CB 11714 OfGfcterljjkeTflflsprakeH DE STRAAT, DOOR J. ESSER. KOLLUM. _ T. SLAGTER. Prijs 15 cent. OP DOOS J". ESSEE. 'SGRAVENHAGE, H. J. GERRETSEN. VOORBERIGT. Dit werkje is door mij zamengesteld voor hen, die op straat den volke iets willen voorlezen, dat tot het zoeken der waarheid leiden kan. Ik voeg er iets voor Doop- en Euwlijksfeesten bij, voor hen, die bij zulke gelegenheden wensehen te evangeliseren. Be stukjes daarvoor zijn bij dm uitgever afzonderlijk verkrijgbaar. Be Heer geve er zijn zegen over. 's Gravenhage, October 1876. Weest gegroet! De Heer zij met u! is de groet Die u Christus brengen doet; Menig blijk heeft Hij gegeven In uw afgeloopen leven Dat Hij u behouden wil. Hoort mij aan; staat ev*e» stil! Mogt Gods Geest u vrede schenken, Uit zijn levensbron u drenken; Dat alleen schenkt ware vreugd, Voorsmaak van 't volmaakt geneugt, Dat het deel zal zijn daar boven Van hen, die hier Jezus loven Voor zijn trouwe liefde en zorg, Hem, hun Redder, Heiland, Borg. O, mogt Hij, die zooveel jaren Uwe ziel wist te bewaren, U verlossend, rijke stof Geven tot zijne eer en lof! Vrienden! wat zal ik u wenschen? Dit: dat ge onder vele menschen Deel moogt hebben in het lot Der verkoor'nen van uw God. Ja! dat wensen ik u van harte, Dat gij vrij van groote smarte, Door des Heeren hand geleid, In zijn heil u steeds verblijdt; En standvastig in 't gelooven Door uw wandel Hem zult loven, Die u zooveel zegen geeft, Met zijn goedheid u omgeeft. Die Hij mint, Hij mint ze teeder! 'k Zeg 't u heden nog eens weder: Dankt den Heiland voor de trouw Die Hij u bewijzen wou. Wie had immer durven denken, Dat ons God zijn zoon zou sóhenken? Zondaars mint Hij, mint ze teeder! 'k Zeg 't u telkens, telkens weder: Zondaars zoekt Hij, roept zijn stem; Zondaars redt Hij — komt tot Hem, Komt, o komt! vertroost zijn harte! Hij heeft nimmer dieper smarte, Dan dat gij 't niet vatten kunt, Wat zijn hart u gaarne gunt, Voor u voelt en wil gevoelen! Ach! mogt gij uw heil bedoelen, Eerlijk, trouw — uw zielenheil! 't Onverflaauwd en zonder feil, Ernstig, wijs en kalm betrachten, Biddend steeds van God verwachten, Die het beste wat Hij heeft, Zelfs zijn' Zoon, aan menschen geeft! Menschen, zegt! wat kan u hind'ren, U te voegen bij Gods kind'ren? Hij, die u den Christus gaf, Wegnam dood en vloek en straf, Wil, dat 't hart tot Hem zich keere, Door zijn Geest de wijsheid leere Om getrouw, om hand in hand, Hem te volgen met verstand, Die ons voorgaat op zijn wegen. O! dat God ons daartoe zegen', Dat in ons zijn groote kracht Tot aan 't einde word' volbragt. Ja! Hij mint de menschen teeder! 'k Zeg 't u heden nog eens weder, Opdat gij 't gelooven moogt En met ons zijn Naam verhoogt! Doolt niet langer! Komt kinderen, komt! het dolen is kwaad, Het leidt van den Vader u af, Hoe langer gij dwaalt, hoe slechter 't u gaat Er is geen bezinning in 't graf. Komt kinderen, komt! terug naar het huis, Waar Vader zoo minzaam u wacht! Hoe verder gij dwaalt, hoe zwaarder uw kruis, Hoe droever en donkerder nacht! Komt kinderen, komt! o hoort naar de stem Uws Vaders! Hij is 't die u noodt; Keert om op den weg, die afleidt van Hem — Uw Vader zendt hulp in uw nood! Komt kinderen, komt! uw Heiland zoo waard, Hij brengt tot den Vader u weer; Komt kinderen, komt! 't is duister op aard, Komt, wandelt in 't licht van den Heer! Komt kinderen, komt! 't is heden het jaar, De dag en het uur van gena; Komt! al wat u ophoudt, dreigt u gevaar, O komt! het is spoedig te spa! Overwinning. Voor hem die verwint, zij de eer en de kroon, Gelijk Ik verwon door mijn lijden; Hij zitte straks met Mij op mijnen troon, Hij heersche door eeuwige tijden! Hij heersche door Mij, in glorie, in magt, Door liefdes, geweldig vermogen; Zoo wil het uw Heer! Bij Hem is de kracht, Ook zondaren zoo te verhoogen. O zondaren, komt! o hoort naar zijn stem! Wat kunt ge toch meer nog verlangen? O zondaren, komt! o hoort toch naar Hem! Ach, blijft toch aan 't aardsche niet hangen. Verwint, in zijn kracht, de zonde en haar nlagt, Verwint in het worstelend strijden; Het kwaad is zoo droef, het brengt zulk een nacht Van hooploos en duldeloos lijden. O strijdt dan ten bloede, strijdt om den troon, Werpt af wat u hindert in 't strijden ! Na weinige dagen wacht u de kroon: Wat zegt het, een weinig te lijden? Te lijden voor Hem, die stierf aan het kruis, Wiens hart ook voor u eenmaal bloedde, Die plaats u bereidt in 't vaderlijk huis, Wiens liefde zoo trouw u behoedde! Voor hem die verwint, zij de eer en de kroon, Gelijk Ik verwon door mijn lijden! Die 't zegt, geeft de magt u, niagt van zijn troon, Verwinnaar voor u in het strijden. Komt, zondaren! komt, o hoort naar zijn stem, O volgt Hem op 't pad der victorie! Gij zijt overwinnaar, blijvend in Hem, Hij reikt u de palmen in glorie. Verbondsvemieuwing. O! welk een grooten zegen Heeft Jezus ons bereid, Daar Hij op onze wegen Door zijne hand ons leidt; Een Heiland zoo vol zorgen, Zoo teeder, goed en zacht, Die ons met eiken morgen Blijmoedig tegenlacht; Ons voorgaat in het roemen Van Gods weldadigheid, Ons leert, ons kinders noemen, In kinds eenvoudigheid Den Heere God te loven, Die onze Vader is, Erbarmend ons van boven Schonk schuldvergiffenis, Vergeving van de zonden Waarmeê we zijn belaan, Alsof ze niet bestonden, Geen kwaad ooit was begaan In onze booze harten, Bedorven die ze zijn, Die ons zoovele smarten Bereidden, angst en pijn. Ja, Heer! uw kinders minnen U in het diepst der ziel; Wat zouden wij beginnen Als ons uw gunst ontviel? Wij bidden u, o Heere! Genade voor gena, Opdat uw Geest ons leere U volgen vroeg en spa! Dat wij, die zoo behoeven Uw trouwe Vadermin, U nimmermeer bedroeven Door dwazen eigenzin, Door al de droeve zonden, Zoo eigen aan den mensch, Die u het hart verwonden, Verlammen eiken wensch! O Heiland, leer ons strijden Door uwe liefde en trouw, Dat wij het kwaad vermijden, Al 'tgeen u smarten zou. Hier staan wij voor uw oogen, O mogt nu hart en mond, Gelijk wij 't immers mogen? Vernieuwen het verbond, Dat Gij met ons woudt sluiten, Bezeeg'len in den doop! Geen zondaar toch kan buiten Uw gunst; Gij blijft de hoop Van allen, die zich wijden Aan U, die eerst u gaf, Voor ons hebt willen lijden Geheel der zonde straf! Opdat wij eens, daar boven Vergaderd voor den troon, Met de uwen zouden loven Den Vader en den Zoon, Den Geest dien Gij wilt schenken, Die ons geheiligd heeft Ver boven bidden, denken, Uit 't uwe ons alles geeft! Veertig dagen. Nog veertig korte dagen Wil God u blijven dragen! Zoo klonk, tot 'sKonings troon, De boodschap van den zoon Amitthai's op de straten Der groote wereldstad, Die 't pad des heils verlaten En zwaar gezondigd had. Nog veertig lange jaren, Bleef God erbarmend sparen Het snood Jerusalem, Ook na den moord van Hem, Die trouwelijk haar kindren Gezocht had en genood, Om 't ergste te verhindren: Hun eindeloozen dood. CucutaJ) wierp Hij neder; De groote druiventreder Vertrad haar met den voet In heeten toorn egloed. l) Stad in nieuw Grenada, in 1875 geheel door aardbeving verwoest. Hij zond er geen profeten, Geen boden van gena: Waar Christnen Hem vergeten, Volgt ras het oordeel na. Hoe vele, vele dagen Heeft God u blijven dragen, Belijders van den Zoon, Onteerders van zijn kroon! Ja, meer dan twintig jaren, Ja veertig, vijftig, meer, Heeft Hij u willen sparen, Riep Hij u toe: keert weêr! Keert tot den Vader weder, Valt biddend voor Hem neder, Gij, die u Christnen acht En zijn gena veracht! O hoort het woord des Heeren! Nog is het niet te laat; Wilt u tot Hem bekeeren, Eer zijne hand u slaat. Mogt het uw rust verstoren, Wat ik u thans doe hooren In een geschiedenis, Die als gelijkenis Kan dienen voor uw leven, Opdat gij thans nog hoort Wat u den vreê kan geven, Die nimmer wordt gestoord. Er was een bruid voor dezen, Die 't ergste had te vreezen Voor haren grootsten schat, Dien zij op aard bezat. Men voerde langs de wegen Haar bruigom haastig voort, Om hem te klokke negen Te hangen aan het koord. Zij hoopt nog op genade: Nog was het niet te spade ! Maar ach! de stoet gaat voort, Haast wordt de klok gehoord: Wat zal zij nu? ach armen, Zij hebben geene magt, Zij wacht hier geen erbarmen Op hare jammerklagt. Daar wil haar God gedenken, Een heilgedachte schenken; Zij vliegt den torentop Tot aan de klokken op, Zij grijpt met bei haar handen Het dunne klokkentouw En steunt zich met de tanden Met al de kracht der vrouw... Hoe blijft de klok zoo achter? Waar toeft de torenwachter? Zoo vroeg men in het rond Ter strafplaats in dien stond; En wist niet van het bangen, De lange worsteling Der bruid, en haar verlangen, Haast in vertwijfeling. Zij voelt haar krachten wijken En kan toch niet bezwijken; Des sterken wachters kracht Verwint der liefde magt. Goddank! daar klinkt in 't ronde De blijde boodschap voort: Genade uit 's Konings monde ! bok zij heeft liet gehoord. Ook zij, die durfde hopen, Al was het uur verloopen! Dat kan de liefde alleen! En wat haar mooglijk scheen, Zult gij 't onmooglijk achten, Waar 't geldt uw eigen ziel, Het uitstel snood verachten, Dat u te beurte viel? Het vonnis uwer zonden Zal haast het uur verkonden, Waarin gij sterven moet, Als gij geen boete doet. O nog zijn 't de gebeden Uit 's Hoogepriesters hart, Die voor u tusschentreden Bij Hem, wiens toorn gij tart. O wilt niet, dwaze luiden! Uw eigen doodsklok luiden Door harding in het kwaad: Haast is 't voor u te laat! O luistert, wilt toch hooren, Straks luidt de klok voor u: Verloren, ach, verloren! Daarom: bekeert u nu! Middel om gelukkig te zijn. Wie kent het niet, 't Aandoenlijk lied: Vrouw Magdalis brak nu haar laatste stuk brood En kon het van kommer niet eten; Ach! weduwen zitten soms dieper in nood, Dan menige menschen wel weten ? Zoo is het, het leven des menschen op aard Is moeite en verdriet al zijn dagen, De zonde en haar vrucht heeft hem lasten gebaard, Die duizenden zuchtende dragen. Wie heeft zich nooit moê van het leven gevoeld, Die 't lijden der menschen beschouwde, Vooral als hij hartlijk het goede bedoelt En daarbij op menschen betrouwde? Toch kan ook de ellendigste, in vree met zijn lot, In vreugde zijn leven hier slijten, Aanschouwt hij slechts alles in 't licht van zijn God, Die, zonder hem iets te verwijten, Zoo mild en voorkomend den zondaar gedenkt Met allerlei heerlijke gaven, Hem voedsel en kleeding en wat niet al schenkt, Den dorst ook der ziele wil laven. Vrouw Magdalis breekt slechts haar laatste stuk brood En kan het van kommer niet eten, Wanneer ze in haar armoê, haar bitteren nood, Haar God en zijn zorg kan vergeten; Wanneer ze op deze aarde en de menschen slechts let, Slechts ziet wat er is voor haar oogen: Haar armelijk huisje en het stroo op haar bed, 't Verlies van haar eenig vermogen; Op al wat zij mist en zoo gaarne bezat, Waar andren zoo rijklijk genieten; Op 't moeilijk en doornig, steeds eenzamer pad, Dat sterken welhaast zou verdrieten. Maar als zij geloovig den Heiland aanschouwt, De stem van haar Herder wil hooren, Haar ziel en het hare zijn hoede vertrouwt: Zal iets dan haar vrede verstoren? Met Jezus, o! dan is het laatste stuk brood Nog borg van Gods zorgende liefde; Het wordt niet gegeten verbitterd door nood, Wijl wis dat zijn Heilandshart griefde, Maar 't wordt er genoten in dankbare hoop, Dat Vader ook morgen zal zorgen, In trouw aan 't verbond van hetwelk ons de doop De wisse vervulling wil borgen! Uw Hemelsche vader, Hij kent toch uw hart, Hij weet, wat zijn kinders behoeven, 't Zij rijkdom of armoê, 't zij blijdschap of smart; Hij zal u niet noodloos bedroeven. Aanmerk wat gij hebt als geschenk van uw God, Door Vader uit liefde gegeven: Gij zult u verblijden in 't bitterste lot, Als voerend naar 't eeuwige leven. De getuigenis van den Heiland omtrent zicnzelven. Hoort, twijflaars! hoort het Woord uit d' eigen mond des Heeren, Hoort allen, die 't nog wilt, zijn zelfgetuigenis; En mogt dit woord uws Gods uw hart tot Hem bekeeren, Wiens lijden en wiens kruis u nog een aanstoot is. Nooit heeft een mensch op aard als deze mensch gesproken, Getuigt zelfs, huns ondanks, der vijanden gemoed; Hun woord veroordeelt dus elk hart, dat ongebroken Zijn Woord verwerpt en hoont, schoon 'tDuivlen siddren doet. Mijns is thans al de magt in hemel en op aarde ! Zoo sprak des Menschen Zoon, na zijn verrijzenis] | Wie onder Adams kroost, die ooit Hem evenaarde, Welk koning sprak als Hij, zoo zijner magt gewis? Nooit durfde een mensch op aard als deze mensch getuigen: Ziet, meer dan Salomo, der wijzen vorst, ziet gij; Meer dan Amitthai's zoon, die Ninevé deed buigen En smeeken om gena, vindt Israël in Mij; Ik ben de weg tot God, de waarheid en het leven, Het licht en 't zout der aard, der menschen eeuwig heil; Ik ben het, die den Mensch de zonde kan vergeven, Mijn magtwoord redt alleen, mijn goedheid zonder peil; Ik kan aan wien Ik wil het zaligst leven schenken, En roep de dooden eens door mijne stem uit 't graf. De moorders, op hun beê, zal "Ik tot heil gedenken j Ik leg, uit vrijen wil, voor zondaars 't leven af En neem het weder aan; geen magt kan 't mij ontrooven! Uit vrije liefde alleen sterf Ik den dood aan 't kruis. Gij menschen zijt van de aard, Ik, Jezus, ben van boven, Het brood, de hemelspijs, het Man uit 's Vaders huis. Mijn vleesch is waarlijk spijs, schenkt hier reeds 't eeuwig leven, Mijn bloed is waarlijk drank, voor 't dorstend smachtend hart; Die dorst heeft koom tot Mij; 'k zal hem te drinken geven Uit 'slevens heilfontein; Ik troost in elke smart. Ik ben het, die den Geest u in het hart doe dalen, Mijn souvereine wil spreekt eens uw oordeel uit. :Mijn Naam alleen geeft kracht, om de eerkroon te behalen, Mijn Naam alleen ontrooft den Sterke zijnen buit. ;Gij zaagt noch ziet uw God; Ik ken Hein als mijn Vader, Ik was van eeuwigheid in 's Vaders heilgen schoot, Die Mij ziet, ziet ook Hem; Ik ben het, die Hem nader, Als eengeboren Zoon, zijn eeuwge Meêgenoot, Zijn uitgedrukte Beeld, het Woord, dat, onbegonnen, Door Hem alleen gekend, steeds bij Hem was als God. 2 Ik Beu; Ik heb het graf en hel en dood verwonnen, 't Begin en eind ben Ik, beschikker van uw lot. Door Mij schiep God 't heelal; Ik ben van eeuwigheden, De volheid van dien God, die eeuwig in Mij woont. Door mijne magt en kracht heb ik de Slang vertreden, En straf met vlammend vuur, die tot in 't eind Mij hoont! Geloof in Mij is heil, behoudenis van 't leven; Die Mij zijn trouwe houdt, volhardend tot den dood, Ik zal Hem op mijn troon in heerlijkheid straks geven ' Te zitten aan Mijn zij, mijn eeuwge heilgenoot. Hoort, twijflaars, hoort! heeft ooit aldus een mensch gesproken, Is dit van waanzin 't woord, of is 't het woord van God? Geen jod of tittel nog is van zijn woord gebroken: Dat Woord, o mensch! beslist ook eens uw eeuwig lot! Zucht naar leven! Hoog, omhoog, het hart naar boven, Hier beneden is het niet: 't Ware leven, lieven, loven, Is maar, daar men Jezus ziet! Lieve vrienden, zal ons leven, Zoo verschillend in ons lot, Oöit iets worden — laat ons streven Naar 't bewuste zijn in God! Och! dat God erbarmend helpe, Trekke ons harte hemelwaart, Zijn genade ons overstelpe Zoodat niets meer op deze aard Onze ziel gevangen late, Maar zij, door 't geloof in Hem, Niet meer vraag naar vreugd of bate, Volgend zijne liefdestem. Och! dat wij gehoorzaam wandlen, Als het pas gespeende kind, Al ons laten, al ons handlen, Ons met Hem vereenigd vind'! O! ik kan in waarheid zeggen : Mijne ziel dorst naar den Heer! Wat ik ooit moge overleggen, 't Keert ten slotte tot Hem weêr. Vrouw en kindren te beminnen, Zooveel 't zondig hart vermag, 't Is wel schoon, maar ach! van binnen Is toch alles als een graf, Als er Jezus niet wil wonen, Zijne heerlijkheid niet schijnt, Hij der ziele niet wil toonen 't Bloed, waarin de schuld verdwijnt. Ziet, gewisheid van vergeving, Ziet, gewisheid van gena, Die — ach! zoekt het hart met beving, Zoekt ze vroeg, en zoekt ze spa. Dit is 't, wat ik u wil wenschen, Als het zoet, het hemelsch man Van den grooten Zoon des Menschen j Dat ons niets meer scheiden kan Van dien Heiland onzer zielen, Die, getrouw tot in den dood, Of wij stonden, of wij vielen, Steeds ons zijne ontferming bood. Ziet, de volheid van het leven, Jt Rijk zijn aan des Geestes magt, Och! kon ik het thans u geven, Leven, ja! opstandingskracht! Ziet! de volheid der genade, Wijsheid, wasdom in den Heer, Komt ons immer meer te stade, Zij het uwe, Hem ter eer. Blijdschap in het regt gelooven, Vreugde, zaligheid in Hem, Die het harte trekt naar boven, Leert te volgen op zijn stem! Leert van harte ons in te stemmen In der heiligen gezang, Waarin allen zamenstemmen, Zuchtend, wachtend: Heer, hoe lang? Hoog, omhoog, het hart naar boven, Hier beneden is het niet. 't Ware leven, lieven, loven, Is maar, waar men Jezus ziet! Liefelijkheid des Heeren. Mijn Heiland, Verlosser, der heiligen lied : Hoe brandt ons het harte als het zielsoog u ziet, 't Geloof in uw woorden op nieuw tracht te lezen, Wat daar uit uw liefde gegeven moog wezen Voor zondige menschen, geroepen door God, Door Hem, die ons maakte en ons vormt voor ons lot. Die naar zijn erbaTming, aan ons U wou schenken, Al zijn wij onwaardig aan U zelfs te denken. Gezegende Heiland! hoe danken we uw trouw, Gij heerlijke krone van Godes gebouw! Hoe jubelt ons harte, hoe juichen de zinnen, Hoe lacht het en gloeit het en dankt het van binnen: Ons wezen werd anders, door hemelsche vreugd, Een loopbaan geopend van 't heerlijkst geneugt; Niet vleeschlijk, gewis niet! gij licht onzer oogen, Uw bruid, Heer! zij wil 't niet, zij kan 't niet beoogen, Al trekt haar deze aarde, helaas! soms met magt, Al is tot genieten herboren haar kracht. Neen, Heere! dat kan niet gelukkig haar maken, Geen zuivere blijdschap op aarde doen smaken; Neen, hooger geneugt is thans waarlijk haar doel, Geheiligde liefde, geheiligd gevoel, Uit vrije genade van boven geschonken In 't water des levens, geloovig gedronken; Met U aan het harte, gediend in ons lot, Gestreden, geleden, gewerkt voor uw God, Die naar zijnen raad en zijn eeuwge besluiten 't Verbond van genade met zondaars wou sluiten. Ons oog is op Jezus aan 't kruishout alleen, Schoon Hij aan geen menschen begeerlijk er scheen; Daar schittert zijn liefde, kan 't harte er ons trekken, En door zijn genade steeds wedermin wekken. Hij minde ons het eerste — heeft onzer gedacht, Toen Hij als een Lamke ter dood werd gebragt, Schoon wij daar als zondaars zijn harte verwondden, Zijn vrienden er niets dan hun schande verkondden, En niemand op aarde er iets anders vertoond' Dan zonde en ellende, met moorden bekroond, Dan harten, in boosheid, in zonde verloren, Slechts vleesch uit het vleesch, tot verderven geboren, Ontvangen in zwakheid, steeds dervend de kracht Tot vrijheid van 't kwade, van 'tgeen het veracht! O Heiland! wat zouden wij armen beginnen, Behaagde het U niet, den mensch te beminnen? Gij zaagt op hem neder en schonkt hem gena, Gij Herder der schapen, Gij daaldet ons na In d' afgrond van jammer, waarin we verzonken, Sinds wij van den giftstroom der Slang eenmaal dronken. Gij naamt in uw arm ons; uw liefderijk hart, Het deelde in ons lijden en krankheên en smart! In waken, in werken, in bidden, in denken, In lijden en dood ons Uzelven te schenken, Dat was uwe blijdschap, uw vreugde en uw eer. We erkennen 't aanbiddend en lovend, o Heer! Wij danken u Heere! wij wenschen te danken In meer dan in aardsche, verganklijke klanken: In daden van liefde, getrouw tot het lest, Hoe luttel de kracht ook, die nu nog ons rest. Wij willen noch mogen ooit iets U beloven Dan ziende op uw harte, dat, zeegnend van boven, 't Gebed van den zondaar verhoort in gena, Van wie ook in nooden, in hoop tot u ga, Gij hoort ons gewislijk; op 't biddende vragen Zult Gij ons het leven getrouw helpen dragen! Gij waart ons nog altijd nabij steeds en goed; 't Is heerlijk, 't is zalig, al wat Gij ons doet, Gij zult onze krachten ten einde toe sterken, Opdat wij gestadig uw werk mogen werken, Met U in het harte, vertroostend en blij, In waarheid uw volksken een tempelvolk zij. Komt zondaars! Hij roept ons tot nieuwheid van leven, Hij is ons tot wijsheid, verlossing gegeven, Tot regtheid, tot heilging, verzoening van schuld: Wier zalige blijdschap het harte vervult! Komt, laat u met koorden des Eeuwgen omstrenglen Laat dankend en lovend hozanna's ons menglen In 't loflied der englen, in heerlijke vreugd Geheiligd door 't jagen naar hemelsche deugd. De Heer onze sterkte, de Heer ons verlangen, De hemel ons doelwit: — wat nooden dan prangen, Hij redt ons gewislijk, zoo zeker Hij leeft, Die door zijn erbarming verzoening ons geeft. God zij u genadig! Hij zeegne u van boven Met al wat de Schriften zoo ruimschoots beloven; Hij geve zichzelven! Zijn volheid, zijn kracht, Zij worde in uw zwakheid gansch heerlijk volbragt! Gods trouw. Komt laat ons zamen roemen, Mijn Christnen! in Gods trouw; In Hem moogt ge u beroemen, Gij toch zijt Gods gebouw En die u bouwt is God. Hij zal ons niet begeven Geheel ons aardsche leven, Bestuurt met liefde ons lot. Op hem zij ons vertrouwen, Hij maakte 't alles goed En 't zal Hem niet berouwen, Wat Hij den zijnen doet. Hij sterke slechts 't geloof, In vreugden en in smarten In onzer aller harten, Opdat zijn volk Hem loov'! Wat hebben wij genoten, Aan goedheên zonder tal In zijn gena besloten, Bij weinig ongeval! Wat gaf zijn liefde ons niet? Wat kan men meer begeeren, Dan ons de gunst des Heeren Zoo mild en vriendlijk biedt! Ziet, welk een tal van kindren, Het heilig zaad der vrouw, Zich door geen magt laat hindren, Te rusten in Gods trouw! Hij, die steeds met hen is, Hij heeft zichzelf gegeven En in Hem 't eeuwig leven, In zijne gunst gewis. Wij toch zijn bondelingen Met Hem in eeuwgen bond, En mogen vrolijk zingen Om 't zalig vreêverbond. Hij schonk ons tot een vrind Den Heiland, die Gods kindren In 't komen niet wil hindren, De kleensten 't meest bemint! En met Hem ook zijne englen, In liefde met ons een, Die hunne liedren menglen, (Onzigtbaar om ons heên), In 't loven voor den troon In 's hemels heiige zalen, Verlicht door liefdestralen Van Vader en van Zoon. Komt, volksken! voortgetreden, Kan 't zijn, liefst paar aan paar De Heere steunt uw schreden, Hij wordt niet mat, voorwaar! Ja! zijn gena geeft moed, Bij 't rustelooze werken Wil Hij de zwakken sterken, Door zijnen Geest gaat 't goed. Ik hoop op nieuwen zegen Voor 't heerlijk Godsgebouw, Al is 't langs andre wegen Dan ik soms kiezen zou! Wij blijven trouw gezind Als we aan den Heiland hangen, Naar Hem opregt verlangen, Die 't eerst ons heeft bemind. Die ons wou zamensnoeren Door zijne liefdemagt, Zal ons ook verder voeren Door zijnes Geestes kracht. O, met zijn Zoon, gewis! Brengt Hij ons door dit leven Eens naar die hemeldreven, Waar nimmer scheiding is. Als Isrel, in de dagen Van lang verloopen eeuw, Heeft Hij ons willen dragen, Ons zijn als Juda's leeuw. Hij droeg ons, ja! Voorwaar, Ons past met nieuwe klanken Hem kinderlijk te danken, Met der verlosten schaar. En als ten langen leste Hij komt, ons aller Heer, O dan komt nog het beste: Dan val ik voor Hem neêr. Als door zijn dierbaar bloed, Ook ik verlost mag wezen, Mijn oog in 'tBoek mag lezen: Gered! — dan is het goed. Voor jongelieden. Gij christen-jongelieden, Blijft hier eens even staan, Hoort! wat ik u wil bieden: Die wil kan het verstaan, 't Zijn lessen uit het leven, Uit dat wat ons omringt, Dat wijsheid ons wil geven, Ons haast tot wijsheid dwingt. Heeft heerlijk, Begeerlijk, In lentekleed-pracht, Ons de aarde, Die waarde! Haar bloemtooi gebragt, Die geurig En kleurig, Door liefde geplukt, Zijn schoonheid Ten toon spreidt, Ons 't harte verrukt; Welks kleuren En geuren, Bij 't koestren der zon, Ontschoten, Ontvloten, Zoo heerlijk 't maar kon; In topjes, In knopjes, Ontloken met magt, In blaadjes, In vaatjes Van hemelsche pracht, In 't menglen Der sténglen Van verwigen dos, In gloeijen, In bloeijen In schittrenden blos! Dan voelt wis Wie jong is De Heer is toch goed, Die leven Wil geven En vrolijken moed! Toch, vrinden! Laat binden U hier niet de schijn, Wat prale En strale En blinke in het zijn, 't Heeft waarlijk En klaarlijk Een hoogeren zin, Al vallen Niet allen Zijn raadsels ook in. De bloemen Verbloemen Iets hoogers gewis; Ook 't bloosje Van 't roosje Dat even slechts is: 't Moog gloeijen In 't bloeijen, 't Blijft aren maar staan, Van 't leven Begeven, Zal 't straks weêr vergaan. Hoe heerlijk, Begeerlijk, 't Valt d' aarde ten buit! Zijn stralen, Zijn pralen Heeft beide haast uit; Vóór d' avond Gehavend, Verwelkt het reeds weêr, Verslonden, Ontbonden, Verstrooid is zijn eer. Zoo bloeijen, Zoo spoeijen De dagen der jeugd, Ook 't leven, Doorweven Van wefeld$che vreugd. Wij kleeden Ons heden In blinkenden tooi, Aan stormen, Aan wormen Ligt morgen ter prooi. Die menschen Hun 'wenschen Zijn daarom ook dwaas, Die 't heden Slechts kleeden In schoonschijnend waas, Slechts schatten Omvatten Verganklijk van aard, Die uren Slechts duren, Het aanzien naauw waard. Zij zaaijen, Zij maaijen, Maar oogsten toch niet, Hun jagen Brengt plagen, Hun eind is verdriet! Doch krachtig En magtig, Die 's Heeren wil doet! Geen slagen Versagen Zijn vrolijken moed. Zijn blikken Verwikken En wenden zich niet, Van 't schouwen Naar 't bouwen Op hooger gebied! Zijn leven Is streven Naar blijvende vreugd, Verbonden Aan stonden Van geestlijk geneugt. Zijn werken Bemerken Naauw stoflijk geweld, Verachten De krachten Des tijds die hem velt. Gelooven En loven Zijn Jezus, zijn Heer, Gegeven Ten leven, Dat is hier zijne eer! Te bidden, Te midden Van kommer en nood, Tot werken Zich sterken Door 't henielsche brood Dat leeren, Begeeren, De kindren van God, Geboren, Verkoren Tot Abrahams lot. Hun dagen, Zij dragen Hun vruchten steeds voort, Om, als ze bezwijken, Voor eeuwig te prijken In beteren oord! Rijk der duisternis. „Amen, Jezus Christus, Amen! Ja, gij zult, in 't groot heelal, 't Rijk der duisternis beschamen, Tot het niet meer wezen zal!" Hoort, dat zingen vele vromen: Vromen, ook in deze stad! Zal die tijd dan nimmer komen, Daar ons nog de nacht omvat? Nacht van ongeloof, van liegen, Nacht van zonden zonder tal, Schijn voor waarheid, nijd, bedriegen, Schelden, twisten, overal. Hoort het vloeken op de straten, Ziet de dronkaards vrij en blij: Wat de Heer ook moge haten, Ach! men zoekt en mint het vrij, Geld en grootheid ziet men achten, Vroomheid wordt bespot, gesmaad, Die den Heiland snood verachten Spreken 't uit met stout gelaat! Vrienden, is u dit tot smart, Wilt dan 'sHeeren wegen leeren, Let, o let dan op uw hart, Laat het zich tot Jezus keeren! Jezus riep u bij uw naam, Komt tot Hem, den nacht ontvloden; Hij maakt u voor 't Rijk bekwaam, Wil u ook nog heden nooden: Volgt Hem na! zijn krachtig : Amen Zal gewis in 't groot heelal, Ook in u den nacht beschamen, Tot geen kwaad meer wezen zal! Voor kinderen. Mijn lieve, lieve kindren! Hoort even naar mijn lied, Het staan zal u niet hindren En ook het luistren niet. Zoo menig hartlijk woordje Schreef ik voor u ter neêr En 't worde ons vast accoordje: Kom ik, gij luistert weêr! Daarom wil ik ook heden In 't kleed der poëzij Mijn kinder-toespraak kleeden, Dat ze u ten nutte zij. 't Zal u wis bekoren. Wat ik u doe'hooren Van den oud Romein, Om u straks te nopen Om ook zoo te loopen, Zijt ge ook thans nog klein. Bij die oude volken Was het één der tolken Van hun kracht en moed, Als ze konden rennen, Als op ad'laars pennen, Met gezwinden voet. In de baan te loopen, Op den prijs te hopen, Dien de Vorst hun bood: 't Was een van de wenschen Van de jonge menschen : En geene eer zoo groot, Als den prijs te halen, Schoon men 't moest betalen Met een vroegen dood. En die meê wou strijden, Moest zelfs veel vermijden, Wat de jeugd genoot; Oefnen zich in 't rennen En zich vroeg gewennen Aan gevaar en nood; Niets gering ooit achten, Wat des ligchaams krachten, Sterkte en veerkracht bood. Was het uur geslagen, Om de kans te wagen, 't Sein gegeven j voort, Als om 's levens wille ! Sta geen oogwenk stille, Loop, door niets gestoord! Zie, met ernst en spannen Blikken alle mannen, En de groote schaar Van getuigen allen, In der renbaan wallen: Meer dan spel voorwaar! Één slechts kan het winnen Van hen die 't beginnen j Voort, o strijders, voort! Wettiglijk gestreden, Alles trouw vermeden, Wat den wedloop stoort! Hoort: Hoerah! voor d' éénen, Ginder 't eerst verschenen Aan het eind der baan : Hem zal men bekroonen, Met den prijs beloonen, Juichend met hem gaan ! Ook u, mijn kinders! is op aard Een wedloop aangewezen, Maar van een schooner, ed'ler aard, Dan ooit de heidnen prezen. a Die baan begint bij de enge poort Van ware hartsbekeering, Waarvan ge dikwijls hebt gehoord, Door kerk of ouder-leering. Aan 't einde hangt de levenskroon, Die Jezus u wil geven, Bij 't zitten op zijn heilgen troon, In 't eeuwig, zalig leven. Hij zelf gaat op de baan u voor, . Geeft aan de loopers krachten; Hij stelde niemand nog te loor, Die zijne hulp wou wachten. De wet der baan is 't zien op Hem, Als leidsman ons gewezen ; Zijn volgers hooreu naar zijn stem, En hebben niets te vreezen. De kleinsten neemt Hij op zijn arm, Hij wil ze zachtkens dragen, Al zijn ze krank, ellendig, arm, Hij zal er niet naar vragen. Het is de wonderlijkste baan, Waar menschen ooit van hoorden : Den kreuple leert de Leidsman gaan, Die doof was, hoort zijn woorden. Gij ziet er allerlei geslacht Van de allervreemdste talen, Wie wil, die komt, zelfs in den nacht, En kan de kroon behalen. Maar niemand zie ooit achterom, Of blijve roekloos achter: Hij komt dan wis ellendig om, Als stoute wetsverachter! Want „zien op Jezus", blijft .de wet Voor allen die hier loopen jj Die op die wet niet waarlijk let, Kan op de kroon niet hopen. De vreugd, die Hem was voorgesteld, Deed Hein het kruis verdragen; De schande heeft Hij niet geteld, Niets kon zijn loop vertragen. Zijn volgers wandlen zooals Hij, Hem na, tot aan het leste; Hoe zwaar hun soms de weg ook zij j Hem na, dat is het beste. Want naast de baan briescht als een leeuw, Om ieder te verslinden, De vorst, gebieder dezer eeuw, Die snel zijn buit kan vinden. Alleen de baan is goed verlicht, Daarbuiten is het duister; De Leidsman draagt een hemelsch licht, Een ster in al haar luister. Rondom zijn plaatsen aangebragt, Waar al de Gods-getuigen, Door wie de wedloop werd volbragt, Als lichte wolken buigen, Om onzen loop meê aan te zien, Den moed ons aan te vuren, Wier voorbeeld troosting aan kan biên, Aan die het meest verduren! Daarom, o kindren, voort, vooruit! Past trouw op elke schrede, Dan valt ge niet den leeuw ten buit: Gods englenschaar strijdt mede. Daar vóór ligt ons Jeruzalem, De stad met gouden straten; Wij hooren straks der zaalgen stem, Bereid ons in te laten. De kroon is voor den trouwen held, . Verwinnaar in het strijden, Die noch gevaar, noch moeite telt, Het kruis er voor wil lijden. Begrijpt gij deze dingen goed? Welzalig zijt ge, als gij ze doet! Een lied voor een huwelijksfeest. *) Allen. Wijze : Gezang 39. Bruid en Bruigom, heil zij u! Hoort ons bruiloftslied weergalmen, *) Deze liederen door allen te zamen te zingen, wanneer dit niet anders kan. Hartlijk, vrolijk klinken nu Onze blijde dankbre psalmen, Uit ons aller hart en mond: Jezus zeg'ne uw trouwverbond! Waarde vrienden! Bruigom, Bruid! Heft uw hart met ons naar boven, Paart uw stem aan 't feestgeluid, Laat ons zamen Jezus loven; Niemand heeft het ooit berouwd, In den Heer te zijn getrouwd! Bruidegom. Wijze : Gezang 38. Ja! 't geloof zegt daarop: Amen! God is aan zijn woord getrouw, Wil de zijnen ook bekwamen Voor de regte huwlijkstrouw; 'k Mogt zijn goedheid ruim ervaren 'k Bouw daarop ook in deez' stond Wat de toekomst mij moog baren, Onder leed of onder lust Blijve Hij mijns harten rust. Bruid. Wijze : Gezang 29. Godes hand wou ons vereenen, Hij geeft heil ook in den tijd; Mogen bruiden somtijds weenen, Mijne ziel is regt verblijd! Stil verwacht ik 's Heeren zegen, Leiding steeds op al mijn wegen. Vest op ons uw liefdrijk oog, Trek ons hart, o Heer! omhoog! Bruid en bruidegom. "Wijze : Gezang 96. Hallelujah, zingen onze harten, Jubelend den Heer ter eer! Zijne gunst verzoet de felste smarten, Maakt de grootste vreugde meer! Heer! uw liefde willen wij verwachten, Uw gemeenschap boven alles achten. Onze en onzer vad'ren God, U vertrouwen wij ons lot! Allen. Wijze : Vier laatste regels van Gezang 32. Amen! amen! Sterke u zamen Israëls God In 't huwlijkslot! (bis.) Moeder en zusters der bruid. Wijze : Gezang 21. Onze vreugd is toch weemoedig, Daar het afscheidsuur zal slaan! Ach! wat maakt u thans zoo moedig, Bruid! om van ons heen te gaan? Scheiden wilt ge van uw moeder, Scheiden van ons aller hart: Zeg, waar blijven u niet vroeder? Blijf, o bruid nog! spaar ons smart. Bruidegom. Wijze: Psalm 105. Laat haar nu gaan! Zij stnint u allen, Zal u voortaan ook niet ontvallen : Ai, spaart der bruid thans elke smart, En maakt niet week haar liefdrijk hart! Dat hare hand mijn woning bouw; Bedroeft ons niet: kom, beste vrouw! Bruid. Wijze: Gezang 21. Ja, ik volg u! Wat gebeure, Vader, moeder laat ik nu; Schoon ook 't scheiden veel verscheure, 'k Gaf mijn hart, dies volg ik u. Leid mij op des levens wegen, Wees mij meer dan ik verliet; Mij verzelt der oudren zegen, Maagschapsband weêrhoudt mij niet. Broeders en zusters. Wijze : Weickt, ihr Berge! of: Gezang 28. Wijken dan nu alle smarten! 'sHeeren gunst zij u nabij, Hem vertrouwen onze harten, Dat uw huwlijk heilrijk zij } "»y—ïEn gij, door zijn hand geleid, Rijpen moogt voor de eeuwigheid. Stormen mogen om u loeijen, Onweêrs dreigen aan het zwerk, Of de rozen altijd bloeijen Tn uw lusthof: — dat uw werk Slechts, door 'sHeeren gunst bekroond, Met zijn liefde zij beloond! Allen. Wijze : Wohlauf, der Sraut'gam kommtl of zes laatste regels van Gezang 28. Welaan, de Heere hoort! Verwacht Hem ongestoord. Hallelujah! Hij is nabij, Dat hopen wij, Hij heeft gewis uw beê verhoord! Oudste broeder Van bruid of bruidegom. Wijze : O wanneer I Van omhoog Ziet het oog Van uw Heer, Zijn Naam ter eer, Wijze: Psalm 77. Op u beiden vriendlijk neder. Door zijn liefde, zacht en teeder, Worden allen wis geleid Tot des hemels heerlijkheid, Die naar zijn genade smachten, Hulp en heil van Hem verwachten En, bestuurd door Zijd» hand, Naar hem luistren met verstand. Gaat met God In uw lot! 's Heilands stem Roept u tot Hem, Die, ver boven lucht en wolken, Liefdrijk zorgend voor de volken, 't Huwelijk heeft ingesteld, Wachters voor de zijnen stelt, Die hen op hun armen dragen Als ze zijn bescherming vragen, Hem vertrouwen in den nood, In het leven, in den dood. Wijze : Psalm 61; 2 laatste regels elk tweemaal. Gij, mijn broeder! De Albehoeder Sture uw schreden In de loopbaan naar de kroon Van die wettig heeft gestreden; En gij, vrouw! Blijke uw trouw In 't verschijnen voor den troon, Van uw God, uw zeer groot loon. Wijze : 3 laatste regels van Ps. 61, elk tweemaal. Kindren Gods, bemint elkander, Steunt en schraagt ook de een den ander In den Heere, Hem ter eere; Waakt en bidt en worstelt zaam, Leeft en werkt in 's Heeren naam! Wijze: Psalm 103. Heere, mijn God! geef dit echtpaar uw zegen, Leer het, te wandlen in uwe wegen, Tot in erbarming de Heiland verschijnt; Beeldtnis is 't huwlijk van 't hoogere leven, Dat aan den Heer en zijn bruid is gegeven, Bij zijne komst voor het wezen verdwijnt, 't Wezen der liefde, ons in voorsmaak geschonk Als wij van 't water des levens hier dronken, Deel zijner bruid als ze voor Hem eens staat; Rimpel noch vlek haar dan meer zal ontsieren Zalig in Hem zij haar blijdschap zal vieren In het aanschouwen van 's Bruigoms gelaat. Bruid en bruidegom. Wijze : Gezang 83. Dat dag en nacht Ons hart Hem wacht'! Ons leven zij belijden; 't Geloove doet Ook ons gemoed Van harte voor Hem strijden, Wijze: Psalm 77. 't Lam te volgen op zijn wenken; Zijn genade wil het schenken. Heer! die op ons smeeken let, Sterk ons allen door 't gebed, Dat wij uw beloftenissen Aan ons harte vergewissen; Maak ons voor uw komst bereid Door uw heilgeregtigheid. Allen. Wijze : Gezang 9, met herhaling van den laatsten Tegel. Gij wilt met gunst elk tegenkomen, O Zoon van God! die in uw dood Ook onze schuld hebt weggenomen, Opdat zich 't hart voor u ontsloot. Door allen die dit feest beleven, Zij u gebragt de dank, de lof! Ai! wil dit huvtflijjk zegen geven, Dan juicht ons hart naar 't hemelhof: Dank uw gena! Hallelujah! Wijze : Gezang 50. Amen! Amen! Juicht nu zamen Vruchtbaar make Hii — leven. «J UW ' Die der ranke wijnstok is; Bij de schuldvergiffenis Zal Hij alles, alles geven Wat den zijnen noodig is. {bis.) Lied "bij een Doopsfeest. *) Allen. Wijze: Lofzang van Maria. Wij danken U, o Heer! Voor de evangelieleer, Waardoor Ge ons wilt vermanen, Opdat wij ongestoord Steeds leven naar uw woord, Ons voor uw dienst bekwamen! De vader van het kind. Wijze : Psalm 71, met herhaling van den \stm en 4"**» teg In zonde ontvangen en geboren, Voor God en zijne dienst verloren, Laagt ge in ellende neêr, Hadt heerlijkheid noch eer. *) Zie het Formulier van den Doop der Herv. Kerken. Al deze liederen kunnen door al de feestgenooten te zam gezongen worden. In 't vleesch onraagtig, als gevangen, Zoudt gij alleen aan 't aardsche hangen, Een vijand zijn van God, } £"1^ Gij kindeke, in uw lot; } fa-ot Voor u was Zions poort gesloten, Als vreemdeling bleeft gij verstooten, Vondt er geen erfenis, Noch zelfs gedachtenis! Wijl 't vleesch daar nimmer kan behagen, Als vijand God slechts kan belagen En in het booze ligt, } *gj - Waar 't niet dan onheil dicht. } ?ing:, J di—icht De moeder van het kind. Wijze: Gezang 17. Maar was er dan volstrekt geen hope Voor 't arme wicht, ons dierbaar kind, Hoop, dat 't in andre wegen loope Dan 't vleesch voor zich geopend vindt? Daar wij den God der liefde zien Elk schepsel Zijne hulpe biên. De vader. Wijze: Psalm 66. Goddank! dat het in 't vleesch verloren In zich gansch zonder hoop reeds is; Werd uit genade 't niet herboren, Zijn eind zou zijn verderfenis. Maar God wil 't zijn erbarming schenken, Hij heeft voorzien in onzen nood, Hij wilde 't kind in gunst gedenken, Reeds vóór het levenslicht genoot. „Hij heeft gedacht aan zijn genade, Zijn trouw aan Isrel, nooit gekrenkt; Dat slaan wij thans aanbiddend gade, Nu God ons kind zijn heil ook schenkt." Hij liet het uit genade doopen, Het reinigend in 't waterbad, Opdat het op de gunst zou hopen, Van Hem die 't eerst heeft liefgehad. Vader en moeder zamen. Wijze: Psalm 66. Hij wil het door dit bad verklaren, Hoe 't gansch in zonde en dood vergaan, Slechts in een nacht van wanhoop staren, Van God voor eeuwig heen moest gaan. Opdat het zóó zichzelf leer haten, In ootmoed buige voor Hem neêr, In niets op 't vleesch zich zou verlaten, Als kind des toorns tot Hem zich keer! Tot Hem, d' Algoede, Christus' Vader, Des Heilands God en onzen God, Die wil dat alles tot Hem nader, Wat deelt in 's eersten Adams lot. Die in den doop naar zijn erbarming 't Genaverbond verzegeld heeft, Dit kindeken — o groote ontferming! Als 't zijne erkent, zijn leven geeft. Ja! dat het zou met Christus erven . Wat 't zijne bij den Vader is, Verlost van zonde en van verderven, Naar zijns verbonds beloftenis, En Hij 't zou zegenen op aarde Met alle goeds; ook, door zijn trouw, Schoon Hij 't op aard geen lijden spaarde, Dit kwaad ten goede keeren zou. Allen. Wijze : Gezang 32. Ouders! ja, God mint de kindren; Wat zou uw harte nu verhindren Te bouwen op zijn vaderwoord? Gaf Hij 't kind geen rijken zegen, Opdat het wandele hv'zijn wegen, Hij 't eenmaal brenge in beter oord? 't Is 's Heeren liefde en magt, Die 't alles heeft volbragt; Dit vertrouwen Wij allen zaam; Maak ons bekwaam, O Heer! te loven uwen Naam. De vader. '' Wijze : - Gezang 119. Zoo zij het Heer; uw naam zij de eer! Wij danken uw genade; Bestuur ons lot ook verder, Heer! En heilig ons van 't kwade. Gij zijt verzoend in Jezus bloed, Beloofdet met Hem alle goed: Leer 't ons in hoop verwachten; Dat wij als leden zijner Kerk, Tot alle goede dingen sterk, Steeds op zijn wenken achten! De moeder. Wijze: Psalm 103. Gij hebt, o Heer! naar uw goedgunstigheden Ons uit gena, met al de ware leden Uws heilgen volks, gewasschen in uw bloed. Met u vereend, zijn wij in u gestorven, Verrezen meê, tot 't heil door u verworven, En in den doop verzegelt Ge ons dit goed! Verzegelt? ja! opdat wij 't vast gelooven, Dat thans dit kind, geheiligd, u mag loven, FVergeving heeft ontvangen uit gena, Van erflijke en van dadelijke zonden, In U zijn borg en losser heeft gevonden, Opdat het rein, voor God regtvaardig sta. Dpor 't sacrament wil ons uw Geest dat toonen; Moog Hij voortaan ook in dit kindje wonen, Het heiligen tot lid van Christus' Kerk, Het schenken al wat God in Christus geven, Verzeg'len wil, voor dit en 't volgend leven, Dat het, vernieuwd, Hem dien' met woord en werk! Vader en moeder zamen. Wijze: Psalm 103. Gij hebt dit kind, o God! de gunst bewezen, Van door den doop, bij naam, erkend te wezen, Als schaap van Hem, die 't riep tot zijne kooi! O mogt het steeds des Herders stemme hooren, Tot eeuwig heil door Hem zijn uitverkoren; Dat Satans magt zijn kudde nooit verstrooi. Mogt het in U als Wijnstoksranke bloeijen, En in uw huis als groene olijfboom groeijen, Door uwe kracht u eeuwig vruchten biên; Profeet uws volks, zijn Hoogepriester-koning, Die 't gansch geslacht leidt tot des Vaders woning O worde uw beeld ook in dit kind gezien! Allen. Wijze : Gezang 36. Godes zegeningen Zullen u omringen, Waar gij heen moogt gaan; Blijft Hij gansch uw leven, 't Doelwit van uw streven, Op uw huwlijksbaan. Met zijn rijke gunst belaan, Zal Hij alles, alles schenken, Uwer steeds gedenken! Zalig in 't gelooven, Sterk door kracht van boven, Door uw God bemind, Zult gij Jezus hooren, Hem alleen behooren, Met uw lieve kind. Waar Gods geest het werk begint, Zal gewis zijn gunst gehengen 't Willen en 't volbrengen ! Gaat met God in vrede, 's Heeren Naam gaat mede, Op uw levenspad! Heiland vol genade, Sla dit echtpaar gade, Daar 't uw kruis omvat! Blijve uw Naam hun beider scJiaL Om met magtig heilsvertro^rënX^ Op uw God te bouwen. // .gv-uichtjes. 4,50, 50 ex. Fo. ^.d,. i erzameling v.-i versjes voor huis en t wjaar-, v. ? jaar-en feest- ■ dagen. 3de druk geïllustreerd omslag. Prijs 15 cent, 35 ex. Uü» , 50 ex. f 6,50, 100 ex. f 11,—. J. den Boer. Nieuwe Keurgarve. Christelijke gedichten. Prijs 50 cent. D. Rz. Camphuysen. Uitgezochte stichtelijke gedichten met korte aanteekeningen, door Jan Kops. 2e dr. Prijs 90 cent, voor 50 cent, gebonden 75 cent. P. Huet. Verspreide gedichten. Prijs 60 cent geb. ■f 1,25, voor 50 cent, gebonden 90 cent. Ehyraing Fanc y. Heestertakjes, geplukt in 't stille woud. Christelijke voordrachten. Prijs 75 ct., voor 50 ct. Khyming F a n c y. Blijde dagen voor onze kinderen. Nieuwjaar-, verjaar- en feestgedichtjes. Met fraai geïllustreerd omslag. Prijs 15 cent, 25 ex. f 8,50, 50 ex. f6,50, 100 ex. f 11,—. J. F. Schimsheimer. Geestelijke Poëzy. Prijs '\ fr,—, voor 60 cent. J. F. Schimsheimer. Bijbelsche gedichten. Prijs 90 cent, voor 50 cent. Gebonden 90 cent. J. F. Schimsheimer. Eene wandeling door de H Schrift. Bijb. gedichten. 400 bl. Prijs f 1,90, voor 90 ct. Deze drie laakte werkjes van Schimsheimti in eens genomen voor slechts f 1,60. Wenscht men Bijbelsch Gedichten gebonden, dan 40 cent hooger. Het is degelijke, ernstige, gevoelvolle poèzy. Anonymus- Verspreide Gedichten. Christelijke voordrachten. Prijs 50 cent. H, G u i k e m a. Aangename en nuttige gedichten voor kinderen, in den geest der beste opvoedkundigen. Prijs 30 cent, voor 10 cent.. ,