waren ? Reeds in de 2e eeuw was de kinderdoop algemeen. 3. dat de kinderen den Doop niet verstaan. — Dan is het Sacrament der besnijdenis ook veroordeeld. 4. dat het geloof met den Doop moet zjjn verbonden; immers: „wie geloofd zal hebban en gedoopt zal zijn, zal zalig worden" (Marcus 16 : 16). — Alsof God zgn verbond niet gemaakt had met Abraham en zijn zaad. Dit is de groote fout van de bestrijders van den kinderdoop, dat zij niet allereerst vragen wat God den mensch geeft; maar wat de mensch aan God brengt. AFDEELING ÏX. 57 Vr. Welk is het uiterlijk teeken' in het Avondmaal? Antw. Het gebroken brood, dat wjj eten, en de vergoten wijn, dien wjj drinken, tot gedachtenis van het ljjden en sterven van Christus. De H. Schrift spreekt ook van „breking des broods" (Handelingen 2; 42); „gemeenschap des lichaams en gemeenschap des bloeds van Christus" (I Corinthen 10:16); en van de „tafel des Heeren" (I Corinthen 10:21). Wjj spreken echter van Avondmaal of Nachtmaal, omdat Christns het in den nacht heeft ingesteld. Dus niet om het in den avond of nacht te vieren. — Twee; teekenen heeft dit Sacrament dat geestelijke spjjziging en sterking der geloovigen wil: brood (geen ouwel) en wjjn. In de Roomsche kerk onthoudt men sinds 1415 (Concilie van Constanz) den wgn aan de leeken. Nochtans heeft Christus gezegd: „drinkt allen daaruit" (Mattheüs 26:27). In het midden der gemeente moet het Avondmaal worden aangericht, omdat het gemeenschap wil. Dat de Roomsche kerk den wjjn aan de leeken onthoudt en in de plaats van het brood den ouwel geeft, is gevolg van hare leer der transsubstantiatie, d.i. dat het brood en de wjjn na de wijding (consecratie) waarljjk en wezenlijk het lichaam en bloed van Christus zgn geworden. Heiligschennis zou het wezen, wanneer ook maar één kruimel, of één druppel vermorst werd. 58. Vr. Wat beteekent en verzegelt dat? Antw. Dat Christus onze ziel met zfl'n gekruiste lichaam en vergoten bloed spjjst en laaft ten eeuwigen leven. Het Avondmaal is een zichtbaar Evangelie. In de breking des broods, in het uitgieten van den wgn wordt mij het zoenwerk van Christus aan het kruis aanschouwelgk voorgesteld. Doch het is nog veel meer! Het Avondmaal schenkt mij gemeenschap aan Christus; Hij, wiens lichaam werd gekruist, wiens bloed werd vergoten, wil mjjn hongerige •en dorstige ziel tot spijs en drank znn. Brood en wjjn verzegelen dat; de geloovige mag zeggen: zóó zeker als ik brood en wgn met den mond geniet, heb ik deel aan Christus' zoenoffer. Zwingli zag in het Avondmaal een herinneringsteeken. Evenzoo de oude Socinianen en de Modernen van den nieuwen tijd. De Darbisten meenen evenzeer dat zg geen pand en zegel tot versterking des geloofs van noode hebben. Het Avondmaal is hun •een teeken, ook eén feest — De Roomsche kerk slaat naar het andere uiterste door, zooals wg bg vr. 60 zullen zien. — De Gereformeerde beschouwing (Calvgn) leert een mystieke vereeniging. Niet alleen dat de weldaad der schuldvergiffenis op den geloovigen Avondmaalganger wordt toegepast; maar, terwgl zgn hart naar •den verhoogden Heiland uitgaat, gaat er door den H. Geest ook van Hem een bgzondere werking uit, waardoor Christus met de zgnen vereenigd wordt. Dat is de mystieke vereeniging, of „zgn vleesch eten en zgn bloed drinken". 59 Vr Waar heeft Christus ons zulks toegezegd? Antw. In de instelling des Avondmaals, die van den heiligen apostel Paulus aldus wordt beschreven, 1 Corinthen 11: 23, 24,25, 26: Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in den nacht, in welken Hjj verraden werd, het brood nam; en als Hjj gedankt had, brak Hjj het en zeide: Neemt, eet, dat is mjjn lichaam, dat ■voor u gebroken wordt; doet dat tot mijne gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mgn bloed; •doet dat, zoo dikwijls als gjj dien zult drinken, tot mijne gedachtenis; want, zoo dikwijls als gjj dit brood zult eten en •dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hn' komt. 1. Tot gedachtenis van den Zaligmaker; 2. tot sterking des geloofs in de gemeenschap met Hem; en 3. tot gemeenschapsoefening met mijne medegeloovigen, heeft Christus dit Sacrament ingesteld. De geloovige lil kan en mag .tv dus niet buiten. Doet hij dit toch, dan ljjdt hij schade aan zijne ziel. — Hoe vaak het Avondmaal gevierd moet worden, zegt de H. Schrift niet. In de eerste gemeente hield men het dagelijksof eiken rustdag (Handelingen 2 : 46). De Barbisten noemen het Avondmaal „broodbreken" (S S., blz. 88). Zij vieren het nog op eiken rustdag. Dat het in de kerk op gezette tijden (bijv. 4 maal) gehouden wordt, is om deze instelling,, bij de uitbreiding der gemeente, hoog te houden. Maar in den tijd der kerkhervorming hield men het maandeljjks; de DordtscheKerkorde schreef nog om de 2 maanden voor. 60 Vr. Wordt het brood veranderd in het lichaam van Christus, en de wjjn in zn'n bloed? Antw. Neen, niet meer dan het water in den Doop wordt veranderd in het bloed van Christus. Brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus,, zoodra de priester dit gewijd heeft, zegt de Roomsche kerk. Dit is de leer der transsubstantiatie. Daarom bidt de Roomsche kerk den gewijden ouwel ook aan, als den wezenlijken Christus. — De Avondmaalsleer der Luthersche kerk zegt, dat weliswaar brood en wijn niet veranderen; maar, in verband met Christus' woord: „Dat is mijn lichaam", leert zij wel, dat Christus toch lichamelijk in, met en onder de teekenen is. Dat is de leer der consubstantiatie. — Hiertegen zegt ons leerboek, dat het water bij den Doop niet verandert; en er evenmin met brood en wijn eenige verandering plaats grijpt. Er zou meer in te brengen zijn. Bijv. Christus zegt ook: „Ik ben de deur" (Johannes 10:9), doch niemand denkt er aan dit letterlijk te nemen. I )eze Roomsche leer strijdt met de waarheid, dat Christus naar zijne menschheid in den hemel is. Hiermede is ook de Luthersche Avondmaalsleer geoordeeld. De eerste Christeneeuwen bleven in de Schriftuurlijke lnn. Doch allengs ging men in brood en wijn meer zien; een offer. En in de 9e eeuw leert reeds Radbertus Paschasius, dat brood en wn'h wezenlnk veranderen in het lichaam en bloed van Christus; en de priester Christus opnieuw, maar onbloedig offert. In 1215 wordt dit de officieele kerkleer. De Grieksche kerk leert evenals de Roomsche. — Dat men de leer van transsubstantiatie en misoffer in onze tijden druk propageert, bewijzen de Internationale Eucharistische Congressen (in 1924 te Amsterdam). — Evenals onder de Apostolischen allerlei Roomsche bestanddeelen gevonden worden (bnv. in den eeredienst; het gezag van den priester; de absolutie; de haast pauselijke macht van den apostel, zooals „Vader Krebs" en Niehaus), leert men daar ook dat in het Avondmaal het offer herhaald wordt (S.S., blz. 76). — Hiertegenover geldt o.a. dit woord: „Het vleesch is niet nut; de woorden die Ik tot u spreek, znn geest en znn leven". (Johannes 6:63). 61 Vr. Hoe moet gjj uzelven beproeven, eer gjj tot het Avondmaal des Heeren komt? Antw. Eerst moet ik onderzoeken, of ik mjjzelven vanwege mijne zonden mishage en mg daarom voor God verootmoedige. Ten tweede, of ik geloof en vertrouw, dat mg al mgn zonden om Christus' wil vergeven zgn. Ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb, om voortaan in alle goede werken te wandelen. De zelfbeproeving ga aan de Avondmaalsviering vooraf. In de Roomsche kerk nemen de kinderen al aan de communie deel. Doch kunnen die zichzelf beproeven? — Eerst moet dus het zaad der kerk onderwezen worden in de leer des Doops. Wat is dat? — Dan komt de beljjdenis des geloofs. Wat hebben wn te beljjden? — Wie niet tot belndenis des geloofs komt, denke niet dat hn nu vrjj is: „door den Doop worden wjj vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid" (lees ons Doopsformulier). De Doop verplicht mjj om tot het Avondmaal te komen; en vooraf mjjzelven te beproeven in drie stukken: 1. mishagen over mjjne zonden; 2. „Onderzoekt uzelven of rgjj in het geloof zjjt, beproeft uzelven" (II Corinthen 13:5); 3. ernstig voornemen om voortaan in alle goede werken te wandelen. — Wie zich niet met een oprecht hart tot God bekeert, „eet en drinkt zich-.zelven een oordeel". Niet het oordeel der verdoemenis is bedoeld; ernaar een oordeel, bjjv. van verachting, eigenwijsheid, hoogmoed. De kerk onderwjjze de leer des Doops. Daarna komt de bewuste aanvaarding van het Doopverbond bjj het afleggen van de belndenis des geloofs. Wie tot de jaren des onderscheids kwam, wordt hiertoe geroepen. De kerk overvrage de jonkheid niet. Maar uitstel is bewijs van traagheid, misschien wel van onverschilligheid. Soms ook van gebrek aan inzicht in de belndenis des geloofs. Dat zoovelen, vooral in de steden, niet tot de belndenis komen, ja wellicht niet eens tol het onderwas, is een droevig bewjjs van achteruitgang. — De belndenis geeft geen toegang tot de kerk; daarvan is men lid krachtens znne geboorte uit Christenouders. Maar toegang tot het Avondmaal. Hoevele lidmaten verwaarloozen helaas! de Avondmaalsviering. De tijdgeest, gebrek aan kennis der waarheid of aan begeerte naar het heil in Christus zjjn hier de oorzaken. — Wie tot het Avondmaal gaat, beproeve zichzelven. „Onwaardigljjk" eten en drinken, beteekent niet dat men als Avondmaalganger het besef van eigen onwaardigheid niet zou mogen bezitten; maar: onbetameljjk, bijv. uit sleur of uit bjjgeloof. — Bjjzondere aandoeningen behoeven de vrucht van het Avondmaal nog niet te zjjn; als men maar in kinderljjk vertrouwen het onderpand van des Heeren liefdé aanneemt. 62 Vr. Zal men ook die ten Avondmaal laten gaan, die een ongoddelijke leer drjjven, of een ergerlijk leven leiden? Antw. Neen; opdat Gods Verbond niet worde ontheiligd, en zjjn toorn over de gansche gemeente niet aangestoken worde. Toegang tot het Avondmaal hebben allen, die in leer en leven onergerlijk zgn. „Voorts, van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden «n hun leven beteren, moet man naar het voorbeeld der Apostelen het beste oordeelen en spreken; want het binnenste des harten is onbekend", zegt onze kerkelijke belijdenis in de Dordtsche Leerregels III en IV art. 15. — Maar voor openbare loochenaars en moedwillige zondaren is het Avondmaal niet. Hen nnet men weren door de kerkelijke tucht. Anders komt Gods toorn, zich vooral openbarende in ongeestelnkheid en verdeeldheid, over de gemeente. Dat is het nut der Sekten, dat zjj den vinger leggen bjj de ongeestelökheid en onwaarheid in de kerk. Helaas! ontbreekt er aan de tucht in de Hervormde Kerk veel, hoezeer ook hare reglementen van de kerkeraden opzicht en tucht vragen over de belijdenis en wandel der gemeente. Niettemin is het van de Sekten fldelheid, wanneer zjj (bflv. de Darbisten, die „de eenheid van het lichaam van Christus tot openbaring" willen brengen, zie S.S., blz. 86) denken tot de zuivere kerk te kunnen komen. Deze weg voert af van het middelpunt, Christus; voor Wien het lievelingsdenkbeeld (bgv. bjj de Adventisten de wederkomst, zie S.S., blz. 95) in de plaats komt. En verder tot hoogmoed; men plaatst zichzelf op een voetstuk (bfc'v. de Russêllisten, S.S., blz. 98). En tot hardheid; want de kerk, waaruit men zelve voortkwam, geetelt men met schorpioenen (zie S.S., Apostolischen 69—77, Mormonen 78—85 e. a.) 63 Vr. Hoe zal men dan met de zoodanigen handelen? Antw. Achtervolgens het bevel, dat Christus ons daarvan gegeven heeft, Mattheüs 18:15, 16, 17, hetwelk aldus luidt: Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, gaat henen en bestraf hem tusschen u en hem alleen; indien hij u hoort, zoo hebt gjj uwen broeder gewonnen. Maar indien hjj u niet hoort, zoo neem nog éen of twee met u, opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hjj hun geen gehoor geeft, zoo zeg het der gemeente; .en indien hjj ook der gemeente geen gehoor geeft, zoo zjj hjj u als de heiden en de tollenaar. De kerk spreekt in navolging van Christus (lees Mattheüs 16:17) van „de sleutelen des hemelrijks". Een sleutel dient om te openen of te sluiten. De beide sleutels van het hemelrijk zjjn: 1. de verkondiging van het heilig Evangelie en 2. de censuur of Christeljjke ban. Die sleutels wijzen dus op een geestelijke macht in de kerk. Wee haar, als die macht ongeestelijk wordt (denk aan de inquisitie). — De eerste sleutel (de Evangelieverkondiging) wordt gebruikt: 1. zoovaak de gemeente vergadert; vooral 2. bjj de voorbereidingspredicatie, maar ook 3. bjj het huisbezoek. — De tweede sleutel (de censuur) wordt gebruikt, wanneer het hemelrjjk afgesloten wordt voor hen „die onder den Christeljjken naam onchristelijke leer of leven voeren". Allereerst hebben de leden der gemeente tucht op elkander uit te oefenen. En pas, „indien hij het niet hoort, zoo zeg het der gemeente", d.w.z. den vertegenwoordigers der gemeente, den kerkeraad. Hierbij dient beroep op Gods Woord aan den beklaagde vrjj te staan. Eerst dan mag de uitsluiting van het Avondmaal, en daarna van de gemeente, volgen. Tucht is noodig; in het huisgezin, de school, de werkplaats, den staat, het leger en op de vloot. Zou de kerk er zonder kunnen? — Dat leervrjjheid in de kerk de tucht over de leer in de Hervormde kerk belemmerde, was haar voordeel niet. Integendeel, verdeeldheid onder de steeds groeiende richtingen en afschei- ding van vele uitnemende belgders was er het gevolg, ook de straf van. — Men schoeie evenwel de tucht ook niet op militaire leest, zooals in de Roomsche kerk bjj de Jezuïetenorde (perinde ac cadaver, d.i. in de hand van zjjn overste znn als een ljjk); of in het Heilsleger, waar van de officieren eveneens blinde gehoorzaamheid aan het Hoofdkwartier en den Generaal wordt geëischt (S.S. blz. 106). — De kerkeljjke tucht zjj niet dwingend, maar dienend; niet «en opleggen van de meerderheid, maar de heerschappij van Gods Woord. En vooral in tijden van geestelijk verval worde met zachtheid en soberheid dit instrument gehanteerd, opdat de kerk niet geheel uit elkaar worde gescheurd. AFDEELING X. DERDE DEEL. Van de dankbaarheid, die men Qode voor de verlossing schuldig is. 64 Vr. Aangezien wjj alleen uit genade door Christus zalig worden, waarom moet gjj dan nog goede werken doen? Antw. Niet om den hemel daarmee te verdienen, hetwelk Christus gedaan heeft, maar omdat God mjj zulks heeft geboden. K iet alleen het stuk der ellende en der verlossing moeten wg kennen; maar ook „hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zgn". Niet uit vrees voor straf of uit zucht naar belooning, maar uit dankbaarheid voor de verkregen verlossing moet ik goede werken doen. Het doel der verlossing is toch, evengoed als het doel der schepping was, God te dienen. En nu vraagt God van ieder zonder onderscheid gehoorzaamheid; doch Hg krggt ze slecbts van de verlosten: „Want wg zgn Zgn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken"